Bestemmingsplan Buitengebied, Dalem 2 en 4ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1728.BPA5009...BRO...

61
Bestemmingsplan Buitengebied, Dalem 2 en 4 Gemeente Bladel Ontwerp

Transcript of Bestemmingsplan Buitengebied, Dalem 2 en 4ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.1728.BPA5009...BRO...

Bestemmingsplan Buitengebied,Dalem 2 en 4Gemeente Bladel

Ontwerp

BRO

Hoofdvestiging

Postbus 4

5280 AA Boxtel

Bosscheweg 107

5282 WV Boxtel

T +31 (0)411 850 400

F +31 (0)411 850 401

Bestemmingsplan Buitengebied,Dalem 2 en 4Gemeente Bladel

Ontwerp

Rapportnummer: 211x03673.060027_1_3

Datum: 21 februari 2011

Contactpersoon opdrachtgever: Gemeente Bladel

De heer P. Stappaerts

Projectteam BRO: Arjan van Dooren, Marjolijn Raymakers, Annemarie

Schellekens, Wiebe Smid, Rud van Herk

Concept: Mei 2010, December 2010

Voorontwerp:

Ontwerp: februari 2011

Vaststelling:

Trefwoorden: Partiële herziening, tussen Dalem 2-4 te Hapert,

gemeente Bladel

Bron foto kaft: Hollandse Hoogte (3)

Beknopte inhoud: -

Toelichting

Inhoudsopgave 1

Inhoudsopgave pagina

1. INLEIDING 51.1 Aanleiding 51.2 Ligging en begrenzing projectgebied 51.3 Vigerend plan 51.4 Leeswijzer 7

2. GEBIEDSPROFIEL 92.1 Inleiding 92.2 Beschrijving huidige situatie omgeving 92.3 Beschrijving huidige situatie projectgebied 10

3. PROJECTPROFIEL 113.1 Stedenbouwkundige inpassing 113.2 Landschappelijke inpassing 13

4. UITVOERBAARHEID 154.1 Inleiding 154.2 Beleid 15

4.2.1 Rijksbeleid 154.2.2 Provinciaal en regionaal beleid 164.2.3 Gemeentelijk beleid 244.2.4 Bestemmingsplan Buitengebied Bladel 2010 27

4.3 Milieu 28

4.3.1 Geluid 284.3.2 Bedrijven en milieuzonering 294.3.3 Bodem 294.3.4 Flora en fauna 304.3.5 Luchtkwaliteit 354.3.6 Externe veiligheid 35

4.4 Waterhuishoudkundige aspecten 374.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden 414.6 Verkeer en parkeren 424.7 Financieel economische uitvoerbaarheid 43

Inhoudsopgave2

Inhoudsopgave 3

5. JURIDISCHE PLANOPZET 455.1 Inleiding 455.2 Opbouw van de bestemmingsregeling 45

5.2.1 Inleidende regels 455.2.2 Bestemmingen 465.2.3 Algemene regels 475.2.4 Overgangs- en slotregels 485.2.5 Specifieke bestemmingsregels 48

6. PROCEDURES 516.1 Inspraak 516.2 Overleg 516.3 Vaststellingsprocedure 52

BIJLAGENBijlage 1: Landschappelijk inpassing Dalem 2-4 d.d. 21 februari 2011Bijlage 2: Akoestisch onderzoek Dalem te Hapert d.d. 16 november 2010Bijlage 3: Archeologisch bureauonderzoek Dalem 2-4 te Hapert d.d. mei 2010Bijlage 4: Verkennend bodemonderzoek Dalem te Hapert d.d. 21 oktober 2010

4

Figuur 1 Plangebied

Hoofdstuk 1 5

1. INLEIDING

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is voornemens om woningbouw te plegen op een perceel aan deDalem in de gemeente Bladel. Op basis van het vigerende bestemmingsplan is deontwikkeling van Ruimte voor Ruimte (RvR) en woningen in het kader van de Bui-tengebied in Ontwikkeling (BiO-woningen) niet mogelijk. Onderhavige partiële her-ziening is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing waarmee onderhaviginitiatief wordt gerechtvaardigd.

1.2 Ligging en begrenzing projectgebied

Het plangebied ligt in de gemeente Bladel, ten zuiden van de kern Hapert in debebouwingsconcentratie Dalem. Het plangebied is gelegen in een landelijke omge-ving, waar de agrarische functie het hoofdgebruik vormt. Nabij het perceel zijnmeerdere woningen en (agrarische) bedrijven gevestigd. Het terrein ligt tussen deDalem 2 en 4.

1.3 Vigerend plan

Op dit moment is het bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2010’ van de gemeenteBladel het vigerende bestemmingsplan voor het onderhavige projectgebied. Ditbestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 22 februari 2010.

Hoofdstuk 16

Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming ‘agrarisch’, met defunctieaanduiding ‘intensieve veehouderij’. Het gebied tussen beide percelen van dehuisnummers 2 en 4 heeft alleen de bestemming `agrarisch`. Binnen deze bestem-ming is onderhavige ontwikkeling niet toegestaan. Om dit toch mogelijk te makenwordt deze partiële herziening opgesteld.

Figuur 2 Uitsnede bestemmingsplankaart

Hoofdstuk 1 7

1.4 Leeswijzer

De voorliggende partiële herziening bestaat uit een verbeelding met bijbehorendeplanregels, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormende juridisch bindende elementen van de partiële herziening. De toelichting bestaatuit een planbeschrijving met bijlagen waarin relevante onderzoeksresultaten zijnopgenomen en de resultaten van het (voor)overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de in-spraak.

De toelichting van deze partiële herziening is opgebouwd uit een zestal hoofdstuk-ken en enkele (separate) bijlagen. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dater sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe,etc.).

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 'De bestaande situatie', dit gaat in opde beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en directe omgeving. Inhoofdstuk 3 worden de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt op een rij ge-zet. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond.Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten zoals bijvoorbeeldmilieu wordt in dit hoofdstuk beschreven waarom voorliggend bestemmingplanuitgevoerd kan worden. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Erwordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vast-gelegd juridisch wordt geregeld. In het laatste hoofdstuk van dit bestemmingsplanzal verslag worden gedaan van inspraak en (voor)overleg.

Hoofdstuk 18

Hoofdstuk 2 9

2. GEBIEDSPROFIEL

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de huidige situatie van het projectgebieden de directe omgeving. Eerst wordt het projectgebied afgebakend, vervolgenswordt het plangebied en de (nabije) omgeving beschreven.

2.2 Beschrijving huidige situatie omgeving

De gemeente Bladel ligt in het zuiden van de provincie Noord-Brabant, en maaktdeel uit van het inventarisatiegebied Regio Kempenland. De buurgemeenten be-staan uit: Oirschot, Eersel, Bergeijk en Reusel-De-Mierden. Tevens grenst de gemeen-te, in het zuiden, aan België.

De gemeente heeft een langgerekte vorm en een oppervlakte van 7.542 hectare.Binnen de gemeente zijn verschillende kernen aanwezig, te weten: Netersel, Caste-ren, Hoogeloon, Bladel en Hapert. Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Ha-pert, binnen de bebouwingsconcentratie Dalem.

Het plangebied ligt binnen de verkeerskundige bebouwde kom van de bebouwings-concentratie Dalem. Dalem is een buurtschap, waarbinnen de restanten van eendriehoekig plein aanwezig zijn. De structuur van het gebied dateert uit de LateMiddeleeuwen. Het bebouwingsbeeld van de bebouwingsconcentratie dateert uitde periode tussen 1900-1950.

In de huidige situatie bevindt zich in het lint Ganzestraat-Dalem grootschalige be-bouwing met een diversiteit aan functies. Er is sprake van relatief grote kavels meetwoonbebouwing en diverse dierenweitjes. Ondanks de ruimte opzet van de kavelszijn er maar weinig doorkijkmogelijkheden. Vanaf De Pan is vrij uitzicht mogelijk ophet oostelijk gelegen voormalig heidegebied, nu in gebruik als grasland.

Ten westen van het plangebied ligt het Dalemstroompje. Voorheen was dit gebieduit een lage en natte zone met sloten en houtsingels haaks op de stroom gericht.Het geheel had een wisselend open en besloten karakter door de kamerstructuurvan houtsingels. Het contrast tussen deze lager gelegen (besloten) zone en de hogergelegen (open) akkers was voorheen duidelijk waarneembaar. In de huidige situatieis het onderscheid moeilijker waar te nemen.

Hoofdstuk 210

Het gebied heeft een groene uitstraling doordat rondom alle grond een agrarischefunctie heeft. Het agrarische gebied ten westen en zuiden hebben natuur- en land-schapswaarden, omdat hier kwetsbare soorten (dassen) voorkomen. Veel van decultuurhistorische structuur van het landschap is door de herverkaveling verlorengegaan, hierdoor heeft het gebied een tamelijk grootschalig agrarische uitstraling.

Ten zuiden van het plangebied loopt de A67, deze verbindt Eindhoven met Antwer-pen. Deze weg is vanuit het plangebied via Hapert en de N284 bereikbaar. Nabij hetplangebied bestaat de bestrating uit klinkers en geldt een snelheidsregime van 30km/uur.

2.3 Beschrijving huidige situatie projectgebied

Het plangebied is gelegen in de gemeente Bladel, in het zuiden van de provincieNoord-Brabant. De gemeente Bladel ligt ten westen van Eindhoven, ten zuiden vanTilburg en grenst aan België. Het projectgebied ligt aan de Dalem tussen de huis-nummers 2 en 4 in de bebouwingsconcentratie Dalem, ten zuiden van de kern Ha-pert.

Het lint, aan beide zijden voorzien van fietspaden, wordt begeleid door Lindes, vari-erend jong en oud. Het terrein wordt in het noorden begrensd door weilanden endoor het woonperceel aan de Dalem 2. ten oosten door de weg de Dalem Ter plaat-se van het plangebied is aan de oostzijde de weg de Dalem gesitueerd met daar-langs Platanen. Ter hoogte van deze plek is de straat nog onbebouwd en is vrij uit-zicht mogelijk op het oostelijk en westelijk buitengebied. Ten zuiden grenst hetprojectgebied aan het woonperceel aan de Dalem 4. In het zuidwesten wordt hetzicht begrensd door kassen.

Aan de oostzijde van het pangebied is de glooiing nog aanwezig en zijn de steilran-den zichtbaar. Aan de westzijde van de straat, ter plaatse van het plangebied, is hethoogteverschil niet meer zichtbaar door grondverzet in het verleden.

Het plangebied is momenteel in gebruik als akker en weiland. Het perceel Dalem 2wordt begrensd door een robuuste structuur van Eiken, gemengd met berken enElzen. Op een deel van het projectgebied, tussen de opstallen van Dalem 2 en 4 ismomenteel geen bebouwing aanwezig. Het is een open graslandgebied. Op eendeel van het projectgebied, achter het woonhuis Dalem 2, is wel bebouwing aanwe-zig. Het gaat hier om agrarische opstallen. Dit geldt ook voor de agrarische opstallenbij het woonhuis aan de Dalem 4.

Hoofdstuk 3 11

3. PROJECTPROFIEL

Het projectgebied heeft op het moment de bestemming ‘agrarisch’, met gedeeltelijkde aanduiding `intensieve veehouderij`. Het is binnen deze bestemming, in het be-stemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2010’ niet mogelijk om woningen te realiserenin het projectgebied. Middels onderliggend projectbesluit krijgt het projectgebiedeen woonfunctie. De bestemming luidt als volgt: ‘Wonen’

In totaliteit worden er 6 woningen gerealiseerd, te weten 2 woningen middels deRuimte-voor-Ruimte regeling en 4 woningen middels de BIO (Buitengebied in Ont-wikkeling)-regeling. In een separaat document wat bij dit bestemmingsplan wordtgevoegd, wordt hier nader op ingegaan. Hierin wordt onder andere de financieleonderbouwing van het initiatief beschreven.

3.1 Stedenbouwkundige inpassing

De initiatiefnemers wensen zes woningen te realiseren op de percelen van Dalem 2en 4 en een deel van het gebied hiertussen. Alle agrarische opstallen in het plange-bied worden verwijderd ten behoeve van het realiseren van nieuwe woningen. Doorde sloop van de opstallen wordt meer openheid gegenereerd op de percelen, metname op het perceel van Dalem 4 is dit zichtbaar. De bebouwing van Dalem 2 is om-zoomd door beplanting en daarmee grotendeels van het zicht onttrokken. Dezichtmogelijkheid op het buitengebied, ten westen van het plangebied, is opgeno-men in de nieuwe ontwikkeling. De nieuwe bebouwing is gekoppeld aan deze openzone.

De oude structuur van de bolle akker vormt de inspiratie voor de nieuwe structuur.De verkavelingsrichting van de nieuwe bebouwing is tevens sturend voor nieuweontwikkelingen ten oosten van het plangebied. De houtopstanden op het plange-bied van Dalem 2 wordt uitgedund en dient mede als structuur voor de toekomstigeontwikkeling. Om het karakter van de bolle akker tot uiting te laten komen wordtgestreefd naar openheid op de percelen. Beplanting die hoofdzakelijk van toepas-sing is in het gebied is Eik, Linde en Beuk.

Op het perceel van Dalem 2 wordt één woning gerealiseerd. De bebouwing wordtomzoomd door de bestaande houtopstanden. De ruimtelijke invloed is hiermee be-perkt. De houtopstanden worden uitgedund tot een robuuste vorm van Eiken ensolitaire oude bomen. De ontsluiting vindt plaats via de bestaande ontsluiting vanDalem 2.

Hoofdstuk 312

Grenzend aan de zuidzijde van het perceel van Dalem 2 worden drie woningen ge-realiseerd; één georiënteerd op de weg Dalem en twee op de open zone. De richtingvan de woning is gebaseerd op de verkavelingsrichting van de akker. Deze richtingwordt doorgetrokken naar het oosten. De percelen worden begrensd door lage ha-gen (beuk). Ontsluiting vindt plaats via een ontsluiting aan de voorzijde van de wo-ningen.

De op het perceel van Dalem 4 gesloopte opstallen worden vervangen door tweewoningen. Deze woningen volgen tevens de bestaande verkavelingsrichting. Depercelen worden begrensd door lage hagen (beuk).

Figuur 3 Stedenbouwkundige inpassing

Hoofdstuk 3 13

3.2 Landschappelijke inpassing

De landschappelijke inpassing is erop gericht een ontwikkeling passend te laten zijnin het landschap. De ingrepen die worden voorgesteld hebben hoofdzakelijk be-trekking op de randen van te ontwikkelen percelen omdat hier de confrontatie tus-sen nieuw en oud plaatsvindt en de uitstraling naar het omliggend landschap wordtbepaald.

De structuur van bomen op het plangebied van Dalem 2 wordt uitgedund en dientmede als structuur voor de toekomstige ontwikkeling. De agrarische opstallen wor-den afgebroken waardoor meer openheid gegenereerd wordt en de nieuwe be-bouwing sturend is voor zichtlocaties.

Hoofdstuk 314

Hoofdstuk 4 15

4. UITVOERBAARHEID

4.1 Inleiding

Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten isbepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoer-baar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van dehogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hindervan bedrijven, archeologie en economische haalbaarheid. Ook onderhavig plan isgetoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid ervan op bovengenoemde aspecten. Indit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

4.2 Beleid

4.2.1 Rijksbeleid

Nota RuimteOp 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Op grondvan artikel 9.1.2 lid 1 Overgangsrecht Wro is bepaald dat een planologische kernbe-slissing (zoals de Nota Ruimte) gelijkgesteld wordt met een structuurvisie. Het rechtvan de planologische kernbeslissing zoals gold voor het tijdstip van inwerkingtre-ding van de Wro blijft van toepassing.

De ‘Nota Ruimte’ (23 maart 2005 door 2e kamer vastgesteld) geeft de visie van hetkabinet weer op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bij-behorende doelstellingen. De nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterkeeconomie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. In de NotaRuimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de perio-de 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschil-lende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland beschik-baar is. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier doelen:• naar versterking van de concurrentiepositie van Nederland;• bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;• borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;• borging van de veiligheid.

Deze vier doelen worden in onderlinge samenhang nagestreefd, met tegen de ach-tergrond de algemene wens om de economische, ecologische en sociaal-culturele

Hoofdstuk 416

waarden van de ruimte te versterken en duurzaam te ontwikkelen. Van duurzameruimtelijke ontwikkeling is in de ogen van het Rijk sprake als aan elk van deze waar-den gelijkwaardig en in onderlinge samenhang recht wordt gedaan en daarmee deaantrekkelijkheid van de ruimte voor bewoners, bezoekers en ondernemers toe-neemt.

Met het beleid legt het kabinet een grotere verantwoordelijkheid bij decentraleoverheden. De uitvoering van het beleid ligt primair bij de gemeenten, terwijl voorde provincies een belangrijke kaderstellende, coördinerende en controlerende taakis weggelegd.

ConclusieHet projectgebied behoort niet tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Ge-meenten mogen hier samen met de provincie de gewenste ruimtelijke invulling be-palen, binnen de beleidsdoelen en regels die het rijk stelt. De algemene basiskwali-teit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus datgene waar een ruimtelijkplan minimaal aan moet voldoen. De Nota Ruimte bevat hier generieke regels voor,waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op het gebied van economie, infra-structuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingsbeleid, het lo-catiebeleid, een goede balans tussen rode (stedelijke) en groen/blauwe (natuur enwater) functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur enlandschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets, functiecombinatiesmet water en het groen in en om de stad. De onderliggende toelichting voorziet ineen goede ruimtelijke onderbouwing voor het initiatief. In het navolgende wordtaangegeven hoe het initiatief past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid.Tevens wordt aangetoond dat het ook aan de overige randvoorwaarden voldoet.

4.2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Ontwerp structuurvisie Noord BrabantDe ontwerp Structuurvisie Ruimtelijke ordening geeft de hoofdlijnen van het pro-vinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Voor het plangebiedis een uitsnede gemaakt welke is weergegeven is figuur 4.

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Bin-nen deze structuren worden de belangrijkste maatschappelijke ontwikkelingen op-gevangen. Samen vormen deze structuren de provinciale ruimtelijke structuur. Destructuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief vooreen combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welkerandvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voorregionaal maatwerk.

Hoofdstuk 4 17

De vier structuren zijn:• de groenblauwe structuur;• de agrarische structuur;• de stedelijke structuur;• de infrastructuur.

In de ontwerp-structuurvisie wordt de groene hoofdstructuur (GHS) uit de interim-structuurvisie op hoofdlijnen vervangen door de groenblauwe structuur. Het ruim-telijke beleid in de groenblauwe structuur is gericht op behoud, herstel en ontwik-keling van de natuurlijke en landschappelijke kwaliteiten.De provincie onderscheidt in de groenblauwe structuur drie perspectieven:• Het kerngebied groenblauw: De kern bestaat uit natuurgebieden in de ecologi-

sche hoofdstructuur inclusief de (robuuste) ecologische verbindingszones Ookbelangrijke waterstructuren in Noord-Brabant horen tot het kerngebied. Dehoofdfunctie is hier behoud en ontwikkeling van het natuur- en watersysteem.

• De groenblauwe mantel: De mantel bestaat overwegend uit gemengd agrarischgebied met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het behoud envooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap is in de Groen-blauwe mantel een belangrijke opgave.

• De gebieden voor waterberging: Deze gebieden zijn -bij dreigende waterover-last- van belang voor hoogwaterbescherming (ruimte voor de rivier) en water-berging (regionale waterberging). Binnen de gebieden voor waterberging kun-nen andere functies zoals landbouw en natuur zich blijvend ontwikkelen mits zeafgestemd zijn op de beoogde waterfuncties.

De agrarische hoofdstructuur (AHS) wordt op hoofdlijnen vervangen door de agrari-sche structuur. Binnen de agrarische structuur onderscheidt de provincie twee ont-wikkelingsperspectieven:• Gemengd agrarisch gebied: gebied waarbinnen de agrarische functie vaak in

samenhang met andere functies (in de omgeving) wordt uitgeoefend. Hier kanworden voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recre-atie en ondernemen in een groene omgeving.

• Primair agrarisch gebied: gebied waar de agrarische productiestructuur versterktwordt.

Op de kaart is te zien dat het plangebied binnen gemengd agrarisch gebied is gele-gen. Dit zijn gebieden waarbinnen de agrarische functie vaak in samenhang metandere functies (in de omgeving) wordt uitgeoefend. Hier kan worden voldaan aande vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie en ondernemen ineen groene omgeving. Het gemengd agrarisch gebied is een veelzijdige gebruiks-ruimte. Ontwikkelingen, zoals wonen, werken, (historische) landgoederen en recrea-tie, passen qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief van gemengd agra-risch gebied en houden rekening met de omgevingskwaliteiten (omgevingstoets).

Hoofdstuk 418

Omliggende bestaande functies zoals volwaardige agrarische bedrijven mogen nietworden belemmerd in hun mogelijkheden.

Verordening ruimte fase 1Vanaf 1 juni 2010 geldt de Verordening ruimte Noord Brabant (fase 1). Deze veror-dening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeente rekening moetenhouden bij het opstellen van ruimtelijke plannen en het beoordelen van bouwaan-vragen voor een intensieve veehouderij. De verordening fase 1 bevat regels voor:• Regionaal perspectief voor wonen en werken;• Ruimte-voor-Ruimteregeling;• EHS;

Figuur 4 Uitsnede kaart ontwerp structuurvisie

Hoofdstuk 4 19

• Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;• Land- en tuinbouw (Integrale zonering);• Glastuinbouw en glasboomteeltgebied.

Regionaal perspectief voor wonen en werkenDe mogelijkheid voor stedelijke ontwikkelingen zijn afhankelijk voor de regio waarde gemeente in is gelegen. Zoals op de kaart in figuur 5 is te zien dat het plange-bied is aangegeven als `landelijk gebied`.

Ruimte-voor-RuimteDe verordening bevat een basisregeling en geeft GS de mogelijkheid aanvullenderegels te stellen. De Beleidsregel Ruimte-voor-Ruimte 2006 is voorlopig aangewezenals nadere regeling. Deze regeling is verder niet opgenomen in dit bestemmingsplanomdat het voornamelijk particuliere en incidentele initiatieven betreffen.

EHSOp de kaart behorende bij de Verordening ruimte fase 2 (zie figuur 6) is de ecologi-sche hoofdstructuur aangegeven. Voor deze gebieden gelden ecologische waardenen kenmerken van beheertypen zoals die zijn vastgelegd op de beheertypenkaart ende ambitiekaart van het natuurbeheerplan. Naast de ecologische hoofdstructuur zijnattentiegebieden aangegeven. Attentiegebied EHS, zijn gebieden die rondom deEHS zijn gelegen. Deze gebieden hebben een duidelijke relatie met de EHS gebie-den. Het gaat hier dan met name om de hydrologische realisatie. Fysieke ingrepen(ruimtelijke ontwikkelingen) die een negatief effect hebben op de waterhuishou-ding mogen hier niet plaatsvinden.Het plangebied is niet aangeduid als één van de hierboven beschreven gebieden.

Figuur 5 Uitsnede kaart stedelijk gebied

Hoofdstuk 420

Bescherming tegen wateroverlast en overstromingen;Op de kaart (zie figuur 7) zijn twee zones opgenomen te weten:• Regionaal waterbergingsgebied;• Reserveringsgebied waterberging

Regionale waterbergingsgebieden hebben tot doel om wateroverlast uit regionalewaterberging tegen te gaan. Reserveringsgebieden waterberging zijn gebieden diemogelijk in de toekomst noodzakelijk zijn om wateroverlast uit regionale watersys-temen tegen te gaan. In beide gebieden is het niet rechtstreeks mogelijk om be-bouwing op te richten. Het plangebied is als geen van de hierboven beschreven ge-bieden aangeduid.

Land- en tuinbouw (Integrale zonering)Het plangebied ligt in een verwevingsgebied. Verwevingsgebieden zijn gebiedengericht op verweving van functies landbouw, wonen en natuur.

Figuur 6 Uitsnede kaart Ecologische hoofdstructuur

Figuur 7 Uitsnede kaart Waterberging

Hoofdstuk 4 21

Glastuinbouw en glasboomteeltgebiedBinnen het plangebied komen er geen gebieden voor die gezoneerd zijn als glas-tuinbouw- of glasboomteeltgebied, het beleid hiervoor is dan ook niet relevant.

Ontwerp Verordening ruimte fase 2Met ingang van 24 juni 2010 moet bij het opstellen van gemeentelijke ruimtelijkeplannen ook rekening gehouden worden met het ontwerp van de Verordeningruimte Noord-Brabant fase 2. De Verordening ruimte fase 2 zal naar verwachting indecember 2010 in werking treden.De Verordening ruimte fase 2 gaat in op drie aspecten, te weten:• water;• cultuurhistorie;• agrarisch gebied.

WaterIn de Verordening ruimte fase 1 zijn twee gebieden opgenomen ten aanzien vanwaterberging. In de Verordening fase 2 zijn er elf gebieden te onderscheiden. Voorhet plangebied is zijn geen van deze gebieden van toepassing (zie figuur 9).

Figuur 9 Uitsnede kaart Water

Figuur 8 Uitsnede kaart Integrale zonering

Hoofdstuk 422

CultuurhistorieTen aanzien van cultuurhistorie heeft de provincie bepaalde gebieden en complexenaangegeven die zij belangrijk vinden om te beschermen, te behouden en te behe-ren. Het plangebied zelf is niet als zodanig aangeduid.

Agrarisch gebied In de Verordening ruimte fase 2 is het buitengebied opgedeeld in een aantal zonesten aanzien van de ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische sector. Voor hetplangebied is het agrarisch gebied van belang (zie figuur 11).

Bij ontwikkeling van een of meer woningen in agrarisch gebied dient een verant-woording plaats te vinden waaruit blijkt dat:• de beoogde ontwikkeling bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit;• toepassing is gegeven aan de vereiste kwaliteitsverbetering;

Figuur 10 Uitsnede kaart Cultuurhistorie

Figuur 11 Uitsnede kaart Agrarisch gebied

Hoofdstuk 4 23

• een goede landschappelijke en architectonische inpassing van de woning ofwooneenheden is verzekerd door een beeldkwaliteitsplan of daarmee vergelijk-baar instrument.

Gemeenten of initiatiefnemers dienen bij de voorbereiding en vaststelling van eenbestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand ste-delijk gebied zorg te dragen voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijkekwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving. Naast het feitdat er rekening gehouden dient te worden met zorgvuldig ruimtegebruik.

Buitengebied in ontwikkelingOp 20 juli 2004 heeft de provincie Brabant de beleidsnota Buitengebied in ontwik-keling (BIO) vastgesteld. Middels deze nota wil de provincie de ruimtelijke kwaliteitin het buitengebied vergroten. Hiervoor zijn in de beleidsnota 4 beleidslijnen opge-nomen, te weten:1. beleidslijn voormalige agrarische bedrijfsgebouwen (VAB);2. beleidslijn bebouwingsconcentraties;3. beleidslijn paardenhouderijen;4. beleidslijn verbrede landbouw.

Voor het initiatief zoals in dit bestemmingsplan staat verwoord is de 2e beleidslijnvan belang. Het initiatief betreft namelijk het toevoegen van bouwvolume, indiendit past danwel bijdraagt aan de leidende principes uit de Interimstructuurvi-sie/paraplunota. Belangrijke randvoorwaarde voor de verruimde mogelijkheden ishet verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in brede zin.

BebouwingsconcentratiesHet begrip bebouwingsconcentraties is een verzamelbegrip waaronder linten, be-bouwingsclusters en kernrandzones worden begrepen. Gemeenten moeten dezebebouwingsconcentraties vastleggen in een gemeentelijke visie. Historisch gezienzijn bebouwingsconcentraties onderdeel van het buitengebied. Door het verdwijnenvan de agrarische functies en het streven naar behoud en versterking van de ruimte-lijke kwaliteit in deze gebieden ontstaan er meer mogelijkheden.

De ontwikkelingsmogelijkheden van bebouwingsconcentraties vragen om een speci-fieke benadering, met op maat gemaakt oplossingen. Omgevingsfactoren bepalenin grote mate de ontwikkelingsmogelijkheden: bijvoorbeeld de in de omgevingaanwezige waarden. Eén en ander moet opgenomen zijn in een gemeentelijke visieten aanzien van de mogelijkheden van specifieke locaties. Hierin dient een goederuimtelijke onderbouwing te zijn opgenomen, waarin wordt aangegeven hoe eenverbetering van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving wordt bereikt. In de VisieGanzestraat – Dalem – De Pan van de gemeente Bladel wordt aangegeven wat deontwikkelingsmogelijkheden voor het plangebied en omgeving zijn. Zie hiervoorparagraaf 4.2.3.

Hoofdstuk 424

Conclusie provinciaal beleidIn dit plan wordt een functiewijziging mogelijk gemaakt. Het perceel tussen Dalem 2en 4 krijgt een woonbestemming in plaats van de huidige agrarische bestemming.De woningen worden zodanig vormgegeven en gesitueerd dat de landschappelijkeen stedenbouwkundige kwaliteiten behouden blijven en mogelijk versterkt worden(in het vervolg van dit hoofdstuk wordt hier verder op ingegaan).

Binnen het provinciale beleid valt het plangebied binnen verschillende zones. Bin-nen deze zones is het toevoegen van woningen toegestaan mits rekening wordtgehouden met de in de omgeving aanwezige waarden zoals cultuurhistorischewaarde, landschappelijke waarden of stedenbouwkundige structuren. Deze komenin het vervolg van dit hoofdstuk expliciet aan bod. Hierdoor wordt aangetoond datde ontwikkelingen in dit plan zorgen voor een kwaliteitsverbetering van het bui-tengebied (in brede zin).

Tevens heeft de gemeente Bladel Dalem aangemerkt als een bebouwingsconcentra-tie (zie ook paragraaf 4.2.3). Op basis van de Beleidsnota Buitengebied In Ontwikke-ling (BIO) zijn er hierdoor meer mogelijkheden ten aanzien van (nieuwe) ontwikke-lingen. Het doel van het BIO is het verruimen van de mogelijkheden in het buiten-gebied, mits de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd.

Gezien het bovenstaande kan gesteld worden dat onderliggend initiatief past bin-nen het provinciale beleid.

4.2.3 Gemeentelijk beleid

Visie Ganzestraat – Dalem – De PanIn 2008 heeft de gemeente een gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties latenopstellen in het kader van de provinciale nota ‘Buitengebied in Ontwikkeling’ (BIO).De gebiedsvisie is vastgesteld op 18 september 2008.Ondertussen hebben er ontwikkelingen plaatsgevonden en gaan er ontwikkelingenplaatsvinden in en rondom de bouwingsconcentratie Ganzestraat – Dalem – De Pan.Met name de komst van het Kempisch Bedrijvenpark (KBP) heeft er voor gezorgddat de eerder opgenomen visie en analyse voor deze bebouwingsconcentratie nietmeer voldoet. Met name de verplaatsing van veehouderijbedrijven vanuit het KBP-gebied naar andere plekken en het feit dat er een geurhindercontour over het zui-delijke deel van Hapert is gelegen, heeft er toe geleid om een nieuwe visie op testellen voor het gebied Ganzestraat – Dalem – De Pan. De ontwikkeling van KBPbiedt nieuwe kansen voor ontwikkelingen in het gebied. De wegen Ganzestraat - DePan vormen een nieuwe scheiding tussen het bedrijventerrein enerzijds en het ge-bied tussen Hapert en Dalem met wonen, landbouw en recreatie anderzijds. Ver-sterking van de linten, met behoud en versterking van landschappelijke patronen enstedenbouwkundige karakteristieken, biedt een duurzame structuurversterking.

Hoofdstuk 4 25

Belangrijk uitgangspunt bij ontwikkelingen is de bijdrage aan de versterking van deakker.

De visie dient hierbij als inspiratie-, ontwikkelings- en toetsingskader voor specifiekeverzoeken, welke via een aparte planologische procedure kunnen worden afgewik-keld.

Algemene functionele uitgangspuntenHet moge duidelijk zijn dat de uitgangspunten tot doel hebben de bestaande land-schapselementen te versterken. Deze zijn vertaald in bijgevoegde visiekaart. Naastdeze voor het gebied zeer typische uitgangspunten is nog een aantal algemene uit-gangspunten voor nieuwe ontwikkelingen noodzakelijk. Deze uitgangspunten heb-

Figuur 12 Visie Ganzenstraat – Dalem – De Pan

Hoofdstuk 426

ben te maken met het gewenst functioneel karakter en de landschappelijk - steden-bouwkundige inpassing van deze functies.In de basis dient het cultuurhistorisch-functioneel karakter behouden te blijven. On-derstaande zonering biedt ruimte aan nieuwe ontwikkelingen.

Functies- Ganzestraat – De Pan: wonen en recreatie, scheiding tussen landelijk gebied en

nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein KBP.- Dalem (tussen Ganzestraat en kern Dalem): wonen op de bolle akker.- Bolle akker noordwest en zuid: landbouw.- Gebied ten westen van Ganzestraat en De Pan: bedrijventerrein KBP- Gebied ten oosten van Steenakkers: beekdal, natuurontwikkeling, waterberging,

begrazing.

Functies en ruimtelijke kwaliteit- Functieverandering naar grootschalige activiteiten is aan Ganzestraat - De Pan

onmogelijk.- Behoud en verfraaiing van de oude langgevelboerderijen in het bebouwings-

cluster van Dalem. Boerderijsplitsing kan hier een bijdrage aan leveren.- Geen aantasting van driehoekig plein en klinkerbestrating.- Nieuwvestiging van functies is onder voorwaarden mogelijk, soms kunnen dat

ook grootschalige functies betreffen. Deze dienen wel bij te dragen/te passenaan/binnen de visie.

Conclusie gemeentelijk beleidHoofddoelstelling van de gemeente Bladel is het behouden of versterken van deruimtelijke kwaliteit. Voor het gebied Ganzestraat – Dalem – De Pan heeft de ge-meente, uiteenlopende specifieke doelstellingen geformuleerd.

De voorgestane ontwikkeling past binnen de visie van de gemeente: beide percelenaan de Dalem nummer 2 en 4 komen in aanmerking voor de `sloop-bonuslocatierood/groen`. In onderhavige ontwikkeling wordt daar ook gebruik van gemaaktaangezien de agrarische opstallen worden gesloopt ten behoeve van de bouw vanwoningen. Er worden in totaal 6 woningen gerealiseerd, te weten 2 Ruimte-voorRuimte woningen en 4 BIO-woningen (Buitengebied in Ontwikkeling). Tevenswordt in het stedenbouwkundig ontwerp de open verbinding tussen het oostelijk enwestelijk deel van de Dalem behouden. De woningen worden aan de noord- enzuidzijde van deze open verbinding gesitueerd. Tevens is de nieuwe bebouwingzodanig vormgegeven dat deze past binnen de bestaande stedenbouwkundigestructuur. Daarnaast is de erfbeplanting afgestemd op de aanwezige landschappelij-ke waarden in het gebied.

Hoofdstuk 4 27

4.2.4 Bestemmingsplan Buitengebied Bladel 2010

In het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Bladel 2010,’ dat op 22 februari2010 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft het perceel de bestemming ‘agra-risch’ met de functieaanduiding `intensieve veehouderij`.

Bestemmingsomschrijving:De op de verbeelding voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:a. een agrarische bedrijfsuitoefening;b. een grondgebonden agrarisch bedrijf;c. ter plaatse van de aanduiding intensieve veehouderij, een intensieve veehoude-

rij;d. op de gronden die gekoppeld zijn door middel van een relatieteken, is één agra-

risch bedrijf toegestaan;e. wonen in een bedrijfswoning binnen het bouwvlak;

Met de daarbijbehorende:• paden, wegen en parkeervoorzieningen;• water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Bouwregelsa) gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en parkeervoorzieningen mo-

gen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht, met uitzondering vansub b;

b) ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van agrarisch – containerveld zijngeen gebouwen toegestaan;

c) ter plaatse van de aanduiding beekdalsysteem zijn geen gebouwen en bouw-werken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, met uitzondering van bebouwingbinnen het bouwvlak.

Een bedrijfswoning is toegestaan ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning ten-zij op de verbeelding is aangeduid dat het aantal wooneenheden '0' of '2' bedraagt.

Afwijking bestemmingsplanIn het onderliggende plan worden 6 nieuwe woningen mogelijk gemaakt, te weten2 Ruimte-voor-Ruimte woningen en 4 BIO-woningen (Buitengebied in Ontwikke-ling). Het is niet mogelijk om de bestemming ‘agrarisch’ binnenplans te wijzigen ineen woonbestemming. Hierdoor is het noodzakelijk om een projectbesluit op testellen.

Hoofdstuk 428

4.3 Milieu

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid, landschap en ruimtelijke orde-ning. De milieu- en landschapskwaliteit vormen een belangrijke afweging bij deontwikkeling van ruimtelijke functies. Bij de afweging van het al dan niet toelatenvan ruimtelijke functies dient te worden onderzocht welke milieuhygiënische aspec-ten daarbij een rol spelen. In deze paragraaf worden de verschillende voor dit be-stemmingsplan relevante milieuaspecten behandeld.

4.3.1 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is vastgesteld dat, indien in het plangebied geluidge-voelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van(weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij vaststel-ling of herziening van het bestemmingsplan. Dit geldt voor alle straten en wegen,met uitzondering van:• wegen die in een als ‘woonerf’ aangeduid gebied liggen;• wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

In het kader van de Wet geluidhinder zijn woningen geluidsgevoelige objecten.Tevens hebben de wegen in de omgeving van het plangebied een maximumsnelheidvan meer dan 30 km/h. Op basis van deze gegevens is een akoestisch onderzoek1

uitgevoerd. Hieronder worden enkel de conclusies van het onderzoek weergegeven.Het onderzoek is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan toegevoegd.

ConclusieDe wet geluidhinder geeft uitsluitend grenswaarden ten aanzien van de geluidsbe-lasting op de gevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen.

Hierbij wordt opgemerkt dat geen grenswaarden gelden voor die gevels die opgrond van artikel 1 van de Wgh niet als gevel worden aangemerkt (zogenaamde`dove` gevels). Dit betekent dat ter plaatse van verblijfsgebieden en –ruimten geente openen delen (ramen, deuren en dergelijke) zijn toegestaan. Vast glas is daaren-tegen wel toegestaan. Ter plaatse van verkeersruimten en badkamer mogen wel teopenen delen worden aangebracht. Voor `dove` gevels geldt overigens wel een eisten aanzien van de geluidwerende eigenschappen van een dergelijk gevelvlak.

Dalem• De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden;• De Wet geluidhinder legt geen restricties op aan het onderhavige plan ten aan-

zien van de Dalem.

1 Akoestisch onderzoek 7 RvR woningen Dalem te Hapert, gemeente Bladel, K+ Adviesgroep, 16 no-

vember 2010

Hoofdstuk 4 29

De Pan• De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden;• De Wet geluidhinder legt geen restricties op aan het onderhavige plan ten aan-

zien van De Pan.

4.3.2 Bedrijven en milieuzonering

Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringenvan bestaande en toekomstige bedrijven om zodoende de kwaliteit van het woon-en werkmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruikgemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgesteldeLijst van Bedrijfsactiviteiten2. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke mili-eu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en wel-ke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden. Deze publicatie isrecent (2009) vernieuwd.

In de omgeving van het plangebied zijn enkele bedrijven gesitueerd die mogelijkvan invloed zijn op het plangebied. Deze zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Bedrijf Adres SBI-code Richtafstand Werkelijke

afstand

De BE BV Dalem 1 64, 65, 66 10 m Circa 110 m

CIM Dalem 6 64, 65, 66 10 m Circa 110 m

Kwekerij Rhodos Dalem 6A 011, 012, 013 30 m Circa 60 m

Aannemersbedrijf van Hulst Dalem 7 41, 42, 43 30 m Circa 80 m

Maatschap Castelijns - Hou-

braken

De Pan 1 0146 200 m Circa 300 m

ConclusieOp basis van bovenstaande gegevens wordt geconcludeerd dat er geen belemmerin-gen zijn ten aanzien van bedrijven en milieuzonering voor onderhavig initiatief.

4.3.3 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure vormt de bodemkwaliteit bij ont-wikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging. Ten aanzien van hetperceel heeft een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden3. Hieronder wor-

2 VNG; 2009; Bedrijven en milieuzonering3 Verkennend bodemonderzoek Dalem (ong.) te Hapert (gemeente Bladel) AM09231, Aeres Milieu, 17

november 2010

Hoofdstuk 430

den kort de conclusies van dit onderzoek weergegeven. Het onderzoek is als separa-te bijlage bij dit bestemmingsplan toegevoegd.

ConclusiesUit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd ismet koper. In de ondergrond zijn geen van de onderzochte componenten gemetenin een gehalte verhoogd ten opzichte van de (berekende) achtergrondwaarde. Hetfreatisch grondwater is (plaatselijk) licht verontreinigd met barium, kobalt, koper,nikkel, zink, xylenen en naftaleen.

De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren vaneen aanvullend of nader bodemonderzoek

De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor devoorgenomen planontwikkeling.

Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is niet multifunctioneel toe-pasbaar. Het wordt daarom afgeraden het freatisch grondwater te gebruiken voorconsumptie, besproeiing of proceswater.

4.3.4 Flora en fauna

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Na-tuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Deze wetten vormen een uitwer-king van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsmatiggebiedsbescherming plaats door middel van de ecologische hoofdstructuur (EHS),die is geïntroduceerd in het ‘Natuurbeleidsplan’ (1990) van het Rijk en op provinciaalniveau ruimtelijk is vastgelegd.

De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura-2000-gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habita-trichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebiedenaangewezen. Als er n.a.v. Projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs signifi-cante effecten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld teworden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebbenop de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonu-ment) zijn vergunningsplichtig.

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorko-mende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libel-len en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde dier-soorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderd-tal vaatplanten. Voor alle soorten geldt een zorgplicht. Dat betekent dat o.a. opzet-

Hoofdstuk 4 31

telijke verstoring niet is toegestaan. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast dezorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermdesoorten uit 'tabel 2', de bijlage 1 soorten van het besluit vrijstelling beschermde dier-en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn ( tezamen tabel3) en met vogels. Van deze laatste groep is een lijst opgesteld met vogelsoortenwaarvan de nesten jaarrond beschermd zijn en een lijst met vogels waarbij inventari-satie gewenst is. Komen soorten van de hierboven genoemde beschermingsregimesvoor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de be-schermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er pas-sende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voort-plantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen. Met passende maatre-gelen kan de aanvraagprocedure voor een ontheffing voorkomen worden. Voorsoorten van 'tabel 2' geldt bovendien dat een ontheffing niet nodig is wanneer ge-werkt wordt conform een door LNV goedgekeurde gedragscode. Als passende maat-regelen niet mogelijk zijn dan dient er een ontheffing aangevraagd te worden opgrond van een belang behorende bij het beschermingsregime waaronder de soortbeschermt wordt.

Provinciaal beleidDe EHS en de provinciale groenstructuur zijn ruimtelijk vastgelegd. De EHS is eenrobuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit net-werk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbin-dingszones tussen de gebieden. Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbe-heer behoren tot de EHS. De feitelijke beleidsmatige gebiedsbescherming vindplaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke be-stemmingsplannen.

Aanpak van de werkzaamhedenDe aanpak van de werkzaamheden valt uiteen in twee delen. Het eerste deel betrefteen bureaustudie waarbij het vigerende beleid, wetgeving, de verspreidingsgege-vens en de mogelijke literatuur worden opgezocht. Het tweede deel betreft eenveldbezoek.

Hoofdstuk 432

Op 13 januari 2010 is het plangebied bezocht. Het doel van dit verkennende terrein-bezoek was een beeld te krijgen van de gebiedskenmerken, het grondgebruik en demogelijke natuurwaarden binnen het plangebied. Daarnaast zijn mogelijke sporenvan dieren, de aanwezige vegetatie en de ecologische samenhang met de omgevingonderzocht. Het verkennende terreinbezoek had tevens tot doel na te gaan of aan-vullend veldonderzoek noodzakelijk is in de daarvoor geldende inventarisatieperio-den.

Gebiedskenmerken, grondgebruik en verwachtte natuurwaarden in het plangebiedHet plangebied is in agrarisch gebruik en bestaat voornamelijk uit open akkerland.Binnen het plangebied zijn meerdere leegstaande stallen aanwezig. Deze zijn ge-deeltelijk nog in gebruik als opslagplaats. Rondom een deel van de stallen binnenhet plangebied staan bomensingels met o.a. Zachte berk en Zomereik. De ecologi-sche waarde van het gebied is gering.

Hoofdstuk 4 33

Resultaten

Vantoepassing

Niet vantoepassing

Het gebied ligt in de invloedsfeervan een Natura-2000 gebied X

Het gebied ligt in de invloedssfeervan de EHS of nationaal landschap X

Geb

ied

sbes

cher

min

g

Er wordt bos gekapt en de boswettreed in werking X

Algemene soorten & soorten vantabel 1 X

Soorten van tabel 2X

Soorten van de bijlage 1; het be-sluit vrijstelling beschermde dier-

en plantensoortenX

Soorten uit Bijlage IV van deHabitatrichtlijn X

Vogels waarvan de nestenjaarrond beschermd zijn X

Soo

rt b

esch

erm

ing

Vogels waarvoor inventarisatiegewenst is X

Hoofdstuk 434

Toelichting resultaten

Algemene soorten& soorten van tabel 1Een groot deel van de soorten dat voorkomt in het plangebied is algemeen of valtonder de soorten van tabel 1. Het gaat hierbij om soorten als Haas, Klein Koolwitjeen Paardenbloem. Voor de soorten van tabel 1 en de overige algemene soortengeldt dat ze slechts algemeen beschermd zijn en dat er bij ruimtelijke ontwikkelin-gen geen ontheffing van de Flora- en Faunawet hoeft te worden aangevraagd.

Vogels.Er zijn geen vogelsoorten aangetroffen waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn.Er zijn ook geen sporen van soorten aangetroffen waarvoor inventarisatie als ge-wenst wordt aangegeven. Nader onderzoek is daarom niet nodig.Voor alle broedvogels geldt dat voor werkzaamheden die broedende vogels kunnenverstoren geen ontheffing wordt verleend. Dergelijke werkzaamheden dienen na-melijk te worden uitgevoerd wanneer er geen vogels in of nabij het plangebiedbroeden. Daarom moet voor aanvang van werkzaamheden in het plangebied gecon-troleerd worden of er nesten aanwezig zijn. Deze controle dient als maatregel omde functionaliteit van de voortplantingsplaats te garanderen. De kans op broedendevogels is het kleinst buiten de periode maart - augustus.

ConclusieWat wetgeving en beleid op het gebied van natuur betreft kan het ruimtelijk plan inde huidige vorm doorgang vinden mits bij de uitvoering van de werkzaamheden errekening gehouden wordt met broedende vogels.

Hoofdstuk 4 35

4.3.5 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwali-teitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Be-sluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Bij de start van een project moet onderzochtworden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijkgemaakt worden, dat luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt.Daartoe is een algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (BesluitNIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld waarin deuitvoeringsregels vastgelegd zijn die betrekking hebben op het begrip NIBM. In deRegeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- enwoningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan deluchtverontreiniging.Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect lucht-kwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bij-voorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande projectNIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

ConclusieHet onderhavige project valt onder voornoemde lijst met categorieën van gevallen(woning). Een luchtkwaliteitonderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Op basis vanhet bovenstaande wordt gesteld dat het onderliggende initiatief geen nadelige in-vloed heeft op de luchtkwaliteit.

4.3.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risi-co’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelin-gen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, alsop het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtin-gen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen4 vloeit de verplichtingvoort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het plangebied ten ge-volge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoor-deeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risicoHet plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individukomt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebondenrisico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg,

4 Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Staatscourant d.d. 4 augustus 2004. Deze

Circulaire is gebaseerd op de Risico Normering Vervoer gevaarlijke stoffen en het Bevi en sluit zoveelals mogelijk aan op het Bevi.

Hoofdstuk 436

spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) demaatgevende grenswaarde is.

GroepsrisicoHet groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktij-dig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Hetgroepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval vaneen ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans opoverlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordtafgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde alsijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebiedmoet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheidvan deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte vanhet groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in debeoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid enbestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragenaan) de regionale brandweer.

(Beperkt) kwetsbare objectenEr moet getoetst worden aan het Bevi en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stof-fen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan.(Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, res-taurants5.

Risicovolle activiteitenIn het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van hetplan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven entransportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

ConclusieDe ontwikkeling van woningen is een (beperkt) kwetsbaar object en moet getoetstworden aan het Bevi en de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijkestoffen.

Risicovolle bedrijvenVolgens de risicokaart van de Provincie Noord-Brabant6 zijn in de directe omgevingvan het plangebied geen bedrijven gevestigd die gevaarlijke stoffen transporterenof opslaan.

5 Zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen6 Provincie Noord-Brabant, Risicokaart

Hoofdstuk 4 37

Transport gevaarlijke stoffenEr bevinden zich geen transportroutes van gevaarlijke stoffen over weg, water ofspoor in de omgeving van het plangebied.

BuisleidingenEr bevinden zich geen buisleidingen nabij het plangebied.

Geconcludeerd wordt dat onderhavige ontwikkeling geen belemmering ondervindtten aanzien van externe veiligheid.

4.4 Waterhuishoudkundige aspecten

Per 1 november 2003 is het verplicht om bij ruimtelijke ingrepen de watertoets tedoorlopen. Hierin dient inzicht worden geboden in de effecten van het initiatief opde waterhuishouding. In het kader van de watertoets dient de gemeente waterad-vies in te winnen bij de waterbeheerder. De gemeente en het waterschap kunnenpraktische afspraken maken over de wijze waarop het aspect water in het ruimtelijkplan is opgenomen.

BeleidskaderRelevante beleidsstukken op het gebied van water zijn het Provinciaal Waterplanvan Noord-Brabant, het Waterbeheersplan 2010-2015 van waterschap De Dommel,het Nationaal Waterplan, het rapport Waterbeleid voor de 21ste eeuw, NationaalBestuursakkoord Water en de Europese Kaderrichtlijn Water. Belangrijkste geza-menlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element isin de ruimtelijke ordening.

De bekende drietrapsstrategieën zijn leidend:• vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit);• voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit).

Daarnaast is de ‘Beleidsbrief regenwater en riolering’ nog relevant. Hierin staat hoehet beste omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan.

Waterschap De Dommel: Beleidsnota uitgangspunten WatertoetsHet bestemmingsplan biedt ruimte aan nieuwbouw. Op deze nieuwbouwplannen inrelatie tot duurzaam omgaan met water zijn de volgende beleidsuitgangspuntenvan het waterschap De Dommel van toepassing:• Gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater: het streven is het

schone regenwater af te koppelen. Hierbij wordt het vuile water via de rioleringafgevoerd en blijft het schone regenwater in het ideale geval binnen het pro-jectgebied.

Hoofdstuk 438

• Voor de afweging van de wijze waarop met het afgekoppelde schone hemelwa-ter moet worden omgegaan gelden de volgende afwegingsstappen: hergebruik– infiltratie – buffering - afvoer.

• Hydrologisch Neutraal bouwen: bij nieuwe ontwikkelingen dient de hydrologi-sche situatie minimaal gelijk te blijven aan de uitgangssituatie. De GemiddeldHoogste Grondwaterstang (GHG) mag niet verlaagd worden en het waterpeilsluit aan bij optimale grondwaterstanden.

• Water als kans: de belevingswaarde van water kan bijvoorbeeld voor meerwaar-de zorgen.

• Meervoudig ruimtegebruik: omdat de vierkante meters duur zijn, wordt aange-raden naar meervoudig grondgebruik te kijken. Op deze manier kan het ‘verlies’van vierkante meters door de ruimtevraag van water beperkt worden.

• Voorkomen van vervuiling: nieuwe bronnen van verontreiniging dienen zoveelmogelijk voorkomen te worden.

• Wateroverlastvrij bestemmen: bij dit uitgangspunt wordt al voldaan aan extre-me situaties (NBW-norm7). De voorkeur gaat uit naar het ontwikkelen op locatiesdie als gevolg van hun ligging ‘hoog en droog genoeg’ zijn en daarmee voldoenaan de NBW-norm voor de toekomstige functie, zodat ’wateroverlastvrij be-stemd’ wordt. Indien dit niet mogelijk of wenselijk is zal gezocht moeten wor-den naar compenserende of mitigerende maatregelen die het gewenste be-schermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren.

Huidige waterhuishoudkundige situatieLigging en gebruikHet plangebied is gelegen in het landelijk gebied van de gemeente Bladel en maaktonderdeel uit van een bebouwingslint. De omgeving is tamelijk landelijk, maar in denabijheid van de planlocatie is het Kempisch Bedrijventerrein voorzien. De inrichtingvan het plangebied bestaat in de huidige situatie uit een woonhuis met tuin en en-kele bedrijfsopstallen.

Bodem en grondwaterDe bodem in het plangebied bestaat uit enkeerdgronden dit zijn zandige grondenmet een tamelijk humusrijke (donkere) bovenlaag. Deze bovenlaag is ontstaan alsgevolg van jarenlange agrarische bewerking van de gronden.

De grondwaterstanden zijn voor het plangebied globaal als volgt:• Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand 80 – 100 cm-mv8

• Gemiddelde Voorjaagsgrondwaterstand 100 – 140 cm-mv• Gemiddeld Laagste Grondwaterstand 160 – 200 cm-mv• Grondwatertrap VII

7 Het Nationaal Bestuursakkoord Water (2003): door het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)

vastgestelde werknormen voor het bepalen aan welke bui het type grondgebruik getoetst wordt vol-gens de normen.

8 Grondwaterstanden zijn weergegeven in centimeters ten opzichte van het maaiveld (cm – mv)

Hoofdstuk 4 39

Op basis van bodemgesteldheid en grondwaterstanden kan worden geconcludeerddat de locatie geschikt is voor de ontwikkeling. De ontwateringsdiepte (afstandmaaiveld tot de grondwaterspiegel) is groter dan de aanbevolen 0,7 meter.

GrondwaterbeschermingHet plangebied is niet gelegen in een waterwingebied, grondwaterbeschermingsge-bied of een boringsvrije zone, zoals deze zijn vastgelegd in de Provinciale Milieuver-ordening (PMV) van de provincie Noord-Brabant.

OppervlaktewaterIn het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. De agrarische gronden rondde projectlocatie worden omgeven door (droogvallende) kavelsloten of greppels.Het betreft hier echter geen watergangen die in beheer zijn bij het waterschap DeDommel.

RioleringDe bestaande opstallen zijn voor wat betreft de vuilwaterafvoer aangesloten op debestaande riolering (drukriolering) van de gemeente Bladel. Hemelwater wordt nietafgevoerd naar de riolering, maar ter plaatse geïnfiltreerd.

Water in relatie tot de beoogde ontwikkelingHydrologisch Neutraal ontwikkelenIn het kader van ruimtelijke ontwikkelingen is een watertoets verplicht. Ruimtelijkeontwikkelingen dienen zodanig te worden vormgegeven dat er geen negatieve ge-volgen ontstaan voor de plaatselijke waterhuishouding en de waterhuishouding inde omgeving. Zo mag een ruimtelijk plan niet tot een structurele verandering van degrondwaterspiegel leiden of tot een structurele toename van het afvloeiend hemel-water naar het omliggende watersysteem leiden. Ook mag de kwaliteit van grond-en oppervlaktewater niet worden aangetast. Kort gezegd dient een ruimtelijkeontwikkeling zoveel mogelijk ‘hydrologisch neutraal’ te geschieden.

Toename verhard oppervlakDe ontwikkeling is een transformatie van deels bebouwd terrein naar vier woonper-celen. De bedrijfsopstallen worden hiervoor verwijderd. Hiervoor in de plaats komenvier woningen, met ontsluiting en terreinverhardingen. Met deze ontwikkeling isgeen toename van het verharde oppervlak gemoeid, naar verwachting zal sprakezijn van een lichte afname van verharde oppervlakken.

HemelwaterafvoerAangezien het initiatief geen toename van verharde oppervlakken tot gevolg heeft,is er geen noodzak tot het realiseren van compenserende maatregelen. Hemelwaterzal, net als in de huidige situatie, infiltreren in het omringende terrein en/of wordengeleid naar omliggende sloten greppels. Aangezien de planlocatie in een infiltratie-

Hoofdstuk 440

gebied ligt, met voldoende diepe grondwaterstanden is infiltratie van hemelwaterin de ondergrond zeer goed mogelijk.

Er wordt geadviseerd om hemelwater van daken te geleiden in grindkoffers nabij dedakafvoeren. Hemelwater van erfverhardingen kan in de tuin infiltreren.

VuilwaterafvoerDe vuilwaterafvoer van de bestaande woning en nieuwe bedrijfsgebouwen zal in debeoogde situatie geschieden op het gemeentelijk rioleringsstelsel. De vier nieuwewoningen dienen te worden aangesloten op de riolering langs de hoofdweg.

Met de ontwikkeling is geen toename van de vuilwaterafvoer gemoeid. Er zijn ech-ter geen capaciteitsproblemen te verwachten op dit vlak. De huidige drukriolering isvan voldoende omvang om de toename van de vuilwaterafvoer aan te kunnen.

WaterkwaliteitZoals in buitengebieden gebruikelijk, zal afvloeiend hemelwater niet worden afge-voerd via de riolering. Hemelwater van daken zal ter plaatse in het milieu wordengebracht. Voor het waarborgen van een goede grond- en/of oppervlaktewaterkwali-teit is het van groot belang dat oppervlakken waarvan water afstroomt niet wordenvervaardigd van uitlogende bouwmaterialen (zoals koper, lood en zink), zonder datdaarbij gebruik wordt gemaakt van een coating.

Bouwpeil / ontwateringsdiepteDe maaiveldhoogte in het plangebied ligt minimaal 30,3 m + NAP (Bron: ActueelHoogtebestand Nederland). Hiermee is de maaiveldhoogte in het plangebied net zohoog als of hoger dan op de omringende percelen. Ten westen van het plangebiedis de maaiveldhoogte enigszins lager gelegen. Bij de uitwerking van de bouwplan-nen dient het bouwpeil van de woning in elk geval voldoende ver boven het be-staande maaiveld te worden aangelegd.

Ten aanzien van de ontwateringsdiepte (afstand tussen grondwaterspiegel en hetbouwpeil) zijn geen knelpunten te verwachten. Over het algemeen wordt een ont-wateringsdiepte van 0,70 meter aanbevolen voor verhardingen. Aangezien de GHGop minimaal 0,8 meter onder het maaiveld is gelegen, wordt hieraan voldaan. Voorhet bouwpeil wordt over het algemeen een minimale afstand tot de grondwater-spiegel aanbevolen van circa 1,0 meter. Aangezien het bouwpeil van woningen overhet algemeen enigszins boven het bestaande maaiveld wordt aangelegd kan hieraan worden voldaan.

Hoofdstuk 4 41

ConclusieDeze ontwikkeling heeft een afname van verharde oppervlakken tot gevolg, waar-door ter plaatse van de projectlocatie mee ruimte is om hemelwater op een natuur-lijke wijze te infiltreren in de ondergrond. In zekere zin is de ontwikkeling positiefvoor de plaatselijke waterhuishouding.

4.5 Archeologische en cultuurhistorische waarden

ArcheologieDe provincie Noord-Brabant heeft voor het gehele grondgebied een cultuurhistori-sche waardenkaart opgesteld. Op deze kaart is aangegeven wat de archeologischeverwachtingswaarde is en zijn historisch bouwkundige monumenten vastgelegd.

Het plangebied valt binnen een zone met een hoge of middelhoge archeologischeverwachtingswaarde. Dit betekent dat er, in het geval van bodemingrepen, een ver-kennend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Er heeft een archeologisch on-derzoek plaatsgevonden9. De resultaten van dit onderzoek zijn hieronder kort weer-gegeven. Het onderzoek is als separate bijlage bij dit bestemmingsplan toegevoegd.

ConclusieDe onderzoekslocatie ligt op een hoger gelegen dekzandrug omgeven door eenterrasafzettingsvlakte. Op de onderzoekslocatie zijn hoge zwarte enkeerdgrondenaanwezig. Deze gronden hebben een hoge trefkans op intacte archeologische restenen/of sporen. In de omgeving van de onderzoekslocatie zijn archeologische restenbekend uit de periode Neolithicum – Nieuwe Tijd. Op basis van de landschappelijkesetting kunnen archeologica worden verwacht uit alle perioden. De hoge trefkanszal door de lage grondwaterstand voornamelijk betrekking hebben op anorganischeresten zoals vuursteen, verbrand bot en houtskool. Het complextype en de omvangkunnen niet nader worden gespecificeerd. Er zijn in het bureauonderzoek buiten deaanwezige bebouwing geen aanwijzingen gevonden voor recente vergraving vanhet bodemarchief.

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek mag worden geconcludeerddat er op de locatie een hoge trefkans bestaat op archeologische sporen. Een ver-volgonderzoek is daarom noodzakelijk. Aangezien op de onderzoekslocatie eeneerddek aanwezig is, zal de vondstenlaag waarschijnlijk zijn opgenomen in heteerddek. Onder het eerddek zullen waarschijnlijk alleen grondsporen bewaard zijngebleven. Een booronderzoek is niet de meest geschikte methode om deze grond-sporen op te sporen. Geadviseerd wordt daarom een vervolgonderzoek uit te voerendoor middel van proefsleuven (IVO-P). Voor dit onderzoek dient een Programma van

9 Een archeologisch bureauonderzoek voor de locatie Dalem 2-4 te Hapert gemeente Bladel, ARC, mei

2010

Hoofdstuk 442

Eisen te worden opgesteld dat voor aanvang van de werkzaamheden moet wordengoedgekeurd door het bevoegd gezag, de gemeente Bladel. Het bevoegd gezagneemt op basis van dit advies een selectiebesluit

CultuurhistorieHet buurtschap Dalem heeft op de cultuurhistorische waardekaart van de provincieNoord-Brabant een hoge historische stedenbouwkundige waarde. Deze verwijstnaar de structuur, die al sinds de late Middeleeuwen (2250 – 1500) bestaat. Het be-treft een driehoekig plein, dat is ontstaan omdat de destijds verspreide bewoningzich verplaatste naar de randen van de akkercomplexen. Oude alleen gelegen hoe-ven werden opgesplitst en groeide uiteindelijk uit tot buurtschappen.

De bebouwing die aanwezig is in de bebouwingsconcentratie Dalem dateert uit deperiode 1900 – 1950 en bestaat overwegend uit langgevelboerderijen. Daarnaast isde klinkerbestrating in de omgeving van het plangebied kenmerkend en cultuurhis-torisch waardevol.

ConclusieHet onderliggende plan voorziet in het toestaan van woningen. De nieuwe bebou-wing die gerealiseerd wordt, sluit aan bij de in de omgeving aanwezige bestaandebebouwing. Tevens worden de nieuwe gebouwen zodanig gesitueerd dat de be-staande stedenbouwkundige en landschappelijke waarden niet, in negatieve zin,aangetast worden.

4.6 Verkeer en parkeren

VerkeerEen vrijstaande woning heeft een verkeersaantrekkende werking van 9,110 motor-voertuigbewegingen per werkdag etmaal. Het toevoegen van de vrijstaande wonin-gen heeft geen significante gevolgen voor het wegverkeer in de omgeving van hetplangebied, omdat de toename van het verkeer niet merkbaar is op de omliggendewegen.

Er kan geconcludeerd worden dat de verkeersaantrekkende werking van de wonin-gen geen significante invloed hebben op de omliggende wegen.

ParkerenHet parkeren wordt in het onderliggende plan opgelost op eigen terrein. Dit bete-kent dat er geen parkeerdruk ontstaat in de openbare ruimte.

10 Bron: CROW publicatie 256, Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden, oktober 2007

Hoofdstuk 4 43

4.7 Financieel economische uitvoerbaarheid

De uitvoering van de in dit bestemmingsplan rechtstreeks mogelijk gemaakte ont-wikkeling is in handen van één ontwikkelende partij. Met deze partij heeft de ge-meente een anterieure overeenkomst gesloten. Daarmee is verzekerd dat alle pro-jectgebonden kosten worden verhaald op de initiatiefnemer.

Op grond van artikel 6.12, lid 2, sub a t/m c van de Wet ruimtelijke ordening behoeftvoor dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld. De gemeen-telijke kosten zijn anderszins verzekerd, namelijk middels de anterieure overeen-komst tussen gemeente en initiatiefnemer.

De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. Dekosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering teneinde de waardevermeer-dering te kunnen realiseren. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee involdoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 444

Hoofdstuk 5 45

5. JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en gaat ver-gezeld van een toelichting.

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruikvan de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betref-fende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels be-staan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de be-stemmingen, de algemene regels, het overgangsrecht en de slotregels aan de ordekomen. In de tweede paragraaf van dit hoofdstuk worden de opbouw en dergelijkekort toegelicht.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmedede functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding worden debestemmingen weergegeven, met daarbij de harde randvoorwaarden. De verbeel-ding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het be-stemmingsplan.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ookgeen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke func-tie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaaldebestemmingen en regels.

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Op 1 okto-ber 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getre-den. Het bestemmingsplan ‘Buitengebied, herziening Dalem' is conform de eisen vande Wro en de Wabo opgesteld. Naast de wettelijke eisen van de Wro en de Wabo isin dit bestemmingsplan aangesloten bij het vigerend bestemmingsplan Buitengebiedvan de gemeente Bladel. De bestemmingen zijn voor zover mogelijk overgenomenen aangepast aan de specifieke situatie.

5.2 Opbouw van de bestemmingsregeling

5.2.1 Inleidende regels

In de begrippen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan ge-bruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voor-

Hoofdstuk 546

komen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden inde planregels en die tot verwarring of meerdere uitleg vatbaar zijn.Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in dewijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.Ten aanzien van de wijze van meten op de plankaart geldt steeds dat het hart vaneen lijn moet worden aangehouden.

5.2.2 Bestemmingen

(Enkel)bestemmingenIn dit hoofdstuk komen alle (enkel)bestemmingen aan de orde. Het betreft een in-deling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functieskunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegenvan een bestemmingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger.

Opbouw van elke bestemmingDe opbouw van elke (enkel)bestemming ziet er als volgt uit :• bestemmingsomschrijving;• bouwregels;• nadere eisen (facultatief);• afwijken van de bouwregels (facultatief);• specifieke gebruiksregels (facultatief);• afwijken van de gebruiksregels (facultatief);• omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde,

of werkzaamheden (facultatief);• omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk (facultatief);• wijzigingsbevoegdheid (facultatief).

Hieronder volgt per toegepast (enkel)bestemmingsonderdeel een korte toelichting.

BestemmingsomschrijvingDe bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met debestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om eenbeschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, (bedrijven, de-tailhandel, recreatie, horeca) etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gron-den (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit detoegelaten functies.

De hoofdfuncties worden als eerst genoemd. Tevens wordt aangegeven welke func-ties bij de bestemming behoren door middel van de zin 'met daarbij bijbehorende'.Het betreft hier meestal functies als paden, groen, erven, etc. De bestemmingsom-schrijving is niet alleen functioneel, maar bevat ook inrichtingsaspecten.

Hoofdstuk 5 47

BouwregelsIn de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op eenperceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouw-werken, geen gebouwen zijnde.

Nadere eisenNadere eisen kunnen worden gesteld ten behoeve van bepaalde kwalitatief om-schreven criteria, zoals woonsituatie, straat- en bebouwingsbeeld en verkeersveilig-heid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in hetkader van het verlenen van een bouwvergunning sturend op te treden.

Specifieke gebruiksregelsIn de deze bepaling is opgenomen welke vormen van gebruik in ieder geval strijdigzijn met de bestemming.

Afwijken van de gebruiksregelsHet afwijken van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging vande bestemming. Dat wil zeggen, dat wel een omgevingsvergunning kan wordenverleend ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsom-schrijving opgenomen functies. Via een omgevingsvergunning kunnen geen'nieuwe' functies worden toegestaan. Met andere woorden: de afwijkingsregelingkan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwer-pen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden gere-geld via een wijzigingsbevoegdheid.

5.2.3 Algemene regels

AntidubbeltelbepalingDeze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestem-mingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deelvan een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meeteltbij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eiswordt gesteld.

Algemene bouwregelsEr is een algemene regeling met betrekking tot ondergeschikte bouwonderdelen.De genoemde ondergeschikte bouwonderdelen mogen de toegestane hoogte over-schrijden

Algemene afwijkingsregelsIn deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om eenomgevingsvergunning te verlenen ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactivitei-

Hoofdstuk 548

ten. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moetenworden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Algemene wijzigingsregelsIn deze bepaling wordt aan Burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegevenom bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van be-stemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid inacht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Algemene procedureregelsIn deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij devoorbereiding van een besluit tot toepassen van een afwijkings- of een wijzigings-bevoegdheid en het stellen van nadere eisen. Hierbij wordt verwezen naar procedu-res die zijn opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht en de Wabo.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

OvergangsrechtIn deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht.

SlotregelAls laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel vanhet plan als de vaststellingsregeling.

5.2.5 Specifieke bestemmingsregels

Het bestemmingsplan kent twee bestemmingen ‘Agrarisch’ en ‘Wonen’. Deze wordthieronder kort toegelicht.

De bestemming ‘Agrarisch’De voor Agrarisch bestemde gronden zijn bedoeld voor een agrarische bedrijfsuitoe-fening, extensief dagrecreatief medegebruik en agrarisch natuurbeheer.

Op de gronden mogen slechts hoge tunnels, lage tunnels en/of andere teeltvoorzie-ningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht. De maatvoeringwaaraan deze bouwwerken moeten voldoen staan in de regels aangegeven.

Hoofdstuk 5 49

De bestemming ‘Wonen’De voor Wonen bestemde gronden zijn bedoeld voor wonen met de daarbij beho-rende tuinen, erven, terreinen, parkeervoorzieningen, water- en waterhuishoud-kundige voorzieningen en groenvoorzieningen.

Per bouwvlak mag 1 woning worden gebouwd, met een maximale inhoud van 750m³ exclusief onderkeldering. Onderkeldering is uitsluitend onder de contouren vande woning toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte staan in de regels aan-gegeven.

De bijgebouwen ten behoeve van de bestemming Wonen mogen worden gebouwd,met inachtneming van de in de regels gestelde voorwaarden. De maximale toege-stane oppervlakte aan bijgebouwen en de toegestane goot- en bouwhoogte staantevens in de regels vermeld.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn binnen het gehele perceel toegestaan. Demaatvoeringseisen die gesteld worden aan bouwwerken, geen gebouwen zijnde,zijn in de regels opgenomen.

Binnen de bestemming Wonen is ten aanzien van de gebruiksregels tevens een af-wijkingsmogelijkheid voor het bevoegd gezag opgenomen ten behoeve van eenbedrijfs-/ beroepsmatige activiteiten aan huis en mantelzorg.

Hoofdstuk 550

Hoofdstuk 6 51

6. PROCEDURES

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgevergeregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar no-dig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visiegelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belang-hebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarnawordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestem-mingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

6.1 Inspraak

De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is inWro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staattoch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakver-ordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meerdat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wij-ze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de inspraakverordening opgenomen proce-dure. Het resultaat van de inspraak zal worden verwoord in een inspraakverslag.Deze zal als separate bijlage bij onderhavig bestemmingsplan gevoegd worden.

6.2 Overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wet-houders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de be-sturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provin-cie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijnmet de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instantiesdie in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zullen worden geïn-formeerd. De reacties van deze instanties zullen in dit plan verwerkt worden.

Hoofdstuk 652

6.3 Vaststellingsprocedure

De vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan zal plaatsvinden volgens deartikelen 3.7 t/m 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan wordtin dit kader ter visie gelegd gedurende een periode van zes weken. Gedurende dezeperiode kan een ieder zijn zienswijzen kenbaar maken tegen het plan. Het plan zaldaarna, al dan niet gewijzigd, ter vaststelling worden aangeboden aan de gemeen-teraad.

Regels

BRO heeft vestigingen in Boxtel | Amsterdam | Tegelen | Hasseltwww.BRO.nl