Bachelor Scriptie Niels Honders

30
Universiteit Leiden Van politieke wens naar efficiënte flop Onderzoek naar intergemeentelijke samenwerking en de invloed hiervan op de efficiëntie van gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen Student: Niels Honders Studentnummer: s1277901 Opleiding: Bestuurskunde (EBM) Datum: 18-5-2015 Begeleider: Petra van den Bekerom

Transcript of Bachelor Scriptie Niels Honders

Page 1: Bachelor Scriptie Niels Honders

Universiteit Leiden

Van politieke wens naar efficiënte flop

Onderzoek naar intergemeentelijke samenwerking en de invloed hiervan op de

efficiëntie van gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen

Student: Niels Honders

Studentnummer: s1277901

Opleiding: Bestuurskunde (EBM)

Datum: 18-5-2015

Begeleider: Petra van den Bekerom

Page 2: Bachelor Scriptie Niels Honders

2

Voorwoord

Beste lezer,

Voor u ligt mijn bachelor scriptie die ik als afsluiting van de bachelor Bestuurskunde aan de Universiteit

Leiden heb geschreven. Het volgen van de Bachelor waren voor mij drie leerzame, maar vooral leuke

jaren, waar ik mezelf verder heb kunnen ontwikkelen en nieuwe vriendschappen heb opgedaan.

Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in het onderzoek dat nu voor u ligt. Uiteraard was dit onderzoek was

niet tot stand gekomen zonder de hulp en steun van vrienden en familie. Ik wil in het bijzonder Petra van

den Bekerom bedanken voor de goede begeleiding tijdens het schrijven van deze scriptie. Verder wil ik

mijn vader, Gerton Hoogerwaard, Maurits Meerkerk, Laurens Meerkerk, Souhail Ftiah en Jeroen

Nederpelt bedanken voor het kritisch lezen van dit onderzoek en hun heldere feedback. Ik hoop dat u als

lezer veel van dit onderzoek zal opsteken en het u een kritische blik geeft op intergemeentelijke

samenwerkingsverbanden.Verder rest mij niet anders dan u veel leesplezier te wensen.

Niels Honders

Katwijk,17 mei 2015

Scientiae Caput Reverentia Est Dei

Page 3: Bachelor Scriptie Niels Honders

3

Inhoudsopgave Samenvatting ................................................................................................................................ 4

1.Inleiding .................................................................................................................................... 5

1.1 Leeswijzer ........................................................................................................................... 6

1.2 Wetenschappelijke relevantie........................................................................................................6

1.3 Maatschappelijke relevantie .................................................................................................. 7

1.4 Achtergrond ........................................................................................................................ 7

2. Theoretisch kader en hypothesen. ............................................................................................... 9

3. Methodologisch kader.......................................................................................................... …..13

3.1Eenheid van analyse................................................................................................... ..................13

3.2 Operationalisering...............................................................................................................13

3.3 Conceptueel model .............................................................................................................15

3.4 Betrouwbaarheid en validiteit ..............................................................................................15

4. Analyse resultaten. ...................................................................................................................16

4.1 Vergelijking gemeenten die wel en niet samenwerken................................................................17

4.2 Regressieanalyse aanwezigheid samenwerkingsverband ........................................................18

4.3 Regressieanalyse duur en grootte samenwerkingsverband......................................................20

4.4 Regressieanalyse interactie-effect duur en grootte samenwerkingsverband..............................22

5. Conclusie .................................................................................................................................23

6. Discussie .................................................................................................................................24

7. Aanbevelingen .........................................................................................................................27

8. Literatuurlijst ...........................................................................................................................28

Page 4: Bachelor Scriptie Niels Honders

4

Samenvatting

De Nederlandse gemeenten krijgen een steeds groter takenpakket, die ze moeten uitvoeren met een

steeds kleiner budget. Veel gemeenten hebben daarom de intentie geuit om meer met elkaar samen te

werken. Met deze samenwerking verwachten gemeenten de efficiëntie te verhogen en daarmee de kosten

te reduceren. Dit speelt met name op het gebied van werk en inkomen.In het licht van deze ontwikkeling

is het belangrijk te weten of deze intergemeentelijke samenwerking daadwerkelijk de efficiëntie

verhoogd.De onderzoeksvraag van dit onderzoek is dan ook als volgt:In hoeverre verklaart de

aanwezigheid van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op het gebied van werk en inkomen de

efficiëntie van gemeentelijke diensten op dit gebied?

Theoretische inzichten op het gebied van intergemeentelijke samenwerkinggeven ten eerste aan

dat schaalvoordelen, het wegwerken van verschillen tussen gemeenten en het tegengaan van het spillover

effect, de efficiëntie van gemeenten die samenwerken moet verhogen. Als tweede komt uit de theorie

naar voren dat de duur van een samenwerkingsverband de efficiëntie kan verhogen door de opbouw van

sociaal kapitaal. Daarnaast laat de theorie zien dat de grootte van een samenwerkingsverband geen

negatief effect zou moeten hebben op de efficiëntie, aangezien er bij intergemeentelijke samenwerking

op het gebied van werk en inkomen sprake is van 'administrative lead organisation'. Als vierde en laatste

leert ons de theorie dat hoe langer een samenwerkingsverband duurt, hoe meer ervaring organisaties

krijgen in het managen van een samenwerkingsverband, waardoor er sneller nieuwe leden aan het

samenwerkingsverband worden toegevoegd.

Om de hoofdvraag te beantwoorden zijn er in dit onderzoek verschillende regressieanalyses

uitgevoerd om vast te stellen of de bovengenoemdetheorieën zijn terug te vinden bij gemeentelijke

samenwerkingsverbanden.Uit deze analyses is gebleken dat er geen significant bewijs is , dat de

aanwezigheid van een samenwerkingsverband een aantoonbaar effect heeft op de efficiëntie. Daarnaast is

gebleken dat ook de duur van een samenwerkingsverband geen significant effect heeft. Alleen de grootte

van een samenwerkingsverband heeft een significant effect. Echter, deze is negatief, waardoor, hoe

groter het samenwerkingsverband is, hoe lager de efficiëntie van departiciperende gemeenten blijkt te

zijn. Ook is er geen sprake van een interactie-effect tussen de grootte en duur van een

samenwerkingsverband.Uit het onderzoek moet dan ook worden geconcludeerddat de aanwezigheid van

een intergemeentelijk samenwerkingsverband slechts gedeeltelijk de efficiëntie van gemeentelijke

diensten op het gebied van werk en inkomen verklaart. Alleen de grootte van het

samenwerkingsverbandverklaart de variatie in de efficiëntie bij gemeenten die samenwerkenin negatieve

zin. Dit onderzoek toont daarmee aan dat gemeenten er vanuit moeten gaan dat samenwerking niet per

definitie leidt tot een verbetering van de efficiëntie. Zelfs als er duidelijke overwegingen zijn om wel

samen te werken moet er met name op het punt van de grootte van het samenwerkingsverband zeer

terughoudend worden omgegaan.

Page 5: Bachelor Scriptie Niels Honders

5

1.Inleiding

Sinds 1 januari 2015 is de nieuwe participatiewet in werking getreden. De wet regelt de ondersteuning

die burgers nodig hebben bij het vinden van werk. De wet iseen samenvoeging van de Wet Werk en

Bijstand (WWB), de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) en een groot deel van deWet werk en

arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong).Doormiddel van deze wet wil het kabinet realiseren

dat mensen met een arbeidsbeperking of een bijstandsuitkering sneller aan het werk kunnen gaan1. Eén

van de belangrijkste aspecten van de nieuwe participatiewet is dat gemeenten nu geheel verantwoordelijk

zijn voor de ondersteuning van burgers die eerst onder de WWB, WSB of Wajong vielen. Veel van deze

taken, zoals de uitvoering van de WWB, werden al uitgevoerd door de gemeenten, maar door de

participatiewet is het takenpakket uitgebreid. Om een groot deel van deze taken op te vangen hebben veel

gemeenten de intentie uitgesproken om meer intergemeentelijke samenwerking op dit gebied op te

zetten, met als uitgangspunt dat dit de efficiëntie van gemeenten zal verhogen (Divosa, 2013: 3).

Intergemeentelijke samenwerking is geen nieuw fenomeen. Al sinds 1984 hebben gemeenten de

mogelijkheid om samenwerkingsverbanden op te zetten doormiddel van de Wet gemeenschappelijke

regelingen (Wgr), alleen werd deze mogelijkheid door gemeenten tot voor kort op veel terreinen nog niet

toegepast (de Greef e.a. 2013: 7).Echter, door de noodzaak om te bezuinigen en de kwaliteit van

dienstverlening te verbeteren staat de intergemeentelijke samenwerking opnieuw in de belangstelling. Zo

ook op het gebied van werk en inkomen (Divosa, 2013: 3). Al voordat bekend werd dat de gemeenten

extra taken zouden krijgen op het gebied van werk en inkomen werkten verschillende gemeenten al

samen op dit gebied. Uit onderzoek blijkt dat 54% van de gemeenten in 2012 samenwerkten voor de

uitvoering van de wet Werk en Bijstand (Divosa, 2013:1). Het is echter belangrijk om te weten of deze

samenwerking ook daadwerkelijk tot een daling van de uitgaven van gemeenten heeft geleid en daarmee

de efficiëntie van de gemeenten heeft vergroot. De gemeenten in Nederland krijgen steeds meer taken

toegewezen met minder budget. Om deze reden is het belangrijk te onderzoeken of intergemeentelijke

samenwerkingsverbanden een positieve bijdrage leveren aan de efficiëntie van gemeenten, zodat

gemeenten hun taken met minder beschikbaar budget toch kwalitatief goed kunnen uitvoeren. Daarnaast

hebbenveel gemeenten de intentie geuit om naar aanleiding van de nieuwe participatiewet te gaan

samenwerken. In het licht van deze ontwikkeling is het belangrijk om te weten of deze samenwerking

daadwerkelijk de efficiëntie zal vergroten.De onderzoeksvraag in dit onderzoek is dan ook als volgt:In

hoeverre verklaart de aanwezigheid van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op het gebied van

werk en inkomen de efficiëntie van gemeentelijke diensten op dit gebied?

1 UWV (2015). Participatiewet: wat verandert er in de Wajong in 2015? Verkregen op 11 februari 2015, via

http://www.uwv.nl/particulieren/overige-onderwerpen/participatiewet-wat-verandert-er-in-de-wajong-in-2015/detail/wat-betekent-de-participatiewet-als-u-nog-wajong-wilt-aanvragen

Page 6: Bachelor Scriptie Niels Honders

6

1.1 Leeswijzer

Om de hoofdvraag te beantwoorden is het onderzoek als volgt opgebouwd. Allereerstwordt de

wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie van dit onderzoek toegelicht. Vervolgens worden in

hoofdstuk tweede theorieën en de hypothesen besproken. In hoofdstuk drie worden de variabelen in het

methodologisch kader geoperationaliseerd enwordt de methodiek van het onderzoek toegelicht.De

bespreking van de resultaten komen in hoofdstuk vier aan de orde.In hoofdstuk vijf wordt de hoofdvraag

beantwoord en worden de conclusies getrokken. Hierna worden in hoofdstuk zes enkele mogelijke

verklaringen aangereikt voor de resultaten en worden de beperkingen van dit onderzoek besproken. Als

laatst worden enkele aanbevelingen gegeven voor gemeenten die overwegen te gaan samenwerken en

voor diegene die vervolgonderzoek willen doen.

1.2Wetenschappelijke relevantie

Binnen de bestuurskundige wetenschappelijke literatuur bestaan er verschillende studies over de effecten

van gemeentelijke samenwerkingsverbanden op de uitgaven van gemeenten op het gebied waarop de

samenwerking betrekkingheeft. Enkelebelangrijkevoorbeeldenhiervan zijn Steiner (2003) met onderzoek

naar gemeentelijke fusies en samenwerkingsverbanden in Zwitserland.Hophmayer-Tokich (2008) met

onderzoek naar de relatie tussen gemeentelijke uitgaven voor rioolwater verwerking en

samenwerkingsverbanden in Israël en Frere e.a. (2012) naar deze relatie in Frankrijk. Deze onderzoeken

beginnen hun onderzoek met de veronderstelling dat samenwerking tussen gemeenten tot een daling van

de totale kosten leidt door onder andere schaalvoordelen. De uitkomsten van deze onderzoeken laten het

volgende zien:Steiner (2003: 567) concludeert dat samenwerking tot een hogere efficiëntie en

effectiviteit leidt, maar dat dit niet leidt tot een daling van de kosten, omdat de diensten in bijna alle

onderzochte gevallen werden uitgebreid. Hophmayer-Tokich (2008: 564) concludeert dat gemeentelijke

samenwerking een positief effect heeft op kosten, maar ook op de kwaliteit van de

rioolwaterverwerking.Frere e.a. (2012: 22) concluderen echter dat intergemeentelijke samenwerking in

Frankrijk geen zichtbaar effect heeft op de uitgaven van gemeenten. Daarnaast hebben Bel en Warner

(2015: 61) een overzicht opgesteld met studies naar gemeentelijke samenwerking op het gebied van

afvalverwerking binnen Europa en de gevolgen daarvan op de efficiëntie van gemeenten. Uit dit

overzicht blijktdat de uitkomsten per studie verschillen en dat in sommige landen samenwerking leidt tot

een daling van de kosten en in andere landen tot een stijging van de kosten.Dit laat zien dat er

verschillende uitkomsten mogelijk zijn en dat gemeentelijke samenwerking niet automatisch betekent dat

de kosten omlaag gaan.Aangezien de samenwerkingsverbanden zeer context afhankelijk zijn en daarom

de uitkomsten in andere landen niet direct tot conclusies kunnen leiden over de situatie in Nederlandis

het belangrijk dat ook de situatie in Nederland apart wordt onderzocht. Dittemeeromdater in Nederland

nog geen vergelijkbaar onderzoek heeft plaatsgevonden op het gebied van werk en inkomen. Op het

gebied van afvalverwerking zijn in 2013 en 2014 wel twee studies gedaan door Dijkgraaf en Gradus

(2013); (2014) waarin zij concludeerden dat samenwerking zorgt voor een kostendaling, maar dat het

Page 7: Bachelor Scriptie Niels Honders

7

verschil niet significant was. Dit onderzoek leverteen bijdrageaan de wetenschappelijke literatuur over

intergemeentelijke samenwerking en de effecten die dit heeft op de efficiëntie van gemeenten; specifiek

op het gebied van werk en inkomen binnen Nederlandse gemeenten.Daarnaast bieden de uitkomsten van

dit onderzoek de mogelijkheid de situatie in Nederland te vergelijken met andere landen.

1.3Maatschappelijke relevantie

Door de gevolgen van de financiële crisis en de toenemende decentralisatie van taken naar de gemeente

neemtde financiële druk op gemeenten toe2.Dit leidt er toe dat gemeenten naar manieren zoeken om

efficiënter te werken en zo de kosten te verminderen.Met name op het gebied van werk en inkomen is dit

een belangrijke ontwikkeling. Door de financiële crisis wordt er meer van gemeenten gevraagd op dit

gebied en door de participatiewet hebben gemeenten meer taken op dit gebied

gekregen.Eenveelgenoemdeoptieom de kosten op het gebied van werk en inkomen te drukken is het

opzetten van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden. De gedachte hierachter is dat hierdoor de

kosten verdeeld worden over verschillenden gemeenten, waardoor de lasten per gemeenten dalen

(Divosa, 2013: 3). In dit onderzoek wordt gekeken of dit ook daadwerkelijk het geval is en of de

financiering uit publieke middelen voor het opzetten van deze intergemeentelijke

samenwerkingsverbanden goed is besteed. Het is belangrijk dat met publieke middelen verantwoordelijk

wordt omgegaan en dat gemeenten zich over het betreffende beleid goed kunnen

verantwoorden.Daarnaasthebbenverschillendengemeenten de intentie geuit om ook intergemeentelijke

samenwerkingsverbanden op te zetten. Via dit onderzoek kunnen deze gemeenten inzicht krijgen in de

vraag of dit ook daadwerkelijk tot een kostenverlaging zal leiden,wat hen kan helpen een besluit te

nemen over het wel of niet opzette van een intergemeentelijk samenwerkingsverband.

1.4Achtergrond

Voordat de theorie en methoden van onderzoek worden toegelicht is het belangrijk eerst een toelichting

te geven van de gemeentelijke samenwerkingsverbanden op het gebied van werk en inkomen, zodat een

duidelijk beeld geschetst wordt van het onderzoeksveld.

Een gemeentelijk samenwerkingsverbandkan worden opgericht op basis van de Wet

gemeenschappelijke regelingen. Gemeenten konden tot 20153 op basis van deze wet vier vormen van

intergemeentelijke samenwerking opzetten;ten eerste de regeling zonder meer, wat de lichtste vorm van

samenwerking betreft. Het gaatbijdeze vorm vooral om convenanten, intentieovereenkomsten en

bestuursafspraken4 . De tweede vorm is de centrumgemeente, waarin deelnemende gemeenten taken

onderbrengen bij één gemeente die deze taken voor de andere gemeenten uitvoert. De deelnemende

2 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2014). Verslag over het financieel toezicht op gemeenten 2014. Verkregen op 9 maart 2015, via http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-

publicaties/notas/2014/05/13/verslag-over-het-financieel-toezicht-op-gemeenten-2014.html 3 Vanaf 2015 is er een vijfde vorm bijgekomen, namelijk de bedr ijfsvoeringsorganisatie. Dit is echter voor dit onderzoek niet verder relevant. 4VNG.nl, Regeling zonder meer. Verkregen op 10 april 2015, via http://www.vng.nl/producten-diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/regeling-zonder-meer

Page 8: Bachelor Scriptie Niels Honders

8

gemeenten blijven echter wel allemaal verantwoordelijk voor het beleid 5 .Alsderde vorm is erhet

gemeenschappelijk orgaan. Bij deze vorm is er sprake van een apart opgericht orgaan met een dagelijks

bestuur. Dit orgaan heeft echter geen regelgevende bevoegdheden en kan geen eigen personeel in dienst

nemen.6 De laatste vorm is het openbaar lichaam. Hierbij geldt dat het orgaan zelf rechtspersoonlijkheid

heeft en daardoor zelfstandig kan opereren. Daarnaastkan het zelf personeel in dienst nemen en

contracten aangaan7. De voornaamste verschillen in de vier vormen zijn de organen die worden opgericht

en het wel of niet hebben van een rechtspersoonlijkheid. Op het gebied van werk en inkomen komt

voornamelijk het openbaar lichaam voor als samenwerkingsverband. De overige komen nagenoeg niet

voor en zullen dan ook verder niet van toepassing zijn in dit onderzoek.

Op het gebied van werk en inkomen werken gemeenten voornamelijk samen in de uitvoering van

de sociale dienst en de sociale werkvoorziening 8 . In 2014 telde Nederland 34 intergemeentelijke

samenwerkingsverbanden waarin gemeenten een gezamenlijke sociale dienst onderhielden. In totaal zijn

er 107 gemeenten betrokken in deze samenwerkingsverbanden.

De sociale dienst van gemeenten richt zich op de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand waarin

bijstand wordt geregeld voor mensen met een laag of geen inkomen. Daarnaastricht de sociale dienst zich

op aanvragen op grond van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Doormiddel van de Wmo

kunnen mensen die niet zelfredzaam zijn ondersteuning van de gemeente krijgen door bijvoorbeeld een

persoonsgebonden budget. In dit onderzoek zal deze samenwerking met betrekking tot de sociale dienst

centraal staan.

5VNG.nl, Centrumgemeente. Verkregen op 10 april 2015, via http://www.vng.nl/producten-diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/centrumgemeente-0 6VNG.nl, Gemeenschappelijk orgaan. Verkregen op 10 april 2015, via http://www.vng.nl/producten-diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/gemeenschappelijk-orgaan 7VNG.nl, Openbaar l ichaam. Verkregen op 10 april 2015, via http://www.vng.nl/producten-diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/openbaar-lichaam 8Op het gebied van sociale werkvoorziening werken bijna alle gemeenten samen, waardoor de effecten van de

samenwerking op de efficiëntie in dit geval moeili jk te meten zijn. Om deze reden zal deze samenwerking op het gebied van werk en inkomen in dit onderzoek niet worden meegenomen.

Page 9: Bachelor Scriptie Niels Honders

9

2.Theoretisch kader en hypothesen

Gemeenten verschillen in hun vermogen om bepaalde diensten te leveren en daarom is het voor

gemeenten aantrekkelijk om te gaan samenwerken om zo kosten te verminderen en een betere

dienstverlening te realiseren. Daarnaast zorgt de toenemende globalisering voor extra druk op gemeenten

om de concurrentiepositie te verbeteren door grotere en meer concurrerende ruimtelijke eenheden te

creëren. Bovendien heeft de financiële crisis gemeenten gedwongen schaalvoordelen te zoeken om zo

kostenbesparingen te realiseren (Blume en Blume, 2007: 690). Deze ontwikkelingen leiden ertoe dat

steeds meer gemeenten op zoek gaan naar samenwerkingsverbanden. Dit is niet voor niets, aangezien de

literatuur aangeeft dat samenwerking verschillende voordelen op kan leveren. In dit hoofdstuk wordt dan

ook de theorie aangaande samenwerkingsverbanden toegelicht. Elk gedeelte van de theorie eindigt met

hypothese die in dit onderzoek getoetst wordt.

Aanwezigheid samenwerkingsverband

De belangrijkste voordelen van de aanwezigheid van een samenwerkingsverband tussen gemeenten zijn

als volgt; allereerst levert samenwerken schaalvoordelen op, waardoor gemeentelijke diensten efficiënter

kunnen worden uitgevoerd (Razin, 1998). Dit komt doordat publieke goederen in veel gevallen hoge

vasten kosten hebben en het daarom efficiënter is deze diensten te leveren in een regio die groter is dan

de grenzen van een lokale gemeente. De kosten worden gereduceerd, omdat er bijvoorbeeld nu geen twee

kantoorgebouwen in gebruik zijn, maar slechts één. Gemeenten kunnen hierdoor de vaste kosten met

elkaar delen. Er is echter wel een optimum aanwezig tot hoeverre dit leidt tot schaalvoordelen. Wordt het

gebied te groot dan nemen de schaalvoordelen af (Blume en Blume, 2007: 691, 692). Het effect van

schaalvoordelen is geïllustreerd in figuur 1.

Figuur 2.1: Schaalvoordelen en samenwerking (Bel en Warner, 2015: 56).

Wanneer schaalvoordelen een rol spelen nemen de kosten af wanneer er meer geproduceerd wordt. Dit is

in figuur 1 te zien aan de AC lijn. De verticale as geeft de prijs aan (P) en de horizontale as het aantal

geleverde diensten (Q). Wanneer er slechts één gemeente de dienst levert (DSM) dan zijn de kosten P1.

Wanneererechtermeerdere gemeenten samenwerken om de dienst te leveren, dalen de kosten naar P2

Page 10: Bachelor Scriptie Niels Honders

10

(Bel en Warner, 2015: 56).

Ten tweede vermindert samenwerking de verschillen tussen gemeenten die gemeentelijke

diensten kunnen beïnvloeden, zoals het aantal inwoners, het gemiddeld inkomen van de inwoners en de

politieke kracht van een gemeente. Volgens Razin (1998: 54, 55) kan een verschil in inwoners al een

groot effect hebben op een gemeentelijke dienst. Dit komt doordat een lager inwonersaantal een lagere

belastingopbrengst voor de gemeente betekent.Hierdoor kan een gemeente minder geld uitgeven aan een

gemeentelijke dienst. Daarnaast hebben kleine gemeenten vaak niet de middelen om complexe diensten

efficiënt uit te voeren, waardoor het voor hen aantrekkelijk is om te gaan samenwerken (Martins, 1995).

Ten derde zorgt samenwerking voor een vermindering van het spillover effect. Doordat

gemeenten dezelfde dienst aanbieden zullen burgers niet naar andere gemeenten verhuizen om beter af te

zijn (Martins, 1995). Hierdoor worden de kosten goed verdeeld tussen gemeenten en worden de

negatieve neveneffecten gereduceerd (Hophmayer-Tokich en Kliot, 2007).Wanneer er geen rekening met

het spillover effect wordt gehoudenwordt het optimale evenwicht niet bereikt en ontstaat er een

welvaartsverlies (Ermini en Santolini, 2010: 656).Uit deze theorieënblijktdatsamenwerking de kosten

van gemeentelijke diensten kan verlagen en daarmee de efficiëntie van gemeenten verhoogt. De

hypothese die hieruit afgeleid kan worden is als volgt:

Hypothese 1: Gemeenten die participeren in een gemeentelijk samenwerkingsverband hebben een

hogere efficiëntie.

Duur samenwerkingsverband

Het aantal jaar dat een samenwerkingsverband bestaat kan een positief effect hebben op de efficiëntie

van gemeenten (Turrini e.a., 2010: 540). Dit heeft te maken met de ontwikkeling van sociaal kapitaal in

het samenwerkingsverband. Volgens Fukuyama (2001) is sociaal kapitaal een informele norm die

samenwerking tussen individuen promoot. Hierdoor vermindert het transactiekosten en leidt het hierdoor

tot een hogere efficiëntie van de samenwerking.

VolgensBoix en Posner (1998: 692) zijn er twee belangrijke gevolgen van sociaal kapitaal op de

efficiëntie. Ten eerste verbetert sociaal kapitaal het vermogen van ambtenaren om te gaan samenwerken

met elkaar. Wanneer de medewerkers sociaal kapitaal hebben opgebouwd zullen ze sneller

compromissen sluiten, efficiënt met elkaar werken en de neiging weerstaan om werk te negeren of door

te spelen naar hun collega’s. Ten tweede verbetert sociaal kapitaal het vermogen van ambtenaren om

publieke instanties te managen.Ditkomtdoordatpublieke organisaties vaak het principaal/agent probleem

ervaren. Dit probleem ontstaat doordat publieke managers in veel gevallen een groot aantal ambtenaren

moeten controleren (Boix en Posner, 1998: 692). Hierdoor kan bij ambtenaren de neiging ontstaan om

minder productief te werken, omdat de kans dat ze betrapt worden klein is. Door dit probleem moeten

managers veel tijd en middelen besteden aan het controleren van medewerkers, door bijvoorbeeld

formele instituties op te richten, zoals prestatie gerelateerd loon. Sociaalkapitaalverandertditechter. Door

een hoog sociaal kapitaal kunnen er informele instituties worden opgericht, waardoor medewerkers van

Page 11: Bachelor Scriptie Niels Honders

11

elkaar verwachten dat ze goed presteren. Samengevat creëert sociaal kapitaal een esprit de corps. Dit

zorgt ervoor dat er minder tijd en middelen worden besteed aan controleren, maar dat dit besteed wordt

aan het verbeteren van de productiviteit. Hierdoorzal de samenwerking een hogere efficiëntie kunnen

bereiken (Boix en Posner, 1998: 692). Aangezien de opbouw van sociaal kapitaal een aantal jaar duurt en

daardoor, naarmate een samenwerkingsverband langer duurt, de effecten meer zichtbaar moeten worden

is de volgende hypothese opgesteld.

Hypothese 2: De duur van het samenwerkingsverband heeft een positief effect op de efficiëntie van de

betrokken gemeenten.

Grootte samenwerkingsverband

De grootte van samenwerkingsverbanden kan een negatief effect hebben op de efficiëntie. Naarmate

meerdere actoren deelnemen in een samenwerkingsverband worden de activiteiten moeilijker te

coördineren. Hierdoor kunnen problemen genegeerd worden of wordt er teveel tijd en middelen verspild

aan het coördineren van het samenwerkingsverband (Provan en Kenis, 2008: 238).

VolgensProvanenKenis is er geen specifiek aantal organisaties wat optimaal is voor

samenwerkingsverbanden tussen overheden, omdat het voornamelijk afhankelijk isvan het type netwerk.

Provan en Kenis stellen dat er drie typen overheidsnetwerken zijn, namelijk shared governance,

lead organizationen networkadministrativeorganisation. De shared governance is de simpelste en meest

voorkomende vorm. De kenmerken van deze vorm zijn dat het netwerk geen aparte coördineerde

organisatie heeft, maar bestaat uit regelmatige vergaderingen. Het succes van dit type netwerk is

voornamelijk afhankelijk van de volledige toewijding en gelijkheid van de deelnemers. Dit zorgt er

echter ook voor dat het aantal deelnemers van dit type netwerk klein moet zijn om effectief te blijven.

Het tweede type netwerk is de 'lead organisation'. Bij dit type netwerk is er één organisatie die alle

netwerkactiviteiten en beslissingen coördineert. De leidende organisatie mag de kosten van het netwerk

bepalen en zelf contributies ontvangen van de leden of zelf externe financiering zoeken (Provan en

Kenis, 2008: 233–235).Het derde type netwerk dat Provan en Kenis (2008: 236) beschrijven is de

'networkadministrativeorganisation'. Bij dit type netwerk wordt een apart orgaan opgericht om het

netwerk en haar activiteiten te besturen.Ditverschiltmet de 'lead organisation' type, waar de

leidinggevende organisatie nog steeds een deelnemer van het netwerk is.Voor het overzicht zijn de type

netwerken samengevat in tabel 2.1.

Page 12: Bachelor Scriptie Niels Honders

12

Tabel 2.1: Sleutelfactoren voor effectivi teit van overheidsnetwerken (Provan en Kenis, 2008: 237).

Het type netwerk wat het meest overeenkomst met gemeentelijke samenwerking op het gebied van werk

en inkomen is de 'networkadministrativeorganisation '. Uit het overzicht van de intergemeentelijke

samenwerkingsverbanden, zoals die weergegeven is op regioatlas.nl, blijkt dat in 29 van de 31 gevallen

een externe organisatie is opgericht. Deze organisaties komen duidelijk overeen met de

'networkadministrativeorganisation'. Er wordt namelijk een apart orgaan opgericht die het

samenwerkingsverband en haar activiteiten bestuurt. Volgens Prozan en Kenis (2008: 239) kan dit type

netwerk een groot aantal deelnemers aan, zonder dat dit negatieve gevolgen heeft voor de efficiëntie van

het netwerk, zoals die hierboven beschreven zijn. Aangezien de maximale omvang van gemeentelijke

samenwerkingsverbanden op het gebied van werk en inkomen acht gemeenten betreft wordt erverwacht

dat de grootte van het samenwerkingsverband geen negatieve invloed heeft op de efficiëntie van het

samenwerkingsverband9. De hypothese die hieruit kan worden afgeleid is als volgt:

Hypothese 3: Een hoog aantal deelnemers aan het samenwerkingsverband heeft geen negatieve invloed

op de efficiëntie van de betrokken gemeenten.

Interactie-effect duur en grootte samenwerkingsverband

Het is mogelijk dat er een interactie-effect bestaat tussen de duur van een samenwerkingsverband en de

grootte van het samenwerkingsverband. De reden hiervoor is dat naarmate een samenwerkingsverband

langer bestaat, de ervaring van de leden van het samenwerkingsverbandin het effectief formeren en

managen van samenwerkingsverbandentoeneemt.Deze ervaring vermindert de transactiekosten en

vergroot de bereidheid van leden in het samenwerkingsverband om meer actoren in het

samenwerkingsverband toe te laten (Graddy en Chen, 2006: 537). De volgende hypothese kan daarom

worden opgesteld.

Hypothese 4:De duur van een samenwerkingsverband heeft een positief effect op de grootte van het

samenwerkingsverband.

9 Regioatlas.nl, Intergemeentelijke sociale diensten. Verkregen op 9 april 2015,via http://www.regioatlas.nl/indelingen/indelingen_indeling/t/intergemeentelijke_sociale_diensten

Page 13: Bachelor Scriptie Niels Honders

13

3. Methodologisch kader

Nu de theorie en de hypothesen beschreven zijn, wordtde methodiek van dit onderzoek toegelicht.

Allereerst wordt de eenheid van analyse toegelicht. Daarna worden de variabelen geoperationaliseerd

wordt het conceptueel model weergegeven. Dit hoofdstuk eindigt met een korte toelichting van de

betrouwbaarheid en validiteit van dit onderzoek.

3.1 Eenheid van analyse

In dit onderzoek is de eenheid van analyse de Nederlandse gemeenten in Nederland in het jaar 2014. Het

aantal gemeenten in 2014 was 403. De focus in dit onderzoek ligt op de sociale dienst. Voor deze dienst

is gekozen vanwege de maatschappelijke relevantie die in het eerste hoofdstuk is beschreven.Een

bijkomstig voordeel was dat de benodigde data beschikbaar en goed toegankelijk was en zodoende

konden de gegevens voor de gehele populatie binnen de termijn van dit onderzoek geanalyseerd worden.

Om deze redenisde gehele populatie meegenomen in het onderzoek en was er geen reden om dit

onderzoek tot een steekproef te beperken.

3.2 Operationalisering

Vanuit de theorie zijn verschillende begrippen naar voren gekomendie voor dit onderzoek

geoperationaliseerd dienen te worden.In deze paragraaf wordt per variabele omschreven hoe deze is

geoperationaliseerd en welke data is verzameld.

Onafhankelijke variabelen

Vanuit de theorie kwamen er drie onafhankelijke variabelen naar voren die getest moeten worden. Deze

zijn als volgt:

De aanwezigheid van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op het gebied van werk en

inkomen:Een gemeente participeert in een intergemeentelijk samenwerkingsverband als er voor dit

samenwerkingsverband gebruik wordtgemaakt van de Wet gemeenschappelijke regelingen en deze

samenwerking plaatsvindt met betrekking tot de sociale dienst van de gemeenten. De benodigde

gegevensuit het jaar 2014 zijn via de website regioatlas.nl van het ministerie van Binnenlandse Zaken en

Koninkrijksrelatiesgeraadpleegd.

Duur van het samenwerkingsverband:De duur van het samenwerkingsverband zal in jaren worden

weergegeven. De gegevens voor deze onafhankelijke variabele zijn per individueel

samenwerkingsverband in kaart gebracht door de benodigde gegevens via gemeentelijke bronnen, zoals

beleidsdocumenten en de gemeentelijke website te raadplegen.

Grootte van het samenwerkingsverband: De grootte van het samenwerkingsverbandwordt beïnvloed

door het aantal gemeenten wat deelneemt aan het samenwerkingsverband. Ditaantalstaatgeregistreerd op

regioatlas.nl

Page 14: Bachelor Scriptie Niels Honders

14

Afhankelijke variabele

De afhankelijke variabele in dit onderzoek is de efficiëntie van gemeenten.Dit wordt in dit onderzoek

geconceptualiseerd als het saldo van de baten en lasten van de werkgelegenheidsbevorderende

voorzieningen en maatregelen, zoals geregistreerd door het Centraal Bureau voor de

Statistiek.Ditsaldovaltuiteen in twee verschillende onderdelen. Namelijk het saldo voor

inkomensvoorzieningen en het saldo voor werkgelegenheid. Voor deze conceptualisering is gekozen,

omdat efficiëntie er toe leidt dat er minder kosten gemaakt worden voor het uitvoeren van de diensten op

het gebied van werk en inkomen. Een hogere efficiëntie zal dus leiden tot een hoger saldo. Aangezien de

kosten die gemeenten maken op het gebied van werk en inkomen vallen onder de lasten van de

werkgelegenheidsbevorderende voorzieningen en maatregelen is dit een goede indicator voor de

efficiëntie van gemeentelijke diensten op dit gebied. Voor dit onderzoek zijn het saldo

inkomensvoorziening en het saldo werkgelegenheid samengevoegd tot één variabele, zodat het totale

saldo van gemeenten op het gebied van werk en inkomen weergegeven en gebruikt kon worden in de

analyses.DezevariabelewordtTotaalSaldogenoemd.De gegevens uit 2014 zijnvoor dit onderzoek gebruikt

en via http://statline.cbs.nl geraadpleegd.

Controle variabelen

Naast samenwerkingsverbanden kan een aantal andere factoren invloed hebben op de efficiëntie van

gemeenten op het gebied van werk en inkomen. Om deze reden zijn de volgende controle variabelen

meegenomen in dit onderzoek.

Aantal inwoners: Het aantal inwoners van de gemeenten kan de baten en lasten van de gemeente

beïnvloeden. Gemeenten met een hoog aantal inwoners hebben meer inkomsten door belastingen, maar

kunnen door het hoger aantal inwoners ook hogere lasten hebben, waardoor er minder geld beschikbaar

is voor gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen.

Percentage werklozen: Aangezien in dit onderzoek de gemeentelijke diensten worden onderzocht die

bedoeld zijn voor de ondersteuning van werklozen en gedeeltelijk arbeidsongeschikten is het belangrijk

om het percentage werklozen in de gemeente als controle variabele mee te nemen. Immers, hoe meer

werklozen, hoe meer potentiële gebruikers van de gemeentelijke diensten op dit gebied. Hierdoor kunnen

de kosten hoger uitvallen dan in gemeenten waar minder werklozen zijn.

Inkomsten gemeenten per 1000 inwoners:De inkomsten van de gemeenten komen uit verschillende

bronnen. De belangrijksteinkomstenbronis de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Daarnaast

krijgen enkele gemeenten geld voor specifieke taken van de rijksoverheid. Als derde krijgen gemeenten

belastinginkomsten en overige inkomstenbronnen, zoals de verkoop van grond.Wanneer een gemeente

meer inkomsten heeft uit de hierboven beschreven inkomstenbronnen kan deze ook meer budget

Page 15: Bachelor Scriptie Niels Honders

15

toeschrijven aan de gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen. Om deze reden is het

belangrijk dit mee te nemen als controle variabele.

Percentage personen met een WWB uitkering: De WWB uitkering vormt een belangrijk onderdeel van de

kosten die gemeenten maken op het gebied van werk en inkomen. Hoe hoger het percentage personen in

een gemeente die gebruik maken van een WWB uitkering hoe hoger de uitgaven van deze gemeente zal

zijn. Om deze reden is het belangrijk dit mee te nemen als controle variabele.

De data uit het jaar 2014 voor de bovenstaande controle variabelen is verzameld via gegevens van het

Centraal Bureau voor de Statistiek die te vinden zijn op http://statline.cbs.nl.

3.3 Conceptueel model

Vanuit de theorie en de conceptualisering kan het volgende conceptueel model worden opgebouwd:

3.4 Betrouwbaarheid en validiteit

De betrouwbaarheid van dit onderzoek is hoog. De gegevens die voor dit onderzoek zijn verzameld

kunnen via openbare bronnen geraadpleegd worden. Daarmee is dit onderzoek eenvoudig repliceerbaar

wat zorgt voor een hoge betrouwbaarheid. De validiteit van dit onderzoek is echter minder hoog. Doordat

de exacte gegevens over de efficiëntie van de gemeenten niet geraadpleegd konden worden, moesten er

cijfers gebruikt worden, waaruit de efficiëntie kon worden afgeleid. Dit zorgt echter voor een lagere

validiteit omdat de efficiëntie hiermee niet exact gemeten wordt.

Duur samenwerkignsverband

Aanwezigheid samenwerkingsverband

Percentage werklozen gemeenten

Grootte samenwerkingsverband

Percentage personen in de WWB

Totaal Saldo

Inkomsten gemeente per 1000 inwoners

Aantal inwoners gemeente

H 1

H 3

H 2

H 4

Page 16: Bachelor Scriptie Niels Honders

16

4. Analyse resultaten

Voor het onderzoek zijn er gegevens verzameld van in totaal 403 gemeenten. Van deze gemeenten

participeerden er 117 in een samenwerkingsverband en 286 niet. In figuur 4.1 staan op een kaart de

samenwerkingsverbanden in Nederland weergegeven. Uit de figuur blijkt dat de

samenwerkingsverbanden verspreid zijn over het land en zich niet concentreren in een bepaald gebied.

Figuur 4.1: Kaart samenwerkingsverbanden sociale dienst (Regioatlas)

Om een duidelijk overzicht te geven van de variabelen die in dit onderzoek worden gebruikt staan in

tabel 4.1 enkele beschrijven van de onderzochte variabelen weergegeven.

Tabel 4.1 Beschrijvende statistiek van alle variabelen in de analyse.

N Minimum Maximum Mean Std. Deviation

Aanwezigheid

samenwerkingsverband 403 0 1 ,27 ,442

Grote van het netwerk 403 0 8 1,16 2,093

Duur netwerk 403 0 15 2,17 4,084

Totaal saldo 403 -250937,00 -51,00 -5844,2020 18954,94282

Inwoners [personen] 403 942 810937 41760,02 65310,252

Werkloze beroepsbevolking in

procenten 403 5 13 6,52 1,137

Totaalinkomsten per 1000

inwoners 403 ,00 69709,00 2510,8437 3447,37145

Percentage personen in WWB 403 ,00 2787,76 10,8402 139,77415

Page 17: Bachelor Scriptie Niels Honders

17

De gegevens in tabel 4.1 laten zien dat er grote verschillen bestaan tussen gemeenten, aangaande de

onderzochte variabelen. Om de juiste analyses te kunnen uitvoeren zijn er dan ook een aantal gemeenten

uitgesloten van de analyses. Hiervoor is gekozen, omdat enkele gemeenten een te hoge invloed hadden

op de resultaten van de analyses. Een voorbeeld hiervan is de gemeente Amsterdam die een totaal saldo

heeft van ongeveer -250 duizendeuro op het gebied van werk en inkomen. Dit valt duidelijk te zien in

tabel 4.1 bij de variabele totaal saldo. Een merendeel van de gemeenten heeft echter een totaal saldo van

tussen de 0 en -10 duizend euro. Grote gemeenten, zoals Amsterdam zouden hierdoor een onevenredig

groot effect hebben op de resultaten waardoor deze niet meer betrouwbaar zouden zijn. Om deze reden is

ervoor gekozen om gemeenten, die een negatief saldo van meer dan twaalf duizend euro hebben op het

gebied van werk en inkomen, voor dit onderzoek uit te sluiten. Hierdoor worden slechts de grote

gemeenten voor dit onderzoek uitgesloten die de resultaten teveel zouden beïnvloeden. Dit zorgt echter

niet voor een vertekend beeld, aangezien de samenwerkingsverbanden in de meeste gevallen

plaatsvinden in kleinere gemeenten. Door deze selectie vallen er dertien gemeenten uit die participeren in

een samenwerkingsverband en 26 gemeenten die niet in een samenwerkingsverband actief zijn. In de

uiteindelijke analyses voor dit onderzoek zijn dan ook 366 gemeenten meegenomen, waarvan er 104 in

een samenwerkingsverband betrokken zijn en 262 niet betrokken zijn in een samenwerkingsverband.Uit

tabel 4.1 blijkt verder dat de maximale grootte van een samenwerkingsverband acht gemeenten betreft en

dat het langste samenwerkingsverband nu 15 jaar bestaat.

4.1 Vergelijking gemeenten die wel en niet samenwerken

Voordat de analyses worden besproken is het noodzakelijkeerst een beeld te schetsen van enkele

kenmerken van de gemeenten die participeren in een samenwerkingsverband in vergelijking met

gemeenten die niet samenwerken. In tabel 4.2 zijn de gemeenten die wel en niet samenwerken met elkaar

vergeleken op het totaal saldo, aantal inwoners, percentage werkloze beroepsbevolking, totale inkomsten

per 1000 inwoners en het percentage personen die gebruik maken van de WWB.

Tabel 4.2Gemiddelden gemeenten die samenwerken en niet samenwerken

Aanwezigheid

samenwerkingsverband 1

= ja 0 = nee

Totaal

Saldo

Inwoners

[personen]

Werkloze

beroepsbevolking in

procenten

Totaalinkomsten

per 1000 inwoners

Percentage

personen in

WWB

0 -2893,2360 40326,58 6,51 2597,0300 2,8235

1 -2860,3800 28041,52 6,32 2295,2600 3,3898

Wat opvalt aan de tabel is dat de gemiddelden op drie gebieden erg overeenkomen met elkaar. Op de

gebieden Totaal inkomsten gemeenten per 1000 inwoners, Werkloze beroepsbevolking in procentenen

Totaal saldo zijn er weinig verschillen. Op het gebied van percentage personen in WWBis er wel een

duidelijk verschil. Gemeenten die samenwerken hebben gemiddeld0,5 procent meer personen in de

WWB dan gemeenten die niet samenwerken. Ook is het aantal inwoners bij gemeenten die samenwerken

Page 18: Bachelor Scriptie Niels Honders

18

gemiddeld een stuk lager. Opvallend is het kleine verschil tussen het totaal inkomsten gemeenten en het

kleine verschil van het totaal saldo van de uitgaven op het gebied van werk en inkomen.

4.2 Regressieanalyseaanwezigheidsamenwerkingsverband

Nu enkele kenmerken van de gemeenten die samenwerken en niet samenwerken zijn beschreven zal de

eerste hypothese worden getoetst. Deze hypothese is: Gemeenten die participeren in een gemeentelijk

samenwerkingsverband hebben een hogere efficiëntie.

Om deze hypothese te testen is er allereerst een correlatie analyse uitgevoerd.De resultaten van

deze analyse staan in tabel 4.3weergegeven.

Tabel 4.3 Correlatieanalyse van alle variabelen

(1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8)

(1) Totaal saldo 1

(2) Aanwezigheid samenwerkingsverband ,006 1

(3) Grootte samenwerkingsverband ,019 ,892** 1

(4) Duur samenwerkingsverband ,064 ,856** ,901** 1

(5) Inwoners [personen] -,213** -,107* -,118* -,132* 1

(6) Werkloze beroepsbevolking in procenten -,233** -,078 -,107* -,077 ,555** 1

(7) Percentage personen in WWB -,320** ,015 ,063 ,058 -,072 -,081 1

(8) Totaalinkomsten per 1000 inwoners -,067 -,037 -,028 -,028 ,548** ,305** ,069 1

**. Correlatie is significant op het 0.01 niveau (2-tailed).

*. Correlatie is significant op het 0.05 niveau (2-tailed).

Uit de bovenstaande tabel blijkt duidelijk dat er geen significante correlatie bestaat tussen de

aanwezigheid van een samenwerkingsverband en hettotaal saldo. Bovendien is de correlatie zeer zwak

(,006). De variabelen die wel een significante correlatie hebben met het Totaal saldo zijn Inwoners (-

,213), Werkloze beroepsbevolking in procenten (-,233) en percentage personen in WWB (-,320). Hieruit

blijkt dat drie van de vier controle variabelen een correlatie hebben met het totaal saldo. De

onafhankelijke variabelen hebben echter geen significante correlatie met hettotaal saldo. Daarnaast blijkt

uit de correlatieanalyse dat de onafhankelijke variabelen grootte en duur samenwerkingsverbandsterk

met elkaar correleren (,892 en ,856). Om deze reden zullen deze apart in de regressiemodellen moeten

worden meegenomen om te voorkomen dat ze elkaar teveel beïnvloeden.De resultaten van deze analyse

staan weergegeven in tabel 4.4.

Page 19: Bachelor Scriptie Niels Honders

19

Tabel 4.4 Regressie analyse invloed samenwerkingsverband op totaal saldo

Model 1

b/se

Model_2

b/se

Model_3

b/se

Model 4

b/se

Intercept 346,421

(840,112)

390, 932

(847,450)

343,203

(849,757)

262,916

(843,291)

Inwoners -,011**

(,003)

-,011**

(,003)

-,011**

(,003)

-,010**

(,003)

Totaalinkomsten_per_1000 inwoners ,095*

(,042)

,095*

(,042)

,095*

(,042)

,091*

(,042)

Percentage personen in WWB -56,073***

(7,480)

-56,063***

(7,489)

-56,083***

(7,499)

-56,353***

(7,482)

Werkloze_beroepsbevolking_in

procenten

-450,087**

(136,844)

-451,378**

(137,032)

-449,906**

(137,199)

-449,269**

(136,753)

Onafhankelijke variabelen

Aanwezigheid

samenwerkingsverband

-121,473

(283,418)

Grootte samenwerkingsverband 1,643

(61,144)

Duur samenwerkingsverband 31,178

(30,871)

N 366 366 366 366

R2 ,194 ,195 ,194 ,195

Notitie: * p< 0,05; ** p< 0,01; *** p< 0,001.

Uit de bovenstaande regressie tabel komen een aantal belangrijke bevindingen naar boven. Alle controle

variabelen die zijn meegenomen, blijven in alle vier de modellen een significante invloed uit oefenen, die

weinig veranderd naarmate de afhankelijke variabelen in de regressie worden toegevoegd. De controle

variabele Inwoners heeft een significante negatieve invloed van gemiddeld -,01. Dit houdt in dat voor

iedere extra inwoner in een gemeente het totaal saldo daalt met een cent. De

controlevariabeletotaalinkomstengemeenten heeft juist een positieve significante invloed op het totaal

saldo (,095). Dit betekent dat het totaal saldo met negen cent stijgt, wanneer de totaalinkomsten per

1000 inwoners stijgt met één euro. Deze waarde heeft echter niet een hoge significantie. De derde

controle variabele percentage personen in de WWB heeft de hoogste significante invloed. Wanneer het

percentage personen in de WWB toeneemt met één procent daalt het totaal saldo met ongeveer 56

euro.De vierde controle variabele, namelijk beroepsbevolking in procenten, heeft een grote significante

invloed op het totaal saldo. Uit de modellen blijkt dat het totaal saldo met ongeveer 450 euro daalt,

wanneer de werkloze beroepsbevolking in een gemeente stijgt met één procent.

Wanneer er gekeken wordt naar de onafhankelijke variabele die in de regressieanalyse getest zijn

blijkt dat ze alle drie geen significant verband hebben. De aanwezigheid van een samenwerkingsverband

heeft een negatieve invloed op het totaal saldo van -121. Dit resultaat is echter niet significant, waardoor

dit resultaat ook door kans kan komen. Hetzelfde geldt voor de grootte van het samenwerkingsverband,

wat ook een negatief effect heeft, maar niet significant is. De onafhankelijke variabele duur

samenwerkingsverband heeft een positief effect op het totaal saldo. Dit betekent dat met elk jaar dat een

samenwerkingsverband bestaat hettotaal saldo31 euro hoger wordt. Deze waarde is echter niet

significant, waardoor er geen conclusies aan verbonden kunnen worden. De R2 waarden bij de modellen

Page 20: Bachelor Scriptie Niels Honders

20

laten zien dat de variabelen ongeveer 21 procent van de variatie in het totaal saldo verklaren. Ondanks

deze lage R2 waarde, laat het model zien dat de controle variabelen het totaal saldo beïnvloeden.Met

behulp van de bovenstaande regressieanalyse moet de eerste hypothese worden verworpen. Aangezien de

aanwezigheid van een samenwerkingsverband geen significante invloed heeft op het totaal saldo moet

gesteld worden dat de aanwezigheid van een samenwerkingsverband niet leidt tot een hogere efficiëntie

van gemeenten.

De twee onafhankelijke variabelen, duur en grootte samenwerkingsverband moeten echter nader

getest worden. In de bovenstaande regressie modellen zijn ook de gemeenten meegenomen die niet

samenwerken. Omdat dit een effect kan hebben op de resultaten van de onafhankelijke variabelen duur

en grootte samenwerkingsverband wordt in de volgende paragraaf dezelfde analyse uitgevoerd waarin

alleen de gemeenten worden meegenomen die participeren in een samenwerkingsverband. Hierdoor

kunnen ook de tweede en derde hypothese aangenomen of verworpen worden.

4.3 Regressieanalyseduurengroottesamenwerkingsverband

Zoals uit de vorige paragraaf bleek, heeft de aanwezigheid van een samenwerkingsverband geen

significante invloed op het totaal saldo. Hierdoor moest de eerste hypothese uit dit onderzoek worden

verworpen. In deze paragraaf worden de tweede en derde hypothesen uit dit onderzoek getest. Hiervoor

is allereerst de onderstaande correlatietabel opgesteld.

Tabel 4.5 Correlatieanalyse duur en grootte samenwerkingsverband

(1) (2) (3) (4) (5) (6) (7)

(1) Totaal saldo 1

(2) Grootte samenwerkingsverband -,197* 1

(3) Duur samenwerkingsverband -,005 ,554** 1

(4) Inwoners [personen] -,088 -,254** -,398** 1

(5) Werkloze beroepsbevolking in procenten -,154 -,155 -,011 ,263** 1

(6) Percentage personen in WWB -,365** ,282** ,215* -,195* -,019 1

(7) Totaalinkomsten per 1000 inwoners -,145 ,128 ,109 ,217* ,378** ,597** 1

*. Correlatie is significant op het 0.05 niveau (2-tailed).

**. Correlatie is significant op het 0.01 niveau (2-tailed).

Uit de bovenstaande tabel blijkt duidelijk dat er een significante correlatie bestaat tussen de grootte van

het samenwerkingsverband en hettotaal saldo. De correlatie is echter zeer zwak (-,197). De correlatie

tussen duur samenwerkingsverband en het totaal saldo is niet significant en daarnaast ook zeer zwak (-

,005). De controle variabelen hebben over het algemeen ook een lage correlatie en zijn bovendien niet

significant. De uitzondering is de controlevariabele Percentage personen in de WWB, die een zwakke

significante correlatie heeft van (-,365). Deze resultaten laten zien dat de onderzochte onafhankelijke en

controle variabelen weinig correlatie hebben met de afhankelijke variabelen. Het is echter wel belangrijk

te kijken hoe de variabelen zich met elkaar verhouden in een regressieanalyse. De resultaten van deze

Page 21: Bachelor Scriptie Niels Honders

21

analyse zijn te vinden in tabel 4.6

Tabel 4.6 Regressie analyse invloed duur en grootte samenwerkingsverband op totaal saldo

Model _1

b/se

Model_2

b/se

Model_3

b/se

Intercept 1341,801

(2874,224)

4348,268

(3185,488)

4224,418

(3176,699)

Inwoners -,063*

(,027))

-,075**

(,027)

-,062*

(,029)

Totaalinkomsten per 1000 inwoners 2,549*

(,865)

2,722*

(,856)

2,641*

(,855)

Percentage personen in WWB -183,678***

(35,287)

-175,373***

(34,963)

-173,560***

(34,880)

Werkloze beroepsbevolking in

procenten

-1311,012*

(516,391)

-1464,536*

(513,687)

-1559,040*

(517,339)

Onafhankelijke variabelen

Grootte samenwerkingsverband -503,803*

(245,470)

Duur samenwerkingsverband -,850

(116,758)

N 104 104 104

R2 ,241 ,273 ,241

Notitie: * p< 0,05; ** p< 0,01; *** p< 0,001.

Uit de bovenstaande regressie blijken alle controle variabelen in tegenstelling tot de correlatie analyse

wel een significant effect hebben op het saldo van de inkomsten en uitgaven op het gebied van werk en

inkomen. De waarden veranderen niet sterk wanneer de afhankelijke variabelen in de modellen worden

toegevoegd.

Uit de regressieanalyse blijkt verder dat de onafhankelijke variabele duur

samenwerkingsverband geen significant effect heeft op het totaal saldo (-,850). Dit houdt in dat de

tweede hypothese die stelt dat de duur van het samenwerkingsverband een positief effect heeft op de

efficiëntie van de betrokken gemeenten verworpen moet worden.

De regressie in tabel 4.6 laat verder zien dat de onafhankelijke variabele grootte van het

samenwerkingsverband een significante invloed heeft op het totaal saldo. Opvallend is dat het een

negatief verband heeft (-503,8). Dit houdt in dat wanneer het samenwerkingsverband met één deelnemer

toeneemt het saldo daalt met 503,8 euro. Dit betekent dat de derde hypothese die stelt dat de grootte van

het samenwerkingsverband geen negatief effect heeft op het saldo verworpen moet worden. De R2

waarde van de modellen zijn redelijk laag. Wanneer de grootte van het samenwerkingsverbandwordt

meegenomen wordt er 27 procent van de variatie verklaard en wanneer de duur wordt meegenomen 24

procent.

Page 22: Bachelor Scriptie Niels Honders

22

4.4 Regressieanalyseinteractie-effect duur en grootte samenwerkingsverband

Nu de eerste drie hypothesen zijn beantwoord kan de laatste hypothese worden geanalyseerd. Hiervoor is

de onderstaande regressietabel opgesteld, waarin het interactie-effect tussen de duur en grootte van het

samenwerkingsverbandwordt gemeten.

Tabel 4.7 Regressieanalyse interactie-effectduur en grootte samenwerkingsverband

Model 1

b/se

Model 2

b/se

Model 3

b/se

Intercept 1341,801

(2874,224)

1985,379

(2930,566)

6619,185

(4726,992)

Inwoners -,063*

(,027))

-,075*

(,029)

-,058*

(,029)

Totaalinkomsten per 1000 inwoners 2,549*

(,865)

2,686*

(,874)

2,567*

(,864)

Percentage personen in WWB -183,678***

(35,287)

-179,801***

(35,428)

-175,251***

(35,062)

Werkloze beroepsbevolking in

procenten

-1311,012*

(516,391)

-1319,786*

(515,922)

-1642,858*

(532,965)

Onafhankelijke variabelen

Grootte samenwerkingsverband -1178,933

(756,845)

Duur samenwerkingsverband -11,277

(299,132)

Interactie grootte en duur

samenwerkingsverband

-15,844

(14,440)

45,364

(66,159)

N 104 104 104

R2 ,241 ,273 ,285

Notitie: * p< 0,05; ** p< 0,01; *** p< 0,001.

Regressietabel 4.7 laat zien dat er geen interactie-effect optreedt. Uit model 3 blijkt dat de

interactievariabele grootte en duur samenwerkingsverband geen significant verband heeft, waardoor er

geen statistisch bewijs is dat de grootte en de duur van een samenwerkingsverband elkaar beïnvloeden.

Om deze reden moet de vierde hypothese, die luidt dat de duur van een samenwerkingsverband een

positief effect heeft op de grootte van het samenwerkingsverband verworpen worden.De R2 waarden zijn

ook in deze regressietabellen niet hoog. Met behulp van deze modellen wordt ongeveer 28 procent van

de variatie verklaard.Dit houdt in dat er in dit onderzoek geen bewijs is gevonden voor de theorie die

stelt dat de duur van samenwerkingsverband zorgt voor grotere samenwerkingsverbanden. Met behulp

van de resultaten uit dit onderzoek kan niet gesteld worden dat netwerkervaring zorgt voor betere

geformeerde en gemanagede samenwerkingsverbanden, waardoor de transactie kosten dalen en meer

actoren in een samenwerkingsverband worden toegelaten. Nu de resultaten uit de analyse zijn weergeven

zal in het volgende hoofdstuk de hoofdvraag worden beantwoord en de conclusies worden getrokken.

Page 23: Bachelor Scriptie Niels Honders

23

5. Conclusie

Nu de resultaten uit het onderzoek zijn geanalyseerd kan de hoofdvraag worden beantwoord. Deze

luidde:In hoeverre verklaart de aanwezigheid van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden op het

gebied van werk en inkomen de efficiëntie van gemeentelijke diensten op dit gebied?

Deze hoofdvraag is onderzocht door middel van vier hypothesen. Allereerst is er gekeken of de

aanwezigheid van een samenwerkingsverband effect heeft op de efficiëntie van gemeentelijke diensten

op het gebied van werk en inkomen. Volgens de theorie zouden schaalvoordelen, het verminderen van

gemeentelijke verschillen en het tegengaan van spillovers de efficiëntie moeten vergroten. De statistische

analyse laat duidelijk zien dat de aanwezigheid van een samenwerkingsverband geen significante invloed

heeft op de efficiëntie van gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen. Dit houdt dat de

theorieën over schaalvoordelen, het opheffen van gemeentelijke verschillen en spillovers in dit

onderzoek niet met statistisch bewijs zijn te ondersteunen.

Als tweede is gekeken naar de duur van een samenwerkingsverband. Op basis van de analyses

moet geconcludeerd worden dat de duur van een samenwerkingsverband geen significant effect heeft op

de efficiëntie. Er is in dit onderzoek geen bewijs gevonden dat de opbouw van sociaal kapitaal zorgt voor

een hogere efficiëntie, zoals in de theorie werd voorspeld.

Ten derde is uit dit onderzoek gebleken dat de grootte van het samenwerkingsverband een

negatief effect heeft op de efficiëntie. Dit gaat in tegen de theorie die stelt dat de grootte van het

samenwerkingsverband juist geen negatief effect zou moeten hebben op de efficiëntie. Uit de analyses

blijktechter dat naarmate het aantal deelnemers in een samenwerkingsverband stijgt ook het saldo daalt.

Er moet dus geconcludeerd worden dat naarmate een samenwerkingsverband meer deelnemers heeft, de

efficiëntie omlaag gaat.

Als laatst is gekeken naar het bestaan van een interactie-effect tussen de duur van een

samenwerkingsverband en de grootte van het samenwerkingsverband. Vanuit de theorie wordt gesteld

dat hoe langer een samenwerkingsverband bestaat hoe groter de kans is dat het samenwerkingsverband

uitbreidt. Uit de analyses blijkt echter dat hier geen statistisch bewijs voor is.

De analyse van deze hypothesen laat zien dat alleen de grootte van het samenwerkingsverband

een significante negatieve invloed heeft op de efficiëntie. Dit onderzoek heeft daarmee aangetoond dat de

aanwezigheid van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden slechtst gedeeltelijk de efficiëntie van

gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen verklaard.

Page 24: Bachelor Scriptie Niels Honders

24

6. Discussie

Dit onderzoek toont aan dat samenwerkingsverbanden op het gebied van werk en inkomen een beperkte

invloed hebben op de efficiëntie van gemeentelijke diensten op dit gebied. In dit hoofdstuk worden

hiervoor enkele mogelijke verklaringen aangedragen. Deze verklaringen bieden een basis voor verder

onderzoek. Daarnaast worden in dit hoofdstuk ook enkele beperkingen van dit onderzoek benoemd.

De eerste hypothese in dit onderzoek gaat er vanuit dat een samenwerkingsverband zou moeten

zorgen voor een hogere efficiëntie door schaalvoordelen. Uit dit onderzoek komt echter naar voren dat

schaalvoordelen kennelijk geen belangrijke rol spelen als het gaat om de efficiëntie bij gemeentelijke

diensten op het gebied van werk en inkomen. Een theorie die dit zou kunnen verklaren is de

transactiekosten theorie. Vanuit deze theorie komen er drie elementen naar voren die zouden kunnen

verklaren waarom samenwerking geen invloed heeft op de efficiëntie.

Ten eerste kunnen er hoge coördinatie kosten zijn opgetreden. Deze kosten kunnen ontstaan,

doordat gemeenten de doelen van het samenwerkingsverband moeten halen, maar ook rekening moeten

houden met de belangen van hun eigen inwoners (Kwon en Feiock, 2010: 877). Door de aard van de

samenwerkingsverbanden zijn er verschillende onderhandelingsronden nodig om de voorwaarden voor

de overeenkomst vast te stellen. Als er grote verschillen zijn tussen de gemeenten kunnen er serieuze

obstakels voordoen tijdens de onderhandelingen. Daarnaast maken deze verschillen het ook moeilijker

om de samenwerking goed te coördineren. Dit kan er toe leiden dat niet de ideale

samenwerkingsvoorwaarden worden opgesteld, wat als gevolg heeft dat het samenwerkingsverband niet

optimaal kan functioneren. Dit leidt daardoor tot hogere kosten (Carr en Hawkins, 2013: 226).

Ten tweede kunnen er zogenoemde ‘divisioncosts’ optreden. Dit zijn problemen die optreden

wanneer een partij in de samenwerking zich niet houdt aan de afspraken of prikkels en de mogelijkheid

heeft voor ‘free riding’. Om dit te voorkomen moeten er tijdens de onderhandelingen duidelijke

afspraken worden gemaakt. Dit is echter lastig, omdat gemeenten moeten werken met gelimiteerde

informatie en een onzekere toekomst (Carr en Hawking, 2013: 228). Dit zorgt ervoor dat niet altijd de

juiste afspraken kunnen worden gemaakt. Daar komt bij dat politieke veranderingen ook een invloed

kunnen hebben op de samenwerking. Dit verhoogt het risico op 'free riding', maar dit vermindert ook de

kans dat er goede randvoorwaarden voor de samenwerking worden opgesteld. Dit kan uiteindelijk leiden

tot hogere kosten.

Als laatste zijn er de zogenoemde toezichtkosten die een grote rol kunnen spelen. Doordat de

intergemeentelijke sociale dienst in de meeste gevallen door een aparte organisatie wordt uitgevoerd,

moeten de gemeenten toezichtstructuren ontwikkelen om de prestaties van deze dienst goed te kunnen

meten (CerrenHawking, 2013: 230). Deze extra kostenkunnen de verlaging in kosten, die door de

samenwerking tot stand is gekomen, in gevaar brengen. Zeker als het om een complex moeilijk meetbare

diensten gaat.

Als tweede gaat de theorie er vanuit dat gemeentelijke verschillen door samenwerking worden

opgeheven. Hiervoor is echter geen statistisch bewijs te vinden. Uit de regressietabel 4.6, waarin alleen

Page 25: Bachelor Scriptie Niels Honders

25

de gemeenten zijn meegenomen die samenwerken, blijkt juist dat gemeentelijke kenmerken, zoals aantal

inwoners, inkomsten gemeenten, aantal werklozen en aantal personen in de WWB een significante

invloed hebben op het saldo van de inkomsten en uitgaven op het gebied van werk en inkomen. Dit houdt

dus in dat gemeentelijke verschillen niet zijn opgeheven door de samenwerking.

Ten derde stelt de theorie dat samenwerking het spillover effect zou tegengaan, waardoor de

kosten lager zouden uitvallen. Hier is ook geen statistisch bewijs voor te vinden. Een reden hiervoor zou

kunnen zijn dat de sociale dienst in alle gemeenten nagenoeg dezelfde voorzieningen biedt. Daardoor zou

het verhuizen naar andere gemeenten, om voor deze dienst beter af te zijn, weinig voordeel opleveren.

Daarnaast verkeren de gebruikers van de sociale dienst vaak in een moeilijk financiële positie waardoor

verhuizen niet aantrekkelijk is. Het spillover effect treedt daarom op dit gebied vrijwel niet op, waardoor

het ook geen effect kan hebben op de kosten van de sociale dienst.

Een vierde reden die zou kunnen verklaren waarom samenwerking niet leidt tot meer efficiëntie

is dat gemeenten die niet samenwerken al een hoge efficiëntie hebben ten aanzien van de uitvoering van

de sociale dienst en daardoor de noodzaak niet inzien om te gaan samenwerken. Juist gemeenten die

hogere kosten hebben richten een samenwerkingsverbandop om de kosten te verlagen. Als deze

verklaring juist zou zijn zouden de kosten voor gemeenten die samenwerken hoger moeten zijn. De

gemiddelden uit tabel 4.2 laten echter zien dat het saldo van gemeenten die wel en niet samenwerken

dicht bij elkaar liggen. Het is dus niet zo dat gemeenten die niet samenwerken gemiddeld al lagere kosten

hebben. Dit is dan ook geen voldoende verklaring waarom samenwerking niet leidt tot lagere kosten.

De tweede hypothese in dit onderzoek stelt dat de duur van een samenwerkingsverband de

efficiëntie zou moeten verhogen, doordat de duur van een samenwerkingsverband kan bijdragen aan de

opbouw van sociaal kapitaal. Hierdoor zou het samenwerkingsverband efficiënter kunnen opereren. Uit

de regressie analyse blijkt echter dat hier geen statistisch bewijs voor is. Het is mogelijk dat er meer tijd

nodig is voordat er genoeg sociaal kapitaal ontwikkeld is dat een daadwerkelijk significant effect heeft

op de efficiëntie. Daarnaast is het ook mogelijk dat het sociaal kapitaal wel ontwikkeld is, maar dat het

geen groot effect heeft op de efficiëntie. De resultaten uit dit onderzoek kunnen hierop echter geen

antwoord geven. Meer onderzoek is dan ook nodig op dit gebied.

De derde hypothese in dit onderzoek gaat ervanuit dat de grootte van het samenwerkingsverband

geen negatief effect heeft op de efficiëntie. Volgens Provan en Kenis zorgt een 'administrative lead

organisation' ervoor dat er een groot aantal deelnemers deel kunnen nemen aan het netwerk zonder dat

dit negatieve gevolgen heeft. De intergemeentelijke sociale dienst kan onder dit type netwerk getypeerd

worden en daardoor zou de grootte van het samenwerkingsverband geen negatief effect moeten hebben

op de efficiëntie. De regressieanalyse in tabel 4.6 laat zien dat er wel een negatief effect is. Op het gebied

van de sociale dienst zorgt een groter samenwerkingsverband er juist voor dat het saldo lager uitvalt. Een

verklaring hiervoor kan zijn dat naarmate het samenwerkingsverband groter wordt er ook meer werk

gestoken moet worden in het effectief implementeren van de samenwerking. Hoe groter het

samenwerkingsverband des te meer de verschillen tussen de gemeenten de kosten van de

Page 26: Bachelor Scriptie Niels Honders

26

intergemeentelijke sociale dienst kunnen beïnvloeden. Wanneer bijvoorbeeld verschillende gemeenten

diverse administratiemethoden hanteren moeten deze eerst op één lijn worden gebracht. Hoe meer

gemeenten in een samenwerkingsverband deelnemen hoe langer en complexer zulke processen zullen

zijn. Ook de transactiekosten zullen hoger uitvallen wanneer er meer gemeenten deelnemen aan een

samenwerkingsverband. Er zal bijvoorbeeld meer overlegd moeten worden en er zullen meer

contractkosten worden gemaakt. Dit heeft effect op de kosten die gemaakt worden, waardoor de

efficiëntie lager uit kan vallen als er meer gemeenten deel nemen aan het samenwerkingsverband.

Nu mogelijke verklaringen zijn aangedragen worden kort enkele beperkingen van dit onderzoek

besproken.Eén van de grootste beperkingen van dit onderzoek is de validiteit van de gegevens over de

efficiëntie van de samenwerkingsverbanden. Dit komt omdat de cijfers die gebruikt zijn om de efficiëntie

te meten niet afkomstig zijn van het samenwerkingsverband zelf maar afkomstig zijn uit de jaarcijfers die

ieder jaar gepubliceerd worden door de gemeenten. Voor een volledig beeld zullen de exacte financiële

gegevens van de samenwerkingsverbanden moeten worden opgevraagd. In dit onderzoek was dit

vanwege tijdsgebrek niet mogelijk. Daarnaast lieten de R2 waarden bij de regressie analyse zien dat de

variabelen in dit onderzoek tussen de 20 en 28 procent van de variatie verklaren. Dit houdt in dat er nog

vele andere variabelen zijn die de efficiëntie beïnvloeden. In vervolgonderzoekdienthier rekening mee te

worden gehouden.

Page 27: Bachelor Scriptie Niels Honders

27

7. Aanbevelingen

De resultaten uit dit onderzoek laten zien dat samenwerken niet automatisch leidt tot een hogere

efficiëntie. Dit is een belangrijk gegeven om als gemeente te realiseren, wanneer er initiatieven worden

genomen omsamenwerking met andere gemeenten te verkennen. Door de financiële crisis en de extra

taken die gemeenten krijgen is het niet vreemd dat deze optie vaak wordt overwogen. Er bestaat het idee

dat samenwerking in de meeste gevallen wel leidt tot lagere kosten, door onder andere de redenen die in

de theorie zijn omschreven. Ditonderzoekbracht in de wetenschappelijke relevantie echter al naar voren

dat er nog weinig bekend is over de werkelijke effecten van samenwerking op de efficiëntie. De analyses

in dit onderzoek laten daarbij zien dat samenwerking in ieder geval weinig verklaring biedt voor de

efficiëntie van gemeentelijke diensten op het gebied van werk en inkomen. Het is daarom belangrijk voor

gemeenten om de gevolgen van gemeentelijke samenwerking per individueel geval goed in kaart te

brengen en er rekening mee te houden dat het niet automatisch leidt tot een daling van de kosten op het

gebied waar ze willen samenwerken.Gemeenten moeten er hierbij vooral rekening mee houden dat de

grootte van het samenwerkingsverband een negatieve invloed heeft op de efficiëntie. Daarnaast is het

belangrijk dat er verder onderzoek komt naar de effecten van samenwerking tussen gemeenten op de

efficiëntie.Hierbij is het belangrijk dat er specifiek gekeken wordt naar mogelijke verklaringen waarom

samenwerking niet leidt tot een hogere efficiëntie. Daarbij is het belangrijk dat er in een dergelijk

onderzoekgoed gekeken wordt naar de mogelijke effecten van de transactiekostentheorie. In dit

onderzoek is deze theorie een aantal keer aangehaald als mogelijke verklaring waarom samenwerking

niet leidt tot lager kosten en het zou een meerwaarde zijn als hier verder empirisch onderzoek naar wordt

gedaan.

Page 28: Bachelor Scriptie Niels Honders

28

8. Literatuurlijst

Bel, G. en M.E. Warner(2015). Inter-Municipal Cooperation And Costs: Expectations and Evidence.

Public Administration, 93 (1), 52-67.

Blume, L. en T.Blume (2007). The economic effects of local authority mergers: empirical evidence for

German city regions. Annals of Regional Science, 41, 689-713.

Boix, C. en D.N. Posner (1998). Social Capital: Explaining its Origins and Effects on Government

Performance. British Journal of Political Science, null (4), 686- 693.

Carr, J. B. en C.V. Hawkins (2013).The Costs of Cooperation: What the Research Tells Us about

Managing the Risks of Service Collaborations in the U.S., State and Local Government Review, 45 (4),

224- 239.

Dijkgraaf, E. en R.H.J.M. Gradus (2013). Cost Advantage Cooperations Larger than Private Waste

Factors, Applied EconomicsLetters, 20(7), 702–705.

Dijkgraaf, E. en R. Gradus(2014). Waste Management in the Netherlands, in T. Kinnaman en K.

Takeuchi (eds), Handbook onWaste Management ( pp. 287–315). Cheltenham: Edward Elgar Publishers,

Divosa. (2013). Divosa-monitor factsheet: Intergemeentelijkesamenwerking. Utrecht: Divosa.

Ermini, B. enR. Santolini(2010). Local expenditure in Italian municipalities. Do local council

partnerships make a difference? Local Government Studies, 36, 655-677.

Frère, Q., M. Leprince en S. Pay (2012). The impact of inter-municipal cooperation on local public

spending. Working paper GATE 2012-25.

Fukuyama, F. (2001). Social capital, civil society and development. Third World Quarterly, 22(1), 7-20.

Graddy, E.A. en B. Chen (2006). Influences on the Size and Scope of Networks for Social Service

Delivery. Journal of Public Administration Research and Theory, 16 (4), 533-552.

Greef, de R.J.M.H., F.H.K. Theissenen M.C. de Voogd(2013). Intergemeentelijke samenwerking

toegepast: Handreiking voor toepassing van de wet gemeenschappelijke regelingen. Den Haag:

Vereniging van Nederlandse gemeenten.

Hophmayer-Tokich, S. en N. Kliot(2007). Inter-municipal cooperation for wastewater treatment: Case

studies from Israel. Journal of Environmental Management, 86 (2008), 554-565.

Page 29: Bachelor Scriptie Niels Honders

29

Kwon, S.W. en R. C.Feiock (2010). Overcoming the barriers to cooperation: intergovernmental service

agreements. Public Administration Review 70 (6), 876–84.

Martins, M.R. (1995). Size of municipalities, efficiency, and citizen participation: a cross-European

perspective. Environment and Planning. Governmentand Policy, 13, 441-458.

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2014). Verslag over het financieel toezicht op

gemeenten 2014.Verkregen op 9 maart 2015, via http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-

publicaties/notas/2014/05/13/verslag-over-het-financieel-toezicht-op-gemeenten-2014.html

O'Toole, L.J. (1997). Treating Networks Seriously: Practical and Research-Based Agendas in Public

Administration. Administration Review, 57(1), 45-52.

Provan, K.G. en P.Kenis (2008). Modes of network governance: Structure, management and

effectiveness. Journal of public administration research and theory, 18(2), 229-252.

Razin, E. (1998). The impact of decentralization on fiscal disparities among local authorities in Israel.

Space and Polity, 2(1), 49–68.

Regioatlas. Intergemeentelijke sociale diensten. Verkregen op 9 april 2015 ,via

http://www.regioatlas.nl/indelingen/indelingen_indeling/t/intergemeentelijke_sociale_diensten

Steiner, R. (2003). The causes, spread and effects of intermunicipal cooperation and municipal mergers

in Switzerland. Public Management Review, 5 (4), pp. 551-571.

Turrini, A., Cristofoli, D., Frosini, F., en G. Nasi (2010). Networking literature about determinants of

network effectiveness. Public Administration,88(2), 528-550.

UWV. Participatiewet: wat verandert er in de Wajong in 2015? Verkregen op 11 februari 2015, via

http://www.uwv.nl/particulieren/overige-onderwerpen/participatiewet-wat-verandert-er-in-de-wajong-in-

2015/detail/wat-betekent-de-participatiewet-als-u-nog-wajong-wilt-aanvragen

VNG. Regeling zonder meer. Verkregen op 10 april 2015, via http://www.vng.nl/producten-

diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/regeling-zonder-meer

VNG. Centrumgemeente. Verkregen op 10 april 2015, via http://www.vng.nl/producten-

diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/centrumgemeente-0

VNG. Gemeenschappelijk orgaan. Verkregen op 10 april 2015, via http://www.vng.nl/producten-

diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/gemeenschappelijk-orgaan

Page 30: Bachelor Scriptie Niels Honders

30

VNG.Openbaar lichaam. Verkregen op 10 april 2015, via http://www.vng.nl/producten-

diensten/diensten/slim-samenwerken/vormen-van-samenwerken/openbaar-lichaam