FUF · 2018. 6. 14. · FUF Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving Onderwerp Gedeputeerde...

60
Theo Pouw Secundaire Bouwstoffen B.V mevrouw R. Kleinhuis Postbus 40329 3504 AC UTRECHT VERZONDEN 211 MRT 2Ü1 201 4-FUMO-0000076 Toetsing en Vergunningverlening ing J Bakker/+31 566750300 FUF Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving Onderwerp Gedeputeerde Staten hebben op 26 juli 2013 van Theo Pouw Secundaire Bouwstoffen B.V een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor een nieuwe de gehele inrichting omvattende vergunning voor het onderdeel milieu. De aanvraag gaat over Spikerboor 19 te Akkrum. De aanvraag heeft het volgende kenmerk gekregen: 1070709. Concreet wordt verzocht om een vergunning ex artikel 2.1, lid 1, onder e (milieu) Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo). Besluit Gedeputeerde Staten besluiten om de omgevingsvergunning te verlenen. Dit is op basis van artikel 2.1 en 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De vergunning wordt verleend voor de volgende activiteiten en werkzaamheden: een nieuwe de gehele inrichting omvattende omgevingsvergunning voor de op en overslag van primaire- en secundaire bouwstoffen alsmede op- en overslag en bewerking van afvalstoffen, ex artikel 2.1, lid 1, onder e Wabo. Bij deze vergunning horen voorschriften. De vergunning wordt verleend voor onbepaalde tijd. Postbus 3347, 8901 DH Leeuwarden J.W. de Visserwei 10, 9001 ZE Grou U 0566 750 300 [email protected] wwwfumo.nI NL93 RABO 0135 515238e BTW nr NL 8526.08.263.8.01 KvK nr 5749 9470 Grou, 14maart 2014 Ons kenmerk Afdeling Behandeld door Uw kenmerk Betreft BESLUIT

Transcript of FUF · 2018. 6. 14. · FUF Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving Onderwerp Gedeputeerde...

  • Theo Pouw Secundaire Bouwstoffen B.Vmevrouw R. KleinhuisPostbus 403293504 AC UTRECHT

    VERZONDEN 211 MRT 2Ü1201 4-FUMO-0000076Toetsing en Vergunningverleninging J Bakker/+31 566750300

    FUFFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    Onderwerp

    Gedeputeerde Staten hebben op 26 juli 2013 van Theo Pouw Secundaire Bouwstoffen B.Veen aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen voor een nieuwe de geheleinrichting omvattende vergunning voor het onderdeel milieu. De aanvraag gaat overSpikerboor 19 te Akkrum. De aanvraag heeft het volgende kenmerk gekregen: 1070709.Concreet wordt verzocht om een vergunning ex artikel 2.1, lid 1, onder e (milieu) Wetalgemene bepaling omgevingsrecht (Wabo).

    Besluit

    Gedeputeerde Staten besluiten om de omgevingsvergunning te verlenen. Dit is op basis vanartikel 2.1 en 2.6 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De vergunning wordtverleend voor de volgende activiteiten en werkzaamheden:een nieuwe de gehele inrichting omvattende omgevingsvergunning voor de op en overslagvan primaire- en secundaire bouwstoffen alsmede op- en overslag en bewerking vanafvalstoffen, ex artikel 2.1, lid 1, onder e Wabo.

    Bij deze vergunning horen voorschriften.

    De vergunning wordt verleend voor onbepaalde tijd.

    Postbus 3347, 8901 DH Leeuwarden • J.W. de Visserwei 10, 9001 ZE Grou U 0566 750 300

    [email protected] • wwwfumo.nI NL93 RABO 0135 515238e BTW nr NL 8526.08.263.8.01 KvK nr 5749 9470

    Grou, 14maart 2014

    Ons kenmerkAfdelingBehandeld doorUw kenmerk

    Betreft

    BESLUIT

  • Procedure

    FUIVIbFriese Uitvoeringsdienst Mi)ieu en Omgeving

    De procedure om tot dit besluit te komen staat in paragraaf 3.3 van de Wet algemenebepalingen omgevingsrecht (de uitgebreide voorbereidingsprocedure). De aanvraag vooreen nieuwe de gehele inrichting omvattende vergunning voor het onderdeel milieu is getoetstaan artikel 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De aanvraag is ookgetoetst aan het Besluit omgevingsrecht en de Regeling omgevingsrecht.

    BiiQevoegde documentenDe volgende documenten zijn onderdeel van de beschikking:

    - aanvraag;- Acceptatie en verwerkingsbeleid;- PBV verklaring;- BBT- toets;- Totaal terrein overzicht;- kenmerken van het project;- milieuaspecten;- eurallijst;- specificaties dieselolietank;- akoestisch onderzoek.

    college van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân,

    KistemakerAfdelingshoofd Toetsing en Vergunningverlening

    Kopie Ecd Milieumanagementhovenlaan 1013329 BC Dordrecht

    Namens

    - 2 / 60 - Ons kenmerk: 201 4-FUMO-0000076

  • FUIV[bFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    INHOUDSOPGAVE

    1 ALGEMEEN 4

    2 AFVALSTOFFEN 6

    3 AFVALWATER 12

    4 BODEM 14

    5 BRANDVEILIGHEID/EXTERNE VEILIGHEID 16

    6 GELUID EN TRILLINGEN 17

    7 LUCHT 19

    8 BEWAREN EN SORTEREN 21

    9 BREKEN VAN PUIN 23

    10 SHREDDEREN VAN HOUT 24

    PROCEDURELE OVERWEGINGEN 25

    INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN MILIEU 31

    BIJLAGE: BEGRIPPEN 47

    - 3 / 60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUMbFriese IJitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    VOORSCHRIFTEN MILIEU

    1 ALGEMEEN

    1.1 Gedragsvoorschriften

    1.1.1De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.

    1.1.2De inrichting mag niet toegankelijk zijn voor onbevoegden. Binnen de openingstijden mogenanderen dan het personeel van de inrichting uitsluitend onder toezicht in de inrichtingaanwezig zijn.

    1.1.3Alle binnen de inrichting aanwezige machines, installaties en voorzieningen moetenoverzichtelijk zijn opgesteld en altijd goed bereikbaar zijn.

    1.1.4Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ongedierte moet worden voorkomen. Zo vaakde omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding van insecten,knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden.

    1.1.5Tijdens het in bedrijf zijn van de inrichting moet personeel aanwezig zijn dat voor controle- enregistratiewerkzaamheden is geïnstrueerd.

    1.1.6Degene die de inrichting drijft is verplicht aan alle in de inrichting werkzame personen,inclusief binnen de inrichting werkzaam zijnde derden, een schriftelijke instructie teverstrekken. Het doel van de instructie is gedragingen hunnerzijds uit te sluiten die hetgevolg zouden kunnen hebben dat de inrichting niet overeenkomstig de vergunning en haarvoorschriften in werking is. Een zodanige instructie behoort aan een daartoe door hetbevoegd gezag aangewezen persoon op diens verzoek te worden getoond. Er moet toezichtworden gehouden op het naleven van deze instructie.

    1.1.7De in de inrichting aangebrachte of gebruikte verlichting moet zodanig zijn afgeschermd datgeen directe lichtstraling buiten de inrichting waarneembaar is.

    1.1.8Installaties of onderdelen van installaties welke buiten bedrijf zijn gesteld, moeten zijnverwijderd tenzij deze in een goede staat van onderhoud verkeren.

    - 4/60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIV[bFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    1.1.9In geval van een langdurige onderbreking van de werkzaamheden (langer dan 3 maanden),bij bedrijfsbeëindiging of bij een faillissement moeten alle in de inrichting aanwezigeafvalstoffen c.q. gevaarlijke (afval)stoffen volgens de hierop van toepassing zijnde wet- enregelgeving worden afgevoerd.

    1.1.10Indien zich wijzigingen voordoen in de in de aanvraag aangegeven volmacht om namens hetbedrijf op te treden, moet dit binnen veertien dagen na de wijzigingsdatum schriftelijk wordengemeld aan het bevoegd gezag.

    1.1.11Klachten van derden en de actie die door de vergunninghouder is ondernomen om de bronvan de klachten te onderzoeken en eventueel weg te nemen, moeten worden geregistreerd.

    1.1.12Indien uit de inhoud van keurings- en inspectierapporten blijkt dat gevaar voorverontreiniging dreigt, moet direct het bevoegd gezag daarvan in kennis worden gesteld.

    1.2 Registratie en onderzoeken

    1.2.1In de inrichting moet een centraal registratiesysteem aanwezig zijn waarin informatie omtrentonderhoud, metingen, keuringen, controles en gegevens van relevante milieu-onderzoekenworden bijgehouden. In het registratiesysteem moet ten minste de volgende informatie zijnopgenomen:- De schriftelijke instructies voor het personeel;- De resultaten van in de inrichting uitgevoerde milieucontroles, keuringen, inspecties,

    metingen, registraties en onderzoeken (zoals keuringen van brandblusmiddelen, visueleinspectie van bodembeschermende voorzieningen, bodemonderzoek,energiebesparingsonderzoek, akoestisch onderzoek, (periodieke) keuringen van tanks,keuringen van stookinstallaties, etc);

    - Meldingen van ongewone voorvallen, die van invloed zijn op het milieu, met vermeldingvan datum, tijdstip en de genomen maatregelen;

    - Registratie van het energie- en waterverbruik;- Registratie van klachten van derden omtrent milieu-aspecten en daarop ondernomen

    acties;- Een afschrift van de vigerende omgevingsvergunning(en) met bijbehorende voorschriften

    en meldingen;- Het advies van de brandweercommandant ten aanzien van aan te brengen blusmiddelen

    en brandwerende voorzieningen.

    1.2.2De in het vorig voorschrift bedoelde informatie moet in ieder geval tot aan het beschikbaarzijn van de resultaten van de eerst volgende meting, keuring, controle of analyse, maar tenminste gedurende vijf jaar in de inrichting worden bewaard en ter inzage gehouden voor dedaartoe bevoegde ambtenaren.

    - 5 /60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIV[bFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    1.3 Afvalstoffen van derden

    1.3.1De termijn van opslag van afvalstoffen mag maximaal één jaar bedragen. In afwijking hiervanmag de termijn van opslag van afvalstoffen maximaal drie jaar bedragen indien devergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag vanafvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen.

    2 AFVALSTOFFEN

    j Afvalscheiding

    2.1.1Vergunninghouder is verplicht de volgende afvaistromen te scheiden, gescheiden te houdenen gescheiden aan te bieden dan wel zelf af te voeren:• de verschillende categorieën binnen de inrichting vrijkomende gevaarlijke afvalstoffen,

    onderling en van andere afvalstoffen• papier en karton;• elektrische en elektronische apparatuur;• kunststoffolie.

    2.1.2Gebruikte poetsdoeken, absorptiematerialen en overige gevaarlijke afvalstoffen dievrijkomen bij onderhoudswerkzaamheden en bij het verwijderen van gemorste dieselolie,smeerolie en hydraulische olie, moeten worden bewaard in vloeistofdichte en afgeslotenemballage die bestand is tegen inwerking van de betreffende afvalstoffen.

    Opslag van afvalstoffen

    2.2.1De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moeten zodanig plaatsvinden dat zichgeen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. Mocht onverhoopt toch verontreinigingvan het openbaar terrein rond de inrichting plaatsvinden, dan moeten direct maatregelenworden getroffen om deze verontreiniging te verwijderen.

    2.2.2De verpakking van gevaarlijk afval moet zodanig zijn dat:• niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen;• het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan

    wel met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kanvormen;

    • deze tegen normale behandeling bestand is;• deze is voorzien van een etiket, waarop de gevaar aspecten van de gevaarlijke stof

    duidelijk tot uiting komen.

    - 6 / 60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIVLbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    2.2.3Afvalstoffen moeten zodanig gescheiden van elkaar worden opgeslagen dat de verschillendesoorten afvalstoffen ten opzichte van elkaar geen reactiviteit kunnen veroorzaken.

    2.3 Aanvullende voorschriften opslag van afvalstoffen

    2.3.1Vloeibare afvalstoffen in emballage moeten zijn geplaatst op een vloeistofdichte vloer of ineen vloeistofdichte lekbak in het bebouwde deel van de inrichting.

    2.3.2Een vloeistofdichte lekbak moet, indien het (licht) ontvlambare vloeibare afvalstoffen betreft,de gehele inhoud van de totale hoeveelheid opgeslagen vloeistoffen kunnen bevatten. In deoverige gevallen moet de bak een inhoud hebben van ten minste de grootsteverpakkingseenheid vermeerderd met 10% van de inhoud van de overige emballage.

    2.3.3Boven een vloeistofdichte lekbak met vloeibare afvalstoffen in emballage moet, indien dezebuiten het bebouwde deel van de inrichting ligt, een afdak aanwezig zijn. Het afdak moet zogroot zijn dat regenwater niet binnen de vloeistofdichte lekbak kan komen.

    2.3.4Vloeibare afvalstoffen in emballage moeten worden bewaard boven een lekbak of op eenvloeistofdichte vloer. De vloer moet zijn omgeven door een vloeistofdichte omwalling, eengotensysteem of een gelijkwaardige constructie van een zodanige capaciteit, dat ten minstede gemiddelde neerslaghoeveelheid van twee maanden binnen deze constructie kan wordenopgevangen. Het verzamelde water moet tijdig worden afgevoerd.

    2.3.5Als afvalstof te beschouwen straalmiddel moet in gesloten verpakking in het bebouwde deelvan de inrichting worden bewaard en regelmatig uit de inrichting worden afgevoerd.

    2.3.6Papierresten en huishoudelijk afval moeten worden opgeslagen in een gesloten(pers) container.

    2.3.7Verontreinigde emballage moet worden behandeld als gevulde emballage. Voor de bepalingvan de opvangcapaciteit van een vloeistofdichte bak hoeft de opslagcapaciteit van deverontreinigde emballage niet meegerekend te worden.

    2.4 Aanvullende voorschriften behandeling van afvalstoffen

    2.4.1Gemorste vaste gevaarlijke afvalstoffen moeten direct worden opgeruimd en opgeslagen ineen daarvoor bestemde container van doelmatig materiaal of in daarvoor bestemdedoelmatige emballage.

    - 7/60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUMbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    2.4.2In de inrichting moet nabij de opslag van vloeibaar gevaarlijk afval, voor de aard van deopgeslagen stoffen geschikt materiaal aanwezig zijn om gemorste of gelekte stoffen teneutraliseren, indien nodig te absorberen en op te nemen.Gemorste vloeibare gevaarlijke afvalstoffen moeten zo nodig worden geneutraliseerd. Zijmoeten onmiddellijk worden opgenomen en behandeld als omschreven in paragraaf 2.3. Deopgenomen gemorste vloeistof moet worden opgeslagen in daarvoor bestemde, voor deaard van de stof geschikte, gesloten emballage.

    Toelichting:Als absorberend materiaal kan worden gebruikt perlite of vermiculite.

    2.5 Afvoer van afvalstoffen

    2.5.1Indien de afzet van de opgeslagen afvalstoffen stagneert, geeft de vergunninghouder ditonverwijld schriftelijk te kennen aan het bevoegd gezag. Deze mededeling bevat ten minstegegevens over de oorzaak van de stagnatie en de verwachte tijdsduur, alsmede demaatregelen die worden genomen om de stagnatie op te heffen, respectievelijk in detoekomst te voorkomen.

    2.6 Acceptatie

    2.6.1In de inrichting mogen maximaal de in bijlage 7 behorend bij de aanvraag vermeldeafvalstoffen per kalenderjaar worden geaccepteerd en mogen op enig moment niet meerafvalstoffen worden opgeslagen dan 175.000 m3/ton. Voor de diverse deelstromen gelden demaxima zoals deze zijn genoemd in bijlage 7 van de aanvraag.

    2.6.2De vergunninghouder moet altijd handelen overeenkomstig het bij de aanvraag gevoegdeAV-beleid en de AOIIC inclusief (voor zover van toepassing) de goedgekeurde aanvullingen.

    2.6.3Het in voorschrift 2.6.2 bedoelde AV-beleid en de AOIIC [en de op grond van voorschrift2.6.4 en 2.6.2 doorgevoerde en goedgekeurde wijzigingen] moeten gedurende deopeningstijden van de inrichting voor het bevoegd gezag ter inzage liggen.

    2.6.4Wijzigingen van de procedure voor acceptatie, be- en verwerking, registratie of controlemoeten uiterlijk twee weken voordat de wijziging wordt doorgevoerd (ter bepaling van deprocedure die in relatie tot de aard van de wijziging is vereist) schriftelijk aan het bevoegdgezag worden voorgelegd.In het voornemen tot wijziging dient het volgende aangegeven te worden:• de reden tot wijziging;• de aard van de wijziging;• de gevolgen van de wijziging voor andere onderdelen van het AV-beleid en de AOIIC;• de datum waarop vergunninghouder de wijziging wil invoeren.

    - 8 / 60 - Ons kenmerk: 201 4-FUMO-0000076

  • FUIVLbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    2.6.5Indien bij de controle van aangevoerde afvalstoffen blijkt dat deze niet mogen wordengeaccepteerd, moeten deze afvalstoffen door vergunninghouder worden afgevoerd naar eeninrichting die beschikt over de vereiste vergunning(en). Deze handelwijze moet in hetacceptatiereglement van het AV-beleid en AO/IC zijn vastgelegd.

    2.7 Registratie

    2.7.1In de inrichting moet een registratiesysteem aanwezig zijn, waarin van alle aangevoerde(afval)stoffen en van alle aangevoerde stoffen die bij de be- of verwerking van afvalstoffenworden gebruikt het volgende moet worden vermeld:a. de datum van aanvoer;b. de aangevoerde hoeveelheid (kg);c. de naam en adres van de locatie van herkomst;d. de naam en adres van de ontdoener;e. de gebruikelijke benaming van de (afval)stoffen;f. de euralcode (indien van toepassing);g. het afvalstroomnummer (indien van toepassing).

    Ad c Indien de aangevoerde afvalstoffen worden verkregen door route-inzameling, kan bij deregistratie van naam en adres van de locatie van herkomst worden volstaan met “diverselocaties”.Indien de afvalstoffen worden aangevoerd door een inzamelaar (niet zijnde devergunninghouder) met toepassing van de inzamelaarsregeling moet de locatie vanherkomst worden aangegeven zoals deze moet worden vermeld op de begeleidingsbrief.Ad d Indien de aangevoerde afvalstoffen worden verkregen door route-inzameling of via deinzamelaarsregeling wordt met de ontdoener de inzamelaar bedoeld.

    2.7.2In de inrichting moet eveneens een registratiesysteem aanwezig zijn, waarin van alleafgevoerde (afval)stoffen die bij de be- of verwerking zijn ontstaan het volgende moetworden vermeld:• de datum van afvoer;• de afgevoerde hoeveelheid (kg);• de afvoerbestemming;• de naam en adres van de afnemer;• de gebruikelijke benaming van de (afval)stoffen;• de euralcode (indien van toepassing);• het afvalstroomnummer (indien van toepassing).

    - 9 / 60 - Ons kenmerk: 2014-FuMO-0000076

  • FUIVLbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    2.7.3Van de reeds ingewogen afvalstoffen die op grond van een acceptatievoorschrift van dezevergunning niet mogen worden geaccepteerd moet een registratie bijgehouden wordenwaarin staat vermeld:• de datum van aanvoer;• de aangeboden hoeveelheid (kg);• de naam en adres van plaats herkomst;• de reden waarom de afvalstoffen niet mogen worden geaccepteerd;• de euralcode (indien van toepassing);• het afvalstroomnummer (indien van toepassing).

    2.7.4In afwijking van het gestelde in voorschrift 2.7.1 hoeven in het registratiesysteem• van alle door particulieren zelf aangevoerde partijen huishoudelijke afvalstoffen en• van alle aangevoerde partijen afvalstoffen in een hoeveelheid van niet meer dan 50 kg

    per afgifte uitsluitend de volgende gegevens per euralcode te worden vermeld:a. de datum van aanvoer;b. de aangevoerde totale hoeveelheid per dag (kg);c. de gebruikelijke benaming van de afvalstoffen.

    2.7.5Ten behoeve van de registratie als bedoeld in dit hoofdstuk moet een registratiepostaanwezig zijn. De hoeveelheden die op grond van dit hoofdstuk moeten wordengeregistreerd moeten worden bepaald door middel van een op de inrichting aanwezigeweegvoorziening. De weegvoorziening(en) waarvan gebruik wordt gemaakt moet(en)overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften van het Nederlands Meetinstituut zijngeijkt. Op aanvraag moeten geldige certificaten van weegvoorziening(en) aan het bevoegdgezag ter inzage worden gegeven.

    2.7.6Er moet een sluitend verband bestaan tussen de (afval)stoffenregistratie als bedoeld in dithoofdstuk en de financiële administratie.

    - 10/60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIVLbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    2.7.7

    Op de laatste dag van het laatste kwartaal van ieder kalenderjaar moet een inventarisatieplaatsvinden van de in de inrichting aanwezige voorraad afvalstoffen en daaruit ontstanestoffen. Deze gegevens moeten in een rapportage worden vastgelegd. Op verzoek moetdeze rapportage aansluitend worden verzonden aan het bevoegd gezag. In de rapportagemoet het volgende worden geregistreerd:

    • een omschrijving van de aard en de samenstelling van de opgeslagen (afval)stoffen;• de opgeslagen hoeveelheid (omgerekend naar kg) per soort (afval)stof;• de datum, waarop de inventarisatie is uitgevoerd.• Verschillen tussen deze fysieke voorraad en de administratieve voorraad (op basis

    van geregistreerde gegevens) dienen in deze rapportage te worden verklaard.

    2.7.8Alle op grond van dit hoofdstuk te registreren gegevens moeten dagelijks wordenbijgehouden en samen met de in het vorige voorschrift genoemde rapportage gedurende tenminste vijf jaar op de inrichting te worden bewaard en aan de daartoe bevoegde ambtenarenop aanvraag ter inzage worden gegeven.

    2.8 Bedrijfsvoering

    2.8.1Reeds gescheiden aangeboden soorten afvalstoffen moeten gescheiden worden gehouden,tenzij dat in het overeenkomstig voorschrift 2.6.2 en volgende, is beschreven engoedgekeurd.

    2.8.2De ingezamelde en binnen de inrichting ontstane afvalstoffen moeten met het oog ophergebruik naar soort worden gescheiden, gescheiden blijven, verzameld, bewaard engescheiden worden afgevoerd.

    - 11 / 60 - Ons kenmerk: 201 4-FUMO-0000076

  • FUIVLbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    3 AFVALWATER

    3.1 Algemeen

    3.1.1Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar vuilwaterriool worden gebracht, als doorde samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan:a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar vuilwaterriool of de bij

    een zodanig openbaar vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk behorendeapparatuur;

    b. de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar vuilwaterrioolof een zuiveringtechnisch werk;

    c. de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam zoveel mogelijkworden beperkt.

    3.1.2Alle te lozen bedrijfsafvalwaterstromen moeten aan de volgende eisen voldoen:a. de temperatuur in enig steekmonster mag niet hoger zijn dan 30°C, bepaald volgens

    NEN 6414 (2008);b. de zuurgraad, uitgedrukt in pH-eenheden, mag niet lager dan 6,5 en niet hoger dan 8,5

    zijn in een etmaalmonster en niet hoger dan 10 in een steekmonster, bepaald volgensNEN-ISO 10523 (2008);

    c. het sulfaatgehalte in enig steekmonster mag niet meer dan 300 mg/l bedragen, bepaaldvolgens NEN 6487 (1997), NEN-ISO 22743:2006 of NEN-ISO 22743:2006/C1:2007.

    Als de vergunninghouder gebruik wil maken van een andere analyse of methode, moet dezegeaccrediteerd te zijn door de Raad van Accreditatie, of moet door de vergunninghouderworden aangetoond dat verkregen analyseresultaten vergelijkbaar zijn met de analysevolgens de NEN-norm.

    3.1.3De volgende stoffen mogen niet worden geloosd:a. stoffen die brand- en explosiegevaar kunnen veroorzaken;b. stoffen die stankoverlast buiten de inrichting kunnen veroorzaken;c. stoffen die verstopping of beschadiging van een openbaar vuilwaterriool of van de

    daaraan verbonden installaties kunnen veroorzaken;d. grove afvalstoffen en snel bezinkende afvalstoffen.

    Aanvullende voorschriften voorzieningen lozingen minerale oliën

    3.2.1Afvalwater afkomstig van het gronddepot zoals aangegeven op de terreintekening bij deaanvraag mag niet vermengd worden en dient door een slibvangput en olieafscheider teworden geleid. Het effluent mag niet meer dan 200 mg/l minerale oliën bevatten, bepaaldvolgens NEN-EN-ISO 9377.

    - 12/60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIVLbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    3.2.2Na elke lediging dient de olieafscheider direct volledig gevuld te worden met schoon water.

    3.2.3De slibvangput en de olieafscheider moeten voldoen aan en worden gedimensioneerd,geplaatst, gebruikt en onderhouden overeenkomstig NEN 7089 of NEN-EN 858-1 en NENEN 858-2 of te zijn voorzien van een kwaliteitsverklaring die is afgegeven door een door deRaad van Accreditatie erkende certificeringinstelling waaruit blijkt dat tenminste eengelijkwaardige bescherming voor het milieu wordt bereikt.

    Aanvullende voorschriften voorzieningen grove en snel bezinkbare delen en zand

    3.3.1Bedrijfsafvalwater afkomstig van het opslaan en overslaan van buikgoederen enstukgoederen mag maximaal 50 mg/l onopgeloste bestanddelen bepaald conform NEN 6499bevatten.

    3.4 Good Housekeeping

    3.4.1Laad- en losactiviteiten van schepen en andere transportmiddelen op het bedrijfsterrein dienenzodanig te geschieden dat verontreiniging van het oppervlaktewater, al dan niet via hetbedrijfsterrein, met name door morsen en verstuiven, tot een minimum wordt beperkt.

    3.4.2Binnen 2 uur na het beëindigen van laad- en losactiviteiten van schepen en andere overslagactiviteiten dienen de morsverliezen ten gevolge van deze activiteiten op de laad kade te zijnverwijderd waarbij de verwijderde resten niet in het oppervlaktewater mogen worden geloosd.Morsverliezen op de gangboorden en luiken van schepen dienen direct na het laden/lossen teworden opgeruimd zodanig dat deze niet in het oppervlaktewater geraken.

    3.4.3Overvulling van schepen, leidend tot het zich in de gangboorden verspreiden van het product,is niet toegestaan.

    - 13/60 - Ons kenmerk: 201 4-FUMO-0000076

  • FUIV[bFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    4 BODEM

    4.1 Doelvoorschriften

    4.1.1Het bodemrisico van een bodembedreigende activiteit moet door het treffen van eencombinatie van maatregelen en voorzieningen voldoen aan een verwaarloosbaarbodemrisico zoals gedefinieerd in de NRB.

    4.2 Vloeistofdichte vloeren

    4.2.1Ontwerp en aanleg van een nieuw aan te leggen vloeistofdichte vloer of voorziening moetplaatsvinden overeenkomstig CUR/PBV-Aanbeveling 65 (Ontwerp, aanleg en herstel vanvloeistofdichte verhardingen van beton) danwel CUR rapport 196.

    4.2.2Een binnen de inrichting als bodembeschermende voorziening toegepaste vloeistofdichtevloer of voorziening moet overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteitaangewezen normdocument zijn beoordeeld en goedgekeurd door een instelling, die daartoebeschikt over een erkenning op grond van dat besluit.

    4.2.3Een vloeistofdichte vloer of voorziening moet ten minste eens per zes jaar zijn beoordeeld enzijn goedgekeurd overeenkomstig voorschrift 4.2.2.

    4.2.4In afwijking van voorschrift 4.2.3 vindt de eerste beoordeling en goedkeuring van eenvloeistofdichte vloer of voorziening plaats binnen zes jaar na aanleg. Voorwaarde hierbij isdat vloeistofdichte vloer of voorziening is aangelegd overeenkomstig het daartoe krachtenshet Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument door een deskundige die daartoebeschikt over een erkenning op grond van dat besluit.

    4.2.5Vergunninghouder draagt zorg voor reparatie en regelmatig onderhoud van devloeistofdichte vloer of voorziening.

    4.2.6Een vloeistofdichte vloer of voorziening wordt opnieuw beoordeeld en goedgekeurdovereenkomstig voorschrift 4.2.2 indien de reparatie, het regelmatig onderhoud of decontrole, als bedoeld in de voorschriften 4.2.2 en 4.2.5,niet of niet overeenkomstig dezevoorschriften is uitgevoerd of indien een tijdens een controle geconstateerd gebrek niet isgerepareerd.

    - 14/60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIVLbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    4.3 Bedrijfsrioleringen

    4.3.1Nieuw aan te leggen rioolsystemen voor het afvoeren van bodembedreigende vloeistoffenmoeten vloeistofdicht zijn ontworpen en aangelegd volgens de criteria genoemd inCUR/PBV-aanbeveling 51.

    4.3.2Rioolsystemen moeten aantoonbaar vloeistofdicht zijn volgens de criteria genoemd in ASSIKB 6700 en bestand tegen de daardoor afgevoerde (vloei)stoffen. Uitgezonderd hierop zijnrioolsystemen voor de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater van huishoudelijke aard.

    4.3.3De bedrijfsriolering moet op de volgende tijdstippen aan de hand van NEN 3399/NEN 3398worden geïnspecteerd op gebreken:a. voor ingebruikname na wijziging;b. binnen tien jaar na ingebruikname;c. eenmaal per zes jaar na de onder b genoemde inspectie.Bij afkeur moet zo snel mogelijk maar uiterlijk binnen zes maanden voldaan worden aan deeisen als genoemd in de NEN 3399/NEN 3398.

    4.4 Aanvullende voorschriften voorzieningen

    4.4.1Een gemorste of gelekte vloeibare bodembedreigende vloeistof moet zodanig effectiefworden opgevangen of opgeruimd dat deze kan worden afgevoerd via een daartoe bedoeldafvoersysteem of naar een daartoe erkend verwerker.

    4.4.2Hemelwater dat op of in een bodembeschermende voorziening terecht kan komen, moetregelmatig van of uit de voorziening wordt verwijderd of worden afgevoerd via een daartoebedoeld afvoersysteem.

    4.4.3Een lekbak waarin vloeibare bodembedreigende stoffen in verpakking of in een opslagtankwordt opgeslagen, heeft een opvangcapaciteit van ten minste 110% van de inhoud van degrootste verpakkingseenheid of opslagtank, met dien verstande dat de opvangcapaciteit tenminste 10% is van de inhoud van alle opgeslagen stoffen.

    4.4.4Een lekbak die toegepast wordt voor het opvangen van lek- of morsvloeistoffen moet op devolgende punten gecontroleerd worden:• de lekbak correct is gepositioneerd zodat lekkende of wegspattende stoffen opgevangen

    kunnen worden;• de materiaalkeuze van de lekbak afgestemd is op de aard van de stof die kan vrijkomen.

    - 15 / 60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIV[bFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    4.5 Aanvullende voorschriften preventiemaatregelen

    4.5.1Vergunninghouder dient lekkages te verhelpen en morsingen op te ruimen ongeacht dezwaarte van de getroffen voorzieningen (good housekeeping).

    5 BRANDVEILIGHEID/EXTERNE VEILIGHEID

    5.1 Opslagvoorzieningen voor verpakte gevaarlijke stoffen (PGS 15 opslagen)

    5.1.1De opslag van verpakte gevaarlijke (afval)stoffen die vallen onder de ADR-categorieën zoalsgenoemd in de PGS 15:2011 moet in de speciaal daarvoor bestemde ruimten plaatsvindenen moet, voldoen aan de voorschriften van hoofdstuk 3 van de richtlijn PGS 15:2011, metuitzondering van de voorschriften van de paragrafen 3.7, 3.22 en 3.24 tot en met 3.27.

    5.1.2GasflessenDe opslag van gasflessen (ADR klasse 2) moet in de speciaal daarvoor bestemde ruimteplaats vinden en moet, voor zover niet anders geregeld in de hierna volgende voorschriften,voldoen aan de voorschriften van de paragrafen 6.1.2, 6.1.3, 6.2 en 6.3 van de richtlijn PGS15:2011.

    5.2 Brandveiligheid

    5.2.1Hout (zowel los als geshredderd) mag tot maximaal 5 meter hoog worden opgeslagen.

    5.2.2De opslag van ongeshredderd hout moet een meter voor het open eind van de brandmureneindigen. Deze grens moet gemarkeerd zijn met een duidelijk zichtbare streep op de vloer ende brandmuren.

    5.2.3Een halve meter onder het bovenste punt van de brandmuren moet duidelijk zichtbaar eenhorizontale streep zijn getrokken. Boven deze streep mag geen hout worden gestapeld.

    5.2.4De afstanden van de open zijde van een (niet geshredderde) houtopslag tot anderehoutopslagcompartimenten, tot gebouwen en tot de terreingrens moeten minimaal de lengtevan de opslag zijn met een maximum van 20 meter. In geval van opslag van geschredderdhout is deze afstand 6 meter. Hiervan kan worden afgeweken indien middels berekeningwordt aangetoond dat de warmtestraling op de grens van de inrichting niet meer is dan 10kW/m2.

    - 16 / 60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • 6 GELUID EN TRILLINGEN

    6.1 Algemeen

    FUMb

    Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    6.1.1Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultatenmoet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen lndustrielawaai,uitgave 1999.

    6.2 Representatieve bedrijfssituatie

    6.2.1Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LArLT veroorzaakt door de in de inrichtingaanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden ofactiviteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag opde onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan:

    geluidsniveaus in dB(A) etmaalwaardeRekenpunt langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LArLTNr. Omschrijving Dagperiode 1 Avondperiode Nachtperiode

    (07.00-19.00 uur) 1 (19.00-23.00 (23.00-07.00uur) uur)

    Cl 62 60 58Rekenpunt op 50m

    C2 68 55 53westzijde

    C3 69 53 50

    Rekenpunt op 50m66 51 48

    C4 afstand Zuidzijde

    C5 68 53 50Rekenpunt op 50 m

    C6 62 53 51afstand Oostzijde

    C7 53 44 43

    Rekenpunt op 50 mC8 58 53 51

    afstand Noordzijde

    - 17/60- Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUMbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    6.2.2Het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de in de inrichting aanwezigetoestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten,alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op deonderstaande beoordelincisiunten niet meer bedranen dan:

    Vergunnings punten Dagperiode in Avondperiode in dB(A) Nachtperiode indB(A) dB(A)

    21 70 65 60

    17 70 65 60

    15 70 65 60

    16 70 65 60

    6.3 Aanvullende voorschriften transport, laden en lossen

    6.3.1Het in deze vergunning met betrekking tot het maximale geluidniveau gestelde is niet vantoepassing op het laden of het lossen ten behoeve van de inrichting voor zover ditplaatsvindt tussen 07.00 uur en 19.00 uur.

    Toelichting:Onder laad- en losactiviteiten worden ook aanverwante activiteiten verstaan zoals het op envan het terrein van de inrichting rijden, het slaan van autoportieren, het starten en wegrijdenvan de voertuigen. Het njden van interne transportmiddelen, zoals vorkheftrucks, met alsdoel op- en overslag van goederen wordt niet gerekend onder laad- en losactiviteiten.

    6.3.2Het laden en lossen van goederen mag uitsluitend plaatsvinden op het terrein van deinrichting.

    - 18 / 60 - Ons kenmerk: 201 4-FUMO-0000076

  • FUMbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    z LUCHT

    7.1 Bulkopslag en oppervlaktebronnen

    7.1.1Het tegengaan van stofverspreiding van opslagen en activiteiten in de buitenlucht moetplaatsvinden door:

    a) de buitenopslag aan de buitenzijde nat te houden of af te dekken;b) de vakken waarin de stoffen worden opgeslagen aan ten minste drie zijden

    te voorzien van keerwanden van voldoende hoogte;c) organisatorische en/of technische maatregelen ter voorkoming van stofverspreiding:

    1) gebruik windscherm;2) afdekking (door afdekzeilen of korstvormend middel);3) bevochtiging van open opslagvoorzieningen;4) watersproeiers/watergordijn en waterstralen;5) overige gelijkwaardige maatregelen;

    d) terrein van de inrichting middels besproeiing nat houden ter voorkoming vanstofverspreiding.

    7.1.2Indien de stofbestrijdingsmaatregelen, genoemd in voorschrift 7.1.2 (bijvoorbeeld afdekking),wegens de (weers)omstandigheden (bijvoorbeeld vorst, wind of defect sproei-installatie) nietmogelijk zijn, mogen handelingen die stofvorming kunnen veroorzaken niet wordenuitgevoerd of moeten de handelingen die de oorzaak hiervan zijn terstond worden gestaakt.

    7.1.3Stuifgevoelige (afval)stoffen die zijn afgedekt moeten regelmatig (minimaal 1 x per dag)worden gecontroleerd op het functioneren van de afdekking van het materiaal. Losgewaaidof beschadigd afdekmateriaal dient direct te worden hersteld en eventueel verwaaid ofweggespoeld afdekmateriaal dient direct te worden opgeruimd.

    7.1.4Gemorste stuifgevoelige stoffen moeten onmiddellijk na beëindiging van het verladen ofoverige handelingen worden verwijderd.

    7.1.5Stofemissies tengevolge van het overslaan van stuifgevoelige stoffen moeten wordenvoorkomen door de storthoogte te beperken tot minder dan 1 meter.

    - 19/60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIVLbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    7.1.6Diffuse stofemissie ten gevolge van het opwerken of bereiden van stuifgevoelige stoffendient te worden voorkomen door het treffen van organisatorische en/of technischemaatregelen zoals:

    1) gebruik windscherm;2) watersproeiers/watergordij n en waterstralen;3) overige gelijkwaardige maatregelen.

    7.1.7Stofverspreiding ten gevolge van het af- en aanrijden van verkeer moet worden tegengegaandoor afdekking van de stuifgevoelige (afval)stoffen en/of bevochtiging.

    7.1.8Indien de inrichting niet in bedrijf is (dus buiten de bedrijfstijden) moeten voorzieningen zijngetroffen om verspreiding van (hout)stof of andere fijnkorrelige materialen buiten deinrichting te voorkomen.

    7.1.9Bij het beladen van schepen dienen zodanige voorzieningen te zijn getroffen datstofverspreiding 2 meter vanaf de bron wordt tegen gegaan. Indien de antistofverspreidingsvoorzieningen die binnen de inrichting aanwezig zijn worden ingezet,dienen deze zodanig te worden ingezet en/of geplaatst dat, rekening houdend met dewindsnelheid en windrichting, stofverspreiding tot een minimum wordt beperkt.

    7.1.10Bij het overbrengen van materiaal van of naar een schip met behulp van een kraan wordtgebruik gemaakt van een morsklep. Een morsklep is niet nodig als een schip goedaansluitend aan de kade is afgemeerd.

    7.1.11Bij het laden van schip, storttrechter of vrachtwagen wordt de beste positie gekozen. Eengrijper wordt bij het lossen pas geopend nadat deze onder de rand van de storttrechter(c.q. scheepsruim of vrachtwagen) is gezakt of dat de valhoogte niet meer bedraagt dan1 meter.

    7.1.12In aanvulling op voorschrift 7.1.12 mogen schepen worden afgevuld met shovels. Hetafvullen van schepen met shovels mag pas gebeuren als het ruim van het schip tot 0,5 meteronder de rand is gevuld door de kraan met grijpbak en als daardoor geen zichtbare stofpluimontstaat die zich verder dan 5 meter van de shovel verplaatst.

    7.1.13Handelingen met stoffen die leiden tot een visueel waarneembare stofpluim/stofverspreidingover een afstand van meer dan 2 meter van de bron mogen niet worden uitgevoerd ofmoeten direct worden gestaakt.

    - 20 / 60 - Ons kenmerk: 201 4-FUMO-0000076

  • FUIVLbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    8 BEWAREN EN SORTEREN

    Acceptatie algemeen

    8.1.1Gevaarlijke afvalstoffen (waaronder kga) mogen niet worden geaccepteerd, met uitzonderingvan de Eural-codes genoemd in bijlage 7. Indien gevaarlijk afval onverhoopt in de reedsgeaccepteerde vrachten (dus na visuele inspectie) wordt aangetroffen, moet het onmiddellijkuit de vracht worden verwijderd en naar soort gescheiden in een doelmatige verpakkingworden opgeslagen.

    8.2 Kwalificatie grond

    8.2.1De kwaliteit van elke partij, die nuttig wordt toegepast, dient in het kader van het Besluitbodemkwaliteit met een erkend bewijsmiddel conform het Besluit bodemkwaliteit te wordenaangetoond.

    Samenvoegen grond

    8.3.1Het samenvoegen van verschillende partijen grond is uitsluitend toegestaan, indien deze:a. in dezelfde bodemkwaliteitsklasse als genoemd in bijlage B van de Regeling

    bodemkwaliteit zijn ingedeeld, en;b. zijn gekeurd en samengevoegd overeenkomstig BRL 9335 of BAL 7500, door een

    persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning.Bij het samenvoegen van partijen grond vervallen de kwaliteitsverklaringen voor deoorspronkelijke partijen en verstrekt de persoon of instelling die de partijen heeftsamengevoegd daarvoor een milieu hygiënische verklaring.Voor het samenvoegen van partijen grond die kleiner zijn dan 100 ton, is het toegestaan omin afwijking van het gestelde onder a) partijen grond van verschillende of onbekendebodemkwaliteitsklassen samen te voegen overeenkomstig BAL 9335 of BAL 7500.

    8.3.2Na kwalificatie mogen gekwalificeerde partijen die in dezelfde bodemkwaliteitsklasse vallenworden samengevoegd.De milieu hygiënische verklaringen van de oorspronkelijke partijen vervallen nasamenvoegen. De vergunninghouder verstrekt een nieuwe milieuhygiënische verklaring.De bodemkwaliteitsklassen dienen gescheiden van elkaar te worden opgeslagen.

    8.4 Dakafval

    8.4.1Activiteiten met dakafval dienen beperkt te blijven tot het handmatig of met een kraanafscheiden van dakgrind en van grove stukken dakleer van het overige afval. Afzeven,windziften, wassen of andere fysische en/of mechanische verwerkingen zijn niet toegestaan.

    - 21/60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIV[bFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    8.4.2Het vermengen van dakgrind/dakleer met andere afvaistromen is niet toegestaan.

    8.4.3De uit de afscheiding verkregen fracties dakgrind en dakleer dienen te worden afgevoerdnaar een vergunde verwerkingsinrichting.

    8.5 Asbest

    8.5.1a. Asbest(houdend) afval, niet zijnde asbesthoudend puin of grond, moet worden

    aangevoerd in gesloten, niet-luchtdoorlatend kunststof verpakkingsmateriaal vanvoldoende sterkte, en aansluitend worden opgeslagen in een daarvoor geschikteafgesloten container. Het verpakkingsmateriaal en de container moeten voorzien zijnvan de aanduidingen voorgeschreven op grond van het Productenbesluit Asbest (Stb.2005, nr. 6).

    b. Asbesthoudend puin of grond moet zodanig worden aangeleverd of wordenafgevoerd, dat er geen asbesthoudende materialen vrijkomen in de omgeving. Devolgende eisen gelden:

    i. de vrachtwagen van het type kipper, moet zijn voorzien van een lekdichtelaadruimte met een stofdicht afsluitsysteem in de vorm van hydraulischaangedreven kleppen met rubberen afdichting die vanuit de cabine kan wordenbediend;

    ii. de afsluiting van een laadruimte is zodanig robuust dat in geval van een calamiteitgeen lading verloren gaat;

    iii. er worden tijdens het laden, lossen en vervoeren zodanige bronmaatregelengenomen, dat verstuiving of aërosolvorming visueel niet zichtbaar is. Dit is hetgeval als het vochtgehalte (via vernevelen) van de bulkmaterialen minimaal 10%is.

    8.5.2Opslag van asbesthoudende grond of puin dient zodanig te worden opgeslagen of afgedektdat er geen asbesthoudende stoffen door verwaaiing of anderszins worden verspreid.

    8.5.3Binnen de inrichting zijn, behoudens de handelingen conform de voorschriften in dezeparagraaf, verdere handelingen van enige aard met nog onverpakt asbesthoudende grondverboden.

    8.5.4Acceptanten en controleurs dienen een cursus asbestherkenning met aantoonbaar positiefresultaat te hebben afgesloten.

    8.5.5Transport[aciliteiten en handelingen met asbest(houdend) afval moeten zodanig zijn datbeschadiging van het verpakkingsmateriaal uitgesloten is.

    - 22/60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIVLbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    8.5.6De container met asbesthoudend afval moet afgesloten zijn door middel van een slot ofgeplaatst zijn op een voor onbevoegden ontoegankelijke opslagplaats.

    8.5.7De afgesloten container of opslagplaats zoals bedoeld in de voorschriften waarin asbest enasbesthoudend afval is opgeslagen, moet op duidelijke wijze van onderstaandeaanduidingen zijn voorzien:‘ASBESTHOUDEND AFVAL’‘BIJ ONDESKUNDIGE HANDELING KAN EEN VOOR DE GEZONDHEID SCHADELIJKESTOF VRIJKOMEN’‘ZAKKEN EN CONTAINER GESLOTEN HOUDEN’

    9 BREKEN VAN PUIN

    J Acceptatie

    9.1.1Het steenachtig bouw- en sloopafval mogen alleen ten behoeve van het breekproces wordengeaccepteerd, indien de partij maximaal 5% (m/m) niet steenachtig materiaal bevat.Onder niet steenachtig materiaal wordt verstaan papier, hout, metalen, kunststoffen en andermateriaal. Partijen die voldoen aan de eis van maximaal 5% niet steenachtig materiaal zijnbijvoorbeeld afkomstig van selectieve sloopactiviteiten van sloopobjecten, van gescheideninzameling op de bouw-/slooplocatie danwel van erkende sorteerinrichtingen.

    9.2 Bedrijfsvoering algemeen

    9.2.1De vergunninghouder is verplicht de voor verwerking aangeboden steenachtige fracties teverwerken tot de volgende fracties: granulaten, (non)ferro fractie, brandbare en niet-brandbare restfractie.

    9.2.2Indien niet gecertificeerd granulaat wordt geproduceerd is het opmengen van een partijbrekerzeefzand met granulaten alleen toegestaan wanneer vooraf uit analyses is geblekendat die partij brekerzeefzand voldoet aan de eisen van bijlage A van het Besluitbodemkwaliteit. Voordat de partij brekerzeefzand met het granulaat wordt opgemengd dientde volgende informatie binnen de inrichting beschikbaar te zijn:a. datum en tijdstip van de bemonstering en analyse;b. uitvoering van de wijze van bemonstering;c. de analyseresultaten van het brekerzeefzand.

    9.2.3De kwaliteit van te produceren bouwstoffen die nuttig worden toegepast, dient in het kadervan het Besluit bodemkwaliteit met een erkend bewijsmiddel conform het Besluitbodemkwaliteit te worden aangetoond.

    - 23/60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIV[bFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    9.2.4Alle binnen de inrichting te produceren partijen granulaat dienen te voldoen aan de maximalesamenstellings- en emissiewaarden uit bijlage A van de Regeling bodemkwaliteit.

    9.2.5De wijze van onderzoek van het granulaat en brekerzeefzand moet voldoen aan de eisenvan het Besluit bodemkwaliteit (uitvoering werkzaamheden door erkende instantie,monstername, toetsing, etc.).

    9.2.6Bij te produceren partijen moeten afleveringsbonnen worden geleverd volgens de regels vanhet Besluit bodemkwaliteit.

    10 SHREDDEREN VAN HOUT

    10.1.1De shredderinstallatie moet zijn voorzien van een vernevelingsinstallatie die zodanig isaangebracht dat geen visueel waarneembare stofverspreiding over een afstand van meerdan 2 meter van de bron kan ontstaan.

    10.1.2De vernevelingsinstallatie en de shredderinstallatie moeten bij het shredderen van C-houtgelijktijdig in werking zijn.

    10.2 Opslag van C-hout

    10.2.1De opslag van C-hout moet gescheiden plaatsvinden van A- en B-hout

    - 24 / 60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIV[bFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    PROCEDURELE OVERWEGINGEN

    GEVOLGDE PROCEDURE

    Gegevens aanvragerOp 26 juli 2013 hebben wij een aanvraag ontvangen voor een omgevingsvergunning. Dit isop basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag isingediend door Theo Pouw Secundaire Bouwstoffen BV en heeft betrekking op de locatieSpikerboor 19 te Akkrum.

    Vergunde situatieVoor de locatie waar de aangevraagde activiteiten plaatsvinden, zijn de volgendevergunningen verleend:

    SOORT DATUM KENMERK ONDERWERPVERGUNNING

    Revisievergunning* 15 december 2006 658199 Revisiembtshalve 14 september2011 9698544 \anpassing Besluitaanpassing bodemkwaliteitNijzigingsvergunning 6 september 2013 1063622 het verplaatsen van

    een mobieleveegbrug en eenkantoorunit binnende inrichting

    De hierboven genoemde vergunningen waar een * bij staat, zijn volgens de InvoeringswetWabo gelijk aan een omgevingsvergunning.

    ProiectbeschrijvingDe vergunning wordt aangevraagd voor het volgende project: een nieuwe de geheleinrichting omvattende omgevingsvergunning voor de op en overslag van primaire- ensecundaire bouwstoffen alsmede bewerking van afvalstoffen, ex artikel 2.1, lid 1, onder eWabo.Wij hebben een uitgebreide projectomschrijving opgenomen in de bijlage aanvraag.

    Bevoegd gezagWij zijn het bevoegd gezag dat de omgevingsvergunning verleent of (gedeeltelijk) weigert.Dat is op basis van:• de bovenstaande projectbeschrijving;• artikel 2.4 van de Wabo; en• 3.3. lid ivan het Besluit omgevingsrecht.

    Daarbij moeten wij ervoor zorgen dat de aan de omgevingsvergunning verbondenvoorschriften op elkaar zijn afgestemd.

    - 25 / 60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIV[bFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    Activiteitenbesluit milieubeheerSinds 1 januari 2008 geldt het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). HetActiviteitenbesluit bevat algemene voorschriften voor activiteiten die kunnen plaatsvindenbinnen inrichtingen. Sinds het Activiteitenbesluit geldt, zijn veel inrichtingen niet meervergunningplichtig voor het onderdeel milieu. Vanaf 2008 zijn daar steeds meer inrichtingenaan toegevoegd. Alleen type C-inrichtingen (inrichtingen die vallen onder een categorie in debijlage bij het Besluit omgevingsrecht) blijven vergunningplichtig op grond van de Wabo.Sinds 1januari 2013 worden ook de inrichtingen met (een) IPPC-installatie(s) aangemerktals type C-inrichting.

    De vergunning wordt aangevraagd voor een type-C inrichting.

    Mogelijk is een aantal voorschriften uit het Activiteitenbesluit rechtstreeks van toepassing,zonder dat deze voorschriften zijn opgenomen in de vergunning. Als dit het geval is, hebbenwij dit in de beschikking bij de inhoudelijke milieuoverwegingen aangegeven.

    De wijziging van de inrichting moet worden gemeld. Dit is op basis van artikel 1 .10 van hetActiviteitenbesluit. Wij beschouwen de informatie uit aanvraag als de melding.

    Ontvankel ii kheidDe aanvraag bestaat uit de volgende onderdelen:

    - aanvraag;- situatietekening;- emissieschatting;- ISL3A berekening Pouw Akkrum;- Acceptatie en verwerkingsbeleid;- PBV verklaring;- BBT-toets;- Totaal terrein overzicht;- kenmerken van het project;- milieuaspecten;- eurallijst;- specificaties dieselolietank;- akoestisch onderzoek.

    In artikel 2.8 van de Wabo, in paragraaf 4.2 van het Besluit omgevingsrecht en in deRegeling omgevingsrecht is aangegeven welke informatie noodzakelijk is voor eenontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning.

    Op basis van de Regeling omgevingsrecht hebben wij de aanvraag getoetst opontvankelijkheid. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat. Op basishiervan kunnen wij de gevolgen van de activiteit op de fysieke leefomgeving goedbeoordelen. De aanvraag is dan ook ontvankelijk. Wij hebben de aanvraag in behandelinggenomen.

    - 26/60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIV[bFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    MilieueffectrapportEr hoeft bij deze aanvraag geen milieueffectrapport (MER) te worden ingediend. De redenhiervoor is dat de in de aanvraag beschreven voorgenomen veranderingen niet zijn vermeldin de eerste kolom van onderdeel C en/of onderdeel D van de bijlage bij het Besluitmilieueffectrapportage (besluit m.e.r.).

    Aanvraag, rrocedure en zienswijzen (uitgebreid)Wij hebben deze beschikking voorbereid volgens de uitgebreide voorbereidingsprocedure.Deze procedure is beschreven in paragraaf 3.3 van de Wabo. Wij zijn niet verplicht om deaanvraag bekend te maken in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op eenandere geschikte manier, behalve als bij de voorbereiding van de beslissing op de aanvraageen milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. Omdat er geen MER opgesteld hoeftte worden, hebben wij de aanvraag niet bekend gemaakt in Het Friesch Dagblad en deLeeuwarder Courant.

    Van het ontwerp van de beschikking hebben wij kennis gegeven in Het Friesch Dagblad ende Leeuwarder Courant van 9 november 2013.

    Tussen 11 november 2013 en 23 december 2013 heeft het ontwerp ter inzage gelegen en iseenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen naar voren te brengen. Van dezegelegenheid is gebruik gemaakt. Namens Theo Pouw Secundaire Bouwstoffen B.V is doorEcd milieu management binnen de termijn een zienswijze uitgebracht. Op 20 februari 2014en 4 maart 2014 is een toelichting op de zienswijze ontvangen.

    De zienswijze omvat samengevat het volgende:

    1. Afvalscheiding (voorschrift 2.1.1): verzoek om toe te voegen dat het hier de ‘binnende inrichting vrijkomende, niet proces gerelateerde gevaarlijke afvalstoffen’ betreft.

    2. Aanvullend voorschrift behandelen van afvalstoffen (voorschrift 2.4.2): de haakjes bij‘(vloeibare)’ moeten worden geschrapt, nu het voorschrift alleen betrekking heeft opdergelijke vloeibare afvalstoffen en niet op de binnen de inrichting te accepterengevaarlijke afvalstoffen zoals opgenomen in bijlage 7.

    3. Inventarisatie voorraden (voorschrift 2.7.7): in de 2 zin is nog ‘per kwartaal’genoemd. Dit moet “per kalenderjaar” zijn of “laatste dag van het laatste kwartaal”.

    4. Lozing afvalwater gronddepot (voorschrift 3.2.1): verzocht wordt ten bate van deduidelijkheid te vermelden: ‘het gronddepot zoals aangeven op de terreintekening bijde aanvraag’.

    5. Uitvoering bodemonderzoek (voorschrift 4.4.1): verzocht wordt een dergelijkonderzoek alleen voor te schrijven als eind-onderzoek. Onderzoek wordt nietdoelmatig beschouwd als ter plaatste een andere (al dan niet) potentieelbodembedreigende activiteit zal worden verricht.

    - 27 / 60 - Ons kenmerk: 201 4-FUMO-0000076

  • FUMbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    6. Asbest: (voorschrift 8.5.1 en 8.5.3): verzocht wordta) Voorschrift 8.1 (bedoeld wordt: 8.5.1) aan te vullen met de term “verpakt houdend

    asbesthoudend afval”. Aanvulling 20 februari 2014: Voorschrift 8.5.1. zou dan ook(alleen) moeten zijn gericht op die stromen waarbij Theo Pouw alleen de overslagvan verpakt asbesthoudend afval op de locatie verzorgt en kan niet gelden vooreventuele partijen asbesthoudend puin of grond (hetgeen in voorschrift 8.5.2 isbeschreven).

    b) Aan te geven dat grond-, afval- en bouwstoffen pas als asbesthoudend wordenaangemerkt bij een gehalte van 100 mg/kg d.s, asbest of meer;

    c) Te onderschrijven dat grond, afval- en bouwstoffen met een hoger gehalte welonverpakt mogen worden opgeslagen, mits voorschrift 8.5.2 wordt nageleefd.Aanvulling 20 februari 2014: het is niet de bedoeling dat binnen de inrichtingasbest onverpakt wordt opgeslagen. Gezien voorschrift 8.5.2. is opslag vanasbesthoudende bouwstoffen (in bulk/los gestort) zoals grond of puin, echter welgewenst/toegestaan, mits verwaaiing of verspreiding wordt voork/3men. Pouwbeschikt over een was- en grondreinigingsinstallatie in Utrecht voor ernstigverontreinigde grond, sorteerzeefzand en andere zandige/steenachtigeafvalstoffen, waarmee verontreinigingen worden afgescheiden in een slibstroomen gereinigd zand overblijft dat conform de regels uit Besluit bodemkwaliteit en deRegeling bodemkwaliteit nuttig kan worden toegepast. Al enkele jaren geleden isaangetoond dat bijvoorbeeld partijen grond tot gehalten aan 3.600 mg/kg asbestprima kunnen worden gereinigd. In het kader daarvan is het gewenst dat inAkkrum ook expliciet tijdelijke (tussen-)opslag van dergelijke partijen (nogmaals: inbulk/los gestort) kan plaatsvinden, in afwachting van externe verwerking.

    7. Milieuhygiënische verklaring bij bouwstoffen (voorschrift 9.2.3): verzocht om inaansluiting op voorschrift 8.2.1. de tekst aan te vullen met “indien afzet voor nuttigetoepassing plaatsvindt”.

    8. BBT/documenten uit de MOR (pagina 31, 5 alinea): de laatste 3 genoemdedocumenten zijn niet opgenomen in bijlage 1 van de MOR en moeten wordengeschrapt.

    9. Overzicht bodembedreigende activiteiten (pagina 37 5de alinea): aangezien ook deopslag van diesel en dergelijke is aangevraagd en vergund, wordt verzocht in de 1e

    zin de omschrijving “onder meer” toe te voegen. Het verkleinen van A-hout isoverigens niet bodembedreigend.

    - 28 / 60 - Ons kenmerk: 201 4-FUMO-0000076

  • FUIVLbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    Naar aanleiding van de zienswijze merken wij het volgende op.

    Ad 1: Voorschrift 2.1.1 is gerelateerd aan paragraaf 14.4 van het LandelijkAfvalbeheerplan. Dit hoofdstuk ziet op binnen de vergunde inrichting vrijkomendeafvalstoffen. Om die reden hebben wij conform de zienswijze aan de eerste bullet vanvoorschrift 2.1.1 toegevoegd dat het “binnen de inrichting vrijkomende gevaarlijkeafvalstoffen” betreft. “Binnen de inrichting vrijkomend” en “niet procesgerelateerd” zijn metelkaar tegenstrijdige begrippen. Immers, wat binnen de inrichting vrijkomt, is wél aan hetproces van de inrichting gerelateerd. Om die reden zijn de woorden “niet procesgerelateerd” niet toegevoegd.Wij verklaren de zienswijze deels gegrond.

    Ad 2: Het voorschrift heeft inderdaad alleen betrekking op de opslagen van vloeibaregevaarlijke bodembedreigende afvalstoffen (zoals oliën). De haakjes zijn dan ookovereenkomstig de zienswijze verwijderd.Verder is ons naar aanleiding van de zienswijze het volgende gebleken. In voorschrift 2.4.2van de ontwerpbeschikking is een verwijzing naar het hoofdstuk gevaarlijke stoffen (van devoorschriften) opgenomen. Dit hoofdstuk “gevaarlijke stoffen” bestaat echter niet. Bedoeldwas te verwijzen naar paragraaf 2.3 van de voorschriften. In onderhavige beschikkinghebben wij daarom in voorschrift 2.4.2 een verwijzing naar paragraaf 2.3 opgenomen.Wij verklaren de zienswijze gegrond.

    Ad 3: De zienswijze ziet op een verduidelijking van het voorschrift. Het voorschrift isovereenkomstig de zienswijze aangepast.Wij verklaren de zienswijze gegrond.

    Ad 4: De zienswijze ziet op een verduidelijking van het voorschrift. Het voorschrift isovereenkomstig de zienswijze aangepast.Wij verklaren de zienswijze gegrond

    Ad 5: Naar aanleiding van deze zienswijze is gebleken dat in de ontwerpbeschikking perabuis voorschriften 4.4.1 tot en met 4.5.2 zijn opgenomen. Het in deze voorschriftenopgenomen bodemonderzoek en de herstelplicht (bodemsanering) wordt namelijk per 1januari 2013 geregeld door het Activiteitenbesluit (afdeling 2.4), dat direct werkend is.Dit betekent dat wij de voorschriften 4.4.1 tot en met 4.5.2 zoals opgenomen in deontwerpbeschikking hebben verwijderd. Daarnaast hebben wij bij de “Inhoudelijkeoverwegingen milieu” onder het kopje “Activiteitenbesluit” een aanvulling opgenomen waaruitblijkt dat het uitvoeren van bodemonderzoeken is geregeld in het Activiteitenbesluit.Nu de bepalingen uit het Activiteitenbesluit rechtstreeks werkend zijn, en om die reden(onder andere) het voorschrift 4.4.1 moet worden verwijderd, kan de formulering van ditvoorschrift dus niet worden aangepast.Wij verklaren deze zienswijze ongegrond.

    - 29/60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIVLbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    Ad 6.a: Ingevolge voorschrift 8.5.1 (zoals opgenomen in de ontwerpbeschikking) zou al hetasbest(houdend)afval (kortgezegd) verpakt moeten worden aangevoerd. Dat zou dan ookgelden voor asbesthoudende grond of puin, voor zover dit als asbesthoudend afvalbeschouwd kan worden. Dit is echter niet de bedoeling geweest. Daarom wordt,overeenkomstig de zienswijze, voorschrift 8.5.1 in die zin aangepast, dat asbesthoudendegrond en puin hiervan uitgesloten worden. Echter, om wel te kunnen reguleren op welkewijze de aan- en afvoer van asbesthoudende grond en puin dient te geschieden, isvoorschrift 8.5.lb toegevoegd.Wij verklaren de zienswijze gegrond.

    Ad 6.b: Grond- en bouwstoffen (nader gedefinieerd in de mails van 20 februari 2014 en 4maart 2014 als zandige- of steenachtige afvalstoffen) worden als asbesthoudendgedefinieerd als er meer dan 100 mg asbest(vezels) per kg droge stof in aanwezig is. Dezewaarde van 100 mg/kg droge stof is de bovengrens, op basis waarvan materiaal nog magworden toegepast als bouwstof of als grond/bagger. Vaststelling en onderzoek moet danovereenkomstig de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit worden uitgevoerd. Toepassing vanasbesthoudend materiaal voor hergebruik mag alleen, als het gewogen asbestgehalte lageris dan de restconcentratienorm van 100 mg/kg droge stof, zoals in het Productenbesluitasbest is bepaald.

    Indien geen onderzoek is uitgevoerd, is het uitgangspunt (overeenkomstig de Eural) datasbest(houdend) afval altijd als gevaarlijk afval dient te worden beschouwd. Omdat deconcentratienormen in landelijke vigerende wet- en regelgeving is vastgelegd, wordt dit nietvastgelegd in een vergunningvoorschrift.Wij verklaren deze zienswijze ongegrond.

    Ad 6c: Blijkens de aanvulling van 20 februari 2014 wil Theo Pouw BV asbesthoudende puinen grond onverpakt binnen inrichting kunnen opslaan, in afwachting van externe verwerking.Zoals ook al door het bedrijf zelf onderkend, is een dergelijke opslag (onder bepaaldevoorwaarden) op grond van voorschrift 8.5.2 mogelijk.Ingevolge voorschrift 8.5.la zal asbesthoudend afval (niet zijnde asbesthoudend puin engrond) wel verpakt moeten worden aangevoerd en opgeslagen.Wij nemen uw opmerking voor kennisgeving aan.

    Ad 7: Voorschrift 9.2.3 ziet inderdaad op bouwstoffen die nuttig worden toegepast. Daarom isde tekst van dit voorschrift overeenkomstig de zienswijze aangevuld.Wij verklaren de zienswijze gegrond.

    Ad 8: Het klopt dat de documenten niet zijn opgenomen in bijlage 1 van de MOR. De tekst isdaar waar nodig aangepast.Wij verklaren de zienswijze gegrond.

    - 30 / 60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIVLbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    Ad 9: De opslag van dieselolie is een activiteit genoemd in hoofdstuk 3, paragraaf 3.4.9 vanhet Activiteitenbesluit en wordt niet geregeld in de vergunning. Om deze reden is de opslagvan dieselolie niet opgenomen bij de opsomming onder Algemeen. Conform de zienswijzezijn de woorden “onder meer” opgenomen. Het verkleinen van A —hout is uit de opsommingverwijderd aangezien dit geen bodembedreigende activiteit is.Wij verklaren de zienswijze gegrond.

    Advies, aanwijzing minister, verklaring van geen bedenkingenDe Wabo en het Besluit omgevingsrecht wijzen bestuursorganen aan als adviseur vanwegehun specifieke deskundigheid of betrokkenheid. Wij hebben de volgendeinstanties/bestuu rsorganen om advies gevraagd over de vergunningaanvraag:- de Milieuadviesdienst (zonebeheerder) in verband met de ligging op een gezoneerd

    industrieterrein;- Wetterskip Fryslân.Dit is op basis van artikel 2.26 van de Wabo en artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Besluitomgevingsrecht.

    Naar aanleiding hiervan hebben wij op 30 augustus 2013, kenmerk 1075468960465, adviesvan de zonebeheerder ontvangen. De adviezen zijn verwerkt in deze beschikking.

    INHOUDELIJKE OVERWEGINGEN MILIEU

    SAMENHANG MET OVERIGE WET- EN REGELGEVING

    ActivjteitenbesluitIn het Activitejtenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) zijn voor bepaaldeactiviteiten die binnen inrichtingen plaats kunnen vinden, algemene regels opgenomen. Dezeregels zijn direct werkend en mogen niet in de omgevingsvergunning worden opgenomen.

    In bijlage 1, onderdelen B en 0 van het Bor wordt aangegeven of voor een inrichting eenvergunningplicht geldt.

    Op 1 januari 2013 is het Activiteitenbesluit gewijzigd en kan sindsdien ook op inrichtingenmet een IPPC-installatie van toepassing zijn. Op type C inrichtingen, die vergunningplichtigzijn, kunnen bepaalde artikelen uit het Activiteitenbesluit van toepassing zijn. Dit betekent datbepaalde voorschriften uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling eenrechtstreekse werking hebben en niet in de vergunning mogen worden opgenomen.

    De inrichting waarvoor vergunning is aangevraagd, wordt aangemerkt als een type Cinrichting. Binnen Theo Pouw Secundaire Bouwstoffen B.V, Spikerboor 19 te Akkrum vindende volgende activiteiten plaats die vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit:1. Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening;2. In werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote stookinstallatie;3. Opslaan en overslaan van goederen;4. Het uitwendig wassen van motorvoertuigen en werktuigen.5. Opslaan van gasolie in een bovengrondse opslagtank.

    - 31 / 60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUMbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    Op basis van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit moet de verandering van de inrichtingworden gemeld. De aanvraag wordt ten aanzien van de activiteiten die onder hetActiviteitenbesluit vallen aangemerkt als melding.

    Voor de aangevraagde activiteiten houdt dit in dat - voor zover deze betrekking hebben opde genoemde (deel)activiteiten - moet worden voldaan aan de volgende artikelen uit hetActiviteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling:1. Paragraaf 3.1.3 Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een

    bodembeschermende voorziening;2. Paragraaf 3.2.1 In werking hebben van een stookinstallatie, niet zijnde een grote

    stookinstallatie;3. Paragraaf 3.3.2 Het uitwendig wassen van motorvoertuigen, werktuigen of

    spoorvoertuigen;4. Paragraaf 3.4.3 Opslaan en overslaan van goederen;5. Paragraaf 3.4.9 Opslaan van gasolie, smeerolie of afgewerkte olie in een bovengrondse

    opslagtank.

    Voor het overige is per hoofdstuk dan wel afdeling aangegeven of deze op een type 0inrichting van toepassing is. Dit betekent dat ook hoofdstuk 1, afdeling 2.1 tot en met 2.4 en2.10 van hoofdstuk 2 en de overgangsbepalingen uit hoofdstuk 6 van het Activiteitenbesluitvan toepassing kunnen zijn.

    Het bevoegd gezag mag uitsluitend aanvullende maatwerkvoorschriften vaststellen voorzover dat in het Activiteitenbesluit is aangegeven. Voor inrichtingen waartoe een IPPCinstallatie behoort, kan het bevoegd gezag op grond van artikel 2.22, vijfde lid, van de Wabo,afwijken van de voorschriften van het Activiteitenbesluit voor zover met de voorschriften uithet Activiteitenbesluit niet wordt voldaan aan de beste beschikbare technieken.

    De voorschriften die in deze vergunning zijn opgenomen zijn die voorschriften voor aspectenen activiteiten die niet zijn geregeld in het Activiteitenbesluit en de bijbehorendeActiviteitenregeling.

    TOETSINGSKADER MILIEU

    InleidingDe aanvraag heeft betrekking op het veranderen of veranderen van de werking van eeninrichting als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder e Wabo en het in werking hebbendaarvan na die verandering als bedoeld in artikel 2.6 Wabo (revisievergunning). Voor dezeinrichting gelden algemene regels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit)en de bijbehorende ministeriële regeling (Activiteitenregeling). Voor een aantal onderwerpenwaarop de aanvraag betrekking heeft, blijft het nodig om ze in een vergunningprocedure tetoetsen en daaraan mogelijk specifieke voorschriften te verbinden.

    De Wabo omschrijft in artikel 2.14 het toetsingskader voor het onderdeel milieu. Eentoetsing aan deze aspecten heeft plaatsgevonden.

    - 32 / 60 - Ons kenmerk: 201 4-FUMO-0000076

  • FUIVLbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    Toetsing oprichten, veranderen of revisieBij onze beslissing op de aanvraag hebben wij:- de aspecten genoemd in artikel 2.14, lid 1 onder a van de Wabo betrokken;- met de aspecten genoemd in artikel 2.14, lid 1 onder b van de Wabo rekening gehouden;- de aspecten genoemd in artikel 2.14, lid 1 onder c van de Wabo in acht genomen

    In de onderstaande hoofdstukken lichten wij dit nader toe, waarbij wij ons beperken tot dieonderdelen van het toetsingskader die ook daadwerkelijk op onze beslissing van invloed(kunnen) zijn.

    BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT)

    AlgemeenIn het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu moetenaan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgendie de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is,zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordtervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komendebeste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast.

    Vanaf januari 2013 moet bij het bepalen van beste beschikbare technieken (BBT) rekeningworden gehouden met BBT-conclusies en bij ministeriele regeling aangewezeninformatiedocumenten over BBT.

    BBT-conclusies is een document met de conclusies over beste beschikbare technieken,vastgesteld overeenkomstig artikel 13, vijfde en zevende lid van de Richtlijn industriëleemissies (definitie in artikel 1.1 eerste lid van het Bor):• Met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13 vijfde lid worden BBT-conclusies bedoeld

    die worden vastgesteld op basis artikel 75 tweede lid van de Richtlijn industriëleemissies. Dit zijn de BBT-conclusies vastgesteld na 6 januari 2011 onder het regime vande Richtlijn industriële emissies;

    • Met BBT-conclusies overeenkomstig artikel 13 zevende lid worden de bestaande BREFsbedoeld. Het hoofdstuk waarin de beste beschikbare technieken (BAT hoofdstuk) staanuit deze Brefs geldt als BBT-conclusies (totdat nieuwe BBT-conclusies overeenkomstigartikel 75 tweede lid zijn vastgesteld).

    BBT-conclusies worden door de Europese commissie vastgesteld en bekendgemaakt in hetPublicatieblad van de Europese Unie (een uitvoeringsbesluit van de Europese commissie datgericht is tot de lidstaten). Zij worden daarom niet meer apart worden aangewezen in deRegeling omgevingsrecht.

    Als op een activiteit of op een type productieproces binnen de inrichting waarvoor eenvergunning is aangevraagd, geen BBT-conclusies of informatiedocumenten over BBT vantoepassing zijn, of als de van toepassing zijnde BBT conclusies of informatiedocumenten nietalle mogelijke milieueffecten van de activiteit of het proces behandelen moet bevoegd gezagde beste beschikbare techniek zelf vast stellen.

    - 33 / 60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIV[bFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    Hierbij houdt het bevoegd gezag in ieder geval rekening met:• de toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken;• de toepassing van stoffen die minder gevaarlijke zijn dan stoffen of mengsels als

    omschreven in artikel 3 van de EG-verordening indeling, etikettering en verpakking vanstoffen en mengsels;

    • de ontwikkeling, waar mogelijk, van technieken voor de terugwinning en opnieuwgebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en vanafvalstoffen;

    • vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in depraktijk zijn beproefd;

    • de vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis;• de aard, de effecten en de omvang van de betrokken emissies;• de data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen;• de tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen;• het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie

    efficiëntie;• de noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico’s voor het milieu te

    voorkomen of tot een minimum te beperken;• de noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te

    beperken.

    De op van deze criteria vastgestelde BBT moet een milieubeschermingsniveau garanderendat tenminste gelijkwaardig is aan het niveau in de BBT-conclusies.

    Vanaf 1januari 2013 is de Europese richtlijn industriële emissies (RIE) in de Nederlandsemilieuwetgeving geïmplementeerd (richtlijn 2010/751EU, PbEU L334). De RIE geeftmilieueisen voor de installaties die genoemd staan in de bij de richtlijn horende bijlage 1.Wanneer een installatie daar genoemd is, spreken we van een IPPC-installatie. Binnen deinrichting waar deze beschikking betrekking op heeft, bevinden zich één of meer IPPCinstallaties. Het gaat hier om: categorie 5.5: Tijdelijke opslag van niet onder punt 5.4 vallendegevaarlijke afvalstoffen, in afwachting van een van de onder de punten 5.1, 5.2, 5.4 en 5.6vermelde behandelingen, met een totale capaciteit van meer dan 50 t, met uitsluiting vantijdelijke opslag, voorafgaande aan inzameling, op de plaats van productie.

    Bij het bepalen van de beste beschikbare technieken hebben we rekening gehouden met devolgende van toepassing zijnde BREF’s:- BREF afvalbehandeling;- BREF op- en overslag bulkgoederen;- BREF monitoring;- BREF energie efficiëntie.

    - 34 / 60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIVLbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    Naast de BBT-conclusies hebben wij rekening gehouden met de volgende in de bijlage bij deRegeling omgevingsrecht aangewezen informatiedocumenten over beste beschikbaretechnieken:- Nederlandse richtlijn bodembescherming (NRB).- PGS 15 (Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen).- Nederlandse Emissie Richtlijn Lucht (NeR).

    Hiernaast hebben wij gebruik gemaakt van het navolgende document:- Handreiking “industrielawaai en vergunningverlening, oktober 1998”.

    Conclusies BBTDe inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aande beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, debodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing.Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.

    AFVAL

    Afvalrreventie

    Afval- en emissiepreventie is het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval enemissies of de milieuschadelijkheid ervan, door reductie aan de bron of door internerecycling. Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid.Op welke wijze invulling kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de Handreiking“Wegen naar preventie bij bedrijven” (Infomil 2005), het Handboek “Wegen naar preventie bijbedrijven” (Infomil, april 2006) en in hoofdstuk 13 van het Landelijk afvalbeheerplan (LAP)2009-2021. Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijkmoet worden voorkomen of beperkt.

    Om inzicht te houden in de aard, omvang, samenstelling en oorsprong van afvalstoffen is inde vergunning een voorschrift opgenomen ten behoeve van het meten en registreren van devrijkomende afvalstoffen.

    De Handreiking “Wegen naar preventie bij bedrijven” (Infomil 2005) hanteert ondergrenzendie de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevantis wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 tongevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt.

    De totale hoeveelheid afval ligt beneden de gehanteerde ondergrenzen. Wij hebben daaromin deze vergunning verder geen aandacht besteed aan de preventie van afvalstoffen.

    Overwegincen voor afvalverwerkers

    Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffenOp grond van artikel 2.14 van de Wabo kan de omgevingsvergunning in het belang van debescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip “bescherming vanhet milieu” is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 van de Wm isaangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen.

    -35/60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIVLbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheerspian dan welhet bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). In hetbedoelde afvalbeheerspian (het Landelijk Afvalbeheerplan 2009-2021, hierna aangeduid alshet LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd.Op grond van de Wm dient het LAP als toetsingskader voor het beslissen op een aanvraagom een omgevingsvergunning voor zover deze betrekking heeft op afvalbeheer. Dehoofdlijnen van het beleid zijn vastgelegd in het LAP. De doelstellingen van het LAP geveninvulling aan de prioriteitsvolgorde in de afvalhiërarchie zoals die in artikel 10.4 van de Wm isopgenomen en als volgt is samen te vatten:a. preventie;b. voorbereiding voor hergebruik;c. recycling;d. andere nuttige toepassing, waaronder energieterugwinning;e. veilige verwijdering.

    Bij de vaststelling van het LAP is ook rekening gehouden met de in artikel 10.5 van de Wmvermelde aspecten van doelmatig afvalbeheer. Bijlage 4 bij het LAP bevat een invulling vanhet beleid voor specifieke afvalstoffen.

    In het LAP is aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag bij het beoordelen van eenvergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffenrekening moeten houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP.

    De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van debetreffende afvalstoffen, waarvoor nog vergunning verleend mag worden. Als deminimumstandaard bestaat uit verschillende be- en verwerkingshandelingen bij diverseinrichtingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een vergunning worden verleend.

    Afvalstro(o)m(en) waarvoor in bijlage 4 van het LAP een sectorplan is opgenomenVoor de onderhavige aanvraag zijn de volgende sectorplannen in bijlage 4 van het LAP vantoepassing:

    Op- en overslag van metaalafvalstoffen Sectorplan 12Gemengd bouw- en sloopafval en gemengde fracties Sectorplan 28Steenachtig materiaal Sectorplan 29Zeefzand Sectorplan 30Dakafval Sectorplan 33Hout Sectorplan 36Teerhoudend asfalt Sectorplan 34Verontreinigde grond Sectorplan 39

    Ad 1: verkleinen/shredderen van A-hout en B-houtBinnen de inrichting wordt voorgesorteerd A-hout (onbehandeld) en B-hout (geverfd, gelaktof verlijmd) verwerkt tot houtspanen en houtpellets. Hierbij wordt met een magneetband hetin het hout aanwezige metaal verwijderd. Deze houtsnippers worden afgevoerd naar dehoutvezel- en spaanplaatindustrie en naar energiecentrales als brandstofvoorziening.Hiermee wordt voldaan aan de minimum standaard zoals genoemd in sectorplan 36,namelijk nuttige toepassing door hergebruik.

    - 36 / 60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIV[bFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    Ad 2: sorteren van bouw- en sloopafvalBouw- en sloopafval wordt binnen de inrichting ontdaan van ijzer, hierna verkleind,gesorteerd en/of gebroken en na deze handeling naar soort afgevoerd naar erkendeverwerkers voor verdere bewerking c.q. verwerking of nuttige toepassing. Hiermee wordt onsinziens voldaan aan de minimumstandaard zoals deze wordt genoemd in sectorplan 28,namelijk nuttige toepassing door hergebruik.

    Ad 3: inzamelen en afvoeren van C-houtBinnen de inrichting wordt C-hout ingezameld en afgevoerd naar een erkende externeverwerker. Hiermee wordt voldaan aan de minimum standaard zoals genoemd in sectorplan36, namelijk nuttige toepassing door verbranden waarbij diffuse verspreiding van de in hethout aanwezige metalen niet is toegestaan.

    Ad 5: inzamelen en afvoeren van bitumineus dakafval, teermastiek, dakgrindDe minimumstandaard voor het inzamelen en opslaan van dakafval is verwijderen enverbranden. De minimumstandaard voor dakgrind is schoonwassen en hergebruiken. Deminimumstandaarden voor dakafval en teermastiek worden ondersteund door eenstortverbod. Door deze stoffen af te voeren naar een erkende verwerker voldoet u aan deminimumstandaard zoals genoemd in sectorplan 33 en 34.

    Ad 6: op- en overslag van metaalafvalstoffenIn de inrichting vindt op- en overslag van metaal plaats afkomstig uit bouw- en sloopafval. Deminimumstandaard voor de be- en verwerking van metaalafvalstoffen, is nuttige toepassingin de vorm van materiaalhergebruik. Metaalafvalstoffen worden afgevoerd naar erkendeverwerkers. Bij de verwerkers zullen de metaalafvalstoffen verder verwerkt worden voornuttige toepassing. De werkwijze voldoet aan sectorplan 12.

    Ad 7: het inzamelen en breken van puinIn de aanvraag wordt aangegeven dat puin van derden wordt geaccepteerd en binnen deinrichting wordt ontdaan van ijzer. Hierna wordt het verkleind en/of gebroken en na dezehandeling naar soort afgevoerd naar erkende verwerkers voor verdere bewerking c.q.verwerking of nuttige toepassing. Hiermee wordt ons inziens voldaan aan deminimumstandaard zoals deze wordt genoemd in sectorplan 29 en 30, namelijk nuttigetoepassing door hergebruik.

    AV-beleid en AO/ICIn het LAP is aangegeven dat een inrichting die afvalstoffen accepteert over een adequaatacceptatie- en verwerkingsbeleid (AV-beleid) en een systeem voor administratieveOrganisatie en interne controle (AO/IC) moet beschikken. In het AV-beleid moet zijnaangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en verwerking van afvalstoffenplaatsvinden. In de AOIIC is vastgelegd hoe door technische, administratieve enorganisatorische maatregelen de relevante processen binnen een inrichting kunnen wordenbeheerst en geborgd om de risico’s binnen de bedrijfsvoering te minimaliseren.

    Bij de aanvraag is een beschrijving van het AV-beleid en de AOIIC gevoegd. Daarin is perafvalstof aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking plaats zullen vinden. Hierbij isrekening gehouden met de specifieke bedrijfssituatie. Het beschreven AV-beleid en deAO/IC voldoen aan de randvoorwaarden zoals die in het LAP zijn beschreven.

    - 37 / 60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIV[bFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    Op basis van het gestelde in de aanvraag kunnen wij met dit AV-beleid en de AO/ICinstemmen.

    Wijzigingen in het AV-beleid en/of de AO/ICWijzigingen in het AV-beleid en/of de AO/lC moeten schriftelijk aan ons worden voorgelegd.Als bevoegd gezag zullen wij vervolgens bezien welke procedure in relatie tot de aard van dewijziging is vereist.

    RegistratieDe aanvrager verkrijgt met deze vergunning de mogelijkheid om afvalstoffen van buiten deinrichting te ontvangen. Dergelijke inrichtingen vallen onder het Besluit meldenbed rijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen.

    Voor een effectieve handhaving van het afvalbeheer is het van belang om naast demeldingsverplichtingen tevens registratieverplichtingen op te nemen (art. 5.8 Bor). In dezevergunning zijn dan ook voorschriften voor de registratie van o.a. de aangevoerde, deafgevoerde en de geweigerde (afval-)stoffen opgenomen.

    Naast de voorschriften voortvloeiend uit het AV-beleid en de AO/IC zijn geen extraregistratievoorschriften in de vergunning opgenomen. Mede gezien de verplichtingeningevolge de Wm (artikel 5.8 van het Bor en de artikelen 10.38 en 10.40 van de Wm) en deverplichtingen ingevolge het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen ende daarbij behorende Regeling, worden voldoende en juiste gegevens geregistreerd omhandhaving mogelijk te maken.

    ConclusieGelet op het bovenstaande zijn wij van mening dat de aangevraagde activiteiten inovereenstemming zijn met het geldende afvalbeheersplan en daarmee bijdragen aan eendoelmatig beheer van afvalstoffen.

    AFVALWATER

    Algemeen

    De uitgangspunten voor de bescherming van het milieu tegen verontreiniging door de lozingvan afvalwater zijn vastgelegd in de Waterwet, de Wet milieubeheer en de Instructieregelinglozingsvoorschriften milieubeheer.

    De drie belangen die deze wetten en regeling ten aanzien van afvalwater behartigen zijn:- de doelmatige werking van een openbaar vuilwaterriool en de verwerking van het slib uit

    het openbaar vuilwaterriool;- de doelmatige werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie;- de bescherming van de kwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam.

    - 38/60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIVLbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    Afvalwater mag slechts in het openbaar vuilwateriool worden gebracht, indien door desamenstelling, eigenschappen of hoeveelheden ervan:a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar vuilwaterriool, een door

    een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, de bij een zodanig openbaarvuilwaterriool of zuiveringstechnisch werk behorende apparatuur,

    b. de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar vuilwaterrioolof een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk,

    c. de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van een oppervlaktewaterlichaam zoveel mogelijkworden beperkt.

    Bij de toepassing van deze regelgeving moet onderscheid gemaakt worden tussen directe enindirecte lozingen. Van een indirecte lozing is sprake als er wordt geloosd met een werk opeen ander werk. Indirecte lozingen worden gereguleerd in de Wet milieubeheer/Wetalgemene bepalingen omgevingsrecht.

    Het direct lozen van afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam valt altijd onder deWaterwet.

    De aanvraag heeft betrekking op het lozen van de volgende afvalwaterstromen:a. huishoudelijk afvalwater afkomstig van de personeelsaccomodatie;b. bedrijfsafvalwater afkomstig van de wasplaats;c. bedrijfsafvalwater afkomstig van de opslagvakken op het terrein en van de laadkade.

    a. Huishoudelijk afvalwaterJaarlijks wordt circa 100 m3 huishoudelijk afvalwater geloosd dat afkomstig is van depersoneelsaccommodaties en bedrijfskantine op de inrichting. Dit afvalwater wordt geloosd viahet vuilwaterriool van het gemeentelijke rioolstelsel.

    b. Bedrijfsafvalwater afkomstig van tank/wasplaatsHet water afkomstig van de wasplaats is mogelijk verontreinigd met minerale olie enonopgeloste stoffen. Er zal jaarlijks circa 300 m3 bedrijfsafvalwater ontstaan dat geloosdwordt op het vuilwaterriool van het gemeentelijke rioolstelsel.

    c. Bedrijfsafvalwater afkomstig van de opslagvakken op het terrein en op de laadkadeHet hemelwater dat in aanraking komt met de opgeslagen materialen in de opslagvakken aande zuidzijde van het terrein en het hemelwater afkomstig van de opslagvakken voor gereedproduct aan de laadkade is mogelijke verontreinigd met onopgeloste stoffen. Het afvalwaterwordt middels slibvanger en olieafscheider via de bedrijfsriolering afgevoerd.

    - 39/60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIVLbFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    Beleid

    Het beleid gericht op de bescherming van het water tegen verontreiniging vormt eenonderdeel van het totale milieubeleid, zoals geformuleerd in diverse meerjarenprogramma’smilieubeheer en het Nationaal Milieubeleidsplan. Het beleid van de waterbeheerders isgeformuleerd in het Nationaal Waterplan. Het nationale beleid is in hetWaterhuishoudingsplan Fryslân 2010-2015 en het Waterbeheerplan 2010-2015 toegespitstop de Friese situatie.

    Het algemene beleidskader is van toepassing voor alle wateren en bestaat uit twee sporen:1. het toepassen van BBT, en2. waar nodig en mogelijk verdergaande maatregelen, met het oog op het bereiken van

    de gewenste waterkwaliteit (emissie-immissietoets). Dit houdt in dat wanneer derestlozing na toepassing van de BBT leidt tot ontoelaatbare effecten voor de lokalewaterkwaliteit, het bevoegd gezag beziet of er aanvullende beperkingen ofvoorschriften aan de vergunning kunnen worden verbonden dan wel de vergunningmoet worden geweigerd.

    Het aanvullende beleidskader richt zich specifiek op de waterlichamen in de zin van deKaderrichtlijn Water en beoogt onder meer het waarborgen van “geen achteruitgang” voor detoestand van de waterlichamen. Dit kan zo nodig inhouden dat lozingen worden verplaatstnaar minder kwetsbare waterlichamen en dat schadelijke milieuvreemde stoffen wordenvervangen door andere stoffen met een vergelijkbare werking en minder schade aan hetwatermilieu.

    Beoordeling aanvraag

    a. Huishoudelijk afvalwaterHet huishoudelijk afvalwater van de sanitaire voorzieningen wordt zonder voorziening geloosdop het vuilwaterriool van het gemeentelijk stelsel. De samenstelling van dit afvalwater zal nietverschillen van wat hiervoor als gebruikelijk wordt geacht. Aan deze deelstroom zullen geeneisen worden gesteld.

    b. Bedrijfsafvalwater afkomstig van tank/wasplaatsHet bedrijfsafvalwater afkomstig van de wasplaats wordt via een slibvangput enolie/waterscheider op de terreinriolering en vervolgens op de vuilwaterriolering van hetgemeentelijke rioolstelsel geloosd. De lozing voldoet aan de stand der techniek. Aan dezelozing worden eisen gesteld in het Activiteitenbesluit.

    c. Bedrijfsafvalwater afkomstig van de opslagvakken op het terrein en op de laadkadeHet bedrijfsafvalwater afkomstig van de opslagvakken aan de oostzijde van het terrein en hetbedrijfsafvalwater afkomstig van de opslagvakken voor gereed product aan de laadkade ismogelijk verontreinigd met onopgeloste stoffen.Door uitloging van de opgeslagen materialen kan het water mogelijk verontreinigd zijn metzware metalen en PAK. Aan deze lozing zullen eisen gesteld worden ten aanzien van degenoemde parameters.

    - 40 / 60 - Ons kenmerk: 2014-FUMO-0000076

  • FUIV[bFriese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

    Uit de voorgaande toets van de afvalwaterstromen is gebleken dat de maatregelen om delozing te beperken voldoen aan de stand der techniek. De door de lozingen mogelijk teveroorzaken verontreiniging van het oppervlaktewater en schade aan de doelmatige werkingvan de rioolwaterzuiveringsinstallatie kunnen in voldoende mate worden tegengegaan envoorkomen door het stellen van voorschriften.

    ConclusieDe in de aanvraag vermelde maatregelen ter voorkoming en beperking van lozing vanafvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, zullen leiden tot een acceptabellozingsniveau, dat in overeenstemming is met genoemde doelstellingen. Wij achten dezesituatie vergunbaar.

    BODEM

    AlgemeenHet (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de NederlandseRichtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (NRB). In de bijlage bij de Regelingomgevingsrecht is de NRB opgenomen als BBT-document. Uitgangspunt van de NRB is datdoor een doelmatige combinatie van bodembeschermende maatregelen en voorzieningeneen verwaarloosbaar bodem risico wordt gerealiseerd.

    Zoals blijkt uit de aanvraag vinden (onder meer) binnen de inrichting de volgende,bodembedreigende activiteit(en) plaats:- wassen van voertuigen;- opslag van (onvrijwilig verkregen) asbest;- shredderen van B-hout;- breken van puin op het buitenterrein;- opslaan van C-hout op het buitenterrein;- verladen van C-hout;- opslag verontreinigende en ernstig verontreinigde grond;- opslag teerhoudend asfalt.

    Bij de aanvraag is een bodemrisicodocument gevoegd. Uit het document blijkt dat voor allebodembedreigende activiteiten een verwaarloosbaar bodem risico wordt behaald.

    Bodembeschermende voorzieningen moeten periodiek worden gecontroleerd enonderhouden. In de vergunning zijn daartoe voorschriften opgenomen.

    BodemonderzoekenOmdat in de inrichting bodembedreigende activiteiten plaatsvinden en/of bodembedreigendestoffen worden toegepast, moet er overeenkomstig de NRB een nulsituatiebodemonderzoekworden uitgevoerd. Het preventieve bodembeschermingsbeleid uitgewerkt in de NRB gaat ervanuit dat (zelfs) de maatregelen en voorzieningen die leiden tot een verwaarloosbaarbodemrisico nooit volledig kunnen uitsluiten dat onverhoopt een belasting van de bodemoptreedt. Om die reden blijft bodemonderzoek