Bijlage watersnoodramp 2015

9
Het is een beroemd verhaal: Nederland beschikte maar over één helikopter toen de watersnoodramp toesloeg. Dat was de Sikorsky S-51, bijgenaamd de ‘Jezebel’. Het toe- stel, het allereerste naoorlogse marine-hefschroefvlieg- tuig dat werd aangeschaft, heeft legendarische bekend- heid verworven door de tientallen reddingsvluchten die ermee werden uitgevoerd, boven Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland. De piloot ervan, luitenant-ter-zee R.J. (Rudi) Idzerda, wist vele totaal verkleumde, radeloze mensen van een wisse verdrinkingsdood te redden, daarbij geholpen door zijn helper Taco Mulder. Maar hij was niet de enige: ook piloot Jaap Schwarz kwam in die angstige uren als red- dende engel boven daken van ondergelopen huizen of boven bomen te hangen, afwisselend bijgestaan door de helpers F. Bogert en Van den Berg. Steeds bijtankend op de luchtmachtbasis Woensdrecht, zo om de drie uur, vlogen de mannen lange uren achtereen heen en weer. De mensen die zij omhoog wisten te hijsen, eerst met een lier, later met een lus, werden afgezet op de dichtstbijzijnde droge plek. Op Schouwen-Duiveland was dat meestal Zierikzee en de dijk bij Zijpe, bij de veerhaven. Na de eerste dramatische dagen opereerde de Sikorsky S-51 al lang niet meer alleen: een groeiend aantal vlieg- tuigen en hélicoptères scheerde over het verdronken land, afkomstig uit Engeland of van de Amerikaanse troepen in Duitsland. Inmiddels zijn zes decennia verstreken, levens zijn her- opgebouwd, levens zijn vaak alweer voorbijgegaan. De watersnoodramp is een herinnering geworden, zij het een schrijnende. Toch is het na deze lange tijd gelukt om nog enkele van de eerste geredden van Schouwen-Duiveland te vinden, die eerste gelukkigen die in hun verschrikke- lijkste uren die verlossende helikopter zagen naderen. Drie van hen komen hier aan het woord in deze reportage over het reddingswerk van de Jezebel. Belg De Sikorsky S-51 was niet de eerste helikopter die actief was boven het rampgebied. Die onbetwistbare eer komt Gérard Trémérie toe, de opgewekte Belgische vlieger eerste klas die met zijn kleine tweepersoons Bell 47D van de luchtvaartmaat- schappij Sabena al op zondag 1 februari uitrukte. Redden kon hij nog niemand die dag. Trémérie bereikte Oude Tonge vanaf het vliegveld Melsbroek bij Brussel zo rond 18 uur. Hij had het dorp ternauwernood weten te vinden: onderweg zag hij slechts een onafzienbare, helse watervlakte, die nauwelijks herkennings- punten bood. Met behulp van een wegenkaart en “door het tel- len van kerktorens”, zoals Het Vrije Volk (HVV) op 3 februari berichtte in een noodeditie, landde hij op “een stukje slijkerige grond van enige vierkante meters”. Hij bleef de nacht over bij dorpelingen en vloog de volgende och- tend naar Woensdrecht, met een rapport van de burgemeester. Die post was “de eerste duidelijke kreet uit de ontstellende ramp van Goeree-Overflakkee, die tot de buitenwereld doordrong”, rapporteerde het nationale fotoherdenkingsboek De Ramp later. Maandag vloog Trémérie met de Zeeuwse hoofd-inspecteur van de volksgezondheid een verkenningsvlucht boven Schouwen- Duiveland. In de zee van water waarin het eiland grotendeels van veranderd, probeerde hij te landen op de markt van Zierikzee. HVV: “Het mislukte omdat daar te veel mensen en vee opeen- gehoopt stonden.” Hij week uit naar Noordgouwe, “waar alle valide mensen aan de dijk bezig waren”. Trémérie begon uitgeputte en soms ook zieke Zeeuwen te ver- plaatsen, van geïsoleerde daken naar Woensdrecht. Hij had geen lier aan boord en ook geen helper. Hij liet de slachtoffers zo via de skid, een soort ski in plaats van wielen, instappen. Volgens De Vliegende Hollander , een tijdschrift van de Koninklijke Landmacht, heeft hij in twaalf vluchten zo’n 25 mensen veilig weten te stellen. Vliegklaar De Sikorsky S-51 van de Marine Luchtvaart Dienst (MLD), aan- geschaft in mei 1949, kon noodgedwongen pas diezelfde maan- dagochtend, in alle vroegte, ditzelfde zegenrijke reddingswerk verrichten. Nederland bezat in 1953 nog altijd maar welgeteld één helikopter, in die tijd eerder hefschroeftoestel geheten, of hélicoptère. Bovendien was het ook nog eens “een puur gelukkige omstandigheid”, schrijft Nico Geldhof in een boek over deze unieke wentelwiek (Sikorsky S-51 getiteld, Uitgeverij Geromy, 2012), dat de helikopter “op het kritieke moment vliegklaar” stond. De Sikorsky S-51, ook wel kortweg de ‘H-1’ genoemd, was net terug uit de revisie en had modificaties ondergaan, oftewel: was gemoderniseerd. Ruud Idzerda had er al proefvluchten mee gemaakt en “geen moment te vroeg” was alle onderhoud afge- rond, zoals hij noteerde in zijn memoires ( Een bevlogen avontuur , Uitgeverij De Bataafsche Leeuw, 2003). De Jezebel bevond zich in een hangar op het marinevlieg- kamp Valkenburg bij Wassenaar, toen een extreme storm de Nederlandse kust teisterde. Idzerda (Soerabaja, 30 okto- ber 1923) wordt zondagochtend vroeg thuis gebeld vanuit Valkenburg. In Zeeland en Zuid-Holland zijn tal van dijken doorgebroken; het wordt dienstig geacht met de helikopter op verkenning te gaan, om te zien of zij hulp kunnen bieden. Maar bij aankomst blijkt het marinevliegkamp zelf ook in de geva- renzone te liggen. Izerda en zijn helper Taco Mulder kunnen “er niet meteen op af”. De rotorbladen beginnen buiten de hangar hevig te zwiepen, waardoor de kans bestaat dat ze de staart zou- den raken, en kapot slaan. Ook staat er haaks op de startbaan een zware storm, die verhindert dat de helikopter kan opstijgen. Maandagochtend is de wind wat gaan liggen. Idzerda vertrekt naar Zeeland, samen met Mulder: hij moet de drenkelingen aan boord hijsen. Idzerda, die zelf niet recht onder de helikopter kan kijken, moet vertrouwen of Mulders aanwijzingen. Mulder heeft overigens nog nooit in een hefschroefvliegtuig gezeten, hij krijgt onderweg instructie: een les van nauwelijks twintig minuten. De afspraak is dat de Jezebel Woensdrecht als basis gaat gebruiken, dichter bij het rampgebied. Tijdens het bijtanken zullen ze daar worden afgelost door piloot Jaap Schwarz en een van diens twee helpers, mecano sergeant Boger en vliegtuigma- ker Van den Berg. Veel informatie hadden Idzerda en Mulder niet, behalve dat het “goed mis moest zijn”. Al bij Hoek van Holland wordt dit bewaar- heid. Idzerda: “Er was haast niets te zien, behalve water, met hier en daar een paar boomtoppen en daken, waarop we al gauw men- sen zagen zitten. Later bleek dat Oude Tonge te zijn, maar wij konden ons niet oriënteren.” De aarde, met andere woorden, is letterlijk weggezonken, alleen anonieme watervlakten restten. Toch slaagden Idzerda en Mulder erin de weg te vinden, met behulp van horloge en kompas. “We vlogen letterlijk van dak tot dak en onderweg zag je wel of je iemand tegenkwam, vaak zwaaiend met witte lappen.” Een “zware, zenuwslopende taak” was voor hen begonnen, zoals Het Vrije Volk het schetste, als inleiding tot een reusachtige, internationale reddingsoperatie die later die week op gang kwam. Reparatie Die eerste dag hebben Idzerda en Mulder en hun vervangers 32 personen kunnen oppikken, steeds twee per vlucht. Dat schrijft althans Idzerda zelf. Auteur Geldhof komt tot andere cijfers: 44 slachtoffers, en wel op Goeree-Overflakkee. “Drie van hen werden in Dirksland, de rest in Zierikzee afgezet.” De gered- den werden aanvankelijk met een hijslier uit hun benarde posi- tie gehaald. Maar die kon maar 100 kilo torsen, en liep na een derde redding vast, meldt Idzerda. Op Woensdrecht werd een bliksemreparatie uitgevoerd. De lier voldeed ook daarna niet. Slachtoffer wisten niet wat ze met het zwemvest aanmoesten dat aan het eind van de lier met een forse haak aan een lus zat. “Een jonge vrouw hesen we zelfs op, terwijl ze zich er slechts aan had vastgeklampt – heel ris- kant.” Maandagnacht kwam Bogert met de oplossing: een can- vaslus van een parachuteharnas. Op de lus stond met zwarte let- ters: “Onder de oksels”. Je stak je hoofd en armen door de lus en schoof ’m onder de oksels. Dinsdag 3 februari bestreek Idzerda vooral Schouwen- Duiveland. Tientallen mensen hebben ze er in veiligheid kunnen brengen, wel zo’n zeventig, maar tientallen ook niet. Idzerda, trots op de meer dan honderd die hij heeft kunnen redden in de eerste twee dagen: “Als er meer helikopters waren geweest, had- den het er een paar honderd kunnen zijn. Nu zijn er helaas velen alsnog verdronken.” Soms maakten Mulder en hij mee dat het te laat was. Dan hadden ze al twee mensen aan boord en zagen ze onderweg mensen “in en heel penibele situatie en letterlijk in doodsnood. Wij hoopten maar dat wij op tijd konden terug- komen, maar een enkele keer bleken zij dan te zijn verdwenen.” Zoals de twee vrouwen die opgehesen werden, de man bleef ach- ter, bij terugkeer hadden de golven hem verzwolgen. De 23-jarige Mulder heeft op 5 februari in Het Vrije Volk verteld hoe deze tragische taferelen hem schokten. “In het begin werd ik zo aangegrepen door iedere redding en vooral door die gevallen waar het ons niet lukte de mensen uit de klauwen van de dood te redden, dat ik er bijna gek van werd. Op het laatst heb ik maar niet meer aan al dat menselijk leed gedacht en het ieder geval alleen maar technisch bekeken”, zei, hij huiverend tijdens een Herdenking Watersnoodramp Terugblik: hoe de Sikorsky S-51 Schouwen-Duivelanders redde 1 FEBRUARI 1953 1 FEBRUARI 1953 rdenking Watersnoodr rdenking Watersnoodr Deze bijlage van WereldRegio is geschreven door Gert van Engelen. Tijdens de watersnoodramp had Nederland maar één helikopter beschikbaar, de legendarisch geworden ‘Jezebel’, met Ruud Idzerda als piloot w de Sikorsky S-51, bijgenaamd de ‘Jezebel’, opstijgend vanaf het Havenplein in Zierikzee, begin februari 1953. In de beelbank van het Streekarchief Zierikzee zijn meerdere foto’s van deze helikopter te zien, soms met poserende hulpverleners en politieagenten ervoor. Zie: http://schouwen.hosting.deventit.net/atlantispubliek/Resultaten.aspx. Foto’s Streekarchief Zierikzee.

description

 

Transcript of Bijlage watersnoodramp 2015

Page 1: Bijlage watersnoodramp 2015

Het is een beroemd verhaal: Nederland beschikte maar over één helikopter toen de watersnoodramp toesloeg. Dat was de Sikorsky S-51, bijgenaamd de ‘Jezebel’. Het toe-stel, het allereerste naoorlogse marine-hefschroefvlieg-tuig dat werd aangeschaft, heeft legendarische bekend-heid verworven door de tientallen reddingsvluchten die ermee werden uitgevoerd, boven Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland. De piloot ervan, luitenant-ter-zee R.J. (Rudi) Idzerda, wist vele totaal verkleumde, radeloze mensen van een wisse verdrinkingsdood te redden, daarbij geholpen door zijn helper Taco Mulder. Maar hij was niet de enige: ook piloot Jaap Schwarz kwam in die angstige uren als red-dende engel boven daken van ondergelopen huizen of boven bomen te hangen, afwisselend bijgestaan door de helpers F. Bogert en Van den Berg.Steeds bijtankend op de luchtmachtbasis Woensdrecht, zo om de drie uur, vlogen de mannen lange uren achtereen heen en weer. De mensen die zij omhoog wisten te hijsen, eerst met een lier, later met een lus, werden afgezet op de dichtstbijzijnde droge plek. Op Schouwen-Duiveland was dat meestal Zierikzee en de dijk bij Zijpe, bij de veerhaven. Na de eerste dramatische dagen opereerde de Sikorsky S-51 al lang niet meer alleen: een groeiend aantal vlieg-tuigen en hélicoptères scheerde over het verdronken land, afkomstig uit Engeland of van de Amerikaanse troepen in Duitsland. Inmiddels zijn zes decennia verstreken, levens zijn her-opgebouwd, levens zijn vaak alweer voorbijgegaan. De watersnoodramp is een herinnering geworden, zij het een schrijnende. Toch is het na deze lange tijd gelukt om nog enkele van de eerste geredden van Schouwen-Duiveland te vinden, die eerste gelukkigen die in hun verschrikke-lijkste uren die verlossende helikopter zagen naderen. Drie van hen komen hier aan het woord in deze reportage over het reddingswerk van de Jezebel.

BelgDe Sikorsky S-51 was niet de eerste helikopter die actief was boven het rampgebied. Die onbetwistbare eer komt Gérard Trémérie toe, de opgewekte Belgische vlieger eerste klas die met zijn kleine tweepersoons Bell 47D van de luchtvaartmaat-schappij Sabena al op zondag 1 februari uitrukte. Redden kon hij nog niemand die dag. Trémérie bereikte Oude Tonge vanaf het vliegveld Melsbroek bij Brussel zo rond 18 uur. Hij had het dorp ternauwernood weten te vinden: onderweg zag hij slechts een onafzienbare, helse watervlakte, die nauwelijks herkennings-punten bood. Met behulp van een wegenkaart en “door het tel-len van kerktorens”, zoals Het Vrije Volk (HVV) op 3 februari berichtte in een noodeditie, landde hij op “een stukje slijkerige grond van enige vierkante meters”.Hij bleef de nacht over bij dorpelingen en vloog de volgende och-tend naar Woensdrecht, met een rapport van de burgemeester. Die post was “de eerste duidelijke kreet uit de ontstellende ramp van Goeree-Overfl akkee, die tot de buitenwereld doordrong”, rapporteerde het nationale fotoherdenkingsboek De Ramp later. Maandag vloog Trémérie met de Zeeuwse hoofd-inspecteur van de volksgezondheid een verkenningsvlucht boven Schouwen-Duiveland. In de zee van water waarin het eiland grotendeels van veranderd, probeerde hij te landen op de markt van Zierikzee. HVV: “Het mislukte omdat daar te veel mensen en vee opeen-gehoopt stonden.” Hij week uit naar Noordgouwe, “waar alle valide mensen aan de dijk bezig waren”.Trémérie begon uitgeputte en soms ook zieke Zeeuwen te ver-plaatsen, van geïsoleerde daken naar Woensdrecht. Hij had geen lier aan boord en ook geen helper. Hij liet de slachtoffers zo via de skid, een soort ski in plaats van wielen, instappen. Volgens De Vliegende Hollander, een tijdschrift van de Koninklijke Landmacht, heeft hij in twaalf vluchten zo’n 25 mensen veilig weten te stellen.

VliegklaarDe Sikorsky S-51 van de Marine Luchtvaart Dienst (MLD), aan-geschaft in mei 1949, kon noodgedwongen pas diezelfde maan-dagochtend, in alle vroegte, ditzelfde zegenrijke reddingswerk verrichten. Nederland bezat in 1953 nog altijd maar welgeteld één helikopter, in die tijd eerder hefschroeftoestel geheten, of hélicoptère. Bovendien was het ook nog eens “een puur gelukkige omstandigheid”, schrijft Nico Geldhof in een boek over deze

unieke wentelwiek (Sikorsky S-51 getiteld, Uitgeverij Geromy, 2012), dat de helikopter “op het kritieke moment vliegklaar” stond. De Sikorsky S-51, ook wel kortweg de ‘H-1’ genoemd, was net terug uit de revisie en had modifi caties ondergaan, oftewel: was gemoderniseerd. Ruud Idzerda had er al proefvluchten mee gemaakt en “geen moment te vroeg” was alle onderhoud afge-rond, zoals hij noteerde in zijn memoires (Een bevlogen avontuur, Uitgeverij De Bataafsche Leeuw, 2003).De Jezebel bevond zich in een hangar op het marinevlieg-kamp Valkenburg bij Wassenaar, toen een extreme storm de Nederlandse kust teisterde. Idzerda (Soerabaja, 30 okto-ber 1923) wordt zondagochtend vroeg thuis gebeld vanuit Valkenburg. In Zeeland en Zuid-Holland zijn tal van dijken doorgebroken; het wordt dienstig geacht met de helikopter op verkenning te gaan, om te zien of zij hulp kunnen bieden. Maar bij aankomst blijkt het marinevliegkamp zelf ook in de geva-renzone te liggen. Izerda en zijn helper Taco Mulder kunnen “er niet meteen op af”. De rotorbladen beginnen buiten de hangar hevig te zwiepen, waardoor de kans bestaat dat ze de staart zou-den raken, en kapot slaan. Ook staat er haaks op de startbaan een zware storm, die verhindert dat de helikopter kan opstijgen.Maandagochtend is de wind wat gaan liggen. Idzerda vertrekt naar Zeeland, samen met Mulder: hij moet de drenkelingen aan boord hijsen. Idzerda, die zelf niet recht onder de helikopter kan kijken, moet vertrouwen of Mulders aanwijzingen. Mulder heeft overigens nog nooit in een hefschroefvliegtuig gezeten, hij krijgt onderweg instructie: een les van nauwelijks twintig minuten. De afspraak is dat de Jezebel Woensdrecht als basis gaat gebruiken, dichter bij het rampgebied. Tijdens het bijtanken zullen ze daar worden afgelost door piloot Jaap Schwarz en een van diens twee helpers, mecano sergeant Boger en vliegtuigma-ker Van den Berg. Veel informatie hadden Idzerda en Mulder niet, behalve dat het “goed mis moest zijn”. Al bij Hoek van Holland wordt dit bewaar-heid. Idzerda: “Er was haast niets te zien, behalve water, met hier en daar een paar boomtoppen en daken, waarop we al gauw men-sen zagen zitten. Later bleek dat Oude Tonge te zijn, maar wij konden ons niet oriënteren.” De aarde, met andere woorden, is letterlijk weggezonken, alleen anonieme watervlakten restten. Toch slaagden Idzerda en Mulder erin de weg te vinden, met behulp van horloge en kompas. “We vlogen letterlijk van dak tot dak en onderweg zag je wel of je iemand tegenkwam, vaak

zwaaiend met witte lappen.” Een “zware, zenuwslopende taak” was voor hen begonnen, zoals Het Vrije Volk het schetste, als inleiding tot een reusachtige, internationale reddingsoperatie die later die week op gang kwam.

ReparatieDie eerste dag hebben Idzerda en Mulder en hun vervangers 32 personen kunnen oppikken, steeds twee per vlucht. Dat schrijft althans Idzerda zelf. Auteur Geldhof komt tot andere cijfers: 44 slachtoffers, en wel op Goeree-Overfl akkee. “Drie van hen werden in Dirksland, de rest in Zierikzee afgezet.” De gered-den werden aanvankelijk met een hijslier uit hun benarde posi-tie gehaald. Maar die kon maar 100 kilo torsen, en liep na een derde redding vast, meldt Idzerda. Op Woensdrecht werd een bliksemreparatie uitgevoerd. De lier voldeed ook daarna niet. Slachtoffer wisten niet wat ze met het zwemvest aanmoesten dat aan het eind van de lier met een forse haak aan een lus zat. “Een jonge vrouw hesen we zelfs op, terwijl ze zich er slechts aan had vastgeklampt – heel ris-kant.” Maandagnacht kwam Bogert met de oplossing: een can-vaslus van een parachuteharnas. Op de lus stond met zwarte let-ters: “Onder de oksels”. Je stak je hoofd en armen door de lus en schoof ’m onder de oksels.Dinsdag 3 februari bestreek Idzerda vooral Schouwen-Duiveland. Tientallen mensen hebben ze er in veiligheid kunnen brengen, wel zo’n zeventig, maar tientallen ook niet. Idzerda, trots op de meer dan honderd die hij heeft kunnen redden in de eerste twee dagen: “Als er meer helikopters waren geweest, had-den het er een paar honderd kunnen zijn. Nu zijn er helaas velen alsnog verdronken.” Soms maakten Mulder en hij mee dat het te laat was. Dan hadden ze al twee mensen aan boord en zagen ze onderweg mensen “in en heel penibele situatie en letterlijk in doodsnood. Wij hoopten maar dat wij op tijd konden terug-komen, maar een enkele keer bleken zij dan te zijn verdwenen.” Zoals de twee vrouwen die opgehesen werden, de man bleef ach-ter, bij terugkeer hadden de golven hem verzwolgen.De 23-jarige Mulder heeft op 5 februari in Het Vrije Volk verteld hoe deze tragische taferelen hem schokten. “In het begin werd ik zo aangegrepen door iedere redding en vooral door die gevallen waar het ons niet lukte de mensen uit de klauwen van de dood te redden, dat ik er bijna gek van werd. Op het laatst heb ik maar niet meer aan al dat menselijk leed gedacht en het ieder geval alleen maar technisch bekeken”, zei, hij huiverend tijdens een

Herdenking Watersnoodramp

Terugblik: hoe de Sikorsky S-51Schouwen-Duivelanders redde

1 FEBRUARI 19531 FEBRUARI 1953Herdenking Watersnoodramp

1 FEBRUARI 1953Herdenking Watersnoodramp

Deze bijlage van WereldRegio is geschreven door Gert van Engelen.

Tijdens de watersnoodramp had Nederland maar één helikopter beschikbaar, de legendarisch geworden ‘Jezebel’, met Ruud Idzerda als piloot

w

de Sikorsky S-51, bijgenaamd de ‘Jezebel’, opstijgend vanaf het Havenplein in Zierikzee, begin februari 1953. In de beelbank van het Streekarchief Zierikzee zijn meerdere foto’s van deze helikopter te zien, soms met poserende hulpverleners en politieagenten ervoor. Zie: http://schouwen.hosting.deventit.net/atlantispubliek/Resultaten.aspx. Foto’s Streekarchief Zierikzee.

Page 2: Bijlage watersnoodramp 2015

Herdenking Watersnoodramp

1 FEBRUARI 1953

Nieuwerkerk wachtte in de februariramp “een lot erger dan het ergste”, zoals het herdenkingsboek Gekwelde Grond vaststelt. “Geen dorp kan zo snel en onontkoom-baar van twee kanten zijn besprongen door het water als Nieuwerkerk”, staat daarin. Er voltrok zich in die ramp-zalige dagen een tragedie die tientallen mensen het leven kostte. In feite stierf toen ‘oude Nieuwerkerk’. Het dorp werd grotendeels verzwolgen en de bevolking dunde schrikbarend uit.

Welgeteld éénmaal is in al die lange uren van doodsnood in Nieuwerkerk een helikopter geland, op woensdagochtend 4 februari, op het kerkplein. De ‘Jezebel’ kwam er om de gebrekkig lopende Toon Wandel en zijn doodsbange vrouw Jo Ockeloen op te halen. Waarom is het bij die ene exclusieve reddingsvlucht gebleven, en wat ging er aan vooraf? Zoon Hans (6 april 1941) reconstrueert het hier, vanuit zijn perspectief.Hans Wandel, een gepensioneerd voorman wegenbouw en getrouwd met Annie van Dienst (22 mei 1941), heeft ooit zijn ellendige belevenissen van de ramp geboekstaafd. In december

2009 noteerde hij op zijn pc, zo’n beetje achtermekaardoortik-kend, wat hem toen als 11-jarige is overkomen, op verzoek van zijn twee dochters. Hij heeft die notities nu bij de hand, zittend aan de tafel in de Unastraat, maar raadplegen hoeft hij ze eigen-lijk niet. Dat bulderende water, die instortende huizen, het hulp-geroep – het is voorgoed in zijn geheugen gekerfd.

MandolineZes kinderen telde het gezin Wandel, vier jongens, twee meisjes. In volgorde van geboorte heten ze: Wim, Henk, Jantje, Nellie, Ybert en Hans. De familie woonde aan de Weststraat 27a, en alle gezinsleden waren ze nog thuis, op Jantje na. Die bevond zich in Kampen toen een orkaanachtige storm Zeeland besloop, in de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari. Voor Hans, de jongste, was die zaterdagavond “geweldig” geweest: hij had in het dorpshuis een uitvoering van de man-dolineclub bijgewoond. Dus het was al laat toen hij en andere gezinsleden naar huis liepen. Weliswaar stormde het behoorlijk, maar niet zo erg dat men vreesde voor een watersnood. “We gingen allemaal heerlijk slapen.”

korte rustpauze op Woensdrecht. Maar Taco Mulder heeft ook een opvallende redding uitgevoerd. Een oude vrouw, die in haar eentje tot haar middel in het water stond, was aan het eind van haar Latijn, en reageerde niet op de bengelende lus. Mulder voor-zag dat ze zou verdrinken en sprong uit de stil hangende helikop-ter, tot schrik van Idzerda: zonder helper was hij letterlijk blind. Idzerda liet de Jezebel zakken en riskeerde de jonge boompjes die geleidelijk korter werden. Mulder wist de vrouw achterin te duwen, klom er zelf achteraan en riep opgewekt in de microfoon: “Oké, we zijn klaar.”

InsectenLangzaamaan kregen Idzerda en Trémérie bijstand, de wereld begon bij te springen. Een helicoptersquadron van de Royal Navy, Amerikaanse Bell-helikopters van de US Army in Duitsland, heli-kopters uit België en van het Zwitserse Rode Kruis – in totaal 38 helikopters vliegen als kleine insecten met reddende touwen vanaf Woensdrecht naar Zeeland. Op Valkenburg verzamelen zich (34) vliegtuigen, die zandzakken, laarzen, rubberboten en medicamenten, voedsel en kleding gooien. Vloten van schepen drijven daarnaast naar havens, strijdkrachten en hulpvaardige groepen particulieren trekken naar het rampgebied.Journalisten komen mee en klampen de gelukkigen aan die door de wentelwiek uit de kou en ontbering zijn gehesen. Al spoedig is niet meer zo duidelijk wie door welke helikopter is gered. Een HVV-verslaggever treft in Wemeldinge Leendert de Boer, van de Ringdijk 17 in Kerkwerve. Hij, zijn vrouw, zijn dochter en twee zusters konden op het nippertje uit het dakraam worden gehaald, net voordat het huis instortte. De vijf mensen lagen op een bed toen zij iets hoorden. Leendert: “Ik dacht dat ik droomde. Vlak voor het dakraam, even schuin er boven, hing een helikopter, een touw met een lus bungelde vlak voor het raam.” Een voor een wer-den ze omhoog gehaald, steeds kwam de machine terug. Pas in Wemeldinge zagen zij elkaar weer. “Ik heb de piloot een hand gegeven”, zei mevrouw De Boer. Verreweg de meeste namen van geredden bleven onbekend aan de piloot en zijn helper, met wie het niet makkelijke praten was: zij hadden een koptelefoon op en een microfoon voor de mond. De Leeuwarder Courant deed op 5

februari verslag van een andere Schouwse redding. Op de gloed-nieuwe legerplaats Ossendrecht trof de krant “het jonge vrouw-tje mevr. Kloöte” uit Oosterland aan, samen met de 16-jarige Jannetje de Bruine en haar 32-jarige zuster Johanna, evenals de 21-jarige Jopie de Jonge en mevrouw Felius-Kwist. De vijf vrou-wen zijn “ontzaglijk dankbaar” dat zij mee de lucht in zijn geno-men. Voor de meisjes De Bruine en De Jonge was de vlucht zelfs “een avontuur van hun leven”: zij zaten vastgebonden op de zij-vleugels, de transportvlakken, van de helikopter – volgens hen overigens een Amerikaanse, op een laatste vlucht.

HavenpleinVele geredden zijn dichtbij neergezet, en in veel gevallen was dat Zierikzee. De beeldbank van het gemeentearchief toont meer-dere opnamen van een opstijgende helikopter, herkenbaar als de Jezebel, op het Havenplein. Daarnaast zijn enkele gelijkende luchtfoto’s bekend geworden van een helikopter die hoog boven een ondergelopen boerderij op Schouwen-Duiveland cirkelt, zie de website ‘GahetNa’ van het Nationaal Archief.In de watersnoodspecial van het geïllustreerde, populaire week-blad De Spiegel staat een complete fotoreportage. Hier is het de heer A. Kordol uit Nieuwerkerk die samen met zijn dochter is afgebeeld, op het “parkeerterrein” in Zierikzee. Kordol loopt krom. “Gebogen door de moeilijke dagen strompelt hij” met dochter en piloot naar “het gastvrije huis van moeder Ten Haaf, waar warme koffi e en een echte dikke boterham hen wachten, maar ook koesterende warmte van mensenharten”.Maar iconisch is toch wel de foto die in het boek ‘De Ramp’ staat: van een oude vrouw, met hoofddoek om, die op dinsdag 3 febru-ari door een groep deels gehelmde mannen uit de Jezebel wordt geholpen. De foto is een onderdeel van een serie van vier, foto’s die allemaal zijn afgedrukt, en die begint met het landen van de heli-kopter. In ‘De Spiegel’ staan zulke foto’s ook, dichterbij gemaakt, die veel indringender zijn. Bij het grote publiek is de identiteit van de vrouw tot nog toe onbe-kend gebleven. Naar nu blijkt is deze vrouw, die volgens een bij-schrift “met een glimlach van dankbaarheid voor de onvermoeide redders” uitstapte, de oma van Piet Roks. Zij, Geertruida de Visser

geheten, werd met de Jezebel van Oosterland naar Zierikzee gebracht. Op 10 februari 1888 kwam ze in Oosterland ter wereld, op 12 juli 1911 trouwde ze daar met Pieter Roks (Dreischor, 31 augustus 1885), op 2 december 1956 overleed ze, in haar geboor-tedorp. Haar echtgenoot volgde op 8 september 1958, 73 jaar oud, in Utrecht.

SoestdijkDeze details zijn afkomstig van haar kleinzoon Piet Roks, een bekende streekkenner. Hij is een van degenen die WereldRegio, op zoek naar nog levende Schouwse helikoptergeredden, raad-pleegde. Hij verschafte allerlei aanvullende en corrigerende gege-vens en details. Zoals dat Nieuwerkerk nooit een Kordol heeft gekend. Vermoedelijk is Adriaan Leendert Kardol bedoeld, een schoenmaker die op 28 februari 1968 in Nieuwerkerk is over-leden. Roks wist verder dat Jannetje de Bruine tegenwoordig in Gorinchem woont en haar zus Johanna in de Corneliastichting in Zierikzee. En Kloöte is zonder puntjes. Hij, maar ook anderen, verstrekten namen van geredden. Het waren er maar een paar, velen bleken ondertussen gestorven. Verspreid over het eiland kwam zo een selectie tot stand van drie personen, in Kerkwerve, Oosterland en Nieuwerkerk. Hun persoonlijke getuigenissen vol-gen hierna. Als eerste spreekt Kees Boot, nu wonend in Canada, en dat is ook toevallig: over hem zijn enkele zinnen aangetroffen in een nieuwsverhaal in Het Vrije Volk van 4 februari. Zou hij ze ooit zelf hebben gelezen, in die chaotische dagen?De krant meldt dat hij zichzelf “al had afgeschreven”, schuilend op het dak van een schuur. Hij was “te uitgeput om nog te vechten”, maar gelukkig wist hij “zijn laatste restje energie” bijeen te bren-gen om te zwaaien met een stuk wit goed, toen hij de helikopter ontwaarde. Zo kon hij worden gered.Idzerda, Mulder en hun collega’s zijn tot 10 februari mensen blij-ven evacueren. Op 17de februari werden al die bemanningen uit-genodigd op Paleis Soestdijk, om gehuldigd en bedankt te wor-den. Boven de deur van het dorpshuis in Sirjansland herinnert een mozaïek aan hun moedige inzet. Links staan boerderijen onder water en een cirkelende helikopter. Rechts schijnt de doorbre-kende zon door over teruggewonnen land.

Hier vliegt de Sikorsky van Idzerda boven Oosterland, aldus gegevens van het Watersnoodmuseum. Foto Collectie-Watersnoodmuseum

Hans Wandel: “Die zaterdagavond gingen we allemaal heerlijk slapen.” Foto Gert van Engelen

In een (foto)reportage in het weekblad De Spiegel van 14 februari 1953, komt A. Kordol uit Nieuwerkerk voor, die gebogen lopend zojuist met zijn dochter in Zierikzee uit de helikopter is gekropen. Waarschijnlijk is hier bedoeld: Adriaan Leendert Kardol.

2

‘Mijn moeder durfde helemaalniet mee met de helikopter’

Familie Wandel in Nieuwerkerk

Page 3: Bijlage watersnoodramp 2015

Herdenking Watersnoodramp

1 FEBRUARI 1953

Het waaide hard. Zo hard dat Cornelis (Kees) Boot, de 26-jarige zoon van Olivier en Jacomina, besloot die zater-dagavond maar niet uit te gaan. “Schenk ons hier maar een borreltje”, zei hij tegen zijn vader. “We komen toch niet tegen de wind opgefietst.”

We – dat waren zijn twee andere nog thuis wonende broers, Johan en Joop. Zijn oudere broers, Leendert en Marinus, had-den verkering en bevonden zich bij hun ‘meissie’. Hun drie zus-sen waren al getrouwd en dus het huis uit. De jongste broer,

Stoffel, was dat weekeinde over uit Dordrecht, waar hij de Hogere Landbouwschool volgde. Hij was naar huis gekomen om het kostgeld voor de volgende maand op te halen, maar bevond zich niet thuis: hij was bij vrienden in Looperskapelle. Op de terugweg naar Kerkwerve heeft hij samen met een vriend en een politieagent nog een boom helpen opruimen die dwars over de weg lag.Negen kinderen hadden vader Olivier Bartel Boot (2 mei 1895) en moeder Jacomina van der Wekken (29 februari 1896), en allemaal waren ze, net als zijzelf allemaal, stuk voor stuk, in

Kerkwerve geboren, hun heimat. Met doorgaans steeds slechts een enkel jaar ertussen kwamen de borelingen ter wereld in de boerderij aan de Dreversweg D12. Een hoeve die een huis, een schuur, een wagenhuis en nog een bijgebouwtje omvatte en mid-den in het weidse, schijnbaar lege land lag, met een horizon zo strak als een potloodstreep,Jacomijntje was de eersteling, in 1921. Daarna volgden rap Janna (1922), Maatje Pieternella (1924), Leendert (1925), Cornelis (1926), Marinus (1928), Johannes (1931), Stoffel (1934) en als laatste Jacob, in 1935. Van dit gezin zijn anno nu nog vier kin-

Zondagochtend vroeg, waarschijnlijk zo tegen 7 uur, werd de onbezorgde sfeer ruw doorbroken. Ene Hubrecht Cornelis van de Zande bonkte op de deur en trok driftig aan de bel. Wim en Henk, de oudere broers van Hans, moesten onmiddellijk, gebood hij, met de vrachtwagen uit de schuur naar de dijk bij Stevensluis gaan. Die stond op doorbreken. Er brak paniek uit, iedereen kleedde zich gehaast aan. Water stroomde al onder de voordeur door. Ineens drong tot ieder-een door dat het ernst was, er stond een ramp op uitbreken. Een smirna-kleed dat moeder Johanna Ockeloen (25 juni 1905) net had gemaakt, werd vlug naar boven gedragen, plus voedsel, water, melk en een paar konijnen.Achter de woning van de Wandels, in de Burg. Boumanstraat, stonden twee woonwagens van de dragline-machinisten die bezig waren met de herverkaveling. De twee echtparen die er verbleven, vroegen of ze alsjeblieft bij de Wandels mochten komen, met hun baby. Even later gingen de woonwagens drij-ven en braken ze los van de stroomkabel en de waterleiding. Willoos dobberden ze weg, net op tijd had de bewoners zich weten te redden.Een andere achterbuurman, Willem de Valk, kwam plots via het voorraam in de erker naar binnengekropen. Hij was in het dorp geweest, en kon onmogelijk nog de kolkende stroom in de Burg. Boumanstraat oversteken om bij zijn huis te geraken. Hij kwam erbij. Er zaten nu al veertien mensen in het huis van de Wandels, dat steeds heviger werd belaagd door het woeste water. Allemaal zaten ze boven, “bang kijkend naar alle vernielingen die zich rondom ons voltrokken”. De houten woning van de familie Rentier, iets verderop in de achteromme, “is als eerste vergaan”, weet Hans nog.Het water kwam hoger en hoger, rondom zakte het ene na het andere huis machteloos in elkaar. Stropakken met kippen erop dreven langs. Een varken probeerde erop te komen, maar het verdronk. Veel wrakhout passeerde er ook, met dode dieren erop. Nieuwerkerk is kansloos, begrepen de ooggetuigen hui-verend. “Maar je kunt niets doen.” De dood was alomtegenwoor-dig in het dorp.

SchuurZondagmiddag, na drieën. Het water stond nu bijna boven aan de trap bij de Wandels. Het zakte gelukkig, één trede – al bleek achteraf dat dit werd veroorzaakt doordat elders dijken ineen zegen, elders doden eisend. Buurman Johannes Buysse vroeg of hij met vrouw en zoon mocht overkomen. Natuurlijk mocht dat. Er werd van hout op het balkon een vlotje gemaakt, en zo bereik-ten zij de Wandels. Intussen vrat de ziedende zee overal steeds meer woningen weg. Aan de overkant verdween het pand van Cobus Folmer. De over-buren dreven voorbij, naar het huis van de familie Kleemans aan de Burg. Boumanstraat 26. Toen Simon Folmer daar naar binnen ging om medicijnen voor zijn vader te halen, stortte het huis in. Simon verdronk, de Folmers dreven verder.

Toon Wandel (12 november 1903) kneep ’m. Al die ravage om hem heen deed hem besluiten naar de schuur te gaan. Die stond naast het huis, met een tussenruimte van zo’n tien meter. Water raasde daar doorheen, desondanks achtte Toon de schuur veili-ger. Met andere aanwezigen maakte hij van houten rekken een vlot. Lakens werden in repen gescheurd om zo het vlot heen en weer te kunnen trekken. Henk en Ybert, twee van Toon’s zonen, gingen als eersten naar de schuur. Toon daarna. Hij gleed van het vlot af. Gelukkig kon hij teruggetrokken worden naar de woning, maar vervolgens durfde niemand meer over te steken. Dat veranderde toen het water op de zolder kwam. Iedereen, 17 mensen nu, schuilde inmiddels aan de achterkant van het huis, in de slaapkamer van de ouders, op het bed, op tafeltjes en stoelen. Hoe lang zou het huis nog standhouden? Buiten, uitkijkend over het platte dak, zagen ze het water verwoestend tekeer gaan. Nu stortte bij andere buren een huis in. Het dak daarvan kwam voor de openstaande deuren van het balkon bij de Wandels te liggen. Enkele mannen sprongen er direct op, en gooiden alle dakpannen eraf. Met een wandelstok hielden anderen het dak stevig vast.

JutezakkenOp dat dak is iedereen ten slotte toch naar de schuur gegaan, in twee keer. Aangekomen bij de schuur kon men door het kleine raampje in de nok naar binnenkruipen. Dat ging moeiteloos: het water stond op gelijke hoogte met het raam, vier meter hoog. Vader Toon ging als laatste. “En toen hij achterom keek, stortte ons huis in.” Hans zegt dat de familie het “altijd een wonder heeft gevonden”, dat iedereen op het nippertje de schuur heeft bereikt.Bovenin de schuur was het tenminste droog. Er lagen jutezak-ken, die men over zich heen legde om warm te worden, tegen elkaar aanzittend en liggend. Het was inmiddels donker gewor-den en nog altijd ijzig koud. Met moeite sliepen sommigen in, anderen bleven angstig wakker. Hans: “We hoorden de hele nacht hulpgeroep. En in de schuur zelf hoorden we alles wat drijfvermogen had, zoals lege vaten, tegen de zoldering klot-sen en beuken.”Maandagochtend maakten de mannen van de balken in de schuur, en touw en ijzerdraad, een nieuw vlot. Daarmee is uit-eindelijk iedereen in het dorp beland, bij het café van de familie De Later. “Overal op het dorp was het een grote bende van alle rommel die was aangespoeld, en van dode dieren. Ook liepen overal zomaar dieren rond die het hadden overleefd.” Een vliegtuig kwam over en gooide zakken met levensmidde-len naar beneden. In het dorp bevonden zich al hulpvaardige militairen.

HelikopterWoensdagochtend 4 februari om ongeveer 11 uur landde er op waar nu het kerkplein is, ineens een helikopter. De piloot kwam Toon Wandel en zijn echtgenote ophalen. Toon, die leed aan MS,

werd ondersteund door twee soldaten in de helikopter gezet. Zijn vrouw weigerde volgens Hans om in te stappen. “Ze wilde helemaal niet mee. Ze durfde ’t echt niet. Ze had angst om te vliegen. Toch is ze ingestapt, omdat ze haar man niet alleen wilde laten.” Het echtpaar werd naar Zierikzee gevlogen, en is ver-moedelijk op het Havenplein afgezet.De helikopter is na deze redding niet meer terug geweest in Nieuwerkerk. Hans denkt dat zijn vader met die ene vlucht is weggehaald omdat hij onmogelijk zelfstandig in een boot kon stappen. “Mijn vader liep heel slecht; hij moest altijd een stok bij zich hebben. Ik heb gehoord, al weet ik niet of het waar is, dat burgemeester A.A. van Eeten met de reddingsorganisatie heeft gebeld: of ze mijn vader met de helikopter konden komen halen.“Mijn vader, die aannemer in de wegenbouw was, kende de bur-gemeester heel goed; ze hadden regelmatig contact met elkaar. Ik denk dat de burgemeester mijn vader te hulp is geschoten. Doordat hij zo slecht liep, kon hij geen boot op, en ook niet af. Met een touwladder van het ene op het andere schip overstap-pen, zoals wij als kinderen hebben moeten doen – dat had mijn vader nooit gekund. Zo zal het zijn gekomen dat de helikopter alleen voor mijn ouders naar Nieuwerkerk is gegaan.”De kinderen Wandel bleven achter. Zij zijn later in de Burg. van Veenstraat in een vissersvaartuig gestapt en door het Gat van Ouwerkerk naar een ander schip gebracht, op de Oosterschelde. Met die coaster zijn zij naar Dordrecht gevaren, en vandaar met bussen naar de Ahoy’-hallen in Rotterdam vervoerd. Hans Wandel kreeg er van een bezorgde koningin Juliana een sinaas-appel, maar die sloeg hij af. “Ik had nergens niks geen zin in.”Weer later kwamen de kinderen in Oosterbeek terecht, in de Benedendorpseweg, bij een oom en tante. Pas daar zagen zij hun ouders weer. In de zomer 1954 keerde het gezin terug op Schouwen-Duiveland, en ging er zolang in een keet op de Scheepstimmerdijk in Zierikzee wonen. Tegen de kerst van 1955 kwam er voor hen een nieuwe woning beschikbaar, aan de Kerkring 9 in Nieuwerkerk. Ze waren weer thuis.

SpaarpotHans Wandel is tussendoor nog eens teruggegaan naar de puin-hopen van Nieuwerkerk. Hij vond toen zijn kartonnen spaar-potje van Erdal terug, uit elkaar gevallen. “Hoeveel er in zat, weet ik niet meer.” Het ouderlijk huis aan de Weststraat is com-pleet verloren gegaan. Op dezelfde plek is in 1955 een dubbele woning gebouwd.Over de uitzonderlijke helikoptervlucht hebben Toon en Jo niet meer gesproken met hun kinderen. Hans weet dus niet hoe zijn ouders deze redding hebben beleefd of hoe zij er op terugkeken. “Nooit is dit meer ter sprake gekomen.” Ze zetten er een streep onder, en gingen verder met hun leven. Toon Wandel is overleden op 12 juli 1978, zijn vrouw in mei 1993.

De Klaproos, de woning van de familie Wandel aan de Weststraat, voor en (in puin) na de ramp. Foto’s Familiebezit

3

‘Beangstigend? Ik voelde me juist opgelucht’Familie Boot in Kerkwerve

Page 4: Bijlage watersnoodramp 2015

Herdenking Watersnoodramp

1 FEBRUARI 19534

deren in leven, en van hen is Cornelis de oudste. Hij is daarom degene geworden die het verhaal over de redding per helikop-ter vertelt; hij heeft de beste herinneringen, 27 jaar oud als hij destijds was. Zijn relaas kwam tot stand via een telefonisch interview over grote afstand. Want Cornelis woont al een men-senleven in Canada, bijna 62 jaar. Alle benodigde persoonsgege-vens van het geslacht Boot zijn verstrekt door zijn jongere broer Stoffel, die gewoon in zijn geboortedorp is blijven wonen, aan wat nu de Kievietsweg is.

Koeien “Ik ging bijtijds naar bed”, zo begint Kees Boot, al pratend in de telefoon, “want het was mijn beurt om de volgende ochtend de koeien te melken. Om op tijd naar de kerk te kunnen gaan, moest ik nog iets eerder op dan doordeweeks.” En ook al gierde de wind om het huis, Kees stapte gewoon in bed. “Waarom zou je ongerust zijn? Het waaide wel vaker hard.” Ook de volgende ochtend leek er niets aan de hand. Hij molk de koeien zoals altijd, en pas toen hij daarmee klaar was, ging hij even buiten kijken voor hij zich omkleedde. “Ik wilde zien of de wind schade had aangericht.” Al gauw viel hem iets anders op. “Het water in de vaart naast het erf stroomde! En hard. Bovendien niet in de richting van het gemaal, zoals normaal gebeurde als dat gemaal water uitsloeg, maar juist de polder in. Dat was gek, dus dat ging ik binnen ver-tellen. ‘Pa, kom es kijken.’ Die vertrouwde het niet en besloot naar de buurman, Van der Wekken, te lopen, want die had wel radio en telefoon, wij niet.” Maar noch de radio noch de tele-foon deed het.Intussen was het water in de sloten al zo ver gestegen dat ieder-een wist wat hem te doen stond. De paarden en de koeien wer-den losgemaakt en de weg opgedreven. “We wilden ze naar de hoofdweg brengen, die van Zierikzee naar Scharendijke loopt, want die ligt hoger. Dat deden mijn vader en mijn broers, ik besloot buurman nog te gaan helpen. Die stond er in zijn een-tje voor.”Daarna ging Kees nog langs bij de 84-jarige, alleen wonende Kees van der Bijl om te zien of die al weg was. “Hij zat al op zol-der en was niet te vermurwen. ‘Ik ga niet weg.’ We hebben hem nooit meer gezien.”Dan maar snel naar huis om nog even droge kleren aan te trek-ken. “In de schuur zag ik dat we het kalf vergeten waren, dus dat heb ik eerst nog op de hooitas gezet en hem daar vastgebon-den. Toen gauw omgekleed en de fi ets gepakt. Maar ik was nog niet van het erf af of ik wist dat ik het niet meer zou redden. Er stond al zoveel water dat je de weg niet meer kon zien. Ik wist wel ongeveer waar de bochten zaten, maar ik was bang dat ik er eentje zou missen en in de diepe sloot ernaast zou belanden. Dus ik keerde om, nam al het eten dat moeder al klaar had gezet voor het ontbijt en de pan soep die ze had gemaakt, mee naar boven. Ook het petroleumstel, dus ik zou het nog even moeten kunnen volhouden op zolder.”

WrakhoutHoger en hoger kwam het water, maar de zolder bleef net droog. “Ik kon nog één tree van de trap zien.” Wel zuchtte en bewoog het huis onder het gewicht van de golven die er tegenaan sloe-gen. “Op een gegeven moment zag ik de aanbouw wegzakken en ook steeds meer wrakhout van schuren en huizen, pakken hooi en dode beesten langs drijven. Maar verder niets of niemand.”De zondag ging over in de nacht, waarin hij geen oog dicht heeft gedaan. “Ik was doodsbang, verwachtte dat ook ons huis zou bezwijken, maar dat heeft het gehouden. Niet dat van Van der Wekken. Toen het licht werd, zag ik dat zijn huis was verdwe-nen.”Maandagmiddag hoorde Kees gebrom. “Een vliegtuig! Met de zwabber en daarover een laken heb ik uit het dakraam staan zwaaien. En hij zag me. Hij maakte een rondje ten teken dat ze me gezien hadden, vloog weer weg en kwam aan het einde van de middag terug. Ze gooiden een rubber bootje uit, maar dat werd door de stroom meegesleurd.” Opnieuw werd het donker, maar nu had Kees tenminste hoop. Ze hadden hem gezien, dinsdag zouden ze ongetwijfeld terug komen. De wind was gaan liggen; dat vergrootte de kans dat

de boerderij het nog een nacht zou uithouden. Dat deed hij en inderdaad kwamen zijn redders hem halen. Om tien uur zwol er opnieuw geluid aan. “Deze keer kwam er een helikopter. Boven het huis bleef-ie hangen en werd er een kabel uit gelaten met onderaan een lus. Die heb ik om mijn middel gedaan en zo heb-ben ze me van het dak gehaald.”Hoe lang weet hij niet, maar hij heeft even door de lucht gezweefd. “Ze haalden me niet meteen op. De helikopter ver-wijderde zich eerst een eindje van het huis en pas toen haalden ze me omhoog.” Was dat niet beangstigend? “Helemaal niet, ik voelde me juist opgelucht.” Bij de open deur stond een man die Kees naar binnen trok, hem wees waar hij moest gaan zitten, waarna de helikopter nog één of twee huizen afging – hoeveel kan Boot zich niet meer herin-neren – voordat hij en zijn mede-geredden in Zierikzee op de grond werden gezet. “Waar dat precies was, weet ik ook niet meer. Wel dat ik nog maar net door de stad liep toen ik mijn oudere zus, Jans, tegenkwam.” Zij vertelde dat zij, met haar man en kinderen op tijd weg had kunnen komen van hun boerderij in de buurt van Ouwerkerk en dat ze nu – samen met de rest van de familie, die ook allemaal nog leefden – verbleef op de boerderij van zus Jacomina in de polder Zonnemaire. De dijken rond die polder waren niet bezweken en dus reed Kees al snel na zijn redding-door-de-lucht met een ver-trouwde tractor naar zijn familieleden. Daar hoorde hij dat zijn vader diezelfde ochtend met een boot en enkele vissers naar de boerderij in Duivendijke was gevaren om hem te redden. “Ze wisten niet wat ze ervan moesten denken. Ze troffen nie-mand aan, maar nog wel een warme theepot… Gek genoeg had-den ze de helikopter niet gezien.”

AanvullenKoffi e schenkend in zijn woonkamer vult Stoffel Boot op een ochtend de rampbelevenissen van zijn broer en de familiege-schiedenis aan. Hoe het hem zelf is vergaan? Stoffel Boot is ’s ochtends om zeven uur met het losgelaten vee naar Zonnemaire vertrokken. “Daar ben ik veertien dagen gebleven, om te hel-pen. Eerst met koeien melken, totdat ze op transport gingen naar Rotterdam. Daarna met zandzakken sjouwen. Toen moest ik weer terug naar Dordrecht, naar school, anders kwam ik te veel achterop.”De ramp is inmiddels 62 jaar geleden. Zijn vader en moeder zijn overleden. Olivier op 28 november 1988, op respectabele leeftijd: 93, Jacomina stierf op 5 oktober 1962, 66 jaar oud pas. Ook de kinderschare is er niet meer: Jacomijntje, Janna, Maatje, Leendert en Marinus zijn allen heengegaan. De vier kinderen die nog leven, zijn: Stoffel zelf, zijn Canadese broer Kees, Johan, die verderop in Kerkwerve zit, en ten slotte Joop, die dementerende is en wordt verzorgd in het Zierikzeese

verpleeghuis ‘Cornelia’. Stoffel zoekt hem elke zondag op, vaste prik. “Ik zie aan zijn ogen dat hij mij herkent.” Joop is de broer met wie Stoffel zijn hele werkzame leven heeft samengewerkt, al boerend op de 16 hectare huiskavel die zij bezaten, plus vijf hectare pachtgrond en nog zo wat huurland. Na de verkoop van al deze grond, in 2005, hield Stoffel alleen de boerderij aan de Kievietsweg 3 aan, voor hem alleen. Stoffel Boot is namelijk altijd ongetrouwd gebleven. “Maar ik had wel een vriendin, hoor”, zegt hij, met vrolijk twinkelende ogen.Zijn broer Kees, de verteller van het reddingsverhaal, emi-greerde nog in het rampjaar naar Canada, eind september 1953 – in z’n eentje. Hij kwam eerst te werken bij een veekoopman. “Die kocht koeien op de markt, en daar mankeerde natuurlijk wel eens wat aan. Mijn broer knapte die koeien op, zodat ze weer de markt op konden, voor meer geld.” Na een jaar trok Kees de bossen in, om zich bezig te houden met houtopslag. Vervolgens, na zo’n drie jaar, werd veengraven zijn beroep, in Winnipeg, en zo ontwikkelde zich zijn Canadese leven.

BrievenIntussen schreef Cornelis brieven naar het meisje dat hij in de oorlog, toen het gezin Boot moest evacueren vanwege de inundatie, had leren kennen in Maasdijk, bij Naaldwijk. Van 1 maart 1944 tot begin februari 1946 verbleef de familie Boot in dat dorp, bij de familie Vellekoop aan de Leeweg 34. Rina Robbemond heette het meisje dat indruk maakte op Cornelis. De vlijtige correspondentie had resultaat: op 21 mei 1958 trouwde de overgekomen Cornelis in Maasdijk met Rina, en nam haar mee naar Canada, naar Elora, waar ze vier kinderen zouden krijgen.De rest van de familie Boot bleef trouw aan Kerkwerve of zwermde slechts uit over het eigen eiland, naar Duivendijke, Zonnemaire en Ouwerkerk. Stoffel Boot is zijn geboortegrond het allertrouwst gebleven. Tachtiger inmiddels woont hij nog altijd op de plek waar hij ter wereld kwam. Niet meer in het oor-spronkelijke huis, maar enkele meters verder, in een herbouwde boerenwoning. Daar leeft hij – alleen, maar allerminst eenzaam –, met een stokoude, manke hond als metgezel en dat benijdens-waardig formidabele uitzicht. Het oude huis, licht Stoffel toe, is als gevolg van de ramp verdwenen. Op die plek staat nu het wagenhuis. “Tijdens de ramp is alleen de zijkant van de boe-renwoning, met daarin de keuken, ingestort”, vertelt Stoffel. “Later, in augustus 1953, volgde de rest. Vergeet niet dat het land hier pas eind 1953 is drooggevallen. Altijd die tijd stroomde het water in en uit, met eb en vloed.” Dat verzwakte de boeren-woning behoorlijk, en in augustus zeeg die ineen. “Het houten dak is teruggevonden in Brouwershaven. Mijn vader herkende het, omdat het nummerbordje met D12 erop zat geschroefd.”

(M.m.v. Wim van Wijk)

Een luchtfoto van de boerderij en de bijgebouwen, na de oorlog gemaakt, toen alles nog ongerept was De ravage bij de boerderij van de familie Boot. Er bleef weinig overeind. Foto’s Familiebezit

Stoffel Boot, op zijn erf van de ouderlijke hoeve aan de Kievitsweg, waar hij als enige nog woont. “Ons dak belandde in Brouwershaven.”Foto Gert van Engelen

Kees Boot, de zoon die naar Canada emigreerde, samen met zijn vader Olivier, op een familiekiekje uit de zomer van 1984. Foto Familiebezit

Page 5: Bijlage watersnoodramp 2015

Herdenking Watersnoodramp

1 FEBRUARI 1953

‘We hebben het allemaal overleefd, dat is toch een wonder, hè?’

Familie Hage in Oosterland

In Oosterland heeft de helikopter van piloot Rudi Idzerda zeker dertig reddingsvluchten uitgevoerd. Deze hele ope-ratie vond plaats boven één woning, het ouderlijk huis van de 12-jarige Riet Hage aan Sint Joostdijk 261 (later omge-nummerd tot 74). Dat pand had een plat dak – wat uiterst handig was, bovenal voor oudere, gebrekkige mensen: die klauteren niet zo eenvoudig een puntdak op. Keer op keer liet Idzerda zijn ronkende wentelwiek boven dit dak vol totaal verkleumde, bibberende mensen hangen, steeds slechts één persoon tegelijk ophijsend en wegvoe-rend. Als laatsten gingen de familieleden Hage zelf. Na een laatste inspectieronde boven het dorp met vader en zoon kon Idzerda concluderen dat hij klaar was. Er waren geen zichtbare bewoners meer die nog gered moesten worden.

GranatenNet als Nieuwerkerk is Oosterland zwaar getroffen tijdens de watersnoodramp. Het dorp was al geschonden uit de oorlog geko-men. De inundatie en geallieerde beschietingen met granaten had-den Oosterland ernstig verminkt, en zijn uiterlijk, zijn karakter “aanzienlijk gewijzigd”, melden de auteurs van ‘Gekwelde Grond’. Toen kwam daar bovenop de stormramp, die het heropgerichte dorp genadeloos raakte en de wederopbouw “bijkans teniet deed”: het wilde water bestormde Oosterland van drie kanten, in één veeg verdronken jammerlijk 65 mensen.Maria Adriana (Riet) Hage, geboren 7 augustus 1940, is dit lot bespaard gebleven. Zij is net op tijd letterlijk uit de ramp getild, met de helikopter van Idzerda. Zij is hem innig dankbaar; dat spreekt. Zij is degene die hier uitgebreid verslag doet van Idzerda’s bewonderenswaardige reddingsvluchten, iets wat ze een decen-nium geleden eens kort heeft gedaan voor een documentaire van Omroep Zeeland.Riet is de jongste van de drie kinderen van Pieter Hage (1901) en Lea van der Have (1900). De anderen zijn haar broer Henk (1931) en haar zus Adriana Maria (Adrie; 1933). Haar ouders had-den op de Sint Joostdijk een kruidenierszaak, in dat pand met dat fameuze platte dak. De rampnacht was al tot 04 uur gevorderd, toen de politie met ongeduld op de deur bonkte.Vader Hage werd in de gebiedende wijs toegesproken: “Probeer zoveel mogelijk mensen te waarschuwen, want de dijken staan op doorbreken.”Hage riep eerst in eigen huis iedereen uit bed. De gezinsleden kleedden zich gejaagd aan, en trokken er ieder voor zich op uit, om de omringende buren wakker te schreeuwen. Riet: “We alarmeerden de buren, onder wie veel ooms en tantes. Want er woonde heel veel familie in de straat, zeker twintig.” Ze neemt een voorschot op de afl oop: “En ja, ze hebben het allemaal overleefd, al duurde het wel een poosje voordat je dat van elkaar wist. Dat is toch een wonder, hè?”

SneeuwHet zeewater kwam al vervaarlijk omhoog. “Maar iedereen dacht dat het niet hoger dan een meter zou komen, want in de oorlog, toen de dijken opzettelijk waren doorgestoken, kwam het ook niet verder.” Men bracht spullen naar de zolders, maar kreeg snel door dat men zich misrekend had: het water bleef angstwekkend snel stijgen. Zo’n twintig mensen repten zich naar het huis van Hage, familieleden, kennissen, buren. Dit was immer een groot huis, en bovendien beschikte het over een plat dak. Iedereen trok naar de zolder en wachtte het onheil af. “Honger hadden we niet. We hadden een kruidenierszaak met genoeg voorraad: ont-bijtkoek, kaas, limonade en brood. Maar het was erg koud, het sneeuwde.” Uit voorzorg sjouwden vader Hage en zoon Henk een toonbank naar het platte dak, “zodat we een beetje uit de wind

bleven – zó koud was het.”Zondagmiddag tegen vijven was het water de laatste bovenste tre-den van de trap naar zolder al genaderd. De aanwezigen zagen het verschrikt dichterbij komen. Maar ineens zakte het water. “We wisten niet hoe het kwam, maar het kwam niet verder, gelukkig. Later bleek dat de dijk bij Bruinisse was doorgebroken. Dat is onze redding geweest, anders waren we allemaal verdronken.” Weliswaar daalde het waterpeil, maar nog altijd bleef het tot een halve meter onder de zoldervloer staan. Niemand kon weg, men zat gevangen. Onzeker over de ontwikkelingen ging men de nacht in.Zodra het licht werd de andere morgen, op maandag, schrok iedereen. Riet: “Toen zag je pas hoe erg het was. Huizen weg, een zee van water, overal ravage: hout, dode varkens, dode geitjes, dode koeien. Het was beangstigend,ik was geschokt. En je kon niets; er kwam geen hulp.” Ze heeft het er niet over, ze heeft ze waarschijnlijk niet gezien: maar diezelfde ochtend waren al tien-tallen mensen overleden, reddeloos verdronken in het tempeest.

GeschenkIn de loop van maandagmiddag was tot Nederland doorgedron-gen hoezeer de stormramp met name in Zeeland had huisgehou-den, en vooral op Schouwen-Duiveland. Vliegtuigen verschenen boven het eiland, die levensmiddelen en rubberboten afwierpen. “Mensen uit het dorp kwamen er mee naar ons huis, naar ons platte dak, vooral oudere mensen die zwaar waren.”Aan het eind van die middag verscheen plotseling die reddings-helikopter, als geschenk uit de lucht. “Wij zaten op het dak en mijn vader en broer zullen hebben gezwaaid. De helikopter kwam boven ons huis te hangen en hees als eerste een oom van mij omhoog, Jacob. Hij kreeg een riem om zijn heup en hangend aan een touw werd hij zo naar Zijpe gevlogen, naar de tramhalte. Daarna kwam de helikopter weer terug. ’t Ging best wel snel alle-maal, maar steeds één tegelijk.”Riet Hage liet zich als een van de laatsten overzetten. Ze schat dat ze minstens twintig mensen voor heeft laten gaan. “Ik wilde zo lang mogelijk bij mijn ouders blijven.” Als allerlaatsten wer-den haar vader en broer opgetild. “Met hen heeft de piloot boven Oosterland gevlogen om te kijken of er nog slachtoffers waren, en toen ze verder niemand zagen, zijn ze naar een droge plek op Tholen gebracht, ja, dáár helemaal. Met als gevolg dat wij dachten dat ze in Bergen op Zoom zaten, want daar zijn we in de oorlog ook naartoe geëvacueerd.”Dinsdag 3 februari zijn de overgebleven mensen met een boot uit de rest van Oosterland opgehaald. Die personen werden afgezet “op de dijk van de baron”, bij de Hoge Maireweg. Daar lag een grotere boot klaar, die met de dorpelingen naar Zijpe voer. Riet en de andere geredden stapten dat schip op en gingen mee naar Dordrecht, de eerste aanlegplaats voor evacués aan de rand van de ramp.

GodsdienstVanuit Dordrecht zijn de gezinsleden Hage per bus naar Montfoort gereden. “We kenden er niemand. En een paar weken lang wisten we ook niet waar m’n vader en broer, en ook niet mijn zus Adrie, zich ophielden; alleen dat ze gered waren. Mijn zus was namelijk via de Ahoy’-hallen samen met een oom en tante in Delft terecht-gekomen en die zijn daar de evacuatietijd gebleven.”Uiteindelijk hervonden de Hages elkaar, dankzij familie uit Rotterdam: oom Jan en tante Rina. “Zij vonden ons in Montfoort, misschien via het Rode Kruis. We zijn toen met z’n allen terug naar Rotterdam gegaan, wij met z’n vijven en nog drie evacués.”Daar, bij Jan en Rina Korteweg, familie van moeder Hage, zijn de Hages vervolgens lang gebleven, uit noodzaak: Schouwen-

Duiveland was grotendeels vernield en verzilt, en moest heropge-bouwd worden. “Mijn ouders zijn een halfjaar gebleven, ik ander-half jaar.” Riet ging er zolang naar een christelijke school, terwijl ze in Oosterland de openbare school had bezocht. Glimlachend: “Op mijn eerste cijferlijst had ik een 4 voor godsdienst, maar op de eindrapport een 8.” In Zierikzee kon ze niet op een school terecht. “Ik had er naar een internaat moeten gaan.” Van de Sint Joostdijk, haar geboortestraat, was vrijwel niets meer over.”De straat is grotendeels weggespoeld.” Hoewel van het totale aantal Oosterlandse slachtoffers (in ‘Gekwelde Grond’ becijferd op 65) er in de straat stierven, weet Riet niet. Maar onuit-wisbaar staat haar wel het gezin Bolle voor ogen, de buren van nummer A 231. “Dat was een gezin van zeven mensen. Ze woon-den twintig meter van ons vandaan. Ze zijn allemaal verdronken.”Pas in augustus 1954 kon ook Riet Hage terugkeren naar Oosterland. “Mijn ouders waren eerder gegaan, om alles schoon te maken en op te knappen, met hulp van twee jongens uit Amerika en een meisje uit Duitsland.” Het ouderlijk huis heeft stand weten te houden en staat nog altijd fi er overeind, met datzelfde platte dak. Maar “het heeft een paar jaar geduurd voordat het weer was ingericht.”

IdzerdaRiet Hage trouwde met Henk Clerx (1939) en kreeg met hem twee kinderen: Sebastiaan (1966) en Heleen (1970). Ze woont pal naast haar geboorteplek, op nummer 78, feitelijk heeft ze haar habitat nooit verlaten. Haar ouders zijn inmiddels overleden – moeder Lea op 4 december 1973, vader Pieter op 7 juni 1990 – en ook al haar broer Henk (9 september 1992) en zus Adrie (18 januari 2011). Riet is het laatste nog levende familielid dat kan getuigen van de Oosterlandse helikoptervluchten.Rudi Idzerda, de man die haar vanaf het platte dak redde, heeft ze nog ontmoet, decennia later, in 2003, in Oosterland. Dat gebeurde bij de 50-jarige herdenking van de watersnoodramp. “Iemand van de dorpsraad, Donald Slieker, had Idzerda opge-spoord. Hij bleek aan het Meer van Genève te wonen. Hij is toen uitgenodigd, en bij een expositie over de ramp in het dorpshuis Oosterhof, aan mij voorgesteld.“Hij wist natuurlijk niet wie ik was; ik was destijds twaalf. Maar ik heb hem gezegd, dat ik blij was dat hij ons heeft gered. Als blijk van waardering hebben we Idzerda een luchtfoto van Oosterland meegegeven naar Frankrijk.” Omroep Zeeland maakte bij die gelegenheid opnamen, die naderhand zijn vertoond. Riet liet Idzerda in de uitzending het ouderlijk huis zien waar hij haar oppikte, ook werd er gefi lmd bij de Oosterschelde.Velen van de geredden zijn inmiddels overleden, maar Riet Clerx-Hage heeft ze in de voorbije jaren uiteraard nog dikwijls gespro-ken in het dorp. En dan viel haar altijd dit op: die stille, berustende bescheidenheid. “Ik heb de mensen nooit horen klagen over wat er is gebeurd. Terwijl we toch net de oorlog achter de rug hadden, en daarna de ramp kregen.”

5

Riet Clerx-Hage, met knipsels over de ramp voor zich op tafel: “Ik schat dat ik zeker twintig mensen voor heb laten gaan in de helikopter.” Foto Gert van Engelen

Riet Hage, na de ramp, nog als jong meisje op het platte dak van het ouderlijk huis, het dak dat voor zoveel dorpsbewoners de redding is geweest. Foto Familiebezit

Moeder Lea Hage aan de schoonmaak, na de ramp.

Piet Hage brengt zijn vrouw in veiligheid na de overstromingen.

Piet Hage en de ravage die de ramp bij zijn huis veroorzaakte. Foto’s Familiebezit

Page 6: Bijlage watersnoodramp 2015

Herdenking Watersnoodramp

1 FEBRUARI 19536

Een poos na de watersnoodramp overkwam Schouwen-Duiveland een tweede treurig voorval, kleiner van schaal: tientallen boeren verlieten voorgoed het eiland.Hun grond was ernstig verzout, hun boerderij ineenge-drukt of anders waren er (tal van) familieleden verdron-ken. De redenen kunnen verschillend zijn geweest, maar ze trokken weg uit het rampgebied, resoluut en vastbe-sloten. Een enkeling emigreerde naar het verre buiten-land, Canada bijvoorbeeld. Maar velen bleven op kor-tere afstand van hun geboortegrond: ze verhuisden naar de nog jonge Noordoostpolder. Daar, op de bodem van de zee, bouwden ze een nieuw boerenbestaan op, vol durf, vol onzekerheid, maar blakend van de werklust. Minstens 37 boeren vestigden zich op de schier onmete-lijke percelen die ze daar konden pachten. Thans, ruim zestig jaar later, is nog maar één van hen in leven: Kees Jonker uit Bruinisse (88). Hij is zogezegd de laatste der Mohikanen. Zijn de overige ex-eilandbewoners werkelijk allemaal gestorven? Ja, knikt hij beschroomd. Hij heeft het vanochtend zekerheidshalve nog even gecheckt en de conclusie is toch echt: ja, helaas, de boeren die naar de Noordoostpolder vertrokken, leven allemaal niet meer. Hoe is het de Schouwse boeren vergaan op dat noorde-lijke, onontgonnen land? Zochten ze elkaar als Zeeuwen op? Dachten ze nog wel eens terug aan de verschrikkin-gen van 1953? Kregen ze niet af en toe last van heimwee? Kees Jonker vertelt in deze reportage over het na-rampse leven van hem en zijn eilandgenoten – als de enige, nog overgebleven ooggetuige van de volksverhuizing naar de Noordoostpolder.

OngeloofKees Jonker is al lang geen boer meer. In 1986 liet hij in Nagele als eerste een bungalow bouwen, in wat een stille buitenwijk zou worden. Uitkijkend over de forse tuin, zit hij aan tafel in de woonkamer, de stok bij de hand. Zijn vrouw Sjaan heeft zich discreet teruggetrokken. Voor hem ligt die lijst– dat A4-tje dat alle namen opsomt van mannen die na de ramp in de Noordoostpolder, dat beloofde land, helemaal opnieuw wilden beginnen. Jonker schudt het hoofd. Hij kan zich het ongeloof van de verslaggever voorstellen. Die heeft nog maar twee jaar geleden het boek Tranen op het land weten te bemachtigen, een gelegenheidsuitgave van het Waterschap Zuiderzeeland. Daarin bundelde de auteur, Erik Driessen, de ervaringen en verhalen van zowel Zeeuwen als Brabanders die zestig jaar geleden in de Noordoostpolder voor een nieuwe toekomst kozen. Van de 25 geïnterviewden bleken er negen afkomstig van Schouwen-Duiveland. Jonker kent dat boek; hij komt er zelf in voor. Maar heus, het is niet anders: van die negen voormalige eilanders leeft alleen hij nog. In nog geen twee jaar tijd zijn al zijn Zeeuwse col-lega’s gestorven. “Er is niks meer van over, maar tja, het is ook al meer dan zestig jaar geleden.” [Het is ondoenlijk om dit te verifi ëren; Jonker wordt op zijn woord geloofd. De naar Canada vertrokken Kees Boot is nog wel springlevend; zie verderop in deze bijlage.]

ZwangerToen de watersnoodramp zich dreigde te voltrekken, bezat Kees Jonker al een eigen boerderij, aan de Langeweg 13, een eindje buiten de kern van Bruinisse. Zijn ouders, Leendert Adriaan

Jonker (1886-1973) en Adriana Steendijk (1894-1959), woon-den in het dorp zelf. Zijn zus Adriana Schoof-Jonker (1918-1983) was de eerstgeborene, Kees kwam als tweede kind, op 16 september 1926. Hij was al getrouwd, in 1951, met A.J. (Sjaan) van der Velde (Dreischor, 5 augustus 1928); zij was zelfs hoog-zwanger tijdens de ramp. De ramp heeft het jonge gezin Jonker niet persoonlijk getrof-fen. Sowieso is Bruinisse grote narigheid bespaard gebleven: slechts één dorpeling, een jonge aannemer die met zijn wagen wegspoelde, kwam om het leven. Maar Jonker heeft in de dagen erna “gruwelijke ontdekkingen” gedaan, vertelt hij, beelden die hem zijn bijgebleven. “Eigenlijk gebeurde er niet veel”, recon-strueert hij. ’s Middags had hij nog, terwijl de storm aanzwol, de nabijgelegen dijk geïnspecteerd, samen met de burgemees-ter, een jachtvriend van hem. De burgemeester gaf opdracht tot voorzorgsmaatregelen. ’s Nachts werd het echtpaar gewaar-schuwd door de zoon van dijkgraaf Krepel. De wind bulderde, het water was losgeslagen. “Mijn vrouw en ik zijn toen naar de dijk gelopen. Dat was natuurlijk levensgevaarlijk, want een neef vertelde ons dat tweehonderd meter verder de dijk al voor een groot deel was afgekalfd. Het water stroomde erdoor. Het water stond al onder het randje van de dijk. Maar ineens zakte het vijf tot tien centimeter, doordat elders, ik denk bij Oosterland en bij Flakkee, de dijk was doorgebroken.”Kees en Sjaan liepen terug naar hun huis, toch wel ongerust en bang. “Wij hadden gezien hoe erg het was. Er was al water de polder in gelopen, de sloten stonden vol. Wij bleven thuis. We verzorgden het vee in de stallen, en maakten de koeien los, zodat die bij gevaar weg konden. En we zetten de radio aan, om naar het nieuws te luisteren. Maar hij deed niks, de radio was uitge-vallen.”

ReddingsbootIn de loop van die zondag, na het ontbijt, vatte Kees Jonker het plan op in zijn eentje bij zijn zus Adriana te gaan kijken, die vijf kilometer verderop woonde, in de richting van Viane. “Onderweg, lopend over de dijk, zagen we mensen bovenop een boerderij zitten, de familie Van der Weele. Dat was in de buurt van Oosterland, alles stond er blank. Ik heb toen alarm gesla-gen. Met een vrachtwagen zijn ze naar de boerderij gereden en vlakbij hebben we een roeiboot uitgegooid.” Met diezelfde boot, vertelde Jonker in het boek ‘Tranen op het land’, is ook de fami-lie Viergever gered. Het stroomgat van Oosterland maakte het Jonker onmogelijk om zijn zus te bereiken, constateerde hij al snel. Hij liep terug naar huis, maar bleef er niet. Hij achtte het toch veiliger om samen met Sjaan naar Bruinisse te lopen, zijn boerderij raakte omspoeld door water. Drie weken zijn zij ver-volgens bij de familie De Waal blijven logeren.Sjaan trok hierna naar Zaamslag, naar familie van haar man. In het ziekenhuis van Terneuzen beviel zij van de eerste zoon: Leendert, roepnaam Leo, op 24 april. Kees pendelde heen en weer in het weekeinde, tussen Zeeuws-Vlaanderen en Schouwen-Duiveland. Thuis verkende Kees Jonker regelmatig met zijn neef de polder. Tot driemaal toe ontdekten zij in de weilanden lijken. Eerst een kind, hangend in het puntdraad. Een buurvrouw werd erbij gehaald om het te identifi ceren. Enkele dagen later vonden ze opnieuw een kind. Weer werd de buurvrouw geraadpleegd. Ze zei: “Ik heb me vergist. Dit is de jongen die ik vorige week bedoelde. Dat was zijn broer.”Nog weer later, ook in het puntdraad, zag Jonker een verdron-ken vrouw. Hij is de macabere vondsten nooit meer vergeten.In mei keerde het echtpaar terug naar de boerderij aan de Langeweg. Die was zwaar gehavend. “De wagenschuur was tegen de vlakte gegaan, de rest beschadigd.” De veestapel kon-den ze afschrijven. “De meeste koeien waren dood. Slechts zes van de dertig hadden het overleefd. Ze hadden kans gezien ergens op te klimmen.”Boerderij kapot, vee verloren, een baby in de wieg – Kees Jonker wilde het vernielde eiland verlaten. Hij begon te peinzen over vertrek, over een fris begin elders.

VerkavelingWat ook meespeelde, was dat op Schouwen-Duiveland de ruil-verkaveling al gaande was. “Ik wist zodoende wat me te wachten stond; ik had het er met mijn vader over. Ik dacht dat ik er beter van zou worden, maar kwam erachter dat ik slechter af zou zijn, slechter in de kwaliteit van de geruilde grond.” Hij gaf zich eerst op voor de Braakmanpolder, die letterlijk midden in Zeeuws-Vlaanderen ligt. Daar was in 1954 de inschrijving geopend voor zo’n 25 tot 30 pachtbedrijven. “Ik zat veel in die hoek, omdat ik er familie had.” De grond waar hij op aasde, kreeg Jonker echter niet. En een ander stuk pachtgrond beviel hem niet. Zo kwam de Noordoostpolder in het vizier, nieuwe grond die al vanaf 1941 in cultuur werd gebracht. Jonker schreef zich ervoor in. Er bleken aanbiedingen beschikbaar van kavels met wel 24 hectare grond, compleet met gebouwen en al. Hij had er zin in.Veertien dagen na een sollicitatiegesprek in Zwolle, met de selectiecommissie, kreeg hij het verlossende bericht: hij mocht komen. Op 1 april 1955 verhuisden Kees, zijn echtgenote en de baby defi nitief naar de Noordoostpolder. Ze betrokken het

bedrijf aan de Schokkeringweg 13 in Nagele, op twee kilometer afstand van zijn huidige woning. Van vee stapte Jonker over op akkerbouw: bieten, erwten, tarwe, aardappelen en vlas.

ZeespiegelHet (opgeheven) boeren- en tuindersvakblad Oogst presen-teerde in een speciaal nummer in januari 2003, bij de vijftigja-rige herdenking van de watersnoodramp, de cijfers. Van de 1163 bedrijven en bedrijfjes die Schouwen-Duiveland vóór de ramp kende, keerden er 680 terug. Zeker 230 boeren, bedrijfsbeëin-digers genoemd, solliciteerden na de ramp, de ellende moe, naar een pachtbedrijf – in de Noordoostpolder, de Braakmanpolder of in de Quarlespolder bij Arnemuiden. Volgens Oogst werden er slechts 63 aanvragen gehonoreerd. Het aantal teleurgestelde gegadigden was twee- tot driemaal zo groot.Voor emigratie naar Canada of Suriname “was nauwelijks belangstelling, ondanks intensieve voorlichting”. Deze vaststel-ling stemt overeen met de lijst van Kees Jonker. Daarop prij-ken de namen van 45 boeren die Schouwen-Duiveland de rug hebben toegekeerd. Slechts twee van hen trokken naar Canada (Boot en Van der Wekken, beiden uit Kerkwerve). Eén boer, Klaasse uit Dreischor, kwam in Haarlemmermeer terecht, nog een, K. Steendijk uit Nieuwerkerk, in de Sloepolder, en N. de Oude uit Noordwelle ging naar St. Philipsland. Maar de overgrote meerderheid, in leeftijd variërend van 27 tot zo’n 50 jaar, verkaste vol verwachting en goedgemutst naar de Noordoostpolder. Die lag op sommige plekken soms wel vier meter onder de zeespiegel, maar dat deerde Jonker totaal niet, vertelde hij Driessen. “Als Zeeuw groei je op met hoog water.”Het klinkt zo avontuurlijk – dat die weggetrokken Schouwen-Duivelanders de pioniers waren van de Flevopolder. Maar Jonker corrigeert dit.“Nee nee, dat woord is niet terecht. Pioniers waren de mensen die in de jaren veertig naar de polder kwamen. Wij, de Schouwenaren, waren gewoon pachters.” Gevraagd naar wat naar zijn weten nu voor de Schouwenaars de voornaamste reden was om naar de Noordoostpolder te gaan, zegt Jonker: “Thuis was alles kapot. De grond was weggespoeld of vernield, de boerderij ingestort. De mensen dachten: ‘Ik heb meer reden om naar de Noordoostpolder te gaan dan om hier te blijven.’ Ze gingen vooral weg in de hoop een goede ruil te doen.”

Enclave?Al die Zeeuwen bij elkaar op nieuwe grond – de veronderstel-ling ligt voor de hand dat ze elkaar kenden en opzochten. Maar die aanname bestrijdt Jonker meteen. “Oh nee, ik heb ze lang niet allemaal gekend. Er waren er natuurlijk wel enkelen met wie je op de landbouwschool had gezeten, of die je kende van clubs voor plattelandsjongeren. In mijn geval waren er dat zo’n tien. Maar voor de rest geldt: je kende elkaar, of niet. En als een ander een eind weg woonde, zocht je die ook niet zo makke-lijk op.” De Schouwenaars organiseerden geen bijeenkomsten voor streekgenoten; er was geen sprake van een enclave. “Wij vormden geen kliekjes. Er is ook geen Zeeuwse kring geweest in de Noordoostpolder. Wel een Drentse en Friese, maar geen Zeeuwse of Brabantse. Daar was geen behoefte aan.” Eén streekgenoot, een directe buurman zelfs, ontmoette Jonker in de Noordoostpolder opnieuw: Rien van der Weele, de man die hij tijdens de ramp met een boot op tijd had gered. Op latere leeftijd bowlde Jonker elke vrijdagochtend met hem. En praatten ze dan wel eens over de ramp, wilde Erik Driessen, de schrijver van ‘Tranen op het land’ weten? “Amper eigenlijk”, antwoordde Jonker. Terugkijkend is Jonker dik tevreden. Hij heeft goed geboerd, zegt hij. “We hebben ’t goed gehad.” In 1986 verkocht hij het landbouwbedrijf aan zijn buurman. “Ik vond het bedrijf te klein voor een opvolger, en ’t was moeilijk om het te vergro-ten.” Dus deed hij het van de hand. Zijn oudste zoon Leo kwam er niet voor in aanmerking. Trots: “Die kon goed mee op de hbs en is nu tandarts in Emmeloord.” Zijn jongere zoon Hans, geboren in 1961, kon ook geen opvolger worden. Hij was in 1970 overleden, na een ongeval. Jonker valt stil als hij diens naam noemt. Zijn ogen vullen zich met tranen.

SpijtKoos de Vrieze (1925) is één van die Schouwen-Duivelanders die een nieuw bestaan begon in de Flevopolder. Het tijdschrift Oogst sprak met hem voor de herdenkingsuitgave in 2003. De Vrieze, inmiddels overleden, zei dat hij en zijn vrouw Stien “geen seconde spijt hebben gehad” van de verhuizing in 1955. De Noordoostpolder betekende voor hen alleen maar pluspun-ten: een eigen bedrijf, met nieuwe gebouwen, plus een gunstige pacht. En de contacten met collega’s daar, uit allerlei windstre-ken, “verruimden je blik.”Dit herkent Jonker. Hij kreeg in de nieuwe polder “een wat andere levensopvatting”: in Bruinisse was het leven nog erg traditioneel; in de polder moderner. Gunstig voor hem en Sjaan was zeker ook die andere verandering: waar hij in Zeeland nog niet beschikte over waterleiding, was er in de Noordoostpolder een wc. En spijt – daar heeft Kees Jonker geen last van. Voor zover hij weet, geldt dit evenzeer voor zijn mede-eilanders. “Ik ken er

De kleine ramp na de watersnoodramp: het definitieve vertrek van de boeren

Kees Jonker in Nagele is de enige nog levende Schouwen-Duivelander die destijds verhuisde naar de Noord-Oostpolder

Kees Jonker en zijn vrouw Sjaan van der Velde, in hun achtertuin in Nagele: “Nee, er is geen Zeeuwse kring in de Noordoostpolder; daar was geen behoefte aan.” Foto Gert van Engelen

Page 7: Bijlage watersnoodramp 2015

Herdenking Watersnoodramp

1 FEBRUARI 1953

In het hoofdverhaal wordt het al aangestipt: van de negen ex-eilanders die kort worden geportretteerd in het water-schapsboek ‘Tranen op het land’, zijn er twee jaar na ver-schijnen al acht heengegaan. Dit boek was juist aanleiding voor ‘WereldRegio’ om aan-dacht te schenken aan die kleine ramp die het eiland ná de watersnoodramp beleefde: het massale vertrek van tien-tallen eilandelijke boeren. Bij naspeuringen bleken echter alle betrokkenen betreu-renswaardig genoeg overleden, op Kees Jonker na. Jonker komt in het hoofdverhaal aan het woord, hier-onder wordt enigszins weergegeven wat vier andere Schouwenaren de schrijver van het boek indertijd ver-telden. Hun uitspraken geven een aardige, aanvullende indruk van hun beweegredenen om Schouwen in te rui-len voor de Noordoostpolder.

SchatrijkAdrie van Dongen was al in 1952 met zijn ouders naar de Noordoostpolder verhuisd. Maar in die rampnacht bevond hij zich bij toeval terug in Nieuwerkerk, als 18-jarige op bezoek bij een kameraad, van de familie Matthijssen. Zijn zus was bij haar geliefde, in Oosterland. Wat een plezierig weekeinde had moe-ten zijn, eindigde in een tragedie. Met andere leden van de fami-lie Matthijssen had Adrie zaterdagavond een uitvoering bijge-woond van de mandolinevereniging. De storm loeide zo hard dat de muziek niet te verstaan was. Zondagochtend om 6 uur kwam het bericht dat de dijk bij Ouwerkerk op doorbreken stond. Uit voorzorg bracht de familie waardevolle spullen naar boven. Wat zich vervolgens afspeelde, wist men op zolder niet. Er was slechts één klein dakraampje om naar buiten te kijken. Toen ronddrijvende meubelen tegen het plafond knalden, klom de familie via dat raampje het dak op. Adrie zag toen pas taferelen die hij de rest van zijn leven niet meer van zijn netvlies zou krij-gen: gezinnen die angstig voorbij dreven, een meisje van zeven dat langzaam van een baal stro gleed, het water in.Adrie, en ook zijn zus, bleef gespaard. Terug in de Noordoostpolder stuitte hij op onbegrip. Zijn ouders konden zich geen voorstelling maken van wat hij had meegemaakt. “Daardoor kon ik er met niemand over praten en heb ik veel opgekropt. Desondanks drukte de ramp geen stempel op mijn leven. Ik heb er alleen aan overgehouden dat ik een slechte zwemmer ben.” Hoewel hij de ramp heeft meegemaakt, acht hij zich schatrijk. “Ik ben geen dierbaren kwijtgeraakt. Ik heb een vrouw, drie kinderen, zeven kleinkinderen en een achterklein-kind. Dan mag je niet klagen.” Bang voor herhaling is hij nooit geweest. “Zeker hier niet. De polder is zo veilig als wat. Alleen de binnendijken zijn hier al sterker dan destijds de zeedijken in Zeeland.”

OostenrijksPiet Kwant uit Haamstede was tien jaar oud toen hij op die eer-ste zondag van februari met de rest van het gezin naar opa en oma vluchtte, die veilig op het hoge stuk van het dorp woonden. Onderweg hoorde hij op de fi ets het water dat in aantocht was, “een raar, rommelend geluid, boven de gierende wind uit. Het leek op zo’n machine waarmee je het land rolt”.

Later bleek de boerderij van Kwant nog overeind te staan. “Wij zaten aan de gunstige kant van het eiland.” Slechts één muur sneuvelde, al lag er natuurlijk een dikke laag slib in huis. Het gezin kon niet direct terug. Het woonde een tijdje bij kennissen, in de molen van Haamstede. Maar uiteindelijk vertrok de familie, naar de Vollenhoverweg bij Marknesse. Er zou in 1953 geen verpachting in de Noordoostpolder zijn, maar onverwacht kwam er een tussen-verpachting. Zo ontstond er plaats voor zo’n 36 boeren, onder wie de Kwants. Zij betrokken een Oostenrijkse woning, waar Piet Kwant na meer dan zestig jaar nog altijd woont: hij nam de boerderij over van zijn vader. Hij heeft natuurlijk inmiddels ook land op andere plaatsen, in Vollenhove en elders in de weidse pol-der. “Boeren bezitten steeds vaker meerdere stukken land. Wat dat betreft begint het hier op het Zeeland uit die tijd te lijken.” In het boek vertelt hij dat hij het altijd goed naar zijn zin heeft gehad in de Noordoostpolder. “Ik ken hier veel mensen, ook andere boeren die destijds uit Zeeland zijn verhuisd. Die zijn vaak goed terechtgekomen. Of dat te maken heeft met extra veerkracht die ze aan de watersnoodramp hebben overgehou-den, weet ik niet. Dan zoek je te veel naar iets wat misschien hele-maal niet bestaat.”

BollenHan Dorst was een 18-jarige boerenzoon in Sirjansland toen die zondagochtend de dijk doorbrak. “Eruit!”, schreeuwde zijn moe-der. De inwonende opa wilde, zittend op de bedrand, nog per se zijn pantoffels hebben, maar die dreven in de kamer. “Wat moet je daar mee? Zorg dat je boven komt!”, riep Han. Samen met zijn ouders en opa klom hij naar zolder. Rondom Sirjansland stond

het water al anderhalve meter hoog. “We konden geen kant meer uit.”Muren scheurden, de zolder begon te verzakken, maar gelukkig bleef het daarbij. De familie werd op maandag gered, per militair motorvlet. Eenmaal op de dijk liepen ze naar Bruinisse, en van-daar kwam Han bij een gastgezin in Overschie terecht. Nog later woonde het gezin twee jaar bij een familie in Breda, waar ze ook in de oorlog al hadden gewoond, na de inundatie.In 1954 kreeg het gezin Dorst de kans naar de Noordoostpolder te vertrekken. Van de eigen boerderij was weinig over, en hun grond had al twee keer onder water gestaan. “Daar was het beste wel vanaf.” Opa bleef achter. De familie kreeg 22 hectare aan de Weg van Ongenade, in Creil. Vader, op Schouwen nog fruitkwe-ker, begon met zoon Han een akkerbouwbedrijf.Han was opgelucht, de fruitteelt zat niet in zijn bloed. “Bollen liggen mij veel beter. Daar kon je toen een goede boterham mee verdienen.” Intussen is hij met pensioen en teruggegaan naar het huis in Rutten – de noordelijkste woonkern – in de polder waar hij en zijn vrouw na de bruiloft in 1960 gingen wonen. Ze hadden het aangehouden. “Het is een prachtige plek. Je kijkt zo de polder in.” Terugkeren naar Schouwen-Duiveland heeft hij nooit overwogen, vertelt hij in het boek. Maar hij komt er nog twee keer per jaar. “Ik mag graag mijn geboortegrond zien. Onze boerderij is later weer opgebouwd, nu als veebedrijf.” Angst voor een nieuwe dijkdoorbraak heeft hij nooit gehad. “Voordat het gevaarlijk wordt, zit ik al lang op de Drentse Hondsrug.”

VlotLeen Geluk zag in Capelle, het opgeheven gehucht, voor zijn ogen zijn ouders en een oudere zus verdrinken, de buren, zijn veestapel en kreeg uiteindelijk te horen dat ook zijn beste vriend om het leven was gekomen. Zelf wist hij op een vlot te stap-pen, waarop de familie van zijn overleden vriend langskwam. Daarmee dreef hij naar Ouwerkerk.Hij klom er door een dakraam en zakte in elkaar. Even was hij bewusteloos. Zijn leven, hij was 32, leek nadien uitzichtloos: zijn boerderij was verwoest en Capelle lag volledig in puin. Hij had niets meer. Maar hij schreef zich in voor een kavel in de Noordoostpolder, en had geluk. Hij verwierf de kavel. Het gebied schonk hem een nieuwe toekomst.In het boek wordt het relaas van Leen Geluk verteld door zijn weduwe, Hendrika Geluk-Visscher. Samen kwamen zij aan de Havenweg in Nagele te wonen, vlakbij de dijk. Toen Hendrika Leen leerde kennen, wilde hij nergens over praten, maar uitein-delijk heeft hij de gebeurtenissen goed kunnen verwerken. “Een Zeeuw krijg je er niet snel onder.”Hendrika maakte zich wel eens druk over die dijk. “Ooit zei iemand: ‘Als die dijk toch eens doorbreekt.’ ‘Dan zitten we er dichtbij’, lachte mijn man. Zelf stelde ik wel eens voor een vlot te maken, om bij nood weg te komen. ‘Als ik zo moet leven...’, zei hij dan. Bang voor gevaar was hij niet.”Het echtpaar heeft met plezier geboerd aan de Havenweg. Het huis was nog maar net gereed, ze woonden een tijd in de rom-mel. Tweemaal per jaar bezochten ze Schouwen-Duiveland. “Dan sprak Leen met medeslachtoffers en kon hij er blijkbaar makkelijker over praten.” Zelf vond ze die gesprekken wel eens lastig. “Het gaat hier altijd over de ramp.”

7

‘Een Zeeuw krijg je er niet snel onder’Ex-eilanders vertellen in waterschapsboek over hun verhuizing:

geen een die spijt heeft. Over het algemeen hebben ze ’t ook goed gedaan. Er is er geen een mislukt.” Het vertrek van tientallen boeren indertijd was voor agra-risch Schouwen-Duiveland een forse aderlating. Heeft u wel eens gehoord wat deze migratie heeft veroorzaakt? Hoofdschuddend: “Nee, daar weet ik niets van. Nooit iets over gehoord.” (Glimlachend:) “Zelf denk ik dat de overgeblevenen op het eiland daarna meer ruimte hadden.”Over ruimte gesproken: het is Jonker opgevallen dat de Schouwse boeren geen van allen zijn doorgegroeid in de Noordoostpolder. Ze zijn ‘klein’ gebleven. Hij weet er maar van één die is door-gegroeid, naar zo’n tachtig hectare, terwijl je nu op Schouwen

wel boeren hebt met tweehonderd hectare.” Nog een observatie: van de Schouwse groep zijn er nog maar “heel weinig over”, en dan bedoelt hij: als boeren. “We zitten hier nu al in de tweede of derde generatie, maar er zijn geen opvolgers.” De kinderen gingen, met andere woorden, hun eigen weg.

AfstandKoos de Vrieze vertelde ‘Oogst’ ook nog dat hij en zijn vrouw geen behoefte hadden gehad om terug te gaan naar Zeeland. Maar ze kwamen er nog altijd wel “veel en graag”. “Weet je dat de Oosterschelde iedere dag een andere kleur heeft?” Bij Jonker in de hal hangt prominent de tekst van het Schouwse

volkslied. Maar nee, dat geeft niet aan dat hij heimwee heeft gevoeld. De tekst bewijst alleen maar dat hij Schouwen, zijn afkomst trouw is gebleven. En ja, uiteraard bezocht ook hij, net als De Vrieze, zijn geboorte-eiland regelmatig, en kwam ook ‘Schouwen’ wel naar hem.Maar vooral uit de begintijd herinnert hij zich dat de achterge-blevenen de afstand naar Nagele toch wel klaaglijk groot von-den. “Ze vonden het een hele reis naar ons toe; je was wel een dag onderweg. Nu moet ik zeggen: Het wás toen ook een heel eind weg. Maar wij stapten daar makkelijker overheen. Wij zeiden wel eens lachend tegen elkaar: “De Noordoostpolder ligt ken-nelijk verder van Zeeland dan andersom.’”

Watersnoodkerkje was geen cadeauen is níet verplaatst naar Kerkwerve

Mystificaties rond een gebouw waarvan een tweelingexemplaar in de Biesbosch blijkt te staan

Van 1956 tot 1966 heeft aan de Beatrixstraat in Kerkwerve een wit, houten kerkje gestaan, dat op Schouwen-Duiveland een zekere faam had als het ‘noodkerkje’. Dit gebouw, dat fungeerde als Christelijk Gereformeerde Kerk, was immers na de watersnoodramp via het Rampenfonds door Zwitserland cadeau gedaan, zo heette

het. Eerder had dit kerkje twee jaar aan het Beijersdijkje gestaan, waar het onderdeel was van een nooddorp met tientallen (ook al geschonken) gezinsbarakken voor eva-cués. Maar het kerkje van de leefgemeenschap bij het Beijersdijkje is helemaal niet naar Kerkwerve verplaatst, zo blijkt. En ook is het geen Zwitserse gift. En nog ver-

rassender: in de Brabantse Biesbosch, langs de Bandijk voorbij Werkendam, staat exact zo’n kerkje, nog altijd, terwijl het exemplaar van Kerkwerve al lang en breed is gesloopt. Het bestaan van dit tweelingkerkje is op Schouwen-Duiveland volstrekt onbekend. Omgekeerd weet ‘Werkendam’ ook van niets.

Page 8: Bijlage watersnoodramp 2015

Herdenking Watersnoodramp

1 FEBRUARI 1953

In dit terugblikkende verhaal: klaarheid na verwarring en mystificaties rond een watersnoodkerkje, 62 jaar na de stormramp.

WitIn ‘Gekwelde Grond’, het gezaghebbende standaardwerk over ‘Schouwen-Duiveland in ramp en herstel’, staat het als een onwrikbaar gegeven, in zowel de eerste editie (1958) als in de tweede (1977). De lezer ziet op respectievelijk pagina 184 en 248 één en dezelfde foto van een wit kerkje, aan de linkerzijde gul beschenen door de zon. In het begeleidende fotobijschrift staat beide keren dat het kerkje “uit Zwitserland ontvangen is”. Dezelfde foto is tegenwoordig ook te vinden in de digitale beeldbank van het Gemeentearchief, onder nummer 2841. Uit de bijgevoegde tekst valt af te leiden dat de foto is gemaakt door P.J. of anders J.H.A. Ochtman en dat de kerk in 1956 is gefotografeerd aan de Beatrixstraat in Kerkwerve.In de eerste druk van ‘Gekwelde Grond’ houden de auteurs het bijschrift nog summier. “Een van de uit Zwitserland ontvangen kerken”, melden zij. In de tweede “geheel herziene” editie, 19 jaar later, is het bijschrift uitgebreider. Nu staat er: “Het uit Zwitserland ontvangen witte kerkje, dat aanvankelijk aan het Beijersdijkje werd opgebouwd. Later heeft het nog een aan-tal jaren dienst gedaan als christelijk gereformeerde kerk in Kerkwerve.” Verderop in dit historische herdenkingsboek wordt nog toe-gelicht dat zich indertijd aan het Beijersdijkje, onder de rook van Zierikzee, geëvacueerden uit Nieuwerkerk en Ouwerkerk verzamelden die onderdak behoefden. In ruim honderd gezinsbarakken, netjes op een rij aan het Beijersdijkje, vorm-den zij “een aparte woongemeenschap, die het voordeel had dat de mensen nog zoveel mogelijk bij elkaar konden blijven”. Dit langgerekte tijdelijke dorp werd “gecompleteerd met een uit Zwitserland ontvangen kerkje”.Ook de beeldbank spreekt nog altijd van “een geschenk, af komstig uit Zwitserland”, dus er is geen twijfel mogelijk. Hier is zonder meer sprake van een Zwitserse gift, net zoiets als de geschenkwoningen van Noorwegen, Zweden, Denemarken en Oostenrijk. Kerkgangers op Schouwen-Duiveland mochten de hartelijke Zwitsers wel dankbaar zijn.

TorentjeOnderzoek leert echter dat de feiten gans anders liggen.Het kerkje aan het Beijersdijkje was geen kerkje. Tenminste niet zoals het gebouw staat afgebeeld in ‘Gekwelde Grond’, met dat karakteristieke, spitse torentje. Dit kwam vast te staan nadat via de Krantenbank Zeeland, die alle Zeeuwse kran-ten tot ver terug in de eervorige eeuw makkelijk doorzoek-baar maakt, de herkomst van het noodkerkje was uitgeplo-zen. Aanvullende research van Huib Uil, de archivaris van het Zierikzeese archief, bevestigde de indruk die de oude kranten al boden: de foto in ‘Gekwelde Grond’ slaat op een totaal ander kerkje.De noodkerk aan het Beijersdijkje was bedoeld voor leden van de hervormde gemeenten van Nieuwerkerk en Ouwerkerk. Behalve als godshuis werd het door de nooddorpbewoners ook wel “voor algemene doeleinden gebruikt”, signaleert Uil. Op 24 juni 1954 is het gebouwtje in gebruik genomen. Eerdere diensten werden vanaf 4 oktober 1953 nog gehouden in de schuur van de heer Van Oeveren, op “wiebelende banken en wagens”. Nauwelijks twee jaar later, op 20 november 1955, leidde dominee M.G. Westerhof al de afscheidsdienst, die plaatsvond “in een sfeer van weemoedige herinnering”.De Zierikzeesche Nieuwsbode (ZN) deed er verslag van. Als hoofdoorzaak van de sluiting noemde de krant “het steeds teruglopend aantal inwoners van het barakkendorp”. De eva-cués konden hun eigen gereedgekomen huizen betrekken, het kerkje had aan zijn bestemming voldaan.Het was de bedoeling dat het afgedankte gebouw naar de Muyeweg in Nieuwerkerk zou verhuizen. Dit stelden B&W althans voor in februari 1957, en alle raadsleden, op één na, ver-enigden zich hiermee. Maar deze verplaatsing ging niet door: de noodkerk kwam terecht in Bruinisse. In maart berichtte de ZN dat het gebouwtje opnieuw wordt opgebouwd, naast de oude christelijke lagere school, “waar het zal worden gebruikt bij het christelijk huishoudonderwijs.” Voorlopig zou dit “voor vijf jaren zijn”. En intussen zou getracht worden een nieuwe school te bouwen aan de Dorpsweg, aldus de ZN.

DirectriceIn juli 1957 is er nieuw nieuws. Het noodkerkje is “thans geplaatst op het tegelplateau” naast de oude school. Per 1 sep-tember zijn alle verbouwingen afgerond, en er is al een direc-trice benoemd, mejuffrouw S. van der Kooy. In mei 1969, twaalf jaar later, blijkt het noodgebouwtje er nog altijd te staan, de noodoplossing duurt en duurt maar voort. Maar de Nieuwsbode schrijft dat de nijverheidsschool voor meisjes nu toch “uit haar jas groeit”, de school wordt te klein. Het besluit valt om er elders twee lokalen bij te bouwen.Enzovoorts, enzovoorts.In de beeldbank nu is een foto te zien van het voormalige Beijersdijkje-kerkje, nummer B0744. Op de hoek van de Poststraat en Schoolstraat toont deze foto, daterend van 1957, duidelijk zichtbaar een barak, zonder puntig torentje. Hiermee is een eerste raadsel opgelost: het Zwitserse noodkerkje is niet het gebouwtje op de foto’s in ‘Gekwelde Grond’, maar gewoon een van de barakken waaruit het nooddorp destijds bestond.Maar hoe zit het dan met dat witte kerkje in Kerkwerve?

Niet ZwitsersDaarover geven opnieuw gedigitaliseerde krantenberich-

ten enig uitsluitsel. En de conclusie die daaruit valt te trek-ken, wordt beaamd door archivaris Huib Uil en door Daan J. Viergever, archivaris van de Christelijke Gereformeerde Kerk te Kerkwerve. Die conclusie is: het kerkje dat vol-gens ‘Gekwelde Grond’ rechtstreeks van het Beijersdijkje in Kerkwerve terechtkwam, heeft niets met Beijersdijkje te maken. En Zwitsers is het totaal niet.Hoe zit het dan wel? Het Zeeuws Dagblad plaatst op 12 novem-ber 1953, bijna tien maanden na de ramp, het bericht dat in Noordgouwe een noodkerkje zal worden gebouwd. “Men hoopt dit over 4 weken klaar te hebben. Het zal plaats bieden aan 140 personen, welk aantal zo nodig tot 180 kan worden uitgebreid.” [Huib Uil vult nog aan dat dit gebouw “een spreek-plaats” in Kerkwerve ging vervangen.]Op de 18de december is het zo ver: de noodkerk van de Chr. Geref. gemeente is offi cieel in gebruik genomen, in bijzijn van vele autoriteiten, en onder leiding van dominee M. van der Klis uit Zierikzee. De PZC plaatst van de nieuwe kerk een fotootje, formaat sui-kerzakje. En ja, dit is precies het gebouw dat nadien zal opdui-ken in ‘Gekwelde Grond’ en in de beeldbank – als het witte kerkje van Kerkwerve. Met andere woorden: het kerkje van Noordgouwe is zelfstandig ontstaan, los van het Beijersdijkje. Op 13 maart 1956 kan de Zierikzeesche Nieuwsbode een nieuwe ontwikkeling noteren. Het kerkje is “in de afgelopen week” verplaatst naar Kerkwerve, naar de Beatrixstraat. Daar krijgt het zijn defi nitieve plek. De ZN: “Als men het gebouw ziet staan, zou men zeggen: ‘Over een week is het klaar’, maar die veronderstelling is niet juist.” Het noodgebouwtje moet “nog solider” worden ingekleed, alles moet nog worden afgetim-merd en grondig worden geschilderd.Het gebouw is overgezet door het Zierikzeese bouwbedrijf Quant. Leen Quant, die deze fi rma runde met zijn vader en broer, vertelde de Cobouw, het dagblad voor de bouwsector, hierover op 31 januari 2003.

ModernOp zondag 10 juni 1956 neemt de christelijke gereformeerde gemeente het nieuwe bedehuis in gebruik. Na zondag 16 janu-ari 1966 wordt de oude barak alweer buiten gebruik gesteld, en verkocht. Nadat het bouwsel is verwijderd, komt op de vrij-gekomen grond een nieuw, modern kerkgebouw, de huidige Pniëlkerk.Archivaris Daan Viergever heeft in het kerkelijk archief door-genomen en ontdekte dat het oorspronkelijke noodkerkje “helemaal geen gift van Zwitserland is geweest”. Het gebouw-tje is destijds, zoals de PZC trouwens al in december 1953 publiceerde, overgedragen door “Deputaten van Evacuatie en Watersnoodschade” en de ICCC, de International Council of Christian Churches.De ICCC, licht Viergever toe, is een verzameling oecume-nische organisaties waarbij de Christelijke Gereformeerde Kerken aangesloten is geweest. De deputaten zijn afgevaardig-den van een kerkelijke commissie die naar aanleiding van de watersnoodramp is opgericht. Het noodkerkje is volgens hem dus gewoon aldus gefi nancierd: door persoonlijke giften van Schouwse kerkleden (“Deze kerkelijke gemeente behoorde toen trouwens nog bij de Christelijke Gereformeerde Gemeente van Zierikzee”), door offervaardigheid van chris-telijke gereformeerde gemeenten elders in Nederland, én door een bijdrage van het ICCC. En dus niet door Zwitserland.

Viergever heeft uit zijn research sowieso het idee overgehou-den dat “er helemaal geen gift is geweest uit Zwitserland”. Californië, ja, dat mag zich wel ergens op beroepen: een ker-kelijke gemeente daar gaf geld voor de aanschaf van het orgel. En het Bijbelgenootschap zorgde voor bijbels en een familie uit Vreeland (Utrecht) schonk een Statenbijbel voor op de kansel. Het ontroert Viergever dat gemeenteleden in die tijd, net na de ramp, geld gaven. “Dit is toch wel heel bijzonder. Ik weet van mijn eigen ouders bijvoorbeeld nog hoeveel geld ze had-den na de rampnacht: niets. Dat beetje wat ze hadden, konden in allerijl niet meenemen en is prooi van de golven geworden.” Hij bedoelt maar: meer gemeenteleden zoals zijn ouders zullen van hun schaarse geld centen hebben gegeven.Maar Zwitserland heeft niets cadeau gedaan, zeker het kerkje niet.

ReplicaDat het noodkerkje van Noordgouwe en Kerkwerve dank-zij giften van de eigen gemeenteleden kon worden gebouwd, vindt bevestiging in een ander curieus feit: er bestaat een replica van, een exacte kopie, in de Biesbosch. Wie Werkendam verlaat en over de Bandijk naar de Kop van ’t Land rijdt, naar het veer daar, passeert halverwege precies zo’n kerkje als op Schouwen-Duiveland heeft gestaan.Dat er een tweelingkerkje is, weet slechts een enkeling die vertrouwd is met beide streken. Daan Viergever is zo iemand; hij weet bij toeval van het Werkendamse kerkje.Het Biesboschkerkje, zoals het ter plaatse ook wel wordt genoemd, is al op 8 maart 1951 offi cieel in gebruik genomen, ver voor de watersnoodramp. Destijds stond het “in wijde eenzaamheid”, op een “puntige landtong die Kievietswaard heet”, zoals het Nieuwsblad voor Gorinchen en Omstreken schreef. Bedoeld hiermee is een piepklein gehucht, nu bijna verdwe-nen, dat huisvesting bood aan “een dertiental gezinnen op een kluitje”, en dat verder een postkantoor, cafeetje en een school omvatte.Het kerkje was (en is) getooid met “een popperig torentje”, dat het “vrij lange gebouw, met aan beide zijden rij- en boven-ramen, het zo hier onmisbare landelijke accent geeft”. De Gorkumse krant meldde ook nog dat het (nog altijd bestaande, maar ondertussen ontkerkelijkte) gebouwtje is gebouwd door de Hardinxveldse Houtbouwonderneming (Hahbo). Dit is het gegeven dat Viergever stijft in zijn mening dat het noodkerkje van Noordgouwe een eigenstandig initia-tief is geweest, naar hij weet van vooral ds. Van der Klis uit Zierikzee en van de eigen gemeenteleden, en beslist geen royaal geschenk van Zwitserland. Want: het Schouwse kerkje is namelijk ook door de Hahbo gebouwd.Hij denkt dat het misverstand in ‘Gekwelde Grond’ misschien zo is ontstaan: het kerkje aan het Beijersdijkje was van hout, en dus zal het wel net als al die tientallen omringende houten bouwwerken, ook wel geschonken zijn. “Nee, dus.”

Wat allemaal niet wegneemt dat één klein raadsel overeind is gebleven: waar is in vredesnaam het kerkje van Kerkwerve gebleven na die laatste kerkdienst? Viergever wil voor de vol-ledigheid het graag weten. Want “de kerknotulen geven hier geen duidelijk antwoord op”.

8

Het houten watersnoodkerkje langs de Bandijk in Werkendam, op een ansichtkaart uit 1951. Foto Streekarchief Land van Heusden en Altena

Voordat het noodgebouw in Kerkwerve kwam te staan, deed het dienst in Noordgouwe. Hier zijn er twee archieffoto’s van. De ene toont het exterieur, met op de achtergrond huisjes aan de Groeneweg, de andere het interieur, met zichtbaar de kolenkit en kolenkachel. Foto’s Collectie Daan Viergever

Dit is het kerkje in Kerkwerve, zoals het staat afgebeeld in het boek Gekwelde grond. Het vertoont een exacte gelijkenis met het gebouw in Werkendam. Foto Streekarchief Zierikzee

Page 9: Bijlage watersnoodramp 2015

OUWERKERK Zaterdag 7 februari tus-sen 10.00 en 17.00 uur organiseert het Watersnoodmuseum opnieuw een Open Dag. Behalve dat het museum die dag gratis toegan-kelijk is zijn er allerlei activitei-ten en presentaties van organi-saties, waaronder Waterschap Scheldestromen, Rijkswaterstaat, Nationaal Park Oosterschelde en de radiozendamateurs van DRCO (Delta Radio Communicatie Ondersteuning). De buurtbus rijdt deze dag gratis heen en weer tus-sen het busstation van Zierikzee en het museum. Het Watersnoodmuseum organiseert de open dag nu voor de derde keer de eerste zaterdag na de jaarlijkse her-denking van de watersnood van 1 februari 1953. Dit jaar valt 1 februari op zondag en wordt de centrale her-denking bij het Monument naast het museum op zondagmiddag 14.00 uur gehouden. De open dag valt het week-end erna. In bijna elk van de vier caissons worden tijdens de open dag activiteiten geor-ganiseerd en presentaties gegeven die passen bij het thema van de caisson. In caisson 1 waar De Feiten centraal staan zijn er boeken over de Ramp, die niet alleen in Nederland plaatsvond, maar ook daarbuiten. De Vrienden van het Watersnoodmuseum presenteren zich en er is aandacht voor het oral his-tory project 1953, Het Verhaal, met nieuwe opnames van getuigenissen en geven leden van Fanfare Oefening en Uitspanning uit Nieuwerkerk ‘s middags een optreden, geënt op hun concert uit 2013, het jaar van de Nationale Herdenking, 60 jaar na de

watersnoodramp. In de twee ontvangstzalen van caisson 1 vindt ook een en ander plaats. Zo zitten de radiozendamateurs van de DRCO in de linker zaal, met hun zen-ders en hun speciaal voor deze dag aangevraagde zendfrequentie. Ze gaan proberen of ze, net als destijds in 1953, contact kunnen leggen met de ‘buitenwereld’; wat zowel dicht-bij als veraf voor leuke contacten kan zorgen. Bezoekers mogen vra-gen stellen en ook zelf, met hulp van de zendamateurs, iets de ether in stu-ren. In de rechtse zaal lezen leden van de Zeeuwse dialectvereniging ver-halen in dialect voor over de Ramp en draait onder meer de film over de sluiting van het Gat van Ouwerkerk, met de vier caissons waar anno nu het Watersnoodmuseum in is gevestigd. De registratiewerkgroep van het Watersnoodmuseum heeft uit de geschenken van 2014 een selectie gemaakt voor een aparte wisselten-toonstelling in caisson 2. Deze keer is het ‘kroonjuweel’ de trouwjurk van Truus Roks- van Eekelen uit Halsteren. Zij is in de rampnacht samen met haar 9 maanden oude dochtertje Ineke ver-dronken in de polder van Halsteren. Truus was 21 jaar. De jurk is bijzonder goed bewaard gebleven, evenals de kleertjes van Ineke die erbij geschonken zijn. Maar het is vooral het verhaal rondom Truus wat deze wisseltentoonstelling extra bijzonder maakt. De tweede vrouw van haar weduwnaar Piet Roks, die in 1956 uiteindelijk hertrouwde, bewaarde alles wat aan Truus en Ineke herinnerde omdat ze vond dat de her-inneringen aan Truus en haar baby niet verloren mochten gaan.

In twee kartonnen dozen zat van alles wat regelmatig werd voorzien van nieuw verpakkingsmateriaal en mot-tenballen om het maar vooral lang te kunnen behouden. De dochter van de tweede vrouw, werd vernoemd naar de eerste vrouw. Deze Truus Wanrooij- Roks zorgde dat dit bij-zondere verhaal en de bijbehorende spullen nu zijn geschonken aan het Watersnoodmuseum en dat willen ze de bezoekers niet onthouden. Verder is er informatie over groepsbe-zoeken aan het Watersnoodmuseum.

‘Huisbakker’ Bakkerij Ten Hove uit Nieuwerkerk is er met Zeeuwse lekkernijen en is er een stand van Passagierschip De Onrust, die net als Brasserie De Vierbannen en Camping de Vier Bannen samenwerken in arrangementen met het museum. Proeverijen staan op de rol met streek-producten uit de museumwinkel en schilder Ronnie Krepel uit Rotterdam ligt zijn tentoonstelling en werken gemaakt van oude persfoto’s toe. In caisson 4 kunnen kinderen bij Waterschap Scheldestromen proefjes

doen met Krekenwater en knutselen met gips en schelpjes, bij de Oesterij zijn oesters te proeven, er is een informatiestand van Nationaal Park Oosterschelde en er zijn mensen van Rijkswaterstaat die alles weten van de Deltaroute; de toeristische route langs alle dertien deltawerken van Nederland. Het wordt weer een ener-verende dag.

Voor het volledige programma van deze dag: www.watersnoodmuseum.nl •

Weg van de Buitenlandse Pers 5, Ouwerkerk, tel 0111-644382, www.watersnoodmuseum.nl

toegang gratisvan 10 tot 17 uur

OPEN DAG

Zaterdag 7 februari

Open Dag in Watersnoodmuseum23

Caisson 1 oa: • Watersnoodboeken en omgevings-

boeken • Vrienden van het

Watersnoodmuseum informatie-stand

• Groepsarrangementen moge-lijkheden voor bezoek Watersnoodmuseum

• Muziek: Fanfare Oefening en Uitspanning uit Nieuwerkerk

• Radiozendamateurs DRCO (in linkse zaal, ontvangstruimte, met roepnaam )

• MS Onrust; littekens van de Ramp vanaf het water

• Bakkerij Ten Hove uit Nieuwerkerk met Zeeuwse lekkernijen.

• Dialectvereniging ZeelandProgramma in ontvangstruimte/ filmzaal (links of rechts), caisson 1:• 10.00–17.00 uur: Delta Radio

Communicatie Ondersteuning (DRCO) vrijwilligers zoeken con-tact met andere radiozendamateurs

wereldwijd (zaal links). Rechtse zaal: • 10.00 – 11.00 uur:

Dialectvereniging Zeeland verha-len over De Ramp in dialect

• 11.15 – 11.45 uur: film De Sluiting van het Gat van Ouwerkerk

• 11.45 – 12.45 uur: compilatie nieuwe opnames oral historypro-ject ‘1953, Het Verhaal’

• 13.00 – 14.00 uur: Opening wis-seltentoonstelling “Liefdevol Herdenken”.

In caisson 1 zelf:• 14.15 – 15.30 uur: Optreden

Fanfare Oefening en Uitspanning uit Nieuwerkerk

Caisson 2: • (Nieuwe) Wisseltentoonstelling:

‘Liefdevol Herdenken’ over Truus Roks - van Eekelen uit Halsteren en haar baby Ineke.

Caisson 3: • Flood Aware 3D overstromingssi-

mulator

• Expositie: werk van Ronnie Krepel (met toelichting door de schilder zelf)

• Fototentoonstelling Puur Zeeland, foto’s uit de glossy Zeeland maga-zine, in de koffiehoek

Caisson 4: • Waterschap Scheldestromen,

proefjes met Kreekwater voor kin-deren bij de eerste linker inham; knutsel een schilderijtje met gips en schelpen.

• Oesterij Yerseke/Oesterproeverij en uitleg bij Wat staat er op het Menu

• Nationaal Park Oosterschelde/aquarium et cetera (bij de onder-waterfilm)

• Tentoonstelling: Maartje Korstanje (www.maartjekorstanje.nl) uit Goes, maakt momenteel furore in het Groninger Museum, en haar werk is ook te zien in het Watersnoodmuseum.

Samenvatting programma Open Dag 7 februari