‘Toveressen op de brandstapel’ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewa arde...

17
1 Georges Martyn ‘Toveressen op de brandstapel’. De heks volgens de gerechtelijke archieven [syllabus bij de Amarantlessenreeks Antwerpen-Brugge-Brussel-Gent, maart-mei 2013] Gent, Amarant, 2013 (geen ISBN), 16 p. ‘Toveressen op de brandstapel’ De heks volgens de gerechtelijke archieven syllabus prof. dr. Georges Martyn (Universiteit Gent) vzw amarant zebrastraat 30-001 9000 gent T : 070 233 048 F : 09 269 17 49 www.amarant.be [email protected] AMARANT 1361/2013/1

Transcript of ‘Toveressen op de brandstapel’ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewa arde...

Page 1: ‘Toveressen op de brandstapel’ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewa arde archiefstukken spreken voor zichzelf: 3 mannen en vrouwen bekennen dat ze tijdens een heksensabbat

1

Georges Martyn

‘Toveressen op de brandstapel’. De heks volgens de gerechtelijke archieven

[syllabus bij de Amarantlessenreeks Antwerpen-Brugge-Brussel-Gent, maart-mei 2013]

Gent, Amarant, 2013 (geen ISBN), 16 p.

‘Toveressen op de brandstapel’

De heks volgens de gerechtelijke archieven

syllabus

prof. dr. Georges Martyn (Universiteit Gent)

vzw amarant zebrastraat 30-001 9000 gent

T : 070 233 048 F : 09 269 17 49

www.amarant.be [email protected]

AMARANT

1361/2013/1

Page 2: ‘Toveressen op de brandstapel’ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewa arde archiefstukken spreken voor zichzelf: 3 mannen en vrouwen bekennen dat ze tijdens een heksensabbat

2

1. Inleiding: heksenvervolgingen in Vlaanderen

1.1. Hekserij als rechtshistorisch fenomeen

‘Hekserij’ spreekt tot de verbeelding. Onder meer dankzij de sprookjes van de gebroeders Grimm (die

overigens rechtshistorici waren!) hebben we een stereotiep beeld van de heks als een oude lelijke vrouw

die helemaal niet aardig is voor haar medemensen en over bijzondere krachten beschikt. Zo zien we

heksen in de kunst en de folklore. Denk bijvoorbeeld aan de heksenstoet in Beselare. Er zijn ‘moderne’

heksen (denk aan de Wicca) maar ook in enkele van de alleroudste optekeningen van rechtsregels uit het

Tweestromenland van vijftien eeuwen vóór onze tijdrekening komen bepalingen in verband met hekserij

voor. Hekserij wordt vermeld in het Oude Testament en ook de Karolingers namen wetgevende

maatregelen ertegen. Het is onmogelijk om alle aspecten van hekserij met haar linken met natuur- en

andere godsdiensten, haar mystiek, haar literaire en artistieke uitbeelding enz. te behandelen. In deze

cursus wordt slechts een specifieke periode uit de geschiedenis van de Nederlanden belicht. De bedoeling

is daarbij de bewaarde archiefbronnen zelf te laten spreken: geen fictie of fantasie, maar hard

feitenmateriaal.

Belangrijk is daarbij op te merken dat de term ‘heks’ zelf niet in de bewaarde gerechtelijke stukken uit de

vroegmoderne periode voorkomt. Onder invloed van het Duits is de term pas later bij ons populair

geworden. Het misdrijf waarvoor de verdachten van hekserij in onze regionen vervolgd werden, was

‘toverij’. Op basis van een contract met de duivel zouden heksen mens en dier betoverd hebben. Daarom

werd als titel voor deze cursus gekozen voor ‘Toveressen op de brandstapel’. Er zijn weliswaar ook

mannelijke ‘tovenaers’ vervolgd, maar de meerderheid waren inderdaad vrouwen. Hun klassieke straf was

de vuurdood. In de volgende bladzijden zullen we de gerechtelijke procedures reconstrueren, vanaf de

geruchten over hekserij, over de aanhouding en de ondervraging tot en met de veroordeling en executie.

De aanpak van deze cursus is rechtshistorisch. Aan de hand van originele documenten uit de

rechtspraktijk van enkele eeuwen geleden, wordt het verhaal van gerechtelijke acties verteld. De bronnen

zijn enerzijds drukwerken, zoals afgekondigde wetten en juridische handboeken, maar anderzijds vooral

handgeschreven procesrechtelijke stukken: dagvaardingen, getuigenverhoren, expertiseverslagen,

conclusies met argumenten, vonnissen en rekeningen.

De bloederige verhalen die aan de hand van dit oorspronkelijk materiaal kunnen beschreven worden, zijn

voor honderden mensen in Europa (en Amerika) jammerlijk genoeg de harde werkelijkheid geweest. Het is

voor een redelijk wezen van de eenentwintigste eeuw bijzonder moeilijk te begrijpen hoezeer een

maatschappij doordrongen kan zijn van duivelse waanideeën, zodat het hele overheidsapparaat wordt

ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewaarde archiefstukken spreken voor zichzelf:

Page 3: ‘Toveressen op de brandstapel’ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewa arde archiefstukken spreken voor zichzelf: 3 mannen en vrouwen bekennen dat ze tijdens een heksensabbat

3

mannen en vrouwen bekennen dat ze tijdens een heksensabbat geslachtsgemeenschap hadden met de

duivel, getuigen beweren bij hoog en bij laag dat ze mannen op bokkepoten zagen en vliegende bezems,

dorpsgenoten attesteren dat dieren en mensen ziek werden door aanraking of boosaardige blikken…

In het relaas dat volgt, worden weinig of geen filosofische, psychologische of sociologische bedenkingen

geformuleerd. De orginele documenten spreken voor zichzelf en worden historisch (1.2.) en juridisch

gekaderd (1.3). Na de beschrijving van een standaardprocedure (2) kunnen we een beeld schetsen van

het typische slachtoffer van de vroegmoderne heksenwaan (3). Als laatste deel worden slechts enkele

elementen van verklaring aangereikt (4), in het bijzonder de rol van de demonologische literatuur. Het zijn

eerder vragen dan antwoorden. Zo is ongetwijfeld dé grote fundamentele scepsis bij de studie van dit

bijzondere maatschappelijke fenomeen: hoe ‘schuldig’ waren de machthebbers? Waren de politieke

leiders en hun geleerde adviseurs overtuigd van hun missie om het ware geloof (zowel de katholieken als

de protestanten!) te verdedigen met alle middelen en was het voor hen dan ook een gewetensvolle

noodzaak om de duivel en zijn trawanten te bestrijden? Of was men zich aan de kant van de overheid wel

degelijk bewust van de onredelijkheid en onmenselijkheid van de vervolgingen, maar zagen ze het als een

pure, beredeneerde, uitoefening en consolidatie van hun macht? Wellicht een combinatie van beide?

1.2. Situering in de tijd: ca. 1500 – ca. 1700

Hekserij is van alle tijden, maar de collectieve heksenwaan in Europa, de grootste golf van vervolgingen,

kende zijn hoogtepunt circa 1600. Vanaf de late middeleeuwen – in de Nederlanden de Bourgondische

periode – is de nationale staat zich in dat tijdvak geleidelijk aan het ontwikkelen. In het bijzonder vorsten als

Karel V, Filips II en Albrecht en Isabella zetten alles in het werk om een stevige machtsgreep te vestigen

op de bevolking. Dit leidt onder meer tot de creatie van nieuwe (gerechtelijke) instellingen en de publicatie

van centrale wetten, die geleidelijk het aloude en lokale gewoonterecht verdringen. Als reactie op het

protestantisme (en de godsdienstoorlogen) kiezen machthebbers voor één religie en bouwen een

nationale staatskerk uit. De nauwe samenwerking tussen kerk en staat is een belangrijk element om de

heksenprocessen te begrijpen. ‘Denkers’ uit de kerk schrijven de belangrijkste handleidingen voor

heksenvervolgingen (zie verder) en bedienaren van de eredienst spelen diverse rollen bij de

bekendmaking van wetten, de verklikking van ‘verdachten’, het verhoor (het aandringen op inkeer) en

finaal zelfs de terechtstelling van ‘tovenaars’.

De snelle verspreiding van heksenwetten, maar ook en vooral van de demonologische literatuur, is

mogelijk geworden door de uitvinding van de boekdrukkunst in de vijftiende eeuw. In de zestiende eeuw

leidt dit tot een heel gericht bespelen van de publieke opinie. Vorstelijke en kerkelijke censoren kijken toe

op de toelaatbaarheid van drukwerken. Boeken als de fameuze ‘Heksenhamer’ worden in een mum van

tijd vertaald en verspreid over heel Europa.

In dit Europa van de nationale staten hebben enkele absolutistische heersers quasi alle macht in handen.

De idee van scheiding der machten, a fortiori van een onafhankelijke rechterlijke macht, zal pas een paar

Page 4: ‘Toveressen op de brandstapel’ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewa arde archiefstukken spreken voor zichzelf: 3 mannen en vrouwen bekennen dat ze tijdens een heksensabbat

4

eeuwen later opgeld maken. De absolutistische heerser duldt geen tegenspraak; zijn wil is wet en zijn

ambtenaren moeten de wet nauwgezet uitvoeren. In strafzaken geldt daarbij dat ten allen prijze de orde

moet gehandhaafd blijven. Hoewel er enkele beperkingen zijn op de mogelijkheid om zomaar iemand aan

te houden, zijn er zeker nog geen fundamentele rechten. Het vermoeden van onschuld is een loos begrip.

Vorstelijke vertegenwoordigers van hoog tot laag vormen een bikkelhard ambtenarenapparaat, waarin nog

quasi geen interne controlesystemen of machtstemperingen zijn uitgebouwd. Misbruiken zijn dus wel

degelijk mogelijk, en legio. Er wordt vervolgd uit pure machtswellust of om het geldgewin. En de

schepenbanken, de lokale gerechten, die finaal de straf moeten uitspreken, schuwen het bloedvergieten

niet. De geleidelijke ‘civiliseringstendens’ die de vroegmoderne periode kenmerkt, is rond 1600 nog maar

aan het ontluiken. Ongeschoolde schepenen en leenmannen kunnen hun persoonlijke vrees en

haatgevoelens de vrije loop laten. Hoger beroep in strafzaken is in de Nederlanden onmogelijk voor de

komst van de Franse revolutionairen.

Drie heksen, houtsnede van Hans Baldung Grien, 1485-1545.

Page 5: ‘Toveressen op de brandstapel’ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewa arde archiefstukken spreken voor zichzelf: 3 mannen en vrouwen bekennen dat ze tijdens een heksensabbat

5

1.3. Het strafrecht in deze periode

Een volledig en correct beeld van de strafrechtsbedeling in de vroegmoderne periode is in het bestek van

deze cursus onmogelijk. Summier kan gezegd worden dat er op twee niveaus recht wordt gesproken (en

beide niveaus zijn in heksenzaken bijzonder actief geweest). Enerzijds zijn er de laat-middeleeuwse

vorstelijke justitieraden (zoals de Raad van Vlaanderen in Gent, de Raad van Brabant in Brussel, de Grote

Raad van Mechelen), waarin uitsluitend geleerde juristen zetelen. Het zijn gediplomeerde universitairen,

die ofwel Romeins recht, ofwel Canoniek (dit is kerkelijk) recht, ofwel ‘de beide rechten’ gestudeerd

hebben, vooral aan de (enige Nederlandse) Leuvense universiteit (vanaf 1425). Het is niet onbelangrijk te

onderstrepen dat in deze beide rechtsmassa’s, die overigens beide het Latijn als voertaal gebruiken

(vandaar nog steeds de vele Latijnse termen in ons hedendaags recht), de macht sterk hiërarchisch

gestructureerd is. In de libri terribiles van het Romeinse strafrecht (boeken 47 en 48 van de Digesten van

Justinianus) worden bloederige straffen gehanteerd. Ook het kerkelijke recht is streng, maar kerkelijke

rechters laten nooit doodstraffen uitvoeren (ecclesia ab sanguine abhorret)… daarvoor leveren ze de

veroordeelde uit aan de wereldlijke macht.

In de late middeleeuwen hebben de geleerden van de beide rechten de zogenaamde ‘romano-canonieke

procedure’ ontwikkeld, in essentie een processysteem dat we vandaaag nog steeds grotendeels kennen.

In strafzaken gaat het om een ‘inquisitoire’ procedure, waarbij de overheid zelf het initiatief neemt tot

vervolging (ook al is er geen klacht van een benadeelde). In het bijvoeglijk naamwoord ‘inquisitoir’ klinkt

‘inquisitie’ door. Het betreft in essentie een ‘onderzoekssysteem’, waarbij de vervolgende instantie en de

rechtbank actief op zoek gaan naar de waarheid.

Dit romano-canonieke proces is in de zestiende eeuw ook overal in de lagere rechtbanken

doorgedrongen. De term ‘lage’ rechtbanken is hierbij een verzamelnaam voor een wirwar van

gewoonterechtelijk gegroeide en door de diverse overheden gecreëerde rechtbanken en rechtbankjes als

stedelijke schepenbanken, leenhoven en laathoven. De concrete samenstelling en bevoegdheden ervan

verschillen van plaats tot plaats, maar overal is er een vorstelijke of heerlijke vertegenwoordiger die als

‘openbaar ministerie avant la lettre’ op onderzoek uitgaat, verdachten voor de rechtbank brengt en de

uitgesproken straffen uitvoert. Het is de baljuw, amman, schout, meier, officier… Hij speelt in

heksenprocessen een cruciale rol. Op het verloop van zo’n proces wordt verder ingegaan.

Eerst nog enkele bedenkingen over het materiële strafrecht, dit zijn de misdrijven en de straffen. Ook op dit

vlak hebben de beide geleerde rechten een zeer belanrgijke invloed gehad. Tegen de late middeleeuwen

is het eeuwenoude Germaanse strafrecht (dat vooral uit was op familiale vergelding) quasi volledig

uitgestorven. De ideeën van romanisten en canonisten hebben ervoor gezorgd dat, in tegenstelling tot de

Germaanse ‘gevolgaansprakelijkheid’ (je wordt vervolgd omwille van de gevolgen die je teweeg hebt

gebracht), voortaan veel meer de nadruk wordt gelegd op de intentie (je wordt bijvoorbeeld strenger

gestraft voor opzettelijke slagen dan voor onopzettelijke). Volgens de kerkrechtgeleerden moet er, zo wordt

Page 6: ‘Toveressen op de brandstapel’ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewa arde archiefstukken spreken voor zichzelf: 3 mannen en vrouwen bekennen dat ze tijdens een heksensabbat

6

het ook in de biechtboeken van de kerk beschreven, gepeild worden naar de ziel. Een misdrijf is uiteindelijk

een zonde tegenover God. Het is dan ook normaal voor de canonisten dat straffen moeten gericht zijn op

inkeer: publieke boetedoening, vergiffenis vragen aan God en de gemeenschap, een bedevaart, zelfs

opsluiting in de gevangenis. De nadruk op de ziel laat het ook toe zaken als ketterij en zelfs zelfmoord (niet

de mens maar God beschikt) te bestraffen. De romanisten van hun kant zijn het wel eens dat er naar de

intentie moet gekeken worden, maar zij leggen de nadruk op de noodzaak van ‘exemplarische’ straffen.

De uitvoering van strafvonnissen moet vooral een les zijn voor de hele gemeenschap: executies moeten

een afschrikkend effect hebben. Dit verklaart het gebruik van verhoogde schavotten, tepronkstelling op de

markt en publieke executie.

Romanisten en canonisten zijn het ook bijzonder eens over de bewijsmiddelen die voor de rechtbank

kunnen gebruikt worden. Ze verfoeien de oude middeleeuwse irrationele bewijsmiddelen, zoals het duel,

maar opteren voor een rationeel stelsel van bewijzen. Elke soort bewijs krijgt een mathematische waarde.

Zo is een vermoeden minder waard dan een getuige. Helemaal bovenaan de hiërarchie van de bewijzen

staat de regina probationum (de koningin van de bewijzen): de bekentenis. Volgens het geleerde recht

mag de wettelijke straf (de doodstraf bij hekserij bijvoorbeeld) slechts opgelegd worden als de verdachte

effectief tot bekennen overgaat. De juristen zijn het er echter ook over eens dat een handje mag

toegestoken worden om deze bekentenis te verkrijgen… Op die manier wordt de tortuur uit het oude

Romeinse recht weer toegelaten. Het is precies omdat verdachten ondervraagd werden onder marteling,

dat velen bekend hebben inderdaad een heks te zijn.

De heksenwaag van Oudewater.

Page 7: ‘Toveressen op de brandstapel’ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewa arde archiefstukken spreken voor zichzelf: 3 mannen en vrouwen bekennen dat ze tijdens een heksensabbat

7

2. De procedure

2.1. Startfase: de mare gaat…

Een baljuw kon een onderzoek starten van zodra hij, weze het zeer terloops, van een ‘misdrijf’ op de

hoogte was. Geruchten konden dus voldoende zijn om actie te ondernemen. Heel vaak ontving de baljuw

echter een ‘klacht’. Dit betekent dat een benadeelde uitdrukkelijk vroeg om een onderzoek op te starten.

De boer van wie de koeien geen melk meer gaven, kon bijvoorbeeld de mening toegedaan zijn dat zijn

buurvrouw zijn dieren ‘behekst’ had… Mocht de baljuw aan de klacht geen gevolg geven, dan kon de

benadeelde zich overigens ‘formeel partij stellen’. Deze handeling is te vergelijken met de hedendaagse

burgerlijke partijstelling. We nadeel ondervindt, vraagt daarbij uitdrukkelijk aan de rechtbank om de

tegenpartij te veroordelen. De benadeelde wordt dus partij in de zaak en zal mee argumenten aandragen

om de verdachte te veroordelen.

Twee bijzondere gevallen van start van de procedure zijn de verklikking en de ter-purge-stelling. In het

eerste geval begint een verdachte onder tortuur niet alleen toe te geven een tovenaar te zijn en bepaalde

mensen of dieren betoverd te hebben, maar hij/zij voegt er bovendien aan toe dat er in het dorp nog

andere heksen zijn en hij/zij noemt die bij naam. Vermoedelijk kunnen we dit zien als een soort

wraakoefening van de gemartelde verdachte om in zijn/haar vreselijkste pijnen toch enige genoegdoening

te vinden in het (valselijk) beschuldigen van persoonlijke vijanden.

De ter-purge-stelling gaat uit van de ‘heks’ zelf. Als in het dorp de mare gaat dat iemand een heks is, dan

kan deze het initiatief nemen om zijn/haar naam te zuiveren (‘purgeren’). Daartoe geeft hij/zij zich aan bij

de baljuw en blijft gedurende het purgeproces opgesloten. Vervolgens wordt via openbare omroeping

iedereen die ook maar iets tegen de ‘verdachte’ in te brengen zou hebben, opgeroepen om dit binnen een

bepaalde termijn voor de rechtbank te komen beweren en bewijzen. Komt niemand opdagen, dan is de

naam gezuiverd en kan de gevangene weer huiswaarts. Helaas hebben sommigen een proces en

veroordeling niet kunnen vermijden…

2.2. Vooronderzoek door de baljuw

Eenmaal gewaarschuwd door klachten of geruchten, voert de baljuw een opsporingsonderzoek uit. Het is

een nog eerder oppervlakkig verkennen van de situatie: getuigen worden ondervraagd en het gedrag van

de verdachte wordt bespied. Elke eigenaardigheid wordt genoteerd: nachtelijke uithuizigheid, het

sprokkelen van kruiden, beschikken over verschillende bezems, een zwarte kat als huisdier… De baljuw

legt een dossier aan om vervolgens al dan niet over te gaan tot een grondiger onderzoek en dus een

Page 8: ‘Toveressen op de brandstapel’ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewa arde archiefstukken spreken voor zichzelf: 3 mannen en vrouwen bekennen dat ze tijdens een heksensabbat

8

proces. Als overheidspersoon weegt hij dus de ernst van de zaak en beslist om al dan niet tot vervolging

over te gaan.

2.3. Het gerechtelijk onderzoek

Vanaf dit moment kunnen we spreken van een ‘gerechtelijk’ onderzoek, want nu wordt de rechtbank

(schepenbank of justitieraad) betrokken. Op relaas van de vorstelijke vertegenwoordiger beslist de

rechtbank eerst om al dan niet over te gaan tot dagvaarding of aanhouding. In het eerste geval nodigt een

deurwaarder de verdachte uit om voor de rechtbank te verschijnen en zich te verdedigen op de

telastegging(en). Omdat een gedaagde maar al te goed wist tot wat een heksenproces kon leiden, kozen

velen het hazepad. Precies om dit te vermijden, besliste de rechtbank dan ook meestal dat de verdachte

meteen moest aangehouden worden en in verzekerde bewaring genomen.

Vooral ten behoeve van het bewijs, werd meteen vaak overgegaan tot huiszoeking en de inbeslagname

van verdacht materiaal als poedertjes, dode dieren, bezems, kruiden of boeken. Een inventaris van dit

alles werd aan het dossier toegevoegd.

Vervolgens werd overgegaan tot ondervraging. Dit gebeurde door middel van ‘tichten’ (vandaar ons

hedendaags woord ‘betichte’), dit zijn suggestieve vragen waarop met een simpel ja of neen moest

geantwoord worden. Deze tichten kwamen grotendeels uit de demonologische literatuur en dit brengt dan

ook met zich mee dat ‘bekentenissen’ in de verschillende uithoeken van de Nederlanden toch bijzonder

goed op elkaar gelijken.

Ook getuigen werden door de rechtbank verhoord en eventueel geconfronteerd met de verdachte of met

elkaar.

Een heel bijzondere procesfase was die van de ‘proeven’. Hoewel de kerk al in de dertiende eeuw de

‘godsbewijzen’ verboden had, leefden in heksenprocessen toch nog steeds een aantal irrationele

bewijsmethodes verder. Deze tests gingen uit van het bestaan van een duivelscontract en zochten naar

een uiterlijk teken hiervan. Zo waren de heksenjagers overtuigd dat de duivel bij de copulatie een ‘merk’

had achtergelaten op het lichaam van de heks. Ze werd dan ook volledig uitgekleed en kaal geschoren, op

zoek naar dit duivelsmerk. Elk sproet, wrat of geboortevlek werd met een scherpe naald doorprikt. Indien

er bloed vloeide, was men zuiver, maar etter of gewoon geen uitvloeiing waren een teken van ‘den bozen’.

Andere ‘proeven’ waren de waterproef (als het zuivere water de aan handen en voeten vastgebonden

heks afstootte, dan was dit een teken van schuld) en de tranenproef (waarbij uit het uitblijven van geween

tijdens de marteling werd afgeleid dat de duivel de ‘patiënt’ bijstond). In het Hollandse Oudewater

ontwikkelde men een heksenwaag, waarop je best ‘niet te licht werd bevonden’.

Indien men ook na de proeven bleef ontkennen, maar er toch wel een aantal aanwijzingen van hekserij

waren, kon de rechtbank beslissen om over te gaan tot het ‘pijnlijk verhoor’, de zogenaamde ‘scherpe

examinatie’. Allerhande soorten martelingen waren mogelijk, van de klassieke rek- en pijnbank, over

pinnenstoelen, Spaanse laarzen en geselroedes tot de halsband en het vuur aan de schenen leggen.

Page 9: ‘Toveressen op de brandstapel’ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewa arde archiefstukken spreken voor zichzelf: 3 mannen en vrouwen bekennen dat ze tijdens een heksensabbat

9

De pijniging kon uren en zelfs dagen doorgaan. Een percentage verdachten is tijdens de tortuur bezweken.

Nochtans was meestal een chirurgijn in de buurt om erover te waken dat de toegebrachte letsels niet

levensbedreigend waren. De finale bedoeling was tot een bekentenis te komen, hoewel sommigen dapper

door alle pijnen heen bleven ontkennen.

2.4. Herhaling van de bekentenis

Eenmaal toegegeven aan de druk, was het proces nog niet te einde. Het romano-canonieke bewijsrecht

vereiste immers dat de bekentenis zonder dwangmiddelen werd herhaald. Daartoe werd de ‘patiënt’ eerst

een nacht rust en herstel gegund om ‘s anderendaags op de middag de bekentenis te herhalen. Dit diende

te gebeuren in de open lucht, een reminiscentie van de aloude Germaanse rechtspraak in de open lucht

en vooral een uitdrukking van het feit dat de bekentenis van hekserij het belijden van een zonde tegenover

God was, die toekijkt vanuit de hemel.

Trok de verdachte zijn/haar bekentenis in, dan herbegon de beul zijn werk in de folterkamer…

2.5. Vonnis en executie

Bij herhaalde bekentenis stond voor het recht de schuld onomstotelijk vast en kon dus overgegaan worden

tot het vellen van het vonnis. De justitieraden deden dit in alle autonomie en ook de lagere gerechten

beslisten lang tijd in volledige onafhankelijkheid. Na ettelijke klachten over overdreven vervolgingsijver

bepaalde de wetgever rond 1600 echter dat lagere gerechten het volledige dossier voor advies dienden

over te maken aan gespecialiseerde geleerden, de zogenaamde ‘heksenadvocaten’. Deze gingen na of

eventueel nog bijkomend onderzoek nodig was en maakten het concept van vonnis op.

De klassieke straf voor hekserij was de brandstapel, een traditie die al teruggaat tot de oudheid en wijst op

de ‘grondigheid’ waarmee men de veroordeelde uit de maatschappij wou verwijderen. Verbranding

vernietigt immers zowel lichaam als ziel. Er is ook een zekere analogie met het verbranden van dieren of

lijken bij epidemies. Hekserij werd inderdaad gezien als een besmettelijk gevaar. Vrouwen werden

meestal, ‘bij wijze van gunstmaatregel’, gewurgd (aan de staak), maar mannen werden levend verbrand.

Indien de verdachte wist te ontsnappen aan het gerecht, werd een strooien pop aangekleed met kleren

van de heks en in brand gestoken. Dit is de zogenaamde ‘uitvoering in effigie’. Dit soort symbolische

uitvoering wijst ook op de noodzaak voor de gemeenschap om haar wraak op de beduivelde heks bot te

vieren.

Naast de lijfstraf bepaalde het vonnis ook de volledige verbeurdverklaring van alle goederen van de

veroordeelde. Met de opbrengst kon (een deel van) de gerechtskost, inclusief de uitgaven voor de

executie, betaald worden.

Page 10: ‘Toveressen op de brandstapel’ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewa arde archiefstukken spreken voor zichzelf: 3 mannen en vrouwen bekennen dat ze tijdens een heksensabbat

10

3. Beeld van de heks

3.1. Wie is ‘toveresse’ of ‘tovenaer’?

Een prosopografische analyse van alle vervolgde heksen leidt niet echt tot een uniform beeld, maar toch

zijn er enkele constanten. Vooral aan vrouwen werd hekserij ten laste gelegd. Ze maken circa zeventig

procent van de vervolgden uit. Meestal zijn ze ongehuwd (het huwelijk, of het religieuze leven, is de

‘normale’ levenswijze in die periode), zowel ‘oude jongedochters’ als weduwen, eerder ‘oud’ dan ‘jong’

(merk echter op dat de gemiddelde leeftijd toen lager lag dan vandaag; heksen zijn vaak vijftigers, zestiger

en zeventigers). De meeste heksen leefden eerder teruggetrokken, eenzaam en stil, letterlijk en figuurlijk

aan de rand van de maatschappij. Sommige verdachten werden echter precies vervolgd omdat ze

babbelziek waren.

Heel merkwaardig is dat hekserij vaak een familieaangelegenheid is. Een veroordeelde of verdachte heks

in de familie hebben, kan al een voldoende aanwijzing zijn om een nieuw onderzoek te starten. Enkele

keren kwam het dan ook voor dat twee zussen, een moeder en een dochter, of zelfs een driegeslacht

samen op de brandstapel belandden. Ook kenissen werden vaak samen of kort na elkaar vervolgd. In

verschillende dorpen van de Nederlanden is de heksenjacht overigens echt een tijdelijk en zeer lokaal

fenomeen geweest. De rol van een individuele baljuw of één of enkele schepenen was van

doorslaggevend belang.

Heksen zijn vaak arm (bedelaars bijvoorbeeld), maar meestal toch bemiddeld. Ze bezitten vaak wel

meubelen, vee of zelfs een huis. Startten ambtenaren slechts een procedure op als ze wisten dat ze door

middel van confiscatie de voorgeschoten procedurekosten konden recupereren misschien? Bij de adel en

de burgerlijke topklasse komt dan weer slechts uiterst uitzonderlijk een veroordeelde heks voor. Wellicht

waren ze te machtig om als slachtoffer van de inquisitoire procedure ‘gebruikt’ te worden. Een aantal

rijkere verdachten wist overigens een beroep te doen op rechtsgeleerde bijstand, slaagde erin de criminele

procedure om te zetten in een civiele en ontsnapte op die manier aan de ergste veroordelingen.

3.2. Wat wordt hen verweten?

Het beeld van de heks uit de processtukken is het beeld van de heks in de demonologische literatuur. Aan

de basis ligt het verwijt dat de heks een contract heeft gesloten met de duivel. Quasi alle veroordeelde

heksen beschrijven ‘den bozen’, die ze ontmoet hebben. Hij droeg meestal zwarte kleren en een hoed,

had bokkepoten en vaak een lichamelijk gebrek. Hij had een schelle stem en vurige ogen in donkere

Page 11: ‘Toveressen op de brandstapel’ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewa arde archiefstukken spreken voor zichzelf: 3 mannen en vrouwen bekennen dat ze tijdens een heksensabbat

11

oogkassen. De duivel verschijnt echter niet altijd als een man, maar ook al eens als een vrouw of in de

vorm van een dier.

Het duivelscontract wordt soms neergeschreven, al dan niet met eigen bloed, maar wordt in elk geval

bezegeld door geslachtsgemeenschap. Bij de ondervraging gaat de baljuw in op de bijzonderste details en

verdachten attesteren dat het lid van de duivel koud aanvoelde of dat zijn zaad als ijs was.

Op bais van de afspraak met de duivel moet de heks verzaken aan zijn/haar geloof. Tijdens

heksensabbats, waarheen men vliegt op een bezemsteel, wordt dit heel uitdrukkelijk gemanifesteerd door

het kruis te vertrappelen of te bespugen. Men wordt ontdoopt en door de duivel opnieuw gedoopt. Met de

duivel wordt gedanst en muziek gemaakt en de vijand van God wordt aanbeden door hem, al dan niet in

de vorm van een bok, op het achterwerk te kussen.

Lucifer leert de heksen ook toveren. Door middel van kruiden, drankjes en zalfjes slagen ze erin ziekte en

verderf te zaaien in hun omgeving. Oogsten mislukken, dieren sterven, de melk karnt niet meer, daken

storten in, beken drogen uit… alles is de schuld van de lokale dorpsheks. Met kinderlijkjes, adders en

paddestoelen weet ze zelfs onweer te maken. Ze is noch min noch meer de zondebok van de streek. Het

verwondert dan ook niet dat de meeste heksen op de brandstapel sterven in tijden van oorlogen, mislukte

oogsten en epidemies. Dit brengt ons bij de mogelijke verklaringen.

Heksen kussen het 'achterkwartier' van de duivel tijdens

de sabbat. Heksen brouwen slecht weer.

Page 12: ‘Toveressen op de brandstapel’ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewa arde archiefstukken spreken voor zichzelf: 3 mannen en vrouwen bekennen dat ze tijdens een heksensabbat

12

4. Mogelijke verklaringen

4.1. De demonologische literatuur

Hoewel een veelheid aan factoren aan de basis ligt van het toppunt van de heksenwaan in Europa rond

1600, is de doorslaggevende invloed van een aantal publicaties manifest. De Malleus Maleficarum of

Heksenhamer van het eind van de vijftiende eeuw is wellicht het meest invloedrijke boek. Het kende een

dertigtal edities, vooral in de eerste helft van de zestiende eeuw. Hoewel het op naam staat van Henricus

‘Institoris’ en Jabob Sprenger, is de eigenlijke auteur vermoedelijk alleen de eerstgenoemde, de

dominicaan Heinrich Kramer (Institoris is zijn verlatijnste naam). Kramer was inquisiteur in Innsbruck, maar

leed er een gerechtelijke nederlaag tegenover de bisschop, die hem een veel te harde aanpak verweet.

Kramer sloeg terug door een handboek voor de heksenvervolger te schrijven, waarin hij op een zeer eigen

manier interpretatie gaf aan allerhande Bijbelse en kerkrechtelijke teksten, met als enig doel: strenge

heksenvervolgingen legitimeren. Hij was een regelrechte vrouwenhater en is grotendeels verantwoordelijk

voor het hiervoor geschetste beeld van de heks. Andere bekende demonologen zijn de Jezuiet Maarten

del Rio, de Duitse theoloog Peter Binsfeld, de Duitse jurist Ulrich Tengler en de Franse koninklijke adviseur

Jean Bodin. Gelukkig waren er ook tegenstanders, zoals Johannes Wier, al hadden deze voor 1600

bijzonder weinig succes.

De Malleus maleficarum van Heinrich Kramer

(1519). Disquisitionum magicarum libri sex van Martinus

del Rio (1603).

Page 13: ‘Toveressen op de brandstapel’ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewa arde archiefstukken spreken voor zichzelf: 3 mannen en vrouwen bekennen dat ze tijdens een heksensabbat

13

4.2. Diverse factoren

Boeken kunnen de geesten kneden, maar ongetwijfeld hebben ook vele andere factoren bijgedragen tot

de massale vervolging van heksen rond 1600. Bij de tijdssituering is al allusie gemaakt op de naar macht

strevende staat. Door precies de zwaksten in de maatschappij aan te pakken, kan de overheid door middel

van een exemplarische procedure en zonder veel kosten of tegenstand een voorbeeld stellen aan allen

(vervolging is macht; hetzelfde moet overigens gezegd worden van de machtsverhoudingen in de lokale

gemeenschappen, waar de clan van baljuw en schepenen kan grossieren met macht… en met een deel

van de confiscatie aan de haal kan gaan). Het feit dat ook de kerk in crisis is en zich noodgedwongen moet

herpositioneren is ook niet onbelangrijk. Heksen zijn immers de bondgenoten van de duivel en dus de

tegenstanders van de ware kerk. Het toppunt van de heksenvervolgingen volgt overigens kort na het

toppunt van de ketterijvervolgingen.

Heksen zijn meestal zwakke enkelingen en dus gemakkelijke zondebokken in tijden van oorlog, armoede

en ziekte. Heksenprocessen zijn overigens slechts één van de vele vormen van strafprocessen, die alle

gekenmerkt werden door de geringe waarde die toegekend werd aan lijf en leven.

De duivel verleidt babbelzieke vrouwen tijdens de eucharistieviering.

Page 14: ‘Toveressen op de brandstapel’ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewa arde archiefstukken spreken voor zichzelf: 3 mannen en vrouwen bekennen dat ze tijdens een heksensabbat

14

5. Bibliografie - AERTS, E. en WYNANTS, M. (ed.), Heksen in de Zuidelijke Nederlanden (16de-17de eeuw) (= Algemeen Rijksarchief

en Rijksarchief in de provinciën. Educatieve dienst. Dossiers. Tweede reeks, II), Brussel, 1989.

- BEHRINGER, W., “’Erhob sich das ganze Land zu ihrer Ausrottung …’ Hexenprozesse und Hexenvefolgungen in

Europa”, in VAN DÜLMEN, R. (ed.), Hexenwelten. Magie und Imagination vom 16.-20. Jahrhundert, Frankfurt am

Main, 1987, 131-169.

- BEHRINGER, W., ““Vom Unkraut unter dem Weizen”. Die Stellung der Kirchen zum Hexenproblem”, in VAN DÜLMEN,

R. (ed.), Hexenwelten. Magie und Imagination vom 16.-20. Jahrhundert, Frankfurt am Main, 1987.

- BRIGGS, R., Witches and Neighbours. The social and cultural context of European witchcraft, Londen, 1996

(vertaling: Heksenwaan. De sociale en culturele geschiedenis van hekserij in Europa, Kampen, 2000).

- BROUETTE, E., “La sorcellerie dans le Comté de Namur au début de l’époque moderne (1509-1646)”, Annales de la

Société archéologique de Namur, XLVII (1953-1954), 359-420.

- CANNAERT, J.-B., “Vertoog over een process wegens toovery (a° 1664)”, Belgisch museum voor de nederduitsche

tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands, VIII (1844), 115-144.

- DE BLÉCOURT, W. en DE WAARDT, H., “Das Vordringen der Zaubereiverfolgungen in die Niederlande, Rhein, Maas und

Schelde entlang”, in BLAUERT, A. (ed.), Ketzer, Zauber, Hexen. Die Anfänge der Europäischen Hexenverfolgungen,

Frankfurt am Main, 1990, 191-200.

- DELUMEAU, J., La peur en occident, Parijs, 1978.

- DELUMEAU, J., Un chemin d’histoire, Parijs, 1981.

- DELUMEAU, J., "Une enquête historiographique sur la peur", in Histoire et ses méthodes. Colloquium, Amsterdam,

1980.

- DE NEYS, Nele, Een studie van de zestiende-eventiende-eeuwse heksenprocessen bewaard in het fonds Brugse

Vrije in het Rijksarchief te Brugge, licentiethesis K.U.Leuven, 2004 (promotor: D. Vanysacker).

- DE WAARDT, H., Toverij en samenleving. Holland 1500-1800, Rotterdam, 1991.

- D(UBOIS), A., "Du crime de sorcellerie. Lettre du Grand Conseil en Flandre. 2 décembre 1595", Messager des

Sciences Historiques et Archives des Arts de Belgique, XXIV (1850), 374-384.

- DUPONT-BOUCHAT, M.-S., “De heksenjacht in de Zuidelijke Nederlanden (16de-17de eeuw)”, in AERTS, E. en

WYNANTS, M. (ed.), Heksen in de Zuidelijke Nederlanden (16de-17de eeuw) (=Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief

in de provinciën. Educatieve dienst. Dossiers. Tweede reeks, II), Brussel, 1989, 11-18.

- DUPONT-BOUCHAT, M.-S., “Histoire et droit. Quelle histoire pour les juristes?”, in ROUSSEAUX, X. en LE CLERCQ

G. (ed.), La Belgique criminelle. Droit, justice, société (XIVe-Xxe siècles). Hommage à Marie-Syvie Dupont-Bouchat,

Louvain-la-Neuve, 2005, 1-26, oorspronkelijk in Revue interdisciplinaire d’études juridiques 1978, 41-69.

- DUPONT-BOUCHAT, M.-S., “La répression de la sorcellerie dans le duché de Luxembourg aux XVIe et XVIIe siècles”,

in DUPONT-BOUCHAT, M.-S., FRIJHOFF, W. en MUCHEMBLED, R. (ed.), Prophètes et sorciers dans les Pays-Bas XVIe-

XVIIIe siècles, Parijs, 1978, 41-154.

Page 15: ‘Toveressen op de brandstapel’ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewa arde archiefstukken spreken voor zichzelf: 3 mannen en vrouwen bekennen dat ze tijdens een heksensabbat

15

- DUPONT-BOUCHAT, M.-S., "Sorcellerie et superstition : l’attitude de l’Eglise dans les Pays-Bas (XVIe-XVIIIe siècles)",

in ROUSSEAUX, Xavier en LE CLERCQ, Geoffroy (eds.), La Belgique criminelle. Droit, justice, société (XIVe-XXe

siècles). Marie-Sylvie Dupont-Bouchat, in Temps et Espaces V, Louvain-la-Neuve, Presses Universitaires de

Louvain, 2006, 37-60.

- DUPONT-BOUCHAT, M.-S., FRIJHOFF, W. en MUCHEMBLED, R. (ed.), Prophètes et sorciers dans les Pays-Bas XVIe-

XVIIIe siècles, Parijs, 1978.

- GIJSWIJT-HOFSTRA, M., “The European witchcraft debate and the Dutch variant”, Social History, XV (1990), 181-194.

- HUYS, P., “Een toverijproces in Geluwe”, in DE BACKER, C. (ed.), Cultuurhistorische caleidoscoop, Gent, 1993.

- IRSIGLER, F., “Hexenverfolgungen vom 15. bis 17. Jahrhundert”, in FRANZ, G. en IRSIGLER, F. (ed.), Methoden und

Konzepte der historischen Hexenforschung, Trier, 1998, 3-20.

- KIECKHEFER, R., European witch trials: their foundations in popular and learned culture, 1300-1500, Londen, 1976.

- LEVACK, B., Witchhunt in Early Modern Europe, Londen, 1995.

- MAES, L., Heksenprocessen (= Clio, CLXXXIII), Antwerpen, 1975.

- MANDROU, R., Magistrats et sorciers en France au 17e siècle, Parijs, 1980.

- MONBALLYU, J., "Christyne Kints, de heks van Harelbeke in 1603”, De Leiegouw, XLIV (2002), 317-323.

- MONBALLYU, J., "De houding van de rechters tegenover hekserij in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de 15de tot 17de

eeuw", in DUPONT-BOUCHAT, M.-S. (ed.), La sorcellerie dans les Pays-Bas sous l’ancien régime. De hekserij in de

Nederlanden onder het Ancien Régime, Heule, 1987, 11-34.

- MONBALLYU, J., "De procesvoering in heksenprocessen, toegelicht aan de hand van het geding tegen Cathelyne Van

den Bulcke te Lier in 1589", in AERTS, E. en WYNANTS, M. (ed.), Heksen in de Zuidelijke Nederlanden (16de-17de

eeuw) (= Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de provinciën. Educatieve dienst. Dossiers. Tweede reeks, II),

Brussel, 1989, 19-36.

- MONBALLYU, J., “De rol van de pijniging in de 16de en 17de euwse heksenprocessen”, Volkskunde, LXXXII (1981), 91-

101.

- MONBALLYU, J., "Die Hexenprozesse in der Grafschaft Flandern (1495-1692). Chronologie, Soziographie,

Geographie un Verfahren”, in EIDEN, H. en VOLTMER, R. (ed.), Hexenprozesse und Gerichtspraxis, Trier, 2002, 279-

314. (met namenlijst).

- MONBALLYU, J., "Een heksenproces te Anzegem (1603)", De Gaverstreke, X (1982), 65-70.

- MONBALLYU, J., “Een heks op de brandstapel in Ingelmunster in 1607”, De Leiegouw 1987, 365-370.

- MONBALLYU, J., "Een heks te Waregem in het begin van de 17de eeuw", De Gaverstreke, VIII (1980), 7-12.

- MONBALLYU, J., Heksen en hun buren in Frans-Vlaanderen, 16de tot 18de eeuw, in Ieperse Historische Studies, XI,

Ieper, Stadsarchief, 2004, 158 p.

- MONBALLYU, Jos, “Heksen, hun buren en hun vervolgers in de Leiestreek. Een sociale benadering van de

heksenprocessen te Olsene en Dentergem in 1660-1670”, Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en

Oudheidkunde te Gent, nieuwe reeks, LVII (2003), 123-184.

- MONBALLYU, J., "Heksenprocessen en andere toverijprocessen in het Land van Aalst en het Land van

Dendermonde", Het Land van Aalst, LIII (2001), 213-240.

Page 16: ‘Toveressen op de brandstapel’ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewa arde archiefstukken spreken voor zichzelf: 3 mannen en vrouwen bekennen dat ze tijdens een heksensabbat

16

- MONBALLYU, J., “Heksenprocessen in de kasselrij Oudenaarde”, Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige

Kring van Oudenaarde, XXXIX (2002), 3-35.

- MONBALLYU, J., “Heksenprocessen in Heestert in de tweede helft van de 17de eeuw”, De Leiegouw, XXIV (1982),

165-172.

- MONBALLYU, J., "Heksenprocessen te Laarne in 1607-1608 : een samenspel van ‘krachten van onderen’ en

‘krachten van boven’”, Gedenkschriften van de Oudheidkundige Kring van het Land van Dendermonde, 4de reeks,

XXI (2002), Dendermonde, 2003, 191-249.

- MONBALLYU, Jos, “Het proces van Leyn Weckx in Eksel-Hechtel in 1725. Het laatste heksenproces in België?”,

Heemkundige Kring Hechtel-Eksel. Jubileumboek III, 2005, 129-155.

- MONBALLYU, J., "La théorie sur la sorcellerie chez Wielant et Damhouder", in STEVENS, F. en VAN DEN AUWEELE, D.

(ed.), “Houd voet bij stuk”. Xenia iuris historiae G. van Dievoet oblata, Leuven, 1990, 291-313.

- MONBALLYU, J., “Meulebeke en Ooigem, twee dorpen met tovenaars en heksen in 1595”, De Leiegouw, XLV (2003),

117-130 (met bibliografie van alle heksenprocessen in kasselrij Kortrijk).

- MONBALLYU, J., “Toverij en hekserij te Kortrijk en te Brugge in het jaar 1596”, Volkskunde, LXXXI (1980), 183-195.

- MONBALLYU, J., Van hekserij beschuldigd. Heksenprocessen in Vlaanderen tijdens de 16de en 17de eeuw, Heule,

1996.

- MONBALLYU, J., “Was Tanneken Sconyncx een heks? Een analyse van haar proces in 1602-1603”, De Roede van

Tielt, XXV (1994), 94-140.

- MOORE, R., Ketters, heksen en andere zondebokken. Vervolging als middel tot macht 950-1250, Baarn, 1987.

- MUCHEMBLED, R., Culture populaire et culture des élites, Parijs, 1978.

- MUCHEMBLED, R., La sorcière au village, Parijs, 1979.

- MUCHEMBLED, R., Le Roi et la Sorcière. L’Europe des bûchers Xve-XVIIIe siècles, Parijs, 1993.

- MUCHEMBLED, R., Le temps des supplices, de l’obéissance sous les rois absolus, XVe-XVIIIe siècle, Parijs, 1992.

- MUCHEMBLED, R., L’invention de l’homme moderne. Sensibilités, mœurs et comportements collectif sous l’Ancien

Régime, Parijs, 1988. (vertaling : De uitvinding van de moderne mens. Collectief gedrag, zeden, gewoonten en

gevoelswereld van de Middeleeuwen tot de Franse Revolutie, Amsterdam, 1991)

- MUCHEMBLED, R., Sorcières, justice et société aux 16e et 17e siècles, Parijs, 1987.

- MUCHEMBLED, R., "Terres de contrastes. France, Pays-Bas, Provinces-Unies", in MUCHEMBLED, R. en ANKARLOO, B.

(ed.), Magie et sorcellerie en Europe du moyen âge à nos jours, Parijs, 1994.

- PETERS, E., Heresy and authority in the Middle Ages, Londen, 1980.

- PETERS, E., The magician, the witch and the law, Philadelphia, 1978.

- SIEFENER, M., Hexerei im Spiegel der Rechtstheorie. Das crimen magiae in der Literatur von 1574 bis 1608,

Frankfurt am Main, 1992.

- SOLY, H., De grote heksenjacht in West-Europa (= Volkskunde, LXXXII (1981), afl.1-2).

- TRIEST, M., Met de duivel naar bed. Heksen in de Lage Landen, Leuven, 2002.

- TSCHAIKNER, Manfred, “Grundzüge der Geschichte und Methodik der Hexenforschung – veranschaulicht anhand von

Beispielen aus Vorarlberg und Liechtenstein”, Forschungen zur Rechtsarchaeologie…, 19, 2001, 127-148.

Page 17: ‘Toveressen op de brandstapel’ingezet om onschuldige mensen te vervolgen… De bewa arde archiefstukken spreken voor zichzelf: 3 mannen en vrouwen bekennen dat ze tijdens een heksensabbat

17

- VANDEN BUSSCHE, E., “Analectes pour servir à l’histoire de la sorcellerie en Flandre”, La Flandre, VII (1875), 319-

348.

- VAN DÜLMEN, R., “Die Dienerin des Bösen. Zum Hexenbild in der frühen Neuzeit” Zeitschrift für historische

Forschung, XVIII (1991).

- VANHEMELRYCK, F., Heksenprocessen in de Nederlanden (= Keurreeks, CLIII), Leuven, 1982.

- VANHEMELRYCK, F., Het gevecht met de duivel. Heksen in Vlaanderen, Leuven, 1999.

- VAN YSACKER, D., Hekserij in Brugge. De magische leefwereld van een stadsbevolking, 16de, 17de eeuw, Brugge,

1988.