Bezit
description
Transcript of Bezit
Om aan te geven dat iets van iemand is, of dat iets ergens bij hoort
Of:◦ Bij zaken:
the roof of the house (het dak van het huis) ◦ Bij hoeveelheden:
A spoonful of suger (een lepel suiker) A glass of water (een glas water)
◦ Bij aardrijkskundige namen en maanden: The island of Tonga (het eiland Tonga) The month of May (de maand mei)
‘s:◦ Bij personen:
Father’s car (de auto van vader)◦ Bij tijd en afstand:
Today’s weather (het weer van vandaag) A mile’s walk (een wandeling van een mijl)
◦ Om plaats aan te geven (winkel/huis): At the greengrocer’s At my aunt’s
Geen ‘s als het woord in het meervoud al eindigt op –s:◦ The teachers’ room (de kamer van de leraren)
Maar:◦ The teacher’s laptop (de laptop van de leraar)
1. A thief got away with 200 (shoes/ladies)2. (Cup final/tomorrow) will be televised3. He painted the (door/house) green4. A (handbag/blind woman) was stolen
yesterday5. There was a (jar/jam) on the table6. We had a (holiday/three weeks) holiday7. This brewery makes 50 (barrels/beer)8. (Pay/teachers) has not been increased for
years