FEX | Zorg | 130926 | Scheiden van wonen en zorg | Presentatie | Mieke Ockhuizen
Beleidsnotitie bijdrage aan de combinatie Wonen en Zorg bijdrage aan de... · Het streven is er op...
Click here to load reader
Transcript of Beleidsnotitie bijdrage aan de combinatie Wonen en Zorg bijdrage aan de... · Het streven is er op...
Beleidsnotitie bijdrage aan de combinatie Wonen en Zorg (Prestatieveld 6 uit het BBSH)
Voorwoord
Het bouwen van woningen en dan met name voor de verkoop was tot 2008 een lucratieve
aangelegenheid. Rendement was gewaarborgd en in financiële zin waren er weinig tot geen
risico’s. Nu wij sinds een aantal jaren te maken hebben met zowel een financiële- als een
vastgoedcrisis is (snelle) verkoop van zowel nieuwbouw als bestaande bouw niet meer
vanzelfsprekend. De problematiek in de vastgoedmarkt beperkt zich echter niet alleen tot
koopwoningen. Ook in de huursector en dan met name in specifieke delen hiervan is het
oppassen geblazen.
Tot dusver kon bij de bouw van ‘gewone woningen’ geanticipeerd worden op een
toekomstige waardestijging. Dit laatste is nu vooralsnog erg onzeker. Bij zorgvastgoed is
een dergelijke toekomstige waardestijging uitgesloten. De praktijk heeft uitgewezen dat
zorgvastgoed na 20 tot 30 jaar verouderd is. Dat is op zich niet onoverkomelijk als de
exploitatieperiode daar ook op afgestemd is. Daar zit nu echter het risico.. Bij dergelijk
vastgoed wordt meestal gerekend met een exploitatieperiode van 50 jaar. Dat verklaart
ook waarom zorgorganisaties en woningcorporaties, die zich gespecialiseerd hebben in
zorgvastgoed, te maken hebben met een fors boekwaarde probleem. Kortom: er is sprake
van een hoge boekwaarde terwijl het vastgoed eigenlijk gesloopt moet worden. Eén van de
oplossingen zou kunnen zijn het realiseren van flexibel vastgoed. Dit houdt in dat
herbestemming tegen aanvaardbare kosten mogelijk moet zijn. Maar wie kan er 20 jaar
vooruit kijken? Kan er dan binnen de dan bestaande bouwregels wel herbestemd worden?
Is flexibel bouwen wel zo flexibel? Kortom: redenen genoeg om zorgvastgoed eens tegen
het licht te houden.
Door de bezuinigingen bij de Rijksoverheid en dan met name op de AWBZ is het realiseren
van zorgvastgoed voor specifieke doelgroepen inmiddels een risicovolle activiteit
geworden. Bezuinigen binnen de AWBZ zullen onder andere hun beslag krijgen door met
name de verblijfsfunctie (scheiden van Wonen en Zorg) uit de vergoedingen voor de
diverse ZZP’s1 te halen. Met verblijfsfunctie wordt in dit verband de wooncomponent
bedoeld.
Deze notitie moet gezien worden in het kader van het uitwerken van de zes
prestatievelden zoals die in het Besluit Beheer Sociale Huursector zijn benoemd. Zie voor
de zes prestatievelden bijlage I.
In dit geval gaat het om het prestatieveld ‘bijdragen aan de combinatie van zorg en
wonen’. Eerder verscheen de notitie ‘Leefbaarheid’ met als ondertitel ‘dicht bij huis ’. Die
notitie heeft betrekking op het prestatieveld ‘bevorderen van de leefbaarheid in wijken en
buurten’.
1 ZZP’s = zorgzwaartepakketten
1. Inleiding
In de AedesCode is duidelijk weergegeven waar corporaties heden ten dage voor staan: “In
het besef dat een thuis meer is dan een huis: de buren, een schone, veilige woonomgeving
en andere voorzieningen", doen corporaties alles wat in hun vermogen ligt om samen met
mensen die voor wonen een beroep op hen doen, goed wonen waar te maken. Dus voor
mensen met lage inkomens, die vooral goed en betaalbaar willen wonen. Voor mensen op
leeftijd, die zo lang mogelijk zelfstandig willen wonen. Voor mensen die voor het eerst een
woning zoeken, die niet jaren willen wachten. Voor mensen met psychische en fysieke
problemen, die volwaardig willen wonen.
Tot dusver werd door belanghouders klakkeloos aangenomen dat woningcorporaties, naast
de realisatie van ‘normale’ huurwoningen, ook investeren in zogenoemd maatschappelijk
vastgoed, waaronder zorgvastgoed. In dit verband wordt daaronder verstaan de bouw van
woonruimte plus bijbehorende voorzieningen voor specifieke doelgroepen in een
intramurale omgeving. Als voorbeeld hierbij moge dienen de 12 zorgplaatsen met
bijbehorende voorzieningen voor dementerenden in het dorp Elst. Kortom: woonruimte die
niet of alleen tegen hoge kosten omgebouwd kan worden voor een andere doelgroep.
Dit soort zorgvastgoed werd/wordt verhuurd aan zorgorganisaties. Algemeen werd tot nu
toe aangenomen dat aan het einde van de huurovereenkomst de zorgorganisatie deze, na
een facelift van het gehuurde, wel zou voortzetten. Dit laatste is inmiddels voor de
toekomst uiterst onzeker geworden want het wordt menens met het scheiden van wonen
en zorg.
De rol die corporaties in de wereld van het vastgoed hebben is in drie onderdelen te
splitsen, namelijk werkzaamheden waarop de corporatie:
a. actief ‘MOET’ zijn.
b. actief ‘KAN’ zijn.
c. ‘OVERWEEGT’ actief te zijn.
Ad. a.
Corporaties zijn er primair om te voorzien in de huisvesting van mensen met een lager
inkomen (de doelgroep). Het gaat hierbij om het bouwen en verhuren c.q. verkopen van
sociale huur- en koopwoningen. Dit is de primaire rol van corporaties die ‘moet’. Het
onvoldoende presteren op dit onderdeel, betekent dat de corporatie wat uit te leggen
heeft.
Ad. b.
Investeren in de woonomgeving en in maatschappelijk-vastgoed.
Woningen staan in een woon- en leefomgeving. Dat maakt dat de corporatie kan kiezen of
zij ook investeert in de woonomgeving. Het beleid van de RWs op dit punt is vastgelegd in
de notie ‘Leefbaarheid, dicht bij huis’. In die notitie betreft het prestatieveld 5 uit het
BBSH.
Daarnaast is er maatschappelijk vastgoed, zoals scholen en zorggebouwen. Ook die
kunnen in relatie worden gezien met het woningbezit en de woonomgeving van dat bezit.
Kenmerkend is dat de woning niet de primaire drager is voor het handelen van de
corporatie, maar dat sprake is van een indirecte drager (het kan belangrijk zijn
voor de klanten en de woningen van de corporatie).
Bij de invulling van deze rol, is wederkerigheid belangrijk. Deze wederkerigheid vloeit
voort uit een lange termijn relatie en krijgt invulling doordat de gemeente of andere
instellingen er ook iets tegenover stellen. De corporatie begeeft zich op het terrein waar
(met name) de gemeenten, zorginstellingen en/of andere maatschappelijke ondernemingen
hun primaire verantwoordelijkheden hebben.
Als een corporatie op dit terrein actief wil zijn dan zal uitgelegd moeten worden waarom
dat het geval is. Andersom geldt, dat ook niet actief zijn om uitleg vraagt.
Ad. c.
Het gaat hier om investeren in sociale- en economische ontwikkelingen van wijken en
buurten. De relatie met het wonen is hier veelal ‘dun’. Dit onderdeel wordt in deze notitie
verder buiten beschouwing gelaten omdat dit soort problemen zich hoofdzakelijk afspelen
in stedelijk en grootstedelijke gebieden. De gemeente Rhenen behoort tot de niet of weinig
stedelijke gebieden in Nederland.
In deze nu voorliggende notitie zoomen wij in op het genoemde onder punt b. Uitgelegd
wordt waarom de RWs (voorlopig) niet meer actief wil zijn op dit onderdeel. Het betreft
dan met name de ontwikkeling van vastgoed waarbij de primaire verantwoordelijkheid bij
zorginstellingen ligt.
Daarnaast wordt in deze notitie aan zorgorganisaties de mogelijkheid geboden om voor het
verlenen van zorg in brede zin gebruik te maken van het vastgoed van de RWs. Dat laatste
zal dan wel gepaard moeten gaan met een omslag in het denken over vastgoed bij
zorgorganisaties.
2. Visie wonen en zorg van het ministerie van VWS
In de programma brief van juni 2011 heeft het ministerie van VWS het beleid inzake
langdurige zorg bekend gemaakt.
‘Overeenkomstig het Regeer- en Gedoogakkoord, worden in de langdurige zorg wonen en
zorg gescheiden. Dit houdt in dat cliënten zelf de betaling van hun woonlasten (huur)
regelen. Bewoners van instellingen krijgen hierdoor meer keuzevrijheid en zorginstellingen
zullen zich beter gaan richten op de woonwensen van cliënten door meerdere
huisvestingsvarianten aan te bieden.
Mensen met een zorgvraag die ervoor kiezen zelfstandig thuis te blijven wonen worden
beter gefaciliteerd. Het kabinet zet daartoe in op betere basiszorg dicht bij huis.
Het streven is er op gericht om per 1 januari 2014 te starten met het scheiden van wonen
en zorg voor de lichtere ZZP’s1. Daarbij wordt in ieder geval gedacht aan de ZZP’s1 VV2 1
en 2. Waar mogelijk zal deze scheiding op dat moment ook voor bijvoorbeeld de ZZP’s1 VV2
3 en 4 worden doorgevoerd. Via de weg van geleidelijkheid zal in de jaren daarna het
scheiden van wonen en zorg over de hele linie, ook voor de hogere ZZP’s1, worden
doorgevoerd’.
Kortom: (Alle mooie woorden van het ministerie van VWS ten spijt) is de doelstelling
simpelweg een forse bezuiniging binnen de AWBZ.
3. Risico’s bij het realiseren van zorgvastgoed
Bij zorgvastgoed bestaat de woonfunctie uit onzelfstandige wooneenheden variërend van
circa 25 m2 tot circa 45 m2. In de Tabakshof in Elst en De Tollekamp in Rhenen is dit in de
praktijk te zien. Als deze eenheden rechtstreeks aan de gebruikers verhuurd moeten
worden dan is voor het bepalen van de huurprijs het woningwaarderingsstelsel voor
onzelfstandige eenheden van toepassing. Vraag hierbij is dan: wie betaalt de investering in
alle bijkomende voorzieningen die tot het zorgvastgoed behoren? Voor een deel kan dit
misschien ondergebracht worden in de regeling zorginfrastructuur, maar de vraag hier is
dan: Hoe lang bestaat die regeling nog?
Omdat zorginstellingen niet langer gegarandeerd zijn van een vergoeding van de
investeringslasten op basis van nacalculatie door het Rijk zijn zij niet (meer) bereid om
langlopende huurovereenkomsten af te sluiten. Daarnaast kan de vraag gesteld worden
wat de waarde van een langlopend huurcontract is.
2 VV = verpleging en verzorging
Faillissementen zijn ook in de zorgsector niet uitgesloten (Het faillissement van de
Zonnehuizengroep is hier een voorbeeld van). Dit heeft zijn weerslag op het risicoprofiel
van te realiseren zorgvastgoed.
Bij het realiseren van vastgoed is in de sector woningcorporaties een exploitatieperiode
van 50 jaar gebruikelijk.
Bij de beoordeling van een bouwplan moet voor de exploitatie worden gekeken naar de
locatie en flexibiliteit in de vorm van eventuele herbestemming naar bijvoorbeeld ‘gewoon’
wonen.
Als bij realisatie van zorgvastgoed daar een huurcontract voor 10 of hooguit 15 jaar
tegenover staat dan is het financiële risico voor een woningcorporatie (te) groot, tenzij de
zorgorganisatie bereid is een kostendekkende huurprijs te betalen. Bij het berekenen van
de kostendekkende huurprijs spelen onder andere de volgende factoren een rol:
Stichtingskosten zorgvastgoed
Looptijd huurovereenkomst met zorgverlener
Rendement op zorgvastgoed
Huurprijs zorgvastgoed
Investering in verband met herbestemming
Rendement na herbestemming
Huurprijs na herbestemming
De afslag die RWs op het rendement wenst te doen na herbestemming
Exploitatieperiode na herbestemming
Vragen die dan een rol gaan spelen zijn:
Is het gebouw vanuit het ontwerp bezien te bestemmen voor een andere doelgroep?
Is de gemeente bereid mee te werken aan die bestemmingswijziging of moet in het
voortraject de gemeente het bestemmingsplan al zo inrichten dat meerdere
bestemmingen mogelijk zijn? Wat zijn daar de consequenties van als de te verkopen
grond eigendom van de gemeente is?
Kan die bestemming gerealiseerd worden met de dan geldende bouwregels?
Hoe hoog zijn de kosten van die bestemmingswijziging?
Wie betaalt de kosten van die bestemmingswijziging?
Het geheel leidt, dat is inmiddels uit berekeningen wel gebleken, tot een huurprijs die een
zorgorganisatie niet kan of wil betalen. Dat betekent dat het volledige financiële risico bij
de woningcorporatie komt te liggen. Al geruime tijd geleden merkte de voorzitter van
Aedes in dit kader op dat corporaties ‘wel goed waren maar niet gek’.
Een ander risicofacet is dat zorgorganisaties meestal een fors eisen en wensen pakket ,
lees vierkante meters, hebben. Dit, terwijl het voor de instellingen (zowel zorginstelling als
corporatie) meer dan ooit van belang is dat de vierkante meters zeer efficiënt worden
benut. De vergoeding die zorginstellingen als NHC3 krijgen is gebaseerd op een programma
van eisen dat stamt uit 2008. Gevolg hiervan is dat aanvullende eisen of wijziging van
inzicht(en) sinds 2008 niet meer in de huisvestingsvergoeding aan de zorgorganisatie zijn
opgenomen terwijl de zorgorganisaties die (meestal meer kostende) wijzigingen wel in een
nieuw te realiseren zorggebouw opgenomen willen hebben.
Kortom: genoeg aandachtspunten om bij stil te staan in het kader van risicobeheersing.
4. Regelgeving vanuit het BBSH (Besluit Beheer Sociale Huursector)
Vanuit het BBSH staan corporaties voor de huisvesting van degenen die hierin niet zelf
kunnen voorzien. Daarbij hoort de huisvesting van specifieke doelgroepen, die als gevolg
van leeftijd en/of gezondheid met beperkingen te kampen hebben.
3 NHC = Normatieve huisvestingscomponent
In het BBSH is uiteraard niet omschreven hoe de huisvesting van specifieke doelgroepen
moet plaatsvinden. Tot dusver werd het algemeen aanvaardbaar gevonden dat corporaties
in samenwerking met zorgorganisaties specifieke woon-zorgcomplexen realiseren.
Het realiseren van dergelijke complexen voor ouderen en mensen met een
functiebeperking kost, door de specifieke kwaliteitseisen waaraan deze woningen moeten
voldoen, extra geld.
Dit blijkt onder andere uit een rapportage van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting
(Sectorbeeld realisaties woningcorporaties 2010). De praktijk wijst uit dat de kosten voor
het realiseren van dergelijke woningen ca. 15 à 20 % boven de normale stichtingskosten
liggen.
Naast de hogere investeringskosten gaat het over het algemeen om complexen die geen of
weinig marktpotentie hebben. Zodra de zorgorganisatie als huurder vertrekt moet de
corporatie maar zien of zij er nog wat van kan maken dat ook nog in de markt
gewaardeerd wordt. Als die mogelijkheid er al is dan gaat dat meestal gepaard met een
forse investering.
Tegelijkertijd echter staat de investeringscapaciteit van corporaties in toenemende mate
onder druk, onder andere als gevolg van (voorgenomen en reeds genomen)
overheidsmaatregelen. Ik noem in dit verband de aangekondigde heffing als bijdrage aan
de huurtoeslag. Die maatregelen leiden tot een verdere stagnatie van investeringen.
In bijlage I treft u aan hoe in het BBSH het gebied van de volkshuisvesting wordt
omschreven.
5. Beleidsontwikkeling binnen de RWs
We leven in een snel veranderende wereld waarin veel zaken vluchtig zijn. Vastgoed is dat
niet. Wat we nu bouwen moet over twintig jaar nog voldoen aan de eisen die dan gesteld
worden. Dat vraagt om visie en vooruitstrevend bouwen, onderhouden en ontwikkelen.
Sinds april 2011 werkt de RWs met een financieel toetsingskader voor nieuwbouw en
herstructurering. Op zich is dat prima maar daarmee is het te voeren beleid niet af. Het
beoordelen van te ontwikkelen vastgoed is immers niet alleen een financiële afweging. Als
corporatie zullen wij duidelijk moeten maken waarop wij aanspreekbaar zijn en waarop
niet. Dit betekent in ieder geval dat wij niet alles bouwen c.q. in eigendom gaan verwerven
wat overheden en of ontwikkelaars graag bij ons willen onderbrengen. Vooral die laatste
zullen graag de moeilijk afzetbare producten verkopen aan een woningcorporatie.
De vraag moet beantwoord worden of wij ons als woningcorporatie ‘breed of smal’ met
vastgoed willen bezighouden. Belangrijk hierbij is om scherp te hebben dat de
corebusiness van een woningcorporatie is het bouwen, verhuren en beheren van woningen
voor degenen die zelfstandig niet in staat zijn om in hun huisvesting te voorzien.
Met name daarom is het wenselijk om beleid te formuleren voor wie of wat de RWs bouwt.
Dit beleid moet uiteraard niet zodanig statisch zijn dat afwijkingen onder geen beding
mogelijk zijn. Maar als er wordt afgeweken dan is dat een heel bewuste keuze.
Gelet op de voortgaande vergrijzing zal de focus ook de komende jaren moeten liggen op
het realiseren van woningen waar ook zorg geleverd kan worden. Dit kan zowel in de
nieuwbouw als bij herstructurering. Hierbij moet aangetekend worden dat substantiële
uitbreiding van het aantal sociale huurwoningen in de gemeente Rhenen niet direct
noodzakelijk is. De kernvoorraad is naar onze mening voldoende. Dat is bevestigd in de
meest recente woningmarktanalyse. Alleen de verdeling over de woningtypes is gelet op de
huishoudensprognoses onevenwichtig. Daarnaast moet in de herstructurering uiteraard ook
rekening gehouden worden met zittende bewoners die niet allemaal op een zorgwoning
zitten te wachten.
Ontwikkeling aantal huishoudens in de gemeente Rhenen volgens de Primos prognose
Vooralsnog zal bij nieuwbouw en herstructurering vooral toegewerkt moeten worden naar
de bouw van multifunctionele woningen waar zorg geleverd kan worden. Bij dit laatste
moet onder andere rekening gehouden worden met vereiste draaicirkels in de diverse
ruimten, de mogelijkheid tot het stallen van een scootmobiel en andere voorschriften uit
de WMO4.
6. Conclusie
De grote risico’s die in de huidige markt verbonden zijn aan het ontwikkelen van
zorgvastgoed (intramuraal) voor specifieke doelgroepen maakt dat de RWs in principe niet
meer bereid is dergelijk vastgoed te ontwikkelen.
Indien zorgverleners bereid zijn om voor de volle exploitatieperiode een huurcontract af te
sluiten en een kostendekkende huur te betalen dan kan mogelijk van dit beleidsstandpunt
worden afgeweken.
Een handreiking die aan zorgverleners kan worden gedaan is dat de RWs:
1. a. Bereid is ten behoeve van de zorgsector ‘gewone woningen’ te ontwikkelen en te
realiseren tegen een huurprijs die ook bij individuele verhuur wordt gevraagd;
b. Bereid is toe te staan dat die woningen bedoeld onder a door de zorgorganisatie,
binnen het bestaande casco, voor eigen rekening en risico kunnen worden
omgebouwd tot zorgwoningen voor meerdere personen. Aan het einde van de
huurovereenkomst brengt de zorgorganisatie de woning of woningen weer in oude
staat terug.
2. Het zorgvastgoed ontwikkelt en laat bouwen en daarna turnkey in eigendom
overdraagt aan de zorgleverancier.
De hiervoor genoemde beleidslijn legt het risico voor de exploitatie van specifieke
zorgwoningen bij de partij waar dat thuishoort, namelijk de zorgorganisatie.
4 Wet Maatschappelijke Ondersteuning
Jaar t/m 24 jaar 25 t/m 44 jaar 45 t/m 54 jaar v/a 55 jaar Totaal
2012 241 2.188 1.572 3.621 7.622
2015 259 2.064 1.572 3.819 7.714
2020 300 1.905 1.548 4.099 7.852
2025 328 1.906 1.341 4.423 7.998
2030 291 2.006 1.184 4.645 8.126
2035 299 2.078 1.178 4.687 8.242
2040 278 2.176 1.223 4.662 8.339