Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling...

35
1 Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het stilzitten van de aangeprokene bij een faktuur en bij andere vormen van aanspraakbevestiging. Matthias E. Storme I. Inleiding 1 Vraagstelling - Een faktuur is een op schrift gestelde en bezorgde bevestiging van een schuldvordering in geld wegens levering van goederen of diensten en/of van de modaliteiten van deze schuldvordering 1 . Het is dus een vorm van aanspraakbevestiging. Nu geldt het als een regel in ons recht dat de door een handelaar ontvangen en niet geprotesteerde faktuur in beginsel tegen hem bewijs oplevert van de in die faktuur bevestigde schuldvordering. Deze regel wordt als dusdanig in deze bijdrage niet aangevochten, maar enkel genuanceerd, en ook op een andere wijze gefundeerd dan traditioneel het geval is 2 . Doch deze regel, die eenvoudig lijkt, roept een heleboel vragen op. Zo rijst de vraag of dit enkel geldt tegen een handelaar. Ook rijst de vraag of dit enkel geldt voor een faktuur in enge zin, dan wel ook voor gelijkaardige aanspraakbevestigingen, die evenwel geen faktuur vormen, zoals een schadebestek, een rekeninguittreksel, e.d.m. Zo ook rijst de vraag of door middel van een faktuur de eerdere afspraak kan worden aangevuld of gewijzigd (vraag die voornamelijk bij het gebruik van algemene voorwaarden rijst). En de vraag of tegen dat be- wijs tegenbewijs mogelijk is, en zo ja, met welke middelen. Of nog de vraag wat als faktuur- protest kan worden beschouwd, welke vorm dit moet aannemen, hoe precies het moet zijn, hoe snel het dient te geschieden. Het antwoord op al deze vragen geeft de waarde van een faktuur tegen de ontvanger aan. Het antwoord op de drie eerstgenoemde vragen is schijnbaar duidelijk negatief. Nochtans is dit antwoord m.i. onvoldoende genuanceerd. Bovendien wordt in de redenering die daartoe in de traditionele rechtsleer over de faktuur wordt gemaakt m.i. te weinig onderscheid ge- maakt tussen enerzijds de vraag wat de waarde is van een aanvaarde faktuur en anderzijds de vraag wanneer een faktuur als "aanvaard" geldt, of wordt dit onderscheid minstens onvoldoende konsekwent gehanteerd. M.i. hangt dit daarmee samen, dat deze vragen te éénzijdig vanuit bewijsrechtelijk oogpunt worden bekeken en te weinig vanuit verbintenis- rechtelijk oogpunt. * Met dank aan raadsheer I. VEROUGSTRAETE en rechter Mw. C. SCHURMANS, die wezenlijk hebben bijgedragen tot het herdenken van de opvattingen in dit stuk, zij het dat hun opvattingen daarbij niet steeds zijn gevolgd. 1 Vgl. A. CLOQUET, De factuur, Story, Gent 1954, nr. 32; H. COUSY, in W. van GERVEN & R. DILLEMANS, Beginselen van belgisch privaatrecht, XIII Handels- en economisch recht, deel I, Ondernemingsrecht, Antwerpen, 1989, p. 178-179 nr. 144; E. DIRIX & G.L. BALLON, De factuur, Story, Gent 1985, nr. 3 en 12. 2 Het is niet uitgesloten dat mijn redenering door kommercialisten subversief wordt geacht. Dit is meermaals het lot van auteurs die handelsrechtelijke instellingen toetsen aan algemene rechtsregels, zoals reeds L. DABIN in dit tijdschrift (althans de J.C.B.) mocht ondervinden in 1956, 187 e.v. m.b.t. zijn redeneringen over het wisselrecht.

Transcript of Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling...

Page 1: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

1

Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingenomtrent het stilzitten van de aangeprokene bij een faktuur

en bij andere vormen van aanspraakbevestiging.

Matthias E. Storme

I. Inleiding

1 Vraagstelling - Een faktuur is een op schrift gestelde en bezorgde bevestiging van eenschuldvordering in geld wegens levering van goederen of diensten en/of van de modaliteitenvan deze schuldvordering1. Het is dus een vorm van aanspraakbevestiging. Nu geldt het alseen regel in ons recht dat de door een handelaar ontvangen en niet geprotesteerde faktuur inbeginsel tegen hem bewijs oplevert van de in die faktuur bevestigde schuldvordering. Dezeregel wordt als dusdanig in deze bijdrage niet aangevochten, maar enkel genuanceerd, en ookop een andere wijze gefundeerd dan traditioneel het geval is2.

Doch deze regel, die eenvoudig lijkt, roept een heleboel vragen op. Zo rijst de vraag of ditenkel geldt tegen een handelaar. Ook rijst de vraag of dit enkel geldt voor een faktuur in engezin, dan wel ook voor gelijkaardige aanspraakbevestigingen, die evenwel geen faktuurvormen, zoals een schadebestek, een rekeninguittreksel, e.d.m. Zo ook rijst de vraag of doormiddel van een faktuur de eerdere afspraak kan worden aangevuld of gewijzigd (vraag dievoornamelijk bij het gebruik van algemene voorwaarden rijst). En de vraag of tegen dat be-wijs tegenbewijs mogelijk is, en zo ja, met welke middelen. Of nog de vraag wat als faktuur-protest kan worden beschouwd, welke vorm dit moet aannemen, hoe precies het moet zijn,hoe snel het dient te geschieden. Het antwoord op al deze vragen geeft de waarde van eenfaktuur tegen de ontvanger aan.

Het antwoord op de drie eerstgenoemde vragen is schijnbaar duidelijk negatief. Nochtans isdit antwoord m.i. onvoldoende genuanceerd. Bovendien wordt in de redenering die daartoein de traditionele rechtsleer over de faktuur wordt gemaakt m.i. te weinig onderscheid ge-maakt tussen enerzijds de vraag wat de waarde is van een aanvaarde faktuur en anderzijds devraag wanneer een faktuur als "aanvaard" geldt, of wordt dit onderscheid minstensonvoldoende konsekwent gehanteerd. M.i. hangt dit daarmee samen, dat deze vragen teéénzijdig vanuit bewijsrechtelijk oogpunt worden bekeken en te weinig vanuit verbintenis-rechtelijk oogpunt.

* Met dank aan raadsheer I. VEROUGSTRAETE en rechter Mw. C. SCHURMANS, die wezenlijk hebben

bijgedragen tot het herdenken van de opvattingen in dit stuk, zij het dat hun opvattingen daarbij niet steeds zijngevolgd.

1 Vgl. A. CLOQUET, De factuur, Story, Gent 1954, nr. 32; H. COUSY, in W. van GERVEN & R.DILLEMANS, Beginselen van belgisch privaatrecht, XIII Handels- en economisch recht, deel I,Ondernemingsrecht, Antwerpen, 1989, p. 178-179 nr. 144; E. DIRIX & G.L. BALLON, De factuur, Story,Gent 1985, nr. 3 en 12.

2 Het is niet uitgesloten dat mijn redenering door kommercialisten subversief wordt geacht. Dit ismeermaals het lot van auteurs die handelsrechtelijke instellingen toetsen aan algemene rechtsregels, zoals reedsL. DABIN in dit tijdschrift (althans de J.C.B.) mocht ondervinden in 1956, 187 e.v. m.b.t. zijn redeneringenover het wisselrecht.

Page 2: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

2

II. De rechtsbetekenis van de aanvaarding van een faktuur en andere aan-spraakbevestigingen.

II. 1. Mogelijke betekenissen van de faktuur en belangrijkste voorwaarden daartoe.

Om beide genoemde vragen uit elkaar te houden, moet m.i. eerst een ontleding gemaaktworden van de rol van de aanvaarde faktuur en van de betekenis die de faktuur en haaraanvaarding hebben of kunnen hebben in ons recht, los van de vraag wanneer een faktuur alsaanvaard dient te worden beschouwd, en dus los ook van het hele vraagstuk van destilzwijgende aanvaarding. Deze ontleding kan vertrekken met het aangeven van de belangrijk-ste mogelijke funkties van de faktuur voor de partijen. De - vanzelfsprekend niet onbelangrij-ke - fiskale funktie laten we daarbij buiten beschouwing.

2 Bewijsfunktie - De meest voor de hand liggende en het meest op de voorgrond geplaatstefunktie van de faktuur is de bewijsfunktie. Daarbij moet echter onderscheiden worden tussenhet bewijs tegen de auteur-schuldeiser en dat tegen de bestemmeling-schuldenaar.

a) De bewijswaarde van de faktuur tegen de opsteller ervan is vrij eenvoudig te bepalen. Inde meeste gevallen kan men het opstellen van een faktuur, minstens het verzenden ervan,immers beschouwen als een schriftelijke buitengerechtelijke bekentenis van een overeenkomsttot levering van goederen of diensten waarop de schuldvordering wordt gegrond en/of van demodaliteiten van deze overeenkomst3. Voor de kwalifikatie van een gedraging als bekentenisis immers (anders dan voor de kwalifikatie van een geschrift als akte) niet vereist dat de partijdie vrijwillig een feit erkent ook de bedoeling had daarmee aan de wederpartij eenbewijsmiddel te verschaffen4.

Indien men de faktuur als een deel van de boekhouding beschouwt, heeft de kwalifikatieoverigens geen belang meer, omdat de vermeldingen in de boekhouding door art. 1330 B.W.wettelijk gelijkgesteld worden met een bekentenis.

Indien de verzonden faktuur ondertekend is, levert ze méér op dan een buitengerechtelijke

3 Vgl. A. CLOQUET nr. 405; E. DIRIX & G.L. BALLON, nr. 181; zie voor interessante gevallen

enerzijds Rb. Tongeren 7 mei 1979, O.C.M.W. Bilzen t. C, Limb. Rl. 1980, 12 en anderzijds de beperkendeuitleg aan de fakturatie gegeven door Hof Gent 17 november 1983, Deroluc t. Electrocuisines, T.B.H. 1984,212.

4 Cass. 2 mei 1988, v.z.w. Instituut Edith Cavell t. J. Lebrun, Arr., nr. 532; vgl. reeds R.J. POTHIER,nr. 834; PLANIOL & RIPERT, Traité pratique de droit civil français VII. Obligations, deuxième partie, tweedeuitgave (door P. Esmein, G. Gabolde & J. Radouant), Paris 1957, nr. 1561; R. VANDEPUTTE, Deovereenkomst, 432; P. van OMMESLAGHE, R.C.J.B. 1988, 176 nr. 254-255.

Dergelijk vereiste zou overigens in strijd zijn met de kwalifikatie van de vrijwillige uitvoering als eenbuitengerechtelijke bekentenis (zie daarvoor o.m. concl. A.g. CORNIL voor Cass., 4 april 1941, Pas., 128-129; Cass., 19 oktober 1944, Sauvenière t. Descamps, Arr., 13; Cass., 23 oktober 1959, vzw de vrije schoolvan Heers t. Meekers, Arr., 157; Cass., 17 januari 1969, Lampaert en De Pauw t. De Decker en Schelstraete,Arr., 476; Cass., 10 februari 1978, barones de Behault en barones van Oldeneel tot Oldenzeel t. Gettemans,Arr., 698) - en dit ongeacht de vragen die men bij dergelijke kwalifikatie kan hebben (zie daarvoor P. vanOMMESLAGHE, "L'aveu. Evolution récente de la jurisprudence et de la doctrine", in La preuve, ColloqueU.C.L. 12-13 maart 1987, nr. 7).

Page 3: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

3

bekentenis, namelijk een akte. Is ze niet ondertekend, dan vormt ze géén akte5, maar levert zedesondanks - als bekentenis of daarmee gelijkgesteld bewijsmiddel - dwingend bewijs (pleinefoi, force probante, verplicht bewijs6) op tegen de opsteller indien ze - zoals normaal kangesteld worden - "post factum" is opgemaakt7.

Opm. 1. Men kan van mening verschillen over de vraag of de faktuur eveneens dwingend bewijs oplevert

tegen de opsteller ervan indien ze niet verzonden is, maar in zijn bezit is gebleven. Voor onderhandse akten

geldt namelijk zonder twijfel de regel dat zij eerst dwingend bewijs opleveren nadat zij overhandigd zijn of op

een andere wijze aan de wederpartij ter beschikking zijn gesteld : "les actes sous seing privée ne font pas foi

contre celui qui les a souscrits, lorsqu'ils se trouvent en sa possession"8. De akte ontleent zijn dwingende

bewijswaarde (force probante) namelijk aan twee rechtshandelingen, nl. de ondertekening en de terbeschik-

kingstelling van de akte (deze rechtshandelingen zijn in beginsel geen verbintenisscheppende handelingen, maar

bewijshandelingen, m.b. prekonstitutie van bewijs). De bekentenis (aveu) moet volgens sommige auteurs

evenwel niet ter beschikking gesteld zijn van de wederpartij9. Deze stelling kan m.i. aanvaard worden als en

slechts als men de bekentenis niet als een rechtshandeling beschouwt (zie verder onder randnummer 6). Ter

ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige

aantekeningen in huiselijke registers bewijsrechtelijk gezien zoals gezegd door de wet met een bekentenis

worden gelijkgesteld, en namelijk hetzelfde dwingend bewijs opleveren onder dezelfde voorwaarden

(onsplitsbaarheid, e.d.m.). Nu is een faktuur m.i. wel iets anders dan een vermelding in een boekhouding, en

zou men dus kunnen betogen dat zij eerst dwingend bewijs oplevert tegen de auteur nadat ze verzonden is10 . De

vraag heeft echter in de praktijk weinig belang, omdat enerzijds de bijzondere vermeldingen van de faktuur

moeten overeenstemmen met die in de boeken, en anderzijds de algemene voorwaarden van de opsteller van de

faktuur hoe dan ook tegen hem kunnen worden gebruikt, precies omdat het zijn algemene voorwaarden zijn.

Opm. 2. Bovendien sluit het ontbreken van dwingende bewijswaarde (force probante) natuurlijk niet uit dat

zelfs een niet verzonden een faktuur, zoals élk gegeven dat aan de rechter kan worden voorgelegd, wél een

"aanwijzing" kan vormen waaruit de rechter een vermoeden kan afleiden (een "vermoedenwekkend feit" dus). Ze

5 Zo ook E. DIRIX & G.L. BALLON, nr. 151.6 Dwingende bewijswaarde hechten aan een bepaald bewijsmiddel betekent dat de rechter verplicht is uit een

bewijsmiddel van die kategorie bepaalde rechtsfeiten af te leiden, meestal behoudens tegenbewijs. Ditveronderstelt natuurlijk wel eerst dat een gegeven als een bewijsmiddel van die kategorie wordt gekwalificeerd.

"Force probante" mag m.i. niet vertaald worden als "wettelijke bewijswaarde" (zoals b.v. P.g. F. DUMONdeed), omdat de dwingende bewijswaarde niet noodzakelijk op de wet berust, maar b.v. ook op een overeen-komst kan berusten.

7 Een geschrift dat niet aan de vereisten voldoet om een partij-akte te zijn (i.e. opgemaakt "en formeprobante" en ondertekend) kan immers slechts een bekentenis zijn indien het is opgemaakt ná het rechtsfeit datmen ermee wil bewijzen : Cass., 8 november 1984, Coryn-Meyer cs. t. n.v. ABB, in verbreking van Hof Gent31 januari 1983, gedeeltelijk (en uit zijn kontekst gehaald) in R.W. 1985-86, 109. Vgl. H. de PAGE & R.DEKKERS, Traité nr. 1008 B in fine; R. VANDEPUTTE, De overeenkomst, 431; P. van OMMESLAGHE,"L'aveu", in La preuve, nr. 3 en "Examen de jurisprudence", R.C.J.B. 1988 nr. 253.

8 R.J. POTHIER, Traité des obligations, nr. 748; vgl. o.m. R. DEMOGUE, Traité des obligations, II nr.540 bis en 553 ter; A. PITLO, Bewijs en verjaring naar het nederlands burgerlijk wetboek, aangehaald volgensde vijfde uitgave, Tjeenk Willink, Haarlem, 1968, p. 40-41; P. van OMMESLAGHE, R.C.J.B. 1975 nr. 130en R.C.J.B. 1986 nr. 56.

9 B.v. P. van OMMESLAGHE, "L'aveu", La preuve, nr. 11 p. 15 (geen "acte réceptice").10 Impliciet J. van RYN & J. HEENEN, Principes, III, 70 nr. 64.

Page 4: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

4

kàn dus ook onafhankelijk van haar verzending en aanvaarding vrije bewijswaarde (valeur probante) hebben

voor het bewijs van rechtsfeiten die door middel van vermoedens kunnen bewezen worden.

b) De bewijswaarde van de faktuur tegen de bestemmeling ervan is minder eenvoudig tebepalen. Zij kan m.i. maar goed begrepen worden na een ontleding van het geheel van defunkties van een faktuur. Voorlopig kan - aan de hand van art. 25, 2 W.v.K. - evenwel reedsminstens dit gesteld worden : Op zichzelf, d.i. los van de aanvaarding, heeft een faktuur geendwingende bewijswaarde (force probante) tegen de bestemmeling voor de daarin bevestigdeschuldvordering, omdat dergelijke bewijswaarde geheel afhankelijk is van de "aanvaarding"van die faktuur11 . Men kan weliswaar van mening verschillen over de bewijslast m.b.t. deverzending en de aanvaarding, en desgevallend zelfs uitgaan van het vermoeden dat de faktuurdie door een handelaar in een geding tegen een andere handelaar wordt geproduceerd, ookverzonden en aanvaard is, maar men kan niet stellen dat een faktuur dwingende bewijswaarde(force probante) heeft zonder eerst te stellen dat ze aanvaard is. Dit volgt niet enkel uit art. 25,2 W.v.K., maar reeds uit de algemene regels van het bewijsrecht. Zolang ze niet "aanvaard"is vormt de faktuur - of juister de verzending ervan - slechts een éénzijdige handeling, die nietvoldoende kan zijn om zichzelf een titel te verschaffen. «Nemo sibi adscribit», of in hetnederlands : «niemand kan op eigen houtje schrijven»12 - tenzij op grond van een daaraanvoorafgaande bewijsovereenkomst13 . Omdat de faktuur een éénzijdig opgestelde bewijstitelis, kan zij maar dwingend bewijs opleveren tegen de bestemmeling in zoverre ze naar eengedraging van die partij verwijst. M.i. veronderstelt het toekennen van dwingendebewijswaarde aan een (aanvaarde) faktuur noodzakelijkerwijze dat de aanvaarding als eenrechtshandeling of als een bekentenis wordt beschouwd, dan wel op grond van eenrechtsregel daarmee wordt gelijkgesteld14 .

Opm. Dat de niet aanvaarde faktuur behoudens andersluidende overeenkomst tussen partijen geen (bewijs)-

11 Uitdrukkelijk A. CLOQUET, nr. 419. Vergelijkbaar J. van RYN & J. HEENEN, III, 64 nr. 58; X.

DIEUX, T.B.H. 1986, (84) 104. Anders, ten onrechte, en op grond van een verkeerde lezing van art. 25W.v.K., I. MOREAU-MARGREVE, "La force obligatoire des conditions générales de vente et d'achat", T.Aann. 1971, (102) 106 noot 10; en blijkbaar ook E. DIRIX & G.L. BALLON, nr. 185 noot 24 en 32.

12 Met de woorden van R.J. POTHIER, nr. 751 en 753 : "Personne ne pouvant faire titre à lui-même".Vgl. ook Cass., 29 november 1909, O.M. t. Van Calster, verbreking, Pas. 1910, 16.

Een van de weinige gevallen in ons recht die men als een uitzondering zou kunnen beschouwen is het gevalwaarin een handelaar zijn eigen regelmatig gehouden boekhouding tegen een andere handelaar inroept : dezeandere kan de vermeldingen ervan slechts betwisten door er de eigen regelmatig gehouden boekhoudingtegenover te stellen (in welk geval de rechter volgens de omstandigheden oordeelt); heeft hij geen boekhouding,is ze onregelmatig, of roept hij ze niet in, dan dient hij zich neer te leggen bij de vermelding in de boekhoudingvan de eerstgenoemde handelaar (Vgl. J. van RYN en J. HEENEN, III, nr. 71; vgl. W. van GERVEN,Leerboek handels- en economisch recht, Standaard, Antwerpen 1978, 63). In die zin is het regelmatig boekenhouden voor handelaars niet alleen een wettelijke verplichting, die als dusdanig wordt gesanktioneerd, maar ookeen last ("Obliegenheit") voor de handelaars, die onrechtstreeks gesanktioneerd wordt in hun verhoudingen metandere handelaars.

Voor andere mogelijke gevallen, zie J. LARGUIER, La notion de titre en droit privé, Paris, 1951, 107 nr.97. Zie ook art. 1924 B.W.

13 Zoals b.v. de boekenclausule (waarbij op voorhand wordt afgesproken dat de boeken van de ene partijdwingend bewijs zullen opleveren), of bedingen zoals art. 2 van het Mister-Cash Reglement.

14 Vgl. o.m. E. DIRIX & G.L. BALLON, 91 nr. 193.

Page 5: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

5

titel kan verschaffen, betekent ook hier weer dat ze geen dwingende bewijswaarde (force probante) kan hebben,

wat niet uitsluit dat zij onder omstandigheden wél een "aanwijzing" kan vormen waaruit de rechter een

vermoeden kan afleiden (een "vermoedenwekkend feit" dus), en dus ook onafhankelijk van haar aanvaarding

vrije bewijswaarde (valeur probante) kàn hebben15 .

Uit art. 1329 B.W. kan men m.i. niet afleiden dat dit - behoudens eed - enkel tegen handelaars mogelijk zou

zijn. Wanneer die bepaling zegt dat koopmansboeken de daarin vermelde leveringen "niet bewijzen" tegen

personen die geen koopman zijn, dan betekent dit enkel dat zij daarvan geen volledig, d.w.z. dwingend bewijs

opleveren, maar dit sluit niet uit dat zij tesamen met andere omstandigheden een vermoeden kunnen wekken16 .

Maar dit vereist dan wel dat het bewijs door vermoedens mogelijk is : een begin van schriftelijk bewijs tegen

de ontvanger kan de faktuur immers onmogelijk vormen. En daar tegen niet-handelaars in beginsel geen

vermoedenbewijs mogelijk is voor rechtshandelingen boven de 3.000 BF, spelen zij in die gevallen maar een

rol in de mate waarin zij de mogelijkheid van aanvullende eed openen, wat overigens het geval is voor

leveringen17 .

c) De aanvaarding van de faktuur veronderstelt m.i. noodzakelijkerwijze dat ze ter kennis isgebracht van de bestemmeling. Een aanvaarde faktuur veronderstelt dus minstens twee hande-lingen : verzending en aanvaarding. Vooruitlopend op de verdere analyse hiervan in nr. 6 en 7wil ik hier reeds aangeven dat ik deze kombinatie van twee handelingen zou willen beschou-wen als een bewijsovereenkomst, waarvan de faktuur het voorwerp vormt. Het feit dat defaktuur slechts een instrumentum is, belet natuurlijk niet dat het verzenden en aanvaarden vande inhoud ervan een overeenkomst, en meer bepaald een bewijsovereenkomst kan vormen, endat het verzenden en aanvaarden ervan dus rechtshandelingen kunnen zijn (minstensrechtshandelingen met het oog op het bewijs).

3 - kredietfunktie - De faktuur heeft evenwel ontegensprekelijk méér mogelijke funkties danenkel een bewijsfunktie. Zo kan een faktuur ook een kredietfunktie hebben, aangezien zij hetmogelijk maakt de daarin gefaktureerde schuldvordering over te dragen of in pand te gevenaan erkende kredietinstellingen zonder de pleegvormen van art. 1690 B.W. c.q. art. 2075B.W., en namelijk door endossement (W. 25 oktober 1919).

De faktuur verkrijgt aldus een beperkte verhandelbaarheid (nl. één maal), doch verleent inbeginsel géén abstraktie aan de schuldvordering. Alle excepties die reeds ontstaan waren ophet ogenblik van de mededeling van de overdracht blijven in beginsel tegenwerpbaar aan degeëndosseerde. Toch wordt de geëndosseerde enigzins beschermd indien hij op grond van defaktuur rechtmatig vertrouwd heeft op de vermeldingen daarvan. Het is namelijk zo dat doorde faktuur een instrumentum ontstaat dat kan verschillen van de oorspronkelijke overeen-komst, zij het enkel reeds daardoor dat het niet noodzakelijk alle afspraken bevat, en dus inzekere zin een tegenbrief kan vormen. Welnu, de overnemer van de schuldvordering mag erin beginsel op vertrouwen dat de faktuur de inhoud van de overeenkomst getrouw weergeeft,

15 Vgl. voor de vrije bewijswaarde van andere zelf opgestelde titels b.v. Cass., 29 mei 1964, n.v. Portland

Cement Building t. n.v. Ascenseurs Thiery, Pas., 1022, verwerping van een voorziening tegen Hof Brussel 4mei 1962, betreffende het uit een brief van de schuldenaar afgeleide vermoeden dat zijn tekortkoming aan deschuldeiser te wijten was; Vred. Charleroi 12 okt 1987, J. t. E., J.L.M.B. 1987 nr. 1612.

16 Vgl. P. van OMMESLAGHE, "Examen de jurisprudence", R.C.J.B. 1975, 725 nr. 131.17 Vgl. J. van RYN & J. HEENEN, Principes, III nr. 73.

Page 6: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

6

althans wat de vermeldingen betreft die normaal in een faktuur worden opgenomen18 . Heeftde bestemmeling deze faktuur aanvaard, dan kan hij zich tegenover de overnemer niet meer opandersluidende afspraken beroepen wat die punten betreft - en dit los van het antwoord op devraag of hij dat nog kan tegenover de opsteller van de faktuur. Daartoe is niet vereist datpartijen daarbij te kwader trouw handelen (een soort "complaisance"faktuur). De aanvaardingvan de faktuur kan in driepartijenverhoudingen dan ook bepaalde verbintenisrechtelijke gevol-gen hebben, die verder reiken dan de zuiver bewijsrechtelijke.

4 inkassofunktie en processuele funktie - Ook tussen partijen kan de faktuur iets toevoegenaan de bestaande rechtsverhouding.

Vooreerst kan het verzenden van een faktuur de verzender in bepaalde omstandighedenbepaalde rechten verschaffen. Zo kan een faktuur in bepaalde gevallen gelden als een ingebre-kestelling, zodat de verwijlrente loopt of na een aantal dagen zal beginnen te lopen, en eendaaropvolgende dagvaarding niet meer rauwelijks kan worden genoemd. In uitzonderlijkegevallen kan het verzenden van een faktuur ook de uitoefening vormen van het recht van deverzender om éénzijdig bepaalde verbintenissen te konkretiseren ("partijbeslissing"), mits ditrecht hem voordien was toegekend - bij overeenkomst of anderszins -19 .

De verzending kan ook de schuldenaar bepaalde rechten verschaffen. Zo kan de schuldeiserniet meer terugkomen op een betalingstermijn die hij in de faktuur heeft verleend.

Vervolgens kan een faktuur vereist zijn opdat de schuldvordering opeisbaar zou worden(met alle rechtsgevolgen die zulks met zich brengt). Een schuldenaar kan in bepaalde gevallen(m.b. indien hij BTW-plichtig is) weigeren te betalen zolang hem geen faktuur wordt over-handigd20 .

Doch indien de faktuur aanvaard wordt, is er nog meer. Uit de rechtspraktijk blijkt namelijkdat een faktuur als oorzaak van een eis in rechte kan worden gebruikt, zonder dat de eiser ver-plicht is om daarenboven het rechtsfeit aan te voeren waaruit de in de faktuur bevestigdeschuldvordering in geld zou zijn ontstaan. Weliswaar moet de faktuur de goederen of dienstenvermelden voor de levering waarvan de som gefaktureerd wordt, maar niet de overeenkomstzelf (of ander rechtsfeit) waaruit de verplichting tot levering en die tot betaling zouden zijnontstaan. Wanneer de faktuur effektief betrekking heeft op de levering van goederen of dien-sten ("echte faktuur"), vormt zij a.h.w. een "formeel abstrakte" titel - helemaal geen materieelabstrakte titel ! - zoals b.v. ook de schuldbekentenis. Dit wil zeggen dat de schuldeiser nietsméér moet stellen dan dat hij de faktuur verzonden heeft en dat deze aanvaard werd, en dat hetde verweerder is die eventuele bijkomende of andersluidende afspraken uit de oorspronkelijkeovereenkomst moet aanvoeren. Ook hier kan men gewagen van een zéér beperkte gelijkenis

18 Vgl. Cass. 11 december 1987, verwerping, R.W. 1987-88, 1092, en noot E. DIRIX, "Cessie van

schuldvordering en simulatie".19 Zie voor de uitwerking hiervan mijn bijdrage "De bepaling van het voorwerp van een verbintenis bij

partijbeslissing", TPR 1988, 1259 e.v.Overigens kan men ook het feit dat de fakturatie het vaststellen van een termijn voor de betaling inhoudt,

beschouwen als de uitoefening van het recht van de schuldeiser om, zo de schuldenaar geen termijn bedongenheeft, deze zelf te bepalen.

20 Vgl. A. CLOQUET, nr. 39, W. van GERVEN, Leerboek handels- en economisch recht, I , 61; M.E.STORME, De invloed van de goede trouw op de kontraktuele schuldvorderingen, Story, Brussel 1990, nr. 202.

Page 7: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

7

met een orderbriefje. Processueel ontstaat er namelijk uit de (aanvaarde) faktuur zoiets als eenaparte vordering, die weliswaar enkel "formeel" geabstraheerd is van de "onderliggendeverhouding" (en dit in beginsel ook na endossement), maar wél op zichzelf een voldoendeoorzaak vormt voor een eis. De eis kan naar believen worden ingesteld op grond van defaktuur of op grond van de oorspronkelijke overeenkomst. Dit betekent ook - en devergelijking met de wissel of het orderbriefje kan dit verduidelijken - dat ook wanneer deaanvaarding van een faktuur een aparte vordering kan verlenen, dit helemaal niet hoeft tebetekenen dat zij schuldvernieuwend (novatoir) werkt. Dit is in beginsel zeker niet het geval(art. 1273 B.W.). De onderliggende schuld gaat dus niet teniet, net zomin als haar accessoria.Maar omgekeerd moet de faktuur niet noodzakelijk de gehele overeenkomst weergeven.Indien de schuldeiser evenwel een beroep wil doen op niet in de faktuur vermelde bedingen ofniet uit haar bepalingen voortvloeiende rechten, zal hij de onderliggende verhouding moetenaanvoeren.

5 bewijs- of vaststellingsfunktie ? (inleiding) - Na deze vaststellingen terugkerend naar debewijsfunktie van de faktuur tegen de bestemmeling - wat voor dwingend bewijs eenaanvaarde faktuur veronderstelt - kom ik terug op de vraag welk bewijsmiddel een aanvaardefaktuur zou kunnen zijn. Hoger stelde ik reeds de faktuur veeleer te beschouwen als hetvoorwerp van een bewijsovereenkomst, van een overeenkomst waarbij aan de faktuur kon-ventioneel een dwingende bewijswaarde wordt toegekend. Hier wil ik nagaan :

a) of de faktuur op een zinvolle manier anders kan bekeken worden dan als het voorwerpvan een overeenkomst - en dit nog ongeacht of het al dan niet om een loutere bewijsover-eenkomst gaat - (in randnr. 6), en

b) of, zo men kan spreken van een overeenkomst waarvan de faktuur het voorwerp is, ditwel een loutere bewijsovereenkomst is dan wel een "vaststellingsovereenkomst" - d.i. eenovereenkomst waarbij ook het tegenbewijs wordt uitgesloten (onder randnr. 7).

6 welk bewijsmiddel ? -Tot welke redenering komen we indien we de gedachte aan eenovereenkomst verwerpen ?

Laten wij uitgaan van de heersende leer die aan de aanvaarde faktuur in ieder gevaldwingende bewijswaarde toekent. Dwingende bewijswaarde hebben in ons recht - behoudensbijzondere wettelijke bepalingen, en buiten de hypotese van een bewijsovereenkomst - enkelde akte uitgaande van die partij, de gedingbeslissende eed, de bekentenis (en daarmeegelijkgestelde feiten) en de wettelijke vermoedens.

Een akte of gedingbeslissende eed van de bestemmeling is het duidelijk niet. Een wettelijkvermoeden veronderstelt dat de rechter krachtens de wet verplicht is uit een aanwijzing (hetvermoedenwekkend feit) een bepaald rechtsfeit af te leiden, in sommige gevallen met moge-lijkheid van tegenbewijs (vermoedens iuris tantum), in andere niet (vermoedens iuris et deiure). In die zin heeft die aanwijzing (dat vermoedenwekkend feit) eveneens dwingendebewijskracht (force probante). Welnu, art. 25, 2 W.v.K. houdt m.i. geen wettelijk vermoe-den in. Het zegt enkel dat de koop en verkoop kunnen bewezen worden door een aanvaardefaktuur, net zoals de handelsverbintenissen kunnen bewezen worden door getuigen (...) (art.

Page 8: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

8

25, 1 W.v.K.). Van een wettelijk vermoeden kan men dan ook hoogstens spreken indien deaanvaarding van een faktuur als een bekentenis kan gekwalificeerd worden, nl. omdat in art.1350, 4° B.W. de kracht die de wet aan een bekentenis toekent een wettelijk vermoeden wordtgenoemd21 .

Indien wij in de verzending en aanvaarding van een faktuur géén bewijsovereenkomstwillen zien, maar aan die faktuur wél dwingende bewijswaarde (force probante) willen toe-kennen, dan kan het enkel om een "bekentenis" gaan van het feit dat partijen voorheen eenovereenkomst hebben gesloten22 . Dergelijke kwalifikatie van de aanvaarding van een faktuuris op het eerste gezicht meestal ook goed mogelijk. Op de eerste plaats wordt de faktuur inbeginsel "post factum" (na de te bewijzen overeenkomst) opgemaakt. Vervolgens mag, zoalsgezegd, voor de kwalifikatie van een gedraging als bekentenis (anders dan voor de kwalifika-tie van een geschrift als akte) niet vereist worden dat de partij die vrijwillig een feit erkent ookde bedoeling had daarmee aan de wederpartij een bewijsmiddel te verschaffen. Ten slotte isvoor een bekentenis evenmin vereist dat er reeds een betwisting zou bestaan.

Nochtans zitten we m.i. op een verkeerd spoor indien we de aanvaarding van de faktuurbeschouwen als een bekentenis van de bestemmeling. De kwalifikatie als bekentenis past m.i.toch maar erg slecht op de aanvaarde faktuur. POTHIER definieerde de buitengerechtelijkebekentenis als volgt23 :

"Les confessions (extrajudiciaires) sont celles que fait le débiteur, soit dans une conversation, soit par

une lettre missive, ou qui se trouvent incidemment dans quelque acte qui n'a pas été passé exprès pour cela".

Welnu, is de faktuur niet dikwijls precies wél - mede - tot bewijs bedoeld ? Indien defaktuur één der belangrijkste bewijsmiddelen is in handelszaken, kan men toch niet blijvenbeweren dat zij "n'a pas été passé exprès pour cela".

Bovendien wordt steeds gesteld dat een bekentenis enkel feiten kan betreffen. Dit betekentdat een bekentenis wel een vrijwillige verklaring is, maar géén wilsverklaring. Het is geen"Willenserklärung", maar een "Wissenserklärung". Het is geen "disposition" maar een "énon-ciation" (om de termen van art. 1320 B.W. te gebruiken). Kan men dit zeggen van een fak-tuur en van haar aanvaarding ? Heeft de aanvaarding van een faktuur werkelijk slechts betrek-

21 Rechtspraak en rechtsleer leren meestal dat ook een buitengerechtelijke bekentenis dwingend bewijs

oplevert. Zo b.v. Hof Bergen 24 maart 1987, Wwe. Conte-Schlusselberg t. Conte-van Hoecke, Pas., 130; P.van OMMESLAGHE, "L'aveu", in La preuve, nr. 11 p. 15-16.

22 Dergelijke opvatting zou men misschien kunnen lezen in het arrest inzake vrije school van Heers /Meekers, Cass., 23 oktober 1959 (Arr., 157) waarin het Hof stelde dat het Hof van Beroep dat erop wijst datbepaalde fakturen door verweerster aanvaard werden, zonder dubbelzinnigheid vastgesteld had dat, naar zijnoordeel, die gedraging een (gedeeltelijke) erkenning uitmaakte van de door verweerder vooropgestelde feiten, endat daaruit blijkt dat dat Hof zijn beslissing op een stilzwijgende buitengerechtelijke bekentenis gegrond had.Het arrest a quo nu had het woord erkentenis of bekentenis niet gebruikt, maar slechts van aanvaarding van defaktuur gesproken. Het Hof van Cassatie stelde beiden dus uitdrukkelijk gelijk om de verwerping van devoorziening te verantwoorden. Vgl. J. van RYN & J. HEENEN, III, 64 nr. 58.

23 Traité des obligations, nr. 835.

Page 9: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

9

king op het feit dat er voordien een overeenkomst is afgesloten waaruit de in de faktuur beves-tigde aanspraak voortvloeit, of heeft ze niet veeleer rechtstreeks betrekking op die aanspraak ?Is ze niet veeleer "dispositief" dan "enonciatief" ?

Indien men aan de aanvaarde faktuur dwingende bewijswaarde wil toekennen, dient mendan ook te spreken van een overeenkomst, en dient men de verzending en aanvaarding van defaktuur te beschouwen als de rechtshandelingen (of rechtens daarmee gelijkgestelde hande-lingen) waarmee die overeenkomst tot stand komt. Het woord aanvaarding (acceptation)verwijst overigens in ieder geval naar de idee van een overeenkomst : in het B.W. of W.v.K.wordt het woord steeds begrepen als een rechtshandeling, meestal als een rechtshandelingwaarmee een overeenkomst wordt aangegaan (zie b.v. de artt. 932, 1267, 1984 e.a. B.W.).Ook indien de faktuur slechts tot bewijs zou strekken, verhindert dit helemaal niet dat deverzending en aanvaarding van een faktuur een overeenkomst kunnen vormen, en met nameeen bewijsovereenkomst ("bewijsdispositie").

Ik weet dat deze opvatting van de verzending en aanvaarding van de faktuur als een over-eenkomst - opvatting die eerder door CLOQUET24 werd verdedigd - door de heersende leer inBelgië krachtig wordt bestreden25 (de franse rechtsleer heeft er veel minder moeite mee26),met name met het argument dat het toch enkel om (het bewijs van) de oorspronkelijke over-eenkomst gaat. Daarbij verliest deze leer m.i. volledig uit het oog dat ook nadat een overeen-komst is afgesloten, partijen nog steeds nadere overeenkomsten kunnen sluiten : wijzigendeovereenkomsten27 , maar ook vaststellingsovereenkomsten28 , en zelfs loutere bewijsovereen-komsten. Daartoe is niet vereist dat er tussen partijen reeds een betwisting zou gerezen zijn(dat is zelfs voor een dading niet eens vereist, a fortiori niet voor andere vaststellingsovereen-komsten); omgekeerd kan een bewijsovereenkomst ook perfekt achteraf worden afgesloten.Bij de faktuur gaat het m.i. om zo'n nadere overeenkomst. Men kan ze vergelijken met deautentieke verkoopakte, die wordt verleden nadat partijen eerder een verkoopcompromishebben afgesloten. Ook daar geldt dat de autentieke akte in beginsel slechts verleden wordtom de reeds afgesloten verkoopovereenkomst tussen partijen via registratie en overschrijvingtegenwerpelijk te maken aan derden. Toch kan men niet betwisten dat het om een overeen-komst gaat29 , die soms wijzigingen inhoudt t.o.v. het oorspronkelijk compromis, soms ook

24 A. CLOQUET, nr. 242.25 B.v. door E. DIRIX & G.L. BALLON, 87 nr. 185.26 Zo o.m. R. SAVATIER, "La facture et la polyvalence de ses rôles juridiques en droit contemporain",

R.T.D.Comm. 1973, (1) 2 nr. 1 en 9 nr. 10 ("contrat confirmatif").27 Zie voor een overzicht van dit probleem R. KRUITHOF, "La modification conventionnelle du contrat",

in Rapports belges au XII Congrès de l'Académie internationale de droit comparé, Sydney 18-27 augustus1986, Kluwer, Antwerpen/ Bruylant, Brussel 1986, I, 97.

28 Zie voor het begrip vaststellingsovereenkomst o.m. E. DIRIX, "De kwijting voor saldo van rekening",R.W., 1981-82, (190); C.J. van ZEBEN & H.A.M. AAFTINK, "De vaststellingsovereenkomst", Bijzonderecontracten, bijzonder nr. NJB 1973 nr. 24 a, p. 108 v.; H. SCHOORDIJK, "De vaststellingsovereenkomst,vooral in het licht van titel 15 van het zevende boek van het ontwerp NBW", WPNR (1974) nr. 5283.

Page 10: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

10

niet, en die in beginsel voorrang heeft op de daaraan voorafgaande overeenkomst. M.i. vereisteen goed begrip van de juridische betekenis van de verzending en aanvaarding van een faktuurdan ook dat men afstapt van een simplistisch schematiseren van rechtsverhoudingen, waarineen rechtsverhouding steeds uit één rechtsfeit zou ontstaan, zodat al wat erna gebeurt enkelbewijs of uitvoering/niet-uitvoering daarvan kan zijn, en dat men, in plaats van zich blind testaren op de oorspronkelijke overeenkomst alleen, wil nagaan wat de rechtsbetekenis is vanhet aanbieden en aanvaarden van een faktuur. M.a.w., men moet bereid zijn om na te gaanwat het voorwerp is van de rechtshandelingen verzending en aanvaarding van een faktuur,welke waarde met die handelingen aan de faktuur als instrumentum wordt gegeven.

7 bewijs- of vaststellingsfunktie (vervolg) ? - De verzending en aanvaarding van een fak-tuur als een overeenkomst beschouwen vereist dus een gedeeltelijke verschuiving van onzeblik, weg van de oorspronkelijke overeenkomst, naar de overeenkomst waarvan de faktuurhet voorwerp vormt. Welke betekenis krijgt de faktuur door deze overeenkomst ? Verkrijgt zijdaardoor enkel de waarde van een dwingend bewijs van de tussen partijen afgesloten over-eenkomst, of kan zij nog een grotere waarde verkrijgen ?

Om deze vraag te beantwoorden moet men beseffen dat de verhouding tussen de faktuur ende oorspronkelijke overeenkomst niet altijd dezelfde is. Er kunnen ondertussen afwijkende(mondelinge) afspraken zijn gemaakt. Of de verkoper, die het bestelde niet in voorraad heeften weet dat de zaak spoedeisend is, verzendt onmiddellijk een alternatief, in plaats van hetakkoord daartoe af te wachten, en vraagt om toestemming in de wijziging door met het alter-natief ook een desbetreffende faktuur te verzenden - en waarom zou dat niet mogen ? En zozijn er nog vele andere situaties denkbaar waar de faktuur niét overeenstemt met de oorspron-kelijke afspraak, zonder dat zulks van kwade trouw getuigt. En ook al stemt een faktuur inveruit de meeste gevallen overeen met de oorspronkelijke afspraak - althans wat de bijzonderevoorwaarden betreft; wat de algemene voorwaarden betreft durf ik dat te betwijfelen -, hetblijft m.i. zeer kunstmatig om te zeggen dat een faktuur in beginsel enkel gericht is op hetbewijs van de oorspronkelijke overeenkomst. Ook wanneer aan de oorspronkelijke afsprakenniets gewijzigd werd, en een handelaar een faktuur verzendt, dan heeft hij daarmee - afgezienvan fiskale bedoelingen - niet zozeer de bedoeling zichzelf een bewijs te verschaffen van hetfeit dat partijen destijds die afspraak gemaakt hebben (en dus de bedoeling een bekentenis uitte lokken van de bestemmeling), maar veeleer de bedoeling om de aanspraak die hij meent tebezitten, als opeisbaar te bevestigen en een bevestiging daarvan te bekomen van de bestem-meling. De faktuur is een aanspraakbevestiging30 . De aanvaarding ervan dient dan ook nietzozeer als een bekentenis in de zin van aveu, maar veeleer als een schuldbekentenis in de zinvan reconnaissance de dettete worden beschouwd. En dit is een heel andere figuur31 . Een

29 E.M. MEIJERS, Algemene leer van het burgerlijk recht, deel I - De algemene begrippen van het

burgerlijk recht, Universitaire pers Leiden 1948, 112, noemt de afgifte van een akte terecht een bewijsovereen-komst.

30 Zie de auteurs aangehaald in noot 1.31 Een nog altijd boeiend artikel over het onderscheid tussen beide is E.M. MEIJERS, "De bewijskracht

eener schriftelijke erkenning van rechten", W.P.N.R. (1915) nr. 2355.

Page 11: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

11

schuldbekentenis is namelijk niet louter een bewijsstuk, maar een bindende betalingsbe-lofte32 . Zij heeft niet enkel "bewijskracht", maar ook "bindende kracht".

Hiermee pleit ik er dan ook voor om in de verzending en aanvaarding van een faktuur nietenkel een afzonderlijke, zij het in beginsel bijkomstige, overeenkomst te zien, maar deze ookniet noodzakelijk als een loutere bewijsovereenkomst te beschouwen, maar desgevallend ookwel eens als een vaststellingsovereenkomst (contrat confirmatif). Het onderscheid tussenbeiden kan vrij éénvoudig worden aangegeven : zodra de overeenkomst ertoe strekt om elktegenbewijs uit te sluiten (en enkel nog excepties mogelijk te maken)33 , is het geen bewijs-overeenkomst meer, maar een vaststellingsovereenkomst34 . Het feit dat de aanvaarde faktuuronder de bewijsmiddelen vermeld wordt in de wet, sluit niet uit dat zij onder omstandighedenmeer kan betekenen : materieelrechtelijke regels worden in ons recht ook vaak als vermoedensiuris et de iure ingekleed.

Ook een tussenliggende interpretatie is mogelijk : men kan de verzending en aanvaardingook nog beschouwen als een bewijsovereenkomst waarbij het tegenbewijs niet geheeluitgesloten worden, doch enkel nog met bepaalde middelen mag worden geleverd.

In de rechtsleer vinden men elk van deze drie oplossingen verdedigd35 . M.i. kan men geenenkele van deze drie oplossingen als algemeen geldend beschouwen, omdat de waarde van

Zo ook werd een arrest van het Hof Gent 31 januari 1983 verbroken op 8 november 1984 (Coryn-Meyer cs.

t. nv ABB , gedeeltelijk in R.W. 1985-86, 109) omdat het een brief van de verzekeraar "wij hebben het inzichtuw cliënt schadeloos te stellen" slechts wou beschouwen als een buitengerechtelijke bekentenis van het feit datde betrokkene bij haar verzekerd was en een onrechtmatige daad had gepleegd, bekentenis welke bovendienvolgens het Hof zou kunnen herroepen worden, terwijl het in casu toch een betalingsbelofte was (die slechtswegens gebrek in de toestemming kan herroepen worden), dus een akte. Zie ook Hof Brussel 19 november1980, R.W. 1981-82, 1288.

32 Zie o.m. J.C. van OVEN, "Recente rechtspraak over de schuldbekentenis", NJB 1926, 401. Vgl. ook J.Ronse, Wisselbrief en orderbriefje, nr. 1309. Schuldbekentenis en betalingsbelofte worden verder uitdrukkelijkgelijkgesteld in art. 1988 van de italiaanse codice civile.

33 De uitsluiting van tegenbewijs met bewijsmiddelen van oudere datum belet natuurlijk niet dat de over-eenkomst nog steeds moet worden uitgelegd aan de hand van o.m. de wijze van uitvoering door de partijen (dieook als buitengerechtelijke bekentenis kan worden beschouwd), noch dat de overeenkomst later zou gewijzigdworden door de handelingen der partijen (zij het rechtshandelingen, zij het fikties van stilzwijgenderechtshandelingen die in feite niets anders vormen dan rechtsverwerking - zie b.v. kh. Hoei 2 november 1988,J.L.M.B. 1989, 82. Zie ook P. van OMMESLAGHE, "L'aveu", in La preuve, nr. 7 p. 9).

34 Vgl. E.M. MEIJERS, Algemene leer van het burgerlijk recht, deel I - De algemene begrippen van hetburgerlijk recht, Universitaire pers Leiden 1948, 112; vgl. ook E.M. MEIJERS, "De bewijskracht eenerschriftelijke erkenning van rechten", W.P.N.R. (1915) nr. 2355; P.J. CLAVAREAU, Eenige hulpovereen-komsten, Universitaire pers, Leiden 1947, 107-111 en noot 359. Anders G. de GROOTH, De schuldbekente-nis, proefschrift, Leiden 1918.

35 Geen tegenbewijs mogelijk, althans niet tussen handelaars : o.m. P. van OMMESLAGHE, R.C.J.B.1975, 726 nr. 132; J. van RYN & J. HEENEN, III nr. 63; E. DIRIX & G.L. BALLON, nr. 187; X. DIEUX,T.B.H. 1986, (84) 104; H. COUSY, in Ondernemingsrecht, 182.

Enkel schriftelijk tegenbewijs mogelijk : I. MOREAU-MARGREVE, T. Aann. 1971, (102) 109-110.Tegenbewijs mogelijk met alle middelen : M. BOSMANS, "Chronique de jurisprudence. Les conditions

générales en matière contractuelle 1975-79", J.T. 1981, (17) nr. 16.

Page 12: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

12

dergelijke overeenkomst, en dus die van de aanvaarde faktuur, een vraag is van uitleg van dehandelingen waarmee ze tot stand komt, en voornamelijk van uitleg van de aanvaardings-handeling. Voor de stilzwijgende aanvaarding komt deze vraag dan ook verderop terug tersprake in randnr. 35 en 36.

Een van de redenen die pleiten voor de kwalifikatie als vaststellingsovereenkomst is dat deverzending en / of de aanvaarding van een faktuur bevestiging inhoudt van relatieve nietighe-den, op grond waarvan de oorspronkelijke overeenkomst zou kunnen worden aangetast,althans indien de verzending en / of aanvaarding met kennis van zaken geschiedt (nadat denietigheidsgrond is weggenomen of bekend geworden).

Wel mag men, ook in die gevallen waarin men een schuldbekentenis of vaststellingsover-eenkomst aanvaardt, aan dit vaststellingsaspekt geen overdreven gevolgen hechten. Zo wordtdoor middel van verzending en aanvaarding van een faktuur de rechtsverhouding niet in haargeheel vastgesteld, maar enkel wat die punten betreft waarover de faktuur handelt (zie dehogergenoemde formele abstraktie). Het tegenbewijs vervalt hoogstens voor die punten. Ookbetekent de mogelijke kwalifikatie van verzending en aanvaarding van een faktuur als vaststel-lingsovereenkomst geenszins dat het om een novatie zou gaan. Een vaststellingsovereenkomstis in beginsel niet novatoir. De aan de schuld verbonden zekerheden gaan niet teniet, e.d.m.Het is dus niet omdat de novatie uitzonderlijk is, dat ook de kwalifikatie als schuldbekentenisof vaststellingsovereenkomst evenzeer uitzonderlijk zou moeten zijn.

II. 2. Enkele gevolgen van deze ontleding.

8 Of een dokument een faktuur is, is niet doorslaggevend voor de waarde ervan - Dewaarde van een aanvaarde faktuur berust o.i. dan ook daarop dat daaraan konventioneel, d.i.bij overeenkomst, een bepaalde waarde wordt toegekend, waarbij de vraag of het louter ombewijswaarde gaat, dan wel om bindende waarde een vraag is van uitleg van die aanvaar-dingshandeling, van die overeenkomst. Daaruit volgt m.i. dat de waarde van andere aan-spraakbevestigingen, zoals een schadebestek, een rekeninguittreksel, e.d.m., éénmaal ze alsaanvaard gelden, dezelfde moet zijn als die van een aanvaarde faktuur. Of juister nog : dewaarde van dergelijke dokumenten is op precies dezelfde wijze een vraag van uitleg van degedraging waardoor ze als aanvaard gelden. Deze waarde is dus onafhankelijk van de vraag ofhet om een faktuur gaat of om iets anders. Daarbij moet wél worden nagegaan of de "aan-vaarding" ervan op dezelfde wijze kan worden afgeleid36 . Ook doet dit niets af aan debijzondere betekenis die de faktuur heeft door haar andere funkties.

9 Handelaar en niet-handelaar - Uit de opvatting van de faktuur als stuk waaraan door eenovereenkomst een bepaalde waarde wordt gehecht volgt ook dat die waarde niet afhankelijk is

36 Vgl. kh. Luik 29 januari 1982, Danheux en Maroye t. Balteau, J.L. , 304.

Page 13: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

13

van het feit of zij aan een handelaar of aan een niet-handelaar wordt gericht37 . Enkel voor devraag of er aanvaarding is en voor het bewijs daarvan, kan een onderscheid gemaakt worden.De auteurs die loochenen dat de door een niet-handelaar aanvaarde faktuur dezelfde bindendewaarde zou hebben als de door een handelaar aanvaarde faktuur verwarren dan ook de vraagwanneer een faktuur aanvaard is met de vraag wat de rechtsgevolgen zijn van een aanvaardefaktuur. Voor de eerste vraag speelt de hoedanigheid van handelaar een rol, voor de tweedeniet. Ik ontken niet dat er betreffende de aanvaarding van de faktuur typisch handelsrechtelijkeregels een rol kunnen spelen, maar stel wel dat die bijzondere regels slechts betrekkinghebben op de uitleg van een gedraging als aanvaarding, en niet nog eens een aparte betekenishebben voor de vraag naar de gevolgen van die aanvaarding.

10 Koop en andere overeenkomsten - Hetzelfde geldt tenslotte ook voor het onderscheidtussen koop-verkoop en andere verbintenissen. Sommigen leiden uit art. 25, 2 W. v. K. afdat een aanvaarding van een faktuur de genoemde betekenis enkel zou hebben wanneer dezeeen koop-verkoop betreft. Daarbuiten zou de aanvaarde faktuur enkel een rechterlijkvermoeden38 kunnen wekken, maar de rechter niet kunnen dwingen de in de aanvaarde fak-tuur bevestigde aanspraak te laten gelden39 . M.i. wordt hier vooreerst aan art. 25, 2 voor dekoop-verkoop een betekenis gegeven die het artikel niet heeft, omdat het de rechter niét ver-plicht om de aanvaarde faktuur als volledig bewijs te aanvaarden. Vervolgens wijst de acontrario redenering op een verkeerd begrip van de aanvaarding van een faktuur. Er is geenenkele reden waarom de bewijswaarde die konventioneel aan een faktuur wordt gegeven, zouverschillen naargelang die faktuur betrekking heeft op een vordering uit verkoop dan wel uiteen andere overeenkomst, zoals b.v. een aannemingsovereenkomst.

De enige uitzondering op deze regel betreft de overeenkomsten die voor hun geldigheid (advaliditatem) bepaalde vormen vereisen (veelal een akte). Wordt een geschrift echter enkel adprobationem vereist (zoals bv. in art. 25 Verz.W.), dan volstaat het dat de aanvaarding van defaktuur zelf bewezen wordt, wat b.v. kan door middel van een niet zuiver mondelinge

37 Vgl. A. CLOQUET, nr. 419. Vergelijkbaar M. BOSMANS, J.T. 1981, (17) nr. 18 (waar de vereisten

voor aanvaarding genuanceerd worden, doch de door een partikulier aanvaarde faktuur als een buitengerechtelijkebekentenis beschouwd wordt).

38 De korrekte franse uitdrukking "présomption de l'homme" wordt meestal ten onrechte vertaald als"feitelijk vermoeden". "Feitelijk vermoeden" staat evenwel niet tegenover "wettelijk vermoeden" maar tegen-over "rechtsvermoeden" (vermoeden van het bestaan van een recht, b.v. vermoedens van eigendom).

39 Zo bv. A. CLOQUET, nr. 450-459; P. van OMMESLAGHE, R.C.J.B. 1975, 726-727 nr. 132; J. vanRYN & J. HEENEN, III nr. 63; P.A. FORIERS, "Les contrats commerciaux, Chronique de jurisprudence1970-1984", T.B.H. 1983, (107) 115; X. DIEUX, T.B.H. 1986, (84) 105; H. COUSY, in Ondernemings-recht, 182. Deze auteurs steunen weliswaar op Cassatie 1 december 1967 (D'Huyvetter t. Ruts, Arr., 471, ver-werping), dat inderdaad stelt dat de rechter uit de aanvaarding van een faktuur in een aannemingszaak eenfeitelijk vermoeden kan putten, doch uit het vervolg van de bewoordingen van dit arrest blijkt dat het in feiteniet handelt over de gevolgen van de aanvaarde faktuur, maar over de vraag of uit de omstandigheden eenaanvaarding en dus een akkoord kon worden afgeleid.

Terecht anders dan genoemde auteurs dan ook W. van GERVEN, Leerboek, I, 64; M. BOSMANS, J.T.1981, (17) nr. 16 en 19; E. DIRIX & G.L. BALLON, nr. 213.

Page 14: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

14

buitengerechtelijke bekentenis40 .

11 Relativering - De vraag naar de kriteria voor het als aanvaard gelden van een aanspraak-bevestiging en de vraag naar de gevolgen van de aanvaarding worden m.i. dus niet genoeggescheiden. Nu besef ik ook wel dat beide vragen niet geheel gescheiden kunnen worden,precies omdat beide vragen zijn van uitleg van de gedraging der partijen. Het heeft immersgeen zin om van een aanvaarding te spreken zonder tevens te zeggen wat er aanvaard wordt,in casu meer bepaald of aanvaard wordt dat ook het tegenbewijs wordt uitgesloten of niet.Maar het is wel goed beide vragen te onderscheiden, net zoals de vraag naar de totstandko-ming van een overeenkomst en die naar de inhoud of gevolgen ervan. Belangrijk is daarbijvooral dat men inziet dat deze vragen allebei moeten worden opgelost aan de hand van deregels van het verbintenissenrecht, en dat zij niets te maken hebben met eigenlijke bewijs-regels.

De waarde van de aanvaarding van een faktuur moet meer bepaald worden vastgesteld dooruitleg in de ruime betekenis van het woord : aan de hand van de bewoordingen, de wetten, degebruiken en de billijkheid (art. 1135 B.W.). En bij die uitleg kan men ook tot het besluitkomen dat bepaalde bedingen helemaal géén of slechts een gedeeltelijke uitwerking kunnenhebben, zélfs al werden zij "aanvaard", omdat het beroep erop geheel ongeoorloofd is41 (b.v.schadebedingen die buiten verhouding staan met de mogelijke schade42) dan wel in de ge-geven omstandigheden een misbruik vormt (b.v. schadebedingen wanneer de schade medehet gevolg is van een verzuim van schadebeperking door de schuldeiser43).

Met andere woorden, de aanvaarding moet te goeder trouw worden uitgelegd, en dergelijkeuitleg kan er soms ook toe leiden dat bepaalde bedingen in het geheel géén draagwijdte mogenhebben. Ook dient uit de wijze van aanvaarding soms te worden afgeleid dat een reeksbedingen, en meer bepaald algemene voorwaarden, slechts aanvaard werden mits er slechtseen redelijk gebruik van zou worden gemaakt, wat erop neerkomt dat het gebruik ervan dientte worden beschouwd als een partijbeslissing, die de rechter zogenaamde "marginaal" kantoetsen44 . Ook belet de aanvaarding niet dat zuivere rekenfouten in beginsel moeten verbeterdworden (argument ex art. 2058 B.W.). Op al deze vragen wordt in deze bijdrage niet verderingegaan, maar zij relativeren de betekenis die kan worden gehecht aan de "aanvaarding" zoalsdie uit de nu te bespreken omstandigheden wordt afgeleid.

40 Vgl. H. de PAGE & R. DEKKERS, II, nr. 884 bis; P. van OMMESLAGHE, "L'aveu", in La preuve,

nr. 9 p. 13. Zie b.v. Cass., 17 november 1976, Pas., 304; Cass., 22 april 1988, Bosmans en Claes t.verboomen, Arr. nr. 509, verwerping.

41 In de in de tekst genoemde gevallen zou het juister zijn te zeggen dat een aanvaarding slechts uitwerkingkan hebben indien zij plaatsvindt na het rijzen van het geschil, omdat slechts dan van de bescherming vandwingend recht afstand kan worden gedaan. Bovendien moet dergelijke aanvaarding, omdat zij een afstand vaneen betrekkelijke nietigheid inhoudt, strenger beoordeeld worden.

42 Zie Cass. 17 april 1970, Huyghe t. D'Hondt, verwerping, B.R.H., 701, Arr., 754, R.C.J.B. 1972, 454noot I. MOREAU-MARGREVE.

43 Zie Cass. 18 februari 1988, Maes t. Notaert, verwerping, T.B.H. 1988, 696 noot E. DIRIX, R.W.1988-89, 1226, Arr. nr. 375.

44 Ik heb deze stelling uitvoeriger uiteengezet in "De bepaling van het voorwerp van een verbintenis bijpartijbeslissing", TPR 1988, (1259) 1276 nr. 16 (lees : nr. 18) (waar ook een m.i. betere formulering gegevenwordt dan de zogenaamde "marginale toetsing").

Page 15: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

15

III. De voorwaarden opdat een faktuur of andere aanspraakbevestiging alsaanvaard zou gelden.

III. 1. De grondslag van de regels betreffende de aanvaarding van een faktuur : deze vereistniet noodzakelijk de wil om te aanvaarden, maar wel een rech tmatig vertrouwen van dewederpartij.

12 Een gewoonterechtelijke regel - Ik denk niet zo ver van de heersende leer af te zijnindien ik als uitgangspunten neem :

a) dat handelaars er naar verkeersgebruik toe gehouden zijn om fakturen die zij ontvangenen wensen te betwisten, onverwijld schriftelijk te protesteren, en

b) dat het gebrek aan protest als "aanvaarding" geldt, onder voorbehoud van bijzondereomstandigheden zoals verschoonbare dwaling, of bedrog of misbruik van omstandighedendoor de verzender.

Wat niet algemeen aanvaard wordt is dat het hier helemaal niet om een wettelijke, maar welom een gewoonterechtelijke regel gaat. Nochtans is dat m.i. zo. Wannéér een faktuur alsaanvaard geldt, wordt helemaal niet geregeld in artikel 25, 2 W.v.K. Zo zegt die bepalinghelemaal niet dat het gebrek aan tijdig protest tegen een ontvangen faktuur door een handelaareen vermoeden van aanvaarding vormt45 . Dergelijke regel is dan ook helemaal geen wettelijkeregel, maar een van art. 25, 2 W.v.K. losstaande gewoonterechtelijke regel46 .

Bovendien gaat het hier helemaal niet om een "vermoeden" van aanvaarding, niet om eenbewijsrechtelijke vraag, maar om een materieelrechtelijke vraag, namelijk : wanneer mag uiteen gedraging worden afgeleid dat een faktuur als aanvaard geldt. En het antwoord op dezevraag wordt voor een deel gegeven door de genoemde gewoonterechtelijke regel: wanneer debestemmeling een handelaar is, en deze de faktuur niet spoedig protesteert, dan geldt zijnstilzitten in beginsel als aanvaarding.

13 grondslag van deze gewoonterechtelijke regel: de vertrouwensleer - Om het antwoord opdeze vraag evenwel volledig te geven, meer bepaald ook voor andere hypotesen dan dehandelaar die een faktuur niet protesteert, moet deze gewoonterechtelijke regel teruggeplaatstworden in ons stelsel van verbintenissenrecht.

Daarbij is er geen enkel probleem voor die gevallen waarin de bestemmeling van de faktuurook werkelijk de bedoeling had om de faktuur te aanvaarden, en deze bedoeling uitdrukkelijkof stilzwijgend heeft geuit.

Doch in vele gevallen is het een pure fiktie om uit het stilzwijgen van de bestemmelingdergelijke bedoeling af te leiden. Ook wijst het belang dat gehecht wordt aan elementen alsb.v. het al dan niet handelaar zijn der partijen, erop, dat niet enkel de bedoeling der partijenvan belang is, maar ook wat een normaal zorgvuldig handelaar (e.d.m.) in dergelijke omstan-digheden dient te doen, of juister nog, wanneer het vertrouwen van de verzender op de

45 In die zin nochtans E. DIRIX & G.L. BALLON, 88 nr. 187.46 Zie Cass. 29 maart 1976, n.v. Arboroute wegenonderneming t. Claes, Arr., 833, verwerping.

Page 16: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

16

juistheid van de in de faktuur bevestigde aanspraak, of minstens op de bewijswaarde van diefaktuur, rechtmatig is, rekening houdende met o.m. de gewoonten en verkeersgebruiken.Daarom kan de algemeen aanvaarde regel dat het stilzwijgen van een handelaar in beginsel alsaanvaarding geldt, slechts in ons recht worden ingepast als een toepassing van de vertrou-wensleer.

Dergelijke toepassing van de vertrouwensleer betekent m.i. overigens enkel een doortrek-ken van de lijn die ook door de heersende leer gevolgd wordt in meerdere leerstukken, ondermeer in het leerstuk van de schijnvertegenwoordiging. De leer van het standaardarrest in dezematerie, namelijk het Cuivre-et-Zinc-arrest47 , kan immers niet tot het leerstuk van de schijn-vertegenwoordiging beperkt worden. De vraag van de schijnvertegenwoordiging is namelijkuiteindelijk de vraag wie van beide partijen in hun onderlinge verhouding het risiko moetdragen van het onbevoegd optreden van een derde, de vraag aan wie van beiden dat optredenwordt toegerekend, en het antwoord hangt af van de mededelings- en onderzoekslasten derpartijen (die immers bepalen of het vertrouwen rechtmatig is). Indien nu de vraag rijst wie vanbeide partijen in hun onderlinge verhouding het risiko moet dragen van andere omstandighe-den die tot een misverstand ("diskrepantie tussen wil en verklaring") aanleiding hebben gege-ven, dan kan men daarvoor dan ook géén andere maatstaf aanleggen. Dan moet het antwoordevenzeer afhangen van de mededelings- en onderzoekslasten der partijen, die ook hier bepalenof het vertrouwen van de wederpartij rechtmatig is.

Het is goed nog even de teoretische konstruktie van de vertrouwensleer aan te geven. Devertrouwensleer houdt namelijk in dat een partij zich niet kan beroepen op het niet gewildhebben van een bepaalde regeling, indien de wederpartij op die regeling vertrouwd heeft opgrond van een gedraging van die partij, zij het een nalaten van iets dat deze had moeten doen,zij het een daad die deze had moeten nalaten wilde hij niet aan die regeling gebonden zijn.Hoewel er dus wordt uitgegaan van wat een partij had moeten doen of nalaten, heeft de ver-trouwensleer niets te maken met het leerstuk van de onrechtmatige daad, en hangt zij veeleersterk samen met het leerstuk van het rechtsmisbruik, de beperkende werking van de goedetrouw en de rechtsverwerking48 . Het eerste is inderdaad iets anders dan de drie laatste49 . Im-mers, zelfs in die gevallen waarin dat doen of nalaten als een fout zou kunnen worden be-schouwd (wat meestal niet het geval is), bestaat de sanktie er niet in dat de wederpartij ge-bracht wordt in de situatie waarin zij geweest ware indien die fout niet geschied ware (wat desanktie is van onrechtmatige daad), maar daarin, dat de wederpartij gebracht wordt in desituatie waarop hij door die fout heeft vertrouwd. En dit laatste is niet de sanktie van art. 1382

47 Cass. 20 juni 1988, R.W. 1989-90, 1425 noot A. van OEVELEN.48 Zie voor het verband tussen vertrouwensleer en rechtsverwerking (m.b. inzake schijnvertegenwoordiging)

o.m. A. van OEVELEN, "De juridische grondslag en de toepassingsvoorwaarden van de verbondenheid van delastgever bij een schijnmandaat", R.W. 1989-90, (1426) 1429.

Zie verder G. KEGEL, "Verwirkung, Vertrag und Vertrauen", Festschrift für Klemens Pleyer zum 65.Geburtstag, Heymanns, Köln 1986, (513) 533.

49 De meeste auteurs stellen onrechtmatige daad en rechtsmisbruik op één lijn. Eén van de weinigen die erm.i. terecht op wijst dat het om twee geheel verschillende rechtsfiguren gaat - ook al kunnen ze in bepaalde ge-vallen samenvallen - is L. CORNELIS, Beginselen van het belgische buitencontractuele aansprakelijkheids-recht, Deel I.

Page 17: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

17

e.v. B.W., maar een beperking van het recht van de eerste partij om zich niet gebonden teachten, of nog, een verwerking van het recht om zich niet gebonden te achten.

Met andere woorden, door de vertrouwensleer wordt een gedraging, die geen wilsverkla-ring is in de strikte zin (zijnde de verklaring met de bedoeling om bepaalde rechtsgevolgen totstand te brengen), toch qua rechtsgevolgen met een rechtshandeling gelijkgesteld50 . Daaromis het ook mogelijk dat het woord "aanvaarding" (van een faktuur) voor beide situaties wordtgebruikt : zij hebben immers precies dezelfde gevolgen. Dit vinden we trouwens in ons rechtook in vele andere situaties terug : wanneer een een niet geheel met de overeenkomst konfor-me zaak wordt geleverd, en de koper daartegen niet protesteert, spreekt men eveneens van"aanvaarding" - het juiste nederlandse woord is goedkeuring ("agréation") - ongeacht of daar-toe wel de bedoeling aanwezig was51 .

Omdat de vertrouwensleer dus een gelijkschakeling van wil en rechtmatig vertrouwendoorvoert, en dus meer met rechtsmisbruik en rechtsverwerking te maken heeft dan met on-rechtmatige daad, heb ik reeds eerder de gehoudenheid van een partij om te protesteren,e.d.m., die met "aanvaarding" wordt gesanktioneerd, een "last" (duits "Obliegenheit", frans"charge" of "incombance") genoemd. Het gaat namelijk precies niet om een eigenlijke ver-plichting, omdat de nakoming ervan niet kan worden afgedwongen (de uitvoering in naturavorderen van een "verplichting" om een faktuur te protesteren is wel vrij absurd) en het ver-zuim ervan evenmin als onrechtmatige daad words gesanktioneerd, maar wel door het verliesof de vermindering van bepaalde rechten, in casu van het recht om de aanspraak later nog(ontijdig) te betwisten52 .

50 Zie voor deze verhouding verder H. SCHOORDIJK, recensie Asser-Schut, R.M.T. 1985, (75) 83; F.

RANIERI, "Verwirkung et renonciation tacite. Quelques remarques de droit comparé", Mélanges en l'honneurde Daniel Bastian, red. J. Waline en A. Weill, Librairies techniques, Paris 1974, I, 427 e.v.; Vgl. P. HANAU,"Objektive Elemente im Tatbestand der Willenserklärung. Ein Beitrag zur Kritik der "stillschweigenden undschlüssigen Willenserklärungen", AcP 1965, (220) 239 v.; H.J. WIELING, "Venire contra factum propriumund Verschulden gegen sich selbst", 176. AcP 1976, (334) 335 v.; G. KEGEL, "Verwirkung, Vertrag undVertrauen", Festschrift für Klemens Pleyer zum 65. Geburtstag, (513) 533.

51 Zie daarvoor uitvoerig mijn De invloed van de goede trouw op kontraktuele schuldvorderingen, nr. 461e.v.

52 Zie voor de uitwerking van het begrip "last" mijn De invloed van de goede trouw op kontraktueleschuldvorderingen, nr. 197 e.v., nrs. 196- e.v.; "De invloed van de goede trouw op de contractuele schuldvorde-ringen", R.W. 1989-90, 137 e.v., en "De goede trouw in het geding ? De invloed van de goede trouw in hetprivaat proces- en bewijsrecht", rapport voor het Vlaams Rechtscongres 1990, TPR 1990, (353 e.v., in hetextranr. p. 311 e.v.), nr. 11-13. Vgl. b.v. ook R. KRUITHOF, "De schadebeperkingsplicht van slachtoffersmet letselschade", Vl. T. Gezondheidsrecht, september-oktober 1990, 8 nr. 6.

De gebondenheid van de partij die stilzit wordt op een gelijkaardige manier verklaard door o.m. E. DIRIX &G.L. BALLON, nr. 197; R. SCHMIDT, Die Obliegenheiten. Studien auf dem Gebiet des Rechtszwangs imZivilrecht unter besonderer Berücksichtigung des Privatversicherungsrechts, Verlag Versicherungswissenschaft,Karlsruhe 1953, 121; H. HÜBNER, "Zurechnung statt Fiktion einer Willenserklärung", in Festschrift für HansCarl Nipperdey zum 70. Geburtstag, Beck, München 1965, I, (373) 382-384.

Vgl. ook A. RIEG, Le rôle de la volonté dans l'acte juridique en droit civil français et allemand, L.G.D.J.,Paris 1961, nr. 35-36 ('forclusion') en 47; -, "Les modes non formels de l'expression de la volonté en droitcivil français", 20. Travaux de l'association Henri Capitant 1968, 59.

Page 18: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

18

14 De protestlast waarvan de aanvaarding de sanktie vormt - Het hoeft helemaal geenverbazing te wekken dat ik de grondslag van genoemde gewoonterechtelijke regel, die meestalals een handelsrechtelijke eigenheid wordt beschouwd, in de leer van het rechtmatig vertrou-wen zoek. De rechtmatigheid van het vertrouwen moet namelijk mede bepaald worden aan dehand van de mededelingen en het onderzoek die een normaal zorgvuldig persoon zou verrich-ten, en dit wordt in sterke mate bepaald door de verkeersgebruiken en door de eisen van hetverkeer, meer bepaald het handelsverkeer. Anders gezegd : de eisen van het handelsverkeerverklaren waarom een handelaar die een ontvangen faktuur wil ontkrachten deze in beginselmoet protesteren, de vertrouwensleer verklaart waarom de sanktie van het niet protesterenbestaat in het als aanvaard gelden van de niet geprotesteerde faktuur.

Nu veronderstelt de gelijkstelling van het niet protesteren van een faktuur met een aan-vaarding ervan in het algemeen dat de bestemmeling de last had die faktuur te protesteren :«Qui tacet consentit ubi loqui debuit atque potuit». Deze last kan m.i. in het algemeen berustenop de wet, op een overeenkomst, op de gewoonten of handelsgebruiken. Een wettelijke last isdiegene die berust op een bijzondere wetsbepaling, een konventionele last diegene die berustop een dergelijk beding in een overeenkomst, dan wel voortvloeit uit de eisen die de goedetrouw stelt aan kontraktspartijen, een gewoonterechtelijke last diegene die berust op eengewoonte of handelsgebruik. Het laatste is dan ook niet de enige mogelijke bron vandergelijke last, en het is dus niet a priori uitgesloten dat ook het stilzitten van een niet-handelaar op de ontvangst van een faktuur als aanvaarding geldt en dezelfde gevolgen heeft.

Laat mij twee overwegingen aangeven voor de beoordeling van het al dan niet gelden vaneen last tot protesteren van een faktuur of ander vergelijkbaar dokument, last welke daarmeegesanktioneerd wordt dat het niet protesteren beschouwd wordt als een erkenning van dedaarin verwoorde aanspraak, of minstens als een aanvaarding dat het stuk dwingend bewijsoplevert.

De eerste overweging heeft te maken met het recht op bewijs. De wet aanvaardt dat verbin-tenissen vormvrij tot stand kunnen komen. Tegelijk belast zij de schuldeiser met het bewijsvan zijn schuldvordering (art. 1315, 1 B.W.). Dit betekent dat het recht de schuldeiser ook demogelijkheid moet geven om zich een volledig bewijs van zijn schuldvordering te verschaf-fen, minstens en in het bijzonder in die gevallen waarin het niet alleen aanvaardt dat verbinte-nissen vormvrij tot stand kunnen komen, maar ook dat de schuldeiser niet verplicht is om zichdaarvan op voorhand een schriftelijk bewijs te verschaffen (in handels- en arbeidszaken,beneden de 3000 BF, en telkens wanneer het onmogelijk was zich op voorhand een schrifte-lijk bewijs te verschaffen, zij het dat die onmogelijkheid ook een "morele" kan zijn). Omdatandere bewijsmiddelen meer aan toevalligheden onderworpen zijn en bewijsmogelijkhedendoor verloop van tijd tenietgaan, moet de schuldeiser daartoe kort na de feiten weten waar hijaan toe is, minstens op het vlak van het bewijs. Meer bepaald is hij daarom gerechtigd omspoedig van de schuldenaar te weten of een bepaald bewijsmiddel al dan niet dwingend bewijszal opleveren, mits het gaat om een middel dat in verhoudingen van die aard gebruikelijk is.Uit dit rechtmatig belang van de schuldeiser kan men een zekere last van de schuldenaar totmedewerking aan de bewijsvergaring afleiden, en meer bepaald een protestlast. Bij welkestukken of bewijsprocedures dit kan gelden, hangt af van het verkeersgebruik. In sommige

Page 19: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

19

andere landen speelt de faktuur daarbij niet zo'n belangrijke rol, en de orderbevestiging b.v.veel meer. In het verkeersgebruik in ons land echter speelt precies vooral de faktuur eendergelijke rol.

Dergelijke gehoudenheid tot protesteren vloeit m.i. binnen de zopas aangegeven grenzenvoort uit art. 1135 B.W., mits partijen reeds in een obligatore verhouding tot elkaar staan.Uit deze bepaling leidt men immers ook talloze informatie-, waarschuwings- en onderzoeks-plichten en -lasten af. Meer nog, dergelijke informatie-, waarschuwings- en onderzoeks-plichten en -lasten worden niet alleen erkend in kontraktuele verhoudingen, maar ook inprekontraktuele verhoudingen.Wanneer partijen in onderhandeling zijn getreden, kan eengehoudenheid tot protest dus ook gelden voor de partij die beweert dat er géén overeenkomsttot stand is gekomen. Stonden partijen evenwel nog niet in een obligatore verhouding, dangeldt dergelijke gehoudenheid tot protesteren - steeds binnen de aangegeven grenzen - slechtsindien dit op gewoonterecht berust. Dit kan een argument vormen om ze in die gevallen enkeltussen handelaars te aanvaarden.

Het recht op bewijs houdt dus - binnen de zopas aangegeven grenzen - in zekere mate hetrecht in van een partij die tot een andere in een rechtsverhouding staat, om haar wederpartij te"interpelleren" en tot het nemen van een standpunt over die verhouding te dwingen telkens dezekerheid van de betrekking dit eist. Dit brengt mij tot een tweede overweging. Dit recht kanm.i. namelijk niet beperkt worden tot een recht op stellingname betreffende bepaalde bewijs-middelen. Het moet ruimer begrepen worden. Indien zij daarbij voldoende belang heeft, kaneen partij van haar wederpartij ook in zekere mate eisen dat zij standpunt inneemt over degrond van de zaak. Verschillende vormen van een dergelijke regel vinden we terug in allerleidomeinen van het recht53 .

Dat de schuldeiser op één of andere manier dit recht heeft, blijkt reeds uit de regels van het gerechtelijk

recht54 , namelijk uit de rechtsfiguur van het verstek en de regel dat de rechter - behoudens strijd met de

openbare orde - niet mag betwisten wat de betrokkene zelf niet betwist, en meer nog uit de procedure tot het

bekomen van een vonnis dat geacht wordt op tegenspraak te zijn gewezen. Om vonnis te bekomen is vereist

dat men een voldoende belang heeft om te vorderen (art. 17-18 ger.W.) en de wederpartij oproept voor de

bevoegde rechter in de vereiste vormen; doch indien dit alles nageleefd wordt moet het stilzwijgen van de

53 In mijn Invloed van de goede trouw op kontraktuele schuldvorderingen, nr. 415 v., heb ik een aantal

andere aspekten van dergelijke regel besproken, zoals de verplichting van de schuldenaar om binnen eenredelijke termijn te kiezen tussen de verschillende mogelijkheden die hem ter beschikking staan en demogelijkheid hem daartoe aan te manen (zo bv. in de gevallen van de artt. 656, 699, 797 (a contrario), 1321 en2087, 2 B.W., bij de keuze van de curator tussen nakoming of stopzetting der lopende kontrakten, bij de keuzetussen het al dan niet bekrachtigen van een onbevoegd verrichte handeling, van het al dan niet inroepen vannietigheid, e.d.m.), en de omgekeerde verplichting van de schuldeiser om binnen een redelijke termijn nakennisname van de tekortkoming van de schuldenaar te kiezen tussen de remedies die te zijner beschikkingstaan en deze keuze aan de schuldenaar bekend te maken, met de daarbijbehorende mogelijkheid voor deschuldenaar hem daartoe aan te manen (zie daarvoor bv. art. 42 Benelux-ontwerp-niet-nakoming, NBW art.6:88; R. DEMOGUE, Traité des obligations I nr. 188, p. 307; E. RABEL, Das Recht des Warenkaufs I, 417 §55, 3b).

Zie verder o.m. P. HANAU, AcP 1965, (220) 241 v.; R. SCHMIDT, Die Obliegenheiten,130.54 Vgl. in dit verband mijn rapport voor het Vlaams Rechtscongres 1990, T.P.R. 1990, (353 e.v., in het

extranr. p. 311 e.v.), nr. 45-46, nr. 78 en nr. 100 en 105-107.

Page 20: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

20

wederpartij in haar nadeel worden uitgelegd. Nu is het duidelijk dat men in vele verhoudingen, en meer bepaald

in het handelsverkeer, de schuldenaar niet het recht mag geven om te weigeren zijn standpunt over een bepaalde

aanspraak bekend te maken tot hij voor de rechter wordt gesleurd. Met de hedendaagse achterstand van het

gerecht is zulks nog minder "zumutbar" geworden ... De specifieke rol van de rechterlijke procedure bestaat nl.

daarin een gewijsde te bekomen met "gezag" - wat onder meer inhoudt dat het na het verstrijken van de

termijnen voor rechtsmiddelen enkel nog op grond van bedrog of achterhouden van stukken kan worden

aangevochten, en niet meer op grond van dwaling - en "uitvoerbare kracht". Dat kan men inderdaad niet

bekomen met het verzenden van een faktuur of een ingebrekestelling. Doch in die verhoudingen die beheerst

worden door de eisen van de goede trouw of van de handelsgebruiken moet dergelijke interpellatie wél een

betekenis, zij het een mindere, hebben.

M.i. kan men dan ook stellen dat in die rechtsverhoudingen die beheerst worden door dehandelsgebruiken en in diegene die door de eisen van de goede trouw worden beheerst, elkepartij er toe gehouden is om de wederpartij over zijn standpunt in te lichten, wanneer dezedaar formeel om verzoekt en daar een voldoende belang bij heeft. Wel kan men daarbij de eisstellen dat zij haar aanspraken voldoende formeel (d.i. in beginsel schriftelijk) en precies stelt.

Deze beide overwegingen zijn het die m.i. de ratio van de protestlast bij de ontvangst vaneen faktuur grotendeels bepalen.

15 De vereiste rechtmatigheid van het vertrouwen - Anderzijds moet ook voor ogen gehou-den worden dat de gelijkstelling van het stilzitten met een aanvaarding veronderstelt dat dewederpartij rechtmatig op dergelijke aanvaarding vertrouwt. Deze gelijkstelling mag dan ookgeen automatisme vormen, en er moet dus nagegaan worden of het vertrouwen van deverzender wel steeds rechtmatig is. Daartoe moet niet enkel gelet worden op de gedraging vande bestemmeling van de faktuur, maar ook met de gedraging van de verzender, en met demate van zorgvuldigheid of onzorgvuldigheid (eventueel zelfs kwade trouw) die deze zelf aande dag heeft gelegd55 :

"si en matière commerciale le silence observé à la suite d'une communication urgente doit être interprété

dans le sens d'un consentement, c'est à la condition que l'auteur de la communication n'ait pas lui-même fait

preuve de négligence"56 .

Of nog :

"le silence s'explique autrement que comme une acceptation si une lettre laissée sans réponse formulait des

prétentions tellement abusives que leur acceptation est tout à fait improbable"57 .

55 Vgl. hiermee de benadering van het leerstuk van het misbruik van omstandigheden bij de totstandkoming

vn overeenkomsten (de zogenaamde gekwalificeerde benadeling) bij W. de BONDT, "Gebruik en misbruik vaneconomische machtspositie in het contractenrecht", T.B.B.R. 1987, (147) 156 : "In de plaats van de wil van deinferieure als uitgangspunt te nemen voor de theorievorming lijkt het ons beter het gedrag van de superieure alstheoretische basis voor te stellen. De vraag moet derhalve niet zijn of de wil van de inferieure gebrekkig is; devraag behoort te zijn of de superieure al dan niet in redelijkheid gebruik maakt van zijn machtspositie"; en bijW. van GERVEN, "Beginselen van behoorlijk handelen", R.W. 1982-83, (961) 966 v., m.b. 969 v.

56 Kh. Brussel 2 juli 1906, Dulont & cie t. Liétart, Lippen, J.C.B., 364.57 R. MOUGENOT, in Traité de droit commercial (dir. C. Jassogne), I, p. 99 nr. 113.

Page 21: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

21

M.a.w., de zekerheid van de rechtsbetrekkingen eist niet alleen dat standpunt wordt inge-nomen, maar eist nog altijd eerst en vooral dat afspraken worden nagekomen en niet achterafdoor een éénzijdige opstelling worden gewijzigd58 .

Deze beide aspekten zullen in de verdere bespreking dan ook meermaals worden afge-wogen.

16 Wijze van protesteren - In deze bijdrage wordt niet uitvoerig ingegaan op de wijzewaarop moet worden geprotesteerd. Het is vooreerst de betekenis van het gebrek aan protestdie ter sprake komt. Dit betekent niet dat de bestemmeling van een faktuur op gelijk welkewijze aan zijn protestlast kan voldoen. Hoewel het bewijs van het protest door de bestemme-ling met alle middelen mag worden geleverd (het betreft immers geen rechtshandeling van deverzender), wordt meestal toch een schriftelijk protest vereist59 . Dat schriftelijk moet gepro-testeerd worden is dus niet zozeer een bewijsregel, maar wel een materieelrechtelijke regel (diesamenhangt met de weerslag van bewijslastregels). Verder wordt ook vereist dat het protestnauwkeurig is : de faktuur wordt aanvaard geacht voor die vermeldingen die niet geprotes-teerd werden60 , tenzij de bestemmeling redelijkerwijze in de onmogelijkheid was om daaroverstandpunt in te nemen. Wel dient m.i. te worden gesteld dat een ongespecifieerd voorbehoudde protesttermijn wel "stuit", zodat de protesterende partij noch over een korte termijnbeschikt om zijn protest nader te motiveren.

III. 2. Belangrij kste faktoren die de uitleg van het stilzitten van de ontvanger van de faktuurmede bepalen.

De genoemde protestlast, bij verzuim waaraan de aanspraakbevestiging als aanvaard geldt,willen we bespreken aan de hand van de volgende faktoren : 1° het voorwerp en de inhoudvan de faktuur (leveringen, schadebestek, afrekening) (randnr. 17-26), 2° de hoedanigheidvan handelaar (randnr. 27-32), 3° het tijdstip van verzending van de faktuur (randnr. 33-34)en 4° het al dan niet aanvullend of wijzigend karakter van de aanspraakbevestiging (randnr.35-38).

III. 2.1. Het voorwerp en de inhoud van de aanspraakbevestiging.

17 Vraagstelling - Een eerste vraag luidt of de protestplicht voor een handelaar alleen geldtbij ontvangst van een "echte" faktuur, en dan nog eventueel enkel bij koop-verkoop, dan welbij alle overeenkomsten (randnr. 18, 20) en eventueel zelfs bij ontvangst van aan een faktuurgelijkaardige dokumenten, zoals een schadebestek, een rekeninguittreksel, e.d.m. (randnr.

58 Zo F. BYDLINSKI, "Die Entmythologisierung des "kaufmännischen Bestätigungsschreiben" im öster-

reichischen Recht", Festschrift Werner Flume zum 70. Geburtstag, Schmidt, Köln 1978, I, (335) 341.59 Zie b.v. Cass., 29 maart 1976, nv Arboroute wegenonderneming t. Claes, Arr., 833, verwerping van

een voorziening t. Hof Luik 10 februari 1976, dat de eis stelde dat schriftelijk geprotesteerd werd.60 Vgl. o.m. A. CLOQUET, nr. 556 e.v.; E. DIRIX & G.L. BALLON, nr. 205 e.v. Zie ook het verder

aangehaalde Pekingeendenarrest HR 5 april 1968, NJ nr. 251 noot G.J. Scholten.

Page 22: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

22

19-25). Ook kan gevraagd worden of de vermelding van de oorzaak enig belang heeft, enevenzo de vermelding van de algemene voorwaarden (randnr. 26).

18 Aard van de overeenkomst - Er valt geen zinnig argument te bedenken waarom deontvanger van een bevestiging van een schuldvordering uit een koop-verkoop deze wel zoumoeten protesteren, en die van een bevestiging van een schuldvordering wegens levering vangoederen of diensten uit een andere soort overeenkomst deze niet zou moeten protesteren.Men kan erover diskussiëren of onderscheiden regels gerechtvaardigd zijn wat betreft dekeuring (goedkeuring of afkeuring) van de prestatie, doch daarover gaat het hier niet.

Zelfs indien men aan de letter van art. 25 W.v.K., dat alleen over koop-verkoop spreektenig belang zou hechten, speelt dit geen rol omdat die bepaling niets zegt over de omstan-digheden waaruit een "aanvaarding" al dan niet moet worden afgeleid. Overigens mag menaan die letter geen belang hechten, omdat de wetgever met koop-verkoop enkel het "quod ple-rumque fit" uitdrukte; reeds in 1873 heeft het Hof van cassatie gesteld dat daaronder alleovereenkomsten dienen te worden begrepen61 .

19 Echte en onechte fakturen - Ook of een aanspraakbevestiging al dan niet een "faktuur" isin de enge betekenis van het woord, speelt m.i. in beginsel geen rol, omdat de omschrijvingvan het begrip faktuur (het onderscheid tussen echte en onechte fakturen) op fiskale of anderebepalingen berust, die met de vraag of zo'n dokument moet worden geprotesteerd niets temaken hebben. Er is geen bezwaar tegen dat men bevestigingen van aanspraken wegensprestaties waarop geen BTW verschuldigd is, of bevestigingen van aanspraken wegensprestaties die enkel uit geld bestaan (louter financiële verrichtingen) géén fakturen noemt.Maar het valt niet in te zien waarom het niet verschuldigd zijn van B.T.W. of het louterfinancieel karakter van een operatie de schuldenaar zou vrijstellen van de verkeerseis om deontvangen aanspraakbevestiging te protesteren, indien hij het er niet mee eens is.

Uit de hoger gemaakt overwegingen m.b.t. het recht op bewijs en op "interpellatie" dientm.i. te worden afgeleid dat dienaangaande enkel kan worden geëist dat de aanspraakbevesti-ging post factum is opgemaakt en dat uit de aard en vorm van de bevestiging blijkt dat deschuldeiser zijn bedoeling kenbaar maakt om zich een bewijsmiddel te verschaffen. Opdat ereen protestlast zou gelden, moet het stuk dus "en forme probante" zijn opgemaakt, d.i. in eenvorm waaruit die gerichtheid blijkt. Maar dit wil niet zeggen dat het stuk noodzakelijk bepaal-de bewoordingen moet bevatten : het is voldoende dat het is opgesteld in een vorm waarinpartijen gewoon zijn of overeengekomen zijn hun prestaties vast te leggen (vgl. de bewoor-dingen van art. 1333 B.W.) of die gebruikelijk is in de betreffende handel.

Welnu, dit vinden we in de praktijk niet alleen bij een faktuur, maar ook bij andere stukkenzoals een orderbevestiging, een rekeninguittreksel, een borderel van aan- of verkoop vanbeurswaarden, een schadebestek aan de aansprakelijke of zijn verzekeraar bezorgd, debetno-ta's, ereloonstaten, rekeningafschriften of -uittreksels, e.d. Ook een ingebrekestelling houdtveelal dergelijke aanspraakbevestiging in (ook al gelden fakturen en gelijkaardige dokumenten

61 Cass. 17 februari 1873, Delprat, Pas. 116, verwerping. Vgl. ook P. NAMUR, Cours de droit

commercial, I, eerste uitgave 1866, p. 377 nr. 10.

Page 23: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

23

niet steeds als ingebrekestelling).

Men moet dus voor die andere dokumenten nagaan of er bijzondere redenen kunnen zijn diede ontvanger - ook zo hij handelaar is - ontslaan van een protestlast zoals die bij de eigenlijkefaktuur geldt.

20 Financiële en andere verrichtingen - Een eerste kategorie omvat dokumenten die netzoals een faktuur een bevestiging van een aanpraak op een tegenprestatie wegens de leveringvan goederen of diensten inhouden, doch om fiskale redenen of uit gewoonte geen faktuurgenoemd worden. We denken aan sommige ereloonstaten, aan vervalberichten voor verzeke-ringspremies, aan verschillende vormen van borderel en andere bevestigingen van financiëleverrichtingen (rekeningafschrift, e.d.m.). Het betreft hier nog altijd aanspraken op "primaire"prestaties, niet op een vervangende schadevergoeding. De overeenstemming met de oorspron-kelijke afspraak is gemakkelijk vast te stellen. Er is dan ook geen reden waarom dergelijkestukken niet zouden moeten geprotesteerd worden62 .

21 Schadebestek - Enigszins anders ligt de zaak wel bij een schadebestek63 (voor kontrak-tuele of buitenkontraktuele schade). De schuldvordering van de schuldeiser veronderstelt indit geval immers meerdere elementen, waarvan de meeste niet op voorhand zijn afgesprokenof kunnen worden afgesproken : schadeposten, schuld (of andere toerekeningsgrond) enoorzakelijk verband. Het bedrag van de schadevergoeding per schadepost kan eventueel opvoorhand forfaitair afgesproken zijn, en bepaalde schadeposten, zoals bv. het aantal dagenvertraging, zijn zonder diskussie vast te stellen, maar veelal is dat ook niet het geval. Eenbehoorlijke vaststelling van de aanspraak (d.i. van schade en aansprakelijkheid) verondersteltdan ook in de meeste gevallen een tegensprekelijke vaststelling en wel op een wijze die rechtdoet aan de aard, de omvang, de komplexiteit van het schadegeval. Deze faktoren bepalen danook mede of de wederpartij recht heeft om zich te laten bijstaan, of recht heeft om devaststelling te weigeren buiten de aanwezigheid van een minnelijk of gerechtelijk aangesteldedeskundige. De aangesproken partij, vooraleer hij ertoe gehouden kan zijn om een door hetslachtoffer verwoorde aanspraak te betwisten, moet dan ook eerst betrokken worden bij eenbehoorlijke vaststelling van schade en aansprakelijkheid, en dit betekent in de meeste gevallendat hij een redelijke kans moet gekregen hebben op een tegensprekelijke vaststelling. Ditlaatste veronderstelt minstens dat hij daartoe formeel werd aangemaand, en in ingewikkeldezaken zelfs dat hij opgeroepen wordt om aan een gerechtelijk deskundigenonderzoek deel tenemen.

Hieruit volgt dus niét dat uit het stilzwijgen op een schadebestek nooit een aanvaarding vanaansprakelijkheid kan worden afgeleid, maar wel dat dit niet licht mag geschieden en dat mendaarbij moet uitgaan van de reeds voorheen aan de aangesprokene geboden betwistingskansenin verhouding tot de komplexiteit van het schadegeval. Geheel terecht oordeelde de Rechtbank

62 Zie b.v. Hof Antwerpen 17 november 1976, p.v.b.a. Expeditiebedrijf Maas t. p.v.b.a. Sport en Rust,

B.R.H. 1977, 270, R.W. 1976-77, 2687. Vgl. E. DIRIX & G.L. BALLON, nr. 163 en 165.63 Het soms aangehaalde arrest Hof Antwerpen 24 november 1981, n.v. Hottlet t. p.v.b.a. Vynco en groep

Josi, R.H. Antw., 1981-82, 146, heeft met de vraag van de bewijswaarde van een schadebestek geen enkeluitstaans.

Page 24: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

24

van koophandel te Luik dan ook dat een erkenning van aansprakelijkheid strenger moetbeoordeeld worden dan een erkenning van een kontraktuele verbintenis, in het bijzonder danwanneer er geen tegensprekelijke vaststelling van de schade is geschied, zonder evenwelprincipieel af te wijzen dat het stilzitten op een schadebestek aanvaarding kan betekenen64 .

Het in dit nummer gepubliceerde vonnis van de Rechtbank van koophandel te Brussel dd.10 augustus 1989, dat besliste dat een faktuur voor herstelling van aangerichte schade nietdient te worden geprotesteerd, had in casu weliswaar gelijk, doch niet omdat onechte fakturenniet dienen te worden geprotesteerd, maar wel omdat dit slechts dient te geschieden indien deaangesprokene de kans heeft gekregen op een behoorlijke, en in beginsel tegensprekelijke,vaststelling van de schade (en haar oorzaken) vooraleer deze werd hersteld. En zélfs wanneerde aangesprokene niet uitdrukkelijk tot een dergelijke vaststelling werd aangemaand, kan noggesteld worden, dat hij dan toch minstens voorbehoud moet maken bij ontvangst van eenschadefaktuur (zie het in randnr. 22 aangehaalde Pekingeendenarrest), en al kan van hem geengedetailleerder protest gevraagd worden dan datgene wat door de precisie van de faktuurmogelijk wordt gemaakt.

Dat het er niet om gaat of iets een echte faktuur is of niet, blijkt des te duidelijker daaruit,dat de kans op behoorlijke vaststelling ook moet gegeven worden wanneer het gaat om echtefakturen bij leveringen waarvan de overeenstemming met de werkelijkheid niet zomaar is vastte stellen. Dit geldt b.v. voor het verbruik van water, gas, elektriciteit, e.d. waar de verbrui-ker recht heeft op een nazicht van de betrouwbaarheid van de meters65 .

Heeft de schuldenaar de kans gekregen op een behoorlijke, in beginsel tegensprekelijkevaststelling, en wordt nadien een afrekening opgestuurd, dan dient deze in beginsel weldegelijk te worden geprotesteerd. De Rechtbank van Brugge heeft meermaals geoordeeld datde aansprakelijk gestelde die niet binnen een redelijke termijn reageert, het recht verwerkt omde gevorderde schadebedragen te betwisten66 . En er is veelvuldige rechtspraak die oordeeltdat een partij die formeel was uitgenodigd op een zelfs minnelijke expertise niet eerst veel latermet een betwisting kan afkomen67 .

De maatstaven om te oordelen wanneer de aangesproken schuldenaar niet meer de kans

64 kh. Luik 29 januari 1982, Danheux en Maroye t. Balteau, J.L. , 304. Anders dan E. DIRIX & G.L.BALLON, nr. 9, schijnen te stellen, wordt de mogelijkheid dat het stilzitten op een schadebestek aanvaardingkan betekenen in dit vonnis evenwel niet principieel afgewezen : de Rechtbank heeft precies de debattenheropend om het stilzitten met kennis van zaken te kunnen uitleggen.

65 Zie b.v. Hof Bergen 3 november 1982, Nationale maatschappij waterleidingen t. p.v.b.a. Cartonneriesde Thulin, J.T. 1983, 84.

66 Rb. Brugge 14 januari 1986, Royale belge t. het Belgisch verhaal en Struyf, R.W. 1988-89, 782(verzekeraar die stilzat na drie aanmaningen en een schadebestek); Rb. Brugge 11 oktober 1989, T.M.V.W. t.p.v.b.a. Hortex, gedeeltelijk in R.W. 1989-90, 1064. Vgl. ook (als vermoeden ingekleed) Rb. Brugge 3oktober 1989, Van Belle-Roose t. T.M.V.W., gedeeltelijk in R.W. 1990-91, 28.

67 Zie voor twee recente vonnissen waarin dit recht verbeurd werd geacht Rb. Tongeren 6 november 1989,n.v. Belmans t. Gemeente Genk, A.R. nr. 150/75 en 1040/80; Vred. Maasmechelen 12 januari 1990, AG 1830t. p.v.b.a. Van Zon t. AVM, A.R. nr. 89076. Vgl. Rb. Brugge 6 september 1989, Lefever t. Du Fosse, A.R.nr. 52.670.

Page 25: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

25

moet krijgen om een schadebestek te betwisten zijn uiteindelijk zeer vergelijkbaar met dekriteria die gebruikt worden om te beoordelen of het ontbinden van een overeenkomst of hetlaten uitvoeren ervan door een derde op kosten van de schuldenaar (art. 1144 B.W.) zonderrechterlijke machtiging al dan niet gerechtvaardigd was68 .

Uit het stilzwijgen kan evenwel géén aanvaarding worden afgeleid indien de aanspraak vande eiser dusdanig ongegrond was dat hij naar goede trouw uit dat stilzwijgen geen aan-vaarding kon afleiden. Hier gaat het niet meer om de bescherming van het redelijk belang vande schuldeiser bij het bevestigen van zijn aanspraak en om zijn rechtmatig vertrouwen, maarom een misbruik maken van het stilzitten van de wederpartij.

22 Forfaitaire schadevergoeding - De in het vorige randnummer weergegeven strengerebeoordeling van het stilzitten bij een schadebestek is evenwel veelal niet meer gerechtvaardigdwanneer het een bestek betreft waarvan de juistheid aan de hand van het bestek zelf en eerderestukken zonder meer kan worden vastgesteld, d.i. veelal bij kontraktueel bedongen forfaitaireschadevergoeding. En hetzelfde kan ook betoogd worden indien de schade werd vastgesteldop een wijze die vooraf kontraktueel was overeengekomen of op een wijze die nauwelijksvoor betwisting vatbaar is. M.i. moet het niet protesteren van dergelijke "schadefakturen" opdezelfde wijze beoordeeld worden als bij gewone fakturen, wat natuurlijk niet uitsluit dat ookin geval van aanvaarding schadebedingen nog steeds op hun geoorloofdheid moeten getoetstworden en het beroep erop nog steeds aan de goede trouw moet worden getoetst, tenzij deaanvaarding gezien de omstandigheden en vorm als een afstand van de relatieve nietigheiddaarvan kan worden beschouwd (zie hoger randnr. 11).

Sommigen69 hebben het stilzwijgen op een dergelijke schadefaktuur elke betekenisontzegd omdat het afleiden van een aanvaarding daaruit zou impliceren dat men ook afstandzou doen van het recht op respijttermijnen (art. 1244 B.W.) of op het aanbieden van denakoming (i.p.v. de ontbinding). Dat men uit het stilzwijgen dergelijke afstand niet kanafleiden moge al juist zijn, maar dit impliceert niet dat aan het stilzwijgen elke betekenis dientte worden ontzegd. Zoals gezegd (randnr. 11) moet de draagwijdte van de aanvaardingimmers steeds nader worden uitgelegd.

68 Zie daarvoor o.m. P. van OMMESLAGHE, R.C.J.B. 1975, p. 603 v. nr. 65 en 65 bis, R.C.J.B.

1986 nr. 98-100; M.A. FLAMME & Ph. FLAMME, "Chronique de jurisprudence. Le contrat d'entreprise. 10ans de jurisprudence 1966-1975", J.T. 1976, (337) nr. 168 v., nr. 385-386; -, "Le droit des constructeurs(architectes, entrepreneurs, ingénieurs, promoteurs), analyse de la doctrine et de la jurisprudence 1975-1983",Extranummer TvA 1984, nr. 68, 187, 405; M. BOURMANNE, noot onder Hof Luik 6 december 1985,R.Rég.Dr. 1987, 14; M. van RUYMBEKE, "Et si la résolution n'était plus judiciaire", RgAR (1978), nr.9850 en 9876; L. & S. FREDERICQ, Handboek van belgisch handelsrecht, Bruylant, Brussel 1976-1981, nr.1448 B; Th. DELAHAYE, Résiliation et résolution unilatérales en droit commercial belge, Bruylant, Brussel1984 nr. 22 en 233 v.; J. van RYN & J. HEENEN, III nr. 688; R. VANDEPUTTE, De overeenkomst , 270v.; J. HERBOTS & C. PAUWELS, "Overzicht van rechtspraak. Bijzondere overeenkomsten", TPR 1989 nr.411; M.E. STORME, De invloed van de goede trouw op kontraktuele schuldvorderingen, nrs. 359-363 en 498-500.

69 A. CLOQUET, De factuur, nr. 40; kh. Brussel 19 april 1971, Van Steenwinckel t. BouwwerkenBogaert, B.R.H., 730; E. DIRIX & G.L. BALLON, nr. 8.

Page 26: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

26

Het mooiste verhaal in deze materie is ongetwijfeld nog steeds het Pekingeendenarrest70 ,het mijlpaalarrest van de Hoge Raad inzake rechtsverwerking wegens gebrek aan protest. Ineen mestkontrakt voor gespreide leveringen van pekingeenden van welbepaalde kwaliteit wasnamelijk bedongen dat de koper bepaalde kortingen kon toepassen indien de eenden niet aande overeengekomen kwaliteit zouden beantwoorden, met name vuil, slecht gevederd of nietnuchter zouden zijn. Na enkele leveringen begon de koper massaal deze korting toe te passen,met mondelinge toelichting, en betaalde voor het overige, na aftrek van de korting, dadelijk.De kweker protesteerde enkele keren mondeling, maar zat verder stil. Eerst maanden na delaatste levering maande hij de koper schriftelijk aan tot betaling. Op dat ogenblik kan deze hettekort aan kwaliteit van de eenden natuurlijk niet meer bewijzen (wat hij in beginsel diende tedoen). Toch veroordeelde het Hof van Arnhem de koper enkel tot betaling van die kortingenwaartegen de kweker onmiddellijk had geprotesteerd. De Hoge Raad verwierp de door dekweker ingestelde voorziening op grond van de goede trouw en vatte het arrest daarbij zosamen dat :

"indien tussen partijen geschil zou blijken te bestaan omtrent door verweerster i.v.m. de kwaliteit van

geleverde eenden toegepaste kortingen, was het slechts korte tijd mogelijk een onderzoek naar de kwaliteit

van het geleverde in te stellen of te doen instellen. Daarom diende enerzijds (koper) terstond na iedere leve-

rantie aan eiser kennis te geven van de door haar toegepaste kortingen en wel zodanig dat eiser de redenen

daarvoor kon begrijpen, maar diende anderzijds eiser, indien hij tegen die redenen bezwaar had en zich bij de

door verweerster toegepaste kortingen niet wilde neerleggen, telkens zo spoedig mogelijk na ontvangst van

die kennisgevingen verweerster van zijn desbetreffende bezwaren op de hoogte te brengen, teneinde

verweerster de gelegenheid te geven tijdig de kwaliteit van het geleverde zodanig te doen vaststellen, dat zij

later in een eventueel geding bewijs of tegenbewijs omtrent die kwaliteit zou kunnen leveren".

De Hoge Raad besloot dat de eendenkweker naderhand niet te goeder trouw aanspraak konmaken op de door de koper gekorte bedragen.

23 Aanmaning - Ook uit het niet protesteren van een aanmaning worden gevolgtrekkingenafgeleid, zij het daarom nog niet de volledige aanvaarding van de inhoud van die aanmaning.In een aannemingszaak waarin de faktuur uitging van een bepaalde firma, doch deopdrachtgever tegelijk met die firma ook een andere aannemer aanmaande, leidde de Vz. kh.Mechelen71 zo uit het niet protesteren van die aanmaning door die andere aannemer af dat hijbij de uitvoering der werken betrokken is en dus bij de vordering tot aanstelling van een des-kundige kan worden betrokken.

Het niet beantwoorden van aanmaningen kan zelfs een later onmiddellijk faktuurprotestlaattijdig maken. Dit kan b.v. het geval zijn wanneer de aanmaning wordt uitgebracht om deschuldenaar te dwingen zijn keuze te maken72 .

24 "Interne fakturatie" - Een apart geval is wel de vordering van zijn aandeel in de winstvan een maatschap of vennootschap, aandeel dat soms door middel van een "interne"

70 Hoge Raad 5 april 1968, Oldenhave t. Pluimveeslachterij Calot, N.J. 251, noot G.J. SCHOLTEN,

verwerping van een beroep t. Hof Arnhem 18 november 1964 en 12 april 1967.71 Vz. kh. Mechelen 13 januari 1989, Leroux-Werkers t. p.v.b.a. Bramac en J. van Oycke, K.g. nr. 1374.72 kh. Gent 22 maart 1985, D. en V. t. H., T.G.R. 1985, p. 120 nr. 81.

Page 27: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

27

deklaratie of fakturatie tussen maten of vennoten wordt opgevorderd. Een vonnis van deRechtbank van koophandel te Gent, derde kamer, dd. 27 maart 1990, oordeelde dat dergelijke"fakturen", ook indien niet geprotesteerd, een onvoldoende titel vormen voor een vorderingdie eigenlijk een vereffening-verdeling van een feitelijke vennootschap betrof, zonder datdergelijke vereffening-verdeling werd gevorderd (de fakturen werden gegrond op onderaan-neming, wat door de Rechtbank in feite verworpen werd).

25 Stand van rekening - Bij een aantal van genoemde bevestigingen hoeft het niet nood-zakelijk om de bevestiging van een aanspraak, een schuldvordering te gaan, en kan het ookom de bevestiging van de grootte (of liever beperktheid) van een schuld of een andere juridi-sche stand van zaken gaan. Zo kunnen rekeningafschriften, rekeninguittreksels e.d.m. nietenkel debetposten voor de aangesprokene bevatten, maar ook kredietposten. Ook dit houdteen stellingname in van de opsteller, dat hij de kredietpost tot dat bedrag beperkt acht, zoalsbij een ter verrekening van de eigen tekortkomingen opgestelde kredietnota. In geval vanrekeninguittreksel uit een rekening-courant of rekeningafsluiting houdt dit ook de stelling indat men geen andere kredietposten van de wederpartij erkent. Mits het om stellingen gaat dieaan de hand van deze rekening en/of daaraan voorafgaand verzonden fakturen of rekeningenvrij gemakkelijk kunnen worden nageaan (vgl. daarvoor ook volgend randnr.), moeten derge-lijke stukken behandeld worden zoals fakturen wat het protest en de aanvaarding aangaat73

(zie voor een bijzonder geval ook nr. 34).

Men kan daartegen niet volhouden dat wie een rekening wil afsluiten, bij gebreke aanuitdrukkelijk akkoord deze afsluiting in rechte moet vorderen volgens de procedure voorrekening en verantwoording van de artt. 1359-1366 Ger.W., en dus nooit mag voortgaan ophet stilzwijgen van de wederpartij. Deze procedure betreft slechts de gevallen waarin iemand"rekenplichtig" is wegens het beheer over andermans vermogen, m.b. in allerlei erfrechtelijkeof familiale verhoudingen en bij het bestuur van rechtspersonen74 . Zij heeft niets te makenmet de afsluiting van een eenvoudige kontraktuele verhouding waarin geen vermogen vanderden wordt beheerd.

26 Voldoende specifikatie - De aanspraakbevestiging moet wel voldoende precies zijn opdatde wederpartij ertoe gehouden zou zijn ze te weerspreken. Een faktuur of gelijkaardigdokument zonder vermelding van de oorzaak van de schuld (of debitering) moet m.i. inbeginsel niet worden geprotesteerd. Dit vereiste is gewoon de keerzijde van de vereisteprecisie van het faktuurprotest zelf. In meerdere vonnissen en arresten vinden we dan ook metnadruk vermeld dat de aanspraakbevestiging (faktuur, staat van ereloon, e.d.) waarvan zij destilzwijgende aanvaarding stelt, gedetailleerd is75 . Ter vergelijking kan men erop wijzen dat inalle gevallen waarin de wet het verzoek tot kwijting (décharge, ...) geregeld heeft, zij een

73 Vgl. o.m. Hof Antwerpen 17 november 1976, p.v.b.a. Expeditiebedrijf Maas t. p.v.b.a. Sport en Rust,

B.R.H. 1977, 270, R.W. 1976-77, 2687; E. DIRIX & G.L. BALLON, nr. 163-166; J.M. NELISSENGRADE, De rekening courant, Maarten Kluwer, Antwerpen 1975, nr. 161 en 164.

74 Zie voor een overzicht F. HERZFELDER, "L'obligation de renseigner et de rendre des comptes. Etudecomparative", R.I.D.C. 1972, 563.

75 B.v. Hof Luik 20 mei 1980, d'Affnay t. p.v.b.a. TEC, voorziening in cassatie verworpen op 24september 1981, Arr. nr. 67.

Page 28: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

28

"omstandige" of gespecifieerde afrekening vereist76 . En inderdaad kan de schuldeiser maareen beroep doen op de protestlast van de schuldenaar, in de mate waarin hijzelf zijninformatieplicht nakomt, die evenzeer een eis van goede trouw en eerlijk handelsgebruik is.

Sommigen werpen tegen de verdedigde stelling een argument ex art. 1132 B.W. op77 . Dit argument gaatniet op. Art. 1132 B.W. spreekt van "verbintenissen uit overeenkomsten" zonder vermelding van oorzaak, endoelt daamee op de "cautio indiscreta" of "billet non causé", de schuldbekentenis zonder vermelding vanoorzaak. De bepaling heeft dan ook betrekking op stukken die uitgaan van de schuldenaar78 , of minstens doorhem ondertekend zijn. De faktuur daarentegen is een dokument dat uitgaat van de schuldeiser, dat op zichzelfgeen bewijswaarde of bindende kracht heeft, maar die slechts verkrijgt in de mate waarin de schuldenaar ertoegehouden is te protesteren. En precies daarvoor volstaat een aanspraak zonder opgave van grond niet. Men kandit m.i. overigens afleiden uit de artt. 1337, 1, in fine en 1338, 1 B.W., waarin geëist wordt dat de inhoud vande oorspronkelijke overeenkomst "bepaaldelijk" is weergegeven in de erkennings- of bevestigingsakte.

Ook is de ontvanger slechts gehoudentot protest van die bedingen die op het dokument zelfvermeld zijn of die hij uit de vermeldingen van dat dokument diende af te leiden. Daaromkunnen algemene voorwaarden die niet op de faktuur zelf voorkomen bij het stilzitten van deontvanger uitsluitend dan aanvaard geacht worden indien zij gebruikelijk zijn, omdat deontvanger buiten de expliciet vermelde alleen de gebruikelijke voorwaarden hoeft te verwach-ten. Overvaltaktieken mogen door het recht niet worden beschermd79 .

III. 2.2. De hoedanigheid van handelaar.

27 Mogelijkheid dat niet-handelaars gehouden zijn door een protestlast - Hoger stelden wedat in handelsbetrekkingen elke partij er toe gehouden is om de wederpartij over zijn stand-punt in te lichten, wanneer deze daar formeel om verzoekt en daar voldoende belang bij heeft.Doch een dergelijke gehoudenheid geldt niet alleen in verhoudingen die door de eerlijkehandelsgebruiken dienen te worden beheerst, maar ook, zij het misschien minder sterk, in àldie rechtsverhoudingen die door de goede trouw moeten worden beheerst, dus minstens inkontraktuele verhoudingen, doch eigenlijk in alle obligatore verhoudingen80 .

Dàt uit de goede trouw volgens de aard van de verbintenis (art. 1134, 3 en 1135 B.W.)dergelijke mededelingsplichten kunnen worden afgeleid, bij verzuim waaraan een partij"geacht wordt" iets te hebben "aanvaard", blijkt uit een heleboel andere gevallen in ons recht.Het duidelijkste voorbeeld is wel de last voor de schuldeiser om de prestatie bij ontvangst ofkort daarna te keuren en zijn eventuele afkeuring mede te delen. De sanktie daarvan is dat hij

76 Zie b.v. art. 472 B.W., art. 77 Venn.W., art. 1359 ger.W.77 E. DIRIX & G.L. BALLON, nr. 95.78 De essentie van de overeenkomst is immers de "toestemming van de partij die zich verbindt" (art. 1108,

2, 1 B.W.).79 Vgl. H.C.F. SCHOORDIJK, "Hoe vat(te) de Burgerlijke kamer van de Hoge Raad zijn rechtsvormende

taak op ?", De Hoge Raad der nederlanden. De plaats van de Hoge Raad in het huidige staatsbestel, TjeenkWillink, Zwolle 1988, (3) 25-26. Zie ook I. VEROUGSTRAETE, "Wil en vertrouwen bij de totstandkomingvan verbintenissen", TPR, 1990, extranummer, (181) 187 nr. 10 (ook in TPR 1990 nr. 3).

80 Vgl. P. van OMMESLAGHE, "L'exécution de bonne foi : principe général de droit ?", T.B.B.R. 1987,(101) nr. 10-18; A. van OEVELEN, R.W. 1989-90, (1426) 1429.

Page 29: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

29

de tekortkomingen die hij bij de keuring na ontvangst van de prestatie kende of diende tekennen (de "zichtbare gebreken") later niet meer kan opwerpen (zie b.v. art. 1642 B.W., art.38-39 L.U.V.I., art. 38-39 C.I.S.G., maar ook 1791 B.W. e.a.)81 . Hij verliest dus het rechtom nog te beweren dat de prestatie niet aan de overeenkomst beantwoordt. Het verschil tussenhandelaars en niet-handelaars is daarbij enkel dat jegens de laatste meer geduld moet wordenbetoond : waar een handelaar onmiddellijk moet protesteren, moet aan een verbruiker eenlangere tijdspanne gegund worden, die natuurlijk afhangt van de aard van de prestatie, maarover het algemeen op één maand na levering kan geschat worden (argument ex art. 19 W. 25oktober 1919).

Men kan uit art. 1341 B.W. niét afleiden dat dergelijke aanvaarding voor aanspraken boven de 3.000 BF

tegen een niet-handelaar nooit uit het stilzitten zou mogen worden afgeleid, omdat indién er een last tot

protesteren bestaat, de bewijslast daardoor precies wordt omgekeerd, minstens wordt verzacht, door de gewoonte

(die immers de principiële bewijslastverdeling kan wijzigen). Men kan uit art. 1341 B.W. wél afleiden dat men

er niet zomaar op mag rekenen het verzuim om zich een schriftelijk bewijs te verschaffen goed te maken door

éénzijdig een faktuur op te sturen. Meer bepaald moet wél bewezen worden dat partijen reeds tot elkaar stonden

in een obligatore verhouding waaruit dergelijke protestlast kan worden afgeleid, en daarbij speelt art. 1341

B.W. wel indien daartoe een rechtshandeling van de wederpartij wordt aangevoerd.

28 Nadere vereisten - Uit de bepalingen van art. 1134, 3 en 1135 B.W. volgt o.i. dus dateen zekere protestplicht bij de ontvangst van een faktuur of een gelijkaardige aanspraakbe-vestiging ook voor niet-handelaars bestaat, indien zij reeds in een obligatore rechtsverhoudingtot elkaar stonden, en zij het dat deze verplichting een stuk milder moet worden beoordeeld82 .

Buiten de gevallen waarin een protestlast voorafgaandelijk bedongen was83 , moeten er danook bijkomende omstandigheden zijn opdat het stilzitten van een niet-handelaar als aan-vaarding zou gelden. In bepaalde bijzondere rechtsbetrekkingen moet het evenwel als eengewoonte beschouwd worden omwille van hun bijzondere aard en de daaruit voortvloeiendeeisen : zo b.v. in de verhouding met een wisselagent84 of een beursmakelaar, die immers ingeval van betwisting onmiddellijk tot een tegenoperatie moet kunnen overgaan85 . Over het al-gemeen echter volstaat het stilwijgen op een faktuur niet in die gevallen waarin de schuldeiser

81 Zie de uiteenzettingen betreffende de keuring van o.m. C. JASSOGNE, "La garantie découlant des

contrats d'entreprise : plus de 25 ans d'hésitations en doctrine et en jurisprudence !", Ann. Lg. 1988, 251 v.;P.A. FORIERS, "La responsabilité de l'entrepreneur après réception", T.Aann. 1988, 261 v.

82 Vgl. M. BOSMANS, J.T. 1981, (17) nr. 20.83 Voorbeelden vindt men in de algemene voorwaarden van banken en nutsbedrijven, b.v. Hof Brussel 23

december 1988, Van Waeyenberghe t. Kredietbank, J.T. 1989, 182; art. 9 Algemene voorwaarden ASLK (60dagen), art. 12 Algemene voorwaarden nederlandse Bankiersvereniging (2 maanden); art. III. 8. waterverkoop-reglement van de Vlaamse maatschappij voor watervoorziening.

84 Zie bv. Hof Luik 13 februari 1942, Pas. II, 77, Hardy & Huby t. Delrez, waar een protest van 15 dagenna ontvangst van het borderel laattijdig werd geacht.

Vgl. ook voor de verhoudingen met een bank cass. fr. 26 februari 1979, echtg. Laforgia t. soc. Lyonnaisede dépôts et de crédits industriels, verwerping, Bull. civ. IV nr. 78 p. 59, D. 1980, Inf.rap. 14 nootVASSEUR; en cass. fr. 29 januari 1985, echtg. Fricou t. soc. générale, verwerping, Bull.civ. IV nr. 36 p.28, D. 1986, Inf.rap. 328 noot VASSEUR.

85 Zie b.v. art. 3 en 4 van het termijnmarktbesluit KB nr. 10 van 15 oktober 1934 en art. 21-22 KB nr. 72van 30 november 1939 betreffende de termijnhandel in goederen en waren.

Page 30: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

30

zich in concreto gemakkelijk een schriftelijk bewijs had kunnen verschaffen86 . Bijkomendeomstandigheden zijn m.i. wel het feit dat de verrichting verband houdt met de uitoefening vande beroepswerkzaamheid87 , of juister nog dat de leverancier daar rechtmatig van uitging, ofhet feit dat meerdere aanmaningen onbeantwoord blijven88 . Een tegenaanwijzing daarentegenzou men o.m. kunnen vinden in de domheid of zwakheid van de wederpartij, die maakt dathet voortgaan op diens stilzitten niet meer als rechtmatig vertrouwen dient te wordenbeschermd89 . Ook moet aan een partikulier méér tijd worden gegeven om zijn afkeuring meete delen, waarbij een termijn van één maand als minimaal kan worden beschouwd. En tenslotte kan een partikulier steeds bewijzen dat hij met de verzender géén uitstaans had, niet ineen rechtsverhouding stond, zodat hij er helemaal niet toe gehouden was om te protesteren.

29 Algemene voorwaarden - Daarbij komt nog dat de aanvaarding door een niet-handelaarbeperkend moet worden uitgelegd. Ook wanneer de omstandigheden ertoe leiden hetstilzwijgen als een aanvaarding uit te leggen, kan dit nog steeds slechts worden uitgelegd alseen aanvaarding van die vermeldingen van de faktuur waarvan het waarschijnlijk is dat zijeffektief het voorwerp van een afspraak tussen partijen zijn geweest of dat zij krachtens art.1135 of 1160 B.W. daarin begrepen worden. Om die reden kan een zelfs omstandigstilzwijgen van een partikulier op een faktuur in beginsel niet als een aanvaarding van dedaarop vermelde algemene voorwaarden worden begrepen (tenzij het "gebruikelijke bedingen"betreft); de verschillende algemene voorwaarden maken immers bijna per definitie niét hetvoorwerp uit van mondelinge afspraken tussen partijen. Bij gebreke van schriftelijk bewijsmoet daarom voor elk van die voorwaarden afzonderlijk nagegaan worden of er bijzondereredenen zijn om hun aanvaarding te stellen, zoals b.v. de vrijwillige uitvoering van eenwelbepaalde bepaling. Daarbuiten volstaat een stilzitten niét opdat het vertrouwen van deschuldeiser op de aanvaarding van de faktuur rechtmatig zou zijn. Dergelijke nog strengerebeoordeling geldt evenwel enkel algemene voorwaarden, en niet de bijzondere vermeldingenvan een faktuur, zoals de prijs of de omschrijving van de prestatie of een specifiekewaarborgbepaling.

30 Schadebestek - Geldt de lichtere protestlast die buiten dit laatste geval voor partikulierengeldt enkel fakturen of eveneens de reeds vernoemde gelijkaardige dokumenten, zoalsrekeninguittreksels, schadebestekken, e.d.m. ?

De nuancering die vereist is voor het schadebestek geldt jegens handelaars evenzeer alsjegens niet-handelaars, en werd dan ook hoger reeds besproken (randnr. 21). Ook hier kanbenadrukt worden dat het stilzwijgen van de wederpartij geen vrijbrief mag zijn om misbruikte maken van de omstandigheden, wanneer die wederpartij te dom, zwak of behoeftig is om

86 Soms is hij daartoe overigens wettelijk verplicht, zo bv. in de gevallen van art. 4 § 5 HPW.87 Deze maatstaf wordt immers ook gebruikt in art. 8 BTW-K.B. nr.1 van 23 juli 1969.88 Zie bv. Rb. Neufchâteau 11 februari 1981, Ets. J. Bodart t. gemeente Houyet, J.T. 400; Vred. Tielt 26

november 1981, Imewo t. Van C., BFE nr. 10-D, 27 (niet protesteren van een elektriciteitsfaktuur als buiten-gerechtelijke bekentenis).

89 Vgl. M. BOSMANS, J.T. 1981, (17) nr. 19, die uit het stilzwijgen van een partikulier de aanvaardingafleidt wanneer deze "a reçu une éducation suffisante".

Page 31: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

31

zich te verweren90 .

31 Rekeninguittreksel - Er is verder ook geen reden om het stilzwijgen van een partikulierop een rekeninguittreksel, een rekeningafschrift, e.d.m. anders te beoordelen dan zijn stilzwij-gen op een faktuur. Meer bepaald kan men geen argument tegen het eventuele afleiden van eenaanvaarding uit een omstandig stilzitten vinden in art. 1329 B.W., dat stelt dat koopmans-boeken geen bewijs opleveren tegen personen die geen koopman zijn91 . Een rekeningafschriftof rekeninguittreksel is geen koopmansboek. De reden waarom koopmansboeken geen bewijs(waarmee bedoeld wordt geen dwingend bewijs) opleveren tegen de wederpartij die geenhandelaar is, is gewoon dat het hier niet gaat om dokumenten die aan de schuldenaar wordenafgegeven, en die dus ook niet geprotesteerd kunnen worden, en dus evenmin stilzwijgendaanvaard kunnen worden. Dat koopmansboeken tegen een wederpartij die wel handelaar is,wel bewijs kunnen opleveren, is een heel bijzonder geval, dat evenmin iets te maken heeft metde protestplicht van handelaars, maar wel - zoals in voetnoot 12 reeds besproken - met hunverplichting om een regelmatige boekhouding te voeren. De artt. 1329 e.v. hebben evenwelniets te maken met rekeninguittreksels die aan de wederpartij worden verzonden. Hiervoorgelden m.i. dan ook precies dezelfde regels als voor fakturen. Voor de tegengesteldeopvatting kan evenmin steun gevonden worden in het cassatie-arrest van 30 oktober 196992 :het vonnis a quo werd verbroken omdat het enkel op de afrekeningsnota's van de handelaarsteunde, zonder vast te stellen dat deze staten door de ontvanger waren goedgekeurd ofaanvaard. Deze aanvaarding kan echter voortvloeien uit een omstandig stilzwijgen93 . Ook hierweer geldt als regel dat men daarbij moet nagaan of de ene partij objektief gezien, omwille vande gedraging van de wederpartij, er rechtmatig op kon vertrouwen dat deze het met deafrekening eens is94 .

32 Aanvulling van begin van schriftelijk bewijs - Tot slot kan nog opgemerkt worden dat indie gevallen waar het stilzitten van een niet-handelaar op een faktuur of ander dokument nietals aanvaarding kan worden beschouwd, het nog steeds een aanwijzing kan vormen diesamen met een begin van schriftelijk bewijs toch een volledig bewijs oplevert95 .

90 Zie in dit verband b.v. Rb. Luik 12 mei 1989, J.L.M.B. 1990, 133, en de bespreking daarvan in mijn

rapport "De goede trouw in het geding ? De invloed van de goede trouw in het privaat proces- en bewijsrecht",TPR 1990, nr. 2 (in het extranr. p. 311 e.v.), nr. 87.

91 Anders, ten onrechte, E. DIRIX & G.L. BALLON, nr. 162.92 Cass. 30 oktober 1969, Boden t. Lallemand, R.W. 1969-70, 1189.93 E. DIRIX & G.L. BALLON, nr. 166, schrijven dat wanneer het niet om een handelsverbintenis gaat, het

rekeninguittreksel slechts als schuldbekentenis zal gelden indien aan het voorschrift van art. 1326 B.W. (goedvoor) werd voldaan, en daarbuiten slechts een begin van bewijs door geschrift kan vormen. Deze passage isdubbel verward. Het goed-voor-vereiste geldt slechts de kwalifikatie van een ondertekend stuk als akte, niet dekwalifikatie van een gedraging als schuldbekentenis. Het ontbreken ervan belet niet dat het verzenden vandergelijk uittreksel als een schriftelijke bekentenis van de verzender wordt beschouwd, en niet enkel als eenbegin van bewijs door geschrift. Vervolgens mag men de waarde van een rekeninguittreksel tegen de verzenderniet verwarren met de waarde tegen de ontvanger. Het goed-voor-vereiste heeft niets te maken met de vraag of deontvanger van dergelijk uittreksel dit dient te protesteren opdat zijn stilzwijgen niet als een aanvaarding ofschuldbekentenis zou worden beschouwd.

94 Vgl. het Egimo-arrest, Hof Brussel 17 februari 1987, J.L.M.B. 1987, 537.95 Zie b.v. Cass. 12 februari 1987, Massoni t. vzw Cercle hippique de l'Etrier, J.T. 207, verwerping.

Page 32: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

32

III. 2.3. Het tijdstip van verzending van een aanspraakbevestiging.

33 Laattijdige faktuur - Een faktuur moet in beginsel binnen een redelijke termijn wordenverstuurd opdat de ontvanger ertoe gehouden zou zijn ze te protesteren. Een na verloop vantijd "nagezonden" faktuur is per se "verdacht". Door de loutere afwezigheid van protest ver-krijgt zij nog geen dwingende bewijswaarde96 . Hoogstens kan zij een vermoeden opleverenindien de uitleg van de eiser geloofwaardiger is dan die van de aangesprokene.

Anders wordt het evenwel indien er een goede grond was voor die laattijdigheid. Eenvoorbeeld vinden we in kh. Gent 22 maart 198597 : geleverde stoelen werden nog niet gefak-tureerd omdat bij nabestelling van twee exemplaren dezelfde stof niet meer voorradig was enop een beslissing daaromtrent gewacht werd; de faktuur werd twee jaar later verzonden nadatop meerdere aanmaningen aan de koper om een beslissing te nemen geen antwoord wasgekomen; het protest gegrond op (zichtbare) gebreken werd afgewezen.

Ook leidt sommige rechtspraak uit de laattijdigheid of ordeloosheid van fakturatie eenvermoeden van betaling af, en legt zij aldus de bewijslast betreffende de betaling op deschuldeiser98.

34 Slechts na betwisting verzonden faktuur - Sommige rechtspraak stelt dat wanneer na eenprotest van de schuldenaar een faktuur (opnieuw) verzonden wordt, en deze nadien niet meertijdig geprotesteerd wordt, zij eveneens geacht wordt aanvaard te zijn99 . Terecht gaat andererechtspraak daartegenin door in zulk geval bijkomende omstandigheden naast het gebrek aanprotest te eisen om de faktuur als aanvaard te beschouwen100. Zo ook werd niet aanvaard dathet niet protesteren van een bankrekeninguittreksel, ontvangen nadat er al een diskussiegerezen was tussen partijen over een beweerdelijk ten onrechte niet uitgevoerde verrichting,afstand zou inhouden van een mogelijk recht op schadevergoeding wegens niet-uitvoering vandie verrichting101.

III. 2.4. Het aanvullend of wi jzigend karakter van de aanspraakbevestiging.

35 Aanvaarding van afwijkende voorwaarden - Anders dan bij partikulieren strekt destilzwijgende aanvaarding van een faktuur door een handelaar zich in beginsel uit tot allevermeldingen van die faktuur (bij partikulieren strekt zij zich slechts uit over de vermeldingenwaarvan het waarschijnlijk is dat zij effektief het voorwerp van een afspraak tussen partijenzijn geweest, d.w.z. de bijzondere voorwaarden), al moet de precieze draagwijdte van de

96 Zie kh. Brussel 8 maart 1989,. faill. n.v. Marcoux Equipment t. n.v. Burnoy Electra, in dit nummer

gepubliceerd, betreffende een vijf maanden na uitvoering der werken opgestelde factuur.97 kh. Gent 22 maart 1985, D. en V. t. H., T.G.R. 1985, p. 120 nr. 81.98 Zie b.v. Hof Luik 29 okt 1986, Depraey t. Lemaitre, Pas. 1986 II, 201.99 Zie b.v. kh. Brussel 22 oktober 1990, 19e Kamer, Buildco t. Isolava, in dit nummer gepubliceerd.100 Zie b.v. kh. Brussel, 31 oktober 1990, 7e Kamer, De Neve t. n.v. Galliford, in dit nummer gepubli-

ceerd.101 Kh. Brussel 14 november 1990, 21e Kamer, Reyntens-Baert t. Generale Bank, in dit nummer gepubli-

ceerd.

Page 33: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

33

aanvaarde faktuur nog door uitleg worden vastgesteld (zie randnr. 11). Dit beginsel moet ech-ter wijken indien bewezen wordt dat de niet-geprotesteerde faktuur verschilt van de daaraanvoorafgaande overeenkomsten. Indien zulk bewijs geleverd wordt, dan kan men wat diepunten betreft uit het stilzwijgen van een handelaar in beginsel géén aanvaarding afleiden,omdat dit de aanvaarding van een vaststelling (vaststellingsovereenkomst), een wijziging ofzelfs een schuldvernieuwing zou uitmaken, en dergelijke aanvaarding strenger moet wordenbeoordeeld. Let wel, het gaat hier dus niet om tegenbewijs tegen de aanvaarde faktuur, maarom bewijs dat de faktuur in werkelijkheid niet of slechts gedeeltelijk als aanvaard kan gelden.Indien het niet mogelijk is om in geval van aanvaarding van de gehele faktuur bepaaldevermeldingen als bewezen te beschouwen en andere niet, dan belet dit niet dat de aanvaardingzelf heel goed gedeeltelijk kan zijn, of dat de schuldeiser uit het stilzitten van de wederpartijslechts voor bepaalde vermeldingen rechtmatig op de aanvaarding mag vertrouwen en nietvoor andere102.

Een onderscheid tussen "aanvulling" en "wijziging" van de overeenkomst door de faktuur-voorwaarden kan o.i. niet gemaakt worden103. Elke aanvulling is vanzelfsprekend een wijzi-ging van de kontraktuele regeling zoals die zonder die aanvulling zou gelden.

36 Afwijkende algemene voorwaarden - Indien bewezen wordt dat de niet-geprotesteerdefaktuur verschilt van de daaraan voorafgaande overeenkomsten, moet de aanvaarding dusstrenger worden beoordeeld en zijn ook jegens een handelaar bovenop zijn stilzwijgen bijko-mende omstandigheden vereist om tot aanvaarding van de afwijkende vermeldingen (en dustot de bindende waarde daarvan) te besluiten. Doch een uitdrukkelijke aanvaarding eisen104

gaat te ver en druist in tegen de algemene regels van ons verbintenissenrecht.Nu mag men niet te snel stellen dat de faktuur verschilt van de voorafgaande overeenkomst.

Overeenkomsten verbinden immers niet alleen tot hetgeen daarin uitdrukkelijk bepaald is,maar ook tot alle gevolgen die door de billijkheid, het gebruik of de wet aan de verbintenisworden toegekend (art. 1135 B.W.) en moeten aangevuld worden met de gebruikelijkebedingen (art. 1160 B.W.). Indien het gebruikelijke bedingen betreft, kunnen partijen daarvanweliswaar afwijken, doch dat betekent niet dat dit op alle manieren kan worden bewezen.Daarom kan men stellen dat het bewijs dat de voorafgaande overeenkomst afweek van een inde faktuur vermeld gebruikelijk beding slechts door geschrift of wijze van uitvoering kanworden bewezen, dan wel door die vermelding van de faktuur te protesteren. De uit de han-delsgewoonte voortvloeiende verplichting om een faktuur te protesteren leidt ertoe dat bij ge-brek aan protest tegen een gebruikelijk beding het bewijs dat daarvan bij overeenkomst wasafgeweken slechts beperkt kan worden geleverd105.

102 Vgl. X. DIEUX, T.B.H. 1986, (84) 104. Vgl. ook R. SAVATIER, R.T.D.Comm., 1973, (1) 10 nr.

11. Anders I. MOREAU-MARGREVE, T. Aann. 1971, 102 e.v.103 Zie b.v. kh. Namen 14 december 1982, faill. Serwier t. Lequeux, R.Rég.Dr. 1983, 58. We vinden

dergelijk onderscheid terug bij E. DIRIX & G.L. BALLON, nr. 223 en 227. Doch in T.B.H. 1988, 665verwerpt E. DIRIX dergelijk onderscheid wel wat betreft uitleg en goede trouw.

104 Zo b.v. kh. Brussel, 16e Kamer, 31 oktober 1990, M & P Diffusion t. Ziegler t. Hamacher, in ditnummer gepubliceerd.

105 Dit is ook de stelling van I. MOREAU-MARGREVE, T. Aann. 1971, (102) 109-110, zij het op m.i.minder juiste gronden.

Page 34: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

34

Deze strenge beoordeling van het stilzitten van een handelaar, waardoor hij zelfs aan met deeerdere overeenkomst strijdige vermeldingen gebonden kan zijn, mag evenwel uitsluitend bijgebruikelijke bedingen gehanteerd worden :

"uit imperatieven van een vlot en efficiënt handelsverkeer mogen geen gevolgtrekkingen worden afgeleid die

zouden toelaten dat een partij haar wederpartij vermag te misleiden of te verschalken"106.

Of, zoals reeds aangehaald :

"le silence s'explique autrement que comme une acceptation si une lettre laissée sans réponse formulait des

prétentions tellement abusives que leur acceptation est tout à fait improbable"107.

Ook hier weer moet het recht tegen overvaltaktieken beschermen. Bij ongebruikelijkebedingen mag de ontvanger, zelfs wanneer hij niet geprotesteerd heeft, met alle middelenbewijzen dat zij niet voorheen waren afgesproken, en verliest hij dit recht slechts inuitzonderlijke omstandigheden.

De gebruikelijkheid van een beding moet daarbij beoordeeld worden in de verhouding tus-sen partijen108, wat verklaart dat er betreffende bepaalde bijzondere bedingen tegenstrijdigerechtspraak kan zijn (bv. inzake bevoegdheidsbedingen109).

37 Afwijkende bijzondere voorwaarden - Een vergelijkbaar onderscheid moet gemaaktworden bij de beoordeling of men gebonden kan zijn aan bijzondere voorwaarden dieverschillen van de oorspronkelijke afspraak. Betreft het bijkomstige wijzigingen, waar deontvanger normaal geen belang bij heeft om zich tegen te verzetten, dan mag men uit zijnstilzwijgen een instemming met die wijziging afleiden110. Zo b.v. de wijziging van de plaatsder betaling111. Wordt daarentegen een andere prijs dan de eerder afgesproken prijsgefaktureerd, zonder dat bedongen was dat de prijs kon worden herzien, dan kan uit hetstilzwijgen alleen niet te goeder trouw een akkoord worden afgeleid. Uit de betaling zondervoorbehoud kan dat desgevallend wel. Wordt een faktuur achternagestuurd voor herstellingendie onder de waarborg vielen, dan geldt eveneens dat uit het stilzwijgen alleen niet te goedertrouw een akkoord worden afgeleid112.

38 Waar het vooral op aankomt is dat de ene partij geen aanvullingen of wijzigingen mag

106 H. COUSY, in Ondernemingsrecht, p. 184 nr. 147, 5. Zie verder uitvoerig F. BYDLINSKI, inFestschrift Werner Flume zum 70. Geburtstag, I, 335 e.v.

107 R. MOUGENOT, in Traité de droit commercial (dir. C. Jassogne), I, p. 99 nr. 113.108 Vgl. ook kh. Mechelen 5 juni 1981, p.v.b.a. L. Nelis t. p.v.b.a. Laurent, Pas. 1982, III, 57.109 Zie b.v. enerzijds Hof Gent 18 oktober 1978, nv D. t. pvba A., R.W. 1979-80, 591, en anderzijds kh.

Gent 12 maart 1968, Van B. t. W., B.R.H., 287.110 Vgl. b.v. art. 19 C.I.S.G., dat bepaalt dat een aanvaarding van een aanbod onder voorwaarde van weinig

belangrijke wijzigingen geldig is indien er geen snelle weigering komt van de aanbieder.111 R. DEMOGUE, Traité des obligations, I nr. 189; J. SUIJLING, Inleiding tot het burgerlijk recht,

Bohn, Haarlem 1928, II nr. 248. Deze mogelijkheid is trouwens reeds geïmpliceerd in de endosseerbaarheidvan de faktuur.

112 Hof Brussel 22 oktober 1971, nv Frans D'Hondt t. Timmermans, R.W. 1971-72, 759.

Page 35: Bewijs- en verbintenisrechtelijkebeschouwingen omtrent het ... · ondersteuning van die stelling kan men opmerken dat vermeldingen in een boekhouding alsook sommige aantekeningen

35

aanbrengen zonder er de wederpartij uitdrukkelijk op te wijzen113. Indien men bewust bepaal-de wijzigingen aanbrengt, dan kan men immers geen beroep doen op de nalatigheid van dewederpartij die de kleine lettertjes niet meer heeft nagezien op hun overeenstemming met deeerdere afspraken. Hiervoor geldt hetzelfde als inzake het beroep op onverschoonbaarheiddoor de bedrieger114.

Dit alles sluit niet uit dat de schuldeiser feiten kan aanbrengen waaruit blijkt dat dewederpartij reeds vóór de verzending van de faktuur met een wijziging van de oorspronkelijkeafspraak heeft ingestemd115.

Besluit

39 Uit de voorgaande beschouwingen volgt dat de rechtsbetekenis van het stilzitten bijontvangst van een faktuur op dezelfde, genuanceerde wijze moet worden uitgelegd als debetekenis van het stilzitten op aanspraken in het algemeen. Daarbij gaat het er steeds om watrechtmatig uit dat stilzitten met betrekking tot de rechtsverhouding tussen partijen kan wordenafgeleid. Deze uitleg kan daarom geen zuiver feitelijke vraag, maar slechts een normatievevraag zijn. Wij hopen voor de beantwoording enkele elementen te hebben aangebracht.

113 Vgl. P. HANAU, AcP 1965, (220) 225; oostenrijks OGH, ZAS (Zeitschrift für Arbeits- und

Sozialrecht) 1974/18, besproken door F. BYDLINSKI, in Festschrift Werner Flume zum 70. Geburtstag, I,(335) 339-340.

114 Zie daarvoor Cass. 23 september 1977, Noordermeer, Lodewikus t. Van Loo cs., Arr. 107, R.W. 1977-78, 933, J.T. 1978, 362, verwerping; J. MATTHIJS, "De l'effet de la négligence ou de l'imprudence de lavictime du dol", R.C.J.B. 1980, 59; W. de BONDT, "De invloed van de nalatigheid van de bedrogene op devordering tot nietigverklaring en/of op de vordering tot schadeloosstelling", TPR 1986, 1183 v.

115 Zie bv. kh. Brussel 20 februari 1975, nv Bruynzeel t. Laukens, B.R.H., 349, betreffende een fakturatievan zonder protest geleverde keukens, die verschilden van de oorspronkelijk bestelde.