BIJLAGE I: GEZONDHEIDSDOELSTELLING VLAAMS BEVOLKINGS ...

35
BIJLAGE I : GEZONDHEIDSDOELSTELLING VLAAMS BEVOLKINGS- ONDERZOEK NAAR BORSTKANKER & ACTIEPLAN 2006-2012: EVALUATIE Rapportering ter voorbereiding van de Gezondheidsconferentie December 2013

Transcript of BIJLAGE I: GEZONDHEIDSDOELSTELLING VLAAMS BEVOLKINGS ...

BIJLAGE I:

GEZONDHEIDSDOELSTELLING

VLAAMS BEVOLKINGS-

ONDERZOEK NAAR

BORSTKANKER & ACTIEPLAN

2006-2012: EVALUATIE

Rapportering ter voorbereiding van de Gezondheidsconferentie

December 2013

i

Inhoud

1. Evaluatie van de Gezondheidsdoelstelling Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker .................. 1

2. Evaluatie van de proces- en effectindicatoren 2006-2012 ............................................................................. 3

2.1 Samenvattende tabel ................................................................................................................................... 3

2.2 Overzicht procesindicatoren: participatie en verloop van de screening ............................................ 4

2.3 Overzicht effectindicatoren: screening, opvolging en behandeling .................................................... 6

3. Evaluatie van het actieplan 2006-2012.............................................................................................................. 8

3.1 Nivellerering van de honorering van screening en niet-screeningsmammografieën........................ 8

3.2 Regelmatige feedback aan huisartsen en gynaecologen ........................................................................ 9

3.3 Onderzoek over sensibilisering ...............................................................................................................11

3.4 Sensibiliseringscampagnes .......................................................................................................................14

3.5 Aandacht voor marketing en communicatie .........................................................................................15

3.6 Fysisch-technische kwaliteitseisen ..........................................................................................................23

3.7 Regelmatige feedback aan radiologen over hun geleverde kwaliteit .................................................25

4. Evaluatie van de financiering 2006-2012 ........................................................................................................26

4.1 Mammografische eenheden .....................................................................................................................27

4.2 Centra voor borstkankeropsporing of regionale screeningscentra ...................................................27

4.3 Tweede lezers .............................................................................................................................................28

4.4 VIGeZ en Logo's ......................................................................................................................................28

4.5 Domus Medica ..........................................................................................................................................29

4.6 Heracles ......................................................................................................................................................29

4.7 Fysisch-technische instanties ...................................................................................................................30

4.8 Federale overheid ......................................................................................................................................30

4.9 Ziekenfondsen ...........................................................................................................................................30

4.10 Huisartsen en gynaecologen ....................................................................................................................30

4.11 Brumammo vzw ........................................................................................................................................31

4.12 Overzicht van de financiële middelen, 2005 en 2011 ..........................................................................31

5. Conclusies ............................................................................................................................................................32

Lijst van tabellen

Tabel 1: Kwaliteitsparameters voor bevolkingsonderzoek naar borstkanker in Vlaanderen, 2006-2012 ....... 3

Tabel 2: Indicatoren in verband met participatie, 2006-2012................................................................................. 4

Tabel 3: Indicatoren in verband met verloop van de screening, 2006-2012 ........................................................ 4

Tabel 4: Indicatoren in verband met screening, 2006-2012 ................................................................................... 6

Tabel 5: Indicatoren in verband met opvolging en behandeling, 2006-2012 ...................................................... 7

Tabel 6: Overzicht van sensibiliseringsacties, 2006-2012 .....................................................................................16

Tabel 7: Overzicht van financiële middelen voor bevolkingsonderzoek naar borstkanker, 2005 en 2011 ..31

Lijst van figuren

Figuur 1: Evolutie van de doelgroep van vrouwen voor bevolkingsonderzoek naar borstkanker (50-69-

jarigen), 2005-2011 ........................................................................................................................................................ 1

Figuur 2: Aandeel van elke leeftijdscategorie in de doelgroep die voor de eerste maal deelneemt in

Vlaanderen, 2012 ........................................................................................................................................................... 2

ii

Afkortingen

ADSEI Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie

BVO Bevolkingsonderzoek

CvKO Centrum voor Kankeropsporing

EMD Elektronisch medisch dossier

EU Europese Unie

FNAC Fine needle aspiration cytology (= cytologische punctie)

FOD Federale overheidsdienst

IMA Intermutualistisch Agentschap

IMC Interministeriële Conferentie

KCE Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg

Logo Loco-regionaal gezondheidsoverleg en -organisatie

LOK Lokaal overleg kwaliteitszorg

ME Mammografische eenheid

NUR Nationale Unie der Radiologen

O/E Intervalkankerincidentieratio (met O de geobserveerde intervalkankerincidentie

en E de achtergrondincidentie)

OCL Ondersteuningscel Logo’s

RIZIV Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering

SKR Stichting Kankerregister

TGR Technisch Geneeskundige Raad

TNM Tumour-Nodes-Metastases (Classificatie van maligne tumoren)

VAR Vlaamse Adviesraad

VAZG Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid

VIGeZ Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie

VLK Vlaamse Liga tegen Kanker

VVOG Vlaamse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie

1

1. Evaluatie van de Gezondheidsdoelstelling Vlaams bevolkingsonderzoek

naar borstkanker

In 2005 werd de Gezondheidsdoelstelling voor Vlaams bevolkingonderzoek naar borstkanker als

volgt geformuleerd: "Tegen 2012 verloopt het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker bij vrouwen van 50 tot en

met 69 jaar doelmatiger, d.w.z. voldoende vrouwen nemen deel, meer kankers worden tijdig gevonden en er gebeuren zo weinig

mogelijk overbodige onderzoeken. Concreet betekent dit:

dat ten minste 75% vrouwen uit de doelgroep deelnemen aan het bevolkingsonderzoek;

dat bij een eerste screening ten minste 25% en bij een vervolgscreening 30% van de gevonden (invasieve) kankers kleiner

is dan 1 centimeter;

dat het aantal verwijzingen van deelnemende vrouwen niet meer bedraagt dan 5%, zodat het aantal overbodige

onderzoeken wordt beperkt."

In het kader van deze Gezondheidsdoelstelling Vlaams bevolkingonderzoek naar borstkanker werd een

actieplan voor de periode 2006-2012 opgesteld. De evaluatie van dat plan wordt hieronder kort

besproken, te beginnen met de drie subdoelstellingen.

Subdoelstelling 1: dat ten minste 75% vrouwen uit de doelgroep deelnemen aan het

bevolkingsonderzoek

2005-2006 2011-2012

Participatiegraad 41,7% 51,2%

Conclusie: De deelnamegraad is over een termijn van 7 jaar toegenomen met bijna 10%. In de praktijk

komt dit neer op 104.027 extra vrouwen die op borstkanker gescreend werden. Voor een deel is dit

absolute aantal extra gescreende vrouwen te verklaren door een natuurlijke toename van de doelgroep

(waarbij meer vrouwen binnen de leeftijdscategorie vallen om uitgenodigd te worden), zie figuur 1.

Figuur 1: Evolutie van de doelgroep van vrouwen voor bevolkingsonderzoek naar borstkanker (50-69-jarigen), 2005-2011

Bron: Centrum voor Kankeropsporing.

Daardoor zijn de nieuwkomers voor het grootste deel vrouwen die 50 jaar geworden zijn en voor de

eerste keer voor het bevolkingsonderzoek naar borstkanker uitgenodigd worden, maar er zijn ook

vrouwen uit andere leeftijdgroepen die al in de doelgroep zaten en uiteindelijk toch nog instappen in het

programma. De volgende figuur geeft een overzicht van het aandeel van nieuwkomers per

leeftijdscategorie voor 2012.

2

Figuur 2: Aandeel van elke leeftijdscategorie in de doelgroep die voor de eerste maal deelneemt in Vlaanderen, 2012

Bron: Centrum voor Kankeropsporing.

Toch blijft de participatiegraad een heikel punt van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker, aangezien

de vooropgestelde deelname van 75% van de uitgenodigde vrouwen tegen 2012 niet bereikt werd.

Subdoelstelling 2: dat bij een eerste screening ten minste 25% en bij een vervolgscreening 30%

van de gevonden (invasieve) kankers kleiner is dan 1 centimeter

2006 2012

(Invasieve) tumoren kleiner dan 1 centimeter

bij eerste screening

(aanvaardbaar 25%)

29,0%

23,2%

bij vervolgscreening

(aanvaardbaar 25%, wenselijk 35%)

37,9%

30,8%

Conclusie: Het aantal gevonden invasieve kankers kleiner dan 1 centimeter bij vrouwen die zich een

eerste keer aanbieden voor screening haalt de Europese norm van minstens 25% niet in 2012 (23,2%).

Mogelijks heeft dit te maken met het feit dat een aantal nieuwkomers met een manifest borstletsel in de

periode 2005-2006 systematisch door de eerste lezers uit de screening werden gehaald en zonder tweede

lezing rechtstreeks naar het diagnostische circuit werden doorverwezen, terwijl door het toenemende

vertrouwen in de kwaliteit van het bevolkingsonderzoek bij de radiologen en het invoegen van een

spoedprocedure in het screeningsprogramma bij manifest borstletsel door het CvKO dit bij het aantal

nieuwkomers in de periode 2011-2012 minder het geval was. Het aantal gevonden invasieve kankers

kleiner dan 1 centimeter bij vrouwen met een vervolgscreening haalt in beide perioden de Europese norm

van minstens 25% (hoewel minstens 35% wenselijk is).

Subdoelstelling 3: dat het aantal verwijzingen van deelnemende vrouwen niet meer bedraagt dan

7% bij een eerste screeningsonderzoek, en niet meer bedraagt dan 5% bij een vervolgonderzoek,

zodat het aantal overbodige onderzoeken wordt beperkt

2006 2012

Aantal verwijzingen

bij eerste deelname (aanvaardbaar =< 7%, wenselijk =< 5%)

7,4%

5,4%

bij vervolgdeelname (aanvaardbaar =< 5%, wenselijk =< 3%)

4,0%

2,4%

3

Conclusie: Het aantal verwijzingen van deelnemende vrouwen die een eerste screening ondergingen is

sterk verminderd sinds 2006, en benadert in 2012 bijna de wenselijkheidgraad van minder dan 5%. Dit in

tegenstelling tot 2006, toen zelfs de aanvaardbare norm van minder dan 7% niet gehaald werd. Deze

evolutie wijst op een positieve leercurve van zowel de eerste als de tweede lezers. Het aantal verwijzingen

van deelnemende vrouwen die een vervolgscreening ondergingen is ook sterk verminderd, en zit in 2012

zelfs onder de wenselijkheidsnorm van minder dan 3%.

2. Evaluatie van de proces- en effectindicatoren 2006-2012

2.1 Samenvattende tabel

Wat het door de Vlaamse overheid georganiseerde bevolkingsonderzoek naar borstkanker betreft, geven

de kwaliteitsparameters in tabel 1 een overzicht van de evolutie tussen 2006 en 2012.

Tabel 1: Kwaliteitsparameters voor bevolkingsonderzoek naar borstkanker in Vlaanderen, 2006-2012

Parameter 2006 2012 Norm

Participatiegraad 2010-2011 41,7 51,2 > 75% wenselijk (Vlaamse norm)

Technische heroproepproportie 0,2 0,07 Aanvaardbaar <3%, wenselijk <1%

Radiografisch goede kwaliteitsproportie 90,7 93,7 >85%

Doorverwijzingspercentage: eerste ronde 7,4 5,4 Aanvaardbaar <7%, wenselijk <5%

Doorverwijzingspercentage:

vervolgronde 4,0 2,4 Aanvaardbaar <5%, wenselijk <3%

Verwerkingstijd 90% van dossiers 41 21 90% binnen 14 dagen (wenselijk) of 21

(aanvaardbaar) kalenderdagen

Kankerdetectiegraad: eerst ronde 6,1 5,5 >3 x IR (3,75)

Kankerdetectiegraad: vervolgronde 4,5 5,0 >1.5 x IR (1,8)

Positief predictieve waarde: eerste ronde

(max) 12,0 11,7 Geen norm

Positief predictieve waarde:

vervolgronde (max) 16,3 23,3 Geen norm

% invasieve tumoren: eerste ronde 79,5 83,3 80-90%

% invasieve tumoren: vervolgronde 79,9 86,5 80-90%

% invasieve tumoren ≤ 10 mm: eerste

screening 29 23,2 25%

% invasieve tumoren ≤ 10 mm:

vervolgscreening 37,9 30,8 25% (aanvaardbaar), 35% (wenselijk)

Klierstatus N-: eerste screening 72,2 68,8 70%

Klierstatus N-: vervolgscreening 75,7 74,8 75%

Stage II+: eerste screening 32,2 39,7 ≤ 30%

Stage II+: vervolgscreening 27,0 35,0 ≤ 25%

% borstsparend: eerste screening 69,4 74,4 Geen norm

% borstsparend: vervolgscreening 79,6 80,0 Geen norm

Parameter 2008 Norm

Geobserveerde intervalkankerratio

0-11 md na negatieve screening 22,9 <30%

Geobserveerde intervalkankerratio

12-23 md na negatieve screening 43,7 <50%

Bron: Centrum voor Kankeropsporing.

De meeste kwaliteitsparameters (kwaliteit van de apparatuur, radiologische kwaliteit,

doorverwijzingspercentages, kankerdetectiegraad en positief predictieve waarde) vallen in 2012 binnen de

Europese normen of wijken niet ver af van de norm. In Vlaanderen bedroeg de doorlooptijd van het

4

resultaat, tot en met 2011, méér dan de gewenste 21 kalenderdagen (met uitzondering van één centrum

voor borstkankeropsporing). In 2012 werd de doorlooptijd teruggebracht tot 21 kalenderdagen.

2.2 Overzicht procesindicatoren: participatie en verloop van de screening

Tabellen 2 en 3 geven een overzicht van procesindicatoren betreffende respectievelijk de participatie en

het verloop van de borstkankerscreening, op basis waarvan enkele conclusies getrokken worden.

Tabel 2: Indicatoren in verband met participatie, 2006-2012

2005-2006 2011-2012

Volledige doelgroep (1) 710.019 786.407

Toegelaten doelgroep (2) 676.348 783.195

Aantal uitnodigingen 648.829 764.689

Uitnodigingsproportie (op volledige doelgroep) (op toegelaten doelgroep)

91.3% 95,9%

97,3% 97,6%

Aantal weigeringen 4.322 511*

Weigeringsproportie (op volledige doelgroep) 0,67% 0,07%

Aantal afmeldingen (op volledige doelgroep) 39.611 28.438**

Afmeldingsproportie (op volledige doelgroep) 6,10% 3,72%

Participatie (totale) 298.406 402.398

Participatie eerste spoor 43.090 25.308

Participatie tweede spoor 245.279 373.751

Participatie onbekend spoor (3de spoor)^ 10.037 3.333

Participatieproportie (°) (op volledige doelgroep) Participatieproportie (op toegelaten doelgroep)

41,7% 44,1%

51,2% 51,4%

Aantal verwijzers 4.590 4.130

Dekking(sgraad) 41,7% 51,2%

Dekking door niet-screeningsmammografie 21% Onbekend

Dekking door alle types mammografie 63% Nog niet bekend

Weigering-opvolging-door-centrumproportie 1,2% 0,6%

Screeningsinterval (gemiddelde of verdeling) Gemiddelde: 28 maanden

Mediaan: 26 maanden Gemiddelde: 27,7 maanden

Mediaan: 24 maanden

Heruitnodigingsproportie Nil Nil

Uitnodigingsproportie eerste spoor 6,1% 3,2%

Herhalingsproportie Nil Nil

Opmerkingen:

(1) Cijfers van de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (ADSEI).

(2) Cijfers uit het Verrijkt Personenregister.

* en ** Onvolledige registratie.

^ Spoor 3 wordt gedefinieerd als het onbekende spoor, met in 2011-2012 een opkomstpercentage van 0,4%.

(°) Indicatoren die door de Europese Unie aanbevolen worden.

Bron: Centrum voor Kankeropsporing.

Tabel 3: Indicatoren in verband met verloop van de screening, 2006-2012

2006 2012

Derde lezingen 18.768 10.387

Proportie derde lezingen (op toegelaten doelgroep)

6,3% 2,6%

Recall rate (early) (°) Niet te bepalen Niet te bepalen

Afwijkende screening 13.530 12.053

Oproep-voor-opvolgingproportie (°) 4,5% 3,0%

5

2006 2012

Proportie tijdige resultaten arts (binnen 15 kalenderdagen) (°)

42,5% 59,6%

Proportie tijdige resultaten arts (binnen 21 kalenderdagen) (°)

62,2% 80,6%

Tweede lezingen 298.226 402.313

Resultaat arts 298.226 402.313

Proportie resultaten arts 100,0% 100,0%

Resultaat vrouw 298.226 402.313

Proportie resultaten vrouw 100,0% 100,0%

Opvolgingsproportie (gekende opvolging) 78,1% 88,5%

Proportie tijdige opvolging (screening inbegrepen)

90% binnen de 52 dagen 90% binnen de 35 dagen

Target optical density (°)* Niet beschikbaar Niet beschikbaar

Spatial resolution (°)* Niet beschikbaar Niet beschikbaar

Referentiedosis (°)* Niet beschikbaar Niet beschikbaar

Treshold contrast visibility (°)* Niet beschikbaar Niet beschikbaar

Geïnformeerde-vrouwenproportie (°) 99,1% 99,5%

Tevredenheid vrouwen (°) Geen cijfers beschikbaar Nog geen cijfers

beschikbaar

Goede radiografische kwaliteit 270.592 379.723

Radiografisch-goede-kwaliteitsproportie (°) 90,7% 94,4%

Radiografisch-slechte-kwaliteitsproportie 9,3% 5,6%

Radiografisch-slechte-fysisch-technische kwaliteitsproportie

2,7% 0,9%

Radiografisch-slechte-positioneringproportie 4,3% 4,0%

Radiografisch-slechte-fysisch-technische-kwaliteit-en-positioneringproportie

1,0% 0,2%

Radiografische-slechte-kwaliteit-zonder-technische-herhalingsproprtie

1,3% 0,5%

Technische-herhalingsproportie (°) (uitgevoerd) 67% 73%

Eerste lezingen 298.233 402.333

Additional imaging rate (°) 0,0% 0,0%

Opmerkingen: * Indicatoren waarvan de berekening in de toekomst gepland wordt.

(°) Indicatoren die door de Europese Unie aanbevolen worden.

Bron: Centrum voor Kankeropsporing.

Conclusies op basis van de procesindicatoren:

1. De volledige doelgroep wordt bijna integraal uitgenodigd

2. Er werden 104.027 vrouwen meer gescreend in de periode 2011-2012 dan in de periode 2005-2006

3. Het aandeel vrouwen die via spoor 1 naar het bevolkingsonderzoek voor borstkanker verwezen

worden halveert bijna van 5,9% in 2005-2006 tot 3,2% in 2011-2012

4. Het screeningsinterval benadert de 24 maanden, of de voorgeschreven 2 jaar

5. Het aantal derde lezingen daalt sterk (2,6% in 2012 versus 6,3% in 2006), evenals het aantal vrouwen

dat teruggeroepen wordt voor bijkomend onderzoek (3% in 2012 versus 4,5% in 2006)

6. Het percentage gekende opvolging neemt toe van 78,1% in 2006 tot 88,5% in 2012

7. De radiografische kwaliteit van de screeningsonderzoeken blijft toenemen

6

2.3 Overzicht effectindicatoren: screening, opvolging en behandeling

In tabellen 4 en 5 worden effectindicatoren met betrekking op respectievelijk de borstkankerscreening en

de opvolging en behandeling in geval van een afwijkend screeningsresultaat opgelijst. Het hoofdstuk

wordt afgesloten met enkele besluiten op basis van de analyse van de effectindicatoren.

Tabel 4: Indicatoren in verband met screening, 2006-2012

2006^ 2012^

Aantal gescreende vrouwen Aantal gedetecteerde kankers

298.226 1.577

402.313 2.033

Detectiegraad (‰ gescreende vrouwen) 5,29‰ 5,05‰

Detectiegraad in situ kankers N = 332; 1,11‰ N = 358; 0,89‰

Detectiegraad invasieve kankers N = 1245; 4,17‰ N = 1675; 4,16‰

Detectiegraad 10 mm N = 351; 1,18‰ N = 457; 1,14‰

Detectiepercentage DCIS 21,1% 17,6%

Detectiepercentage invasieve kankers 78,9% 82,4%

Detectiepercentage 5 mm° 6,4% 5,7%

Detectiepercentage 10 mm° 21,8% 21,6%

Detectiepercentage ≤ 20 mm° 38,6% 41,4%

Detectiepercentage 20 mm°° Niet beschikbaar 23,8%

Detectiepercentage N-negatief * 74,3% 72,0%

Detectiepercentage M- 99,0% 93,6%

Detectiepercentage G1 Niet te halen uit database Niet te halen uit database

Achtergrondincidentie 1,76°% (volgens kankerregister

Nederland) 3,88°%

(volgens SKR in 2000)

Detectie-achtergrondincidentieratio°°° 3,0 2,9

Intervalkankers 291 Niet beschikbaar

Kans op intervalkanker 0,25% Niet beschikbaar

Intervalkankerincidentie 16,5% Niet beschikbaar

Intervalkankerincidentieratio – 2008°°°° 1-11 maand 12-23 maand

22,9% 43,7%

Niet beschikbaar

Terecht positief 1.577 2.033 (+38 andere kankers, niet verder meegerekend)

Terecht positief (invasieve) 1.245 1.675

Terecht-positievenproportie 11,65% 20,67%

Vals-positief Ontbrekende gegevens

8.979 2.974

7.858 2.162

Vals-positievenproportie 66,4 78,4%

Terecht negatief 284.696 (onder voorbehoud) 384.435 (onder voorbehoud)

Specificiteit bij benadering 95% (onder voorbehoud) 98% (onder voorbehoud)

Positief voorspellende waarde 12,2% 20,3%

Negatief voorspellende waarde 9,4% 16,7%

Opmerkingen: ^ Enkele belangrijke indicatoren met betrekking tot screening, zoals aantal te screenen vrouwen ('number needed tot screen' voor afwijkende screeningsresultaten en voor kankers, de gestandaardiseerde detectieratio, (non-)specificiteit en sensitiviteit zijn (nog) niet te berekenen. ° Opsplitsing van invasieve tumoren =< 20 mm. °° Invasieve tumoren > 20 mm, onbekenden en tumoren met chemopreventie vooraf niet inbegrepen. °°° Detectie-achtergrondincidentieratio: voor eerste en vervolgscreening samen. Wegens ontbreken van de cijfers voor Vlaanderen, worden voor de achtergrondincidentie cijfers van Nederland gebruikt. De detectie bedraagt 5,29°% voor 2006 en 5,05°% voor 2012. °°°° Geobserveerde intervalkankerratio na niet-afwijkende mammografie; er bestaan ook intervalkankers bij afwijkende mammografieën maar met een negatieve uitkomst na bijkomende onderzoeken. Deze worden hier niet bij geteld.

7

* Probleem hier is dat intussen de sentinelkliertechniek werd geïntroduceerd, en dat meer seriële coupes worden onderzocht, evenals het gebruik van immunohistochemische technieken, waardoor een vergelijking tussen de beide perioden niet meer conform is. De kans om toch een micro-invasie van kankercellen te vinden is toegenomen. Bron: Centrum voor Kankeropsporing.

Tabel 5: Indicatoren in verband met opvolging en behandeling, 2006-2012

2005-2006 2011-2012

Mortaliteitsreductie Nog niet bekend Nog niet bekend

FNAC-mislukkingproportie Niet geregistreerd Niet geregistreerd

FNAC-mislukking-bij-kankerproportie (maligne) Niet geregistreerd Niet geregistreerd

Preoperatieve-diagnoseproportie Niet beschikbaar Niet beschikbaar

Proportie tijdige behandeling Niet beschikbaar Niet beschikbaar

Biopsiefrequentie (open en gesloten) 2.661 3.428

Open-biopsieproportie bij afwijkend screeningsresultaat

Niet beschikbaar Niet beschikbaar

Open-biopsieproportie bij opvolgingsonderzoek Niet beschikbaar Niet beschikbaar

Benigne-biopsiefrequentie 747 968

Benigne-biopsie-onder-30gramproportie Niet geregistreerd Niet geregistreerd

Benigne-maligne-biopsieratio 0,41 Niet geregistreerd

Correcte-markeringsproportie (niet palpabel) Niet beschikbaar Niet beschikbaar

Vriescoupeloze-kankerproportie Niet beschikbaar Niet beschikbaar

Excisie-met-succes-voor-niet-palpabele-letselsproportie

Onvolledige registratie Onvolledige registratie

Excisie-met-succes-voor-preoperatief-gekende-kankersproportie

Onvolledige registratie Onvolledige registratie

Excisie-met-vrije-randenproportie* Niet beschikbaar Niet beschikbaar

Noduli-behoudproportie (in situ) 65,7% 89,0%

Noduli-excisieproportie (invasief) 86,1% 36,8%

Opmerking: * Niet apart geregistreerd. Indien de snijrand tekens vertoont van transitie door de tumor, wordt de excisie ruimer, soms leidend tot een mastectomie. Bron: Centrum voor Kankeropsporing.

Conclusies op basis van de effectindicatoren:

1. Ondanks de lagere proportie van recalls (oproep voor opvolgproportie: 4,5% in 2006 en 3,0% in

2012), blijft de kankerdetectiegraad stabiel. Dit impliceert dat het aantal gedetecteerde kankers niet

daalt, ondanks het feit dat er 33% minder vrouwen niet ‘ten onrechte’ (voor zover gerapporteerd)

worden teruggeroepen

2. Het detectiepercentage van in situ kankers daalt onder de 20% (17,6% in 2012), wat impliceert dat

het detectiepercentage van invasieve borstkankers meer dan 80% bedraagt

3. De detectiegraad van borstkankers ≤ 10 mm blijft dezelfde (1,18% in 2006 en 1,14% in 2012)

4. Het aantal N-tumoren daalt, waarschijnlijk door het gebruik van de sentineltechniek, het verder

doorgedreven onderzoek van de klieren, en het gebruik van immunohistochemische technieken,

waardoor de kans op het vinden van metastasen toeneemt

5. Door het minder aantal heroproepen, en de stabilisatie van de kankerdetectiegraad, verdubbelt de

terecht-positievenproportie tot 20,67% in 2012

6. Wegens het niet kennen van het aantal vals-negatieven, is het nog niet mogelijk de sensitiviteit te

berekenen. Daardoor kunnen we ook de specificiteit slechts bij benadering weergeven; deze steeg van

95% in 2006 tot 98% in 2012

7. De benigne-malignebiopsieratio blijft 0,4 bedragen over de periode 2006-2012, wat onder de

Europese norm van 0,5 is. Dit betekent dat bij elke 7 interventies, er 5 borstkankers bevestigd

worden.

8

3. Evaluatie van het actieplan 2006-2012

Voor het bereiken van de eerste subdoelstelling van de gezondheidsdoelstelling voor Vlaams

bevolkingonderzoek naar borstkanker (nl. dat ten minste 75% vrouwen uit de doelgroep deelnemen aan

het bevolkingsonderzoek) werden verschillende acties ondernomen. Hieronder worden de belangrijkste

acties opgelijst en besproken.

3.1 Nivellerering van de honorering van screening en niet-screeningsmammografieën

Een belangrijke verklaring voor het niet behalen van de eerste subdoelstelling (75% participatie) is dat een

deel van de screeningsmammografieën als diagnostische mammografieën wordt geregistreerd en dus niet

meetelt in de participatiecijfers. Volgens het achtste rapport van het Intermutualistisch Agentschap (IMA)

liet in de periode 2009-2010 21% van de vrouwen in de doelgroep een diagnostische mammografie nemen

in Vlaanderen.1 De bevraging over borstkankeropsporing in de Nationale Gezondheidsenquête van 2008

toont dat 71,3% van de Vlaamse vrouwen tussen 50 en 69 jaar een mammografie heeft laten uitvoeren in

de afgelopen twee jaar.2 Hoewel 89% van de Vlaamse vrouwen tussen 50 en 69 jaar aangeeft dat ze de

uitnodigingsbrief ontvangen heeft, zegt slechts 28% dat ze een screeningsmammografie gehad heeft, wat -

gegeven de "deelnamegraad" van 71,3% - impliceert dat het merendeel van de vrouwen geen

mammografie laat uitvoeren volgens de criteria van het nationaal programma voor vroegtijdige opsporing

van borstkanker. Deze bevinding wordt bevestigd door RIZIV-gegevens voor 2007-2008, waaruit blijkt

dat de dekkingsgraad van de borstkankerscreening bij patiënten die tijdens het jaar de huisarts raadplegen

69% is, waarvan 23% buiten het georganiseerde bevolkingsonderzoek naar borstkanker.3

De systematische review van internationale kosteneffectiviteitsstudies (zie samenvatting van de studie over

kosteneffectiviteit van kankerscreening in bijlage G van het conferentieboek) toont aan dat tweejaarlijkse

mammografische screening van vrouwen tussen de 50 en 69 jaar de meest kosteneffectieve strategie van

borstkankerscreening zou zijn.4 Er is in België een belangrijk prijsverschil, zowel voor de burger als voor

de ziekteverzekering, tussen de tarieven die het RIZIV hanteert voor screening binnen en buiten het

bevolkingsonderzoek. Het nemen van een screeningsmammografie met eerste lezing in het kader van het

bevolkingsonderzoek naar borstkanker kost 59,49 euro en 5,95 euro voor een tweede lezing. Voor de

deelnemer aan het bevolkingsonderzoek is dit onderzoek gratis. Voor een diagnostische mammografie

met echografie kost dit meer voor zowel de gebruiker (12,4 euro voor de mammografie en 9,78 euro voor

de echo bij rechthebbenden zonder voorkeurregeling) als de ziekteverzekering (80,21 euro voor de

mammografie en 34,19 euro voor de echo).

Het verhinderen van het oneigenlijke gebruik van een niet-screeningsmammografie werd om

bovenstaande redenen na herhaalde pogingen door de verschillende gemeenschappen op de agenda van

de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid (IMC) geplaatst (zie verslagen IMC, laatste dateert van

30 september 2013). De Interkabinettenwerkgroep ‘Kankerplan’, een werkgroep binnen de IMC, werd op

regelmatige basis geïnformeerd over de besprekingen in het RIZIV in verband met de geplande

aanpassingen van de nomenclatuur betreffende de mammografische screening. De federale minister

verantwoordelijk voor volksgezondheid verbond zich ertoe om overleg in de werkgroep ‘Kankerplan’ te

organiseren over het voorstel dat hieromtrent in voorbereiding was in de Technisch Geneeskundige Raad

(TGR) van het RIZIV. Het RIZIV heeft aan de werkgroep het betreffende ontwerpdocument bezorgd en

een overleg met de Gemeenschappen en de referentiecentra georganiseerd op basis van het voorstel dat

door de TGR werd uitgewerkt. Het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid (VAZG) heeft op dit

voorstel enkele belangrijke opmerkingen geuit betreffende:"

[1] het behouden van het huidige nomenclatuurnummer en de hierbij voorziene modaliteiten voor

screeningsmammografie;

[2] de toepassing van het nomenclatuurnummer ‘gewone’ mammografie voor de leeftijdsgroep 50-69

jaar enkel toe te laten op indicatie en niet meer voor screening.

9

De Vlaamse overheid is geen vragende partij voor andere nomenclatuuraanpassingen, maar staat achter

eventuele nomenclatuuraanpassingen die drempels verlagen voor vrouwen met een verhoogd risico.

Sommige voorgestelde aanpassingen inzake nomenclatuur zijn verwarrend en kunnen contraproductief

zijn voor een evidence-based screeningsbeleid, ondermeer de uitbreiding van de leeftijdsgroep voor

screening van asymptomatische vrouwen zonder verhoogd risicoprofiel (40-49 jaar en 70-74 jaar)."

Teneinde het standpunt van alle betrokken actoren te verduidelijken, werd een Ronde Tafel georganiseerd

door de federale minister op 6 september 2011. Op basis van de besproken punten, heeft het RIZIV de

eventuele pistes onderzocht en een aangepast voorstel ontwikkeld. Een tweede Ronde Tafel werd

georganiseerd op 13 maart 2012 om in alle transparantie de pistes voor aanpassing te presenteren die

voorgesteld werden door de experten van de dienst Geneeskundige Verzorging van het RIZIV die het

voorstel verder op punt gesteld hebben, rekening houdend met rapport 129 (2010) van het Federaal

Kenniscentrum voor Gezondheidszorg (KCE) over de borstkankeropsporing tussen 40 en 49 jaar, het

KCE rapport 172 (2012) over de risicofactoren en aangewezen opsporingstechnieken voor borstkanker en

het KCE-rapport 176 (2012) over de borstkankeropsporing tussen 70 en 74 jaar.5,6,7

Op basis van het overeengekomen voorstel van het RIZIV (evidence-based en ondersteund door het

advies van het KCE), hebben in de loop van 2012 technische besprekingen plaatsgevonden met het

federaal kabinet, de FOD Volksgezondheid, het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg en

het RIZIV. De gemeenschappen en andere actoren betrokken bij het bevolkingsonderzoek werden hierbij

niet meer actief betrokken. In februari 2013 heeft het RIZIV zoals gevraagd een nota aan het federale

kabinet overgemaakt met de budgettaire impact van de maatregelen. Op basis van de voorgestelde

aanpassingen van de nomenclatuur betreffende de mammografie en op basis van de door het RIZIV

berekende gegevens, zou de federale minister een beslissing nemen, en deze vooraf bespreken op de IMC.

Tot nu toe heeft er echter nog geen verdere bespreking van de aanpassing van de nomenclatuur

plaatsgevonden tijdens de IMC.

3.2 Regelmatige feedback aan huisartsen en gynaecologen

Door regelmatige feedback aan huisartsen en gynaecologen over hun profielen inzake voorschrijfgedrag,

werd actie ondernomen om hun engagement te versterken en hen aan te moedigen correct mee te werken

aan het bevolkingsonderzoek en om huisartsen en gynaecologen te mobiliseren om vrouwen aan te sporen

deel te nemen hetzij via verwijzing, hetzij via oproep.

Een belangrijke vaststelling in de voorbije jaren is dat het aandeel via spoor 1 (verwijzing door een arts)

blijft afnemen (< 5%; 3,2% in 2011-2012) ten voordele van spoor 2 (deelname na een uitnodigingsbrief).

Het is en blijft de taak van de (huis)arts om de vrouw goed te informeren over de voor- en nadelen van

screening. De Vlaamse Vereniging voor Gynaecologie en Obstetrie (VVOG), Domus Medica en de

Nationale Unie van Radiologen (NUR) zijn lid van de Vlaamse werkgroep Bevolkingsonderzoek naar

borstkanker. De gedragenheid van het bevolkingsonderzoek werd in samenwerking met het Centrum voor

Kankeropsporing versterkt door specifieke acties en projecten uit te voeren naar deze beroepsgroepen:

Het doel van het project ‘preventiebonus’, uitgevoerd door de Universiteit Antwerpen, werd als

volgt omschreven: “Dit project heeft als doel te onderzoeken of door het invoeren van een

systeem van preventiebonus ter ondersteuning van huisartsen en gynaecologen de totale

participatiegraad van de borstkankerscreening stijgt.8 De doelgroep waar het project zich direct op

richt zijn huisartsen en gynaecologen. Indirect richt het project zich op de vrouwen in de

leeftijdsgroep van 50 tot en met 69 jaar die deel uitmaken van de praktijkpopulatie van de artsen.

Door de artsen een preventiebonus aan te bieden willen we hen stimuleren om hun patiënten

vaker aan te sporen om deel te nemen aan de borstkankerscreening”. De internationale

wetenschappelijke onderbouw voor het systeem van preventiebonus was beperkt. Het project

ging van start op 1 december 2008 en wordt afgerond op 30 juni 2011. In het project werd

10

gewerkt met een interventie- en controlegroep. De resultaten van het project preventiebonus

kunnen als volgt worden samengevat:

o Uit de resultaten van dit pilootproject blijkt dat het niet zinvol is om dit project verder te

zetten of uit te breiden.

o Het leverde wel enkele interessante elementen op die verder moeten onderzocht worden:

Mogelijkheid onderzoeken om de noemer (d.i. alle vrouwen binnen de leeftijdsgroep

van 50-69 jaar die in Vlaanderen wonen) uit te zuiveren, door onder meer na te

vragen of er prevalentiecijfers beschikbaar zijn bij de Stichting Kankerregister, cijfers

over het aantal mammectomieën in deze doelgroep beschikbaar bij het IMA en

gebruik maken van de weigeringen, beschikbaar bij het Consortium;

Onderzoeken of de gemeenten die positief uitspringen wat betreft de participatie kan

gekoppeld worden aan ‘actieve’ huisartsenkringen (vb. Mol);

Of de daling van spoor 1 groter/kleiner is bij screeningscentra Antwerpen en Brugge

ten opzichte van de andere centra die niet de 30 maanden aanhouden tussen spoor 1

en spoor 2;

Andere uitnodigingssystemen onderzoeken zoals e-mail, SMS, …;

Onderzoeken of er verschillen optreden tussen de Kruispuntbank en de ADSEI-

cijfers;

Per gemeente onderzoeken of er meer diagnostische mammografieën worden

voorgeschreven aan de hand van IMA-gegevens, zodat de sensibiliseringacties

gerichter kunnen gebeuren. Het is immers belangrijk om de sensibilisering aan te

passen aan de doelgroep (nl. enerzijds vrouwen/artsen overtuigen om via het

screeningscircuit i.p.v. het diagnostisch circuit deel te nemen of anderzijds

vrouwen/artsen overtuigen om zich regelmatig te laten onderzoeken bij niet-

deelnemers).

o Het is niet eenvoudig om deze conclusies door te trekken naar andere vormen van ‘target

payment’, zoals voor griepvaccinatie en baarmoederhalskankerscreening. Bij deze moet

de arts de handeling zelf stellen, terwijl bij het bevolkingsonderzoek naar borstkanker een

doorverwijzing volstaat. In deze studie werd ook niet het gedrag van de huisarts ten

overstaan van preventie onderzocht, maar enkel of hij al dan niet de vrouwen uit de

doelgroep heeft doorverwezen.

Het huisartsenproject heeft als doel enerzijds de huisartsen meer bij de screening te betrekken

en anderzijds de niet-deelnemers of onregelmatige deelnemers aan te zetten tot deelname aan de

hand van een brief verstuurd door de huisarts. Hierbij wordt het administratieve deel uitgevoerd

door het Centrum voor Kankeropsporing (CvKO), namelijk het opstellen van een lijst van

vrouwen die volgens de recentste informatie niet gescreend werden op borstkanker en die kunnen

toegewezen worden aan een huisarts. Tezamen met de lijst wordt ook een aangepaste brief

bezorgd zodat de huisarts het initiatief kan nemen om de vrouw per brief aan te sporen om deel

te nemen aan het bevolkingsonderzoek. Daar regelmatig overleg en interacties tussen huisarts en

CvKO nodig zijn in dit project wordt ook de aandacht van het huisarts voor de screening gewekt.

Dit proefproject wordt wegens zijn gunstige resultaten (tot 18% respons in een pilootfase in

West-Vlaanderen) uitgebreider uitgetest in Vlaanderen. Momenteel zijn er een 66

huisartsenpraktijken, verspreid in gans Vlaanderen, die in dit project gestapt zijn. Een evaluatie zal

begin 2014 uitgevoerd worden, en indien het resultaat gunstig beoordeeld wordt, zal dit project

allicht op grotere schaal geïmplementeerd worden. Enkele voorwaarden bij een verdere

uitbreiding zijn onder meer de machtigingen inzake gegevensdeling en privacy aanvragen en het

stimuleren van de software vendors om hun pakketten voor huisartspraktijken in staat te stellen

automatisch resultaten te laten integreren in het elektronisch medisch dossier (EMD) en om hun

software zo op te bouwen dat de huisarts snel en eenvoudig lijsten kan trekken. Huisartsen op

hun beurt moeten geresponsabiliseerd worden over het correct gebruik van het EMD. Dit is de

11

verantwoordelijkheid van de beroepsgroep, maar wordt ook gestimuleerd via projectfinanciering,

o.a. vanuit de eerste lijn en federaal.

De communicatie over bevolkingsonderzoek naar kanker houdt ook risicocommunicatie in, nl. het

volledig op de hoogte brengen van de vrouw over alle belangrijke aspecten van een voorgestelde

handeling, in dit geval kankeropsporing, door onder andere informatie over de levenslange kans op het

krijgen van de aandoening en de kans eraan te overlijden en/of te lijden aan ernstige morbiditeit. Indien

mogelijk wordt ook de kans op korte termijn vermeld. Daarnaast krijgt de vrouw informatie over de kans

op een afwijkend (positief) resultaat van de screening en het deel van de positieve tests dat echt positief

blijkt te zijn. Daar hoort ook een beschrijving bij van de onderzoeken die ondergaan moeten worden om

de diagnose te bevestigen. Ook de kans op vals-negatieve resultaten moet worden vermeld. Ten slotte

moeten risico’s, nevenwerkingen en kostprijs van het onderzoek (met verschillende kosten voor

verschillende patiëntencategorieën) worden meegedeeld in elke communicatie omtrent

bevolkingsonderzoek. Omwille van de controverse in de wetenschappelijke literatuur én in de media moet

er een eenduidige boodschap over de voor- en nadelen van een bevolkingsonderzoek gegeven worden.

Het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg is momenteel een beslissingshulp aan het

ontwikkelen om de vrouwen te helpen om een geïnformeerde keuze te maken bij

borstkankerscreening (binnen en buiten de doelgroep). Bij het correct communiceren over het

bevolkingsonderzoek is het belangrijk om het verschil tussen het absolute (op niveau van het individu) en

relatief risico (op niveau van de bevolking) op een zo eenvoudige manier uit te leggen.

Het verstrekken van individuele feedback over het voorschrijfgedrag (i.c. mammografieën) van de

gynaecologen en huisartsen in Vlaanderen kan de artsen enerzijds informeren over de meest recente

wetenschappelijke aanbevelingen met betrekking tot de vroegtijdige opsporing van borstkanker in de

algemene bevolking en de artsen anderzijds cijfers aanreiken over het aantal vrouwen uit hun

patiëntenbestand (behorende tot de doelpopulatie van 50 tot en met 69 jaar) die onderzocht werden door

middel van mammografie. De Nationale Raad voor Kwaliteitspromotie heeft in 2006 en 2009 aan

huisartsen, gynaecologen en radiologen individuele feedback ambulante voorschrijfgegevens

bezorgd. Deze feedback kon dienen als instrument voor auto-evaluatie en kwaliteitsbevordering,

ondermeer via bespreking en reflectie in de LOK-groepen. Hiernaast heeft het RIZIV

sensibiliseringcampagnes uitgevoerd voor de voorschrijvers “Onnodige blootstelling aan stralingen

vermijden” in 2010 en voor de voorschrijvers en het grote publiek in 2012 “Medische beelden zijn geen

familiekiekjes!”.

3.3 Onderzoek over sensibilisering

Sensibiliseringsinitiatieven moeten op goede gegevens gebaseerd zijn, geëvalueerd worden en zonodig

bijgestuurd worden. Bovendien moet sensibilisering naar de doelgroep gedifferentieerd worden in functie

van de niet-bereikte vrouwen, de drop-outs en de vrouwen die ten onrechte een diagnostische

mammografie krijgen. In de periode 2006-2012 werd hierover door verschillende instanties heel wat

onderzoek verricht met betrekking tot sensibilisering inzake bevolkingsonderzoek naar borstkanker.

Vanaf het najaar van 2006 tot en met 2008 werd door de Ondersteuningscel Logo’s (OCL), onder

leiding van prof. dr. Guido Goelen, onderzoek verricht vanuit het standpunt dat het voor de

sensibilisering, in dit geval voor borstkankeropsporing, nuttig kan zijn te weten welke informatie de

mensen tot wie men zicht richt reeds hebben en hoe zij er tegenover staan.9 De bedoeling was op Vlaams

niveau een beeld te krijgen van de relevante kennis van de vrouwen uit de doelgroep van de

borstkankeropsporing en wat zij er over denken. Het was niet de verwachting dat dit onderzoek geheel

nieuwe inzichten in de kennis en mening van de vrouwen van 50 tot 69 zou verschaffen. Op dit gebied is

al veel onderzoek gebeurd en deze doelgroep is ons ook op andere manieren vertrouwd. Het was wel de

12

bedoeling er een nauwkeuriger beeld van te krijgen. De verkregen informatie kan van nut zijn voor de

sensibilisering. Drie conclusies kunnen voorgesteld worden:

o Eén derde van de vrouwen mét, en nog een groter deel van de vrouwen zonder mammografie in

de voorbije twee jaar, vindt minstens één van de klassieke drempels relevant. De drie

voornaamste zijn: “het doet te veel pijn”, “vergeten de tijd te plannen” en “bang te weten te

komen dat er iets mis is”. Vooral “vergeten de tijd te plannen” lijkt vatbaar voor interventies.

o De kennis in verband met borstkankeropsporing is goed met uitzondering van het vertrouwen in

borstzelfonderzoek en voor zover men geen kwantitatieve vragen stelt. Net zoals in het

buitenland zijn er aanwijzingen dat de voordelen van de borstkankeropsporing worden overschat.

Men overschat echter ook de nadelen.

o Twee derde van de respondenten verklaren dat de familie erg betrokken is bij medische

beslissingen. Daar kan mee rekening gehouden worden wanneer bij overleg over de mate waarin

de sensibilisering zich ook tot de omgeving van de vrouw dient te richten.

Ook in 2010 werd in opdracht van het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie

(VIGeZ) door B. Boonen, op basis van een stand van zaken van borstkankerscreening in Vlaanderen en in

een internationale context, een ontwerprapport opgesteld.10 Dit rapport schetst een kader van toekomstige

keuzes die participatie aan het borstkankerscreeningsprogramma moeten verhogen via een efficiënte en

kwaliteitsvolle communicatie en sensibilisering. Kort overzicht van de conclusies rond communicatie in

dit rapport:

o Meer onderzoek is nodig over de kwaliteit van het geschreven communicatieproces om een

geïnformeerde deelname van vrouwen aan de screeningsprogramma's te garanderen;

o De geschreven informatie(brochures) zijn voldoende om de algemene informatie over

borstkanker en het screeningsprogramma over te brengen;

o Voor het uitnodigen tot deelname volstaat het verzenden van een brief met de uitnodiging en een

extra brochure. Een extra niveau van informatie kan worden verstrekt voor gebruikers die meer

informatie wensen;

o Informatie over borstkankeronderzoek moet verspreid worden vóór de leeftijd van deelname aan

het programma (vanaf 40 jaar);

o De brochure is een efficiënte methode om bij gebruikers de kennis van screening te verbeteren;

o De bijsluiter bij de uitnodiging moet informatie bevatten over borstkanker, screening,

doelpopulatie, de screeningstest, bereik screening (aard, doel, procedure, geldigheidsduur,

voordelen, risico's en resultaten) en diagnostische bevestigingstests, over hoe verder wordt

behandeld en hoe men meer informatie kan krijgen;

o Het programma bevat weinig begrijpelijke informatie over de risico's. Het gebruik van

pictogrammen en grafische voorstellingen vergemakkelijkt het begrijpen van de risico's;

o Gebruikers verkiezen resultaten te ontvangen van de gezondheidszorgverstrekker, zeker voor de

bevestiging van de diagnose;

o Het is nodig om in oproepbrieven informatie bij te sluiten om emotionele schade te beperken;

o Betere strategieën moeten ontwikkeld worden voor het ontwerpen van een schriftelijke informatie

die nog beter is afgestemd op de verwachtingen van de gebruikers;

o Rol van de media: media zijn belangrijk in het beïnvloeden van individuele beslissingen. Het is

belangrijk samen te werken met de media en hen actuele, accurate en omvattende informatie te

geven en hen proactief en op een regelmatige basis te benaderen;

o Zorgverleners zijn gewoon om in te gaan op de wensen van de patiënt en niet om preventieve

boodschappen te brengen;

o Andere problemen:

Toegankelijkheid informatie in verschillende formats

Gebrek aan duidelijkheid bij zorgverleners

Communicatie skills zorgverleners

13

Gezondheidskennis consument

Communicatie paradox

Ontwikkelen van informatie gericht op de klant

o Sensibilisering en communicatie verlopen te fragmentarisch met te weinig aandacht over hoe de

inhoud gepresenteerd wordt;

o Teveel communicatie en sensibilisering gebeurt naar reeds overtuigde groepen;

o Te veel rationeel en weinig emotioneel: inspelen op hun angsten en gebruik maken van reframing

technieken (negatieve naar positieve, gebruik van metaforen, analogieën enz.) om meningen te

doen veranderen;

o Te weinig consistent en ontbreken van goede info over de context (verstaan screening, verstaan

voor en nadelen etc..).

In dit rapport werden ook enkele keuzes en aanbevelingen voor toekomstig onderzoek gemaakt:

o Review beslissingsproces en deelname;

o Onderzoek naar hoe barrières kunnen verminderd worden in lage participatiegroepen en

kansengroepen, met name etnische groepen (Turken en Marokkanen);

o Onderzoek naar het bestaan van andere factoren (buiten de reeds gekende door ons) die

deelname beïnvloeden:

o Verder onderzoek naar non-participanten en drop-outs (reeds in uitvoering door het IMA);

o Onderzoek naar satisfactie met de dienstverlening (ME) (reeds in uitvoering door de Universiteit

Antwerpen);

o Onderzoek naar late instappers.

o Onderzoek bij gynaecologen naar praktijken en motieven: focusgroepen.

Een keuzematrix moet toelaten prioriteiten te bepalen. Enkele voorbeelden van projecten werden reeds

ingevuld.

In 2011 publiceerde het Intermutualistisch Agentschap, in samenwerking met de drie gemeenschappen

en de Stichting tegen Kanker, het rapport “Karakterisering van niet-gescreende vrouwen”, waarin

onder andere het socio-economische profiel van niet-deelnemers aan het Vlaams bevolkingsonderzoek

naar kanker onder de loep werd genomen. De kennis over non-participatie is immers heel belangrijk voor

het ontwikkelen en organiseren van sensibiliseringsinitiatieven die afgestemd zijn op de doelgroep. Uit

deze studie blijkt duidelijk dat het niet alleen vrouwen uit de economisch zwakkere groepen zijn die niet

deelnemen (68% van vrouwen met leefloon en 63% van werkzoekenden met wacht- of

overbruggingsuitkering), maar ook vrouwen die werken als zelfstandige in hoofdberoep (59% niet-

participatie) of in bijberoep (57% niet-participatie).

Uit de eerste analyse van de resultaten blijkt dat bij 95% van de vrouwen die in de voorbije jaren een

gynaecoloog raadpleegden, ook een borstonderzoek (zowel een screeningsmammografie als een

diagnostische mammografie met echo wordt hier bedoeld) plaatsvond. Bij vrouwen die een huisarts

raadpleegde, maar geen gynaecoloog daalde dit cijfer tot 49%. Als vervolg op deze studie werd een

pilootproject op touw gezet in enkele gemeenten in West-Vlaanderen, met het oog op de concrete

uitwerking van de sensibiliseringscampagne van de vrouwen binnen de doelgroep 50-69 jaar die tijdens 3

screeningscampagnes nooit hebben deelgenomen aan een screening. Naast een vergelijking tussen de

resultaten van 2002-2007 en 2005-2010 ter validatie van de initiële keuze van de proefgemeenten en

bepaalde gewijzigde methodologische opties, wordt de tool in deze pilootstudie ook gebruikt in

combinatie met de IMA-DB patiënteela, zodat de terreinwerkers veel efficiënter en doelgerichter te werk

kunnen gaan. Op basis van deze eerste vergelijking van de tool 2002-2007 met de tool 2005-2010 kunnen

de volgende vaststellingen gedaan worden:

a Toewijzing patiënteel aan elke huisarts op basis van IMA-methodologie gevalideerd door KCE en RIZIV.

14

o Over heel België wordt een algemene homogene daling van zo’n 4%-5% van het aandeel niet

gescreende vrouwen vastgesteld, wat dus ook betekent dat de in het verleden vastgestelde

verschillen eveneens constant blijven tussen geografische entiteiten (de evolutie van de 4

pilootgemeenten geeft dit heel mooi aan).

o Het lijkt er evenwel op dat de economische crisis blijkbaar toch wel een heel andere impact gehad

heeft op de trouw aan de periodieke (diagnostische of screenings)mammografie. Het overwicht

van de diagnostische mammografieën in Wallonië en Brussel (en de eraan verbonden remgelden)

lijkt een deel van de doelgroep te hebben doen afhaken.

o Voor wat betreft de doelgroep die in Vlaanderen minstens 1 keer om de 2 jaar tussen 2005 en

2010 een (diagnostische of screenings)mammografie ondergaan heeft, komt men in globo uit op

38%.

o De combinatie van de gegevens van de DB patiënteel en de tool toont duidelijk aan waar de

inspanningen gemaakt moeten worden : de 10 huisartsenpraktijken binnen de 4 pilootgemeenten

met het grootste absoluut aantal niet gescreende vrouwen vertegenwoordigen meer dan 25% van

de niet gescreende vrouwen in die gemeenten (1.096 op 4.351).

o Tot slot geeft de stabiliteit qua concentratie regionale spreiding niet gescreende vrouwen (in

relatieve termen) aan dat een volgende update van de tool ten vroegste de periode 2008-2013 zal

beslaan. Dit heeft ook als voordeel dat de problematiek rond kleine risico’s bij de zelfstandigen

tijdens deze periode niet meer van toepassing is.

3.4 Sensibiliseringscampagnes

Sensibiliseringscampagnes dienen op 2 niveaus (Vlaams en locoregionaal niveau) voorzien te worden, met

als doel kennisverhoging bij de doelgroep met betrekking tot kwaliteit van het screeningsprogramma.

Op vraag van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid werd de werkgroep sensibilisering ontbonden.

Om nog meer aansluiting te krijgen met de doelgroep werd de Vlaamse Werkgroep Bevolkingsonderzoek

naar borstkanker uitgebreid met een vertegenwoordiger van de vrouwenverenigingen, nl. Mevrouw

Herlindis Moestermans namens de Nederlandstalige Vrouwenraad.

In het najaar 2006 en voorjaar 2007 stond de Kom Op Tegen Kanker-campagne in het teken van het

bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Dit moest het bevolkingsonderzoek een nieuw elan geven. Bij de

analyse van de mediacampagne van de Vlaamse Liga tegen Kanker (VLK) in 2007 werd vastgesteld dat het

effect van de campagne op de participatie niet met een gecontroleerde studie kon worden aangetoond en

dat men daarom voorzichtig moet zijn met een oorzakelijk verband. In de aanloop van de VLK-campagne

in 2006 werd door een ad hoc-groep (OCL, VLK, Logo’s) de campagne Mammo Mia uitgewerkt, die

uiteindelijk door de campagne van de VLK ‘Laat naar je borsten kijken’, het embargo op het

beeldmateriaal tot de VRT-show en de top-downbenadering een stille dood gestorven is.

De Logo’s, als facilitator van sensibiliseringacties, stelden in de voorbije jaren sensibiliserings- en

vormingsmateriaal ter beschikking van de vrouwenverenigingen en maken het ook algemeen toegankelijk,

verzorgen de sprekers tijdens de vormingsmomenten en hebben bijzondere aandacht voor diversiteit in

het sensibiliseringmateriaal. De Logo’s fungeren als ondersteuning en inspiratiebron voor de verenigingen

op het terrein, lokale besturen en huisartsen bij het opzetten van sensibilisering- en vormingsacties. Alle

Logo’s combineren bij het opzetten van acties verschillende methodieken in een interventiematrix. Een

interventiematrix is een pakket of combinatie van methodieken die nodig zijn om het doel te bereiken,

rekening houdend met de doelgroep. Een interventiematrix heeft als doel een maximaal positief effect op

15

de participatie bereiken. De acties die de Logo’s organiseerden rond borstkankeropsporing werden

geregistreerd in RAIL en CIRROb:

1. voor de periode 2006 – 2010: registratie in RAIL. Voor 2009 en 2010 werd door VIGeZ en

Logo’s een samenvattend rapport geschreven.11

2. vanaf 2011 registratie in CIRRO.

Uit deze registraties blijkt dat de volgende acties werden uitgevoerd waarbij de focus voor de Logo’s

gelegd wordt op:

o Het stimuleren tot participatie van de doelgroep (vrouwen tussen de 50 en 69 jaar) en haar leef-,

werk- en vrijetijdsomgeving, in afstemming met het Centrum voor Kankeropsporing.

o Het stimuleren tot participatie bij doelgroepen met een lage participatie, in afstemming met het

Centrum voor Kankeropsporing.

o Opbouwen en onderhouden van een netwerk rond het thema borstkankeropsporing, in

afstemming met het Centrum voor Kankeropsporing.

Tabel 6 geeft een overzicht van de acties die door de Logo's opgezet werden in de periode 2006-2012.

3.5 Aandacht voor marketing en communicatie

Tot en met 2012 werd het beeld voor het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker ontwikkeld

door OCL (de overkoepelende organisatie van de Logo’s), verder verspreid over de doelgroep en haar

omgeving. De mammografische eenheden kregen de vrijheid om dit beeld in hun wachtzaal op te hangen.

Er was echter door de beslissing om te starten met een

bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker en

dikkedarmkanker, dringend nood aan een nieuw logo voor de drie

bevolkingsonderzoeken naar kanker, in afstemming met het

Vlaamse beleid rond bevolkingsonderzoeken. Het

communicatiebureau Choco ontwikkelde in het voorjaar van 2012

in opdracht van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid een

nieuwe huisstijl en logo’s voor de verschillende Vlaamse

bevolkingsonderzoeken: borst-, dikkedarm-, baarmoederhalskanker

en aangeboren aandoeningen. Het icoon voor het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker werd

vervangen door:

b CIRRO is een ICT-systeem dat toelaat de werking van de Logo’s en betrokkenen te ondersteunen, op te volgen, te evalueren en aan te sturen. Het platform stimuleert niet alleen de gegevensuitwisseling tussen Logo’s onderling, maar ook tussen Logo’s, partnerorganisaties en de Vlaamse overheid. CIRRO staat voor Communicatie, Interactie, Resultaatsgerichtheid, Registratie, Ondersteuning. Het platform is sinds 17 november 2010 online en vervangt het RAIL-registratiesysteem van de Logo’s. Momenteel werken het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, de Logo’s en de organisaties met een ondersteuningsaanbod voor de Logo’s met dit platform.

16

Tabel 6: Overzicht van sensibiliseringsacties, 2006-2012

Overzicht acties Doel/toelichting 2006 2012 Evaluatie

Informatietentoonstelling ‘Laat naar je borsten

kijken’ in samenwerking met lokale en regionale

partners met een aanbod aan randactiviteiten en

promotiemateriaal voor gemeenten (in voege vanaf

1/1/2009)

(alle Logo’s)

De lokale dynamiek en betrokkenheid

van verscheidene partners

ondersteunen, kennis van de doelgroep

vergroten en werken aan een positieve

attitude ten opzichte van de screening.

Een voorwaarde is dat de interactieve

tentoonstelling gekoppeld is aan

randactiviteiten aangezien werd

aangetoond in internationale studies

dat ‘interventiematrix’ de grootste kans

op gedragsverandering (in de richting

van participatie) creëert.

X

Om de effectiviteit van deze actie na te gaan is

de loutere vergelijking met de participatiecijfers

methodologisch niet de juiste manier. Tussen

een interventie en gedragsverandering zitten

immers heel wat intermediaire factoren bij de

onderzoekspopulatie en in de context. Er kon

dus niet aangetoond worden dat een bezoek van

een vrouw uit de doelgroep aan de informatieve

tentoonstelling een rechtstreeks (positief) effect

heeft op haar participatie.

B-magazine voor artsen (in voege vanaf 2005 tot

2009)

(Oost- en West-Vlaamse Logo’s, CBO Gent, CBO Brussel,

CBO Brugge)

Een halfjaarlijks tijdschrift voor

huisartsen, gynaecologen en radiologen

van mammografische eenheden. B-

magazine is geen tijdschrift bedoeld

om duidelijkheid te scheppen in

wetenschappelijke vraagstukken rond

borstkankerscreening, maar fungeert

als een wegwijzer voor artsen. Het zet

via interviews en gesprekken met

deskundigen aan tot reflecteren en

biedt een aantal concrete handvaten

aan zoals tips, links naar websites en

leestips.

X

In 2007 zette de redactie een kleinschalig

tevredenheidsonderzoek op door middel van

een telefonische bevraging bij een steekproef

van 100 huisartsen, 100 radiologen en 100

gynaecologen. De aantallen waren naar

verhoudingen niet representatief voor de

artsenpopulatie. Informatief waren echter vooral

de onderlinge verhoudingen waarbij

generalisaties mogelijk waren voor de

betreffende specialiteit. De respons was 65%.

Uit de bevraging bleek dat de meerderheid van

de respondenten vertrouwd was met het

magazine dat twee keer per jaar uitgegeven

werd. Of men B-magazine las was sterk

verschillend naargelang de specialisatie van de

respondenten. Opvallend was een beperktere

impact bij huisartsen, terwijl zij de prioritaire

doelgroep waren. Iedere specialiteit las vooral de

eerder wetenschappelijke informatie, gevolgd

door informatie op Vlaams niveau, cijfers en

activiteiten in de regio. Meer dan een derde van

de lezende respondenten bleek zeer tevreden

17

Overzicht acties Doel/toelichting 2006 2012 Evaluatie

over het magazine.

Op de vraag naar suggesties voor verbetering

van het magazine werd geantwoord dat nog

meer wetenschappelijke onderbouwing welkom

is. Daarnaast gaven artsen blijk van interesse

voor de mening van patiënten. De suggestie

voor een speciale editie voor de wachtkamer

werd in 2009 in praktijk gebracht.

Acties rond de inzet van de mammobiel in

diverse gemeenten (mammobiel Leuven,

Antwerpen en Leuven actief vanaf 2005)

(alle Logo’s)

X X

Uit onderzoek naar de participatie in de

mammobiel bleek dat de participatie hoogst

waarschijnlijk het meest beïnvloed wordt door

sociaal demografische factoren zoals etnische

afkomst, inkomen, moedertaal en de hoge

participatie in het diagnostische circuit en niet

door de aanwezigheid van een mammobiel.

Mamma’care specifiek gericht naar een moeilijk te

bereiken doelgroep in Antwerpen Noord

(Logo Antwerpen)

Na een sociodemografische analyse in

2008 bleek dat de participatie aan het

bevolkingsonderzoek in bepaalde

wijken ver onder het Vlaamse en

Antwerpse gemiddelde lag (

Antwerpen Noord 32%, Antwerpse

gemiddelde 36%, Vlaamse gemiddelde

46%). Gebaseerd op wetenschappelijke

cijfers en onderzoek, maar aangevuld

vanuit practice evidence werd een mix

aan activiteiten en interventies opgezet

die allen inspeelden op zo veel

mogelijke belemmerende factoren om

de participatiegraad in deze

multiculturele (79 nationaliteiten) en

achtergestelde wijk te doen toenemen

tot 45% in 2012.

X

Na twee rondes zijn dit twee kernresultaten:

- Er werden 38 nationaliteiten bereikt

- Opkomstpercentage:

2007-2008 : 35,22% (vóór het project)

2009-2010: 42,72% (1e fase)

2011-2012: 43,66% (herhaling)

Alle resultaten en de werkwijze worden

gebundeld in een eindrapport en handleiding die

vanaf maart 2014 ter beschikking zijn.

Mammobielproject in 2012 in wijk Balendijk te

Lommel (start pilootproject 2008)

(Logo Limburg)

Het project heeft niet direct het gewenste

resultaat opgeleverd. Ondersteuning van het

onderzoek door de huisartsen is echter van

cruciaal belang. Ze blijven de belangrijkste

18

Overzicht acties Doel/toelichting 2006 2012 Evaluatie

schakel in het sensibiliseren en motiveren van

hun patiënten. Lokale investeringen dienen

vooral te gaan naar de doelgroep kansarmen.

Samenwerking met lokale vrouwenverenigingen

met als activiteiten, onder andere het organiseren

van lezingen, toneelstukken, bezoek aan

mammografische eenheden

(alle Logo’s)

Toneelstukken 2007 – 2010:

- De borstenclub

- Ontboezemingen

- Wintertulpen

- Kristen van de Bon

Het organiseren van begeleide

bezoeken aan een mammografische

eenheid. De begeleiding gebeurde

vooral door de ME-bezoekers en

artsen.

X X

Bij de opvoering van toneelstukken werd er

door de Logo’s gebruik gemaakt van minstens

één andere methodiek ter ondersteuning.

Meestal werd er meer dan één methodiek

gehanteerd. Een infostand werd het meest

gecombineerd met een toneelstuk. Daarna volgt

het organiseren van een infosessie, voordracht

of getuigenis en op de derde plaats staat een

tentoonstelling.

In 2008 was er een piek van het aantal

toneelstukken, ongeveer het dubbele van het

jaar ervoor en erna. In 2010 was er een

drastische daling van dit aantal. Vooral

‘Wintertulpen’ dat 24 keer werd opgevoerd en

de ‘De borstenclub’ dat 15 keer werd

opgevoerd, kenden veel succes.

Bijna alle Logo’s organiseerden in 2009 en 2010

geleide bezoeken. Er werden meer dan 40

bezoeken georganiseerd in deze periode. Het

aantal bezoekers varieert sterk van 6 tot meer

dan 1000 (opendeurdag ziekenhuis).

Mammobox

(In 2002 door de Provincie Limburg en de Limburgse Logo’s

ontwikkeld, in 2012 werd de Mammobox geactualiseerd door

de Vlaamse Logo’s, het Consortium en het VIGEZ)

Het verhogen van de kennis van het

Vlaams bevolkingsonderzoek naar

borstkanker door kleine groepen

vrouwen bijeen te brengen op basis

van het informatief mammobox

gezelschapsspel over borsten,

borstkanker, de opsporing en

behandeling van borstkanker. Een

mammoboxsessie bestaat minimaal uit:

- een algemene inleiding a.d.h.v. een

video of korte voordracht;

- spelen van het mammoboxspel;

X X

In november 2013 gebeurde een eerste analyse

(Svetlana Jidkova – CvKO, afdeling Gent):

Beperkingen van de evaluatie:

- Evaluatie van de mammobox-sessies had een

aantal praktische beperkingen (deelnemerslijst,

eventueel centrale afname van interviews)

- Representativiteit van de respondenten is een

vraag

- Evaluatie laat niet toe om te ‘bewijzen’ dat

werkelijke doel bereikt wordt, maar toont ook

niet het omgekeerde aan

- Onderscheid tussen doelgroep met of zonder

19

Overzicht acties Doel/toelichting 2006 2012 Evaluatie

- een informatiefolder die de vrouwen

de mogelijkheid geeft de informatie

thuis nog eens rustig door te nemen

screening is gebaseerd op zelf- gerapporteerde

gegevens (niet- geverifieerd)

Conclusies

- Aanbod aan mammobox-sessies:

Bereik (56 op 1 jaar; gemiddeld 10 deelnemers;

uit heel Vlaanderen)

Mammoboxspel bereikt wel degelijk de

doelgroep (deelnamelijsten)

Appreciatie voor de opbouw (info + spelvorm)

- Effectevaluatie blijft complex

Nood aan voormeting

Meting juiste parameters (kennis; intentie)

op een laagdrempelige manier

representativiteit.

In het voorjaar van 2014 wordt de evaluatie

geoptimaliseerd door het CvKO.

Het faciliteren van het thema BKO op symposia,

studiedagen, congressen

X X

Het in de kijker brengen van het thema BKO via

nieuwsbrieven, website, artikelen voor lokale

media

X X

Bijna 70% van de Logo’s deed beroep op lokale

televisiezenders. Eén derde van de Logo’s

maakte gebruik van nationale dagbladen en

tijdschriften om hun boodschap te verspreiden.

De huisartsenkringen uitnodigen voor

infosessies en gedachtenwisseling over de

deelname van hun patiënten aan het

bevolkingsonderzoek (alle Logo’s)

De doelstellingen zijn

netwerkverhoging, de artsen nauwer

betrekken en duidelijke informatie

verspreiden,

deskundigheidsbevordering en het

leggen van regionale accenten.

X X

Actie 2012 om BKO in de schijnwerpers te plaatsen

door campagnebeelden die vrouwen aanspreken en

die via affiches en postkaartjes onder de aandacht

gebracht worden van vrouwen en hun omgeving, dit

in samenwerking met de bakkersvereniging.

(7 West- en Oost-Vlaamse Logo’s en CBO Brugge, Gent en

Brussel)

X

Procesevaluatie gebeurde aan de hand van:

- Semi-gestructureerde vragenlijst lokale

besturen

- Semi-gestructureerde vragenlijst ME

- Scriptie bakkers (face to face interview

vrouwelijke klanten, semi-gestructureerde

vragenlijst bakkers, semi-gestructureerde

20

Overzicht acties Doel/toelichting 2006 2012 Evaluatie

vragenlijst winkelbedienden, vragenlijst lokale

bakkersbonden, voorzitters provinciale

bakkersbonden, bakkersverenigingen).

- Semi-gestructureerde vragenlijst

initiatiefnemers o.l.v. VIGeZ.

Conclusies en aanbevelingen werden gebundeld

in een eindrapport

Overleg met lokale besturen om thema BKO

samen met de andere gezondheidsdoelstellingen

op te nemen in het lokaal beleid

X X

Medewerking aan een proefproject van het

CVKO: begeleidende brief huisartsen

(5 Logo’s)

X

Zie huisartsenproject

Rozelintjesacties om mensen aan te sporen om het

roze lintje te dragen als teken van betrokkenheid bij

het thema in een aantal steden en gemeenten (sommige

Logo’s)

X X

Jaarlijks overleg met radiologen organiseren in

samenwerking met CVKO (sommige Logo’s)

X X

Samenwerking tussen Logo’s en lokale

afdelingen van de ziekenfondsen om het thema

BKO onder de aandacht te brengen van hun

leden

X X

21

De doelstellingen van de huisstijl zijn:

o Een duidelijke keuze maken voor “bevolkingsonderzoek” op zich als merk, met de verschillende

types Vlaamse bevolkingsonderzoeken als subelementen binnen dat overkoepelende 'merk';

o Voor de verschillende partners van de vier Vlaamse bevolkingsonderzoekenc duidelijke richtlijnen

aanbieden hoe ze hun verschillende kanalen en dragers (brieven, websites, folders, affiches enz.)

vorm moeten geven binnen dat merk;

o De sjablonen ontwikkelen die de partners nodig hebben om de huisstijl in de praktijk om te

zetten;

o De Vlaamse overheid als initiator van de bevolkingsonderzoeken herkenbaar maken en als

stempel van betrouwbaarheid plaatsen;

o Het merk “bevolkingsonderzoek” een duidelijke situering geven binnen de “Vlaamse

gezondheidsdoelstellingen”.

De nieuwe huisstijl werd in september 2012 aan de verschillende partners die aan deze

bevolkingsonderzoeken meewerken voorgesteld. Zij kunnen, mits de inhoud overeenkomt met deze van

het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker, gebruiken bij folders, advertenties,… De merknaam

“bevolkingsonderzoek” en de hoofd- en sublogo’s werden gedeponeerd.

In de mammografische eenheden kreeg de vrouw tijdens de periode 2010-2011 uit de doelgroep ook de

kans, na het nemen van de screeningsmammografie, een evaluatieformulier in te vullen en suggesties voor

verbetering of een bedanking mee te delen. Dit onderzoek kaderde in doctoraatsonderzoekd waarvan de

resultaten binnenkort worden gepubliceerd, zodat nu slechts kort een overzicht van de bevindingen kan

worden weergegeven:

o toegankelijkheid van de mammografische eenheid (gemiddeld slechts 1,4% van de ondervraagden

vond de ME moeilijk toegankelijk);

o wachttijd (gemiddelde: 81,9% onder de 20 minuten);

o klantvriendelijkheid bij het onthaal (gemiddelde: 91,5% vriendelijk);

o klantvriendelijke bejegening door de technisch assistenten (gemiddelde: 94,2% vriendelijk);

o pijn ervaren bij de screening (gemiddelde: 32,2% pijn);

o voorzichtig bij compressie van de borst (gemiddelde: 82,9% voorzichtig);

o gênante ervaring bij screening (gemiddelde: 4,7% gênant);

o voldoende mogelijkheid tot het stellen van vragen in de ME (gemiddelde: 75% mogelijkheid).

Bij de voorstelling van bovenstaande resultaten blijkt dat er een grote spreiding is tussen de

mammografische eenheden na standaardisatie voor leeftijd. Uit het onderzoek blijkt ook dat er verder

onderzoek moet gebeuren naar de mate van de kennis van de deelnemers van de informatie over het

bevolkingsonderzoek.

Jaarlijks wordt een studiedag rond het bevolkingsonderzoek naar borstkanker georganiseerd. Dit gebeurt

naar aanleiding van het uitbrengen van het jaarrapport, opgesteld door het CvKO. Op regelmatige basis

worden ook sprekers vanuit het buitenland uitgenodigd. Op 14 december 2006 ging de eerste Jaarlijkse

Dag Bevolkingsonderzoek naar Borstkanker door op uitnodiging van OCL (De Factorij – Schaarbeek).

De laatste studiedag ging in 2012 door in Hasselt op initiatief van het Centrum voor Kankeropsporing.

Deze symposia zijn een uitgelezen moment om van gedachten te wisselen rond een aantal vooraf bepaalde

aspecten van het bevolkingsonderzoek en een stand van zaken te geven over de uitvoering ervan. Het

aantal deelnemers is op deze studiedagen niet hoog, maar alle organisaties en groepen betrokken bij het

bevolkingsonderzoek zijn vertegenwoordigd.

c Het vierde Vlaamse bevolkingsonderzoek richt zich op aangeboren aandoeningen. d Onderzoek uitgevoerd voor het behalen van doctoraatstitel door dr. Mathieu Goosssens, verbonden aan UZ Brussel.

22

Benevens de website http://www.wvc.vlaanderen.be/kanker en de websites over borstkanker(opsporing)

van verschillende verenigingen vertegenwoordigd in de werkgroep sensibiliseringe, leek het nodig voor het

bevolkingsonderzoek een eigen site te hebben waarin alle informatie over het bevolkingsonderzoek wordt

gebundeld. In 2006 werd geopteerd om een “subsite” te ontwikkelen binnen de website van het VAZG

(http://www.zorg-en-gezondheid.be). Een ad hoc-groep samengesteld uit medewerkers van de Logo’s en

de toenmalige centra voor borstkankeropsporing (nu CvKO) hebben de boomstructuur ontwikkeld en

teksten aangeleverd. De subsite www.borstkankeropsporing.be werd verder uitgebouwd en geactualiseerd

door het agentschap, mede dankzij de inbreng van de centra voor borstkankeropsporing, VIGeZ en de

Logo’s. In 2012 werd naar aanleiding van de nieuwe huisstijl en de beslissing om te starten met de

bevolkingsonderzoeken naar baarmoederhalskanker en dikkedarmkanker de keuze gemaakt om een

volledig nieuwe, laagdrempelige website te bouwen, beheerd door onder meer het Centrum voor

Kankeropsporing. In oktober 2012 is www.bevolkingsonderzoek.be online gegaan met informatie over de

drie bevolkingsonderzoeken naar kanker en voor het bevolkingsonderzoek naar aangeboren

aandoeningen. Voor sommige aspecten wordt nog doorgeklikt naar de website van het agentschap. In de

toekomst zal verder gewerkt worden aan optimale afstemming tussen beide sites. Het bezoek aan

bevolkingsonderzoek.be wordt op regelmatige basis geanalyseerd door het CvKO.

OCL, Logo’s en toenmalig Consortium werkten in 2008 een brochure uit voor moeilijk bereikbare

groepen vrouwen, zoals laaggeletterden en anderstalige allochtonen. De brochure richt zich niet tot

analfabeten en ook niet tot hogeropgeleide vrouwen, of dit nu allochtonen zijn of niet, maar tot de grote

groep daar tussenin. De brochure is beschikbaar in het Nederlands, Frans, Engels, Turks, Arabisch,

Italiaans, Spaans en Russisch (eerst ontwikkeld in opdracht van OCL dan VIGeZ en in de toekomst

CvKO). De oorspronkelijke keuze voor deze talen was gebaseerd op bevolkingsgegevens over de migratie

(bv. www.lokalestatistieken.be,…). Inhoudelijk dient de brochure om aan vrouwen die nog niet beslist

hebben of ze al dan niet zullen deel nemen aan het bevolkingsonderzoek, uit te leggen waaruit het

onderzoek bestaat, waarom het belangrijk is om deel te nemen en hoe ze dat kunnen doen. Het voorziene

gebruik was dat maatschappelijk werkers, vrijwilligers en andere intermediëren deze folder gebruiken als

ondersteuning bij hun communicatie om deze moeilijk bereikbare vrouwen te leiden naar hun arts. Het is

verder de bedoeling dat de arts de brochure als praktijkondersteuning kan gebruiken. Het was en is nooit

de bedoeling geweest om deze folder te verspreiden zonder dat de informatie mondeling toegelicht werd

(persoonlijk tijdens een gesprek, na bezoek aan de interactieve tentoonstelling of het mammoboxspel). Op

de vertaling van de brochure staat vermeld dat het een vertaling is van een bestaande Nederlandstalige

brochure. Voor de vertaling van de brochure werd beroep gedaan op provinciale diensten.

In 2011 voerde VIGeZ een implementatiegraadmeting voor deze brochure uit.12 De belangrijkste

conclusies waren:

o Een aangepaste brochure voor laaggeletterden en allochtonen is een must. De Nederlandstalige

folder zou breed beschikbaar moeten zijn, net zoals de folder ‘11 vragen’. Een drempel voor de

brede verspreiding is de kostprijs.

o De vertaalde brochures moeten gericht verspreid worden en ook digitaal beschikbaar zijn.

o Over de inhoud van de brochure waren er geen opmerkingen. Bij de herwerking moet de

aandacht voor het visuele en de beperkte tekst zeker behouden blijven.

o De aanbevelingen over Geïnformeerde keuze moeten meegenomen worden bij de herwerking van

de brochure, zodat de informatie die verspreid wordt via de verschillende communicatiekanalen

uniform is.

o In een aantal brochures stonden fouten in de vertaling. Dit zorgde ervoor dat de brochures

minder verspreid werden. Deze fouten moeten aangepast worden in de nieuwe versie.

e In het verleden was er binnen de werkgroep Bevolkingsonderzoek naar borstkanker een subwerkgroep rond sensibilisering, maar deze werd enkele jaren geleden ontbonden.

23

o Het beeld (uitzicht van de brochure) moet opgefrist worden. Ook moet ervoor gezorgd worden

dat de zodat de link met het bevolkingsonderzoek en de andere materialen zeer duidelijk is. Het

zou nuttig zijn om in het Nederlands de taal te vermelden.

o Intermediairen hebben nood aan een ruim pakket met themagerichte info vanuit een (multi)

culturele benadering (ook beeldmateriaal), gekoppeld aan gekende succesvolle

methodieken/kanalen voor de bijzondere doelgroep (bezoek tentoonstelling of ME,

groepsscreening, mammoboxspel,…). Zij moeten hiermee zelfstandig aan de slag kunnen gaan en

antwoorden vinden op vragen als dringende medische hulpverlening, ….

Naar aanleiding van de implementatiegraadmeting en de nood aan herdruk werd in 2012 de bestaande

brochure geoptimaliseerd en gedrukt door VIGeZ. Deze brochures worden nog steeds verspreid via de

Logo’s naar intermediairen. De actualisering van de folder aan de nieuwe huisstijl is gepland voor 2013 en

de vertaalde versies van de nieuwe (Nederlandstalige) brochure zullen in eerste instantie digitaal ter

beschikking gesteld worden (op vraag en via de website www.bevolkingsonderzoek.be).

De bespreking over het gebruik van de terminologie ‘screeningsmammografie, mammotest of iets

anders’ werd gevoerd in de werkgroep sensibilisering. Er waren duidelijk voorstanders van mammotest

omdat het woord ‘test’ als transparant ervaren werd en een houvast om het verschil tussen

screeningsmammografie en diagnostische mammografie uit te leggen. Het woord test wordt nu courant

gebruikt om uit te leggen wat het betekent om zich te laten onderzoeken in het kader van

bevolkingsonderzoek en om in communicatie om de geïnformeerde keuze van de vrouwen te bevorderen.

De Vlaamse werkgroep Bevolkingsonderzoek naar borstkanker heeft echter ervoor gekozen om tot op

heden in de communicatie naar zowel zorgverleners als burgers om het begrip ‘screeningsmammografie’ te

hanteren.

3.6 Fysisch-technische kwaliteitseisen

Voor het bereiken van de tweede subdoelstelling van de gezondheidsdoelstelling voor Vlaams

bevolkingonderzoek naar borstkanker (nl. dat bij een eerste screening ten minste 25% en bij een

vervolgscreening 30% van de gevonden (invasieve) kankers kleiner is dan 1 centimeter) en de derde

subdoelstelling (nl. dat het aantal verwijzingen van deelnemende vrouwen niet meer bedraagt dan 5%,

zodat het aantal overbodige onderzoeken wordt beperkt) moeten fysisch-technische en radiografische

kwaliteitseisen gelden voor alle mammografieën.

De kwaliteit van de beoordeling van de screeningsmammografie t.o.v. diagnostische mammografieën

wordt gegarandeerd omwille van duidelijke (EU-)aanbevelingen, waaronder die over de fysisch-technische

kwaliteit van de instrumenten, en door de vereisten die gesteld worden aan de (eerste en tweede) lezers.

Analyse door een derde lezer in geval van discordantie is enkel voorzien in het (georganiseerde)

bevolkingsonderzoek.

In 2010 hebben zes mammografische eenheden (ME) een voornemen tot intrekking van de erkenning

ontvangen na herhaalde kwaliteitsproblemen:

o aanlevertijd tussen nemen van screeningsmammografie en bezorgen dossier aan centrum;

o meesturen vroegere mammografieën met het dossier voor tweede lezing.

De betrokken eenheden hebben toen bezwaar ingediend bij de Vlaamse Adviesraad (VAR) tegen het

voornemen tot intrekking van de erkenning. De VAR adviseerde om de mammografische eenheden in

kwestie hun erkenning te laten behouden omdat door de verbeteracties na het voornemen van de

intrekking de norm wel behaald zal worden. De VAR benadrukte het belang van het naleven van de

criteria en vroeg de betrokken centra om de toepassing nauwgezet en van nabij (maandelijks) op te volgen.

De VAR hoopte dat de mammografische eenheden dit signaal als een ernstige waarschuwing

beschouwden en hiernaar zouden handelen. De centra en het agentschap konden in de volgende jaren

24

vaststellen dat dit ook gebeurde bij deze mammografische eenheden. Op basis van het horen van de

mammografische eenheden, het agentschap en de betrokken centra voor borstkankeropsporing heeft de

VAR ook enkele algemene aanbevelingen geformuleerd met het oog op het verbeteren van de kwaliteit

van het borstkankerscreeningsprogramma:

o De kwaliteitscriteria zijn gevalideerd en gebaseerd op Europese aanbevelingen. Daarover is

consensus. Verminderde toepassing van deze normen kan niet. Op termijn is er mogelijkheid tot

verstrengde toepassing door een optimalisering van de processen. Zo zou de digitalisering van de

dossierstromen op korte termijn mogelijk gemaakt moeten worden. Door feedback en

communicatie tussen verschillende lezers zal bvb. ook de kwaliteit van de lezingen toenemen,

waardoor eventueel strengere normen opgelegd zouden kunnen worden.

o Niet alle kwaliteitscriteria hebben hetzelfde gewicht (bv. medisch-radiologische kwaliteit is

belangrijker dan aanlevertijd). Daarmee moet rekening worden gehouden bij de beoordeling van

de mammografische eenheden (bijvoorbeeld door het gebruik van een globale

kwaliteitsparameter).

o Momenteel zijn er onvoldoende indicatoren om de (medisch-radiologische) kwaliteit van de

screening zelf te meten. Daar moet werk van worden gemaakt. De VAR adviseert hierbij te

onderzoeken of een pool van tweede lezers voor alle centra haalbaar en wenselijk is, waarbij de

screeningscentra voldoende gemotiveerd blijven om een eigen kwaliteitsbeleid te voeren.

o Het gelijkheidsbeginsel moet gewaarborgd blijven: alle vijf de screeningscentra moeten de criteria

op dezelfde manier en even streng evalueren. Het consortium heeft hierin een belangrijke

opdracht en moet mogelijks hiervoor versterkt worden. De gehanteerde evaluatiemethodiek moet

nog beter beschreven worden (vb. wanneer is een dossier volledig).

o Alle rollen moeten duidelijk omschreven zijn (overheid, 5 screeningscentra, Consortium, ME).

Ieder heeft eigen verantwoordelijkheden en taken.

o Een charter waarin de engagementen van de verschillende partners zijn opgenomen (incl.

verwijzers, waaronder de huisartsen, en patiënten) is aangewezen.

De evaluatie van de mammografische eenheden gebeurt vanaf midden 2012 volledig gecentraliseerd

binnen het CvKO, waardoor reeds deels tegemoet gekomen is aan het advies van de VAR (aanbeveling

rond het gelijkheidsbeginsel). Ook de rapportering over de medisch-radiologische kwaliteit en de

procedure bij vaststelling van een medisch-radiologisch kwaliteitsprobleem werd begin 2012 aangepast en

geconcretiseerd (zie bijlage 3 en 4 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2012).13 Sinds

2012 worden naast het gebruik van tertaalrapporten ook weekrapporten verstuurd naar de

mammografische eenheden met een overzicht van de belangrijkste indicatoren. Op deze wijze kan een

mammografische eenheid veel sneller en accurater ingrijpen bij kwaliteitsproblemen. Bovendien werden er

naar aanleiding van de nieuwe Vlaamse regelgeving nieuwe samenwerkingsovereenkomsten gesloten

tussen de mammografische eenheid en het CvKO, die volgende minimaal bindende afspraken bevat:

1° het registreren en uitwisselen van gegevens over de radiologen die screeningsmammografieën

uitvoeren en beoordelen;

2° het aanbieden van voldoende en toegankelijke afspraaktijdstippen aan de vrouwen die in aanmerking

komen voor het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker;

3° het uitvoeren van de screeningsmammografieën en de beoordeling ervan;

4° het doorgeven van de screeningsmammografieën en de beoordeling ervan en eventueel het doorgeven

van andere gegevens over het dossier van de deelnemende vrouw;

5° het uitvoeren van een tweede en eventueel derde beoordeling van de screeningsmammografieën en

het terugkoppelen van de resultaten daarvan;

6° het herhalen van een screeningsmammografie door de mammografische eenheid als vermeld in artikel

7, tweede lid;

7° het bewaren van de screeningsmammografieën;

25

8° het registreren en uitwisselen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de voortgangscontrole en de

kwaliteitsbewaking van het bevolkingsonderzoek in het algemeen en voor de werking van de

mammografische eenheid en de radiologen die er werken, in het bijzonder;

9° het terugkoppelen en het adviseren over de kwaliteit van de werking van de mammografische eenheid

en de radiologen door het centrum voor borstkankeropsporing;

10° het omgaan met klachten en het gebruik van een klachtenopvolgingssysteem;

11° de duurtijd, de voorwaarden en de procedure tot beëindiging van de overeenkomst, alsook de

procedure tot wijziging van de overeenkomst.

Ondanks de aanbevelingen en de kwaliteitsopvolging door het CvKO zijn er nog verschillen in kwaliteit,

tussen zowel de eerste als de tweede lezers. Wat de eerste lezing betreft is er een beperkte uniformiteit

omwille van het hoge aantal eerste lezers die niet allemaal het vereiste minimum van aantal lezingen

behalen. Dit kan allicht in de toekomst opgelost worden door een juridisch sluitende regelgeving, o.a. door

een verdere aanpassing in de samenwerkingsovereenkomsten tussen het CvKO en de mammografische

eenheden. De huidige organisatie van de tweede lezing is verspreid over verschillende afdelingen van

CvKO, was daardoor onvoldoende uniform, en leidde - o.a. doordat tweede lezers niet altijd opdagen - tot

vertragingen in resultaatsmededeling. Door de oprichting van een ‘pool’ (zie volgende punt) van tweede

lezers, alsook van enkele eerste lezers, wordt door het CvKO sinds 2012 gewerkt aan een uniforme

beoordeling door alle tweede lezers (bijkomende teaching, herevaluatie van tweede lezingen, analyseren

van sets en vergelijken van de beoordeling van de verschillende lezers, interreader en intrareader observer

variation).

Omwille van de verschillende toegelaten types van toestellen doken er ook compatibiliteitproblemen op

tussen de leesstations van de verschillende toestellen (tussen het leesstation van de mammografische

eenheid en de afdelingen van het CvKO). Deze werden in de loop van de voorbije periode sterk

verminderd, onder meer door de inspanningen van het CvKO en het samenroepen van de producenten

van deze screeningstoestellen door de verantwoordelijken van de fysisch-technische controleorganisaties,

waardoor de Vlaamse werkgroep na advies van het CvKO heeft besloten dat er momenteel geen

aanpassing noodzakelijk is in de procedure. Dit moet verder met de producenten van de

screeningstoestellen opgevolgd worden en zo nodig in de procedure ingegrepen worden.

Om de kwaliteit van de beoordeling van de mammografie te verhogen zouden op regelmatige tijdstippen

peer reviews tussen zowel eerste als tweede lezers onderling kunnen georganiseerd worden. Publicatie van

de performantiecriteria, op geaggregeerd niveau en per afdeling, op de website van het

bevolkingsonderzoek kan ook overwogen worden. In 2012 zijn hiervoor de eerste voorbereidingen

getroffen, onder meer het opstellen van een teaching file door de pool van radiologen.

3.7 Regelmatige feedback aan radiologen over hun geleverde kwaliteit

Vóór 2012 kregen de mammografische eenheden om de 6 maanden een evaluatierapport. Volgende

normen werden hierbij gehanteerd:

o het aantal technische recalls (heroproep omdat de kwaliteit absoluut niet voldoet (Europese norm:

wenselijk: ≤ 1%, aanvaardbaar: ≤ 3%);

o de kwaliteitsproportie van de aangeleverde beelden (minstens 85% goed beoordeeld door een

tweede lezer, zowel op fysisch-technisch als op positioneringevlak);

o het aantal recalls bij vrouwen die een eerste screeningsmammografie ondergaan (wenselijk ≤ 5%,

aanvaardbaar ≤ 7%);

o het aantal recalls bij vrouwen met een vervolgmammografie (wenselijk ≤ 3%, aanvaardbaar ≤

5%);

o de aanlevertijd van de dossiers (90% binnen de 7 dagen);

26

o het meeleveren van vorige beelden indien ze in dezelfde dienst werden genomen (wenselijk

97%, aanvaardbaar 90%).

Op vraag van de radiologen 1ste lezers, gebeurde dit ook op individueel niveau.

Vóór 2012 kregen ook de tweede lezers om de 6 maanden een evaluatierapport. Volgende normen werden

hierbij gehanteerd:

1. het aantal technische recalls: welke tweede lezer week af van de prestaties van de andere tweede

lezers

2. de toegekende kwaliteitsproportie. Ook hier werd gekeken in hoeverre een tweede lezer afweek

(te streng of te laks) van zijn collega’s tweede lezers;

3. het aantal uitgevoerde tweede lezingen op jaarbasis: een minimum van 5000 lezingen werd

vooropgesteld;

4. het aantal recalls bij vrouwen die een eerste screeningsmammografie ondergaan (wenselijk =<

5%, aanvaardbaar =< 7%);

5. het aantal recalls bij vrouwen met een vervolgmammografie (wenselijk =< 3%, aanvaardbaar =<

5%).

Met ingang van 2012 werd de frequentie van het aantal rapporten, zowel naar de eerste als de tweede lezer,

opgevoerd naar 3 op jaarbasis. Tevens werd veralgemeend dat elke ME een weekrapport ontving. Dit om

te vermijden dat een ME plots geconfronteerd zou worden met een slecht evaluatierapport. Temeer

omdat met ingang van 2012 (zie Besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2012 betreffende aspecten

Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker) er richtlijnen uitgevaardigd werden, waarbij een

remediëringstraject kon opgelegd worden, of een voornemen tot intrekking van erkenning van de ME.14

Begin 2012 werd ook beslist om een ‘pool’ van radiologen 1ste en tweede lezers samen te stellen. De taak

van de pool is vierledig:

1. het mee overlopen van de evaluatierapporten. Dit om de draagkracht ervan te verhogen, en ook

om, indien er kwaliteitsproblemen waren bij een bepaalde dienst, een herevaluatie kon uitgevoerd

worden door een tweede lezer van een andere afdeling, en om al dan niet te bevestigen dat de

geleverde kwaliteit niet de norm behaalde.

2. Aangezien er gebleken was dat er geen uniformiteit bestond in de kwaliteitsbeoordeling door de

tweede lezers in de verschillende afdelingen, er voor zorgen dat dit naar de toekomst meer

uniform en standvastig zou worden. Als eerste aanzet hiertoe werd een set van een 100-tal

dossiers samengesteld, dat beoordeeld werd door alle tweede lezers. De resultaten ervan worden

momenteel diepgaand geanalyseerd, nadat een eerste feedback reeds gegeven werd. In de

toekomst zullen nog meer sets circuleren.

3. Samen met het CvKO teaching sessies en peer reviews organiseren naar alle betrokken radiologen

in het screeningsproces. Dit om de kwaliteit van de beelden nog te verhogen, maar ook en

voornamelijk om het aantal onnodige recalls terug te dringen.

4. Het CvKO adviseren in het optimaliseren van het registratieprotocol.

4. Evaluatie van de financiering 2006-2012

Voor het bevolkingsonderzoek naar borstkanker wordt op de medewerking van verschillende actoren en

organisaties gerekend. Hieronder wordt beschreven welke financiële middelen van de Vlaamse overheid

daar tegenover staan.

27

4.1 Mammografische eenheden

De mammografische eenheden worden door de Vlaamse gemeenschap erkend op basis van Vlaamse

regelgeving, maar ontvangen een vergoeding van het RIZIV voor hun prestaties (nemen

screeningsmammografie en eerste lezing).

Het aantal mammografische eenheden is in de periode 2006-2012 redelijk stabiel gebleven (ongeveer 170

in totaal). Een overzicht (naam en adresgegevens) van de huidig erkende mammografische eenheden is

terug te vinden op de website bevolkingsonderzoek.be.

De erkenningscriteria voor de mammografische eenheden zijn in 2012 aangepast met het besluit van de

Vlaamse Regering van 16 maart 2012 betreffende aspecten van het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker.15

Het nieuwe besluit heeft de bestaande werkwijze van het bevolkingsonderzoek vastgelegd in de

regelgeving. Bestaande besluiten over de werkwijze werden daarbij mee opgenomen en dus vervangen. Er

zijn maar een paar inhoudelijke veranderingen ten opzichte van de vroegere wetgeving, in het bijzonder

het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2001:

o De erkenningen van de mammografische eenheden zijn van onbepaalde duur in plaats van drie

jaar met de mogelijkheid tot verlenging zoals voorheen;

o De bestaande werkwijzen en procedures over kwaliteitsbewaking die in het draaiboek waren

opgenomen, worden nu opgenomen in het besluit;

o Bij kwaliteitsproblemen met radiologen in een mammografische eenheid werd in de praktijk al

gewerkt met een systeem van remediëring. In de regelgeving was tot nog toe alleen de sanctie

voorzien dat de erkenning van de mammografische eenheid werd ingetrokken. De mogelijkheid

tot remediëring wordt nu opgenomen in de regelgeving.

4.2 Centra voor borstkankeropsporing of regionale screeningscentra

Na de ontwikkeling in 2002 van het FORS-rapport (Financiering van de Organisatiekosten van de

Regionale Screeningscentra), dat als basis diende voor de bepaling van de financiering van de vijf

screeningscentra, werd gekozen voor een structurele samenwerking met deze centra aan de hand van een

meerjarig convenant.16 Tot en met 2006 werden de vijf regionale screeningscentra erkend en jaarlijks

gesubsidieerd voor hun opdrachten, waaronder het individueel uitnodigen van de vrouwen (zogenaamde

‘tweede spoor’), op basis van een convenant. Deze beleidskeuze werd gemaakt om niet meteen een nieuw

convenant af te sluiten, omwille van de in ontwikkeling zijnde uitvoering van het decreet van 21 november

2003 betreffende het preventieve gezondheidsbeleid, met name de uitvoering in verband met de erkenning

en subsidiëring van partnerorganisaties, organisaties met terreinwerking en individuele zorgaanbieders en

de uitvoering van bevolkingsonderzoek.17 Gezien de goedkeuring van de uitvoeringsbesluiten en de

voorbereiding van de oproepen een lange tijd op zich heeft laten wachten, werd ervoor gekozen om de

vijf screeningscentra voor 2007 tot en met 2011 te subsidiëren via een besluit van de Vlaamse Regering

voor de periode van telkens een jaar. Alle opdrachten in het convenant 2003 – 2006 werden, soms onder

geherformuleerde vorm, opgenomen in het jaarlijkse subsidiebesluit en aangevuld met een aantal

opdrachten die zij vervullen, maar waarvan tot dan toe niet formeel melding werd gemaakt. De berekening

van de subsidie voor de periode 2007-2011 per screeningscentrum werd gebaseerd op het

financieringsmodel, dat ook gebruik werd bij het convenant.

Tijdens de voorbereidingen van de oproep voor partnerorganisatie en organisatie met terreinwerking voor

de uitvoering van het Vlaams bevolkingsonderzoek werd op vraag van het agentschap in 2010 een audit

uitgevoerd door de Inspectie van Financiën, in samenwerking met het agentschap Zorginspectie, met als

doel een meer optimaal financieringsmodel voor de vijf screeningscentra te kunnen ontwikkelen. Eind

2010 werd de oproep gelanceerd voor het sluiten van een beheersovereenkomst met een

partnerorganisatie en organisatie(s) met terreinwerking voor het Vlaamse bevolkingsonderzoek naar

borstkanker, met een nieuw financieringsmodel. Eén organisatie diende voor beide oproepen een voorstel

28

in, met name de vzw ‘Consortium van erkende regionale screeningscentra’. Het Consortium voerde al

overkoepelende taken uit in het kader van het bevolkingsonderzoek en was dus een voor de hand liggende

kandidaat als partnerorganisatie. Voor de partnerorganisatie wordt een jaarlijks budget van 200.000 euro

voorzien.18 De reden voor de verhoging van subsidie valt af te leiden uit de audit. Hieruit bleek dat de vijf

screeningscentra lidgeld betaalden aan het Consortium en dat er bijkomende transfers plaatsvonden voor

de opwaardering van het informaticaprogramma. Navraag door het VAZG leerde dat de subsidie van de

Vlaamse gemeenschap onvoldoende was om dit op te vangen. Om zulke transfers in de toekomst te

vermijden werd er gekozen het geld rechtstreeks aan de partnerorganisatie toe te wijzen. Bovendien, en dit

is de belangrijkste reden voor de verhoging, zal het bestaande informatiesysteem en hun overige taken nog

verder uitgebreid worden om te voldoen aan de opdrachten in de beheersovereenkomst. Voor de oproep

voor het sluiten van een beheersovereenkomst met organisatie(s) met terreinwerking was het te

verwachten dat de vijf screeningscentra afzonderlijk zouden intekenen, maar niet het Consortium als

overkoepelende organisatie. In het verleden voerden de vijf centra min of meer gelijkaardige taken uit

zoals deze opgenomen in de oproep, maar de regio’s waarbinnen ze de taken uitvoerden kwamen niet

overeen met deze bepaald in de oproep (namelijk in de oproep werd bepaald dat slechts één organisatie

met terreinwerking binnen een regionale stad kan werkzaam zijn). Vermoedelijk was het moeten voldoen

aan de bepalingen van het Zorgregiodecreet de voornaamste reden om gezamenlijk een voorstel in te

dienen.

De financiering van de organisatie met terreinwerking gebeurt door een combinatie van een forfaitair

gedeelte en een variabel gedeelte.19 Het forfaitaire gedeelte bestaat uit maximum 50.000 euro per

zorgregiof (niveau: 14 zorgregio’s – 700.000 euro in totaal). Het variabel gedeelte van de subsidies bestaat

uit een bedrag van maximum 16,5 euro per gescreende vrouw.

Naar aanleiding van de wijzigingen in de inhoudelijke en financiële aansturing van het Consortium en de

beslissing van de Vlaamse Regering om te starten met de bevolkingsonderzoeken naar

baarmoederhalskanker en dikkedarmkanker werd op 13 november 2012 het Centrum voor

Kankeropsporing opgericht, als een vereniging zonder winstoogmerk. Het biedt expertise in de drie

Vlaamse bevolkingsonderzoeken naar kanker. Deze vzw is gegroeid uit het Consortium van erkende

regionale screeningscentra van de Vlaamse Gemeenschap en bestaat tot op vandaag uit 5 afdelingen, die

echter steeds meer taken centraliseren (zie eerder).

4.3 Tweede lezers

De tweede lezers, verbonden aan het screeningscentrum, ontvangen eveneens een vergoeding van het

RIZIV voor hun prestaties (5,95 euro voor een tweede lezing). Er is tot nu toe binnen de vijf afdelingen

van het Centrum voor Kankeropsporing een grote verscheidenheid aan wijze van uitbetaling (rechtstreeks

door de tweede lezers zelf of via de afdelingen) en grootte-orde (afhoudingen met verschil in percentages

door enkele afdelingen) aan de tweede lezers.

4.4 VIGeZ en Logo's

Sensibilisering inzake bevolkingsonderzoeken naar kanker werd gerealiseerd door de Logo’s, de

Ondersteuningscel Logo’s (vanaf 2009 overgenomen door VIGeZ), de Vlaamse Liga tegen Kanker,

Domus Medica en de screeningscentra (nu samen in het Centrum voor Kankeropsporing).

Het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (VIGeZ) is een

expertisecentrum voor gezondheidsbevordering en ziektepreventie, vooral op vlak van voeding en

beweging, vaccinaties, tabak, geestelijke gezondheid, en borstkanker. Het VIGeZ werkt daarvoor de

f Dit is het volledige gebied rond een regionale stad. Online: http://www.zorg-en-gezondheid.be/Beleid/regelgeving/Zorgregio-s/.

29

nodige strategieën en methodieken uit en geeft ondersteuning aan gezondheidswerkers en professionals.

Zo ondersteunt het VIGeZ onder meer de Logo’s bij hun opdracht om op loco-regionaal vlak de Vlaamse

gezondheidsdoelstellingen te helpen realiseren. Specifiek met betrekking tot borstkankeropsporing helpt

het de Logo’s om de deelname aan het bevolkingsonderzoek te verhogen en de vrouwen hierover correct

te informeren. Met VIGEZ heeft de Vlaamse overheid een convenant afgesloten, waaraan jaarlijks een

subsidie verbonden is. Het jaarlijkse maximale subsidiebedrag van deze organisaties wordt voor 75%

geïndexeerd. De formule voor indexering staat vermeld in het convenant.

De Logo's (Loco-regionaal gezondheidsoverleg en -organisatie) zijn door de Vlaamse overheid erkende

en gesubsidieerde netwerken op het gebied van ziektepreventie en gezondheidsbevordering. Zij werken

binnen een geografisch aaneengesloten gebied en vormen een samenwerkingsverband tussen gemeente-

en OCMW-besturen, huisartsenkringen, gezondheidsorganisaties, socioculturele en welzijnsorganisaties en

deskundigen. De Logo’s (14 in Vlaanderen en 1 voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) staan vooral in

voor het verspreiden van methodieken op vlak van gezondheidsbevordering en ziektepreventie die

bijdragen tot het realiseren van de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen. Om de deelname aan het

bevolkingsonderzoek naar borstkanker te verhogen, coördineren de Logo's diverse initiatieven en acties

zodat organisaties en hulpverleners de methodieken toepassen ten aanzien van de vrouwen uit de

doelgroep. Ook sluiten de Logo’s een samenwerkingsovereenkomst met het Centrum voor

Kankeropsporing. Daarin worden afspraken gemaakt over de loco-regionale organisatie van het Vlaamse

programma. Met betrekking tot het bevolkingsonderzoek naar borstkanker zijn de Logo's actief op

verschillende manieren:

o Mobilisatie en sensibilisering van vrouwen uit de doelgroep i.s.m. gemeentebesturen, gezondheid-

en welzijnsraden, vrouwenverenigingen, huisartsen,…

o Ondersteuning van het netwerk van huisartsen, gynaecologen en radiologen (via informatie,

overleg, vorming, verspreiding praktijkcijfers,…)

o Versterken van het merk “ borstkankeropsporing” door acties via de media en mailing

o Projecten coördineren gericht op specifieke doelgroepen en wijken met een lage participatie met

als doel om de participatie aan het Vlaams bevolkingsonderzoek te verhogen (bv. Mamma'Care)

o Service op maat aan onder andere gemeenten, gezondheids- en welzijnsraden, huisartsenkringen.

4.5 Domus Medica

De Vlaamse overheid heeft op 1 januari 2012 met Domus Medica een beheersovereenkomst afgesloten.

Voorheen werden ze voor hun taken gesubsidieerd via een convenant. Zij staan in voor de ontwikkeling

van wetenschappelijk onderbouwde richtlijnen voor het praktijkhandelen, en het ontwikkelen en

implementeren van tools die de huisarts ondersteunen in zijn praktijkhandelen. Domus Medica heeft met

steun van de Vlaamse overheid voor huisartsen een praktijkaanbeveling rond borstkankerscreening

opgesteld die regelmatig wordt bijgewerkt. Door het volgen van die aanbeveling weet de huisarts dat zijn

aanpak wetenschappelijk onderbouwd is en bijdraagt tot het realiseren van gezondheidswinst.

4.6 Heracles

Het registratiesysteem Heracles wordt beheerd en onderhouden door het Centrum voor

Kankeropsporing (voorheen Consortium) waaraan jaarlijks een subsidie wordt toegekend. Voor de

introductie van Heracles registreerde elke afdeling de gegevens die zij belangrijk vonden. Bij het

samenvoegen van de resultaten van de verschillende afdelingen kwamen de coderingen daarom niet

noodzakelijk overeen. Met Heracles is alles standaard en uniform, zodat geen misverstanden meer kunnen

ontstaan. De centralisatie en de voorbereiding ervan is in de voorbije jaren nog toegenomen, zoals:

o centrale versturing van de uitnodigingen,

o voorbereiding van de gecentraliseerde negatieve resultaatsmededeling (er moet geen bijkomend

onderzoek gebeuren) naar de artsen en vrouwen,

o de evaluatie van de kwaliteitsparameters van de mammografische eenheden (3 keer per jaar),

30

o de individuele evaluatie van de kwaliteitsparameters van de 1ste lezers (jaarlijks over het

voorgaande jaar), en

o de evaluatie van de kwaliteitsparameters van de tweede lezers (3 keer per jaar).

4.7 Fysisch-technische instanties

De fysisch-technische instanties zijn gemachtigd voor de uitvoering van de fysisch-technische

kwaliteitscontroles, maar ontvangen hiervoor geen subsidie. Ter uitvoering van het BVR van 16 maart

2012 werden deze machtigingen stopgezet, maar kregen de controleorganisatie een erkenning als

organisatie met terreinwerking. Gezien de kosten voor de fysisch-technische controles worden gedragen

door de mammografische eenheden en deze vervat zitten in de honorering door het RIZIV, worden er net

zoals bij de mammografische eenheden geen Vlaamse subsidies toegekend aan de controleorganisaties.

4.8 Federale overheid

In het protocolakkoord van 25 oktober 2000 tot samenwerking tussen de federale overheid en de

gemeenschappen inzake mammografische borstkankerscreening verbindt de federale overheid zich ertoe

om de terugbetaling van de screeningsmammografieën, waardoor het bevolkingsonderzoek, voor vrouwen

die in orde zijn met de ziekteverzekering, gratis is. De gemeenschappen verbinden zich ertoe om de

kankerscreening te organiseren volgens vastgelegde criteria.20 Het aanhangsel van 13 juni 2005 en het

addendum van 2 maart 2009 bij het Protocolakkoord van 25 oktober 2000 verlengen de samenwerking

tussen de federale overheid en de gemeenschappen telkens voor vijf jaren.21,22

4.9 Ziekenfondsen

De ziekenfondsen waren tot en met 2009 erkend als A-voorziening op basis van het besluit op de

gezondheidspromotie van 1991 en ontvingen jaarlijks een gereglementeerde subsidie om de

gezondheidsvoorlichting bij hun leden in het kader te stellen van het Vlaamse preventieve

gezondheidsbeleid. Preventie is een wettelijke opdracht van de ziekenfondsen waarvoor zij eigen middelen

gebruiken, maar er bestaat eveneens een (beperkte) beheersovereenkomst (2012-2016) tussen de Vlaamse

overheid en de landsbonden van de ziekenfondsen op het vlak van gezondheidsbevordering en

ziektepreventie. De landsbonden worden daarin (financieel) aangemoedigd om te werken rond de Vlaamse

gezondheidsdoelstellingen (waaronder ook deze rond het bevolkingsonderzoek naar borstkanker).

De mammografische eenheden en het Centrum voor Kankeropsporing factureren hun prestaties van het

nemen van de screeningsmammografieën en de tweede beoordeling ervan aan de ziekenfondsen. De

ziekenfondsen staan in voor de uitbetaling van de honoraria volgens het systeem van derde betalende. De

ziekenfondsen ontvangen van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid de gegevens van de

radiologen, verbonden aan een mammografische eenheid of een afdeling van het Centrum voor

Kankeropsporing. Op die manier kunnen zij nagaan of de specifieke RIZIV-nomenclatuurnummers aan

de betrokkenen mogen uitbetaald worden.

Via het Intermutualistisch Agentschap leveren de ziekenfondsen aan de SKR jaarlijks informatie over de

RIZIV-prestaties die nuttig zijn voor het maken van uitsluitingslijsten, eventueel voor het aanvullen van

follow-upgegevens en voor het evalueren van het bevolkingsonderzoek. In de jaarrapporten geeft RIZIV

ook de evolutie over meerdere screeningsronden (van het bevolkingsonderzoek, niet van de vrouw als

individu) weer.

4.10 Huisartsen en gynaecologen

De huisartsen en gynaecologen zorgen voor deelname van de vrouwen aan het bevolkingsonderzoek

door hen te verwijzen voor een screeningsmammografie (zogenaamde ‘eerste spoor’). Zij ontvangen een

31

vergoeding van het RIZIV voor hun prestatie (geen specifieke nomenclatuurnummer zoals bij prestaties

radiologen).

4.11 Brumammo vzw

Brumammo is de vzw die belast is met de organisatie van borstkankeropsporing in het Brusselse Gewest

en die daarvoor tweejaarlijks een tweetalige uitnodigingsbrief aan de vrouwen uit het tweetalige gebied

Brussel-Hoofdstad bezorgt. De Vlaamse Gemeenschap sloot met de Gemeenschappelijke

Gemeenschapscommissie een protocolakkoord om de Nederlandstalige vrouwen in het tweetalig gebied

Brussel-Hoofdstad te bereiken met het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Op basis van dit

protocolakkoord is de Vlaamse Gemeenschap medefinancier van Brumammo vzw voor de organisatie en

uitnodiging van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad.

Brumammo ontvangt jaarlijks (en voor onbepaalde duur) 50.000 euro van de Vlaamse Gemeenschap.

4.12 Overzicht van de financiële middelen, 2005 en 2011

Hieronder volgt een overzicht van de financiering van de organisaties betrokken bij het

bevolkingonderzoek naar borstkanker, tabel 7 presenteert het overzicht voor 2005 en 2011. Het

beschikbare budget voor het bevolkingsonderzoek steeg van 8,4 miljoen euro in 2005 naar 10,2 miljoen

euro in 2011. Dit is voornamelijk te wijten aan de toename van de subsidies voor de vijf screeningscentra,

die afhangen van onder andere het aantal gescreende vrouwen en de toename van de werkingsmiddelen

van de Logo’s. Procentueel gaat het om een stijging van 21%. Dit ligt in lijn met de stijging van het totale

budget voor preventieve gezondheidszorg. Er dient opgemerkt te worden dat de subsidies in het kader

van de convenanten met Domus Medica, de 26 Logo’s, de Ondersteuningscel Logo’s en de Vlaamse Liga

tegen Kanker en de subsidie aan de vier Landsbonden der Mutualiteiten niet integraal worden besteed aan

het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Al deze organisaties werken ook rond andere thema’s,

waaronder de andere gezondheidsdoelstellingen. Onderstaande bedragen geven dus een overschatting van

de financiële middelen die voor het bevolkingsonderzoeken aar borstkanker ingezet worden.

Tabel 7: Overzicht van financiële middelen voor bevolkingsonderzoek naar borstkanker, 2005 en 2011

2005

5 screeningscentra: 3.471.607 euro

Consortium van erkende screeningscentra: 135.000 euro

Brumammo vzw (Nederlandstalige vrouwen in Brussel-Hoofdstad): 50.000 euro

Domus Medica (deskundigheidsbevordering + sensibilisering huisartsen): 329.075 euro

26 Logo’s (sensibilisering doelgroep): 3.784.334 euro

Ondersteuningscel Logo’s (sensibilisering doelgroep): 259.636 euro

Vlaamse Liga tegen Kanker (sensibilisering doelgroep): 271.768 euro

4 Landsbonden der Mutualiteiten (sensibilisering doelgroep): 99.160 euro

Totaal: 8.400.580 euro

2011

5 screeningscentra: 4.018.732 euro

Consortium van erkende screeningscentra: 158.502 euro

Brumammo vzw (Nederlandstalige vrouwen in Brussel-Hoofdstad): 50.000 euro

Domus Medica (deskundigheidsbevordering + sensibilisering huisartsen): 303.844,94 euro

26 Logo’s (sensibilisering doelgroep): 5.555.194 euro

Vlaamse Liga tegen Kanker (sensibilisering doelgroep): 271.768 euro

5 Landsbonden der Mutualiteiten (sensibilisering doelgroep): 123.950 euro

Totaal: 10.210.223 euro

Bron: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid.

32

5. Conclusies

Bovenstaande evaluatie van de gezondheidsdoelstelling Bevolkingsonderzoek naar borstkanker en het

actieplan 2006-2012 aan de hand van proces- en effectindicatoren en een stand van zaken van acties om

de (sub)doelstellingen te halen, leert dat het Vlaamse bevolkingsonderzoek naar borstkanker de afgelopen

jaren qua kwaliteit en performantie vooruitgang boekte, maar dat verdere inspanningen moeten geleverd

worden om de deelnamegraad de komende jaren te verhogen. De conclusies hierboven werden ook

gebruikt voor het formuleren van de nieuwe gezondheidsdoelstelling voor bevolkingsonderzoeken. In

bijlage D wordt uitgebreid ingegaan op de verbeterpunten inzake het bevolkingsonderzoek naar

borstkanker anno 2013.

Referenties

1 Fabri V, Boutsen M, Leclercq A (2013). Participation au dépistage du cancer du sein: 8ième rapport d’évaluation de l’IMA (2007-2010) - Outil de caractérisation des femmes non dépistées (2005-2010). Présentation des premiers résultats, 17 mars 2013. 2 Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (2010). Gezondheidsenquête België, 2008. Operationele Directie Volksgezondheid en surveillance, Brussel. 3 RIZIV (2013). Jaarverslag 2012. 4 Pil L, Fobelets M, Putman K, Annemans L (2013). De kosteneffectiviteit van kanker screening: samenvatting van een systematische review. In opdracht van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid. November 2013. 5 Mambourg F, Robays J, Camberlin C, Vlayen J, Gailly J (2010). Opsporing van borstkanker tussen 40 en 49 jaar. Good Clinical Practice (GCP). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2010. KCE Reports vol 129A. 6 Verleye L, Desomer A, Gailly J, Robays J (2011). Borstkankerscreening : hoe vrouwen met een verhoogd risico identificeren - welke beeldvorming gebruiken? Good clinical practice (GCP). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg. KCE Reports 172A. 7 Mambourg F, Robays J, Gerkens S (2012). Opsporing van borstkanker tussen 70 en 74 jaar. Good Clinical Practice (GCP). Brussel: Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE). 2012. KCE Report 176A. 8 van Nunen K., van der Burg M., Teughels S., Van Hal G. (2011). Preventiebonus Borstkankerscreening bij huisartsen en

gynaecologen uit de regio Zuiderkempen. Juli 2011. 9 VIGeZ (2009). Effectiviteit van interventies om deelname aan de borstkankeropsporing te bevorderen, Een review van reviews (Guido Goelen). 10 VIGeZ (2010). Strategische keuzes voor een efficiënte communicatie en sensibilisatie (B. Boonen). 11 VIGeZ & Logo's (2010). Rapport Sensibilisatieacties borstkankeropsporing Vlaamse Logo’s, 2009 - 2010. 12 VIGeZ (2011). Implementatiegraadmeting brochure voor laaggeletterden en anderstaligen ‘Belangrijk voor vrouwen van 50 tot 69 jaar’. 13 Vlaams Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (2012), Besluit van de Vlaamse regering betreffende aspecten van

het bevolkingsonderzoek naar borstkanker, 16 maart 2012. 14 Vlaams Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (2012), ibid. 15 Vlaams Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin (2012), ibid 16 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (2002). Financiering van de organisatiekost van de regionale screeningscentra, het FORS rapport (door L. Cannoodt & S. Bammers). 17 Vlaamse regering (2003). Decreet van 21 november 2003 betreffende preventieve gezondheidszorg. Online: http://www.zorg-en-gezondheid.be/Beleid/Regelgeving/Regelgeving-preventieve-gezondheidszorg/#preventiedecreet. 18 Vlaamse Regering (2012). Beheersovereenkomst voor de subsidiëring en erkenning van vzw Consortium van erkende regionale screeningscentra van de Vlaamse Gemeenschap als partnerorganisatie voor het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker. 15 juni 2012. 19 Vlaamse Regering (2012). Beheersovereenkomst voor de subsidiëring en erkenning van vzw Consortium van erkende regionale screeningscentra van de Vlaamse Gemeenschap als organisatie met terreinwerking voor het Vlaams bevolkingsonderzoek naar borstkanker. 15 juni 2012. 20 Protocolakkoord tot samenwerking tussen de Federale Overheid en de Gemeenschappen inzake mammografische borstkankerscreening. Belgisch Staatsblad, 25 november 2000, pp. 42720-42722. 21 Aanhangsel bij het protocolakkoord van 25 oktober 2000 tot samenwerking tussen de Federale Overheid en de Gemeenschappen inzake mammografische borstkankerscreening. Belgisch Staatsblad, 13 juni 2005, p. 50363. 22 Addendum bij het protocolakkoord van 25 oktober 2000 tot samenwerking tussen de Federale Overheid en de Gemeenschappen inzake mammografische borstkankerscreening. Belgisch Staatsblad, 2 maart 2009, p. 30547.