Boerenlandschap van Terschelling

66
1

Transcript of Boerenlandschap van Terschelling

Page 1: Boerenlandschap van Terschelling

  1  

Page 2: Boerenlandschap van Terschelling

  2

Boerenlandschap van Terschelling De ruimtelijke opbouw en historische ontwikkeling van de Terschellingerpolder en haar landbouw tussen 1800 en 1950.      

             Groningen, februari 2013 Auteur: ing. B (Bibi) van de Klundert Onder begeleiding van: prof.Dr.Ir. M. (Theo) Spek Tweede lezer: dr. J.F. (Jeroen) Benders Deze scriptie is geschreven in het kader van de master Landschapsgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, faculteit der Letteren, vakgroep Kunstgeschiedenis.

Page 3: Boerenlandschap van Terschelling

  3

Voorwoord Toen ik de kans kreeg om onderzoek te doen op Terschelling greep ik deze met beide handen aan. Eilanden zijn boeiende plekken, wegens de relatieve geïsoleerde ligging en hun microsamenleving op zich. Ik werd gegrepen door het eilandgevoel, een gevoel dat je krijgt als je met de boot aankomt op het eiland. Het gevoel als thuiskomen, een plek waar ik tot mezelf kon komen en uren kon ronddwalen, genietend van de omgeving, van de mensen en van de natuur. Hoe de mens het landschap beïnvloed en veranderd vind ik een boeiende geschiedenis. Vandaar dat ik na de studie tuin- en landschapsarchitectuur ben gaan verdiepen in de geschiedenis van het landschap. De geschiedenis van het landschap is vaak nog zichtbaar in het huidige landschap maar ook in de mensen zelf. Zo kent elke streek zijn eigen identiteit en roept een bepaald gevoel op bij mensen. Deze scriptie richt zich op de ontwikkeling van het landschap op Terschelling in de negentiende en begin twintigste eeuw, waarin de landbouw en de mens een voorname rol hebben gespeeld. Bij het maken van de scriptie boden historische kaarten een houvast. Voor oude kaarten heb ik een grote fascinatie omdat zij veel kunnen vertellen over de geschiedenis van het landschap gevangen in één beeld. Kaarten spelen in deze scriptie dan ook een grote rol. Bij dit onderzoek heb ik hulp gekregen van verschillende personen, zowel eilandkenners, vakgenoten als familie en vrienden. Uiteraard speelt mijn hoogleraar Theo Spek daarbij een belangrijke rol. Hij hielp me onder meer bij het zoeken naar de rode draad en het kunnen maken van een diepte onderzoek. Daarnaast kreeg ik hulp van Arjen Kok (waterbedrijf Vitens). Hij heeft tevens onderzoek verricht op het eiland en heeft enkele kaarten en informatie aan mij beschikbaar gesteld. Het historische en landschappelijke onderzoek bracht me meerdere keren naar Terschelling waar ik eilanders ontmoette die mijn fascinatie over de cultuurhistorie van het eiland deelden. Zij deelden op ieder hun eigen manier hun kennis over het eiland. Van groot belang was de hulp die ik kreeg van Teunis Schol, Richard van Veen en Cees Cupido. Bij museum het Behouden Huys op West-Terscheling en archief Tresoar in Leeuwarden heb ik veel archief materiaal gevonden in oude boeken, rapporten, ansichten, kaarten en prenten. Mijn dank gaat uit naar de hartelijke hulp van de medewerkers van beide instanties. Tot slot gaat mijn dank uit naar vrienden en familie die mij geholpen hebben bij het onderzoek, door het faciliteren van een prettige en rustige studieomgeving, het bekritiseren van mijn teksten en het sturen in de goede richting. Bibi van de Klundert, 24 februari 2013

Page 4: Boerenlandschap van Terschelling

  4

Inhoudsopgave 1. Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Stand van het onderzoek 1.3 Probleemstelling Onderzoeksthema 1 Onderzoeksthema 2 1.4 Bronnen- en onderzoeksmethoden 1.5 Afbakening van het onderzoek 1.6 Opbouw 2. Ruimtelijke opbouw van het polderlandschap in de negentiende eeuw 2.1 Inleiding 2.2 Het fysische landschap 2.3 De Buren en dorpsgebieden 2.4 Het landschap van de Terschellingerpolder in de negentiende eeuw 2.5 Landschapseenheden Oudste akkers Akkers op de hogere zandgrond Kampen Terpen Mieden Finnen Noordlanden Iezen 2.6 Conclusie

Page 5: Boerenlandschap van Terschelling

  5

3. De historische ontwikkeling van het polderlandschap tussen 1800 en 1950 3.1 Inleiding 3.2 Schets van Landbouw en samenleving op Terschelling tussen 1600 en 1800. 3.3 Het landschap tussen 1800 en 1850 Landbouw en samenleving De kaart van landmeter C. Boling De kadastrale kaart 3.4 Het landschap tussen 1850 en 1900 Landbouw en samenleving De topografisch militaire kaart De kaart van landmeters J.L. Bulkens en J.C. Winterwerp 3.5 Het landschap tussen 1900-1950 Landbouw en samenleving De Tweede Wereldoorlog De Ruilverkaveling De Bonnebladen Luchtfoto omstreeks 1945 3.6 Synthese 4. Conclusie 4.1 Ruimtelijke opbouw en historische ontwikkeling van het polderlandschap van Terschelling tussen 1800 en 1950 4.2 Slotwoord Literatuur- en bronnenlijst Bijlagen

Page 6: Boerenlandschap van Terschelling

  6

1. Inleiding 1.1 Aanleiding De directe aanleiding van dit onderzoek vormt een lopend overleg tussen de Historische Vereniging Skylge myn Lântse, Landschapsbeheer Friesland en het Kenniscentrum Landschap van de Rijksuniversiteit Groningen. In dit overleg kwam de wens naar voren om gezamenlijk een landschapsbiografie te realiseren van het eiland. Met als resultaat een beschrijving van de opbouw en ontstaansgeschiedenis van het landschap van Terschelling op wetenschappelijk betrouwbare, maar tegelijkertijd ook voor een breed publiek toegankelijke wijze wordt vastgelegd. Studenten van de studie landschapsgeschiedenis geven een bijdrage aan deze landschapsbiografie, door vooronderzoek te doen naar dit eiland onder begeleiding van prof. dr. ir. Theo Spek. Gezien de omvang van een dergelijke landschapsbiografie is gekozen het gebied op te delen in deelonderwerpen. Deze scriptie richt zich op het bewoonde gebied van het eiland, de Terschellingerpolder, daar waar de invloed van de mens het grootst is. Aan de zuidzijde van het eiland wordt het onderzoeksgebied begrenst door de Waddendijk en aan de noordzijde gaat het landschap geleidelijk over in de duinen. Gekozen is voor de periode 1800-1950. Deze interessante periode geeft een beeld van het landschap aan de vooravond van de eerste grootschalige ruilverkaveling, dat op Terschelling plaatsvond tussen 1947 en 1953.1 De scriptie laat een landschap zien waaraan eeuwenoude gebruiken ten grondslag hebben gelegen en tevens een landschap dat aan veranderingen onderhevig is geweest, door natuurlijke krachten en modernisering van de maatschappij. 2 Over deze periode is voldoende materiaal voorhanden, waaruit op een betrouwbare wijze conclusies getrokken kunnen worden. De vraag: hoe de ruimtelijke structuur van het cultuurlandschap van Terschelling was opgebouwd en zich in deze periode heeft ontwikkeld staat in de scriptie centraal.

                                                                                                               1 Kok, 2007, 87-88.  2 Knop, 1946, 194. Knop vermeldt dat in het begin van de negentiende eeuw de methoden van landbewerking op Terschelling nog hetzelfde waren dan in de drie eeuwen daarvoor.  

Page 7: Boerenlandschap van Terschelling

  7

1.2 Stand van het onderzoek De Nederlandse eilanden zijn de afgelopen eeuw een geliefde plaats geweest voor onderzoek: In 1934 promoveerde J.W. van Dieren op een geomorfologische analyse naar het duinenlandschap van Terschelling.3 Hij bracht in kaart hoe de duinen in het verleden op de loop gingen door het losliggende zand, en bracht dat rechtstreeks in verband met exploitatie van de duinen. Twee jaar later verscheen de sociaalgeografische studie van D.A. Bertoen-Brouwer over Ameland in de negentiende en begin twintigste eeuw.4 In de jaren zeventig deed G. Smit op eenzelfde methode als Bertoen-Brouwer onderzoek naar het cultuurlandschap van Terschelling. 5 Beiden laten zien dat aan het negentiende-eeuwse cultuurlandschap eeuwenlange gebruiken ten grondslag hebben gelegen en het fysisch milieu kaders gaf voor het gebruik van het landschap. Zij baseerden hun studie op demografische en fysisch-geografische gegevens, archief onderzoek, het kadaster en toponiemen. Om het ecologische belang van de Wadden onder de aandacht te brengen werd in 1976 onder de naam van J. Abrahamse het boek “Waddenzee” gepubliceerd. Daarin is op een populair wetenschappelijke en integrale wijze het hele waddengebied van Nederland tot aan Denemarken in beeld gebracht met specifieke aandacht voor de zeldzame natuur.6 In 2000 deed H. Schoorl onderzoek naar de geologie en bewoningsgeschiedenis van de eilanden Texel, Vlieland en Terschelling.7 In deze vierdelige serie gaat hij met name in op de fysische ontwikkelingen van de eilanden en toont hij aan dat de diluviale gronden van Texel en Vlieland zoveel weerstand boden aan de zeestromingen, dat zij als het ware een 'ophangpunt' werden van de concave (holle) kustbogen zuidelijk van Den Helder en oostelijk van Ameland. Tevens zoekt hij naar oorzaken waardoor de convexe (bolle) kustboog ging afvlakken, en hoe het zandtransport vanuit Vlieland het eiland Terschelling vormde. Een belangrijke bron voor de landschapsbiografie van Terschelling vormen de vele kaarten van Terschelling. De Nederlandse eilanden hadden eeuwenlang een belangrijke positie binnen de scheepvaart. Historische kaarten zijn dan ook volop aanwezig. M. Donkersloot-de Vrij publiceerde hier een overzicht van.8 Naast historische kaarten heeft de moderne wetenschap praktische kaarten voorgebracht met gegevens over hoogte, bodem en geomorfologie die voor deze scriptie een nuttige bron vormen. 9 Tot slot zijn er vele toponiemen terug te vinden, die mogelijk inzicht kunnen geven over de geschiedenis van het landschap. Tijdens de eerste ruilverkaveling zijn deze door landmeter ingenieur R.J. de Wit zorgvuldig vastgelegd op een landnamenkaart. A. Kok gebruikte deze bron voor zijn onlangs gepubliceerde boek over toponiemen van Terschelling.10

                                                                                                               3 van Dieren, Organogene Dünenbildung : eine geomorphologische Analyse der Dünenlandschaft der West-Friesischen Insel Terschelling mit pflanzensoziologischen Methoden 1934.  4 Bertoen-Brouwer, Ameland : een sociaalgeografische studie van een Waddeneiland, 1936.  5 Smit, De agrarisch-maritieme structuur van Terschelling omstreeks het midden van de negentiende eeuw, 1971.  6 Abrahamse, Waddenzee, 1976.  7 Schoorl, De Convexe Kustboog: Texel, Vlieland, Terschelling, 2000.  8 Donkersloot- de Vrij, Scellinge, Vijf eeuwen kartografie van Terschelling, 2002.  9 Hoogtekaart ter inzage via: www.ahn.nl, geraadpleegd op 5 oktober 2012. De bodemkaart is ter inzage via: www.bodemdate.nl en in 1986 uitgegeven door Stichting bodemkartering (STIBOKA) 1:50.000. Geomorfologische kaart, Wageningen UR/Alterra, 2008.  10 Kok, Aastermiede en Wachthuusplak, Veldnamen op Terschelling in duin en polder, 2007.  

Page 8: Boerenlandschap van Terschelling

  8

Naast vakgenoten kennen vele eilanders tevens een grote liefde voor hun eiland. Dit kwam al tot uiting tijdens de eerste ruilverkaveling in 1940. G. Knop en H.P. Gorter waren twee strijders die zich in zetten voor het behoud van het karakteristieke polderlandschap op Terschelling. Zij waren van mening dat een landschapsdeskundige de plannen behoorde te beoordelen; de hoofdweg als kern van de polder gehandhaafd moest blijven en dat nieuwe grenzen en wegen zoveel mogelijk samen hoorden te vallen met oude percelen. Zij wilden een rechthoekig patroon dat voor de landbouw praktischer is voorkomen en tevens alle aanwezige historische elementen als eendenkooien, bosjes en kolken handhaven.11 G. Knop publiceerde enkele boeken over Terschelling, waaronder Schylgeralân, een uitgebreide beschrijving van het land en het volk van Terschelling.12 Andere bedreven eilanders waren J. Smit, die in 1972 Terschellinger Getij uitbracht: een boek met een verzameling van feiten en veronderstellingen over de geschiedenis van Terschelling op een eenvoudige wijze gepresenteerd.13 C. Roggen schreef in 1975 “om Aast”, een boek over het dagelijks leven op Terschelling tussen 1800 en 1900 gebaseerd op verhalen en oude brieven van zijn voorouders.14 Nog altijd zijn de eilanders een belangrijke bron voor onderzoek. Middels Oral History worden vaak verhalen van generatie op generatie overgedragen. Op het eiland zijn sinds de jaren tachtig een aantal amateurhistorici actief, die onderzoek doen naar het eiland middels archiefonderzoek of veel weten door familieverhalen.15 De kennis hierover wisselen zij uit middels de historische Vereniging Skylge myn lântse en het bijbehorende kwartaalblad. Dit blad en zijn schrijvers vormt een goede bron voor dit onderzoek naar het cultuurhistorische landschap en het boerenleven op Terschelling in de negentiende eeuw.16 Het veelvuldig verrichte onderzoek naar het eiland Terschelling bracht echter ook de nodige vragen naar voren dat aanleiding vormde voor dit onderzoek. Vooral bij het onderzoek van G. Smit over het negentiende eeuwse polderlandschap werden de nodige vraagtekens gezet. De eerste verwarring ontstond door de website www.hisgis.nl. Op deze website is door de Fryske Academy informatie over het grondgebruik omstreeks 1832 vastgelegd, gebaseerd op het kadastrale gegevens met bijbehorende oorspronkelijk aanwijzende tafels.17 Op de site van hisgis is vrijwel de hele polder aangegeven als grasland. Smit geeft daarentegen een meer gevarieerd landschap met verschillende soorten akkers en grasland. Vreemd is dat Smit daarbij geen bos typeert, terwijl deze toch aanwezig zijn, zoals verschillende negentiende eeuwse kaarten laten zien. Anderzijds typeert Smit een aantal plekken van het eiland als terp, evenals de bodemkaart en geomorfologische kaart dat doen. Het grondgebruik van deze terpen in de negentiende eeuw zorgen echter voor verwarring en volgens een aantal bovengenoemde eilandkenners zijn op het eiland helemaal geen terpen aanwezig! Waarom deze bronnen van elkaar verschillen, wordt in hoofdstuk twee en drie nader onderzocht en vormt de rode draad voor dit onderzoek.

                                                                                                               11 Kok, 2010, 88.  12 Knop, Schylgeralân, een beschrijving van land en volk van het eiland Terschelling, 1946.  13 Smit, Terschellinger getij, 1972.  14 Roggen, Om Aast, 1975.  15 Dit zijn onder meer Jan van Dieren, Teunis Schol, Richard van Veen en Cees Cupido, waarvan enkelen voor dit onderzoek zijn geïnterviewd.  16 Skylge myn lântse, jaargangen 1980-2012.  17 http://www.hisgis.nl/, geraadpleegd op 20 juli 2012  

Page 9: Boerenlandschap van Terschelling

  9

1.3 Probleemstelling Overal in Nederland is het landschap continu in ontwikkeling. Niet alleen in het verleden, maar ook tegenwoordig worden steeds besluiten genomen, die het landschap beïnvloeden. Het huidige landschap is daarmee slechts een momentopname in het verhaal van een landschapsbiogafie. Om dit verhaal goed te kunnen vertellen, zijn ook momentopnamen uit het verleden belangrijk. Deze momentopnamen hebben een grotere waarde wanneer ze zijn geschreven vanuit een bredere invalshoek. De samenhang tussen verschillende disciplines draagt bij aan een beter begrip van een historische situatie. Voor Terschelling is dit niet anders. Sinds de schaalvergroting, is ten behoeve van de landbouw het landschap in de polder sterk veranderd. Voor de ruilverkavelingen kende het landschapsgebruik een sterke verwevenheid met de natuurlijke gesteldheid van het landschap. Door veranderingen in gebruik en waterhuishouding is veel van deze dynamiek uit het landschap gehaald en is het cultuurlandschap sterk gedegradeerd. Tegenwoordig kent men een nostalgische hang naar het historische cultuurlandschap, omdat men de ecologische en recreatieve waarden hiervan is gaan inzien. Het historische cultuurlandschap is daarbij een plaats waar mens en natuur samenkomt; waar de mens verdient aan het landschap, maar tevens iets terug geeft aan de natuur door een agrarisch landschapsbeheer. Deze scriptie wil een bijdrage leveren aan de kennis over de landschapsontwikkeling van het eiland, door voor één periode uit de geschiedenis van Terschelling een reconstructie op te stellen. Deze kan opgenomen worden binnen de gehele landschapsbiografie dat mogelijk in de toekomst zal verschijnen. De aandacht gaat uit naar de negentiende eeuw. Uit de vorige paragraaf is gebleken dat nog de nodige vraagtekens te plaatsen zijn bij het gebruik van het negentiende eeuwse cultuurlandschap. Bovengenoemde bronnen zijn gebruikt als handvat voor deze scriptie en om het landschap van de Terschellingerpolder goed in de vingers te krijgen. In deze scriptie komen twee thema’s aan bod met elk een hoofdvraag die is onderverdeeld in een aantal deelvragen. Het eerste deel (hoofdstuk 2) bestaat uit een reconstructie van de ruimtelijke structuur van het dorpslandschap in de negentiende eeuw. In dit deel wordt ingegaan op de afzonderlijke landschapseenheden die voor de structuur van het landschap bepalend zijn geweest en coherent zijn aan het fysische landschap. In het tweede deel (hoofdstuk 3) wordt aan de hand van een drietal momentopnamen tussen 1830 en 1930 de historische ontwikkeling van het negentiende eeuwse dorpslandschap in beeld gebracht.

Page 10: Boerenlandschap van Terschelling

  10

Thema 1 – De ruimtelijke structuur van het negentiende eeuwse polderlandschap van Terschelling Hoofdvraag 1: Welke vormen van landschapsgebruik zijn te vinden in de Terschellingerpolder in de negentiende eeuw, wat zijn de kenmerken van deze landschapseenheden en hoe zijn deze opgebouwd? Deelvraag 1a: Hoe is het fysische landschap van Terschelling tot ontwikkeling gekomen en opgebouwd? Deelvraag 1b: Welke dorpsgebieden kende Terschelling in de negentiende eeuw en wat was hun precieze begrenzing? Deelvraag 1c: Hoe zag het polderlandschap omstreeks het midden van de negentiende eeuw er uit? Deelvraag 1d: Uit welke landschapseenheden zijn deze dorpslandschappen opgebouwd? Deelvraag 1e: Welke fysisch-geografische, historisch-geografische en toponymische kenmerken hebben de landschapseenheden? Thema 2 – De historische ontwikkeling van het dorpslandschap tussen 1800 en 1950 Hoofdvraag 2: Hoe heeft het polderlandschap van Terschelling zich tussen 1800 en 1950 ontwikkeld en welke maatschappelijke, economische en fysische factoren hebben aan deze veranderingen ten grondslag gelegen? Deelvraag 2a: Hoe zag het polderlandschap omstreeks 1800 en 1850 eruit en welke maatschappelijke, economische, landbouw-technische en fysische factoren lagen daaraan ten grondslag? Deelvraag 2b: Hoe zag het polderlandschap omstreeks 1850 en 1900 eruit en welke maatschappelijke, economische, landbouw-technische en fysische factoren lagen daaraan ten grondslag? Deelvraag 2c: Hoe zag het polderlandschap omstreeks 1900 en 1950 eruit en welke maatschappelijke, economische, landbouw-technische en fysische factoren lagen daaraan ten grondslag ? Deelvraag 2d: Hoe heeft het polderlandschap zich ontwikkeld tussen 1800 en 1950 volgens deze momentopnamen?

Page 11: Boerenlandschap van Terschelling

  11  

1.4 Bronnen- en onderzoeksmethoden Voor dit onderzoek is zoals geleerd op de opleiding gebruik gemaakt van een interdisciplinaire aanpak. Door het koppelen van verschillende onderzoeksmethoden en -bronnen zoals archiefonderzoek, (historische) cartografie, toponiemen en fysisch-geografie kunnen verbanden met elkaar worden gelegd en resultaten goed onderbouwd worden. Na bestudering van secundaire literatuur die in paragraaf 1.2 aan bod is gekomen, is gebruik gemaakt van de volgende onderzoeksmethoden: (Historische) cartografie De (historische) cartografie is de wetenschap die zich bezighoudt met bestudering van (oude) kaarten. Deze kunnen informatie bevatten over ontwikkelingen in het landschap; het vroegere landgebruik; ontginningsstructuren etc. Belangrijk daarbij is er op te letten waarvoor een kaart gemaakt is en waarom bepaalde structuren wel of niet zijn vastgelegd. Fysische geografie en geomorfologie De fysische geografie en geomorfologie kijken naar natuurlijke en biogene processen die het landschap vormen of hebben gevormd. De bodem en de natuurlijke gesteldheid van het landschap kunnen veel vertellen over het landschap en verklaren waarom een bepaald proces ergens heeft plaatsgevonden. Factoren die daarbij van belang zijn, is de waterhuishouding; hoogtegegevens; grondsoort; de invloed van mens en dier op het landschap en klimatologische processen. Door middel van kaarten en veldwerk kunnen antwoorden gevonden worden op bovengenoemde vragen. Toponymie Eeuwenlang werden toponiemen door mensen gebruikt om plekken in het landschap aan te kunnen duiden. Deze plaats-, veld- en waternamen kunnen verklaringen geven over het historische landschapsgebruik, de vorm of natuurlijke gesteldheid van een plek. Oral history Bewoners van een plek en amateurhistorici hebben vaak de nodige kennis in huis over het vroegere landgebruik. Door verhalen van vroeger en kennisoverdracht zijn dit goede bronnen voor onderzoek naar de geschiedenis van een plaats. Archiefonderzoek Door gebruik te maken van primaire bronnen uit het archief kunnen eigen conclusies worden getrokken zonder daarbij beïnvloed te worden door iemand anders.

Page 12: Boerenlandschap van Terschelling

  12

1.5 Afbakening van het onderzoek Terschelling kent een interessante landschapsgeschiedenis. Vanwege de omvang is voor deze scriptie een duidelijke afbakening vereist om het onderzoek binnen de perken te houden. Ruimtelijke afbakening Deze scriptie richt zich op het bewoonde gebied van het eiland, de polder, daar waar de invloed van de mens het grootst is geweest. Aan de zuid-, west- en oostzijde wordt het onderzoeksgebied begrenst door de Waddendijk en aan de noordzijde gaat het landschap geleidelijk over in de duinen. Dit gebied is ca. elf km lang en twee km breed. Het havenstadje West-Terschelling is buiten beschouwing gelaten omdat deze een geheel aparte geschiedenis kent en de landbouw aldaar van ondergeschikte positie was. Wél is het grondgebied van West-Terschelling in de polder meegenomen in dit onderzoek. Chronologische afbakening Bij het bepalen van de chronologische afbakening is vooral gelet op het beschikbare bronnenmateriaal. Daarbij vormt de eerste kadastrale kaart van 1832 samen met de Topografisch Militaire Kaart van omstreeks 1860 en de Bonnekaarten van ca. 1930 een goede basis voor een cartografische reconstructie. Dit maakt de periode 1830-1930 een geschikte momentopname om de reconstructie op te baseren. Tevens is deze periode interessant, omdat deze het landschap toont aan de vooravond van de ruilverkaveling. Vóór de ruilverkavelingen was het landschap van Terschelling, net als elders in Nederland veel dynamischer en veelal geënt op de natuurlijke genese van het landschap. Deze scriptie kan in de toekomst goede handvatten bieden voor vervolgonderzoek naar voorgaande eeuwen en de landschapsbiogafie. Thematische afbakening Gekozen is om de agrarische geschiedenis van het eiland te tonen, omdat deze van grote invloed is geweest op het uiterlijk van het land. Deelthema’s als grondgebruik; eigendomsverhoudingen; waterhuishouding; perceelscheidingen; bodem en geomorfologie geven samen een goed beeld van de landschapsstructuur uit de negentiende eeuw. Door mijn achtergrond als landschapsontwerpster heb ik vooral interesse in hoe het landschap er ruimtelijk heeft uitgezien. Dat komt met dit thema goed tot uitdrukking.

Page 13: Boerenlandschap van Terschelling

  13

1.1. Afbakening onderzoeksgebied. Het onderzoek van deze scriptie is gericht op het bewoonde gebied van het eiland in de negentiende eeuw: de Terschellingerpolder, gelegen tussen de Waddendijk en de duinen. Topografisch militaire kaart (ca. 1850)

Page 14: Boerenlandschap van Terschelling

  14

1.6 Opbouw De methodische uitgangspunten van dit onderzoek zijn gebaseerd op de biografische landschapsstudies. Hierin wordt gekeken naar het fysieke landschap maar ook naar de sociale structuren en betekenisgeving binnen het landschap. Daarbinnen is een lagenbenadering van toepassing, waarin vanuit de historie, de cultuur en de sociale structuren naar het landschap wordt gekeken. Om een landschap beter te begrijpen zullen al deze lagen onderzocht te worden. Soms liggen de geschiedenislagen in het landschap boven elkaar, naast elkaar, dan wel door elkaar heen.18 In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van dit theoretische concept, voor de negentiende en begin twintigste eeuw. Het onderzoek behandelt de wisselwerking tussen natuur en cultuur in genoemde periode waarin de landbouw en economie van het eiland een belangrijke rol hebben gespeeld op het uiterlijk van het landschap. Overeenkomstig met de probleemstelling is dit onderzoek opgedeeld in twee delen. De conclusies van iedere deelvraag worden aan het eind van de hoofdstukken besproken. In hoofdstuk 4 is gezocht naar een verbinding tussen beide hoofdstukken en komt aan bod hoe de negentiende eeuwse geschiedenis nog voelbaar is in de huidige samenleving van Terschelling. Uiteindelijk zal blijken dat het landschap niet stilstaat maar continu aan veranderingen onderhevig is door natuurlijke en menselijke factoren. Deze scriptie begint met een beschrijving van het natuurlijke landschap van het onderzochte gebied: de polder van Terschelling (2.2). In deze paragraaf komt aanbod hoe het eiland is ontstaan uit zee en windafzettingen en waaruit de bodem is opgebouwd. Dit is van belang omdat de bodemsamenstelling van invloed is geweest voor de mens om zich te vestigen en te exploiteren. Vervolgens wordt ingegaan op het gebruik van het landschap van de Terschellingerpolder in de negentiende eeuw. (2.3-2.5) Door middel van een momentopname wordt beschreven uit was voor soort landschapseenheden de polder bestond en hoe deze waren verdeeld en gebruikt door de verschillende dorpsgebieden. In hoofdstuk drie wordt de historische ontwikkeling in de periode 1800-1950 nader onderzocht. De ontwikkeling van de landbouw en samenleving spelen in de ontwikkeling van het landschap een belangrijke rol. Aan de hand van een zestal kaarten uit genoemde periode en het plaatsen van de Terschellinger samenleving in een breder perspectief wordt gezocht naar een verklaring hoe en waarom het landschap van de Terschellingerpolder zich op deze manier heeft ontwikkeld.

                                                                                                               18 Kolen, Hidding en Spek, 2001.  

Page 15: Boerenlandschap van Terschelling

  15

2. Ruimtelijke opbouw van het polderlandschap in de negentiende eeuw 2.1 Inleiding Dit hoofdstuk richt zich op de ruimtelijke structuur van het negentiende eeuwse polderlandschap van Terschelling. Om deze structuur duidelijk in beeld te krijgen is allereerst ingegaan op het fysische landschap van het eiland. Vragen als hoe het eiland zich heeft gevormd en uit welke bodemsamenstelling bestaat wordt in die paragraaf beantwoord. Vervolgens wordt ingegaan op de dorpsgebieden zoals die bekend was in de negentiende eeuw. Dit is tevens van belang om de ruimtelijke structuur van het landschap beter te begrijpen. Daarna worden de afzonderlijke landschapseenheden belicht en gekeken naar de fysisch-geografische, historisch-geografische en toponymische kenmerken en hoe zich deze verhouden tot ieder afzonderlijk dorp. De dissertatie van G. Smit is voor dit hoofdstuk een belangrijke bron geweest. Tot slot ben ik gekomen tot een conceptueel model die het karakter van de ruimtelijke opbouw van het Terschellinger polderlandschap beschrijft.

Page 16: Boerenlandschap van Terschelling

  16

2.2 Het fysische landschap Na de ijstijd, zo’n 11.700 jaar geleden, werd het geleidelijk aan warmer in Nederland en smolten de ijskappen. Door de stijgende zeespiegel, zeestromen en de overheersende landwaartse windrichting werden grote hoeveelheden dekzand in beweging gebracht, die gedeeltelijk werd gedeponeerd aan de Nederlandse kust.19 Hieruit ontstond een vrijwel gesloten strandwal aan de noordelijke kust van Nederland enkel doorbroken door getijdegeulen. Zodra het zand boven de zeespiegel uit kwam en voldoende was droog gevallen, kreeg de wind vat op het zand en kon deze worden opgeblazen tot kleine duintjes. Het eiland Terschelling is net als de andere Waddeneilanden ontstaan door een aaneenschakeling van meerdere strandwallen en duinen, die verbonden waren met het vaste land.20 De ontwikkeling van het landschap, dat hiernaast in kaart is gebracht, maakt de deformaties van de eilanden duidelijk.21 Te zien is dat de vormen van de eilanden continu onderhevig zijn aan de zee en wind. In rustige perioden kwam achter de duinen bij vloed zand en klei naar binnen, waaruit de kwelders en strandwallen werden gevormd. In lager gelegen gebieden, tussen de duinen en de kwelders, stagneerde het water en kreeg zich de kans veen te vormen. Door de toenemende zeespiegelstijging, steeg namelijk ook de grondwaterstand. Daardoor kon zich vanaf zo’n 7000 v. Chr. veen tot ontwikkeling komen. Met name bij de kust, waar het grondwater relatief hoog zat, ontstond kustveenmoeras.22 Toch had de zee nog altijd vat op het land. Bij zware stormen konden grote stukken land weggeslagen worden. Zo ontstond een eeuwenlange wisselwerking tussen zee en land, erosie en sedimentatie. De grootste storm vond plaats omstreeks 1296, genaamd de St Luciavloed, die de eilanden scheidde van het vaste land.23 Gekeken naar de bodem-, hoogte- en geomorfologische kaarten die hierna zijn weergegeven is het fysische landschap van de Terschellingerpolder nog duidelijk zichtbaar. Hierin zijn twee zones te herkennen.24 De eerste zone vormt het gebied, dat beneden gemiddeld laagwater ligt en waar in het verleden dan ook vaak water stond. Dit zijn allereerst de ingesloten veengebieden (aangegeven met paars op de bodemkaart); de kleigronden (groen) en de gebieden waar het water vanuit de Waddenzee tot diep het eiland in kon stromen. Hier is een landschap ontstaan door kronkelende kreken en prielen en moerassige vegetatie. De tweede zone zijn de hogere delen in de Terschellingerpolder gevormd door de strandwallen. Deze gronden zijn onder invloed van wind en water gevormd en bestaan voornamelijk uit kalkarm zand. Op deze hoger gelegen gebieden werd het vanaf de vroege middeleeuwen voor de mens mogelijk zich op de eilanden te vestigen.25

                                                                                                               19 Bazelmans ea., 2011, 14.  20 Abrahamse, 1977, 40-42.  21 Bazelmans ea., 2011.  22 Bazelmans ea., 2011, 20.  23 Van Dam, Zwart, 2000, 7.  24 Dienst Landelijk gebied, GO Terschelling, DLGNN2011LJ-0591. De twee zones worden in de hoogtekaart onderscheiden door hogere en lagere delen. In de Terschellingerpolder zijn de hogere gebieden tussen de 1-3m nap (gele gebieden) en de lagere delen van 0-1m N.A.P (groene gebieden). Bodemkaart: Stiboka, 1986. De hogere en lagere delen van de hoogtekaart verhouden zich tot de grondsoort. De lagere delen bestaan voornamelijk uit veen en klei, de hogere delen uit zand. Geomorfologische kaart: Wageningen UR/Alterra, 2008. De hogere delen in de polder zijn de strandwallen en kustduinen, de lagere gebieden de strandvlakten en vlakten van getijafzettingen.  25 Abrahamse, 1977, 25.  

Page 17: Boerenlandschap van Terschelling

  17

2.1. De ontwikkeling van Terschelling van 1500 BC tot 1800 AD. Te zien is het ontstaan van de eilanden door aangroei en afkalving onder invloed van de zee. Uit: Bazelmans ea., 2011. kaarten vervaardigd door Peter Vos (Deltares)

Page 18: Boerenlandschap van Terschelling

  18

2.2. Bodemkaart van Terschelling, Stichting voor bodemkartering, Wageningen, 1986. Te zien zijn de duinen, de strandwallen en -vlakten (geel), het tussengelegen veen (paars) en aan de zuidzijde van het eiland klei (groen).

Page 19: Boerenlandschap van Terschelling

  19

2.3. Geomorfologische kaart van Terschelling. Bron: Alterra, Wageningen universiteit. In de polder zijn voornamelijk vlakten van getij-afzettingen, strandwallen, strandvlakten en ingesloten strandvlakten aanwezig. Opvallend zijn de vijftal door mens opgeworpen terpen op de westelijke helft van de polder, terwijl de bodemkaart er vier karteert.

Page 20: Boerenlandschap van Terschelling

  20  

2.4. Hoogtekaart van de Terschellingerpolder. Op deze kaart zijn de strandwallen en voormalige kwelders duidelijk zichtbaar. Tussen de hogere gronden hebben voor de bedijking kreken en prielen het landschap gevormd zoals dat tegenwoordig ook plaats vind op de Boschplaat. Bron: Dienst Landelijk gebied, GO Terschelling, DLGNN2011LJ-0591.

Page 21: Boerenlandschap van Terschelling

  21

2.3 De Buren en dorpsgebieden Een belangrijke belangenvereniging voor de (boeren)gemeenschap in het negentiende-eeuwse Terschelling, welke nauw samenhangt met de dorpsgebieden, waren de Buren. Deze Buren bestaan nog altijd en bestond waarschijnlijk al ver voor de negentiende eeuw.26 Aangezien net als bij veel andere verenigingen en organisaties regels en gebruiken aan veranderingen onderhevig zijn, wordt hier zo goed mogelijk de negentiende-eeuwse vorm van de Buren beschreven. Vrijwel elk dorp had zijn eigen Buren, met eigen gebruiken, kasboekhouding en bezittingen. In de negentiende eeuw waren dat Oosterend, Hoorn, Lies, Formerum, Landerum, Midsland, Striep, Kleine Buren (Kinnum, Kaard, Stortum, Hee en Horp) en Halfweg.27 G. Smit heeft de dorpsgebieden gereconstrueerd middels de meetboeken van 1784 en deze zorgvuldig vast gelegd op kaart.28 Jaarlijks werd bij toerbeurt een bestuurder benoemd, die Inders- of Emelsman werd genoemd, en de belangen van de buren moest behartigen.29 Waterafvoer in de polders, dijkenbouw, wegenonderhoud, de verhuur van Burelandjes, het vastzetten van loslopend vee en het planten van elzen waren onder andere gemeenschappelijke belangen die door de buren werden opgelost.30 Traditioneel kwamen de mannen van de Buren in het begin van het nieuwe jaar bijeen tijdens het Mansjebier. Hier werd onder meer rekening en verantwoording afgelegd door de Inderslui van het afgelopen jaar en vervolgens gezamenlijk overlegd hoe men in het komende jaar eventuele problemen dacht op te lossen en welke nieuwe wensen men wilde realiseren. Ook werden dan de burelandjes voor een vaste prijs verloot.31 Burelandjes zijn percelen die in bezit zijn van de Buren om opbrengsten voor de vereniging te verzamelen.

                                                                                                               26 Over de Buren zijn Teunis Schol, Richard van Veen en Cees Cupido geïnterviewd. Zij zijn lid van de Buren en goed geïnformeerd over de geschiedenis van de Buren.  27 Schol, de Terschellinger. nummer 1357, 12 jan. 2012.  28 Smit, 1971, 59. Kaart 6b. Smit baseerde zijn gegevens uit de meetboeken van 1784. Behouden Huys, West-Terschelling.  29 Schol, de Terschellinger, nummer 1357, 12 jan. 2012  30 Roggen, Borrebjeer. vier artikelen in Schylge myn lântse, jg. 1967 en 1968. Hoewel omstreeks 1860 het waterschap de Terschellingerpolder was aangesteld en de gemeente Terschelling zich ook met maatschappelijke belangen bezig hield, bleven de Buren voortbestaan. Het huidige gemeentebestuur raadpleegt nog geregeld de Buren voor nieuwe ontwikkelingen en worden verslagen van het Burebier (het oude Mansjebier) bij het college van Burgemeester en Wethouders ter tafel gebracht.  31 van Veen, mondelinge uitspraak 26 oktober 2012.  

Page 22: Boerenlandschap van Terschelling

  22

2.5. De dorpsgrenzen van 1784. Uit Smit, 1970.

Page 23: Boerenlandschap van Terschelling

  23

2.4 Het polderlandschap in de negentiende eeuw De ruimtelijke structuur van het negentiende eeuwse dorpslandschap is door Gerrit Smit omstreeks 1971 al uitgebreid onderzocht.32 Bij zijn onderzoek publiceerde hij een kaart van het dorpslandschap dat op de volgende pagina is weergegeven. Bij het vervaardigen van deze kaart maakte hij voornamelijk gebruik van de kadastrale netteplans van 1887, de topografische kaart van 1854 en de landnamenkaart van R.J. de Wit. 33 Smit maakt daarbij onderscheid tussen verschillende soorten bouwland: de oudste akkers, akkers op hoge zandgronden in gebruik via het veldrasstelsel, kampen en terpen. Ook voor grasland maakt hij onderscheid: de finnen, mieden, noordlanden en iezen. De verklaring die Smit hiervoor geeft zijn in de volgende paragraaf nader toegelicht. Het landschap van de Terschellingerpolder in de negentiende eeuw kende, volgens Smit, een structuur waaraan eeuwenoude gebruiken ten grondslag lagen. Deze structuur, die is ingedeeld in landschapseenheden, geven een verklaring over het grondgebruik op het eiland en hoe de mens het landschap naar zijn hand heeft gevormd. De natuurlijke gesteldheid en reliëf van een plek vormde vaak de basis voor het gebruik. Net als op veel andere plaatsen in Nederland lag de bewoning en omliggende akkers op de relatief hogere en drogere delen. Deze bouwlanden van Terschelling diende in de negentiende eeuw voor de voedselvoorziening van de eigen bevolking en het vee.34 Het overgrote deel van de Terschellingerpolder bestond uit grasland, vanwege de grote oppervlakte aan vochtige gronden en de schrale bodemgesteldheid. 35 Elk dorp op Terschelling had omliggende gronden die door de boeren gebruikt en bewerkt werden. In de Terschellingerpolder zijn de dorpen op korte afstand van elkaar gelegen en bestonden eind negentiende eeuw uit soms maar twintig of dertig huisjes. De boerenbedrijfjes waren veelzijdig, soms was een boer tevens timmerman en metselaar of hield een pension. Vrijwel iedereen op Terschelling had in de negentiende eeuw een stuk grond, met een koe, en paar geiten of schapen. Daarnaast deden de eilandbewoners aan strandvonderen en voeren er ook bij.36 Uit het gemeentebestuur van 1817 blijkt dat opgaande woudbomen, boomkwekerijen, rijshout en droogmakerijen niet aanwezig waren op het eiland. Kleine hakhoutbosjes waren wel aanwezig. Evenals woeste heigronden, veen- en moerasland. Hoewel deze van weinig betekenis waren.37 De landschapseenheden die Smit in zijn dissertatie heeft gebruikt en vervolgens door anderen veelvuldig werd overgenomen, zijn in de volgende paragraaf per eenheid toegelicht.                                                                                                                32 Smit, 1971.  33 De originele kadasterkaarten van Terschelling uit 1887 zijn dankzij het Friese archief, Tresoar, digitaal verkrijgbaar: http://www2.tresoar.nl/kaarten/minuutplans.php?gem=Terschelling&jaar=1887.  34 Knop, 1946, 193.  35 Uit het gemeentearchief van 1822 blijkt dat het eiland uit de volgende elementen bestond: A. Bouwland 150 rijnl. morgen B. Grasland 1000 rijnl. morgen C. Bos en wildernis (hakhout en kreupelbos) 62 rijnl. morgen D. Duin 1500 rijnl morgen E Heide 50 rijnl. morgen F. Veen, uitgeveend, nog uit te venen niet bepaald. SML, 1980, 272.  36 SML, 1980, 72-74. Omschrijving van een badgast uit 1920.  37 SML, 1986, 147-148.  

Page 24: Boerenlandschap van Terschelling

  24

2.6. Het negentiende eeuwse dorpslandschap van Terschelling, naar G. Smit.

Page 25: Boerenlandschap van Terschelling

  25

2.5 Landschapseenheden volgens Smit Oudste akkers Volgens Smit zijn de oudste akkerkernen gelegen rond de Eilandweg. Op de overgang van de hoge zandtong naar de overgangsformaties heerste een gunstige grondwaterstand en was de uitloging beperkt. Het waren open akkercomplexen met een zeer kleinschalige verkaveling, soms begrensd door een sloot, of vergraven sienen om de afwatering te bevorderen.38 Deze oude complexen zijn door middel van toponiemen nog terug te vinden: ze werden vaak akkers bij huis of tuintjes genoemd. Akkers op de hogere zandgrond, in gebruik via het veldgrasstelsel en met sporen van meenscharrenfinnen Volgens Smit waren de middelhoge zandgronden in gebruik als complexen jonger akkerland met sporen van meenscharren. Bij toename van de bevolking legde men hier tijdelijk bouwland aan, dat na enkele jaren weer gedurende een aantal jaren als grasland in onverdeelde gemeenschap werd benut. 39 Dit stelsel handhaafde zich volgens Smit tot ver in de negentiende eeuw vanwege beperkte exportmogelijkheden, mestgebrek en slechte grond.40 Kampen Dicht bij de oudste akkers, eveneens grenzend aan een waterloop, lagen volgens Smit kampen. Deze zijn volgens hem omheind geweest door wallen. Dit baseert Smit op het toponiem buitenwal bij Lies. Cees Cupido geeft over het toponiemen buitenwal een andere verklaring: van de strandwal af, buiten de wal. Dus de overgang van hoog naar laag. De kampen waren volgens Smit in de negentiende eeuw in gebruik als bouwland. De topografisch militaire kaart uit 1850 geeft echter zowel gras- als bouwland aan. Wegens de omwalling en de begrenzing aan waterlopen denkt Smit dat de kampen in oudere occupatiefasen in gebruik is geweest voor het inscharen van vee.41 Terpen Aan de naam terp wordt al snel gedacht aan de kunstmatig opgeworpen dorpen in Friesland om droge voeten te houden. Op Terschelling is dit echter niet het geval. Op het eiland word daarmee land aangeduid die van nature iets hoger gelegen is.42 Smit beschrijft dat de terpen mogelijk in gebruik zijn geweest als bouwland.43 De bodemkaart en de geomorfologische kaart duiden tevens terpen aan op het eiland. Opmerkelijk zijn de verschillende locaties die deze drie kaarten weergeven.

                                                                                                               38 Smit, 1971, 40.  39 Smit , 1971, 46-47.  40 De Boer, 1979, 84 en Smit, 1971, 47.  41 Smit, 1971, 41.  42 Schönfeld, 1980, 42.  43 Smit, 1971, 72-73.  

Page 26: Boerenlandschap van Terschelling

  26

2.7. Open akkercomplex van Lies, gezien vanuit de binnenduinrand. Te zien zijn de kleine akkerperceeltjes achter het bebouwingslint gescheiden door paadjes.

Mieden De mieden zijn binnendijkse hooilanden met naweide. Er wordt aangenomen dat voor de aanleg van de zeedijk in de vijftiende eeuw, ieder dorpsgemeenschap zijn eigen ‘ringdijk’ had rond het dorp en dorpstoebehoren. Deze dijken beschermde de bebouwing, akkers en hooilanden. De finnen (grasland) lag buiten deze bedijking. De hooilanden zijn veelal gelegen in de overgangszone van de (middelhoge) zandgronden naar de laaggelegen kwelders. Men koos hiervoor plaatsen met zandig veen op een kleigrond of waar zand- en kleilagen in de grond afwisselden. 44 Opvallend is dat de hooilanden niet gelegen zijn op de laagste delen van het eiland, zoals op het vaste land veelal het geval is. Dit heeft te maken met de zoute grondwaterstand, door verzilting zijn de laagste delen ongeschikt voor hooiland. De mieden zijn te herkennen aan de fijne percellering, hun toponiemen en het feit dat de mieden veelal aan een waterloop grensden.45 De maaidagen van de mieden werd in de negentiende eeuw door de Buren vastgesteld. Vaak was dit begin augustus. Ook het verzamelen van hooi gebeurde op gezamenlijk dagen. 46

                                                                                                               44 Stiboka, 1986, 22 (gebaseerd op Smit)  45 Smit, 1971, 48  46 SML, 1982, 238-239.  

Page 27: Boerenlandschap van Terschelling

  27

2.8. De mieden ten zuiden van Midsland. Te zien is het hoge grasland aan het begin van de zomer in gebruik als hooiland en het dorp Midsland omgeven door opgaande begroeiing.

Finnen De finnen waren waarschijnlijk van oorsprong onbedijkte weidegrond op de kwelders. Ze liggen dan ook veelal aan de zuidkant van het eiland. Toen in de vijftiende eeuw het eiland werd bedijkt, kwamen deze ook binnendijks te liggen.47 Voornamelijk melkvee vond hier zijn voedsel, dat door middel van vee driften, van en naar het dorp werd gedreven. De finnen zijn grote complexen die veelal gelegen zijn in de natste delen van de polder aan de oude kreek- en geullopen. Waarschijnlijk waren de finnen oorspronkelijk als gemeenschappelijke en seizoensmatige beweiding in gebruik geweest.48 In de negentiende eeuw was het vee vaak vast gemaakt aan een roop (een touw).49 In de polder waren vrijwel geen perceelsscheidingen aanwezig om het vee te scheiden van het bouwland, vandaar dat voor deze oplossing was gekozen. Gemiddeld vier weken na de laatste maaidag ging het Oeral in. Dan werd het vee vrijgelaten en kon het overal grazen. In het daarop volgende jaar, op 21 april, moest het vee weer aan de roop.50

                                                                                                               47 Kok, 2007, 15.  48 Stiboka, 1986, 22.  49 Roggen, 1975, 48-49  50 SML, 1982, 238-239.  

Page 28: Boerenlandschap van Terschelling

  28

2.9. Gezicht op Lies. Te zien is dat er nauwelijks opgaande beplanting aanwezig is. Rondom de bebouwing is er gemengd grondgebruik aanwezig zonder duidelijke perceelscheidingen.

Noordlanden De hoge zandgronden langs de duinvoet, de noordlanden, waren in gebruik als z.g. binnenweiden. Ze waren een aanvulling op de finnen, die in de herfst vaak snel te nat werden. Doordat de duinvoet in de negentiende eeuw noordelijker lag dan tegenwoordig, besloegen de binnenweiden een grote oppervlakte. De gemeenschappelijke graslanden in het noorden kwamen waarschijnlijk pas in gebruik toen men ook aan de noordzijde van de eilandweg boerderijen stichtte, dat zorgde voor ontwikkeling van bouw- en grasland achter het huis.51 Ten noorden van Midsland komt een zone voor met namen als Noordgras, Noordland, Grafelijk noordland. Deze zone zal zich voor de duinvoet verplaatsing van de laatste eeuwen ook in oostelijke richting voortgezet hebben. Op de meeste westelijke en oostelijk punten van de polder ontbreken door zandverstuivingen de noordlanden vrijwel geheel.52 Iezen Buiten de van oorsprong bekade akkers, kampen en mieden lagen de iezen, die iets droger waren dan de kampen, maar nog toevoer van zoet water hadden. Ze dienden voor het inscharen van de schapen, die overdag op de niet-bekade kwelders graasden.53 Ook hier was het grasland in onverdeelde gemeenschap in gebruik. Volgens de oudste verkoopakten vielen de iezen onder de finnen. Ze hoorden dus thuis in het onbekade deel van de oude dorpen.54 Uit de kaart blijkt dat de iezen bijna altijd aan veedriften liggen. Hieruit trekt Smit de conclusie dat de oorspronkelijke functie van de iezen te maken had met het inscharen van vee. Tevens houdt taalkundig gezien ies verband met voederen. De iezen zullen, evenals de kampen, een gunstige toevoer van zoet water hebben gekend. Zo grenzen de iezen

                                                                                                               51  Stiboka, 1986, 22.  52 Smit, 1971, 41.  53 Stiboka, 1986, 22. (gebaseerd op onderzoek van Smit)  54 Terschellinger Jaarboek.  

Page 29: Boerenlandschap van Terschelling

  29

vaak aan hoge zandgronden of aan de voet van terpen.55 De vochtige kampen waren niet geschikt voor het inscharen van schapen. De schapen werden zoveel mogelijk buiten het omheinde dorpstoebehoren gehouden en ingeschaard in vrij droge, door sloten omringde, complexen. Daar konden zij hun dorst lessen, nadat zij, onder leiding van de herders, in de kwelders hadden gegraasd. De dieren werden er gevoederd, gemolken en overnachtten daar. Zo zullen de iezen in dienst van de schapenhouderij hebben gestaan. Mogelijk diende de wat hoger gelegen iezen ook als vluchtplaats voor het vee, als het water te hoog stond. Schapen werden met name gehouden voor de wol. De aantallen stuks vee, dat op de meenschar kon worden toegelaten, waren aan een limiet gebonden: een gereglementeerd aantal kon worden toegelaten. De vraag blijft echter bestaan of er in de negentiende eeuw nog iezen in gebruik waren zoals bovengenoemde verklaring van Smit. 2.6 Conclusie De laatste jaren zijn door de vakgroep kritische noten verschenen over de betrouwbaarheid van de kaart van Smit en gaandeweg het onderzoek kreeg ik tevens hierover enkele twijfels. Zo kwam ik tot de ontdekking dat Smit een statisch beeld geeft van de negentiende eeuw dat in het volgende hoofdstuk verduidelijkt zal worden. Tevens laat Smit een aantal belangrijke gegevens voor het ruimtelijk patroon van het dorpslandschap achterwege zoals de bossen, perceelbegrenzingen en kolken. Ook geeft hij soms een twijfelachtige onderbouwing van de verschillende landschapseenheden en lijkt het erop dat een aantal van deze eenheden verwijzen naar oudere periodes hetgeen zorgt voor verwarring. Geconcludeerd kan worden dat in ieder geval kampen en iezen niet meer aanwezig waren in het negentiende eeuwse landschap. Daarnaast zijn de finnen al sinds de bedijking van het eiland in de vijftiende eeuw binnendijks komen te liggen. Daar kan voor het negentiende-eeuwse landschap geen onderscheid in worden gemaakt. Wél was er mogelijk een verschil in grondgebruik, waarbij de mieden in gebruik waren als hooiland en de finnen als weiland. Verschil tussen noordlanden en finnen is enkel de locatie waarbij de noordlanden gelegen zijn tegen de binnenduinrand aan de noordzijde de finnen aan de zuidelijke kant van de dorpen tegen de Waddendijk.

                                                                                                               55 Smit, 1971, 72.  

Page 30: Boerenlandschap van Terschelling

  30

2.10. Conceptueel model van de Terschellingerpolder in de negentiende eeuw. De bouwlanden zijn centraal gelegen rond de hoofdweg op de hogere delen van het eiland. Aan de noord- en zuidzijde ligt grasland (finnen en noordland) en op de overgang van hoog naar laag het hooiland (mieden) Perceelscheidingen en opgaande beplanting zijn vrijwel niet aanwezig. Waardoor men genoodzaakt was het vee in de zomerperdiode vast te binden aan een touw.

Page 31: Boerenlandschap van Terschelling

  31

3. De historische ontwikkeling van het polderlandschap tussen 1800 en 1950 3.1 Inleiding Het landschap is continu aan veranderingen onderhevig, waarin natuurlijke krachten, maar vooral ook de mens een belangrijke factor in spelen. Geen andere sector heeft zoveel invloed uitgeoefend op de ontwikkeling van het landschap als de landbouw. 56 Daar zijn een aantal redenen voor. Om te beginnen heeft de landbouw steeds een groot beslag op de ruimte gelegd. Méér dan andere economische activiteiten, is de landbouw afhankelijk van het ecosysteem en beïnvloedt op zijn beurt het systeem voortdurend. Agrarische activiteiten hielden bepaalde ecosystemen in stand – begrazing door schapen was bijvoorbeeld een voorwaarde voor het voortbestaan van de heidegebieden - waardoor veranderingen in het landbouwbedrijf direct van invloed waren op de omgeving. Agrarische activiteiten bestaan ten slotte uit het systematisch manipuleren van biologische en chemische processen, en naarmate de mens zich hierin verder bekwaamde, werd de spanning tussen de economische en technische mogelijkheden van het landbouwbedrijf en het natuurlijk milieu waarin dat plaats vond, groter. In zekere zin hebben delen van het landbouwbedrijf zich steeds meer losgemaakt van het omringende ecosysteem. Drijvende kracht achter de veranderingen in de landbouw was het streven de productie en de productiviteit te vergroten. Gegeven de beperkte hoeveelheid landbouwgrond die in Nederland beschikbaar was, betekende dit, dat de productie per hectare vergroot diende te worden.57 In de negentiende en begin twintigste eeuw boekte de landbouw een steeds grotere economische en technische vooruitgang dat direct van invloed was op het gebruik van het landschap. Andersom oefende de natuur ook een grote invloed uit op het bouwland. Op Terschelling kwam dit sterk tot uiting bij het gevecht tegen de zee en de kwaliteit van de grond. Zowel biotische als abiotische processen komen in het negentiende eeuwse polderlandschap van Terschelling sterk tot uiting in het landschap welke in het komende hoofdstuk centraal staan. Aan de hand van beschikbaar kaartmateriaal is dit hoofdstuk opgedeeld in een drietal tijdperioden tussen 1800 en 1950. Waarin bij elke momentopname wordt gekeken naar het uiterlijk van het polderlandschap en welke maatschappelijke, economische, fysische en landbouw-technische factoren daaraan ten grondslag hebben gelegen. Hieruit wordt duidelijk gemaakt dat zowel natuurlijke factoren als de mens van grote invloed zijn geweest op de ontwikkeling van het landschap van de Terschellingerpolder.

                                                                                                               56 van Zanden, 1993, 63.  57 van Zanden, 1993, 63.  

Page 32: Boerenlandschap van Terschelling

  32

3.2 Schets van de Landbouw tussen 1600 en 1800 De ontwikkeling van de landbouw op Terschelling in de negentiende eeuw kan alleen goed begrepen worden als de voorgaande periode in beeld wordt gebracht. In deze paragraaf wordt een ruwe schets gegeven van de landbouw tussen 1600 en 1800. De verhouding tussen de landbouw van het eiland en de Noord-Nederlandse economie staan hierin centraal. Hieruit zal blijken dat de Noord-Nederlandse economie en wereldhandel over zee van belangrijke invloed zijn geweest op het eiland, waar het gebruik van het landschap sterk mee verbonden was. De Gouden Eeuw, die duurde van ca. 1602-1672, was voor Noord-Nederland een bloeiperiode op het gebied van handel, wetenschap en kunst. De stad Amsterdam werd het brandpunt van de wereldhandel. Terschelling profiteerde van deze ontwikkeling vanwege zijn ligging aan een belangrijke handelsroute over zee. Terschelling fungeerde als het ware als een voorpost van de stad Amsterdam. 58 Handelsschepen lagen op West-Terschelling in de haven te wachten op gunstige weersomstandigheden. Onderwijl werd gehandeld. Terschelling kocht producten in waar zij tekort aan hadden, veelal granen, en verkocht producten die aan overvloed was zoals melk, boter, kaas en vlees. Daarnaast bood eenden- en konijnenvangst in de duinen een belangrijke inkomstenbron. Langs de eilanden was een grote vogeltrek en vanuit Amsterdam was een grote vraag naar eend.59 Op natte gronden werden tal van eendenkooien gegraven tussen zoals 1640 en 1717 welke nog te zien zijn op oude kaarten. Graan werd voornamelijk geïmporteerd uit de Oostzeegebieden. Het eiland was afhankelijk van (graan)import. Slechte weersomstandigheden en blokkades tijdens oorlogen waren direct van invloed op de voedselvoorziening en de export van landbouwproducten.60 Terschelling lag, wegens zijn belangrijke functie, regelmatig onder vuur. Zo werd in 1666 West-Terschelling door de Engelsen volledig afgebrand. Zonder meer is duidelijk dat de agrarische sector in de kustprovincies gedurende de Gouden Eeuw een zeer belangrijke groei van de productie opleverde. Men profiteerde van de sterke toename van de vraag naar landbouwproducten vanuit de snel groeiende steden.61 Omvangrijke investeringen in landaanwinning tussen 1550 en 1650 zorgden voor een toename van het landbouwareaal en, in de nieuwe polders, een voorbeeldig rationele inrichting van het grote boerenbedrijf.62 Op Terschelling is polder Nieuwland daar een voorbeeld van welke omstreeks 1530 drooggelegd werd. Door de verspreiding van het gebruik van de windmolen werd niet alleen landaanwinning mogelijk, maar kon ook de afwatering van het oude land sterk verbeterd worden, zodat ook dáár de landbouw geïntensiveerd kon worden. De crisis in de periode 1660-1760 kwam vooral in het weidebedrijf hard aan. Dit bedrijf miste de flexibiliteit om andere producten te maken of de productie sterk te intensiveren. De oppervlakte aan land werd minder hard nodig en na de stormvloed van 1688 werd de

                                                                                                               58 De Boer, 1980, 12.  59 Schoorl, 2000, 890.  60 Schoorl, 2000, 888.  61 van Zanden, 1993, 34.  62 van Zanden, 1993, 34.  

Page 33: Boerenlandschap van Terschelling

  33

verdronken Stryperpolder dan ook niet meer ingepolderd.63 Gedurende de achttiende en begin negentiende eeuw vonden nauwelijks veranderingen in de gewassenteelt en landbouwmethoden plaats. Enkel de aardappel werd steeds belangrijker in het menu.64 Het aantal nevenberoepen was op Terschelling groot. Agrarische bedrijven waren veelal gemengd, Men hield wat koeien en kleinvee, hetgeen, gezien de beschikbaarheid van de gemengde gronden waarop het vee voor (bijna) niets geweid kon worden, begrijpelijk is.65 Daarnaast waren visserij en strandjutten grote nevenactiviteiten om de opbrengst te vergroten.  

3.1 Terschelling omstreeks 1545. Te zien is de Stryperpolder die halverwege de zestiende eeuw is ingepolderd, de Waddenzeedijk en buitendijkse kwelders, die mogelijk in gebruik waren voor beweiding.

                                                                                                               63 Donkersloot- de Vrij, 2002, 35.  64 Schoorl, 2000, 888.  65 van Zanden, 1993, 34.  

Page 34: Boerenlandschap van Terschelling

  34

3.3 Het polderlandschap van 1800-1850 Landbouw en samenleving In het begin van de negentiende eeuw was het landbouwbedrijf van Terschelling ingesteld op het gebruik van het gehele eiland. Elk deel van het landschap had zijn functie binnen het productieproces. 85% van de gebruikte landbouwgrond was gelegen in de polder, 10% in de duinen en 5% was buitendijks gelegen.66 De opbrengsten van de grond waren sterk afhankelijk van de kwaliteit van de bodem. Zo leverden de hoger gelegen zandgronden de hoogste opbrengsten en de natte veengebieden brachten het minst op.67 Centraal rond de dorpen lagen de akkergronden die nodig waren voor de voedselvoorziening van de eilandbewoners en tevens een aanvulling waren voor het wintervoedsel van het vee.68 Het grootste gedeelte van de polder bestond uit grasland.69 De hooilanden, ofwel de mieden, dienden eveneens voor wintervoedsel van het vee. In de zomer graasde het vee in de weiden, de finnen, waar paarden, koeien, schapen en geiten stonden vast gebonden aan een touw (roop) met een houten pen, vanwege het grotendeels ontbreken van omheiningen rond individuele percelen. Op vaste momenten moest het vee worden verzet, dat voornamelijk werd gedaan door de vrouwen.70 In de herfst werd beweiding in de polder al vroeg onmogelijk, door slechte ontwatering en overstromingen. Daarom werd in september op Terschelling het overal afgekondigd; een tijdelijke opheffing van het privaatbezit. De duinen werden dan een belangrijke voedselbron voor het vee, tot aan het vroege voorjaar. Gedurende overstromingen was duinbeweiding zelfs de enige mogelijkheid.71 Naast voedselvoorziening voor het vee, leverde het plantendek van de duinen tevens een belangrijk deel van de brandstof voor de eilandbewoners. De economie was aan het begin van de negentiende eeuw redelijk stabiel. Dit is af te leiden uit het grondgebruik dat zichtbaar is op de kaart uit 1813 van C. Boling, de stijgende bevolkingsgroei tussen 1795 en 1830, de relatieve goede weersomstandigheden tussen 1800 en 1824 en de opbrengsten.72 In het begin van de negentiende eeuw leverde Terschelling tijdens vruchtbare jaren gewoonlijk zo’n 100 last zomergerst op. Door voldoende regenval kon er in de jaren 1817-1820 goed worden gehooid. In de periode 1817-1825 was de rundveestapel op een enkele uitzondering na goed gezond. Runderen die niet door de boeren werden aangehouden gingen naar de vaste wal. De opbrengst daarvan waren gemiddeld 50 gulden per stuk.73 In politiek opzicht was het begin van de negentiende eeuw voor Terschelling een roerige tijd. De Franse tijd, die duurde van 1795-1813 drukte een behoorlijke stempel op het eiland. Vanaf 1798 ging Terschelling, na drie eeuwen bij de Staten van Holland te hebben gehoord,

                                                                                                               66 Kneppelhout, 1957, 18.  67 Dit is af te leiden uit de opbrengsten per hectare van 1833 en de bodemkaart. Zie bijlage B.  68 E.T.I.F., 1951, 4.  69 Knop, 1946, 192.  70 Jouwersma, B., 1953, 20.  71 E.T.I.F., 1951, 4-7.  72 Van der Wal, 2007, 83. Donkersloot –de Vrij, 36. De bevolking op Terschelling steeg tussen 1795 en 1811 met 70 inwoners en tussen 1811 en 1830 nog eens met steeg met 450 inwoners. Zie Bijlage A.  73 Van Dieren, 1991, 18-20.  

Page 35: Boerenlandschap van Terschelling

  35

onderdeel uitmaken van het Departement van de Eems.74 Na drie jaar werd Terschelling alweer heringedeeld bij het departement van Holland en van 1806-1813 kwam Terschelling bij het Departement van Friesland. Na de Franse tijd kwam Terschelling tot aan de Tweede Wereldoorlog weer bij Noord-Holland.75 Landelijk gezien was de belangrijkste ontwikkeling uit de Franse tijd de invoering van een gecentraliseerd staatbestel. Beslissingen werden voortaan van hogerhand genomen waaraan de eilanders erg moesten wennen. Vóór die tijd werden problemen op het eiland onderling opgelost door de gemeente en de Buren. Nu hadden de eilanders plotseling te maken met een gecentraliseerd staatsbestuur, dat werd gehuisvest in Den Haag. Andere ontwikkelingen waren de invoering van de eerste grondwet, het Burgerlijk Wetboek, de Burgerlijke Stand, de dienstplicht, het kadaster, achternamen, huisnummers en standaardmaten en gewichten als de kilo, meter en liter.76 In deze periode was de Waddendijk de grootste problematiek op Terschelling. Door verwaarlozing wegens geldgebrek was de Waddendijk slecht bestand tegen stormvloeden. Daarom werd in 1805 een afzonderlijk waterschapsbestuur ingesteld, welke voortaan het onderhoud van de dijken en daarmee de bescherming van de polder ging beheren.77 Dit bestuur stond weer onder de landelijke inspecteur-generaal. Die dacht in 1815 de toestand van de polder te verbeteren door het aanleggen van een binnendijk in twee gedeelten ten zuiden van de dorpen. Dat de bouwlanden, bossen en dorpen geen schade meer zouden ondervinden van overstromingen, werden aangemerkt als voordelen van deze binnendijk. Het eerste deel liep vanaf de plek waar de Heesterdijk aan de duinen grenst met een bocht naar de Waddenzeedijk bij Kinnum. Het tweede gedeelte liep vanaf Striep onder de dorpen langs naar Oosterend.78 De nieuwe Kaaidijk, zoals deze werd genoemd, werd als het ware een winterdijk en diende de dorpen en omliggende bouwlanden beter te beschermen. De oude Waddenzeedijk werd daarmee bestempeld tot zomerdijk, waarmee in feite de polder tussen de Kaaidijk en Waddenzeedijk werd opgeheven. De eilanders en het polderbestuur maakten grote bezwaren tegen deze beslissing, omdat zij bang waren dat hun weilanden tussen de Kaaidijk en Zeedijk verloren zouden gaan.79 Deze angst was ook niet ongegrond want in 1822, 1823 en 1825 werd het noorden van Nederland, en daarmee ook Terschelling geteisterd door diverse stormvloeden. Door de grootste storm in 1825, die bekend staat als de februaristorm, brak de Waddenzeedijk en Kaaidijk op verschillende plaatsen en kwam het water tot in de polder en dorpen. De bewoners en het meeste vee overleefden de stormvloed, maar het polderland was vrijwel onbruikbaar, drie jaar lang bleef de polder onder water staan.80 Het landelijk bestuur nam echter deze ramp hoog op; van 1827-1830 werd er gewerkt aan het herstel van de oude Waddenzeedijk.81 Akkerbouw was vanwege de overstromingen en verzilting van het land lange tijd niet meer mogelijk en het vee werd gedwongen zijn voedsel te vinden in de duinen. In 1824 was de schade nog te overzien, hoewel de oogst maar de helft opbracht ten opzichte van

                                                                                                               74 Donkersloot -de Vrij, 2002, 36. Het Departement van de Eems bestond uit Het noordelijk deel van Friesland en Groningen en de eilanden, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog.  75 Van der Wal, 2007, 24.  76 Van der burg, 2009.  77 Gorter, 1994, 8.  78 Donkersloot -de Vrij, 2002, 36.  79 Gorter, 1995, 21.  80 Knop, 1946, 193.  81 Rijkswaterstaat, toegangsnr.49. 1.1.3.7  

Page 36: Boerenlandschap van Terschelling

  36

voorgaande jaren. Na de grote overstromingen in 1825 werd maar weinig gerst ingezaaid. Hoewel het aanvankelijk goed opkwam, kwam het niet tot wasdom. De op Terschelling verbouwde rogge kon tussen 1825 en 1829 niet in eigen behoefte voorzien, driekwart van de behoefte kwam van de wal. Aardappelen werden voor eigen consumptie gepoot maar ook hiervan werd een groot deel geïmporteerd. De hakbossen die hier groeiden waren elzen en werden door de eigenaren voor eigen gebruik gekapt. Vanaf 1820 werden hout en takken veel gebruikt voor herstel van de buitendijk, waardoor het areaal sterk verminderde. Na de overstroming van 1825 heeft de helft van de elzenbosjes zich niet meer hersteld van het zoute water, wat een groot verlies was voor het eiland. In 1824 maakte Het Landbouw Verslag melding van de resultaten van het grasland binnen en buiten de in 1817 aangelegde Kaaidijk: binnendijks gelegen gronden brachten een goede oogst op; buitendijks was echter zeer matig. Ook op de gras- en hooioogst had de dijkdoorbraak van 1825 grote invloed. De opbrengst was gehalveerd. De boeren raakten met hun vee in grote verlegenheid. In 1825 was de landelijke markt gelukkig goed toen veel vee noodgedwongen moest worden verkocht door een gebrek aan goed gras- en hooiland.82 De kaart van landmeter C. Boling uit 1813 Deze kaart is door waterstaatslandmeter C. Boling in 1813 gemaakt in opdracht van Jan Peereboom, in het kader van het onderzoek naar het mogelijke herstel van de Waddenzeedijk.83 De structuur van het wetenschappelijk model uit de conclusie van hoofdstuk twee is hier duidelijk zichtbaar. Bouwlanden zijn gesitueerd rond de eilandweg en de dorpen en verder van de dorpen verwijderd, richting duinen en Waddendijk zijn wei- en hooilanden zichtbaar. Daarnaast zijn er nog vele eendenkooien te zien: zo’n vijf zijn er op de kaart binnen de polder terug te vinden. Opvallend is het ontbreken van de eendenkooi tussen Hoorn en Lies. Deze was echter wel aanwezig. Ook zijn kleine stroken bos en drassige laagtes zichtbaar op de overgang naar de duinen. Tot slot zijn er langs de dijk rietlanden te zien en oude dijkdoorbraken in de vorm van kolken.  De Kadastrale kaart uit 1832 Voor de provincie Friesland is door de Fryske Academy het landschap van 1832 in kaart gebracht op basis van de kadastrale archieven. Deze kaart is te vinden op www.hisgis.nl. Deze vormt over het algemeen een betrouwbare bron.84 Omstreeks 1832 is geheel Nederland voor het eerst op betrouwbare en systematische wijze gekarteerd door het kadaster. Sedertdien is voor elk afzonderlijk perceel onder meer het grondgebruik; de vorm; de grootte en de eigenaar te achterhalen.85 Dit geldt tevens voor het eiland Terschelling. Uit de kaart van 1832 zijn een aantal interessante conclusies te halen. Meest opvallende gegeven, blijkens het kadaster van 1832, is het grondgebruik van de Terschellingerpolder. Vrijwel het hele gebied in deze periode is aangegeven als grasland. Dit is te wijten aan een aantal stormvloeden die het eiland in 1822, 1823 en 1825 hebben geteisterd. Door de verzilting was het land ongeschikt geworden voor akkerbouw, welke nog bijna een kwart eeuw voortduurde. Daarnaast is een zeer fijne percellering op de kaart te zien; Mozaïekverkaveling

                                                                                                               82 Van Dieren, 1991, 18-20.  83 Donkersloot -de Vrij, 2002, 124-126.  84 www.hisgis.nl, geraadpleegd op 24 september 2012. HIS staat voor historisch en GIS voor Geografisch Informatiesysteem. Op deze website is de oudste kadasterkaart van 1832 gedigitaliseerd en eenvoudig te raadplegen.  85 De originele kadasterkaarten van Terschelling uit 1832 zijn dankzij het Friese archief, Tresoar, digitaal verkrijgbaar. http://www2.tresoar.nl/kaarten/minuutplans.php?gem=Terschelling&jaar=1832 De bijbehorende OAT’s van 1832 (oorspronkelijk aanwijzende tafels) zijn via het kadaster te raadplegen middels de digitale ingang register 71.  

Page 37: Boerenlandschap van Terschelling

  37

wordt afgewisseld met een smalle strookverkaveling. Tot slot is nog een gedeelte van de Kaaidijk zichtbaar, die de storm van 1825 niet heeft doorstaan.  

3.2 Kaart van Terschelling uit 1813 vervaardigd door waterstaatslandmeter C. Boling. Uit Behouden Huys.

Page 38: Boerenlandschap van Terschelling

  38

3.3 Het dorpslandschap van Terschelling in 1832. uit: www.hisgis.nl

Page 39: Boerenlandschap van Terschelling

  39

3.4 Het polderlandschap van 1850-1900

Landbouw en samenleving Omstreeks 1840 is Terschelling de overstromingen weer te boven gekomen. J.H. Halbertsma schrijft over welvarende dorpen, gehuchten en landhoeven, en dat de polder bedekt is met graanschoven en koornakkers afgewisseld met fijne grasgronden.86 Grote rampspoeden zijn Terschelling sindsdien bespaard gebleven.87 In Nederland komen in de tweede helft van de negentiende eeuw wetenschappelijke en technische veranderingen in de landbouw op gang, die zijn weerspiegeling hebben op het Terschellinger landschap. De ‘grote landbouwcrisis’ die tussen 1879 en 1895 de Nederlandse akkerbouw in haar greep had, gaf de komende veranderingen in de landbouw vaart. Terschelling had, net als andere delen van Europa, in de negentiende eeuw te maken met een enorme toename van de bevolking.88 Tussen 1795 en 1890 was er sprake van meer dan een verdubbeling; de bevolking van Terschelling steeg van 1830 inwoners naar 3787.89 Dit kwam door een toenemende welvaart en zeilvaart en de levenskrachtigheid van het kleine gemengde bedrijf die veel monden kon voeden. Tussen 1860 en 1870 neemt de bevolking iets af wegens een emigratie naar Noord-Amerika. Terschelling kende een relatief laag sterftecijfer wegens weinig epidemieën, goed drinkwater en goede armenzorg. Daarnaast was er echter ook een laag geboortecijfer vanwege het niet of laat trouwen. 90 Geboortebeperking en Vertrek werden ingezet als instrument voor de modernisering van de landbouwbedrijven. Het sociale veranderingsproces drong op Terschelling al vroeg binnen via goed ontsluitende verkeerswegen, sterk op de markt georiënteerde landbouw en sterke deelname aan de zeevaart. De Waddeneilanden waren beter bereikbaar en ontsloten dan grote delen van Nederland. Dat de landbouw veel meer op de markt gericht was blijkt uit alle prijsveranderingen van de akkerbouw en veehouderij die bijzonder alert reageerden. De groeiende bevolking van Nederland, maar zeker ook in de buurlanden, betekende een verbetering van de landbouwprijzen en een toename van de handel met het buitenland.91 Terschelling kon zich gaan richtten waar de grond het meest geschikt voor was: voor de veeteelt. Vooral het fokken van koeien en paarden waren in de negentiende eeuw een lucratieve bezigheid voor Terschelling. Vanuit de vaste wal was er een grote vraag naar veulens van Terschelling, waar gemiddeld 50 tot 80 gulden voor werd betaald.92 De bouwlanden die in de tweede helft van de negentiende eeuw weer in productie gingen, waren voor eigen gebruik. In 1840 waren goede opbrengsten van het land gekomen vanwege de goede zorg voor de omliggende akkers. De grasgronden ontvingen echter niet de helft van de zorg als op het vasteland. 93 Dit kan te wijten zijn aan de afgelegen ligging en slechte ontsluiting van de graslanden ten opzichte van de boerderij. Bovendien was de afwatering zeer slecht. Voor deze problemen werd gezocht naar een oplossing toen het waterschap in 1860 naast het dijkbeheer ook de waterhuishouding en de wegen onder zijn hoede kreeg.94                                                                                                                86 Halbertsma, 1840, 4.  87 Van Dieren, 1991, 18.  88 Bieleman, 2008, 279-280.  89 Van der Wal, 2008, 83.  90 Smit, 1984, 89-103.  91 Bieleman, 2008, 271-273.  92 Halbertsma, 1840, 5,6.  93 Halbertsma, 1840, 32.  94 Gorter, 1994, 8.  

Page 40: Boerenlandschap van Terschelling

  40

Mede door de toenemende vraag naar producten door de bevolking kwam er steeds meer druk op de landbouwgrond van Nederland te liggen. De nog woeste gronden konden niet snel genoeg ontgonnen worden. De ontwikkelingen van de woeste gronden na 1870 zijn voor een belangrijk deel verbonden met de opkomst van kunstmest. Na 1845 kwam in Nederland de import van guano (chilisalpeter) op gang. De steeds hogere kosten die de mestproductie met zich meebracht deed verschillende handelaren in het gat springen waardoor een geheel nieuwe markt ontstond.95 De aangekochte kunstmest ging in de beginjaren vooral naar de graslanden. De zuivelproductie was een betrouwbare bron van inkomsten, waardoor boeren zich steeds meer gingen richten op deze producten.96 De ontginningen waren in de Terschellingerpolder van zeer bescheiden schaal. Met name heidegrond langs de duinen werd ontgonnen en in gebruik genomen als akkerland. Daarnaast werd polder Nieuwland gewonnen van de zee en een moerassig gedeelte ten noordwesten van Midsland.97 Dit is te zien op de kaart van 1893.  De kunstmest veroorzaakte een kleine revolutie in de Nederlandse landbouw. Nergens nam het gebruik van kunstmeststoffen rond 1900 zo'n hoge vlucht als in ons land. Kunstmest werd niet alleen gebruikt voor het bouwland - zoals in de omringende landen - maar ook het weiland werd in toenemende mate bemest, ter bevordering van de groei van het gras. Vooral voor het landbouwbedrijf op de armere zandgronden was de kunstmest een doorbraak. Verschillende streken in Nederland gingen zich meer specialiseren in de landbouw. In Hoog-Nederland ontwikkelde zich bijvoorbeeld na 1890 tot een 'veredelingsbedrijf', gericht op het voortbrengen van (varkens) vlees, melk en eieren voor de wereldmarkt, waarbij op grote schaal gebruik werd gemaakt van 'grondstoffen' - veevoer (maïs) en kunstmest - die ook op de wereldmarkt werden ingekocht. De rol van de landbouwgrond werd daardoor kleiner; de boer verbouwde immers slechts een (afnemend) deel van het veevoer op zijn eigen bedrijf. De boeren op Terschelling legde zich, zoals al eerder genoemd, toe op de veeteelt. In deze jaren werd in zekere zin de basis gelegd voor de opkomst van de Bio-industrie in de periode na 1950.98 Toen aan het eind van de negentiende eeuw nieuwe brandstoffen op de markt kwamen, kon er tevens een oplossing gezocht worden voor de zandverstuivingen van de duinen. Staatsbosbeheer werd in het leven geroepen om de duinen vast de leggen. Door aanplant van bos en helmgras en het verbieden van het overal werd zandverstuiving op grote schaal tegengegaan.

                                                                                                               95 Zanden, 1985, 253.  96 Bieleman, 2008, 411.  97 Vergelijking tussen de kaarten van 1860 en 1893.  98 Van Zanden, 1993, 67.  

Page 41: Boerenlandschap van Terschelling

  41

De topografisch militaire kaart uit 1850 Vergeleken met het kadaster van 1832 is het polderlandschap weer hersteld van de stormvloed van 1825 en vertoont het landschap weer karaktereigenschappen volgens het wetenschappelijk model uit 2.6. Op de hogere delen van het eiland komen akkers voor en grasland in de lagere gebieden. Op de overgang naar de duinen komen complexen heidegrond voor, zoals op de kaart van 1832 ook al te zien was. Opvallend zijn de grote kavels aan de westkant van het eiland. Hier zijn de sloten goed zichtbaar, waarbij percelen van verschillende eigenaren bij elkaar gelegen zijn. Opgaande begroeiing is vrijwel niet aanwezig. Enkele bosjes richting de duinen en rond de eendenkooien zijn er aanwezig. Daarnaast komen er nog moerassige gebieden voor langs de dijk en ten noordwesten van Midsland. Tevens is nog een enkel stukje Kaaidijk bij Oosterend zichtbaar; de rest van de dijk is volledig verdwenen. Een opvallend gegeven is het langgerekte akkercomplex ten zuidoosten van Formerum. De fysische ondergrond geeft geen aanleiding voor gunstige omstandigheden tot akkerbouw. Het gebied bestaat niet uit een andere grondsoort dan zijn omgeving en is niet hoger of droger gelegen. Mogelijk zijn hier de eerste veranderingen zichtbaar door de opkomst van kunstmest en een verbeterde afwatering. De kaart van landmeters J.L. Bulkens en J.C. Winterwerp De ontwikkelingen in de landbouw doen het landschap van Terschelling veranderen. Dit wordt op de kaart van 1890 duidelijk: Polder Nieuwland is ingepolderd in 1858, evenals de moerassige stukken ten noordwesten van Midsland. 99 Op deze kaart is duidelijk de vooruitgangsgedachte en de overwinningsdrang ten opzichte van de natuur te zien. Wanneer gekeken wordt naar de verkavelingsstructuur valt op dat vooral de akkers zeer fijn zijn verdeeld, terwijl de graslanden een grootschaliger karakter hebben. Tevens verdwijnen gaandeweg steeds meer eendenkooien en raken deze uit productie. Op de kaart zijn nog maar drie gave eendenkooien zichtbaar. Tot slot wordt de bevolkingsgroei duidelijk zichtbaar door de groei van het aantal huizen.

                                                                                                               99 Boomstra, 1998, 241.  

Page 42: Boerenlandschap van Terschelling

  42

3.4 De topografisch militaire kaart van Terschelling omstreeks 1850.

Page 43: Boerenlandschap van Terschelling

  43

3.5 De kaart van landmeters J.L. Bulkens en J.C. Winterwerp uit 1893.

Page 44: Boerenlandschap van Terschelling

  44

3.5 Het polderlandschap tussen 1900-1950 Landbouw en samenleving De overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw zorgde voor grote veranderingen in de landbouw. Van individueel boerenbedrijf, ging men in Nederland naar een op kennis gerichte en coöperatieve berustte landbouw. Ook op Terschelling werden diverse coöperaties opgericht zoals de Coöperatieve Vereeniging tot aankoop van kunstmest en veevoer (1892), de Coöperatieve zuivelfabriek te Lies (1894); de Onderlinge Veeverzekering (1895) en de Coöperatieve Boerleenbank. Dankzij de Coöperatieve Landbouwvereeniging Terschelling konden landbouwbenodigdheden, brandstoffen en levensmiddelen gezamenlijk ingekocht worden. Daarnaast deed zij onpartijdig onderzoek naar de deugdelijkheid der aangekochte stoffen en ging oneerlijke concurrentie tegen. 100 Sinds de oprichting van de zuivelfabrieken nam de hoeveelheid melk en het vetgehalte daarin sterk toe.101 Daarmee werd een schaalvoordeel gerealiseerd waar ook kleine boeren van konden profiteren. De kosten van het verwerken van de melk werden steeds lager en de kwaliteit beter, hetgeen een hoger rendement opleverde.102 Naast deze ontwikkelingen ontketende de kunstmest en de invoer van steenkool een ware revolutie in de landbouw. De voorzichtige opkomst van de kunstmest aan het eind van de negentiende eeuw nam tot 1950 een hoge vlucht. Dat de ingebruikname van kunstmest zo snel een succes werd, had naast de gunstige resultaten, te maken met de opkomst van Boerenleenbanken. Boeren waren nu in de gelegenheid om kortlopende kredieten aan te vragen, waarmee investeringen in het bedrijf gedaan konden worden.103 Na de komst van kunstmestfabrieken kon veel meer mest worden geproduceerd en was het mogelijk grote kortingen te geven op bulkhoeveelheden kunstmest. Voor een boer alleen was het aankopen van deze grote hoeveelheden niet haalbaar, maar door de coöperatieve aankoop kon men van de gunstige prijzen profiteren. Ook de kleine boeren konden zo gebruik maken van kunstmest, waar dat voorheen veel moeilijker was.104 De oppervlakte bouwland, dat in 1910 nog 29% van de totale oppervlakte cultuurgrond bedroeg is omstreeks 1950 meer dan gehalveerd (12%). Dit kwam door vermindering van de akkerbouwbedrijven, veehouderij was meer lonend en daarnaast was akkerbouw arbeidsintensiever wegens onkruid bestrijding. Het bouwland was eind jaren dertig nog altijd voor eigen gebruik voor mens en dier. Het bouwplan van de akkers waren dan ook opgesteld naar de behoefte van eigen bedrijf en werd vooral beteeld met haver (53%), rogge (15%), hakvruchten (20%), en aardappelen (12%).105 Ongeveer twee keer zoveel van het graan werd ingevoerd om te voldoen aan de behoefte.106 Er waren vaste weiden voor het hooien en het houden van melk- en jongvee. De ene helft van het inkomen van de boeren kwam eind negentiende, begin twintigste eeuw van de zuivelfabrieken en de andere helft van de veehandel. Er vond destijds een belangrijke opfok van jongvee plaats. Kalveren werden vanuit Friesland ingevoerd om op het eiland te volgroeien en vervolgens weer naar de vaste wal terug te keren. Ondanks de hoge transportkosten maakten deze beesten vanwege de goede reputatie een goede

                                                                                                               100 Knop, 1946, 194-195.  101 Hibma, 1942, 33-34. Zie bijlage C en D.  102 Van Zanden, 1985, 263-273.  103 Bieleman, 2008, 285.  104 Van Zanden, 1985, 261.  105 Kneppelhout, 1957, 46.  106 Hibma, 1940, 3-6.  

Page 45: Boerenlandschap van Terschelling

  45

prijs.107 Het houden van jong vee bood Terschelling een goede oplossing voor de sterke versnippering van de percelen.108 Sommige percelen waren voor boeren te ver van huis om de koeien iedere dag te melken. Naast het opfokken van koeien en runderen was tevens de paardenfokkerij een goede inkomstenbron. Op Terschelling werden deze paarden veel gebruikt als trekkracht bij werkzaamheden en voor strandvonderen. Door mechanisering daalde de betekenis van het paard. Tevens namen het aantal schapen, kippen en varkens af.109 De bedrijfsinkomsten waren in 1955 op Terschelling niet ongunstig. Die waren bijvoorbeeld hoger dan in de Friese Wouden. Hierbij dient men tevens te bedenken, dat de bedrijfsinkomsten werden beïnvloed door de ligging van Terschelling. De verkoopprijzen werden echter gedrukt door de vervoerkosten, terwijl landbouwers tevens meer moesten betalen voor de import van krachtvoer en kunstmest.110 Door de opkomst van de zuivelfabriek en het verharden van de zandweg in 1910 werden zuivelproducten voortaan opgehaald door de beroepsvracht.111 Voorheen was men te paard 2 uur onderweg om van West naar Hoorn te komen, bij Dellewal was het lastig een hoge duin door te steken. Een rulle zandweg met diepe wagensporen slingerde zich over het gehele eiland.112 In 1947 hield de beroepsbevolking zich voornamelijk bezig met de scheepvaart (15%), nijverheid (23%) en landbouw (29%).113 Tussen 1909 en 1947 steeg de landbouw met 5%. Dit had te maken met een toename in de bosbouw als gevolg van een uitbreiding van de werkzaamheden bij Staatbosbeheer. Daarnaast deed de ruilverkaveling in 1946 tot 1949 het aantal werkzaamheden in de ontginning stijgen. Op de land- en tuinbouwbedrijven was daarentegen het aantal beroepspersonen in de loop der jaren gedaald. Tot in de eerste decennia van de twintigste eeuw werd de landbouw bedreven op bedrijven welke gemiddeld 5 ha groot waren. De opbrengsten van het landbouwbedrijf waren minimaal en de landbouwers trachtten in die tijd op velerlei wijzen hun inkomsten uit de landbouw aan te vullen. Door bijvoorbeeld strandjutterij of konijnenvangst.114 De bedrijfsgrootte nam tussen 1921 en 1955 toe van een kleine 5 ha naar 8,7 ha. Het aantal bedrijven nam af van 248 naar 164. Dit had te maken met de ruilverkaveling, schaalvergroting en de specialisering in arbeidsextensieve landbouw: rundveehouderij. De oprichting van een drietal coöperatieve zuivelfabrieken aan het eind van de negentiende eeuw, welke zich in 1916 verenigden tot één fabriek, droeg tot deze ontwikkeling bij. De melkveestapel breidde zich, afgezien van de Eerste en Tweede Wereldoorlog uit. Tijdens de crisisjaren vertrokken minder jongeren. Het vestigingsoverschot tussen 1945-1950 kwam door ruilverkavelingswerkzaamheden. Het aantal zuivere land- en tuinbouwers (zonder nevenberoep) bedroeg in 1955: 72. 68 hadden een gemengd landbouwbedrijf en 4 een tuinbouwbedrijf, waarvan 2 een cranberrycultuur in de duinen. Het grootste nevenberoep in 1955 was het vreemdelingenverkeer. Slechts een enkele was melkrijder, loondorser, kunstmest- of veehandelaar. De meesten verhuren gedurende de zomermaanden hun eigen kamers en verblijven zelf in de stal. Met name de vrouw richt zich binnen het gezin hierop. In 1947 woonden 1547 om Oost, terwijl West-Terschelling 1997 inwoners telde. Het aantal inwoners is tussen 1880 en 1955 vrijwel niet toegenomen, terwijl in Nederland de bevolking toenam met 163%. Dit had te maken met de ontwikkeling van het

                                                                                                               107 Kneppelhout, 1957, 47.  108 Provinciale en Gedeputeerde Staten van Friesland 1919-1961, Stukken betreffende de afzonderlijke ruilverkavelingen 3200 Terschelling 1947-1950, 1-9.  109 Kneppelhout, 1957, 8-9. Zie bijlage E  110 Kneppelhout, 1957, 51-52.  111 Stukken betreffende het gebruiken van zand uit de staatsduinen op Terschelling ten bate van de verbetering van de grote verkeersweg op dat eiland, 1908, 27.  112 Jouwersma, 1953, 7-8.  113 Kneppelhout, 1957, 70.  114 Kneppelhout, 1957, 7-8.  

Page 46: Boerenlandschap van Terschelling

  46

economische leven op Terschelling en elders. Veel jongeren vertrekken tussen 1919-1930 naar andere havenplaatsen vanwege een beter toekomstperspectief.115 Hoewel de welvaart vanaf 1840 steeg en de landbouw vooruitgang boekte, bleven er nog altijd veel problemen op het eiland. De cultuurtechnische toestand liet vóór de ruilverkaveling te wensen over. De verkeersontsluiting en waterbeheersing was slecht, er bestond een tekort aan openbare toegangswegen en de kavels van één landbouwer lagen zeer verspreid en versnipperd. De gemiddelde kavelgrootte bedroeg in 1947 0,5 ha, terwijl het aantal kavels per bedrijf gemiddeld boven de 16 lag. De waterlopen verkeerden in slechte toestand, waardoor vaak grote complexen land geruime tijd onder water kwamen te staan.116 Het aantal grondgebruikers dat op Terschelling eigenaar was, was verhoudingsgewijs veel geringer dan het aantal in Nederland. In het verleden was dit percentage waarschijnlijk wel groter, maar volgens Knop is tussen 1860 en 1870, toen de boerenstand een periode van armoede beleefde, het percentage eigenaren sterk gedaald. Vele landbouwers hebben in die jaren hun land verkocht aan winkeliers en zeelieden. Bovendien doordat vele kinderen van landbouwers uit de landbouw gingen, steeds meer grond in niet-landbouw handen terecht gekomen. Ca. 35% van de totale cultuurgrond behoorde toe aan landbouwers en rustende landbouwers, 15% aan de kerk, 10% aan Staatbosbeheer en 38% aan niet-agrariërs. Van de 116 bedrijven hadden enkel 2 bedrijven de grond geheel in eigendom, terwijl 27 landbouwers de grond volledig pachtten.  De pachtprijs lag daarnaast op Terschelling hoger dan op andere zandgronden in Nederland.117 Toerisme kreeg een steeds belangrijkere rol op het eiland. Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw kwam toerisme al voor op het eiland, echter op zeer kleine schaal.118 Vanaf het eind van de negentiende eeuw kreeg Terschelling een geregelde stoombootverbinding, dat het vreemdelingenverkeer toe liet nemen. De toename van het toerisme was uit de beroepstellingen niet direct op te maken omdat veel Terschellingers, onder wie de landbouwers, het vreemdelingenverkeer als nevenberoep uitoefenden. De meesten van hen hielden een klein pension aan huis.119                                                                                                                115 Kneppelhout, 1957, 10-14.  116 Kneppelhout, 1957, 18-19.  117 Kneppelhout, 1957, 25-27.  118 Halbertsma, 1840, 5.  119 gids van het eiland Terschelling, 1910 en 1928.  

Page 47: Boerenlandschap van Terschelling

  47

De Tweede Wereldoorlog De Eerste en Tweede wereldoorlog waren uitzonderlijke periodes in de economische en landbouw-technische groei. Door beperkte import- en exportmogelijkheden werden de eilanders weer op zichzelf aangewezen. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog werd, gezien de omstandigheden, door de Landbouwvoorlichtingsdienst geadviseerd, zoveel mogelijk voedermiddelen uit eigen bedrijf te halen.120 Tevens werd in 1942 de scheurplicht ingevoerd, waarbij boeren door de bezetter gedwongen werden hun weiland om te ploegen tot bouwland.121 Daarnaast werden ze verplicht goederen af te staan; zoals aardappels, granen (rogge, tarwe, gerst, haver) eieren, boter, rundvee, paarden, schapen, varkens en gevogelte, zowel levend als vlees.122 Door deze veranderingen ging het landschap van Terschelling omstreeks 1940-1945 lijken op het landschap van in het begin van de negentiende eeuw. Wegens minder invoer van krachtvoer nam het gewicht en vetgehalte van vee in 1940 af.123 Daarnaast nam de import en export van melk af. De melkaanvoer was echter in 1939-1940 nog altijd hoger dan in 1919-1920.124 Ruilverkaveling In 1927 en in 1935 werden voor het eerst ruilverkavelingsplannen ingediend voor een groot deel van de polder. De eerstgenoemde aanvraag werd echter niet in behandeling worden genomen omdat deze niet voldeed aan de daarvoor gestelde eis, terwijl bij de tweede aanvraag de stemming een negatief resultaat had. Waarschijnlijk door onbekendheid met de gang van zaken van een ruilverkaveling. In 1938 kwam een ruilverkavelingsplan voor de hele Terschellingerpolder op tafel om de wegen en waterlopen sterk te veranderen. Dankzij de gevoerde propaganda van de Nederlandse Heidemaatschappij werd deze door de boeren gehonoreerd. Volgens het ruilverkavelingsrapport uit 1947-1950 loopt de grond uiteen van mager duinzand tot vruchtbare moer- en kleigrond, met talrijke overgangen. Het was over het algemeen van goede kwaliteit. Drie oorzaken werden aangewezen waarom de exploitatie van de bovengenoemde gronden niet tot een behoorlijk rendement kon worden opgevoerd: 1. De verregaande versnippering en de verspreide ligging van de aan éénzelfde eigenaar toebehorende gronden. 2. De onvoldoende regeling van de waterafvoer. 3. Het tekort aan openbare toegangswegen. Vooral het Oostelijk deel van de polder was in een groot aantal kleine perceeltjes verdeeld, die meestal niet door sloten of greppels van elkaar waren gescheiden. Zo kwam het meermalen voor dat eigenaren in Oosterend wonende, gronden hadden liggen in de nabijheid van Hoorn, Lies, Formerum tot in Midsland toe. Omgekeerd was dit eveneens het geval. De perceelsvorm was vaak ongunstig; in het oostelijk deel waren de percelen lang en smal, terwijl ze in het westelijk deel een meer onregelmatige vorm vertoonden. In bijna de hele polder bestond een tekort aan goede toegangswegen, waardoor men genoodzaakt was, elkaar over en weer recht van overpad te verlenen. De wegen waren vaak te smal om elkaar te kunnen passeren. Door deze ongunstige bezitstoestand en het gebrek aan wegen leed de exploitatie van de meer afgelegen gronden. De meeste watergangen waren oude slenken. Men was van mening dat deze slenken een te                                                                                                                120 Hibma, 1940, 7.  121 E.T.I.F., 1951, 26  122 Hibma, 1942, 1-2, 45.  123 Hibma, 1940, 41-42.  124 Hibma, 1942, 30-32.  

Page 48: Boerenlandschap van Terschelling

  48

kleine afmeting hadden en een te groot aantal bochten, waardoor in tijden van overvloedige regenval grote complexen land lange tijd blank kwam te staan.125 De ruilverkaveling had grote invloed op de verandering van het landschap. Het patroon van wegen en waterlopen werd drastisch veranderd. Op 23 september 1940 werd begonnen met het schatten van de uit te ruilen gronden. De eerste werkzaamheden startten in september 1942. Na twee maanden werd echter op last van de Duitse bezetter het werk gestaakt. In 1947 werden de werkzaamheden pas weer hervat. De hoofdweg, die smal en bochtig was, werd verbreed en op sommige punten omgelegd. Hierop kwam van verschillende kanten kritiek. Zo waren G. Knop en H.P. Gorter van mening dat het karakteristieke polderlandschap van Terschelling werd beschadigd. Zij vonden dat het plan door een landschapsdeskundige zou moeten worden beoordeeld en dat de hoofdweg zonder bochtaanpassingen als kern van de polder gehandhaafd zou moeten blijven. De nieuwe grenzen en wegen zouden zo veel mogelijk moeten samenvallen met de oude percelen. Een al te rechthoekig plan diende voorkomen te worden. Alle aanwezige bosjes, eendenkooien, kolken, wielen en historische elementen moesten volgens hen gehandhaafd blijven. Na veel overleg werden de geplande werkzaamheden na enige aanpassingen toch doorgevoerd. 170 km. berm- en kavelsloten werden verbeterd. In 1949 konden de eerste gronden weer in gebruik worden genomen. In 1950 waren de werkzaamheden zo goed als klaar, maar pas in 1953 werd de eerste ruilverkaveling van Terschelling definitief afgesloten.126    

                                                                                                               125 Provinciale en Gedeputeerde Staten van Friesland 1919-1961, Stukken betreffende de afzonderlijke ruilverkavelingen 3200 Terschelling 1947-1950, 1-9.  126 Kok, 2007, 87-88.  

Page 49: Boerenlandschap van Terschelling

  49

De bonnebladen Ten opzichte van de achttiende eeuw laat deze kaart een meer versnipperd beeld zien. Dit heeft te maken met geleidelijke veranderingen in het landbouwsysteem vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw.127 Zoals eerder beschreven leidde de boeren in de eerste helft van de negentiende eeuw een zelfstandig bestaan. Hier kwam langzaam verandering in, nadat aan het eind van de negentiende eeuw coöperaties werden opgericht om de landbouw te intensiveren en te specialiseren. De oprichting van de Terschellingerpolder als waterschap in 1860, verbeterde het onderhoud en de instandhouding van dijken, waterlozing en wegen. Naast deze ontwikkeling droegen ook de invoering van kunstmest en de verharding van de hoofdweg in 1910 bij aan de economische vooruitgang en de landschappelijke veranderingen van het eiland. In 1930 was circa 1/6 deel van de polder in gebruik als bouwland, de overige gronden als grasland. Veeteelt is (en was) dus de belangrijkste spil voor de landbouw. Waarschijnlijk werd bouwland minder nodig door intensivering en specialisering van de landbouw en kon Terschelling vanwege de relatief slechte landbouwgrond en afgelegen ligging minder goed concurreren met de opbrengsten van het vasteland. De voorheen aaneengesloten bouwlandcomplexen raakten versnipperd. Ook verdwenen een aantal eendenkooien, waarschijnlijk omdat de lasten (het dure onderhoud van de kooien) hoger werden dan de baten. Het laatste stukje Kaaidijk, die de geschiedenis van het waterschap markeerde, is inmiddels ook verdwenen. Een laatste opvallend gegeven is de aanplant van elzensingels om verstuiving vanuit de duinen tegen te gaan, maar nog altijd was opgaande beplanting, net als in de negentiende eeuw zeer schaars. De luchtfoto omstreeks 1945 Op de luchtfoto uit de Tweede Wereldoorlog is een opmerkelijke ontwikkeling in het gebruik van het landschap zichtbaar. De bouwlanden zijn volop terug gekeerd. Ondanks de ontwikkelingen in de landbouw die een proces in gang hadden gezet dat het gebruik can de grond zich steeds meer ging richten op veeteelt. Deze terugkeer van bouwlanden is te wijten aan de Tweede Wereldoorlog. Door de oorlog werd de import en export van producten belemmerd en was het eiland weer op zichzelf aangewezen. Men viel dus weer terug op het oude landbouwsysteem waardoor een begin-negentiende-eeuwse-landschap zichtbaar is geworden.

                                                                                                               127 Knop, 1946, 192-196.  

Page 50: Boerenlandschap van Terschelling

  50

3.6 De Bonnekaart uit 1930.

Page 51: Boerenlandschap van Terschelling

  51

3.7 Luchtfoto uit de Tweede Wereldoorlog.

Page 52: Boerenlandschap van Terschelling

  52

3.6 Synthese Dit onderzoek start bij het begin van de negentiende eeuw. Het polderlandschap van Terschelling kende een duidelijke structuur die geënt was op de natuurlijke hoogten van het landschap. De nederzettingen en de akkercomplexen daaromheen waren gelegen op de hogere zandgronden. Onderling waren deze verbonden door een hoofdweg die van West-Terschelling naar Oosterend loopt. De graslanden waren verder van de dorpen verwijderd, zowel aan de noord- als aan de zuidzijde. Buitendijkse gronden en de duinen werden eveneens gebruikt voor beweiding. Bij de duinen komen op enkele plaatsen bosschages voor alsmede heidegebieden. Aan de zeedijk zijn enkele kolken aanwezig, die herinneren aan eerdere overstromingen. Oude kreeklopen, die zijn ontstaan vóór de bedijking, werden gebruikt voor de afwatering van het gebied. Op natte laagten lagen vele eendenkooien, vanwege een grote vogeltrek over het eiland. Door eeuwenlange vererving zijn perceelseigendommen veelal lang en smal. Perceelsomheiningen kwamen nauwelijks voor, waardoor het vee in het zomerseizoen stond vastgehouden aan een touw met een pin in de grond. Na de oogst werd het vee losgelaten en kon het vee ‘overal’ zijn eigen voedsel vinden. Na enkele overstromingen in de jaren twintig van de negentiende eeuw raakte de grond verzilt en bleven grote delen van het land onder water staan. Hierdoor werd het land onbruikbaar voor akkerbouw. Boeren werden gedwongen om akkerbouwproducten te importeren en vee te verkopen vanwege een tekort aan weiland en wintervoedsel. Vanaf de jaren veertig van de negentiende eeuw gaat het langzaam aan beter en komt het oude grondgebruik weer terug. De boerenbedrijfjes waren in de negentiende eeuw veelal zelfvoorzienend. Bij huis had men kleine stukjes grond in beheer voor het verbouwen van voedsel. Aan het eind van de negentiende eeuw komt daar wegens innovatie in de landbouw verandering in. De kunstmest wordt geïntroduceerd dat leidt tot intensivering en specialisering van de landbouw. Land als Polder Nieuwland, enkele veen- en heidegebieden worden ontgonnen en in gebruik genomen. Terschelling gaat zich voornamelijk specialiseren in de veeteelt. De ene helft van de opbrengst komt van melkvee, en de andere helft van het opfokken van jongvee. Voor deze bijzondere specialisatie kozen de boeren vanwege de afgelegen en verspreid liggende gronden. In het begin van de twintigste eeuw gaat de intensivering en specialisering van de landbouw verder. De hoofdweg wordt in 1910 verhard en het vrachtverkeer neemt taken van de boer over. Door introductie van krachtvoer en goed bemeste gronden gaat de kwaliteit van de landbouwproducten en daarmee de opbrengsten steeds verder omhoog. In de Tweede Wereldoorlog komt de innovatie en economische groei tot stilstand. De boeren werden door de bezetter gedwongen producten af te staan en hun graslanden te scheuren. Akkerbouwproducten waren hard nodig voor de voedselvoorziening, ook voor de eilanders zelf, omdat de import van producten afnam. Het landschap van de Terschellingerpolder ging hierdoor weer sterk lijken op het landschap van het begin en halverwege de negentiende eeuw. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werd de drang naar een hogere productie van de landbouw weer hoger. Grote veranderingen van het Terschellinger landbouwbedrijf werden doorgevoerd, gericht op rationalisatie van de bedrijven en het verdwijnen van marginale landbouwbedrijfjes. Gronden werden uitgeruild en opgekocht, zodat boeren voortaan grotere percelen geconcentreerd bijeen in hun bezit hadden. Daarnaast werd tijdens de ruilverkaveling van 1947-1953 de afwatering en de bereikbaarheid van gronden verbeterd.

Page 53: Boerenlandschap van Terschelling

  53

Page 54: Boerenlandschap van Terschelling

  54

4. Conclusie

4.1 Ruimtelijke opbouw en historische ontwikkeling van het polderlandschap op Terschelling tussen 1800 en 1950 In hoofdstuk twee van dit onderzoek is ingegaan op de ruimtelijke opbouw van de Terschellingerpolder in de negentiende eeuw. Dit deel van het onderzoek is voornamelijk gebaseerd op het promotieonderzoek van G. Smit uit 1971. Hij beschreef de structuur van het Terschellinger landschap en maakte daarin onderscheid in landschapseenheden die hij baseerde op toponiemen en historische kaarten. In zijn dissertatie gaat hij uit van een statisch landschap waarbij het landschap er zo uit zag zoals hoofdstuk twee laat zien. In zijn dissertatie zit een kern van waarheid, maar mijn volgende hoofdstuk, hoofdstuk drie, toont echter aan dat het landschap een meer dynamisch proces is. Het landschap en het gebruik daarvan is continu aan natuurlijke en menselijke processen onderhevig. Zo ook in de negentiende en begin twintigste eeuw. Met name de (inter)nationale economie heeft invloed gehad op het gebruik van het landschap. De boeren speelden in op de vraag van producten, maar ook wat de bodem en de structuur van het landschap aan mogelijkheden bood. Zo bood veeteelt een goede inkomstenbron en het fokken van jongvee en paarden waren bijvoorbeeld een goede oplossing voor extensief gebruik van verder weg gelegen graslanden. 4.2 Slotwoord Tijdens mijn bezoeken aan het eiland kwam ik tot de conclusie dat een deel van de hierboven geschiedenis nog altijd zichtbaar is bij de eilanders zelf. In de negentiende eeuw gingen de eilanders op zoek naar neveninkomsten om zo hun bescheiden bestaan verder te verreiken. Toen deed men bijvoorbeeld aan strandvonderen en visserij. Tegenwoordig biedt het toerisme een inkomstenbron voor de agrariërs. Men verhuurt schuren tijdens festivals als oerol, geeft rondleidingen op de boerderij, begint een boekenwinkel aan huis of verhuurt kamers. Bij de familie Cupido streeft ieder familielid zijn eigen dromen na. Zo richt vader des huize, Jelle Cupido, zich op melkvee, maakt zijn vrouw Renske kaas en heeft zoon Jelle Cupido een composteringsbedrijf. Toen ik logeerde bij Strandhotel Formerum viel mij op dat alle personeelsleden verschillende taken vervulden in het hotel. Men ontving de gasten, deed de bediening in het restaurant maar maakte tevens de kamers schoon. Ook vervulden ze andere taken in het laagseizoen, dan hield men zich bezig met onderhoudswerkzaamheden als het schilderen van de kozijnen.

Page 55: Boerenlandschap van Terschelling

  55

Literatuur- en bronnenlijst Literatuur Abrahamse, J. en J. van der Wal, Waddenzee, kustlandschap met vijftig eilanden. Amsterdam/Harlingen 1989. Abrahamse, J., W. Joenje en N. van Leeuwen-Seelt (red.). Waddenzee, natuurgebied van Nederland, Duitsland en Denemarken, Harlingen 1976. Alterra, Een eiland in beweging. Veranderingen in het Terschellingerlandschap over anderhalve eeuw aan de hand van oude topografische kaarten en luchtfoto’s, Wageningen 2002. Bazelmans, J., P.C. Vos, H.J.T. Weerts e.a., Atlas van Nederland in het Holoceen – Landschap en bewoning vanaf de laatste ijstijd tot nu, Amsterdam 2011. Berendsen, H.J.A., Landschappelijk Nederland. De fysisch-geografische regio’s, Assen 2008. Berendsen, H.J.A., De vorming van het land. Inleiding in de geologie en de geomorfologie, Assen 2008. Bertoen-Brouwer, D.A., Ameland. Een sociaalgeografische studie van een Waddeneiland, (Proefschrift Rijksuniversiteit Utrecht) Utrecht 1936. Bieleman, J., Boeren in Nederland. Geschiedenis van de landbouw 1500-2000, Wageningen 2008. Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000. Blad 11 Tersch, Wageningen 1986. (STIBOKA) Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000 Toelichting bij de kaarten van de Waddeneilanden, Vlieland, Ameland, Terschelling, Schiermonnikoog, Wageningen 1986. (STIBOKA) Boer, de, P.J., Tussen Holland en Friesland, Het eiland Terschelling voornamelijk in de zeventiende eeuw, (Proefschrift Rijksuniversiteit Utrecht) Utrecht 1980. Boomstra, B., Brandaris, tot waarschouwinghe aller seevarende, Assen 1994.

Page 56: Boerenlandschap van Terschelling

  56

Burg, van, M.J., Nederland onder Franse invloed, cultuurtransfer en staatsvorming in de Napoleontische tijd, 1799-1813 (Proefschrift aan de universiteit van Amsterdam) Amsterdam 2007. Dam, K., van en F., Zwart, Terschelling, een landschapsverkenning te voet, Terschelling/Groningen 2000. De Steekproef, Terschellingerpolder Gem. Terschelling (Frl.), Archeologisch veldonderzoek t.b.v. Verdiepingsslag FAMKE Steekproefrapport 2009-10/10, Zuidhoorn 2009. De Steekproef, Binnenduinrand; Midsland, Landerum en Formerum. Gem. Terschelling (Frl.) Archeologisch veldonderzoek t.b.v. Verdiepingsslag FAMKE Steekproefrapport 2010-07/08, Zuidhoorn 2010. Dieren, van, J.W., Organogene Dünenbildung : eine geomorphologische Analyse der Dünenlandschaft der West-Friesischen Insel Terschelling mit pflanzensoziologischen Methoden, (Proefschrift) 1934. Dieren, van, J., Het boerenbedrijf in de vroege negentiende eeuw. Art. in Terschelling magazine vol 2 (1991) afl. 1: Ve 670. p18-21. Donkersloot-de vrij, M., Scellinge, vijf eeuwen kartografie van Terschelling, (Proefschrift Universiteit Utrecht) Utrecht 2002. DLG, Hoogtekaart van Terschelling, GO Terschelling, DLGNN2011LJ0591. Goudsblom, M., en Koot, R., 43 Waddeneilanden, Nederlandse, Duitse en Deense parels in de Noordzee, Utrecht 2009. Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000, Alterra 2008. Gildemacher, K.F., Waternamen in Friesland, (Proefschrift Universiteit van Amsterdam) Leeuwarden 1993. Gildemacher, K.F., Friese plaatsnamen. Alle steden, dorpen en gehuchten, Leeuwarden 2007. Gorter, R., en Muiser, G., Het waterschap ‘de Terschellingerpolder’ twee eeuwen strijd tegen het water, Harlingen 1994. Gorter, R., Zorgdrager A., Boeren in beeld, portret van agrarisch Terschelling, Harlingen 2008. Herlaar, M., Terschelling Vooruit' de overgang naar de moderne tijd fotografisch vastgelegd door Hendrik en Jan Duijf, 1900-1940, Bussum 1996. Harlaar, M., ‘Terschelling kijkt naar u uit’. Dertig jaar eilandgeschiedenis fotografisch vastgelegd door Cor Swart, 1930 1960. Bussum 1997.

Page 57: Boerenlandschap van Terschelling

  57

Herlaar, M., Terschelling 2000, De laatste jaren van de twintigste eeuw gefotografeerd door Ed Overdijk en Ferry Andé de la Pore, Bussum 1999. Het Tij Geleerd, Natuurherstel en onderzoek in het waddengebied, Utrecht 2007. Het Tij Geleerd, Eilanden natuurlijk, Natuurlijke ontwikkeling en veerkracht op de Waddeneilanden, Groningen 2008 Hoogenhout, H., Kennismaking met Terschelling, Bussum 1976. Historische Atlas van Friesland, schaal 1:25.000, den Ilp 1990 (Chromotopographische kaart van het Koninkrijk der Nederlanden). Knop, G., Schylgeralân. Een beschrijving van land en volk van het eiland Terschelling, Leiden, 1946. Kok, A., Terschelling: Boerderijbouw, historie en ontwikkeling, Assen 1995. Kok, A., Aastermiede en Wachthuusplak, Veldnamen op Terschelling in duin en polder, Den Haag 2007. Kok, A., 50 jaar drinkwater op Terschelling, Den Haag 2009. Landschapsbeheer Friesland, Rapport inventarisatie cultuurlandschap Terschelling, Beetsterzwaag 2009. Meijles, E., Spek, Th., Het maken van een landschapsbiografie, Over het gebruik van historische kennis voor het toekomstige landschap, Groningen. Molen, S.J. van der, Terschelling, van Noordvaarder tot Bosplaat, Haren 1971. Noordhoff, I., Zee rondom, leven op de Waddeneilanden, Amsterdam 2004. Roggen, C., Om Aast, 1975. Schol, T., Terschelling van boven bekeken 1937-1983, Hoogeveen 2004. Schönfeld, M., Nederlandse waternamen, Amsterdam 1955. Schönfeld, M., Veldnamen in Nederland, Arnhem 1980.

Page 58: Boerenlandschap van Terschelling

  58

Schoorl, H., De convexe kustboog. Texel-Vlieland-Terschelling. Bijdragen tot de kennis van het westelijk waddengebied en de eilanden Texel, Vlieland en Terschelling. Deel 4. Verzorgd door drs. J.T. Bremer en drs. H.Th.M. Lambooij. Schoorl 2000. Schroor, M., De Wereld van het Friese landschap, Groningen 1993. Schylge myn lântse, kwartaaltijdschrift jaargangen 1980-2012. Smit, G. De agrarisch-maritieme structuur van Terschelling omstreeks het midden van de negentiende eeuw. (Proefschrift aan de rijksuniversiteit Groningen) Groningen/Leeuwarden 1971. Smit, G. De situatie in de landbouw op Terschelling in 1921. in: Terschellinger Jaarboek 1984. Augustinusga, z.j. 105 – 114. Tresoar, Vd416bis. Smit, G. De bevolkingsgroei van Oost-Terschelling in de periode 1880-1915. in: Terschellinger Jaarboek 1984. Augustinusga, z.j. 12 – 20. Tresoar, Vd416bis. Smit, G. De bevolkingsgroei van Oost-Terschelling in de periode 1880-1915 (vervolg). in: Terschellinger Jaarboek 1984. Terschelling, z.j. 107 – 110. Smit, G. De schapekampen van Terschelling, een sleutelelement van een zeer oud landschap, in: Terschellinger Jaarboek 1988 Smit, J. Terschellinger getij. Haren 1972. Spek, Th., Het Drentse esdorpenlandschap. Een historisch-geografische studie. (Proefschrift Wageningen Universiteit), Utrecht 2004. Severs, Y., De Wadden, Arnhem 2007. Topografische kaart van Nederland, 1:50.000, Emmen 2006. Topografisch militaire kaart van Nederland, 1:50.000 Wal, J., van der, We vieren het pas als iedereen terug is, Terschelling in de tweede wereldoorlog, (Proefschrift aan de Rijksuniversiteit Groningen) Groningen 2007. Waterbolk, H.T., Wonen op de wadden: 1500 jaar boerderijbouw op onbedijkte kwelders, Leeuwarden 2010. Werkgroep Recreatie en Toerisme, Toerisme op Terschelling, een onderzoek naar identiteit en imago onder de bewoners van Terschelling, Wageningen 1994.

Page 59: Boerenlandschap van Terschelling

  59

Werp, S., van der, Verdwenen plekjes, Terschelling van 1930-1980, Groningen 1981 Zanden, J.L., De economische ontwikkeling van de Nederlandse landbouw in de negentiende eeuw, 1800-1914, (Proefschrift aan de Landbouwhogeschool Wageningen) Wageningen 1985. Zanden, J.L., S.W. Verstegen, Groene geschiedenis van Nederland, 1993 Utrecht. Zumkehr, P.J., H. Hekman, M. Hart, Ronde van Midsland, een verkenning van het dorp en haar omgeving, Midsland 2010. Zwaal, A.J., Terschellinger Historie, Terschelling 2000. Zwart, F, De Boschplaat, Eeuwig Bewegend Landschap, 2010. Archief Tresoar, Leeuwarden Gids van het eiland Terschelling, uitgegeven door de vereeniging ter bevordering van het vreemdenlingenverkeer, Terschelling vooruit, west-Terschelling 1909, Tresoar, Pb 2472. Gids van het eiland Terschelling, uitgave hotel NAP 1928, Pb 1113. Jouwersma, B, Terschelling zoals het was, Harlingen 1952, Tresoar, D5948. J.H. Halbertsma, Aantekeningen over Terschelling, negentiende eeuw, Tresoar, 328 Hs. Economisch instituut voor Friesland (E.T.I.F.), Sociaal economisch rapport betreffende de gemeente Terschelling, 1950, No. 227, Tresoar, E1439. Landbouw economisch instituut (LEI), Een sociaal-economisch onderzoek naar de landbouw op Terschelling, ’s Gravenhage 1957, No. 253, Tresoar, F961. Het Kadaster van 1832 Verzameling kleine aanwinsten rijksarchief (inventaris): toegangsnummer 345. 254 Koopakten van onroerende goederen op Terschelling 1773-1840, zie ook charterfoto’s nrs 6776, 6777. 494,495,496 verslagen van Hibma, verslag over voedsel voorziening. 602 koopakten familie Roos 1758-1844.

Page 60: Boerenlandschap van Terschelling

  60

631 correspondentie invoerrechten 1830-1859, Hibma, Veehouderij en veevoederrantsoenering op Terschelling door 1940. Rijkswaterstaat, toegangsnr. 49. 1.1.3.7 Dijkherstel 1820-1822, aanleg kaaidijk 1818 en vermelding van stormvloed 3,4,5, febr. 1825  Verzameling Kopieën van elders berustende stukken (inventaris).  Ontvangers der Domeinen, toegangsnr. 43-01  448 Vergunning betreffende het plaatsen van palen voor het aansluiten van palen voor het aansluiten van een telefoonlijn ten behoeve van de kustwachtdienst op Terschelling 1909 458 Stukken betreffende het gebruiken van zand uit de staatsduinen op Ter-schelling ten bate van de verbetering van de grote verkeersweg op dat eiland 1908 522 Stukken betreffende de verpachting van weilanden op het eiland Terschelling 1889 1099 Akte waarbij de Staat der Nederlanden en de gemeente Terschelling enige percelen grond op het eiland Terschelling ruilen 1862 1102 Akte van openbare verkoping van domeingronden op Terschelling 1817 1103 betreffende de verhuur van domeingronden op Terschelling 1859  Provinciale en Gedeputeerde Staten van Friesland 1919-1961 (inventaris) Toegangsnummer: 12-011 797 Voor kennisgeving aangenomen jaarverslagen van de inspecteur van de Veeartsenijkundige Dienst te Leeuwarden over de bevindingen en handelingen van het veeartsenijkundig staatstoezicht in Friesland en op Vlieland en Terschelling 1920-1923, 1925-1930 3200 Stukken betreffende de afzonderlijke ruilverkavelingen Terschelling 1947-1950 Bond van Coöperatieve Zuivelfabrieken in Friesland (inventaris) Toegangsnummer: 91 349 Coöperatieve Stoomzuivelfabriek te Terschelling 1917-1967 Overige archieven  Archief Behouden Huys (Boeken, geschriften, actes, foto’s, tijdschriften en kaarten). Archief van Zwaal (serie multobanden ter inzage in Behouden Huys waarin teksten van vele historische stukken zoals wetten en reglementen uit onder meer het archief van de Heerlijkheid Terschelling, Grafelijkheids rekenkamer, Gecommitteerde Raden Noord-Holland, Tegenwoordige Staat van Holland uit 1750 en Belastingcohieren letterlijk zijn uitgetypt. Archief Heerlijkheid Terschelling (van 1322 tot 1615) toegang nr. 3.19.54. Nationaal Archief Den Haag. Kaart uit 1893 door J.L. Bulkens en J.C. Winterterp, Archief Noord-Holland

Page 61: Boerenlandschap van Terschelling

  61

Archieven gemeente Terschelling (boeken met gemeenteraadsverslagen, polderarchief, waterstaatsarchief , mappen met wetten, keuren en ordonnantien, verordeningen en oorkondes en concepten). Lijst van illustraties 1.1 Topografisch Militaire kaart van Terschelling, 1850. 2.1 Bazelmans e.a. 2001. Kaarten vervaardigd door Peter Vos (Deltares). 2.2 Bodemkaart van Terschelling, stichting bodemkartering (STIBOKA), Wageningen 1986. 2.3 Geomorfologische kaart van Terschelling, Alterra, Wageningen universiteit 2008. 2.4 Hoogtekaart van Terschelling, Dienst Landelijk Gebied, GO Terschelling, DLGNN2011LJ0591 2.5 Topografisch Militaire kaart van Terschelling, 1850. 2.6 Negentiende eeuwse dorpslandschap van Terschelling, Eigen productie naar G. Smit, 1971. 2.7 Akkercomplex van Lies. Uit: fotoarchief Behouden Huys. 2.8 Mieden ten Zuiden van Midsland. Uit fotoarchief Behouden Huys. 2.9 Gezicht op Lies. Uit fotoarchief Behouden Huys. 2.10 Conceptueel model van de Terschellingenpolder, Eigen productie. 3.1 Kaart uit 1545. Uit: Donkersloot- de Vrij, 2002, 54. 3.2 Kaart uit 1813, C. Boling. Uit: kaartenarchief Behouden Huys. 3.3 Kaart uit 1833. Gedigitaliseerd door Fryske Academy, www.hisgis.nl 3.4 Topografisch militaire kaart van Terschelling, 1850. 3.5 Kaart uit 1893 door J.L. Bulkens en J.C. Winterterp. Uit: Noord-Holland Archief 3.6 Bonnekaart 1930. 3.7 Luchtfoto uit de Tweede Wereldoorlog. 3.8 Beeldcollage. Foto’s en prenten uit Behouden Huys. Van mei tot September 2012 interviews met de volgende personen op Terschelling Cees Cupido Boer Jan van Dieren Boer en Historisch onderzoeker Teunis Schol Boekenboer, boer en historisch onderzoeker Richard van Veen Archivaris Behouden Huys Hilmar Schurink Voorzitter van SOS, Stichting Ons Schellingerland Arjen Kok Omgevingsmanager en geohydroloog bij waterbedrijf Vitens

Page 62: Boerenlandschap van Terschelling

  62

Bijlagen A. Bevolkingsgroei van Terschelling tussen 1795 en 1950 jaar totaal 1795 1.830 1811 1.900 1830 1.350 1840 2.522 1849 2.721 1859 3.171 1869 3.011 1880 3.488 1890 3.787 1900 3.920 1910 3.978 1920 3.839 1925 3.651 1930 3.269 1935 3.307 1940 3.314 1945 3.443 1950 3.637 Uit: Wal, J., van der, We vieren het pas als iedereen terug is, Terschelling in de tweede wereldoorlog, (Proefschrift aan de Rijksuniversiteit Groningen) Groningen 2007. 84-85. Donkersloot-de vrij, M., Scellinge, vijf eeuwen kartografie van Terschelling, (Proefschrift Universiteit Utrecht) Utrecht 2002. 36.

Page 63: Boerenlandschap van Terschelling

  63

B. Opbrengsten per hectare uit 1832

Uit: www.hisgis.nl, geraadpleegd op 16 februari 2013

Page 64: Boerenlandschap van Terschelling

  64

C. Hoeveelheid geleverde melk van 1918-1942

Uit: A. M. Hibma, Veehouderij en veevoederrantsoenering op Terschelling, 1942. 33.

Page 65: Boerenlandschap van Terschelling

  65

D. Vetpercentage van de geleverde melk van 1918-1942

Uit: A. M. Hibma, Veehouderij en veevoederrantsoenering op Terschelling, 1942. 34.

Page 66: Boerenlandschap van Terschelling

  66

E. Ontwikkeling van het grondgebruik en de veebezetting

Uit: Kneppelhout, Sociaal economisch onderzoek naar de landbouw op Terschelling (Lei), 1957, rapport nr 253, Tresoar, F961.