BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij...

81
1 BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING SINT-JULIAAN DER VLAMINGEN TE ROME Redacteur en uitgever: Bruno Indekeu (Leuven) Aanbevolen citeerwijze: BGSJVR Deel 1 Leuven - Rome 2016

Transcript of BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij...

Page 1: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

1

BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING SINT-JULIAAN DER VLAMINGEN TE ROME

Redacteur en uitgever: Bruno Indekeu (Leuven) Aanbevolen citeerwijze: BGSJVR Deel 1

Leuven - Rome 2016

Page 2: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

2

PROFIEL VAN DE AUTEUR

Bruno Indekeu werd geboren te Leuven in 1956, maar bracht zijn jonge jeugd door te Lommel, in het noorden van Limburg. Na aan de KULeuven het licentiaat rechten behaald te hebben (1979), bleef hij in Leuven hangen voor legerdienst, behalen van de licentie notariaat en stage op een notariskantoor. In 1986 keerde hij naar Lommel terug om er zijn vader als notaris op te volgen; functie die hij vervulde tot in 2008. Tijdens deze Lommelse periode was hij bijna twintig jaar lang voorzitter van de vzw Museum Kempenland en stuwende kracht achter de door deze vereniging uitgegeven publicaties (tijdschrift Te Lomelle op die Campine, en de reeks Publicaties van de vzw Museum Kempenland te Lommel). Gedurende enkele jaren was hij voorzitter van de Federatie van de Geschied- en Oudheidkundige Kringen van Limburg, uitgever van het tijdschrift Limburg-Het Oude Land van Loon. Zijn eigen publicaties zijn dan ook sterk gelinkt aan de geschiedenis van zowel de stad Lommel als de provincie Limburg. Zo mogelijk legt hij de link met de Leuvense Alma Mater, en denkt daarbij met genoegen terug aan de vele uren die hij doorbracht in de bibliotheek aan het Ladeuzeplein: - ‘Johannes Huybrechts (Van Loemel), 1466 ?-1532, Hoogleraar, Aartsdiaken, Raadsheer, Pauselijk Commissaris en Beurzensticher’, Jaarboek van de Geschied-en Oudheidkundige Kring uoor Leuven en omgeving, 24 (1984), 50-75; - ‘Over Lommelse universiteitsstudenten te Leuven in de jaren 1830 - 1930 en over hun typische petten’, Te Lomelle op die Campine, 28 (2002), nr. 3, 8-15; -‘Zeventien Limburgse primi aan de Oude Universiteit Leuven (1425-1797)’, Limburg-Het Oude Land van Loon, 88 (2009), 135-157. Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de stichting Santa Maria dell’Anima, waarvan vooral personen uit het hertogdom Brabant en het Prinsbisdom Luik lid waren: ‘Drie Lommelse prelaten aan het pauselijk hof te Rome (begin 16de eeuw)’, Limburg 63 (1984), 22-25; [Recensie] ‘M. Verweij, De Santa Maria dell'Anima te Rome. Bezoekersgids’, Limburg-Het Oude Land van Loon, 83 (2004), 223-227; ‘Drie "Limburgers" op een Keizerlijke auditorszetel in de Rota (Rome, 17de eeuw)’, Limburg-Het Oude Land van Loon, 83 (2004), 229-249. Zo belandt hij, op aansturen van Dr. Johan Ickx (archivaris op het Staatssecretariaat Vaticaan) uiteindelijk (2010-2011) ook bij de Stichting Sint-Juliaan-der-Vlamingen, oorspronkelijk een hospitaal voor pelgrims vanuit het graafschap Vlaanderen. Pater Hugo Vanermen, missionaris van het Heilig Hart, rector van de Koninklijke Belgische Kerk en Stichting ‘Sint-Juliaan-der-Vlamingen, aan wie in 2013 het ereteken van Officier van de Orde van Leopold II werd uitgereikt, was zo bereidwillig om hem inzage te geven van de archieven. In het voorbije jaar 2015 is de auteur resoluut het digitale tijdperk binnengetreden en publiceert vaak bijdragen op de site academia.edu. Eén van zijn laatste nieuwe onderzoeksdomeinen, de geschiedenis van het noordelijkste puntje van Corsica (Cap Corse), komt aldaar ruim aan bod via het (eigen) tijdschrift ROCCHE. Maar ondanks zijn gedrevenheid op historisch vlak, vergeet de auteur toch zijn juridische roots en vorming niet; zodat op academia.edu ook enkele artikels over burgerlijk en administratief recht worden gepubliceerd.

Page 3: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

3

BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING SINT-JULIAAN DER VLAMINGEN TE ROME

Deel 1 “Leuven in Rome”, of Sint-Juliaan-der-Vlamingen als studie- en verblijfscentrum voor hoofdzakelijk Leuvense postdoctorale vorsers (eerste helft 20ste eeuw). (door Bruno Indekeu)

INHOUD

- Inleiding; toelichting van het thema 4

- Het rectorschap van Sint-Juliaan als inzet van een wedloop tussen Ultramontanen en modern-katholieken (1840-1903) 5

- De mislukte poging om het Belgisch Historisch Instituut onder te brengen in de

gebouwen van de Stichting Sint-Juliaan – en de rol van hoogleraar Alfred Cauchie daarbij (1902-1905) 9

- Rector M. Vaes organiseert een “Collège de chapelains”, als concurrent voor het Belgisch Historisch Instituut in Rome (1907-1914) 13

- Drie koningen, minstens Monsignori, voor één “heerlijke oase”: Vaes, Hebbelynck en Pelzer 20

- Symbiose van Sint-Juliaan en Belgisch Historisch Instituut in Rome (1922-28) 28

- De stichting burggravin de Spoelbergh en de heropleving van het “Collège des

Chapelains” (1931-1938 en 1946-1952) 34

- Bio-bibliografisch repertorium van Leuvense post-doctorandi met verblijf in Sint-Juliaan aan de vooravond van de eerste wereldoorlog (1907-1915) 40 Bijlagen 77

Page 4: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

4

Inleiding; toelichting van het thema Op 8 maart 2014 schreef de Koninklijke Belgische Kerk en Stichting “Sint-Juliaan-der-Vlamingen” weer een bladzijde geschiedenis in haar 1000-jarig bestaan. Zij ontving het bezoek van Professor Rik Torfs, Rector van de KU Leuven, de Vice-Rectoren, de rectoraal adviseur externe contacten, kaderleden van het bestuur van de universiteit en Dr. Johan Ickx, archivaris op het Staatssecretariaat (Vaticaan) met zijn echtgenote. Bij het afscheid sprak Rector Torfs de wens uit voor een nauwere samenwerking tussen de Leuvense “Alma Mater” en de Koninklijke Belgische Kerk en Stichting “Sint-Juliaan-der-Vlamingen”.

De banden tussen Leuven en Sint-Juliaan waren, vooral aan het begin van de 20ste eeuw inderdaad zeer hecht. Mgr. Maurice Vaes, rector van Sint-Juliaan gedurende de eerste helft van die eeuw, ligt aan de grondslag van een nauwe samenwerking met de universiteit; hetgeen overigens met dankbaarheid benadrukt werd toen Leuven hem in 1947 tot doctor (in de geschiedenis) honoris causa promoveerde. In deze publicatie wordt dieper ingegaan op het verblijf van Lovanienses te Rome in de gebouwen van de Stichting Saint-Julien-des-Belges, zoals ze in de eerste helft van de 20ste eeuw nog genaamd was. Zal Rector Torfs inspiratie zoeken bij zijn voorganger (van ruim een eeuw geleden) Hebbelynck en in zijn oude dag gaan verblijven in Sint-Juliaan ? Wees gerust, beste studiegenoot Rik, want het is maar een boutade... LIJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN: AHEB: Analectes pour servir à l’histoire ecclésiastique de la Belgique ASEB: Annales de la Société d’Emulation de Bruges AUCL: Annuaire de l’université catholique de Louvain BCRH: Bulletin de la Commission Royale d’Histoire BIHBR: Bulletin de l’Institut Historique Belge à Rome BMA: Bulletin des Métiers d'Art CDT: Collationes dioecesis Tornacensis DWB: Dietsche Warande en Belfort MB: Musée Belge NBW: Nationaal Biografisch Woordenboek RASJV : Rome, Archief van de Stichting Sint-Juliaan der Vlamingen RB: Revue Bénédictine RDPC: Revue de Droit Pénal et de Criminologie RHE: Revue d’Histoire Ecclésiastique

Page 5: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

5

Het rectorschap van Sint-Juliaan als inzet van een wedloop tussen Ultramontanen en modern-katholieken (1840-1903). Publicaties over de in Rome gevestigde stichting Sint-Juliaan der Vlamingen, oorspronkelijk een pelgrimshospitaal, zijn schaars en hebben hoofdzakelijk betrekking op het ancien régime 1. De geschiedenis van deze stichting tijdens de 19de en 20ste eeuw blijft dus nog te schrijven. In de jaren 1800-1830 kent ze blijkbaar een sluimerend bestaan, maar vanaf de Belgische revolutie van 1830 wordt ze gedurende een tiental jaren nieuw leven ingeblazen door de uit Hasselt afkomstige Dominicaan Vincent Lamarche (1780-1849), verbonden aan het Minerva-klooster in Rome. Lamarche is niet opgezet met de bestaffing van de Belgische ambassade bij de Heilige Stoel, in de personen van Charles Vilain XIV (1803-1878), ambassadeur van 1832 tot 1839, en diens medewerkers Edouard Blondeel en Isidore Vermersch. Mede onder invloed van Lamarche komt er in 1840 een nieuwe ambassadeur, Emile d'Oultremont (1787-1851), die echter vier jaar later reeds naar een andere post beroepen wordt. Diens vroegtijdig overleden medewerker Prosper Édouard Noyer (1806-1846), zal er enkele jaren later op verzoek van kardinaal Sterckx voor zorgen dat P.J. Aerts als rector wordt aangesteld, i.p.v. iemand van de bisdommen Gent of Brugge, zoals de provisoren zouden hebben geprefereerd2 . Intussen was de Leuvense universiteit herrezen (1834) onder impuls van kardianaal Engelbert Sterckx (1792-1867), aartsbisschop van Mechelen (1832-67), en was binnen de katholieke kerk een groeiende tegenstelling ontstaan tussen ultramontanen en liberale katholieken, aanhangers van H.-F. de Lamennais1 (1782-1854), die de grondwettelijke scheiding tussen Kerk en staat aanvaardden in ruil voor de vrijheid van godsdienst en onderwijs. Op Belgisch niveau had Leuvens eerste rector Pierre François Xavier de Ram (1804-1865) resoluut een anti-ultramontaanse koers gekozen, terwijl binnen het episcopaat enkelen de harde lijn van het Ultramontanisme aanhingen. De bisschoppen van Brugge en Luik waren om die reden niet al te beste maatjes met de Leuvense rector. Ten einde de Leuvense belangen in Rome te verdedigen tegen de ultramontanen, was het voor de Ram van groot belang om in de eeuwige stad een antenne te hebben. Eén van de weinige, enigszins officiële Belgische vestigingen in Rome, was de Sint-Juliaanstichting, welke – voor haar religieuze activiteiten -een priester-rector aan het werk had. Dat was steevast een Italiaan, tot op het ogenblik van vertrek van Benedetto Sebastiani in november 1842, toen de belgische overheid aandrong op aanstelling van een belgische geestelijke. Pierre Joseph Aerts (1809-1903), die tijdens zijn studie aan het seminarie te Mechelen omstreeks 1830 de Ram wellicht nog als leraar had gekend, was sinds 1832 te Rome als apostolisch pronotaris. In de provisorenvergadering van 3 november 1842 wordt hij aangesteld tot nieuwe rector van Sint-Juliaan.

1 . M. Vaes, ‘Les fondations hospitalières flamandes à Rome du XVe au XVIIIe siècle’, Bulletin de l'Institut historique belge de Rome, 1 (1919), 161-371; M. Vaes, ‘Hospice de Saint-Julien-des-Flamands a Rome. Les statuts de 1444’, Annales de la société d'émulation de Bruges, 67 (1924), 65-96; J. Ickx, ‘783 years San Giuliano dei Fiamminghi?", Archivum Historiae Pontificiae, 34 (1996), 369-375; Michiel Verweij, “Het Broederschapsboek van S. Giuliano dei Fiammighi en de Satuten uit 1444”, Forum Romanum Belgicum, 2012, 1-30 (http://kadoc.kuleuven.be/bhir-ihbr/doc/3_forum_verweij.pdf).P. Hugo Vanermen, mSC., RectorJan Roobrouck. Koninklijke Belgische Kerk en Stichting Sint-Juliaan-der-Vlamingen (1094-). In: ODIS. Record last modified date: 26 november 2007. Available from World Wide Web: http://www.odis.be/lnk/OR_13515 Voor de studie van de pelgrims zijn er enkele oudere studies (Baix en Pasture), maar de Brugse Yolande Lammerant (1924-2009) spant de kroon: F. Baix, Pélerins namurois à Rome du XVIe au XVIIIe siècle, Namen, 1935, 16 p.; A. Pasture, ‘Pèlerins de la région d’Ath, Enghien, Braine-le-Comte et Soignies à l'hospice St-Julien des Flamands à Rome’, Annales du Cercle archéologique d’Enghien, 7 (1909), 223-259; Y. Lammerant, ‘Les pèlerins de Tourcoing à Rome aux XVIIe et XVIIIe siècles’, Nord-généalogie, 78 (1986), 75-81 ; Id., ‘Les pèlerins de la chàtellenie d'Ath à travers le Libro dei pelegrini venuti in Roma dall anno 1624, Annales du Cercle royal d'histoire et d'archéologie d'Ath et de la région du Musée atois, 52 (1993), 141-193; Id., ‘Les pélerins des Pays-Bas méridionaux à Saint-Julien des Flamands à Rome aux XVII° et XVIII° siècles’, in Ph. Boutry, D. Julia (dir), Pélerins et pélerinages dans l'Europe moderne, Rome, 2000, 271-306. 2. V. Viaene, Belgium and the Holy See from Gregory XVI to Pius IX (1831-1859). Catholic Revival, Society and Politics in 19th Century Europe, Brussel-Rome, 2001, 231-232 (Viaene verwijst hierbij naar een archiefbundel in het Ministerie van Buitenlandse Zaken , Cl. B 83bis “Dossier Fondations belges en Italie”, daterend van omstreeks 1900); E. Nève, ‘Notice sur le RP Vincent Lamarche….’, Revue catholique de Louvain, 1850-1851, 417-423.

Page 6: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

6

Van links naar rechts: P.J. Aerts en kardinaal E. Sterckx (deze laatste geschilderd door Jan Swerts) Of Leuven (de Ram) daarbij achter de schermen aan de touwtjes heeft getrokken, is niet bewezen maar wel vrij waarschijnlijk. P.J. Aerts – die een neef is van kardinaal Sterckx - koestert echter hogere ambities en op zijn voorstel wordt in 1844 het Belgisch Pauselijk College in Rome opgericht, waarna hij als eerste president fungeert3. Bij de oprichting vindt dit College onderdak in de gebouwen van Sint-Juliaan, maar reeds in 1846 verhuist de instelling naar een andere locatie in de stad; waarbij Aerts blijkbaar mee verhuist. De provisoren van Sint-Juliaan blijken daar weinig mee opgezet en eisen in februari 1847 dat de rector in het eigen gebouw zou wonen; waarop Aerts ontslag neemt als rector, niet als provisor4 .

3. Rome, Archief Stichting Sint-Juliaan der Vlamingen, nr. II.6, fol. 39. Over Aerts zie: J. Ickx, La Santa Sede tra Lamenais e san Tommaso d’Aquino. La condanna di Gerard Casimir Ubaghs e della dottrina dell’Universita Cattolica di Lovanio (1834−1870), Vaticaanstad, 2005, 15-16; J. Ickx, De alumni van het Belgisch Pauselijk College te Rome 1844-1994, Rome, 1994, 14; Rik Vanderkerken en Gerrit Vanden Bosch. Petrus Aerts (1809-1905). In ODIS - Database Intermediary Structures Flanders [online]. 8 november 2007. Record Last Modified Date : 17 augustus 2010. Record no. 2462. Available from World Wide Web: <http://www.odis.be>. Over Aerts als spilfiguur in de bescherming van Leuvens hoogleraar G. Ubaghs tegen Ultramontaanse agitatoren en een relaas over de jaren 1844-46, in : J. Ickx, La Santa Sede tra Lamenais…, 129-130, 151-154.

4. Rome, Archief Stichting Sint-Juliaan der Vlamingen, nr. II.6, fol. 147. Eén van de eerste studenten van het Belgisch College, die dus ook in Sint-Juliaan verblijft, is François Labis (1818-1904), leerling, vriend en bewonderaar van de Leuvense hoogleraar Gerard Ubaghs (1800-1875). Na het behalen van een baccalaureat theologie te Leuven (1843-1845), komt hij in Rome toe en is daar een van de eerste studenten van het pas opgerichte Belgische college, met woonst in Sint-Juliaan. Hij is de neef van Gaspar Joseph Labis (1792-1872), bisschop van Doornik (stille steunpilaar van Sterckx) en dus met Aerts een vertegenwoordiger van de "Leuvense" school te Rome. Na zijn terugkeer naar België (1851) is F. Labis eerst docent theologie aan het Groot Seminarie te Doornik (1851-73), maar moet zich daar terugtrekken nadat hij gelijkaardige problemen als G. Ubaghs ondervindt, met zijn Ecclesiae catholicae demonstratio (1864). Hij blijft weliswaar in Doornik, maar als pastoor-deken (mededeling door Dr. J. Ickx, Rome).

Page 7: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

7

Voor de vrijgekomen rectorplaats dienen zich twee kandidaten aan: enerzijds Jacques Joseph Fafchamps (1821-1892), geboren in Bolland en priester van het bisdom Luik, die in Rome werkt aan een doctoraat in de theologie; en anderzijds de uit ’s Hertogenbosch afkomstige priester en musicus Nicolaas Adriaan Janssen (1808-1898)5. Mits enig ‘graafwerk’ wordt duidelijk dat hierbij een Ultramontaan (Fafchamps) tegen een Lammenist (Janssen) wordt uitgespeeld. Fafchamps was reeds in 1845 door Cornelis Van Bommel (1790-1852), bisschop van Luik (1829-52), voorgesteld als rector van de Luikse stichting Darchis te Rome. En van Cornelis van Bommel is geweten dat hij als jonge priester in Münster een sterk ultramontaanse theologische opleiding had gekregen 6. Nicolaas Janssen daarentegen, is manifest iemand uit de Mechels/Leuvense “stal”. In 1841 is hij in Leuven beland om er te helpen aan de opbouw van een groot orgel, en in 1844 is hij er lid van het letterkundig genootschap “Met Tijd en Vlijt”. Het volgend jaar is hij leraar zang aan het seminarie te Mechelen en vervolgens vier jaar (vermoedelijk 1846-50) student aan de Accademia di Santa Cecilia in Rome7. De provisoren van Sint-Juliaan vinden het echter niet kunnen dat Fafchamps de nederlandse taal niet machtig is, en schakelen deze (Ultramontaanse) kandidaat uit 8. Maar ook de andere kandidaat (Janssen) haalt het niet, misschien omwille van zijn nederlandse afkomst? Als twee honden vechten om één been… Uiteindelijk gaat de benoeming (op 25 april 1847) naar de uit Begijnendijk afkomstige priester Philibert vanden Broeck (1820-1862), theoloog en later hoogleraar te Leuven (1851-1863); waarbij de provisoren wel duidelijk maken dat hij niet mag afhangen van het Belgisch College…9.

P.J. Aerts weet na zijn (enigszins gedwongen) ontslag in 1847 toch nog de nodige invloed op Sint-Juliaan te behouden, door een van zijn eerste oud-studenten van het Belgisch College, Philibert Vanden Broeck, als nieuwe rector voor Sint-Juliaan aangesteld te krijgen. Van den Broeck, die in 1844 theologiestudies aangevat heeft te Leuven en de licentiaatstitel bezit sinds 1846, zal maar twee jaar in die functie blijven (1847-1849). Vermoedelijk is zijn verloning als rector eerder als een studiebeurs te beschouwen, want van den Broeck verlaat Rome voor Leuven in 1850 en doctoreert in de theologie te Leuven in 1851. Vervolgens doceert hij er als opvolger van Petrus Arnold Tits (1807-1851) tot aan zijn dood in 1862 10.

In april 1849 blijkt Vanden Broeck Rome al een tijdje verlaten te hebben, zonder aan de provisoren te hebben duidelijk gemaakt of hij nog zou terugkeren. In juni meldt hij dat hij in Leuven zal blijven voor zijn doctoraatsproef en dat hij afziet van het rectoraat 11. Voor de tweede keer op rij laat een “Leuvens” figuur het afweten op het vlak van rectorale verplichtingen, en dat begint sommige provisoren stilaan de keel uit te hangen. Pierre Joseph Aerts, nog steeds in Rome aanwezig als zaakgelastigde van de Belgische bisschoppen bij de H. Stoel, springt tijdelijk in, maar keert uiteindelijk in 1850 terug naar België, als kanunnik te Mechelen; waarna de provisoren weer zoek gaan naar een nieuwe rector (december 1850) 12.. Opnieuw stelt Jacques Joseph Fafchamps, nog steeds in Rome, zich kandidaat; wederom zonder succes. De datum van zijn terugkeer naar België is ons onbekend; hij was pastoor van Lantremange (thans Borgworm), van 1861 tot aan zijn dood in 1892. Maar er staat nog iemand anders aan de deur te kloppen. Jan Baptist Malou (1809 -1864), bisschop van Brugge, en

5. Rome, Archief Stichting Sint-Juliaan der Vlamingen, nr. II.6, fol. 151.

6. A.Simon, Lettres de Pecci (1843-1846), Brussel-Rome, 1959, 211. R. Dagnino, Twee Leeuwen, een Kruis: De rol van katholieke culturele kringen in de Vlaams-Nederlandse verstandhouding (1830-ca. 1900), Hilversum, 2015, 49.

7. A.I.M. Kat, Geschiedenis der kerkmuziek in de Nederlanden sedert de Hervorming, Hilversum, 1939; N.A. Janssen, Les Vrais Principes du Chant Gregorien, Mechelen, 1845. 8. Rome, Archief Stichting Sint-Juliaan der Vlamingen, nr. II.6, fol. 151. 9. Rome, Archief Stichting Sint-Juliaan der Vlamingen, nr. II.6, fol. 161.

10. Een uitzondering op de weinige belangstelling van de nieuwe rector voor de stichting als hij zich, vanuit een Vlaamsgezinde optiek, verzet tegen een “hsitorical error”: cfr. Viaene, o.c., 232. Biografische gegevens over Vanden Broeck in: ‘Discours prononcé …..par P. F. X. De Ram, ….pour le repos de l'âme de Monsieur Philibert Vanden Broeck, professeur ordinaire à la Faculté de Théologie’, Revue catholique de Louvain, 1862, 697-709 (ook in Annuaire de l’Université catholique de Louvain, 27 (1863), 239); J. Wils, ‘Van Den Broeck (Philibert)’, Biographie Nationale Belge, 26, 284-285; L. Kenis, ‘Broeck Philibert van den’, NBW, 14 (1992), 77-78; J. Ickx, De alumni van het Belgisch Pauselijk College te Rome 1844-1994, Rome, 1994, 47. Zijn betrokkenheid in de zaak Ubaghs: J. Ickx, La Santa Sede tra Lamenais e san Tommaso d’Aquino …, 202-203. 11. Rome, Archief Stichting Sint-Juliaan der Vlamingen, nr. II.6, fol. 195. 12. Rome, Archief Stichting Sint-Juliaan der Vlamingen, nr. II.6, fol. 221. Terug in België wordt Aerts (ondermeer) schatbewaarder van de Leuvense universiteit.

Page 8: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

8

ultramontaan ‘par excellence’, zet alles op alles om zijn ‘poulain’ binnen te loodsen. Het betreft Felix-Marie de Neckere (1824-1903) uit Ieper, die na studies (vanaf 1845) en priesterwijding (1847) in Rome, in 1848 teruggekeerd is naar België 13. Een eerste keer (28 september 1851) weigeren de provisoren van Sint-Juliaan om hem te benoemen. Er komen allerlei maneuvers aan te pas om hen drie maanden later alsnog overstag te doen gaan 14.

Drie opeenvolgende rectoren van Sint-Juliaan. Van links naar rechts: P.J. Aerts, Ph. Vanden Broeck en F. de Neckere (met dank, voor deze laatste, aan EH K. Priem, bisdom Brugge) Met deze benoeming verliest de Leuvense universiteit niet alleen een bevoorrechte antenne in Rome, maar krijgt ze integendeel een uitdrukkelijke vijand in de plaats, want de Neckere heeft een (ultramontaanse) hekel aan alles wat ook maar enigszins met Leuven te maken heeft. Hij is duidelijk een verbindingsagent tussen de (ultramontaanse) bisschoppen van Brugge en Luik met Rome. En hij wendt in Vaticaanse kringen al zijn relaties aan om de universiteit zoveel mogelijk in diskrediet te brengen, meer dan een halve eeuw lang…. 15. Belgische bezoekers die omstreeks het Heilig Jaar (1850) Sint-Juliaan aandoen, merken blijkbaar weinig of niets van dit getouwtrek. De Antwerpse priester Pieter-Jozef Visschers (1804-1861), de Gentse advokaat Victor Gaillard (1825-1856), Vervierse kunstenaar Jean-Simon Renier (1818-1907), interesseren zich bijna uitsluitend aan grafmonumenten en kunstvoorwerpen in de kerk van Sint-Juliaan aan de Via Sudario 16. In de tijd van De Neckere (rector van 1851 tot 1903) is er van opvang van Leuvense studenten en/of doctorandi niet in het minst sprake. De Neckere is als ultramontaan dan ook een tegenstander van de als “modern” gebrandmerkte Leuvense universiteit, die volgens haar tegenstanders een te liberaal-katholieke strekking volgt. De Neckere kan pottenkijkers vanuit Leuven missen als kiespijn… Hoe fel de tegenstellingen tussen modern-katholieken en ultramontanen, ook binnen de Leuvense universiteit, kunnen oplopen, bewijst het incident met de Leuvense hoogleraar rechten Charles Périn (1815-1905), die na zijn ultramontaanse kaart enigszins overspeeld te hebben, door de Paus in 1881 tot ontslag (in Leuven) gedwongen wordt 17.

13. Over de Neckere: Frans Verhelst. Félix de Neckere (1824-1903). In ODIS - Database Intermediary Structures Flanders [online]. 21 juni 2009. Record Last Modified Date : 13 februari 2010. Record no. 74660. Available from World Wide Web: <http://www.odis.be>. 14. Rome, Archief Stichting Sint-Juliaan der Vlamingen, nr. II.6, fol. 233 en 237; N.N. Huygebaert, ‘La nomination de Felix-Marie de Neckere à St.-Julien-des-Belges’, Rome, 1851, Bulletin de l'Institut historique BeIge de Rome, 39 (1968), 555-588. Ook V. Viaene, Belgium and the Holy See from Gregory XVI to Pius IX (1831-1859). Catholic revival, society and politics in 19th-century Europe, Leuven, 2001, 559.. 15. N. Huygebaert, ‘La diplomatie occulte de Mgr. Felix de Neckere, recteur de l'hospice Saint-Julien à Rome’, BIHBR, 50 (1980), 217-235; R. Aubert & N. Huygebaert, Correspondance de Mgr. F. De Neckere, Recteur de San Giuliano à Rome de 1851 à 1903, Louvain[-la-neuve], 2001.

16. P. Visschers, ‘Notice sur I'hospice et I'eglise St-Julien des Belges a Rome’, Annales de l’Académie d’archéologie de Belgique, 6 (1849), 33-64; V. Gaillard, Epitaphes des Neérlandais (Belges et Hollandais) enterrés à Rome, Gent, 1853, , J.S. Renier, “peintre et pensionnaire d’Archis”, schonk omstreeks 1852 aan de private bibliotheek van het Belgische koningshuis een tweedelig manuscript “l’oeuvre Belge à Rome”, 2 vol. 1852; het betreft een ‘receuil de tous les monuments’ ofwel ‘à la mémoire des Belges’, ofwel ‘élevés ou produits par la libéralité ou le talent des Belges’. Zelfs omstreeks 1910 beperkt de “Fiammingo di Namur” Renaat Vincke (1877-1963), norbertijn van Tongerlo (pseudoniem Remo en ook A. O'Flanders), zich tot diezelfde grafschriften: Remo [= R. Vincke], De Koninklijke kerke “San Giuliano dei Fiamminghi" te Rome. ..., Biekorf, 21 (1910), bijblad, VII-XXII: A. O’Flanders [= R. Vincke], Toen Vlaanderen groot was. Zantingen in vreemde landen, Brugge, 1930, p. 13-37. Zie ook: J. Ickx, L. Winckelmans, ‘Grafmonumenten in de kerk van Sint-Juliaan-der-Vlamingen’, BIIHBR,. 67 (1997), 225-314, inz.. 250-255.

17. M. Becqué, A. Louant, ‘Le dossier "Rome et Louvain" de Charles Périn, RHE 50 (1955), 36-124; A. Louant, ‘Charles Périn et Pie IX’, BIBHR , 27 (1952), 181-220; E. Lamberts, ‘De Leuvense universiteit op een belangrijk keerpunt tijdens het rektoraat van A.J. Namèche en C. Pieraerts (1872-1887)’, in G. Braive, J. Lory et A. Simon (éds.), L’église et l’état à l’époque contemporaine. Melanges A. Simon, Brussel, 1975, 337-371.

Page 9: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

9

De mislukte poging om het Belgisch Historisch Instituut onder te brengen in de gebouwen van de Stichting Sint-Juliaan – en de rol van hoogleraar Alfred Cauchie daarbij (1902-1905) Alfred Cauchie valt uit de “Romeinse” boot (1898-1902) Alfred Cauchie (1860-1922) komt na zijn priesterwijding (Doornik, 1885) naar Leuven en studeert er geschiedenis o.l.v. Charles Moeller (1838-1922), hoogleraar geschiedenis van 1863 tot 1919. Moeller had in 1885 een Conférence Historique opgericht waar naar het model van Prof. Kurth in Luik, studenten praktische historische methoden werden bijgebracht. In 1888 promoveert Cauchie tot licentiaat geschiedenis, en vertrekt onmiddellijk naar Rome om op verzoek van zijn bisschop in de pas geopende Vaticaanse archieven te zoeken naar bronnen voor de geschiedenis van de Belgische kerk. Tegelijkertijd bereidt hij zijn doctoraat voor, dat hij in 1891 aflegt 18. Vervolgens wordt hij assistent van Ch. Moeller (in de Letterenfaculteit) en neemt stilaan een aantal vakken van hem over 19. Enkele jaren later (1895) wordt hij daarenboven aan de Theologiefaculteit hoogleraar, hetgeen hem de gelegenheid biedt om de studenten uit beide faculteiten, m.i.v. de studenten kerkelijk recht te verenigen in practica onder de noemer Séminaire Historique, en daarbij persoonlijk initiatief en studiewerk te stimuleren. Vrij snel boekt hij daarmee uitstekende resultaten, die de wetenschappelijke wereld niet ontgaan. De volgende stap is de oprichting (in 1900) van de internationaal al snel vermaarde Revue d'histoire ecclésiastique, waarin Cauchie van meet af aan duidelijk maakt dat het tijdschirift katholiek, wetenschappelijk maar niet ultramontaans van strekking is. Daarmee bekent hij zich duidelijk tot het modernistische katholicisme. Cauchie, die op historiografisch gebied voor Leuven een quasi-monopolie uitbouwt op het vlak van Belgische kerkelijke geschiedenis, heeft precies daarom een aantal vijanden die met lede ogen aanzien hoe hun instituut of religieuze orde voor dit onderzoeksonderwerp in de verdrukking geraakt :

- de universiteit van Luik, met professor Godfroid Kurth (1847-1916) en zijn pupil Karl Hanquet (1871-1928) ; - de benedictijnen van Maredsous, in de persoon van Ursmer Berlière (1861-1932), maar ook in deze van dom

Hildebrand de Hemptinne (1849-1913), die goede contacten heeft met Maximilien d'Erp (1847-1936), welke sinds 1896 te Rome Belgisch zaakgelastigde bij de H.Stoel is;

- de jezuieten en bollandisten te Rome, met figuren als François van Ortroy (1854-1917) en Franz Ehrle (1845-1934), Prefect van de Vaticaanse bibliotheek sinds 1895.

Van Ortroy was in de jaren 1880-83 collegeleraar te Luik geweest, en was in de jaren 1883-86 in Leuven voor een studie theologie ; weliswaar niet aan de universiteit, maar binnen de muren van het jezuietenklooster. Cauchie arriveert te Leuven in 1885 en kan in theorie dus Van Ortroy daar ontmoet hebben. Omwille van zijn christendemocratische sympathie is Cauchie alleszins weinig geliefd bij de Ultramontaanse vleugel van de Belgische geestelijkheid en politiek. Omstreeks 1895 roept Cauchie de Belgische overheid op om in Rome een Historisch Instituut op te richten, dat het onderzoek in Vaticaanse archieven naar de gechiedenis van België in goede banen zou leiden. Vanaf 1898 stoomt hij zijn leerling René Maere (1869-1950) klaar om de leiding van dergelijk Instituut op zich te nemen. Maere, priester gewijd te Rome in 1892, is op dat tijdstip reeds doctor in de theologie (aan de Gregoriana-universiteit in Rome, in 1896), en studeert geschiedenis te Leuven. Van 1898 tot 1900 verblijft hij in Rome voor historisch onderzoek, maar wellicht ook om het terrein af te tasten en een “aanwezigheidspolitiek” te voeren 20.

18. A.Cauchie, La Querelle des investitures dans les diocèses de Liège et de Cambrai, 2 vol., Leuven, 1890-91. 19. Over zijn leermeester Moeller schrijft A. Cauchie later: ‘Un demi-siècle d'enseignement historique à l'Université de Louvain’, in: Mélanges d'histoire offerts a Charles Moeller, Leuven-Parijs, 1914, vol. 1, VI-XXXVI. 20. Over R. Maere: J. Lavalleye, ‘In memoriam Monseigneur René Maere, professeur émérite à la Faculté de Droit Canon, ancien‐président de l’Institut supérieur d’Archéologie et d’Histoire de l’Art’, AUCL, 1949‐1950 (88), LXXXII‐LXXXIII. René Maere volgde in 1900 kanunnik Edmond Reusens (1831-1903) op voor het vak 'Archéologie chrétienne'. Hij bouwde Reusens' onderzoek verder uit en legde mee de basis van het 'Institut supérieur d’archéologie et d’histoire de l’art' van de KU Leuven in 1942. Zijn foto op zijn bidprent, bewaard in het Universiteitsarchief, Topografich-Historische atlas.

Page 10: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

10

Cauchie’s collega, Adolphe Hebbelynck (1859-1939), die in 1898 rector geworden is van de Leuvense universiteit, steunt Cauchie in zijn streven om het op te richten Belgisch Historisch Instituut zoveel mogelijk onder een Leuvens gesternte te brengen 21.

Eén tegen allen ? Boven, van links naar rechts: tweemaal Alfred Cauchie, en zijn leerling/collega René Maere. Onder, van links naar rechts, Cauchie’s “tegenstanders” : Ursmer Berlière, K. Hanquet, F. Ehrle, en G. Kurth,.

Er lijkt zich echter een soort “Luikse samenzwering” te ontwikkelen, die erop gericht is om Cauchie en/of Maere uit Rome te houden. Die nauwe “Luikse” band tussen de universiteit (G. Kurth en K. Hanquet) en de abdij van Maredsous (de Hemptinne en Berlière) zit niet stil, en het kan dan ook geen toeval heten dat Hanquet in Rome gespot wordt van januari tot juli 1900 en vervolgens van december 1900 tot eind mei 1901. Hanquet diept hier wellicht zijn thesisonderwerp (Sint-Hubertus) verder uit, maar blijkens de (onlangs gepubliceerde) inventaris van zijn papieren, interesseert hij zich ook voor de geschiedenis van de “Belgische” stichtingen in Rome (Sint-Juliaan, maar ook de Luikse stichting Lambert Darchis, het Campo Santo dei Tedeschi e Fiamminghi, en de Santa Maria dell’Anima). Die interesse is wellicht niet toevallig, nu tussen die papieren ook een “dossier de la Légation «Ecole des hautes études historiques» (1897-1900)” te vinden is. Hanquet had blijkbaar vanuit

21. Over Cauchie: U. Berlière,’Notice sur la vie et les travaux du chanoine Alfred Cauchie’, Annuaire de l’Académie Royale [de Belgique, (1925) 199-243 ; L. van der Essen, ‘Alfred Cauchie. L'initiateur, Ie savant, l'homme’, RHE, 18 (1922), 213-239; J. Lavalleye, ‘Cauchie Alfred’, Biographie nationale, 38 (1973-74) 67-78. Zie ook: R. Aubert, ‘Le grand tournant de la Faculté de théologie de l'Université de Louvain’, in: Mélanges M.D. Chenu, (Parijs, 1967, 73-109, inz. 94-98.

Page 11: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

11

voormelde Luikse “samenzwering” de discrete opdracht gekregen om uit te zoeken of het Historisch Instituut in één van de Belgische stichtingen onderdak zou kunnen vinden, en om te lobbyen voor zijn promotor G. Kurth, dan wel voor de benedictijn Ursmer Berlière, als eerste directeur van het Historisch Instituut 22 . Bij zijn terugkeer in België (1901) publiceert Hanquet zijn doctoraatsverhandeling over de kroniek van Sint-Hubertus, waaruit een ware pennentwist met de Cauchie voortvloeit. Rekening houdend met het bovenstaande is de reactie van Cauchie t.o.v. Hanquet wellicht niet louter op wetenschappelijke motieven geschoeid…23 Het getouwtrek tussen de katholieke (Leuven) en de vrijzinnige (Luik) universiteit, speelt wellicht in het voordeel van de autodidact Ursmer Berlière (Maredsous), die in de lente van 1902 door de Regering wordt benoemd als eerste directeur van het Belgisch Historisch Instituut in Rome; waarmee hij zich de woede en de banbliksems van A. Cauchie en rector A. Hebbelynck op de hals haalt 24.

Leuvense tegenzet met het rectoraat van Sint-Juliaan als inzet (1903-1905) Berlière is dan wel aangesteld tot (eerste) directeur van het Belgisch Historisch Instituut (1902), maar er is nog geen behuizing voor de instelling… Reeds in 1897 lanceren bollandist F. Van Ortroy en jezuiet F. Ehrle het idee om het Instituut te vestigen in de lokalen van de Sint-Juliaan-stichting; hetgeen in kringen van de Belgische regering gunstig onthaald wordt door Maximilien d’Erp, Belgisch zaakgelastigde bij de H. Stoel in Rome, maar ook door Mgr. Eugène Keesen (1841-1923), huisprelaat van de Paus, sinds 1894 in Brussel als senator dankzij voorspraak van Joris Helleputte (1852-1925) 25. Felix-Marie de Neckere (1824-1903), rector van Sint-Juliaan, verzet zich echter tegen deze plannen, uit vrees voor laicisering van de stichting. Maar als hij in januari 1903 overlijdt, ziet de Belgische regering haar kans schoon en stelt voor dat Ursmer Berlière als nieuwe rector zou worden aangesteld, met in het achterhoofd dat Berlière dan het Historisch Instituut naar de gebouwen van Sint-Juliaan zou kunnen «meenemen». Zaakgelastigde d’Erp krijgt de opdracht om de benoeming in goede banen te leiden, en deze roept daarbij de hulp in van de Gentse benedictijn Félix de Hemptinne (1849-1913), die gelijktijdig abt is van Maredsous (sinds 1890) en van San Anselmo te Rome (sinds 1893) 26. Aan de Leuvense universiteit is men echter het affront van één jaar eerder niet vergeten, en is men niet van plan om aan de reguliere geestelijkheid (Berlière) de kans te geven voor een tweede maal de kaas van het brood (van de seculiere geestelijkheid) te eten. Leuvens rector Hebbelynck en hoogleraar A. Cauchie vinden een bondgenoot bij Charles Martin de t’ Serclaes (1854-1930), president van het Belgisch College te Rome, die tevens provisor is van Sint-Juliaan 27. Wanneer de provisoren in maart 1904 de kandidatuur van Berlière als rector van Sint-Juliaan; Berlière verwerpen, weten de Hemptinne en d’Erp niet wat hun overkomt. De t’Serclaes (maart-november 1904) en vervolgens Ferdinand de Croy (nov. 1904-nov. 1905), zorgen voor een interim-oplossing 28. 22. N. Caulier-Mathy, N. Haesenne-Peremans, C. Oger, Inventaire des Papiers Karl Hanquet, (Univ. de Liège. Bibliothèque générale de Philosophie et lettres), Luik, 2013, nrs. 181, 185, 186; J. Puraye, La fondation Lambert Darchis à Rome, Rome-Luik, 1993, 11-31. Zie ook: V. Viaene,‘Au long de la “Voie Appienne”: un cercle d'historiens catholiques belges à Rome 1902-1922’, BIBHR, 73 (2003), 29-30. 23. K. Hanquet, Etude critique sur la chronique de St Hubert, dite “Cantatorium”, Brussel, 1900; A. Cauchie, 'Comptes rendus', RHE, 2 (1901), 119-125; A. Cauchie, ‘La Chronique de Saint-Hubert dite Cantatorium...’, BCRH, 70 (1901), 61-144; K. Hanquet, L'Auteur de la Chronique de Saint-Hubert, du second livre du Miracula Sancti Huberti et du Vita theoderici: réponse à M. Cauchie…’, BCRH, 70 (1901), 477-516. 24. M. Dumoulin, ‘La genèse de l'Institut Historique Belge de Rome (1889-1904)’, BIHBR, 46-47 (1976-1977), 15-41; V. Viaene, ‘Au long de la « Voie Appienne ». Un cercle d’historiens catholiques belges à Rome 1902-1922’, BIHBR, 73 (2003), 20-30. 25. M. Dumoulin, ‘La naissance de l’Institut Historique Belge de Rome dans son contexte historique’, BIHBR, 73 (2003), 12-13. 26. V. Viaene, ‘Au long de la “Voie Appienne”: un cercle d'historiens catholiques belges à Rome 1902-1922’, BIHBR 73 (2003), 30-31. 27. Mgr. Charles de t’Serclaes (1854-1930), afkomstig van Verviers, studeert in de jaren 1874-79 filosofie, theologie en canoniek recht aan de Gregoriana Universiteit te Rome. Daarna is hij rector van het Belgisch Pauselijk College in Rome (1880 -1927) en publiceert een biografie van Paus Leo XIII (3 vol., Parijs, 1894-1906) . 28. Rome, Archief Sint-Juliaan der Vlamingen, II.8 (verslagen vergaderingen provisoren 1903-1906), fol. 5-9, 22, 28, 36, 39. Ferdinand de Croy (1867-1958), geboortig van Le Rœulx (Henegouwen), is aanvankelijk luitenant in het Pruissisch leger, en wordt pas priester gewijd in 1893 (te Rome). Diplomaat voor het Vaticaan te Rome (1893-99), te Wenen (1899-1903) en wederom te Rome (1903-05). Keert daarna terug naar België als pastoor te Mons (1905-46) en overlijdt te Leuven in 1958, 91 jaar oud.

Page 12: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

12

V.l.n.r.: Eugeen Keesen, Félix de Hemptinne, Ferdinand de Croy en Charles de t’Serclaes; Ondertussen in Leuven stoomt A. Cauchie één van zijn leerlingen (Maurice Vaes; waarover meer hierna) klaar om rector te kunnen worden voor Sint-Juliaan. Ursmer Berlière moet hier echter lucht van gekregen hebben, en werkt tegen. Maar Maurice Vaes is de protégé van politicus Auguste Beernaert (1829-1912), die in 1852 te Leuven is afgestudeerd als jurist samen met Vaes’ vader Eugène Vaes (1827-1904), succesvol advokaat te Antwerpen. In september 1905 schrijft Beernaert aan Berlière (op vakantie in Maredsous) dat de rector van de Leuvense universiteit en de bisschoppen Vaes voorstellen als rector van Sint-Juliaan. Beernaert kent Vaes reeds van toen deze een kind was; het is een werker en met zijn diploma (geschiedenis) zal hij ook wetenschappelijk werk leveren. In Leuven zou men het op prijs stellen dat via een verstandhouding tussen Vaes en Berlière een discrete en amicale band zou ontstaan tussen universiteit en Historisch Instituut. Waarop Berlière enkele dagen later antwoordt dat zijn vrees ten opzichte van Vaes intussen opgeruimd is, maar dat Vaes dan wel het Insituut niet zal mogen ignoreren en hand in hand met het Instituut zal moeten marcheren. Berlière erkent dat zijn benoeming (voor het Historisch Instituut) in Leuven slecht ontvangen is geweest, en dat rector Mgr. Hebbelynck het sneu vindt 29. Nu deze laatste weerstanden opgeruimd zijn, wordt M. Vaes in oktober 1905 door de provisoren van Sint-Juliaan-der-Vlamingen benoemd tot rector; hij neemt bezit van deze functie op 8 januari 1906. Daarmee is het één/één in de “wedstrijd” tussen Cauchie en Berlière. In de loop van 1906 vraagt Cauchie zijn leerling en vriend Vaes, om in Sint-Juliaan een onderzoeks- en studiecentrum te stichten, waar Leuvense academici hun studies kunnen komen bekronen. Cauchie’s achterliggende bedoeling is zonneklaar : het Belgisch Historisch Instituut beconcurreren en Berlière het leven zuur maken…30 Vaes laat er geen gras over groeien en gaat amper één jaar na zijn installatie als rector van start, op een tijdstip dat Ursmer Berlière de handdoek reeds in de ring gegooid heeft, en Luiks hoogleraar Godfroid Kurth in Rome is toegekomen als opvolgend directeur van het Belgisch Historisch Instituut….

29. Archief Abdij Maredsous, Papiers Berlière: brief van Beernaert aan Berlière op 9 september 1905; antwoord van Berlière op 15 september. 30. V. Viaene, ‘Au long de la “Voie Appienne”: un cercle d'historiens catholiques belges à Rome 1902-1922’, BIHBR 73 (2003), 32 .

Page 13: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

13

Rector M. Vaes organiseert een “Collège de chapelains” als concurrent voor het Belgisch Historisch Instituut in Rome (1907-1914). Jong aanstormend talent…. Uit het archief van de Sint-Juliaan-stichting blijkt hoe Vaes langzaam maar zeker de provisoren weet te overtuigen om subsidies en faciliteiten aan Belgische vorsers te verstrekken. In januari 1907 is er nog sprake van « chapelains belges » zonder loon, maar amper een jaar later weet hij een jaarlijkse subsidie van 1500 fr. los te peuteren, welke in 1912 opgetrokken wordt tot 1800 fr. Op 1 mei 1909 beslissen de provisoren om het 4de verdiep van het gebouw gratis ter beschikking te stellen aan de ‘chapelains’ 31. Vaes weet ook baron Maximilien d'Erp (1847-1936), sinds 1896 zaakgelastigde van België bij de Heilige Stoel, voor zijn zaak te winnen en dankzij hem beweegt hij Paus Pius X ertoe om de nieuwe koers die hij in Sint-Juliaan vaart, goed te keuren. Op 27 maart 1907 ondertekent de Paus het broederschapsregister van Sint-Juliaan, zodat de Belgische clerus uiteraard niet kan achterblijven. Op 20 april van hetzelfde jaar komt Kardinaal Désiré-Joseph Mercier (1851-1926), vergezeld van de bisschop van Namen, Thomas Louis Heylen (1856-1941), O.Praem., hetzelfde register ondertekenen. Een overzicht van 1907-09 vermeldt een aantal niet-betalende vorsers (ze genieten kost en inwoon op last van Sint-Juliaan): - als chapelains: A. Pelzer, 1907-8 en 1908-9; A. Pasture 1908-9; H. Callewaert; -als niet-chapelain, maar student: Théophile Simar. Wél pensiongeld betalend, zijn de priesters J. Marinis en J. Moureau, alsook enkele reeds gedoctoreerde leken die van een overheidsbeurs genieten: Charles Collard, Alfons Fierens, Philippe Van Isacker. Ook betalend zijn enkele professoren van middelbare scholen of universiteiten: J. Forget (mei 1908), publication syriaque; A. Cauchie (mei 1908), histoire; E. Remy (mars 1908), archéologie classique; R. Lemaire (mars-avril 1907; avril-juin 1909) archéologie chrétiene; L. Van der Essen (juni 1907 en april-juni 1909) histoire 32. De eerste post-doctorandi zijn overwegend historici en theologen, hoofdzakelijk oudgedienden van het Leuvense Séminaire Historique van Cauchie, die door deze laatste zijn “doorgestuurd” om er verder te studeren en onderzoek te verrichten over de moderne Belgische kerkgeschiedenis (vaak i.v.m. de Vlaamse Nuntiatuur te Brussel). Maar gaandeweg – zoals terecht door M. Laureys opgemerkt – verschijnen ook enkele classici op het appél en ook een Théophile Simar (1883-1930), die het humanisme in de Nederlanden tijdens de renaissance bestudeert 33. Tegen het einde van de bestudeerde periode 1907-14 duiken ook een tweetal architecten en enkele juristen op in Sint-Juliaan. Een volledige lijst van personen die Sint-Juliaan voor studiebezoek aandoen in de periode 1907-1914, is in bijlage 1 weergegeven. Degene die er minstens enkele weken of maanden verblijven, hebben we in een laatste hoofdstukje van deze bijdrage onderworpen aan een iets diepgaander bio-bibliografisch onderzoek. Het gaat daarbij over volgende dertig personen: EH Paul Delannoy (1878-1929), EH Auguste Pelzer (1876-1958), EH Jean Marinis (1879-1942), EH Jean Moureau (1886-1938), Louis Bril (1887-1966), François D’Haese (1891-1977), Théophile Simar (1883-1930), Alfons Fierens (1880-1921), EH Kamiel Callewaert (1866-1943), Philip Van Isacker (1884-1951), EH Alex Pasture (1880-1964), EH Léon Dieu (1883-1949), EH Paul Liebaert (1888-1915), EH Paul Capelle (1884-1961), Charles Collard (1882-1952), EH Aimé Legrand (1884-1972), EH Joseph Cochez (1884-1956), Henri Delmotte (?-?), Robert Gits (1886-1971), EH Paul Van

31. Rome, Archief Sint-Juliaan der Vlamingen, II.9 (verslagen vergaderingen provisoren 1906-1942), fol. 9, 12, 16, 21, 22, 28, 31. 32. Archief Aartsbisdom Mechelen, III, 11: Collège des chapelains de Saint Julien. Aperçu succint des Travaux entrepris et des services rendus par l’institution au cours des années académiques 1907-8; 1908-9. 33. M. Laureys, ‘Silver threads among the gold. Philological reserach in the Belgian Historical Istitute (1902-2002)’, BIBHR, 73 (2003), 285-286.

Page 14: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

14

Cauwenbergh (1886-1915), EH Albert De Meyer (1887-1952), Camille Tihon (1875-1962), EH François Baix (1884-1957), Prosper Thuysbaert (1889-1965), EH Gaston Kisselstein (1881-1955), EH Julien Buelens (1885-1929), EH Gaston Wallerand (1884-1941), Jozef Huygh (1885-1946), Arthur Geerts (1889-1972), EH Julien Vermaut (1879-1940), EH Francis Wynch (1873-1944?). Wij veroorloven ons hierbij enkele summiere conclusies:

- Leeftijd: de meeste van hen zijn geboren na 1880, met uitzondering van Wynch (1873), Tihon (1875), Pelzer (1876), en Delannoy (1878); de grootste uitschieter is echter Callewaert (1866);

- Bij de pakweg twintig seculiere geestellijken, zijn er twee (dus 10%) die later overgaan naar reguliere geestelijkheid: Dieu en Capelle; één seculiere treedt uit (Delannoy) terwijl één reguliere (Fierens) door zijn abdij wordt weggezonden;

- Opvallend weinig geestelijken uit het bisdom Luik, hetgeen wellicht te maken heeft met de eerder conservatief-

ultramontaanse opvattingen van de toenmalige bisschop Martin-Hubert Rutten (1841-1927), die bekend staat als felle tegenstander van de christen-democraten (zoals Cauchie, Vaes, Pottier…);

- Tien van de dertig personen, hetzij één op drie is leek: Bril, D’Haese, Simar, Fierens, Van Isacker, Collard, Gits,

Thuysbaert, Geerts, Delmotte en Huygh;

- Ongeveer de helft van de leken belandt later in de politiek (D’Haese, Van Isacker, Gits, Thuysbaert; Geerts), en drie van de vijf krijgen te maken met aktivisme en naoorlogse problemen: d’Haese, Gits, Geerts;

- Slechts zes personen (of 20%), hebben niet in Leuven gestudeerd: bij de drie geestelijken zijn dat Capelle en

Liebaert (beide aan de Gregoriana-universiteit in Rome afgestudeerd) alsook Moureau; de drie leken betreffen een enkeling (Tihon) van de Luikse universiteit, en twee architecten (zonder universitair diploma): Delmotte en Huygh.

Hoe verloopt intussen de samen- of tegenwerking t.o.v. het Belgisch Historisch Instituut ? Onder invloed van Cauchie houdt Vaes aanvankelijk duidelijk afstand ten opzichte van het Historisch Instituut. In eerste jaren (1907-09) overschaduwt Sint-Juliaan het Historisch Instituut, want bij Vaes verblijft een vrij interdisciplinair groepje Lovanienses : behoudens de twee «chapelains», zes historici, één filololoog, één filosoof, één orientalist, twee archeologen, twee juristen en één theoloog. De diplomatie van G. Kurth, tweede directeur (1906-16) van het Instituut, zal broodnodig zijn om de vrede tussen Sint-Juliaan en Instituut te bewerkstelligen. Het Instituut neemt regelmatig Lovanienses aan als beursstudenten, zelfs zonder verplichting om voor het Instituut te werken (zoals Fierens, Van Isacker, en Baix). De «vrede» tussen Sint-Juliaan en Historisch Instituut wordt uiteindelijk pas in 1912 effectief bezegeld. Gezien de slechte of ontbrekende verblijfsaccomodatie bij het Instituut, zijn de meeste bursalen van het Instituut overigens in Sint-Juliaan gehuisvest 34. In de Belgische, vooraal Vlaamse pers, en ook in historische tijdschriften verschijnen intussen entoesiaste verslagen over de werking van Vaes in Sint-Juliaan. Ze zijn van de hand van Alfons Fierens en Leon Van der Essen (zie de bijlage 2, 3 en 4). En haast aandoenlijk is de getuigenis van oud-bursaal Th. Simar in mei 1909: “Mes souvenirs retournent aussi parfois à la délicieuse oasis de Saint-Julien des Belges à Rome, où j'ai composé une partie de ce livre. Outre les documents nombreux recueillis au Vatican et dans les riches bibliothèques de la ville, j'ai trouvé l' «âme romaine», encore si profondément imbue des idées de la Renaissance, si différente de l'énergie des hommes du Nord. J'ai surtout trouvé la bienveillance afféctueuse du recteur de l'institution, Mgr Vaes, qui, avec une délicatesse parfaite, sait rendre supportable aux exilés la solitude et la peine de vivre loin de la patrie... “35

34. V. Viaene, ‘Au long de la « Voie Appienne ». Un cercle d’historiens catholiques belges à Rome 1902-1922’, BIHBR, 73 (2003), 36-39. 35. Th. Simar, Christophe de Longueil, humaniste (1488-1522), Leuven, 1911.

Page 15: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

15

Foto van M. Vaes in het weekblad Ons Volk Ontwaakt (13 januari 1912). …Maar ook gevestigde waarden Tijdens de paasvakantie (vooral in die van 1908, 1909 en 1913) wordt het erg druk op Sint-Juliaan, want dan komen steevast enkele Leuvense hoogleraars op studiebezoek. En het gaat daarbij niet alleen over de oudere generatie, zoals classici Edmond Remy (1860-1939) en Pieter Jozef Sencie (1865-1941), theoloog Jacques Forget (1852-1933), historicus Alfred Cauchie (1860-1922); maar ook over dertigers die pas aan het begin van hun academische carrière staan : theoloog Henri de Jongh (1875-1915), filosoof Leon Noël (1878-1953), alsook de historici Raymond A.G. Lemaire (1878-1954) en Léon van der Essen (1883-1963). Edmond Remy (1860-1939) Remy, priester van het bisdom Doornik, promoveert in 1884 te Leuven tot doctor in de letteren en wijsbegeerte. Na een carrière als leraar en/of directeur achtereenvolgens aan het college te La Louvière en aan het klein-seminarie van Bonne-Espérance (1884-1898) wordt hij in 1898 te Leuven hoogleraar in de klassieke filologie (Latijn), en leidt er – in de periode 1927-30 het tijdschrift Le Musée belge 36.

36. F. De Ruyt, ‘A la mémoire du Chanoine Edmond Remy’, Humanités chrétiennes, 9 (1966), 459-467; P.A. Belvaux, ‘Notice biographique. Edmond Remy (1860-1939)’, Latomus: revue d'études latines, 23 (1964), 236-238; R. Draguet, É. Lousse, ‘Le chanoine Edmond Remy’, Etudes classiques, 8 (1939), 321-335.

Page 16: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

16

Pieter Jozef Sencie (1865-1941) Na zijn priesterwijding te Mechelen (1888) studeert Sencie te Leuven wijsbegeerte en letteren en promoveert tot doctor in 1892; waarna hij onmiddellijk docent oude geschiedenis wordt. Van 1898 tot 1939 is hij gewoon hoogleraar, specialist in de Griekse en Romeinse oudheid. Sencie is een pionier van de vernederlandsing van de Katholieke Universiteit Leuven in de twintiger jaren van de 20ste eeuw 37.

Van links naar rechts: P.J. Sencie, borstbeeld van J. Forget, vice-rector J. Van Cauwenbergh (1930) Henri de Jongh (1875-1915) Afkomstig van s'Gravenwezel, is de Jongh weliswaar theoloog van vorming, maar historicus van roeping. Vlak voor zijn verblijf in Rome heeft hij nog gepubliceerd over L'ancienne faculté de théologie à Louvain au premier siècle de son existence (1432-1540) (Leuven, 1911). Amper veertig jaar oud overlijdt hij van uitputting, in zijn geboortedorp 38. Jacques Forget (1852-1933) Jacques Forget (1852-1933), theoloog en orientalist, vanaf 1885 hoogleraar Arabische talen aan de Leuvense faculteit theologie, publiceert Synaxarium Alexandrium (Beiroet/Parijs, 1905). Volgens R. Aubert behoort Forget eerder tot de conservatieve stroming binnen de Leuvense theologen 39.

Bij de “jongere garde” staan we iets langer stil: Raymond A.G. Lemaire (1878-1954) Afkomstig van Tourneppe, wordt Lemaire tot priester gewijd te Mechelen in 1901, waarna hij te Leuven geschiedenis studeert en achtereenvolgens licentiaat (1904) en doctor (1906) wordt (AUCL 1907, 165 en 393). In de jaren 1901-04 neemt hij deel aan het Séminaire Historique (van prof. Cauchie), maar hij is ook leerling van Joris Helleputte en René Maere. In 1906 wordt zijn doctoraat gepubliceerd. Lemaire volgt Joris Helleputte (1852-1925) op in zijn universitaire leerstoel architectuurgeschiedenis en monumentenzorg als deze in 1907 minister wordt. Hij is een spilfiguur van de Belgische religieuze architectuur en de Liturgische Beweging; een

37 W. Peremans, ‘Pieter Jozef Sencie’, NBW, 6 (1974), 858-862. 38. J. Coppens, ‘Notice sur la vie et les travaux de M. le professeur H. De Jongh’, AUCL 1915-1919 (1924), 378 e.v. 39. Biografie: G. Ryckmans, ‘Forget Jacques’, Biographie Nationale, 33, 319-321; L. Kenis, The Louvain faculty of Theology in the nineteenth century, Leuven, 1994, 91-96. R. Aubert, ‘Le grand tournant de la faculté de théologie de Louvain à la veille de 1900’, A. Duval (éd.), Mélanges Offerts à M.-.D. Chenu, Maître en Théologie, Parijs, 1967,107-108.

Page 17: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

17

pleitbezorger van de neogotiek. Zijn eerste artikels verschijnen in het tijdschrift Bulletin des Métiers d’Art, waarvan hij redactiesecretaris is 40.

Van links naar rechts : R. Lemaire, L. Noël en L. Van der Essen. Foto’s Universiteitsarchief Leuven (Topografisch-Historische Atlas)

Léon van der Essen (1883-1963) Antwerpenaar L. van der Essen, één van de weinige niet-geestelijken in dit gezelschap, studeert geschiedenis te Leuven in de jaren 1901-05 en wordt in 1905 doctor (AUCL 1906, 410). Aan het Séminaire Historique (van Prof. Cauchie) werkt hij in de jaren 1903-04 over de heiligen Medard en Elooi en over de Merovingische heiligen (AUCL 1904, 372-390; 1905, 394); waaruit publicaties volgen in 1906, en voorts zijn doctoraat (1907), waarvoor A. Cauchie wellicht als promotor optreedt 41. Deze thesis wordt bekroond door het Institut de France, en levert hem – in 1906 - een reisbeurs naar Italië op (AUCL 1907, 39). Op verzoek van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis reist van der Essen in 1908 en 1909 naar Napels en Parma voor onderzoek naar de Farnese-archieven, waarover hij in de eerstvolgende vijf jaren uitgebreid publiceert 42.

40. ‘L'église de Hérent près Louvain’, BMA, 4 (1904-05), 212-230, 285-295; ‘L’eglise du Parc’, BMA, 4 (1904-05), 65-79; ‘L’église de Saventhem’, BMA, 5 (1905-06), 129-135; ‘L’église de Vossem’, BMA, 5 (1905-06), 259-263; ‘L’église de Winxele’, BMA, 10 (1910-11), 170-180. Zijn doctoraat: Les origines du style gothique en Brabant, Brussel, 1906.Latere publicaties van Lemaire zijn opgesomd ondermeer in : Academische bibliografie [van de] Katholieke Universiteit Leuven. VI. 1914-1934, Leuven, 1937. Biografie : St. Leurs, ‘In memoriam professor kanunnik Raymond Lemaire’, Jaarboek [van de ] Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van Belgie, 16 (1954), 226-227; Th. Coomans, ‘Lemaire, Raymond’, in: A. Van Loo (red.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen, 2003, 393; P. Naster, ‘In Memoriam. Raymond Lemaire’, AUCL, 91 (1954-1956), XXXVIII-LX; Annelies Nevejans et al. Raymond Lemaire. In: ODIS. Record last modified date: 31 januari 2013. Available from World Wide Web: http://www.odis.be/lnk/PS_17447. Het archief van Lemaire wordt bewaard in het Univeristeitsarchief van de KULeuven. 41. L. van der Essen, ‘Etudes d’Hagiographie médiévale’, AHEB 32 (1906), 6 ev., 24 ev., 36 ev., 113 ev., 123 ev. en 138ev.; Etude critique et littéraire sur les vitae des saint mérovingiens de l’ancienne Belgique, Leuven, 1907. 42. L. Van der Essen, ‘Note sur un fragment des archives de la nonciature de Flandre conservé parmi les manuscrits Baberini à la Bibliothéque vaticane’, BCRH, 78 (1909), 268-275; (samen met A. Cauchie) ‘Les sources de l'histoire nationale conservées à l'étranger dans les archives privées’, BCRH, 78 (1909), 45-102 ; (samen met A. Cauchie) Inventaire des Archives Farnésiennes de Naples au point de vue de l'histoire des Pays-Bas catholiques, Brussel, 1911, 557 p.; ‘Episodes de l'histoire religieuse et commerciale d'Anvers dans la seconde moitié du XVIe siècle. Rapport de Géronimo de Curiel, facteur du roi d'Espagne à Anvers, sur les marchands hérétiques ou suspects de cette ville (1566)’, BCRH, 80 (1911), 321-362; ‘Fragments des archives de la nonciature de Flandre (1596-1640) conservés a la bibliothèque des princes Chigi a Rome’, AHEB, 8 (1912), 456-463; Les Archives farnésiennes de Parme au point de vue de l'histoire des anciens Pays-Bas catholiques, Brussel, 1913, 164 p.; 'Correspondances d'Alexandre Farnese avec le comte de Hénin (1578-1585) et de l'archiduc Albert avec Pierre-Ernest de Mansfelt (1596-1599)', BCRH, 82 (1913), 390-434.

Page 18: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

18

In 1909 wordt van der Essen te Leuven assistent van Prof. Cauchie en vanaf 1910 verzorgt hij een bibliografie van de kerkelijke geschiedenis van België in de Annales pour servir à l’histoire ecclésiastique de la Belgique, een tijdschrift dat een halve eeuw eerder was opgestart door rector de Ram en kanunnik Reusens. In de redactie van dat tijdschrift vinden we ook Camille Callewaert (zie elders in deze tekst) terug. Alleen al in de jaargang 1911 publiceren drie «anciens» van Sint-Juliaan (Rome): R. Gits, A. Pasture en L. van der Essen een bijdrage, terwijl P. Delannoy een boekbespreking verzorgt 43. In de Revue d’Histoire Ecclésiastique zal van der Essen pas na de eerste wereldoorlog publiceren. In 1912 wordt hij buitengewoon hoogleraar en wanneer Prof. Cauchie in Rome verblijft, vervangt hij hem voor een gedeelte van de cursussen. Aan het begin van de eerste wereldoorlog wordt hij als visting professor naar Washington en Chicago gestuurd, om er voor België en tegen de Duitse inval propaganda te maken. Aan het einde van de oorlog wordt hij kabinetschef van minister Charles De Broqueville (1860-1940) , en wordt er belast met het zoeken van een oplossing voor de Vlaamse Kwestie. In die periode publiceert hij een tweetal brochures 44. Van 1919 tot 1954 is hij buitengewoon hoogleraar (geschiedenis) te Leuven. Zijn « magnum opus » is Alexandre Farnèse, prince de Parme, gouverneur général des Pays-Bas, 1545-1592 (5 dln., Brussel, 1933-1937), een onderwerp dat hij met de steun van A. Cauchie, al decennia eerder aanvatte. In het voorwoord van het eerste deel schrijft de auteur : « Dans les archives romaines, Mgr Vaes, le savant recteur de Saint-Julien des Belges, et Mgr Pelzer, scrittore à la Bibliothèque Vaticane, ont été pour nous des guides et des aides aussi expérimentés que dévoués ». In 1954 wordt van der Essen in de adelstand verheven; hij overlijdt in 1963 45. Leon Noël (1878-1953) - Boegbeeld van de neo-thomistische wijsbegeerte in Leuven. Afkomstig van Mechelen, priester van het aartsbisdom Mechelen (gewijd 1901 ?). De uit Mechelen afkomstige priester Leon Noël is amper 16 jaar oud als hij te Leuven in 1894 toekomt en zich inschrijft voor Wijsbegeerte en Letteren. Een jaar later gaat hij over naar het Institut Supérieur de Philosophie (waarvan de latere kardinaal Désiré Mercier in de periode 1889-1906 president is) en in 1899 is hij de allereerste die er de titel van Magister agrégé de l’école Saint-Thomas d’Aquin behaalt. Vervolgens studeert hij aan het Groot Seminarie te Mechelen (1899-1901) , keert dan naar Leuven terug voor een studie theologie (1901-1905) en wordt licentiaat in 1905 (AUCL 1906, 183). In het Séminaire Historique (van Prof. Cauchie) werkt hij in 1903 over « la théorie de la justification de Luther » (AUCL 1904, 355-357). Zijn proefschrift over «Le déterminisme» (Brussel, 1905) wordt door de Koninklijke Academie bekroond en gepubliceerd. Vanaf 1905 wordt Noël professor filosofie aan de Leuvense universiteit en komt onder de indruk van de Oostenrijks-Duitse filosoof Edmund Husserl (1859-1938) die met zijn Logische Untersuchungen (1900-1901) de grondslag van de fenomenologie legt. Het eerste franstalig artikel over Husserl is van de hand van L. Noël en verschijnt in 1910 46. Noël verzorgt echter ook nederlandstalige filosofische kronieken in het het Vlaamsvoelend tijdschrift Dietsche Warande en Belfort (minstens vanaf 1907). Tijdens de Eerste Wereldoorlog is de Leuvense hogeschool gesloten en vinden we L. Noël in Oxford en later in Parijs. Hij maakt van de gelegenheid gebruik om zoveel mogelijk ruchtbaarheid te geven aan de vernieling van de Leuvense universiteitsbibliotheek door de Duitse troepen 47. Na de oorlog keert hij terug naar Leuven en in de jaren 1928-1948 is hij er de president van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte. In 1940 speelt hij een belangrijke rol bij het verwerven van het Husserl-archief door Leuven. In 1947 heeft hij het genoegen om Auguste Pelzer (elders in deze bijdrage) te huldigen, naar aanleiding van de uitreiking van diens doctoraat honoris causa 48.

43. In het tijdschrift publiceert van der Essen in 1911 twee bijdragen : ‘Contribution à la biographie de Philippe Marnix de Ste. Aldegonde’, AHEB 37 (1911), 53-66 ; ‘Document concernant le vicaire général Francesco de Umara…’, Ibidem, 263-281. Enkele bijdragen in andere tijdschriften uit die periode : De straf- en rechterlijke verzoeningsbedevaarten in de Middeleeuwen, bijzonderlijk in de Nederlanden, (Verhandelingen van de Algemeene Katholieke Vlaamsche Hoogeschooluitbreiding, nr. 143), Antwerpen, 1911; ‘Pater K. De Smedt’, DWB 1911, 500-506 ;; ‘De ketterij van Tanchelm in de XIIe eeuw’, Ons geloof, apologetisch tijdschrift, 2 (1912), 354-361. 44. L. Van der Essen publiceert enkele brochures : A statement about the destruction of Louvain and neighborhood, Chicago, 1915 ; Petite histoire de l'invasion et de l'occupation allemande en Belgique, G. Van Oest et Cie, Brussel/Parijs, 1917; L'invasion allemande en Belgique. De Liége à l'Yser. Avec une esquisse des négociations diplomatiques précédant le conflit, Parijs, 1917; The invasion & the war in Belgium from Liège to the Yser, with a sketch of the diplomatic negotiations preceding the conflict, London, T. F. Unwin ltd., 1917. 45. Biografie: J.A. van Houtte, ‘In memoriam prof. emer. Jhr. L. van der Essen’, Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden, 19 (1963) 19-22; C. Terlinden, ‘Léon-Jean van der Essen (1883-1963)’, Revue belge de philologie et d’histoire, 41 (1963/1), 359-360; C. Bruneel, ‘Van der Essen, Léon’, Nouvelle biographie nationale, 7 (2003), 357-360; R. De Schryver, ‘Leo van der Essen 1883-1963’, Handelingen van de Koninlijke Commissie voor Geschiedenis, 150 (1984), 81-89. Bibliografie van van der Essen: Miscellanea Historica in honorem Leonis van der Essen, Brussel,-Parijs, 1947, dl. 1, LX-LXXIII. 46. ‘Les frontières de la logique’, Revue Néo-Scolastique de Philosophie, 17 (1910), 211-223.

47. N. Noël, Louvain, 1891-1914, Oxford, 1915.

48. Biografische info: L. De Raeymaeker, ‘In memoriam Léon Noël’, Revue Philosophique de Louvain, 51 (1953), 521-526; Idem, ‘Mgr Léon Noël. Ancien président de l'Institut supérieur de Philosophie’, Revue générale belge, 90 (1954), 449-458; A. Mansion, ‘In memoriam Prof. Mag. Mgr. Léon Noël’, Tijdschrift voor Philosophie, 15 (1953), 699-706; G. Van Riet, ‘Noël Léon’, Biographie Nationale, 40, 662-664.

Page 19: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

19

Enigszins “buiten categorie” is het bezoek van de Leuvense vice-rector in 1912-13: Jean Van Cauwenbergh (1879-1950) Priester van het aartsbisdom Mechelen (gewijd 1902), behaalt J. Van Cauwenbergh in Leuven een doctoraat in de thomistische wijsbegeerte (1902) en een baccalaureaat theologie (1905). In 1911 wordt hij aan de Leuvense universiteit benoemd tot vicerector (en dus bevoegd voor ondermeer de tucht onder studenten), maar zonder hoogleraar of docent te zijn. In de lente van 1914 krijgt hij te maken met taalincidenten en studentenprotest. De studenten trekken zelfs naar Mechelen om van de kardinaal een verzachting van de tuchtmaatregelen te eisen. Van Cauwenbergh vervult later o.m. de functie van vicaris-generaal en hulpbisschop onder de aartsbisschoppen Mercier en Van Roey tot aan zijn dood in 1950. Hij staat bekend als organisator van nieuwbouwwerken en/of verbouwingen aan kerken 49. Aangezien van Van Cauwenbergh geen onderzoekswerk noch publicaties bekend zijn, rijst de vraag naar het doel van zijn bezoek aan Rome met Pasen 1913. Is hij er misschien door kardinaal Mercier op uit gestuurd om notoir flamingant Robert Gits (zie hierna) in het oog te houden?

En ten slotte nog enkele “mindere goden” Terwijl reeds vanaf 1906 Leuvense hoogleraars in Sint-Juliaan neerstrijken, komen vanaf 1909 ook “mindere goden” naar Rome. Wij citeren vanuit bijlage 1: -1909-10: Mr. Besenger, prof. de rhéto. À Soignies (eigenlijk jan-februari). Bocquet, prof. à l’athenée de Bruxelles -1910-11: abbé Norbert Wally, en abbé E. Biot, beide van college Bonne Espérance (gemeente Estinnes) -1912-13: De Bie, prof. philosophie (Seminarie Mechelen) Malines, Opvallend veel bezoek is er in de maanden september en oktober 1912; opnieuw citaat uit bijlage 1: -Septembre: Malengrau, curé de la Bouverie; H. Deschamp, vicaire à S. Ghislain; C. Houtoir, professeur à La Louvière. -Octobre: M. Haustraete, inspecteur Tournai; M. Cyrille d’Hauffe, prof. Poésie S. Trond.

49. G. Ryckmans, ‘Cauwenbergh (Jean Marie Van)’, Biographie nationale, 31 (1961),186-188. Over de incidenten met de Leuvense studenten in maart 1914: Een Eeuw vlaamse studentenbeweging te Leuven: Catalogus van de tentoonstelling 16 februari - 2 april 1976, Leuven, 1976, 60.

Page 20: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

20

Drie koningen, of minstens Monsignori, voor één “heerlijke oase”: Vaes, Hebbelynck en Pelzer Het past eerst de titel van dit hoofdstukje toe te lichten aan de hand van twee citaten: De Leuvense hoogleraar Franz De Ruyt (1907-1992) schrijft in 1939 dat Belgische vorsers die in Rome verblijven “connaissaient tous l’atmosphère cordiale de Saint-Julien, haut-lieu de la présence belge dans la Ville Eternelle, où résidait un trio de prélats (Hebbelynck, Pelzer et Vaes), familièrement appelés “les trois Rois Mages” et dont Mgr Hebbelynck était l’ainé, le “Melchior’ (F.De Ruyt, ‘Mgr Hebbelynck’, Revue Générale, 72 (1939), 384). En dertig jaar eerder reeds (mei 1909), na een studiebezoek aan Rome, schrijft Theodore Simar (1883-1930), die een tijdje later bibliothecaris van het Ministerie van Koloniën wordt: “Mes souvenirs retournent aussi parfois à la délicieuse oasis de Saint-Julien des Belges à Rome, où j'ai composé une partie de ce livre. Outre les documents nombreux recueillis au Vatican et dans les riches bibliothèques de la ville, j'ai trouvé l' «âme romaine», encore si profondément imbue des idées de la Renaissance, si différente de l'énergie des hommes du Nord. J'ai surtout trouvé la bienveillance afféctueuse du recteur de l'institution, Mgr Vaes, qui, avec une délicatesse parfaite, sait rendre supportable aux exilés la solitude et la peine de vivre loin de la patrie... (Th. Simar, Christophe de Longueil, humaniste (1488-1522), Leuven, 1911 [in de inleiding]). En laat ons dan nu kennismaken met deze “drie koningen”….

Maurice Vaes (1875-1962)

Maurice Vaes is in 1875 te Antwerpen geboren als zoon van Eugène Vaes (1827-1904), succesvol advokaat aldaar en studievriend van de politicus Auguste Beernaert (1829-1912), met wie hij in 1852 te Leuven afstudeerd was als doctor in de rechten. Maurice Vaes volgt in zijn geboortestad middelbare studies bij de Jezuieten, maar gaat aansluitend naar het Kleinseminarie van het bisdom Doornik en vervolgens naar Rome (omstreeks 1892), waar hij in 1896 aan de Gregoriana een doctoraat in de filosofie behaalt en tot juli 1898 de examens voor de eerste cyclus theologie aflegt (zonder de doctorstitel te behalen). Vervolgens wordt hij in Doornik tot priester gewijd (1899), en kort daarna in dat bisdom tot leraar aangesteld. Omdat zijn zwakke gezondheid hem daarbij parten speelt, wordt hij door zijn bisschop terug naar de schoolbanken gewezen. Vaes studeert te Leuven theologie (1900-03) en geschiedenis (1903-04); hij neemt deel aan het Séminaire Historique van Prof. Cauchie en werkt er in 1901 over de Kerk in Afrika in de 4de-6de eeuw, en in 1904 over de verhoudingen tussen pausdom en Frankische kerk in de Merovingische tijd (AUCL 1902, 285; AUCL 1905, 409-421). Hij behaalt de graden van licentiaat in de theologie (1903) en in de geschiedenis (juli 1904). Zijn plan om bij de Leuvense professor Alfred Cauchie (elders in deze tekst) te doctoreren in de geschiedenis, komt kort daarna op de helling te staan, want Cauchie stuurt Vaes als zijn « pion » naar Rome… Vooraleer Leuven te verlaten verzamelt Vaes hetgeen hij in het kader van zijn doctoraat had willen uitdiepen nog vlug in een bijdrage voor de Revue d’histoire ecclésiastique 50.

In oktober 1905 wordt Vaes door de provisoren van Sint-Juliaan-der-Vlamingen benoemd tot rector; hij neemt bezit van deze functie op 8 januari 1906. Zo goed als onmiddellijk start hij – op verzoek van zijn Leuvense leermeester A. Cauchie – met de opvang en begeleiding van (hoofdzakelijk) Leuvense post-doctores, die in Rome op studiebezoek of –reis zijn. Die fase (1905-1915) wordt elders in deze brochure behandeld. Dat deze « begeleiding » zich niet tot een louter formele bedoening beperkt, moge blijken uit de getuigenis van franciscaan Lucien Ceyssens (1902-2001), goed een halve eeuw later : « Au nom de M. Aimé Legrand, il faut encore rendre un hommage particulier à Mgr Vaes, qui vient d'accomplir son 80e anniversaire. Dans les dossiers qui me furent remis, apparaìt fréquemment l'écriture ferme de Mgr Vaes confirmant, après

50. M. Vaes, ‘La Papauté et l’Eglise franque à l’époque de Grégoire le Grand (590-604)’, RHE, 5 (1905), 537-556, 755-784.

Page 21: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

21

un contróle supplémentaire, quelque lecture douteuse, ou proposant quelque autre plus probable. Personnellement, j'ai une grosse dette de reconnaissance à l’égard de M. Legrand et de ses bienfaiteurs” 51.

Maurice Vaes : links omstreeks 1910, rechts omstreeks 1940.

Deze inspanningen beletten Vaes niet om eigen publicaties uit te brengen. Ze betreffen vooral de geschiedenis van de «Belgen» in Rome. Ingevolge de Eerste Wereldoorlog worden een aantal van deze pennevruchten pas vanaf 1919 wereldkundig gemaakt 52.

Tijdens die oorlog neemt Vaes zeer discreet maar resoluut het bestuur waar van het Belgisch Historisch Instituut, bij afwezigheid van een voorzitter. Ook pleit hij voor eerherstel voor Belgische priesters t.o.v. Duitse propaganda, in een Italiaans gestelde brochure, die naar het Nederlands vertaald wordt door de nederlandse Dominicaan Bernardus Constant Molkenboer (1879-1948), die van 1909 tot 1911 in Rome kunstgeschiedenis had gestudeerd. E.H. August Bruynseels (1880-1942), die Vaes als mede-student te Leuven (1903-05) moet gekend hebben, en die in de oorlogsjaren Merciers zaakgelastigde in Nederland is, schrijft een inleiding bij die vertaling 53.

Wellicht hebben de oorlogsjaren ook wat vrije tijd bezorgd aan rector Vaes, want het valt op dat hij enige tijd later, op 1 oktober 1920, te Leuven promoveert tot doctor in de theologie, al konden we helaas de titel van de dissertatie tot nog toe niet

51. L. Ceyssens, La correspondance antijanséniste de Fabio Chigi:, Rome-Brussel, 1957, Pagina ix, 52. M. Vaes, ‘Les curialistes Belges à Rome aux 16e et 17e siècles "I lieggesi" ’, Mélanges d'Histoire offerts à Charles Moeller, Vol. II, Leuven-Parijs, 1914, 100-121 ; - ‘Les fondations hospitalières flamandes à Rome du XVe au XVIIIe siècle’, BIBHR, 1 (1919), 161-371; - ‘Hospice de Saint-Julien-des-Flamands à Rome : les statuts de 1444’, ASEB, 67 (1924), 65-96.

53. M. Vaes, L'onore e l'innocenza del clero belga rivendicati, Roma, 1915; De eer en de onschuld der Belgische priesters gehandhaafd, Bussum, 1915. Zie ook zijn Allocution prononcée en l'Eglise de Saint-Julien-des-Belges à Rome à l'occasion de la fete patronale de S. M. Roi Albert et de la victoire des alliés, Rome, 1918.

Page 22: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

22

achterhalen. Maar intussen is Alfred Cauchie, in Rome toegekomen (als directeur van het Historisch Instituut) en deze overtuigt Vaes om historisch onderzoek te doen naar kunstenaars uit de Nederlanden, tijdens hun verblijf in Rome en/of Italië. Vaes neemt de zaak ter harte en gedurende het interbellum publiceert hij een hele reeks bijdragen over Antonie Van Dyck, Cornelis de Wael, Jan Brueghel II, Carel Van Mander, Mathieu et Paul Bril enz.. Het betreft franstalige artikels in het Bulletin van het Belgisch Historisch Instituut in Rome, afgewisseld door in het italiaans gestelde bijdragen in de periode 1931-42 54.

Tijdens het interbellum speelt Vaes een belangrijke rol in het beheer van het Belgisch Historisch Instituut, de Academia Belgica en de stichting Prinses Marie-José. In de publicatie rond 100 jaar Belgisch Historisch Instituut te Rome, wordt Vaes in welhaast iedere bijdrage vermeld. Een aparte bijdrage over Vaes ware misschien op zijn plaats geweest ? 55

Het Belgisch Historisch Instituut was in 1922, na de dood van A. Cauchie, gereorganiseerd, en had een driekoppig directiecomité gekregen: Henri Pirenne, Jozef Cuvelier en Ursmer Berlière. Vaes fungeert als ‘secretaris ter plaatse’. Met historicus Henri Pirenne (1862-1935), hoogleraar te Gent, heeft Vaes een goede verstandhouding, maar met rijksarchivaris Jozef Cuvelier (1869-1947) gaat het wat stroever. Of Vaes’ relatie met Benedictijner monnik Ursmer Berlière (1861-1932) ideaal is, valt te betwijfelen, want Berlière was in de periode 1902-1906 de eerste directeur van het Belgisch Historisch Instituut (te Rome) geweest en had daarmee Vaes’ Leuvense leermeester Alfred Cauchie danig gedwarsboomd 56.

Het siert Vaes dat hij binnen dit kader niet alleen Lovanienses ondersteunt, maar ook vrijzinnigen van bijvoorbeeld de ULB. Dat ondervindt classicus William Lameere (1904-1982), student van de ULB en later hoogleraar aldaar, en voorts een vijftal jaar lang directeur van de Academia Belgica in Rome (1954-1959) 57.

Van links naar rechts : Henri Pirenne, Jozef Cuvelier, Ursmer Berlière

54. M. Delbeke, ‘ « Ce sont les pierres qui y parlent ». Belgian Art History in a Roman Environment’, BIBHR, 73 (2003), 263-266. Vaes’ bibliografie in dit kader: M. Vaes, ‘Le séjour d'Antoine Van Dyck en Italie (mi-novembre 1621-automne 1627)’, BIHBR, 4 (1924), 214-218; ‘Corneille de Wael (1592-1667)’, BIHBR, 5, (1925), 137-248; ‘Le journal de Jean Brueghel II’, BIHBR, 6 (1926), 163-195; ‘L'auteur de la biographie d'Antoine Van Dyck de la bibliothèque du Musée du Louvre : Dumont, amateur d'art à Amsterdam’, BIHBR, 7, 1927, 139-142; ‘Matthieu Bril (1550-1583)’, BIHBR, 8 (1928), 283-333; ‘Le Paysage dans les fresques du Vatican de 1550 à 1621’, Proceedings of the ... International Congress of the History of Art, 1930, Vol. 1, 179-180; ‘Le sejour de Carel van Mander en Italie 1573-1577', in Hommage à Dom Ursmer Berlière, Brussel, 1931, 213-244; Prospettiva di mare de Paul Bril au Musée de l'Ambrosienne’, Mélanges Hulin de Loo, Brussel-Parijs, 1931, 309-320; ‘Appunti di Karel van Mander su diversi pittori italiani conosciuti da lui a Roma, dal 1573 al 1577’, Atti del IIo Congresso Nazionale di Studi Romani, Rome, 1931, Vol. 2, 509–19; ‘Appunti di Carel van Mander su vari pittori italiani suoi contemporanei’, Roma, 9 (1931), 192-208, 341-356; ‘Oeuvres de Roger Van der Weyden en Italie: Asti, Ferrare, Naples’, BIHBR, 14 (1934), 260-263; ‘L'influenza di Roma sull'arte fiamminga negli studi pubblicati nel Belgio durante l'ultimo decennio’, Gli Studi Romani nel mondo, vol. I, Bologna, 1934, 27-42); ‘La pittura a Roma al principio del '600 nelle relazioni di alcuni pittori fiamminghi’, Atti del III congresso naz. di studi romani, Bologna, 1935, vol. II, 380-390; ‘Francois Duquesnoy’, BIHBR, 17 (1936), 329-330; ‘Il Martirio di San Lorenzo di Dionigi Calvaert a S. Lorenzo di Castell'Arquato’, Instituto nationale di cultura fascista, strenna dell’ anno XV (1936), sezione di Piacenza, Porta, 1937, 3-10; ‘Il soggiorno di Antonio Van Dyck alla corte di Torino, 4 dicembre 1622-febbraio 1623’, Bolletino storico-bibliografico Subalpino, 44 (1942), 7-20. 55. L. Courtois, ‘Dom Ursmer Berlière et l’Insitut dans les années 1920’, BIBHR, 73, 2003, 55 ; F. Balace, ‘Academia Belgica, An I. Entre « culture » et propagande à la fin de l’ère fasciste’, BIBHR, 73 (2003), 69, 91-92 ; J. Tyssens, ‘L’Institut Historique Belge à Rome : Un enjeu de la politique académique et culturelle Belge, 1930-1950’, BIBHR, 73 (1903), 101, 105, 115, 127 ; M. Delbeke, ‘ « Ce sont les pierres qui y parlent ». Belgian Art History in a Roman Environment’, BIBHR, 73 (2003), 263-266.

56. M. Vaes, ‘L'Institut historique belge de Rome depuis 1922’, in: Centenaire de la Commission royale d’histoire, Brussel, 1934, 331-354.

57. W. Lameere, La tradition manuscrite de la correspondance de Grégoire de Chypre: patriarche de Constantinople (1283-1289), Brussel, 1937, p. viii.

Page 23: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

23

Prinses Marie-José (1906-2001), zuster van Leopold III, en slechts 34 dagen koningin van Italië (mei-juni 1946), huwt in januari 1930 met de Italiaanse kroonprins Umberto (1904-1983) en woont achtereenvolgens in Turijn en Napels. Naar aanleiding van dat huwelijk roept zij de Stichting Prinses Marie-José in het leven, die middels studiebeurzen aan Belgische kunsthistorici en musicologen, het onderzoek naar de artistieke relaties tussen België en Italië wil stimuleren 58.

Deze stichting vindt aanvankelijk (1932) een onderkomen in de gebouwen van het Belgisch Historisch Instituut, maar verhuist anno 1939 – samen met het Instituut - naar de nieuwgebouwde Academia Belgica. Van in het begin (1930) zet Vaes zijn schouders onder de Marie-José-stichting, samen met Franz Cumont (1868-1947), die in Gent hoogleraar was geweest van 1896 tot 1911 en zich daarna in Rome had gevestigd. Hoewel Cumont notoir anti-klerikaal is, verloopt diens samenwerking met Vaes optimaal. Met de voorzitter van de stichting, graaf Maurice Lippens (1875-1956), minister van onderwijs (1932-34) en het Duitse en Italiaanse fascisme niet ongenegen, botert het echter minder. Lippens loopt niet hoog op met de publicaties van Vaes; Vaes is bevreesd voor Lippens’ sympathie voor het groeiende fascisme in Italië.

Van links naar rechts : Maurice Lippens, prinses Marie-José (portret en bezoek aan de Academia, 1939), Franz Cumont.

We zullen wellicht nooit weten of Vaes vreemd opkijkt als blijkt dat de eerste beursstudent van de Marie-José-stichting een…dame is : Mariette Fransolet, doctor in de kunstgeschiedenis en archeologie, is in Rome voor onderzoek tijdens het academiejaar 1931-32. Begin 1937 neemt Vaes – in het kader van deze stichting - het initiatief tot het organiseren van een reeks lezingen onder de titel « L’arte fiamminga in Italia ».

In de aanloop van de nieuwbouw voor de Academia Belgica, probeert Vaes om een Lovaniensis als directeur te benoemen, in de persoon van Franz de Ruyt (1907-1992), die na vijf jaar studie en onderzoek in Rome (1931-36), deels gefinancierd door de Marie-José-stichting, in Leuven aan een lange academische carrière (1936-1975) is begonnen. Liberalen binnen de regering (o.a. Maurice Lippens) steken daar echter een stokje voor, en ook een vernieuwde poging (in 1945) zal mislukken. De eerste directeurs zijn archivaris Jules Vannerus (1874-1970) voor de periode 1939-1940, en de Leuvense hoogleraar Fernand De Visscher (1885-1964) voor de jaren 1945-1949. In 1939 wordt F. Cumont de eerste voorzitter van de raad van beheer van de Academia Belgica.

58. Over deze stichting: N. Dacos, C. Dulière, Italia Belgica. La Fondation Nationale Princesse Marie-José et les relations artistiques entre la Belgique et l'Italie. De Nationale Stichting Prinses Marie-José en de artistieke betrekkingen tussen België en Italië 1930-2005, Turnhout, 2006. Over de originele persoonlijkheid van prinses Marie-José schreef Luciano Regolo (minstens) drie werken : Marie-José de Savoie - La reine de mai, Brussel, 2001; - La regina incompresa. Tutto il racconto della vita di Maria José di Savoia, Milaan, 2002; - Così combattevamo il Duce: L'impegno antifascista di Maria José di Savoia nell'archivio inedito dell'amica Sofia Jaccarino, Rome, 2013.

Page 24: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

24

Tijdens de oorlogsjaren, vooral in de periode 1943-45, is er buiten Vaes (en Garitte) geen levende ziel te bespeuren in het Academia-gebouw. Vaes kampeert er (letterlijk !) om de bibliotheek te bewaken tegen plundering. Eens de oorlog voorbij is, kan hij het eindelijk wat rustiger aan doen en terug meer aandacht besteden aan de opvang van Leuvense vorsers in zijn « eigen » Sint-Juliaan-stichting, die daar dankzij fondsen van de Spoelberch-stichting terecht kunnen.

Vaes is in al die jaren (1920-45) zo druk in de weer geweest voor andere Belgische (vooral Leuvense) vorsers, dat zijn eigen wetenschappelijk werk als (kunst)historicus weliswaar op een laag pitje is komen te staan. Deze onrechtvaardigheid inziende, beslist de Leuvense universiteit in 1947 om hem een doctoraat geschiedenis honoris causa uit te reiken. In zijn toespraak, op 22 juli van dat jaar wendt Rector Honoré Van Waeyenbergh (1891-1971) zich tot Vaes en onderstreept: « toute l'estime et la reconnaissance que lui avaient valu ses travaux dans le domaine de l'histoire, son dévouement constant aux intérêts de l’Université de Louvain, ainsi que l’aide et l’acceuil qu’il avait en tous temps réservés aux jeunes travailleurs pendant leurs séjours dans la Ville Eternelle” 59.

H. Van Waeyenbergh

Op 15 augustus 1949 wordt Vaes’ vijftigjarig priesterschap gevierd, en tijdens het Heilig Jaar 1950 kruipt hij een laatste maal in de pen, om in een in de twee landstalen verschijnende brochure, de Belgen die in de loop der eeuwen in Rome verbleven, in de schijnwerpers te plaatsen 60. De jaren beginnen voor Vaes stilaan hun tol te eisen, en – overigens enigszins tegen zijn zin – neemt hij in 1953 afscheid van het rectoraat van Sint-Juliaan, hoewel hij in de gebouwen aldaar blijft wonen. De tijd dat Leuvense vorsers nog in Sint-Juliaan neerstrijken om van de Spoelberch-beurs gebruik te maken, lijkt in datzelfde jaar definitief voorbij. Vaes overlijdt te Rome in 1962, en is dan 86 jaar oud. Toenemende gezondheidsproblemen hebben dan zijn laatste levensjaren weliswaar overschaduwd 61.

59 . ‘Hommage à Mgr Pelzer’, Revue philosophique de Louvain, 45 (1947), 441-442. 60. M. Vaes, Ons land te Rome door de eeuwen heen / Les Belges à Rome au cours des siècles, Brussel, 1950. 61. Biografie van M. Vaes in: C. Tihon, ‘Monseigneur Maurice Vaes (1875-1962)’, BIHBR 35 (1963), 421-427; J. Lavalleye, ‘Vaes Maurice’, Biographie Nationale, 38, 759-764; J. Ickx, De alumni van het Belgisch Pauselijk College te Rome 1844-1994, Rome, 1994, 256-257.

Page 25: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

25

Auguste Pelzer (1876-1958) Geboortig van Aken, maar uit Belgische ouders die later in Herve zullen wonen; priester van het bisdom Luik (gewijd 1901). Pelzer studeert te Leuven filosofie vanaf 1894 en wordt in 1898 doctor. Daarna verblijft hij tot 1901 aan het grootseminarie te Luik, maar keert vervolgens terug naar Leuven, waar hij in 1903 de kandidatuur geschiedenis behaalt (AUCL 1903, 108; 1904, 111), en studiegenoot is van Maurice Vaes, de latere rector van Sint-Juliaan-der-Vlamingen. Pelzer studeert weliswaar bij Prof. Cauchie (echter zonder deel te nemen aan diens Séminaire Historique), maar is tegelijkertijd assistent van hoogleraar Maurice De Wulf (1867-1947), historicus van de middeleeuwse filosofie, die samen met kardinaal Mercier het tijdschrift Revue néo-scolastique de Louvain leidt. Logischerwijze zou men Pelzer in de jaren 1904-05 het doctoraat geschiedenis moeten zien behalen, maar dit is nochtans niet het geval. Het lijkt erop dat hij twijfelt over de weg die hij zal volgen, want hij publiceert in die jaren zowel over eigentijdse geschiedenis als over middeleeuwse filosofie 62. Aan zijn academische carrière lijkt in de periode 1905-06 vrij abrupt een einde te zijn gekomen; hij is dan aalmoezenier van een vrouwenklooster in Jupille. Maar kardinaal Mercier vist hem terug op (juni 1907) en stuurt hem op zijn kosten naar Rome om er zich in de Vaticaanse bibliotheek toe te leggen op de scholastieke handschriften. Vanaf november 1907 verblijft Pelzer te Rome in de gebouwen van Sint-Juliaan-der-Vlamingen. In de Vaticaanse bibliotheek is Pelzer vanaf 1910 adjunct-scriptor en dus onbezoldigd; dit verandert pas in 1915 wanneer hij er benoemd wordt tot volwaardig scriptor 63. Pelzer ontpopt zich tot speclialist in middeleeuwse filosofie en scholastieke manuscripten. Zijn magnum opus levert hij in de reeks Bibliothecae Apostolicae Vaticanae codices manuscripti recensiti, alwaar hij in de jaren 1931-33 de Codices Vaticani latini 679-1134 voor zijn rekening neemt. Op 20 juli 1947 wordt hij in Leuven doctor honoris causa in de geschiedenis (precies veertig jaar nadat hij het doctoreren had opgegeven om in Rome te gaan werken…) en wordt hem de bundel Mélanges Aug. Pelzer (Leuven, 1947) overhandigd, waarin meer dan twintig bijdragen over neo-scolastiek zijn opgenomen.

Van links naar rechts: Auguste Pelzer in 1923 (detail van groepsfoto), Adolphe Hebbelynck, Antoine Pottier. Pelzer zal meer dan 50 jaar blijven wonen in Sint-Juliaan-der-Vlamingen, en daar gedurende enkele jaren (1915-1923) Mgr. Antoine Pottier (1849-1923), kopstuk van het sociaal katholicisme, als huisgenoot hebben 64. Pelzer overlijdt te Rome in 1958. Voorheen had Albert De Meyer hem ertoe overhaald om zijn boekenbezit te schenken aan de Leuvense universiteitsbibliotheek 65.

62.. M. de Wulf & A. Pelzer (éds.), Les quatre premiers Quodlibets de Godefroid de Fontaines, Leuven/Parijs, 1904; A. Pelzer, Le mouvement syndical chrétien en Allemagne : origines et idées directrices, Leuven, 1905. Zie ook: J. Wils,, Les étudiants des régions comprises dans la Nation germanique à l'Université de Louvain, Leuven, 1909, vol. 2, 72. 63. Eén van zijn publicaties in deze periode: A. Pelzer, ‘Livres de philosophie et de théologie de l’abbé de Ter Doest à l’usage du maitre cistercien Jean Lindewint de 1311 à 1319’, ASEB, 63 (1913), 5-36. 64. Zie in dit verband: A. Pelzer (éd.), Monseigneur Pottier. Hommage de ses amis liégeois à l'occasion de l'anniversaire de son décès à Rome le 24 novembre 1923, Bruxelles, 1924, 85 p.

Page 26: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

26

Adolphe Hebbelynck (1859-1939) Na zijn priesterwijding (Gent, 1882) studeert Hebbelynck theologie te Leuven, waar hij in 1887 doctor en magister in de theologie wordt. Na enkele jaren docentschap aan het Groot Seminarie te Gent, in 1890 gevolgd door een studie Egyptische literatuur in Parijs, wordt hij te Leuven hoogleraar Koptische en Egyptische talen (1890-98) en vervolgens rector (1898-1909). Hebbelynck, een notariszoon uit Merelbeke, is gesteld op het behoud van de Franse cultuur in Vlaanderen en heeft, in tegenstelling tot zijn voorganger J.-B. Abbeloos (1836-1906) weinig sympathie voor de Vlaamse beweging; hetgeen in 1909, bij de viering van 75 jaar universiteit, aanleiding geeft tot studentenrellen. Na zijn ontslag (als rector) keert Hebbelynck – ondanks het feit dat hij amper 50 jaar oud is – Leuven de rug toe en vertrekt naar Rome (1910), om er zich verdiepen in de Koptische handschriften als onderzoeker bij de Vaticaanse Bibliotheek; hetgeen zal leiden tot diverse artikels in het tijdschrift Le Muséon, tussen 1911 en 1931. Hij verblijft op Sint-Juliaan tot aan zijn dood in 1939, hetzij bijna dertig jaar lang. De band met zijn Alma Mater blijft niettemin hecht, en vlak na de Eerste Wereldoorlog onderneemt Hebbelynck een reis door de Verenigde Staten om er de nodige fondsen te verwerven voor de heropbouw van de vernielde Leuvense universiteitsbibliotheek. In 1916 komt hij - na het overlijden van de Gentse bisschop Antoon Stillemans (1832-1916) - even in beeld voor de opvolging. Door het verzet van ondermeer politicus Charles Woeste (1837-1922), gaat dit echter niet door. Enkele jaren voor zijn dood publiceert Hebbelynck zijn Codices Coptici Bibliothecae Vaticanae (1937), samen met kannunik Arnoldus Van Lantschoot (1889-1969) 66. Lucien De Bruyne (1902-1978) Vermoedelijk wordt de door oud-rector Hebbelynck in Sint-Juliaan bewoonde kamer, na diens overlijden in 1939, betrokken door een Belgisch archeoloog, die zijn “ezelsvel” niet in Leuven behaald had. De uit Etterbeek afkomstige Lucien De Bruyne trekt na zijn priesterwijding (Gent, 1928) immers naar Rome en behaalt aan het Pauselijk Instituut voor Christelijke Archeologie (summa cum laude) het doctoraat in de archeologie (1931). Wellicht doctoreert hij op L'antica serie di ritratti papali della basilica di S. Paolo fuori le Mure; Studi di antichità cristiana, aangezien hij dit onderwerp enkele jaren later publiceert in boekvorm (Roma, 1934, 254 p.). Na enkele jaren (1931-34) leraarschap aan het Kleinseminarie te Sint-Niklaas, keert hij in 1934 terug naar Rome en wordt aan het Pauselijk Instituut voor Christelijke Archaeologie eerst assistent van Mgr. Joseph Wilpert (1857-1944), en vervolgens (1936-72) diens opvolger als hoogleraar-directeur. Hij staat er bekend om zijn grondige kennis van honderden sarcofagen, van frescos en mozaieken. Hij publiceert als Luciano De Bruyne, veelal in de Rivista di Archéologia Cristiana, waarin hij in 1943 een opgemerkte studie over het hand-opleggingsritueel laat verschijnen 67. Na de oorlog wordt hij in 1946 directeur van het Pauselijke Commissie voor Gewijde Archeologie, en later censor bij de Pauselijke Academie voor Oudheidkunde. Tevens wordt hij in 1946 rector van de Sint-Juliaan-der-Vlamingen-stichting, als opvolger van Vaes. Verheven tot protonotaris in 1965, verlaat De Bruyne Rome na zijn emeritaat (1972) en trekt zich terug in Waarschoot, in de hoop daar nog een aantal publicaties uit te werken. Zijn gezondheidstoestand belet hem echter dat voornemen nog uit te voeren en in 1978 overlijdt hij 68.

65. F. Van Steenberghen, ‘In memoriam Monseigneur Auguste Pelzer’, Revue Philosophique de Louvain, 56 (1958), 136-143; F. Van Steenberghen, ‘Pelzer Auguste’, Biographie Nationale, 37, 638-645. ‘Notices’ over Pelzer in Revue scientifique (Paris), 11 (1957) 439-440, en RHE, 53 (1958) 386-387. Zie ook: Augustus Pelzer (1876-1958). In ODIS-Database Intermediary Structures Flanders [online]. Record Last Modified Date : 24 april 2010. Record no. 9620. Available from World Wide Web: <http://www.odis.be>. Bibliografie van Pelzer door F. Van Steenberghen deels (1900-47) in de Mélanges Auguste Pelzer (p. 17-21) en deels (1947-57) in de Revue Philosophique de Louvain, 56 (1958), 141-143. Postuum werden ondermeer door Mgr. José Ruysschaert enkele werken van Pelzer gepubliceerd: F. Van Steenberghen, ‘Deux ouvrages posthumes d'Auguste Pelzer’, Revue Philosophique de Louvain, 63 (1965), 126-133. 66. J. Vergote, ‘A. Hebbelynck’, Chronique d'Egypte, 28 (1939), 324-330; F. De Ruyt, ‘Mgr Hebbelynck’, Revue Générale, 72 (1939), 379-386; L.-T. Lefort, ‘Mgr Adolphe Hebbelynck’, Le Muséon, 52 (1939), 197-198; H. Van Waeyenbergh, ‘Monseigneur Adolphe Hebbelynck, Recteur Magnifique honoraire », AUCL 84/2 (1936-1939), cxxv- cxxvn; P. Ladeuze, ‘Éloge académique de Mgr. A. Hebbelynck’, AUCL 84/2 (1936-1939), cxxxviii-cxliv. Recenter: J. Mossay, Hebbelynck (Adolphe-Marie-Corneille), Biographie Nationale, 40 (1977-78), 389-396; J. Mossay, ‘Hebbelynck (Adolphe-Marie-Corneille)’, Biographie Nationale, 41 (1980), 389-396 (met de bibliografie van Hebbelynck); R. Aubert, ‘Hebbelynck (Adolphe)’, Dictionnaire d’histoire et de géographie ecclésiastiques, 23 (Paris, 1990), 697-700; L. Kenis, The Louvain faculty of theology in the nineteenth century, Leuven, 1994, 101-106 (met volledige bibliografie van Hebbelynck); Johan Abts. Adolphe Hebbelynck. In: ODIS. Record last modified date: 8 maart 2012. Available from World Wide Web: http://www.odis.be/lnk/PS_14326. 67. L. De Bruyne, ‘L'imposition des mains dans l'art chrétien ancien. Contribution iconologique à l'histoire du geste’, Rivista di Archéologia Cristiana, 20 (1943), 113-278. 68. Biografie: A.Ferrua, ‘Monsignor Luciano de Bruyne, 16.2.1902-12.5.1978’, Rivista di Archeologia Cristiana, 54. (1978), 155-158; vermelding in RHE, 74 (1979), 486-487; J. Ickx, De alumni van het Belgisch Pauselijk College te Rome 1844-1994, Rome, 1994, 441-442; L.Schokkaert (ed.), Biografisch repertorium van de priesters van het bisdom Gent 1802-1997, Leuven, 1997, deel I, 108 ; St. Heid, ‘Lucien de Bruyne’, in: St. Heid, M. Dennert (Hrsg.): Personenlexikon zur Christlichen Archäologie. Forscher und Persönlichkeiten vom 16. bis zum 21. Jahrhundert, Regensburg, 2012, vol. 1, 366f.; Lucien De Bruyne. In: ODIS. Record last modified date: 15 september 2010. Available from World Wide Web: http://www.odis.be/lnk/PS_9594. Diens bibliografie in: Rivista di archeologia cristiana, 48 (1972), 9-16, als onderdeel van het driedelige huldealbum dat aan hem en aan de jezuiet Antonio Ferrua (1901-2003) werd aangeboden: “Miscellanea in onore di Luciano De Bruyne e Antonio Ferrua”, Rivista di archeologia cristiana, 48 (1972), 49 (1973), 50 (1974).

Page 27: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

27

Lucien De Bruyne Een “vierde koning”, maar voor kortere tijd: Antoine Pottier (1849-1923). Op 17-jarige leeftijd vertrekt Pottier naar Rome om er dankzij een beurs van de (Luikse) Stichting Darchis te studeren aan de Gregoriana-universiteit (1868-75), waar hij promoveert tot doctor in de filosofie en theologie. Hij wordt tot priester gewijd te Luik in 1874 en vermoedelijk is dit ook het jaar van zijn terugkeer naar België. Na enkele jaren docentschap aan het Klein Seminarie te Sint-Truiden en aan het college te Hoei, wordt hij in 1879 professor theologie aan het Groot Seminarie te Luik. Vanaf 1890 ontpopt hij zich tot een gekend democraat en voorman in de sociale kwestie, waarbij hij zich de banbliksems van de Luikse conservatieven op de hals haalt. Op verzoek van Rome en van zijn bisschop Victor-Joseph Doultreloux (1837-1901) trekt hij zich in 1898 uit de politiek terug. Na een zware ziekte wordt hij in 1902 naar Rome weggepromoveerd. Hij is er professor in de sociologie aan het Leonijns College (1905-1915). Zijn benoeming tot huisprelaat van de Paus in 1913 lijkt op een eerherstel. Vanaf 1915 is Antoine Pottier gehuisvest in Sint-Juliaan, alwaar hij in 1923 overlijdt. Tot zijn belangrijkste publicaties behoren: De jure et justitia (1900); La questione operaia (Rome, 1903) 69.

69. Biografische info : P. Gérin, ‘Pottier (Antoine Denis), Biographie nationale 30 (1958-1959), 726-730.; Jean-Louis Jadoulle, La Pensée de l'abbé Pottier (1849-1923). Contribution à l'étude de la démocratie chrétienne en Belgique, Louvain-la-Neuve, 1991; Jean-Louis Jadoulle, « Question sociale et politique pontificale. L'itinéraire d'un démocrate chrétien : Antoine Pottier (1849-1923) », in Revue belge de philologie et d'histoire 69 (1991/2), 300-321; P. Fontaine, Avant, pendant et après leur professorat au Grand Séminaire de Liège (19e siècle): dictionnaire bio-bibliographique, Brussel, 1997, 218 e.v.; J.-P. Delville, ‘Antoine Pottier (1849-1923), le «docteur de la démocratie chrétienne» : ses relations internationales jusqu'à son refuge à Rome en 1902’, in: L. Courtois, J.-P. Delville, F. Rosart (éds.), Les intellectuels catholiques en Belgique francophone aux 19e et 20e siècles, Louvain-la-Neuve, 2009, 209-260; J.-P. Delville, ‘Un intéllectuel au coeur de la question sociale: Mgr. Antoine Pottier à Rome de 1905 à 1908, in: D. Vanysacker e.a. (eds.), The quintessence of lives. Intellectual Biographies in the Low Countries presented to Jan Roegiers, Leuven, 2010, 445-468; J.-P. Delville, ‘Réseaux démocrates chrétiens et appuis pontificaux. L’action de Mgr. Antoine Pottier (1849-1923) à Rome sous Léon XIII et Pie X’, in: J.-P. Delville & M. Jakov (eds.), La papauté contemporaine (XIXe-XXe siècles), Leuven-Rome, 2009, 195-228 ; Antoine Pottier (1849-1923). In ODIS - Database Intermediary Structures Flanders [online]. . Record Last Modified Date : 25 maart 2010. Record no. 3940. Available from World Wide Web: <http://www.odis.be>. Bibliografie van werken van Pottier: A. Pelzer (éd.), Monseigneur Pottier. Hommage de ses amis liégois à l’occasion de l’anniversaire de son décès à Rome le 24 nov. 1923, Brussel, 1924, 79-83.

Page 28: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

28

Symbiose van Sint-Juliaan en Belgisch Historisch Instituut in Rome (1922-28) Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog, brandt de Leuvense universiteitsbibliotheek af, wordt de universiteit gesloten en staakt Cauchie de uitgave van de Revue d’Histoire Ecclésiastique. Gedurende vier lange donkere jaren probeert Cauchie de moed erin te houden bij zijn overige Leuvense lotgenoten. En ook in Sint-Juliaan komt het Collège des Chapelains uiteraard op een laag pitje te staan. Jules Van den Heuvel (1854-1926), die na een carrière als hoogleraar te Leuven (vanaf 1883) en van minister van Justitie (1899-1907), actief was in de diplomatie en alsdan de nieuwbakken Belgische zaakgelastigde bij de Heilige Stoel is, laat zich op de provisorenvergadering van 29 april 1915 nog lovend uit over het “Collège des chapelains” en de “travaux scientifiques” ervan. Maar in maart 1916 reduceren de provisoren de subsidie voor de chapelains tot 1000 fr., en in februari 1918 stellen de provisoren vast dat het appartement dat voorheen bewoond was door de chapelains, leeg staat 70. Pas na de oorlog (1918) kan Cauchie naar Rome vertrekken, waar hij alsnog tot directeur van het Belgisch Historisch Instituut is benoemd. Léon van der Essen en Albert De Meyer verdelen zijn Leuvense lesopdracht. Lang zal Cauchie niet van zijn lang verwachte Romeinse status kunnen genieten, want reeds op 9 februari 1922 verongelukt en overlijdt hij in Rome. Na de begrafenismis in Sint-Juliaan op 13 februari, wordt hij begraven op het Campo Santo Teutonico. Leuvens rector Paulin Ladeuze (1870-1940) stelt Maurice Vaes als opvolgend directeur (van het Historisch Instituut) voor, hetgeen echter op weerstand stuit van de universiteiten van Brussel en Gent. Uiteindelijk wordt Vaes residerend secretaris van het Instituut, en in de volgende jaren zal hij zich letterlijk uitsloven om het in financiële ademnood verkerende Instituut te ondersteunen. In het Instituut is er weliswaar huisvesting voorzien voor de er werkzame beursstudenten en vorsers, maar deze is weinig comfortabel en – vooral vanaf 1927 – onvoldoende ruim om iedereen te huisvesten. Vaes lost het op door minstens een deel van de onderzoekers in Sint-Juliaan te ontvangen voor kost en inwoon. Van concurrent voor het Historisch Instituut, evolueert Sint-Juliaan daardoor tot een symbiotische eenheid met het Instituut 71. In zijn verslag t.a.v. de provisoren van Sint-Juliaan, in november 1953 (zie ook bijlage 5, hierna) schrijft M. Vaes « A ce point de vue le recteur de Saint-Julien…disposait pour les membres de l’Institut historique belge de six chambres – gratuitement occupés – et pouvant d’autre part, les acceuillir pour le repas – à des prix favorables”. Wie in maart 1923 deze zes kamers betrok, zou wel eens kunnen gereconstrueerd worden aan de hand van de tweede rij van…zes personen op onderstaande foto: Deze foto maakt deel uit van de collectie A. Tihon, en werd gepubliceerd in J.-L. Jadoulle, ‘L’abbé Antoine Pottier (1849-1923), un penseur démocrate chrétien?’, Bloc-Notes - Bulletin trimestriel du Trésor de Liège, N° 35 – juni 2013, 8-12, inz. p.10, alwaar de staande figuur uiterst rechts (Karl Hanquet) niet herkend werd.

70. Rome, Archief Sint-Juliaan der Vlamingen, II.9 (verslagen vergaderingen provisoren 1906-1942), fol. 45, 52-53, 56. 71. De term symbiose is van: V. Viaene, ‘Au long de la « Voie Appienne ». Un cercle d’historiens catholiques belges à Rome 1902-1922’, BIHBR, 73 (2003), 43-44.

Page 29: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

29

Foto genomen te Rome op 3 maart 1923, blijkbaar in Sint-Juliaan. Zittend van links naar rechts: Mgr. A. Hebbelynck, Mgr. M. Vaes, Mgr. A. Pottier, Mgr. A. Pelzer. Staande van links naar rechts: priester A. Del Fosse et d’Espierres, priester A. Rome, C. Tihon (rijksarchivaris), priester J. Govaerts en priester R. Draguet, Karl Hanquet. De “vaste waarden” van Sint-Juliaan treffen we dus op de foto zittend aan. Wat betreft de personen die staande zijn (op de tweede rij), is de kans dus groot dat ze in “alle stilte” logeerden in Sint-Juliaan, eerder dan in het Belgisch Historisch Instituut, waarvan de “chambretten” bekend stonden voor hun ondermaats comfort. Armand Del Fosse et d’Espierres (1896-1956) Afkomstig van Doornik, uit een familie van baronnen. Priester van het bisdom Doornik 72. Enige link met het Belgisch Historisch Instituut blijkt hij niet te hebben. In 1923 is hij vermoedelijk nog student kerkelijk recht aan de Gregoriana-universiteit in Rome, want wanneer hij het boek Hierarchie Catholique sous Sa Saintete Pie XI (Namur, Grands Lacs, 1937, 124 p.) uitgeeft, een overzicht van de organisatie van de missies in Afrika, wordt hij daarin vermeld als licentiaat utroque jure, hetzij zowel in kerkelijk als burgerlijk recht. In de Leuvense matricules is hij alleszins niet terug te vinden. Later wordt hij vermeld als aalmoezenier van de Franciscanessen te Zinnik/Soignies, en op het tijdstip van zijn overlijden (in Nazareth – Israël), is hij pastoor van de Sint-Nikolaaskerk in Mons/Bergen.

72. A. Scufflaire, Inventaire des archives de la famille del Fosse et d'Espierres, Archives de l'état à Tournai, 1976

Page 30: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

30

A. Del Fosse et d’Espierres op doodsprentje Adolphe Rome (1889-1971) Afkomstig van Stavelot, maar priester van het aartsbisdom Mechelen. Na zijn priesterwijding (1912) vat hij in Leuven studies klassieke filologie aan en wordt doctor in 1919. Na enkele jaren leraarschap te Schaarbeek en Nijvel, vertrekt hij in 1922 met een reisbeurs van de staat naar het Belgisch Historisch Instituut te Rome, waar hij gedurende vijf jaar zijn historiografische opzoekingen verderzet. Bij zijn terugkeer naar België (1927) wordt hij hoogleraar Griekse literatuur aan de Leuvense letterenfaculteit. Hij is vooral begaan met de geschiedenis van de wiskunde en van de Griekse astronomie, en speelt een toonaangevende rol bij de tijdschriften L’Antiquité Classique (opgericht in 1932) en Osiris. In 1959 wordt hij tot het emeritaat toegelaten 73. Jean Govaerts (1896-1971) Afkomstig van Sint-Truiden, en daardoor één van de uiterst zeldzame Limburgers binnen de muren van Sint-Juliaan. Het is onduidelijk of hij een universitaire graad behaalde, maar na zijn priesterwijding te Luik in mei 1922, vertrekt hij naar Rome en perfectioneert er zijn paleografische kennis aan de Vaticaanse bibliotheek, alwaar hij – op verzoek van Ursmer Berlière – een inventaris maakt van de fondsen van de Keulse nuntiatuur; waarover hij in de volgende jaren ook publiceert 74. Vanaf 1923 tot 1961 is hij archivaris en ook schatbewaarder van het bisdom Luik. Zijn bibliotheek (ongeveer tienduizend stuks…) berust tot op vandaag als Fonds Govaerts bij de vzw Vrienden van het Begijnhof te Sint-Tuiden 75.

73 . F. De Ruyt, ‘In memoriam Adolphe Rome (1889-1971)’, L'Antiquité Classique, 40 (1971), 1-4; Id., ‘Notice sur le chanoine Adolphe Rome, membre de l´Academie’, Annuaire de l´Académie royale de Belgique, 138 (1972), 87-99. 74. J. Govaerts, ‘La correspondance romaine des nonces de Cologne concernant Liège 1591-1621’, Leodium, 16 (1923), 95-106;- ‘La nonciature de Mgr Tanara à Cologne (1687-1690)’, Leodium, 17 (1924), 73-80, 85-90; - ‘Le démembrement des paroisses dans le diocèse de Liège depuis le concile de Trente’, Leodium, 18 (1925), 45-60. 75. A. Deblon, C. Dury, F. Meessen, ‘Nécrologe du clergé du diocèse de Liège (1967-2002)’, Bulletin de la Société d’Art et d’Histoire de Liège, 67 (2009), 60.

Page 31: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

31

René Draguet (1896-1980) René Draguet van Gosselies, priester van bisdom Doornik, studeert te Leuven vanaf 1919 theologie onder de hoede van de hoogleraren Albin Van Hoonacker (1857-1933) en Alfred Cauchie, en behaalt de graden van baccalaureus (1920), licentiaat (1921) en magister (1924). De titel van magister behaalt hij met een dissertatie over Julien d'Halicarnasse et sa controverse avec Sévère d'Antioche sur l'incorruptibilité du corps du Christ (Leuven, 1924). Voorheen heeft hij echter (vanaf 1922) op basis van een beurs studiereizen ondernomen naar Rome, Londen, Joegoslavië, en Praag (waar hij een tijdje leraar is aan het Lycée Français). Naar Leuven teruggekeerd, wordt Draguet docent (1925) en vervolgens professor (1927-1966) aan de Leuvense theologiefaculteit, waar hij ondermeer dogmatiek doceert 76. Momenteel loopt aan de Leuvense theologiefaculteit een onderzoeksproject door Ward De Pril : De Leuvense theoloog en oriëntalist René Draguet (1896-1980). Een historisch-theologisch onderzoek naar zijn theologische positie en zijn veroordeling door de kerkelijke overheid (1942). Karl Hanquet (1871-1928) Afkomstig van Luik, behaalt aan universiteit aldaar een doctoraat in de filosofie (1893), in de rechten (1895) en in de geschiedenis (1898). Deze laatste graad behaalt hij onder de hoede van professor Godfroid Kurth (1847-1916), die net als zijn pupil begaan was met de Christendemocratie in Luik.

In de jaren 1899-1901 verblijft Hanquet middels reisbeurzen in Parijs en in Berlijn (charterschool), maar ook te Rome; in laatstgenoemde stad van januari tot juli 1900 en vervolgens van december 1900 tot eind mei 1901. Hanquet zal in Rome wellicht zijn thesisonderwerp (Sint-Hubertus) verder hebben uitgediept, Bij zijn terugkeer in België (1901) publiceert Hanquet zijn doctoraatsverhandeling over de kroniek van Sint-Hubertus, waaruit een ware pennentwist met de Leuvense hoogleraar Alfred Cauchie (1860-1922) voortvloeit 77. Vanaf 1902 doceert Hanquet geschiedenis aan de Luiker universiteit; vanaf 1905 is hij er buitengewoon hoogleraar, en vanaf 1910 gewoon hoogleraar. Zijn onderwijstaak te Luik wordt weliswaar regelmatig onderbroken door enkele maanden studieverblijf aan het Belgisch Historisch Instituut te Rome, meestal tijdens de wintermaanden; aldus in 1907-08, 1919-20 en 1923-24. Hij ontmoet daar meer dan eens zijn oud-leerling Camille Tihon (1875-1962), Algemeen Rijksarchivaris 1931-1955, die bij hem in 1912 tot doctor in de geschiedenis promoveerde 78.

76. J. Ponthot, ‘In memoriam René Draguet’, Revue théologique de Louvain, 12, (1981), 137-141; G. Garitte, ‘Le professeur René Draguet, président du Muséon’, Muséon 94 (1981), 3-4; G. Garitte, ‘Notice sur René Draguet’, Annuaire de l'Académie Royale de Belgique, 148 (1982), 114-141 (met bibliografie); A. de Haleux, ‘René Draguet (1896-1980), théologien’, Nouvelle Biographie Nationale, 2 (1998), 138-140. 77. K. Hanquet, Etude critique sur la chronique de St Hubert, dite “Cantatorium”, Brussel, 1900; A. Cauchie, 'Comptes rendus', RHE, 2 (1901), 119-125; A. Cauchie, ‘La Chronique de Saint-Hubert dite Cantatorium...’, BCRH, 70 (1901), 61-144; K. Hanquet, L'Auteur de la Chronique de Saint-Hubert, du second livre du Miracula Sancti Huberti et du Vita theoderici: réponse à M. Cauchie…’, BCRH, 70 (1901), 477-516. Enkele jaren later geeft Hanquet deze kroniek uit: La chronique de Saint-Hubert dite Cantatorium, Brussel, 1906. 78. U. Berlière, ‘Nécrologie’, BIBHR, 8 (1928), 338; C. Tihon, ‘Karl Hanquet’, Revue belge de philologie et d'histoire, 7 (1928), 395-397;; J. Closon, ‘Pour honorer la mémoire de Karl Hanquet, l’homme, le professeur et le savant’, Leodium, 21 (1928), 22-26 en bibliografie 27-28; P. Harsin, Liber memorialis. L'Université de Liége de 1867 à 1935, vol. I, Luik, 1936, 452-457; A. Marchandisse, ‘Karl Hanquet’, Nouvelle Biographie nationale de Belgique, 5 (1999), 195-196. In de reeksen van het Belgisch Historisch Instituut in Rome publiceerde K. Hanquet: Documents relatifs au Grand Schisme. 1: Suppliques de Clément VII (1378 - 1379), Rome, 1924 (een tweede deel, postuum uitgegeven in 1930, na afwerking ervan door U. Berlière).

Page 32: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

32

Niet op de groepsfoto, want pas later verblijvend op Sint-Juliaan, zijn de jurist Fernand Collin en de historicus Louis Jadin: Fernand Collin (1897-1990) Daar waar Sint-Juliaan hoofdzakelijk voor de medewerkers van het Belgisch Historisch Instituut (historici, theologen of filologen) een “veilige thuishaven” blijkt te zijn, duikt een zeldzame keer een “vreemde eend in de bijt” op. Aldus de uit Antwerpen afkomstige jurist Fernand Collin (1897-1990), later vooral bekend als zakenman en bankier (Kredietbank), maar die aanvankelijk hoogleraar strafrecht te Leuven is. Na het behalen van het doctoraat in de rechten in 1922, trekt hij omstreeks 1924-25 voor een vol jaar naar Rome en studeert er op het ministerie van Justitie, met het oog op het behalen van een bijzonder doctoraat in de strafrechterlijke wetenschappen 79. Meer dan twintig jaar later zal Collin, zijn verblijf op Sint-Juliaan in 1924-25 indachtig, deze Stichting bijstaan in het kader van de in 1946 gerezen financiële moeilijkheden.

Van links naar rechts: Fernand Collin, Hendrik Elias en Paul Jadin Foto Elias: Collectie Letterenhuis, Antwerpen; Foto Jadin: Louvain-la-Neuve, Archives de l'UCL. Louis Jadin (1903-1972) Na het vertrek van Colin, arriveert de iets meer in de traditionele lijn liggende priester Louis Jadin, afkomstig uit Namen. Na zijn promotie tot doctor in de geschiedenis te Leuven (1925), vertrekt hij naar Rome alwaar hij gelijktijdig “vrijwillig” medewerker is van het Belgisch Historisch Instituut en aan de Gregoriana-universiteit promoveert tot doctor in het kerkelijk recht (1927) en in de theologie (1929). In de jaren 1925-29 blijkt Jadin bij Sint-Juliaan gehuisvest te zijn. Tijdens zijn eerste verblijf in Rome betreffen zijn opzoekingen en publicaties vooral de benoemingen van bisschoppen in de Nederlanden en in het jonge België 80.

79 . F. Collin, Enrico Ferri et l'avant-projet de Code pénal italien de 1921, Brussel, 1925. Collin schrijft in 1927 in de Revue de droit pénal et de criminologie over ‘L'affaire Sacco et Vanzetti’ en een jaar later over De Amerikaansche reformbeweging en het strafrecht, (Antwerpen, 1928). Over Collin: R. Vandeputte, ‘In Memoriam Fernand Collin’, Jaarboek - Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, 53-54 (1991), 283 e.v. 80. L. Jadin, ‘Procès d'information pour la nomination des évêques et abbés des Pays-Bas, de Liège, de Franche-Comté’ , BIBHR 8 (1928), 5-264; 9 (1929), 5-322; 11 (1931), 3-345, 347-389. ‘Procès d'information pour la nomination des évêques de Belgique’, BIBHR 11 (1931), 391-478. Meer dan twintig jaar later: L. Jadin, ‘Lumières nouvelles sur les origines du schisme janséniste aux Pays-Bas’, RHE, 48 (1953),795-804.

Page 33: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

33

Zijn verdere academische carrière verloopt veel moeilijker dan die van Collin. Vanaf 1929 is Jadin weliswaar als assistent verbonden aan de Leuvense letterenfaculteit, maar ondermeer omwille van zijn ‘Bohemian ways and outspokenness’ wordt hij tegengewerkt door een invloedrijk ouder hoogleraar, zodat hij pas tot professor promoveert in …1965. Tot overmaat van ramp openbaart zich hetzelfde jaar een oogkwaal die hem op korte tijd vrijwel geheel van zijn gezichtsvermogen berooft. Alle tegenwerkingen en tegenslagen ten spijt, ontplooit Jadin zich zeer aktief op twee domeinen: de geschiedenis van de Kerk in België gedurende de Nieuwe Tijd enerzijds, en die van Centraal-Afrika, speciaal die van de missie aldaar, anderzijds. Over beide geeft hij duizenden bladzijden bronnen uit. Voor zijn onderzoek over Centraal-Afrika onderzoekt hij, behalve het Vaticaans archief, talrijke andere depots. Jarenlang trekt hij er voor maanden op uit te en onderzoekt hij allerlei fondsen: die van kloosterorden te Rome, de Archives Nationales en die van ministeries te Parijs, die van Den Haag, van Lissabon en tot zelfs die van S. Paulo de Loanda in Angola. Telkens keert hij met een rijke oogst terug, die hij dan annoteert en uitgeeft, grotendeels in de reeksen van het Belgisch Historisch Instituut, voor een ander deel in die van de Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen, waarvan hij lid is geworden. Bij ieder verblijf in Rome ondervindt hij de gastvrijheid van rector M. Vaes en later van diens opvolger L. De Bruyne, in de gebouwen van de Sint-Juliaan-stichting 81. Iemand die echter manifest niet in Sint-Juliaan verblijft, is de latere VNV-politicus Hendrik Jozef Elias (1902-1973). Elias, afkomstig uit Machelen, promoveert in 1923 te Leuven (bij prof. Cauchie) tot doctor in de geschiedenis op een proefschrift over Kerk en Staat in de Zuidelijke Nederlanden onder de regeering der aartshertogen Albrecht en Isabella (1598-1621). Na in Leuven ook de titel van doctor in de rechten te hebben behaald, verblijft hij in 1926-27 aan het Belgisch Historisch Instituut te Rome en breidt zijn thesis uit met bijkomende opzoekingen in het Vaticaans archief 82. Dit wellicht bewust wegblijven uit Sint-Juliaan hoeft weinig verwondering te wekken, nu de stichting in die jaren nog als Saint-Julien-des-Belges geboekstaafd staat, terwijl Elias ook op dat ogenblik reeds uitdrukkelijk flamingant is. Zijn Vlaams-nationale overtuiging belet hem achteraf overigens om carrière te maken in de academische wereld en kost hem, na protest van de kanunniken van de Leuvense universiteit, een professoraat 83.

81. J.A. van Houtte, ‘In memoriam Prof. Dr. Louis Jadin 1903-1972’, Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 88 (1973), 91-92; E. Massaux, ‘Eloge funèbre du Chan. L. Jadin’, Studia - Centro de Estudos Históricos Ultramarinos, 34 (1972), 550-555; X., ‘Hommage au Chanoine L. Jadin’, Cahiers des religions africaines, 7-8 (1973), 169 e.v.; R. Aubert, A. d'Haenens, J. A. van Houtte (eds.), The University of Louvain, 1425-1975, Leuven, 1976, 312. 82. Zie bvb. H. Elias, ‘La nonciature de Guido Bentivoglio, archevêque de Rhodes, à Bruxelles (1607-1615)’, BIBHR, 8 (1928), 273-282. 83. Over Elias: P.J. Verstraete, Hendrik Jozef Elias. Biografie, Kortrijk, 2005, 2 dln.,

Page 34: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

34

De stichting burggravin de Spoelbergh en de heropleving van het Collège des Chapelains (1931-1938 en 1946-1952) Elisabeth Willems (1855-1941), burggravin de Spoelberch Dankzij een financiële tegemoetkoming van burggravin de Spoelbergh (in 1931) kan rector Vaes opnieuw (hoofdzakelijk) Leuvense academici die in Rome geschiedenis of archeologie willen studeren, aantrekken voor een studieverblijf in Sint-Juliaan; het “Collège de chapelains” kan nieuw leven worden ingeblazen! Ingevolge monetaire deflatie, moet de beurs in 1937 weliswaar worden verhoogd 84. Maar wie is die burggravin ? Door het huwelijk in 1873 van Adolphe de Spoelberch (1839-1913) met Elise Willems (1855-1941), dochter van de brouwmeester van Artois, treedt de familie De Spoelberch toe tot de kleine groep van aandeelhouders van de brouwerij Artois. Ze bevinden er zich samen met een andere oude adellijke familie, de Mevius, na het huwelijk van Amélie Willems (1859-1947), zus van Elise, met senator Eugène de Mevius (1857-1936). In het Leuvense koopt Sébastien Artois (1680-1727) in 1717 de Leuvense taverne-brouwerij Den Horn. Zijn kleindochter Johanna-Maria Artois (1762-1840) laat het patrimonium na aan haar neef Albert Marnef (1784-1868) , een Tiens industrieel. Diens neef Edmond Willems (1831-1895) burgemeester en kasteelheer van Wespelaar, senator (1879-1895), erft dat vervolgens. Hij heeft twee dochters, Elisabeth Willems (1855-1941) en Amélie Willems (1859-1947), Die huwen respectievelijk met Adolphe de Spoelberch (1839-1913) en Eugène de Mevius (1857-1936). Hun kinderen vormen samen met de Van Dammes de drie historische aandeelhoudersfamilies van de brouwersgroep Stella Artois.

Foto van de burggravin op haar doodsprentje

84. Rome, Archief Sint-Juliaan der Vlamingen, II.9 (verslagen vergaderingen provisoren 1906-1942), fol. 127-128, 154-155.

Page 35: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

35

De jaren 1931-1938 De eerste beursgenieters zijn twee latere Leuvense hoogleraren: etruskoloog Franz de Ruyt (1907-1992), in de jaren 1931-32; en egyptoloog Jozef Vergote (1910-1992), omstreeks 1935: Franz De Ruyt (1907-1992) Afkomstig van Ukkel, promoveert De Ruyt te Leuven o.l.v. Adolphe Rome in de klassieke filologie (1929) en is vervolgens gedurende vijf jaar (1931-36) werkzaam te Rome aan het Belgisch Historisch Instituut, waar hij zich op aansturen van Franz Cumont (1868-1947) toelegt op Etruskologie 85. Zijn Romeins verblijf is gefinancieerd door de Universitaire Stichting en de sitchting van burggravin de Spoelberch. Vervolgens keert hij terug naar België en blijft dan bijna veertig jaar lang (1936-75) verbonden aan de Leuvense universiteit, eerst in de opleiding klassieke filologie als opvolger van Edmond Remy (1860-1939); pas vanaf 1949 voor archeologie en kunstgeschiedenis als opvolger van Fernand Mayence (1879-1959). Decennia lang trekt hij de kar van het tijdschrift L'antiquité classique. Na zijn emeritaat keert hij terug naar Rome om er te wonen 86. Wanneer één van van zijn leermeesters overlijdt, brengt De Ruyt hen altijd de verdiende hulde 87.

Gerard Garitte Jozef Vergote Franz de Ruyt (Archives UCL; LLN) Jozef Vergote (1910-1992) Gentenaar Jozef Vergote, studeert te Leuven af in de klassieke filologie en oriëntaalse talen (circa 1932). In de volgende jaren zet hij zijn studie voort in Parijs en Berlijn, en omstreeks 1935 verblijft hij te Rome met de beurs van de Spoelbergh-stichting. Vanaf 1938 doceert hij te Leuven behalve Grieks en papyrologie ook Oud-Egyptisch en Koptisch. Enkele van zijn meest belangrijke wetenschappelijke publicaties zijn: Joseph en Egypte (1959),Toutankhamon dans les archives hittites (1961), Grammaire copte (1973-1983), De Godsdienst van het Oude Egypte (1987) 88.

85. F. de Ruyt, Charun, démon étrusque de la mort, Bruxelles-Rome, 1934, XII-305 p. 86. R. Lambrechts, J. Poucet , ‘Franz De Ruyt (1907-1992)‘, FEC - Folia Electronica Classica (Louvain-la-Neuve), nr. 14, juli-dec. 2007; J. Ladrière ‘Hommage à Franz De Ruyt’ (1907-1992)’, Bulletin de la Classe des Lettres et des Sciences Morales et Politiques de / 'Académie Royale de Belgique, 6e Serie, 3 (1992), 55-56; J. Heurgon, ‘Franz De Ruyt (1907-1992)’, Revue Archéologique , No. 1 (1993), 71-72.; ‘X., Franz De Ruyt (5 septembre 1907 - 7 février 1992)’, L'antiquité classique, 61/1 (1992), 4. 87. F. De Ruyt, ‘Nécrologie du professeur F. Mayence’, Annuaire de l'Université Catholique de Louvain, 1957-1959, III, 240-252; - ‘’Edmond Remy, 1860-1939’, Biographie Nationale, vol. suppl. 32 (1964), 601-604; - ‘Notice sur le chanoine Adolphe Rome, membre de l'Académie’, Annuaire de l'Académie royale de Belgique, 138 (1972), 87-99; - ‘Franz Cumont (1868-1947)’, Biographie Nationale, 39 (1976), 211-222.. 88. Over Jozef Vergote, zie: P. Naster, ‘Biografie’, in: P. Naster e.a. (eds), Miscellanea in honorem Josephi Vergote, Leuven, 1975/76), 5-7; J. Quaegebeur, ‘In memoriam prof. dr. J. Vergote’, Orientalia Lovaniensia Periodica, 23 (1992), 5-7; E. Van ‘t Dack, ‘In memoriam Jozef Vergote (16 maart 1910 – 8 januari1992)’, Jaarboek van de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, 1992, 327-333; A. Mekhitarian, ‘Jozef Vergote (1910-1992)’, Chronique d’Egypte, 68 (1993), 5-8.

Page 36: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

36

Niet iedereen kan in Leuven hoogleraar worden, maar ook enkele “mindere goden” genieten van de Spoelbergh-beurs. Zo bijvoorbeeld een oud-student van de eerder vermelde hoogleraar Adolphe Rome, met name Pierre Defourny (1911-1991), die omstreeks 1934-35 te Rome verblijft om er zijn thesis over Aristoteles verder uit te diepen; achteraf is hij leraar aan het Sint-Pietersinstituut te Jette en medewerker aan de tijdschriften L’Antiquité Classique en Osiris 89. In de kennis dat er tussen 1933 en 1939 acht studenten genoten van de Spoelbergh-beurs (BIBHR, 73 (2003), 108) en we er tot hier toe slechts een drietal konden traceren (De Ruyt, Vergote, en Defourny), blijft het gissen naar de overige vijf beursiers. Er is een waterkansje dat twee classici van de vrijzinnige Université Libre de Bruxelles, en dames bovendien, erbij waren: Nadia Chlepner en Annie Smets (1911-2000). Zij verblijven in 1937 aan het Belgisch Historisch Instituut te Rome; Chlepner studeert er over “le règne de Septime-Sévère”; Smets, die tevens kunsthistorica is, over “les amphores panathénaïques sans inscription” (BCRH, 102-103 (1937), p. xxxiii).

Van links naar rechts: Nadia Chlepner en Annie Smets Annie Smets (1911-2000) wordt later hoogleraar aan de ULB (1960-81), alwaar ook haar vader, Georges Smets (1881-1961), hoogleraar was geweest. Nadia Chlepner, voor de tweede wereldoorlog lerares klassieke talen, blijkt na de oorlog vooral als vertaalster-tolk aktief te zijn 90. Hoe dan ook, zelfs als deze twee dames van de Spoelbergh-beurs genoten, dan nog zullen zij – voor verblijf – zeker geen toegang hebben gehad tot de “mannenburcht” die Sint-Juliaan zeker in die dagen nog moet geweest zijn.

89. P. Defourny, Aristote, Etudes sur la Politique, Parijs, 1932; Id., L'Activité de contemplation dans les Morales d'Aristote, Brussel, 1937. 90. Over Annie Smets: M. Graulich, ‘Annie Dorsinfang-Smets’, Meded. Zitt. K. Acad, Overzeese Wetenschappen, 47 (2001-4), 553-556. Nadia Chlepner wordt in 1949 vermeld als Belgische vertaalster n.a.v. een samenkomst van de Verenigde Naties: https://www.fold3.com/image/39009690/

Page 37: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

37

De periode 1939-1946 In de jaren 1939-46 (oorlogsjaren) blijkt het appartement dat in de gebouwen van Sint-Juliaan, was voorbehouden aan het Collège des Chapelains verhuurd te worden aan een Italiaans gezin. Maar toch ligt niet alle studie- en verblijfsactiviteit stil, want op 12 mei 1942 vraagt rector M. Vaes aan de de provisoren van Sint-Juliaan om de Spoelberchbeurs te mogen toekennen aan Gerard Garitte, lid van het Belgisch Historisch Instituut te Rome sinds 1939, wiens door de overheid verstrekte beurs onvoldoende is 91. Gerard Garitte (1914-1990) Garitte, afkomstig van Houdeng-Gœgnies (thans deelgemeente van La Louvière), is laureaat van de Universitaire Wedstrijd, en van de Wedstrijd voor de reisbeurzen van de Regering in 1936. Hij verblijft vanaf 1939 tot in 1946 te Rome, als lid van het Belgisch Historisch Instituut, alleen onderbroken door aflegging van zijn doctoraat klassieke filologie te Leuven in 1940. Tijdens de oorlogsjaren is Garitte de enige aanwezige in de gebouwen van het Instituut. Samen met M. Vaes beschermt hij het gebouw tegen plundering, door er letterlijk te kamperen. Van 1946 tot 1978 doceert hij te Leuven grieks, armeens, koptisch en georgisch (vanaf 1950 is hij gewoon hoogleraar); in de jaren 1965-1975 verzet hij zich tegen het vertrek van UCL naar Louvain-la-Neuve. Eén van zijn eerste publicaties betreft Un témoin important du texte de la vie de S. Antoine par S. Athanase: la version latine inédite des archives du chapitre de S. Pierre à Rome (Brussel, 1939), maar er zouden er nog vele volgen, waaronder bvb. zijn Catalogue des manuscrits géorgiens littéraires du Mont Sinai (Londen, 1956) 92.

Laatste en kortstondige heropleving na de tweede wereldoorlog (1946-1952) Het appartement van het Collège des Chapelains, vrijgekomen in 1946, wordt vanaf dan weer gebruikt door één tot twee beursiers (zie ook bijlage 5, hierna). Het is dan weer volop de beurt aan latere hoogleraren te Leuven of Brussel (facultés universitaires Saint-Louis) om op de Spoelbergh-beurs beroep te doen en op Sint-Juliaan te verblijven: historicus Alois Simon (1897-1964) in 1946-47; classicus Maurice Vanhoutte (geb. 1919) in 1947, kunsthistoricus Jan Karel Steppe (1918-2009) in 1947, classicus Albert Maniet (1918-2010) in 1948, historicus Jacques Paquet (1924-1999) in 1949, historicus Paul Declerck (1922-1981) in 1949-50, archeoloog Jean Poupé (1919-1988) in 1951-52. Opvallend daarbij is het dat het uitsluitend geestelijken betreft 93. Niet iedereen kan in Leuven hoogleraar worden, maar ook enkele “mindere goden” genieten van de Spoelbergh-beurs. Het gaat om twee classici, beide oud-student van de eerder vermelde hoogleraar Adolphe Rome (te Leuven): José Ruysschaert (1914-1993) en Albert Lejeune (1916-1988). Ruysschaert, later vice-prefect van de Vaticaanse bibliotheek,verblijft in de periode 1947-49 op Sint-Juliaan, als Spoelberch-beursier. Over de sensationele ontdekking van het graf van Petrus, onder de Sint-Pietersbasiliek, schrijft Ruysschaertlater enkele opgemerkte artikels in de Revue d'histoire ecclésiastique 94.

91. Rome, Archief Sint-Juliaan der Vlamingen, II.9 (verslagen vergaderingen provisoren 1906-1942), fol. 181. 92.. D. Donnet, ‘Gérard Garitte, 1914-1990 : éloge funèbre….’, Le Muséon, 103 (1990), 201-205. Een onvolledige bibliografie: http://www.idref.fr/028919564 93. Biobilbiografiëen van en/of huldeboeken aan deze reeks hoogleraren: R. Aubert,’Notice sur Aloïs Simon, membre de l’Académie’, Annuaire de l’Académie royale de Belgique, 157 (1991), 43-109 (bevat ook diens bibliografie); Y. Duhoux, ‘Albert Maniet, Notice biobibliographique’, in: Y. Duhoux (ed.), Langue et langues: hommage à Albert Maniet, Louvain-la-Neuve, 1998, 7-12; G. Braive, J.M. Cauchies, La Critique historique à l'épreuve: Liber discipulorum, Jacques Paquet, Brussel, 1989; N. Huygebaert, ‘In memoriam kan. Paul Declerck’, Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 119 (1982), 111-117; R. Gryson, ‘In memoriam Jean Poupé’, Revue théologique de Louvain, 19 (1988), 253-255. De bibliografie van J.K. Steppe: http://illuminare.be/bibliography-jan-karel-steppe 94. J. Ijsewijn, ‘Reverendi admodum Domini Domini I. Ruysschaert vita’, Humanislica Lovaniensia, 34 A (1985), x-xxxvm [omvat ook zijn bibiliografie]. Enkele artikels in de Revue d'histoire ecclésiastique: J. Ruysschaert, ‘Réflexions sur les fouilles Vaticanes. Le rapport officiel et la critique. Données archéologiques. Données épigraphiques et littéraires’, RHE, 48 (1953), 573-631; RHE, 49 (1954), 5-58; Id., ‘Nouvelles recherches concernant la tombe de Pierre au Vatican (1957-1965)’, RHE, 60 (1965), 822-832; Id., ‘Un problème d'identification d'ossements provenant des fouilles vaticanes’, RHE, 62 (1967), 753-766.

Page 38: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

38

Lejeune geniet van de Spoelberch-beurs in 1947. In de voetsporen van Adolphe Rome ontpopt hij zich tot wetenschapshistoricus. Later is hij atheneumleraar te Ath en medewerker aan het tijdschrif Osiris 95.

-

Van links naar rechts:

- boven : J.-K. Steppe en P. Deklerck - onderaan: A. Simon en J. Ruysschaert

95. A.Lejeune, Euclide et Ptolemee. Deux stades de l'optique geometrique grecque, Leuven, 1948, 196 p.

Page 39: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

39

Hoewel in een publicatie van het Belgisch ministerie van onderwijs, anno 1950, nog gemeld wordt dat “le Collège de Saint-Julien des Belges peut héberger quelques pensionnaires qui se rendent à Rome pour y poursuivre des études ou des recherches. Pour renseignements, s'adresser à Mgr Vaes, Recteur” wordt er in de archivalia van Sint-Juliaan na 1953 met geen woord meer gerept over de aanwezigheid van dergelijke “pensionnaires”. Maar wanneer de Waalse auteur Arthur Masson (1896 -1970), omstreeks 1920 te Leuven afgestudeerd als filoloog, en leraar Frans aan het atheneum te Nijvel (1922-47), in mei 1959 gedurende enkele dagen op Sint-Juliaan verblijft, treft hij er behoudens M. Vaes, Lucien De Bruyne en Louis Jadin ook de in 1937 te Brussel geboren Johan De Schrijver aan 96.

Arthur Masson Deze Johan De Schrijver, is de zoon van gewezen minister August de Schryver (1898-1991) en een jongere broer van de Leuvense hoogleraar Reginald De Schryver (1932-2012), die in datzelfde jaar (1959) bij de jezuieten uittreedt en enkele jaren later promoveert tot doctor in de geschiedenis (1962). Johan De Schrijver studeert in Leuven politieke en sociale wetenschappen (1961-64). De laatste meldingen over het “Collége des chapelains” in het archief van Sint-Juliaan, dateren uit de zeventiger jaren. In februari 1971 wordt door de provisoren vastgesteld dat het appartement leegstaat en wordt er voorgesteld om het te verhuren. Nog eens vijf jaar later wordt de Stichting Spoelbergh geliquideerd 97. Daarmee valt het doek over de nauwe band die tussen de Leuvense universiteit en de Stichting Sint-Juliaan gedurende de eerste helft van de 20ste eeuw had bestaan. Enkele jaren later wordt Saint-Julien-des-Belges herdoopt in Sint-Juliaan-der-Vlamingen, maar dat is weer een ander verhaal…

96. M. Lobet, Arthur Masson, ou La richesse du cœur, Brussel, 1971, 133. 97. Rome, Archief Sint-Juliaan der Vlamingen, ongenummerd (verslagen vergaderingen provisoren 1943-1980, fol. 100, 197.

Page 40: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

40

Bio-bibliografisch repertorium van Leuvense post-doctorandi met verblijf in Sint-Juliaan, aan de vooravond van de eerste wereldoorlog (1907-1915). Paul Delannoy (1878-1929) – de “afvallige”. Afkomstig van Edingen, priester van het bisdom Doornik. Delannoy studeert te Leuven kerkelijk recht in de jaren 1902-06 en wordt licentiaat in 1906 (AUCL 1907, 164). In het Séminaire Historique (van Prof. Cauchie) werkt hij over het Concordaat van 1516 (AUCL 1906, 499-509). Vervolgens studeert hij geschiedenis (met een verblijf in Rome van november 1906 tot juli 1907, in de stichting Sint-Juliaan) en wordt in 1910 te Leuven doctor in de geschiedenis op een (gepubliceerd) proefschrift 98. Vervolgens doceert Delannoy kerkgeschiedenis aan de faculteit Theologie van 1910 tot 1914 en wordt in 1912 hoofdbibliothecaris van de universiteit. Bij de viering van Professor Ch. Moeller in 1914 publiceert hij een artikel in het huldeboek 99. Nadat de bibliotheek in 1914 door Duitse troepen is verwoest, vlucht Delannoy naar Frankrijk en houdt in februari 1915 voor het Collège de France een aantal lezingen over de geschiedenis van de Leuvense universiteit, waarbij de Duitse vernieling van de bibliotheek uiteraard sterk in de verf gezet wordt 100.

Foto Universiteitsarchief Leuven (topografisch-historische atlas)

In opdracht van de Belgische regering onderneemt hij sensibiliseringsreizen naar Engeland, Spanje, Portugal, Canada, Noord- en Zuid-Amerika en Australië. De veertigjarige bibliothecaris Paul Delannoy geraakt omstreeks 1918 te Parijs in een gewetensconflict verzeild: zijn priesterstatus bewaren of toegeven aan de liefde voor ene Marie of Marguerite Cartier. Uiteindelijk kiest hij voor het laatste. De veelgeprezen bibliothecaris wordt alvast getroffen door een onverbiddelijke ‘damnatio memoriae’: in de annalen van de Alma Mater is vanaf dan geen spoor meer van hem te bekennen. Hij wordt even als houtvester in Roemenië gesignaleerd, maar sterft uiteindelijk berooid in 1929, te Parijs 101.

98. P. Delannoy, La Juridiction ecclésiastique en matière bénéficiale sous I'ancien régime en France, Brussel, 1910.

99. P. Delannoy ‘Le fonds de Thoisy de la bibliothèque nationale à Paris et les questions ecclésiastiques’, Mélanges d'histoire offerts à Charles Moeller, Leuven/Parijs, 1914, vol. II, 390-397.

100. P. Delannoy, L'Université de Louvain: conférences données au Collège de France en février 1915 , Paris, Picard, 1915, 229 blz.

101. C.Coppens, M. Derez, J. Roegiers, Universiteitsbibliotheek Leuven 1425-2000, Leuven (Univ.Pers), 2005, 115; L. Simons, ‘Afgeroomd, platgebrand, opgestookt, gesplitst. Het epos van de universiteitsbibliotheek in Leuven’, Ons Erfdeel, 49 (2006/4), 615-617; G.H. Perris, The campaign of 1914 in France and Belgium, New-York, 1915, 56 ; W. Schivelbusch, Die Bibliothek von Löwen. Eine Episode aus der Zeit der Weltkriege, München, 1988, 58.

Page 41: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

41

Auguste Pelzer (1876-1958) – Scriptor aan de Vaticaanse bibliotheek Pelzer hebben we hoger (hoofdstukje over de “Drie Koningen”) reeds besproken. Jean Marinis (1879-1942) – Hoofdaalmoezenier van het Belgisch leger, in oorlogstijd Afkomstig van Borgerhout, priester van het aartsbisdom Mechelen (gewijd 1907). In 1901 wordt Jean Marinis aan de Leuvense universiteit doctor in de rechten (AUCL 1902, 318) , en is dan nog een leek; gedurende enkele jaren is hij vervolgens advokaat in Borgerhout. Pas in 1904 komt hij naar het Groot Seminarie te Mechelen, alwaar hij in 1907 tot priester wordt gewijd. Daarna vertrekt hij naar Rome en is op Sint-Juliaan voor studieverblijf tijdens de academiejaren 1907-1909; hij promoveert te Rome tot doctor kerkelijk recht (1909). Vervolgens keert hij terug naar België en wordt in 1909 secretaris van Désiré-Joseph Mercier (1851-1926), aartsbisschop van Mechelen sinds 1906. Als jurist, zowel op civielrechtelijk als op kerkrechtelijk vlak, kan Marinis zich op zulke arbeidsplek uiteraard dienstbaar maken. Tijdens de eerste wereldoorlog is Marinis aalmoezenier (1914-15) en vervolgens hoofdaalmoezenier van het Belgisch leger (1915-21). Zijn secretaris is alsdan Honoré Van Waeyenbergh (1891-1971), de latere rector van de Leuvense universiteit. In 1916 wordt Marinis Ridder in de Leopoldsorde, maar in de volgende jaren wordt zijn (militair) aalmoezeniersschap overschaduwd door communautaire spanningen.

Foto uit Collectie auteur

De positie van Mgr. Marinis is dan ook zeer delicaat, omdat de aanvallen op hem van twee zijden komen: enerzijds van Vlaamshatende generaals en burgerij, en anderzijds vanuit de Vlaamse Beweging. Onder druk van kardinaal Mercier wordt de vlaamsvoelende aalmoezenier Paul Vandermeulen (1893-1975) in augustus 1917 als brancardier naar de strafcompagnie van het eiland Cézembre gezonden. Eind 1917 legt Marinis aan de geestelijken in het leger verbod op om zich nog langer met de Vlaamse Beweging te bemoeien 102. Na de oorlog (1 februari 1919) brengt Marinis bij kardinaal Mercier verslag uit over de Vlaamse beweging aan het front en ziet in de verschillende aanvallen op de geestelijkheid niet zozeer een anti-Vlaamse dan wel een anticlericale actie: “la campagne antiflamande a toujours été anti-ecclésiastique”. Mgr. Marinis wordt na de oorlog eerst directeur van de Visitatie-school te Schaarbeek (1919), vervolgens pastoor-deken van Sint Willibrord te Berchem (1921-1928), en ten slotte vanaf 1928 tot aan zijn dood in 1942 pastoor-deken van de Sint-Michiels en Sint-Goedele collegiale te Brussel. Hij overlijdt te Brussel in 1942, maar wordt begraven te Deurne (Schoonselhof). Er zijn ons van zijn hand geen publicaties bekend 103.

102 Zie in verband hiermee: L. De Bruyne, Paul Vandermeulen (1893 -1975) Van frontaalmoezenier tot monnik, Antwerpen, 1993. 103 J.-R. Leconte, Aumôniers militaires belges de la guerre 1914-1918, Brussel, 1969, 235-236; R. Boudens, Kardinaal Mercier en de Vlaamse Beweging, Leuven, 1974, 170-193; R. Boudens, ‘Mgr. Marinis, Cyriel Verschaeve en de vlaamsgezinde aalmoezeniers van het Belgisch leger’, Verschaeviana 5 (1976), 483-493; R. Boudens, ‘Een rapport van hoofd-aalmoezenier J. Marinis aan kardinaal Mercier over de Vlaamse Beweging aan het front’, Wetenschappelijke Tijdingen 54 (1995/2), 63-79. Gerrit Vanden Bosch. Joannes Marinis. In: ODIS. Record last modified date: 12 december 2012. Available from World Wide Web: http://www.odis.be/lnk/PS_15038. Een foto van Jean Marinis in het documentatiecentrum van het Koninklijk Legermuseum (doos B.1.4). Archivalia in van Marinis als hoofdaalmoezenier van het Belgische leger: Kadoc Leuven, nrs. BE/942855/1595/253 en BE/942855/513/.

Page 42: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

42

Jean Moureau (1886-1938) – residerend priester te Kontich Afkomstig uit Antwerpen; priester van het aartsbisdom Mechelen (gewijd in 1912). Over mogelijke universitaire studies te Leuven, logischerwijze in de jaren 1904-1907, is ons niets bekend. J. Moureau verblijft uitzonderlijk lang als ‘chapelain’ op Sint-Juliaan (tussen 1907 en 1912). Drie jaar lang staat hij vermeld met theologie als studieonderwerp; en bij het vierde jaar staat sociologie opgegeven. Het heeft er dan ook de schijn van dat Moureau in die jaren theologie studeert, wellicht aan de aan de Pauselijke Gregoriana-universiteit te Rome. Dat Moureau niet aan een dissertatie of onderzoek werkt in Rome, menen we ook te mogen afleiden uit een rapportje uit 1911 (zie bijlage 4), waarin de vorsers, aanwezig bij Sint-Juliaan, worden opgesomd; en waarbij Moureau ontbreekt. Van 1912 tot 1916 is hij pastoor van Noirmont (deelgemeente van Chastre, Waals Brabant). Vermoedelijk kampt hij met gezondheisproblemen want vanaf 1916 is hij residerend priester te Kontich, waar hij in 1938 overlijdt. Er zijn ons van hem geen publicaties gekend 104. Louis Bril (1887-1966) – Veertig jaar lang archivaris bij het Rijksarchief Afkomstig van Stabroek, waar zijn vader veearts is. De Leuvense matricules vermelden hem weliswaar als priester van het bisdom Mechelen, maar dat blijkt niet te kloppen. Hij is ons insziens steeds leek gebleven. Bril studeert geschiedenis aan de Leuvense universiteit (1906-10) en behaalt er o.l.v. A. Cauchie de doctorstitel in 1910 (AUCL 1911, 181). In het Séminaire Historique van Prof. Cauchie werkt hij in 1910 over de bekering van Zweden tot het christendom (AUCL 1911, 419-433), maar zijn fel opgemerkte thesis over L’Évangélisation des Peuples Scandinaves verdwijnt helaas in de brand van de universiteitsbibliotheek, in 1914. In 1910-11 verblijft Bril, op initiatief van Cauchie in Rome, in de Sint-Juliaan-stichting en blijkbaar ook aan het Belgisch Historisch Instituut, om onderzoek te doen over de historiek van de relaties tussen de H. Stoel en Zweden (17de-19de eeuw), waarvan we de neerslag uit de periode 1911-1914 vinden in een drietal artikels 105. Bril is één van de weinige “chapelains laïcs” van Sint-Juliaan. Na zijn terugkeer in België behaalt hij in Leuven nog de kandidatuur klassieke filologie in de periode 1911-13 (AUCL 1914, 169), waarna hij liefst veertig jaar lang (1912-52) verbonden is aan het Algemeen Rijksarchief te Brussel, alwaar hij zich vooral bezighoudt met de archieven van de streek van Nijvel. Enige promotie binnen het Rijksarchief blijkt hij echter niet te maken 106. Volgens de Leuvense universiteitsmatricules is hij in 1933 ook docent aan de Normaalschool te Mechelen. Nadat hij op pensioen is gegaan (1952), publiceert hij nog enkele korte bijdragen 107. Hij overlijdt in 1966. Onze zoektocht in het Rijksarchief, naar een foto van Bril, leverde helaas niets op 108.

104. Collectanea Mechliniensia, 27 (1938), 682; Jaarboek aartsbisdom Mechelen, 1937; A. Tihon, Nécrologe du clergé du diocèse de Malines (1813-1961), Brussel, 2004; Anne Van Daele. Joannes Moureau. In: ODIS. Record last modified date: 10 juli 2012. Available from World Wide Web: http://www.odis.be/lnk/PS_78070

105. Enkele publicaties: - ‘Les premiers temps du christianisme en Suède. Étude critique des sources littéraires hambourgeoises’, RHE 12 (1911), 17-37, 231-241, 652-669; - ‘De eerste Missie der Propaganda in Zweden’, DWB, 14 (1913), 44-62; - ‘La communauté catholique de Hambourg en 1624’, in: Mélanges d'histoire offerts à Ch. Moeller, II, Leuven, 1914, 311-317. 106. L. Bril, Inventaire des archives de la ville de Nivelles: sous l'ancien régime, Tongeren, 1940; Inventaire des archives contemporaines de la Ville de Nivelles, Brussel, 1998. Zie ook: L. Bril, ‘À propos des chirographes de Nivelles’, Archives, Bibliothèques et Musées de Belgique 13 (1936), 59-60, 109-118. 107. L. Bril and E. Lejour, ‘Les oranges dans nos provinces au XIV e et au XV e siècles’, Archives, bibliothèques et musées de Belgique 26 (1955), 56-59; L. Bril, ‘Les premiers registres féodaux de Brabant’, BCRH 123 (1958), 1-9. 108. E. Lejour, ‘In memoriam Louis Bril’, Archives et bibliothèques de Belgique 38 (1967), 152-154.

Page 43: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

43

François (Frans) D’Haese (1891-1977) - VNV-politicus Afkomstig uit Aalst; leek. D’Haese iss afkomstig uit Aalst, maar geboren te Geraardsbergen als zoon van de uit Zottegem afkomstige bakker Hypolite-Polidor D'Haese (1856-1940). Hij studeert te Leuven geschiedenis in de jaren 1909-14. In 1913 neemt hij deel aan het Séminaire Historique van Prof. Cauchie en werkt er over heiligenlevens uit de Karolingische periode (AUCL 1914, 439). Over hetzelfde onderwerp studeert hij tijdens een verblijf in Rome 1913-14, waarbij hij in Sint-Juliaan logeert, en vermoedelijk is dit ook het onderwerp van zijn doctoraat geschiedenis, dat hij in 1914 behaalt (AUCL 1915-19, 36), maar waarvan blijkbaar niets gepubliceerd werd. Klaarblijkelijk was D’Haese van jongsaf aan betrokken in de Vlaamse beweging en vermoedelijk geraakt hij tijdens de eerste wereldoorlog in het Aktivisme verzeild, want een stemmingsroman van zijn iets jongere stadsgenoot Arthur Broekaert (1894-1977) wijst in die richting 109. Wellicht om die reden, geraakt hij na de oorlog niet aan een betrekking, en trekt hij opnieuw naar de Leuvense universiteit, waar hij omstreeks 1925 rechten studeert en lid is van de redactie van het studententijdschrift Ons Leven. Vervolgens keert hij als advokaat terug naar Geraardsbergen, en wordt VNV-politicus, zoals zijn broer (Al)bert D’Haese (1889-1982), VNV-volksvertegenwoordiger (1936-39) en –senator (1939-44) voor het arrondissement Aalst. François D’Haese zelf is omstreeks 1935 lid van de Oost-Vlaamse provincieraad.

F. D’Haese met “flat” op het hoofd, toenmaals in de mode als studentenpet (Uit: Een Eeuw vlaamse studentenbeweging te Leuven: Catalogus van de tentoonstelling 16 februari - 2 april 1976, Acco, 1976, 70, nr. 128). Na de 2de wereldoorlog wordt het wederom stil rond Frans d’Haese; wellicht als gevolg van de repressie? In 1950 duikt hij terug op met een historische publicatie, die hij samen met de Leuvense hoogleraar Henri de Vocht (1878-1962) uitbrengt 110. In de jaren 1960 is hij woonachtig te Ukkel en gehuwd met de Poolse Helena Brettler (1897-1983). Hij is dan bestuursadviseur en hoofd van de vertaaldienst van de Raad van State, en wordt in 1964 vermeld als Secretaris van de Centrale Commissie voor de Nederlandse Rechtstaal, Hij overlijdt te Ukkel in 1977. Wij vonden geen biografie noch in memoriam-bericht.

109. F. D’Haese, ‘Een groot driemanschap Gezelle, Verriest, Rodenbach’, Nieuw Vlaanderen, 1 (1913), 184-190. A. Broekaert, Roomdale's jongelieden in de verzoeking en in de beproeving, Brugge, 1930, passim. 110. H. de Vocht, F. D'Haese, Verhandeling over de landbouw in Vlaanderen en Brabant (1644—1645), Brugge, 1950, 59 p.

Page 44: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

44

Théophile Simar (1883-1930) – Bibliothecaris van het Ministerie van Koloniën Afkomstig van Petit-Rechain (deelgemeente van Verviers), leek. Simar studeert te Leuven klassieke filologie in de jaren 1902-06 (zonder deel te nemen aan het Séminaire Historique van Prof. Cauchie), en wordt in 1906 doctor (AUCL 1907, 181). De neerslag van zijn doctoraat laat zich reconstrueren aan de hand van een drietal artikels 111. Zijn thesis over de “Belgische” humanist Erycius Puteanus, levert hem een reisbeurs op in 1906. (AUCL 1908, 196). Hij verblijft te Rome (Sint-Juliaan) van oktober 1908 tot maart 1909, is er een tijdje werkzaam aan het Belgisch Historisch Instituu,t en zijn onderzoek in de Eeuwige Stad levert opnieuw een aantal artikels en twee boeken op (in de jaren 1909-11) 112. Terwijl hij nog in Rome is (1910), wordt Simar door minister van de Koloniën Jules Renkin (1862-1934), die in in 1884 te Leuven doctor in de rechten geworden was, benoemd tot bibliothecaris van dat ministerie en (later) tot professor aan de “École Coloniale Supérieure”. Vanaf dan zal hij alleen nog bijdragen over koloniale geschiedenis publiceren 113.

Foto van Théophile Simar, in : ‘Necrologiën der leden van het Koninklijk Belgisch Koloniaal Instituut’, Mededelingen der zittingen [van het] Koninklijk Belgisch Koloniaal Instituut 25 (1954/4).

Nog datzelfde jaar (1910) richt hij samen met de Leuvense hoogleraar Edouard De Jonghe (1878-1950) de Revue Congolaise op, waarin hij weldra – samen met hem – een reeks Archives congolaises, opneemt, die teruggaan op in Rome bewaarde archivalia. Het publicatieritme wordt helaas door de eerste wereldoorlog onderbroken 114. In 1928 wordt hij door de regering aangesteld tot professor aan de koloniale universiteit te Antwerpen en even later aan de Koloniale school van het Ministerie van Koloniëen. Aan die onderwijsopdracht probeert hij een universitaire dimensie te geven. Terwijl hij nog maar pas (op 5 maart 1929) tot “membre titulaire” van de “Section des Sciences morales et politiques” van het Institut Royal Colonial Belge is aangesteld, overlijdt hij te Etterbeek in 1930, amper 47 jaar oud, en laat een weduwe en twee kinderen na 115.

111. Th. Simar, ‘Erycius Puteanus et Gerard Vossius d'après des documents inédits’, Le Musée Belge 10 (1906), 363-381; - ‘Notice sur les livres de Juste Lipse conservés à la Bibliothèque de Leyde’, Revue des Bibliothèques 17 (1907), 261-283; - ‘Lettres inédites d'humanistes belges’, Le Musée belge 12 (1908), 217-264. 112. Th. Simar, Etude sur Erycius Puteanus (1574- 1646) considéré spécialement dans l'histoire de la philologie belge et dans son enseignement à l’Université de Louvain, Leuven/Paris/ Brussel, 1909; - ‘Les manuscrits de Properce du Vatican’, Le Musée belge, 13 (1909), 79-98; - ‘Les manuscrits de Martial du Vatican’, Le Musée belge, 14 (1910), 179-215; - ‘Juste Lipse’, Le Musée belge, 15 (1911), 275-292; - Christophe de Longueil, humaniste, 1488-1522, Leuven, 1911. 113. Niet exhaustief: - Bibliographie du Congo de 1895 à 1910, Brussel, 1911; - ‘La Geographie de l'Afrique centrale dans l'antiquite et au Moyen Age’, Revue Congolaise, 3 (1912), 81-102; - ‘Une relation inédite sur le Congo (XVIe siècle)’, Mélanges… Charles Moeller, Leuven/Parijs, 1914, vol. II, 292-300; - Le Congo au XVIe siècle d'après la relation de Lopez-Pigafetta, Brussel, 1919. Een baanbrekende studie over racisme: Etude Critique Sur la Formation de la Doctrine des Races au XVIIIme Siècle et son Expansion au XIXme Siècle (Brussel, 1922). 114. Later gebundeld in: E. de Jonghe & Simar, Archives Congolaises, vol. 1, Brussel, 1919. Over E. De Jonghe: A. Schampaert, ‘Edouard De Jonghe 1878-1950. Wegbereider voor koloniale instellingen en administratie’, Bijdragen tot de Eigentijdse Geschiedenis, nr. 22, 2010, 93-112. 115. Necrologiëen: P. Charles, ‘Théophile Simar (1883-1930)’, Bulletin des Séances [de l’ ] Institut royal colonial belge, 2 (1931), 37-41; M.Van Den Abeele, ‘Théophile Simar (1883-1930)’, Biographie Coloniale Belge, 5 (1958), 756-758 (alwaar ook zijn bibliografie); E. De Seyn (ed.), Dictionnaire biographique des ciences, des lettres et des arts en Belgique, Brussel, 1935-36, II, 915-916. Ook: Congo; revue générale de la colonie belge, 11 (1930/2), 142-144.

Page 45: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

45

(Joannes) Alfons Fierens (1880-1921) – “Vlaams Belgicist” Afkomstig van Antwerpen (er geboren te Antwerpen op 21 november 1880); leek. De gemoedelijke “Vlaamsche schrijver” Kanunnik Servaas Daems (1838-1903) van de abdij van Tongerlo, moedigt omstreeks 1895 collegeleerling Fierens aan tot schrijven 116. Enkele jaren later (omstreeks 1899) komt Fierens in contact met de Vlaamse studentenbeweging, zoals de “Vlaamsche Katholieke Gilde Eigen Taal Eigen Zeden” (opgericht in 1887), en haar voorman Herman de Beucker (1879-1954), redacteur van Jong Antwerpen en van De Student; waaraan Fierens zal meewerken onder de schuilnaam Ernst van Penninghe 117. Die schuilnaam gebruikt hij niet bij gedichten en/of poëzie die hij in de jaren 1898-99 publiceert 118. Rekening houdend met Fierens’ quasi-verering voor de norbertijn Servaas Daems, wekt het geen verwondering dat Fierens op 15 oktober 1899 ingekleed wordt als novice in de abdij van Tongerlo. Hij ontvangt tegelijk de kloosternaam Augustinus 119. Als mede-broeder in Tongerlo, is er Renaat Vincke (1877-1963), afkomstig uit Brugge, die onder de schuilnamen Remo en A. O'Flanders publiceert, o.a. in de tijdschriften Biekorf en Dietsche Warande en Belfort. In eerstgenoemd tijdschrift publiceert Vincke in 1910 een artikel over de grafschriften in de Sint-Juliaan-kerk te Rome 120. Voor zijn dichterlijke (en Vlaamse) aspiraties vindt Fierens in de jaren 1900-1902 een drietal gelijkgestemde seminaristen te Mechelen: Jan Hammenecker (1878-1932), Jan Belpaire (1881-1972), en Jan Bernaerts (1879-1921). Met hen werkt hij samen voor het tijdschrift Dietsche Warande en Belfort. Fierens is in die periode ook lid van het letterkundig genootschap “Met Tijd en Vlijt” te Leuven (AUCL 1902, 173).

Foto Letterenhuis Antwerpen, archief van Jan Bernaerts Rechtstaand van links naar rechts: Jan Hammenecker (1878-1932) en Herman de Beucker (1879-1954) Zittend van links naar rechts: Alfons Fierens en Jan Bernaerts (1879-1921) .

Drie van de geportretteerden (Hammenecker, de Beucker en Fierens) schrijven samen met Jan Belpaire (1881-1972) omstreeks 1901 een kleine geïllustreerde gedichtenbundel, onder de titel "Crucifixus" (ca. 1901), met een illustratie van schilder Pascal de Beucker (1881-1944), broer van Herman. In dit bundeltje tekent Fierens als “Frater Augustinus Fierens” 121. Op 2 september 1901 legt Fierens in Tongerlo zijn geloften af en op 25 januari 1903 ontvangt hij de lagere wijdingen. Om een ons onbekende reden wordt hij echter uit de abdij weggezonden op 15 oktober 1903 122..

116. A.Fierens, ‘Kanunnik Servaas Daems’, Dietsche Warande en Belfort 1 (1904), 160-173.

117. Zo schrijft hij de voorrede van: Katholieke Vlaamsche Studentenbeweging: bestaan, doel, middelen. Voor den derden keer uitg. door de zorgen van Eigen Taal, Eigen Zeden en van Jong Antwerpen, Antwerpen, Drukk. Kennes, 1899, 16 p. 118. A. Fierens, ‘Poëzie’, Het Belfort, 13 (1898), 718-720; Id., De Boerenkrijg. Zangdicht, Antwerpen, H. en L. Kennis, 1899; Id., 't Was in den jare ...: herdenken aan de viering van den Boerenkrijg, Leuven, Drukkerij Meulemans-De Preter, 1899.

119. Dank aan Herman Janssens, o.p., archivaris abdij Averbode, voor de mededeling.

120. R. De Schrijver, ‘Renatus Vincke’, Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998 , 3300-3301; Remo, ‘De Koninklijke kerke »San Giuliano dei Fiamminghi" te Rome. ..’., Biekorf, 21 (1910), bijblad, VII-XXII (= [A. O’Flanders,, Toen Vlaanderen groot was. Zantingen in vreemde landen, Brugge, 1930, p. 13-37). 121. Letterenhuis Antwerpen, Archief van Jan Ignaas de Beucker. 122. Medegedeeld door Kees van Heijst, o.praem., (archivaris Tongerlo); waarvoor dank.

Page 46: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

46

Het is gissen naar de wegzendingsreden, maar het zou wel eens kunnen zijn dat Fierens meer tijd aan de dichtkunst spendeert, dan zijn abt goedvindt. Op 31 juli 1903 schrijft hij nog als Augustinus Fierens aan uitgever De Seyn-Verhougstraete te Aalst, maar eind van dat jaar verschijnt de prozabundel wel degelijk met Alfons Fierens als auteursnaam 123. Najaar 1903 vinden we Fierens terug te Leuven, als student geschiedenis en als oprichter van de vereniging “Geloof en Wetenschap”. En omstreeks 1905 is hij lid van “Taal en Kennis” en “De Sprekersbond”, In datzelfde jaar is hij afgevaardigde van de Vlaamse studenten om aan de rector van de universiteit de toelating te vragen voor de professoren, die zulks zouden goedvinden, de studenten in Nederlands te examineren 124. In de “Sociale Studiekring en Sprekersbond der Leuvensche Studenten” ontmoet hij als mede-leden: E. H. J. Belpaire, Frans Van Cauwelaert, Ph. Van Isacker en Rob. Gits, (AUCL, 1908, 404) die allen elders in deze bijdrage ontmoet worden. Fierens hervindt zijn vroegere schuilnaam (Ernst van Penninghe) en publiceert in de jaren 1905-06 regelmatig in "De Student, Tijdschrift voor het Vlaamsche Studentenvolk", dat in 1882 door August Laporta (1864-1919) van Lier was gelanceerd. Soms schrijft hij aldaar onder zijn eigen naam 125. Fierens vindt zijn vriend Jan Belpaire (1881-1972) terug, die te Leuven politieke en sociale wetenschappen studeert (1904-07). Fierens’ studies geschiedenis (1903-07) leiden tot de behaling van de doctorstitel in 1907 (AUCL 1908, 177). In het Séminaire Historique van Prof. Cauchie, werkt hij in 1905 en 1906 over de oorsprong van de Franciscanen en in 1907 over de heilige J. Chrysostomos (AUCL 1906, 469-486; 1907, 344-378; 1908, 300-319); waaruit een publicatie in de (door Cauchie enkele jaren eerder opgerichte) Revue d'histoire ecclésiastique volgt 126. In 1907 wint hij een reisbeurs van de overheid (AUCL 1909, 202). Hij verblijft op Sint-Juliaan van oktober 1908 tot juni 1909 en treft er als “huisgenoten” drie zogenaamde chapelains aan: A. Peltzer, H. Callewaert en A. Pasture 127. De zomer van 1909 blijkt Fierens in België door te brengen, en in september van dat jaar treedt hij in het huwelijk. Aansluitend, van 1909 tot 1914, is Fierens werkzaam op het Belgisch Historisch Instituut te Rome onder de leiding van Prof. Godfroid Kurth. Vol enthoesiasme schrijft hij over de werkzaamheden aan dit Instituut in Dietsche Warande en Belfort (1909) en spreekt erover op het eerste taal- en geschiedkundig congres, gehouden op 17-19 September 1910 te Antwerpen.. In hetzelfde tijdschrift verzorgt hij in de jaren 1907-1912 regelmatig een “historische kroniek”. In 1910 publiceert de Koninklijke Vlaamse Academie zijn handschrift over de Aflaat van Portiuncula en uit zijn Romeins verblijf vloeien nog andere grote publicaties voort 128. En intussen schuwt hij ook het vulgariserende werk niet 129.

123. De brief: Letterenhuis Antwerpen, Archief van Jan Ignaas de Beucker); het proza: Op den buiten: losse schetsen uit het leven van den Kempischen landman, Aalst, De Seyn-Verhougstraete, 1903, 67 p. (heruitg. Aalst, 1904). 124. Een eeuw vlaamse studentenbeweging te Leuven: Catalogus van de tentoonstelling 16 februari - 2 april 1976, Leuven, 1976, 49, 50, 53. 125. G. Bax-Debucquoy, Leuvense studententijdschriften (1839-1860), Antwerpen, 1975, nrs. 1047, 1235, 1558, 1660, 2275, 2321, 2327. De bijdragen dragen o.m. als titel: ‘Goede Kerkboeken’, ‘Wijsbegeerte en geschiedenis’, ‘Kerstmisliturgie’… 126. A.Fierens, - ‘La question franciscaine. Le manuscrit II.2326 de la bibliothèque royale de Belgique’, RHE, 8 (1907), 57-80, 286-404, 498-513; 9 (1908) 38-46; 10 (1909) 41-64, 303-307.

127. A.Fierens, ‘De Vlamingen te Rome’, Hooger Leven, 20 maart 1909

128. A.Fierens, De geschiedkundige oorsprong van den aflaat van Portiunkula,met een aanhangsel over de Wereldbrieven van Sint Franciscus, Gent, 1910, xix + 301 p. In de reeks Analecta Vaticano-Belgica , meer bepaald in de eerste serie (Documents relatifs aux anciens diocèses de Cambrai, Liège, Thérouanne et Tournai), verscheen als nr. 4: -Lettres de Benoit XII (1334-1342): Textes et analyses, Rome-Brussel-Paris, 1910, CXXII-588 p.; en als nr. 7: - Suppliques d'Urbain V (1362-70), (Rome 1914), XXIV-988 p. Na Fierens’ dood verscheen als nr. 9: -Lettres d'Urbain V (1362-1370), Rome-Brussel-Paris, 1928-32, 2 dln., VI-1089 en LII-533 blz; waarvoor C. Tihon als co-auteur optrad. Maar ook de geschiedenis van de Leuvense universiteit interesseert Fierens: ‘Les ambitions de la faculte des arts de Louvain au debut du XVIe siècle’, in: Melanges historiques offerts a Charles Moeller, II, Leuven- Parijs 1914, p. 56-68. Enkele jaren later: ‘Les Origines de l'Indulgence de la Portioncule. Revue bibliographique’, Neerlandia Franciscana, 2 (1919), 289-303; 3 (1920), 18-26. 129. A.Fierens, Franciscus van Assisi (1911); - De opleiding der arbeidersjeugd in de middeneeuwen (1913); - De Kerk van Rome (1914); - Sanctus Dominicus (1921). Fierens’ artikels over Dante, Kardinaal Rampola, Godfried Kurth, Sint Norbertus, Kannunink Servaas Daems, en Pater de Smedt, Sanctus Dominicus, en Franciscus van Assisi, werden postuum gebundeld in het tweedelige Voormannen (Brussel, 1924, 118 en 127 p.). In Vrouwenbeelden, Grimbergen, 1918, 130 p. (postuum heruitgegeven te Brussel in 1924) bespreekt Fierens: Julia Billiart stichteres van de Zusters van O.L.V. van Namen, Zuster Blanche van de Barmhartige Zusters van den H.Vincentius alias gravin de St.Martial & Zuster Theresia van het Kindje Jesus & Zuster Leonie van Schaerbeeck.

Page 47: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

47

Teruggekeerd uit Rome is hij leraar geschiedenis aan het atheneum in Brussel (en blijkbaar te Evere woonachtig). Tijdens de eerste wereldoorlog schrijft hij een reeks artikels voor de door de Duitse bezetter verboden De Vlaamsche Leeuw en De Vlaamsche Wachter, waarin hij de Vlaams-Belgicistische opvattingen van de Vlaamse strijd historisch en filosofisch wil funderen. Binnen de Vlaamse beweging is Fierens eerder een passivist dan een aktivist. Volgens Fierens vormen de Vlamingen een taalgroep maar geen apart volk. Hij verdedigt het zogenaamde ‘minimumprogramma’ van voor de oorlog, dat in zijn ogen eigenlijk een maximumprogramma is. Na de oorlog bundelt hij deze artikels tot een boek (1919), dat door Lodewijk Dosfel, onder de schuilnaam Thomas van der Schelden, op de korrel wordt genomen. Hendrik Elias zal dit later het “Overspannen Vlaams patriottisme van Alfons Fierens” noemen 130. Hoger werd reeds aangehaald dat Fierens vanaf 1907 regelmatig kronieken (meestal over historische onderwerpen) schrijft voor het Vlaamsculturele tijdschrift De Warande en Belfort. Daarmee samenlopend heeft hij contact met daarbij aanleunende figuren uit de Vlaamse beweging: E.H. Jan Bernaerts (1879-1956), topfiguur van de katholieke toneelliefhebbersbeweging in Vlaanderen, kunsthistoricus Jozef Muls (1882-1961), Pieter Van den Broeck (1866-1941), onderwijzer te Hamme, schrijfster Marie-Elisabeth Belpaire (1853-1948), filoloog en heemkundige Jozef Goossenaerts (1882-1963), en – last but not least - Frans van Cauwelaert (1880-1961), burgemeester van Antwerpen en mede-oprichter van “De Standaard” 131. De gezondheid van Fierens baart zorgen. Een persbericht van mei 1915: “Dezer dagen kwam ons een brief toe van Dr. Alf. Fierens, meldende dat de ziekte van onzen vriend niet betert en dat hij steeds veel lijden heeft uit te staan. Een heelkundige bewerking werd op 19 april gevreesd noodig te zijn” 132. Intussen is Fierens gepromoveerd tot inspecteur middelbaar onderwijs, en in juni 1919 wordt hij briefwisselend lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Samen met een collega geeft hij een schoolboek uit 133. Maar ook Rome laat hem niet los en zo schrijft hij in 1920 in Dietsche Warande en Belfort (blz. 56-68) een bespreking van het in 1919 verschenen werk van Maurice Vaes (Les fondations hospitalières….). Een op zijn sterfbed geschreven laatste werk, wordt postuum gepubliceerd 134.

Letterenhuis Antwerpen, archief van Jan Bernaerts

Fierens is geen lang leven beschoren; in De Standaard van 21 oktober 1921 schrijft Dr. Th. Van Tichelen: “In Memoriam Dr. Alfons Fierens, Lid der Koninklijke Vlaamsche Academie. Een der edelste mannen uit ons volk is heengegaan, pas veertig jaar oud.” Fierens was drie dagen eerder overleden te Grimbergen 135.

130. A. Fierens, Het Belgisch vaderland. Bijdrage tot de wijsbegeerte van de Vlaamsche Beweging. Grimbergen, 1919 (heruitgegeven Brussel, 1922). H.J. Elias, Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging, 1914-1939, I , Antwerpen, 1969, 212; K.C. Peeters, ‘Fierens, Alfons’, Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1973, I, 513-514. 131. Het Letterenhuis Antwerpen, bevat het archief van Jan Bernaerts waarin enkele brieven: Fierens aan Jozef Muls, 12/01/1904; aan Pieter van den Broeck, 31/12/1907; aan Jan Bernaerts, 01/09/1908, 29/10/1913, 30/01/1915, 08/06/1915; aan Marie-Elisabeth Belpaire, 24/05/1913, 02/03/1919; aan Jozef Goossenaerts, 24/11/1910 en 1910-20. Frans van Cauwelaert aan Fierens, 03/06/1919 en 20/06/1919. 132. De Stem uit België, 14 mei 1915. 133. A.Fierens, J. Uytterhoeven, A. Lallemands Hoofdzaken uit de nieuwste geschiedenis in het Nederlandsch bewerkt, Brussel, 1919, 390 p. (minstens zesmaal heruitgegeven in de periode 1928-54). Zie ook van Fierens: De vaderlandsche geschiedenis in ons middelbaar onderwijs, Koninklijke Vlaamsche Academie, (Gent), 1921. 134. A.Fierens, ‘Ons Prebendenwezen onder de Pausen van Avignon. Een inleidend Overzicht’, Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkun de, Gent, 1921, 809-848. 135. O. Wattez, ‘Lijkrede uitgesproken den 21 October 1921 op het graf van Dr. Alfons Fierens te Grimbergen’, Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1921 (1921), 734-736; H. Nélis, ‘Notice nécrologique’, BIHBR, 2 (1922), 177-178; Th. Van Tichelen, ‘In memoriam Dr. Alfons Fierens’, De Student, 37 (1921), nr. 2, 37-39.

Page 48: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

48

Kamiel/Camille Callewaert (1866-1943) – Internationaal vermaard liturgie-deskundige Geboortig van Zwevegem (maar afkomstig van Torhout?); priester van het bisdom Brugge (gewijd in 1889). Na zijn priesterwijding studeert Callewaert te Leuven kerkelijk recht (1888-1893), waar hij de leerling is van de Duitser Bernard Jungmann (1833-1895), die sinds 1871 in Leuven kerkgeschiedenis doceert en wiens sinds 1890 geintroduceerde praktische oefeningen in kerkgeschiedenis vanaf 1895 zouden worden geïntegreerd in het Séminaire Historique van zijn opvolger A. Cauchie 136. Reeds tijdens het eerste werkjaar van dit séminaire d'histoire ecclésiastique (1890-91) gooit Callewaert hoge ogen, met zijn doortastende medewerking aan het studieonderwerp “De aleatoribus”, een vierde-eeuws geschrift tegen kansspelen. Callewaert vergelijkt het geschrift met de werken van de H. Cyprianus, en bewijst dat de Berlijnse hoogleeraar Adolf Harnack (1851-1930) zich schromelijk vergist, wanneer hij uit de ‘citationweise’ van de auteur wil afleiden, dat deze de apostolische Brieven met minder eerbied behandelt, dan de overige boeken van de H. Schrift. Als Pater Pasquale Minasi, medewerker aan de Civiltà cattolica, kort daarna voorhoudt dat het werkje een tekst is uit de verloren brief van Apostel Paulus aan de Corinthiërs, en derhalve niet alleen vóór Cyprianus, maar zelfs vóór Tertullianus zou moeten geplaatst worden, kruipt Callewaert in 1893 opnieuw in de pen en komt daarbij tot de conclusie dat de bewuste tekst niet aan een brief van Paulus, maar aan de Pastor van Hermas is ontleend 137. Callewaert promoveert bij Jungmann tot doctor in het kerkelijk recht in 1893. De kans is groot dat dit doctoraat betrekking had op Cornelius Jansenius (1585-1638), bisschop van Ieper, want in 1893 publiceert Callewaert hierover een uitgebreid werk, samen met de norbertijn Quirin Gilles Nols (1862-1936), die in 1892 te Leuven de graad van licentiaat theologie behaald had 138. Vervolgens wordt Callewaert gedurende een jaartje onderpastoor van de Sint-Salvatorkathedraal te Brugge (1893-94). Vanaf 1894 doceert hij kerkgeschiedenis en liturgie aan het Groot Seminarie te Brugge, en tot in 1903 is hij bestuurder van deze instelling. Die leeropdracht bedwelmt zijn studieijver niet, want vanaf 1901 tot 1911 gaat hij in diverse tijdschriftartikels op zoek naar de juridische basis voor de vervolging van de eerste christenen. Kritisch als hij is, schuwt hij er niet voor om een afwijkend standpunt in te nemen ten opzichte van de visie van de Duitse historicus Theodor Mommsen (1817-1903), in 1902 winnaar van de Nobelprijs voor de Literatuur 139 . Callewaert weet zijn onderwijstaken te combineren met de studies theologie te Leuven in de periode 1904-08 en hij behaalt het licentiaat in 1908 (AUCL 1909, 167), nadat hij in 1905 deelgenomen heeft aan het Séminaire Historique van Prof. Cauchie (AUCL 1906, 409-410). Eind 1908 vertrekt hij naar Rome (AUCL 1909, 483) en verblijft van november 1908 tot juni 1909 op Sint-Juliaan voor onderzoek naar de geschiedenis van het bisdom Brugge (waarbij hij het samen met Alexandre Pasture opgezette onderzoek naar Brugse pelgrims, in het pelgrimsregister van Sint-Juliaan, weliswaar niet afwerkt). In 1901 was Callewaert bestuurslid van het Genootschap voor Geschiedenis (Société d’émulation) te Brugge geworden en in de

136. Over Jungmann: L. Kenis, The Louvain faculty of theology in the ninetheenth century, Leuven, 1994, 107-113; R. Aubert, 'Bernard Jungmann 1833-1895', Dictionnaire d'Histoire et deGéographie ecclésiastiques, 27 (2003), 585-587.

137. C. Callewaert, Étude critique sur l'opuscule De aleatoribus par les membres du séminaire d'histoire ecclésiastique établi à l'Université catholique de Louvain, Typographie de J. Vanlinthout, 1891, 133 p. (ook AUCL 57 (1893), 271-286). Hierin neemt Callewaert meer dan de helft van het aantal bladzijden in, met ‘ “De Aleatoribus” et S. Cyprien’ (p. 61-101) en ‘Comment notre anonyme et S. Cyprien citent les Ecritures’ (p. 102-133). De door Callewaert betwiste zienswijze was door A. Harnack kort daarvoor gepubliceerd in: Der pseudocyprianische tractat De aleatoribus : die älteste lateinische christliche schrift, ein werk des römischen bischofs Victor I. (saec. II.) , Leipzig, 1888. C. Callewaert, Une lettre perdue de S. Paul et le De aleatoribus. Supplement a l'etude critique sur l'opuscule De aleatoribus par les membres du Seminaire d'histoire ecclesiastique etabli a l'Universite catholique de Louvain, Leuven, 1893, 30 p.

138. C. Callewaert, Q. Nols, Jansenius, évêque d'Ypres: ses derniers moments, sa soumission au S. Siège, d'après des documents inédits: étude de critique historique par des membres du Séminaire d'histoire ecclésiastique, établi à l'Université Catholique de Louvain, Leuven, 1893, 228 p. (blz. 5-102 en 140-228 zijn van Mgr. Callewaert; de overige van Nols). 139. C.Callewaert, ‘Les premiers chrétiens furent-ils persécutés par édits généraux ou par mesures de police? Observations sur la théorie de Mommsen principalement d'après les écrits de Tertullien’, RHE, 2 (1901), 771-797; 3 (1902), 5-15, 324-348, 601-614; - ‘Le Codex Fuldensis, le meilleur ms. de l'Apologeticum de Tertullien’, Revue d'Histoire et de Littérature Religieuses, 7 (1902), 322-353; - ‘Le rescrit d'Hadrien à Minicius Fundanus’, Revue d'histoire et de literature religieuses, 8 (1903), 152-189; - ‘Le delit de christianisme dans les deux premiers siecles’, Revue des questions historiques, 74 (1903), 28-55; - ‘Les premiers chrétiens et l'accusation de lèse-majesté’, Revue des questions historiques, 76 (1904), 5-28; - ‘Questions de Droit concernant le Procès du Martyr Apollonius’, Revue des Questions Historiques, 11 (1905), 349-375; - ‘Les persécutions contre les chrétiens dans la politique religieuse de l'Empire romain’, Revue des questions historiques, 82 (1907), 5-19; - ‘De la méthode dans la recherche de la base juridique des premières persécutions’, RHE, 12 (1911), 5-16, 633-651.

Page 49: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

49

periode 1904-1910 zal hij met de regelmaat van de klok kopie bezorgen aan het tijdschrift Annales de la Société d'Emulation de Bruges 140. Na zijn terugkeer in België is hij enkele jaren (1910-21) lector liturgie aan de faculteit theologie te Leuven, en op korte tijd ontpopt hij zich tot specialist in de geschiedenis van de liturgie. In 1914 verschijnt één van zijn eerste artikels op dat vlak 141.

Foto links: Kadoc te Leuven. Foto rechts: Wikipedia.

Vanaf nu publiceert hij nog zo goed als uitsluitend over liturgische onderwerpen, en laat zijn vroegere studiegebieden in de steek. Een schaarse uitzondering op die regel is zijn Chartes anciennes de l'Abbaye de Zonnebeke, (Brugge, 1925). Zijn publicatieritme valt in de jaren 1914-34 enigszins stil, wellicht ingevolge een drukke leeropdracht aan het Grootseminarie te Brugge, waar hij – tot 1934- behoudens kerkgeschiedenis ook kerkelijke oudheidkunde, liturgie en homiletiek doceert. Van dat Grootseminarie was Callewaert overigns president van 1909 tot 1934. Het wekt dan ook geen verwondering, dat hij na 1934 weer erg “produktief” is op het vlak van publiceren; zijn magnum opus wordt: Sacris erudiri: fragmenta liturgica collecta a monachis Sancti Petri de Aldenburgo in Steenbrugge ne pereant, (Steenbrugge, 1940, 741 p.). Callewaert overlijdt in 1943 te Brugge 142.

140. C.Callewaert, (met H. Hoornaert), ‘Les plus anciens documents des archives du Béguinage de Bruges’, ASEB, 54 (1904), 253-300; - ‘Les origines du style pascal en Flandre’, ASEB, 55 (1905), 12-26, 121-143; - ‘La Continuatio Valcellensis de la chronique de Sigebert de Gembloux. Fragments et notes’, ASEB, 55 (1905), 387-390; ‘Recherchons les anciens cartulaires de la Flandre’, ASEB, 56 (1906), 174-180; - ‘Le sceau du chancelier de Flandre Guillaume (1205-1231) avec contre-sceau du chanoine Guillaume de Capella’, ASEB, 56 (1906), 390-394; - ‘Les origines de la collégiale de Saint-Donatien à Bruges’, ASEB, 56 (1906), 401-405; - ‘Le style de Noël et l’indiction impériale dans les chartes de Philippe d'Alsace’, ASEB, 57 (1907), 150-158; - ‘Les reliques de sainte Godelieve à Ghistelles et leurs authentiques’, ASEB, 58 (1908), 69-81, 181-200, 302-308, 401-434; - ‘Chronologie médiévale en Flandre’, ASEB, 58 (1908), 103-105, 234-235, 350; - ‘Nouvelles recherches sur la chronologie médiévale en Flandre’, ASEB, 59 (1909), 41-62, 152-182; - 'Onuitgegeven aantekening uit het jaar 1302 over de Guldensporenslag’, ASEB, 60 (1910), 359. Daarnaast ook enkele bijdragen elders dan in de Annales de la Société d'Emulation de Bruges: - ‘Visite de saint Bernard à l'abbaye des Dunes, le 5 avril 1139’, Annales de la Fédération archéologique et historique de Belgique, 16 (1903), 418-433; ‘Chancellerie des comtes de Flandre. Notice’, in: H. Pirenne (ed.), Album belge de diplomatique, Jette-Brussel, 1909, planche XXII.. 141. C.Callewaert , ‘Le carème primitif cans la liturgie mozarabe’, RHE? 15 (1914) 23-33. 142. P. Allossery, Mgr. Callewaert als geschiedkundige, Brugge, 1929; A.Van Hove, ‘Monseigneur Camille Callewaert. Eere-professor aan de Leuvensche universiteit’, AUCL 1943-43, xxxii-xli; J. Coppens, ‘Mgr. Camille Callewaert’, Ephemerides Theologicae Lovanienses, 20 (1943), 178-180; E. I. Strubbe, ‘Mgr. C. Callewaert (1866-1943)’, Revue belge de philologie et d'histoire, 23 (1944), 774-776; A. Viaene, ‘In memoriam Mgr. C. Callewaert’, Handelingen van het genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 83 (1940-1946), 211-213; J. Coppens, ‘In Memoriam Mgr. Callewaert’, Annua Nuntia Lovaniensia, 7 (1950), 88-90; S. Hanssens, ‘Chronique: Mgr. Camille Callewaert’, RHE, 39 (1957), 531-532; A. Denaux & E. Van den Berghe (red.), De Duinenabdij en het Grootseminarie te Brugge, Tielt, 1984, 61 en 71; W. De Pril, J. Leemans, ‘Patristics in Belgium around 1911: Universities and Beyond’, Zeitschrift für Antikes Christentum / Journal of Ancient Christianity, 15 (2011), 156-157; Frans Verelst. Camillus Callewaert. In: ODIS. Record last modified date: 5 januari 2009. Available from World Wide Web: http://www.odis.be/lnk/PS_2613. De uitgebreide bibliografie van Callewaert in Sacris erudiri. Jaarboek voor Godsdienstwetenschapen, 1 (1948), 353-379. Archivalia m.b.t.. Callewaert: Kadoc Leuven, nr. BE/243884/A/08308 Stukken mbt mgr Callewaert.

Page 50: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

50

Philip Van Isacker (1884-1951) – Minister tijdens de crisis van de jaren 1930 Afkomstig van Torhout; leek. Van Isacker, zoon van een Torhoutse apotheker, studeert geschiedenis te Leuven in de periode 1904-08 en behaalt in 1908 de doctorstitel (AUCL 1909, 399). Tijdens zijn studies engageert hij zich in de Vlaamse katholieke studentenbeweging, o.a. in de Westvlaamsche Gilde samen met Robert Gits (zie over deze elders in deze bijdrage), waarbij hij ijvert voor de vernederlandsing van de Gentse Rijksuniversiteit. Hij werkt in het Séminaire Historique (van Prof. Cauchie) in de jaren 1906-1908 over de geschiedenis van het Spaans leger in de Nederlanden in de 16de eeuw; onderwerp waarop hij in 1908 promoveert (AUCL 1907, 389-393; 1909, 469-480). Van Isacker sluit tijdens zijn studententijd aan bij de Vlaamse studiekringen 'Met Tijd en Vlijt', 'De Sprekersbond' en 'Taal en Kennis'. Deze laatste kring beleeft hoogdagen door de studentengeneratie met de broers Frans en August Van Cauwelaert, Ernest Claes en Jan Grauls (1887-1960). Philip behoort tot het eerste 'hulpbestuur', dat eind 1905 op initiatief van o.a. Alfons Fierens (elders in deze bijdrage), gesticht wordt. Doel is de studenten op een wetenschappelijk verantwoorde manier het geloof te leren verdedigen, en het hoofdbestuur (hoogleraren en katholieke geleerden) van de Vlaamse Apologetische Kring 'Geloof en Wetenschap' bij te staan. Eind januari 1909 wint Van Isacker een reisbeurs van de overheid en krijgt er ook een van het Belgisch Historisch Instituut in Rome (AUCL 1910, 223 en 517), waarover zijn verre verwant professor G. Kurth sinds 1907 de leiding heeft. Van Isacker wordt vorser aan dit Instituut van februari 1909 tot mei 1910, en verblijft in de lente van 1909 op Sint-Juliaan, waar Mgr. Antoine Pottier hem in christen-democratische richting beïnvloedt. Uit deze periode volgen enkele korte bijdragen. Een grotere bronnenuitgave, in samenwerking met de bekende monnik Ursmer Berlière (1861-1932), wordt pas een dozijn jaren later gepubliceerd 143. Na zijn terugkeer naar België in mei 1910 herneemt hij het persklaar maken van zijn (nooit afgewerkte) doctoraatsverhandeling. Tot de door hem verhoopte academische carrière komt het dan ook niet, en hij dient zich tevreden te stellen met betrekkingen als studiemeester te Ath (1910) en te Gent (1911-12) en leraar geschiedenis aan het Koninklijk Atheneum te Mechelen (vanaf eind 1912). In de jaren 1910-11 doet hij zich met o.a. Jozef Goossenaerts (1882-1963) en Staf de Clerq (1884-1942) opmerken tijdens propagandatochten van het taalgrensactiecomité. Vrij snel na het uitbreken van de eerste wereldoorlog, verdeelt de vernederlandsing van de Gentse rijksuniversiteit de Vlaamsgezinden in 'activisten' en 'loyalen'. Van Isacker behoort tot die laatste categorie en weigert een promotie naar het prestigieuze atheneum van Elsene, waardoor hij voor de rest van de oorlog wordt overgeplaatst naar het atheneum van Leuven. Na de oorlog is Van Isacker korte tijd redacteur bij De Standaard. Bij de parlementsverkiezingen van 1919 doorstaat hij met glans zijn eerste electorale test. Hij neemt ontslag als staatsambtenaar, en legt op 9 december in de Kamer de eed als volksvertegenwoordiger af. Als doctor in de Wijsbegeerte en Letteren maakt hij gebruik van de uitzonderlijke regeling (in voege tijdens de eerste jaren na de oorlog), om op verkorte termijn doctor in de Rechten te worden. Op 24 februari 1921, na veertien maanden studies, behaalt hij deze titel, laat zich inschrijven aan de balie, en loopt stage bij advocaat Jules Nobels (1869-1944), een Vlaamsgezind katholiek gemeenteraadslid en gewezen schepen van Mechelen. In het parlement is Van Isacker secretaris van de Katholieke Vlaamse Kamergroep, en ijvert hij samen met Frans Van Cauwelaert voor amnestie en een taalwetgeving om het gebruik van het Nederlands in Vlaanderen en aan de taalgrens af te dwingen. In 1926 wordt hij bestuurslid van het Vlaams Economisch Verbond 144. In 1931 wordt Van Isacker minister van Verkeer, het jaar daarop van Nijverheid en Arbeid en in 1934 - in volle economische crisis - van het belangrijke departement Economische Zaken. Van Isacker voert loyaal de harde soberheidspolitiek van de regering uit, hetgeen hem door de eigen ACW-achterban kwalijk wordt genomen. In 1938 stapt hij ontgoocheld uit de politiek en wordt nationaal ondervoorzitter van de Kredietbank. Philip Van Isacker huwt met Charlotte Prové en onder hun vier kinderen zijn er de jezuïet en historicus Karel Van Isacker en romancier Frans Van Isacker. Van 1942 tot 1944 schrijft hij zijn (postuum uitgegeven) mémoires Tussen Staat en Volk (Antwerpen, 1953). Omstreeks 1950 is hij algemeen voorzitter van de Bond van Kroostrijke gezinnen; het jaar daarop overlijdt hij te Brussel 145.

143. Ph. Van Isacker, ‘Pedro Enriquez de Azevedo graaf van Fuentes en de Nederlanden (1592-1596)’, ASEB, 3 (1910), 205-236; ‘Notes sur l'intervention militaire de Clément VIII en France à la fin du XVIe siècle’, RHE, 12, 1911, 702-713. Samen met U. Berlière: Lettres de Clément VI (1342- 1352). 1. (1342-1346) (Analecta Vaticano-Belgica, 1ste série, nr. 6), Rome , 1924. 144. Uit die tijd dateren zijn brochure De vervlaamsching van ons hooger onderwijs en de wetenschap (1919), een rapport over De vervlaamsching van het bugerlijk recht (1927), een artikel over De desertie van veroordeelden wegens activisme (1930).

Page 51: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

51

Foto Kadoc (Leuven) Spotprent in Pourquoi Pas ? van 11 december 1931

Alexandre Pasture (1880-1964) – Archivaris van het bisdom Doornik Afkomstig van Givry, priester van het bisdom Doornik (gewijd 1905). Pasture studeert geschiedenis te Leuven in de jaren 1904-07 en wordt licentiaat in 1907 (AUCL 1908, 159). In 1907 werkt hij in het Séminaire Historique van Prof. Cauchie over “la situation relative aux Pays-Bas catholiques sous les archiducs Albert et Isabelle (1596-1603)”, als vervolg op de studies van Van Isacker (AUCL 1908, 341-343). Vervolgens vertrekt hij in 1908 naar Rome (AUCL 1909, 483), is in de periode 1909-1910 één van de eerste “chapelains”van Sint-Juliaan, en voert opzoekingswerk uit in Vaticaanse archieven; mede op grond van een bekomen reisbeurs. Uit dat archiefonderzoek vloeien in 1910 en 1911 enkele artikels voort 146. Na zijn terugkeer naar België in 1910, is hij in de periode 1910-18 leraar geschiedenis in de colleges van Edingen en La Louvière. In 1912 biedt hij aan de Leuvense letterenfaculteit zijn dissertatie tot het bekomen van de graad van doctor in de geschiedenis aan; zij is getiteld “La restauration religieuse aux Pays-Bas catholiques sous les archiducs Albert et Isabelle

145. Biografische info: L. Van Der Essen, ‘In Memoriam Filip van Isacker’, Onze Alma Mater 5 (1951/3), 10-12; H. Sprangers, Honderd vooroudertafels van bekende Vlamingen, Leuven, 1993, 186-187; H. De Lannoy, ‘Isacker, Philippe van’, NBW, 13, 427-434 (omvat ook de bibliografie van Van Isacker); H. De Lannoy, ‘Philip Van Isacker (1884-1951) en Mechelen’, Handelingen van de Koninklijke kring voor oudheidkunde, letteren en kunst van Mechelen, 104 (2001), 231-263; H. De Lannoy, ‘Philip Van Isacker (1884-1951). Een leven "tussen Staat en volk’, Wetenschappelijke Tijdingen, 62 (2003-3), 203-210; Philippe Van Isacker. In: ODIS. Record last modified date: 30 augustus 2005. Available from World Wide Web: http://www.odis.be/lnk/PS_8435. 146. A.Pasture, ‘Archives du Vatican. Inventaire du fonds Borghese au point de vue de l'histoire des Pays-Bas’, BCRH 79 (1910), 1-217; - ‘Note sur différents fragments des archives de la nonciature de Flandre reposant aux archives pontificales à Rome’, BCRH 80 (1911), 1-50; - ‘Un procès de suppression de l’abbaye de Saint-Thomas de Cantimpré sous les archiducs Albert et Isabelle’, AHEB 37 (1911), 41-48. Maar ook in het archief van Sint-Juliaan snuffelde Pasture, meer bepaald naar personen uit zijn geboortestreek vermeld in het pelgrimsregister: ‘Pèlerins de la région d’Ath, Enghien, Braine-le-Comte et Soignies à l'hospice St-Julien des Flamands à Rome’, Annales du Cercle Archéologique d’Enghien 7 (1909), 223-259. In hetzelfde tijdschrift publiceert hij: ‘La confrérie de N.-D. des Sept-Douleurs….à Enghien’, Annales du Cercle Archéologique d’Enghien 7 (1912), 260-267.

Page 52: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

52

(1596-1633)…”. Wat er daarna gebeurt, is niet duidelijk. Voldoet de dissertatie niet voldoende naar de zin van de examinatoren? Feit is dat het voor de eerste wereldoorlog niet komt tot uitreiking van de doctorsbul 147. Tijdens de oorlogsjaren is Pasture leraar aan het college van La Louvière, en na de oorlog wordt hij kapelaan te Moranlwez (1918-23). Deze taken zullen hem nog weinig kans tot studie gegeven hebben, want in de periode 1910-1920 komt Pasture niet tot publiceren, wellicht ook mede door de oorlogsomstandigheden (1914-18). Maar in 1920 verschijnt – duidelijk ter voorbereiding van zijn doctoraat – een artikel over visitaties van de bisdommen Mechelen en Cambrai; en in 1925 promoveert hij uiteindelijk te Leuven tot doctor in de geschiedenis, waarbij zijn dissertatie nog datzelfde jaar gepubliceerd wordt. Zijn leermeester, Prof. Cauchie, is dan echter al enkele jaren overleden 148.

Collectie auteur

Intussen is Pasture in 1923 pastoor te Ere (omgeving van Doornik), alsook adjunct-archivaris van het Doorniks bisschoppelijk archief en van het Doorniks kathedraal-kapittelarchief. Tegelijk breekt de meest vruchtbare publicatietijd van de auteur aan, met heel wat artikels in het tijdschrift Collationes dioecesis Tornacensis (1922-1931) en in het Bulletin de l’Institut historique belge de Rome (1924-1930) 149. Na deze vruchtbare publicatieperiode 1920-1930 valt de auteur wat “stil”, wellicht om zich meer aan archiverings- en inventariseringswerk te kunnen wijden; Pasture is immers in 1935 hoofdarchivaris van het bisschoppelijk archief geworden. Pas aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog komen zijn publicaties terug op dreef 150. In mei 1940 kreunt Doornik onder Duitse bombardementen waarbij de stads- en de bischoppelijke archieven in vlammen opgaan. Gelukkig voor Pasture blijven die van het kathedraal kapittel gespaard. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bereidt hij

147. Melding van de aanbieding van de thesis in AHEB 38 (1912), 329. 148. A.Pasture, ‘Les archives de la visite "ad limina" pour les deux anciennes provinces ecclésiastiques des Pays-Bas, Malines et Cambrai, 1589-1800’, BCRH 83 (1920) 281-504; - La restauration religieuse aux Pays-Bas catholiques sous les archiducs Albert et Isabelle (1596-1633) principalement d'apres les Archives de la nonciature et de la visite ad limina (Leuven, 1925, XXXI-337 p.). 149. A.Pasture, ‘Religieux et séculiers au XVIIe siècle’, CDT, 17 (1922), 149-162; ‘Les conflits d'exemption des chapitres séculiers dans le diocèse de Tournai, après le concile de Trente’, CDT, 18 (1923), 249 e.v.; 19 (1924), 3 e.v.; ‘Les anciens synodes du diocèse de Tournai’, CDT, 20 (1925), 144-155, 209-224; ‘Le clergé des diocèses de Cambrai et de Tournai au XVIIe siècle’, CDT, 21 (1926), 341-353; ‘Une paroisse rurale sous l'ancien régime’, CDT, 23 (1927-1928), 196-208, 245-254, 297-306; 24 (1928-1929), 52-65, 193-203; 25 (1929-1930), 146-151, 257-271, 462-474; 26 (1930-1931), 318-332. ‘Inventaire de la Bibliothèque Barberini à la bibliothéque vaticane, au point de vue de l'histoire des Pays-Bas’, BIHBR, 3 (1924), 43-157; ’La réforme des chapitres séculiers pendant le règne des archiducs (1596-1633)’, BIHBR, 5 (1925), 5-50; ‘Les chapitres séculiers pendant le règne des Archiducs (1596-1633)’, BIHBR, 6 (1926), 5-69; ‘Documents concernant quelques monastères anglais aux Pays-Bas au XVIIe siècle’, BIHBR, 10 (1930), 156-223. 150. A.Pasture, ‘Les anciennes dimes dans l'administration paroissiale’, Ann. Soc. Hist. et Archéol. Tournai, 22 (1938), 1-216); - ‘Les chanoines de l'ancien chapitre de Notre-Dame de Tournai’, CDT, 33 (1939), 545-560; 35 (1940), 245-261.

Page 53: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

53

een geschiedenis van het Doorniks bisdom in de periode 1564-1666 voor, die echter onafgewerkt blijft. Na de Tweede Wereldoorlog kruipt de auteur enkel nog in zijn pen voor gelegenheidspublicaties, o.a. voor de huldeboeken Albert De Meyer en Leon Van der Essen; personen die hij in Leuven en in Rome wellicht goed gekend heeft 151. In het laatste decennium van zijn leven publiceert hij nog een inventaris van het archief Doorniks kathedraal-kapittel, en de uitgave van een handschrift over het Doorniks bisdom 1690-1728, dat echter pas na zijn overlijden (1964) zal worden uitgegeven door F. Jacques 152. In 1964 overlijdt Pasture op tachtigjarige leeftijd, na een val in de kerk waarvan hij 40 jaar lang pastoor is geweest 153. Léon Dieu (1883-1949) – Van docent te Leuven tot missionaris (van Scheut) in China Afkomstig van La Bouverie, priester van het bisdom Doornik (gewijd 1906). L. Dieu studeert theologie te Leuven in 1901-02 en 1906-10. Hij wordt licentiaat in 1910 (AUCL 1911, 396), en werkt in dat jaar voor het Séminaire Historique van Prof. Cauchie over “Alger de Liège” (°1074) (AUCL 1911, 409-412). In de tussenfase (1902-1906) studeert hij wellicht aan het seminarie te Doornik. In de periode 1910-1913 doet L. Dieu in Rome wetenschappelijk onderzoek naar Koptische handschriften, en is tegelijk “chapelain” van de Sint-Juliaan der Vlamingen. Uit die tijd dateren zijn artikels in de Revue d'histoire ecclésiastique en in Muséon 154. Bij zijn terugkeer naar België in 1914 is hij als docent (?) verbonden aan de Leuvense universiteit, maar wanneer de eerste wereldoorlog kort daarop uitbreekt, wordt hij legeraalmoezenier aan het front (1915-1918). Daar leert hij de seminarist Joseph Muyldermans (1891-1964) uit Mechelen kennen, en hij brengt hem de beginselen van het armeens bij. Na de oorlog studeert Muyldermans aan het Groot Seminarie te Mechelen (theologie), aan de Leuvense universiteit (kandidatuur letteren in 1921) en ten slotte aan de Parijse Ecole des Langues orientales vivantes. En vervolgens is hij lektor aan het Instituut voor Oriëntalisme van de Leuvense universiteit (1923-1961) 155. Pas na de oorlog kan L. Dieu terugkeren naar de universiteit, waar hij doctoreert in de theologie en waar hij vanaf 1919 gedurende twee jaar docent en bibliothecaris van de faculteit theologie is, in combinatie met een kapelaanschap in Acoz 156. L. Dieu moet uiteindelijk op het universitaire milieu uitgekeken geraakt zijn. In 1920 gaat hij naar het noviciaat van Scheut en legt zijn religieuze geloften af op 8 september 1921. Hij vertrekt als missionaris naar China op 17 december 1921 en doet taalstudie in Shang-hai, pastoraal werk in Kao-chi-kao-erh-san en Hsi-wan-tzu. Vervolgens staat hij in het onderwijs in Ta-t’hung en Hsi-ning, en is hij procurator in Nan-hao-ch’ien. Over die periode publiceerde hij diverse brochures 157. In 1935 keert pater Dieu terug naar België en wordt de eerste Rector van het studiehuis van Scheut in Jambes, bij Namen, tot 1941; hij is er tevens professor kerkgeschiedenis. Hij overlijdt ingevolge aderverkalking op 28 februari 1949 in Jambes en is daar begraven 158. Leon Dieu wacht nog op een biograaf…. Een portretfoto van Léon Dieu op de volgende bladzijde.

151. A. Pasture, ‘Les circonscriptions décanales de l'ancien diocèse de Tournai ( 1559-1802)’, in Miscellanea Historica in Honorem Alberti De Meyer, Brussel-Leuven, 1946, II, 870-880; ‘Le cycle d'un épiscopat a Tournai sous le régime espagnole (1564-1666)’, in Miscellanea historica in honorem Leonis van der Essen, Leuven, 1947, 669-681; ‘Le Sanctoral propre au Diocèse de Tournai’, Rev. dioc. Tournai, 2 (1947), 299-322; ‘Géographie paroissiale du diocèse de Tournai, à la fin du XVII' siècle’, Annales du XXXIIIe Congrès (Tournai, 4-8 septembre 1949), Doornik, 1951, II, 482 e.v. 152. A. Pasture, ‘Inventaire des Archives du Chapitre cathédral de Tournai’, Archives, bibliothèques et musées de Belgique, 25 (1954) 26-56, 189-219; F. Jacques (ed.); Une description des paroisses du diocèse de Tournai, 1690-1728, Brussel (Koninklijke Commissie voor Geschiedenis), 1968. 153. Biografie: J. Dumoulin, ‘Pasture Alexandre’, Biographie Nationale 43 (1983-84), 561-563. Bibliografie van Pasture : J. Pycke, ‘Bibliographie relative à l’histoire de Tournai’, Annales de la Soc. Roy. D’Hist. Et d’Archéol. de Tournai , 24 (1974), nrs. 1995-2036 en 3214; 25 (1977) nr. 4004. 154. L. Dieu, ‘Le "Commentaire de saint Jean Chrysostome sur Job"’, RHE,13 (1912), 640-658; - ‘Le commentaire sur Jérémie du pseudo-Chrysostome serait-il l'œuvre de Polychronius d'Apamée?’, RHE, 14 (1913), 685-701; - ‘Nouveaux fragments préhexaplaires du livre de Job en copte sahidique’, Muséon, 13 (1912), 147-185 ; - ‘Le texte de Job du Codex Alexandrinus et ses principaux témoins’, Muséon, 13 (1912), 223-274. Een dertigtal jaar later komt hij op deze onderwerpen terug: L. Dieu, ‘La persécution au IIe siècle. Une loi fantôme’, RHE, 38 (1942), 5-19. 155. G. Garitte ,’Notice nécrologique : Joseph Muyldermans (1891- 1964)’, Le Muséon, 78 (1965), 249-256. 156. In het verlengde daarvan zijn publicaties: L. Dieu, ‘Le commentaire arménien de saint jean Chrysostome sur Isaie (ch. VIII-LXIV) est-il authentique?’, RHE, 17 (1921), 7-30; - ‘L'évangile de l'enfance, dans S. Luc, serait-il de S. Marc?’, RHE 24 (1928), 571-595. 157. L. Dieu, Les Missions de Mongolie (1931); Les martyrs chinois de 1900 dans le Tchely (1936) ; Sous les sabres des Boxeurs en Mongolie (1937) ; Quatorze ans ou … quatre ans? (1937) ; Le Christ chez les Centaures (1940) ; La Mission belge en Chine (1944) ; A l'ombre de la grande muraille (1944) ; Marco Polo chez le Grand Khan (1947). Zie ook zijn bijdragen ‘M. Matthieu Sue, Lazariste chinois, 1780-1860’, CDT, 25 (1930), 359-380; ‘Marco Polo. Quel est le texte authentique de sa relation’, RHE 42 (1947), 110-119. 158. Léon Dieu. In: ODIS. Record last modified date: 10 december 2015. Available from World Wide Web: http://www.odis.be/lnk/PS_66053. Archivalia m.b.t. L.Dieu in het archief van het Scheut-Generalaat, bewaard in het Kadoc Leuven, nrs. BE/942855/1262/1795-544, BE/942855/1262/977 en F.III.a.6.11.1. in Jambes (1935-1941).

Page 54: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

54

Page 55: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

55

Paul Liebaert (1888-1915) – Specialist in de miniatuurkunst Afkomstig van Kortrijk; priester van het bisdom Brugge (maar gewijd te Namen in 1907). Liebaert’s vader Albert is een Kortrijks industrieel, terwijl zijn oom Julien Liebaert (1848-1930), minister is in de jaren 1899-1911. P. Liebaert studeert niet in Leuven, maar wel aan de Gregoriana te Rome (1903-1910), alwaar hij promoveert tot doctor in de filosofie en tot doctor in de theologie; tijdens die periode logeert hij in het Belgisch College te Rome. Gelijktijdig (1907-1910) volgt hij een opleiding paleografie aan een in 1885 in de schoot van het Vaticaans archief opgerichte school; en wordt daar opgemerkt door de Duitse jezuiet Franz Ehrle (1845-1934), die sinds 1895 prefect was van de bibliotheek van het Vaticaan. Ehrle zet begin 1910 de nodige stappen om Liebaert tot adjunct scriptor van de bibliotheek van het Vaticaan te doen aanstellen, maar de functie is onbezoldigd en Liebaert kan zich in Rome enkel handhaven door de gastvrijheid van St. Juliaan der Belgen, waar hij als “chapelain” verblijft (vanaf oktober 1910 tot aan zijn dood), en door als correspondent te fungeren voor enkele Belgische kranten, zoals Le Patriote, voorloper van La Libre Belgique, waarin hij Romeinse nieuws brengt onder de rubriek “Billet romain”.

Foto Bischoppelijk Archief Brugge (met dank aan archivaris Kurt Priem) In de Vaticana-bibliotheek krijgt hij als opdracht liturgische handschriften en ook miniaturen te bestuderen. Samen met F. Ehrle publiceert Liebaert in Specimina codicum latinorum Vaticanorum (Tabulae in usum scholarum, III), (Bonn, 1912). Daarnaast verschijnen een aantal kortere bijdragen in diverse tijdschriften; enkele daarvan postuum, de laatste liefst zeventig jaar na zijn dood…159

Page 56: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

56

Op minder dan 10 jaar tijd (1910-1915) verricht Liebaert in liefst vijftig bibliotheken opzoekingen, zoals Keulen en Dusseldorf, maar ook Milaan (herfst 1910), Milaan en Verona (februari 1911), Valenciennes en Parijs (augustus-november 1911), Montpellier en nogmaals Parijs (mei 1912), Cambrai (juni 1912), Londen en Oxford (juli 1912), Sankt-Gall in Zwitserland (juli 1913), Sint-Petersburg (oktober 1913). In die diverse bibliotheken maakt hij vele foto’s van handschriften of miniaturen en bouwt aldus een collectie van 1644 stuks op 160. Tijdens zijn veelvuldige bibliotheekzoektochten houdt Liebaert evenzeer de middeleeuwse geschiedenis van de streek van Kortrijk en Brugge voor ogen, maar ook deze van de Vlaamse kunstenaars in Rome tijdens de Renaissance; dit laatste onderwerp wellicht onder invloed van Maurice Vaes, rector van Sint-Juliaan der Vlamingen in Rome. In 1912 houdt Liebaert voor het Belgisch Historisch Instituut in Rome een lezing over de vele Vlaamse kunstenaars in Rome en pleit voor oprichting van een specifieke afdeling kunstgeschiedenis binnen het Instituut 161. Het wekt dan ook geen verwondering dat het Kadoc te Leuven briefwisseling tussen Liebaert en zijn stadsgenoot baron Joseph de Béthune (1859-1920), bibliothecaris-archivaris-museumconservator te Kortrijk, bewaart 162. In de Vaticana wordt Liebaert ook ingeschakeld in het kader van de restauratie van Koptische handschriften uit de collectie Pierpont Morgan (New York). Oververmoeid en ziek, komt hij op rust naar België vanaf maart 1914 en als daar in augustus de oorlog uitbreekt en het land bezet wordt door Duitse troepen, fungeert hij als aalmoezenier in een militair hospitaal in Kortrijk, waar gewonde Britse soldaten worden verzorgd. Met toestemming van de Duitse Kommandantur mag hij uiteindelijk terug naar Rome vertrekken, waar hij einde januari 1915 arriveert. Hij hervat zowel zijn werk aan de Vaticana, als bij het patronaat Sebastiani, waar hij verwaarloosde kinderen leert schrijven. Vijf jaar koortsachtige en intensieve studiearbeid, gecombineerd met lange reizen, eisen echter hun tol en op 25 augustus 1915 bezwijkt Liebaert in het klooster van Pallanza, waarheen hij voor rust en verzorging is gebracht. Hij is dan amper…32 jaar oud. Het nieuws van het overlijden van Liebaert gaat – mede ingevolge oorlogsomstandigheden - haast ongemerkt voorbij, ware het niet dat de Bruggeling Hubert Nélis (1877-1938), adjunct algemeen rijksarchivaris , (die eerder werkzaam was geweest aan het Belgisch Historisch Instituut in Rome) en Wallace Martin Lindsay (1858-1937), professor paleografie aan de Saint Andrews universiteit in Schotland, korte biografiëen publiceren. Dat euvel wordt een halve eeuw later echter ruimschoots goed gemaakt door Marie-Hyacinthe Laurent (1906-1968), een uit Marseille afkomstige Dominicaan, scrittore aan het archief en vervolgens aan de bibliotheek van het Vaticaan, vanaf 1934 tot aan zijn dood 163. De door het overlijden van Liebaert “vrijgekomen” plaats op Sint-Juliaan der Vlamingen, zal worden ingenomen door een iets oudere figuur: Antoine Pottier (1849-1923).

159. P. Liebaert, ‘Twee literaire handschriften uit Vlaamsche benediktijnenkloosters herkomstig’, ASEB 60 (1910), 361-364; ‘Un’ opera sconosciuta di Guglielmo Girardi’, Arte 14 (1911), 401-406; ‘Inventaire inédit de la Bibliothèque Capitulaire de Novare dressé en 1175’, Revue des Bibliothèques 21 (1911), 105-113; ‘Les livres liturgiques du cardinal Rollin et d'Antoine de Chalon, évêques d'Autun’, Art chrétien 62 (1912), 442-446; ‘Miniature spagnuole’, Arte 15 (1912), 183-189; ‘Muzio di Cambio da Teramo, ignoto miniatore abruzzese del secolo XIV’, Rassegna d’arte degli Abruzzi e del Molese 1 (1912), 35-48; ‘Règlement d'avouerie en faveur de l’abbaye de Saint-Denis en France’, Revue Bénédictine 30 (1913), 70-78; ‘Le reliquaire du chef de Saint-Sébastien’, Mélanges d'Archéologie et d'Histoire de l'Ecole française de Rome 33 (1913), 479-492. Postuum verschenen: 'Miniatori e scribi tedeschi in Italia' e l'arte straniera. Atti del X Congresso Internationale di Storia dell'Arte a Roma, Rome, 1922, 200-214 ; ‘Some early scripts of the Corbie scriptorium’, Palaeographia Latina 1 (1922), 62-66; ‘Notice sur 43 manuscrits d'Echternach conservés à la Bibliothèque Nationale de Paris’, Hemecht 37 (1985), 53-73. Een onvoltooide publicatie over westerse miniaturen werd aangevuld en uitgegeven door A. Boecker, Abenländische Miniaturen bis zum Ausgang des Mittelalters, Berlijn, 1930. 160. W. M. Lindsay, The Liebaert Collection of [1644] Photographs from Latin MSS, z.p., [1920], 6 p. 161. P. Liebaert, ‘Un manuscrit de l'abbaye de Groeninge à Courtrai’, ASEB 60 (1910), 96-97; ‘Advocatio Walterii’, Bulletin du Cercle hist.et archéol. de Courtrai, 9 (1912), 115- 119; ‘Note sur le commerce des Flandres en Italie: Guillaume Mahieu, marchand de toile’, ASEB 63 (1913), 236-244; ‘La maison des dominicains à Courtrai’, Bulletin du Cercle hist. et archéol. de Courtrai 9 (1914), 217-221. Postuum: 'Artistes flamands en ltalie pendant le Renaissance', BIHBR 1 (1919), 1-100. Melding van de in 1912 gehouden lezing in AHEB, 38 (1912), 331. 162. Kadoc Leuven, nr. BE/243884/A/07C42146; briefwisseling tussen Joseph de Béthune en Liebaert. 163. H. N[elis], [Biografie en bibliografie van Liebaert], Annales de la Société d’Emulation de Bruges, 65 (1915-22), 350-352; RHE 17 (1921), 190; W.M. Lindsay, ‘Paul Liebaert’, The Classical Review 29 (1915), 222; M.-H. Laurent, Paul Liebaert, scriptor honoraire adj. de la Vaticane. Sa vie et ses oeuvres (1883-1915), Vaticaanstad, 1962, 132 p.; M.H. Laurent, ‘Pour l’histoire de la Pierpont Morgan Library. Les lettres de Paul Liebaert et d'Henry Hivernât, 1913-1915’, Mélanges Eugène Tisserant 6, Vaticaanstad, 1964, 549-576; J. Ickx, De alumni van het Belgisch Pauselijk College te Rome 1844-1994, Rome, 1994, 299-300. Frans Verelst. Paulus Liebaert. In: ODIS. Record last modified date: 30 september 2011. Available from World Wide Web: http://www.odis.be/lnk/PS_32867

Page 57: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

57

Paul Capelle (1884-1961) – Benedictijner abt van Keizersberg Leuven; patroloog en liturgist Afkomstig van Namen; priester van het bisdom Namen (gewijd in 1906). Paul Capelle stamt uit een oude Naamse familie (zijn vader was in die stad procureur des Konings en zijn grootvader notaris). Hij studeert aan het jezuïetencollege van Namen en daarna aan het grootseminarie aldaar. Als seminarist wordt hij naar de Pauselijke Universiteit Gregoriana te Rome gestuurd, waar hij achtereenvolgens twee docoraten behaalt: filosofie (1904) en theologie (1908). In die periode is hij gehuisvest in het Belgisch Pauselijk College te Rome, maar vanaf oktober 1910 tot juni 1912 verblijft hij in het gebouw van Sint-Juliaan, ter voorbereiding van zijn doctoraat bijbelwetenschappen dat hij in 1912 aan het Biblicum behaalt en dat betrekking heeft op de eerste sporen van de katholieke kerk in Afrika 164. Na zijn studies wordt Capelle aangesteld tot kapelaan in Gembloux (1912-18), maar aangetrokken door het kloosterleven treedt hij in 1918 binnen in de benedictijnenabdij van Maredsous, en neemt als kloosternaam Bernard aan. Hij onderwijst dogmatische theologie aan de abdij van de Keizersberg (Leuven) en patrologie en kerkelijke geschiedenis aan de abdij van Maredsous. In Maredsous is hij verantwoordelijk voor de Revue bénédictine, waarin hij gedurende een tiental jaren dan ook regelmatig patrologische studies (d.w.z. over vroeg-christelijke auteurs die als ‘kerkvaders’ gelden) publiceert 165. Van 1928 tot 1952 is hij abt-coadjutor van de abdij Keizersberg. In 1929 start hij met het tijdschrift Recherches de Théologie Ancienne et Médiévale en vanaf hetzelfde tijdstip zal hij de patrologie enigszins links laten liggen om zich (althans in zijn publicaties) meer toe te leggen op de geschiedenis van de liturgie. Zijn eerste werk op dat vlak is Le prêtre et la Liturgie (Leuven, 1929).

Foto Universiteitsarchief Leuven (Topografisch-Historische Atlas).

In 1936 wordt hij dan ook lector in de geschiedenis van de liturgie aan de Leuvense universiteit. In 1956 gaat hij op emeritaat en het jaar nadien ontvangt hij uit handen van de Leuvense rector Paulin Ladeuze (1870-1940) een eredoctoraat. In de jaren 1956-60 doceert hij aan het Institut Supérieur de Liturgie te Parijs. Hij ligt mee aan de basis van de liturgische hervorming die haar hoogtepunt beleeft tijdens het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) en leidt tot de invoering van de mis in de volkstaal. Vanaf 1955 publiceert hij zijn driedelige Travaux liturgiques de doctrine et d'histoire (Leuven, 1955, 1962, 1967); waarvan de laatste twee delen postuum verschijnen. Capelle overlijdt in 1961, te Leuven 166.

164. P. Capelle, ‘Fragments du psautier d’Aquila?’, Revue bénédictine, 28 (1911), 64-68; - Les textes du psautier latin en Afrique (Collectanea Biblica Latina, 4), Rome, 1913, xi-257 p. 165. P. Capelle, ‘L'élément africain dans le Psalterium Casinense’, RB, 32 (1920), 113–131; - ‘Un homiliaire de l'évêque arien Maximin’, RB, 34 (1922), 81-108; - 'La lettre d'Auxence sur ulfila', RB, 34 (1922), 224–233; - ‘Optât et Maximin’, RB, 35 (1923), 24-26; - ‘Sermon de s. Jérôme pour l'Épiphanie’, RB, 36 (1924), 165-180; - (samen met A. Dold), ‘Deux Psautiers gaulois dans le Cod. Aug. CCLIII’, RB, 37 (1925), 181-203; - ‘Le cas du pape Zéphyrin’, RB, 38, 1926, 321-330; ‘Le symbol romain au second siecle’, RB, 39 (1927) 33-45; - ‘Le rescrit d'Hadrien et S. Justin’, RB, 39 (1927), 365-368; - ‘Les homélies 'De lectionibus evangeliorum' de Maximin l'Arien’, RB 40, (1928), 49-86; - ‘Les homelies de saint Grégoire sur le cantique,” RB, 41 (1929), 204–217. 166. Biografie: I. Van Houtrive, Dom Bernard Capelle, abbé du Mont César (1884-1961), Leuven, 1964; A. Haquin, ‘Paul Capelle Henry de Faveaux’, Nouvelle Biographie nationale de Belgique 3 (Brussel, 1994), 76-78; J. Ickx, De alumni van het Belgisch Pauselijk College te Rome 1844-1994, Rome, 1994, 295; R.M. Ramanamitraho Randriamanamahenina, L'apport de dom Bernard Capelle, O.S.B. (1884-1961) au mouvement liturgique belge, doctoraatsthesis, Sant'Anselmo Universiteit Rome, 2010/2011. Bibliografie (93 titels) : J. Coppens (e.a.), Bibliographica Academica [Leuven] , 7, 1934-54 (Leuven, 1954), 394-398; B. Botte, ‘L’oeuvre liturgique de Dom Bernard Capelle’, Questions Liturgiques, 34 (1954), 53-56.

Page 58: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

58

Charles Collard (1882-1952) – Pionier van het Jeugrecht Afkomstig van Leuven; leek. Charles Collard is de zoon van François Collard (1852-1927), filoloog en hoogleraar te Leuven (1875-1925). Hij studeert te Leuven achtereenvolgens filosofie (1900-02), geschiedenis (1902) en rechten (1903-05), en behaalt het doctoraat in 1905, nadat hij in dat jaar deelneemt aan de “Conférence d’économie sociale” (AUCL 1907, 205-208). Daarna wordt hij nog kandidaat in de klassieke filologie in 1906 (AUCL 1907, 179). In het Séminaire Historique (van Prof. Cauchie) is hij rapporteur in 1902 (AUCL 1903, 227-231) 167. Hij verkrijgt een reisbeurs (van de overheid) in 1906 (AUCL 1908, 196), maar vooraleer naar buitenland te vertrekken is hij in de eerste helft van juni 1907 erg in de weer als lid van het organiserend comité van de kroningsfeesten in de Leuvense Minderbroederskerk (Vlamingenstraat, huidige zetel van het KADOC; cfr. De herdenkingsplaat in deze kerk). In de jaren 1907-1908 reist hij herhaaldelijk naar Duitsland en houdt er een enquête bij ambtenaren, politici, magistraten, directeurs van instellingen over het jeugdrecht en de wetgeving op de kinderbescherming; waarover hij uitgebreid publiceert 168. Van februari tot mei 1908 verblijft hij te Rome (Sint-Juliaan) voor het verrichten van “études juridiques et économiques. Collard is daarna korte tijd advokaat te Leuven (1908-10), maar wordt dan parketmagistraat (substituut van de procureur des Konings) eerst te Leuven, maar vrij snel in Brussel; aldaar minstens vanaf 1913. Zijn professioneel stokpaardje is de wet Lejeune op de kinderbescherming, die zeer recent (15 mei 1912) ingevoerd is. In de periode 1905-24 wijdt Collard liefst 35 artikels of boeken aan jeugdrecht. Sommige van die publicaties verschijnen in Franse en Duitse tijdschriften 169.

Detail van het schilderij van Collard door Corthals (met dank aan veilingshuis Vanderkindere te Brussel)

Ch. Collard huwt op 16 oktober 1915 met Marguerite De Sloovere. Omstreeks 1920 promoveert hij tot substituut van de procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel en in de jaren 1930-40 is hij er eerste advocaat-generaal. Hij laat in die jaren een portret van zich schilderen door Léon Corthals (1877-1935); enkele jaren geleden geveild bij Vanderkindere (Brussel). Collard doceert (minstens vanaf 1919) aan de “école belge de criminologie et de police scientifique” over Eléments de droit pénal appliqué et de procédure pénale appliquée, maar blijft daarnaast regelmatig publiceren over jeugdrecht 170.

167. Publicaties uit die periode: -‘La campagne dans Horace’, Bulletin bibliographique et pedagogique du Musee Belge, 7 (1903), 119-128, 183-190; -‘De l'authenticité de la Loi des XII Tables’, Musée Belge. Revue de Philologie Classique, 11 (1907), 154-170 -‘De l'authenticité de la Loi des XII Tables’, Revue des Humanités en Belgique, 12 (1909), 143-170, 209-238. 168. Ch. Collard, ‘L'école prussienne et la protection de l'enfance’, Bulletin bibliographique et pédagogique du Musée belge, 9-10 (1905), 155 e.v., 209-228, 267 e.v.; ‘L’éducation correctionnelle en Prusse. Conférence faite à la Société d’économie sociale, séance du 30 décembre 1907, Revue sociale catholique, 1907-08, 119-121; - ‘Une enquête sur la protection de l'enfance en Prusse’, Revue sociale catholique, 1907-08, 74-90; ‘La protection de l’enfance en Prusse’, La Réforme sociale, 1908, 138-174; A la recherche de l'éducation protectrice en Prusse, Leuven, 1908, VII – 150 p.; L'Education protectrice de l'enfance en Prusse: la loi du 2 Juillet 1900 et son application, Leuven, (Ecole des sciences sociales et politiques de Louvain), Ch. Peeters, 1908, XIV-340 p.; ‘Les jeunes délinquants en Allemagne et le projet du Code de procédure pénale’, RDPC, 1909, 585-598; ‘Une nouvelle circulaire prussienne sur les tribunaux pour enfants’, RDPC, 1910, 130-162; ‘Les œuvres de préservation morale et de formation sociale de l'adolescence en Prusse’, La Réforme Sociale, 62 (1911), 497-507, 577 e.v. In diezelfde periode ook : ‘La protection de l’enfance en Hongrie’, RDPC 1910, 617-627; ‘La loi hongroise du 31 mars 1913 sur les tribunaux pour enfants’, Revue de droit International privé et de droit pénal International 9 (1913), 608-618. 169. Het belangrijkste werk is La Protection de l'Enfance. Commentaire de la Loi du 15 mai 1912, Bruxelles, 1913, 111 p.. De overige worden opgesomd in Pandectes Belges, 118 (1925), 160-162. In Leuven houdt substituut procureur des Konings, Charles Collard speciale rechtszittingen voor minderjarigen (S. Christiaensen, Tussen klassieke en moderne criminele politiek: leven en beleid van Jules Lejeune, Leuven, 2004, 415).

Page 59: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

59

Wanneer Joseph Pholien (1884-1968), procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel, op 12 mei 1940 van de regering het bevel krijgt het land te verlaten, wordt Charles Collard met zijn goedkeuren aangesteld als waarnemend procureur-generaal. Robert Verbelen (1911-1990), Vlaams SS-officier en directeur van het Veiligheidscorps vermoordt op 28 februari 1944 Alexandre Galopin, directeur van de Société générale de Belgique, en probeert diezelfde dag hetzelfde te doen met Charles Collard, maar slaagt daar niet in. Bij de bevrijding door de geallieerden, op 8 juni 1944, wordt Collard ontslaan uit zijn ambt als procureur-generaal (Regentsbesluit van 8 juni 1945), maar ook uit de functie die hij voor de oorlog uitoefende: eerste advocaat-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel. Hij zou blijk gegeven hebben van “onvoorzichtigheid, zwakheid en fouten tijdens de bezetting”. Het gerechtelijk onderzoek werd in februari 1947 echter zonder gevolg geklasseerd 171. Collard hervat dus zijn aktiviteit als advocaat-generaal en houdt in 1949 een rede over de evolutie van de intrede van de vrouw in de wereld van de Justitie 172.

170. Ch. Collard, Eléments de droit pénal appliqué et de procédure pénale appliquée, 4e éd., Urdal, 1934, 135 p. De publicaties over jeugdrecht: ‘Tribunaux pour enfants’, Pandectes Belges 118 (1925), 153-776; ‘Enquête sur les tribunaux pour enfants’, Bulletin de la Commission Internationale pénale et pénitentiaire, n°3, dec. 1927; ‘Comment les tribunaux pour enfants devraient-ils être composés? Comment faut-il organiser les services auxiliaires?’, Actes du Congrès Pénal et Pénitentiaire Internationale de Prague, aout 1930. Rapports…de la 4e section: Enfance, Berne, 1930, 61-74; ‘La journée des patronages de Namur (27 juin 1931): compte rendu’, RDPC, (aug.-okt.) 1931; L'activité des comités de patronages en 1931, Leuven, 1932; ‘La journéé des patronages de Charleroi (27 juin 1936): compte rendu’, Journal des Juges de Paix 1936, 244 e.v.; ‘Le patronage international des étrangers traduites en justice ou expulsés’, Congrès international du patronage des libérés et des enfants traduits en justice (Paris, 22-24 juillet 1937), Cahors, impr. Coueslant, 39-67. In de reeks Novelles, Droit Civil, II, (Brussel, Larcier, 1938) neemt hij drie trefwoorden voor zijn rekening: ‘De la paternité et de la filiation’, ‘De l’adoption et de la tutelle officieuse’ en ’De la puissance paternelle’. 171. L. Saerens, Vreemdelingen in een wereldstad: een geschiedenis van Antwerpen en zijn joodse bevolking (1880-1944), Antwerpen, 2000, 626; N. Wouters, De Führerstaat. Overheid en collaboratie in België (1940-1944), Tielt, 2006, 75; S. Niemegeerts De gerechtelijke politie, Georges Block en het anticommunisme (1930-1950), lic.verh. UGent, 2007, 13; S. Van Engeland, De houding van het Antwerpse parket tijdens de Tweede Wereldoorlog (1942 tot 1944), lic.verh., Antwerpen, UA, 2005, 17; S. De Vos, Tussen collaboratie en patriottisme? De houding van Charles Collard in zijn functie van procureur-generaal van Brussel tijdens de Duitse bezetting 1940-44; masterscriptie, Univ. Antwerpen, 2008. Studie- en documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (SOMA), nr. AA 1194 / 74 (Depot Luchtvaart (Magazijn): Le Parquet Général de la Cour d'Appel de Bruxelles durant l'occupation. Mémoire de M. Charles Collard, Procureur Général délégué, 1940-1944. - 189 p. 172. Een eeuw bedenkingen over de Justitie. Rede uitgesproken door de Heer Jean-Marie Piret, procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, op de plechtige openingszitting van het Hof, de 1ste september 1999, 4.

Page 60: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

60

Aimé Legrand (1884-1972) – Specialist van het Jansenisme Afkomstig uit Kortrijk, priester van het bisdom Brugge (gewijd 1908). Legrand studeert theologie te Leuven in de periode 1908-11, wordt licentiaat in 1911 (AUCL 1912, 135) en werkt in 1911 in het Séminaire Historique van Prof. Cauchie over het Jansenisme in België tot 1654 (AUCL 1912, 409-411; 1913, 396). Een eerste bijdrage van A. Legrand: ‘Jansenius’ grafzerken te Yper’, ASEB, 61 (1911), 244-253. In de periode 1911-12 verblijft Legrand te Rome (Sint-Juliaan) en doet er opzoekingen in bibliotheken en archieven naar de geschiedenis van het Jansenisme, met het oog op het bekomen van een doctoraat (te Leuven). Roegiers schrijft dat Maurice Vaes, rector van Sint-Juliaan, « accueillit le chapelain Legrand avec une bonté paternelle qui se changea par la suite en une amitié durable. Il lui apporta en outre l'aide de son expérience des archives». ...173. Maar eens terug uit Rome (1912) wordt Legrand onmiddellijk directeur van de afdeling theologie van het Brugse Grootseminarie, en ontbreekt het hem manifest aan tijd om nog aan zijn doctoraat door te werken. Dat betert er niet op als hij tijdens de oorlog 1914-18 als legeraalmoezenier aan het front is, en daar ondermeer middels het door hem uitgegeven “Duynenblad” – weliswaar vruchteloos - probeert zijn over het front als brancardiers verspreide seminaristen terug aan het studeren te krijgen 174.

Foto Bisschoppelijk Archief Brugge (met dank aan E.H. K. Priem)

Na de oorlog hervat hij zijn leeropdracht aan het Brugs seminarie, en dit tot in 1937. Dat jaar wordt hij geestelijk directeur in een Brugs zusterklooster. Omstreeks 1954 – Legrand is intussen 70 jaar geworden – wordt hij door franciscaan Lucien Ceyssens (1902-2001) gecontacteerd in het kader van het onderzoek naar de geschiedenis van het Jansenisme, dat Legrand een veertigtal jaren eerder ondemeer in Rome verricht had. Ceyssens neemt Legrand op sleeptouw en als duo zullen beiden alsnog in de jaren 1956-1965 een reeks interessante werken over het Jansenisme bezorgen 175. ‘Aimé Legrand overlijdt in 1972, te Brugge176.

173 . J. Roegiers, ‘Albert De Meyer (1887-1952): historien du jansénisme et deuxième directeur de la Revue d'histoire ecclésiastique’, RHE, 95/2 (2000), 500. 174. G. Cooman, 'De “Kaki-seminaristen”. West-Vlaamse seminaristen-brancadiers tijdens en na de Eerste Wereldoorlog', hun opleiding, spiritualiteit en maatschappelijke inzet’, Trajecta, 6 (1997), 263-288. J.R. Leconte, Aumôniers militaires belges de la guerre 1914-1918, Brussel, 1969, 222; G. De Win, Belgische legeraalmoezeniers 1914-1918. “In dienst van de Heer voor Evenmens en Vaderland!”, Herent, 1994, 153; K. Priem, L. Loosveld, ‘De impact van de eerste wereldoorlog op het cisterciënzererfgoed te Brugge’, Jaarboek Abdijmuseum “Ten Duinen 1138”. Novi Monasterii, 8 (2008), 39. 175. La Correspondance du nonce de Madrid relative au jansénisme (1645-1654)’, Anthologica Annua, 4 (1956), 549-640; La Correspondance antijanséniste de Fabio Chigi, nonce à Cologne: plus tard, pape Alexandre VII, Brussel-Rome 1957; ‘Documents romains concernant certains Augustins belges à l'époque du premier jansénisme’, Augustiniana, 8 (1958), 200-236, 328-355; La première bulle contre Jansénius: sources relatives à son histoire, 1644-1653, Brussel-Rome, 1961 ; La fin de la première période du jansénisme. Sources des années 1654-1660, Brussel-Rome, 1963-1965. 176 A.Denaux & E. Vanden Berghe, De Duinenabdij en het Grootseminarie te Brugge, Tielt-Weesp, 1984, 72; Frans Verelst. Aimé Legrand. In: ODIS. Record last modified date: 1 augustus 2011. Available from World Wide Web: http://www.odis.be/lnk/PS_4650

Page 61: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

61

Joseph Cochez (1884-1956) – Een “Latijnse Gezelle” Afkomstig van Eksaarde; priester van het bisdom Gent (gewijd in 1905). Kanunnik Joseph Cochez studeert te Leuven klassieke filologie 1905-1909 (AUCL 1907, 178; 1908, 176; 1910, 205) en promoveert in 1909 tot doctor in de wijsbegeerte en letteren op een proefschrift over “L'Un, principe suprême dans la philosophie de Plotin”. Door deze filosofisch-filologische studie, voltooid onder de leiding van de professoren Maurice De Wulf (1867-1947) en Edmond Remy (1860-1939), was hij erin geslaagd een nauwkeurig antwoord te geven op de twee vragen betreffende de volgorde van Plotinos' Enneaden en de evolutie van zijn filosofische gedachte. Vlak daarna wordt hij collegeleraar te Ronse. In 1910 wint hij echter een door de regering uitgeloofde reisbeurs, hetgeen hem de gelegenheid geeft om in 1912-13 te Rome bijkomend opzoekingswerk te verrichten; hij verblijft alsdan op Sint-Juliaan. Daarnaast trekt hij ook naar Parijs, naar Griekenland en naar Berlijn waar hij de colleges volgt van Wilamowitz, Harnack, Heinze en Norden 177. Daarna vevoegt hij het college te Ronse, maar wederom niet voor lang. Wanneer in augustus 1914 de eerste wereldoorlog uitbreekt, trekt hij op als oorlogsvrijwilliger en wordt aangesteld tot aalmoezenier van de ‘King Albert's Hospitals’ te Londen. Na de oorlog blijft hij nog tot in 1920 legeraalmoezenier bij het Belgisch bezettingsleger in Duitsland.

Foto Kadoc (Leuven Vanaf 1920 begint de Katholieke Universiteit te Leuven, onder de stuwing vooral van Prof. Jozef Sencie (1865-1941), een aantal colleges te vernederlandsen. Voor de eerste nederlandstalige leerstoel Latijn (Faculteit van de Wijsbegeerte en Letteren) wordt in 1921 beroep gedaan op Joseph Cochez. Zijn professorale opdracht verzwaart met de jaren: verklaring van Latijnse schrijvers, filologische oefeningen over het Latijn, geschiedenis van de Latijnse literatuur, Griekse en Latijnse paleografie. Van meer dan honderd proefschriften zal hij de promotor zijn. Vanaf nu zijn Cochez’ publicaties eerder door pedagogische bekommernis ingegeven. Hij oordeelt, terecht, dat men voor een degelijke kommentaar moet kunnen beschikken over een korrekte tekst. Daarom trekt hij geregeld naar Italië om er in de Vatikaanse bibliotheek of elders de handschriften van de werken die hij in zijn colleges zou verklaren, na te pluizen. Zo is ook zijn eerste werk de uitgave van Ciceros Pro Sulla (1923). Om zijn studenten in te wijden in de paleografie, geeft hij, in samenwerking met zijn collega Prof. Louis-Théodore Lefort (1879–1959), een Paleografisch Album uit van Griekse handschriften (1932-34). Hij bezorgt eveneens een zeer verdienstelijke inleiding tot de klassieke filologie in een brochure die hij samen met een van zijn oudleerlingen, Prof. Jozef Vergote (1910-1992), publiceert in 1937. In 1929 lanceert hij het tijdschrift Philologische Studiën, dat de tweede wereldoorlog echter niet zal overleven. Cochez’ voorliefde gaat naar dichters, inzonderheid Virgilius en Horatius, omdat hij zelf een zeer gevoelige, dichterlijke aanleg heeft; hij schrijft overigens zelf enkele gedichten, in het Nederlands of in het Latijn. In 1954 wordt hij te Leuven tot het emeritaat toegelaten en twee jaar later overlijdt hij 178

177. Zijn publicaties in die periode: ‘Plotin et les mystères d'Isis’, Revue Néo-Scolastique de Philosophie, 18 (1911), 328-340; ‘L'esthétique de Plotin', Revue Néo-Scolastique de Philosophie, 20 (1913), 294-338, 431-454; 21 (1914), 165-192; ‘Les religions de l'Empire dans la philosophie de Plotin’, Mélanges d'histoire offerts à Ch. Moeller, vol. I, Leuven-Parijs, 1914, 85-101. Een twintigtal jaar later komt hetzelfde onderwerp nog eens terug met ’De handschriftelijke overlevering van Plotinus’, Philologische Studien, 5 (1933-34), 161-187; 6 (1934-1935), 3-59; ook als afzonderlijke brochure uitgegeven in 1936. 178. H. Van Waeyenbergh, In memoriam Kanunnik Professor Dr. Joseph Cochez: 1884-1956, Classici Lovanienses, 1956, 35 p.; Id., ‘In Memoriam Kan. Prof. Dr. J. Cochez’, Onze Alma Mater, 10 (1956), nr. 4, 5-8; J.A. Aerts, ‘Joseph Cochez’, Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1957-1958, Leiden 1958, 100-104 (m.i.v. de bibliografie van Cochez]; Jozef Cochez. In: ODIS. Record last modified date: 13 september 2010. Available from World Wide Web: http://www.odis.be/lnk/PS_18176 . Archivalia van Cochez in Kadoc Leuven, nr. BE/212934/PU/COCHEZ.

Page 62: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

62

Henri Delmotte (?-?) – Een vreemde in de bijt: kunstenaar en architect Afkomstig uit het Luikse; leek. Henri Delmotte studeert architectuur an het Sint-Lucas Instituut te Luik van 1902 tot 1909. Reeds halfweg zijn studies (1906-07) laat hij zich opmerken door zijn studie en pentekeningen van oude Luikse gebouwen en ijzersmeedwerk 179.

Aan het einde van zijn studies (1909) wint hij de grote prijs van de Sint-Lucasscholen met een projectplan voor een museum van Luikse kunst 180. Daarna vestigt Delmotte zich als architect te Luik, aan de rue Jean d'Outremeuse, en wordt in 1911 lid van het Institut archéologique liégeois. Beursgenieter van de (Luikse) Darchis-stichting in Rome, verblijft hij in Rome (Sint-Juliaan) van 1911 tot 1913, en doet er kunsthistorische studie over de oudromeinse basilieken 181. Daarna keert hij naar België terug ter vervulling van zijn legerdienst. Hij verblijft een tweede keer in Rome in de jaren 1916-18. Hij is tevens tekenaar-schilder en om aan zijn precaire financiële situatie tijdens de oorlogsjaren te verhelpen, organiseert de Darchisstichting een tentoonstelling van zijn werken in de gebouwen van Sint-Juliaan der Vlamingen, alwaar nog een gouache “Vue d’une plage” (1915) van Delmotte bewaard wordt. Of Delmotte na de eerste wereldoorlog nog naar België terugkeerde, valt te betwijfelen. Wij zijn zijn spoor bijster voor de periode 1920-30, maar achteraf blijkt hij als architect gevestigd te zijn in Nice. Aan de Franse Azurenkust (Saint-Jean-Cap-Ferrat) bouwt of verbouwt hij voor de groten der aarde paleisachtige villa’s in palladiaanse stijl: omstreeks 1930 villa “La Sauveté” van Henri de Jouvenel (1876-1935), Frans minister van onderwijs en kunsten in 1924; omstreeks 1945 de “Villa Mauresque”, die door de auteur William Somerset Maugham (1874-1965) in 1927 was aangekocht, en de “Villa La Fiorentina”, die in 1939, was aangekocht door Lady Kenmere, weduwe Cameron. Biografische gegevens over Delmotte zijn bijzonder schaars. Zo kennen we helaas niet eens plaats en datum van zijn geboorte en overlijden.

179. H. Delmotte, Documents d'art liégeois. Petits édifices.- Croquis, Luik, 1906, [32 prenten]; H. Delmotte, Documents d'art liégeois. Croquis de ferronneries, Luik, 1907, [21 prenten]; H. Delmotte, F. Hallen, Documents d'art liégeois. Architecture religieuse ancienne. Croquis de relevés, 2 vol. [resp. 19 en 21 prenten]. Enkele in 1904 door Delmotte getekende prenten waren reeds verschenen in: E.L., ‘Le vieux Liège’, Bulletin des métiers d'art, 4 (1904-05), 209-219. 180. Bulletin des métiers d'art, 8 (1909), 29. 181. Dit studieonderwerp vinden we vermeld in: ‘Chronique’, AHEB, 1911, 526. In het Bulletin des métiers d’art leest men hierover: “Deux bourses de la fondation Darchis, réservée aux artistes liégeois, viennent d'être conférées, l'une à dom Heptia, moine artiste-peintre de l'abbaye de Maredsous, et la seconde à M. Henri Delmotte, ancien élève de l'école Saint-Luc de Liège. ... Nul de ceux qui ont suivi les travaux de cet artiste ne s’étonnera du choix dont il est l’objet. On sait les brillantes distinctions qu’il a obtenues au cours de ses études couronnées par le Grand Prix. On se souvient de ses projets de «Bourse pour grand centre commercial» ou de «Musée d'art industriel», autant que de ses études d'art ancien qui furent exposées et publiées en diverses occasions”. En ook: “Le plan ci-contre, qui aurait dû trouver place dans notre précédent numéro, nous montre une œuvre d'un de nos jeunes, M. Delmotte, lauréat de la bourse Darchis. On peut y reconnaître une certaine inexpérience, mais l'originalité ne saurait lui être déniée, non plus que le goût et la raison” (Bulletin des métiers d’art, 10 (1910- 1911), 62, 93). Zie voorts: J. Puraye, La fondation Lambert Darchis à Rome, Alleur, 1993, 263; Ch. A. Dupont, Modèles italiens et traditions nationales: les artistes belges en Italie, 1830-1914, vol. 1, Brussel, 2005, 203, 606.

Page 63: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

63

Robert Gits (1886-1971) – VNV-Politicus vanuit de middenstand Afkomstig van Izegem; leek. Gits studeert te Leuven geschiedenis (1906-10) en wordt doctor in 1910 (AUCL 1911, 496). In het Séminaire Historique van Prof. Cauchie, waarvan hij in 1909 secretaris is, werkt hij twee jaar lang over de kerkhervormingen van Jozef II, ten tijde van zaakgelastigde graaf de Belgioso (AUCL 1911, 485-502; 1912, 464-476); onderwerp waarop hij doctoreert 182. Samen met Philippe Van Isacker (elders in deze bijdrage) neemt hij aktief deel aan het studentenleven, in de Westvlaamsche Gilde. Hij behaalt zowel in 1910 als in 1911 een door overheid uitgereikte reisbeurs (AUCL 1912, 180; 1913, 180), en verblijft in juni 1913 op Sint-Juliaan te Rome. Met het oog op een dissertatie over de Nederlanden onder Jozef II, doet hij opzoekingen in Milaan, Rome en Firenze 183. Terug uit Rome (1910) behaalt Gits te Leuven, nein 1912 nog de graad van doctor in de rechten en van licentiaat politieke en sociale wetenschappen (wellicht op een dissertatie over Jozef II en diens kerkhervormingen). Maar de Duitse inval brengt ook de sluiting van de universiteit mee en zo keert Robert Gits terug naar Izegem, waar hij door de Duitsers op 29 maart 1916 ondervraagd wordt over een persartikel, waarin hij beschreven had wat er zich in Izegem op 7 oktober 1914 had afgespeeld 184.

Foto : Senaat van België - Sectie Archivering en Historiografie, Biografisch dossier 952 GITS Robert

Tegen het einde van de oorlog neemt Robert Gits de handel in meststoffen (te Izegem) over van zijn in 1917 overleden vader Constant Gits, die in 1903 samen met kolenhandelaar Joseph Seynaeve binnen de gemeentelijke politiek een katholieke scheurlijst had gelanceerd, waarbij de belangen van zelfstandigen voorop stonden. Tijdens het interbellum wordt Gits de voorman van de neutrale middenstandsbeweging: spilfiguur van de Onpartijdige Middenstandsbond van Izegem, onafhankelijk gemeenteraadslid Izegem (1921-1936), stichter-voorzitter van de partij Burgerstrijd (1933-1936), rexistisch senator (1936-1939), redacteur van de “De Middenstand” (Izegem, 1920-1933) en van

182. R. Gits, ‘L'établissement de la commission ecclésiastique et de la commission des fondations pieuses (1785-1787)’, AHEB 37 (1911), 67-90

183. AHEB, 39 (1913), 357-358;ASEB, 60, 1910, 316.

184. ‘Iseghem binst den oorlog’, Ons Iseghem, 5 september 1920.

Page 64: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

64

“Burgerstrijd” (1933-1936), stichter van het periodiek “l'Action Civique” (1934-36). Begin van de tweede wereldoorlog neemt hij nog wel deel aan de oprichting van de Vlaamse Arbeidsorde, de gezamenlijke sociale organisatie van het VNV en Rex-Vlaanderen, maar nadien verdwijnt hij in de anonimiteit. Hij overlijdt in 1971, te Oostende 185. Paul Van Cauwenbergh (1886-1915) – Voortijdig ontvallen lid van de Leuvense Koptische school Afkomstig van Lier, priester van het aartsbisdom Mechelen (gewijd in 1909?). Van Cauwenbergh studeert theologie te Leuven in de periode 1909-14, en wordt er achtereenvolgens licentiaat (1912) en doctor (1914) (AUCL 1915-19, 7). In 1912 is hij secretaris van het Séminaire Historique van Prof. Cauchie (AUCL 1913, 372). Tijdens de jaren 1910-1912 combineert hij zijn studies met het vice-regentschap van het Pauscollege te Leuven en hij doceert ook aan het seminarie te Mechelen. Vervolgens verblijft hij gedurende twee jaar (1912-14) te Rome ter voorbereiding van zijn doctoraat. In de inleiding daarvan schrijft hij “La présente étude a été élaborée à Rome, dans le milieu scientifique international dont la bienveillance de Mgr. Vaes, recteur de Saint-Julien-des-Belges, nous a permis d'apprécier les avantages pendant deux années consécutives”. Hij is dan “chapelain de Saint-Julien des Belges à Rome” en daardoor huisgenoot van zijn promotor, Prof. Hebbelynck, voormalig rector van de Leuvense universiteit, die sinds 1910 op Sint-Juliaan woont 186.

Bij de aanvang van de eerste wereldoorlog (augustus 1914) bevindt Van Cauwenbergh zich bij zijn bejaarde ouders in Lier. Wanneer die stad begin oktober door de Duitsers wordt gebombardeerd, vlucht hij samen met zijn ouders. Reeds het volgende jaar overlijdt hij, nog geen dertig jaar oud.

In zijn doctoraatsverhandeling had Van Cauwenbergh een studie aangekondigd over de heilige Samuel van Kalamon, op basis van een handschrift in de Amerikaanse Pierpont–Morgan-collectie. Door zijn vroegtijdig overlijden heeft hij echter niet meer de gelegenheid om dit af te werken. De jezuiet Hans Quecke (1928-1998) die te Leuven Orientalistiek studeert (1958-1960) en er tot doctor promoveert in 1970, komt in bezit van de door Van Cauwenbergh gemaakte transcriptie van dit handschrift en de vertaling naar het Latijn, die uiteindelijk pas in 1983 gepubliceerd wordt door Anthony Alcock 187.

Universiteitsarchief Leuven, Bidprentencollectie

185. A. Colignon, ‘Le rexisme, un pré-poujadisme?’, in: F. Balace (ed.), De l'avant à l'après-guerre, l'extrême droite en Belgique francophone, Brussel, 1994, 55-60; P. Heyrman, Middenstandsbeweging en beleid in België 1918-1940, Leuven, 1998, 590; J.-M. Lermyte, Een eeuw middenstandsleven in Izegem, Izegem, 1996, 414; Peter Heyrman. Robert Gits (1886-1971). In ODIS - Database Intermediary Structures Flanders [online]. 7 juli 2004. Record Last Modified Date : 25 maart 2010. Record no. 3504. Available from World Wide Web: <http://www.odis.be>. 186. P. Van Cauwenbergh, Etude sur les moines d'Egypte depuis le concile de Chaledoine (451) jusqu'à l'invasion barbare (640), Paris, Geuthner, 1914. Zie ook zijn bijdrage ‘Coutumes ecclésiastiques en Egypte aux VIIe-VIIIe siècles d'après des ostraca coptes’, Mélanges d'histoire offerts à Charles Moeller, vol. I (Louvain-Paris 1914), p. 234-243. Over de moeilijkheden die Van Cauwenbergh met de Leuvense theologiefaculteit ondervond omdat hij zijn doctoraat zonder haar toestemming had aangevat, zie : J. Roegiers, ‘Albert De Meyer (1887-1952): historien du jansénisme et deuxième directeur de la Revue d'histoire ecclésiastique’, RHE, 95/2 (2000), 503.

187. A. Alcock, The Life of Samuel of Kalamun by Isaac the Presbyter, Warminster, 1983.

Page 65: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

65

Albert De Meyer (1887-1952) – Tweede directeur van de Revue d’Histoire Ecclésiastique Afkomstig uit Hamme, priester van het bidsom Gent, maar gewijd te Luik in 1911. De Meyer studeert te Leuven theologie in de jaren 1910-13 en wordt licentiaat in 1913 (AUCL 1914, 143). Hij neemt er deel aan het Séminaire Historique van Prof. Cauchie en is er tijdelijk secretaris van (AUCL 1914, 386). Van november 1913 tot april 1914 verblijft De Meyer te Rome, als gast van Mgr Vaes, rector van « Saint-Julien-des-Belges», en doet er ter voorbereiding van zijn doctorale dissertatie over het Jansenisme in Frankrijk, opzoekingen in bibliotheek en archief van het Vaticaan, die aanvankelijk enkel tot een korte publicatie aanleiding geven 188. Ingevolge oorlogsomstandigheden, maar ook door tegenwerking van de Leuvense theologiefaculteit, die weigert zich te langen ringeloren door de collegae van de letterenfaculteit (in de persoon van Alfred Cauchie, promotor van de dissertatie), duurt het nog tot 22 juli 1919 vooraleer De Meyer effectief kan doctoreren 189.

Universiteitsarchief Leuven (Topografisch-Historische Atlas).

Intussen is De Meyer eerder dat jaar al docent aan de Leuvense universiteit geworden, maar in juli 1920 wordt hij professor en hoogleraar in de kerkgeschiedenis en de historische kritiek. In de najaren van de eerste wereldoorlog kan hij de tijdschriften en wetenschappelijke collecties, uitgegeven door zijn mentor A. Cauchie, opnieuw tot leven brengen. De bezieling waarmee hij dit doet, maakt van hem een tweede stichter, vooral van de Revue d’histoire ecclésiastique 190. De dankbaarheid ten opzichte van deze gedreven wetenschapper van historische kritiek kwam in 1946 toen hem de “Miscellenea historica” werden aangeboden, waarin Prof. J. Coppens (1896-1981) de carrière en het wetenschappelijk oeuvre van De Meyer beschrijft 191. De Meyer overlijdt te Leuven op 10 november 1952, zonder de emeritaatsleeftijd te bereiken 192.

188. A.De Meyer, ‘La relation officielle du Saint-Office sur la condamnation des cinq propositions de Jansénius’, RHE, 15 (1914), 490-494. 189. A.De Meyer, Les premières controverses jansénistes en France (1640-1649), Leuven, 1919. 190. C.Soetens, ‘La reprise de la Revue d'histoire ecclésiastique après la Première Guerre mondiale. L'ultime message du fondateur’, RHE, 95/2 (2000), 482-493. 191. Miscellanea Historica in Honorem Alberti De Meyer Universitatis Catholicae in Oppido Lovaniensi Iam Annos XXV Professoris (Leuven, 1946). 192. L. Van Der Essen, ‘Le professeur Albert De Meyer, Son œuvre, sa signification pour le travail historique à Louvain’, RHE, 48 (1953), 4-21; R. Aubert, ‘Nécrologie. Albert de Meyer (1887-1952)’, Revue belge de philologie et d'histoire, 31 (1953), 931-937; J. Coppens, ‘In Memoriam. Kanunnik Albert De Meyer’, Jaarboek der Koninklijke Vlaamse Académie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten, 1952, 249-267; J. Roegiers, ‘Albert De Meyer (1887-1952): historien du jansénisme et deuxième directeur de la "Revue d'histoire ecclésiastique” ‘, RHE 95 (2000), 494-522; Albert De Meyer (1887-1952). In ODIS - Database Intermediary Structures Flanders [online]. . Record Last Modified Date : 25 maart 2010. Record no. 18730. Available from World Wide Web: <http://www.odis.be>. Zijn archief uit de periode 1910-52 in Kadoc Leuven, nr. BE/212934/PU/MEYER.

Page 66: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

66

Camille Tihon (1875-1962) – Algemeen Rijksarchivaris 1931-1955 Afkomstig van Remicourt; leek. Tihon studeert geschiedenis aan de universiteit te Luik en promoveert er onder leiding van Prof. Karl Hanquet (1871-1928) tot doctor in 1912; zijn dissertatie verschijnt pas tien jaar later 193. In 1912 maakt hij zijn intrede in het Rijksarchief en gaat aan de slag te Bergen. Datzelfde jaar wordt hij ook laureaat van de universitaire wedstrijd, hetgeen hem in de gelegenheid stelt om een studiereis te ondernemen. In de jaren 1913-14 vinden we hem terug op Sint-Juliaan te Rome, alwaar hij vermeld wordt als werkzaam aan het Belgisch Historisch Instituut (Rome). De eerste wereldoorlog onderbreekt Tihon’s opzoekingswerk in Rome; hij is in die jaren (1914-18) werkzaam bij het Rijksarchief te Luik.

Links Tihon in 1923 (zie ook de groepsfoto elders in deze bijdrage); rechts omstreeks 1955. Vanaf 1919 werkt Tihon in het Algemeen Rijksarchief te Brussel, maar wederom trekt hij naar Rome en ditmaal voor een nog langere periode (1919-24) om er – in het kader van het Belgisch Historisch Instituut - opzoekingen te doen in Vaticaanse archieven, hetgeen enkele jaren later ook uitmondt in bronnenuitgaven, die waren stilgevallen ingevolge het vroegtijdig overlijden van Alfons Fierens (over hem elders in deze tekst) 194. Na zijn terugkeer in België (1925) vervoegt Tihon het Algemeen Rijksarchief in Brussel, en werkt er in 1934 een publicatie af van archivalia uit de tijd van de Franse bezetting in België (1795 e.v.), die door de intussen overleden Luikse hoogleraar geschiedenis Eugène Hubert (1853-1931), minister van kunsten en wetenschappen (1921-1922), in 1929 was gestart 195. In 1939 volgt hij Tihon Dieudonné Brouwers (1874-1948) op als algemeen rijksarchivaris, zodat hij de lastige taak om de archieven veilig door de Tweede Wereldoorlog te loodsen, op zich dient te nemen 196. Het archiefwerk belet Tihon niet om ook een rijke carrière als historicus uit te bouwen. Zo is hij onder meer voorzitter van het directiecomité van het Belgisch historisch instituut in Rome (1947-55) en wordt hij in 1955 plaatsvervangend lid van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis. De bekroning van zijn carrière als archivaris is de Archiefwet van 24 juni 1955. Datzelfde jaar gaat hij met pensioen en komt er opnieuw tijd vrij voor publicaties. Hij hervat zijn studie van middeleeuws pauselijk archief en brengt in 1963 hulde aan Maurice Vaes, rector van Sint-Juliaan te Rome, die een jaar eerder overleden is 197. Op het ogenblik dat de Vaes-hulde verschijnt, is Tihon intussen echter zelf ook overleden (1962) 198.

193. C. Tihon, La principauté et le diocèse de Liège sous Robert de Berghes (1557-1564), Luik, 1922. 194. C. Tihon, Lettres d’Urbain V (1362-1370), 2 vol., Brussel-Rome, 1928-1932. 195. E. Hubert & C. Tihon, Correspondance du Commissaire du Directoire exécutif, Bouteville, 2 vol., Brussel, 1929-1934. 196. C.Tihon, ‘Les archives de l'Etat en Belgique pendant la guerre, Archives, bibliothèques et musées de Belgique, 17 (1940-1946), 1-11. 197. C.Tihon, Lettres de Grégoire XI (1371-1378), 3 delen, Brussel, 1958-1964 (een vierde deel verschijnt postuum, in 1975); C.Tihon, ‘Monseigneur Vaes (1875-1962)’, BIHBR, 35 (1963), 421-427. 198. Bio- en bibliografie van Tihon: L. Van Meerbeeck, ‘Camille Tihon, 1890-1972’, Revue belge de philologie et d'histoire, 50 (1972), 730-732; C. Wyffels, ‘In Memoriam Camille Tihon’, Archives et Bibliothèques de Belgique, 44 (1973), 1-5; C. Wyffels, ‘Tihon, Camille’, NBW, VI, 917-921; C. Wyffels, ‘Camille Tihon 1890-1972’, Handelingen van de Koninklijke Commisschie voor geschiedenis / BCRH, 150, 1984, 152-157.

Page 67: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

67

François Baix (1884-1957) – Kannunik en historicus te Namen Afkomstig van Florennes, priester van het bisdom Namen (gewijd 1908). Na vier jaar theologie aan Groot Seminarie te Namen, wordt Baix tot priester gewijd op 10 augustus 1908. Hij studeert te Leuven geschiedenis in de periode 1908-1913 en behaalt in 1913 de doctorstitel (AUCL 1914, 169). Hij neemt deel aan het Séminaire Historique van Prof. Cauchie en is er tijdelijk secretaris van 199. Eind 1913-begin 1914 is Baix enkele maanden kapelaan te Houx-sous-Poilvache (tot 20 maart 1914), maar wanneer hij in diezelfde periode een door de regering uitgeloofde reisbeurs behaalt (AUCL 1915-1919, 59), vertrekt hij naar Rome en verblijft er op Sint-Juliaan van maart tot juni 1914. De zomervakantie van 1914 brengt hij door in België en de inval van Duitse troepen begin augustus, belet Baix om nog naar Rome terug te keren. Tijdens de oorlogsjaren is hij kapelaan te Florennes en daarna (vanaf september 1915) te Berzée, maar na oorlog haast hij zich terug naar Rome (mei-juni 1919, november 1919-juni 1920, en oktober 1920-mei 1921) voor opzoekingswerk in Vaticaanse archieven, waarvan het resultaat pas meer dan vijfentwintig jaar later van de drukpersen rolt 200. In de jaren 1921-1949 is hij leraar in diverse scholen in Namen, hetgeen hem niet belet te blijven publiceren in regionale en lokale periodieken, zoals Terre Wallonne (1922-1930) en het Naams dagblad Vers l’Avenir (1922-1946). Maar daarnaast verschijnen van hem in de periode 1931-39 liefst 134 notities in Dictionnaire d’histoire et de géographie ecclésiastiques. Teruggrijpend naar zijn verblijf in Sint-Juliaan te Rome (1913-14) publiceert hij in 1935 een brochure over Naamse pelgrims te Rome in de 16de-18de eeuw 201.

Dank voor deze foto, aan kanunnik Daniel Meynen (Bischoppelijk Archief Namen). Tijdens de tweede wereldoorlog valt zijn publicatieritme terug, maar daarna schiet hij terug in actie 202. Hij overlijdt op 14 februari 1957 te Namen, waar hij sinds 1949 als een ‘kamergeleerde’ had geleefd 203.

199. Zijn publicaties in die periode: F. Baix, ‘Fragment d'une chronique inédite de D. Martin de Remouchamps, abbé de Florennes’, BCRH, 76 (1907), 39-60; ‘Doyens du Concile de Florennes. Notes historiques’, AHEB 36 (1910), 105-123; ‘Etude sur la fausse bulle de Léon X (3 septembre 1049) en faveur des monastères de Stavelot et de Malmédy’, AHEB 36 (1910), 425-429; ‘Notice sur la vie et les oeuvres d’Alfred Bequet’, AHEB 8 (1912), 465-478; ‘Saint-Remacle’, Revue Liturgique et Monastique (Maredsous), (1912), 538-544; ‘Les Lorrains dans l’Entre-Sambre-et-Meuse (1634-1650)’, Annales de la Société archéologique de Namur, 30 (1912), 234-245; ‘Nouvelles recherches sur les deux biographies de saint Remacle’, Mélanges offerts à Charles Mœller, vol. 1, Leuven-Parijs, 1914, 266-285. Zijn doctorale dissertatie over de abdij van Stavelot-Malmédy verschijnt pas een dozijn jaar na de verdediging ervan: Étude sur l'abbaye et principauté de Stavelot-Malmédy: l'Abbaye royale et bénédictine... , Parijs-Charleroi, 1924, 220 p. 200. F. Baix, La Chambre Apostolique et les “Libri Annatarum” de Martin V (1417-1431), 2 vol., Brussel-Rome, 1947-1955. 201. F. Baix, Pèlerins Namurois à Rome du XVIe au XVIIIe siècle, Namen, Édit. de «Vers l'Avenir», 1935, 16 p. 202. Zo bijvoorbeeld met: ‘Les sources liturgiques de la “Vita Remigii de Hincmar” ‘, Miscellanea …de Meyer, I, 1946, 211-227; ‘Notes sur les clercs de la Chambre Apostolique (XIIIe-XIVe s.)’, BIHBR, 27 (1952), 18-51. 203. Biografie: J. Roland, ‘In memoriam. Chanoine François Baix (1884-1957)’, La Vie Wallonne, 31 (1957), 133; E. Brouette, ‘Baix François’, Biographie Nationale 34, 43-46. L. Jadin, ‘Nécrologie. François Baix’, RHE 52 (1957), 219-221; C. Tihon, ‘Francois Baix, 1884-1957’, Revue belge de Philologie et d’Histoire 36 (1957), 1204-1205. Bibliografie bestaande uit 240 nummers: F. Rousseau, ‘Le chanoine François Baix (1884-1957)’, Annales de la Société Archéologique de Namur 49 (1959), 161-190; waaronder F. Baix & C. Lambot, La dévotion a l'eucharistie et Ie Vlle centenaire de la Fête-Dieu, Gembloux-Namen, 1946, 160 p. De door Baix nagelaten papieren zijn overgemaakt aan het Rijksarchief te Namen, (en worden daar bewaard onder nr. BE-A0525.337).

Page 68: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

68

Prosper Thuysbaert (1889-1965) – Notaris, politicus en hoogleraar Afkomstig van Lokeren, leek. Als notariszoon studeert Thuysbaert rechten te Leuven in de periode 1907-1912, en promoveert er in 1912 tot doctor in de rechten en tot kandidaat-notaris. Hij is zeer bedrijvig in het studentenleven, vooral in de Sociale Studiekring en in de Sprekersbond, die onder leiding staat van Prof. P.J. Sencie (1865-1941), maar ook in het Vlaams Rechtsgenootschap (AUCL 1911, 332-344; 1912, 362-381, 383-393; 1913, 191-195, 196-201, 206-214). Vooral is bekend tot berucht gebleven, de leidende rol die hij vervult bij de oprichting in 1911 van een studentengenootschap “Amicitia”, hetwelk een waardiger studentenleven zonder overmatig alcoholgebruik voorstaat, en daarom wel eens spottend “Waterkasteel” wordt genoemd. Via debat- en toneelavonden toont de vereniging een grote sociale belangstelling voor de geestelijke noden van het Vlaamse volk. Tijdens het academisch jaar 1912-1913 studeert Thuysbaert aan de in 1891 opgerichte (Leuvense) School voor Politieke en Sociale wetenschappen bij de professoren Victor Brants (1856-1917) en Emiel Vliebergh (1872-1925). Hij wordt doctor in deze wetenschap in 1913 (AUCL 1914, 147), met een sociologisch getint proefschrift over het land van Waas, waarmee hij een reisbeurs van de regering wint 204. Thuysbaert voltooit zijn academische opleiding met studieverblijven in Rome, Parijs (rechtsfaculteit) en Duitsland. Op Sint-Juliaan verblijft hij in de periode maart-mei 1914, zonder dat duidelijk wordt met welke studie en/of publicatie hij aldaar bezig is, al komen we met het thema sociale liefdadigheid wellicht dicht in de buurt 205. In Parijs maakt Thuysbaert kennis met de moderne Franse toneelgroep “Le Vieux Colombier” en leert er de novelschrijver Henri Ghéon (1875-1944), kennen, met wie hij een blijvende vriendschap ontwikkelt. Hij verblijft aldaar aan de rechtsfaculteit en helpt regelmatig bij de belangenbehartiging van in Frankrijk werkzame Vlaamse arbeiders, tegen hun werkgevers 206. Terug in België, wordt Thuysbaert in augustus 1914 benoemd tot notaris te Lokeren (hetgeen hij zou blijven tot in 1958). Als uitgesproken Vlaamsgezinde helpt Thuysbaert in 1921 het financieel zieltogende tijdschrift Dietsche Warande en Belfort het hoofd boven water houden, en drie jaar later behoort hij tot de oprichters van de Vlaamse Leergangen (te Leuven) 207. Tussen 1920 en 1933 neemt Thuysbaert ook aktief deel aan het theater-renouveau in Vlaanderen, ondermeer in het Gildenhuis te Lokeren, waarbij hij toneelwerken van Henri Ghéon naar het Nederlands vertaalt. Hij is vanaf 1923 de animator bij uitstek van het “Vlaamse Volkstoneel”, dat in 1920 is opgericht door Dr. Jan Oscar De Gruyter (1885-1929) en dat op 31 mei en 22 juni 1927 met Lucifer (van Vondel) optreedt in de Comédie des Champs Elysées te Parijs. In het voorjaar van 1930 ontstaat er een conflict met de spelers, die het gezelschap verlaten. Het sterk verzwakte Vlaamsche Volkstooneel houdt in 1932 op te bestaan, ondanks de vruchteloze pogingen van Thuysbaert om tot een oplossing te komen 208. Intussen is Thuysbaert ook politiek aktief geworden, eerst in de Oost-Vlaamse provincieraad (1921-1936) en vervolgens in de Lokerse gemeentepolitiek: gemeenteraadslid (vanaf 1926), schepen van financiën (1927-1932) en burgemeester (1947-59). Als burgemeester bouwt hij middels de cooperatieve vennootschap “Tuinwijk” vele sociale woningen. In 1936 speelt hij als “reformistische conservatief” een bemiddelende rol om in Vlaanderen te komen tot een hergroepering en bundeling van de rechtse en katholieke politieke krachten, waarin hij ook zijn schoonbroer Ludovic Moyersoen (1904-1992), later minister, betrekt. Tijdens de tweede wereldoorlog houdt Thuysbaert zich nadrukkelijk op de achtergrond en blijft buiten het vaarwater van het Vlaams-nationalisme. Na het overlijden van Prof. Alfred Schicks (1857-1933) wordt Thuysbaert te Leuven in 1933 hoogleraar notarieel en fiscaal recht, hetgeen hij zal blijven tot in 1959, en waarbij hij geassisteerd wordt door Prof. Zeger Van Hee (1909-1971). Voor de publicatie van zijn juridische artikels geeft hij, daar waar mogelijk, voorkeur aan nederlandstalige tijdschriften, zoals het het Rechtskundig Weekblad, dat in 1931 opgericht wordt door de Antwerpse advocaat René Victor (1897-1984), en het

204. P. Thuysbaert, Het land van Waes: bijdrage tot de geschiedenis der landelijke bevolking in de XIXe eeuw, Kortrijk, 1913, XV-328 p. Deze dissertatie was de eerste nederlandstalige die aan deze School door een Belg werd aangeboden. Vgl. J. Blomme, ‘De 'Waaslandstudie' van Prosper Thuysbaert: een evaluatie na tachtig jaar’, De Souvereinen. Tijdschrift van de Heemkundige Kring van Lokeren 24 (1993), 37-44. 205. Thuysbaert publiceert immers in de volgende jaren over: Giuseppe Benedetto Cottolengo, een gelukzalige katholieke anarchist, Brasschaat, Drukk. De Bièvre, 1920; ‘La nationalisation de la charité par la jurisprudence belge’, Revue catholique sociale et juridique, 27 (1923), 321-343.

206. In dit verband ook: P. Thuysbaert, Le Théâtre du Vieux-Colombier van Jacques Copeau, Gent, 1924, 3 p.

207. In dit kader: P. Thuysbaert, ‘Politiek expressionisme’, DWB, 21 (1921), 655-660 ; P. Thuysbaert, ‘De zegen van het pessimisme’, DWB 24 (1924), 460-469; P. Thuysbaert, Over de noodzakelijke groepeering der oud-leden van het Rechtsgenootschap Leuven, Leuven, Vlaamsche boekenhalle, 1923. 208. P. Thuysbaert, ‘De Herleving van het Katholiek Vlaamsch tooneel’, DWB, 24 (1924), 72-79. In de infra vermelde biografische bijdrage door F. Van Goethem, wordt op p. 307, voetnoot 3, een opsomming gegeven van de door Thuysbaert gemaakte vertalingen van toneelwerken, maar waarbij over het hoofd is gezien: Petite Marie de Nimègue: mystère en quatre parties, Parijs. (A. Blot), 1929, 74 p. Over de pogingen tot hereniging van het Vlaams Volkstoneel met Het Nationaal Vlaamsch Tooneel, 1931-32).: Kadoc Leuven, nr. BE/942855/732/8.

Page 69: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

69

Tijdschrift voor Notarissen dat in 1937 voor het eerst verscheen onder impuls van de Gentse hoogleraar Jean Van Houtte (1907-1991) en de Geraardsbergse notaris Robert Rens (1901-1994) 209.

Drie maal Prospert Thuysbaert: links als student te Leuven omstreeks 1913, midden in 1926, n.a.v. het 15 jarig jubileum van Amicitia; rechts op latere leeftijd (omstreeks 1955?). De twee laatste foto’s zijn van Universiteitsarchief Leuven. De eerste is van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, te Sint-Niklaas.

In 1958 neemt Thuysbaert ontslag als notaris, en in 1959 als burgemeester. In datzelfde jaar wordt hij te Leuven emeritus hoogleraar. De daardoor vrijgekomen tijd slijt hij allesbehalve in ledigheid, want hij wordt lid van de Economische Raad voor Vlaanderen (1956), voorzitter van het Centraal Bureau voor Hypothecair Krediet (1956), lid van de Raad van Beheer van de Kredietbank (1960), van de Koninklijke Bibliotheek (1955) en van de Boerenbond. Van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten wordt hij corresponderend (1957) en vervolgens werkend lid (1960). In 1959 wordt hij tot de adelstand verheven en mag zich voortaan Jonkheer noemen. Als rechtsgeleerde blijft hij in 1960 nog aktief met een vijftal gepubliceerde bijdragen. Na een lang ziekbed overlijdt hij in 1965, te Lokeren 210.

209. De carrière als notaris en als hoogleraar notarieel en fiscaal recht wordt belicht in: R. De Valkeneer, ‘In Memoriam. Prosper Thuysbaert’, Annales du notariat et de l'enregistrement, 1965, 309-310; Z. Van Hee, ‘Jonkheer Prof. em. Prosper Thuysbaert’, Rechtskundig Weekblad, 1965-66, 605-606; F. van Goethem, ‘In Memoriam. Prof. em. Jonkheer P. Thuysbaert’, Rechtskundig Weekblad, 1965-66, 652-654; F. Van Goethem, ‘In memoriam prof. em. Jhr. Prosper Thuysbaert …’, Jaarboek [van de] Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van Belgie, 27 (1965), 300-310. Bibliografie van de juridische publicaties van Thuysbaert treft men aan in: F. Van Goethem, ‘In memoriam prof. em. Jhr. Prosper Thuysbaert …’, Jaarboek [van de] Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van Belgie , 27 (1965), 307-310. In die lijst ontbreken weliswaar ‘La technique de l’impot sur le revenu’, Annales du N otariat et de I'Enregistrement, 1948, 28 ev., en ook een tweetal tussenkomsten in de Revue pratique du notariat belge, 1921, 133 en 212. 210. H. Liebaut ‘Prosper Thuysbaert (1889-1965)’, De Souvereinen. Tijdschrift van de Heemkundige Kring van Lokeren 15 (1984), 33-80; H. Liebaut, ‘Thuysbaert, Prosper Paul’, NBW 12, (1987), 732-735; N. Van Campenhout, ‘Prosper Thuysbaert’, Nieuwe encyclopedie van de Vlaamse Beweging, Tielt, 1998, 3064-3066; J. Van Daele, ‘Prosper Paul Thuysbaert’, in: T. Valcke (ed.), De fonteinen van de Oranjeberg: Biografieën van twintigste-eeuwse beleidsmakers, Gent, 2003, 113-132; N. Van Campenhout, ‘Jonkheer Prosper (Paul) Thuysbaert (1889-1965) : aanzet tot een biografische studie’, Annalen van de Koninklijke Oudheidkundige Kring van het Land van Waas 108 (2005), 15-84; N. Van Campenhout (red.), De zoektocht van een katholieke intellectueel: Prosper Thuysbaert (1889-1965) en de vragen van zijn tijd, Sint-Niklaas, 2011. Hierin: N. Van Campenhout, ‘Een sequoia verdwaald in het Wase bos’; L. Gevers, ‘….Prosper Thuysbaert en de roeping van de Katholieke Vlaamse Studentenbeweging’; R. Heynickx, ‘Kunst en het theater van de politiek. Over de homo aestheticus Prosper Thuysbaert’; E. Gerard, ‘Prosper Thuysbaert en de concentratiebeweging in de jaren 1930’; Nico Wouters, ‘Strategische keuzes in een periode van transitie (1938-1946). De concentratie en haar impact op de lokale politiek, de collaboratie tijdens de Tweede Wereldoorlog en de oorlogsherinnering: de casus Lokeren’; Hilaire Liebaut, ‘De pioniersrol van de Lokerse burgemeester Prosper Thuysbaert na de Tweede Wereldoorlog’; Louis Vos, ‘Een man met een roeping’. Prosper-Paul Thuysbaert (1889-1965). In ODIS - Database Intermediary Structures Flanders [online]. . Record Last Modified Date : 25 maart 2010. Record no. 12174. Available from World Wide Web: <http://www.odis.be>.

Page 70: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

70

Gaston Kisselstein (1881-1955) – De laatste der Ultramontanen? Afkomstig van Seraing, priester van het bisdom Luik ( gewijd in 1906). Kisselstein studeert te Leuven kerkelijk recht in de periode 1905-07 en wordt in 1909 licentiaat (AUCL 1910, 182). In het Séminaire Historique van Prof. Cauchie is hij in de jaren 1908-09 achtereenvolgens bibliothecaris en secretaris; in 1907 werkt hij er over de verhouding Kerk/Staat in het prinsbisdom Luik in de moderne tijd en in 1909 over de houding van de franse clerus t.o.v. het huwelijk, tijdens de lange strijd tussen kerk en staat (AUCL 1908, 321; 1910, 501-516). Kisselstein wordt docent filosofie aan het Klein Seminarie te Sint-Truiden vanaf 1910 en is redactielid van de Revue catholique de droit, die sinds 1898 door het Leuvens Hoger Instituut voor Wijsbegeerte uitgegeven wordt 211. Kisselstein wordt in 1912 doctor en magister in het kerkelijk recht onder de hoede van de uit Tielt afkomstige hoogleraar kerkelijk recht Alfons van Hove (1872-1947), met een dissertatie over schenkingen en legaten aan kerkfabrieken (AUCL 1913, 138). De relatie tussen Kisselstein en Cauchie lijkt wat koeltjes, hetgeen wel eens hieraan gelegen zou kunnen zijn dat Kisselstein eerder bij het ultramontaans gedachtengoed aansluit 212. In april 1914 verblijft Kisselstein te Rome bij Sint-Juliaan, al wordt zijn studie-onderwerp niet dadelijk duidelijk. Tijdens de eerste wereldoorlog herneemt hij blijkbaar zijn docentschap aan het seminarie te Sint-Truiden, maar vanaf 1919 is hij docent theologie aan het Grootseminarie te Luik. In de periode 1927-37 publiceert hij in de Revue Ecclésiastique de Liège en/of in de reeks Etudes religieuses (uitgegeven te Luik door “La Pensée catholique”) enkele eerder conservatieve artikels over hete hangijzers binnen het kerkelijk recht: de burgerrechtelijke echtscheiding, de index, euthanasie en sterilisatie… In een laatste publicatie (1937) heeft Kisselstein het nog eens uitgebreid over de regelmatig gespannen verhouding tussen kerk en politiek; een stokpaardje dat hij al sinds zijn Leuvense studententijd berijdt 213.

Collectie auteur

Gedurende zijn twintig laatste levensjaren is Kisselstein pastoor-deken van Sint-Jacobskerk te Luik (1936-1955), examinator en synodaal rechter sinds 1943. Hij overlijdt te Luik in 1955. Biografische gegevens over hem zijn schaars 213bis.

211. Publicaties uit die periode: G. Kisselstein, ‘Les fabriques d'églises et le principe de la spécialité’, Revue catholique de droit 2 (1910), 213-235; Id., ‘L'article 15 du Concordat de 1801 et les libéralités aux établissements ecclésiastiques’, Revue catholique de droit 3 (1911), 153-164. Zie ook zijn bespreking van J. Faurey, Le droit ecclésiastique matrimonial des calvinistes français (Parijs, 1909), in de Revue d'histoire de l'Église de France 2 (1911), 503-512.. 212. G. Kisselstein, Les dons et legs aux fabriques d’églises paroissiales en Belgique. Étude juridique, (Université catholique de Louvain. Dissertations doctorales de la faculté de théologie, 2e série, 5), Leuven-Parijs, 1912, xxxii-580 p. “Cet ouvrage d'un professeur au petit séminaire de Saint-Trond développe les théories que l'on peut appeler ultramontaines” (citaat uit Jahrbuch des öffentlichen Rechts 7 (1913), 291, waarin Kisselstein’s publicatie van 1912 wordt besproken). Veel later schrijft Kisselstein een ‘Hommage à Mgr Van Hove’, Annua Nuntia lovaniensia 5 (1948), 42-52. 213. G. Kisselstein, ‘A propos du divorce civil’ (1927), ‘L'index : les lois de l'église, le devoir des catholiques’ (1927), ‘Les modes indécentes’ (1927), ‘L'euthanasie; Son aspect médicojuridico-moral’ (1935), ‘La stérilisation légale devant la conscience chrétienne’ (1935), Le catholique belge devant la vie publique, Brussel, Edition universelle, 1937, 68 p. 213bis. E. Koninckx, Le clergé du diocèse de Liège (1825-1967), I, Luik, 1974, 179; Gaston Kisselstein. In: ODIS. Record last modified date: 8 november 2015. Available from World Wide Web: http://www.odis.be/lnk/PS_9755

Page 71: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

71

Julien Buelens (1885-1929) – Expert in arbeidsrecht en…spion tijdens wereldoorlog 1. Afkomstig van Antwerpen, priester van het aartsbisdom Mechelen (gewijd in 1908). Julien Buelens komt na een verblijf aan het Grootseminarie te Mechelen (1905-1908), naar Leuven en studeert er in de jaren 1908-13. Hij wordt licentiaat in Handels- en Consulaire Wetenschappen in 1910 en vervolgens doctor in Politieke en Sociale Wetenschappen in 1913 (AUCL 1911, 196; 1914, 146) ; dit laatste blijkbaar op een dissertatie over arbeidsrecht in Duitsland 214. J. Buelens was waarschijnlijk een leerling van de professoren Jules Van Den Heuvel en Victor Brants van de Leuvense rechtsfaculteit. Jules Van Den Heuvel (1854-1926) had in 1892 de School voor Politieke en sociale wetenschappen opgericht, en in 1897 de School voor Handels- en Consulaire Wetenschappen; hij vernieuwde de rechtswetenschap te Leuven door internationaal vergelijkend onderzoek in de wetgeving. Victor Brants (1856-1917) pleitte voor staatsinterventie met het oog op een rechtvaardiger arbeidsregime, en zocht op dat vlak naar contacten in Duitsland en Oostenrijk. Vermoedelijk was Buelens een tijdje assistent of beursstudent van één van beide hoogleraren. Julien Buelens is niet te verwarren met zijn twee jaar jongere broer René Buelens (1887-1970), tevens priester, die in 1912 te Leuven afstudeert als licentiaat Politieke en sociale wetenschappen, en daarna collegeleraar te Mechelen wordt 215. Zijn Leuvense studentenjaren (1908-1914), blijkt Julien Buelens te kunnen combineren met een docentschap ‘politieke economie’ aan de Ecole Supérieure commerciale et consulaire te Mons, een afdeling van de in 1896 opgerichte Facultés Universitaires Catholiques (FUCAM). In april 1914 verblijft hij te Rome (Sint-Juliaan), maar enkele maanden later vallen Duitse troepen België binnen Julien Buelens meldt zich aan als oorlogsvrijwilliger en wordt aalmoezenier in de Antwerpse forten (meer bepaald fort Ertbrand). Bij de val van de stad trekt het Belgisch leger zich terug, maar Buelens blijft in Antwerpen en wordt in oktober 1914 aalmoezenier in het Stuyvenbergziekenhuis, waar hij in contact komt met clandestiene bladen, zoals “La Libre Belgique”. Vervolgens is hij leraar aan het Institut Sainte Marie te Schaarbeek (1915-1916). Overtuigd dat de Duitsers door middel van spionage kunnen worden verslagen, richt Buelens in november 1916, de Mechelse inlichtingendienst LUX op en begint onmiddellijk spionnen te rekruteren. Vrij snel maakt hij van zijn dienst een gigantisch netwerk, dat tot aan de Wapenstilstand actief zal blijven en kan rekenen op de medewerking van meer dan honderd agenten. De tentakels van de dienst reiken van Antwerpen tot Ath, over Mechelen en Brussel. Begin 1917 wordt Buelens door kardinaal Mercier als leraar overgeplaatst naar het Sint-Norbertusinstituut in Antwerpen, hetgeen hem in staat stel ook voor de spoorlijn Mechelen-Antwerpen spionage-activiteiten op het getouw te zetten. Na verraad door een dubbelspion, wordt Buelens door de Duitsers gearresteerd op 7 november 1917, en opgesloten in de gevangenis van Sint-Gillis. Zijn twee jaar jongere broer René, ook een geestelijke en leraar aan het Sint-Romboutscollege te Mechelen, neemt een tijdje de leiding van het spionagenet over, maar is uiteindelijk verplicht in Nederland onder te duiken. Op 2 september 1918 verschijnt Julien Buelens voor het Duitse Kriegsgerecht, maar wordt tot ieders verbazing vrijgesproken. Toch blijft hij in de gevangenis van Sint-Gillis, en wordt pas op 4 november 1918, enkele dagen voor de wapenstilstand, vrijgelaten. Gezien zijn spionage-aktiviteiten wekt het geen verbazing dat hij gedecoreerd wordt tot Officier in de Orde van het Britse Rijk en de Engelse Oorlogsmedaille opgespeld krijgt. Na de eerste wereldoorlog is Julien Buelens achtereenvolgens residerend priester te Essen (1917-21), geestelijk directeur bij de Zusters Franciscanessen te Sint-Job-in-’t Goor (1921-26), residerend priester te Zandhoven (vanaf 1927), alwaar hij overlijdt in 1929. Blijkens mededeling van E.H. Gerrit Vanden Bosch, Archivaris Aartsbisschoppelijk Archief te Mechelen, bezit het archief geen foto van Julien Buelens 216.

214. J. Buelens, Les Employés en Allemagne. Leur situation et leur contrat d' emploi, Antwerpen, Veritas, 1913, 327 p. 215. Mariette Gilis. Renaat Buelens. In: ODIS. Record last modified date: 5 augustus 2006. Available from World Wide Web: http://www.odis.be/lnk/PS_2608 216. A. Tihon, Nécrologe du clergé du diocèse de Malines (1813-1961), Brussel, 2004, passim; J.R. Leconte, Aumôniers militaires belges de la guerre 1914-1918, Brussel, 1969, 121; Nele Barbry. Julianus Buelens (1885-1929). In ODIS - Database Intermediary Structures Flanders [online]. 26 november 2005. Record Last Modified Date : 3 januari 2011. Record no. 67541. Available from World Wide Web: <http://www.odis.be>. Over Buelens’ aktiviteiten als spion: G. Clerbout, 'Spioneren voor vorst en vaderland. Mechelse spionnen in dienst van de Verenigde Legers tijdens de Eerste Wereldoorlog', 't Ridderke, Heemkundekring Hoembeka, [17] 2009/1, 4-41.

Page 72: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

72

Gaston Wallerand (1884-1941) – hoogleraar aan de letterenfaculteit van Sint-Aloysius te Brussel Afkomstig van Seloignes (prov. Henegouwen); priester van het aartsbisdom Mechelen (gewijd in 1908?) Wallerand studeert te Leuven (1908-1911) en wordt er achtereenvolgens baccalaureus, licentiaat en doctor in de thomistische wijsbegeerte (AUCL 1910, 187; 1911, 163; 1912, 140). In april 1912 is hij op studiebezoek in Rome (en verblijft op St Juliaan), waarna hij in de Revue Bénédictine van juli 1913 een artikel publiceert onder de titel ‘La situation de l'Eglise dans l’Empire Romain avant et après l'Edit de Milan’. Na Charles Thurot (1823-1882) is Wallerand één van de pioniers in de studie van de middeleeuwse grammatika en in 1913 geeft hij de spekulatieve grammatika van Zeger van Kortrijk (1283-1341) uit 217.

Collectie auteur Nog voor de eerste wereldoorlog uitbreekt, moet Wallerand wellicht collegeleraar in St.-Louis te Brussel zijn geworden, want vanaf juni 1916 geeft hij maandelijks een tijdschriftje «Qui vive? Belgique et Saint Louis», ook wel “Revue de Saint-Louis en Campagne” uit, dat bedoeld is voor de oud-studenten van deze instelling. Op zijn doodsprentje is vermeld dat Wallerand aan het Ijzerfront vertoefde (als legeraalmoezenier) en dat hij oorlogsinvalide was. Daarnaast is Wallerand in de periode 1910-1937 met meer dan vijftig bijdragen, veelal kronieken of boekbesprekingen, aktief binnen de Revue néoscolastique de Philosophie van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte te Leuven. Vanaf 1919 doceert Wallerand over « Philosophie morale » aan de Letterenfaculteit van het Brusselse Sint- Aloysiusinstituut, maar na het overlijden van kanunnik Vosters (1921) geeft hij er les in Logica en Natuurrecht en krijgt er zijn voormalige Leuvense studiegenoot, jurist en filosoof Jacques Leclercq (1891-1971) als collega. Deze laatste richt in 1926 het tijdschrift « La Cité Chrétienne” op, waarin Wallerand enkele bijdragen publiceert (1926-27). Enkele jaren later wijdt Wallerand diverse bijdragen aan de Mechelse scholastisch filosoof Henricus Batenus (1246-na 1310) 218. Tot in 1938 blijven Leclercq en Wallerand mekaars collega in Brussel. Daarna wordt Leclercq hoogleraar te Leuven (tot 1961), terwijl Wallerand pastoor wordt van de Onze-Lieve-Vrouw Boodschap-parochie te Elsene; alwaar hij overlijdt in 1941. Hij is dan Ridder in de Leopoldsorde en Officier in de Kroonorde 219.

217. G. Wallerand, Les Oeuvres de Siger de Courtrai; étude critique et textes inédits. Edition : Leuven, Institut supérieur de philosophie de l'Université, 1913, 262 p.

218 . G. Wallerand, ‘Le problème de la douleur’, La cité chrétienne 1 (1927), 360-366; Id., ‘Que deviendrons-nous après la mort ?’, La cité chrétienne 1 (1927), 576-581; Id., Henri Bate de Malines. Speculum divinorum et quorundam naturalium. Étude critique et texte inédit (Philosophes Belges, XI,1), (Louvain: Institut Supérieur de philosophie de l'université), 1931, 236 p.; Id., ‘Bâte, Henri’, Dictionnaire d'histoire et de géographie ecclésiastique 6 (Parijs, 1932), 1313-1314; Id., ‘Henri Bate de Malines et saint Thomas d'Aquin’, Revue néoscolastique de philosophie 36 (1934), 387-411).

219. G. Braive, ‘L’histoire de l’enseignement de la philosophie morale aux Facultés universitaires Saint-Louis (1858-1968)’, In: Variations sur l'éthique: hommage à Jacques Dabin, Brussel, 1994, 47-48. Geen enkele melding over hem in Odis.be.

Page 73: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

73

Jozef Huygh (1885-1946) – Architect van kerken en lid van de Pelgrimbeweging Afkomstig van Reet (thans Rumst); leek. Jef Huygh studeert in de periode 1902-1906 niet aan de universiteit, maar aan de Antwerpse academie voor Schone Kunsten, richting architectuur, en loopt gelijktijdig stage bij Ernest Dieltiens (1848-1920). Hij wint in 1911 de prestigieuze Prijs van Rome voor Architectuur en verblijft op Sint-Juliaan gedurende twee seizoenen (1912-13 en 1913-14) om er de “architecture chrétienne des temps primitifs en Italie” te bestuderen. Aansluitend verblijft hij gedurende lange tijd in het zuiden van Spanje; wellicht gedurende de eerse wereldoorlog. Na de eerste wereldoorlog associeert hij voor enkele jaren met E. Dieltiens, maar start in 1923 een zelfstandige praktijk en werkt daarbij soms samen met Flor Van Reeth (1884-1975), architect en kunstschilder. In 1921 wordt Huygh ook nog docent aan de Antwerpse academie, waar hij jaren later René Braem (1910-2001) als student heeft. Eén van zijn de eerste projecten waarmee Huygh kan uitblinken is de kerk van Onze-Lieve-Vrouw Altijddurende Bijstand in Deurne (1925). In 1924 staat Huygh mee aan de wieg van de kunstenaarsgroepering De Pelgrim (1924-1931), die de heropleving van de Vlaamse cultuur op basis van christelijke en humanitaire waarden voorstaat. Naast de architect Flor Van Reeth (1884-1975) maken o.a. Felix Timmermans (1886-1947), Ernest van der Hallen (1898-1948), Dirk Vansina (1894-1967), Eugeen Yoors (1879-1975) en Gerard Walschap (1898-1989) er deel van uit. Huygh neemt deel aan de twee Pelgrimtentoonstellingen: deze van 1927 die indruk maakt, en deze van 1930 die enigszins flopt en het uiteenvallen van de groep één jaar later aankondigt 220. De monumentale Sint-Laurentiuskerk aan de Antwerpse Markgravelei, door Huygh in neo-byzantijnse stijl gebouwd tussen 1932 à 1941, wordt zijn meesterwerk 221.

Collectie auteur

Tussen 1933 en 1936 bouwt Huygh in samenwerking met Flor van Reeth de Sint-Jozefkerk in Deurne. Het eclectische werk van Huygh straalt een grondige kennis uit van zowel historische als eigentijdse architectuur. In 1946 overlijdt hij 222.

220. Pelgrimkunst: religie en moderniteit, 1910-1940, KADOC-K.U.Leuven, 2008, 64 p., passim; Retrospectieve Jozef Huygh (Tentoonstelling), Reet: Heemkring De Root, 1998. 221. J. Huygh, Nieuwe Sint-Laurentiuskerk te Antwerpen, S.l.: s.n., 1930, 12 p.; L. Luyts, De St.-Laurentiuskerk te Antwerpen van Jef Huygh 1885-1946; lic.verh. kunstgeschiedenis, UGent, 1995; K. Scheerlinck, 75 jaar Sint-Laurentiuskerk [tentoonstellingscatalogus], [Antwerpen], 2009. Huygh schreef ook: ‘Deux églises modernes à Anvers’, La construction moderne, (Parijs), 50 (1935), 1022-1033. 222. Rapport Annuel. Palmarès 1924-1925, Académie Royale des Beaux-Arts d’Anvers, Antwerpen, 1924-25, 17, 27; J. Cuypers, Jef Huygh. Antwerps architect, 1885-1946, Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw, verhandeling, 1977; M. Culot e.a., Musée des Archives d’Architecture Moderne, Brussel, 1986, 387; B. Hoybergs, Jef Huygh. Antwerps architect (1885-1946), Universiteit Gent, Vakgroep Architectuur en Stedenbouw, verhandeling, 2003; A. Van Loo (red.), Repertorium van de architectuur in België van 1830 tot heden, Antwerpen, 2003, 358-359; D. Laureys (red.), Bouwen in beeld : de collectie van het Architectuurarchief van de Provincie Antwerpen, Turnhout, 2004, 212-215; M. Jaenen, De evolutie van het architectuuronderwijs in Antwerpen tussen 1919 en 1977. Artesis Hogeschool Antwerpen, Departement Ontwerpwetenschappen, verhandeling, 2009, passim; Annelies Nevejans en Ellen Van Impe. Jef Huygh. In: ODIS. Record last modified date: 16 november 2012. Available from World Wide Web: http://www.odis.be/lnk/PS_3609.

Page 74: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

74

Arthur Geerts (1889-1972) – Vondelkenner Afkomstig van Melsele; leek. Het is onduidelijk of we het met deze figuur bij het juiste eind hebben. Rector Vaes heeft – een vergissing inziende? – in de lijst van ‘chapelains’ het woord Albert overschreven, en de zaak daarmee niet verduidelijkt. Arthur Geerts is daardoor enigszins een gok, maar dan ook de enige, binnen deze lijst. Reeds tijdens zijn collegejaren aan het Klein Seminarie te Sint-Niklaas, omstreeks 1907 richt Geerts, samen met de twee jaar jongere Filip De Pillecyn (1891-1962) de Beverse studentenbond 'Vlaams en Vrij' op 223. Hij studeert te Leuven klassieke filologie 1909-13 en behaalt in 1913 het doctoraat in de klassieke filologie (AUCL 1914, 170); waarna hij in april 1914 op Sint-Juliaan verblijft (zonder dat zijn studieonderwerp aldaar gekend is). Een jaar eerder was de Pillecyn, die vanaf 1910 te Leuven Germaanse filologie studeert, Geerts opgevolgd als gouwhoofdman van de Oostvlaamsche studentenbond 224. Wanneer Geerts in 1914 terugkeert naar België, is de Duitse inval en het begin van de eerste wereldoorlog niet ver weg. Vermoedelijk in deze periode huwt Geerts met Maria D'Haese (1892-1960) uit Geraardsbergen. Hij heeft haar wellicht al leren kennen in zijn Leuvense studententijd, als zuster van (Al)bert d'Haese (1889-1982), later Vlaams-nationalistisch volksvertegenwoordiger en senator, advocaat en journalist, en van Frans d’Haese (over deze laatste elders in deze tekst). Het heeft er alle schijn van dat Geerts samen met de gebroeders d’Haese in het activistisch avontuur belandt, gebeurlijk via Jong-Vlaanderen een activistische groep uit Gent. Dat Geerts een betrekking als atheneumleraar (aangeboden door de Raad van Vlaanderen) aanvaardt, is niet bewezen maar ligt voor de hand. Evenzeer dat hij die betrekking bij de bevrijding in 1918 verliest, en ingevolge zijn anti-Belgische houding ook alle hoop op een andere betrekking in het land mag vergeten. Feit is dat we Geerts in 1919 net ten noorden van de Belgische grens, in het Nederlandse Rozendaal terugvinden, als leraar aan het Norbertuslyceum aldaar.

Detail uit een groepsfoto van Gymnasiumleerlingen van het Norbertuslyceum van Rozendaal (Nl.) met hun leraar Arthur Geerts op schoolreis naar Marken, op 1 augustus 1924 (www.europeana.eu).

Omdat zijn Belgisch universitair diploma in Nederland niet erkend wordt, ziet hij zich verplicht zijn letterenstudie over te doen. Jaren later schrijft hij hierover: Toen ik in 1919 te Utrecht bij professor C.W. Vollgraff kwam aankloppen om mijne Academische examens over te doen, werd ik door hem met de meeste welwillendheid ontvangen. Hem en zijne collega’s heb ik in de eerste plaats te danken dat mijn loopbaan door de politieke beroeringen, waarvan zoovele tijdgenoten de storende en ontzenuwende invloed aan den lijve ervaren hebben, niet onderbroken werd. Het mag geen toeval heten dat Geerts bij Carl Wilhelm Vollgraff (1876-1967) ging aankloppen. Deze hoogleraar Griekse taal- en letterkunde, eerst werkzaam aan de universiteit van Groningen (1908-17) en vervolgens aan die van Utrecht (1917-46), was immers in België opgegroeid omdat zijn vader Johann Christoph Vollgraff (1848-1920), hoogleraar Latijn was aan de Université Libre de Bruxelles in de periode 1883-1902. Geerts studeert weliswaar niet in Utrecht maar aan de Universiteit te Amsterdam; vermoedelijk in de jaren 1920-25. Om te doctoreren keert hij echter terug naar de Utrechtse universiteit, wellicht omdat zijn studieonderwerp (Vondel) hem ingefluisterd was door voormelde hoogleraar Vollgraff. In 1932 promoveert Geerts tot doctor in de Wijsbegeerte en Letteren op een proefschrift over Vondel als classicus bij de humanisten in de leer, dat bij de Norbertijnen van Tongerlo gedrukt wordt. Of hij daarna een academische carrière ambieert, is onduidelijk. Wel is zeker dat het niet zo ver komt. In de jaren 1930-35 publiceert hij nog wel enkele bijdragen i.v.m. Vondel, maar houdt het dan voor bekeken. Hij overlijdt in 1972 te Rozendaal (Nl.) 225.

223. A.Geerts, "Herinneringen aan lang-vervlogen dagen. Uit de geschiedenis van het klein-seminarie", ...Ic hou. Contactblad van het Sint-Jozef-Klein-Seminarie te Sint-Niklaas, 2 (1968), 4-23. 224. A. van Wilderode, K. de Meulder, 100 jaar Filip de Pillecyn, Gent, 1992, 39. 225. Bilbiografie van Geerts: A.Geerts, ‘Over teksten, commentaren en humanistische werken door Vondel bij zijn vertalingen gebruikt’, Handelingen van het tiende Vlaams Filologenkongres Antwerpen, 25-27 april 1930, 21-34; A.Geerts, Vondel als classicus bij de humanisten in de leer, Tongerlo, St. Norbertusdrukkerij, 1932, 254 p. Ten slotte nog enkele bijdragen in de eerste vijf jaargangen van het tijdschrift Vondelkroniek, dat tussen 1930 en 1941 uitgegeven wordt door Bernardus Constant Molkenboer (1879-1948), Dominicaan en Hoogleraar Vondelstudies in Nijmegen, die in Rome kunstgeschiedenis gestudeerd had in 1909-11.

Page 75: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

75

Julien Vermaut (1879-1940) - Deken van Ieper Afkomstig van Kortrijk, priester van het bisdom Brugge (gewijd 1902). Hij is wellicht de zoon van de gelijknamige (Julien Vermaut), die in Kortrijk drukker-uitgever is. Hij studeert te Leuven theologie in de jaren 1902-05 en wordt licentiaat in 1905 (AUCL 1906, 183). Hij neemt deel aan het Séminaire Historique van Prof. Cauchie en werkt er in 1903 over Luther en de bijbel (AUCL 1904, 359-361). Dat hij in 1904 doctor in de theologie zou geworden zijn (zoals beweerd op het bidprentje bij zijn overlijden) lijkt ons niet te kloppen. De enigszins progressieve dissertatie waarmee Vermaut in juli 1905 promoveert, blijkt door conservatieve geestelijken minder gesmaakt te worden 226.

Collectie auteur Na zijn studies is hij achtereenvolgens in 1905 leraar in het St.-Lodewijkscollege te Brugge (vanaf 1905), onderpastoor te Ruislede en godsdienstleraar bij het Atheneum te Brugge (vanaf 1912), pastoor van de Sint-Jacobskerk te Brugge (vanaf 1925) en uiteindelijk Deken van Ieper (vanaf 1929). Tijdens de kerstvakantie 1911-12 verblijft Vermaut in Sint-Juliaan te Rome, zonder dat de reden van dat verblijf gekend is. Tijdens de eerste wereldoorlog wordt hij door de Duitse bezetter op beschuldiging van spionage opgepakt en gevangen gezet in Duitsland, waar hij de –tevens gevangen- Gentse hoogleraar Paul Fredericq (1850–1920) ontmoet; in de gevangenkampen van Munsterlager en Holzminden krikt hij het moraal van zijn Belgische lotgenoten zo goed als mogelijk op. Een tijdje later is hij geïnterneerd in het Zwitserse Neuchâtel 227. Vermaut leeft net niet lang genoeg om voor de tweede maal een duitse inval in België mee te maken. Hij overlijdt op 5 april 1940 te Ieper 228.

226. Guy Zelis (dir.), Les intellectuels catholiques en Belgique francophone aux 19e et 20e siècles, Louvain-la-Neuve, 2009, 294. 227. J. Pee, ‘Herinneringen aan Paul Fredericq. Bij de honderdste verjaardag van zijn geboorte’, De Vlaamse Gids, 34 (1950), 489-510; J. Geldhof, ‘Verschaeve schrijft aan Omer van Rie via Zwitserland’Verschaeviana, I, 1970, 242. 228. Biografische gegevens: Annua nuntia lovaniensia, 4 (1940), 72-73; Julianus Vermaut. In: ODIS. Record last modified date: 12 november 2003. Available from World Wide Web: http://www.odis.be/lnk/PS_29878

Page 76: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

76

Francis Wynch (1873-1944?) Francis Wynh is enigszins een buitenbeentje binnen deze groep, en wij hadden de grootste moeite om enige biografische info over hem terug te vinden. In de Leuvense universiteitsmatrikels wordt hij vermeld als priester van het bisdom Mechelen, maar geboren in Brits Indië (Suisla?), vermoedelijk als zoon van legerofficier Henry Paul William Wynch (geb 1831) en Maria Anne Kelly. Blijkbaar is Francis (minstens) vanaf 1881 in het Britse Brighton, Sussex, en in voormelde matrikels staat hij inderdaad vermeld als gedomicilieerd in het stadje Haywards Heath (Sussex). Hij studeert in Leuven in de jaren 1909-1912 thomistische wijsbegeerte en theologie, maar zonder daarin academische graden te behalen. Van oktober 1913 tot februari 1914 vinden we hem terug voor studieverblijf (?) te Rome, in Sint-Juliaan. Vervolgens breekt de Eerste Wereldoorlog uit en is hij aan het Belgisch front legeraalmoezenier voor het Britse leger en in 1917 krijgt hij een Belgische decoratie opgespeld : “Distinction méritée M. l’abbé Francis Wynch, longtemps attaché à l'hôpital Elisabeth à Poperinghe, vient d'être nommé Chevalier de l'Ordre de la Couronne. Cette distinction réjouira tous ceux qui ' ont connu l'activité, le désintéressement, le courage et le merveilleux moral de l'abbé, qui pendant si longtemps, à titre gracieux, s'est dévoué aux soldats Belges du front britannique comme infirmier volontaire et comme aumonier” 229. In de jaren 1927-1935 vinden we hem terug als aalmoezenier van…. de jockeys van de paardenrennen in Maisons-Laffitte, ten noorden van Parijs. Zijn aanwezigheid wordt door de pers regelmatig opgemerkt bij huwelijken en begrafenissen van de Franse adel in en om Parijs 230. Een Reverend Francis Blackwood Wynch overlijdt in 1944 in de streek van Yorkshire North Riding (Engeland); vermoedelijk gaat het daarbij over dezelfde persoon.

229. Le XXe siècle: journal d'union et d'action catholique, 5 juni 1917. 230. Le Gaulois, 22 maart 1929, 1 juli 1923, 16 december 1924, 17 december 1927, 22 maart 1929; Journal des débats politiques et littéraires, 20 sept. 1933.

Page 77: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

77

BIJLAGEN BIJLAGE 1 Chapelains et hôtes de Saint-Julien (Rome, Archief van de Stichting Sint-Juliaan der Vlamingen, ongenummerd) 1906-7. Novembre-Juillet. Mr. l’Abbé Paul Delannoy (Enghien) – (Droit canon et histoire) Maris-Avril. Mr. Le Professeur R. Lemaire (Tourneppe) (Archéologie) Juin. Mr. le Docteur Léon Van der Essen (Anvers) (Histoire) 1907-8. Novembre-Juillet. Mr. l’Abbé Auguste Pelzer (Histoire de la philosophie scolastique), Mr. l’Abbé Jean Marinis (Borgerhout) (Droit canon. Baccalauréat – Licence), Mr. l’abbé Jean Moureau (Anvers) (théologie) Mars (5 jours). M. le Professeur Edm. Remy (Philologie) Avril (3 semaines). M. le Professeur J. Forget (public. Syriaqes) Avril et Mai (5 jours). M. le Professeur A. Cauchie Février-Mai. Mr. Charles Collard de Louvain (études juridiques et économiques) 1908-9 Octobre-Mars. Mr. Simar (Histoire de l’humanisme ; hum. Belges) Octobre-Juin. Mr. Fierens (Mbre. De l’Inst. Hist. Belge) Octobre-Juin. Mr. L’Abbé Auguste Pelzer (Hist. Philosophie scolast.) Novembre-Juin. Mr. L’Abbé J. Marinis (Droit canon) Doctorat Novembre-Juin. Mr. L’Abbé J. Moureau (Philologie) Novembre-Juin. Mr. L’Abbé A. Pasture (Hist. Renaissance relig. XVI-XVII) Novembre-Juin. Mr. L’Abbé H. Callewaert (Hist. dioc. Bruges) Mars (4)-Juin. Mr. Van Isacker (Membre de l’Instit. Hist. belge) Avril (15 j.). Mr. L. Van der Essen, prof. A l’Univ. De Louvain Avril-Mai (1 mois). Mr. R. Lemaire, prof. A l’Univ. De Louvain Avril (15 jours). Mr. L. Noël, prof. A l’Univ. De Louvain 1909-10 Nov.-Juin. Mr. l’Abbé A. Pelzer (philosophie scolastique) Nov.-Juin. Mr. l’abbé A. Pasture (H. renaissance relig. en Belgique) Nov.-Juin. Mr. l’abbé J. Moureau (Philologie) Nov.-Juin. Ph. Van Isacker (Membre de l’Inst. H. belge) Avril. Mr. Besenger, prof. De rhétorique à Soignies. Janv.Févr. Ar[mand ?] Bocquet, prof. à l’Athenée de Bruxelles. 1910-11 Octobre-Juin. Mr. l’Abbé A. Pelzer, scrittore à la Vaticane. Octobre-Juin. Mr. l’Abbé P. Liebaert, attaché au Vatican bibl. (Miniatures) Octobre-Juin. Mr. l’Abbé P. Capelle. Doctorat en Sciences Bibliques. Octobre-Juin. Mr. l’Abbé L. Dieu. Langues coptes et …. Octobre-Juin. Mr. l’Abbé J. Moureau (sociologie) Octobre-Juin. Mr. Louis Bril (hist. des relations entre le St Siège et la Suède fin XVII au XIX siècle). Nov.-Avril. Mgr. Hebbelynck (langues anciennes) Avril. Mr. l’Abbé Norbert Wally, prof. de IIe à Bonne Espérance, [&]Mr. l’Abbé E. Biot, prof. de Ve à Bonne Espérance [Bonne Espérance : klein seminarie voor het bisdom Doornik]

Page 78: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

78

1911-12 M[essieurs] l[es] Abbé[s] A. Pelzer, P. Liebaert, P. Capelle, L. Dieu, A. Legrand (H. du Jansénisme), J. Moureau, J. Cochez (philosophie) Mgr. Hebbelynck Mr. Louis Bril (archiviste) Mr. Henri Delmotte (architecte) Déc. Janv. Mr. le Professeur Julien Vermanth de Bruges. Avril. M. Wallerand, prof. à S. Louis. boursier [?] , philosophie 1912-3 Pelzer – Liebaert – Dieu (Sept. – Juin) – Hebbelynck Delmotte (octobre – D. Huygh (architecte) (Nov. – Mai) R. Gits (doct. en histoire) Juin M. Van Cauwenbergh (langues orientales) Visiteurs: Septembre: Malengrau, curé de la Bouverie; H. Deschamp, vicaire à S. Ghislain; C. Houtoir, professeur à La Louvière. Octobre: M. Haustraete, inspecteur Tournai; M. Cyrille d’Hauffe, prof. Poésie S. Trond. Mars: De Bie, professeur philosophie Malines; De Jonghe, professeur Université; Mgr. Van Cauwenbergh, vice-recteur. Avril-Mai: M. Sencie, prof. Université; M. Cauchie. 1913-1914 Mgr. Hebbelynck – Liebaert – Pelzer R. Van Cauwenbergh Paul R. M. Albert De Meyer (Jansénisme) R. M. Francis Wynck (oct. Février) Frans d’Haese (hagiographie carolingienne) Camille Tihon, membre inst. Hist. Belge (Décembre – Juin) R. François Baix, dioc. Namur, membre inst. Hist. Belge (Mars-Juin) Prosper Thuysbaert (doct. en droit, boursier) (Mars-Mai) R. Kisselstein, prof. S. Trond (Avril) boursier R. Buelens, boursier (Avril) J. Huyghe (février-juin) Albert [overschreven met:Arthur?] Geerts (Avril) BIJLAGE 2

A.Fierens, ‘Over geschiedenis’, Dietsche warande en Belfort 10 (1909), 484-485. Terwijl alzoo rondom hem de loftrompet wordt gestoken - want geen geleerde heeft misschien in zijn leven meer hulde- en dankbetoon ontvangen dan hij - voltooit Prof. Kurth, met evenveel eenvoud als werklust, een nog onuitgegeven gewrocht - de geschiedenis van Luik - in zijn ietwat eng studievertrek van het Belgisch Instituut voor Geschiedenis te Rome, dat sedert enkele jaren staat onder zijne leiding en bestuur. Eene buitengewone bedrijvigheid heeft in dit Instituut dezen winter geheerscht: Eerstens ter wille van het groot getal werken die er werden aangevat. Eene opsomming slechts, want later komen we hier uitvoerig op terug: Dr A. Fayen heeft onder druk het tweede boekdeel der brieven van Johannes XXII (1316-1334) (het eerste deel verscheen in Oktober 1908) en heeft reeds de studie aangevat der bullen van Gregorius XI (1370-1378); Dom U. Berlière legt ter pers de smeekschriften van Innocentius XI (1352-1362), die als vervolg zullen dienen op deze van Clemens VI (1342-1352), welke hij vroeger reeds uitgaf (Rome-Brugge, 1906); van denzelfden Clemens worden de brieven thans onderzocht door Dr Ph. Van Isacker, terwijl steller dezes de bullen van Benedictus XII (1334-1342) half afgedrukt, de smeekschriften van Urbanus V (1362-1370) drukvaardig en zijne brieven reeds ten deele ter uitgave voorbereid heeft. Tweedens ter wille van de geschiedkundige voordrachten, die er om de veertien dagen gehouden werden. Dom U. Berlière sprak herhaaldelijk over den toestand der Benediktijner abdijen in de XIVe eeuw; Mgr. Vaes, rector van Sint-Juliaan van Vlaanderen, handelde over de Vlaamsche liefdadige stichtingen te Rome van af de xive tot de xviiie eeuw. Dr A. Fayen riep de aandacht op de betrekkingen die reeds vóór eeuwen bestonden tusschen Congoland en den H. Stoel, en M. Kurth zelf hield eene zoo geleerde als geestdriftige rede over de gemeenten in de Middeneeuwen. Een uitgelezen publiek woonde telkens de vergaderingen bij; niet alleen onze landgenooten, maar nog talrijke geleerden uit Frankrijk, Duitschland, Engeland en Nederland, die te Rome verblijven, kwamen de voordrachtgevers aanmoedigen en toejuichen.

Page 79: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

79

Daareven werd vernoemd Mgr. Vaes, en dat doet me gedenken de wetenschappelijke bedrijvigheid, die thans heerscht in de aloude stichting van Sint-Juliaan van Vlaanderen. Van de drie kapelaans houden er twee zich onledig met geschiedenis. De E.H.A. Pasture bereidt een grondige en uitgebreide studie betreffende den godsdienstigen toestand der Nederlanden onder Aalbrecht en Isabella, en de E.H.H. Callewaert, van Thourout, maakt de lijst op van al de bronnen, die te Rome te vinden zijn voor de geschiedenis van het bisdom Brugge. Te zamen bereiden zij ook eene gedeeltelijke uitgave van het pelgrimsboek van Sint-Juliaan gedurende de xviie en de xviiie eeuw. Dat dit pelgrimsboek niet zonder belang is voor de plaatselijke geschiedenis kan best hieruit blijken, dat er in menige stad onzer gewesten, onder meer te Edingen, een soort broederschappen bestond met het oog op de bedevaart naar de Eeuwige Stad. Niet alle pelgrims landden overigens noodzakelijk aan in Sint-Juliaan: ook in de Nederlandsche stichtingen van het Campo Santo dei Tedeschi en van Santa Maria dell' Anima konden zij onderkomen vinden. De geschiedenis dezer laatste instelling werd vóór enkele jaren op meesterlijke wijze geschreven door een harer kapelaans, Dr. J. Schmidlin (Geschichte der deutschen Nationalkirche in Rom. S. Maria dell' Anima. Freiburg-in-Breisgau, 1906). Alleen werd er de rol, door onze landgenooten gespeeld, eenigszins over 't hoofd gezien en gekleineerd, en dat verwekte vanwege den bestuurder van het Hollandsch Instituut voor Geschiedenis te Rome, Dr. G. Brom, een nog al rake verdediging van onze geschiedkundige rechten in

BIJLAGE 3a

A.Fierens, ‘De Vlamingen te Rome’, Hooger Leven, 20 maart 1909 (nr. 12) Sint-Juliaan van Vlaanderen neemt intusschen een nieuwe vlucht. Dank zij het initiatief van zijn jongen, maar zeer ieverigen rector, telt het thans drie kapelaans, de EE. H.H. Dr. A. Peltzer, H. Callewaert en A. Pasture die zich te Rome onledig houden met opzoekingen betreffende de scolastiek eenerzijds en de vaderlandsche geschiedenis anderzijds. M. Callewaert bijvoorbeeld maakt een repertorium van de belangrijkste onuitgegeven dokumenten betreffende de geschiedenis van Vlaanderen (meer bepaaldelijk van het bidsom Brugge), die in de verschillende archieven en bibliotheken van Rome bewaard worden. Ook andere landgenooten die, om studiezaken, voor korten of langen tijd te Rome verblijven, vinden steeds in San Giuliano een hartelijk onthaal. Zo vermelden zijn registers in de twee laatste jaren de namen van prof. Cauchie, prof. Forget, prof. Remy, prof. Lemaire, prof. Van der Essen, adv. Collard, Dr. Marinis, Dr. Simar, Dr. Van Isacker, E.H. Delannoy, E.H. Moureau enz. Zonder overdrijving mag gesteld worden, dat het [= Sint-Juliaan] nu weer, gelijk in het verleden de kern uitmaakt van onzer nationale kolonie in de Eeuwige stad. Eere daarom aan Mgr. Vaes, die, verwant met beide onze nationale rassen, aan de geestesvinnigheid van den waal de karaktervastheid paart van den Vlaming, en in den vollen zin des woords the right man on the right place is, om Sint-Juliaan van Vlaanderen terug te voeren tot den heerlijksten bloei ! Rome, den 15n Maart 1909. BIJLAGE 3b [A.Fierens?], ‘De Stichting “Sint Juliaan der Vlamingen” te Rome’, Ons Volk ontwaakt, 13 januari 1912. Gedurende deze laatste jaren vermocht die nationale instelling, gesteund door welwillende Belgen, haren voor ons land weldoenden invloed uit te breiden, door het tot stand brengen in Sint Juliaan van een wetenschappelijk midden voor jonge Belgische geestelijken. Jaarlijks komen hier verscheidene priesters verblijven om in Rome hunne hoogere studiën te voltrekken, op alle gebied: godgeleerdheid, patristiek, geschiedenis, oudheidkunde, oostersche talen, wijsbegeerte. Zoo benuttigen zij de tallooze voordeelen die Rome voor hoogere ontwikkeling oplevert door zijn gebouwen en overblijfsels uit het verleden, door zijn menigvuldige en schatrijke archieven en bibliotheken, alsook door zijn zoo jeugdig-bloeiende wetenschappelijke inrichtingen. Reeds heeft het Sint Juliaansgesticht verschillende werken van belang laten verschijnen. Zoodoende werd ook aan Sint Juliaan een nieuw leven geschonken: opnieuw groeit hier een waar Belgisch midden. 't Is ook in Sint Juliaan dat de Vlaamsche studiekring ―de Jan Van Ruisbroekkring― in 1909 gesticht, zijn vergaderingen houdt. En vraagt ge nu, lezers van Ons Volk, wie de levenwekker is, die deze aloude Vlaamsche stichting tot nieuwen groei en bloei geroepen heeft? Mgr Vaes, een geboren Antwerpenaar. Onlangs nog beloonde paus Pius X zijn onverdroten ijver en zijn groote verdiensten met hem tot huisprelaat te benoemen. Hartelijk proficiat, Monseigneur! Moge de eeuwenoude, maar verjongde Vlaamsche stichting St. Juliaan, onder uwe verstandige en krachtige leiding eene heerlijke toekomst te gemoet gaan en ook voor ons hongerig Vlaamsche Volk niet zooals vroeger het stoffelijk brood - maar het geestelijk brood breken van kennis en wetenschap.

Page 80: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

80

BIJLAGE 4: [L. Van der Essen?], ‘Chronique’, Analectes pour servir à l'histoire ecclésiastique de la Belgique, 3e serie, 37 (1911), 526 Les travaux entrepris par l'Institut de Saint-Julien-des-Belges embrassent un cadre plus étendu et plus varié. Les travaux strictement historiques devant paraître en 1912 sont les suivants : Les institutions hospitalières flamandes à Rome du XVe au XXe siècle, par Mgr VAEs; La restauration religieuse aux Pays-Bas catholiques, sous les archiducs Albert et Isabelle (1596-1633), principalement d’après les archives de la Nonciature et les relations épiscopales déposées lors de la visite “ad limina”, et l’Inventaire des archives de la visite “ad limina” au point de vue des anciens évèchés des Pays-Bas (1590-1800), par M. l’abbé A. Pasture; Les relations du Saint-Siège et de la Suède depuis le XVIIe jusqu’au XIXe siècle, principalement d’après les archives de la Propagande , par M. Louis BRIL. L'étude de M. Théophile SIMAR sur Christophe de Longueil, humaniste (1488-1522), vient de paraître dans le Recueil de travaux publiés par les membres des Conférences d’histoire et de philologie, fascicule 31. (Louvain, 40 rue de Namur, 1911, in 8°, VIII-215 p.). M. l'abbé A. LEGRAND a entrepris des recherches aux archives du Vatican, Chigi et de la Propagande, aux bibliothèques Vaticane, Corsiniana, Vallicellana, Victor-Emmanuel, Casanatense, pour son travail sur le Jansénisme aux Pays-Bas durant la seconde moitié du XVIIe siècle. M. Henri DELMOTTE, sur le terrain de l'histoire de l'art, étudiera la Décoration dans les anciennes basiliques romaines. M. l'abbé P. LIEBAERT se consacre à l'étude de la Paléographie et des Miniatures. Il publiera cette année, en collaboration avec le P. EHRLE, un Album de paléographie des manuscrits les plus importants de la Bibliothèque vaticane et il a plusieurs travaux similaires en préparation immédiate. M. l'abbé A. PELZER et M. l'abbé J. COCHEZ apporteront de nouvelles contributions à l'histoire de la philosophie, M. PELZER par la publication du Catalogue des manuscrits de la Bibliothèque vaticane ayant rapport à la philosophie médiévale, et par l’édition critique des “quodlibeta” de Siger de Brabant. M. COCHEZ par une étude sur l'Intégrité du texte de Plotin d'après les manuscrits de la Bibliothèque médicéenne à Florence et de la Bibliothèque vaticane. Deux études intéressant l'histoire du texte biblique paraîtront également en 1912. Le Psautier latin en Afrique, de Tertullien à Fulgence, par M. l'abbé P. CAPELLE, et la publication de nouveaux fragments hexaplaires du texte coptosaïdique du livre de Job par M. l'abbé L. DIEU. " A ce noyau important de belges à Rome viendra bientôt s'adjoindre le R. P. E. CALLAEY, O. M. Cap., auteur d'une étude très remarquée intitulée : L'idéalisme franciscain spirituel au XIVe siècle. Etude sur Ubertin de Casale; (Recueil de travaux publiés par les membres des Conférences d'histoire et de philologie, fasc. 28, (Louvain, 40, rue Namur, 1910, in-80, xxvII-280 p.). Les recherches dans les bibliothèques des monastères lui permettront d’élargir le cadre de son travail.

BIJLAGE 5: Verslag van rector M. Vaes aan de provisoren van Sint-Juliaan, november 1953 (Rome, Archief Sint-Juliaan, ongenummerd) L’appartement [du recteur] fut agrandi à la suite de la création du “Collège des Chapelains” en 1907, cet appartement [du recteur] fut agrandi en partie gratuitement, en partie soumis à location. A la suite de la geurre de 1914-1918, l’appartement fut réduit et ne comporte plus que la moitié des appartements des 2e et 3e étages. La fondation prend en charge…le traitement du recteur,… les dépenses de l’église et la sacristie, l’abonnement au téléphone. La réconstitution du logis est due aux donations du Recteur [Vaes], de l’Abbé Paul Liebaert, scrittore de la Bibliothèque Vaticane, décédé en 1915, de Antoine Pottier, [décédé] en 1923, pour ne citer que les principales. Le maintien a été assuré de la même façon. La source normale des dépenses journalières de 1907 à 1953 se trouve dans les versements effectués par les résidents, y compris le recteur, et quelques pensionnaires; ce qui est difficile à l’heure présente. A ce point de vue le recteur de Saint-Julien…disposait pour les membres de l’Institut historique belge de six chambres – gratuitement occupés – et pouvant d’autre part, les acceuillir pour le repas – à des prix favorables. Dans les rapports, il est souvent question d’allocations de bourses aux étudiants de Louvain acceuillis gratuitement. En réalité ces bourses n’existent pas. Une seule a été constitué en 1931, par la Vicomtesse Adolphe de Spoelbergh. Normalement [cette] Fondation assure la résidence gratuite à un étudiant de Louvain: en 1947-48 à J[osé] Ruysschaert, 1949 à Jacques Paquet, 1950 à Paul Declerck, 1951 et 1952 à Jean Poupé. [Elle a permis à d’autres aussi] de séjourner à Rome: en 1946-47 A[loïs] Simon….., en 1947 Maurice Vanhoutte…., en 1948 à A[lbert] Maniet et à l’abbé [Jan K.] Steppe. Saint-Julien est venu également en aide, providentiellement, aux Belges appelés à résider à Rome et dépourvue, au début, des ressources nécessaires: Mgr. Pelzer, Paul Liebaert…

Page 81: BOUWSTOFFEN VOOR EEN GESCHIEDENIS VAN DE STICHTING … · 2016. 1. 18. · Vanaf 2001 trekt hij regelmatig op Romereis, “driftig” op zoek naar dorps- en gouwgenoten binnen de

81

Ongeveer een eeuw scheidt bovenstaande van onderstaande foto