‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents ›...

133
‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ Hoe de evolutietheorie ontvangen werd in Nederlandse familiebladen en schoolboekjes, 1867-1974 Maartje Brattinga 9830707 [email protected] 06-52347775 20 november 2006 Begeleider: prof. dr. Piet de Rooy Tweede beoordelaar: dr. Amanda Kluveld Masterscriptie Geschiedenis Mastertraject Cultuurgeschiedenis Onderwijsinstituut Geschiedenis, archeologie en regiostudies Faculteit der Geesteswetenschappen Universiteit van Amsterdam

Transcript of ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents ›...

Page 1: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’

Hoe de evolutietheorie ontvangen werd in Nederlandse familiebladen en schoolboekjes, 1867-1974

Maartje Brattinga 9830707 [email protected] 06-52347775 20 november 2006 Begeleider: prof. dr. Piet de Rooy Tweede beoordelaar: dr. Amanda Kluveld Masterscriptie Geschiedenis Mastertraject Cultuurgeschiedenis Onderwijsinstituut Geschiedenis, archeologie en regiostudies Faculteit der Geesteswetenschappen Universiteit van Amsterdam

Page 2: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

Inhoudsopgave

Inleiding 1

1. Darwinisme 4

1.1 De afstamming van de mens 8

1.1.1 Thomas Henry Huxley (1825-1895) 12

1.1.2 Carl Christoph Vogt (1817-1895) 14

1.1.3 Ernst Heinrich Philipp August Haeckel (1834-1919) 16

1.2 Descent of man 20

1.3 De missing link: de aapmens van Eugène Dubois 22

2. Darwinisme in Nederland 27

2.1 De Nederlandse wetenschap 29

2.2 Liberalen en vrijdenkers 33

2.3 De confessionelen 38

2.4 Conclusie 44

3. Het populaire debat 47

3.1 Het geïllustreerde tijdschrift in Nederland 48

3.1.1 De Katholieke Illustratie 50

3.1.2 Eigen Haard 52

3.2 Darwin en zijn theorie 54

3.3 Het bezoek van Vogt 59

3.4 Fossiele vondsten 63

3.5 De Pithecanthropus erectus 67

3.6 Conclusie 78

4. Darwinisme in de Nederlandse schoolboekjes 81

4.1 Schoolstrijd 82

4.2 Darwinisme in het openbaar onderwijs 84

Page 3: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

4.2.1 De afstamming van de mens in het openbaar onderwijs 90

4.3 Natuurlijke historie op katholieke scholen 96

4.3.1 De mens in het katholiek onderwijs 99

4.4 De methode van J.P. de Gaay Fortman 106

4.5 Conclusie 110

Eindconclusie 114

Bijlage I ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ 120

Bijlage II B. van Meurs, ‘Jammerklacht van een Rotterdamschen aap’ 121

Bijlage III B. ter Haar, ‘Aan een Baviaan’ 122

Literatuurlijst 123

Page 4: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

1

Inleiding

Neemt het recent gevonden mummie-meisje Selam uw ongeloof over de

evolutietheorie weg?

‘Geen moment. Er zijn zoveel wetenschappelijke vondsten gedaan die later op bedrog

bleken te berusten. Het doet niets af aan het feit dat God dieren en mensen apart heeft

geschapen. Ik vind het scheppingsverhaal uit de bijbel veel aannemelijker dan de theorie

dat we met z’n allen uit de oersoep zijn gesprongen. Dat leven uit zichzelf steeds

complexere vormen aanneemt, is in strijd met alle wetenschap. Een God die alles

intentioneel geschapen heeft vind ik overtuigender als verklaring dan het toeval. Een

computer is nog nooit uit zichzelf ontwikkeld, daar moet intellect achter zitten.’1

André Rouvoet, lijsttrekker van de ChristenUnie, in De

Volkskrant zaterdag 14 oktober 2006

In 1859 publiceerde Charles Darwin On the origin of species. Hierin formuleerde Darwin

zijn evolutietheorie. Het werk bleek van onschatbare waarde en ontmoette zowel lof als

kritiek. Bijna 150 jaar later, in het Nederland van de eenentwintigste eeuw, wordt de

evolutietheorie van Darwin nog steeds niet door iedereen geaccepteerd. Niet alleen

politicus André Rouvoet spreekt zich tegen Darwin uit, minister van Onderwijs Maria

van der Hoeven riep in 2005 nog op tot een debat over de theorie van het ‘Intelligent

Design’. Deze theorie gaat ervan uit dat de wereld en alles wat erop leeft zo ingenieus in

elkaar zit en op elkaar aangepast is, dat het aannemelijk is dat er een intelligente

ontwerper, een schepper, achter zit.

Ook is de evolutietheorie van Darwin nog vaak in het nieuws vanwege nieuwe

wetenschappelijke ontdekkingen. Met enige regelmaat worden er nieuwe fossielen

opgegraven die iets zeggen over de afstamming van de mens. Zo zorgden de kleine

botten van de vermeende Homo floresiensis recent nog voor de nodige ophef. Sommige

wetenschappers meenden dat er sprake was van een nieuwe soort, anderen waren van

mening dat het een dwerg van onze eigen soort, de Homo sapiens, zou zijn. Ook werden

1 Douwe Douwes en Marc Peeperkorn, ‘De lijsttrekkers (4) André Rouvoet’, De Volkskrant zaterdag 14 oktober 2006, 29.

Page 5: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

2

in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net als de

wereldberoemde Lucy, tot de soort Australopithecus afarensis en is ongeveer 3,3 miljoen

jaar oud.

De theorie van Darwin lijkt nog even actueel als 150 jaar geleden. In kranten,

tijdschriften, televisieprogramma’s en op het internet kom je de evolutietheorie tegen.

Maar hoe raakte de burger in de negentiende eeuw bekend met deze theorie? Deze

scriptie beoogt te beschrijven hoe de evolutietheorie het grote Nederlandse publiek

bereikte. De aandacht wordt hierbij gericht op populaire tijdschriften en middelbare

schoolboekjes voor het vak dierkunde. Langs beide wegen raakte de burger bekend met

de evolutietheorie.

Voor Nederland is er nog geen studie verschenen die de populaire receptie van het

darwinisme behandelt. Voor Duitsland, Engeland en Amerika zijn al wel dergelijke

studies verschenen. Alvar Ellegård, Alfred Kelly en Edward Caudill onderzochten de

populaire pers van respectievelijk Groot-Brittannië, Duitsland en de Verenigde Staten.

Ellegård en Caudill richtten zich voornamelijk op de periodieke pers, Kelly gebruikte

meerdere bronnen. Hij onderzocht verschillende populaire geschriften en Duitse

schoolmethodes.2 De historiografie over de evolutietheorie in Nederland heeft

voornamelijk de intellectuele reacties op de theorie besproken en heeft het nauwelijks

over het grotere publiek.

De theorie van Darwin omvat verschillende aspecten en heeft ook implicaties

gehad voor vakgebieden buiten de biologie. Aangezien de omvang van deze scriptie het

niet toelaat het over al deze aspecten te hebben heb ik ervoor gekozen de nadruk te

leggen op de theorie over menselijke afstamming. Dit is immers het aspect van de

evolutietheorie dat ons het meest raakt en waar dan ook de heftigste reacties op kwamen.

Immers, stammen we nu van Adam of de apen af? Vooral voor de gewone burger was dit

aspect van de evolutietheorie van Darwin het meest schokkend. Het botste vooral met het

geloof dat God de mens apart geschapen had, zoals ook uit het citaat van Rouvoet

duidelijk naar voren komt.

2 Alvar Ellegård, Darwin and the general reader. The reception of Darwin’s theory of evolution in the

British periodical press, 1859-1872 (Chicago 1990) passim; Edward Caudill, Darwinism in the press. The

evolution of an idea (Hillsdale 1989) passim; Alfred Kelly, The descent of Darwin. The popularization of

Darwinism in Germany, 1860-1914 (Chapel Hill 1981) passim.

Page 6: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

3

In de jaren negentig van de negentiende eeuw vond de Nederlander Eugène

Dubois op Java fossielen die volgens hem afkomstig waren van een ‘missing link’. Hij

noemde deze nieuwe soort Pithecanthropus erectus. Omdat deze fossielen de theorie over

de evolutie van de mens concreter maakten en bovendien door een Nederlander gevonden

waren lopen de reacties op de Pithecanthropus erectus als een rode draad door de

scriptie.

De scriptie is in vier hoofdstukken ingedeeld. De eerste twee hoofdstukken zijn

voornamelijk gebaseerd op secundaire literatuur, hoofdstuk drie en vier bevatten de

resultaten van mijn bronnenonderzoek. In het eerste hoofdstuk wordt de theorie van

Darwin beschreven en wordt besproken hoe verschillende wetenschappers, in het

bijzonder Huxley, Vogt en Haeckel, met deze theorie omgingen. Ook komt hier de

controverse rond de ‘missing link’ van Eugène Dubois aan bod. Het tweede hoofdstuk

heeft het darwinisme in Nederland tot onderwerp. Hier wordt vooral het debat onder

Nederlandse intellectuelen beschreven. Er wordt uiteengezet wat de reacties van de

verschillende groepen in de Nederlandse samenleving waren op de evolutie van de mens.

Er is aandacht voor Nederlandse wetenschappers, liberalen, vrijdenkers, katholieken en

protestanten.

Hoofdstuk drie en vier laten zien hoe het grotere publiek met deze theorie bekend

raakte. Om dit te onderzoeken gebruik ik twee typen bronnen; artikelen uit

familietijdschriften en dierkundemethodes voor de middelbare school. Beide typen zijn in

te delen in bronnen van confessionele en van niet-confessionele signatuur. In hoofdstuk

drie staan de artikelen uit de Nederlandse gezinstijdschriften centraal. In twee

tijdschriften, Eigen Haard en de Katholieke Illustratie wordt bekeken of en hoe er over

de evolutie van de mens werd geschreven. In hoofdstuk vier wordt onderzocht hoe de

theorie in de Nederlandse schoolmethodes wordt beschreven. Hoe onderwees men de

evolutie van de mens aan middelbare schoolkinderen? Er is zowel aandacht voor

schoolboekjes voor openbare scholen als voor die met een katholieke of gereformeerde

achtergrond. Op deze manier hoop ik een beeld te schetsen van wat Nederlandse burgers

over de evolutie van de mens te weten kwamen.

Page 7: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

4

1. Darwinisme

In 1859 verscheen On the origin of species by means of natural selection, or the

preservation of favoured races in the struggle for life van Charles Darwin (1809-1882).

Dit werk zou wereldberoemd worden en had niet alleen invloed op de biologie (waar de

theorie vandaag de dag nog steeds gehanteerd wordt), maar ook op andere

wetenschappen, waaronder de sociologie.3 In On the origin of species wordt de evolutie

en veranderlijkheid van soorten verklaard uit het principe van de natuurlijke selectie. Dit

principe houdt in dat de leden van een soort die het best aan hun omgeving zijn aangepast

de meeste kans maken te overleven. Binnen soorten treden variaties op. Wanneer een

variatie beter bij haar (veranderende) omgeving past is de kans groter dat zij overleeft en

zich kan voortplanten. Op deze wijze is het mogelijk dat een soort langzaam evolueert en

zich uiteindelijk tot een geheel nieuwe soort ontwikkelt.

Achter het selectiemechanisme zit geen plan of doel. Uit de Origin wordt

duidelijk dat de natuur niet statisch, maar dynamisch is en zich voortdurend vernieuwt.

De soorten die de aarde nu bevolken zijn dus andere dan de soorten die in het verleden

bestonden. Darwin beschreef ook dat alle verschillende diersoorten zich waarschijnlijk

uit één oervorm hadden ontwikkeld.4 Darwin was niet de eerste die het idee van evolutie

aanhing (zo hadden de theorieën van Lamarck al bekendheid gekregen), maar hij was wel

de eerste die het mechanisme, de natuurlijke selectie, achter deze ontwikkeling

beschreef.5

In de historiografie is de theorie van Darwin vaak beschreven als revolutionair.

Door de publicatie van Darwin zou het hele denken over waar dieren, maar vooral waar

mensen vandaan komen veranderd zijn. Veel historici hebben het dan ook over een

darwinistische revolutie. De wetenschapshistoricus Peter J. Bowler toont echter in The

non-Darwinian revolution aan dat er in de negentiende eeuw helemaal geen

darwinistische revolutie heeft plaatsgevonden. Hij is van mening dat historici de impact

3 Onder andere Herbert Spencer (1820-1903) gebruikte de evolutietheorie voor zijn sociologische theorieën, die bekend werden als ‘sociaaldarwinisme’. 4 Piet de Rooy, Op zoek naar volmaaktheid. H.M. Bernelot Moens en het mysterie van afkomst en toekomst

(Houten 1991) 58, 59. 5 J.G. Hegeman, ‘Darwin en onze voorouders. Nederlandse reacties op de evolutieleer 1860-1875: een terreinverkenning’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 85 (1970) 261-314, aldaar 264, 265.

Page 8: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

5

van de Origin overdreven hebben. Na het verschijnen van dit werk, aldus Bowler, bleven

de evolutietheorieën die daarvoor al waren ontwikkeld bestaan. De traditionele

interpretatie van de ‘darwinistische revolutie’ is volgens hem dan ook een mythe. Het

werk van Darwin was desondanks wel belangrijk. Het werkte namelijk als een katalysator

voor het evolutionisme. Hoewel het geen darwinistische revolutie was, vond er dus wel

degelijk een revolutie plaats, aldus Bowler. Het creationisme werd grotendeels verworpen

en men ging de gedachte dat soorten zich ontwikkelden en veranderden accepteren. Er

bleven echter oude teleologische opvattingen behouden en deze werden zelfs

gemoderniseerd, terwijl Darwin zelf juist alle teleologie in de natuur verwierp.6

Een voorbeeld van zo’n oude theorie die na de publicaties van Darwin populair

werd is die van de Fransman Jean-Baptiste Lamarck (1744-1829). Lamarck had al in

1809 Philosophie zoologique, ou exposition des considérations relatives à l’histoire

naturelle des animaux gepubliceerd. Hierin introduceerde hij het idee dat dieren tijdens

hun leven verkregen eigenschappen kunnen doorgeven aan het nageslacht. Lamarck

meende dat deze overerving samen met adaptatie (aanpassing) aan de omgeving het

vooruitgangsmechanisme van de natuur vormde. De inspanning van een individu was dus

de drijvende kracht achter de evolutie. Het bekendste voorbeeld hiervan is dat van de nek

van de giraffe. De voorlopers van moderne giraffen rekten hun nek uit zodat ze bij de

blaadjes van de boom konden. De resultaten hiervan (langere nekken) werden

doorgegeven aan het nageslacht en na vele generaties ontstond de giraffe zoals we die nu

kennen. Lamarck bleef ‘na Darwin’ invloedrijk en aan het eind van de negentiende eeuw

had het neo-lamarckisme veel aanhangers. Zij meenden dat de stadia die soorten in hun

evolutie doorliepen als het ware opgelegd waren en een vast patroon volgden.

Vooruitgang werd geïncorporeerd in de evolutie.7

Wetenschappers ontdekten in de jaren dertig van de negentiende eeuw al in

fossielen een opeenvolging van steeds hoger ontwikkelde soorten. Men kon hieruit

bijvoorbeeld afleiden dat reptielen al eerder op aarde rondliepen dan zoogdieren. Dit

verschijnsel werd vaak verklaard uit een goddelijk plan. De ontwikkeling culmineerde

6 Peter J. Bowler, The non-Darwinian revolution. Reinterpreting a historical myth (Baltimore 1988) passim. 7 Peter J. Bowler, The invention of progress. The Victorians and the past (Oxford 1989) 136, 137; Bowler, The non-Darwinian revolution, 9, 10, 97-101.

Page 9: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

6

uiteindelijk in de mens, de hoogste vorm die door de natuur werd voortgebracht. De

Schotse geoloog Robert Chambers (1802-1871) was een aanhanger van deze

teleologische kijk op evolutie. In 1844 verscheen (anoniem) zijn Vestiges of the natural

history of creation. Hierin verklaarde Chambers de ontwikkelingen die in fossielen

zichtbaar waren met transmutaties van soorten. Hierdoor bereikten soorten een steeds

hoger niveau van het leven op aarde. Chambers herkende dit als de ontvouwing van een

goddelijk plan. God had geen aparte soorten geschapen, maar een wet van vooruitgang.

Chambers werd in zijn tijd echter niet in wetenschappelijke kring geaccepteerd. Zijn

ideeën werden pas ‘na Darwin’ populair, toen Darwin iedereen ervan had overtuigd dat

het basisidee van evolutie aanvaardbaar was.8

Onafhankelijk van Darwin ontstond er in het midden van de negentiende eeuw

ook in de sociologie, de antropologie en de archeologie een evolutionaire kijk op de

geschiedenis. Deze wetenschappen vertoonden een gelijkenis met de niet-darwinistische

evolutionaire biologie, want ook hier ging het om een onvermijdelijke opeenvolging van

ontwikkelingsstadia. Evolutie werd gebruikt om de overtuiging te rechtvaardigen dat de

‘slimste’, witte, rassen het hoogst op de culturele ladder en dus het verst van de aap af

stonden. De ‘primitieve’, niet-blanke, rassen stonden nog op een lagere sport van die

ladder en illustreerden hoe onze voorouders hadden geleefd. In de fysische antropologie

ontstond een geheel nieuwe tak van wetenschap, de craniometrie (schedelmeting).

Wetenschappers namen de afmetingen van schedels van verschillende mensenrassen en

hoopten aan te tonen dat lagere rassen minder herseninhoud en dus een lagere

intelligentie bezaten.9 In Nederland bestudeerde Pieter Harting de schedels van de

bewoners van het eiland Urk.10 De Leidse hoogleraar natuurlijke historie Jan van der

Hoeven vergeleek schedels van negers met die van Europeanen en Aziaten en

concludeerde dat de schedelinhoud van negers gemiddeld kleiner was. Deze kwamen

hem ook aapachtiger voor dan die van Europeanen.11

8 Bowler, The invention of progress, 139-141; Bowler, The non-Darwinian revolution, 57-62. 9 Bowler, The non-Darwinian revolution, 133-140. 10 Bert Theunissen, ‘ “Een warm hart en een koel hoofd”. Pieter Harting over wetenschap, de natie en de vooruitgang’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 110 (1995) 473-489, aldaar 485. 11 Hans de Jonge, ‘Twee Ashantijnse prinsen in Nederland. Antropologisch onderzoek in de 19de eeuw’, Spiegel Historiael. Magazine voor geschiedenis en archeologie 39 (2004) 242-248.

Page 10: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

7

Hoewel deze teleologische theorieën niet darwinistisch te noemen waren werd

Darwin hier toch het boegbeeld van. Maar weinig mensen hadden in de gaten dat

Darwins eigen ideeën juist niet teleologisch waren. Die waren te radicaal om algemeen

door zijn tijdgenoten geaccepteerd te worden, Darwin ontkende immers dat er een

leidende kracht was die de organische ontwikkeling naar een hoger doel leidde. De

antiteleologische aspecten van Darwin lieten tijdgenoten onbelicht of bestreed men zelfs.

Pas nadat het darwinisme met de genetische theorie van Gregor Mendel (1822-1884)

fuseerde was er echt sprake van acceptatie van de originele theorie van Darwin. Dit vond

echter pas plaats in de twintigste eeuw. Het werk van Mendel werd in 1900 herontdekt

door de Nederlandse botanicus Hugo de Vries en de Duitse bioloog Carl Correns. Mendel

zelf maakte dit overigens niet meer mee.12

De evolutionaire ideeën spraken veel mensen aan. Men vond het een aantrekkelijk

idee dat de natuur een dynamisch systeem was en zich in de loop van de tijd op een

nuttige manier had ontwikkeld. Maar de theorieën van Darwin zorgden er ook voor dat

bepaalde ideeën uit het traditionele wereldbeeld ter discussie gesteld werden. Dit zorgde

vooral onder gelovigen voor veel commotie. Darwin zou met zijn evolutietheorie het idee

van de goddelijke schepping ondermijnen. Bovendien zou door deze theorie een

samenleving mogelijk worden waarin het bevredigen van de zintuigen het enige doel

was. Toch waren er ook gelovigen die het darwinisme omarmd hebben.13 Darwin zelf

was altijd een gelovig man geweest maar had tijdens de ontwikkeling van zijn theorie zijn

geloof verlaten. In het openbaar liet hij zich hier echter niet over uit.14

Dat het darwinisme populair werd was vooral te danken aan een aantal

wetenschappers dat een soort losse alliantie van promotors vormde, waaronder in

Engeland Thomas Henry Huxley en in Duitsland Ernst Haeckel. Zij noemden zich wel

darwinist, maar hun theorieën waren dat niet.15 Zij richtten zich vooral op de evolutie van

de mens en de verwantschap tussen mens en aap. Dat Darwins theorie voor controverse

zorgde moge duidelijk zijn, geen aspect van de theorie zorgde echter voor zoveel

commotie als de vraag waar de mens nu in dit alles stond.

12 Bowler, The invention of progress, 144; Bowler, The non-Darwinian revolution, 5, 6, 104, 105, 118, 122. 13 Bowler, The non-Darwinian revolution, 48, 174, 175. 14 Gertrude Himmelfarb, Darwin and the Darwinian revolution (Chicago 1996) 381,382. 15 Bowler, The non-Darwinian revolution, 72.

Page 11: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

8

1.1 De afstamming van de mens

De consequenties die de meeste mensen uit de evolutietheorie trokken gingen vooral over

de mens. Dat de mens net als andere dieren deel uitmaakte van de natuur vond men op

zijn minst een ongemakkelijk idee. Toch was de scheiding tussen dier en mens in het

verleden minder strikt geweest. In de oudheid en in de middeleeuwen bestonden talloze

verhalen over wezens die half dier-half mens waren. Pas vanaf de zeventiende eeuw

begon men een scheiding tussen mens en dier aan te brengen. Allereerst werd de gehele

wereld gerangschikt in ‘the great chain of being’. Dit was een verticale ketting waarin

alles wat God geschapen had zijn eigen plek kende en als schakels van een ketting met

elkaar verbonden was. Deze ketting liep van laag naar hoog, van ongevormde materie via

de planten, naar de dieren, en uiteindelijk naar de mensen. Uit het denken in deze

analogie komt ook de term ‘missing link’ voort. De vorm die ‘de mens’ met ‘de aap’

verbond was een schakel, een link, tussen de twee soorten.16

In de achttiende eeuw begon de Zweedse botanicus Carolus Linnaeus (1707-

1778) een wetenschappelijke orde in de natuur aan te brengen. In zijn Systema naturae

uit 1735 kwam hij tot een indeling van de verschillende soorten op basis van uiterlijke

kenmerken. De mensen en de apen werden in zijn taxonomie tot één groep gerekend, de

orde der primaten. Deze orde bestond vervolgens uit twee delen: het genus Homo en het

genus Simia. In de eerste soort waren mensen opgenomen en in de tweede de apen. Het

genus Homo werd vervolgens ook weer in tweeën gesplitst, in de soort Homo sapiens en

de soort Homo troglodytes. Tot de eerste soort rekende Linnaeus de mensen en in de

tweede soort werden de mensachtigen (antropoïden) geplaatst, waaronder mythologische

figuren en de slechts uit verhalen bekende mensapen.17 Hoewel Linnaeus de mens tussen

apen en mythologische figuren plaatste was hij wel van mening dat de mens zich van hen

onderscheidde door in het bezit te zijn van een rationele ziel.18

Toen in de loop van de negentiende eeuw de mensapen steeds meer in kaart

gebracht werden, werden de mythologische tussenvormen niet meer voor waar

16 De Rooy, Op zoek naar volmaaktheid, 43-48. 17 Ibidem, 45-47. 18 R. Corbey, ‘Introduction: Missing links, or the ape’s place in nature’ in: R. Corbey en B. Theunissen ed., Ape, man, apeman: Changing views since 1600 (Leiden 1995) 1-10, aldaar 2.

Page 12: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

9

aangenomen. De wetenschap maakte nu een scherp onderscheid tussen aap en mens.

Binnen de menselijke soort werden de verschillen wel groter. De neger werd nu steeds

vaker gezien als degene die het dichtst bij de dieren stond, de blanke was de hoogste

vorm die de mens kon aannemen.19 Dit was te wijten aan het evolutionair denken in de

antropologie. Maar, hoewel meer kennis over apen het onderscheid tussen aap en mens

groter maakte, werd in de evolutietheorieën juist weer de natuurlijke herkomst van de

mens benadrukt. Robert Chambers ging al in 1844 in zijn Vestiges in op de natuurlijke

oorsprong van menselijke eigenschappen. Volgens hem was de ontwikkeling van de

natuur een continu proces en was er geen plaats voor een keerpunt betreffende het

ontstaan van de mens. De komst van de mens was voor Chambers een onvermijdelijke

ontwikkeling die het resultaat was van een goddelijk plan. Overigens vond hij het een

weinig aantrekkelijke gedachte apen als voorouders te hebben.20

Toen in 1859 On the origin of species verscheen was het hek van de dam en

werden er onmiddellijk conclusies over de afstamming van de mens getrokken. Darwin

zelf had hier in zijn boek weinig over geschreven, alleen deze mysterieuze zin: ‘Light

will be thrown on the origin of man and his history.’ Verder kwam de mens alleen in het

boek voor als dierenfokker en hovenier, bezig de natuur te vormen en werd er nergens

een verschil tussen mens en dier aangebracht. Het grote publiek had echter vooral

interesse in het boek vanwege de toepassingen voor de mens. Men vroeg zich af of de

mens ook bij dit proces van evolutie hoorde en wat dan zijn verhouding tot de apen

was.21 Darwin had dit onderwerp met opzet (op die ene zin na) vermeden omdat hij

vreesde dat zijn werk anders geen eerlijke kans zou krijgen. Pas in Descent of man zou

hij uitgebreid op de afstamming van de mens ingaan. Darwin was wel al voor de

publicatie van zijn eerste boek van mening dat wat waar was voor alle dieren ook voor

mensen gold.22

Op het gebied van de menselijke afstamming bleven veel ideeën die vóór Darwin

al bestonden gebruikelijk. Deze ideeën werden vaak verkondigd door mensen die zichzelf

darwinisten noemden, maar eigenlijk weinig aandacht hadden voor het werkelijke

19 De Rooy, Op zoek naar volmaaktheid, 49, 50. 20 Bowler, The invention of progress, 140, 141; Bowler, The non-Darwinian revolution, 142, 143. 21 De Rooy, Op zoek naar volmaaktheid, 59, 60. 22 Himmelfarb, Darwin and the Darwinian revolution, 353.

Page 13: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

10

evolutiemodel van hun idool. On the origin of species had er ondertussen voor gezorgd

dat het idee dat de ene soort zich ontwikkelde in een andere geaccepteerd werd. Na deze

acceptatie konden de ‘darwinisten’ doorgaan met hun eigen theorieën over dit proces. De

recapitulatietheorie is hier een goed voorbeeld van. Deze theorie, waarin de ontwikkeling

van het menselijke embryo de ontwikkeling van de mens als soort representeerde, was al

voor het verschijnen van de Origin ontwikkeld, maar werd daarna vooral door Ernst

Haeckel een geliefde methode. Ook bleef de gedachte bestaan dat God het leven op aarde

als het ware had geprogrammeerd zich volgens een bepaald patroon te ontwikkelen. Dat

de mens het onvermijdelijke doel van deze natuurlijke ontwikkeling was bleef ook na

Darwin populair.23

Dat de mens bij de rest van de natuur hoorde had echter een aantal akelige

gevolgen. Als de hele natuur zich evolutionair ontwikkeld had, dan was ook de mens

geen aparte schepping van God. Dat het menselijk lichaam langs evolutionaire weg tot

stand was gekomen was op zich nog niet zo heel erg, maar wat te doen met de menselijke

geest? Was dat wat de mens zo bijzonder maakt, zijn geest, dan eveneens uit een lagere

vorm geëvolueerd? Dergelijke implicaties van Darwins theorie waren voor christenen

moeilijk te accepteren. Volgens Bowler moet deze schok echter gerelativeerd worden. De

mens hield, ondanks zijn dierlijke afkomst, zijn positie in het centrum van het universum.

Men benadrukte dat evolutie nuttig was en voor vooruitgang zorgde. De natuur was zelf

dus progressief, de lessen die men eruit kon trekken waren morele lessen, ze zorgden

uiteindelijk voor de perfectionering van het menselijk ras.24 Dat de mens een onderdeel

vormde van de natuur was een probleem dat zich dus relatief snel oploste. Maar wat was

dan precies onze plek in deze natuur. In hoeverre waren we familie van de apen, waren

dit onze voorouders? Hoe zat dit precies?

Darwin was van mening dat soorten niet abrupt in elkaar overgingen. Dit

gebeurde juist heel geleidelijk met ontelbare tussenvormen (Darwin gebruikte de

subtielere term ‘intermediate forms’ in plaats van ‘missing links’). Evolutie was volgens

Darwin een complex proces dat zeer moeilijk te reconstrueren was met fragmentarisch

fossiel bewijs. Toen in de jaren zeventig het reconstrueren van het leven op aarde een

23 Bowler, The non-Darwinian revolution,52, 67, 74. 24 Ibidem, 131,132.

Page 14: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

11

belangrijke tak van de wetenschap werd begon men gevonden fossielen te verbinden met

levende soorten. Bovendien begon men nu actief op zoek te gaan naar nieuwe fossielen

om het bestaan van ‘missing links’ te verklaren, hoewel deze methode niet Darwins

voorkeur had. De ‘gewone man’ zag deze industrie echter wel aan voor het ware

darwinisme. Veel ‘darwinisten’ maakten gedetailleerde genealogieën van het leven op

aarde. De recapitulatietheorie werd veelvoudig gebruikt om de ontbrekende schakels in

de fossiele overlevering op te vullen. Dit was, zoals gezegd, geen darwinistische

methode.25

Verschillende fossiele vondsten van mensachtigen werden door Darwins

leermeester, de geoloog Charles Lyell (1797-1875), in Geological evidences of the

antiquity of man (1863) beschreven. Toen Lyell zijn geologische carrière in de jaren

twintig was begonnen hoorde de mens nog niet in de geologie thuis, hoogstens als

aanduiding voor het einde van de geologische tijd. Door de archeologische ontdekkingen

in het midden van de eeuw veranderde dit. Geological evidences of the antiquity of man

was een uniek werk vanwege het overzicht van de geologische vondsten van

mensachtigen en vanwege de verbanden met andere disciplines, waaronder archeologie,

linguïstiek en anatomie. Lyell liet zich hier ook uit over de evolutietheorie van Darwin.

Hij vond het darwinisme, volgens hem een onderdeel van het lamarckisme (de

aanpassingstheorie van Lamarck), wel interessant, maar achtte deze nog niet bewezen.

Bovendien had hij moeite met de rol van de mens in dit alles, hij meende dat de mens het

resultaat was van een sprong van de natuur en dus gescheiden was van de soorten onder

hem. Darwin was erg teleurgesteld in de reactie van zijn leermeester en voelde zich

verraden.26

Andere wetenschappers waren meer onder de indruk van het werk van Darwin.

Door een paar promotors raakte zijn werk bekend bij het grotere publiek. Hoewel Darwin

zelf zich op dit moment nog niet uitliet over de afstamming van de mens, richtten zij zich

wel op dit onderwerp. In de volgende paragrafen zal worden ingegaan op de

afstammingstheorieën van Thomas Henry Huxley, Carl Vogt en Ernst Haeckel.

25 Bowler, The non-Darwinian revolution, 75; De Rooy, Op zoek naar volmaaktheid, 60. 26 A. Bowdoin van Riper, Men among the mammoths. Victorian science and the discovery of human

prehistory (Chicago 1993), 139-143; Himmelfarb, Darwin and the Darwinian revolution, 258, 259.

Page 15: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

12

1.1.1 Thomas Henry Huxley (1825-1895)

‘By next Friday evening they will all be convinced that they are monkeys’, zei Thomas

Huxley tegen zijn vrouw na afloop van een lezing over de verwantschap tussen aap en

mens. Met zijn lezingen probeerde hij arbeiders te overtuigen van deze verwantschap.

Huxley was een van de bekendste voorvechters van het darwinisme. Hij deed dit met

zoveel overtuiging dat hij bekend staat als ‘Darwins bulldog’. In naam van Darwin trok

Huxley tegen de geestelijkheid ten strijde en publiceerde veel artikelen. Zijn lezingen

zouden later in boekvorm verschijnen als Man’s place in nature (1863).27 Huxley gaf een

bijzonder groot aantal voordrachten aan verschillende soorten publiek en bereikte zo alle

lagen van de Britse samenleving.28

Men kan Huxley echter geen echte darwinist noemen. Zijn theorieën over evolutie

bevatten immers een paar niet-darwinistische elementen. Huxley had vooral moeite met

het meest kenmerkende punt van Darwins evolutieleer, het proces van de natuurlijke

selectie. De effectiviteit van dit mechanisme was volgens hem nog niet bewezen. Hij zag

het slechts als een hypothese, die pas bewezen zou zijn als door kunstmatige selectie een

nieuwe soort was ontstaan. Bovendien was Huxley van mening dat het evolutieproces

door bepaalde factoren gestuurd werd en zich voltrok volgens een van tevoren

vastgelegde weg. Hij had dus net als veel tijdgenoten een teleologische, niet-

darwinistische, opvatting van evolutie. Ook was Huxley het niet met Darwin eens over

het verloop van het evolutieproces. Volgens Darwin verliep dit gradueel, Huxley was een

voorstander van sprongsgewijze evolutie. Dit verklaarde volgens hem ook de

discontinuïteit in de gevonden fossielen.29

In 1860 vond tijdens een vergadering van de British Association het beruchte

debat tussen Huxley en bisschop Samuel Wilberforce plaats. Wilberforce, de bisschop

van Oxford, vroeg tijdens zijn voordracht aan Huxley of hij via zijn grootvader of via zijn

grootmoeder van een aap afstamde. Hierop zette Huxley uiteen dat Darwin niet een

directe relatie tussen mens en aap zag, maar dat zij wel een gemeenschappelijke

voorouder deelden. Vervolgens meende Huxley dat de mens zich niet hoefde te schamen

27 Himmelfarb, Darwin and the Darwinian revolution, 263-266. 28 William Irvine, Thomas Henry Huxley (Londen 1960) 16-18. 29 Bowler, The invention of progress, 155, 164; Bowler, The non-Darwinian revolution, 76-80.

Page 16: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

13

de aap als voorvader te hebben. De voorouder waar men zich wel voor zou moeten

schamen was een mens, ‘(…) een man met een rusteloos en veelzijdig intellect, die niet

tevreden was met zijn twijfelachtig succes op eigen terrein, zich op wetenschappelijke

vragen stortte waar hij geen affiniteit mee had en deze slechts met doelloze retoriek

verduisterde (…).’ Hij doelde met deze man overduidelijk op de bisschop. Huxley zorgde

hiermee voor veel commotie, een vrouw viel flauw en de aanwezige studenten stonden te

joelen.30

Overigens was dit debat niet de enige keer dat Huxley het met de geestelijkheid

aan de stok kreeg. Het lijkt erop dat hij er genoegen in schepte geestelijken op stang te

jagen. Aan het eind van zijn leven begon hij in een Brits tijdschrift een polemiek tegen

het geloof. Huxley meende dat de wetenschap aantoonde dat wat in Genesis staat niet

klopt en dat ook de natuurwetten niet werken volgens een goddelijke kracht. Overigens

was hij van mening dat de wetenschap geen probleem had met ware religie, slechts met

die vorm die zich voordeed als wetenschap in naam van het geloof.31

Het debat tussen Huxley en Wilberforce illustreert dat het punt van de menselijke

afstamming veel ophef veroorzaakte. Al vanaf de publicatie van Chambers Vestiges

wekte juist dit de meeste weerstand op. Ook veel wetenschappers, waaronder Lyell en

Wallace, waren evenmin gecharmeerd van het idee dat de mens familie zou zijn van de

aap.32 Huxley vond deze verwantschap echter geen probleem en verdedigde zijn

opvattingen, bijvoorbeeld tegen de Britse bioloog Richard Owen. Owen was van mening

dat de mensen een aparte positie innamen en dacht dit te bewijzen door onderdelen van

de hersenen aan te wijzen die bij apen niet voorkwamen. Dat mensen deze onderdelen

wel bezaten illustreerde, volgens Owen, de superieure intelligentie ten opzichte van de

apen. Huxley kon echter met overtuigend bewijs aantonen dat Owen het bij het verkeerde

eind had en dat apen wel degelijk deze onderdelen van de hersenen bezaten.33

Dat apen en mensen veel op elkaar lijken liet Huxley zien in zijn essaybundel

Man’s place in nature uit 1863. Dit werk bevat voornamelijk verhandelingen over de

fysische gelijkenis tussen aap en mens en gaat eigenlijk helemaal niet in op de menselijke

30 Himmelfarb, Darwin and the Darwinian revolution, 290, 291. 31 Irvine, Thomas Henry Huxley, 29, 30. 32 Bowler, The non-Darwinian revolution, 180, 181. 33 Bert Theunissen, Eugène Dubois en de aapmens van Java. Een bijdrage tot de geschiedenis van de

paleoantropologie (Amsterdam 1985) 6, 7.

Page 17: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

14

oorsprong. Huxley wilde de evolutionaire verbondenheid van beide laten zien door de

anatomie van mens en aap met elkaar te vergelijken.34 Hij concludeerde dat, hoewel de

verschillen tussen aap en mens wel erg groot waren, het verschil tussen de laagste aap en

de hoogste aap groter was dan het verschil tussen de hoogste aap en de mens. De mens

was volgens Huxley ontstaan door geleidelijke aanpassingen uit een aapmens, de mens

deelde zijn voorvader met de apen. Dit betekende niet dat mensen en apen tot dezelfde

soort behoorden. De mens was geen aap, en had zich vanuit een eenvoudige vorm al erg

ver ontwikkeld. Wie wist wat de toekomst voor grotere hoogten voor de mens in petto

had?35

1.1.2 Carl Christoph Vogt (1817-1895)

Carl Vogt was een in Zwitserland woonachtige Duitse wetenschapper. Hij noemde

zichzelf darwinist en keerde zich fel tegen het christelijke scheppingsverhaal. Hij was er

van overtuigd dat mensen en apen dezelfde voorouders hadden en kreeg daardoor de

bijnaam ‘Affen-Vogt’. Hij schreef stukjes over de natuur in de Frankfurter Zeitung in een

‘gemütliche’, populaire stijl. Vogt beperkte zich echter niet tot het terrein van de

wetenschap en was ook actief in de Duitse en later de Zwitserse politiek. Hij deed in

Europa nogal wat stof opwaaien tijdens zijn lezingentournee. In Keulen kondigde een

bisschop een boycot tegen hem af en in Aken werden de ruiten van zijn hotel ingegooid.

In 1868 deed hij Nederland aan en ook hier zorgde hij voor controverse.36

Hoewel hij zichzelf een darwinist noemde hadden zijn theorieën veel

overeenkomsten met de ideeën die al voor de publicatie van de Origin bestonden. Vogts

opvattingen over negers, die dichter bij apen zouden staan dan de blanke mens, doen

sterk denken aan het systeem van ‘the great chain of being’. In de rangschikking van deze

ketting werden de blanken immers als het hoogste punt van de schepping gezien. Vogt

was van mening dat de mensenrassen als het ware vast stonden, niet konden veranderen

en betoonde zich ook op dit punt weinig darwinistisch. Hij ‘bewees’ dit met schedels uit

34 Bowler, The invention of progress, 99, 100; Bowler, The non-Darwinian revolution, 142. 35 De Rooy, Op zoek naar volmaaktheid, 62, 63. 36 Kelly, The descent of Darwin, 33, 34; De Rooy, Op zoek naar volmaaktheid, 64.

Page 18: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

15

oude Egyptische piramiden die er exact zo uitzagen als huidige negerschedels. Darwin

nam de periode waarin soorten zich evolueren echter veel langer dan Vogt.37

Vogt integreerde het darwinisme in zijn antiteleologische materialistische

theorieën die hij al voor het verschijnen van de Origin had ontwikkeld. In drie jaar paste

hij zijn theorie aan het darwinisme aan en veranderde hierin de rol van de mens van een

categorie van gewone stoffelijke materie naar geëvolueerde materie. Hij publiceerde zijn

nieuwe theorie in 1863 in Vorlesungen über den Menschen. Seine Stellung in der

Schöpfung und in der Geschichte der Erde.38 Hierin meende hij dat omdat er nog geen

tussenvormen gevonden waren het misschien beter was te kijken naar nu levende

mensen, met name naar de idioten, de microcefalen. Zij waren een evolutionair atavisme,

een terugval in de menselijke evolutie. Volgens Vogt waren deze idioten wel op het

niveau van de mens begonnen, maar in hun ontwikkeling op het punt blijven steken waar

de mens zich van de aap had verwijderd. Dit was dus uitstekend onderzoeksmateriaal.

Vogt vergeleek de hoofden van apen, microcefalen en negers met elkaar en concludeerde

dat de schedel van een idioot wel erg aapachtig was. De microcefalen bewezen volgens

Vogt dat de mens van apen afstamden, ze waren als het ware nog levende ‘missing links’.

Hun hersenen lieten in hun onderontwikkeldheid de overgang van aap naar mens zien.

Overigens bleek later dat Vogt zelf helemaal geen echte hersenen van microcefalen

onderzocht had, maar zich had gebaseerd op tekeningen en afgietsels.39

Ook maakte Vogt een vergelijking van negers en Germanen, twee uitersten. Hij

concludeerde dat negers erg dicht bij apen stonden. Hun voeten hadden veel weg van

handen, hun gezichtshoek was erg laag en hun hersenen leken sterk op die van apen.40 De

gelijkenis met de aap was volgens Vogt het duidelijkst te zien bij vrouwen. Vogt kreeg

veel kritiek op zijn theorieën. Ze bleven dan ook niet lang populair.41

37 De Rooy, Op zoek naar volmaaktheid, 64, 65. 38 Kelly, The descent of Darwin, 28. 39 W.M. Montgomery, Evolutionism and Darwinism in German biology, 1800-1883 (Ph.D History, general University of Texas, Austin 1974) 96, 97; De Rooy, Op zoek naar volmaaktheid, 63, 64; Theunissen, Eugène Dubois en de aapmens van Java, 9, 10. 40 De Rooy, Op zoek naar volmaaktheid, 64. 41 Montgomery, Evolution and Darwinism in German biology, 1800-1883, 193; Theunissen, Eugène

Dubois en de aapmens van Java, 10.

Page 19: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

16

1.1.3 Ernst Heinrich Philipp August Haeckel (1834-1919)

De Duitser Ernst Haeckel genoot een grotere populariteit en invloed dan Vogt. Haeckel

wist zijn eigen versie van het darwinisme vooral geliefd te maken door er een

‘Weltanschauung’ van te maken. Zijn allesomvattende universele filosofie noemde hij

‘monisme’. Hij legde de nadruk op het element van vooruitgang in de evolutietheorie en

meende dan ook dat ‘reactionaire’ instellingen zoals de staat en de kerk niet meegingen

met de vooruitgang. Het darwinisme leverde daar het bewijs voor.42 In Duitsland was het

darwinisme en vooral het geloof in de vooruitgang ook een wapen in de nationalistische

ontwikkelingen van die tijd.43

Haeckel was niet alleen erg invloedrijk in Duitsland, ook daarbuiten genoot zijn

werk grote bekendheid. Zijn geschriften zorgden ervoor dat het grote publiek dacht dat

het darwinisme zich hoofdzakelijk bezighield met een reconstructie van het leven op

aarde, het maken van stambomen. Ook veel wetenschappers die zichzelf darwinist

begonnen te noemen (waaronder T.H. Huxley) hadden dit eerder aan Haeckel dan aan

Darwin te danken.44 Haeckel meende in Darwin het bewijs gevonden te hebben dat God

niet bestond en keerde zich fel tegen het scheppingsverhaal uit de bijbel, dit tot grote

ontzetting van veel gelovigen. In 1904 werd hij zelfs op een internationaal congres van

vrijdenkers tot tegenpaus gekroond.45

Haeckel adopteerde de theorie van Darwin als een onderdeel van zijn eigen

materialistische filosofie. Hij schreef in 1866 Generelle Morphologie, een boek dat zowel

een biologische als een sociale polemiek was.46 Dit werk behandelt onder andere het

ontstaan van levend wezen uit anorganische stof, stambomen van planten en dieren, de

afstamming van de mens, de recapitulatietheorie en het monisme als

natuurwetenschappelijk wereldbeeld.47 Dit monisme hield in dat alles op aarde, zowel

organisch als anorganisch materiaal, een eenheid vormde. Volgens hem konden lichaam

42 Kelly, The descent of Darwin, 22, 23. 43 Bowler, The non-Darwinian revolution, 82. 44 Bowler, The invention of progress, 154, 155. 45 Piet de Rooy, ‘De hypnose van het evolutiedogma’, De negentiende eeuw: documentatieblad werkgroep

19e eeuw 17 (1993) 4-14, aldaar 11.

46 Bowler, The non-Darwinian revolution, 82. 47 J. Hemleben, Ernst Haeckel in Selbstzeugnissen und Bilddokumenten (Reinbek bei Hamburg 1964) 76.

Page 20: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

17

en ziel dan ook niet van elkaar gescheiden worden.48 Het monisme stond tegenover alle

traditionele gedachten die Haeckel met ‘dualisme’ aanduidde. Het dualisme maakte een

onderscheid tussen materie en geest en ook tussen mens en natuur. Een onderscheid dat

Haeckel verwerpelijk vond.49

Haeckel noemde zich (net als Huxley en Vogt) darwinist, maar eigenlijk kan men

ook hem niet darwinistisch noemen. Ook bij Haeckel zijn immers predarwinistische

elementen aan te wijzen. Duitse biologen zoals Haeckel stonden in de traditie van de

Duitse ‘Naturphilosophie’ die veel belang hechtte aan de ordelijkheid van de natuur.

Deze biologen behielden dit aspect, zij het in een andere vorm. Ook had de theorie van

Haeckel het lamarckistische element van adaptatie in zich. Dit gecombineerd met de

natuurlijke selectie van Darwin leverde een ratatouille van materialisme,

predarwinistische morfologie en evolutie op.50

De recapitulatietheorie of biogenetische wet vormt een belangrijk onderdeel van

de theorie van Haeckel. Deze theorie bestond ook al voor Darwin (bijvoorbeeld bij

Chambers), maar verkreeg vooral door Haeckel meer bekendheid. Hij gebruikte deze

theorie om een reconstructie van de geschiedenis van het leven op aarde te maken. Hij

introduceerde de term ‘fylogenie’ wat de gehele evolutionaire geschiedenis van een groep

aanduidde. Om de lege plekken in een stamboom in te vullen gebruikte hij niet de

fossielen die van verschillende voorlopers van moderne vormen gevonden waren, maar

Haeckel bestudeerde de groei van het embryo, dit noemde hij ‘ontogenie’. Volgens

Haeckel recapituleert, herhaalt, de ontogenie de fylogenie van een groep. De geschiedenis

van het embryo was voor hem als het ware een gids voor de geschiedenis van het leven.

Met deze recapitulatietheorie kon Haeckel bijvoorbeeld verklaren dat menselijke

embryo’s in een bepaald stadium kieuwen hadden. Dit toonde aan dat de mens in het

verleden een vissenstadium had doorlopen. Soorten bereikten dus steeds een hoger

niveau.51

48 Piet de Rooy, ‘Bouleeren met de evolutie. Over de samenhang tussen apen, negers en het proletariaat’, De Gids 154 (1991) 343-366, aldaar 350. 49 D. Gasman, The scientific origins of national socialism. Social Darwinism in Ernst Haeckel and the

German Monist League (Londen 1971) 6, 7. 50 Bowler, The non-Darwinian revolution, 82, 83. 51 Bowler, The invention of progress, 155; Bowler, The non-Darwinian revolution,60, 76, 83; De Rooy, Op

zoek naar volmaaktheid, 67, 68.

Page 21: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

18

Met deze recapitulatietheorie wist Haeckel ook het grote publiek te bereiken. In

1868 verscheen een serie colleges in boekvorm, de Natürliche Schöpfungsgeschichte,

waarin deze theorie centraal stond en toegankelijk werd voor de ontwikkelde leek. Aan

het eind van dit werk liet Haeckel een grote stamboom zien. Onderaan stonden de

moneren (kleine vormen van protoplasma) en helemaal bovenaan de mens, het toppunt

van de natuurlijke ontwikkeling. Hoewel deze stamboom wel vertakkingen had liep de

stam recht omhoog naar de mens en op deze manier incorporeerde Haeckel eigenlijk een

doel in de evolutie, de mens. Een opvatting die weinig darwinistisch te noemen is.52

Haeckel vond wel dat de mens een dier was en niet een uniek wezen. Er was geen sprake

van vrije wil. De daden van mensen waren slechts het gevolg van erfelijkheid en van de

omgeving. Een ziel was ook niet iets bijzonders, dit was slechts een puur mechanisch

fenomeen dat zich ook bij andere dieren manifesteerde.53

De gelijkenis met apen was volgens Haeckel dan ook in elk mensenras te zien. Bij

sommige rassen kwam het echter wat sterker naar voren dan bij andere. 54 Het rechtop

lopen, het talent tot spreken en de grotere hersenen waren kenmerken die de moderne

mens onderscheidde van zijn voorouders. Tussen het stadium van de mensapen en die

van de mensen bevond zich de fase van de Pithecanthropus alalus (niet-sprekende

aapmens). Deze mensachtige was op bepaalde punten menselijk en kon al rechtop lopen

maar had het vermogen tot spreken nog niet ontwikkeld. Haeckel meende dat

paleontologisch bewijs niet nodig was, de recapitulatietheorie an sich was immers al

bewijs genoeg. Toen dit bewijs, zoals we later zullen zien, wel werd gevonden was hij

toch aangenaam verrast.55 Haeckel meende ook te weten waar op aarde de oorsprong van

de mens gelegen moet hebben. De eerste mensen zouden niet gewoond hebben in Afrika,

zoals Darwin dacht, maar op het gezonken continent Lemuria, dat tussen Afrika en Azië

had gelegen.56

Darwin had voor de publicatie van Natürliche Schöpfungsgeschichte geprobeerd

Haeckel te beteugelen. Darwin vreesde dat Haeckels extreme beeld mensen zo zou

52 Bowler, The non-Darwinian revolution, 52; De Rooy, Op zoek naar volmaaktheid, 67, 68. 53 Kelly, The descent of Darwin, 27. 54 Montgomery, Evolution and Darwinism in German biology, 1800-1883, 193. 55 De Rooy, Op zoek naar volmaaktheid, 69; Theunissen, Eugène Dubois en de aapmens van Java, 9. 56 Frank Spencer, ‘Pithekos to Pithecanthropus: an abbreviated review of changing scientific views on the relationship of the anthropoid apes to homo’ in: Corbey en Theunissen ed., Ape, man, apeman, 13-27, aldaar 19.

Page 22: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

19

agiteren dat ze verder niet naar de feiten zouden kijken. Toen het boek echter eenmaal

verschenen was kon Darwin de brutale Haeckel toch wel waarderen. Haeckel was immers

de eerste geweest die een concreet begin had gemaakt met het maken van stambomen.57

Maar Darwin was ook geschokt over Haeckels standpunten die nog niet bewezen waren

en wellicht helemaal niet te bewijzen waren. Veel vakgenoten waren deze mening

toegedaan, maar Haeckel trok zich er weinig van aan. Het boek maakte veel indruk op

Huxley, die nu zelf begon met het vervaardigen van stambomen.58

Het populairste werk van Haeckel was Anthropogenie oder

Entwicklungsgeschichte des Menschen uit 1874. Hierin gebruikte hij de groei van mensen

consequent als een model voor de ontwikkeling van de gewervelde dieren. Nog levende

diersoorten werden door Haeckel gezien als relieken van eerdere stadia van de menselijke

evolutie. Ze waren eigenlijk nog levende fossielen. Apen hadden bijvoorbeeld wel

geprobeerd mens te worden, maar waren blijven steken in een eerder stadium van het

ontwikkelingsproces. Hij illustreerde dit boek met verschillende stambomen die op het

eerste gezicht wel vertakkingen bevatten, maar waarvan de stam toch in een rechte lijn

naar het toppunt van evolutie, de mens, liep.59

Het is duidelijk geworden dat Haeckel erg onder de indruk was van Darwin, maar

met zijn theorieën toch veel niet-darwinistische trekjes vertoonde. Hij was de eerste die

het daadwerkelijk aandurfde aan te geven hoe de ontwikkeling van de mens er uit had

gezien en welke stadia de mens had doorlopen. De recapitulatietheorie was een handig

hulpmiddel voor het totstandkomen van zijn stambomen. Na het verschijnen van de

Origin hebben veel wetenschappers, waarvan de meest relevante hier besproken zijn, zich

uitgelaten over de implicaties van de evolutietheorie voor de mens. Toch kwam Darwin

in 1871 nog met zijn Descent of man. Wat had hij nu nog over de afstamming van de

mens te vertellen?

57 Kelly, The descent of Darwin, 26. 58 De Rooy, Op zoek naar volmaaktheid, 68. 59 Bowler, The non-Darwinian revolution, 87, 88.

Page 23: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

20

1.2 Descent of man

In Descent of man and selection in relation to sex ging Darwin zelf eindelijk in op de

afstamming van de mens. Haeckels Natürliche Schöpfungsgeschichte had echter al voor

de grote schok gezorgd, zodat Darwins werk wat op de nagolven mee dobberde. Zijn

werk werd dus minder spannend. Darwin verklaarde zelfs dat hij zijn boek waarschijnlijk

niet eens gepubliceerd had als hij eerder van Haeckels plannen had geweten.60 Huxley en

Vogt hadden ondertussen al veel aandacht besteed aan de overeenkomsten tussen mensen

en apen. Deze ‘profeten’ van Darwin beweerden niet dat de mens van apen afstamde,

maar dat mensen en apen eerder een soort neefjes van elkaar waren. Toch was de

‘apentheorie’ inmiddels een populair cliché geworden. Dat mensen bij het horen van de

naam Darwin meteen dachten aan de afstamming van apen kwam vooral door de

tegenstanders van Darwin die verkondigden dat Darwin dat beweerde.61 Vanwege de

discussies die voor 1871 al gevoerd waren reageerde men dan ook niet vreselijk geschokt

op Descent of man. Er werd wel veel over gepraat, maar het werd niet zoveel gelezen.

Het ontving zowel lof als kritiek en die kritieken gingen hoofdzakelijk over het geloof.62

In het boek wordt het onderwerp van de seksuele teeltkeus uitgebreid behandeld.

Partners zoeken elkaar uit op onder andere het uiterlijk. Dit speelt ook, naast de

natuurlijke selectie, een rol in de evolutie. Volgens Darwin was deze wedstrijd om de

vrouwtjes erg belangrijk voor het ontstaan van de mens en het verschil met de apen. Ook

verklaarde hij met dit proces de verschillende mensenrassen, deze waren ontstaan door de

voorkeuren van vrouwen.63 Darwin beschreef het blanke ras als het toppunt van de

natuurlijke vooruitgang, het hoogste wat de natuur bereikt heeft. Hij vond het idee dat de

zwartheid van negers door seksuele selectie en dus door een ander schoonheidsideaal, tot

stand gekomen was wel een vreselijk idee, maar toch moest het zo gegaan zijn.64

Ook beschrijft Darwin eindelijk in dit boek hoe het nu precies zit met de

afstamming van de mens. De mens stamt volgens Darwin af van een behaard viervoetig

dier. Dit dier had een staart en puntige oren en was woonachtig in bomen. Het leefde in

60 Kelly, The descent of Darwin, 26. 61 Ibidem, 32. 62 Himmelfarb, Darwin and the Darwinian revolution, 355-358. 63 De Rooy, Op zoek naar volmaaktheid, 65, 66. 64 Bowler, The non-Darwinian revolution, 145; Himmelfarb, Darwin and the Darwinian revolution, 364.

Page 24: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

21

de Oude Wereld. Darwin had er begrip voor dat dit voor sommige mensen een moeilijk

punt was, maar hij wees erop dat de mens zich inmiddels ver ontwikkeld had. Misschien

kon de mens zich wel tot nog grotere hoogten ontwikkelen.65 Om te bewijzen dat de mens

daadwerkelijk van dieren afstamde liet hij zien dat eigenschappen waarvan men dacht dat

alleen mensen die bezaten ook bij dieren aanwezig waren. Het verschil lag hem slechts in

de gradaties. Zo zegt Darwin dat religie niet iets typisch menselijks hoeft te zijn.

Religieuze beleving heeft de elementen liefde en dankbaarheid nodig. De liefde die

honden naar hun meester uitdragen zou daar al bij in de buurt komen!66

Volgens Darwin was het ontstaan van de mens niet een noodzakelijk doel, zoals

sommige ‘darwinisten’ wel meenden, maar juist een onvoorspelbaar resultaat van

specifieke omstandigheden. Hoewel Darwin de mens wel tot de dieren rekende beschreef

hij ook de eigenschappen die de mens uniek maakten. Hij vroeg zich af waarom de mens

zich anders dan de aap had ontwikkeld. Darwin benadrukt dat de mens een unieke fysieke

eigenschap heeft, de mens loopt rechtop. Dit zou een verklaring kunnen zijn voor de

mentale superioriteit over dieren. Omdat de mens zijn handen vrij had kon hij de

omgeving verkennen en gereedschap leren maken. Door het gebruik van de handen was

een snellere groei van intelligentie mogelijk geworden. Maar waarom onze voorouders

rechtop waren gaan lopen was iets waar Darwin niet over nadacht. A.R. Wallace deed dat

wel en schreef in 1889 dat het rechtop lopen een adaptatie was aan een nieuwe omgeving.

Misschien als gevolg van een klimaatverandering verhuisden de mensachtigen uit de

bomen naar de grond, waar bipedalisme nuttiger was. Apen bleven in bomen wonen en

hielden hetzelfde intelligentieniveau.67

Hoewel Darwin nu zijn gedachten over de oorsprong van de mens op papier had

gezet, bleef voor darwinisten als Huxley, Vogt en Haeckel On the origin of species de

belangrijkste bron. En ook voor het grote publiek maakte de nieuwe publicatie van

Darwin weinig verschil. Zij waren al bekend geraakt met de theorieën die door de

darwinisten werden gepromoot en herkenden het verschil met het echte darwinisme

niet.68

65 De Rooy, Op zoek naar volmaaktheid, 66. 66 Himmelfarb, Darwin and the Darwinian revolution, 373, 374. 67 Bowler, The non-Darwinian revolution,142-147. 68 Kelly, The descent of Darwin, 32.

Page 25: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

22

1.3 De missing link: de aapmens van Eugène Dubois

‘De Pithecanthropus erectus! De rechtop lopende aapmens van Java, de ‘missing link’,

het vermaardste, veelomstreden, veelgesmade fossiel! (…) Geen paleontologische

ontdekking heeft sindsdien de gemoederen zo in beweging gebracht, over geen andere

vondst werden door wetenschapsmensen zoveel tegenstrijdige meningen geuit. Het was

deze vondst die het probleem van het ontstaan van de mens in de openbaarheid heeft

gebracht.’69

Dit schreef de Duitse paleontoloog G.H.R. von Koenigswald over het fossiel dat de

Nederlander Eugène Dubois op Java had gevonden. De link tussen fossielen en de

evolutietheorie was echter niet altijd zo vanzelfsprekend.

In de eerste helft van de negentiende eeuw vond men het een ridicuul idee dat

mensen en al uitgestorven diersoorten tegelijkertijd geleefd zouden hebben. De mens zou

recent ontstaan zijn en zeker niet zo oud zijn als een mammoet. Vanaf de jaren twintig

werden er echter fossiele menselijke beenderen samen met werktuigen gevonden. In de

jaren veertig vond de Franse geoloog Jacques Boucher de Perthes in het noorden van

Frankrijk stenen werktuigen in dezelfde geologische laag als uitgestorven dieren. Door

deze vondsten begonnen de opvattingen over de leeftijd van de menselijke soort te

veranderen. Rond 1860 erkende men dat de mens ouder was dan gedacht en wist men de

eerder gedane archeologische ontdekkingen op waarde te schatten. Lyell schreef in 1863

Geological evidences of the antiquity of man en ging in dit werk uitvoerig op de vondsten

in.70

In 1856 was een belangrijke vondst gedaan. In een grot in het Neanderthal bij

Düsseldorf waren menselijke fossielen gevonden. Arbeiders hadden aanvankelijk een

heel skelet gevonden, maar veel botten waren al verwoest voordat iemand ze had kunnen

redden. De meningen over deze vondst waren verdeeld. Dit kwam vooral omdat de

fossielen uit hun vindplaats verwijderd waren en hierdoor moeilijk te dateren waren.

Volgens de natuurwetenschapper Johann Carl Fuhlrott, die de vondst als eerste beschreef,

69 G.H.R. von Koenigswald, Speurtocht in de prehistorie. Ontmoetingen met onze voorouders (Utrecht 1962) 21. 70 Bowler, The non-Darwinian revolution, 137; Theunissen, Eugène Dubois en de aapmens van Java, 12-14.

Page 26: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

23

hadden de fossielen een hoge ouderdom en behoorden ze tot een onbekend mensenras.

Anderen wezen juist op de aapachtige kenmerken van de Neanderthaler. De bekende

Duitse anatoom Rudolf Virchow was aanvankelijk van mening dat de botten van een

idioot waren en door ziekte vervormd waren, later stelde hij echter dat het een Fries was.

De darwinisten Huxley en Vogt waren van mening dat men niet met een ‘missing link’ te

maken had en sloten zich aan bij de opvatting dat het waarschijnlijk om een primitieve

mens ging. Ernst Haeckel negeerde de Neanderthaler helemaal.71

Hoewel de meningen verschilden beweerde niemand in de wetenschappelijke

wereld dat de fossielen van een tussenvorm afkomstig waren. De algemene opvatting was

dat de Neanderthaler tot een oud of nog bestaand mensenras behoorde. Het is dan ook

opvallend dat tegenstanders van de evolutietheorie benadrukten dat de Neanderthaler

niets met de evolutie van de mens te maken had. Pas na de vondsten bij het Belgische

Spy, in 1886, ontstond de idee dat de Neanderthalers in een evolutionair kader geplaatst

zouden kunnen worden. Nu was ook de datering makkelijker omdat er stenen

gereedschappen in de buurt gevonden waren. Het idee dat de Neanderthaler iets te maken

had met de menselijke afstamming vond echter weinig bijval.72

Een jaar na de vondst in Spy, in 1887, vertok de Nederlander Eugène Dubois

(1858-1940) per stoomschip naar Nederlands-Indië, op zoek naar de overgangsvorm.

Dubois was de eerste die daadwerkelijk op zoek ging naar de ‘missing link’, tot die tijd

waren alle vondsten toevalstreffers geweest. De paleontologie werd nog niet gezien als

een belangrijke hulpwetenschap voor het bewijzen van de evolutietheorie. Darwin was er

niet positief over en Haeckel meende dat de vergelijkende anatomie en de embryologie

voldoende waren voor het opstellen van stambomen. Toch ging Dubois op zoek naar de

missing link. De Nederlandse anatoom was namelijk van mening dat juist in de

paleontologie bewijzen voor de evolutietheorie te vinden zouden zijn.73

In 1891 en 1892 vond Dubois op Java een verstandskies, een schedelkapje en een

dijbeen. Hij was van mening dat de fossielen bij elkaar hoorden en noemde zijn vondst

aanvankelijk Anthropopithecus erectus (rechtoplopende mensaap). Hij was ervan

71 Bowler, The invention of progress, 101; Theunissen, Eugène Dubois en de aapmens van Java, 14-18. 72 Bowler, The invention of progress, 101, 102; Theunissen, Eugène Dubois en de aapmens van Java, 17,18,47,48. 73 Theunissen, Eugène Dubois en de aapmens van Java, 19-45.

Page 27: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

24

overtuigd dat hij een overgangsvorm had gevonden en in zijn doel was geslaagd. In 1894

veranderde hij de naam in Pithecanthropus erectus (rechtoplopende aapmens). Omdat het

dijbeen erg menselijk aandeed vond hij een aapmens een gepastere titel, ook had hij

aanvankelijk de schedelinhoud te laag berekend. Deze naam duidt dus niet alleen op een

hommage aan Haeckels Pithecanthropus alalus. Overigens was Dubois wel beïnvloed

door Haeckel en had diens werken gelezen, zoals elke bioloog, maar hij was geen

aanhanger van Haeckels monisme. Dubois was ook veel empirischer ingesteld dan

Haeckel, hij ging daadwerkelijk op zoek naar de tussenvorm en was niet tevreden met de

resultaten van de vergelijkende anatomie en de embryologie op dit gebied.74

In de wetenschappelijke wereld waren de meningen over de vondst van Dubois

verdeeld. Het werd sterk betwijfeld dat de fossielen wel echt bij elkaar hoorden. Degenen

die wel meenden dat de fossielen bij elkaar hoorden dachten vaak dat het of een

apensoort of een lage mensensoort was. Alleen de Amerikaanse paleontoloog Othniel

Marsh en Ernst Haeckel waren het met Dubois eens dat het hier werkelijk om een

overgangsvorm ging. Haeckel was aangenaam verrast met de vondst, erkende dat de

vondst zijn hypothese ondersteunde en viel Dubois bij over de waarde en de betekenis

van de Pithecanthropus. Hij was nu van mening dat zowel de Pithecanthropus en de

Neanderthaler tussenvormen waren.75

Toen Dubois zijn vondst verduidelijkte op het zoölogisch congres in Leiden van

1895 en tijdens een tournee door Europa de fossielen liet zien veranderden de

standpunten en kreeg Dubois meer medestanders. De grootste tegenstander van Dubois

bleef de Duitser Rudolf Virchow die van mening was dat de Pithecanthropus erectus een

aap was. Het grote publiek kon kennis nemen van de vondst in de vorm van een

levensgrote reconstructie van de Pithecanthropus, met werktuig in de hand, die in 1900

op de wereldtentoonstelling van Parijs te zien was. Rond de eeuwwisseling trok Dubois

zich uit het debat terug en verschafte wetenschappers geen toegang tot de fossielen meer.

Hierdoor verstomde het debat. Ondanks alle tegenstand die Dubois ondervond werd nu

74 Ibidem, 78-87, 105-107. 75 Bowler, The invention of progress, 103; De Rooy, Op zoek naar volmaaktheid, 70; Theunissen, Eugène

Dubois en de aapmens van Java, 114-127.

Page 28: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

25

toch voor het eerst een fossiele vondst als overgangsvorm erkend. Bovendien kwam er

ook meer aandacht voor andere vondsten, waaronder de Neanderthaler.76

In de loop van de twintigste eeuw gingen ook andere wetenschappers op zoek

naar fossielen die de oorsprong van de mens zouden verduidelijken. Ook hun vondsten

zouden in een moeizaam debat besproken worden.77 In 1912 werden in het Engelse

Piltdown fragmenten van een schedel en een kaak gevonden. Sommigen meenden met

deze vondst een menselijke voorvader gevonden te hebben. In 1953 werd echter bewezen

dat het om een menselijke schedel en de kaak van een aap ging en dat de vondst dus vals

was.78 De Nederlander Bernelot Moens vatte het plan op niet via de weg van de

paleontologie, maar met een experiment een tussenvorm te creëren. Hij was van mening

dat wanneer men apen met mensen zou kruisen er een ‘missing link’ gecreëerd kon

worden. Hij wist voor dit doel zelfs een bijdrage van het koningshuis te ontvangen. Zijn

experiment is echter nooit uitgevoerd.79

De ontdekking van de rechtop lopende aapmens zorgde ook voor hernieuwde

aandacht voor de these van Darwin dat de mens door het lopen op twee benen zijn

handen vrij had gemaakt om werktuigen te ontwikkelen en meer intelligentie kon

verwerven. Het belang van het bipedalisme van de mens werd nu ingezien. Wallace had

de idee geopperd dat de mens zich door een verandering van habitat had aangepast en

hierdoor intelligenter was geworden. Maar veel wetenschappers bleven trouw aan de

progressionistische gedachte. De gedachte van Wallace kon immers ook worden

omgedraaid. De anatoom Grafton Elliot Smith deed dit als volgt: Doordat de mens

intelligent was (een onvermijdelijk proces) verhuisde hij uit de bomen naar de vlakten. In

deze versie is er helemaal geen sprake van adaptatie. De verhuizing van de mens naar de

vlakten was slechts een onderdeel van een grotere ontwikkeling naar hogere

intelligentie.80

Veel wetenschappers bleven dus ook na het vinden van fossiel bewijs voor de

evolutietheorie van Darwin vasthouden aan hun predarwinistische ideeën. Hoewel

76 Theunissen, Eugène Dubois en de aapmens van Java, 128-173. 77 Richard E. Leakey en L. Jan Slikkerveer, Man-ape ape-man. The quest for human’s place in nature and

Dubois’ ‘missing link’ (Baarn 1993) 15. 78 Bowler, The invention of progress, 125, 126. 79 De Rooy, Op zoek naar volmaaktheid, passim. 80 Bowler, The non-Darwinian revolution, 147, 148.

Page 29: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

26

Dubois ervan overtuigd was de overgangsvorm gevonden te hebben, wordt de

Pithecanthropus erectus tegenwoordig niet meer zo gezien. De vondst van Dubois is nu

ingedeeld in het geslacht Homo erectus, een veel menselijkere vorm dan Dubois

aanvankelijk gedacht had. Toch heeft Eugène Dubois onmiskenbaar een moeilijk te

overschatten bijdrage aan de wetenschap geleverd door als eerste het bewijs te leveren

voor de evolutie van de mens.81

81 Leakey en Slikkerveer, Man-ape, ape-man, 18.

Page 30: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

27

2. Darwinisme in Nederland

De historiografie over het Nederlands darwinisme is in grote mate bepaald door de

terreinverkenning uit 1970 van J.G. Hegeman. In zijn artikel ‘Darwin en onze

voorouders’ geeft Hegeman een beeld van de discussie die in Nederland gevoerd werd.

Hij behandelt de periode 1860-1875 en richt zich voornamelijk op het debat in niet-

specifiek-natuurwetenschappelijke kringen, maar richt zich tevens op de vakbiologen.82

Het artikel van Hegeman wordt in 1974 door Ilse Bulhof uitgebreid tot het jaar 1900. Zij

onderzoekt de receptie van de ideeën van Darwin binnen een aantal groepen: de liberalen,

de katholieken en de orthodox-protestanten.83 Voorts is er nog een aantal deelstudies

verschenen: P. Smit wijdt een artikel aan de reactie van de katholieken op Darwin84 en

R.P.W. Visser bespreekt die van de Nederlandse gereformeerden in de periode 1900-

1960.85 Lisa Kuitert richt zich op de vroegste fase van de Nederlandse receptie. Zij

onderzoekt in welke mate de Nederlandse vertaling van Darwins werk werd verkocht.86

De culturele invloed van Darwin wordt door M.G. Kemperink belicht. In twee artikelen

bespreekt zij hoe de theorie in Nederlandse romans doorwerkte.87

De auteurs spreken elkaar nauwelijks tegen, maar vullen elkaar juist aan en er is

dan ook geen sprake van een echt historiografisch debat. Aangezien de Nederlandse

reactie op Darwin reeds uitvoerig door bovengenoemde auteurs beschreven is volstaat

hier een korte schets van het karakter van dit debat. Hoewel de historiografie zich

doorgaans richt op de receptie van de gehele theorie van Darwin in Nederland (inclusief

de natuurlijke selectie en de sociaaldarwinistische implicaties), zal ik me hier

voornamelijk richten op de Nederlandse reacties op de afstammingstheorie van de mens.

82 Hegeman, ‘Darwin en onze voorouders’, passim. 83 Ilse Bulhof, ‘The Netherlands’ in: Thomas F. Glick ed., The comparative reception of Darwinism (Austin 1974) 269-306, passim. 84 P. Smit, ‘Houding en reactie van het katholieke volksdeel ten aanzien van de evolutiegedachte’, Annalen

van het Thijmgenootschap 68 (1980) 223-240, passim. 85 R.P.W. Visser, ‘Van afwijzing naar aanpassing. Nederlandse gereformeerden over Darwins evolutietheorie, 1900-1960’, Gewina. Tijdschrift voor de geschiedenis der geneeskunde

natuurwetenschappen en techniek 17 (1994) 112-127, passim. 86 Lisa Kuitert, ‘ “Geen grooten opgang”. Een voetnoot bij het Darwin-symposium 1992’, De negentiende

eeuw: documentatieblad werkgroep 19e eeuw 17 (1993) 87-91, passim.

87 M.G. Kemperink, ‘ “Excelsior” is het devies van de natuur. Darwinisme in de Nederlandse roman (1860-1885)’, Nederlandse letterkunde 3 (1998) 97-126, passim en M.G. Kemperink, ‘Jungle en paradijs. Darwinisme in de Nederlandse roman (1885-1910)’, Nederlandse letterkunde 4 (1999) 1-36, passim.

Page 31: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

28

De werken van Darwin werden vrij snel in het Nederlands vertaald. In 1860 (een

jaar na het verschijnen van On the origin of species) verscheen Het ontstaan der soorten

van dieren en planten door middel van de natuurkeus of het bewaard blijven van

bevoorregte rassen in den strijd des levens bij uitgever A.C. Kruseman. T.C. Winkler,

conservator van het geologisch-paleontologisch kabinet van Teyler’s Genootschap was

verantwoordelijk voor de vertaling. Lisa Kuitert onderzoekt hoe dit boek werd verkocht

en laat zien dat de verkoopcijfers nogal tegenvielen. Ter verklaring draagt Kuitert een

aantal oorzaken aan: Het boek was niet goedkoop, het was bovendien geen aantrekkelijke

uitvoering voor mensen die een flink bedrag aan een boek over dit onderwerp wilden

spenderen en wetenschappers lazen het boek waarschijnlijk in de oorspronkelijke taal. De

prijzen van Engelse boeken waren sterk gedaald en de oorspronkelijke uitgave was

bovendien al een jaar eerder beschikbaar. Van een Nederlandse vertaling van een kritiek

op de Origin werden opvallend genoeg meer exemplaren dan van het origineel

verkocht.88

De afstamming van de mensch en de seksuele teeltkeus verscheen in afleveringen

in de jaren 1871-72. Het was vertaald door en bevatte aantekeningen van H. Hartogh

Heys van Zouteveen, lector zoölogie te Leiden. In 1872-73 werd Het uitdrukken der

gemoedsaandoeningen bij den mensch en de dieren uitgegeven, eveneens met

aantekeningen van de vertaler H. Hartogh Heys van Zouteveen. Na 1875 verschenen er

goedkopere uitgaven van Darwin en bloemlezingen uit zijn werk.89 Ook Het ontstaan der

soorten kreeg een tweede kans toen de gebroeders E. en M. Cohen zich erover

ontfermden. De vertaling van Winkler werd grondig herzien door H. Hartogh Heys van

Zouteveen en verscheen in 1893 in een commerciële, mooi geïllustreerde versie in de

reeks ‘Darwins Biologische Meesterwerken’.90

Lisa Kuitert concludeert uit de slechte verkoopcijfers dat het darwinisme pas echt

in Nederland doordrong na de Nederlandse vertaling van de Afstamming. Het is

belangrijk hier een kanttekening bij te maken. Het is immers waarschijnlijker, zoals M.G.

88 Lisa Kuitert ‘ “Geen grooten opgang” ’, passim. 89 Hegeman, ‘Darwin en onze voorouders’, 262, 304. 90 Kuitert, ‘ “Geen grooten opgang” ’, 91.

Page 32: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

29

Kemperink terecht opmerkt, dat het darwinisme vooral via een omweg (secundaire

bronnen) bij het grote publiek terecht kwam.91

Niet alleen de werken van Darwin verschenen in Nederlandse vertaling. Ook de

werken van de Duitse ‘darwinist’ Ernst Haeckel verschenen op de Nederlandse markt.92

Er werd bovendien door Nederlandse intellectuelen met de Duitse darwinist

gecorrespondeerd. Haeckel was in Nederland populair, maar ook erg controversieel.

Confessionelen bekritiseerden zijn ideeën, terwijl vrijdenkers en sommige

wetenschappers een grote bewondering voor Haeckel hadden. Hij stuurde regelmatig

nieuw werk naar zijn kennissen in Nederland.93

2.1 De Nederlandse wetenschap

In academische kringen werd de evolutietheorie goed ontvangen. De meeste Nederlandse

wetenschappers waren liberalen en aanhangers van het modernisme. Dit modernisme was

een stroming binnen het protestantisme waarin geloof en wetenschap met elkaar verzoend

werden. Volgens de modernisten zocht de wetenschap naar wetten, deze wetten werden

echter wel gezien als creaties van God. Op deze manier kon men zonder wroeging het

geloof met de wetenschap, en dus ook met het darwinisme, verenigen.94

De hoogleraar Pieter Harting (1812-1885) was zo’n modernist. Hij accepteerde de

evolutietheorie van Darwin, maar was ook gelovig en zag in de natuur een openbaring

Gods. Hij meende dat mens en aap uit een gemeenschappelijke voorouder ontstaan waren

en dat de mens de laatste schakel was in de ontwikkelingsketen. Het verschil tussen mens

en dier was slechts gradueel, ook dieren zouden menselijke eigenschappen zoals

liefhebben kunnen bezitten en hadden een zekere mate van zelfbewustzijn. De mens was

91 Kemperink, ‘ “Excelsior” is het devies van de natuur’, 104. Kemperink merkt dit op in noot 32. 92 Onder andere: E. Haeckel, Over het ontstaan en den stamboom van den mensch: twee voorlezingen

(Nijmegen 1872); E. Haeckel, Over den tegenwoordigen stand van onze kennis van den oorsprong van het

menschelijk geslacht (Amsterdam 1899); E. Haeckel, De wereldraadselen: populaire studiën over

monistische philosofie (Baarn 1913). 93 Janneke van der Heide, ‘Haeckel in Holland. Nederlandse correspondentie aan een Duits darwinist en monist’, Gewina. Tijdschrift voor de geschiedenis der geneeskunde natuurwetenschappen en techniek 25 (2002) 99-112, aldaar 99-102. 94 Bulhof, ‘The Netherlands’, 284-290.

Page 33: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

30

echter nog niet gestopt zich te ontwikkelen. Harting heeft veel bijgedragen aan het

verspreiden van de ideeën van Darwin op de Nederlandse universiteiten.95

Zoals in het vorige hoofdstuk duidelijk is gemaakt waren veel mensen die naar

eigen zeggen de theorie van Darwin omarmden niet helemaal darwinistisch. Dit was ook

het geval met Pieter Harting. Hij was van mening dat evolutie een progressief,

voortstuwend, proces was. Door de strijd die in de natuur, maar ook in de menselijke

samenleving, gevoerd werd, ontstonden er steeds hogere levensvormen; betere soorten.

Evolutie was voor Harting, en voor veel van zijn vakgenoten, identiek aan vooruitgang.

En de mens was in deze gedachte het hoogste wat de natuur tot dan toe had voortgebracht

en dus toch uniek.96

De Nederlandse botanicus Hugo de Vries (1848-1935) was een groot

bewonderaar van Darwin, ontmoette hem in 1878 en correspondeerde met hem over

aanpassingsmechanismen. Zoals Darwin zijn vinken had, Mendel zijn erwtenplant, zo

bestudeerde Hugo de Vries de teunisbloem. Op basis van experimenten met deze plant

ontwikkelde De Vries in de eerste jaren van de twintigste eeuw zijn mutatietheorie. Hij

ontdekte dat nieuwe variaties of subsoorten werden gevormd door plotselinge

transformaties. Nieuwe variaties van een soort zouden niet gevormd worden door

natuurlijke selectie van individuele variatie, maar door het plotseling ontstaan van

gemuteerde vormen die meteen overgeërfd konden worden. Nieuwe soorten ontstonden

dus in een keer, niet geleidelijk zoals Darwin meende. De Vries zag zijn theorie niet als

een weerlegging van Darwins leer, maar juist als een vervolg daarop. Zijn theorie kreeg

desalniettemin veel aanhangers onder tegenstanders van Darwin. Rond 1915 was de

interesse voor deze theorie echter voorbij. Inmiddels was gebleken dat de teunisbloem op

een complexe manier ook volgens de wetten van Mendel overerfde en dat De Vries de

95 Hegeman, ‘Darwin en onze voorouders’, 287; Bulhof, ‘The Netherlands’, 283, 284; Bert Theunissen, ‘Nut en nog eens nut’: wetenschapsbeelden van Nederlandse natuuronderzoekers, 1800-1900 (Hilversum 2000) 64-73; Theunissen, ‘ “Een warm hart en een koel hoofd” ’, 490, 491. 96 Theunissen, ‘Nut en nog eens nut’, 77.

Page 34: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

31

verkeerde conclusies getrokken had.97 Door zijn wetenschappelijk onderzoek, en vooral

door zijn populaire publicaties werd De Vries een beroemd man.98

Zowel Harting als De Vries waren van mening dat het volk kennis moest nemen

van de natuur. Dergelijke kennis zou volgens hen een opvoedende werking hebben. Beide

heren waren dan ook actief in de popularisering van de natuurwetenschappen. Harting

was vanaf 1852 redacteur van het Album der Natuur (1852-1909) van uitgever A.C.

Kruseman en werd in 1885 opgevolgd door Hugo de Vries. Het Album was het eerste

tijdschrift dat zich op de natuurlijke wetenschappen richtte.99 Het had onder meer als

doelstelling de natuur te bestuderen als een openbaring van God. De volmaaktheid van de

schepping was een bewijs voor het bestaan van de Schepper. Dit tijdschrift past in de

ontwikkeling van het populariseren van de natuurwetenschappen. Naast het Album

bestonden in Nederland Isis (1872-1881) en De Natuur (1881-1943). Al deze tijdschriften

richtten zich op het populariseren van de natuurwetenschappen.100

Het is opvallend dat Harting in het Album weinig propaganda maakte voor zijn

darwinistische opvattingen. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat hij het volk niet

onnodig onrustig wilde maken. Het was volgens Harting verstandiger de mensen eerst

van de grotere ouderdom van de mensheid dan in de bijbel stond vertrouwd te maken

voordat men over de afstamming van de mens zou schrijven. Pas in 1869 kwam het

onderwerp voor het eerst in het Album der Natuur ter sprake. 101 Aanvankelijk werd er

slechts op negatieve wijze over het darwinisme bericht. Pas vanaf 1872 verschenen er

positieve artikelen over het darwinisme.102

In datzelfde jaar werd ook het tijdschrift Isis opgericht, vanaf 1874 onder de

redactie van Herman Hartogh Heys van Zouteveen. Het tijdschrift ambieerde dat de

gewone (beschaafde) man van de ontwikkelingen op natuurwetenschappelijk gebied op

de hoogte werd gebracht en hierdoor sociaal-maatschappelijk en geestelijk hogerop

97 Garland E. Allen, ‘Hugo de Vries and the reception of the “mutation theory” ’, Journal of the history of

biology 2 (1969) 55-87, aldaar 58-73; Bowler, The non-Darwinian revolution, 121, 122; Theunissen, ‘Nut

en nog eens nut’, 126-137, 146. 98 M. Coesèl, ‘Education through the enjoyment of nature. Hugo de Vries and the popularization of biology’, Acta Botanica Neerlandica 47 (1998) 491-507, aldaar 501. 99 Coesèl, ‘Education through the enjoyment of nature’, 493, 496, 497. 100 Liesbeth Coffeng, ‘Het Album der Natuur. Popularisering van de natuurwetenschap in een tijdschrift uit de eerste helft van de negentiende eeuw’ Groniek 27 (1994) 53-66, aldaar 53, 56, 57. 101 Hegeman, ‘Darwin en onze voorouders’, 287,288; Theunissen, ‘Nut en nog eens nut’, 74-75. 102 Coffeng, ‘Het Album der Natuur’, 56-64.

Page 35: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

32

kwam. In tegenstelling tot het Album der Natuur had het tijdschrift Isis geen christelijke

achtergrond. Een vermenging van godsdienst en wetenschap vond men verwerpelijk. De

redactie van Isis neigde naar het Duitse materialisme en het monisme van Haeckel en

benadrukte dat er geen verschil bestond tussen stoffelijke en geestelijke zaken. Hoewel

het tijdschrift niet zoveel abonnees had als het Album der Natuur werd het darwinisme er

vaker en serieuzer behandeld, ongeveer een op de tien artikelen besteedde er aandacht

aan. Hoewel sommige auteurs meer bewijs nodig achtten werd in Isis de theorie van

Darwin, inclusief de afstamming van de mens, algemeen aanvaard. Voor dat bewijs werd

de recapitulatietheorie van Haeckel regelmatig aangehaald. Deze biogenetische grondwet

zag immers in het embryo van een soort wat in de paleontologie nog ontbrak.103

Verschillende Nederlandse wetenschappers waren positief over de werken van

Haeckel. Sommigen correspondeerden zelfs met de Duitse hoogleraar. Een aantal Duitse

aanhangers van Haeckel doceerde aan de universiteit van Utrecht of Amsterdam. Zo

zorgden de wetenschappers Max W.C. Weber, Georg Rüge, Max Fürbringer en T.W.

Engelmann voor de verbreiding van Haeckels ideeën aan deze Nederlandse

universiteiten. Vooral vanaf 1875 kreeg de haeckeliaanse stroming meer invloed op de

Nederlandse wetenschap. Maar toen Haeckel zich meer ging richten op de populaire en

speculatieve wetenschap daalde zijn invloed.104

Niet alle Nederlandse wetenschappers accepteerden Darwins theorie. De Leidse

hoogleraar natuurlijke historie en medewerker van het Album der Natuur, Jan van der

Hoeven (1802-1868), was zelfs een felle tegenstander. Hij was verantwoordelijk voor de

Nederlandse vertaling van een negatieve kritiek door W. Hopkins op de Origin. Van der

Hoeven meende dat er onvoldoende bewijs was voor Darwins natuurlijke selectie. Zijn

belangrijkste bezwaar was dat de theorie niet te rijmen viel met het bestaan van God.105

Van der Hoeven was remonstrant. Hij was niet van mening dat de bijbel letterlijk

geïnterpreteerd moest worden, maar het geloof was wel erg belangrijk voor hem. Volgens

hem stond het geloof boven de natuurwetenschappen en deze konden het geloof op geen

103 E. Alkema, ‘Het tijdschrift Isis en de verspreiding van het darwinisme onder het grote publiek’, Tijdschrift voor de geschiedenis der geneeskunde, natuurwetenschappen, wiskunde en techniek 9 (1986) 68-91, aldaar 70-84, 90; Hegeman, ‘Darwin en onze voorouders’, 293. 104 Van der Heide, ‘Haeckel in Holland’, 100-106. 105 Bulhof, ‘The Netherlands’, 279.

Page 36: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

33

enkele manier beïnvloeden. Geloof en rede waren gescheiden werelden.106 De theorie van

Darwin bracht volgens Van der Hoeven de positie van de menselijke ziel in gevaar.107 De

gedachte dat er meerdere scheppingen hadden plaatsgevonden paste volgens Van der

Hoeven beter bij de feiten dan de evolutietheorie. De wereld was een door God gegeven

orde, waarin transmutatie niet mogelijk was. Van der Hoeven deelde de mens in een

aparte categorie in, los van de primaten. Dat de mens, met zijn rede en zijn ziel, zich uit

een primaat ontwikkeld zou hebben was voor Van der Hoeven onacceptabel.108 Ook in

het Album der Natuur keerde Van der Hoeven zich fel tegen de evolutietheorie.109

Het wordt duidelijk dat er onder wetenschappers geen overeenstemming bestond

over de evolutietheorie. Zij die verklaarden Darwin wel te accepteren (zoals Harting)

bleken er vaak toch wat andere ideeën op na te houden dan de meester zelf. Ook binnen

de academische wereld werd de evolutietheorie om geloofsredenen afgewezen. Toch

blijkt dat de wetenschappers die Darwin niet accepteerden al aan het eind van hun

academische carrière waren. De jongere generatie vond het minder problematisch de

evolutietheorie te aanvaarden. Dat de Nederlandse universiteiten gedomineerd werden

door liberalen met een modernistische levensvisie was mede een reden voor de snelle

acceptatie.110

2.2 Liberalen en vrijdenkers

Zoals gezegd omarmden de Nederlandse liberalen de filosofie van het modernisme en

konden zich zo zonder gewetensbezwaren uitlaten over wetenschappelijke

ontwikkelingen. Deze levensbeschouwing riep echter weerstand op bij de andere zuilen.

Liberalen kregen van twee kanten verwijten. Zowel de orthodoxe gelovigen als de

vrijdenkers, die elke vorm van religie verwerpelijk vonden, bekritiseerden de liberalen op

dit punt. Beide groepen verweten de modernisten inconsequent te zijn.111

106 Theunissen ‘Nut en nog eens nut’, 50. 107 Bulhof ‘The Netherlands’, 279. 108 Theunissen, ‘Nut en nog eens nut’, 51-53. 109 Coffeng, ‘Het Album der Natuur’, 56-61. 110 Bulhof, ‘The Netherlands’, 284, 289. 111 Hegeman, ‘Darwin en onze voorouders’, 308.

Page 37: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

34

In het liberale tijdschrift De Gids werd meteen na het verschijnen van de Origin

over het darwinisme gediscussieerd. Er werd echter niet bijzonder veel over geschreven.

Door de scheiding tussen geloof en wetenschap die Nederlandse liberalen aanbrachten

was er weinig aandacht voor de religieuze implicaties van het darwinisme.112 Liberale

auteurs herkenden wel de hand van God in de evolutiewetten.113

In De Gids werd ook meteen geschreven over de gevolgen die de theorie voor de

mens zou hebben. De geoloog T.C. Winkler (1822-1897), vertaler van de Origin, speelde

een hoofdrol in dit debat. Hij schreef dat de mens wel een onderdeel van de natuur was,

misschien zelfs wel van apen af zou stammen, maar toch fundamenteel anders was door

de rede. In een ander artikel sprak hij de verwachting uit dat het evolutieproces van de

mens nog niet afgelopen was, hij zou zich nog verder ontwikkelen. Wanneer en op welke

manier een mensachtige een ziel had gekregen en werkelijk mens was geworden kon hij

niet verklaren. Winkler was van mening dat de evolutietheorie het bestaan van God

geenszins ontkende, wetenschap laat zich gewoonweg niet met dergelijke zaken in.

Religieuze bezwaren tegen de evolutieleer waren volgens hem dan ook niet geldig.

Winkler verkondigde hiermee de modernistische kijk op Darwin.114 Hij verklaarde ook

dat hij niet kon begrijpen dat sommige mensen gekwetst zouden zijn over de

verwantschap met apen. Het niveau dat de menselijke geest had bereikt was toch juist erg

vleiend?115 Door de mens in de evolutieleer te betrekken lokte Winkler boze reacties van

katholieken uit.116

In De Gids verscheen ook een artikel over de Pithecanthropus erectus geschreven

door A.A.W. Hubrecht. Deze Utrechtse hoogleraar zoölogie en vergelijkende anatomie

correspondeerde met Darwin en bracht hem zelfs een bezoek.117 Hubrecht beschrijft in dit

artikel dat de geleerden het nog niet eens waren over de betekenis van de vondst. Hij was

er zelf niet van overtuigd dat Dubois een voorouder van de mens gevonden had.

112 Piet de Rooy, ‘The natural selection of evolutionary theory. Darwinism in the Netherlands 1850-1900’, Acta Botanica Neerlandica 47 (1998) 419-425, aldaar 423. 113 Remieg Aerts, De letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw: het tijdschrift De Gids

(Amsterdam 1997) 473. 114 Bulhof, ‘The Netherlands’, 286-289; Aerts, De letterheren, 473. 115 Aerts, De letterheren, 473. 116 Hegeman, ‘Darwin en onze voorouders’, 289 117 A.M. Voûte en A.V.M. Hubrecht, ‘De doos van pandora. Het persoonlijke contact tussen Charles Darwin en A.A.W. Hubrecht’, Gewina. Tijdschrift voor de geschiedenis der geneeskunde

natuurwetenschappen en techniek 22 (1999) 228-233, passim.

Page 38: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

35

Daarvoor vond hij de Pithecanthropus te jong. Hubrecht was dan ook van mening dat het

om een uitgestorven apensoort ging.118

De progressionistische visie op het darwinisme, dat evolutie volgens een plan

verloopt en leidt tot verbetering, die in Nederland onder andere door T.C. Winkler, Pieter

Harting en vrijdenker Herman Hartogh Heys van Zouteveen werd verkondigd, werd in

bredere kring overgenomen. Ook in het liberale tijdschrift De Tijdspiegel kwam dit

planmatige aspect van evolutie naar voren. Men vond dit een aangename boodschap. Er

verschenen ook brochures zoals Bondige uiteenzetting van het Darwinisme voor leeken in

de natuurwetenschappen van J.J. LeRoy. In dergelijke werken kwam vooral een positief

toekomstbeeld naar voren. De mens ontwikkelde zich steeds verder uit de barbarij naar

een betere toekomst.119

De evolutietheorie werd ook gebruikt voor politieke doeleinden. Liberalen

gebruikten het vooral als wapen tegen de conservatieven en socialisten. Als men zich

moest aanpassen aan de omgeving, dan hadden de conservatieven het toch zeker bij het

verkeerde eind? Dat deze aanpassing een tijdrovend proces was betekende dat ook

revolutionaire socialistische gedachten niet juist waren. Maar ook socialisten gebruikten

de evolutietheorie om hun eigen these te ondersteunen en zagen een parallel tussen de

klassenstrijd en de strijd om het bestaan. Rond 1900 werd er echter minder aan Darwin

gerefereerd. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat het geloof in vooruitgang afnam en

er nauwelijks meer behoefte was aan een biologische ondersteuning voor deze opvatting.

Bovendien was op dit moment de mutatietheorie van Hugo de Vries in opkomst en

werden de predarwinistische theorieën weer vaker aangehaald.120

Het darwinisme vond ook gretig aftrek in vrijdenkerskringen. Vrijdenkers waren

materialisten en atheïsten en kwamen dus niet in conflict met een geloof. Ze voelden zich

met name aangetrokken tot de Duitse materialisten, zoals Carl Vogt en Ernst Haeckel.

Janneke van der Heide vond in het archief van Haeckel in Jena enkele brieven van

Nederlandse vrijdenkers aan Haeckel. De Nederlandse vrijdenkers publiceerden in De

Dageraad. Vanaf 1867 werd er in het tijdschrift over het darwinisme gesproken. De

zoöloog en vertaler van de Afstamming, Herman Hartogh Heys van Zouteveen, schreef

118 A.A.W. Hubrecht, ‘Aap of mensch?’, De Gids 14 (1896) II 507-519, passim. 119 Kemperink, ‘ “Excelsior” is het devies van de natuur’, 104, 105. 120 De Rooy, ‘De hypnose van het evolutiedogma’, 11-13.

Page 39: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

36

frequent in De Dageraad. Hij was een felle tegenstander van geloof en kerk en was van

mening dat de hypothese van Darwin zo goed als bewezen was. Dat mensen van apen

afstamden was niet erg, de mens had zich inmiddels zo ver ontwikkeld en indien hij zijn

hersenen beter zou oefenen zou hij bijdragen aan het vervolmaken van het menselijk

ras.121

De vrijdenker Johannes van Vloten richtte zijn eigen tijdschriften De Levensbode

en De Humanist op, waarin hij het darwinisme verdedigde. Hij was tegen religie, het idee

van God was volgens hem slechts een antwoord op een psychologische wens van

mensen. Hij keerde zich dan ook tegen de modernisten die een combinatie van religie en

wetenschap voorstonden.122 Van de verschillende Nederlandse groepen bleven de

vrijdenkers het langst trouw aan het darwinisme (in de vorm van Haeckel). Tot aan de

Eerste Wereldoorlog wezen de vrijdenkers op de harmonische eenheid in de natuur,

waarin geen rol voor een god was weggelegd.123

Toen de materialist Carl Vogt ons land in 1868 bezocht laaide de discussie in

Nederland fel op. De Nieuwe Rotterdamsche Courant schonk veel aandacht aan de

lezingen van Vogt. In de katholieke Maasbode en het conservatieve Dagblad van

Zuidholland en ’s-Gravenhage verschenen boze reacties op het optreden van Vogt. Er

werd hierin echter geen onderscheid gemaakt tussen Darwin en Vogt. Vervolgens werd in

de Nieuwe Rotterdamsche Courant duidelijk gemaakt dat Darwin en Vogt niet hetzelfde

beweerden. Het Utrechts Provinciaal en Stedelijk Dagblad zette, pas in 1870, het verschil

tussen de directe afstamming van apen en de theorie van gemeenschappelijke voorouders

die Vogt voorstond uiteen.124 Niet alleen Vogt bezocht Nederland, ook Ernst Haeckel

vereerde ons land met een bezoek. In 1890 werd aan Haeckel in Artis in Amsterdam de

Swammerdam-medaille uitgereikt tijdens de viering van het honderdjarig bestaan van het

Genootschap ter bevordering der Natuur-, Genees- en Heelkunde.125 Hij zorgde echter

niet voor zoveel commotie als Vogt.

121 Van der Heide, ‘Haeckel in Holland, 100; Bulhof, ‘The Netherlands’, 294-297; Hegeman, ‘Darwin en onze voorouders’, 310, 311. 122 Bulhof, ‘The Netherlands’, 297, 298. 123 De Rooy, ‘De hypnose van het evolutiedogma’, 13. 124 Hegeman, ‘Darwin en onze voorouders’, 290, 291. 125 Van der Heide, ‘Haeckel in Holland’, 100.

Page 40: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

37

Ook in de Nederlandse literatuur drong het darwinisme door. De schrijver en

vrijdenker Multatuli (pseudoniem van Eduard Douwes Dekker) publiceerde in De

Dageraad. Hij had een hekel aan modernisten en kon in de natuur nergens een

liefhebbende God ontdekken. Hoewel hij de werken van Darwin niet gelezen had, heeft

hij via zijn boeken, zoals Woutertje Pieterse waarin in een passage voorkomt dat mensen

ook zoogdieren zijn, veel bijgedragen aan het bekendmaken van diens theorie aan het

grote publiek. Multatuli verweet Darwin dat zijn leer niet atheïstisch genoeg was.126 Ook

de schrijver en sociaal utopist Frederik van Eeden incorporeerde darwinistische

elementen in zijn werk. In De kleine Johannes is de afstand tussen mens en dier

bijvoorbeeld helemaal weggevallen en is de mens niet meer het belangrijkste deel van de

schepping. In zijn essay Over de toekomst uit 1890 heeft hij het over de mogelijkheid dat

de mens, gelet op zijn afkomst, in de toekomst moreel verheven, ja zelfs engelachtig, zou

kunnen zijn. Ook in zijn lezingen ging Van Eeden in op de evolutieleer die hij gebruikte

om zijn eigen visie op de samenleving te onderbouwen.127

M.G. Kemperink maakt duidelijk dat in de Nederlandse romans en novellen in

1860-1885 het progressieve darwinisme een plek had. Soms vormde dit zelfs het centrale

thema. Dat de mens ook een dier zou zijn kwam wel voor, maar vooral in verband met

personages van een ander ras, een lage sociale stand of bij gedegenereerden. De gewone

burger werd niet op een dergelijke manier beschreven. Dat de evolutionaire ontwikkeling

vooruitgang impliceerde betekende dat er ook voor de lagere rassen en klassen hoop op

verbetering was. Het was echter wel de bedoeling dat de mens zijn steentje zou bijdragen

aan deze ontwikkeling. Hierdoor kreeg het darwinisme een morele, opvoedende kracht.

De strijd om het bestaan kwam vooral in de variant van Herbert Spencer in de romans

voor. Dat het darwinisme zorgde voor frictie met het geloof kwam ook in veel romans

naar voren. Dit probleem werd soms opgelost door wetenschap en geloof met elkaar te

verzoenen, in andere gevallen werd het probleem simpelweg genegeerd. Uit de romans

wordt duidelijk dat de evolutietheorie als een belangrijke wetenschappelijke theorie werd

126 Bulhof, ‘The Netherlands’, 299, 300; Hegeman, ‘Darwin en onze voorouders’, 310; De Rooy, ‘The natural selection of evolutionary theory’, 419. 127 Jan Fontijn, ‘Biologisch utopisme. Het darwinisme van Frederik van Eeden’, De negentiende eeuw:

documentatieblad werkgroep 19e eeuw 17 (1993) 33-45 passim.

Page 41: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

38

ervaren en dat het vooruitgangsidee en de behoefte aan moraal niet door het darwinisme

werden aangetast.128

Waren de romans tot 1885 nog optimistisch getint, in de tweede periode (1885-

1910) die Kemperink behandelt komt vooral een negatieve invloed van het darwinisme

naar voren. In de jaren tachtig kreeg natuurlijke selectie een negatieve bijklank en werd

gezien als een meedogenloos mechanisme. De mens staat hier machteloos tegenover.

Kemperink is van mening dat dit vooral te wijten was aan het Duitse materialisme en het

uit Frankrijk afkomstige degeneratieconcept. Aan de andere kant was er in deze periode

ook sprake van een optimistisch geloof in de toekomst. Beide vormen zijn in de

Nederlandse romans terug te vinden. Vanaf halverwege de jaren tachtig overheerst het

pessimisme, rond de eeuwwisseling komen we vaker een positieve visie tegen. De

dierlijke afstamming van de mens is in deze periode eveneens aanwezig. Degeneratie

ontlokt onder de lagere klassen vooral instinctief, dierlijk gedrag. Maar ook waar het niet

om degeneratie gaat wordt, voornamelijk met dierlijke metaforen, duidelijk gemaakt dat

mensen dierlijk gedrag vertonen en zich door instincten laten regeren. Onder mensen

geldt ook het recht van de sterkste, eten of gegeten worden. De positieve romans

benadrukken ook dat de mens van dieren afstamt, maar geven hier een wat vrolijkere

draai aan. Er komt naar voren dat het dier in feite ook een soort mens is. De mens heeft

zich juist van zijn oorsprong verwijderd. De natuur is eigenlijk onze moeder en de mens

is een onderdeel van de natuur. Zij vervangt als het ware de christelijke God.129

2.3 De confessionelen

Nederlandse gelovigen keerden zich tegen de evolutietheorie, maar gingen niet tot een

frontale aanval over. Er werd gewezen op enkele technische onvolkomenheden en op het

hypothetische karakter van de theorie. Bovendien uitte men de vrees voor een

wereldbeeld dat op de theorie van Darwin gebaseerd zou zijn. Gelovigen kenden

overigens vaak niet het onderscheid tussen de theorie van Darwin en de materialistische

theorieën van onder andere Vogt en Haeckel. De meeste gelovigen lieten zich echter in

128 Kemperink, ‘ “Excelsior” is het devies van de natuur’, passim. 129 Kemperink, ‘Jungle en paradijs’, passim.

Page 42: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

39

het geheel niet horen. Ze hadden hier trouwens weinig mogelijkheden toe aangezien de

universiteiten bevolkt werden door het liberale deel van Nederland.130

De Nederlandse rooms-katholieken vonden vooral de versie van Haeckel erg

gevaarlijk voor hun visie dat God de menselijke ziel had geschapen met de daarmee

samenhangende menselijke eigenschappen. Er werd door katholieken dan ook veel

geschreven over het onderscheid tussen mens en dier. Dit gebeurde niet met

wetenschappelijke argumenten, maar vooral op basis van de theologische en filosofische

gevolgen van de evolutieleer. P. Smit draagt hiervoor drie oorzaken aan: Ten eerste

participeerden katholieken nog niet volop in het culturele leven van Nederland. Ten

tweede waren er geen goed opgeleide katholieke biologen. En ten derde was het

katholieke onderwijs gebaseerd op het geloof.131

De priester B.H. Klönne veroordeelde de theorie van Darwin op basis van het feit

dat die theorie inhield dat mensen van apen afstammen. Klönne schreef in 1869, dus nog

voor het verschijnen van Descent of Man, een antidarwinistische brochure waarin hij zich

tegen de theorie verzette. Ook andere katholieken uitten hun ongenoegen over het

darwinisme via brochures. Vooral na het verschijnen van de Nederlandse vertaling van de

Afstamming van de mens kwamen er meer en fellere reacties uit katholieke kringen. De

katholieke filosoof Franciscus Becker schreef in 1873 dat de afstamming van apen niet

door de wetenschap bewezen werd. De menselijke ziel lag volgens hem buiten de

ervaring, daar kon geen wetenschap op toegepast worden. Anderen, waaronder bioloog

en conservatief lid van de Tweede Kamer P.J.F. Vermeulen, verwierpen Darwin puur op

morele gronden. Vermeulen schreef onder het pseudoniem van Molae in Komen de

menschen uit apen voort? over de mogelijkheid van vervolmaking van de mens. Het dier

zou dit niet kunnen, de mens was hiertoe wel in staat. Het lijkt erop dat de Nederlandse

katholieken niet bekend waren met Genesis of species, in 1870 geschreven door de

Engelse bioloog St. George Mivart, waarin een katholieke variant van evolutie mogelijk

bleek.132

130 De Rooy, ‘The natural selection of evolutionary theory’, 420; Hegeman, ‘Darwin en onze voorouders’, 309. 131 Smit, ‘Houding en reactie van het katholieke volksdeel ten aanzien van de evolutiegedachte’, 223-225. 132 Bulhof, ‘The Netherlands’, 301; Ilse N. Bulhof, Origin of species: betoverende wetenschap. Een

onderzoek naar de relatie tussen literatuur en wetenschap (Baarn 1988) 43; Hegeman, ‘Darwin en onze voorouders’, 291, 295, 307.

Page 43: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

40

Katholieken ontdekten ook de kracht van de satire in hun strijd tegen het

darwinisme. In dit verband is het van belang Jan Holland (pseudoniem van A.J. Vitringa)

te noemen. In verschillende satirische werken behandelt hij het darwinisme. Zo schreef

hij over de verontrustende sociale implicaties van het darwinisme: Darwinia. Een roman

uit een nieuwe wereld. De roman verscheen in 1876 en schetst een sociaaldarwinistische

staat. Het gaat over een eiland waar de leiders via gedwongen paring verschillende

soorten mensen creëren die geschikt zijn voor specifieke taken. Darwin wordt als god

vereerd, Haeckels Natürliche Schöpfungsgeschichte fungeert als bijbel en Haeckel, Vogt

en Büchner133 worden als lagere goden vereerd. Met zijn werken wist Holland

waarschijnlijk een negatieve houding ten opzichte van de wetenschap op zijn lezers over

te brengen. Verschillende tijdgenoten reageerden echter afkeurend op deze roman, die zij

smakeloos en weerzinwekkend noemden. Naast dergelijke romans uitten de katholieken

ook hun ongenoegen over de theorie in spotrijmpjes. 134

Vanaf de jaren tachtig veranderde het standpunt van de katholieken. Nu

accepteerde pater Wassman het idee van evolutie, maar niet wat de mens betreft.135 Vanaf

deze periode groeide onder de katholieke jeugd de belangstelling voor wetenschap. In

1904 werd de Vereeniging tot het Bevorderen van de Beoefening der Wetenschap onder

de Katholieken in Nederland opgericht. Later zou dit het Thijmgenootschap gaan heten,

vernoemd naar J.A. Alberdingk Thijm, de katholieke schrijver en emancipator van

katholiek Nederland. Paus Leo XIII stimuleerde het samengaan van theologie, filosofie

en wetenschap, maar in 1909 concludeerde een door de paus ingestelde bijbelcommissie

dat de eerste drie hoofdstukken van Genesis nog altijd letterlijk genomen dienden te

worden, waardoor acceptatie van de evolutietheorie voor katholieken onmogelijk bleef.

De katholieke wetenschapper A.C.J. van Goor hield zich in het begin van de twintigste

eeuw (1916-1919) desondanks intensief bezig met het evolutionisme en was van mening

dat deze hypothese hoogst waarschijnlijk was en bovendien in overeenstemming met de

leer van Thomas van Aquino. De afstamming van de mens was volgens Van Goor een

ander verhaal, hij meende dat er geen bewijzen (noch uit de paleontologie, noch uit de

133 Ludwig Büchner (1824-1899) was een bekende Duitse materialist. 134 Smit, ‘Houding en reactie van het katholieke volksdeel ten aanzien van de evolutiegedachte’, 228, 229; L.J. Rogier, ‘Darwinia’, Annalen van het Thijmgenootschap 47 (1959) 105-115, aldaar 108-112. 135 Bulhof, ‘The Netherlands’, 306.

Page 44: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

41

vergelijkende morfologie, noch uit de embryologie) voor te vinden waren en plaatste de

mens buiten het dierenrijk. De gevonden fossielen maakten nader onderzoek echter wel

noodzakelijk. De geschriften van Van Goor hebben bijgedragen tot begrip voor de

evolutieleer onder katholieken, hoewel dit niet overschat moet worden.136

Ook de Nederlandse orthodox-protestanten verwierpen de theorie van Darwin. Dit

hield in dat ook de gewone man, die over het algemeen orthodox gebleven was, zich niet

kon vinden in deze theorie.137 Men sprak spottend over de ‘apentheorie’. Het darwinisme

was immers in strijd met het scheppingsverhaal uit de bijbel, vooral wat betreft de

afstamming van de mens.138 Hoewel er wel pogingen ondernomen werden de moderne

geologie met de bijbel te verzoenen, door bijvoorbeeld een dag uit de bijbel een hele

geologische periode te laten duren, hielden orthodox-protestanten vast aan de aparte

schepping van de verschillende soorten. De Nederlandse vertaling van Descent of man

werd in het protestantse Stemmen voor Waarheid en Vrede besproken. De theorie werd in

zijn geheel afgewezen. Ook in De Standaard werd de afstammingsleer van Darwin

verworpen. Een dergelijke theorie zou tot ‘alle gruwelen van het heidendom’ leiden. Met

name de sociaaldarwinistische implicaties van de theorie vond men afschuwwekkend.139

Evenals de katholieken spotten ook de protestanten met de evolutietheorie. De

dominee-dichter Bernard ter Haar schreef het gedicht ‘Aan een baviaan’ (Bijlage III)

waarin hij niet gelukkig is met de familieverwantschap van mens en aap en meent dat het

beter is naar de toekomst van de mens te kijken dan te gefixeerd op zijn geschiedenis te

zijn.140 De schrijver en tevens predikant Nicolaas Beets schreef een ironisch gedicht

‘Lied van de cel’ over de dierlijke oorsprong van de mens.141

Abraham Kuyper (1837-1920) bracht verandering in de houding van de

gereformeerden. Hij accepteerde, zij het met enige reserve, de evolutietheorie. Op de

door hem opgerichte Vrije Universiteit kon moderne wetenschap door christenen

bestudeerd worden. In 1899 hield Abraham Kuyper voor deze universiteit een

redevoering, getiteld ‘Evolutie’. Hierin keerde hij zich vooral tegen Haeckel. Hij was van

136 Smit, ‘Houding en reactie van het katholieke volksdeel ten aanzien van de evolutiegedachte’, 229-237. 137 Ibidem, 227. 138 De Rooy, ‘Bouleeren met de evolutie’, 343, 344.. 139 Bulhof, ‘The Netherlands’, 302, 303; Hegeman, ‘Darwin en onze voorouders’, 294, 297, 298. 140 Fontijn, ‘Biologisch utopisme’, 33, 34. 141 Kemperink, ‘ “Excelsior” is het devies van de natuur’ 97.

Page 45: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

42

mening dat men vanuit een christelijk standpunt naar wetenschappelijke theorieën, zoals

die van Darwin, moest kijken. Het evolutionisme als wereldbeeld, zoals Spencer en

Haeckel ervan gemaakt hadden, was onverenigbaar met de bijbel en dus verwerpelijk.

Kuyper benadrukte dat men niet moest vergeten dat de evolutietheorie een hypothese

was.142 Hij meende wel dat Darwin erg belangrijk was en dat wetenschap en Genesis wel

degelijk met elkaar verzoend konden worden.143 Men moest echter wel erkennen dat

evolutie het werk van God was. Kuyper was van mening dat soorten uit eenvoudigere

levensvormen voortgekomen konden zijn, de mens vormde echter een uitzondering. In de

Pithecanthropus erectus zag hij te weinig bewijs voor de theorie dat mensen van apen

afstammen.144

Ook de theoloog H. Bavinck accepteerde de evolutie, maar ook hij ruimde een

uitzonderingspositie voor de mens in. Evolutie kon men accepteren, de natuurlijke

selectie niet, dat zou immers suggereren dat er ‘van boven’ geen invloed werd

uitgeoefend. Bavinck benadrukte de teleologie in evolutie en was van mening dat God de

evolutionaire ontwikkeling in gang had gezet. Bavinck en Kuyper waren de eersten in

gereformeerde kring die de gedachte van de veranderlijkheid van soorten niet per

definitie als onmogelijk beschouwden, hun visie was echter niet representatief voor de

gereformeerde theologen en werd dan ook door verschillende collega’s bestreden.145

In 1896 werd de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in

Nederland opgericht. Deze gereformeerde natuuronderzoekers wilden de wetenschap

beoefenen met het woord Gods als basis. Zij namen het scheppingsverhaal als

uitgangspunt en zagen evolutie als een bedreiging die met wetenschappelijke argumenten

bestreden moest worden. Doel was, volgens psychiater L. Bouman, een van de eerste

leden, een christelijke theorie te ontwikkelen die het darwinisme zou kunnen vervangen.

Binnen de vereniging dacht niet iedereen er zo over, andere leden accepteerden de

veranderlijkheid van soorten wel en konden zich vinden in de mutatietheorie van Hugo

de Vries die het mechanische element van Darwin, de selectietheorie, had weerlegd.

Mutaties zouden van goddelijke oorsprong zijn, zo kon men de afstammingsleer met het

142 Bulhof, ‘The Netherlands’, 303, 304; De Rooy, ‘De hypnose van het evolutiedogma’, 5. 143 De Rooy, ‘Bouleeren met de Evolutie’, 344. 144 Visser, ‘Van afwijzing naar aanpassing’, 113, 114; A. Kuyper, Evolutie. Rede bij de overdracht van het

rectoraat aan de Vrije Universiteit op 20 October 1899 (Amsterdam 1899) 15, 16. 145 Visser, ‘Van afwijzing naar aanpassing’, 113-116.

Page 46: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

43

geloof verzoenen. Rond 1920 hield F.J.J. Buytendijk in de vereniging een pleidooi voor

evolutie, hij meende zelfs dat de fysieke mens zich uit een aap ontwikkeld zou kunnen

hebben. De menselijke geest natuurlijk niet. Buytendijk was de eerste gereformeerde die

zich zo uitliet over de oorsprong van de mens.146

In het interbellum liet de gereformeerde biologieleraar J.P. de Gaay Fortman zich

ook positief uit over de evolutieleer. Hij meende dat er wetenschappelijk gezien geen

redenen waren de theorie, ook voor de mens, niet te accepteren. Zijn geloofsgenoten die

evolutie niet aanvaardden verweet hij onvoldoende kennis van de biologie te hebben. Hij

vond het wel problematisch dat evolutie niet te verenigen was met het geloof. Hij stelde

voor de evolutietheorie volledig te accepteren en het theologische systeem met zijn

schriftopvatting zo te wijzigen dat de evolutie er een plek in zou kunnen vinden. Zijn

opvattingen bleken te radicaal om door zijn geloofsgenoten aanvaard te kunnen worden

en in de jaren twintig en dertig bleef een anti-evolutiesfeer bestaan. Pas in de jaren vijftig

zou J. Lever, hoogleraar zoölogie aan de Vrije Universiteit, evolutie en geloof met elkaar

kunnen verzoenen. Hij had de overtuiging dat evolutie een scheppingsplan van God was.

Hij achtte het mogelijk dat de mens uit een dier voortgekomen was, maar had nog geen

idee hoe de menselijke geest dan was ontstaan. Door zijn geschriften werd evolutie nu

voor gereformeerden acceptabel. Lever bereikte via Trouw een groter publiek en kon zo

zijn boodschap verspreiden. Er ontstond een discussie en zijn werken werden positief

ontvangen.147

De oorsprong van de mens was voor gelovigen een moeilijke kwestie. Soms

draaiden zij de zaak ook helemaal om. Katholieke en protestantse auteurs schreven

namelijk ook over degeneratie. De mens zou niet afstammen van een dier en zich al ver

ontwikkeld hebben. Nee, de mens was vroeger juist een hoger wezen geweest dan het nu

was. De mens was al erg diep gezonken en zou nog in de toekomst nog verder afglijden.

Grottekeningen zouden niet laten zien hoe primitief de vroegste mensen geweest waren,

maar juist wijzen op de hoge beschaving van deze oude volken.148

146 Ibidem, 116-119. 147 Ibidem, 119-127. 148 Hegeman, ‘Darwin en onze voorouders’, 296.

Page 47: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

44

2.4 Conclusie

In Nederland werkte het darwinisme als een soort katalysator, die de strijd tussen

vrijdenkers, confessionelen en modernisten radicaliseerde. Elke zuil gebruikte de theorie

van Darwin als ondersteuning voor zijn eigen opvattingen, met uitzondering van de

katholieken en orthodox-protestanten die de leer in zijn geheel verwierpen. Dit zorgde

ervoor dat het debat behoorlijk statisch was, er zat weinig ontwikkeling in. De zuilen

gingen niet met elkaar in discussie over het darwinisme. 149

Dit in tegenstelling tot Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, waar het

evolutionisme langzaam meer aanhangers kreeg. In deze landen was de invloed van de

katholieke bioloog Mivart groot, waardoor katholieken als het ware een tussenpositie in

konden nemen en het darwinisme niet in z’n geheel verwierpen. Nederlandse katholieken

richtten zich waarschijnlijk meer op het Europese vasteland dan op Engeland. Het Duitse

materialisme genoot hier een grote bekendheid en werd vaak verward met het echte

darwinisme. Bovendien deden katholieken nog maar net mee in het Nederlandse culturele

leven, had het modernisme in Nederland een grote invloed en zal de schoolstrijd een rol

gespeeld hebben.150 Deze factoren zorgden ervoor dat de exponenten van de

verschillende levensbeschouwingen tegenover elkaar stonden en niet met elkaar

debatteerden. Binnen een zuil was hier soms wel ruimte voor. Alleen het bezoek van Carl

Vogt lokte een korte, hevige, landelijke discussie uit in de Nederlandse dagbladen.

Van alle hier besproken groepen waren de Nederlandse wetenschappers het snelst

overtuigd van de theorie van Darwin. Vooral de jongere wetenschappers omarmden de

komst van deze nieuwe theorie. De dierlijke afstamming van de mens baarde hen geen

zorgen, hieruit bleek immers dat de mens het hoogst ontwikkelde wezen op aarde was.

Dat zij evolutie zo snel accepteerden was te danken aan de modernistische

levensbeschouwing van de meeste wetenschappers. Slechts een enkeling, zoals Jan van

der Hoeven, had geloofsbezwaren tegen de theorie. Wetenschappers deelden hun kennis

via populair-wetenschappelijke tijdschriften met de rest van Nederland. Het Album der

Natuur was terughoudender over de evolutietheorie dan het radicalere Isis.

149 Ibidem, 312-314. 150 Ibidem, 314.

Page 48: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

45

Ook in liberale tijdschriften werd de modernistische opvatting tot uiting gebracht

en werd over het vraagstuk van de afstamming van de mens geschreven. Hoewel

liberalen de evolutietheorie accepteerden nam de mens toch een aparte positie in. Hij had

zich misschien wel uit de aap ontwikkeld, maar was vanwege zijn rede toch fundamenteel

anders dan een dier. Bovendien benadrukte de ‘lage’ afkomst van de mens ook dat de

toekomst nog veel te bieden had. De lange weg die de mens had afgelegd was misschien

nog niet tot een einde gekomen. Dat het evolutionisme volgens een plan verliep was een

opvatting die de liberalen graag aanhingen. Deze teleologische interpretatie zagen we

eerder al bij onder andere Thomas Huxley en Ernst Haeckel.

Ook onder de vrijdenkers, die zich vooral op het Duitse materialisme baseerden,

is een progressionistische opvatting van evolutie aan te wijzen. Zij accepteerden dat de

mens zich uit een dier had ontwikkeld en waren van mening dat de mens zich nog zou

kunnen perfectioneren. In de Nederlandse literatuur komt een dergelijke gedachte

eveneens naar voren, zij het dat de dierlijke afstamming van de mens vooral van

toepassing was op lager klassen en rassen. Maar ook voor hen was er hoop op een betere

toekomst.

Uit de Nederlandse reacties op de evolutietheorie wordt nog weer eens duidelijk

welk een groot verschil er ligt tussen wat men onder het darwinisme verstond en de echte

theorie van Darwin. Diegenen die de evolutietheorie accepteerden aanvaardden meestal

een niet-darwinistische versie. Veel Nederlanders zagen in de wetten van de evolutie

processen die volgens een (goddelijk) plan verliepen en een doel hadden. Dit was voor

velen een geruststellende gedachte. Dit was ook het geval bij Nederlandse

wetenschappers, zoals Pieter Harting.

Was het voor liberalen en vrijdenkers moeilijk een onderscheid aan te brengen

tussen het echte darwinisme en de progressionistische variant ervan, voor de Nederlandse

confessionele zuilen was er überhaupt geen verschil tussen Haeckel, Vogt of Darwin. Zij

verwierpen aanvankelijk elke variant van het darwinisme. Met deze houding wisten de

confessionele zuilen zich ook helder te profileren. Duidelijk wordt dat voor deze groep

vooral de relatie tussen mens en aap die Darwin en zijn aanhangers veronderstelden een

belangrijke reden was om de gehele theorie van Darwin te verwerpen.

Page 49: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

46

Toch zien we dat katholieken en protestanten in de loop der tijd iets milder

gestemd raken ten opzichte van de evolutietheorie. Het eind van de negentiende eeuw

luidde dan ook voor deze groepen wat betreft hun houding ten opzichte van wetenschap

een nieuw tijdperk in. Zowel onder katholieken als protestanten werden

wetenschappelijke verenigingen opgericht. De veranderlijkheid van soorten werd niet

meer per definitie verworpen. Men zocht naar manieren om het met hun geloof te

verzoenen en vond dit soms in de vorm van de mutatietheorie van Hugo de Vries.

Het is opvallend dat naarmate het einde van de eeuw naderde de confessionelen

hun houding ten opzichte van de evolutieleer wijzigden, terwijl de theorie in het

algemeen juist minder aanhangers kreeg. Hubrecht merkt in zijn artikel uit 1896 over de

vondst van Dubois op dat er in de biologie een ‘krachtige reactie tegen die heilloze leer

ontstaan is.’151 Waarschijnlijk doelt hij daarmee op de predarwinistische theorieën die

weer in de schijnwerpers stonden.152 Hierdoor kregen tegenstander van Darwin de hoop

dat de gehele leer weerlegd zou worden. Maar ook hadden deze theorieën niet het harde

aspect van de natuurlijke selectie in zich en waren dus makkelijker met een geloof te

combineren.

De dierlijke afstamming van de mens bleef echter een lastig punt. Want als de

mens ook maar een dier was, hoe zat het dan met de ziel en de menselijke rede? In de

jaren vijftig achtte hoogleraar J. Lever het wel mogelijk dat de mens een dierlijke

oorsprong had, maar had nog geen oplossing voor de menselijke geest gevonden. Dus

vanaf 1859, vanaf de publicatie van On the origin of species, werd de discussie over de

afstamming van de mens al gevoerd. Deze zou in Nederland onder gelovigen tot na de

Tweede Wereldoorlog voortduren, zelfs tot op de dag van vandaag.

151 Hubrecht, ‘Aap of mensch’, 507. 152 Allen, ‘Hugo de Vries and the reception of the “mutation theory” ’, 70.

Page 50: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

47

3. Het populaire debat

In het vorige hoofdstuk is het Nederlandse debat over de theorie van Darwin beschreven.

Dit debat handelt bijna alleen over de reacties uit intellectuele kring op deze theorie. In

dit hoofdstuk zal dan ook een poging ondernomen worden de reactie onder wat bredere

delen van de Nederlandse bevolking te bespreken. Onderwerp is het populaire debat in

Nederland. Hoe geraakte de theorie van Darwin, en in het bijzonder de implicaties voor

de mens, bij het grote publiek bekend?

In de negentiende eeuw waren, naast de Nederlandse kranten, vooral de

geïllustreerde familietijdschriften een bron van informatie en vooral vermaak voor het

hele gezin. Hoewel nooit met zekerheid te zeggen is of dat wat in tijdschriften geschreven

staat de mening van het publiek weergeeft, wordt in elk geval duidelijk welke

onderwerpen de redacties van dergelijke tijdschriften van belang vonden. Op deze manier

geeft het een beeld van de tijd. Bovendien dragen de artikelen in tijdschriften bij aan de

meningsvorming van het publiek. Over de onderwerpen die in de tijdschriften aan bod

komen werd dus waarschijnlijk gesproken.153

Om een idee te krijgen hoe het Nederlandse populaire debat eruit zag, zal hier een

aantal tijdschriften onderzocht worden. Ik heb mijn onderzoek vooral gericht op twee

geïllustreerde Nederlandse tijdschriften: Eigen Haard en de Katholieke Illustratie. Deze

twee tijdschriften richtten zich nadrukkelijk op de Nederlandse burgerij en bovendien op

het hele gezin. Ze zijn dus bij uitstek geschikt om te onderzoeken welke aspecten van de

theorie van Darwin bij het grote publiek terechtkwamen en welke aspecten men

beangstigend of juist fascinerend vond.

Het populaire debat over Darwin zal onderzocht worden in de periode die ligt

tussen 1867 en 1905. In 1867, zeven jaar na het verschijnen van Het ontstaan der soorten

in Nederland, verscheen de eerste jaargang van de Katholieke Illustratie. Het jaar daarop

bezocht Carl Vogt, op tournee in Europa, ons land. Als eindpunt werd gekozen voor het

jaar 1905. Er is gekozen voor zo’n ruime periodisering zodat de reacties op de

wereldtentoonstelling van 1900, waar het model van de Pithecanthropus erectus van

153 Caudill, Darwinism in the press, xv; Leonard Jentjens, Van strijdorgaan tot familieblad. De

tijdschriftjournalistiek van de Katholieke Illustratie 1867-1968 (Amsterdam 1995) 12.

Page 51: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

48

Eugène Dubois getoond werd, ook nog besproken kunnen worden. Bovendien bleek uit

het vorige hoofdstuk dat de nieuwigheid rond de theorie van Darwin er rond de

eeuwwisseling wel af was, maar geldt dat ook voor het populaire debat?

In Eigen Haard en de Katholieke Illustratie wordt naar artikelen gekeken die de

theorie van Darwin en zijn aanhangers tot onderwerp hadden. Bijzondere aandacht is er

voor het bezoek van Carl Vogt aan ons land. Maar ook wordt er onderzocht hoe

archeologische vondsten, zoals die van Eugène Dubois, in de tijdschriften behandeld

werden. De resultaten uit de geïllustreerde tijdschriften zullen worden vergeleken met die

van het intellectuele debat. Welke aspecten van de theorie van Darwin vond men

belangrijk en zijn dat ook dezelfde onderwerpen die door de intellectuelen besproken

werden?

3.1 Het geïllustreerde tijdschrift in Nederland

Voordat we de artikelen uit Eigen Haard en de Katholieke Illustratie onder de loep

nemen is het van belang eerst wat dieper op deze tijdschriften in te gaan. Wat waren dit

voor tijdschriften? Door wie werden ze gelezen en hoe populair waren ze?

Eigen Haard en de Katholieke Illustratie horen bij de publiekstijdschriften die in

het midden van de negentiende eeuw voor het eerst in Nederland verschenen. Deze

wekelijks of tweewekelijkse tijdschriften richtten zich op de Nederlandse gezinnen uit de

in deze periode opkomende middenklasse. Het waren betaalbare familiebladen waar

artikelen over kunst, wetenschap, literatuur en portretten van grootheden in stonden.

Dergelijke tijdschriften droegen veel bij aan de verspreiding van kennis van kunst en

wetenschap onder een groot publiek.154 Omdat Nederland hiermee achterliep op de

tijdschriften in Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland en de Verenigde Staten konden

Nederlandse uitgevers hun nieuwe tijdschriften naar buitenlands model ontwikkelen en

buitenlandse illustraties gebruiken.155

Tot 1869 hadden de meeste geïllustreerde tijdschriften in Nederland weinig

succes. In het buitenland deden tijdschriften zoals het Duitse Gartenlaube het juist wel

154 Peter J.H. van den Berg, Welkom in ’t leven. Een beschrijving van het geïllustreerde tijdschrift Eigen Haard 1875-1941 (Amsterdam 2003) 12-14. 155 Jentjens, Van strijdorgaan tot familieblad, 23.

Page 52: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

49

goed. Toen in 1869 het dagbladzegel, een belasting die op kranten en tijdschriften werd

geheven, afgeschaft werd veranderde dit. Tijdschriften werden betaalbaar en verschenen

in grotere oplagen. Ook speelden andere factoren een rol bij het grotere succes van het

Nederlandse tijdschrift, zoals nieuwe druktechnieken en een uitbreiding van het publiek

door het terugdringen van het analfabetisme.156

Vanaf 1870 werd het lezen in Nederland steeds populairder. Rond de

eeuwwisseling hadden boek, krant en tijdschrift een belangrijke plek in de samenleving

veroverd. Lezen werd nu beschouwd als een goede gewoonte. Ook werd in deze periode

de drukpers gehanteerd als een middel om je als groep te uiten. Dit had te maken met een

toenemend politiek besef, het begin van de politieke partijvorming en de

emancipatiebewegingen van katholieken en protestanten. Het werd een middel om

mensen te mobiliseren, te organiseren en zich te beschermen tegen invloeden uit andere

sferen. Tussen 1880 en 1920 waren boek, krant en tijdschrift zeer belangrijk voor de

verspreiding van ideeën, nieuws, cultuur en vermaak in woord en beeld.157

In de negentiende eeuw kon men binnen- en buitenlandse tijdschriften

aanvankelijk alleen raadplegen in particuliere leeszalen en bibliotheken. Rond de

eeuwwisseling werden tijdschriften voor iedereen toegankelijk op de leeszalen van

openbare bibliotheken die in steeds meer plaatsen werden opgericht. Veel Nederlanders

konden zich geen abonnement op verschillende tijdschriften veroorloven en dergelijke

leeszalen boden voor hen dus uitkomst.158

Aanvankelijk waren er maar weinig geïllustreerde tijdschriften en bezaten de

Katholieke Illustratie (1867) en Eigen Haard (1875) het monopolie. Rond de

eeuwwisseling was het klimaat al sterk veranderd. Nu ondervonden beide tijdschriften

concurrentie van onder andere Elsevier’s geïllustreerd maandschrift (1891),

Wereldkroniek (1894) en De Prins (1901).159 Er was inmiddels sprake van een meer

divers lezerspubliek dat behoefte had aan verschillende tijdschriften. De geïllustreerde

156 Van den Berg, Welkom in ’t leven, 12, 13. 157 Jentjens, Van strijdorgaan tot familieblad, 23-25. 158 Joan Hemels en Renée Vegt, Het geïllustreerde tijdschrift in Nederland. Bron van kennis en vermaak,

lust voor het oog. Bibliografie. Deel I: 1840-1945 (Amsterdam 1993) 17, 18. 159 Hemels en Vegt, Het geïllustreerde tijdschrift in Nederland, 32, 33; Tijn Hottinga, De Katholieke

Illustratie: De verkochte bruid. Honderd jaar tijdschriftgeschiedenis (Baarn z.j. (2000)) 53.

Page 53: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

50

bladen waren van groot belang voor het gezin. Het tijdschrift werd eerst door de ouders,

daarna door de kinderen verslonden. Oude jaargangen werden ingebonden en bewaard.160

3.1.1 De Katholieke Illustratie

De Katholieke Illustratie, met de ondertitel Zondagslectuur voor het katholieke

Nederlandsche volk, werd in 1867 door Henri Bogaerts (1842-1902) in ’s-Hertogenbosch

opgericht. Hij hoopte met zijn tijdschrift een bijdrage te leveren aan de opvoeding van het

katholieke volksdeel. Het was het eerste katholieke publiekstijdschrift en zou meer dan

honderd jaar, tot 1967, blijven verschijnen. In dat jaar ging het samen met Revue op in

Nieuwe revue. De Katholieke Illustratie verscheen wekelijks en had een landelijke

verspreiding.161 Met haar opzet en succes was dit rijk geïllustreerde tijdschrift een

noviteit voor Nederland.162

De Katholieke Illustratie verscheen onder de redactie van H.A. Banning en J.W.

Thompson. Vanaf de vierde jaargang ging Banning alleen verder als hoofdredacteur.

Veel letterkundigen en journalisten leverden een bijdrage voor de Katholieke Illustratie,

zowel katholieken als niet-katholieken, onder hen vinden we onder andere H.

Schaepman, J.A. Alberdingk Thijm, B.H. Klönne en P.J. Veth.163

Het tijdschrift werd zeer goed ontvangen, zoals blijkt uit de oplagecijfers. In 1867

had het nog een oplage van 15.000, in 1871/72 was dit al gestegen tot 50.000 en in 1910

waren dat zelfs 100.000 exemplaren. De geestelijkheid prees het blad enthousiast onder

de gelovigen aan.164 Maar het tijdschrift genoot ook buiten de eigen katholieke kring

aanzien. Het was succesvol vanwege de actualiteit in de illustraties en de zeer leesbare

160 G.W. Ovink, Het aanzien van een eeuw. De periode 1856-1956 weerspiegeld in 950 illustraties uit de

voornaamste Nederlandse familiebladen (Haarlem z.j. (1958)) 33. 161 Hemels en Vegt, Het geïllustreerde tijdschrift in Nederland, 262; Hottinga, De Katholieke Illustratie, 7, 265. 162 Ovink, Het aanzien van een eeuw, 29, 30. 163 Jentjens, Van strijdorgaan tot familieblad, 36, 37; Hemels en Vegt, Het geïllustreerde tijdschrift in

Nederland, 262, 263. 164 Hemels en Vegt, Het geïllustreerde tijdschrift in Nederland, 262; Hottinga, De Katholieke Illustratie, 7, 8, 25.

Page 54: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

51

verhalen en vervulde een belangrijke voorbeeldfunctie voor andere Nederlandse

geïllustreerde familiebladen.165

De Katholieke Illustratie werd vooral gekocht door katholieke middenstanders en

leden van de gegoede burgerij. Vanaf het begin van de twintigste eeuw werd het

tijdschrift ook door arbeiders en handswerklieden gelezen. Eerder waren de meeste van

hen nog ongeletterd. Voor katholieken was het tijdschrift vooral aantrekkelijk vanwege

het specifieke roomse karakter.166 Zij hadden behoefte aan een katholiek tijdschrift met

goede ontspanningslectuur, voorzien van illustraties en bedoeld voor de gehele katholieke

bevolkingsgroep. Katholieken lazen immers geen niet-katholieke lectuur. Zo

beschermden zij zich tegen alles wat ergernis zou kunnen oproepen of bedreigend was

voor hun geloof en goede zeden.167

De Katholieke Illustratie heeft een belangrijke rol gespeeld in de

emancipatiebeweging van de katholieken die aan het eind van de negentiende eeuw op

gang kwam. In het tijdschrift verschenen regelmatig levensverhalen van heiligen of

beroemde personen aan wie de lezer een voorbeeld kon nemen. Bovendien werd het

geloof ook in de artikelen uitgedragen en werd het nieuws uit de kerkelijke wereld

gebracht. Ook was er ruimte voor beschrijvingen van kerken en heilige plaatsen en van

belangrijke personen binnen de kerk. Er verschenen tevens verhalen en verzen in van

katholieke signatuur.168 Hoewel het tijdschrift zich duidelijk katholiek profileerde had het

ook een open oog voor niet-katholieke zaken. Aan het eind van de eeuw richtte het blad

zich minder eenzijdig op Rome.169

Doel van het blad was het in stand houden en verspreiden van het geloof en

onderricht en ontspanning bieden. Het bevatte informatieve artikelen die vooral aan de

actualiteit ontleend waren en nuttige en leerzame lectuur over interessante personen en

gebeurtenissen, tentoonstellingen, land- en volkenkunde, natuurwetenschappen, handel,

landbouw, nijverheid, kunst, geschiedenis etcetera. Ter ontspanning verschenen

feuilletons, korte verhalen, novellen, schetsen, reisverhalen, legenden en poëzie. Ook

165 Jentjes, Van strijdorgaan tot familieblad, 27; Hemels en Vegt, Het geïllustreerde tijdschrift in

Nederland, 265. 166 Hottinga, De Katholieke Illustratie, 16, 24. 167 Jentjens, Van strijdorgaan tot familieblad, 36. 168 Hemels en Vegt, Het geïllustreerde tijdschrift in Nederland, 266. 169 Hottinga, De Katholieke Illustratie, 34, 96.

Page 55: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

52

waren er rebussen en puzzels en verzorgde het tijdschrift praktische tips en leuke

wetenswaardigheden.170

Aanvankelijk had het tijdschrift een aanvallende houding tegenover de

natuurwetenschappen. Toch verschenen er artikelen over dit onderwerp. In de rubrieken

‘Kennis der Natuur’, ‘Allerlei’ en later ‘Mozaïek’, had men zowel aandacht voor de

levende als de levenloze natuur. De redactie hield er ten aanzien van de wetenschappen

een nogal ambivalente houding op na. Aan de ene kant had men kritiek op de

ontwikkelingen in de natuurwetenschappen die de Schepper zouden miskennen. Maar

ook was er sprake van erkenning van de natuurwetenschappen ‘aan de hand van de

godsdienst’ en werden de vorderingen van priesters op dit gebied zeer geprezen.

Bovendien had de Katholieke Illustratie een diep respect voor de natuur en verschenen er

veel artikelen over het leven van dieren.171

3.1.2 Eigen Haard

Het tijdschrift Eigen Haard verscheen tussen 1875 en 1941. Het was een

familietijdschrift en bevatte artikelen over kunst, wetenschap en literatuur. De redactie

had als doelstelling kennis onder de bevolking te verspreiden. Eigen Haard moest zowel

een ontspannings- als een nieuwstijdschrift worden en zowel stichtelijke als kunstzinnige

illustraties bevatten. Het zou een echt Hollands familieblad worden waarin kunst,

wetenschap en letterkunde verenigd zouden worden. Ieder huisgezin zou het door de lage

prijs kunnen lezen. Eigen Haard verscheen wekelijks, en had in 1875 een oplage van

3900 exemplaren en in 1878 6000 exemplaren.172 Het was dus niet zo succesvol als de

Katholieke Illustratie.

Eigen Haard werd uitgegeven door A.C. Kruseman en H.D. Tjeenk Willink. Na

vijf jaar nam Tjeenk Willink de uitgeverij over.173 Onder de medewerkers van het eerste

uur vindt men Hugo de Vries, J.A. Alberdingk Thijm en Allard Pierson. Uitgever

Kruseman had al ervaring met het uitgeven van tijdschriften. Hij gaf onder andere het al

170 Hemels en Vegt, Het geïllustreerde tijdschrift in Nederland, 266, 267. 171 Jentjens, Van strijdorgaan tot familieblad, 41-56. 172 Hemels en Vegt, Het geïllustreerde tijdschrift in Nederland, 146, 148; Van den Berg, Welkom in ’t

leven, 11. 173 Hemels en Vegt, Het geïllustreerde tijdschrift in Nederland, 146.

Page 56: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

53

eerder genoemde Album der Natuur uit om kennis over de natuur onder een zo groot

mogelijk publiek te verspreiden. Het blad was erg succesvol. Ook wist hij kunst en

wetenschap te populariseren door het uitgeven van tijdschriften zoals De Aarde en haar

Volken en Kennis en Kunst. De drijfveer van Kruseman bij het uitgeven van dergelijke

tijdschriften was de verspreiding van licht, beschaving en veredeling. Met zijn

tijdschriften maakte hij ontwikkelingen op het gebied van kunst en wetenschap

toegankelijk voor een groot publiek.174

Het is moeilijk Eigen Haard in een specifieke zuil te plaatsen. Het was

vooruitstrevend en had een protestants-christelijke basis. Bovenal was het blad nationaal,

het richtte zich op Nederland, maar nam vanaf de jaren tachtig ook geïllustreerd nieuws

uit het buitenland op.175 Zowel Kruseman als Tjeenk Willink waren liberalen. Kruseman

kende ook veel progressieve liberalen die hij vroeg bijdragen voor zijn tijdschrift te

verzorgen. Bovendien was Kruseman sterk beïnvloed door de moderne stroming in de

theologie. Hij had een progressieve liberale maatschappijopvatting en was bestuurslid

van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. De idealen van de Maatschappij tot Nut

van ’t Algemeen, het modernisme in de theologie en het progressief liberalisme hebben

de uitgeversdoelen van Kruseman sterk beïnvloed.176

Eigen Haard was gemodelleerd naar het voorbeeld van het Duitse Gartenlaube.

Het zou dezelfde onderwerpen bevatten en ook in Eigen Haard zou dus voor elk wat wils

te vinden zijn. Maar niet alleen de inhoud, ook het feit dat de artikelen begeleid werden

door mooie illustraties had Kruseman aan het Duitse tijdschrift ontleend. Het tweede

voorbeeld voor Eigen Haard was de Katholieke Illustratie. Toen Eigen Haard een tijdje

bestond zou het op zijn beurt weer de Katholieke Illustratie gaan beïnvloeden, vooral op

het gebied van illustraties en onderwerpen voor reportages. Maar concurrenten zijn de

tijdschriften nooit van elkaar geworden.177

In het tijdschrift werd aandacht besteed aan zeer uiteenlopende onderwerpen. De

toon van het blad was patroniserend en docerend.178 Een van de onderwerpen die in

174 Van den Berg, Welkom in ‘t leven, 12, 14, 55-61; Ovink, Het aanzien van een eeuw, 31. 175 Ovink, Het aanzien van een eeuw, 32. 176 Van den Berg, Welkom in ‘t leven, 33-39, 73 177 Ibidem, 63-65; Hemels en Vegt, Het geïllustreerde tijdschrift in Nederland, 148; Ovink, Het aanzien

van een eeuw, 33. 178 Hemels en Vegt, Het geïllustreerde tijdschrift in Nederland, 149.

Page 57: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

54

Eigen Haard werd behandeld was de wetenschap. Kruseman vroeg aan bevriende

wetenschappers om bijdragen te leveren voor zijn tijdschriften, waaronder Eigen Haard.

Uitgebreid werden er nieuwe ontwikkelingen in besproken. Het behandelen van

wetenschap in het tijdschrift paste bij de idealen van de Maatschappij tot Nut van ’t

Algemeen. Ontwikkeling van het volk hield men hoog in het vaandel. De redactie van

Eigen Haard wilde de wetenschappelijke onderwerpen niet oppervlakkig behandelen,

maar zocht, naar eigen zeggen, het populaire in de keuze van de onderwerpen, niet in de

behandeling ervan. Door het verspreiden van kennis over wetenschap en techniek hoopte

de redactie deze onderwerpen te populariseren.179

Dr. H.F.R. Hubrecht (niet te verwarren met de zoöloog A.A.W. Hubrecht) was

een van de redacteuren van Eigen Haard. Hij was verantwoordelijk voor de bijdragen op

natuurwetenschappelijk gebied en hechtte zelf ook veel waarde aan de ontwikkeling van

het Nederlandse volk. Toen in 1882 dr. Eliza van der Ven tot de redactie toetrad en

Hubrecht opvolgde werd de rubriek ‘Verscheidenheid’ geïntroduceerd. De onderwerpen

van deze rubriek waren zeer divers, maar de nadruk lag op ontwikkelingen in de

natuurwetenschappen en toepassingen van verschillende uitvindingen.180

3.2 Darwin en zijn theorie

In Eigen Haard verschenen niet veel artikelen die speciaal over Darwin of zijn theorie

gingen. Maar in 1882 wordt Darwin naar aanleiding van zijn sterven in de rubriek

‘Levensschetsen en portretten’ behandeld. Hierin wordt het levenswerk van Darwin nog

eens beschreven. Het christelijk geloof krijgt het zwaar te verduren:

‘Het aloude kinderlijke geloof aan een afzonderlijke schepping van elke der ontelbare

soorten van planten en dieren, van een rechtstreeksch ingrijpen van den Schepper in den

eenmaal vastgestelden ontwikkelingsgang der wereld bij het ontstaan van elken nieuwen

levensvorm heeft voor Darwin’s scherpe kritiek moeten wijken.’ 181

179 Van den Berg, Welkom in ’t leven, 41, 66, 103, 104. 180 Ibidem, 65, 83, 112, 113. 181 ‘Charles Darwin’, Eigen Haard 8 (1882) 263, 264, aldaar 263.

Page 58: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

55

En over de reactie op de Origin:

‘Het oude, ingeroeste geloof verzette zich op het gebied van godsdienst, zedeleer en

wetenschap tegen de kettersche denkbeelden, die hier verkondigd werden, en voorspelde

zelfs den ondergang van het godsdienstig en zedelijk leven, ja de ondermijning der

maatschappelijke toestanden, zoo deze denkbeelden werden aangenomen.’182

Maar uiteindelijk bleek geen argument tegen de leer bestand, aldus het artikel, en Darwin

kreeg steeds meer aanhangers. Bovendien ontdekten ook gelovigen dat hun geloof naast

de theorie kon blijven bestaan. Door de geschriften van Darwin werd er veel meer

onderzoek gedaan en nieuwe ontdekkingen bevestigden het werk van Darwin.183

In Eigen Haard verscheen in 1889 een serie artikelen van dr. J.E. Rombouts over

mensapen getiteld ‘Onze naaste verwanten’. Rombouts begint met de theorie van Darwin

waarin aan mens en aap een gemeenschappelijke stamvader toegedacht wordt. Hij

beschrijft dat vooral die verwantschap veel verontwaardiging heeft veroorzaakt.

Rombouts zelf vindt de verklaring van Darwin een veel logischere dan de schepping van

alle afzonderlijke diersoorten. Hij beschrijft ook dat het idee van de veranderlijkheid van

soorten al veel ouder was dan de theorie van Darwin. Ook maakt het artikel duidelijk dat

Darwin niet beweert dat mensen van apen afstammen of dat de mens zelf een hoog

ontwikkelde aap zou zijn, mens en aap delen slechts een gemeenschappelijke voorouder.

Apen zijn dus de naaste verwanten van de mens.184

Rombouts vindt het opvallend dat vroeger, vóór Darwin, de afstand tussen aap en

mens juist zoveel mogelijk weggecijferd werd en men speciaal op zoek ging naar wezens

die de leemte tussen aap en mens opvulden. In dit verband noemt Rombouts de sater, een

wezen dat half-mens, half-aap zou zijn. De geneesheer Bontius van Batavia en de

Engelsman Edwards hebben beide een tekening van een dergelijk dier gemaakt. De sater

van Edwards is als illustratie toegevoegd. Waarschijnlijk waren deze saters orang-oetans.

182 ‘Charles Darwin’, 263. 183 Ibidem, 263, 264. 184 J.E. Rombouts, ‘Onze naaste verwanten’, Eigen Haard 15 (1889) 492-495, 500-502, 517-519, aldaar 492.

Page 59: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

56

Niet alleen in het verleden vond men deze verwantschap weinig problematisch, nog

steeds zou men onder de ‘minder beschaafde volken’ deze opvatting kunnen vinden.185

Na deze geschiedenis komt Rombouts terecht bij zijn eigenlijke onderwerp, de

mensapen. Allereerst behandelt hij de gorilla. Deze staat volgens hem aan het hoofd van

de mensapen want de gorilla is de grootste en lichamelijk de meest ontwikkelde van alle

mensapen. Rombouts begint met de geschiedenis van de ontdekking van de gorilla,

waarin hij onder andere verhaalt over de Amerikaanse reiziger Du Chaillu die in Afrika

onderzoek naar het dier gedaan heeft. Vervolgens geeft Rombouts een beschrijving van

de gorilla, behandelt de leefwijze van het dier en verhaalt over deze dieren in de Europese

dierentuinen. Hij illustreert zijn verhaal met een gravure naar een fotografie van een

jonge gorilla uit Berlijn.186

Het tweede en derde deel van de serie zijn gewijd aan de chimpansee en de orang-

oetan. Rombouts behandelt de leefwijze en het uiterlijk van beide dieren. Ze doen allebei

erg menselijk aan en zijn erg slim, hoewel de chimpansee intelligenter is dan de orang-

oetan. Beide delen zijn rijk geïllustreerd met afbeeldingen van deze mensapen, soms naar

foto’s van de auteur zelf.187

Rombouts schreef vaker voor Eigen Haard. Zo schreef hij in 1882 een

vervolgserie over insecten getiteld ‘Onze gevleugelde vijanden’.188 Rombouts was leraar

in de natuurlijke historie in Haarlem en had in 1875 een schoolboek geschreven, getiteld

Beginselen der dierkunde.189 Ook schreef hij in 1888 een boekje over de dierentuin Artis,

waarin hij alle dieren kort bespreekt.190 Dat hij leraar was is ook duidelijk te merken aan

het artikel. Hoewel er aardige anekdotes in voorkomen is het vooral bedoeld de lezer wat

bij te brengen over onze naaste verwanten.

In 1894 verschijnt in Eigen Haard een artikeltje in de rubriek ‘Verscheidenheid’

over het ontstaan van nieuwe vlindersoorten. Er wordt een experiment beschreven dat de

natuurwetenschapper Moritz Wagner in 1871 had uitgevoerd. Hij bracht een groep

vlinders naar een andere omgeving. Hun nakomelingen verschilden sterk van hun ouders

185 Rombouts, ‘Onze naaste verwanten’, 492, 493. 186 Ibidem, 493-495. 187 Ibidem, 500-519. 188 Van den Berg, Welkom in ’t leven, 128. 189 J.E. Rombouts, Beginselen der dierkunde, met aanwijzing der gewichtigste voortbrengselen uit het

dierenrijk (Haarlem 1875) passim. 190 J.E. Rombouts, Artis. Kijkjes in de dierentuin (Amsterdam z.j. (1888)) passim.

Page 60: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

57

en er was sprake van het ontstaan van een nieuwe soort.191 De naam van Darwin

ontbreekt in dit artikel. Wagner was wel door het werk van Darwin beïnvloed, maar

verschilde met hem van mening over de specifieke voorwaarden voor het ontstaan van

een nieuwe soort.192 Het is overigens niet duidelijk waarom Eigen Haard dit artikeltje

publiceert. Het beschrijft immers een experiment dat twintig jaar eerder was uitgevoerd.

Dat de geschriften van Darwin eveneens aanleiding gaven tot hilariteit wordt

duidelijk als we het humoristische tijdschrift Uilenspiegel ter hand nemen. De eerste

jaargang bevat verschillende grapjes over de theorie. Bijvoorbeeld ‘In de tent der

Gorilla’s op de Haagse kermis’:

>> ‘’t Is toch inderdaad niet tegen te spreken, dat die apen veel op menschen gelijken …’

>>> Dat is ’t ook niet. Maar het komt er maar op aan, bij welke menschen men ze

vergelijkt.’193

Of over de lezingen van Darwinvertaler en vrijdenker Herman Hartogh Heys van

Zouteveen:

‘De heer Hartogh Heys van Zouteveen houdt allerwege lezingen over de vroegste

geschiedenis van het menschelijk geslacht.

Geen wonder, dat die belangstelling vinden! De laatste geschiedenis van het

menschelijk geslacht is zoo treurig, dat men met de vroegste moet kennis maken, om

weer wat met het denkbeeld mensch te zijn, verzoend te worden.’194

In de Katholieke Illustratie wordt geen enkel artikel specifiek aan Darwin of zijn theorie

gewijd. Maar uit een gravure uit 1872 (Bijlage I) wordt duidelijk dat ook zij de humor

van de theorie inzagen. Deze bladvullende gravure draagt als onderschrift: ‘Zouden onze

voorouders er zoo uitgezien hebben?’ Op de afbeelding zien we een oude man en een

oude vrouw die een in uniform gekleed aapje bekijken. Achter het aapje hangt een affiche

191 ‘Het ontstaan van nieuwe diersoorten’, Eigen Haard 20 (1894) 288. 192 Bowler, The non-Darwinian revolution, 109. 193 ‘In de tent der Gorilla’s op de Haagsche kermis’, Uilenspiegel. Humoristisch-satyriek weekblad 1 (1870/71) 24. 194 Zonder titel, Uilenspiegel 1 (1870/71) 159.

Page 61: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

58

waar ‘Affentheater’ op te lezen is. In het begeleidende stukje wordt uitgelegd dat de

‘goede oudjes’ maar niet kunnen begrijpen dat hun voorouders er zo hebben uitgezien.

Het is in strijd met het gezond verstand.195 De naam Darwin wordt niet genoemd, maar

het is zeer wel mogelijk dat deze illustratie verscheen naar aanleiding van het nieuwe

boek van Darwin, Descent of man.

In het vorige hoofdstuk zagen we al dat katholieken weinig ophadden met de

theorie van Darwin. Bovendien liet de redactie van de Katholieke Illustratie uitdrukkelijk

weten hoe men over de zogenaamde moderne wetenschap dacht. In het eerste nummer

van de achtste jaargang maakte de redactie dat duidelijk in de rubriek ‘Aan den lezer’:

‘Wat men tegenwoordig onder wetenschap verstaat, is de verloochening der hoogste

wetenschap. De kennis der natuurkrachten wordt misbruikt tot een middel om den

Schepper te miskennen in zijne grootste werken, in zijne hoogste liefde. Men bespiedt de

hemellichamen in hun loop, men dringt tot in de ingewanden der aarde door met het

voornemen om zich elke ontdekking ten nutte te maken die aanleiding kan geven tot een

tegenspraak van ‘t geen God ons tot heil heeft geopenbaard; men tracht den Schepper in

zijne schepping te bestrijden, men zoekt bewijzen voor de ontkenning dat een

Voorzienigheid bestaat, die de natuurkrachten beheerscht, die al onze daden en

handelingen ziet en kent en die ons heeft geschapen om Hem te leeren kennen.’196

Alleen een wetenschap die zich door de godsdienst laat leiden vond men een goede

wetenschap.197 De wetenschap die Darwin bedreef rekende men daar niet onder. De

veranderlijkheid van soorten wordt in de Katholieke Illustratie dan ook niet geaccepteerd,

zoals duidelijk blijkt uit een artikel over giraffen:

‘Door sommige zoölogen wordt de giraffe een overgang tusschen de herten- en de

runderenfamiliën genoemd. Zooals algemeen bekend is, behoort zij tot de tweehoevigen

of herkauwers. Het dier heeft volstrekt geen horens of gewei. Wel is waar neemt men op

195 ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’, Katholieke Illustratie 5 (1871/72) 412, 416, passim. 196 ‘Aan den lezer’, Katholieke Illustratie 8 (1874/75) 1. 197 ‘Aan den lezer’, 1.

Page 62: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

59

den kop twee beenige uitsteeksels waar, die met haar bedekt zijn, maar het zou te veel eer

zijn, dezen den naam horens te geven.’198

Hier wordt de naam van Darwin niet genoemd en gaat men niet tot de aanval over. Dat

was een paar decennia eerder al gebeurd, tijdens het bezoek van Carl Vogt aan ons land.

3.3 Het bezoek van Vogt

‘Onze lezers zullen zeker reeds vernomen hebben dat ons land in den laatsten tijd is

bezocht door zekeren Carl Vogt, een duitsch natuurkundige, die het in de ontkenning der

christelijke waarheden verder heeft gebracht dan een zijner geestverwanten.’ 199

Zo begint de inleiding van de redactie op een satirisch stuk in de Katholieke Illustratie

getiteld ‘Jammerklacht van een Rotterdamschen aap’ naar aanleiding van het bezoek van

Carl Vogt aan ons land. In Rotterdam heeft Vogt lezingen gehouden ‘(…) die het bewijs

leverden hoe ver het verstand op hol kan geraken, wanneer men het beschouwt als het

eenige richtsnoer voor hetgeen men moet weten en doen.’200

Voorts volgt een satire van pater B. van Meurs over de bewering dat mensen van

apen afstammen. Er wordt op zeer cynische toon over de moderne wetenschap gesproken.

De auteur begint met een vergelijking tussen mens en aap. De mens hoort bij de bimanen

(tweehandigen), de aap bij de quadrumanen (vierhandigen).

‘Nu zoudt Ge bij den eersten oogslag denken, mijn Lezer (want de mensch denkt altoos,

en dit is juist een teeken dat hij er is, zegt een philosooph), nu zoudt Ge denken – zeg ik –

dat de aap het op den mensch vooruit heeft, aangezien hij quadrumaan (vierhandig) is,

zijnde de hand een meer edel en verdienstelijk orgaan dan een voet. – Inderdaad die

gedachte is niet zoo geheel en al onjuist; Ge zoudt er zelfs nog dit bij hebben kunnen

denken, dat namelijk een aap meer capaciteit heeft om een beroemd virtuoos te worden,

een Liszt bij voorbeeld, dan een mensch, dewijl hij lang-handig als hij is geen arpeggio

198 ‘Iets over giraffes’, Katholieke Illustratie 31 (1897/98) 275-278, aldaar 275. 199 B. van Meurs, ‘Jammerklacht van een Rotterdamschen aap’, Katholieke Illustratie 2 (1868/69) 159, 160, aldaar 159. 200 Van Meurs, ‘Jammerklacht van een Rotterdamschen aap’, 159.

Page 63: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

60

of harpslag behoeft te maken en vier-handig als hij is geen hulp van een primo of

secundo noodig heeft tot het spelen van een quatre-mains.’201

Van Meurs gaat verder over geleerden die zich met de evolutietheorie bezig houden. Zij

zijn op zoek naar de tussenvorm, de aapmens, en ‘(…) doorsnuffelen den fossielen-

bodem als fretten (…)’.202 En stel dat die tussenvorm gevonden wordt:

‘(…) welk een triomf zal dat dan niet wezen voor de moderne wetenschap! Joho, dan kan

zij, als een matroos langs het touw, zoo in eens regelrecht afzakken van den mensch tot

de laagste apensoort, om zoo terecht te komen… ja, duivekater, waar zit dat touwetje dan

aan vast?’ 203

Van Meurs bespreekt badinerend de mogelijkheid van een kikvors, hetgeen hij ontleent

aan het werk Sporen van de natuurlijke geschiedenis (de Nederlandse vertaling van

Chambers’ Vestiges). Misschien had de aap zich wel ontwikkeld door een chemisch

proces, een ontploffing van fosfor zoals de materialist Jakob Moleschott dacht dat

gedachten ontstaan. Maar misschien kwam het wel door het ‘Urschleim’ van

natuurwetenschapper Lorenz Oken.204 Tot slot noemt hij nog Darwins opmerking dat het

dier is ontstaan uit een eenvoudige cel en door de strijd des levens ontwikkeld is.205 Van

Meurs gaat verder:

‘Ziedaar, mijn Lezer, U kort en bondig op de hoogte gebracht van het Bestialismus, (…)

eene leer die met geestdrift wordt omhelsd door degenen vooral die er belang bij hebben

zich het streelend bewustzijn te kunnen geven, van niet te zijn voortgekomen uit de

scheppende hand van een alwetenden, heiligen en rechtvaardigen God, maar door eene

toevallige ontwikkeling van een aap, en die zich daarom het natuurrecht aanmatigen om

201 Ibidem, 159. 202 Ibidem, 159. 203 Ibidem, 159. 204 Oken was van mening dat alle organismen bestaan uit cellen, met ‘Urschleim’ duidde hij het protoplasma aan. 205 Van Meurs, ‘Jammerklacht van een Rotterdamschen aap’, 159.

Page 64: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

61

vrijelijk sans gêne te werk te gaan in het kraken van allerlei noten en in ‘t maken van

allerlei grimassen.’206

Ook Carl Vogt is een aanhanger van deze leer. Uit liefde voor de moderne wetenschap

reist hij alle steden van Europa langs met zijn theorie en doet ‘(…) de ontwikkelde klasse

der bimanen handen en voeten in elkaar slaan van pleizier dat zij het zoo ver in de

ontwikkeling hebben mogen brengen (…).’ De reactie van de quadrumanen, de apen, op

deze theorie laat Van Meurs zien in een rijm van een Rotterdamsche aap. Dit rijm wordt

geïllustreerd met afbeeldingen van een gorilla, een chimpansee en een orang-oetan.

(Bijlage II)207

Het rijmpje van de aap maakt de theorie van Vogt volkomen belachelijk. Als maar

niet die ene schakel verloren was gegaan had het beestje het liefst een geoloog willen

zijn!208 De auteur van het gedichtje, pater Bernard van Meurs, was een jezuïet die al

vanaf de tweede jaargang meewerkte aan de Katholieke Illustratie. Vooral zijn

(zoetsappige) gedichten werden door de lezers gewaardeerd. Hij was een belangrijke en

zeer trouwe medewerker van het tijdschrift, maar is nooit lid van de redactie geweest.209

Het rijmpje wordt voor een deel210 herhaald in de 23e jaargang van de Katholieke

Illustratie. Het artikeltje draagt de titel ‘Onze stamvader volgens Darwin’ en gaat

vergezeld van een afbeelding van een orang-oetan. Refererend aan de afbeelding schrijft

men:

‘Schijnt dat vierhandig, ruigharig heerschap niet in wijsgerige beschouwing verdiept over

hetgeen hij had kunnen worden volgens de moderne ontwikkelingstheorie, wanneer maar

die ongelukkige schakel niet was verloren gegaan in de keten, die den aap aan den

mensch verbindt?’211

206 Ibidem, 159. 207 Ibidem, 159, 160. 208 Ibidem, 160. 209 Hottinga, De Katholieke Illustratie, 37-40. 210 Het gehele eerste vers, het tweede deel van het derde vers en het gehele zesde vers worden hier herhaald. 211 ‘Onze stamvader volgens Darwin’, Katholieke Illustratie 23 (1889/90) 376.

Page 65: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

62

Men maakt hier weer, net als in de afbeelding uit 1872, enthousiast gebruik van de

veronderstelling dat Darwin beweert dat mensen van apen afstammen. Dat is, zo blijkt,

een erg dankbaar onderwerp voor satire. Ook wordt in beide stukken geen onderscheid

gemaakt tussen de theorie van Vogt en die van Darwin. Bovendien vindt men ook de

theorieën van Chambers, Moleschott en Oken een pot nat. Hier wordt weer duidelijk dat

men alle ‘moderne wetenschap’ verderfelijk vindt.

In de Katholieke Illustratie wordt in de tweede jaargang nog twee keer het bezoek

van Vogt aangehaald. Beide keren gebeurt dit in kleine artikeltjes in de rubriek ‘Allerlei’.

Een van hen is eigenlijk een mopje. Het gaat over een heer die na al die theorieën niet

meer weet wat hij moet geloven en zich voorneemt alleen nog geloof te hechten aan wat

hij met eigen ogen kan zien. Een ander vraagt daarop of hij zijn verstand dan al eens

gezien heeft.212 Het andere artikeltje heet ‘Geen geld geen Vogt’ en gaat over het salaris

van deze wetenschapper. Vogt wordt hier aangeduid als ‘marktschreeuwer’ en

‘kwakzalver in der natuurwetenschap’. In Amerika vroeg Vogt 20.000 dollar (een half

miljoen Nederlandse guldens) om in zeven Amerikaanse steden voordrachten te

houden.213

Eigen Haard, dat tijdens het bezoek van Vogt nog niet bestond, memoreerde Vogt

naar aanleiding van zijn sterven slechts met een korte, merkwaardige, anekdote die hij

zelfs een verteld had: In de tijd dat Vogt nog voor Louis Agassiz214 werkte wilde zijn

collega eens de scherpheid van Agassiz testen. Hij voegde bij de omschrijving van een of

ander dier toe dat het zijn kop heeft zitten waar bij andere dieren de staart zit! Niemand

merkte de fout op en pas toen de tekst al bijna was gepubliceerd herinnerde de collega

zich zijn opmerking. Men weet niet hoe Agassiz deze grap heeft opgenomen.215

Opvallend is dat dit verhaaltje verscheen naar aanleiding van het overlijden van Carl

Vogt, maar dat er niets geschreven wordt over de prestaties van deze wetenschapper. In

plaats van een ‘in memoriam’ wordt deze anekdote, die eigenlijk niet eens over Vogt zelf

gaat maar over een collega van hem, aangehaald.

212 Zonder titel, Katholieke Illustratie 2 (1868/69) 344. 213 ‘Geen geld geen Vogt’, Katholieke Illustratie 2 (1868/69) 304. 214 Louis Agassiz (1807-1873) was een Zwitsers-Amerikaans zoöloog en geoloog. 215 ‘Een anecdote van Carl Vogt’, Eigen Haard 21 (1895) 558, 559.

Page 66: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

63

3.4 Fossiele vondsten

In beide tijdschriften wordt gerapporteerd over archeologische vondsten. Zo verschijnt in

1885 in de rubriek ‘Verscheidenheid’ van Eigen Haard een artikeltje over een

mammoetvondst. De botten van een mammoet, die men in de ijsvelden van Siberië had

gevonden, zijn naar Parijs verscheept om ze daar in de Académie des Sciences aan de

wetenschappelijke wereld te tonen. In hetzelfde gebied vond men ook ‘(…) het bijna

volkomen lijk van een dergelijk dier uit de voorwereld’. Aanleiding voor dit onderzoek

was de vondst van een goedbewaarde mammoet in hetzelfde gebied zesentwintig jaar

eerder.216 In Eigen Haard bericht men in 1903 weer over de vondst van een mammoet.

Deze mammoet was in 1901 in Siberië ontdekt, hierover verscheen een artikel in het

tijdschrift La Nature. Eigen Haard nam haar informatie van dat tijdschrift over.217

Ook in de Katholieke Illustratie werd over fossielen geschreven. In de twaalfde

jaargang verschijnt in dit blad een kort artikeltje getiteld ‘Een antediluviaansche

reuzenstad’. Dit gaat over een oud gebied in Dakota in de Verenigde Staten waar veel

fossielen gevonden werden. Over welke dieren het precies gaat wordt niet duidelijk. Zij

leefden daar tot door de komst van de ijstijd ‘(…) het leven der voorwereld verdween tot

op eenige overblijfselen na, die nog bestaan.’218

Mijns inziens wordt hier verwezen naar de catastrofetheorie. Volgens deze theorie

was de aarde in haar geschiedenis meerdere malen getroffen door zware rampen. Na

massasterfte was er vervolgens weer een goddelijke schepping nodig om de aarde

opnieuw te bevolken.219 Gelovigen konden op deze manier het bestaan van fossiele resten

van uitgestorven dieren verklaren. Die dieren hoorden thuis in een wereld die voor een

grote ramp, een ijstijd, of een overstroming of zondvloed (antediluviaal), had bestaan.

In beide tijdschriften werd ook over fossielen van mensachtigen en hun

werktuigen geschreven, hoewel dit onderwerp in Eigen Haard veel frequenter aan bod

komt dan in de Katholieke Illustratie. Maar niet alleen uit dergelijke vondsten kwam de

lezer wat te weten over de prehistorische mens. In ‘Een blik in het huwelijksleven van

216 ‘De ontdekking van een mammouth-geraamte’, Eigen Haard 11 (1885) 85. 217 ‘De overblijfselen van een mammoeth’, Eigen Haard 29 (1903) 400. 218 ‘Een antediluviaansche reuzenstad’, Katholieke Illustratie 12 (1878/79) 392. 219 Bowler, The non-Darwinian revolution, 59.

Page 67: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

64

onbeschaafde volken’ in Eigen Haard van 1879 vraagt de auteur zich af hoe onze

voorouders leefden. Hij is benieuwd naar de denkbeelden van de vroege mens en die zijn

moeilijk af te leiden uit gevonden stenen werktuigen. Het is daarom nuttig, aldus de

auteur, om wilde volksstammen te bestuderen. Zo kan men toch een beeld krijgen van het

leven van onze voorouders, bijvoorbeeld over het huwelijk220:

‘Een en ander stelt ons in staat ons een denkbeeld te maken van den verbazend lagen trap,

waarop eens de mensch heeft gestaan. Voor het huwelijk had hij nog geen woord, zelfs

nog lang daarna ook geen uitdrukking voor huwelijksliefde. Welk een ontzettende afstand

ligt er tussen dat verleden en het heden!’221

Dit artikel is een goed voorbeeld van het evolutionaire denken in de sociologie en de

antropologie dat in het eerste hoofdstuk kort besproken werd. De blanke rassen stonden

het hoogst op de evolutionaire ladder, de ‘primitieve’ rassen waren minder ver

ontwikkeld en leefden eigenlijk nog zoals onze voorouders. Door hen te bestuderen en op

te meten hoopte men meer over de vroegste mensen te weten te komen.

Hoe oud de mens was is onderwerp van een artikeltje in Eigen Haard uit 1885

getiteld ‘De mensch in het tertiaire tijdvak’. Hierin wordt een vergadering van de

Association Française besproken. Tijdens die vergadering zette de Franse antropoloog

Gabriël de Mortillet zijn standpunten uiteen over de voorloper van de mens, de aapmens

of ‘anthropitheque’ die in het tertiaire tijdvak geleefd moet hebben. De overblijfselen van

deze vorm zijn nog niet gevonden, maar Mortillet wist de vergadering ervan te overtuigen

dat er wel een dergelijke mensachtige bestaan moet hebben. Voorwerpen, zoals bewerkte

vuurstenen, wijzen volgens hem op het bestaan van een dergelijk wezen.222

Vanaf 1883 wordt er in Eigen Haard, met name in de rubriek ‘Verscheidenheid’,

gerapporteerd over vondsten van menselijke fossielen. De artikeltjes zijn vaak gebaseerd

op tijdschriftartikelen uit buitenlandse bladen en een auteur ontbreekt dan ook meestal.

Zo ook bij het artikeltje ‘Een belangrijke vondst’ in Eigen Haard van 1883. Hierin

beschrijft men een artikel uit het Franse tijdschrift Union Médicale over een vondst in een

220 ‘Een blik in het huwelijksleven van onbeschaafde volken’, Eigen Haard 5 (1879) 494. 221 ‘Een blik in het huwelijksleven van onbeschaafde volken’, 494. 222 ‘De mensch in het tertiaire tijdvak’, Eigen Haard 11 (1885) 548.

Page 68: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

65

steenkolenmijn bij het Franse plaatsje Bully-Grenay. Daar werden verschillende fossiele

menselijke lichamen aangetroffen. Bovendien vond men daar ook nog gereedschappen

van steen en versteend hout en verschillende fragmenten van zoogdieren en vissen. In de

grot waren ook muurtekeningen te zien, waarop gevechten tussen mensen en reusachtig

grote dieren waren uitgebeeld.223

In 1892 wordt in deze rubriek weer melding gemaakt van een archeologische

vondst, ditmaal in grotten in de buurt van Monaco. Acht meter onder de grond trof men

de geraamtes van een man, een vrouw en een kind aan. De jongen en de man waren

getooid met sieraden en er werden werktuigen in hun omgeving gevonden. Uit deze

werktuigen kon men afleiden dat de vondst afkomstig was uit het ‘quarternaire’ of aan

het begin van het neolithische tijdperk.224 Twee jaar later wordt in dezelfde rubriek ‘Eene

merkwaardige vondst’ besproken. In een grot in de buurt van Lourdes is een uit ivoor

gesneden oerpaard gevonden. Het artikeltje geeft een beschrijving van het uiterlijk van

het kunstwerk. Het zou uit het stenen tijdperk afkomstig zijn.225

Tenslotte verschijnt er in 1894 een wat groter artikel over de eerste tekeningen die

door mensen gemaakt zijn. Deze stammen uit ‘(…) dien tijd, toen nog de ontzaglijke

mammouth, het rendier en de wilde stier de onmetelijke bosschen doorkruisten en de

zwakke, met de metalen nog onbekende mensch zijn wapens met moeite uit steen, hout

en beenderen vervaardigde.’ 226

In Frankrijk heeft men in grotten behalve fossielen ook tekeningen op stenen,

hoornen en ivoren platen gevonden. Er worden verschillende diersoorten, zoals de

mammoet, de wilde stier en een vis afgebeeld. Het valt de auteur van het artikel op dat

deze mensen wel verschillende dieren maar geen mensen hebben afgebeeld. De auteur

probeert nu met ‘de vergelijkende zielkunde’ deze zaak op te helderen. Hij maakt

vergelijkingen met ‘in natuurstaat levende volksstammen’ en probeert zo een verklaring

te geven voor het gedrag van de primitieve mensen.227

De auteur vertelt over een Afrikaanse stam die ervan overtuigd is dat wanneer de

schaduw van een mens op het water valt waar krokodillen leven, hij dan door deze dieren

223 ‘Een belangrijke vondst’, Eigen Haard 9 (1883) 407. 224 ‘Voorhistorische menschen’, Eigen Haard 18 (1892) 704. 225 ‘Een merkwaardige vondst’, Eigen Haard 20 (1894) 192. 226 ‘Primitieve teekeningen’, Eigen Haard 20 (1894) 445, 446, aldaar 446. 227 ‘Primitieve teekeningen’, 446.

Page 69: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

66

zal worden opgegeten. Andere volken zijn bijgelovig over een portret dat van hen wordt

gemaakt. Wat dit portret wordt aangedaan, staat degene die is afgebeeld ook te wachten.

Een deel van hun ziel zou in het portret overgaan. Zo gebruiken inboorlingen van Borneo

deze overtuiging door van hun vijand een wassen pop te maken. Dit beeldje laten ze bij

een vuur langzaam smelten, in de hoop dat dit de afgebeelde persoon ook overkomt. In

Peru en Oost-Indië gebeurt iets dergelijks. Hier wordt de figuur voorzien van een naam

en vervolgens met naalden doorstoken, om de vijand voor zijn sterven ook nog eens te

martelen. Dit bijgeloof kan men ook bij ‘beschaafde volkeren’ terugvinden. De joden

werden er nog in de elfde eeuw van beschuldigd met dergelijke praktijken gemoord te

hebben.228

Dat mensen vaak geloof hechten aan afbeeldingen van mensen heeft de auteur

met verschillende voorbeelden duidelijk gemaakt, maar hoe zit het dan met afbeeldingen

van dieren? Indiaanse stammen van Noord-Amerika maakten tekeningen van de dieren

die ze wilden vangen en doorboorden die tekeningen alvorens op jacht te gaan. De

‘primitieve mens’ zou behoefte hebben aan bijgeloof, omdat hij niet zo’n grote uitrusting

had en droeg een tekening van het te vangen dier bij zich voor moed en wilskracht voor

de jacht.229 De auteur concludeert:

‘(…) de oorsprong van ’t teekenen is dus niet te zoeken in de natuurlijken drang van den

mensch tot kunstmatige nabootsing van levende wezens, maar veeleer in den licht

verklaarbaren wensch, den moeilijk te verkrijgen buit, dien de natuur hem zoo

overvloedig aanbood, des te zekerder meester te worden.’230

Hier wordt net als in het artikel over het huwelijk gekeken naar nu levende ‘primitieve

volken’ om te leren over het gedrag van prehistorische mensen.

In de Katholieke Illustratie verschenen veel minder artikelen over prehistorische

mensen dan in Eigen Haard. Dat de Katholieke Illustratie een afkeer had van de moderne

wetenschap uitte zij keer op keer door ‘wetenschappers’ of ‘geleerden’ tussen

aanhalingstekens te plaatsen. Op deze manier werd duidelijk dat er volgens haar geen

228 Ibidem, 446. 229 Ibidem, 446. 230 Ibidem, 446.

Page 70: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

67

sprake kon zijn van ware wetenschap. Dit is ook het geval in een artikel uit 1877 getiteld

‘Natuurvorschers of menscheneters’. Het betreft een vondst van drie ‘geleerden’ in de

bergen van Tirol. Zij onderzoeken daar een menselijk geraamte en meten de beenderen

op. De Tirolers zijn hier echter niet van gediend en houden de ‘geleerden’ voor

menseneters. Uit het artikel wordt niet duidelijk wat voor mens of mensachtige de

geleerden precies denken gevonden te hebben.231 De Katholieke Illustratie heeft in elk

geval geen vertrouwen in de wetenschappers die dit geval onderzoeken:

‘Hoe vele theorieën zijn reeds in de wereld gekomen, waarbij de auteurs in hunne

onderzoekingen niet door Tyroolsche boeren werden gestoord, en die door een gansche

club van half en schijngeleerden als orakelspreuken werden aangenomen, door die bij het

licht der ware wetenschap weder even spoedig vergeten werden als ze ontstonden?’232

Een hele andere mening over de wetenschap heeft men in 1879. In dat jaar wordt in de

rubriek ‘Mozaïek’ melding gemaakt van ‘Eene belangrijke ontdekking’. In Moravië heeft

men in grotten resten van mensen uit de steentijd en later gevonden. Uit de gevonden

beenderen blijkt dat de mens tegelijkertijd met de mammoet en de holenbeer geleefd

moet hebben. Ook werden er pijlpunten, potscherven en andere werktuigen gevonden.233

Deze vondst wordt wèl serieus behandeld en er is hier helemaal geen sprake van de

scepsis die men in andere artikelen over de moderne wetenschap terug vindt.

Waarschijnlijk vond men de oudheid van de mens niet zo problematisch, zolang er maar

geen sprake was van enige verwantschap met de aap.

3.5 De Pithecanthropus erectus

Maar wat gebeurt er als een wetenschapper denkt wel een tussenvorm, een aapmens,

gevonden te hebben? Zoals in het eerste hoofdstuk beschreven is vindt Eugène Dubois in

het laatste decennium van de twintigste eeuw op Java zijn Pithecanthropus erectus. Hoe

wordt dit in de tijdschriften beschreven?

231 ‘Natuurvorschers of menscheneters?’, Katholieke Illustratie 11 (1877/78) 126. 232 ‘Natuurvorschers of menscheneters?’, 126. 233 ‘Eene belangrijke ontdekking’, Katholieke Illustratie 13 (1879/80) 16.

Page 71: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

68

Het tijdschrift Eigen Haard besteedt in 1895 een klein artikeltje getiteld ‘De

ontbrekende schakel’ in de rubriek ‘Verscheidenheid’ aan de vondst van Dubois. Hierin

wordt kort uiteengezet waar de fossielen gevonden zijn en dat de vinder van mening is

dat het om een ‘missing link’gaat. De auteur vermeldt dat er onder wetenschappers nog

geen overeenstemming is over de betekenis van deze vondst. Op het zoölogisch congres

te Leiden werd de vondst besproken en besloot Rudolph Virchow dat het geen

ontbrekende schakel zou zijn.234 Het artikeltje heeft dus wel aandacht voor de discussie

die om de vondst is losgebarsten maar neemt zelf geen stelling.

In 1897 wijdt Eigen Haard een vierdelige serie aan de vondst van Dubois. Auteur

dr. M.W. Pijnappel bespreekt in ‘Fossiele overblijfselen op Java’ de Pithecanthropus

erectus. Aanleiding voor het schrijven van dit artikel was het stuk van A.A.W. Hubrecht

dat een jaar eerder in De Gids235

verschenen was. In dat artikel schreef Hubrecht dat hij

in de Pithecanthropus erectus geen tussenvorm maar een uitgestorven apensoort zag.236

‘Die weinige deelneming was de aanleiding tot mijn schrijven van dit artikel. Het

Nederlandsch publiek behoort goed op de hoogte te worden gesteld en van eene

ontdekking als deze moet het de beteekenis volkomen begrijpen. Het gebeurt niet zoo

dikwijls dat een Hollander iets doet dat de geheele wereld, op een gebied van wetenschap

of kunst, in rep en roer brengt. Dat ik zelf geen autoriteit ben en geen eigen mening mag

hebben, acht ik een voorrecht in deze – ook voor mijn lezers. Want nu kan ik met hen de

geschiedenis doormaken als een toeschouwer en trachten hun een voorstelling te geven

van de zaak, zonder meer.’237

Het doel van Pijnappel met deze artikelenreeks was dus het volk te onderrichtten in een

grote ontdekking van een Nederlander. Dat juist een Nederlander een dergelijke

ontdekking gedaan heeft vervult Pijnappel met een gevoel van trots. Hij vindt het dan ook

belangrijk dat iedereen van deze ontdekking op de hoogte is. Hij benadrukt dat hij in zijn

bespreking objectief zal blijven. Pijnappel verklaart ook waarom hij juist in het tijdschrift

234 ‘De ontbrekende schakel’, Eigen Haard 21 (1895) 720. 235 Waarschijnlijk bedoelt Pijnappel: A.A.W. Hubrecht, ‘Aap of mensch?’, De Gids 14 (1896) II 507-519. 236 M.W. Pijnappel, ‘Fossiele overblijfselen op Java. (De pithecanthropus erectus Dubois)’, Eigen Haard 23 (1897) 29-31, 43-45, 58-62, 72-76, aldaar 58. 237 Pijnappel, ‘Fossiele overblijfselen op Java’, 58,59.

Page 72: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

69

Eigen Haard dit artikel heeft gepubliceerd. Hij had immers ook in De Gids op het stuk

van Hubrecht kunnen reageren. Pijnappel schrijft dat Eigen Haard hem de mogelijkheid

gaf zijn artikel rijk te illustreren, een mogelijkheid die hij met beide handen aangreep.238

Pijnappel illustreert zijn verhaal met verschillende foto’s en tekeningen van de fossielen,

maar ook met afbeeldingen van andere schedels ter vergelijking. Door het gebruik van

deze afbeeldingen wordt het verhaal voor de lezer gemakkelijker te volgen. Het artikel is

voor het grote publiek immers erg specialistisch van aard. Een andere reden voor de

keuze van dit tijdschrift zou kunnen zijn dat hij een groter deel van het Nederlandse

publiek zou bereiken dan hij met De Gids zou kunnen.

Pijnappel begint het artikel met een inleiding over het darwinisme in Nederland.

Aanvankelijk waren er weinig wetenschappers die de leer aanvaardden, maar inmiddels

zijn alle Nederlandse wetenschappers van de juistheid van Darwin overtuigd. Pijnappel

geeft vervolgens een beschrijving van de strijd die de darwinisten hebben moeten voeren

om hun gelijk te krijgen. Men vond het moeilijk een theorie met nog zoveel lacunes te

accepteren. Bovendien was de draai die de materialisten als Haeckel, Vogt en Buchner

eraan gaven ‘onuitstaanbaar’. Gaandeweg vond men in de aardkorst diervormen die de

theorie leken te bewijzen. Er ontbrak echter nog steeds een belangrijke vondst, de

‘missing link’ die de dierlijke afstamming van de mens zou bewijzen. Darwin weet dit

gebrek aan fossiele bewijzen aan het feit dat het ontdekken van fossielen zeer langzaam

gaat en dat veel streken nog niet door geologen waren onderzocht.239 Hoewel de theorie

eigenlijk geen bewijs meer nodig had en iedereen inmiddels overtuigd was zou zo’n

ontdekking

‘(…) inderdaad de kroon zijn op het gebouw, al kon men op de stevigheid en hechtheid

daarvan reeds volkomen vertrouwen. En wie de ontdekking deed kon zeker zijn van de

dank der geheele wetenschappelijke wereld’.240

238 Ibidem, 59. 239 Ibidem, 29, 30. 240 Ibidem, 30.

Page 73: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

70

‘Men wachtte slechts op den geologischen ridder die de fossiele schoone slaapster zou

gaan zoeken en wekken uit haar slaap. Het was een streven en een strijd de allerbeste

krachten waardig.’241

Nu voert Pijnappel Eugène Dubois ten tonele. Hij wilde die ridder zijn en zou de

tussenvorm gaan zoeken. De zoektocht van Dubois wordt door Pijnappel bijna als een

queeste beschreven. Dubois had het aangedurfd naar de missing link te gaan zoeken,

terwijl zijn oudere vakgenoten zijn plan onzinnig vonden.242 Pijnappel beschrijft Dubois

als een ware held voor de wetenschap:

‘Het ware te wenschen dat er meer mannen waren, zooals hij, die wat durven te wagen

voor de wetenschap, die hun lief is geworden, en die een gemakkelijk en goed bestaan

verlaten, alleen om harentwil.’ 243

Pijnappel beschrijft de ongemakken die Dubois moest verduren, zoals de slopende ziekte

malaria en de gevaren van wilde dieren die op de loer lagen. Er worden verschillende

spannende anekdotes aangehaald, zo hangt de wetenschapper eens gevaarlijk aan een

touw boven een afgrond en kruipt hij een keer het hol van een tijger in, die gelukkig niet

thuis was.244 Een andere keer verdwaalt Dubois met zijn metgezel, op zoek naar

fossielen, in een Sumatraanse grot:

‘Hij probeerde, terwijl zijn metgezel met zijn kaarsje in de zaal achterbleef, verschillende

gangen, maar het gaf niets, er was van daglicht niets te bespeuren. Eindelijk – ja, daar ziet

hij licht – de uitweg is gevonden! Hij kruipt weer terug om zijn makker te waarschuwen

en zij kruipen samen in het gat, zoo vroolijk als het maar kan. Doch hoe zij kruipen en

kruipen, het blijft stikdonkere nacht – zij waren verdwaald. Er hielp niet aan, men moest

weer terug. En weer kwam hij op een plek waar hij licht zag, en waar hij zooeven

verkeerdelijk een zijgang had ingeslagen. En nu ging het door, het groene daglicht

241 Ibidem, 30. 242 Ibidem, 30. 243 Ibidem, 30. 244 Ibidem, 43, 44.

Page 74: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

71

tegemoet, totdat zij – aan den anderen kant van den berg uitkwamen. Zij waren er dwars

doorheen gekropen!’245

De spannende anekdotes maken het wetenschappelijke verhaal erg leesbaar. Door de

avonturen van Dubois tijdens zijn zoektocht naar de ‘missing link’ gaat de lezer hem zien

als een stoere wetenschapper, een Indiana Jones avant la lettre. Hierdoor is er in dit

artikel sprake van een van de doelstellingen van Eigen Haard, namelijk het populariseren

van wetenschap.

Nadat Dubois van Sumatra naar Java vertrokken was vond hij daar, in Trinil, aan

de Solorivier, in september 1891 een kies en een maand later een schedeldak. Door de

moessonregens kon Dubois pas in mei 1892 verder zoeken en in augustus van datzelfde

jaar vond Dubois een dijbeen en in oktober nog een kies.246

‘De Schoone Slaapster was gewekt, de lang gezochte tusschenvorm was aan den dag

gekomen’.247

Na de publicatie van Dubois in 1894 kwamen er al snel reacties. Verschillende

wetenschappers hadden hun mening al klaar, nog voordat ze het bewijs zelf gezien

hadden, aldus Pijnappel. Sommigen beweerden dat het een aap was, anderen dachten dat

het om een mens ging en nog weer anderen beweerden dat de ‘(…) geheele zaak eene

mystificatie was.’248

Vanaf het zoölogen congres van september 1895, waar Dubois zijn fossielen had

getoond, werd er hevig gediscussieerd onder geleerden. Pijnappel deelt de criticasters in

drie groepen in. De Duitsers, onder leiding van Virchow, oordeelden dat de fossielen

afkomstig waren van een aap. De Engelsen, met de anatoom Daniel J. Cunningham als

aanvoerder, meenden dat men met een mens van doen had. De Fransen en de

Amerikanen, met de Franse antropoloog Léonce Manouvrier en de Amerikaanse

paleontoloog Othniel Marsh als woordvoerders, veronderstelden dat beide groepen het

mis hadden en dat de vondst van Dubois werkelijk een aapmens was. Pijnappel deelt de

245 Ibidem, 44. 246 Ibidem, 44, 45. 247 Ibidem, 45. 248 Ibidem, 45.

Page 75: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

72

meningen ook in per wetenschap. De zoölogen, die bekend waren met schedels van

dieren, kozen voor een mens; de anatomen, die bekender waren met de mens, meenden

dat het een aap was. In Nederland zelf was echter weinig discussie over de fossielen.

Alleen Hubrecht nam in het eerder genoemde artikel een standpunt in.249 Hoe Dubois in

dit debat stond beschrijft Pijnappel als volgt:

‘En tusschen de vechtenden in stond de vader van het goede menschdier, dat na duizende

eeuwen van kalme rust de geleerde gemoederen zoo in beweging bracht, hoe langer hoe

zekerder er op vertrouwend dat zijn pleegkind hem niet ontvallen zou - de man van het

ware midden, omringd door een steeds aangroeiende kern van strijdbare medestanders.

Hij zag den cirkel kleiner worden en de menschachtigen naderen tot den aapkant en de

voorstanders der aap-opvatting over gaan naar de menschelijke zijde en hij bleef waar hij

was, allen naar zich toe ziende komen, genietend door het gezicht van den strijd, dien hij

in het leven had geroepen, omdat hij wist dat zonder dien de overwinning niet mogelijk

was.’250

In werkelijkheid raakten de wetenschappers niet zo gemakkelijk overtuigd van de

betekenis van de vondst van Dubois. In 1897, het jaar waarin dit artikel verscheen, was

de wetenschappelijke wereld nog ernstig verdeeld over dit onderwerp. Hoewel veel

wetenschappers nu ze de fossielen daadwerkelijk gezien hadden overtuigd raakten van

het gelijk van Dubois, bleven er velen, waaronder Rudolf Virchow, tegen de theorie dat

de Pithecanthropus een ‘missing link’ zou zijn.251

Ook de rustige reactie van Dubois berust waarschijnlijk niet helemaal op

waarheid. In The man who found the missing link beschrijft auteur Pat Shipman hoe

belangrijk het was voor Dubois om erkenning voor zijn ontdekking te krijgen. Dubois

kon er niet tegen dat zijn vondst niet door iedereen op waarde werd geschat en

beschouwde dat als een persoonlijke aanval. Hij trok zich terug en liet zijn fossielen nog

zelden aan mensen zien. De fossielen waren van hem en niemand anders had het recht ze

249 Ibidem, 58. 250 Ibidem, 58. 251 Theunissen, Eugène Dubois en de aapmens van Java, 141.

Page 76: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

73

te bestuderen. Von Koenigswald, die Dubois opzocht om de fossielen te bestuderen,

merkt hierover op dat Dubois zich gedroeg als een jaloerse minnaar.252

Vervolgens besteedt Pijnappel volop aandacht aan het standpunt van Dubois en

doet dit op een zeer heldere manier met veel illustraties ter verduidelijking. Hij neemt de

lezer aan de hand mee in de wereld van de paleontologie. Pijnappel verduidelijkt steeds

de termen die hij gebruikt, zo legt hij het woord fossiel uit en geeft een korte

uiteenzetting van de tijdvakken waarin de geschiedenis van de aarde is verdeeld. Hij

begint met de ouderdom van de fossielen en de aardlaag waarin ze gevonden zijn. De

Pithecanthropus is in een aardlaag uit het Plioceen gevonden en zou dus een half miljoen

jaar oud kunnen zijn. Vervolgens maakt Pijnappel duidelijk dat in Trinil, de vindplaats

van de Pithecanthropus, de aardlagen erg duidelijk te zien waren. Het was dus zeker dat

de gevonden beenderen uit deze Pliocene laag afkomstig waren. Bovendien hoorden de

fossielen bij elkaar. Pijnappel laat op een kaartje van een dwarsdoorsnede van de

vindplaats zien waar de beenderen precies gevonden zijn.253

Pijnappel begint hierna met de bespreking van de gevonden fossielen zelf. Het

schedeldak lijkt (zoals de lezers ook op een afbeelding kunnen zien) op het eerste gezicht

op een apenschedel. Dat het dit toch niet is maakt Pijnappel de lezer duidelijk door op de

inhoud van de schedel te wijzen. Deze is veel te groot voor een aap. Het schedeldak zou

ook niet afkomstig van een mens kunnen zijn. De capaciteit was hiervoor juist weer veel

te klein.254 Voorts wijst Pijnappel nog op de reconstructie van de schedel die Dubois met

de Franse professor Manouvrier heeft gemaakt:

‘Een ieder kan hiermede een duidelijke voorstelling krijgen van de vriendelijke

physionomie, die zijn stamvader moet hebben vertoond, en zich verheugen en

verhoovaardigen door de vergelijking met zijn eigen gelaat en in het zoete bewustzijn, dat

hij er toch iets intelligenter en deftiger uit ziet.’255

252 Pat Shipman, The man who found the missing link. Eugène Dubois and his lifelong quest to prove

Darwin right (New York 2001) passim; Von Koenigswald, Speurtocht in de prehistorie, 27-30. 253 Pijnappel, ‘Fossiele overblijfselen op Java’, 59-61. 254 Ibidem, 61, 62. 255 Ibidem, 62.

Page 77: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

74

Ook voegt Pijnappel nog een afbeelding van verschillende schedelcurven toe, waaronder

die van verschillende aapsoorten, de mensachtige van Spy, een ‘microcephalen idioot’,

een Papoea en de Pithecanthropus erectus256:

‘Als men dan nog de verschillende schedelcurven beziet, is men van de verschillende

verhoudingen goed op de hoogte en kan men zien dat een der minst ontwikkelden van

ons ras, de Papua, toch nog heel wat meer in zijn schedel en in zijn brein voert dan onze

Pithecanthropus’.257

In het laatste deel van de serie behandelt Pijnappel nog het dijbeen en de kiezen.

Vervolgens gaat hij over op de mening van andere wetenschappers. Hij toont een

statistiek, afkomstig van de Deutsche Rundschau, met de voor- en tegenstanders van

Dubois, per fossiel. De meningen zijn sterk verdeeld. Pijnappel bespreekt de argumenten

van de tegenstanders, onder andere Virchow en Hubrecht. Het is echter opvallend dat hij

de mening van tegenstander Hubrecht hier wel bespreekt, maar dat hij deze niet in de

statistiek heeft opgenomen.258 Pijnappel bespreekt de tegenargumenten aanzienlijk

minder uitgebreid dan de argumenten van Dubois. Het wordt duidelijk dat hij zelf

volledig aan de kant van Dubois staat. Pijnappel kan zijn eerdere belofte om geen eigen

mening over dit onderwerp te hebben dus niet houden.

Vervolgens geeft Pijnappel een bespreking van een artikel van professor Dames

uit de Deutsche Rundschau. In dit artikel werd een beschrijving gegeven van hoe de mens

zich heeft ontwikkeld. Volgens Dames zou de mens zijn ‘hoogen rang’ niet te danken

hebben aan zijn hersenen, maar aan zijn benen. Dat de mens rechtop leerde lopen had tot

gevolg dat hij zijn gezichtsveld verruimde, zijn armen kon gaan gebruiken en zijn

verstand ontwikkelde. In deze theorie passen de beenderen van Dubois perfect.259

Tot slot wijst Pijnappel de lezer erop dat het niet vreemd is dat de wetenschap de

fossielen niet meteen heeft geaccepteerd als afkomstig van een ‘missing link’. Het is

immers haar taak kritisch naar dingen te kijken. Hij wijst nog op de lof die Dubois heeft

256 Ibidem, 61. 257 Ibidem, 62. 258 Ibidem, 72-74. 259 Ibidem, 75.

Page 78: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

75

gekregen voor zijn werk260 en besluit met een woord van dank aan Dubois, de regering

van Nederlandsch-Indie en die van Nederland:

‘Doch ons voegt dankbaarheid! Dankbaarheid tegenover de man, die met een kracht en

een volharding, waartoe slechts weinigen in staat zouden zijn geweest, de taak volvoerde,

die hij op zich had genomen en die de vaan van de Nederlandsche wetenschap hoog hield

voor heel de wereld – en dankbaarheid tegenover de Indische Regeering die, andere

Regeeringen ten voorbeeld, hem steunde en hart en oog toonde te hebben voor een zuiver

wetenschappelijk doel! En dankbaarheid ten slotte ook tegenover onze Regeering die zich

van haar hooge roeping bewust is en er voor waken zal, dat Dubois in staat gesteld blijve

zijn grootschen arbeid te voltooien, ten einde toe, tot roem en eer van hemzelven, maar

vooral ook tot roem en eer van den wetenschappelijken naam van ons land!261

Hiermee laat Pijnappel zien dat wetenschap een rol speelde in het nationalisme rond

1900. Het was voor hem erg belangrijk dat juist een Nederlander deze grote ontdekking

had gedaan. Dat deze vondst later op de wereldtentoonstelling te zien was is ook een

goed voorbeeld van het nationalistisch gebruik van wetenschappelijke ontdekkingen.

Uit het artikel wordt duidelijk dat Pijnappel het met Dubois eens is. Hij krijgt van

de redactie alle ruimte om zijn mening te verkondigen. Het is echter niet duidelijk waar

de auteur zijn informatie vandaan heeft. Ongetwijfeld zal hij de monografie van Dubois

gelezen hebben, waar enkele afbeeldingen van afkomstig zijn.262 Misschien heeft hij ook

wel het congres in Leiden bijgewoond of heeft Dubois hem zelf de spannende

reisavonturen verteld. Pijnappel was in elk geval erg onder de indruk, niet alleen van het

wetenschappelijke werk van Dubois, maar ook van de man zelf.

In de Katholieke Illustratie verscheen in deze periode geen enkel bericht over de

vondst van Dubois. Wel wijdde men naar aanleiding van zijn overlijden een artikel aan

Rudolf Virchow. Hierin wordt zijn belang voor de medische wetenschap geroemd.263

Maar ook noemt men zijn inzet tegen de neodarwinisten:

260 Ibidem, 75, 76. 261 Ibidem, 76. 262 Eugène Dubois, Pithecanthropus erectus. Eine menschenaehnliche Uebergangsform aus Java (Batavia 1894) passim. 263 ‘Rudolf Virchow’, Katholieke Illustratie 36 (1902/03) 294.

Page 79: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

76

‘Meermalen verweet de groote Duitsche onderzoeker aan menig voortvarend neo-

Darwinist het gemis van wijsgeerigen zin en veronachtzaming der logica bij het trekken

van algemeene besluiten uit halfzekere ontdekkingen en teveel op zich zelf staande

gevallen.’264

Of men hier op Virchows strijd tegen de Pithecanthropus erectus doelt, of op zijn

conflict met de materialist Ernst Haeckel, of misschien op allebei, is niet met zekerheid te

zeggen. In elk geval is het erg opvallend dat juist een katholiek blad Virchow herdacht.

Virchow had immers de Duitse politicus Otto von Bismarck gesteund met zijn

Kulturkampf, zijn strijd tegen de katholieke kerk.

De Pithecanthropus erectus zou ook bij het grote publiek bekend worden op de

wereldtentoonstelling die in 1900 in Parijs gehouden werd. Voor die tentoonstelling had

Dubois een levensgroot model van zijn aapmens met een werktuig in zijn hand gemaakt.

Hoewel men eerder in Eigen Haard juist grote belangstelling voor de vondst van Dubois

had getoond, ontbreekt nu ieder spoor. In het tijdschrift werd wel geschreven over wat

allemaal te zien was op de wereldtentoonstelling, maar over de reconstructie van Dubois

heeft men het niet.

In Elsevier’s geïllustreerd maandschrift verscheen wel een uitgebreid

vervolgartikel, geïllustreerd met foto’s, over de wereldtentoonstelling. De auteur

bespreekt in een uitgebreid verslag de verschillende bezienswaardigheden van de

tentoonstelling. Ook de Pithecanthopus erectus wordt genoemd, zelfs met een tekening.

Het gipsen model maakte veel indruk op de auteur, Eugène Bunge. Hij spreekt met

lovende woorden over deze voorvader:

‘In het Sumatra-huis, waar wij ons thans bevinden, heerscht over alle deze fraai- en

merkwaardigheden als koning – de Pithécantropus erectus. Geen twijfel hij is er de heer

en meester; niemand bezoekt het gebouw zonder voor hem stil te staan, zonder over hem

te spreken, zonder hem de hulde te brengen van zijne bewondering, of van zijn ongepaste

scherts. Indien iedereen het recht had om hem af te beelden, gelijk dat van andere vorsten

264 ‘Rudolf Virchow’, 294.

Page 80: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

77

vergund is, zouden wij zijne photographie in de winkelramen zien staan naast die van

president Loubet, den Schach van Perzië, Keizer Wilhelm II en de schoone Otero.’265

Hij voegt daar nog aan toe:

‘Hij staat daar voor ons in al zijn glorie en in al zijn ongekunstelden eenvoud; niet

tevreden met aan Adam de eer van stamvader der menschheid te zijn te ontstelen,

ontfutseld hij dien ook nog het costuum ‘t welk tot heden als Adam’s monopolie gold.’266

Het interessante aan dit artikel is dat Bunge ook een paar reacties van het publiek

weergeeft. Dit geeft een aardig inkijkje in hoe het publiek in 1900 een dergelijke

aapmens bekeek. Deze reacties zijn vaak spottend:

‘ “Shocking” blozen de deugdzame Anglaises. “Qu’il est laid!” lachen de schalkse

Françaises.’ 267

‘ “Ik zeg je, dat hij niet lijkt.”

“Ik zeg van wèl. Zou je ’t er soms met drie stukjes been beter afgebracht hebben?”

“Reikt je album van familieportretten ver genoeg om de gelijkenis te bewijzen?” ’268

Hoe anders is het stukje dat de Katholieke Illustratie aan het model van Dubois besteedt!

Na al die tijd met geen woord over de vondst geschreven te hebben, wordt de

Pithecanthropus nu toch eindelijk in een beschrijving van de Nederlandse inzending op

de wereldtentoonstelling kort genoemd:

‘(…) terwijl de lieve aap-mensch van professor Dubois, in een hoekje verscholen, de

wereld der ‘geleerdheid’ bijzonder belangwekkend zal voorkomen. Wij voor ons, die

265 Eugène Bunge, ‘Parijsche Tentoonstelling’, Elsevier’s geïllustreerd maandschrift 10 (1900) 41-52, 140-156, 449-463, aldaar 144, 145. 266 Bunge, ‘Parijsche Tentoonstelling’, 145. 267 Ibidem, 145. 268 Ibidem, 145.

Page 81: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

78

geenszins dwepen met dezen aardigen ebbenhout-kleurigen jongen, wenden liever onze

schreden naar het Noorder-paviljoen (...).’269

Het is opvallend hoe de auteur van het artikel in Elsevier’s geïllustreerd maandschrift en

de auteur van de Katholieke illustratie naar dezelfde figuur kijken. Vergelijkt de eerste de

Pithecanthropus nog met een koning, de tweede keurt hem geen blik waardig en loopt

snel door naar het volgende paviljoen. Ook uit dit artikel in de Katholieke illustratie blijkt

weer hoe weinig men op heeft met de ‘moderne wetenschap’. Hier heeft men het ook

weer schertsend over de ‘geleerdheid’. Het is duidelijk dat katholieken niks moesten

hebben van deze aapmens.

3.6 Conclusie

Uit de reacties van de Katholieke Illustratie blijkt duidelijk dat men de theorie van

Darwin niet accepteerde. Vooral de afstamming van de mens vond men een onacceptabel

onderdeel van die theorie en daarover verschenen dan ook spottende stukjes. Zoals al in

het vorige hoofdstuk werd beschreven verkeerden katholieken in de veronderstelling dat

Darwin beweerde dat de mens van apen afstamt. Deze veronderstelling bleek bovendien

erg geschikt om te ridiculiseren zoals verschillende malen in het tijdschrift duidelijk

wordt. Bovendien werd er in de Katholieke Illustratie geen onderscheid gemaakt tussen

de theorie van Darwin en die van materialist Carl Vogt. Ook dit bleek al uit het vorige

hoofdstuk. Eigenlijk vond men alle ‘moderne wetenschap’ verwerpelijk, zoals in ‘Aan

den lezer’ beschreven wordt en onder andere uit het stuk van Van Meurs blijkt. Daar

beschouwt men de theorieën van Moleschott, Oken en Chambers als even onzinnig als

die van Darwin.

In Eigen Haard daarentegen wist men wel een onderscheid tussen de

materialisten en de theorie van Darwin te maken. Er wordt aanzienlijk secuurder

omgegaan met de theorieën uit de tijd. In het stuk van Rombouts over de mensapen wordt

bijvoorbeeld eerst duidelijk uiteengezet dat Darwin niet van mening is dat mensen van

apen afstammen. Pijnappel maakt vervolgens duidelijk dat Darwin niet hetzelfde beweert

269 L.M.S., ‘Op de Parijsche wereldtentoonstelling’, Katholieke Illustratie 34 (1900/1901) 187, 188, 198, 205, 206, 211, 212, 219-222, 227-229, 235-238, 244-246, 262, 271, aldaar 198.

Page 82: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

79

als materialisten zoals Carl Vogt en Ernst Haeckel en houdt deze materialisten voor een

deel verantwoordelijk voor de langzame acceptatie van de theorie van Darwin. Dit

standpunt over de materialisten past in de eerder beschreven opvatting van de

Nederlandse modernisten. Ook de medewerkers van Eigen Haard kan men tot deze groep

rekenen. In het tijdschrift komt Haeckel verder dan ook niet voor.

Eigen Haard kenmerkt zich door de volledige manier waarop over dergelijke

onderwerpen geschreven wordt. Zo geeft Pijnappel een zeer uitgebreide beschrijving van

de vondst van Dubois en van de redenen waarom die vondst een ‘missing link’ zou zijn.

Hij verduidelijkt zijn stuk met verschillende illustraties waardoor de lezer een goed beeld

krijgt van deze aapmens. In tegenstelling tot het intellectuele debat heeft men hier grote

interesse in de vondst van Eugène Dubois. Waarschijnlijk vond men dit een spannend

onderwerp om over te schrijven, al was de wetenschappelijke wereld nog erg verdeeld.

Bovendien vond men het belangrijk dat het juist een Nederlander was die deze

ontdekking gedaan had. Pijnappel weet vooral de aandacht van de lezer te grijpen door

verschillende spannende verhalen over de zoektocht van Dubois te beschrijven. Dit is een

goed voorbeeld van het populariseren van wetenschap, een van de doelstellingen van de

redactie van Eigen Haard. Ook het artikel van Rombouts is zo prettig geschreven dat het

hiertoe gerekend kan worden, maar het artikel dat naar aanleiding van het overlijden van

Darwin werd geschreven is aanzienlijk droger.

Dat Eigen Haard zich zo uitsprak voor de theorie van Darwin en zo duidelijk een

onderscheid maakte tussen materialisten en de echte theorie van Darwin zal te maken

hebben met het feit dat veel wetenschappers bijdragen leverden voor dit tijdschrift. Zij

waren immers goed op de hoogte wat de theorie precies inhield en wilden dat ook

duidelijk overbrengen op de lezers. Kennis van de natuur had bovendien volgens

verschillende Nederlandse wetenschappers een opvoedende werking.

Toch wordt zowel in de Katholieke Illustratie als in Eigen Haard de

evolutietheorie niet vaak genoemd. Dat het in de Katholieke Illustratie niet zo vaak aan

bod komt is niet zo vreemd; uit het vorige hoofdstuk bleek al dat men zich niet zo vaak

over de theorie uitsprak. Het is echter veel opvallender dat men er in Eigen Haard zo

weinig over leest. Evolutie werd immers geaccepteerd in liberale kringen. Misschien

vond men het nog te controversieel om vaker in het tijdschrift te behandelen. Maar

Page 83: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

80

logischer lijkt het mij dat er alleen over evolutie werd geschreven wanneer er een

aanleiding voor was, zoals de vondst van Eugène Dubois of het sterven van de grote

meester. De theorie werd door de lezers van het blad waarschijnlijk niet meer als

schokkend ervaren.

In beide tijdschriften is er aandacht voor fossiele vondsten van prehistorische

dieren en mensen. In Eigen Haard wordt hier vaker over geschreven dan in de Katholieke

Illustratie. Waarschijnlijk vond men het vinden van resten van een mammoet of

rotstekeningen en botten van prehistorische mensen fascinerend. Bovendien toonden

dergelijke vondsten van oude mensen aan hoe ver de mens inmiddels met zijn beschaving

gekomen was. Katholieken schijnen zich niet aan de oudheid van de mens gestoord te

hebben. In elk geval wordt er in ‘Eene belangrijke ontdekking’ geschreven over mensen

uit de steentijd en worden hier geen kanttekeningen bij geplaatst.

Uit de besproken artikelen wordt ook duidelijk dat deze tijdschriften hun

informatie vaak uit buitenlandse bladen haalden. Zo lijkt de prent ‘Zouden onze

voorouders er zoo uitgezien hebben?’ uit een Duits blad overgenomen te zijn. Dit is af te

leiden aan het woord ‘Affentheater’ dat achter het aapje te lezen is. Ook wordt er in de

korte artikeltjes van Eigen Haard vaak gerefereerd aan een buitenlands tijdschrift waar

men de informatie van had overgenomen.

Was er in het vorige hoofdstuk sprake van een verslapping van de interesse voor

de theorie van Darwin rond de eeuwwisseling onder liberalen, in Eigen Haard is daar

door de grote aandacht voor de vondst van Dubois geen sprake van. Die vondst zag men

juist als bewijs voor deze theorie. Uit het vorige hoofdstuk bleek ook dat in deze periode

katholieken wat milder gestemd raakten over evolutie met uitzondering van de

afstamming van de mens. Ik heb in de Katholieke Illustratie echter geen positieve

berichten over de veranderlijkheid van soorten gelezen. In tegendeel, in de spotprent

wordt de theorie uitdrukkelijk verworpen. De katholieken nemen aanvankelijk, vooral

vanwege het bezoek van Carl Vogt, uitdrukkelijk stelling tegen de evolutietheorie. Later

spreekt men zich er nog wel terloops tegen uit, zoals blijkt uit het stukje over de giraffen

of het stukje over de wereldtentoonstelling, maar van een aanvallende houding is geen

sprake meer.

Page 84: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

81

4. Darwinisme in de Nederlandse schoolboekjes

Zoals we gezien hebben zijn populaire tijdschriften een goed instrument om te

onderzoeken hoe het darwinisme onder het grote publiek bekend werd. Ook in dit

hoofdstuk zal onderzocht worden hoe de evolutietheorie het grote publiek bereikte. Nu

staat een ander medium centraal, namelijk het schoolboekje voor het vak natuurlijke

historie, dierkunde of biologie. Wanneer en op welke manier werd de theorie van Darwin

en in het bijzonder de afstamming van de mens, in deze schoolmethodes beschreven?

Schoolboekjes zijn vaak een goede indicatie voor wat gevestigde kennis is.270

Wanneer de bevindingen uit de wereld van de wetenschap immers geschikt bevonden

worden om op school te onderwijzen dan mag men aannemen dat deze kennis algemeen

aanvaard is. Via de schoolboeken kan men dus een inzicht krijgen in de samenleving van

die tijd.271 Dit gaat ook op voor het darwinisme. Wanneer dan ook het darwinisme in de

schoolboekjes verschijnt blijkt daaruit dat de theorie geaccepteerd was en gemeengoed

was geworden. Uiteraard gaat die acceptatie bij bepaalde groepen sneller dan bij andere.

De confessionelen stonden niet positief tegenover de theorie van Darwin en zullen de

theorie minder snel in hun schoolmethodes gebruiken dan de modernisten.

In Nederland hadden de auteurs van schoolboeken altijd veel vrijheid wat betreft

de inhoud van hun methodes. Bindend waren slechts de eindexamenprogramma’s. Pas in

de jaren tachtig van de twintigste eeuw ging de overheid zich daadwerkelijk bemoeien

met de inhoud van de verschillende schoolvakken.272 Auteurs waren dus vrij hun eigen

ideeën in de methodes te beschrijven. We weten echter nooit zeker of wat in de

schoolboekjes geschreven staat ook daadwerkelijk in de klas behandeld werd. Een

leerkracht kon ervoor kiezen om bepaalde onderwerpen juist niet te behandelen en kon

onderwerpen die niet in de schoolboekjes stonden wel in de klas bespreken.

Voor dit onderzoek zijn verschillende schoolboeken voor het vak dierkunde,

natuurlijke historie en biologie onderzocht. Ik heb zowel schoolboeken voor openbare

middelbare scholen bekeken als die met een confessionele signatuur. De meeste

270 Kelly, The descent of Darwin, 65. 271 Ineke Mok, In de ban van het ras. Aardrijkskunde tussen wetenschap en samenleving 1876-1992

(Amsterdam 1999) 45. 272 Mok, In de ban van het ras, 45.

Page 85: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

82

methodes richten zich op de hogereburgerschool (HBS), de middelbare meisjesschool

(MMS) en het gymnasium, een enkele is gericht op leerlingen van het meer uitgebreid

lager onderwijs (MULO). Sommige schoolmethodes geven echter niet specifiek aan op

welke vorm van middelbaar onderwijs zij zich richten. Dit onderzoek heeft niet de

intentie volledig te zijn, daarvoor is het aanbod van dergelijke schoolboekjes te groot.

Wel geeft het een beeld hoe er met de evolutietheorie en in het bijzonder de afstamming

van de mens werd omgegaan. De hier besproken methodes werden regelmatig herdrukt,

waaruit we kunnen afleiden dat ze veel gebruikt werden.

De tijdsperiode van de schoolboekjes loopt aanzienlijk langer dan die van de

tijdschriften. Het is immers aannemelijk dat de evolutietheorie en vooral de afstamming

van de mens later in de schoolboekjes werd beschreven dan in de tijdschriften. Dit geldt

zeker voor het lesmateriaal van confessionele scholen. De schoolboekjes voor de

natuurlijke historie op het openbaar onderwijs onderzoek ik vanaf het eind van de

negentiende eeuw tot de jaren twintig van de twintigste eeuw. Het onderzoek van de

katholieke schoolboekjes betreft de periode van 1920 tot in de jaren vijftig. Ook worden

de biologiemethodes van de gereformeerde J.P. de Gaay Fortman onderzocht, hiervan ligt

de periode weer iets later, namelijk vanaf de jaren dertig tot de jaren zeventig van de

twintigste eeuw.

In de verschillende methodes wordt bekeken of, wanneer en hoe de theorie van

Darwin beschreven wordt. Ook wordt bekeken of er aandacht is voor de ‘darwinisten’

zoals Ernst Haeckel. Met name wordt onderzocht of de implicaties van de evolutietheorie

voor de mens ook in de schoolmethodes ter sprake komen. Ook hier is weer bijzondere

aandacht voor archeologische vondsten, zoals de Pithecanthropus erectus van Eugène

Dubois. Er wordt onderzocht of de schoolboekjes wat betreft deze onderwerpen een

ontwikkeling doormaken. Eerst wordt echter de schoolstrijd in Nederland, waar het

darwinisme ook een rol in speelde, belicht.

4.1 Schoolstrijd

De schoolstrijd in Nederland ging voornamelijk over de lagere scholen, maar ook over de

middelbare scholen werd getwist. De bisschoppen lieten in 1868 weten dat katholieke

Page 86: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

83

kinderen niet alleen op katholieke lagere scholen, maar ook op het katholiek middelbaar

onderwijs thuishoorden. Vanaf dat jaar werd ook actief campagne gevoerd tegen het

‘goddeloze’ middelbaar onderwijs en dat zou tot het eind van de eeuw duren. De pijlen

werden vooral op de hogereburgerschool gericht.273

Katholieken, maar ook orthodox-protestanten, keerden zich tegen de HBS. Daar

zou vrijzinnigheid in geloofszaken en het wetenschappelijk rationalisme gepredikt

worden.274 Bovendien verweet men de HBS dat er geen ruimte voor godsdienstige

vorming was en vreesde men een toename van het ongeloof.275 Ook was men ontdaan

over het darwinisme dat op de HBS onderwezen zou worden. In de onderwijswet van

1863 was bepaald dat de natuurlijke historie een officiële status op de middelbare school

kreeg. Vooral vrijdenkers waren hier erg verheugd over. De confessionelen waren minder

blij met deze wet. De leraren zouden naast het bespreken van de geslachtsorganen nu ook

aandacht geven aan de ‘apentheorie’. Katholieken vreesden dat binnenkort de leraren van

de middelbare en de lagere scholen allen darwinisten zouden zijn. De hoogleraren

zoölogie aan de drie rijksuniversiteiten waren dat immers ook.276 Eerder genoemde B.H.

Klönne trok fel van leer tegen het onderwijzen van het darwinisme op de HBS. Ook H.

Schaepman was van mening dat de HBS slechts intellectuele en morele ruïnes

voortbracht.277 Maar hoewel er onder katholieken veel weerstand tegen dit goddeloos

onderwijs bestond waren er toch veel katholieke jongens die voor 1900 al een openbare

HBS bezochten.278

Net zoals confessionelen hun bezwaren hadden tegen de goddeloze HBS waren

er, bijvoorbeeld uit wetenschappelijke hoek, ook bezwaren tegen het bijzonder onderwijs.

Pieter Harting had aanvankelijk weinig bezwaar tegen bijzondere scholen, maar zijn

voorkeur voor openbare scholen groeide toen hem duidelijk werd dat in bijzondere

scholen het geloof een wetenschappelijk wereldbeeld in de weg stond. Hij schreef

273 P.Th.F.M. Boekholt en E.P. de Booy, Geschiedenis van de school in Nederland. Vanaf de middeleeuwen

tot aan de huidige tijd (Assen 1987) 224, 225. 274 Boekholt en De Booy, Geschiedenis van de school in Nederland, 224. 275 M. Matthijsen, De intellectuele emancipatie der katholieken. Historische en sociografische analyse van

het Nederlands katholiek middelbaar onderwijs (Assen 1958) 73. 276 Hegeman, ‘Darwin en onze voorouders’, 306. 277 Smit, ‘Houding en reactie van het katholieke volksdeel ten aanzien van de evolutiegedachte’, 226, 227. 278 Matthijsen, De intellectuele emancipatie der katholieken, 74.

Page 87: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

84

hierover een aantal artikelen.279 Niet alleen in Nederland, maar ook in andere landen,

waaronder Duitsland, werd hevig gediscussieerd over darwinisme op school.280 In de

Verenigde Staten bestonden in sommige staten, waaronder Tennessee, wetten die het

onderwijs in de evolutieleer op openbare scholen verboden. Tegenstanders begonnen in

1925 zelfs een proefproces (Scopes trial) om deze wetten ongedaan te maken. Zonder

resultaat, de wet bleef van kracht.281

4.2 Darwinisme in het openbaar onderwijs

In 1899 verscheen een brochure over het onderwijs in de natuurlijke historie van P.G.

Buekers, leraar aan de MMS en het gymnasium in Haarlem. Buekers baseerde deze

brochure op een geschrift dat in Duitsland was verschenen van de hand van Otto Schmeil,

een tegenstander van darwinisme op scholen.282 In zijn brochure verklaart Buekers dat hij

ontevreden is met het onderwijs in de natuurlijke historie. Hij beklaagt zich vooral over

het feit dat de natuurlijke historie op de middelbare school nog steeds hoofdzakelijk een

beschrijvend vakgebied is. Buekers wil dat het onderwijs meegaat met de ontwikkelingen

in de wetenschap. Hij vindt het erg belangrijk dat de leerling de levende natuur leert

begrijpen en verschijnselen leert verklaren in plaats van deze slechts te beschrijven.283

Hoewel Buekers van mening is dat het onderwijs de ontwikkelingen in de

wetenschap moet volgen vindt hij ook dat dit niet overdreven moet worden. De

evolutietheorie vindt hij niet passen op de middelbare school. Er zijn nog te weinig

bewijzen voor. ‘Wie een niet voldoende bewezen en vastgestelde wet verkondigt, gaat

dogmatisch te werk. Hij doodt juist den geest, dien hij wil opwekken.’284

Naast deze brochure baseerde Buekers in 1899 ook een methode voor dierkunde

op een Duits schoolboek van Otto Schmeil. Er wordt niet aangegeven voor welke scholen

deze methode is bedoeld.285 Enkele jaren later bestaat de methode uit twee delen. Het

279 Theunissen, ‘‘Een warm hart en een koel hoofd’’, 483, 484. 280 Kelly, The descent of Darwin, 57-74. 281 Edward J. Larson, Summer for the gods: the Scopes trial and America’s continuing debate over science

and religion (Cambridge 1998) passim. 282 Kelly, The descent of Darwin, 67, 71. 283 P.G. Buekers, Hervorming van het onderwijs in de natuurlijke historie (Zutphen 1899) passim. 284 Buekers, Hervorming van het onderwijs in de natuurlijke historie, 22. 285 O. Schmeil, Leerboek der dierkunde (Zutphen z.j. (1899)) passim.

Page 88: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

85

eerste deel behandelt de gewervelde dieren, het tweede deel de geleedpotigen, de

weekdieren, de wormen en de holtedieren.286 De diersoorten worden dus van hoog naar

laag behandeld. Vaak geven de auteurs van schoolboeken in een voorrede een verklaring

voor de gevolgde methode. Soms wordt daarin ook geschreven over de keuze wel of geen

evolutieleer in de methode te betrekken. Dit is ook het geval bij de dierkundemethode

van Schmeil die Buekers voor het Nederlands bewerkte.

Buekers schrijft in zijn ‘Voorrede voor den eersten druk’ dat hij in zijn methode

in plaats van slechts beschrijvende dierkunde toe te passen - die methode vindt hij

verouderd - zich zal bedienen van een ‘morphologisch-physiologische’ beschouwing.

Alleen dan komt het onderwijs in de dierkunde volledig tot zijn recht. Hij schrijft dat hij

gebruik zal maken van een teleologische manier van voorstellen.287 Hij verontschuldigt

zich wel voor deze methode:

‘Men ergere zich daaraan niet en bedenke dat, om paedagogische redenen, een grondige

behandeling van de evolutie-theorie en een toetsing van de feiten aan die theorie, althans

bij het aanvangsonderwijs in plant- en dierkunde eenvoudig onmogelijk is.’288

Buekers benadrukt dat hij wel steeds de onderwerpen op zo’n manier behandelt dat zij

niet in strijd met de evolutieleer zijn.289 Vanaf de vierde druk heeft Buekers deze

teleologische benadering echter verlaten:

‘Nu de mutatieleer heeft uitgemaakt, dat de functie een gevolg is van den vorm en niet

omgekeerd de vorm ontstond door de functie, dus door de eischen, die de

levensomstandigheden, dat is de strijd om het bestaan, stellen, nu vervalt de

hoofdstrekking van de aanpassingstheorie. Wij mogen niet meer zeggen, dat een vogel

vleugels heeft om er mee te vliegen maar dat hij vliegt omdat hij vleugels heeft.’ (…)

‘Het “omdat” en “waartoe”, begrippen die doelmatigheid insluiten, zijn vervangen door

“hoe”.’

286 O. Schmeil, Leerboek der dierkunde. Eerste deel. Werveldieren (Zutphen z.j. (1915)) passim; O. Schmeil, Leerboek der dierkunde. Tweede deel. Geleedpotige- en weekdieren, wormen, stekelhuidige-,

holte en voordieren (Zutphen z.j. (1915)) passim. 287 P.G. Buekers, ‘Voorrede voor den eersten druk’ in: Schmeill, Leerboek der dierkunde. Eerste deel (z.j. (1915)) zonder pagina. 288 Buekers, ‘Voorrede voor den eersten druk’, zonder pagina. 289 Ibidem, zonder pagina.

Page 89: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

86

‘Darwins (…) dogma “alles is aanpassing” dwingt ons dan ook niet langer om van alles

een, vaak gewrongen, verklaring te geven.’290

Buekers schreef dit in 1908 en geeft hiermee een inzicht in hoe rond de eeuwwisseling

over evolutie gedacht werd. Dit was immers de periode waarin de mutatieleer van Hugo

de Vries furore maakte. Zoals al eerder besproken is zagen veel mensen de bevindingen

van Hugo de Vries als een weerlegging van de theorie van Darwin. Dit lijkt ook bij

Buekers het geval te zijn. Hij heeft het er immers over dat de hoofdstrekking van de

aanpassingstheorie is komen te vervallen. Hiermee laat Buekers echter ook zien dat de

evolutieleer van Darwin door veel mensen niet goed begrepen werd. Uit het citaat komt

immers naar voren dat de theorie van Darwin in zou houden dat soorten zich doelbewust

aanpassen aan hun omgeving, een opvatting die al bij Lamarck te vinden was. De

natuurlijke selectie wordt helemaal niet aangehaald.

Ook de Duitse methode van Otto Wilhelm Thomé wordt aan het eind van de

negentiende eeuw voor de Nederlandse scholen bewerkt. Er wordt echter niet aangegeven

voor welk type middelbare school het boekje geschikt is. Thomé bespreekt de diersoorten

van hoog naar laag. Bij de rangschikking van de diersoorten wordt wel besproken dat

soorten kunnen veranderen, maar er wordt niet uitgelegd dat de huidige diersoorten zich

uit oudere vormen ontwikkeld hebben. De evolutietheorie komt niet aan de orde.291 Later

wordt het leerboek in verschillende delen gesplitst. In het tweede deel, over gewervelde

dieren, is dan een apart hoofdstukje over de paleontologie opgenomen. Hierin wordt

beschreven dat de aarde uit verschillende lagen bestaat en dat men uit de gevonden

fossielen kan opmerken dat er in de loop der tijd een verandering van het planten- en

dierenrijk heeft plaatsgevonden. De dieren uit de jongere lagen zijn hoger ontwikkeld dan

dieren die uit de oudere lagen afkomstig zijn. Voorts geeft Thomé een overzicht van de

verschillende tijdperken en diersoorten die in die periodes leefden.292 Maar ook hier

wordt niet ingegaan op de evolutieleer en dus niet uitgelegd waarom er in de jongere

lagen meer ontwikkelde diersoorten gevonden zijn.

290 P.G. Buekers, ‘Voorwoord voor den vierden druk’ in: Schmeill, Leerboek der dierkunde. Eerste deel (z.j. (1915)) zonder pagina. 291 O.W. Thomé, Leerboek der dierkunde (Tiel 1889) 86, 87. 292 O.W. Thomé, Leerboek der dierkunde. Deel II Gewervelde dieren (vertebrata) (Groningen 1928) 201-203.

Page 90: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

87

Ook de methode van A.J. van Pesch uit 1910 geeft wel hints, maar blijft vaag over

evolutie. De twee delen dierkunde, waarvan het eerste voor de laagste en het tweede voor

de hoogste klassen van een vijfjarige HBS bedoeld waren, vormen samen met twee delen

over plantkunde van J.M. Geerts het Leerboek der natuurlijke historie. A.J. van Pesch

was werkzaam als leraar in het middelbaar onderwijs in Amsterdam. In ‘Een woord

vooraf’ leest men dat in tegenstelling tot de meeste leerboeken de beschrijving van het

leven van de dieren in dit werk op de achtergrond is geplaatst. Het ‘morphologisch en

physiologisch’ gedeelte staat daarentegen op de voorgrond.293 Deze tendens zagen we

ook al bij Buekers/Schmeil. In het ‘Voorbericht’ schrijft Pesch:

‘Soms heb ik gewezen op verschil- en overeenstemmingspunten der verschillende

diergroepen, maar al te veel heb ik daar niet den nadruk op gelegd, daar de leeraar zelf

wel weet, hoever hij hiermee gaan kan, zonder al te vreemde ideeën te doen ontstaan. Een

grondgedachte van steeds toenemende ingewikkeldheid van bouw is er echter reeds door

te vormen, onder de leiding van den leeraar.’294

Van Pesch heeft duidelijk moeite met de evolutietheorie. Hij begint met het behandelen

van het menselijk lichaam en geeft vervolgens een overzicht van het dierenrijk. De dieren

behandelt hij van de eencellige dieren tot de apen. Deze indeling is wel verenigbaar met

de evolutietheorie, maar of de theorie daadwerkelijk behandeld moet worden laat hij dus

volledig aan de leraar over.

In het ‘Voorbericht voor den tweede druk’ van het tweede deel van het boekje dat

in 1918 verscheen laat Van Pesch zich beduidend duidelijker uit over zijn afwegingen

over het wel of niet bespreken van dit onderwerp:

‘Het leek mij beter om onderwerpen als erfelijkheid, ontstaan der soorten e.d. niet in dit

dierkunde boek aan te roeren, al voelde ik veel voor de behandeling ervan. Voor deze

onderwerpen leent zich het plantkundeonderwijs beter. Mochten anderen er niet zoo over

293 C. Ph. Sluiter, ‘Een woord vooraf’ in: A.J. van Pesch, Leerboek der dierkunde. Eerste deel (Groningen 1913) iv. 294 Van Pesch, Leerboek der dierkunde. Eerste deel (1913) vi.

Page 91: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

88

denken, dan ben ik bereid in een eventueelen volgenden druk deze onderwerpen toch kort

te bespreken.’295

Kennelijk werd hem niet geadviseerd zijn methode te veranderen want in de derde druk

uit 1921 is nog geen sprake van evolutie van diersoorten. Toch is in het hele werk, tussen

de regels door, het evolutionaire denken te lezen. Zo wordt vaak benadrukt dat een

orgaan van een hogere diersoort aanzienlijk ontwikkelder is dan hetzelfde orgaan bij een

lagere diersoort.

Het tweede deel van het schoolboekje bevat een hoofdstuk over de paleontologie.

Ook hier wordt weer benadrukt dat de soorten in de loop der tijd steeds ontwikkelder en

ingewikkelder zijn geworden. Van Pesch beschrijft dat de meer ontwikkelde diergroepen

alleen in jongere geologische lagen voorkomen, terwijl de lager ontwikkelde vormen al in

veel oudere lagen gevonden zijn. Ook geeft Van Pesch een overzicht van de verschillende

periodes van de geschiedenis van de aarde, met de bijbehorende levensvormen.296

‘De totaal-indruk, dien de fossielen geven, is dat het leven op aarde in alle vroegere

tijdperken niet alleen voortdurend nadert tot de nu heerschende toestanden, maar dat ook

een neiging aanwezig is tot voortdurend ingewikkelder bouw der organen.’297

Maar hoe dit nu komt wordt in het schoolboekje niet uitgelegd. Hierdoor wordt de leraar

bijna gedwongen uitleg te geven en de evolutieleer te bespreken. Overigens klinkt er een

progressief-evolutionaire opvatting uit de leerboekjes van Van Pesch. Hij lijkt de

ontwikkeling van eenvoudige naar ingewikkelde diersoorten te zien als een

onvermijdelijke ontwikkeling.

Wrong Van Pesch zich nog in allerlei bochten om de evolutie niet te hoeven

noemen, de methode van A. Schierbeek en D. Valkema uit 1918 beschouwt evolutie juist

als een verplicht onderdeel. Deze methode voor dierkunde richt zich op de drie- en

vijfjarige cursus van de HBS, op gymnasia en op opleidingsinstituten voor onderwijzers.

Het bestaat uit twee delen; het eerste bevat het menselijk lichaam en verschillende dieren,

295 A.J. van Pesch, Leerboek der dierkunde. Tweede deel (Groningen 1921) v-vi. 296 Van Pesch, Leerboek der dierkunde. Tweede deel (1921) 146-149. 297 Ibidem, 149.

Page 92: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

89

het tweede verschillende dieren en onder andere hoofdstukken over evolutie en

overerving. Bij beide delen hoort een atlas met afbeeldingen.

In het ‘Voorbericht’ behorende bij de eerste druk van het boek wordt in de eerste

zin al meteen de evolutieleer genoemd:

‘Een moderne leidraad bij het dierkunde-onderwijs moet, naar onze mening, vooral

dienen om den leerlingen naast de hoofdzaken der physiologie, het begrip “evolutie”

duidelijk te doen worden. Een dier is het product van afstamming en aanpassing.’298

De auteurs willen de lichaamsbouw van dieren historisch verklaren. Dit werk heeft dan

ook bijzonder veel aandacht voor de paleontologie ‘(…) meer (…) dan tot heden

gebruikelijk was.’ In een aparte paragraaf worden de aardlagen besproken en wordt een

overzicht gegeven van de tijdperken van de geschiedenis van de aarde. Ook wordt hier

uitgelegd hoe fossielen ontstaan.299 Maar ook bij het behandelen van nu nog levende

dieren wordt gerefereerd aan fossiele vondsten. Zo is er bij de vogels aandacht voor de

uitgestorven Archeopteryx.300

In het slothoofdstuk van het tweede deel van Schierbeek en Valkema wordt veel

aandacht besteed aan de evolutieleer en alles wat daarmee samenhangt. Zo wordt er

geschreven over de embryologie en wordt de biogenetische grondwet

(recapitulatietheorie) van Ernst Haeckel uitgelegd. Een groot gedeelte van het hoofdstuk

is gewijd aan de evolutietheorie. De natuurlijke en de seksuele teeltkeus van Darwin

worden besproken. Ook wordt uitgelegd dat de gedachte van evolutie al langer bestond,

maar dat het pas na het verschijnen van de Origin meer invloed kreeg. Bovendien wordt

belicht dat het erg onzeker is dat dieren tijdens hun leven verkregen eigenschappen

kunnen overerven, zoals Lamarck beweerde. Ook worden de proeven en de

mutatietheorie van Hugo de Vries genoemd en is er uitgebreide aandacht voor de

erfelijkheidsleer van Mendel.301

298 A. Schierbeek en D. Valkema, Dierkunde. Een moderne leidraad bij het onderwijs in de natuurlijke

historie. Eerste deel (Amsterdam 1918) I. 299 Schierbeek en Valkema, Dierkunde. Eerste deel (1918) I, 59-62. 300 A. Schierbeek en D. Valkema, Dierkunde. Een moderne leidraad bij het onderwijs in de natuurlijke

historie Tweede deel (Amsterdam 1922) 146. 301 Schierbeek en Valkema, Dierkunde. Tweede deel (1922) 333-338.

Page 93: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

90

Het is duidelijk dat er onder de auteurs van de schoolboekjes geen

overeenstemming was over het behandelen van de evolutietheorie op de middelbare

school. Spreekt Buekers zich nog fel uit tegen de behandeling van dergelijke theorieën,

anderen laten de evolutie voorzichtig in hun boekjes doorsijpelen. Schierbeek en

Valkema zijn echter de enigen die zich zo duidelijk voor de behandeling van de

evolutietheorie uitspreken. Hun methode stamt uit 1918, de methode van de wispelturige

Van Pesch uit 1910 en die van Schmeil/Buekers en Thomé uit de late negentiende eeuw.

Er lijkt sprake te zijn van een voorzichtige tendens richting acceptatie van de theorie.

4.2.1 De afstamming van de mens in het openbaar onderwijs

De auteurs van de schoolboekjes gaan verschillend om met de rol van de mens in het

dierkundeonderwijs. Sommige dierkundemethodes behandelen ook de mens en rekenen

hem daarmee eigenlijk tot het dierenrijk, terwijl andere methodes de mens juist weglaten.

Ook bestonden er voor dit vak aparte menskundeboekjes waarin het menselijk lichaam

werd besproken. Het bestaan van deze boekjes laat zien dat men de mens graag

onafhankelijk van de dieren wilde behandelen, maar dat men wel vond dat het lichaam

van de mens bij het vak dierkunde hoorde. Ook de volgorde waarin mens en dier

besproken worden is van belang. Vaak wordt de mens als eerste behandeld en worden

daarna de dieren besproken. Zo staat de mens dus eigenlijk bovenaan de orde van dieren

en kan daardoor nog steeds als een geval apart gezien worden. Bovendien zou hij nu ook

gezien kunnen worden als de laatste fase van de evolutie.

In de inleiding van het Leerboek der dierkunde van Otto Wilhelm Thomé wordt

over de plaats van de mens in het dierkundeonderwijs geschreven. Thomé vindt dat de

mens zowel bij de antropologie als bij de zoölogie thuishoort. De mens sluit, wat het

lichaam betreft, volledig aan bij de dieren. Vaak wordt dan ook in een leerboek voor

dierkunde met de behandeling van de mens begonnen.302

302 Thomé, Leerboek der dierkunde (1889) 2.

Page 94: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

91

‘(…) omdat dit zóó groote overeenkomst aanbiedt met het lichaam van de hoogste dieren,

dat men met het volste recht de meerdere of mindere volkomenheid van een dier kan

afmeten naar zijne overeenkomst met den mensch.’303

Het eigen lichaam dient als uitgangspunt, zodat de leerlingen beter in staat zijn de

lichaamsbouw van dieren te begrijpen.

‘Doch alleen bij de hoogste dieren zal ons die overeenkomst tusschen mensch en dier

sterk in het oog springen; hoe meer we in de reeks der dieren tot lagere vormen afdalen,

des te grooter zal de afwijking worden; en eindelijk zullen wij bij de laagste dieren

wezens aantreffen, bij welke van die overeenkomst bijna niets meer te bespeuren is.’ 304

Hoewel Thomé wel erkent dat mens en dier op elkaar lijken, heeft hij het niet over een

verwantschap. Nadat Thomé de mens heeft besproken, behandelt hij de dieren van hoog

naar laag. Ook daar komt de mens nog even ter sprake. Onder de zoogdieren worden

twee ordes onderscheiden; die van de tweehandige dieren en die van de vierhandige

dieren. Tot de tweehandige dieren rekent Thomé alleen de mens en verwijst naar het

eerste gedeelte van het boekje.305

Bij zijn bespreking van de mens geeft Thomé een beschrijving van de

geschiedenis van de menselijke soort. Hij schrijft dat de mens betrekkelijk jong is in

vergelijking met de planten en dieren die voordat de mens verscheen al miljoenen jaren

bestonden. In de oudste aardlagen vindt men slechts sporen van lagere planten en dieren,

pas in de bovenste aardlagen treft men beenderen van de mens en sporen van zijn

gebruiksvoorwerpen aan. Deze oudste mensen stonden op ‘een zeer lagen trap van

ontwikkeling’ en gebruikten ruw bewerkte stenen werktuigen. Langzamerhand leerden ze

woningen bouwen en materialen zoals koper, goud en ijzer te bewerken tot wapens,

sieraden en werktuigen.306 Thomé bespreekt dus wel de oudheid van de mens, maar over

de dierlijke afstamming van de mens heeft hij het niet.

303 Ibidem, 2. 304 Ibidem, 3. 305 Ibidem, 101. 306 Ibidem, 79, 80.

Page 95: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

92

Vervolgens bespreekt Thomé de verschillende mensenrassen die nu de aarde

bevolken. De voorkeur van de auteur voor het blanke ras wordt al snel duidelijk. Zo heeft

hij het over ‘het schitterende blank der hollandsche kinderen’. Ook zijn afkeer van het

negroïde ras wordt duidelijk als hij deze beschrijft: ‘Eene eigenaardige scherpe, ranzige

reuk onderscheidt den neger zelfs van andere donker gekleurde rassen (…)’. Thomé

gebruikt onder andere de schedelmeting om de rassen in te delen. Zo maakt hij gebruik

van de gelaatshoek. Negers hebben een kleinere gelaatshoek (tussen de 64 en 70 graden)

dan de Europeanen (85 graden). Apen hebben een gelaatshoek van 30 tot 60 graden.

Naast de gelaatshoek neemt Thomé ook het onderscheid tussen langhoofdige en

korthoofdige types uit de fysische antropologie over.307

Hoewel Thomé veel aandacht besteedt aan de mens in een methode voor

dierkunde en zelfs van mening is dat het lichaam van de mens bij de zoölogie thuishoort,

ruimt hij toch een aparte plek voor hem in en plaatst hem buiten het dierenrijk. Er is

nergens sprake van een verwantschap tussen dier en mens, hoewel hij wel laat zien dat

negers met hun gelaatshoek de apen naderen. Later wordt het gedeelte over de mens in

een apart boekje behandeld.308

Ook Otto Schmeil vond de afstamming van de mens een moeilijk punt. In 1903

nog weigerde hij überhaupt de mens als een dier te classificeren.309 In het Leerboek der

dierkunde van Schmeill, voor het Nederlands bewerkt door P.G. Buekers, worden dan

ook alleen de dieren behandeld. In de voorrede wordt deze keuze verklaard. Buekers is

van mening dat de mens pas besproken kan worden in de hogere klassen, wanneer de

leerlingen het gehele dierenrijk behandeld hebben en kennis hebben van de schei- en

natuurkunde.310 Bij het behandelen van de mensapen worden wel de uiterlijke verschillen

tussen mens en aap benoemd, maar er wordt niet gesproken van een verwantschap.311

In de zesde druk uit 1915 worden de mensapen nog steeds met de mens

vergeleken, zelfs een stuk uitgebreider. Nu wordt bijvoorbeeld het geraamte van een

orang-oetan naast dat van een mens geplaatst zodat de overeenkomsten en verschillen

307 Ibidem, 80-83. 308 O.W. Thomé, Leerboek der dierkunde. Deel I. Het menschelijk lichaam (Groningen 1915) passim; O.W. Thomé, Leerboek der dierkunde Deel I. Het menselijk lichaam (Groningen 1949) passim. 309 Kelly, The descent of Darwin, 67. 310 Buekers, ‘Voorrede voor den eersten druk’, zonder pagina. 311 Schmeil, Leerboek der dierkunde (z.j. (1899)) 12-15.

Page 96: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

93

duidelijk te zien zijn. Bovendien is er nu een paragraaf over ‘Uitgestorven apen’

verschenen. Hierin wordt de vondst van Eugène Dubois genoemd. Er wordt vermeld dat

sommigen menen dat dit een mens was en anderen dat het een aap was. Als deze laatste

mening correct is, aldus het schoolboekje, dan moet deze aap wel rechtop gelopen

hebben. Uit de fossielen bleek bovendien dat dit wezen nog dichter bij de mens stond dan

de hoogste levende mensapen. Daarom noemde Dubois zijn vondst ook de rechtopgaande

aapmens. In dit paragraafje wordt ook uitgelegd dat de mens niet van apen afstamt, zoals

door sommigen beweerd wordt. Men besluit met de opmerking dat het vraagstuk van de

afstamming van de mens nog verre van opgelost is. 312

Het is opvallend dat eigenlijk helemaal niet uitgelegd wordt hoe de leerlingen

deze vondst moeten plaatsen. Er wordt wel besproken dat de fossielen òf van een mens,

òf van een aap afkomstig zijn, maar de mogelijkheid van een ‘missing link’ wordt niet

genoemd. Ook noemt men de afstamming van de mens, maar die theorie wordt niet

besproken. De betiteling van het kopje ‘Uitgestorven apen’ zou betekenen dat de

schrijver van mening is dat de Pithecanthropus een aap was. Deze paragraaf zal bij de

leerlingen veel vraagtekens opgeroepen hebben.

In het ‘Voorwoord voor den vijfden en zesden druk’ had Buekers verklaard dat hij

meer aandacht aan de paleontologie zou schenken. Maar hij schreef ook dat hij de

theorieën die bij de paleontologie horen niet op een school vond thuishoren en die dan

ook zou vermijden.313 Dit geeft een verklaring voor het bespreken van de

Pithecanthropus en verduidelijkt ook waarom er zo cryptisch over geschreven wordt.

Aan de ene kant wil Buekers wel laten zien wat de paleontologie voor wezens heeft

opgegraven, maar aan de andere kant wil hij de verklaringen voor het bestaan van deze

dieren niet behandelen. De naam van Darwin en de term evolutie ontbreken dan ook in

zijn boekje. Toch blijft het vreemd dat in een schoolboekje een nog controversiële vondst

als die van Dubois besproken wordt. Buekers wijst er zelf immers op dat sommige

mensen de Pithecanthropus als een aap en anderen deze als een mens beschouwen.

In de zevende druk wordt de paragraaf ‘Uitgestorven apen’ enigszins

verduidelijkt. Weer wordt verteld dat de meningen verdeeld waren over of de

312 Schmeil, Leerboek der dierkunde. Eerste deel (z.j. (1915)) 15-25. 313 P.G. Buekers, ‘Voorwoord voor den vijfden en zesden druk’ in: Schmeill, Leerboek der dierkunde.

Eerste deel (z.j. (1915)) zonder pagina.

Page 97: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

94

Pithecanthropus een aap of een mens was, nu gaat de auteur echter wat meer in op de

redenen voor die meningen. Dat het wezen rechtop gelopen zou hebben was te zien aan

het dijbeen. Uit de kiezen en het schedeldak viel af te leiden dat het meer dan de hoogste

apen op een mens leek. De naam van Dubois wordt echter niet meer genoemd.314 Hoewel

het stukje nu wat duidelijker is over de verschillende meningen wordt nog steeds de

mogelijkheid van een ‘missing link’ niet genoemd en ontbreekt weer de theorie over de

afstamming van de mens.

Ook Schierbeek en Valkema behandelen in hun eerste druk uit 1918 de vondst

van Dubois. Zij gaan er echter op een andere manier mee om. Hoewel ze wel de mens in

hun dierkundemethode behandelen wordt de vondst hier, net als in de methode van

Schmeil/Buekers, in verband met de apen genoemd. Bij de bespreking van de mensapen

worden de uiterlijke verschillen tussen mens en aap behandeld en noemt men ook de

Neanderthaler en de Pithecanthropus erectus. Bovendien bespreekt men hier ook

gevonden artefacten van prehistorische mensen.315

Er wordt niet met zoveel woorden geschreven dat mens en aap familie van elkaar

zijn maar dat is wel duidelijk uit de tekst af te leiden. Eerst worden de mensapen

besproken, vervolgens schrijft men dat de mens wel op mensapen lijkt, maar dat er toch

grote verschillen zijn, zoals het verstand en het spreekvermogen. Ook worden nu de

anatomische verschillen behandeld, bijvoorbeeld dat apen een minder ontwikkelde kin

hebben en dat zij grotere knobbels boven hun ogen hebben. Hierna wordt ingegaan op

voorhistorische mensen, zoals de Heidelbergmens316 en de Neanderthaler, met een

minder ontwikkelde kin en grotere knobbels boven hun ogen. Hoewel hier dus niet

expliciet over een verwantschap gesproken wordt is het overduidelijk dat de auteurs dit

wel bedoelen.317 De kiezen, het dijbeen en het schedeldak van Dubois, een schedel van

een Neanderthaler en de verschillende gevonden gebruiks- en kunstvoorwerpen van

prehistorische mensen worden getoond in de platenatlas. Daar wordt tevens een

afbeelding met verschillende schedelcurven (van verschillende apensoorten, een

314 O. Schmeil, Beknopt leerboek der dierkunde (Zutphen z.j. (1923)) 7. 315 Schierbeek en Valkema, Dierkunde. Eerste deel (1918) 65, 66. 316 In het eerste decennium van de twintigste eeuw werden in de buurt van Heidelberg fossielen van deze homonide gevonden. 317 Schierbeek en Valkema, Dierkunde. Eerste deel (1918), 65, 66.

Page 98: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

95

Neandertaler, een idioot, een Papoea en de Pithecanthropus erectus) die al in het vorige

hoofdstuk in het artikel van Pijnappel ter sprake kwam getoond.318

In de vierde druk uit 1930 is de indeling van deze paragraaf in grote lijnen nog

hetzelfde. Nu is er meer aandacht voor de gevonden artefacten en tekeningen van

prehistorische mensen die met verschillende afbeeldingen worden geïllustreerd.

Bovendien zijn er nu ook verschillende gevonden fossielen toegevoegd, waaronder de

resten die in Piltdown gevonden zijn en in de jaren vijftig vals bleken te zijn.319

Schierbeek en Valkema beschouwen de mens bovendien als behorende bij het

dierenrijk. In de inleiding wordt een indeling gemaakt in het delfstoffenrijk, het

plantenrijk en het dierenrijk. De mens wordt tot het dierenrijk gerekend.320 Toch

behandelen Schierbeek en Valkema eerst de mens, geven dan een overzicht van het

dierenrijk en gaat dan via de apen en andere zoogdieren naar de vogels, reptielen, vissen,

insecten tot ze uiteindelijk bij de pantoffeldiertjes en andere eencelligen uitkomen.

Hoewel ze de mens duidelijk als dier beschouwen neemt hij toch een aparte plaats in.

Ook A.J. van Pesch bespreekt de mens op een aparte plek. Van Pesch begint met

het behandelen van het menselijk lichaam. Daarna geeft hij een overzicht van het

dierenrijk en behandelt de dieren van de eencelligen tot de apen. Hoewel hij dus wel de

mens in een methode voor dierkunde behandelt, plaatst hij hem tevens buiten de rest van

het dierenrijk. In het hoofdstuk over paleontologie komt de mens zelfs helemaal niet aan

de orde.321 Schierbeek en Valkema gingen na het bespreken van de mens verder met de

apen en eindigden bij de eencelligen, Van Pesch gaat na de mens verder met de

eencelligen en klimt vervolgens weer op tot de apen. Uit de volgorde van Van Pesch is

duidelijk geen evolutionaire kijk wat betreft de mens af te leiden.

Het wordt duidelijk dat de auteurs van de openbare schoolmethodes worstelden

met de positie van de mens in het dierenrijk. De mens wordt dan ook meestal op een

aparte plaats besproken. Niet alle auteurs behandelen de fossiele vondsten van

homoniden en niemand bespreekt expliciet welke implicaties dergelijke vondsten voor de

318 A. Schierbeek en D. Valkema, Atlas behoordende bij: Dierkunde. Een moderne leidraad bij het

onderwijs in de natuurlijke historie. Eerste deel (Amsterdam 1918) xiv. 319 A. Schierbeek en D. Valkema, Dierkunde. Een moderne leidraad bij het onderwijs in de natuurlijke

historie. Deel I (Amsterdam 1930) 104-110. 320 Schierbeek en Valkema, Dierkunde. Eerste deel (1918) 1. 321 Van Pesch, Leerboek der dierkunde. Eerste deel (1913) passim; Van Pesch, Leerboek der dierkunde.

Tweede deel (1921) passim.

Page 99: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

96

evolutie van de mens hebben. De methode van Schierbeek en Valkema gaat hierin het

verst, maar ook zij durven niet al te expliciet te zijn.

4.3 Natuurlijke historie op katholieke scholen

In 1926 verschijnt bij de katholieke uitgeverij Malmberg een methode natuurlijke historie

van J.J.L. Smeets, hoofd van een MULO. Deze methode bestaat uit drie delen; een voor

de mens, een voor dierkunde en een voor plantkunde. In het ‘Voorbericht’ schrijft de

auteur dat in de bestaande methodes niet genoeg gewezen wordt op de doelmatigheid in

de natuur. Deze boekjes ‘(…) schakelen den almachtigen en alwijzen Schepper uit, of

plaatsen Hem niet genoeg op den voorgrond.’322

Bovendien vindt de auteur dat het natuurhistorisch onderwijs na het

godsdienstonderwijs het ‘(…) gewichtigste en vruchtbaarste middel tot godsdienstige

vorming (…)’ is. In de natuur is de hand van God duidelijk aanwezig. ‘Ook het kleinste,

nietigste wezen predikt: Er is een God!’323

‘Een behoorlijk gegeven natuurhistorisch onderwijs moet dus voor den godsdienst

werken en in het kinderhart ’t bewustzijn wekken, dat het tot een hoogere orde, in een

ander vaderland, thuis hoort.’ 324

Voorts wijst de auteur erop dat de grootste natuurvorsers gelovige christenen waren. Als

voorbeeld wordt Carolus Linnaeus genoemd die in zijn Systema Naturae had opgemerkt

dat hij in de natuur God herkende. Smeets is van mening dat het helemaal niet

onwetenschappelijk is om op de doelmatigheid in de natuur te wijzen en daarin de hand

van God te zien. Daarom wordt er in dit boekje bij het bespreken van de dieren en de

doelmatigheid van hun organen vaak op de grootsheid van de Schepper gewezen,

verklaart Smeets.325

322 J.J.L. Smeets, Beknopt leerboek der natuurlijke historie voor het m.u.l.o. Tweede deel. Dierkunde (’s-Hertogenbosch z.j. (1926)) 3. 323 Smeets, Beknopt leerboek der natuurlijke historie. Tweede deel (z.j. (1926)) 3. 324 Ibidem, 3. 325 Ibidem, 3, 4.

Page 100: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

97

De auteur merkt op dat elk dier is aangepast aan zijn omgeving. Niet elk dier is, in

zijn huidige vorm, voortgekomen uit de hand van de Schepper. Het is een feit dat dieren

en planten onder invloed van het milieu veranderingen ondergaan. 326 Het lijkt alsof

Smeets het hier voorzichtig over evolutie heeft. Maar dan schrijft hij:

‘De natuur in haar geheel schikt zich naar de omstandigheden, binnen zekere grenzen. Dit

is echter in ’t geheel niet in strijd met de leiding van den Schepper. Want al heeft God

aan ’n plant of dier bij de schepping niet juist alle eigenschappen geschonken, die wij nu

daarin waarnemen, toch had de Schepper daarin wel degelijk ’t vermogen neergelegd om

die later te verwerven in omstandigheden, waarin dat noodig zou worden. De

tegenwoordige, geleidelijk ontstane eigenschap was dus aanwezig, wel niet in haar

bestaan, maar in haar oorsprong. En is dit niet ’n bijzonder schoone manier van ’t

meedelen van geschikte eigenschappen?’327

Smeets erkent dus wel dat soorten geleidelijk veranderen en ziet dat als een door God

geleide eigenschap. De veranderlijkheid van soorten lijkt hij echter niet te accepteren.

Soorten veranderen naar de omstandigheden, ze worden echter nooit andere soorten.

Vervolgens bespreekt Smeets hoe zijn methode in elkaar zit. Hij stelt steeds bij

elk afzonderlijk dier de volgende vragen:

‘Waar leeft het dier?

Hoe heeft de Schepper het voor zijn bestaan toegerust?

Welke taak heeft het dier in de huishouding der natuur te vervullen?

Hoe heeft de Schepper het daartoe in staat gesteld?’ 328

Het is opvallend hoe vaak Smeets naar God verwijst. Zo heeft de auteur ook ‘Ter

inleiding’ twee religieuze gedichten opgenomen. Beide gedichten gaan er over dat God in

de natuur te vinden is.329 Voor degenen die hier niet van gediend zijn heeft hij een

boodschap van een ‘bekwaam en ervaren pedagoog’:

326 Ibidem, 4. 327 Ibidem, 4. 328 Ibidem, 5. 329 Ibidem, 7.

Page 101: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

98

‘ “Menigeen zal de herhaalde verwijzing naar den Schepper niet bevallen – wat geeft dat?

De meeningen loopen uiteen. Lieden voor wie Häckel, (…) Darwin en ongeloovige

pedagogen hooger staan dan de katechismus, zijn niet te helpen.”’ 330

Het is duidelijk hoe Smeets tegenover de evolutieleer staat. Hij neemt uitdrukkelijk

stelling tegen pedagogen die de evolutietheorie wel in het onderwijs der natuurlijke

historie willen behandelen. Van welke bekwame pedagoog deze woorden afkomstig zijn

wordt niet vermeld maar het is goed mogelijk dat Smeets hier zichzelf citeert.

In 1919 verscheen er bij de katholieke firma Malmberg ook een

dierkundemethode van E.J.V.M. Hoogeveen en J.L.E. Peeters. Op de voorpagina wordt

vermeld dat Hoogeveen leraar in de plant- en dierkunde aan het Canisius college te

Nijmegen is. Peeters is leraar in de plant- en dierkunde aan het St. Ignatius college in

Amsterdam. De methode is bestemd voor leerlingen van HBS, gymnasium,

normaalscholen, kweekscholen en voor de MULO.331

Dat ook dit leerboekje een godsdienstige inslag heeft wordt al meteen op de

omslag duidelijk. Daar wordt een gedichtje van Joost van den Vondel geciteerd:

‘Natuur, Gods dochter …

De Godheid werkt door haar, als Koning door Zijn wet,

Zij voert gehoorzaam uit den last haar ingeschapen.’332

Later verandert de naam van de methode in Leerboek der mens- en dierkunde. In de

tiende druk uit 1945 wordt de onderlinge verhouding der dieren behandeld. Daar wordt

ook Darwin genoemd. De auteurs zijn van mening dat Darwin voor een deel gelijk had,

namelijk wat zijn strijd om het bestaan betreft.333 Ze hebben het echter niet over het

overleven van de aangepaste soorten en noemen de term ‘natuurlijke selectie’ niet. Met

welk gedeelte van de theorie van Darwin ze het niet eens zijn wordt niet uitgelegd.

330 Ibidem, 5. 331 E.J.V.M. Hoogeveen en J.L.E. Peeters, Leerboek der dierkunde (Nijmegen 1919) omslag. 332 Hoogeveen en Peeters, Leerboek der dierkunde (1919) omslag. 333 E.J.V.M. Hoogeveen en L. Peeters, Leerboek der mens- en dierkunde voor het voorbereidend hoger- en

middelbaar onderwijs en kweekscholen (’s-Hertogenbosch 1945) 458.

Page 102: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

99

Onder het kopje ‘De verspreiding der dieren over de aarde’ wordt ook ‘de

verandering der diergroepen’ als oorzaak voor die verspreiding behandeld. Er wordt

beschreven dat er vroeger grote reptielen in Europa, Afrika en Amerika leefden die

tegenwoordig niet meer bestaan. Zij zijn uitgestorven, maar de oorzaak daarvan is niet

duidelijk. Het stukje wordt geïllustreerd met een afbeelding van een Pterodactylus.334

Hoewel het hier over verandering der diergroepen gaat, wordt er niet expliciet gewezen

op de veranderlijkheid van soorten. Dat aspect wordt simpelweg genegeerd.

Ook heeft dit werkje een paragraaf gewijd aan het ontstaan van het leven. Hierin

wordt beschreven dat men vroeger dacht dat er leven uit levenloze stof kon ontstaan, dat

bijen bijvoorbeeld uit dode dieren ontstonden. De proeven van Louis Pasteur zouden

aangetoond hebben dat het ontstaan van leven uit anorganische stof zeer onwaarschijnlijk

is. Tegenwoordig bestaan hier andere denkbeelden over en is men van mening dat elk

levend wezen uit een ander levend wezen voortkomt, aldus de auteurs.335 Op deze nieuwe

denkbeelden wordt verder niet ingegaan. Over het ontstaan van het leven concluderen de

auteurs:

‘Onafwijsbaar dringt zich bij deze wetenschappelijke leerstellingen de gedachte op aan

een Eerste Oorzaak van het Leven, een “Causa Prima”, een Schepper.’336

Hoewel God dus wel degelijk voorkomt in het werkje van Hoogeveen en Peeters, is dat

toch aanzienlijk minder vaak in vergelijking met de boeken van Smeets. Darwin wordt

wel een keer genoemd, maar er is nergens sprake van acceptatie van de evolutietheorie in

dit schoolboekje.

4.3.1 De mens in het katholiek onderwijs

In het deeltje over dierkunde van Smeets worden ook de apen besproken. Als inleiding is

het gedicht ‘Aan een baviaan’ van de dominee-dichter Bernard ter Haar (Bijlage III)

334 Hoogeveen en Peeters, Leerboek der mens- en dierkunde. (1945) 460, 461. 335 Ibidem, 457. 336 Ibidem, 457.

Page 103: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

100

toegevoegd, dat in het tweede hoofdstuk ook al even werd genoemd.337 Het is erg

opvallend dat een schoolboekje waar evolutie helemaal niet in voorkomt wel een anti-

evolutie gedicht opneemt. Mijns inziens zou een dergelijk gedicht juist vragen bij de

schoolkinderen oproepen. Vragen die een katholieke leraar wellicht juist zou willen

vermijden. Maar aan de andere kant zou het praten over de afstammingstheorie van de

mens de kinderen misschien weerbaarder maken voor de echte wereld. Zo zouden zij

immers zelf in staat zijn om deze verderfelijke theorie af te wijzen. In de leerstof zelf

komt evolutie niet voor, maar met dit gedichtje kan er even hartelijk om gelachen

worden. Overigens voegt Smeets bij verschillende diersoorten gedichtjes die de

schoonheid van de natuur bezingen toe.

In de paragraaf over apen wordt de orang-oetan als enige behandeld. De gorilla

wordt nog wel genoemd, maar de andere mensapen worden niet beschreven. Eerst wordt

de naam orang-oetan, bosmens, verklaard. Vervolgens gaat het boekje in op de

‘doelmatige lichaamsbouw’ van het wezen. Hier wordt het lichaam van de orang-oetan

besproken en wat hij er allemaal mee kan. Ten slotte wordt er een vergelijking gemaakt

met de mens. De auteur behandelt de anatomische overeenkomsten en verschillen. Hij

illustreert dit met een skelet van een mens en een skelet van een gorilla. Ook zijn er

tekeningen van handen en voeten van aap en mens te zien.338

Na deze anatomische vergelijking geeft de auteur het belangrijkste verschil tussen

mens en aap aan:

‘Het belangrijkste onderscheid tusschen mensch en aap bestaat hierin, dat de aap,

evenmin als andere dieren, een ziel, dus verstand, rede en vrijen wil heeft. Daarom weet

hij niets van God, redeneert hij niet en heeft geen spraak. Hij doet alles uit instinct d.w.z.

hij geeft zich van datgene, wat hij doet, geen rekenschap. Hij doet alles, omdat hij het

doen moet.’ 339

Het lichaam van de mens wordt in een apart deeltje behandeld. Ook hier is God

prominent aanwezig. Zo lezen we bijvoorbeeld op het kaft van het werkje:

337 Smeets, Beknopt leerboek der natuurlijke historie. Tweede deel (z.j. (1926)) 9. 338 Ibidem, 9-12. 339 Ibidem, 12.

Page 104: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

101

‘Eerbiedigt uwe lichamen, want zij zijn de tempels van den H. Geest’340

De mens wordt dus wel in een serie over de natuurlijke historie behandeld, maar niet bij

de dieren, zoals we in sommige andere schoolboekjes zagen. Deze keuze wordt door de

schrijver in het ‘Voorbericht voor den eersten druk’ als volgt verklaard:

‘Door het bezit eener onsterfelijke ziel behoort de mensch tot een meer verhevene,

hoogere orde in Gods schoone schepping dan de dieren en planten. (…) Daarom is de

mensch niet ingedeeld bij de dierkunde, maar is datgene, wat van het menschelijk

lichaam is behandeld, in een afzonderlijk deeltje opgenomen (…).’341

Binnen het onderwijs in de natuurlijke historie neemt de mens dus een aparte plek in. De

schrijver hoopt dat de leerlingen door kennis op te doen over hoe ingenieus het menselijk

lichaam in elkaar zit zullen leren ‘welk een ideaal kunstgewrocht’ de onsterfelijke ziel,

het evenbeeld van God, moet zijn.342

In dit leerboekje wordt vooral ingegaan op de bouw van het menselijk lichaam.

Het geraamte, de spieren, de stofwisseling, de ademhaling, spijsvertering, bloedsomloop,

‘opslorping’ en uitscheiding komen allemaal aan bod. Ook is er aandacht voor het

zenuwstelsel, hieronder vindt men een paragraaf ‘Verstand, vrije wil en instinct’. Daarin

schrijft men dat ongelovige geleerden beweren dat de mens, wat zijn geestelijke

gesteldheid betreft, niet wezenlijk van het dier verschilt. Zij beweren dat het verstand en

de vrije wil van de mens door de hersenen veroorzaakt worden. De auteur is het niet met

deze materialistische opvatting eens en probeert zijn mening met een biologische

verklaring te ondersteunen:

340 J.J.L. Smeets, Beknopt leerboek der natuurlijke historie voor het voortgezet onderwijs. Eerste deel. De

mens (’s-Hertogenbosch z.j. (1935)) kaft. 341 Smeets, Beknopt leerboek der natuurlijke historie. Eerste deel (z.j. (1935)) 3. 342 Ibidem, 3.

Page 105: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

102

‘Als dit zo was, dan moest bij het toenemen der jaren de denkkracht van de mens

verminderen, daar er bij ouderen van dagen een teruggang, een verzwakking van de

zintuigen plaats heeft. De denkkracht groeit evenwel bij het vermeerderen der jaren.’343

Vervolgens legt de auteur uit dat het gedrag van dieren door het instinct geregeerd wordt.

Jonge bijen en oude bijen vertonen hetzelfde gedrag. Bij deze dieren is er geen sprake

van denken of verstand. Er is dus ook geen vooruitgang in hun manier van handelen te

ontdekken. Vooruitgang vindt men alleen waar sprake is van verstand en vrije wil. Dat is

dan ook het onderscheid tussen mens en dier.344

‘Beschouwen wij de enorme vooruitgang, welke het mensdom in de loop der eeuwen

gemaakt heeft, dan moeten wij erkennen, dat de mens een geestelijk-lichamelijk wezen

is, dus niet gelijk het dier enkel een lichaam bezit, maar ook een denkende, onsterfelijke

ziel heeft.’345

Opvallend is ook wat er niet in het boekje te vinden is. De oudheid van de mens en de

evolutie ontbreken vrijwel helemaal. Er wordt wel geschreven dat de mens een grote

ontwikkeling heeft doorgemaakt, maar er wordt niet besproken hoe oud de mens al is, en

er wordt al helemaal niet ingegaan op fossiele vondsten van mensachtigen.

In de vijftiende druk uit 1951 heeft het leerboek een andere naam, het heet nu

Biologie van de mens. In het in 1948 geschreven voorwoord wordt nog steeds naar de

schepping verwezen:

‘Het lichaam van de mens is het meesterstuk der schepping. Hier heeft God Zijn wondere

werken van vernuft, doelmatigheid en orde opeengehoopt.’ (…) ‘En toch is dat

vergankelijk lichaam de woning van iets, dat nog veel mooier en kostbaarder is: de

onsterfelijke ziel. Daardoor is ons lichaam ver verheven boven de planten en dieren. Dit

boekje wil trachten iets van de wondere schoonheid van ons te openbaren. Moge dat doel

bij velen bereikt worden.’346

343 Ibidem, 48. 344 Ibidem, 48. 345 Ibidem, 48. 346 J.J.L. Smeets, Biologie van de mens. Leerboek voor het voortgezet onderwijs (’s-Hertogenbosch z.j. (1951)) 3.

Page 106: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

103

Nog steeds wordt de mens dus als een fundamenteel ander wezen gezien dan de dieren.

En nog steeds begint een biologieboek voor de middelbare school met zulke verwijzingen

naar de schepping. Sterker nog, de inleiding begint nu met de paragraaf ‘De schepping’:

‘De wereld, die God geschapen heeft, kunnen we verdelen in een levende en in een

levenloze schepping. De levende wezens zijn: planten, dieren, mensen, zuivere

geesten.’347

Levenloze schepping

Planten Stof

Dieren organismen

Mensen

Geschapen zuivere geesten Geest348

God (niet geschapen)

Wat bedoeld wordt met de ‘geschapen zuivere geesten’ wordt verder niet uitgelegd, maar

waarschijnlijk wordt hier op engelen gedoeld. Uit het schema wordt duidelijk dat de mens

het enige wezen is dat bestaat uit een ziel en een lichaam, uit geest en stof. Doordat de

mens in het bezit is van verstand en vrije wil staat hij boven planten en dieren. De wereld

is door God voor de mens geschapen, maar God heeft de mens voor zichzelf

geschapen.349

‘De mens is het einde van de schepping, de kroon op het werk. Ons lichaam is het enigste

van de levende wezens, dat rechtop gaat, met ogen, die naar voren en omhoog gericht

zijn.’350

De auteur verklaart dus de lichamelijke kenmerken die de mens onderscheiden van de

dieren met de schepping van God. Nog niet eerder bevatte een boekje van Smeets zo’n

347 Smeets, Biologie van de mens. (z.j. (1951)) 5. 348 Ibidem, 5. 349 Ibidem, 5. 350 Ibidem, 5, 6.

Page 107: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

104

uitgebreid stuk over de schepping. Kennelijk was het voor de auteur een

vanzelfsprekendheid de biologie van de mens met de schepping te laten beginnen. Dat het

benadrukken van de rol van God in de loop der jaren groter wordt heeft misschien te

maken met het feit dat in de jaren vijftig confessionelen wat positiever over de

evolutieleer begonnen te denken. Wellicht wilde Smeets zich juist tegen deze

ontwikkeling afzetten.

Dit schoolboekje voor de biologie van de mens bleef lange tijd in grote lijnen

hetzelfde. De 22e druk, die ergens achter in de jaren vijftig verschenen moet zijn (een

exact jaartal was niet te vinden) bevat nog dezelfde inleiding waarin met de schepping

begonnen wordt. Ook bij de 36e druk uit 1967 was dit nog het geval.351

Hoogeveen en Peeters behandelen de mens niet in een apart deeltje. In hun

dierkundeboekje wordt eerst de mens behandeld, dan volgt een overzicht van het

dierenrijk en daarna worden de afzonderlijke dieren besproken. De dieren behandelt men

van hoog naar laag; men begint bij de zoogdieren, de aap als eerste, en eindigt met de

eencellige diertjes. Deze indeling zagen we al eerder bij verschillende methodes. Door de

mens als eerste apart te behandelen en als niet-behorende bij het dierenrijk neemt hij toch

een aparte plek in.

Het schoolboekje van Hoogeveen en Peeters geeft net als het werkje van Smeets

en verschillende andere schoolboekjes bij het behandelen van de apen informatie over de

mens. Zo worden in een overzichtje de lichamelijke verschillen tussen mensaap en mens

op een rij gezet.352 In de atlas die bij dit deeltje hoort wordt het verschil tussen de voet

van een mens en die van een orang-oetan met een afbeelding verduidelijkt.353 Vervolgens

wordt in een volgende paragraaf het verschil tussen mens en dier besproken. Het grootste

verschil is, volgens Hoogeveen en Peeters, dat de mens verstand heeft en kan spreken.354

‘Verstand is een onstoffelijk kenvermogen, waardoor men algemeene en afgetrokken

(abstracte) denkbeelden en oordelen vormt en redeneeringen opbouwt. De spraak is een

351 J.J.L. Smeets, Biologie van de mens. Leerboek voor het voortgezet onderwijs (22e druk; ’s-Hertogenbosch z.j.) 5, 6; J.J.L. Smeets, Biologie van de mens. Leerboek voor het voortgezet onderwijs (’s-Hertogenbosch z.j. (1967)) 5, 6. 352 Hoogeveen en Peeters, Leerboek der dierkunde (1919) 47, 48. 353 E.J.V.M. Hoogeveen en J.L.E. Peeters, Atlas behoorende bij het leerboek der dierkunde (Nijmegen 1919) 26. 354 Hoogeveen en Peeters, Leerboek der dierkunde (1919) 48.

Page 108: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

105

vermogen, om door willekeurige teekens zijn gedachten, gevoelens en verlangens aan

anderen mee te deelen.’355

Dieren hebben vermogens die ook bij mensen aanwezig zijn, waaronder instinct,

geheugen en verbeelding.356 Hoewel er dus wel overeenkomsten tussen mens en dier zijn

geven Hoogeveen en Peeters aan waar het grote verschil precies ligt:

‘Men kan in ’t kort ook zóó zeggen: de mensch heeft een zieleleven, het dier een

zinnenleven.’357

Smeets gaf ook een dergelijke vergelijking van aap en mens, maar de verklaring van

Hoogeveen en Peeters is aanzienlijk minder op het geloof georiënteerd. Gods schepping

wordt hier geen enkele keer aangehaald, terwijl dat bij Smeets om de haverklap gebeurt.

Een ander verschil tussen de twee katholieke schoolboekjes is dat bij Hoogeveen en

Peeters de gedichtjes over de diersoorten ontbreken. Deze verschillen zorgen ervoor dat

de methode van Hoogeveen en Peeters wat neutraler aandoet dan die van Smeets.

Later verandert de naam van het dierkundeboekje van Hoogeveen en Peeters in

Leerboek der mens- en dierkunde. De indeling is nog hetzelfde. De mens wordt eerst

behandeld en daarna worden de dieren van hoog naar laag besproken. Weer wordt bij de

paragraaf over de apen het verschil tussen mens en dier uiteengezet. De grote lijn van dit

stukje is hetzelfde als we al in de eerste druk zagen, maar het is een beetje veranderd. Het

grote verschil tussen mens en dier vindt men nog steeds het spraakvermogen en het

verstand. Nu is daar, anders dan in de eerste druk, ook de vrije wil aan toegevoegd.358 Tot

in de tiende druk die in 1945 verschijnt blijft dit zo.359

Ook tegenwoordig geeft uitgeverij Malmberg nog schoolmethodes voor biologie

uit. Was er in beide besproken methodes tot in de jaren vijftig geen sprake van evolutie,

nu wordt dat uitvoerig behandeld. In de methode Biologie voor jou wordt evolutie twee

keer besproken, een keer in het handboek voor de onderbouw, en een keer in het

355 Ibidem, 48. 356 Ibidem, 48. 357 Ibidem, 48. 358 E.J.V.M. Hoogeveen en L. Peeters, Leerboek der mens- en dierkunde (’s-Hertogenbosch 1938) 85. 359 Hoogeveen en Peeters, Leerboek der mens- en dierkunde (1945) 93.

Page 109: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

106

handboek voor de tweede fase. Er wordt wel benadrukt dat het om een theorie gaat en

fossielen en dergelijke worden dan ook als ‘argumenten voor de evolutietheorie’

besproken. Er is ook aandacht voor de geschiedenis van de evolutietheorie, waaronder de

denkbeelden van Lamarck. Ook wordt er verwezen naar de theorieën van de

creationisten.360

Ook de mens wordt in deze hoofdstukken over erfelijkheid en evolutie besproken.

Er wordt uitgelegd dat de mens niet afstamt van de mensapen, maar dat mens en aap een

voorouder delen. Bovendien worden de verschillende voorouders van de mens, zoals de

Homo erectus en de Homo habilis besproken. Er wordt zelfs een tekening afgebeeld van

hoe een Homo erectus er waarschijnlijk uitgezien heeft. De naam van de vinder van de

eerste Homo erectus, Eugène Dubois, wordt echter niet genoemd.361

4.4 De methode van J.P. de Gaay Fortman

In het tweede hoofdstuk werd al ingegaan op de gereformeerde biologieleraar J.P. de

Gaay Fortman die het geloof met de evolutieleer wilde verenigen. De Gaay Fortman gaf

les op een christelijke HBS in Den Haag en schreef ook een serie schoolboeken. Deze

boeken schreef hij samen met H. Heidinga, leraar aan een gymnasium en een christelijke

HBS te Groningen, en verschillende andere auteurs. De methodes van De Gaay Fortman

en Heidinga waren bedoeld voor leerlingen van gymnasia, HBS-en, lycea en

kweekscholen.362

In de methode voor de natuurlijke historie van De Gaay Fortman is er voor de

evolutietheorie aanvankelijk geen plaats. In 1951 worden in het hoofdstuk over reptielen

tevens de dinosauriërs behandeld en wordt ook een overzichtje van de tijdvakken van de

geschiedenis van de aarde getoond.363 In de vijfde druk uit 1937 ontbrak dat overzicht

360 Gerard Smits en Ben Waas, Biologie voor jou 2/3. Biologie voor de onderbouw. Handboek havo/vwo (’s-Hertogenbosch 2005) 207-251; Gerard Smits, Ben Waas, Arteunis Bos en Femmy Lagerwaard, Biologie

voor jou 5. Biologie voor de tweede fase. Handboek vwo (’s-Hertogenbosch 2005) 40-73. 361 Smits en Waas, Biologie voor jou 2/3, 207-251; Smits, Waas, Bos en Lagerwaard, Biologie voor jou 5, 40-73. 362 J.P. de Gaay Fortman en H. Heidinga, Beknopt leerboek der natuurlijke historie. Deel I: De mens

(Groningen 1936) titelpagina. 363 J.P. de Gaay Fortman en H. Heidinga, Beknopt leerboek der natuurlijke historie. Deel II: Gewervelde

dieren (Groningen 1951) 122-125.

Page 110: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

107

nog.364 In het Leerboek der dierkunde uit 1951 wordt een paragraafje aan de

paleontologie gewijd. Hier worden ook weer de tijdvakken besproken. De evolutietheorie

ontbreekt echter.365 In 1974 vinden we zowel in het gedeelte voor de onderbouw als dat

voor de bovenbouw van de methode Algemene biologie een hoofdstuk dat gewijd is aan

de geschiedenis van het leven op aarde. Hier komt wel uitgebreid de evolutietheorie aan

bod.366 De methode van De Gaay Fortman maakt dus wat betreft de evolutietheorie een

ontwikkeling door. Maar hoe schrijft hij over de afstamming van de mens?

In het Beknopt leerboek der natuurlijke historie uit 1937 van J.P. de Gaay

Fortman en H. Heidinga wordt gesteld dat mensen in veel opzichten met apen

overeenkomen. De auteurs bespreken de fysieke verschillen tussen beiden. Maar het

grootste verschil tussen aap en mens manifesteert zich in de geestelijke vermogens.

Wetenschap, kunst, geschiedenis en met name godsdienst laten de kloof tussen mens en

dier zien.367 Hierop volgt een stukje over dierenpsychologie:

‘De oudere dierenpsychologen, o.a. ook de zeer bekwame en bekende bioloog Charles

Darwin (…), waren wellicht vooral door de lichamelijke overeenkomsten geleid, er toe

gekomen, om achter alle uitingen en handelingen van dieren, gevoelens en gedachten te

vermoeden en dan aan te nemen, dat die met menselijke gevoelens en gedachten

overeenkwamen. Dat is een algemeen menselijke eigenaardigheid, om alles met

menselijke maatstaf ook in de dierenwereld te willen meten.

De nieuwe dierenpsychologie heeft die fout ingezien en wil zich daar van vrijmaken en

dan zal ook het principiële verschil aan den dag moeten komen tussen geestelijke

vermogens van mensen en dieren.’368

De evolutietheorie wordt op deze plek niet aangeroerd, maar de auteurs keren zich wel

tegen Darwin. Zij willen aantonen dat mens en dier, ondanks de lichamelijke

364 J.P. de Gaay Fortman en H. Heidinga, Beknopt leerboek der natuurlijke historie. Deel II: Gewervelde

dieren (Groningen 1937) 115-117. 365 J.P. de Gaay Fortman, H. Heidinga, C.J.J. van der Maas, Leerboek der dierkunde. Deel II: Gewervelde

dieren (Groningen 1951) 165-170. 366 J.P. de Gaay Fortman, H. Heidinga, C.J.J. van der Maas, H.J. Mylanus, Algemene biologie voor de

onderbouw van gymnasia, athenea en havoscholen, voor mavoscholen en pedagogische akademies

(Groningen 1974) 25-36; J.P. de Gaay Fortman, H. Heidinga, C.J.J. van der Maas, H.J. Mylanus, Algemene

biologie. Voor de bovenbouw v.w.o. en h.a.v.o. (Groningen 1974) 183-192 367 De Gaay Fortman en Heidinga, Beknopt leerboek der natuurlijke historie. Deel II (1937) 10, 11. 368 Ibidem, 11.

Page 111: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

108

overeenkomsten, niet hetzelfde zijn. Ook in de elfde druk uit 1951 is dit nog zo.369 In een

andere methode, het Leerboek der dierkunde uit 1951, ontbreekt dit stukje over Darwin.

Wel wordt ook in dit schoolboek het verschil tussen mens en aap in de geestelijke

vermogens gevonden.370 De auteurs erkennen nu echter dat

‘(…) deze dieren misschien over enig “verstand” beschikken. Maar deze

verstandsontwikkeling staat toch op een zeer lage trap, in vergelijking met de

verstandelijke vermogens van de mens.’ 371

Dieren hebben geen taal, geschiedenis, wetenschap of kunst en kennen geen godsdienst.

Zelfs de prehistorische mens en ook de ‘primitiefste volken van tegenwoordig’ hebben

kunstuitingen en een godsbesef.372 Deze paragraaf blijft tot en met de vijfde druk uit 1960

onveranderd.373

Door nu te erkennen dat apen ook over verstand beschikken aanvaarden de

auteurs indirect dat de mens toch niet zo bijzonder is. De aap nadert de mens, maar staat

nog een sport lager op de trap. De mens is nog wel het hoogste wezen. De auteurs

spreken echter niet over een verwantschap tussen mens en aap. Opvallend is dat de mens

wel steeds een aparte positie inneemt vanwege zijn geestelijke vermogens, maar dat in

tegenstelling tot de katholieke schoolboekjes hier niet God en de schepping als oorzaak

wordt aangedragen.

De Gaay Fortman behandelt de mens uitgebreider in het afzonderlijke gedeelte

van zijn Beknopt leerboek der natuurlijke historie dat helemaal aan de mens gewijd is.

Het lichaam van de mens wordt in zeven hoofdstukken behandeld, het achtste hoofdstuk

gaat over fossiele mensen. De auteurs beschrijven eerst dat de mens vanwege zijn

geestelijke vermogens de hoogste plaats inneemt in de rij van levende wezens.

Vervolgens worden de paleontologische vondsten van prehistorische mensen besproken.

369 De Gaay Fortman en Heidinga, Beknopt leerboek der natuurlijke historie. Deel II (1951) 13. 370 De Gaay Fortman, Heidinga, Van der Maas, Leerboek der dierkunde. Deel II (1951) 17-19. 371 Ibidem 18. 372 Ibidem 18, 19. 373 J.P. de Gaay Fortman, H. Heidinga, C.J.J. van der Maas, Leerboek der dierkunde. Deel II: Gewervelde

dieren (Groningen 1960) 16, 17.

Page 112: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

109

Er wordt benadrukt dat de resultaten van de studie naar deze vondsten nog onzeker

zijn.374

‘In de eerste plaats wel die skeletoverblijfselen, die met de tendentieuze benamingen der

Pithecanthropus (aapmens) (…) zijn genoemd. Slechts zeer spaarzamelijke stukken

schedel, kiezen of andere beenstukken zijn gevonden. (…) Hoewel de naam mens hier

door de onderzoekers is gegeven, is er voorlopig weinig voor te zeggen om die naam toe

te kennen aan de wezens, waaraan die skeletdelen eens hebben toebehoord.’375

Andere vondsten zoals de Neanderthaler en de Cro-Magnonmens376, worden wel als

mens beschouwd. De auteurs bespreken de mogelijkheid dat het bij deze homoniden gaat

om een apart uitgestorven mensenras, een Homo primigenius, maar benadrukken dat deze

theorie nog erg onzeker is.377

Ook in de twaalfde druk uit 1959 bestaat dit hoofdstukje nog, zij het enigszins

gewijzigd. Nog steeds spreekt men zich negatief uit over de vondst van Dubois, maar er

is nu wel een afbeelding van de fossielen toegevoegd.378 In het deel over de mens uit

1969 hebben de auteurs wat betreft de Pithecanthropus hun mening herzien. Men schrijft

nu dat de schedelinhoud van deze aapmens tussen de mens en die van de mensaap in ligt.

Niet alleen de fossielen van Dubois worden genoemd, maar heeft men het ook over

fossielen die in 1936 en 1939 zijn opgegraven en ook tot het ras van Pithecanthropus

erectus worden gerekend. Naast deze fossielen worden vele anderen, waaronder de

Neanderthaler, de Cro-Magnonmens en de Australopithecus genoemd. Hiermee lijkt men

de theorie over de afstamming van de mens te ondersteunen. Toch wordt aan de dierlijke

afstamming van de mens weinig aandacht geschonken. Nog steeds wordt benadrukt dat

de mens door zijn geestelijke vermogens ‘(…) in de rij der levende wezens een

afzonderlijke en hoogste plaats inneemt.’379 En over de fossielen:

374 De Gaay Fortman en H. Heidinga, Beknopt leerboek der natuurlijke historie. Deel I (1936) 87, 88. 375 Ibidem, 88. 376 In 1868 werden in de Franse Dordogne de eerste fossielen van deze vroege Homo sapiens gevonden. 377 De Gaay Fortman en H. Heidinga, Beknopt leerboek der natuurlijke historie. Deel I (1936) 88, 89. 378 J.P. de Gaay Fortman en H. Heidinga, Beknopt leerboek der natuurlijke historie. Deel I: De mens

(Groningen 1959) 102-105. 379 J.P. de Gaay Fortman, H. Heidinga, C.J.J. van der Maas, H.J. Mylanus, Leerboek der dierkunde voor

v.w.o. en h.a.v.o. Deel Ib De mens. Voor de hogere klassen (Groningen 1969) 126-133.

Page 113: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

110

‘In de naam aapmens ligt opgesloten, dat men deze wezens als voorlopers van de mens

beschouwt. Aan deze opvatting liggen bepaalde gedachten omtrent afstamming en

evolutie van de mens ten grondslag.’380

Die gedachten over evolutie worden hier verder niet besproken. De auteurs laten de lezer

in het duister tasten over hoe de afstamming van de mens in elkaar zit. Ook in de andere

methodes van De Gaay Fortman werd waar het over evolutie ging niet over de mens

gesproken.

Dit lijkt in strijd te zijn met wat eerder, in het tweede hoofdstuk, over de theorieën

van J.P. de Gaay Fortman werd geschreven. De Gaay Fortman was overtuigd van het

verschijnsel evolutie, ook voor de mens, en probeerde zijn geloof aan deze theorie aan te

passen.381 Dit wil echter niet zeggen dat hij zijn ideeën ook in een schoolboekje uitte.

Zijn theorieën die evolutie en geloof combineerden werden door zijn geloofsgenoten niet

geaccepteerd. Een schoolboekje met dergelijke theorieën zou door hen dan ook zeker niet

gebruikt worden. Bovendien was hij niet de enige auteur van de boekjes, misschien

stonden zijn medeauteurs minder positief tegenover de evolutietheorie. Toen hij de tijd er

kennelijk rijp voor achtte behandelde De Gaay Fortman wel de evolutietheorie. Maar hij

bleef tot eind jaren zestig erg vaag over de afstamming van de mens. Waarschijnlijk vond

hij het onderwerp nog te omstreden om op school te behandelen.

4.5 Conclusie

De schoolstrijd over het middelbaar onderwijs ging voor een deel over het darwinisme.

Katholieken vreesden dat de openbare HBS een goddeloos darwinistisch bolwerk zou

worden dat een slechte invloed op de maatschappij zou hebben. Tegenstanders van de

bijzondere school, waaronder Pieter Harting, vreesden juist dat het confessioneel

onderwijs een goede wetenschapsvisie in de weg stond. Wanneer we de verschillende

schoolmethodes ter hand nemen wordt duidelijk dat de auteurs ervan niet zo goed wisten

hoe om te gaan met de theorie van Darwin. Over het algemeen kunnen we wel zeggen dat

de confessionelen het darwinisme buiten de schoolboekjes hielden.

380 De Gaay Fortman, Heidinga, Van der Maas, Mylanus, Leerboek der dierkunde. Deel Ib (1969) 128. 381 Visser, ‘Van afwijzing naar aanpassing’, 119, 120.

Page 114: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

111

Onder de auteurs van schoolmethodes voor het openbaar onderwijs bestond rond

de eeuwwisseling nog geen overeenstemming over de evolutietheorie in het

dierkundeonderwijs. De brochure die P.G. Buekers uit het Duits van Otto Schmeil had

overgenomen geeft aan dat evolutie op de middelbare school een discussiepunt was.

Schmeil vond de theorie nog onvoldoende bewezen om op school te onderwijzen. Darwin

komt in deze methode dan ook niet voor, maar in zijn voorwoord verklaart Buekers wel

dat de onderwerpen die hij behandelt niet in strijd zullen zijn met de evolutietheorie. De

mutatieleer van Hugo de Vries gaf deze auteurs later een excuus om ‘Darwin’s dogma’

dat alles aanpassing is te laten varen. Bij de theorie van De Vries werden kennelijk geen

kritische vragen gesteld. Dit voorwoord illustreert dat velen in de mutatieleer het ongelijk

van Darwin zagen.

Ook de laat negentiende-eeuwse uit het Duits vertaalde methode van Otto

Wilhelm Thomé behandelt de evolutietheorie niet. A.J. van Pesch twijfelt in zijn methode

uit 1910 of hij het wel of niet moet bespreken maar doet het uiteindelijk niet. Van de vier

besproken schoolmethodes van niet-confessionele signatuur behandelt alleen de methode

van Schierbeek en Valkema uit 1918 de evolutietheorie. In de dierkundemethodes werd

dus voorzichtig omgegaan met evolutie. Geleidelijk sloop de theorie de methodes van de

eerste helft van de twintigste eeuw binnen.

Heel anders is het gesteld met de confessionele schoolmethodes. Daar blijft

evolutie aanzienlijk langer buiten beschouwing. In de schoolboekjes van de

gereformeerde biologieleraar J.P. de Gaay Fortman kunnen we een ontwikkeling

ontdekken. Aanvankelijk, vanaf de jaren dertig, bevatten de boekjes de evolutietheorie

niet, maar in de jaren zeventig is het wel in zijn methode te vinden. De schoolboekjes met

een katholieke signatuur laten tot in de jaren vijftig de evolutietheorie van Darwin buiten

beschouwing. God is wel prominent aanwezig. Veelvuldig laat men zien dat de eenheid

van de natuur door Gods hand tot stand gekomen was. Smeets merkt zelfs op dat het

onderwijs in de natuurlijke historie een godsdienstige taak heeft. Hij keert zich dan ook

expliciet tegen Darwin en Haeckel. In de methode van Hoogeveen en Peeters is God ook

aanwezig, maar aanzienlijk minder vaak dan bij Smeets het geval is. Darwin wordt wel

genoemd, maar zijn evolutietheorie wordt niet uitgelegd.

Page 115: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

112

Soms kan men, ook al wordt de evolutietheorie niet expliciet besproken, wel een

evolutionair verhaal in de schoolmethodes vinden. Dit is het geval bij de methode van

A.J. van Pesch. Een evolutionaire kijk komt in zijn hele boek naar voren, maar vooral in

het hoofdstuk over paleontologie is dit erg duidelijk. Van Pesch spreekt daar over de

neiging naar steeds ingewikkelder vormen. De meeste schoolboeken behandelen ook de

diersoorten in een schijnbaar evolutionaire volgorde, d.w.z. van hoog naar laag of juist

van laag naar hoog. Door het dierenrijk zo in te delen zou men geneigd zijn te denken dat

hier geprobeerd wordt de leerlingen een evolutionaire opvatting bij te brengen. Voordat

Darwin zijn theorieën formuleerde dacht men echter al in dergelijke systemen. De ‘great

chain of being’ is hier een goed voorbeeld van.

Uit de plaats die de mens in de schoolboekjes inneemt is ook veel af te leiden. De

meeste schoolboekjes behandelen de mens wel in hun methode, maar doen dit op een

aparte plaats. Ofwel ze creëren een apart deeltje waar de mens besproken wordt, of de

mens wordt in het boekje zelf expliciet van de dieren gescheiden. Hieruit kan men

afleiden dat men de mens als een apart geval ziet. Alleen de dierkundemethode van Otto

Schmeil laat de mens achterwege. Maar bij het bespreken van de apen worden wel de

verschillen tussen aap en mens op een rijtje gezet. Dit gebeurt bij verschillende

schoolboekjes, zowel bij schoolboekjes voor de openbare school zoals de methode van

Schierbeek en Valkema, als bij de katholieke methodes van Smeets en van Hoogeveen en

Peeters en bij de schoolboeken van de gereformeerde J.P. de Gaay Fortman.

Over het algemeen wijst men er bij deze vergelijking op dat het belangrijkste

verschil tussen mens en aap in de geestelijke vermogens ligt. De mens kan spreken en

heeft verstand, de aap niet. De methode van Smeets gaat nog iets verder. Smeets legt de

nadruk op de ziel waarover de mens wel en het dier niet zou beschikken. Ook in zijn

inleiding over de schepping legt Smeets er de nadruk op dat het menselijk lichaam het

meesterstuk van de schepping is, de mens staat ver verheven boven de dieren. Smeets

keert zich dan ook uitdrukkelijk tegen de materialisten. Hij voegt zelfs een anti-evolutie

gedichtje van Bernard ter Haar aan zijn paragraafje over de apen toe.

Wat de evolutietheorie betreft zagen we een ontwikkeling in de methodes van De

Gaay Fortman. Ook bij zijn behandeling van de verschillen tussen aap en mens is dit het

geval. De Gaay Fortman stelt aanvankelijk dat aap en mens sterk van elkaar verschillen.

Page 116: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

113

Het grootste verschil is in de geestelijke vermogens te vinden. Later wordt geschreven dat

apen toch wel over enig verstand beschikken. Zij staan echter nog op een lage trap.

Hierdoor maakt De Gaay Fortman de mens eigenlijk minder bijzonder. Toch schrijft hij

niet over een verwantschap tussen mens en aap.

Slechts drie van de besproken schoolmethodes behandelen vondsten van fossiele

mensachtigen, namelijk die van Schmeil/Buekers, Schierbeek en Valkema en De Gaay

Fortman. De eerste twee beschrijven deze fossielen bij de hoofdstukjes over de apen.

Alleen De Gaay Fortman bespreekt ze in zijn deel over de mens. Dat Schmeil de

Pithecanthropus erectus überhaupt bespreekt is verwonderlijk; hij vindt de mens niet bij

het dierenrijk horen en vindt evolutie niet thuishoren op de middelbare school. Dat de

vondst een ‘missing link’ zou kunnen zijn vermeldt hij dan ook niet. De Gaay Fortman is

er aanvankelijk tegen de vondst van Dubois als mensachtige te zien. In latere drukken

van zijn boekje wordt hij wat milder en bespreekt hij ook verschillende andere vondsten.

Hoewel hij positiever wordt komt de afstammingstheorie in zijn boekjes niet voor.

Schierbeek en Valkema hebben het ook niet met zoveel woorden over een verwantschap

tussen aap en mens, maar uit hun tekst is wel af te leiden dat ze hier op doelen. Zij laten

zien dat de fossiele vondsten van mensachtigen eigenlijk qua uiterlijk tussen mens en aap

instaan.

De afstamming van de mens was voor de auteurs van de schoolboekjes het

moeilijkste aspect van de theorie van Darwin en er werd zorgvuldig mee omgesprongen.

Evolutie voor dieren komt al in de eerste helft van de twintigste eeuw in een methode

voor het openbaar onderwijs voor. Maar over de afstamming van de mens durfden zelfs

Schierbeek en Valkema zich niet expliciet uit te spreken. Tegenwoordig wordt het wel in

de schoolboekjes besproken.

Page 117: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

114

Eindconclusie

De evolutietheorie van Darwin raakte via verschillende wegen bij het grote Nederlandse

publiek bekend. In deze scriptie is het medium van het gezinstijdschrift en dat van het

middelbare schoolboekje onderzocht. Over het algemeen werd er voorzichtig met de

theorie van Darwin omgesprongen. Er was in Nederland dan ook geen sprake van een

spetterend debat. Elke zuil had haar eigen mening en de zuilen gingen niet met elkaar in

debat. Van verhitte discussies, zoals tussen Huxley en Wilberforce, of spannende

rechtszaken, zoals het Scopes trial in Amerika, was in Nederland dan ook geen sprake.

Tussen confessionelen en niet-confessionelen bestond een groot verschil wat

betreft hun omgang met het darwinisme. Dit verschil komt duidelijk in de tijdschriften en

de schoolmethodes naar voren. Over het algemeen werd de evolutietheorie redelijk snel

door liberalen aanvaard. Katholieken en orthodox-protestanten accepteerden de theorie

van Darwin niet. Ook is gebleken dat het moeilijkste aspect van de evolutietheorie de

consequenties die de theorie voor de mens zou hebben betrof. Voor gelovigen was het

onacceptabel dat de mens een dier was en dus niet apart door God geschapen zou zijn.

Dat de theorie door liberalen werd geaccepteerd zien we in het tijdschrift Eigen

Haard. Daar worden immers geen vraagtekens bij de theorie gezet. Evolutie wordt

overigens niet uitgebreid in het tijdschrift besproken, maar komt slechts een enkele keer

in combinatie met een gebeurtenis ter sprake. Kennelijk werd de theorie an sich niet

interessant genoeg gevonden om in een gezinstijdschrift te bespreken. Op de openbare

scholen werd het thema evolutie langzamer geïntroduceerd. In de eerste helft van de

twintigste eeuw wordt de schoolkinderen van de openbare school voorzichtig een

evolutionaire kijk op het dierenleven bijgebracht. Slechts een enkele methode is zeer

uitgesproken over de evolutietheorie. Hoewel de niet-confessionele zuilen in Nederland

evolutie redelijk snel aanvaardden duurt het nog tot de eerste helft van de twintigste eeuw

voordat de kinderen van deze groepen in aanraking komen met de theorie. Men hanteert

dus op de middelbare school een zekere voorzichtigheid wat betreft het onderwijzen van

nieuwe wetenschappelijke theorieën.

Nederlandse wetenschappers en andere liberalen konden evolutie redelijk snel

accepteren vanwege de modernistische stroming binnen het protestantisme. Met dit

Page 118: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

115

modernisme kon men wetenschap en geloof met elkaar combineren en de wetten der

natuur beschouwen als wetten van God. Hoewel men wel meende de theorie van Darwin

te aanvaarden was het onder deze groepen doorgaans een niet-darwinistische versie van

evolutie die geaccepteerd werd. De teleologische elementen die ‘voor Darwin’ al in

evolutie aanwezig waren bleven bestaan. Zowel in Eigen Haard als in de schoolmethodes

voor het openbaar onderwijs wordt evolutie gezien als een voortstuwend, progressief

proces. Ook de evolutionaire gedachten uit de antropologie komen we in de bronnen

tegen. In verschillende tijdschriftartikelen in Eigen Haard wordt de methode van de

vergelijkende antropologie gebruikt om aan de hand van nog levende primitieve volken te

onderzoeken hoe de voorouders van de moderne mens geleefd hebben en wat hun

gedachtegang was. Ook in een enkele schoolmethode wordt de schedelmeting gebruikt

om de verschillende mensenrassen in te delen en wordt het blanke ras als superieur

beschouwd. Deze evolutionaire kijk op de antropologie was niet-darwinistisch, ook hier

wordt immers de nadruk gelegd op een onvermijdelijke vooruitgang, met het blanke ras

als hoogtepunt. Dat er geen darwinistische revolutie heeft plaats gevonden, zoals

wetenschapshistoricus Peter J. Bowler beweert, lijkt ook voor de Nederlandse situatie op

te gaan.

Confessionelen hadden aanzienlijk meer moeite met de evolutietheorie dan de

Nederlandse liberalen. Acceptatie duurde bij deze groepen dan ook veel langer en onder

streng gelovigen is daar vandaag de dag nog steeds geen sprake van. In het tijdschrift de

Katholieke Illustratie wordt in de negentiende eeuw nauwelijks over evolutie geschreven

en wanneer er een zijdelingse kanttekening bij geplaatst wordt is deze negatief van aard.

Ook in de besproken katholieke schoolmethodes komt evolutie tot in de jaren vijftig van

de twintigste eeuw nauwelijks ter sprake. Het katholieke volk zweeg dus tot in de jaren

vijftig over de evolutietheorie, in tegenstelling tot de intellectuele elite onder de

katholieken die eerder de deur op een kier voor de evolutietheorie had gezet. Hoewel

voor de mens een uitzondering werd gemaakt, werd evolutie in de jaren tachtig van de

negentiende eeuw door pater Wassman geaccepteerd, gevolgd door A.C.J. van Goor in

het begin van de twintigste eeuw.

Onder protestanten was het vooral Abraham Kuyper die zich in 1900 uitsprak

voor evolutie. Evolutie was wel het werk van God. Ook Kuyper maakte een uitzondering

Page 119: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

116

voor de mens. J.P. de Gaay Fortman ging in het interbellum zelfs zover dat hij bereid was

zijn geloof aan de theorie aan te passen. In de schoolmethodes van De Gaay Fortman

kwam het onderwerp in de jaren dertig echter nog niet ter sprake. Het duurde tot de jaren

zeventig voordat evolutie in zijn schoolmethodes werd opgenomen. Tot die tijd werd het

onderwerp kennelijk te precair geacht. Ook hier is dus een scheiding aan te brengen

tussen de gedachten van de intellectuele elite en dat wat de burger over evolutie leerde.

Dat ook de mens via evolutionaire weg was ontstaan, was het moeilijkst te

accepteren. Vooral confessionelen reageerden hier erg heftig op. Zij hadden het idee dat

Darwin beweerde dat de mens van een aap af zou stammen en noemden evolutie

schertsend ‘de apentheorie’. Er werd dan ook veelvuldig gespot met deze vermeende

apenafstamming. We zagen dit al bij het debat tussen Huxley en Wilberforce, maar ook

in Nederland werd dit argument vaak gebruikt. We vinden dit zowel in de Katholieke

Illustratie als in de katholieke schoolmethode van J.J.L. Smeets terug. Deze verkeerde

veronderstelling was kennelijk zo bekend dat in een artikel over apen in Eigen Haard

uitgelegd wordt dat Darwin niet beweert dat mensen van apen afstammen, maar dat mens

en aap een voorouder delen.

Vooral de lezingen die de Duitse materialist Carl Vogt in ons land verzorgde

maakten nogal wat los onder confessionelen. In de Nederlandse dagbladen verschenen

veel artikelen over diens bezoek. Ook de Katholieke Illustratie verzette zich tijdens het

bezoek van Vogt heftig tegen de denkbeelden van deze wetenschapper. Bernard van

Meurs schreef een felle satire op Vogt en in twee andere korte artikeltjes werd hij ten

overvloede in een kwaad daglicht gezet. Uit dit tijdschrift bleek ook dat men geen

onderscheid maakte tussen de denkbeelden van Vogt en die van Darwin: alle moderne

wetenschap was verwerpelijk.

Maar niet alleen de confessionelen hadden moeite met de afstamming van de

mens. De relatie tussen aap en mens vond men al vanaf het verschijnen van On the origin

of species (1859) het moeilijkste, maar tegelijk ook het boeiendste aspect van de theorie.

Dat de mens een dier was vond men moeilijk te accepteren. In de openbare

schoolmethodes zien we dan ook dat de mens zijn aparte positie, los van het dierenrijk,

behield. De enige methode die zich onomwonden uitsprak voor de evolutietheorie op

scholen, die van Schierbeek en Valkema, ruimde toch een aparte plek voor de mens in.

Page 120: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

117

In de meeste schoolmethodes, zowel van confessionele als van openbare scholen,

wordt dan ook nadrukkelijk het verschil tussen mens en aap besproken. Het grootste

verschil betrof de geestelijke vermogens. De mens was intelligenter, getuige zijn uitingen

op het gebied van kunst en godsdienst. De katholieke methode van Smeets geeft aan dat

de mens niet slechts meer verstand heeft dan de aap, het menselijk lichaam is zelfs het

meesterstuk van de schepping. Uit alle schoolmethodes wordt duidelijk dat de mens nog

steeds het middelpunt van het universum is.

Fossiele vondsten van mensachtigen worden in de meeste schoolmethodes dan

ook bij de apen besproken. Op deze manier besteedden de auteurs wel aandacht aan deze

belangrijke vondsten, maar hoefden ze zich niet expliciet uit te spreken over een ‘missing

link’. De vondst van Eugène Dubois en andere fossiele vondsten, waaronder de

Neanderthaler en later ook de Australopithecus worden in verschillende schoolmethodes

besproken. Alleen Schierbeek en Valkema geven aan dat dergelijke prehistorische

mensachtigen als het ware tussen aap en mens instaan. Zij zeggen dit echter niet met

zoveel woorden. In de schoolmethodes werd dus uiterst voorzichtig omgegaan met het

idee van de ‘missing link’, het moeilijkste aspect van de evolutietheorie.

Fossiele vondsten werden zowel in Eigen Haard als, zij het in mindere mate, in de

Katholieke Illustratie besproken. Waarschijnlijk vond men het fascinerend om over deze

onderwerpen te lezen. Bovendien lieten dergelijke vondsten ook zien hoever de huidige

mens zich al ontwikkeld had. Ook in de tijdschriften wordt de theorie van Darwin

nauwelijks aan dergelijke vondsten gekoppeld. Dit gebeurt wel bij het zeer uitgebreide

artikel van M.W. Pijnappel over de Pithecanthropus erectus dat in Eigen Haard

verscheen. Eugène Dubois wordt hierin afgeschilderd als een ware Nederlandse held voor

de wetenschap. Het artikel is een uitgebreide lofzang op deze wetenschapper en toont aan

dat wetenschap ook belangrijk werd voor het nationalisme. Ook het tentoonstellen van

een model van de Pithecanthropus erectus op de wereldtentoonstelling kan men in dit

verband zien.

Uit zowel de populaire tijdschriften als uit de middelbare schoolboekjes is

duidelijk geworden dat de evolutietheorie langzaam de Nederlandse samenleving binnen

is gekomen. De theorie werd voorzichtig aangepakt. Dit geldt helemaal voor de

Page 121: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

118

implicaties van deze theorie voor de mens, waar men duidelijk de meeste moeite mee

had.

Nog steeds wordt de evolutietheorie, vooral op dit punt, bestreden. André

Rouvoet (ChristenUnie) sprak zich 14 oktober jongstleden nog uitdrukkelijk uit voor een

aparte schepping van mens en dier zoals in Genesis beschreven wordt. Hij heeft weinig

vertrouwen in wetenschappelijke vondsten omdat die volgens hem later vaak bedrog

bleken te zijn. Misschien doelt Rouvoet hiermee op het Piltdown schandaal. Maar ook al

in de negentiende eeuw werd er van de vondst van Dubois gezegd dat het een

‘mystificatie’ was, zoals duidelijk werd uit het artikel in Eigen Haard. De spottende toon

van Rouvoet wanneer hij het over de oersoep heeft, doet bovendien sterk denken aan het

artikel in de Katholieke Illustratie naar aanleiding van het bezoek van Carl Vogt. De

argumenten tegen de evolutie van de mens lijken in 150 jaar weinig veranderd.

Inmiddels is de evolutietheorie sinds de invoering van de tweede fase in 1998 een

verplicht te behandelen onderdeel op de middelbare school. Sommige confessionele

scholen hebben echter nog steeds moeite met het onderwijzen van deze theorie. Zo

ontstond er in mei 2005 ophef over een opmerking van rector Peter Boon van het

Augustinuscollege in Groningen. Deze rector zag liever geen docenten op zijn school die

alleen uitgaan van de evolutietheorie. De rector is van mening dat naast het bespreken

van de evolutietheorie er ook aandacht voor het geloof moet zijn.382 Omdat in Nederland

een school zelf mag bepalen in wat voor context de evolutietheorie besproken wordt

bestaat er voor orthodox-christelijke scholen de mogelijkheid naast de evolutietheorie

ook aandacht te schenken aan het creationisme. Hierdoor is het voor deze scholen minder

moeilijk de evolutietheorie te bespreken en is er maar zelden sprake van dergelijke

incidenten.

Bijna 150 jaar na het verschijnen van On the origin of species is er nog regelmatig

sprake van een korte opleving van het debat over de evolutieleer, soms vanwege

archeologische vondsten, soms vanwege een uitspraak van iemand uit het onderwijs of

uit de politiek. Toch verlopen dergelijke discussies evenals de in deze scriptie besproken

periode relatief rustig. Het is duidelijk dat er nog steeds groepen in onze westerse

382 Karin Sitalsing, ‘Commotie op college om evolutieleer’, De Volkskrant 13 mei 2005, http://www.volkskrant.nl/binnenland/article198021.ece/Commotie_op_college_om_evolutieleer.

Page 122: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

119

samenleving zijn die zich niet in de evolutietheorie kunnen vinden. André Rouvoet, met

de bijbel in de hand, staat zeker niet alleen in zijn opvattingen.

Page 123: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

120

Bijlage I

‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’, Katholieke Illustratie 5 (1871/72) 412.

Page 124: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

121

Bijlage II

B. van Meurs, ‘Jammerklacht van een Rotterdamschen aap’, Katholieke Illustratie 2 (1868/69) 160.

Page 125: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

122

Bijlage III

B. ter Haar, ‘Aan een Baviaan’

Wat ziet ge mij half tartend aan? Maar zoo ge iets meer nog in mij ziet,

Gij ruiggehaarde Baviaan! Zoo wat een halven geestverwant,

Die met uw kromgebogen rug Slechts met een greintje meer verstand -

Dààr springt en klautert wondervlug, Ik dank je. Neen, dat ben ik niet!

En met uw grijnzende apensnoet En zoo ge een open antwoord vraagt,

Mij lachen en mij huivren doet – Of de apen-afkomst mij behaagt?

Ik vind uw diersoort niet zoo kwaad, ‘k Zeg dan vrijmoedig: “Neen!”

En soms ontmoette ik langs de straat, En, zoo ge weten wilt waarom?

Die ik nog minder graag dan jou Ik vraag niet slechts: “van waar ik kom?”

In mijn familie hebben zou. ‘k Vraag ook: “Waar ga ik heen?”

J.J.L. Smeets, Beknopt leerboek der natuurlijke historie voor het m.u.l.o. Tweede deel. Dierkunde (’s

Hertogenbosch 1926) 9.

Page 126: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

123

Literatuurlijst

Bronnen

Buekers, P.G., Hervorming van het onderwijs in de natuurlijke historie (Zutphen 1899).

Bunge, Eugène, ‘Parijsche Tentoonstelling’, Elsevier’s geïllustreerd maandschrift 10

(1900) 41-52, 140-156, 449-463.

Douwes, Douwe en Peeperkorn, Marc, ‘De lijsttrekkers (4) André Rouvoet’, De

Volkskrant zaterdag 14 oktober 2006, 29.

Dubois, Eugène, Pithecanthropus erectus. Eine menschenaehnliche Uebergangsform aus

Java (Batavia 1894).

Hubrecht, A.A.W., ‘Aap of mensch?’, De Gids 14 (1896) II 507-519.

‘In de tent der Gorilla’s op de Haagsche kermis’, Uilenspiegel. Humoristisch-satyriek

weekblad 1 (1870/71) 24.

Kuyper, A., Evolutie. Rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit

op 20 October 1899 (Amsterdam 1899).

Rombouts, J.E., Artis. Kijkjes in de dierentuin (Amsterdam z.j. (1888)).

Zonder titel, Uilenspiegel 1 (1870/71) 159.

Eigen Haard (chronologisch):

‘Een blik in het huwelijksleven van onbeschaafde volken’, Eigen Haard 5 (1879) 494.

‘Charles Darwin’, Eigen Haard 8 (1882) 263, 264.

‘Een belangrijke vondst’, Eigen Haard 9 (1883) 407.

‘De ontdekking van een mammouth-geraamte’, Eigen Haard 11 (1885) 85.

‘De mensch in het tertiaire tijdvak’, Eigen Haard 11 (1885) 548.

Rombouts, J.E., ‘Onze naaste verwanten’, Eigen Haard 15 (1889) 492-495, 500-502,

517-519.

‘Voorhistorische menschen’, Eigen Haard 18 (1892) 704.

‘Een merkwaardige vondst’, Eigen Haard 20 (1894) 192.

‘Het ontstaan van nieuwe diersoorten’, Eigen Haard 20 (1894) 288.

Page 127: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

124

‘Primitieve teekeningen’, Eigen Haard 20 (1894) 445, 446.

‘Een anecdote van Carl Vogt’, Eigen Haard 21 (1895) 558, 559.

‘De ontbrekende schakel’, Eigen Haard 21 (1895) 720.

Pijnappel, M.W., ‘Fossiele overblijfselen op Java. (De pithecanthropus erectus Dubois)’,

Eigen Haard 23 (1897) 29-31, 43-45, 58-62, 72-76.

‘De overblijfselen van een mammouth’, Eigen Haard 29 (1903) 400.

Katholieke Illustratie (chronologisch):

Van Meurs, B., ‘Jammerklacht van een Rotterdamschen aap’, Katholieke Illustratie 2

(1868/69) 159, 160.

‘Geen geld geen Vogt’, Katholieke Illustratie 2 (1868/69) 304.

Zonder titel, Katholieke Illustratie 2 (1868/69) 344.

‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’, Katholieke Illustratie 5 (1871/72)

412, 416.

‘Aan den lezer’, Katholieke Illustratie 8 (1874/75) 1.

‘Natuurvorschers of menscheneters?’, Katholieke Illustratie 11 (1877/78) 126.

‘Een antediluviaansche reuzenstad’, Katholieke Illustratie 12 (1878/79) 392.

‘Eene belangrijke ontdekking’, Katholieke Illustratie 13 (1879/80) 16.

‘Onze stamvader volgens Darwin’, Katholieke Illustratie 23 (1889/90) 376.

‘Iets over giraffes’, Katholieke Illustratie 31 (1897/98) 275-278.

L.M.S., ‘Op de Parijsche wereldtentoonstelling’, Katholieke Illustratie 34 (1900/01) 187,

188, 198, 205, 206, 211, 212, 219-222, 227-229, 235-238, 244-246, 262, 271.

‘Rudolf Virchow’, Katholieke Illustratie 36 (1902/03) 294.

Schoolboekjes:

Gaay Fortman, J.P. de, Heidinga, H., Maas, C.J.J. van der, Mylanus, H.J., Algemene

biologie voor de onderbouw van gymnasia, athenea en havoscholen, voor

mavoscholen en pedagogische akademies (Groningen 1974).

Gaay Fortman, J.P. de, Heidinga, H., Maas, C.J.J. van der, Mylanus, H.J., Algemene

Page 128: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

125

biologie. Voor de bovenbouw v.w.o. en h.a.v.o. (Groningen 1974).

Gaay Fortman, J.P. de en Heidinga, H., Beknopt leerboek der natuurlijke historie. Deel I:

De mens (Groningen 1936).

Gaay Fortman, J.P. de en Heidinga, H., Beknopt leerboek der natuurlijke historie. Deel

II: Gewervelde dieren (Groningen 1937).

Gaay Fortman, J.P. de en Heidinga, H., Beknopt leerboek der natuurlijke historie. Deel

II: Gewervelde dieren (Groningen 1951).

Gaay Fortman, J.P. de en Heidinga, H., Beknopt leerboek der natuurlijke historie. Deel I:

De mens (Groningen 1959).

Gaay Fortman, J.P. de, Heidinga, H., Maas, C.J.J. van der, Leerboek der dierkunde. Deel

II: Gewervelde dieren (Groningen 1951).

Gaay Fortman, J.P. de, Heidinga, H., Maas, C.J.J. van der, Leerboek der dierkunde. Deel

II: Gewervelde dieren (Groningen 1960).

Gaay Fortman, J.P. de, Heidinga, H., Maas, C.J.J. van der, Mylanus, H.J., Leerboek der

dierkunde voor v.w.o. en h.a.v.o. Deel Ib De mens. Voor de hogere klassen

(Groningen 1969).

Hoogeveen, E.J.V.M. en Peeters, J.L.E., Atlas behoorende bij het leerboek der dierkunde

(Nijmegen 1919).

Hoogeveen, E.J.V.M. en Peeters, J.L.E., Leerboek der dierkunde (Nijmegen 1919).

Hoogeveen, E.J.V.M. en Peeters, L., Leerboek der mens- en dierkunde (’s-Hertogenbosch

1938).

Hoogeveen, E.J.V.M. en Peeters, L., Leerboek der mens- en dierkunde voor het

voorbereidend hoger- en middelbaar onderwijs en kweekscholen (’s-

Hertogenbosch 1945).

Pesch, A.J. van, Leerboek der dierkunde. Eerste deel (Groningen 1913).

Pesch, A.J. van, Leerboek der dierkunde. Tweede deel (Groningen 1921).

Schierbeek, A. en Valkema, D., Atlas behoordende bij: Dierkunde. Een moderne

leidraad bij het onderwijs in de natuurlijke historie. Eerste deel (Amsterdam

1918).

Schierbeek, A. en Valkema, D., Dierkunde. Een moderne leidraad bij het onderwijs in de

natuurlijke historie. Eerste deel (Amsterdam 1918).

Page 129: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

126

Schierbeek, A. en Valkema, D., Dierkunde. Een moderne leidraad bij het onderwijs in de

natuurlijke historie Tweede deel (Amsterdam 1922).

Schierbeek, A. en Valkema, D., Dierkunde. Een moderne leidraad bij het onderwijs in de

natuurlijke historie. Deel I (Amsterdam 1930).

Schmeil, O., Beknopt leerboek der dierkunde (Zutphen z.j. (1923)).

Schmeil, O., Leerboek der dierkunde (Zutphen z.j. (1899)).

Schmeil, O., Leerboek der dierkunde. Eerste deel. Werveldieren (Zutphen z.j. (1915)).

Schmeil, O., Leerboek der dierkunde. Tweede deel. Geleedpotige- en weekdieren,

wormen, stekelhuidige-, holte en voordieren (Zutphen z.j. (1915)).

Smeets, J.J.L., Beknopt leerboek der natuurlijke historie voor het m.u.l.o. Tweede deel.

Dierkunde (’s-Hertogenbosch z.j. (1926)).

Smeets, J.J.L., Beknopt leerboek der natuurlijke historie voor het voortgezet onderwijs.

Eerste deel. De mens (’s-Hertogenbosch z.j. (1935)).

Smeets, J.J.L., Biologie van de mens. Leerboek voor het voortgezet onderwijs (’s-

Hertogenbosch z.j. (1951)).

Smeets, J.J.L., Biologie van de mens. Leerboek voor het voortgezet onderwijs (22e druk;

’s-Hertogenbosch z.j.).

Smeets, J.J.L., Biologie van de mens. Leerboek voor het voortgezet onderwijs (’s-

Hertogenbosch z.j. (1967)).

Smits, G. en Waas, B., Biologie voor jou 2/3. Biologie voor de onderbouw. Handboek

havo/vwo (’s-Hertogenbosch 2005).

Smits, G., Waas, B., Bos, A. en Lagerwaard, F., Biologie voor jou 5. Biologie voor de

tweede fase. Handboek vwo (’s-Hertogenbosch 2005).

Thomé, O.W., Leerboek der dierkunde (Tiel 1889).

Thomé, O.W., Leerboek der dierkunde. Deel I. Het menschelijk lichaam (Groningen

1915).

Thomé, O.W., Leerboek der dierkunde Deel I. Het menselijk lichaam (Groningen 1949).

Thomé, O.W., Leerboek der dierkunde. Deel II Gewervelde dieren (vertebrata)

(Groningen 1928).

Page 130: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

127

Secundaire literatuur

Aerts, Remieg, De letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw: het tijdschrift

De Gids (Amsterdam 1997).

Alkema, E., ‘Het tijdschrift Isis en de verspreiding van het darwinisme onder het grote

publiek’, Tijdschrift voor de geschiedenis der geneeskunde,

natuurwetenschappen, wiskunde en techniek 9 (1986) 68-91.

Allen, Garland, E., ‘Hugo de Vries and the reception of the “mutation theory” ’, Journal

of the history of biology 2 (1969) 55-87.

Berg, Peter J.H., Welkom in ‘t leven. Een beschrijving van het geïllustreerde tijdschrift

Eigen Haard 1875-1941 (Amsterdam 2003).

Boekholt, P.Th.F.M. en Booy, E.P. de, Geschiedenis van de school in Nederland. Vanaf

de middeleeuwen tot aan de huidige tijd (Assen 1987).

Bowler, Peter J., The invention of progress. The Victorians and the past (Oxford 1989).

Bowler, Peter J., The non-Darwinian revolution. Reinterpreting a historical myth

(Baltimore 1988).

Bulhof, Ilse N., Origin of species: betoverende wetenschap. Een onderzoek naar de

relatie tussen literatuur en wetenschap (Baarn 1988).

Bulhof, Ilse N., ‘The Netherlands’ in: Glick, Thomas F. ed., The comparative reception

of Darwinism (Austin 1974) 269-306.

Caudill, Edward, Darwinism in the press. The evolution of an idea (Hillsdale 1989).

Coesèl, M., ‘Education through the enjoyment of nature. Hugo de Vries and the

popularization of biology’, Acta Botanica Neerlandica 47 (1998) 491-507.

Coffeng, Liesbeth, ‘Het Album der Natuur. Popularisering van de natuurwetenschap in

een tijdschrift uit de eerste helft van de negentiende eeuw’ Groniek 27 (1994) 53-

66.

Corbey, R., ‘Introduction: Missing links, or the ape’s place in nature’ in: Corbey, R. en

Theunissen, B. ed., Ape, man, apeman: Changing views since 1600 (Leiden 1995)

1-10.

Ellegård, Alvar, Darwin and the general reader. The reception of Darwin’s theory of

evolution in the British periodical press, 1859-1872 (Chicago 1990).

Page 131: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

128

Fontijn, Jan, ‘Biologisch utopisme. Het darwinisme van Frederik van Eeden’, De

negentiende eeuw: documentatieblad werkgroep 19e eeuw 17 (1993) 33-45.

Gasman, Daniel, The scientific origins of national socialism. Social Darwinism in Ernst

Haeckel and the German Monist League (Londen 1971).

Hegeman, ‘Darwin en onze voorouders. Nederlandse reacties op de evolutieleer 1860-

1875: een terreinverkenning’, Bijdragen en mededelingen betreffende de

geschiedenis der Nederlanden 85 (1970) 261-314.

Heide, Janneke van der, ‘Haeckel in Holland. Nederlandse correspondentie aan een Duits

darwinist en monist’, Gewina. Tijdschrift voor de geschiedenis der geneeskunde

natuurwetenschappen en techniek 25 (2002) 99-112.

Hemels, Joan en Vegt, Renée, Het geïllustreerde tijdschrift in Nederland. Bron van

kennis en vermaak, lust voor het oog. Bibliografie. Deel I: 1840-1945

(Amsterdam 1993).

Hemleben, J., Ernst Haeckel in Selbstzeugnissen und Bilddokumenten (Reinbek bei

Hamburg 1964).

Himmelfarb, Gertrude, Darwin and the Darwinian revolution (Chicago 1996).

Hottinga, Tijn, De Katholieke Illustratie: De verkochte bruid. Honderd jaar

tijdschriftgeschiedenis (Baarn z.j.(2000)).

Irvine, William, Thomas Henry Huxley (Londen 1960).

Jentjens, Leonard, Van strijdorgaan tot familieblad. De tijdschriftjournalistiek van de

Katholieke Illustratie 1867-1968 (Amsterdam 1995).

Jonge, Hans de, ‘Twee Ashantijnse prinsen in Nederland. Antropologisch onderzoek in

de 19de eeuw’, Spiegel Historiael. Magazine voor geschiedenis en archeologie 39

(2004) 242-248.

Kelly, Alfred, The descent of Darwin. The popularization of Darwinism in Germany,

1860-1914 (Chapel Hill 1981).

Kemperink, M.G., ‘ “Excelsior” is het devies van de natuur. Darwinisme in de

Nederlandse roman (1860-1885)’, Nederlandse letterkunde 3 (1998) 97-126.

Kemperink, M. G., ‘Jungle en paradijs. Darwinisme in de Nederlandse roman (1885-

1910)’, Nederlandse letterkunde 4 (1999) 1-36.

Koenigswald, G.H.R. von, Speurtocht in de prehistorie. Ontmoetingen met onze

Page 132: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

129

voorouders (Utrecht 1962).

Kuitert, Lisa, ‘ “Geen grooten opgang”. Een voetnoot bij het Darwin-symposium 1992’,

De negentiende eeuw: documentatieblad werkgroep 19e eeuw 17 (1993) 87-91.

Leakey, Richard E. en Slikkerveer, L. Jan, Man-ape ape-man. The quest for human’s

place in nature and Dubois’ ‘missing link’ (Baarn 1993).

Larson, Edward J., Summer for the gods. The Scopes trial and America’s continuing

debate over science and religion (Cambridge 1998).

Matthijsen, M., De intellectuele emancipatie der katholieken. Historische en

sociografische analyse van het Nederlands katholiek middelbaar onderwijs

(Assen 1958).

Mok, Ineke, In de ban van het ras. Aardrijkskunde tussen wetenschap en samenleving

1876-1992 (Amsterdam 1999).

Montgomery, W.M., Evolutionism and Darwinism in German biology, 1800-1883 (Ph.D

History, general University of Texas, Austin 1974).

Ovink, G.W., Het aanzien van een eeuw. De periode 1856-1956 weerspiegeld in 950

illustraties uit de voornaamste Nederlandse familiebladen (Haarlem z.j. (1958)).

Riper, A. Bowdoin van, Men ammong the mammoths. Victorian science and the

discovery of human prehistory (Chicago 1993).

Rogier, L.J., ‘Darwinia’, Annalen van het Thijmgenootschap 47 (1959) 105-115.

Rooy, Piet de, ‘Bouleeren met de evolutie. Over de samenhang tussen apen, negers en het

proletariaat’, De Gids 154 (1991) 343-366.

Rooy, Piet de, ‘De hypnose van het evolutiedogma’, De negentiende eeuw:

documentatieblad werkgroep 19e eeuw 17 (1993) 4-14.

Rooy, Piet de, Op zoek naar volmaaktheid. H.M. Bernelot Moens en het mysterie van

afkomst en toekomst (Houten 1991).

Rooy, Piet de, ‘The natural selection of evolutionary theory. Darwinism in the

Netherlands 1850-1900’, Acta Botanica Neerlandica 47 (1998) 419-425.

Shipman, Pat, The man who found the missing link. Eugène Dubois and his lifelong quest

to prove Darwin right (New York 2001).

Sitalsing, Karin, ‘Commotie op college om evolutieleer’, De Volkskrant 13 mei 2005,

Page 133: ‘Zouden onze voorouders er zoo uitgezien hebben?’ › sites › ndb.mcp › contents › i001083...2 in 2006 de fossielen van het meisje Selam gepresenteerd. Zij behoorde, net

130

http://www.volkskrant.nl/binnenland/article198021.ece/Commotie_op_college_o

m_evolutieleer.

Smit, P., ‘Houding en reactie van het katholieke volksdeel ten aanzien van de

evolutiegedachte’, Annalen van het Thijmgenootschap 68 (1980) 223-240.

Spencer, Frank, ‘Pithekos to Pithecanthropus: An abbreviated review of changing

scientific views on the relationship of the anthropoid apes to homo’ in: Corbey, R.

en Theunissen, B. ed., Ape, man, apeman: Changing views since 1600 (Leiden

1995) 13-27.

Theunissen, Bert, ‘ “Een warm hart en een koel hoofd”. Pieter Harting over wetenschap,

de natie en de vooruitgang’, Bijdragen en mededelingen betreffende de

geschiedenis der Nederlanden 110 (1995) 473-489.

Theunissen, Bert, Eugène Dubois en de aapmens van Java. Een bijdrage tot de

geschiedenis van de paleoantropologie (Amsterdam 1985).

Theunissen, Bert, ‘Nut en nog eens nut’: wetenschapsbeelden van Nederlandse

natuuronderzoekers, 1800-1900 (Hilversum 2000).

Visser, R.P.W., ‘Van afwijzing naar aanpassing. Nederlandse gereformeerden over

Darwins evolutietheorie, 1900-1960’, Gewina. Tijdschrift voor de geschiedenis

der geneeskunde natuurwetenschappen en techniek 17 (1994) 112-127.

Voûte, A.M. en Hubrecht, A.V.M., ‘De doos van pandora. Het persoonlijke contact

tussen Charles Darwin en A.A.W. Hubrecht’, Gewina. Tijdschrift voor de

geschiedenis der geneeskunde natuurwetenschappen en techniek 22 (1999) 228-

233.