Bereik méér aan de VU!Er zijn andere redenen om sceptisch te zijn. Ten eerste is er het gegeven...
Transcript of Bereik méér aan de VU!Er zijn andere redenen om sceptisch te zijn. Ten eerste is er het gegeven...
vuurwerkklimaat en duurzaamheidKlimaatbeleid tussen retoriek en realiteit • Waterbeheer in het Jordaan Bekken •
Het belang van investeren in bedrijfstrategieën • Maatschappelijk Verantwoord
Ondernemen • Klimaatverandering en de binnenvaart
#10 november 2009 jaargang 5
Relatiemagazine van de Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde
Ben jij een professional met een goede baan? Dan heeft de VU-Postgraduate
School dé opleiding voor jou. De VU Postgraduate School biedt dé manier om
een titel te behalen en je deskundigheid te vergroten.
Aan de Amsterdamse zuidas heeft de VU-Postgraduate School zich in korte tijd
ontwikkeld tot een academisch centrum voor wetenschappelijk georienteerde
beroepsopleidingen en executive onderwijs. In samenwerking met de Faculteit
der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde (FEWEB) biedt de Postgraduate
School zeventien gerenommeerde deeltijdopleidingen aan.
Typerend voor het onderwijs aan de Postgraduate School is de interactie tussen
theorie en praktijk, tussen cursist en docent en tussen cursisten onderling. Inter-
actie is zowel op de uitwisseling van kennis als op de uitwisseling van ervaring
gericht. Interactie staat borg voor de practische toepasbaarheid van de leerstof.
Interactie wordt niet alleen bewerkstelligd door een optimale integratie van
theorie en praktijk in de leerstof maar tevens door voor het leerproces gebruik te
maken van hoogleraren en docenten die naast hun aanstelling aan de universiteit
tevens werkzaam zijn in de praktijk.
De verankering met de Vrije Universiteit Amsterdam waarborgt het hoge niveau
van de opleidingen. De verbondenheid van de opleidingen met de praktijk is een
garantie voor de actualiteit van de programma’s.
BereikmééraandeVU!
Certified Management Accountant • Char-
tered Financial Analyst • Controller in de
publieke en non-profitsector • Corporate
Compliance • Financieel en Beleggingsanalist
• Health Care Management • Management
Consultant • Basisopleiding Management
Consultant • Parttime opleiding master
Bedrijfswetenschappen • Parttime opleiding
master Accounting & Control in combinatie
met Registeraccoutant • Parttime opleiding
master Marketing • Registeraccountant
• Registercontroller • Register EDP-auditor
• Treasury Management • Verandermanage-
ment • Basisopleiding Verandermanagement
Meerweten?
Surf naar www.feweb.vu.nl en klik op ‘postgraduate school’ voor informatie over de postgraduate opleidingen. Van iedere opleiding is
uitgebreide documentatie beschikbaar. Voor nadere inlichtingen kun je je ook wenden tot het secretariaat van de Postgraduate School.
Telefoon (020) 598 38 78.
Klimaat en duurzaamheid
vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5 �
Van 7 tot 18 december 2009 vindt in de Deense hoofdstad Kopenhagen de beslissende
klimaatconferentie onder het UNFCCC plaats. Tijdens deze klimaattop moet door
wereldleiders worden beslist over de uiteindelijke inhoud van het nieuwe internationale
klimaatverdrag, dat het Kyoto-protocol dient te vervangen. Het nieuwe verdrag treedt
in 2012 in werking en bevat concrete doelen voor 2020.
Het nieuwe klimaatverdrag moet de atmosferische concentratie broeikasgassen
beperken tot 450 ppm CO2-equivalenten om daarmee, volgens het IPCC
(Intergovernmental Panel on Climate Change), een 50 procent kans te behouden op
een temperatuurstijging tot maximaal 2 graden. In dat scenario zal echter nog steeds
aanzienlijke schade optreden. De belangrijkste succesvoorwaarden voor het nieuwe
klimaatverdrag, waarover in Kopenhagen overeenstemming moet worden bereikt
zijn daarom zowel gericht op mitigatie (het tegengaan van klimaatverandering)
als adaptatie (aanpassing aan klimaatverandering) en daarnaast op verbeterde
internationale samenwerking.
Richard Tol heeft weinig vertrouwen in de klimaattop van Kopenhagen. Waarom
dat zo is, kunt u lezen in zijn artikel “Klimaatbeleid tussen retoriek en realiteit”. Dat
klimaatverandering grote consequenties heeft voor de binnenvaart in ons land, kunt
u lezen in het artikel van Olaf Jonkeren. Het investeren in bedrijfsstrategieën voor
duurzaamheid wordt steeds belangrijker voor bedrijven betoogt Bart Bossink. Bedrijven
houden zich steeds vaker bezig met maatschappelijk verantwoord ondernemen,
omdat dat van ze verwacht wordt door de stakeholders volgens de opinie van Egbert
Dommerholt. In het Jordaan Bekken leiden klimaatveranderingen tot nog meer
waterschaarste waardoor het beheersen van de waterbronnen een zaak van nationale
veiligheid is geworden van Israel, Syrië, de West Bank, Jordanië en Libanon. Ben
Sonneveld vertelt hoe de SOW-VU sinds 2004 actief is in dit gebied.
Namens de redactie wens ik u veel leesplezier!
Ina Putter
REDACTIONEEL/
� vuurwerk #7 mei 2008 jaargang 4 vuurwerk #7 mei 2008 jaargang 4 �
OVERZICHT OPLEIDINGEN/FEWEBOVERZICHT/FEWEB
� vuurwerk #10 november2009 jaargang 5
De Faculteit der Economische Wetenschappen
en Bedrijfskunde van de VU heeft 8 afdelingen
en 12 onderzoeksprogramma’s:
Algemene en Ontwikkelingseconomie
Prof. dr. E. Bartelsman
http://www.feweb.vu.nl/economics
Applied Labour Economics (ALERT) en Farms and Firms:
The micoreconomics of poverty, risk and development
Secretariaat Economics:
Kamer 2E-71, tel. 020 598 6030, fax 020 598 6020
Secretariaat Sectie Ontwikkelingseconomie:
Kamer 2E-71, tel. 020 598 6140, fax 020 598 6004
Accounting
Prof. dr. T.L.C.M. Groot
http://www.feweb.vu.nl/accounting
Accounting and Decision Making
Secretariaat:
kamer 2E-43, tel. 020 598 6040, fax 020 598 9870
Econometrie
Prof. dr. ir. G. van der Laan
http://www.feweb.vu.nl/econometrics
Strategic and Cooperative Decision Making;
Time Series Econometrics: methods, computations and
applications en Operations Research and Information
Technology
Secretariaat:
Kamer 1A-17, tel. 020 598 6010, fax 020 598 6020
Financiering
Prof. dr. M. van der Nat en Prof. dr. B. Compaijen
http://www.feweb.vu.nl/fb
Finance and Banking
Secretariaat:
Kamer 1A-17, tel. 020 598 6060, fax 020 598 6020
Informatiekunde en Logistiek
Prof. dr. A.R. van Goor
http://www.feweb.vu.nl/informatiekunde en
http://www.feweb.vu.nl/logistics
Information Systems for Organisational Networks
Secretariaat:
Kamer 3A-15, tel. 020 598 6185, fax 020 598 6005
Afdeling Marketing
Prof. dr. R.T. Frambach
http://www.feweb.vu.nl/marketing
Marketing Strategy
Secretariaat:
Kamer 2E-43, tel. 020 598 7145, fax 020 598 6005
Management en Organisatiekunde
Prof. dr. T. Elfring
http://www.feweb.vu.nl/mo
Strategic Entrepreneurship en Human Resources
Secretariaat:
Kamer 3A-15, tel. 020 598 6050, fax 020 598 6005
Ruimtelijke Economie
Prof. dr. P. Rietveld
http://www.feweb.vu.nl/re
Spatial, Transport and Environmental Economics
Secretariaat:
Kamer 4A-33, tel. 020 598 6090, fax 020 598 6004
Daarnaast heeft de faculteit verschillende Postdoctorale
Opleidingen (De Postgraduate School, zie achterzijde
van Vuurwerk) en twee stichtingen, te weten het Amsterdam
Centre for Business and Economic Research (AMBER) en
de Stichting Onderzoek Wereldvoedselvoorziening (SOW).
AMBER, Secretariaat, Kamer 5A-36, tel. (020) 598 6080,
fax (020) 598 6127, http://www.feweb.vu.nl/esi/
SOW, Secretariaat, Kamer 15A-15, tel. (020) 598 9321,
fax (020) 598 9325, http://www.sow.vu.nl/
Bacheloropleidingen
De Faculteit biedt momenteel vier bacheloropleidingen
aan en daarnaast voor een selecte groep studenten een
“honours programma”:
• Economie en Bedrijfseconomie
• Econometrie en Operationele Research
• Bedrijfskunde
• International Business Administration
(alleen in het Engels)
Na succesvolle afronding ontvangen studenten
het ‘Bachelor of Science’ diploma.
Het Tinbergen Instituut
Het Tinbergen Instituut is een samenwerkingsverband
tussen de economische faculteiten van de Vrije Universiteit,
de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Universiteit van
Amsterdam. Het Tinbergen Instituut is behalve een onder-
zoeksinstituut ook een opleidingsschool voor promovendi.
Het Tinbergen Instituut is behalve een onderzoekinstituut
ook een opleidingsschool voor promovendi en het heeft een
research master voor Economics en Finance (MPhil-opleiding).
Meer informatie over het Tinbergen Instituut is te lezen op
http://www.tinbergen.nl/
OVERZICHT/FEWEB
MasteropleidingenEen masteropleiding is een specialistische opleiding.
Na afronding van een bacheloropleiding biedt een
masteropleiding verdieping van kennis en inzicht in een
deelgebied van de in de bachelor bestudeerde discipline.
De masteropleiding is tevens een wetenschappelijke
opleiding, waarbij niet alleen het doen van onderzoek,
maar ook de toepassing van de wetenschap centraal
staat. Na succesvolle afronding van de master ont-
vangen studenten het MSc (Master of Science) diploma.
Deze is internationaal erkend.
De onderstaande masters duren één jaar full-time,
worden in het Engels gegeven en hebben een studielast
van 60 ects.
• Accounting & Control
• Business Administration
• Econometrics and Operations Research
• Economics
• Finance
• Quantitative Finance
• Marketing
• Spatial, Transport and
Environmental Economics (STREEM)
• Universitaire lerarenopleiding
(verzorgd door de VU)
Faculteit der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde (FEWEB)FEWEB biedt plaats aan ongeveer 4000 studenten, 1450
postgraduate studenten en 460 medewerkers. Daarmee is
zij landelijk gezien een middelgrote faculteit. Tegelijkertijd
is zij, wat betreft het aantal studenten, de grootste faculteit
van de VU.
Bij FEWEB zijn ongeveer 460 medewerkers in dienst.
Hiervan is een deel wetenschappelijk personeel (WP) en
een deel ondersteunend beheerspersoneel (OBP). Het
wetenschappelijk personeel bestaat uit hoogleraren,
docenten, onderzoekers en aio’s en is ondergebracht
bij de afdelingen. Het onderzoek van de faculteit is
ondergebracht in 12 facultaire onderzoeksprogramma’s.
Afdelingen en Onderzoeksprogramma’s
Research- en joint masters:Tinbergen Institute:
• MPhil Economics, Finance and Econometrics
(research master, two years, full-time, English)
• MPhil in Finance
(research master, two years, full-time, English)
Duisenberg School of Finance:
• MSc in Risk Management, MSc in Finance and Law,
MPhil in Finance
Voor meer informatie over opleidingen zie:
www.feweb.vu.nl
Deeltijdmaster:• MSc Bedrijfskunde
(twee jaar, parttime, Nederlandstalig)
• MSc Marketing
(twee jaar, parttime, Nederlandstalig)
• MSc Geographical Information Science
(drie jaar, parttime, Engelstalig)
vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5 �
KLIMAAT EN DUURZAAMHEID/Richard S.J. Tol
vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5 �� vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5
1 Richard Tol is hoogleraar en is werkzaam aan het Economic and Social Research Institute in Dublin, aan het Instituut voor Milieuvraagstukken van de VU
en bij de afdeling Ruimtelijke Economie, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam, [email protected]
Klimaatbeleid tussen retoriek en realiteitKlimaatverandering zal veel in het nieuws zijn de komende maanden.
De onderhandelingen voor een opvolger voor het Kyoto Protocol beginnen
op 7 december in Kopenhagen. Elke belanghebbende zal haar zegje willen
doen voor die tijd, maar alleen de schrilste stemmen zullen te horen zijn in
de kakofonie. Dit mediacircus staat een effectief klimaatbeleid in de weg.
De lange termijn doelstelling is 100% uitstootbeperking. Dit vereist wereldwijde
actie, grootschalige vervanging van infrastructuur, en de ontwikkeling van nieuwe
technologieën. Dit is moeilijk genoeg zonder dat politici elke dag in de krant
willen met een radicaal nieuwe aanpak.
De politieke discussie over onderwijs, volksgezondheid, en pensioenvoorziening
– drie andere lange termijnproblemen – is kalm, geïnformeerd, en ronduit saai.
Monetair beleid is overgeheveld naar een onafhankelijke centrale bank.
Klimaatbeleid is mogelijk nog technischer, maar staat in het midden van
een politiek debat. De hang naar sensatie in de vorm van doemscenario’s
en wondermiddelen staat een serieuze discussie in de weg.
Richard S.J. Tol 1
Hopen op Kopenhagen
Om die reden alleen heb ik weinig vertrouwen in een door-
braak in Kopenhagen. Er zijn andere redenen om sceptisch
te zijn. Ten eerste is er het gegeven dat geen verdrag van de
Verenigde Naties ooit volgens schema onderhandeld is (met
uitzondering van het Montreal Protocol). Het Kyoto Protocol
van 1997 had eigenlijk het Berlijn Protocol van 1995 moeten
zijn, en de details van “Kyoto” werden pas in Marrakesh in
1999 afgesproken. Daar “Kyoto” in 2013 eindigt, is het waar-
schijnlijk dat er pas in 2012 een nieuw akkoord komt. Later
dan dat is te beschamend voor de politici, vroeger dan dat is
onwaarschijnlijk omdat de posities te ver uiteen liggen.
De Verenigde Staten hebben een meer constructieve houding
aangenomen sinds januari 2009. Echter, de Senaat zal geen
doelstelling van de VN aanvaarden – daarvoor prijst het de soe-
vereiniteit te hoog. De VS zullen eerst hun eigen klimaatbeleid
vastleggen, en dat vervolgens in een internationaal verdrag
bekrachtigen. De Regering Obama heeft al haar politieke ka-
pitaal nodig voor het hervormen van de gezondheidszorg. Kli-
maatbeleid is uitgesteld tot 2010 of later. Een klimaatwet in de
VS legt niet alleen de gewenste uitstootbeperking vast, maar
ook de beleidsinstrumenten – in dit geval, emissiehandel.
Het belangrijkste onderdeel van een nieuw klimaatverdrag is
de internationale handel in emissierechten. Emissierechten
zijn licenties. Pas als de Amerikanen besloten hebben hoe
hun licenties er precies uit zien, kan het moeizame proces
beginnen om de licenties van de VS, de EU, en VN onderling
uitwisselbaar te maken en wettelijke regelingen rond meten
en handhaven op elkaar af te stemmen.
China maakt zich grote zorgen over de energieveiligheid en
in mindere mate over luchtverontreiniging. China begint zich
ook langzamerhand zorgen te maken over klimaatverande-
ring, dat mogelijkerwijs tot grote droogte kan leiden als de
regen op de Hoogte van Tibet faalt. China heeft daarom grote
interesse in energiebesparing en hernieuwbare energie. Het
lijkt zich voor te bereiden op een koolstofbelasting in 2030 (als
de Communistische Partij de macht behoudt), maar het is niet
bereid op de korte termijn een internationale doelstelling te
accepteren. Maar het Chinese energiebeleid is een positieve
bijdrage aan het klimaatbeleid.
Terwijl China en de VS nu tenminste bereid zijn te praten, ligt
India nog altijd dwars. India weigert een zinnig gesprek aan
te gaan over klimaatbeleid, terwijl Indiaas uitstoot een grote
bedrage aan mondiale emissies zal leveren en India zeer kwets-
baar is voor klimaatverandering. Andere ontwikkelingslanden
zijn het waarschijnlijk eens met India, maar blij dat India de
diplomatieke gevolgen voor haar rekening neemt.
De Europese Unie is de zelfbenoemde leider van internationaal
klimaatbeleid. Net als de VS, zoekt de EU een bekrachtiging
door de VN van een beleid dat “binnenlands” geformuleerd
is. De EU heeft een doelstelling van 20% uitstootbeperking in
2020, en wil dit verhogen tot 30% als er een internationaal ver-
drag komt. De gevolgen van de 20% doelstelling beginnen nu
pas tot de lidstaten door te dringen. Hoewel geen regeringslei-
der dit in het publiek zal zeggen, lijkt de huidige doelstelling
de betalingsbereidheid reeds te overtreffen. Een aantal Euro-
pese landen zal daarom opgelucht (maar stilletjes) ademhalen
als de onderhandeling in Kopenhagen in het water vallen.
Een Kopenhagen (of wellicht een Johannesburg) Protocol is
een tweede, kleine stap op een lange weg naar een oplossing
van het klimaatprobleem. Hoe zou een econoom dit pro-
bleem oplossen?
De baten van klimaatbeleid
Voordat die vraag beantwoord kan worden, moet de vraag
gesteld worden: Wat is het probleem? Broeikasgassen zorgen
ervoor dat energie gemakkelijker de atmosfeer binnendringt
dan verlaat. Meer broeikasgassen betekent dus een hogere
temperatuur, en dit leidt op zijn beurt tot verandering in
neerslag- en windpatronen. Een deel van de uitgestoten kool-
stofdioxide wordt uit de atmosfeer verwijderd door geologi-
sche processen. Op een menselijke tijdschaal betekent dit dat
Klimaatverandering is een mondiaal probleem op de lange termijn
kleinkinderen. De baathebbers zijn de kinderen en klein-
kinderen van de armen der wereld. Als armoede een oorzaak
van het klimaatprobleem is, dan kan het zijn dat armoede-
bestrijding een effectievere manier is om klimaatschades te
voorkomen dan uitstootbeperking. Een klimaatbeleid dat
armoede in de hand werkt, is waarschijnlijk contraproductief.
Klimaatverandering is een mondiaal probleem op de lange
termijn. Klimaatbeleid in een enkele regeringsperiode in een
enkel land heeft een miniem effect. De marginale schade is
daarmee meer informatief voor beleid dan de totale schade.
Ruim 200 schattingen zijn gepubliceerd. Deze bevestigen dat
uitstootbeperking de welvaart bevordert.
De schattingen lopen sterk uiteen, maar hangen voornamelijk
af van de aannames hoeveel waarde gehecht wordt aan on-
zekerheid, de toekomst, en verre landen. Het gemiddelde van
de beschikbare schattingen suggereert een koolstofprijs van
€15/tCO2 (ongeveer de huidige prijs van emissierechten in
Europa) voor een tijdsvoorkeur die lager is dan welke gebruikt
wordt voor onderwijs en pensioenvoorziening. Een meer
gebruikelijke tijdsvoorkeur suggereert een koolstofprijs van
€4/tCO2.
Effectief klimaatbeleid
Een koolstofprijs van €15/tCO2 heeft slechts een gering effect
op de uitstoot, zeker op de korte termijn. Dit betekent dat de
lange termijn doelstelling van de EU niet verdedigd kan wor-
den met een kosten-batenanalyse. Beleidsdoelstellingen zijn
zelden optimaal, maar klimaatbeleid zal een eeuw lang volge-
houden moeten worden over de hele wereld. De kans bestaat
dat iemand zal vragen wat we eigenlijk terug krijgen voor
deze inspanningen. Klimaatbeleid kan niet gebaseerd worden
op de waan van de dag. Polarisatie leidt tot een terugslag.
Recent onderzoek laat zien dat de EU doelstelling waarschijn-
lijk onhaalbaar is. De doelstelling kan alleen bereikt worden
als China en India een serieus klimaatbeleid gaan voeren
binnen vijf jaar. Zelfs dan is de haalbaarheid omstreden en af-
hankelijk van hetzij een snelle expansie van atoomenergie of
bio-energie en koolstofopslag op grote schaal. De eerste voor-
waarde is politiek onwaarschijnlijk, en de tweede voorwaarde
is ook technisch problematisch.
De lange termijn oplossing voor het klimaatbeleid ligt in
innovatie in de energievoorziening en een reorganisatie van
de energiesector. De financiers van het benodigde onderzoek
en infrastructuur zijn niet onder de indruk van beleid dat
voortdurend van koers verandert en onhaalbare doelen stelt.
De beste reactie op zulk beleid is wachten op de volgende
verkiezingen en lobbyen voor speciale uitzonderingen. Een be-
leid dat gebaseerd is op een koolstofbelasting die voorspelbaar
stijgt met de tijd geeft een geloofwaardig signaal dat klimaat-
verandering een probleem is dat opgelost moet worden.
vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5 �� vuurwerk #10 november2009 jaargang 5
CO2 deels voor altijd in de atmosfeer blijft. Het is duidelijk
dat het niet altijd maar warmer kan worden – het menselijk
lichaam begint af te breken bij een temperatuur van 55°C.
Deze twee feiten samen betekenen dat de uitstoot van CO2
naar nul moet. Maar wanneer? Hoe snel moet de uitstoot van
broeikasgassen beperkt worden?
Er zijn 14 schattingen van de totale kosten (baten) van
(vermeden) klimaatverandering. Dit is opmerkelijk weinig.
Klimaatverandering wordt vaak beschreven als het belang-
rijkste probleem van de 21e eeuw, dus men zou een bredere
kennisbasis verwachten en inderdaad eisen. Deze 14 schattin-
gen gebruiken verschillende data en methoden, maar werden
door slechts twee groepen onderzoekers opgesteld. Een aantal
conclusies kan niettemin getrokken worden.
Klimaatverandering brengt voor- en nadelen. Voordelen zijn
lagere verwarmingskosten en lagere sterfte in winter.
Nadelen zijn zeespiegelstijging en een verlies van biodiver-
siteit. De beschikbare studies suggereren dat, vanuit een
economisch gezichtspunt, de voordelen aanvankelijk groter
zijn dan de nadelen, maar dat dit redelijk snel omslaat. De
netto baten van klimaatverandering kunnen niet vermeden
worden; het zijn verzonken baten. De netto schades kunnen
wel beïnvloed worden door beleid. Dit rechtvaardigt een kool-
stofbelasting.
De geschatte schade van klimaatverandering is niet heel groot.
De negatieve gevolgen van een eeuw opwarming zijn verge-
lijkbaar met het missen van een jaar economische groei. De
geschatte schades zijn echter ook zeer onzeker, en negatieve
verrassingen zijn waarschijnlijker dan positieve verrassingen.
Als dit meegenomen wordt dan is een eeuw klimaatverande-
ring vergelijkbaar met tien jaar economische groei. Dat wil
zeggen, klimaatverandering is een probleem, maar het is niet
het einde van de wereld.
Een derde inzicht is dat arme landen veel kwetsbaarder zijn
dan rijke landen. De temperatuur in armere landen is nu al
hoger. Dit betekent dat gewassen dichter bij hun biofysische
grenzen zijn. Dit betekent ook dat er geen bestaande techno-
logieën zijn voor het weer van de toekomst. Als Nederland
warmer wordt, dan kunnen we bestuderen hoe de Span-
jaarden bouwen, zich gedragen, enzovoorts. Als Singapore
warmer wordt, dan heeft het geen analoog. De economie in
armere landen is ook meer blootgesteld aan het weer. Land-
bouw kan 30% van het bruto nationaal product zijn, en 70%
van de werkende bevolking. De economie van rijkere landen
is geconcentreerd in sectoren die hooguit indirect blootge-
steld zijn aan het weer. Armere landen ontberen ook vaak het
kapitaal, de technologie, en de organisatie om zich succesvol
aan te passen.
Hier zijn twee beleidsinzichten aan verbonden. De baten van
klimaatbeleid zijn niet voor ons of voor onze kinderen en
China maakt zich grote zorgen over de energieveiligheid en in mindere mate over luchtverontreiniging
De lange termijn doelstelling is 100% uitstootbeperking
1 Ben Sonneveld is senior onderzoeker bij de Stichting Onderzoek Wereldvoedselvoorziening van de Vrije Universiteit, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam,
2 Deze bijdrage is gebaseerd op onderzoek van Michiel Keyzer, Bart van den Boom en de auteur. Lia van Wesenbeeck gaf suggesties voor de tekst.
vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5 1110 vuurwerk #10 november2009 jaargang 5
Er zijn weinig gebieden in de wereld waar de geografie zo bepalend is voor de
politieke situatie als in het Jordaan Bekken. De belangrijkste regens in deze water-
schaarse regio vallen buiten de groeiseizoenen, waardoor opslag van water van
essentieel belang is om op tijd de gewassen te kunnen irrigeren en de water-
aanvoer naar de stedelijke gebieden zeker te stellen. De geschiedenis leert ons
echter dat in dit kerngedeelte van het voormalig Turks-Ottomaanse rijk de toe-
gang tot waterbronnen tot veel conflicten tussen de stammen heeft geleid.
Deze stammenbelangen hebben zich in de loop der tijd veelal uitgekristalliseerd
langs de grenzen van de vijf staten die de oppervlakte van het bekken delen
(Israël, Jordanië, Libanon, Palestijnse West Bank en Syrië) en het beheersen van
de waterbronnen is een zaak van nationale veiligheid geworden. Na de Tweede
Wereldoorlog leidde het Palestijnse vluchtelingenprobleem tot een verdere
verscherping van de tegenstellingen, vooral tussen Israel en zijn buurstaten.
KLIMAAT EN DUURZAAMHEID/Ben Sonneveld
Ben Sonneveld1,2
Waterbeheerin hetJordaan Bekken
Vreedzaam en duurzaam:
De conflicten over het bezit en beheer van waterbronnen in
de regio leidde tot vele ‘wateroorlogen’. Een korte opsom-
ming: In 1951 begon Jordanië met de bouw van het Ghor-
kanaal (het huidige King Abdullah Kanaal) dat het water
van de twee belangrijkste Jordaanse rivieren, de Yarmouk
en de Zarqa, niet langer naar de Beneden Jordaanrivier liet
stromen maar omleidde naar Jordaanse steden (Irbid en
Amman) en irrigatiegebieden waarvan sommige buiten het
bekken lagen. Israël reageerde prompt met de bouw van de
‘National Water Carrier’ die het bovenstroomse water uit het
meer van Galilea tapte voor gebruik op Israëlisch grondge-
bied buiten het bekken. Tijdens een Arabisch overleg in 1964
werd vervolgens besloten om de bovenstroomse wateren van
de Jordaan om te leiden naar Syrië en Jordanië. Na enkele
schermutselingen leidde dit in 1967 tot de Zesdaagse Oorlog
en de bezetting door Israël van de Golan Hoogvlakte, de West
Bank en de Gazastrook. Hierdoor kreeg Israël de macht over
zowel de bovenstroomse wateren als de aanzienlijke grond-
waterreserves onder de West Bank en de Gazastrook. Andere
waterconflicten volgden in 1969 tussen Israël en Jordanië en
in 1978 tussen Israël en Libanon. Tussen de Arabische buren
botert het ook niet altijd. Jordanië en Syrië zijn regelmatig in
een dispuut verwikkeld over de verdeling van het water van
hun grensrivier, de Yarmouk.
Tabel 1 geeft de transnationale watertransfers weer en laat
duidelijk zien dat na alle militaire interventies Israël en Jor-
danië de ontvangende landen zijn terwijl Syrië, Libanon en
de West Bank water leveren. Voor Israël vormen deze transna-
tionale watertransfers een belangrijk gedeelte van hun totale
waterbeschikbaarheid.
De Jordaan: van rivier tot sloot
Het omleiden van de natuurlijke waterlopen in het Jordaan
Bekken kent twee belangrijke slachtoffers: de Palestijnen
op de West Bank en de ecologie van de Beneden Jordaan.
Palestijnse huishoudens op de West Bank beschikken over
slechts 29 m3 per jaar per hoofd van de bevolking terwijl
hun Israëlische buren over 101 m3 per jaar kunnen beschik-
ken. Verder staat de winning van het grondwater onder de
West Bank momenteel volledig onder controle van Israël dat
met strenge hand de (Palestijnse) overtreders straft.
De Beneden Jordaan Rivier is door de aanleg van de Natio-
nale Water Carrier en het Ghorkanaal verstoken van zijn
belangrijkste aanvoerbronnen waardoor één van de meest
beroemde rivieren ter wereld is veranderd in een kleine mod-
derstroom. Bovendien zijn in het noordwesten van het meer
van Galilea kanalen gebouwd die afwaterende zoutwater-
bronnen direct naar de Beneden Jordaan leidden en mede de
oorzaak zijn van de verdere verzilting van de Jordaan Vallei
en de Dode Zee.
Mogelijke uitwegen
Momenteel overstijgt de vraag naar water in het Jordaan Bek-
ken vele malen het aanbod en is de druk op de waterbron-
nen zo groot dat overexploitatie van grondwaterreserves
dreigt (Venot, 2006). Er vallen ook weinig efficiëntieslagen
meer te maken. In de landbouw bijvoorbeeld, de grootste
waterconsument, is massaal het drip-irrigatie systeem inge-
voerd waarin door een buizensysteem gereguleerde water-
volumes direct naar de plant worden getransporteerd en
waterverliezen tot het minimum worden beperkt.
Er is op korte termijn ook geen uitzicht dat het probleem
van waterschaarste en politieke spanningen in deze regio
zullen verdwijnen. Integendeel: door een snel groeiende
bevolking en grotere vraag naar voedsel en landbouwareaal
zal de druk op het water in de nabije toekomst alleen maar
toenemen met het dreigende gevaar van verdere escalatie.
Ook simulaties met klimaatsmodellen geven een weinig roos-
kleurig beeld: Eenduidig wordt een verminderde regenval
en hogere verdamping in de regio voorspeld (Kunstmann et
al., 2007). Mede daarom is er een toenemende aandacht voor
alternatieve waterwinning zoals waterzuivering en desalini-
sering van zoutwaterbronnen. Israël betrekt momenteel 7
procent van zijn watergebruik uit ontzout water en 13 pro-
cent uit gezuiverd water. Jordanië is een goede tweede met
ongeveer 8 procent gezuiverd en 1 procent ontzout water. De
andere drie landen produceren veel kleinere volumes met
deze technieken. Er is nog wel ruimte om via deze alterna-
tieven water te winnen (Alfarra et al., 2009), maar dat is niet
goedkoop. Waterzuivering vraagt hoge investeringen voor de
aanleg van rioleringsinfrastructuur en ontzouten van water
kost veel energie.
Doordat alle beschikbare waterbronnen efficiënt worden
ingezet en alternatieven kostbaar zijn is er weinig ruimte
voor een oplossing van het watertekort in het Jordaan
Bekken zelf. Daarom gaan er steeds vaker stemmen op om
oplossingen buiten het stroomgebied te zoeken. Met zoge-
Palestijnse huishoudens op de West Bank beschikken over slechts 29m3 p.p./p.jr. terwijl hun Israëlische buren over 101m3³p.p./p.jr. kunnen beschikken
vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5 1�12 vuurwerk #10 november2009 jaargang 5
naamde ‘interbasin transfers’ wil men water importeren van
naburige bekkens die over meer watervoorraden beschikken.
Bijvoorbeeld de hoge neerslag in de berggebieden van Liba-
non en het water dat Syrië ontvangt uit het Turkse Taurus
gebergte en de Iraanse hoogvlaktes bieden goede mogelijkhe-
den om die tekorten in het Jordaan Bekken te compenseren.
Wel moet er rekening mee worden gehouden dat de piek
van deze waterafvoer niet samenvalt met het groeiseizoen in
het Jordaan Bekken, vandaar de noodzaak om een eventuele
aanvoer met dammen te reguleren. Het grootste probleem
dat deze oplossing in de weg staat is de instabiele politieke
situatie in de regio en het gebrek aan vertrouwen tussen
de landen onderling. Infrastructurele werken als dammen
en kanalen zijn nu eenmaal een eenvoudig doelwit voor
sabotage en waterleveranties aan het naburig stroomge-
bied kunnen eenvoudig stop worden gezet door ‘de kraan’
dicht te draaien. Deze argwaan is de belangrijkste reden dat
de landen zoveel mogelijk zelf de watervoorraden willen
beheersen.
SOW-VU’s onderzoeksprojecten in het Midden Oosten
SOW-VU is sinds 2004 actief in het Jordaan Bekken en maakt
daarbij veelvuldig gebruik van eerder opgedane onder-
zoekservaringen in de regio van het Midden Oosten. Onder
andere een reeks onderzoeken naar de ruimtelijke patronen
van rurale armoede in opdracht van het ‘International Fund
for Agricultural Development’ verschafte informatie over en
contacten in Georgië, Armenië and Azerbajan (1998), Liba-
non (1999) en Syrië (2003-2006).
In het Jordaan Bekken startte SOW-VU met een onderzoeks-
project naar waterschaarste, extern gefinancierd door het
‘Forum Euroméditerranéen des Instituts de Sciences Écono-
miques’. In dit project werd de grondslag gelegd voor een
ruimtelijk welvaartsmodel met expliciete hydrologische en
economische informatie over het Jordaan Bekken (Keyzer et
al., 2004). In 2006 werden de eerste contacten gelegd met de
Palestijnse Water Autoriteit (PWA) wat in 2009 resulteerde
in een samenwerkingsverband dat wordt gefinancierd door
het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken en de
Palestijnse overheid. Verder begeleidt SOW-VU een Palestijnse
promovenda verbonden aan de Universiteit van Karlsruhe bij
de vakgroep Hydrogeologie.
Samenwerking met PWA
In het huidige onderzoeksproject beoogt SOW-VU in samen-
werking met de PWA een verdere bijdrage te leveren aan
de beleidsdiscussies over een efficiënte en rechtvaardige
waterverdeling in het Jordaan Bekken. Het project richt zich
daarmee op de institutionele versterking van de PWA en het
operationaliseren van een beleidsondersteunend instru-
ment. Een trainingsprogramma voor de Palestijnse counter-
parts in de West Bank en Gazastrook moet er voor zorgen dat
de PWA-staf over voldoende informatie en kennis beschikt
om als volwaardige partner aan de complexe onderhande-
lingen over waterverdeling deel te nemen. Voor deze capa-
citeitsversterking staan verschillende trainingen gepland in
ruimtelijke data-analyse en modelbouw aan de SOW-VU. In
de praktijk valt het niet altijd mee om de counterparts uit de
bezette gebieden naar Amsterdam te halen. Diverse geplande
trainingen moesten worden uitgesteld omdat de grenzen in
de Gazastrook of op de West Bank gesloten waren. Daarom
volgen een aantal PWA stafleden ook gespecialiseerde on-line
Tabel 1. Transnationale watertransfers in het Jordaan Bekken (Miljoen m3).
Oorsprong Oorsprong Oorsprong Transfers als percentage
Bestemming West Bank Syrië Libanon van de totale waterbeschikbaarheid
Israel 275 460 160 44
Jordanië - 200 - 20
In weinig gebieden in de wereld is de geografie zo bepalend
voor de politieke situatie als in het Jordaan Bekken
Eenduidig wordt een verminderde regenval en hogere
verdamping in de regio voorspeld
1� vuurwerk #10 november2009 jaargang 5
cursussen die het IHE-Unesco in Delft verzorgd. Bij deze cur-
sussen staan onder andere de relatie tussen waterkwaliteit
en gezondheid centraal.
De PWA geeft als direct betrokkene een goed inzicht in de
belangrijke politieke kwesties aan de onderhandelingstafel.
Deze informatie is van groot belang voor de verdere uitwer-
king van het ruimtelijke hydrologisch-economisch model
waarmee de SOW-VU beleidsmakers een instrument wil
geven om de mogelijke gevolgen van onderhandelingsresul-
taten door te rekenen. Dit stelt echter zware eisen aan het
model. Ten eerste moet de ruimtelijke en temporele variatie
in het Jordaan Bekken adequaat worden weergegeven. Op
de tweede plaats moet het model zowel rekening houden
met de hoeveelheid water als met de waterkwaliteit die door
verzouting en vervuiling vaak is aangetast. Ten slotte moet
het model rekening houden met de verschillende instituties
die de waterbronnen beheren. Om aan deze eisen te voldoen
werd een ruimtelijk welvaartsmodel ontworpen dat, met
een tijdstap van een maand, een jaarlijkse hydrologische en
economische cyclus beschrijft voor ongeveer 25000 aaneen-
gesloten gridcellen met een resolutie van 750 bij 750 meter.
De loop- en afstromingsrichting van het water worden
bepaald door hoogteverschillen tussen de cellen. Het model
kan verschillende karakteristieken aan het water toekennen
en zal in het Jordaan Bekken vooral de watervolumes en
zoutconcentraties modelleren.
Een belangrijke uitdaging voor het modelontwerp was het
harmoniseren van databestanden die afkomstig waren van
geologische, bodem- en bevolkingskaarten, satellietfoto’s,
180 klimaatstations, hydrografen en districtsstatistieken.
Verder vraagt de oplossing van een dergelijke grootschalige
optimalisatie om efficiënte rekenmethodes. Een belangrijke
mijlpaal in het onderzoek was dan ook de ontwikkeling
van een algoritme dat binnen enkele minuten de optimale
modeluitkomst berekent.
Het model kan door zijn gedetailleerde beschrijving worden
ingezet om het gesprek tussen verschillende instituties vorm
te geven. Immers de gridcellen kunnen op de gewenste wijze
worden samengevoegd om voor- en nadelen van mogelijke
watertransfers tussen landen of provincies in kaart te bren-
gen. Het model kan, bijvoorbeeld, de (water)prijs voor vrede
berekenen als Israël en Jordanië een gedeelte van hun water
afstaan aan de Palestijnse gebieden. Een andere mogelijk-
heid is om de ecologische voordelen van een groter debiet
aan de Beneden Jordaan Vallei te evalueren. Het model kan
vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5 1�
ook de schade berekenen van het zoute water dat op het
grondgebied van de benedenburen wordt geloosd. Figuur 3
laat de modeluitkomsten van deze berekening zien voor een
gemiddelde regenval in de maanden september en februari.
We zien dat aan het begin van het regenseizoen (september)
de waterstromen hogere concentraties zout hebben en de
schade aanzienlijk hoger is dan in februari wanneer het
meeste zout is doorgespoeld. Deze schadepost kan later wor-
den omgezet in een bijdrage van de ‘vervuiler’ die zijn zout
kwijt moet en de schade compenseert.
In de komende jaren zullen PWA counterparts en andere
belanghebbenden worden getraind in het onderhouden en
operationaliseren van het model, zodat zelfstandig alterna-
tieve beleidsscenario’s kunnen worden doorgerekend. Voor
beleidsmakers zal de complexiteit van dit beleidsinstrument
zorgvuldig op de achtergrond worden gehouden. Zij krijgen
de resultaten gepresenteerd in overzichtelijke tabellen op
het gewenste administratieve niveau en in kleurrijke kaarten
waar ruimtelijke patronen de effecten van hun beleidskeu-
zes weergeven.
Literatuur
Alfarra, A., E. Kemp-Benedict, H. Hötzl, N. Sader, & B.G.J.S.
Sonneveld (2009). A framework for wastewater reuse in Jordan:
from present status to future potential as indicated by the Wastewa-
ter Reuse Index (WRI). Abstracts of the European Water resour-
ces Association (EWRA), 7th International Conference.
25 - 27 June 2009. Cyprus.
Frenken, K. (2009). Irrigation in the Middle East in figures. FAO,
Rome.
Keyzer, M.A., B.G.J.S. Sonneveld, G.J.M. van den Boom, & H.
Houba, (2004) Modeling the water economy of the Jordan River Ba-
sin. Final report for the project: ‘Regional Integration and Resource
Use in the Middle East: Oil, Water and the Need for Peace’, Marseil-
le: Euro-Mediterranean Forum of Economic Institutes.
http:// www.femise.org/PDF/a021/fem2102-uhamb-sowvu.pdf
Kunstmann, H., Suppan, P., Heckl, A., & Rimmer, A. (2007),
Regional climate change in the Middle East and impact on hydrology
in the Upper Jordan catchment, IAHS publication 313, Quantifica-
tion and reduction of predictive uncertainty for sustainable
Water resources management, pp. 141-149.
Venot, J., F. Molle, & R. Courcier. (2006) Dealing with Closed
Basins: The Case of the Lower Jordan River Basin, Paper presented
at the World Water Week 2006, Stockholm, August.
Figuur 3. Prijs voor zouttransport bij gemiddelde regenval in september (a) en februari (b).Figuur 2. Overzichtskaart van het Jordaan Bekken.Figuur 1. Maandelijkse
regenval (a) en water-
behoefte (b) voor
groententeelt in de
Beneden Jordaan Vallei.
vuurwerk #6 november 2007 jaargang 3 vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5 1�1� vuurwerk #10 november2009 jaargang 5
Henriëtte Prast begon aan een studie biologie aan de Vrije
Universiteit, maar het zoeken naar wormen en spinnen en
ploeteren in de modder bleek niet bij haar te passen. Na
twee jaar werd het tijd voor iets nieuws, een andere studie.
Een studie economie leek haar in eerste instantie niets,
want het bedrijfsleven en geld verdienen – dat hoefde voor
haar niet. Maar een congres van de VESVU (Vereniging Eco-
nomiestudenten VU) over gedrag en economie deed haar
inzien dat Economie een maatschappelijke en ook sociale
studie was. De keuze was gemaakt!
StudietijdHoewel Henriëtte haar Propaedeuse in een half jaar be-
haalde, compenseerde ze deze vliegensvlugge start door
daarna vooral náást haar studie bezig te zijn met en op de
Vrije Universiteit. Ze had vooral iets met de economische
faculteit; het actief bezig zijn naast de studie, dáár lag haar
ambitie. Na haar eerste ervaring met de VESVU – waardoor
ze had gekozen voor de studie Algemene Economie – werd
ze lid van deze studievereniging.
In die tijd kwamen er ieder jaar zo’n 200 economiestuden-
ten bij, waarvan er maar drie tot zes vrouw waren. Het
is dan ook bijzonder te noemen dat Henriëtte de eerste
vrouwelijke voorzitter werd van de VESVU! Het voorzitters-
schap leverde haar de broodnodige inhoudelijke aanvulling
op haar studie op. Het voorzittersschap hield haar uit de
collegebanken om zelf op een congres, waar toentertijd ook
Lubbers sprak, als dagvoorzitter de banken toe te spreken.
Ook leverde het haar een plaats op in de Faculteitsraad. In
die tijd stemde de FR nog mee over de aanstellingen van
hoogleraren. Hierdoor was de kans op vriendjespolitiek heel
klein. Reflecterend op haar functie in de FR, vindt Henriëtte
dat ze in die tijd nog wat onervaren was; ze was een jonge
vrouw die meestemde over zaken waar ze eigenlijk niet
veel van wist.
Deze jonge, soms nog wat onervaren vrouw kreeg ook met
andere aanstellingen te maken. De VESVU viel namelijk
onder de SRVU (studentenvakbond). Iedere twee weken was
het raak, dan kreeg ze op woensdag buikpijn en was het
op donderdag vergaderdag. Tijdens deze vergaderingen
liep Henriëtte vaak tegen, in haar oren vreemd klinkende,
voorstellen, meningen en standpunten aan. Feit bleef dat ze
schijnbaar de enige was die het niet zelden oneens was met
de standpunten van de SRVU. Achteraf bleek dat de SRVU
eigenlijk een communistische cel was die direct sturing
ontving van de CPN (Communistische Partij Nederland), die
op haar beurt weer sturing ontving van de Communistische
Partij uit de voormalige Sovjet Unie. Heel opmerkelijk voor
een universiteit die opgericht is door Abraham Kuyper.
Toch gold haar studietijd als een tijd die vooral in het teken
stond van genieten; sociaal én inhoudelijk, mede door haar
studiegenoten waar ze tot op de dag van vandaag nog
steeds contact mee heeft.
LoopbaanNa haar studie was Henriëtte in deeltijd werkzaam als een
soort AIO (Assistent In Opleiding) aan de UvA waar ze tege-
Zelfkennis is nóg belangrijker dan kennisInterview met Henriette PrastOp een herfstachtige woensdagochtend reizen we af naar de Hofstad. Daar aan de Lange Vijverberg, met zicht op het Torentje van Balkenende, buigt de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) zich over verschillende onderwerpen. Vandaag ontmoeten we Henriëtte Prast, raadslid en leidster van het project “keuze, gedrag en beleid”. Samen met haar team werkt Henriëtte aan voornoemd project om onder andere de regering inzichten te bieden in hoe beleid invloed heeft of kan hebben op keuzes en gedrag.
Door Niels Poelsma en Anne van Rossum
INTERVIEW/Alumnus
“Het zoeken naar
wormen en spinnen
en ploeteren in de
modder bleek niet
bij mij te passen”
Na twee jaar studie biologie aan de Vrije Universiteit werd het tijd voor iets nieuws, een andere studie. Een congres van de VESVU hielp haar bij de keuze.
lijkertijd les gaf aan studenten in onder andere Algemene
Economie. Maar na niet al te lange tijd werd haar een vaste
aanstelling aangeboden opdat ze haar proefschrift “Essays
on inflation, unemployment and central banking” kon vol-
tooien. Tijdens het onderzoek voor haar proefschrift kwam
ze vele interessante artikelen tegen over economie en een
ander vakgebied. Haar interesse lag toen al bij economie
én dat andere vakgebied, psychologie. Deze artikelen leken
toen een stoffig leven voorbestemd. Het was pas na haar
aanstelling bij DNB (De Nederlandse Bank) dat ze een vaste
column mocht schrijven voor Het Financieele Dagblad over
economie en een raakvlak. De artikelen konden uit de kast
en op papier! Gedurende deze tijd kreeg Henriëtte een sol-
licitatieoproep onder ogen van een hoogleraar “Persoonlijke
Financiële Planning” aan de Universiteit van Tilburg. Onbe-
kend in Tilburg, maar gewapend met een sterke mening
en een geheel eigen idee over de invulling van financiële
planning omtrent keuze en gedrag ging ze solliciteren. Niet
veel later was het hoogleraarschap een feit! Mede dankzij
de opdrachten die ze van DNB kon krijgen besloot ze daar
weg te gaan en zelf een onderneming te starten. Hierdoor
kon ze haar onderzoek over gedragseconomie toepassen in
haar adviezen in de praktijk.
WRRDe Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft
een adviserend karakter. De WRR heeft als doel “de regering
te adviseren over toekomstige ontwikkelingen die van groot
maatschappelijk belang zijn” (http://www.wrr.nl; geraad-
pleegd op 7/10/09). Hierbij staat een interdisciplinaire,
wetenschappelijke benadering voorop. Net als in de Tweede
Kamer wordt een raadslid benoemd, ditmaal voor een
termijn van vijf jaar. Henriëtte werd benoemd en kreeg het
project “Keuze, gedrag en beleid” toebedeeld. Een project
dat als doel heeft inzichten te bieden in sturingsmechanis-
men van de overheid voor de burger. Deze mechanismen
moeten de consument via psychologische arrangementen
sturen bij keuzes en gedrag zonder dat er teruggegrepen
wordt naar gebieden en verbieden.
Henriëtte staat nu voor de uitdaging in vijf jaar een advies
te formuleren over eerdergenoemde sturingsmechanismen.
Tot haar beschikking staan een interdisciplinaire project-
groep en drie dagen in de week een kantoor aan de Lange
Vijverberg. Dit alles in combinatie met een Hoogleraarschap
aan de Universiteit van Tilburg.
Het werk bij de WRR is divers. Ieder raadslid bij de WRR
heeft zijn eigen project, maar de WRR brengt als geheel een
advies uit. Daarom worden dan ook de voortgang en de
inhoud van alle projecten met enige regelmaat besproken.
Dit gebeurt in de zogeheten “Raadsvergadering” die eens
in de twee weken plaatsvindt op dinsdag. De andere dagen
besteedt Henriëtte aan haar project, waarbij ze leiding en
sturing geeft aan haar projectgroep. Komend jaar komt er
van deze groep een advies uit.
Klimaat en duurzaamheidOver het thema van deze Vuurwerk, “klimaat en duurzaam-
heid” heeft Henriëtte een tweevoudig advies vanuit haar
gedragseconomische achtergrond. Als er op dit gebied niets
verandert in het huidige beleid zullen de doelstellingen niet
worden gehaald. Normen moeten worden omgegooid en
daarvoor zijn wijzigingen in het beleid noodzakelijk. Een
tekenend voorbeeld hiervan is de consumptie van vlees,
waarvan de productie zeer milieuvervuilend is. Vlees eten
is op dit moment de sociale norm; dat is dus “normaal”. Bij
een diner moeten we het aangeven als we vegetarisch zijn,
maar eigenlijk zou het andersom moeten zijn: “ben je carni-
voor, geef het even door!”
Een tweede gedragseconomische verandering ter bevor-
dering van klimaat en duurzaamheid betreft prosociaal
gedrag. De overheid roept mensen op om zich prosociaal
te gedragen, maar dit kan averechts werken. Als mensen
dit bijvoorbeeld al deden, of zien dat het om hen heen
niet gebeurt, kunnen deze oproepen ze juist ontmoedigen.
De oplossing volgens Prast is het goede voorbeeld geven
volgens de zinspreuk: “verbeter de wereld, begin bij jezelf”.
Een moreel beroep op de mens is dan niet nodig.
Al op jonge leeftijd begon Henriëtte Prast met de speur-
tocht naar haar interesses, en al zoekende onderging ze
een uitgebreide zelfontwikkeling en zelfontplooiing. Haar
activiteiten op de VU droegen hier ook een steentje aan
bij. De verschillende stappen in haar carrière hebben haar
gemaakt wie ze nu is. Haar grote interesse combineert eco-
nomie met psychologie. Hoewel deze combinatie vroeger
onbekend en controversieel was, is de gedragseconomie nu
niet meer weg te denken uit het politieke beleid en heeft
het veel invloed gekregen. Wat betreft haar hoogleraarschap
persoonlijke financiële planning heeft Henriëtte een alge-
mene tip voor de lezers van Vuurwerk: als jij je creditcard-
schuld stelselmatig tot het maximum laat oplopen gebruik
dan niet je spaargeld om deze schuld af te lossen. Hoewel
dit bedrijfseconomisch met het oog op rente op je schuld
en vermogen het juiste is om te doen, is de kans groot dat
je opnieuw je schuld laat oplopen en vervolgens én geen
spaargeld én een hoge creditcardschuld hebt. Samenvattend
is de grote boodschap van de gedragseconomie volgens
Prast: “zelfkennis is nog belangrijker dan kennis!”
1� vuurwerk #10 november2009 jaargang 5
Alle ogen zijn op Kopenhagen gericht. In de Deense hoofdstad moet worden beslist over de uiteindelijke inhoud van een nieuw internationaal klimaatverdrag, dat het Kyoto-Protocol moet gaan vervangen. De wereldklimaatgemeenschap leeft tussen hoop en vrees, waarbij vrees steeds meer de overhand krijgt. Het pessimisme over een goede afloop van Kopenhagen overheerst. En dat is ook niet zo verwonderlijk. De onderhandelingen in Kopenhagen voor een opvolger van het Kyoto-Protocol behelzen een schier onmogelijke opgave. De wereldgemeenschap, vertegenwoordigd door bijna 200 landen, moet bindende afspraken zien te maken om deze eeuw de opwarming van de aarde door klimaatverandering te beperken tot gemiddeld 2 graden Celsius. Onderhandelingstechnisch gezien is dit een zeer complex proces. Ten eerste doen er heel veel partijen aan mee, die het op een of andere manier allemaal met elkaar eens moeten worden. Ten tweede zijn de kosten en de baten van zowel klimaatverandering als van een bindend klimaatbeleid zeer ongelijk verdeeld tussen de afzonderlijke (groepen van) landen, zowel op de korte als op de lange termijn. Ten derde weet men als gevolg van technische en wetenschappelijke onzekerheid niet precies waarover men onderhandelt. En tot slot zijn de onderhandelingen belast met een morele lading: er zijn “schul-digen” die een groter deel van de kosten zouden moeten dragen.
De geschiedenis leert dat zo’n complex verdrag op wereldniveau veel tijd nodig heeft en in kleine stapjes tot stand komt. Kijk bijvoorbeeld naar de naoorlogse onderhandelingen over het vrijmaken van de wereldhandel. Een schuchter begin onder de General Agreement on Tariffs and Trade (GATT) met 23 ondertekenaars in 1947, met als saillant detail dat toen ook de VS formeel niet mee wilden doen. En bij elke grote onderhandelingsronde werd voortgang geboekt en meldden zich nieuwe leden aan, omdat welbegrepen lange termijn eigenbelang langzaam maar gestaag doordrong. Ondertussen verenigden de landen die het te traag vonden gaan zich in kleine groepen landen, die verder gingen met vrijhandelszones en economische unies. En daar meldden zich dan weer nieuwe landen bij aan. Zo werden de internationale onderhandelingen onder druk gezet en bespoedigd, tot uiteindelijk in 1995 de Wereldhandelsorganisatie WTO is ontstaan. Dat proces heeft een halve eeuw in beslag genomen en duurt voort tot op de dag van vandaag. Want de laatste onderhandelingsronde van de WTO zit al jaren muurvast. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de WTO kunnen de onderhandelaars in Kopenhagen lering trekken. Als het voor sommige (groepen van) landen te langzaam gaat, dan kunnen ze unilateraal een stapje verder zetten, maar een echt en volwaardig post-Kyoto verdrag zal er ongetwijfeld pas na Kopenhagen komen.
COLUMN/
Marjan Hofkes1
1 Marjan Hofkes is hoogleraar Milieueconomie bij het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM) en bij de afdeling Ruimtelijke Economie van FEWEB, De Boelelaan
1105, 1081 HV Amsterdam, [email protected]
vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5 1�
Post-Kopenhagen
20 vuurwerk #10 november2009 jaargang 5
1 Bart Bossink is hoogleraar Technologie en Innovatie bij
de afdeling Management en Organisatiekunde, Faculteit
der Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde,
De Boelelaan 1105, [email protected]
vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5 21
Een strategie formuleren en implemen-
teren moet je vandaag doen, om er
morgen de vruchten van te plukken.
Duurzaamheid opnemen als doelstelling
in het doen en laten van een bedrijf is
ook iets waar we vandaag mee willen
beginnen. Als de campagne van Al Gore
iets duidelijk heeft gemaakt, dan is het
wel dat we eigenlijk niet langer moeten
willen wachten. Het levert koplopende
bedrijven veel op en achterblijvers krij-
gen het steeds moeilijker. Juist nu is het
investeren in bedrijfsstrategieën voor
duurzaamheid heel belangrijk.
Het belang van investeren in bedrijfstrategieën voor duurzaamheid Bart Bossink 1
KLIMAAT EN DUURZAAMHEID/Bart Bossink
naar op zoek. Ze liggen voor het oprapen. En als er niets is:
zoek door. Er is echt genoeg.
Plannen van duurzaamheid
In bedrijven met een planstrategie worden duurzaamheid-
verbeteringen in fases bedacht en ingevoerd. Het zijn dan
veranderingen waarbij een langdurig proces van gedrags-
verandering wordt aangestuurd. Onderzoek in een produc-
tiebedrijf wees bijvoorbeeld uit dat de hoeveelheid afval die
in dat bedrijf aan elke machine ontstond, was te wijten aan
een opeenstapeling van kleine foutjes door fabrieksmede-
werkers. Er bleek niet één grote technische oorzaak te zijn,
hetgeen de directie had gehoopt, maar een complex aan
gedragsmatige oorzaken. De bedrijfscultuur had een hoge
foutentolerantie. Vanwege de sociale complexiteit van dit
technische probleem besloot het bedrijf de afval- en milieu-
kosten voor lief te nemen. Het liet alles bij het oude. Geen
verandertraject. Niets. Voorwaar geen goede beslissing voor
het milieu. Overtuiging en daadkracht waren in dit geval
niet voorhanden. Het kan ook anders. Uit een onderzoek
bij een groot bouwproject in Nederland bleek de kracht van
de overtuiging van één stedenbouwkundig architect. Deze
stelde een plan op om zijn duurzame wijkplan aan de man
te brengen bij alle betrokken ambtenaren, woningontwer-
pers en aannemers. In drie jaar tijd wist hij alle betrokkenen
mee te krijgen en al zijn plannen te verwezenlijken. Les voor
achterblijvende bedrijven die hun achterstand in willen
lopen: stel een duurzaamheidplan op. En neem dit voor de
verandering in uitvoering. Vandaag. Rust niet voordat het
gelukt is. De wet van de lange adem is hier werkzaam.
Systematiseren van duurzaamheid
In bedrijven met een systeemstrategie wordt duurzaamheid
gezien als iets dat wordt bereikt in een systeem van samen-
hangende werkzaamheden. Een verbetering van de duur-
zaamheid van één van de bedrijfsprocessen heeft invloed
op de duurzaamheid van andere processen in het bedrijf,
zo is de redenering van de systeemstrateeg. Net zoals bij de
planstrategie is de systeemstrategie belangrijk voor bedrijven
met grootschalige productie- en sterk verweven dienstver-
leningsprocessen. Het optimaliseren van de duurzaamheid
van stukjes uit het werkproces is niet genoeg. Het draait
om maximale toegevoegde waarde voor het gehele bedrijf,
zowel bedrijfseconomisch als ecologisch. Uit onderzoek
blijkt bijvoorbeeld dat energiezuinige transportsystemen
voor interne fabriekslogistiek nog niet zo betrouwbaar zijn
als bestaande, energie-intensievere systemen. En dat is dan
weer een reden voor bedrijven die deze transportbanden
maken om verder te experimenteren en vooralsnog de oude
systemen op grote schaal te blijven toepassen. Bedrijven die
de systeemstrategie tot in perfectie willen invoeren, zijn vaak
‘gediplomeerd’ als ISO 14001 bedrijf2 en passen de milieuzorg-
systematiek bovenal goed toe. Zij lichten hun processen
regelmatig door en zijn ook voldoende geautomatiseerd om
de bedrijfsresultaten te monitoren. Bedrijven die vandaag de
eerste stappen op weg naar duurzamer productie willen
zetten: vraag meteen de NEN-EN-ISO 14001 norm op bij het
Nederlands Normalisatie Instituut (NEN). Benoem een mi-
lieumanager die het bedrijf volgens deze norm herstructu-
reert. Directeur en management team: steun deze manager
in woord en daad.
Duurzaamheiddoelen
In een doelstrategie wordt verbetering van de duurzaam-
heidprestatie van het bedrijf – hoe kan het ook anders
– gezien als een doel. Zo’n doel moet in cijfers en kengetallen
worden uitgedrukt. Er moet een samenhangend geheel van
hoofddoelen en subdoelen worden vastgesteld, waarnaar
iedereen streeft. Dit spreekt veel mensen aan. Een ‘doel’ leidt
tot een ‘streven’, en de afwezigheid van een doel meestal
vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5 2�22 vuurwerk #10 november2009 jaargang 5
Zes strategieën
Veel bedrijven met een duurzaamheidstrategie maken
gebruik van één of meerdere duurzaamheidstrategieën tege-
lijk. Deze veel voorkomende basisstrategieën zijn samengevat
in Figuur 1. Het is een opsomming van de belangrijkste ken-
merken van de duurzaamheidstrategieën en de instrumen-
ten die worden gebruikt om deze vorm te geven. Koplopers
passen deze toe. Bedrijven die achterlopen – en dat zijn er
veel – kunnen daarvan leren. Achtereenvolgens worden deze
strategieën besproken en afgesloten met lessen voor bedrij-
ven die vandaag strategisch met duurzaamheid aan de slag
willen.
Ontwerpen van duurzaamheid
In dit strategietype wordt verbetering van de duurzaamheid
van bedrijfsprocessen gezien als een ontwerpgrootheid. Het
is een ‘ding’ dat kan worden bedacht, vormgegeven, verfijnd,
ingevoerd en later veranderd. Bedrijven bedden vergaande
milieubeslissingen in in hun bedrijfsmodel. Ze openen
bijvoorbeeld vestigingen in de directe nabijheid van leveran-
ciers en reduceren daarmee transportkosten en –emissies.
Ook nemen ze bij productiemiddelen naast technische en
economische levensduur, ecologische levensduur mee in
de afwaarderingmethodiek. De manager die duurzaamheid
volgens de ontwerpstrategie invoert, stelt zichzelf de vraag
welk duurzaamheidniveau moet worden bereikt, welk proces
daarvoor geschikt is, welke mensen en investeringen daar-
voor nodig zijn, maakt een procesontwerp en voert dit uit.
Dit lijkt simpel. Dat is het in essentie ook. Maar de praktijk
is weerbarstig. Uit onderzoek in bijvoorbeeld de bouw blijkt
dat al jaren duidelijk is wat er allemaal mogelijk is op het ge-
bied van duurzame woningbouw. Toch blijft het merendeel
van deze mogelijkheden onbenut en bouwt slechts een select
groepje architecten en aannemers duurzaam. Zij eigenen
zich alle bouwprojecten toe die duurzaam moeten worden
ontwikkeld en dat zijn er steeds meer. De achterblijvende
meerderheid ziet toe en vraagt zich af hoe dat kan (Bossink,
2009). Een les die hieruit volgt voor bedrijven die hun achter-
stand willen inlopen: stuur duurzaamheid aan door middel
van bestaande ‘best practices’ voor duurzaamheid. Ga er
Duurzaamheidstrategie
Ontwerpen van duurzaamheid
Plannen van duurzaamheid
Systematiseren van duurzaamheid
Duurzaamheiddoelen
Duurzaamheid positioneren
Interacteren ten behoeve van
duurzaamheid
Kern van de strategie
Bedenken van duurzame processen
Invoeren van duurzame processen
Beheersen van duurzame processen
Richten van duurzame processen
Verkopen van duurzame processen
Delen van duurzame processen
Management systeem
Sturen door middel van blauwdrukken
en ‘best practices’
Sturen door middel van overtuiging en
daadkracht
Sturen door middel van ‘feed-back’ en
‘feed-forward’
Sturen door overtuiging en visie
Sturen door continu verbeteren en de
presentatie van deze verbetering
Sturen door samen te werken
Figuur 1. Strategieën voor duurzaamheid (Bossink, 2002)
2 ISO 14001 is de wereldwijd geaccepteerde norm met eisen voor een milieumanagementsysteem. ISO staat voor International Organization for Standardization.
Het belang van investeringen in bedrijfstrategieën
voor duurzaamheid
Al met al blijken er meerdere wegen te zijn die leiden naar
een duurzaam Rome. Koplopende bedrijven weten dat al.
Zij concentreren zich op één of meerdere duurzaamheids-
trategieën en doen er hun voordeel mee. Uit onderzoek van
Petra Christmann (2000) blijkt dat de competenties die deze
bedrijven ontwikkelen een blijvend concurrentievoordeel op-
leveren. Als de markt klaar is voor duurzaamheid en er vraag
ontstaat, blijken bedrijven die er al in hebben geïnvesteerd
het best te weten hoe het werkt. Zij zijn het meest competent
en ook al bekend bij de klant. Daar komt bij dat het groene
alternatief niet altijd duurder is en steeds vaker zelfs kosten-
besparend. Deze tendens zal zich – met het schaarser worden
van fossiele brandstoffen en de steeds nijpender manifestatie
van de eindigheid van natuurlijke materiaalbronnen – in
gestaag tempo doorzetten. Duurzaamheidstrategie is een
steeds belangrijker wapen in het gevecht met de concurrent
en het spel om de gunst van de klant. Een investering in een
duurzame bedrijfsstrategie loont gewoon. Koplopers hebben
gelijk. Afwachtende bedrijven niet. Bedrijven moeten vandaag
al de competenties ontwikkelen om morgen omzet en winst
te genereren in de groeiende markt voor duurzaamheid.
Literatuur
Bossink, B.A.G. (2002). Innovative quality management
practices in the Dutch construction industry. International
Journal of Quality and Reliability Management 19(3): 170-186.
Bossink, B.A.G. (2009). Nation-wide development of sustaina-
ble production patterns. International Journal of Global Environ-
mental Issues. 9(4): 356-372.
Christmann, P. (2000). Effects of “best practices” of environ-
mental management on cost advantage: The role of comple-
mentary assets. Academy of Management Journal 43(4): 663-680.
2� vuurwerk #10 november2009 jaargang 5 vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5 2�
niet. Een doel maakt saamhorig, geeft mensen richting bij
samenwerking, is een ijkpunt voor het meten van succes en
falen. Kortom, een doelstrategie past bij elk bedrijf, groot
of klein, eenvoudig of complex. Een goed voorbeeld van een
duurzame doelstrategie is dat van energieconcern Shell. Dit
bedrijf nam zichzelf lange tijd waar als oliebedrijf. Sinds het
verschijnen van onder andere het rapport van de Club van
Rome en de Commissie Brundtland groeit ook bij Shell het
besef dat de olievoorraden eindig zijn. Shell is veranderd van
‘oliebedrijf’ in ‘energieconcern’. Het ontwikkelt strategische
scenario’s om een toonaangevende rol te blijven spelen op
energiemarkten. Waar mogelijk investeert het in de exploi-
tatie van duurzame energiebronnen zoals wind en zon. Het
doel is daarmee getransformeerd van olie-exploitatie tot
energiebronexploitatie. Een interessante verschuiving van
doelen en potentiële milieugevolgen. Voor bedrijven die al
jaren ambiëren duurzaam te zijn maar daar nog niet zo
goed in slagen is de les: zet ambities om in concrete doelstel-
lingen. Meet, evalueer en communiceer de resultaten. Weet
wat u precies wilt bereiken voordat u op de zeepkist klimt.
Verschuil u niet achter vage doelen over ‘zorgen voor mor-
gen’ en ‘zorg voor de generaties die na ons komen’. Stel een
concreet doel en bereik dit. Stel daarna een nieuw doel.
Duurzaamheid positioneren
In bedrijven met een positioneringstrategie worden verbe-
teringen van de duurzaamheidprestaties van het bedrijf
gezien als iets waarmee het zich kan onderscheiden in de
markt. Er wordt concurrentievoordeel mee geboekt. Zo heeft
bijvoorbeeld de Body Shop een duurzaam imago opgebouwd
in de markt. Ook de Toyota Prius heeft een groen imago. Er
wordt dus gericht geïnvesteerd in duurzaamheidkenmerken
waarmee het bedrijf denkt de markt te kunnen winnen.
De Body Shop bestudeert sociaal-culturele tendensen en
antropologische structuren. Kennis hierover wordt direct
toegepast in productontwikkeling. Met producten met tot de
verbeelding sprekende namen als ‘Satsuma Shimmer Lotion’
en ‘Maca Root Razor Relief’ positioneert de winkelketen
zich als duurzaam merk in de markt. Toyota bijvoorbeeld
investeert in de toepassing van energietechnieken met een
hoog rendement. De Prius heeft zich een positie verworven
als groene auto van de toekomst. De manager die zich sterk
aangetrokken voelt tot de positioneringstrategie is vaak te
vinden op de marketing- en verkoopafdeling van bedrijven.
Bij hun klanten vertellen ze dan over de emissiereducties
die door hun bedrijf zijn gerealiseerd en de positieve positie
die ze daarmee innemen ten opzichte van hun concurren-
ten. Positiestrategen sturen door continue verbetering van
processen en een slimme presentatie van deze verbeteringen.
Bedrijven die nu toch echt inzien dat duurzaamheid telt
en ermee willen beginnen kunnen hieruit de volgende les
trekken: inventariseer en presenteer de milieukosten- en op-
brengstenbalans van uw bedrijf. Zorg dat u zich daarvoor op
de borst kunt kloppen. Laat anderen met het schaamrood op
de kaken achter. Loop werkelijk voorop en laat dat zien.
Interacteren ten behoeve van duurzaamheid
In bedrijven met een interactiestrategie wordt duurzaam-
heid gezien als een middel om continue communicatie,
samenwerking en contact tussen klanten, medewerkers, toe-
leveranciers, aandeelhouders, managers, specialisten en be-
langengroepen in gang te zetten en te houden. Hoewel we in
rustige tijden – niet de huidige tijden – anders vermoeden, is
het bestaan van bedrijven niet vanzelfsprekend. Steeds meer
bedrijven zijn ervan overtuigd dat ze hun plek in de markt
kunnen behouden door maatschappelijk verantwoord te on-
dernemen. Om te verduurzamen, moet het bedrijf wel weet
hebben van de mogelijkheden. Het moet voeling hebben met
nieuwe ontwikkelingen. Daarvoor kunnen speciale proces-
sen worden ingebracht. Zo heeft het bedrijf Slokker Vast-
goed al in de jaren negentig geïnvesteerd in samenwerking
met groene architecten en gemeenteambtenaren in groene
bouwprojecten in verschillende gemeenten. Samenwerking
met deze ontwerpers en ambtenaren heeft hen een grote
kennisbasis bezorgd. Samen met de andere actoren hebben
ze gepionierd. Slokker plukt daarvan nu – nu duurzaam-
heid een standaardeis wordt – de vruchten. Achterblijvende
bedrijven kunnen hier van leren: verwerf een positie in het
netwerk van specialisten. Werk met hen. Leer van hen. Word
één van hen. Word zelf een specialist. Werk vervolgens samen
met bedrijven die wat van ú kunnen leren.
Zorg dat u één van de koplopers bent, loop voorop en laat dat zien, dan zullen anderen zeker volgen
vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5 2�2� vuurwerk #10 november2009 jaargang 5
Opgemerkt moet worden dat de termen duurzaam onder-
nemen en maatschappelijk verantwoord ondernemen in
de praktijk nogal eens door elkaar worden gebruikt. Strikt
genomen is dat onjuist, omdat de filosofische grondslag van
beide begrippen nogal verschillend is. Duurzaam onderne-
men is de business variant van duurzame ontwikkeling, dat
zoveel wil zeggen als de ontwikkeling dat de huidige genera-
tie in zijn behoeften kan voorzien, zonder dat daardoor de
behoeftebevrediging van toekomstige generaties in gevaar
wordt gebracht. De oorsprong van het begrip MVO ligt veel
meer bij de vraag wat de verantwoordelijkheid van het be-
drijfsleven ten opzichte van de samenleving is en waarover
het bedrijfsleven verantwoording heeft af te leggen.
In dit artikel sluiten we aan bij de maatschappelijke tendens
de begrippen Duurzaam Ondernemen en Maatschappelijk
Verantwoord Ondernemen (min of meer) als synoniem te
beschouwen. Bij MVO gaat het dan zowel om aandacht voor
een duurzame samenleving als de maatschappelijke verant-
woordelijkheid van bedrijven.
Wat is maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet eerst de
waaromvraag worden beantwoord: Waarom zouden bedrij-
ven zich moeten bezighouden met maatschappelijk verant-
woord ondernemen? Een antwoord op deze vraag is: omdat
stakeholders in toenemende mate van bedrijven verwachten
dat zij bijdragen aan een duurzame(re) samenleving. Met
stakeholders bedoelen we meestal (groepen van) personen
die door beslissingen van bedrijven beïnvloed worden of die
in staat zijn beslissingen van bedrijven te beïnvloeden.
We kunnen drie clusters van stakeholders onderscheiden. In
de eerste plaats zijn dat de aandeelhouders van een bedrijf.
Aandeelhouders willen (liefst) een maximaal rendement
over het door hun geïnvesteerde vermogen ontvangen. Een
tweede cluster bestaat uit consumenten, toeleveranciers,
medewerkers en de gemeenschap waar bedrijven deel van
uit maken. Deze stakeholders willen vooral dat een bedrijf
commitment ten opzichte van duurzame ontwikkeling laat
zien. De derde groep bestaat vooral uit overheden en niet-
gouvernementele organisaties (NGOs). Deze groep wil vooral
dat bedrijven hun legitimiteit aantonen en verwacht vooral
van bedrijven dat zij zich voegen naar de maatschappelijke
(en wettelijke) regels en gewoonten.
Als bedrijven zich niet voegen naar de eisen van aandeelhou-
ders, wordt het steeds moeilijker en duurder om kapitaal
aan te trekken. Als zij geen rekening houden met hun
klanten en medewerkers, staat het marktaandeel onder druk
en wordt het moeilijker om bekwaam, geschikt en gemoti-
veerd personeel aan te trekken. Wanneer bedrijven zich niet
voegen naar de maatschappelijke (en wettelijke) regels en
gewoonten kunnen NGOs de media en andere stakeholders
mobiliseren met het doel gewenst gedrag af te dwingen. Dit
kan gepaard gaan met een golf aan negatieve publiciteit en
dito consequenties voor de reputatie en marktwaarde. Wor-
den wettelijke regels overtreden dan kan het bedrijf boetes
tegemoet zien met alle gevolgen voor de winstgevendheid en
reputatie van dien.
Idealiter zou een bedrijf simultaan aan de verwachtingen
van alle drie clusters moeten voldoen. Dat is maatschappelijk
verantwoord ondernemen. In de praktijk betekent MVO dat
verwachtingen van stakeholders worden vertaald in verster-
king van de winstgevendheid en marktwaarde, een zichtbaar
commitment ten aanzien van duurzame ontwikkeling en
borging van de legitimiteit.
Richtlijnen
Maar wat verwachten stakeholders dan van bedrijven als het
gaat om maatschappelijk verantwoord ondernemen? Vol-
gens sommigen is deze vraag nauwelijks te beantwoorden,
omdat de mix van stakeholders en daarom de verwachtingen
waaraan bedrijven moeten voldoen per bedrijf verschillen.
Op zich lijkt dat aannemelijk, maar een dergelijk redenering
sluit uit dat er universele verwachtingen bestaan waarmee
elk bedrijf in principe geconfronteerd wordt. Momenteel
bestaat een keur aan richtlijnen waaraan verschillende
stakeholders hebben bijgedragen en waarin verwachtingen
staan opgetekend waaraan bedrijven behoren te voldoen.
Enkele van de belangrijkste initiatieven zijn ongetwijfeld de
rapportagerichtlijnen van het Global Reporting Initiative
(GRI) en de richtlijnen voor multinationale ondernemingen
van de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO). De GRI-richtlijnen zijn een multi-sta-
keholder initiatief, waarbij stakeholders van over de hele
wereld betrokken zijn, zoals maatschappelijke organisaties,
bedrijfstakorganisaties, beleggers, bedrijven, universiteiten,
etc. Door de GRI is een lijst met sociale, economische en
Waarom zouden bedrijven zich moeten bezighouden met maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
Egbert Dommerholt1
Vraag een ondernemer naar een omschrijving van het begrip maatschappelijk verantwoord onder-
nemen (MVO) en je loopt een gerede kans dat hij of zij het antwoord schuldig moet blijven. Anderen
zullen weten te vertellen dat het te maken heeft met de bijdrage van bedrijven aan een duurzame(re)
samenleving. Weer anderen zullen verwijzen naar de PPP-alliteratie: people, planet en profit. Dat wil
zeggen dat een bedrijf een balans moet zien te vinden tussen zijn sociale, milieu- en financiële
prestaties. Nog weer anderen zullen met weer een andere invulling komen. Nog moeilijker wordt het
om duurzaam ondernemen of maatschappelijke verantwoordelijkheid te verbinden met een concrete
bedrijfscontext. In de MVO literatuur is de situatie niet anders. Ook daar is de verwarring groot.
De schakering aan constructen van maatschappelijk verantwoord ondernemen is groot. Als meest
bekende kunnen worden genoemd corporate social responsibility, corporate social performance,
corporate citizenship, stakeholder dialogue, etc. Veel van deze constructen kennen hun eigen ‘tune’.
Voor andere geldt dat achter een bepaalde ‘tune’ meerdere constructen schuilgaan. Hetzelfde geldt
voor maatstaven van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ook hier treffen we een bonte
schakering aan.
1 Egbert Dommerholt is Voorzitter van de Kenniskring Duurzaam Ondernemen van de Chr. Hogeschool Windesheim, Postbus 10090, 8000 GB Zwolle,
[email protected]. Hij promoveerde op 30 september 2009 op het proefschrift getiteld: Corporate Sustainability Performance: Constructs,
Measures and Investors’ Responses. Dit artikel is gebaseerd op onderdelen van zijn proefschrift.
KLIMAAT EN DUURZAAMHEID/Egbert Dommerholt
milieu-indicatoren ontwikkeld die richting geven aan duur-
zaamheidrapportages van bedrijven. Momenteel maken meer
dan 100 bedrijven in 60 landen gebruik van deze richtlijnen.2
De OESO is een forum waarbinnen overheden van 30 markt-
economieën samenwerken om economische, sociale en
governance uitdagingen ten aanzien van globalisering het
hoofd te bieden. Deze richtlijnen reflecteren de waarden van
de deelnemende overheden.3
Naast de GRI- en OESO-richtlijnen bestaan momenteel tal
van andere richtlijnen, zoals de Caux Round Table Principles
for Business, de Standards of Corporate Social Responsibility van
het Social Venture Network, de Ceres Reporting Requirements
for Small Enterprises and Non-Profit-Organisations, de Global
Sullivan Principles of Social Responsibility, etc.
Door de onderwerpen die in deze richtlijnen aan de orde
komen te bundelen, krijgen we een beeld waar het bij MVO
om gaat. In mijn onderzoek heb ik 24 van deze richtlijnen
geanalyseerd, waarbij ik meer dan 200 onderwerpen heb
geïdentificeerd. Echter, niet alle onderwerpen zijn even
belangrijk. Om een idee te krijgen van de relevantie van
deze onderwerpen heb ik hieraan gewichten toegekend.
Deze gewichten zijn een afspiegeling van de aandacht die
aan deze onderwerpen in de onderzochte richtlijnen is
besteed. Een gevoeligheidsanalyse laat zien dat de aldus
ontstane gewichtsverdeling behoorlijk stabiel is. In bijgevoeg-
de tabel heb ik hoofdgroepen van onderwerpen en
hun gewichten weergegeven.
2 Voor meer informatie: zie www.globalreporting.org
3 Voor meer informatie: zie www.oecd.org
Opvallend is het accent op sociaal getinte onderwerpen.
Bijna 55 procent van de aandacht gaat uit naar dit type on-
derwerpen. Vooral aan medewerkers gerelateerde onderwer-
pen, zoals mensenrechten, diversiteit, beloning, gezondheid
en veiligheid vallen daarbij op.
Ruim 21 procent van de aandacht gaat uit naar milieuge-
relateerde onderwerpen, waarbij de focus vooral gericht is
op grondstoffen en emissies. Corporate governance getinte
onderwerpen komen op de derde plaats met een weging
van ruim 20 procent, waarbij het gaat om overstijgende
processen, managementsystemen, audits, verantwoordelijke
teams en compliance. Aan economische onderwerpen, zoals
marktwaarde en marktaandeel wordt gezien de weging van
in totaal nog geen 4 procent, het minste aandacht besteed.
Conclusie
In dit artikel staat maatschappelijk verantwoord ondernemen
centraal. Een begrip dat het best omschreven kan worden als:
prestaties van bedrijven ten aanzien van verwachtingen van
stakeholders bij te dragen aan een duurzame(re) samenleving.
MVO is gericht op het verbeteren van de finan-ciële prestaties,
het borgen van de maatschappelijke legitimiteit en het tonen
van commitment. Verwachtingen van stakeholders zijn
verwoord in tal van duurzaamheidrichtlijnen.
Deze richtlijnen zijn samengesteld door tal van maatschap-
pelijke organisaties, waarbij een grote variëteit aan stakehol-
ders is betrokken. Deze richtlijnen laten concreet zien om
welke onderwerpen het gaat in geval van maatschappelijk
verantwoord ondernemen. Opvallend daarbij is dat vooral
sociaal georiënteerde – vooral medewerkergerelateerde – on-
derwerpen domineren.
In mijn optiek is MVO niet gebaseerd op ethische overwegin-
gen van bedrijven. Het zijn vooral de ethische overwegingen
van stakeholders die bepalend zijn voor het (ethische) gedrag
van bedrijven. Maatschappelijk verantwoord gedrag wordt
vooral afgedwongen door de stakeholders van een bedrijf.
Dit is ook niet verwonderlijk, omdat een algemeen geac-
cepteerde basis voor een moreel of ethisch MVO domweg
ontbreekt.
In de praktijk is het aantal duurzaamheidrichtlijnen groter
dan het aantal van 22 dat ik in mijn onderzoek heb betrok-
ken. Om een nog nauwkeuriger beeld te krijgen van de
(relevantie van de) MVO-onderwerpen is het wenselijk dat
meer van deze richtlijnen worden geanalyseerd. Ook is het
wenselijk een verbijzondering naar bedrijfstakken te maken.
Ook hiervoor is nader onderzoek noodzakelijk.
DimensiesGovernance
Sociaal
Milieu
Economie
Weging3,011,12,71,7 3,026,97,46,912,30,90,1 3,61,72,90,84,20,92,34,9 1,70,21,9
HoofdgroepenOverstijgende doelen Overstijgende processenStakeholdersAandeelhouders Raad van BestuurMedewerkersKlantenZakenpartnersGemeenschapConcurrentenKapitaalverschaffers EmissiesLife-supportProducten en dienstenOnderzoek en ontwikkelingHulpbronnenTransport en materieelAfvalMilieu-impact Economische marktwaardeEconomische prestatie drijversExternaliteiten
2� vuurwerk #10 november2009 jaargang 5 vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5 2�
Maatschappelijk verantwoord gedrag wordt vooral afgedwongen door de stakeholders van een bedrijf
Klimaat- verandering en de binnenvaart
Olaf Jonkeren 1
De rivier de Rijn is een zeer belangrijke transportader voor in het achterland gelegen verladers die gebruik maken van de binnenvaart. Ongeveer 50% van alle bilaterale handel (gemeten in tonnen) tussen Nederland en Duitsland gaat per binnenvaartschip over de Rijn. Door aanhoudende droogte en hitte in de zomer van 2003 was de waterafvoer van de Rijn gedurende een lange periode extreem laag. Een periode met extreem lage waterstanden betekent dat de capaciteit van de binnenvaartvloot sterk wordt gereduceerd doordat schepen maar deels kunnen worden beladen.
In combinatie met een situatie van economische voorspoed, waarvan sprake was in 2003, werd de vraagaanbodverhouding volledig scheef getrokken met als gevolg (zeer) hoge prijzen voor transport per binnenvaartschip en welvaartsverliezen. Een droge zomer als in 2003 heeft onder de huidige klimaatomstandigheden een kans op herhaling van eens in de 10-20 jaar (Milieu- en Natuur Planbureau, 2005). In het meest extreme klimaatscenario van het KNMI is deze kans echter gelijk aan eens in de 2 jaar (KNMI, 2009). Het is dan ook waarschijnlijk dat welvaartsverliezen als gevolg van lage waterstanden vaker op gaan treden in de toekomst.
1 Olaf Jonkeren is onderzoeker bij de afdeling Ruimtelijke Economie, De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam, [email protected].
Zijn promotie vindt plaats op 29 oktober 2009.
KLIMAAT EN DUURZAAMHEID/Olaf Jonkeren
vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5 �1�0 vuurwerk #10 november2009 jaargang 5
�2 vuurwerk #7 mei 2008 jaargang 4 vuurwerk #7 mei 2008 jaargang 4 vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5 ���2 vuurwerk #10 november2009 jaargang 5
De rivier de Rijn ontspringt in de Alpen in Zwitserland en
mondt uit in de Noordzee bij Rotterdam. De Rijn heeft een
belangrijke economische functie en verbindt grote industri-
ele gebieden, zoals het Ruhrgebied in Duitsland en de haven
van Rotterdam, met elkaar. Figuur 1 laat het stroomgebied
van de Rijn zien.
Figuur 1: Het Rijnstroomgebied
Klimaatverandering
Als gevolg van klimaatverandering wordt verwacht dat bin-
nenvaartvervoerders op de Rijn vaker te maken krijgen met
hoge waterstanden in de winter en lage waterstanden in de
zomer en herfst. Over het algemeen leiden hoge waterstan-
den niet tot hinder voor de scheepvaart. In het enkele geval
dat dit wel zo is, en er een stremming in de vaarweg optreedt
(gemiddeld ongeveer 1 keer per jaar), zijn de gevolgen voor
verladers goed te overzien. De duur van een stremming blijft
in de meeste gevallen beperkt tot enkele (2 tot 4) dagen. De
aanwezige voorraad is dan meestal voldoende groot om zo’n
kortstondige onderbreking van de aanvoer op te vangen.
Lage waterstanden
De impact van lage waterstanden is groter omdat perioden
met lage waterstanden normaliter langer duren: vaak enkele
weken of soms zelf maanden. Door lage waterstanden kun-
nen binnenvaartschepen maar deels worden beladen. Er is
dan sprake van een cumulatie van het aanvoertekort en een
uitputting van de voorraden bij binnenvaartafhankelijke
bedrijven. Daarnaast stijgen de transportprijzen voor vervoer
per binnenvaart. Doordat de vraag naar vervoer per binnen-
vaartschip vrij inelastisch is (Jonkeren et al. 2007; 2009), en
het aanbod van vervoerscapaciteit gereduceerd wordt, obser-
veren we een sterke stijging van de transportprijs per ton in
perioden met lage waterstanden. Dit duidt op het ontstaan
van welvaartsverliezen.
De mate waarin binnenvaartverladers worden geconfronteerd
met een beperking in de aanvoer en hogere transportkosten
Lage waterstanden in de Rijn
is overigens afhankelijk van meerdere factoren. Bedrijven
met grote productie- en vervoersvolumes maken over het al-
gemeen gebruik van grote, en dus diepstekende binnenvaart-
schepen. Vooral de duwbakken, die bij volledige belading een
diepgang van 4,50 meter bereiken zijn kwetsbaar voor lage
waterstanden. Maar ook de route die moet worden afgelegd
per binnenvaartschip is van belang: een route in de boven-
loop van de Rijn is kwetsbaarder dan een route in de bene-
denloop omdat de rivier stroomopwaarts minder water bevat
dan stroomafwaarts. Het feit dat een bedrijf via kanalen kan
worden bereikt is ook niet altijd een garantie voor het ontwij-
ken van de gevolgen van lage waterstanden. Ook hier zullen
door capaciteitsschaarste in de gehele markt de transport-
kosten stijgen. Omdat het water in kanalen beter kan worden
vastgehouden dan in rivieren zijn diepgangproblemen (en
dus aanvoerproblemen) wel minder aan de orde.
Klimaatscenario’s
De mate waarin en frequentie waarmee bovenstaande
problemen in de toekomst zullen ontstaan is afhankelijk
van de mate waarin het klimaat verandert. Hierover bestaat
onzekerheid en om hiermee om te gaan heeft het KNMI
klimaatscenario’s ontwikkeld. Deze scenario’s staan
beschreven in Tabel 1.
Het label “G” staat voor gemiddeld en het label “W” voor
warm. De “p” geeft aan dat het scenario een sterke verande-
ring van windrichting inhoudt. Voor de binnenvaartsector
lijkt het klimaat in scenario’s G en W sterk op het huidige
klimaat. Mocht het klimaat in 2050 overeenkomen met een
van deze scenario’s dan zullen de laagwaterproblemen in
ongeveer dezelfde mate optreden als nu het geval is. Door
klimaatdeskundigen wordt gesteld dat het jaar 2003 ongeveer
representatief is voor een jaar in het Wp scenario. Dit is het
klimaatscenario waarin de gevolgen het meest extreem zijn.
Vanuit economisch oogpunt is het vooral interessant om te
kijken naar de grootte van het jaarlijkse welvaartsverlies in
het Wp klimaatscenario als gevolg van lage waterstanden in de
Rijn. Dit welvaartsverlies ontstaat doordat tijdens perioden van
lage waterstanden ongeveer dezelfde hoeveelheid goederen
wordt vervoerd als bij normale waterstanden maar dan wel
tegen een hogere prijs per ton. De schade die verladers onder-
vinden door het aanvoertekort en het eventueel herplannen
van transport en productie is buiten beschouwing gelaten. Het
welvaartsverlies omvat dus alleen de gestegen transportkosten.
Berekenen welvaartsverlies
Bij het berekenen van het welvaartsverlies zijn enkele aan-
names gedaan. Omdat de binnenvaartmarkt kenmerken van
een markt met volledige mededinging heeft, is aangenomen
dat deze marktvorm inderdaad van toepassing is op de bin-
nenvaartmarkt. Zo zijn er in de markt zeer veel vervoerders
die allemaal als price takers kunnen worden beschouwd.
Binnen de vervoerssegmenten (droge of natte bulk) is het pro-
ductaanbod homogeen en kunnen verladers vrij makkelijk
switchen van de ene naar de andere vervoerder. Op de korte
termijn, in tijden van lage waterstanden bijvoorbeeld, kun-
nen vervoerders wel enige positieve winsten behalen maar op
de lange duur zullen de economische winsten ongeveer gelijk
aan nul zijn.
Een andere aanname is die van een perfect elastisch aanbod.
Vanuit theoretisch oogpunt zullen tijdens perioden met lage
waterstanden de schepen die in de Rijn actief zijn hogere
winsten behalen. Maar omdat schepen zich vrij snel vanuit
Vooral de duwbakken, die bij volledige belading een diepgang van 4,50 meter bereiken zijn kwetsbaar voor lage waterstanden
> Promoties FEWEB• 11 juni, Promotie Saïd El Aoufi, titel proefschrift:
“Economic evaluation of information security”.
Promotoren: Prof.dr. A.A.I. Holtgrefe en Prof.dr. J.A. Oosterhaven.
• 2� juni, Promotie Luc Quadackers, titel proefschrift:
“A study of auditors’ skeptical characteristics and their
relationship to skeptical judgments and decisions”.
Promotor: Prof.dr. T.L.C.M. Groot
• � september, Promotie Virginie Dordonnat, titel
proefschrift: “State-space modelling for high frequency data.
Three applications to French national electricity load”.
Promotor: Prof.dr. S.J. Koopman.
• �0 september, Promotie Egbert Dommerholt, titel
proefschrift: “Corporate sustainability performance:
constructs, measures and investors’ responses”.
Promotor: Prof.dr. T.L.C.M. Groot.
• 2 oktober, Promotie Marius Rietdijk, titel proefschrift:
“Organisaties conditioneren. De invloed van beloning en
straf op werkprestaties”. Promotoren: Prof.dr. P.G.W. Jansen
en Prof.dr. T. Elfring.
• 2� oktober, Promotie Olaf Jonkeren, titel proefschrift:
“Adaption to climate change in inland waterway transport”.
Promotor: Prof.dr. P. Rietveld, copromotor: Dr. J. van Ommeren.
• 10 december, Promotie Sabine Go, titel proefschrift:
“Marine Insurance in the Netherlands 1600-1870, A comparative
institutional approach”. Promotoren: Prof.dr. K. Davids en
Prof.dr. B. Compaijen
• 1� december, Promotie Ilya Katsev, titel proefschrift:
“Solutions for Games with Restricted Cooperation”.
Promotor: Prof.dr. G. van der Laan.
NIEUWS/FEWEB
AGENDA
> Oraties en afscheidsredes FEWEB
• � mei, Oratie Dr. P.A. Gautier.
“Zoektheorie: de onzichtbare hand zichtbaar maken.”
Voor meer informatie zie p. 36 van dit blad.
• 1� juni, Afscheidsrede Prof.dr. D.J. Eppink.
“Passend strategisch denken. Over tegenstellingen in de
theorie en modieuze opvattingen in de praktijk”.
• 10 september, Oratie Dr. Menno Pradhan.
“Leren in ontwikkelingslanden”.
Voor meer informatie zie p.36 van dit blad.
• 1� oktober, Oratie Dr. Chris Elbers.
“Op zoek naar de juiste maat”.
Voor meer informatie zie p. 36 van dit blad.
vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5 ��
de ene naar de andere geografische markt kunnen bewegen
zullen de winsten snel weer verdwijnen.
Nu kunnen we het welvaartverlies als gevolg van lage water-
standen berekenen. Gegeven bovenstaande aannames bestaat
er geen producentensurplus en is het welvaartsverlies gelijk
aan de verkleining van het consumentensurplus. Het blijkt
dan dat in het jaar 2003 het welvaartsverlies voor de Rijn-
markt ongeveer € 230 miljoen bedraagt, wat neerkomt op
15% van de jaaromzet van de binnenvaartsector in die markt.
Omdat de herhalingstijd van het klimaat in 2003 eens in de
twee jaar is in het Wp scenario, is het verwachte jaarlijkse
welvaartsverlies rond 2050 in het Wp scenario gelijk aan het
gemiddelde van het welvaartsverlies in het jaar 2003 en het
welvaartsverlies in een jaar onder huidige klimaatomstandig-
heden (€ 70 miljoen) en bedraagt € 150 miljoen.
Beleids- en investeringsbeslissingen
De schatting van het welvaartsverlies kan worden gebruikt
bij het maken van beleids- en investeringsbeslissingen voor
wat betreft aanpassingen in de binnenvaart aan klimaatver-
andering. Het geschatte bedrag kan bijvoorbeeld van waarde
zijn bij het uitvoeren van een maatschappelijke kosten-ba-
tenanalyse (KBA). Een quick-scan KBA van een adaptatiemaat-
regel, als het plaatsen van stuwen in de Rijn, leert ons dat
zo’n maatregel waarschijnlijk niet economisch haalbaar is.
Aan het plaatsen van een stuwencomplex hangt een kosten-
plaatje van ongeveer € 1 miljard en alleen in het Nederlandse
gedeelte van de Rijn (de Waal) moeten dan al 3 tot 5 van zulke
complexen worden gebouwd. Het Duitse gedeelte van de Rijn
is aanzienlijk langer dan het Nederlandse traject. Het totale
aantal stuwcomplexen zal dus minimaal het dubbele zijn
van het aantal in Nederland. Het is dan ook aannemelijk dat
de som van de jaarlijkse kapitaal- en onderhoudskosten van
de stuwencomplexen meer zullen zijn dan de € 150 miljoen.
Indien rekening wordt gehouden met economische groei tot
2050 en indien de geleden schade bij verladers door versto-
ring van productie ook wordt meegenomen in de berekening
van het welvaartsverlies, zou de uitkomst van de KBA mis-
schien anders kunnen zijn.
Concluderend kunnen we stellen dat in het KNMI’06
klimaatscenario ‘Wp’ er een flink jaarlijks welvaartsverlies zal
optreden, helemaal als we meenemen dat dit welvaartsverlies
alleen de stijging in transportkosten vertegenwoordigt en an-
dere kosten voor verladers (zoals kosten van herplanning en
uitval van productie) buiten beschouwing laat. Desondanks is
het niet waarschijnlijk dat grote adaptatiemaatregelen, zoals
het plaatsen van stuwen, economisch haalbaar zijn.
Referenties
Milieu- en Natuur Planbureau (2005), Effecten van klimaat-
verandering in Nederland, Oktober 2005, MNP Bilthoven.
KNMI (2006), KNMI Climate Change Scenarios 2006 for the
Netherlands, KNMI Scientific Report WR 2006-01, De Bilt.
KNMI (2009), Risicosignalering droogte, KNMI Factsheet
Extreem Weer.
Jonkeren, O., P. Rietveld, & J. van Ommeren, (2007), Climate
change and inland waterway transport; welfare effects of
low water levels on the river Rhine, Journal of Transport
Economics and Policy, 41 (3), 387-411.
Jonkeren, O., B. Jourquin, & P. Rietveld, (2009), Modal-split
effects of climate change: The effect of low water levels on
the competitive position of inland waterway transport in
the River Rhine area, Transportation Research Part A, doi:
10.1016/j.tra.2009.01.004.
�� vuurwerk #10 november2009 jaargang 5
Dit is het klimaatscenario waarin de gevolgen het meest extreem zijn
vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5 ��
NIEUWS/Iris Vis invloedrijk supply chain-onderzoekerHet Tijdschrift Supply Chain Magazine heeft een overzicht gemaakt
van wereldwijde toponderzoekers op het gebied van de logistiek.
Dr. Iris Vis (Informatiekunde en Logistiek) eindigt daar op de 19e
plaats (wereldwijd). Het wetenschappelijk gewicht van de supply
chain onderzoekers is gemeten met behulp van een eigen gecreëerde
SCM h-index. De redactie van Supply Chain Magazine heeft hierbij
gekeken naar het aantal artikelen dat een wetenschapper op gebied
van supply chain management heeft gepubliceerd en het aantal keren
dat deze geciteerd worden in artikelen van anderen. In totaal legde de
redactie iets meer dan 160 wetenschappers, waarvan 110 Nederlandse,
langs deze meetlat. Bekijk de hele ranking op: www.scmonline.nl/
wetenschappers
Invoering wiskundetoetsFEWEB heeft in september naast de taaltoets ook een wiskundetoets
ingevoerd. “We hebben niet alleen te maken met studenten die het
Nederlands onvoldoende beheersen, ook wiskunde is een probleem”,
zegt Peter Sneep, portefeuillehouder onderwijs in het faculteitsbestuur.
“Wie de wiskundetoets niet haalt, kan extra colleges volgen om de
achterstand weg te werken, maar we gaan niet de eisen in het onderwijs
verlagen.” Ook gaat de faculteit in 2010 een bindend studieadvies invoe-
ren. “Ik denk niet dat je daarmee het rendement op zich verhoogt, maar
het effect is hopelijk wel dat studenten sneller beslissen iets anders te
gaan doen”, aldus Sneep. “Het liefst zie ik dat mensen die nauwelijks
studieresultaten halen al na de kerst al eieren voor hun geld kiezen.”
Sneep wijst er op dat deze problemen niet specifiek voor de opleiding
aan de VU gelden. “Aan de UvA is bij economie al een tijdje een bindend
studieadvies. Zo’n veertig procent van de eerstejaars
wordt daar weggestuurd. Dat zal aan de VU niet veel anders zijn”,
vreest Sneep.
Uitvinder World Wide Web krijgt eredoctoraatDe Vrije Universiteit Amsterdam heeft besloten een eredoctoraat
te verlenen aan Sir Timothy Berners-Lee. Hij heeft dit eredoctoraat
in ontvangst genomen op 20 oktober 2009, de 129e Dies Natalis
van de VU.
Karin Loos overleden
Met verslagenheid geven wij te kennen dat 8 oktober jl. Karin
Loos, studieadviseur aan onze faculteit, is overleden. Karin is in
2001 op onze faculteit gestart als secretaresse van de afdeling
Informatiekunde, Marketing en Logistiek. Anderhalf jaar later
maakte zij de overstap naar studieadviseur. Met haar werkstijl
- praktisch en oplossingsgericht - was zij daar goed op haar plaats.
Zij kon zich storten op vele veranderingen die toen speelden; de
overgang van doctoraalopleiding naar bachelor-masterstructuur
vroeg daarbij de meeste tijd. Waar zij vooral in uitblonk, was het
verzorgen van voorlichtings- en informatiebijeenkomsten voor
studenten. Zij is zesendertig jaar geworden.
Amsterdam Business Research Institute (ABRI-VU)In september is de Amsterdam Business Research Institute VU
(ABRI-VU) van start gegaan. Deze onderzoekschool in bedrijfskunde
biedt workshops en cursussen aan promovendi en heeft acht
onderzoeksprogramma’s:
- Accounting and Control
- Human Resource Management
- Information Systems for Organisational Networks
- Knowledge, Information, and Networks
- Distribution and Supply Chain Logistics
- Strategy, Organisation, and Entrepreneurship
- Marketing
- Operations Research
Meer informatie over ABRI vind je op de volgende website:
www.abri.vu.nl.
�� vuurwerk #10 november2009 jaargang 5
> Oraties
Zoektheorie: de onzichtbare hand zichtbaar maken
Oratie van Pieter Gautier ter gelegenheid van de aanvaarding
van het hoogleraarschap aan de Faculteit der Economische
Wetenschappen en Bedrijfskunde van de VU in Amsterdam,
� mei 200�
Zowel op de arbeidsmarkt als op de huwelijksmarkt zijn twee kanten
van de markt op zoek naar een lange termijn relatie en wordt bij elk
contact de afweging gemaakt: accepteren of doorzoeken. Doordat
de hoeveelheid contacten per tijdseenheid beperkt is kunnen
werkeloosheid en vacatures tegelijkertijd bestaan. In zijn oratie
‘Zoektheorie: De onzichtbare hand zichtbaar maken’ trekt prof.dr. P.A.
Gautier met behulp van de moderne arbeidsmarkttheorie een aantal
beleidslessen.
(1) Ontslagbescherming leidt er toe dat er te weinig mensen in nieuwe
innovatieve en risicovolle sectoren werken en te veel in veilige
sectoren.
(2) Participatie is te laag in Nederland. Er zijn mensen die nu besluiten
niet te participeren omdat de kosten niet opwegen tegen de baten
terwijl het uit sociaal oogpunt wel wenselijk is dat deze mensen
participeren.
(3) Door coördinatieproblemen kan de economie langdurig gevangen
blijven in een recessie. Als bedrijven kosten (businessplan, patent)
moeten maken voor ze een lening kunnen aanvragen bij de bank
en als het succes van de investeringen afhangt van het aantal
handelspartners in de markt bestaan er lage activiteitsevenwichten
waar niemand durft te investeren en banken niet uitlenen. Dit
rechtvaardigt in principe overheidsingrijpen.
(4) Verstoringen op de huizenmarkt zoals huursubsidies,
hypotheekrenteaftrek en sociale woningbouw verstoren niet alleen
de huizenmarkt maar ook de arbeids- en de huwelijksmarkt. Steden
zijn goede huwelijksmarkten en het is wenselijk dat nieuwe cohorten
singles gemakkelijk een woning in de stad kunnen vinden. Door
de verstoringen is het onmogelijk voor starters om een huis te
kopen, blijven gehuwden te lang in de stad wonen en wordt arbeid
immobiel.
Leren in ontwikkelingslanden
Oratie van Menno Pradhan ter gelegenheid van de aanvaarding
van het hoogleraarschap aan de Faculteit der Economische
Wetenschappen en Bedrijfskunde van de VU in Amsterdam,
10 september 200�
Het onderzoek naar de effectiviteit van beleid en projecten in
ontwikkelingslanden heeft de laatste jaren grote vooruitgang geboekt.
Een goede evaluatie vergelijkt de uitkomsten van beleidsalternatieven.
Dit soort studies zijn nu steeds meer voorhanden. Toch is het nog vaak
moeilijk voorbeelden aan te wijzen waarbij beleidsbeslissingen zijn
genomen op basis van impact evaluaties. In zijn oratie beargumenteert
prof.dr. M.P. Pradhan dat dit komt omdat vaak de verkeerde vragen
worden gesteld in impactevaluatie onderzoek.
Veel onderzoek vloeit voort uit projecten waar een evaluatie
component in is meegenomen. Er is daarom een te grote nadruk op
onderzoek dat projecten evalueert, in plaats van beleidsalternatieven.
Wetenschappelijk onderzoek, aan de andere kant, richt zich te vaak op
beperkte deelvragen van ontwikkeling. De mate waarin een duidelijke
hypothese kan worden geformuleerd en getest bepaalt de keuze van het
onderzoek, niet de relevantie voor ontwikkeling. Pradhan licht een en
ander toe met voorbeelden, ook uit eigen werk.
Mensen leren door nieuwe dingen uit te proberen, uitgaande van
hun ervaring. Impactevaluaties zouden in de toekomst meer op deze
wijze moeten worden geformuleerd. Fondsen voor onderzoek zouden
onderzoek moeten stimuleren naar alternatieven die beleidsmakers
overwegen. Onderzoekers zouden methodes moeten ontwikkelen
voor impact evaluaties van moeilijk te evalueren interventies zoals
bijvoorbeeld het effect van publieke goederen of van vraaggestuurde
projecten. Recentelijke ontwikkelingen geven hoop dat het vakgebied
zich in deze richting zal ontwikkelen. Pradhan hoopt dat hij via deze
leerstoel daar een bijdrage aan kan leveren.
Op zoek naar de juiste maat
Oratie van Chris Elbers ter gelegenheid van de aanvaarding
van het hoogleraarschap aan de Faculteit der Economische
Wetenschappen en Bedrijfskunde van de VU in Amsterdam,
1� oktober 200�
In zijn oratie gaat Chris Elbers ‘op zoek naar de juiste maat’ bij het
onderzoek in ontwikkelingslanden. Zulke maten, zoals statistieken
over armoede en ongelijkheid, zijn belangrijk voor het formuleren van
beleid en het aanbrengen van prioriteiten, maar ook voor het volgen van
ontwikkelingen. De millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties
zijn een goed voorbeeld: daarin hebben landen zich verplicht voor
het jaar 2015 humanitaire en sociaaleconomische doelstellingen voor
de wereld te bereiken. Een groot deel van die doelstellingen heeft een
ondubbelzinnige kwantitatieve formulering.
Elbers benadrukt dat de juiste maat een grondige theoretische en
empirische fundering dient te hebben. Hij zet zich echter af tegen de
neiging van sommige economen om op basis van louter theoretische
overwegingen conclusies te trekken die belangrijke beleidsrelevantie
hebben: empirisch onderzoek kan niet worden overgeslagen. In
zijn oratie worden enige voorbeelden besproken uit delen van de
ontwikkelingseconomie waarop Elbers zelf actief is. Daarbij komt
de grote ongelijkheid van welvaart in Zuid-Afrika ter sprake, in het
bijzonder het etnische profiel van ongelijkheid en de relatie tussen
ongelijkheid en persoonlijke veiligheid. Ook hier wordt benadrukt dat
de resultaten van empirisch onderzoek ten opzichte van theoretisch
onderzoek aanzienlijke meerwaarde hebben. Tot slot blikt Elbers vooruit
op de samenwerking met collega-economen in Zuid-Afrika.
�� vuurwerk #10 november2009 jaargang 5
Nieuw onderzoekscentrum voor verbetering bedrijfsvoering overheden: Het Zijlstra Center4 juni opende het Zijlstra Center voor Public Control en Governance
aan de Vrije Universiteit (VU) haar deuren. Minister-president Jan Peter
Balkenende heeft tijdens de opening een toespraak gehouden. Het
Zijlstra Center wil door middel van onderwijs en onderzoek bijdragen
aan de verbetering van de bedrijfsvoering van de overheid en het
maatschappelijk middenveld: zorg, onderwijs, volkshuisvesting en
welzijn.
Het Center wil met onderwijs en onderzoek een bijdrage leveren
aan het debat over de verbetering van de overheid en de non-
profitsectoren. Hoe verhoog je de kwaliteit van onderwijs? Hoe blijft de
zorg betaalbaar en toegankelijk? Hoe kan men woningbouwcorporaties
besturen zodat zij integere maatschappelijke ondernemingen zijn? Wat
voor eisen stellen deze doelstellingen aan de bedrijfsvoering van deze
organisaties en hoe wordt daar toezicht op gehouden? Hoe leggen
deze organisaties maatschappelijke verantwoording af over wat ze
doen?
Het onderzoek vindt plaats in opdracht. Zo ondersteunt het Center
de Commissie Monitoring Governance Woningbouwcorporaties die
meerjarig onderzoek doet naar ‘goed bestuur bij corporaties’ en zijn
er 22 scholen die zich afvragen hoe zij een brede maatschappelijke
opdracht kunnen organiseren en uitvoeren. Ook loopt er een
onderzoek bij grotere gemeenten in Nederland naar goede
voorbeelden van kengetallensturing: doelmatigheidsonderzoek. Het
gaat bij al deze onderzoeken om de vraag: hoe creëren instellingen
maatschappelijke meerwaarde? Hoe organiseer je dat en welke eisen
stelt dat aan de organisatie en de mensen.
Het Zijlstra Center is vernoemd naar Jelle Zijlstra, een van de pioniers
en oprichters van de Faculteit der Economische Wetenschappen en
Bedrijfskunde van de VU waarbinnen het Center is gepositioneerd.
Tijdens zijn ministerschappen van Economische Zaken en Financiën
van 1952 tot 1963 gaf hij inhoud aan zijn visie op de overheid in de
samenleving en de ontwikkelingen in de publieke sector: een matige,
betrouwbare overheid die haar publieke taken vervult in samenwerking
met markt en middelveld. Vanuit die visie wil de VU het Center verder
uitwerken.
Netspar ondersteunt pensioenonderzoek FEWEBNetspar ondersteunt het pensioenonderzoek van Maarten Lindeboom
(Economics) met 500 duizend euro.
Netspar, Network for Studies on Pensions, Aging and Retirement,
heeft besloten om vier wetenschappelijke onderzoeksprojecten te
subsidiëren die bijdragen aan het vinden van antwoorden op actuele
pensioenvragen. Van deze projecten worden er drie geleid door
wetenschappers van Nederlandse universiteiten en één door een
wetenschapper van een Amerikaanse universiteit. Zij ontvangen
bedragen variërend van 250 tot 750 duizend euro.
Netspar’s driejarige financiering maakt onderzoek mogelijk naar zeer
diverse actuele pensioenvragen. Eén project onderzoekt hoe goed
mensen financiële producten en de consequenties van keuzes in
pensioenproducten begrijpen. Twee projecten analyseren het belang
en de gevolgen van risicovol beleggen door pensioenfondsen en de
spanning tussen kortetermijnrisico’s en langetermijnbeleid. Het vierde
project bestudeert de pensioneringsbeslissing en de relatie tussen
gezondheid en inkomen gedurende het hele leven. Alle projecten
omvatten zowel wetenschappelijk onderzoek als kennisuitwisseling
met studenten en met de pensioensector.
De invulling van deze projecten is zorgvuldig afgestemd met
de partners en sponsoren van Netspar uit de pensioen- en
verzekeringssector. Ook gedurende de looptijd van de projecten blijven
zij nauw betrokken. Het stimuleren van de kennisuitwisseling tussen
wetenschappers en de sector is één van de centrale doelstellingen van
Netspar.
In dIt nummer: Thema klImaat en duurzaamheId
Redactioneel 3
OverzichtFEWEB 4
OverzichtopleidingenFEWEB 5
Klimaatbeleidtussenretoriekenrealiteit 6
Vreedzaamenduurzaam:waterbeheer 10
inhetJordaanBekken
InterviewmetHenriettePrast 16
ColumnMarjanHofkes 19
Hetbelangvaninvestereninbedrijfstrategieën20
voorduurzaamheid
MaatschappelijkVerantwoordOndernemen 26
Klimaatveranderingendebinnenvaart 30
Agenda 35
Oraties 36
NieuwsFEWEB 37
Prijzenenawards 39
PostgraduateSchool 40
VOlGend nummer
De volgende Vuurwerk verschijnt
in mei 2010.
klimaatbeleid tussen retoriek en realiteit
/ pagina 6
COlOFOn
Vijfde jaargang, nr. 10, november 2009
Vuurwerk is het relatiemagazine van de
Faculteit der Economische Wetenschappen
en Bedrijfskunde (FEWEB).
Redactie
Frans Snijders, Marije Tolsma, Ina Putter,
Henri de Groot
Adres
Faculteitsbureau FEWEB,
De Boelelaan 1105, 1081 HV Amsterdam
[email protected], (020) 598 61 57
Ontwerp en opmaak
Room for ID’s, Nieuwegein
Druk
Drukkerij Damen, Werkendam
Fotografie
FEWEB, Room for ID’s
Oplage
Vuurwerk verschijnt twee keer per jaar
in een oplage van 7.000 exemplaren.
Klimaatverandering en de binnenvaart
/ pagina 30
2 vuurwerk #10 november2009 jaargang 5
Het belang van investeren
in bedrijfstrategieën voor
duurzaamheid
/ pagina 20
vuurwerk #10 november 2009 jaargang 5 39
Prijzen en awardsHenri Dekker wint Best Early Career Researcher Award
Professor Henri Dekker (accounting) heeft de prijs gewonnen voor ‘best
early career researcher’ in management accounting.
De prijs wordt jaarlijks uitgereikt door de American Accounting
Association (AAA) aan diegene die binnen vijf jaar na zijn promotie het
beste onderzoeksoeuvre op het gebied van management accounting
heeft opgebouwd.
Eric Pels en Erik Verhoef
ontvangen “Highly Cited Author Award”
Prof. dr. E.T. Verhoef en dr. A.J.H. Pels van de afdeling Ruimtelijke
Economie ontvangen deze award van het Journal of Urban Economics
voor het artikel “The economics of airport congestion pricing”. Dit
artikel is één van de 10 meest geciteerde papers uit het Journal of
Urban Economics in de periode 2004-2008.
Top Paper Award voor Alexander Schouten
Dr. Alexander Schouten (Informatiekunde en Logistiek) en Marjolijn
Antheunis (UvA) hebben de top-paper award gewonnen op de 2009
International Communication Association Conference in Chicago.
De titel van de paper was ‘Intervening Processes between Computer-
Mediated Communication and Interpersonal Attraction: An Experimental
Comparison’.
Lifetime Achievement Award voor Prof.dr. H.J. Scholten
GIS-pionier Henk Scholten (Ruimtelijke
Economie) heeft de ESRI Lifetime
Achievement Award gewonnen.
Hij ontvangt deze prijs voor zijn
belangrijke bijdrage aan de wetenschap
van de ruimtelijke informatica en de
ontwikkeling van geo-informatiesystemen
(GIS). De award is een initiatief van ESRI
en wordt gezien als de belangrijkste
award die wereldwijd in deze sector wordt
uitgeloofd. Prof.dr. Henk Scholten ontving de award op 13 juli tijdens
de ESRI User Conference in San Diego uit handen van ESRI-president
Jack Dangermond. Het is de eerste keer dat een Nederlander deze
Award krijgt.
Mozaïekbeurs voor twee FEWEB-afgestudeerden
Chen Fliesher (Economics and Business Administration) en Raphie
Hayat (Economics) ontvangen van NWO een subsidie uit het programma
Mozaïek.
De wetenschappers in de dop kunnen met deze subsidie vier jaar
lang een promotieonderzoek uitvoeren. Chen Fliesher en Raphie
Hayat ontvangen elk 200.000 euro voor een promotieonderzoek. In
oktober werden de oorkondes feestelijk uitgereikt aan de totaal twintig
Mozaïekwinnaars.
Met Mozaïek wil NWO meer afgestudeerden uit minderheidsgroepen
laten instromen in de wetenschap. NWO hoopt dat de succesvolle
kandidaten ook op de lange termijn actief zullen blijven in de
Nederlandse wetenschap en dat ze daar een voorbeeldfunctie zullen
vervullen.
Het promotieonderzoek van Chen Fliesher (M&O) zal gaan over “How
can organizations benefit from employees’ career investments?” Hoe
en onder welke condities kunnen werknemers bijdragen aan hun
werkgevende organisaties door te investeren in het ontwikkelen
van hun carrière? De resultaten van het onderzoek zullen nieuwe
alternatieven bieden voor de traditionele loopbaanactiviteiten in de
publieke en private sector.
Het promotieonderzoek van Raphie Hayat (Economics) zal gaan over
“Islamic Investments: Are the Prophet’s ways profitable?” Met een
gemiddelde groei van 15% per jaar is Islamitisch investeren een van de
snelst groeiende niches in de financiële markt. Deze studie onderzoekt
wat de voordelen en risico’s van deze investeringen zijn.