Artikelserie geschreven door Ad Verstijnen in het KNPV orgaan Ad... · 2015. 8. 21. · 1...
Transcript of Artikelserie geschreven door Ad Verstijnen in het KNPV orgaan Ad... · 2015. 8. 21. · 1...
1
Artikelserie geschreven door Ad Verstijnen in het KNPV orgaan
Inhoud
Nr. Onderwerp Pagina
1 Welke eigenschappen bepalen de kwaliteit van een goede zoekhond 2
2 De kruising Mechelse Herder 5
3 Het apporteren 8
4 Aanleren van zoeken 11
5
6
7
Het aanleren van zoeken (speuren)
Het aanleren van zoeken( vervolg)
Het aanleren van zoeken( vervolg)
14
17
20
2
Ad Verstijnen - Instructeur speurhonden
Ad is al vanaf zijn 8e jaar een zeer actief ruiter, met een grote interesse voor allerlei dieren. Na zijn 22e is hij begonnen met de hondenafrichting en in 1975 werd hij lid van de KNPV. De eerste 10 jaren heeft hij niet zoveel tijd gehad om met honden te oefenen in verband met andere drukke werkzaamheden. Daarna begon het oefenen meer vaste vorm te krijgen. Ad behaalde diverse PH I certificaten en 5 x het speurhond certificaat waarvan tweemaal het Nederlands kampioenschap van de KNPV.
Sinds september 2007 is hij instructeur voor de speurhonden van de regio politie Amsterdam/Amstelland. Een prachtige uitdaging. Inmiddels is hij in het bezit van het praktijk diploma geuridentificatie hond met zijn kruising Mechelse herder Reno (zie foto). Verder houdt hij bezig met het aankopen en opleiden van honden in de disciplines speurhond menselijke geur, geuridentificatie hond, verdovende middelen hond, explosieve hond en geldhond. Hij is tevens medeverantwoordelijk voor de opleiding van de geleiders en de begeleiding van hen in allerlei praktijk situaties.
Binnen de KNPV houdt hij zich momenteel bezig met het stimuleren van het zoekhonden programma en heeft hij de masterclass gevolgd. Daarnaast is het hobbymatig beoefenen van de paardensport nog steeds een mooi tijdverdrijf. Bovendien geeft het ook een breder inzicht in het gedrag van een andere diersoort waardoor je soms toch weer tot verrassende inzichten kunt komen in de hondenafrichting.
3
1. Welke eigenschappen bepalen de kwaliteit van een goede zoekhond
Als de hele wereld vraagt om de zoekkwaliteiten van onze KNPV honden, zou het een uitdaging
kunnen zijn om zelf eens met deze eigenschappen aan de slag te gaan.
Waarom we hier van zoekhonden en niet alleen van speurhonden spreken, zit hem in het feit dat
speuren maar een onderdeel is van het gehele gebeuren rond- om de mogelijkheden die we hebben
met een hond die een goede neus heeft. Als we binnen de KNPV over speuren praten hebben we het
over het volgen van een menselijk spoor door een daarvoor afgerichte hond. Bij de term zoeken
binnen de KNPV hebben we het over afzoeken plaats delict, revieren naar voorwerpen en personen,
het surveilleren bij object bewakingshond, het vlakte revieren van reddingshonden, het puin zoeken
en de geuridentificatieproeven. Buiten de KNPV disciplines kennen we nog de explosieve- en
narcoticahonden, geldhonden, brand- versnellende middelen honden, lijkenhonden, water- honden,
lawinehonden, mijnenhonden, honden die tabak en Cd’s traceren en honden die in gebouwen
schimmels opsporen. En ik noem U hier nog maar een gedeelte van de toepasbaarheid van het
zoekvermogen van de hond. Hoe dit allemaal aangeleerd kan worden en wat een goede hond is, zal
in de komende tijd in een reeks artikelen te lezen zijn. Het meest logische begin lijkt mij om eerst
eens te bekijken wat een geschikte hond voor dit soort werk zou zijn. Eigenlijk heeft iedere normaal
gebouwde hond een voldoende goede neus, maar iedere hond is daardoor nog geen goede
zoekhond. Hier komt nog meer bij kijken. Als we met een pup willen beginnen probeer ik een pup uit
te zoeken waarvan ik weet dat beide ouders over een hoge apporteerdrift beschikken en het liefst dit
bewezen hebben op wedstrijden of prak- tijk inzetten. Graag zie ik dat de ouderdieren een sociaal
karakter hebben en voldoende hardheid in zich hebben. Of de pup uit rashonden of uit kruisingen
komt maakt voor de zoekkwaliteiten geen verschil.
Ook is het mogelijk om goede zoekhonden uit andere populaties honden te betrekken. Bij de KNPV
wordt momenteel ook gewerkt met een Cocker Spaniël en een Harzer Fuchs hond, maar wij hebben
als KNPV meer dan voldoende kwaliteit in onze 'eigen' honden zitten. Zeker als er bij de keuze van
een dekreu en fokteef behalve naar de PH I kwaliteiten ook naar de zoek- en revierkwaliteiten wordt
gekeken. Een groot voordeel van goede zoekkwaliteiten in een hond is, dat je een steeds betere prijs
voor de minder geschikte PH I honden kunt krijgen en dat een apporteer lustige hond ook in het PH I
programma veel prettiger en gemakkelijker werkt. Als ik daarbij optel dat in 80% van de praktijk
inzetten voor de surveillance honden in Nederland gaat om zoek of revier inzetten dan kunt U
begrijpen hoe belangrijk goede zoekeigenschappen voor onze KNPV honden zijn.
Verder is het heel belangrijk dat de pup bij de fokker voldoende zintuiglijke prikkels ontvangt zodat
hij later een stabielere hond wordt. Hiermee bedoel ik dat het heel belangrijk is om pups regelmatig
in de hand te nemen en ook buiten het nest kennis te laten maken met de wereld om zich heen. Als
je dit in de puppy tijd en later tijdens de opgroei voldoende aanbiedt krijg je een hond die stabieler
zal zijn, een groter probleemoplossend vermogen zal hebben, een sneller emotioneel herstel zal
tonen, beter stress kan verwerken en een hond die rustiger een nieuwe omgeving gaat verkennen.
Allemaal eigenschappen die we in een goede werkhond kunnen gebruiken. Als ik dan met de 6 tot 8
weken een pup uit ga zoeken let ik erop dat de pup die ik uit kies lekker vrij is en buiten het nest
actief en onderzoekend rondloopt. Ook zie ik graag dat hij met aangeboden speelgoed zoals een bal
of doek aan de slag gaat. Meer kan ik niet bekijken. De rest bepaalt de pup en jij als geleider.
4
Om een hond echt te beoordelen op werkkwaliteiten moet hij of zij de leeftijd bereikt hebben van 10
maanden tot een jaar. In eerste instantie moet een toekomstige zoekhond een sociale hond zijn. Dit
is heel belangrijk omdat we natuurlijk geen scherpe hond kunnen gebruiken bij slachtoffers. In de
praktijk kunnen deze slachtoffers kinderen, dementerende bejaarden of andere gewond geraakte
personen zijn. Het is niet altijd te voorkomen dat de hond door de zoekactie opeens direct met het
slachtoffer in contact komt. Dat op een mooie manier toch op te voeren is in zijn zoekdrift op
personen zonder zo’n hond scherp te maken, wordt in een later artikel uitgelegd. Ook een PH I
geschikte hond met een sociaal karakter en een hoge apporteer- drift kun je naast de reguliere
opleiding ook gewoon voor zoekhond opleiden. Het sociale karakter is ook van groot belang omdat
het tijdens zoekacties meestal een beetje chaotisch is en iedereen maar rondloopt en in paniek is.
Een hond moet dan gewoon gaan zoeken ook al loopt iedereen hem te pas en te onpas voor de
voeten. Daarbij komt dat een hond soms opgetild en door anderen overgenomen moet worden om
hem bijvoorbeeld een andere verdieping af te laten zoeken. Verder moet een hond vrij en
onbevangen zijn onder allerlei omstandigheden. Vergis je niet in gladde vloeren, open trappen,
omvallend materiaal, stations, stadsverkeer, hoge puinhopen en dan bedoel ik écht hoge puinhopen.
Menig hond vergeet zijn werk bij het verwerken van deze invloeden. Dat een hond hier in eerste
instantie van schrikt vind ik nog geen probleem, maar ik wil wel zien dat hij zich na een paar keer
herstelt. Zo’n herstel zal eerder optreden als de hond naast een stabiel karakter ook hoog in de
buitdrift zit. Dit zal snel een motivatie zijn om zijn angsten te over- winnen. Een hoge buitdrift is van
wezenlijk belang voor goede zoekresultaten. De vraag is nu: wanneer heeft een hond voldoende
werkdrift om een goede zoekhond te kunnen worden? Dit kun je testen door middel van een paar
apporteer- proeven. Ervan uitgaande dat er met de hond weinig of niets gedaan is begin ik eerst te
spelen met een bal. Een hond met de goede kwaliteiten vindt dit in een mum van tijd zeer
interessant en voert zich al snel op in drift. Ik zie graag dat zo’n hond de bal niet meer af wil geven en
ik vind het geen probleem dat hij zich van mij verwijdert om in het bezit van de bal te kunnen blijven.
Als hij maar bezig blijft met de bal. Daarna probeer ik of de hond een plastic pijp wil apporteren en
daarna een ijzeren pijp. Als een hond dit allemaal spontaan doet en deze geen van allen graag afgeeft
dan begin ik hoop op een goede test te krijgen. Zo’n hond laat zien dat een “dood” voorwerp net zo
interessant voor hem is als een levende prooi (pakwerker of wild). Dit is voor een zoekhond een
eigenschap van essentieel belang. Vervolgens begin ik de voorwerpen op moeilijkere plaatsen weg te
leggen. Eerst in het zicht van de hond en daarna op een dusdanige manier dat de hond ervoor moet
werken om ze te vinden. Graag zie ik dan een hond, die met veel overgave zonder op te geven maar
door blijft gaan met zoeken. Ook zie ik graag als een hond een voorwerp niet kan bereiken dat hij
probeert een weg te vinden om zo’n voorwerp te pakken te krijgen. De hond moet in willen dringen,
krabben of bijten om bij het voorwerp te komen, maar niet direct het voorwerp verlaten. Meestal
toont een goede hond tijdens zulke testen ook zijn moed, hardheid, doorzetting- en
probleemoplossend vermogen. Tevens kun je testen of de hond ergens op durft te klimmen of onder
durft te kruipen. Als een hond uit zulke testen positief te voorschijn komt dan kun je ervan uitgaan
dat de hond geschikt is om hem voor het zoekhond programma van de KNPV en of voor de praktijk af
te gaan richten. Natuurlijk is het op een juiste manier interpreteren van hetgeen een hond laat zien
van wezenlijk belang om een goede beoordeling te kunnen geven. Dit vereist natuurlijk een geoefend
oog. Het overdreven testen van honden heeft geen zin omdat een hond zichzelf tijdens de opleiding
en het werk in de positieve richting moet willen ontwikkelen en hierbij is de deskundigheid van de
5
geleider van enorm grote invloed. Hoe we beginnen met het aanleren van de diverse zoekoefeningen
en hoe we dit uitbouwen wordt in een volgend artikel beschreven.
6
2. De kruising Mechelse Herder
De kruising Mechelse Herder is geen gewone huis- hond maar een werkhond pur sang. De geschiede-
nis en het politiehondenwerk waarvoor ze specifiek gefokt zijn maakt ze zo bijzonder. “Elk voor heb
zijn tegen”, is een uitspraak van Johan Cruijff. Dit geldt zeker voor deze inmiddels wereldberoemde
populatie honden. Een kundige baas kan met deze honden enorme prestaties neerzetten, maar voor
een onkundige baas kan zo’n hond een drama zijn.
Om U een duidelijk beeld te geven van de kruising Mechelse Herder, dienen we een stukje terug te
gaan in de tijd. Toen in West-Europa de primitieve veehouderij gestalte begon te krijgen, had men
behoefte aan honden die met de kuddes op pad gestuurd konden worden. Zij moesten de kuddes
begeleiden en beschermen. Dit waren uiteraard grotere honden die bestand waren tegen wolven en
ander groot roofwild. Naarmate er meer grond in cultuur werd gebracht en er minder groot roofwild
aanwezig was, kreeg men meer behoefte aan een snellere en kleinere hond. Een snellere hond was
belangrijk om de gewassen op de akkers te beschermen tegen de vraatzucht van de schapen en een
kleinere hond was belangrijk omdat die natuurlijk minder voedsel nodig had. We hebben het hier
over een tijd dat de strijd om het bestaan bikkelhard was. Het produceren van voldoende voedsel
was geen eenvoudige zaak. Hier zo zuinig mogelijk mee omgaan was van essentieel belang. Een hond
die niet voldeed aan de aan hem gestelde eigenschappen moest noodgedwongen het veld ruimen.
Men had onverantwoord overlast van zo’n hond. Zo ontstonden er groepen herdershonden die
groter en sterker waren voor hun specifieke taak, waarvan rassen afstammen zoals de Bouvier,
Pyreneese Berg- hond, Komondor, de Kuvasz etc. Een andere groep van herdershonden bestond uit
de wat lichtere soorten die meestal multifunctioneel waren. Een aantal taken waarvoor ze ingezet
werden was het hoeden van de kuddes, het bewaken van huis en erf, het trekken van de hondenkar,
het jagen, het helpen bij smokkelpraktijken en als politiehond.
Met de taak als politiehond werd voor het eerst in West Europa begonnen in de stad Leuven in de
18e eeuw. Mede door het feit dat een goede herdershond wel een beetje scherpte kon gebruiken en
tot bijtends toe huis en erf mocht bewaken, was dit de aangewezen hond die gebruikt kon worden
als politiehond. En natuurlijk volgde ook hier weer een fokkerij om de hiervoor benodigde
eigenschappen vast te leggen. Dit verhaal speelde zich in heel West Europa in meerdere of mindere
mate af. Omstreeks het einde van de 19e eeuw begon men in diverse West-Europese landen de
populatie herders- honden te inventariseren. Vele landen wilden een nationale herdershond en zo
ontstonden de Duitse Herder, de Belgische Herder en de Hollandse Herder met hun specifieke
kleuren en variëteiten in beharing. De honden werden in stamboeken opgenomen en de rasfokkerij
was een feit. In deze tijd werd ook de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging opgericht. Doel
van deze vereniging was om honden af te richten, die daarna geschikt waren om de politie te helpen
in de diverse disciplines. Dit mochten honden zijn van allerlei rassen, of kruisingen hiervan. Op dit
moment koppelde de fokkerij van de KNPV-honden zich los van de rasfokkerij. Dit werd deels
veroorzaakt door- dat veel mensen het te duur vonden om hun honden te laten registreren in een
7
stamboek en men zag er niet direct het nut van in. zag men dat men binnen de KNPV gebruik maakte
van allerlei rassen en kruisingen. Veel gebruikte rassen waren de Duitse Herder, de Belgische Herder,
de Hollandse Herder, de Bouvier, en rassen als de Riesenschnauzer, Rottweiler, de Dobermann
Pinscher en de Airdale Terriër. Doordat bijvoorbeeld de standaard van de Hollandse Herder in 1914
bepaalde dat alleen de gestroomde kleur toegestaan werd, werden een groot aantal van deze
populatie honden met een gele kleur ingeschreven in het stamboek van de Belgische Herder. Ook de
standaard van andere rassen bepaalde dat alleen honden met dezelfde uiterlijke kenmerken werden
opgenomen in het stamboek. Dit werd destijds meestal bepaald door een groep zeer ambitieuze
mensen, die zich ervoor inzetten dat een bepaald land of een bepaalde streek zijn eigen rashond had.
Om de fokkerij van rashonden te ondersteunen organiseerde men dagen om de diverse honden met
elkaar te vergelijken, waardoor men een soort competitie kreeg. Hier is niets mis mee, alleen men
fokte ook wel eens met hele mooie honden die niet zulke goede karakters en niet zo’n goede
werkaanleg hadden, tenminste wat politiewerk betreft. Hierdoor kon, door de jaren heen, de KNPV-
er niet zo gemakkelijk aan goede honden komen uit de rasfokkerij. Juist als een bepaald ras populair
werd, daalde de gebruikswaarde en dienden problemen met de gezondheid zich vaker aan. Denk aan
heupdysplasie, elleboogdysplasie en rugproblemen. Dit wil niet zeggen dat men binnen de KNPV-
fokkerij helemaal geen gebruik maakte van rashonden, maar alleen als zij zich bewezen resultaten en
veterinair in orde waren. Dit bleken vooral de laatste 50 jaren Mechelse Herders te zijn, die uit de
Belgische ringsport kwamen. Daarom wordt er tegenwoordig veel gesproken van de “Kruising
Mechelse Herder”. Misschien zouden we beter kunnen spreken van de KNPV-herder of de
Nederlandse politiehond. Ik vind de naam van minder belang. Het is een populatie honden, die de
gehele wereld heeft veroverd door zijn werkkwaliteiten. Hij komt voor in alle oorspronkelijke kleuren
en meestal, op een enkele uitzondering na, in de praktische korte of stokharige haarvariëteit. De
meeste honden hebben de kleur van de Mechelse Herder, maar er komen ook veel honden voor in
de kleuren wolfsgrauw, zwart/bruin, gestroomd en zwart. Leuk is om te vermelden dat bijvoorbeeld
veel zwart gekleurde honden bijna allemaal terug te leiden zijn naar de Groenendaler Andor van de
IJsselvloed, 3x kampioen van Nederland politiehond II in 1977, 1979 en 1980. Door de goede
werkkwaliteiten van deze hond werd hij gewoon ingezet op een aantal teven die werden gebruikt
voor de fokkerij. Het gevolg was dat de lange haarvariëteit verdween maar de zwarte kleur niet.
Wat is nu zo kenmerkend aan de “Kruising Mechelse Herder” en hoe is dit tot stand gekomen?
Vroeger richtte een KNPV-er een hond af om na het behalen van zijn certificaat politiehond zijn hond
te verkopen. Daarna kocht hij weer een nieuwe omdat niet iedere hond geschikt was. Meestal werd
zo lang gehandeld tot hij een geschikte hond had. De één kocht een pup uit bewezen ouders en de
andere zocht een hond van ongeveer een jaar om hem met- een te kunnen testen op geschiktheid.
Een hond die niet geschikt was, werd meestal voor een beetje geld verkocht voor bewaking aan een
boer, een bedrijf of een particulier. In die tijd werden tijdens de africhting en daarna de geschikte
honden ingezet voor de fokkerij. Later toen de sport een grotere vlucht nam en er meer wedstrijden
werden georganiseerd, kwam je regelmatig dezelfde honden tegen die steeds een goede prestatie
neer zetten. Om dit te kunnen had je natuurlijk een goede dresseur nodig. Die bepaalde voor een
heel groot deel de kwaliteit van de combinatie. Maar de factor van een goede hond is natuurlijk van
heel groot belang. Zulke honden werden heel dikwijls voor de fokkerij ingezet en men behield ze
daarvoor. De waarde van zo’n hond werd meestal overtroffen door het geld wat zo’n hond als
dekreu opbracht. Tegenwoordig zien we liever een hond die scherp is tijdens zijn werk maar niet
8
daarbuiten. We willen dat een hond kan schakelen zoals we dat noemen. Daardoor is zo’n hond weer
gemakkelijk over te nemen door een andere geleider bij eventuele verkoop. Van heel groot belang is,
dat een groot aantal van deze populatie honden niet alleen een zeer hoge drift heeft tijdens het
manwerk maar ook tijdens het zoeken naar voorwerpen. Een goede KNPV-hond bijt zich niet vast in
een pakwerker uit agressie, maar uit prooidrift. Je ziet dat bijna alle honden tegenwoordig
kwispelend met hun staart hun bijtoefeningen doen. Een groot aantal van deze honden ziet een dood
voorwerp, een bal of een ijzeren buis, ook als een prooi. Het gevolg is dat het zoeken naar zulke
voorwerpen net zo fanatiek gedaan wordt als het manwerk. Dit maakt deze honden voor diverse
soorten werk uitermate geschikt zoals reddingswerk, het zoeken naar explosieven en narcotica, het
speurwerk etc. Door steeds de beste honden voor de fokkerij in te zetten, hebben de leden van de
KNPV een hond gecreëerd die uitblinkt in een hoge werkdrift, een grote volharding en een sociaal
karakter. Wel moet vermeld worden dat deze honden een kundige baas nodig hebben, die deze hoge
driften in goede banen kan leiden. Hierover meer in latere artikelen
9
3. Het apporteren ( deel 1)
"Vele wegen leiden naar Rome" is ook binnen de KNPV een veel gehoord gezegde. De betekenis
hiervan dat je bepaalde oefeningen op verschillende manieren aan kunt leren is onomstotelijk.
Verplicht apporteren
Toch lijkt het mij zinvol om een oefening als het apporteren eens grondig te belichten, omdat ik
rondom me heen toch een aantal problemen steeds terug zie keren. We hebben in onze populatie
honden binnen de KNPV een heleboel honden die spontaan apporteren. Dat is een heel goede
eigenschap voor een groot aantal werkzaamheden van onze honden. Maar zijn we hier dan mee
klaar en wat doen we met een hond die niet goed of niet graag apporteert. Mij is de mening
toegedaan dat wij binnen onze africhtingprogramma ‟s toch de apporteeroefening moeten kunnen
controleren. Ik ben er voorstander van om ook een hond die graag apporteert maar dit dikwijls niet
correct doet toch deze oefening van het begin helemaal "verplicht" aan te leren. Maar hier hebben
we wel een kritisch punt. We zien dikwijls dat de zoekdrift die de hond eerst bezat, door het verplicht
apporteren, niet meer teug komt. Dan hebben we een probleem. Meestal zit hem dat in het feit dat
een aantal zaken voor de hond door elkaar gaan lopen. De kunst van iets aanleren is de hond precies
uit te leggen wat jij bedoelt. Als dat niet goed gebeurt zal de hond op jouw commando’s of
gedragingen een totaal andere reactie geven dan jij verwacht of wil. De vraag is dan: Hoe ga ik het
apporteren dan aanleren?
Het aanleren
Ik vind het goed om met een zeer jonge hond , als hij dat zelf aanbiedt, alvast wat met het zoeken en
speuren te beginnen. Zie dit als een spel en een goede ontwikkeling van de pup. Maar als ik besluit
om op een bepaald tijdstip met het apporteren te beginnen dan houd ik even op met het zoek en
speurwerk. Deze twee zaken moeten zorgvuldig uit elkaar worden gehouden. Als je bijvoorbeeld aan
het zoeken van voorwerpjes begint, moeten alle problemen van het apporteren opgelost zijn. Doe je
dat niet dan neem je een aantal apporteerproblemen mee naar de zoekoefening. Gevolg is dat je
zoekwerk niet goed gaat en dikwijls steeds slechter wordt. Ook leer ik het apporteren op een andere
locatie dan waar ik de hond straks wil leren zoeken. Honden leggen dikwijls snel de link tussen een
gebeurtenis en een bepaalde plaats. Het voordeel is dat, als we met het zoeken beginnen, de hond
heel vrij en onbevangen zal zijn. Dus, eerst zoeken we een rustige plaats, thuis of ergens anders, om
ongestoord en rustig met onze hond te kunnen werken. Daar ga ik beginnen om de hond te leren een
plastic pijp vast te houden op mijn commando "vast". Hiervoor pak ik een niet te kleine pijp meestal
langer dan 20 cm. Ik zet de hond naast mij neer in zit houding of afliggend. Op het commando "vast"
kijk ik of de hond de pijp spontaan pakt. Dan zeg ik “braaf‟ en beloon hem. Wil hij in deze situatie de
pijp niet vastpakken dan open ik zijn bek en zeg "vast" en doe hem in zijn bek. Hierbij herhaal ik
steeds de commando’s "vast" en als het goed gaat; “braaf”. Dit doe ik maar even en haal de pijp snel
weer uit zijn bek onder het commando "los". En ik beloon hem ook al heb ik nog niets bereikt. Voor
de hond moet door het maar steeds herhalen van deze korte oefening het commando "vast" en "los"
duidelijk worden. Door het maar even te doen wordt het niet als moeilijk ervaren door de hond. Een
voordeel van niet zo diep in een nare ervaring te zakken is dat het eruit komen ook niet zo moeilijk is.
Pas als de hond dit goed doet ga ik de tijd van vasthouden verlengen terwijl ik steeds herhaal "vast"
en als hij het goed doet: "braaf". Dit steeds herhalen van deze commando’s is van belang omdat de
10
hond deze commando’s leert begrijpen. Vergeet ook nooit het commando "los" bij het uit de bek
nemen van de pijp ook al laat hij de pijp nog zo graag los, want het commando "los" is dan pas het
teken voor de hond om te stoppen met vasthouden. Heb je een hond die niet loslaat dan kun je er
een oefening van maken door de pijp ergens neer te leggen en eromheen te gaan volgen, ervoor af
te laten liggen en weer weg te volgen. Hierdoor krijg je een rustiger hond met meer druk door het
appèl waardoor je de pijp makkelijker terug kunt krijgen. Helpt dit nog niet dan moet zon hond op
het lossen meestal één keer goed aangepakt worden maar dat is bijna altijd in combinatie met goed
appèl en voldoende druk in één keer klaar. Laat de hond de pijp iedere keer bewust uit zijn bek
vallen, dan tik ik iedere keer met de pijp afwisselend op de grond voor hem en tegen zijn voorpoten
en stop hem weer in zijn bek. Steeds herhaal ik het commando "vast". De hond zal snel doorkrijgen
dat alles veel prettiger is als hij de pijp vasthoudt. Ook zul je merken dat na verloop van tijd de hond,
als je met de pijp op de grond tikt, uit zich zelf naar de pijp gaat happen. Geef hem dan de pijp en
beloon hem dan met "braaf", en laat merken door je hele manier van doen, dat je het meent.
Vervolgens geef je de pijp niet meer in de bek maar je probeert door middel van tikken op de grond
en de voorpoten of de hond de pijp wil gaan pakken. Dit lukt meestal vrij snel en zo zal de hond de
pijp ook ineens van de grond gaan rapen, als je de pijp voor zijn voorpoten laat vallen. Let op: gebruik
steeds de juiste commando’s op de juiste plaats en de juiste tijd zodat de hond zijn gedragingen aan
de daarbij passende commando’s koppelt. Ga hiermee zolang door totdat de hond begrijpt dat als je
een pijp laat vallen en hij hoort het commando "vast" dat hij dan begrijpt wat er van hem verlangd
wordt; dat hij de pijp van de grond opraapt en de pijp zolang vasthoudt totdat hij het commando
"los" krijgt. Zorg ervoor dat de hond de pijp vasthoudt met een stille bek. Als hij dat niet doet kan de
oorzaak gezocht worden in zijn temperament of zijn zenuwen. Blijf onder beide omstandigheden
rustig en zeg kortaf "vast" en ondersteun zijn onderkaak. Laat hem vervolgens weer los en zodra de
hond weer begint te happen of trillen zeg weer "vast" en ondersteun hem weer. Blijf rustig maar ga
het ondersteunen steeds een beetje strakker doen, en als de bek weer stil is zeg rustig maar
doordringend „braaf‟. De hond gaat door jouw vastberaden optreden een bepaald gevoel van rust
krijgen waardoor deze problemen meestal het best opgelost worden. Dit is een heel groot probleem
in de diverse zoekoefeningen, op het onderdeel: de wijze van apporteren. Vooral als je denkt aan het
afzoeken van de plaats delict, of te wel de oefening "voorwerpjes zoeken". Vervolgens begin ik direct
met het volgen met de pijp in de bek nadat de hond weer na het apporteren naast mij zit. Hierbij
herhaal ik steeds “vast” en steeds als het goed gaat "braaf". Gaat dit goed dan is het snel tijd om er
weer een leuke oefening van te maken. Dit is héél belangrijk om zo de apporteerdrift weer terug te
krijgen, zodat we straks weer een spontane zoekhond hebben. Het ideaal beeld is dat je aan de ene
kant een hond hebt waarbij je voelt dat je controle over het apporteren hebt, en dat je aan de
andere kant voelt dat je hond het graag doet voor zichzelf en of voor jou. Let goed op! Pas als plicht
en spel weer samen aanwezig zijn ga ik verder. In deze fase ga ik de plastic pijp vervangen door een
ijzeren pijp of een bos sleutels en herhaal de oefening op dezelfde manier. Als de hond al deze
voorwerpen goed apporteert dan begin ik met het speuren. Maar hierover later. Wel blijf ik het
apporteren oefenen, want nu ga ik de hond ook leren om kleinere voorwerpen te apporteren.
Hiervoor pak ik een voorwerp ter grootte van een huissleutel met een touwtje eraan. Ik zet de hond
weer in de vertrouwde positie naast mij en houd de sleutel voor zijn bek. Na het commando "vast"
schuif ik de sleutel tussen zijn kleine voortanden. Door het touwtje kan de hond het sleuteltje niet
doorslikken en ik kan een beetje weerstand aan de sleutel geven, waardoor de hond de sleutel beter
vast gaat houden. Met deze oefening ga ik steeds door totdat hij dit perfect doet, net als het begin
11
met de plastic pijp. Ik leer de hond ook, door steeds iets harder aan het touwtje te trekken, ondanks
weerstand het voorwerp goed vast te houden. Als hij dit goed doet, dan steek ik, terwijl de hond dat
ziet, het voorwerp in de grond, met het touwtje naar beneden en laat hem dat apporteren. De hond
kan hierdoor het voorwerp alleen met zijn voortanden bemachtigen en heeft het dan meteen op de
goede manier vast. Ga hiermee door en neem er de tijd voor totdat dit perfect verloopt. Je zult zien
dat je dan pas een hoop tijd verdient, want het zoeken leren is dan een nog maar
een leuk spelletje. Hierover later meer
12
4. Aanleren van zoeken (deel 2)
Als we de hond geleerd hebben hoe we willen dat hij een voorwerp verwijst of apporteert dan
kunnen we beginnen met het aanleren van zoeken.
Het afzoeken van de plaats delict ofwel het zoeken van de kleine voorwerpjes
Door de verschillende zoekoefeningen van de diverse KNPV programma’s te doorlopen komen we
vanzelf diverse valkuilen en problemen tegen. Bij het opzoeken van kleine voorwerpjes hebben we
een bepaald terrein nodig, waarvan de afmetingen en de gesteldheid afhankelijk zijn van het
programma wat we beoefenen. Bij het PH I en PH II programma hebben we een terrein, meestal
bestaande uit een stuk gras, waar de keurmeester door heen loopt en op 3 plaatsen een voorwerpje
neerlegt. Bij het basiscertificaat loopt een keurmeester op één plaats vanaf de basislijn het terrein in
en legt een voorwerpje op een verhoging neer en gooit vanaf die plek 2 voorwerpjes in het
zoekterrein. Dit is in de geurbeleving van de hond weer heel iets anders. Doordat een keurmeester
door een terrein loopt laat hij een spoor achter. Je moet je voorstellen dat zo’n keurmeester als het
ware een lijn van geur uitzet. Als een goed geoefende hond deze lijn volgt dan komt hij vanzelf een
voorwerpje tegen. Zo’n spoor bestaat uit menselijke geur en bodembeschadiging. Omdat dit vers is
kan de hond zo’n spoor volgen met een hoge neus. Het vinden van een klein voorwerpje met een
hoge neus kan soms wel een probleempje geven. Denk echter niet per definitie dat als je hond met
een hogere neus zoekt dat hij niet goed bezig is. Probeer dit wel goed naar waarde in te schatten.
Dikwijls zie ik geleiders die tijdens het zoeken zich met hun hond bemoeien, terwijl de hond op een
prima manier bezig is, maar niet eens de tijd krijgt om zelf het probleem op te lossen. Een hond
wordt pas goed als hij leert zelf problemen op te lossen. Als voorwerpjes vers weggelegd zijn, moet je
er van uitgaan dat het opzoeken van de voorwerpjes voor een geoefende hond geen enkel probleem
kan zijn, wat het zoeken betreft. We spreken hier van hoge geurbeelden ook al zijn de voorwerpjes
klein. Je moet zo’n zoekopdracht voor de hond als volgt bekijken: De hond komt voor een terrein,
waarvan hij uit ervaring weet dat er een paar voorwerpjes liggen die hij hebben wil. Het terrein
bestaat uit een spoor met op 3 plaatsen een geuraccent (een voorwerpje). Het spoor kan voor hem
een hulpmiddel zijn om sneller bij de voorwerpjes te komen. Dit moet hem wel uitgelegd worden.
Hoe te beginnen
Zelf ben ik er voorstander van om iedere hond gewoon te leren speuren aan een lijn. Als een hond
dat beheerst dan zul je merken hoe snel hij het zoeken van voorwerpjes en later het revieren PH I en
PH II oppakt. Je legt een hond dan uit wat hij allemaal met zijn neus kan. Later kun je nog bekijken in
hoeverre je het speuren uit gaat breiden. Dit is natuurlijk afhankelijk van de ambities van de geleider
en de hond. Ook zal de hond later als politie/surveillance hond hier heel veel profijt van hebben, en
zal zijn gebruikswaarde stijgen. Ik begin eerst met de hond vast of los af te leggen, en ga dan het
liefst vlakbij en in het zicht van de hond een voorwerp verstoppen onder het gras. Vervolgens laat ik
hem naar de plek gaan, en laat eventueel met behulp van mij het voorwerp vinden. Zo’n voor- werp
bedek ik dan met gras of bladeren zodat het onzichtbaar is. Dit bedekken doe ik met hand, zodat er
een hoop menselijke geur bovenop het voorwerp ligt. Na een paar keer zul je merken dat de hond op
basis van de menselijke geur begint te graven en het voorwerp vindt. De voorwerpen die ik hiervoor
gebruik zijn vlot een vuist groot. Als je ziet dat de hond dit kunstje door heeft, dan begin ik aan een
13
spoortje van een paar meter. Voor de hond, die vast of afligt, maak ik een voetafdruk (extra
bodembeschadiging) als startpunt. Dan loop ik een paar meter en verstop een voorwerp en loop
precies over het spoortje naar de hond terug. Probeer dit de eerste keren langs een sloot of weg om
de hond een stukje houvast te geven. Ik zorg ervoor dat er dan veel lucht aan de verstopplaats zit. Als
de hond eenmaal het spoortje van een paar meter oppakt kunnen we de lengte van het spoort
uitbreiden, maar ga vooral niet te snel. Wijkt de hond tijdens het zoeken van het spoor af, ga hem
dan niet meteen corrigeren, maar kijk of hij met minimale of geen hulp van jou als geleider, weer op
het spoor komt. In dit stadium moet de hond de kans krijgen om te leren dat het zoeken zonder lucht
hem niets oplevert. Door hem dat zelf te laten ontdek- ken krijg je een zelfstandige en probleem
oplossende hond. Ook is het mogelijk om, in dit stadium, bij het startpunt meteen een voorwerp te
verstoppen, om de hond te leren vanaf het begin meteen goed zijn neus te gebruiken. Als een hond
op zo’n manier een spoor uit kan lopen van een 50 tot 100 meter met 3 voor- werpen erop, dan
kunnen we beginnen met eenzelfde spoor midden op een veld. Leg zo’n spoor altijd in de lijnen van
het veld en niet schuin of in bogen omdat dat voor een beginnende hond ondoenlijk is. Honden
oriënteren zich nou eenmaal onbewust op de lijnen in het veld. Loop in het begin de sporen dubbel
maar ga zo snel mogelijk over tot het enkel lopen van de sporen. Ook kun je de sporen eens een keer
een half uurtje laten liggen of nog langer, om de hond aan een lager geurbeeld te laten wennen.
Hierdoor wordt de hond alleen maar sterker in zijn werk en je zult merken dat hij dan op verse
sporen vlotter en makkelijker werkt. Als je dan bijvoorbeeld een nieuwe moeilijkheid inbouwt in een
vers spoor, zoals een hoek of een schuine strek, zul je zien dat de hond dit makkelijker oplost.
Doordat de hond op een ouder spoor kan werken, met een lager geurbeeld, kan hij beter op een vers
spoor werken, met een hoger geurbeeld,. In deze fase is het ook de tijd om aan richting verandering
te gaan werken. Meestal veranderen we van richting door middel van een hoek. Er zijn diverse
manieren om de hond dit aan te leren. Dit geldt ook voor het aanleren van speuren. Ik spreek hier
bijvoorbeeld niet van speuren leren met behulp van voedsel waar ik prachtige resultaten van heb
gezien. Omdat wij in diverse programma’s van de KNPV voedsel in het terrein tegenkomen is deze
methode discutabel. Als de hond goed een recht spoor, met een lengte van 50 tot 100 meter
uitwerkt, midden in het veld, dan kunnen we beginnen met een hoek. Een manier om voor de eerste
keer aan een hoek te beginnen is door de hoek dubbel in te lopen. Je loopt bijvoorbeeld eerst een
spoor van 30 meter langs een kant of sloot. Vervolgens neem je een punt dat je later goed terug
kent, een zogenaamd herkenningspunt, zodat je dadelijk zelf je hoek precies weet te liggen. Je loopt
van- af dat punt je hoek ±10 meter in het veld en je loopt 10 meter terug naar je hoekpunt en
vervolgens ook nog 10 meter terug op je rechte spoor. Daarna loop je weer over je spoor en door de
hoek en vervolgt je spoor en legt 20 meter na de hoek een voorwerp, als beloning voor het uitwerken
van de hoek. Dat dubbel inlopen van de hoek zorgt voor een extra geur accent zodat de hond
makkelijker door de hoek komt. Als je gebruik wil maken van voedsel dan kun je 10 meter voor de
hoek voedsel op het spoor gaan leggen tot 10 meter na de hoek. Ook dit helpt de hond de eerste
keren makkelijker door de hoek. Wat bij alle methoden heel belangrijk is, is dat je de hond zelf uit de
hoek laat komen. Dit bevordert de zelfstandigheid van de hond, wat van essentieel belang is. Een
hond moet de tijd krijgen om problemen zelf op te mogen lossen en vergeet niet dat jij als geleider
meestal de verkeerde handvaten aangeeft omdat wij als mens nou eenmaal helemaal niet in kunnen
schatten hoe dergelijke geurbeelden er voor de hond uitzien of waar te nemen zijn. Rust en de tijd
ervoor nemen werkt op den lange duur het snelst. De volgende keer gaan we verder met de oefening
afzoeken plaats delict.
14
15
5 Het aanleren van zoeken ( deel 3)
Zoals ik eerder besproken heb, begin ik bij voorkeur na het aanleren van het apporteren, met het
zoeken. Overigens is het zeer nuttig om met een jonge hond, als hij dat aanbiedt, spelenderwijs
alvast speur- en zoekoefeningen te doen.
Een goede neus
Dikwijls hoor je dat een bepaalde hond een goede neus heeft. Natuurlijk zit er wel wat verschil in de
ene of de andere hondenneus maar dat wordt meestal niet bedoeld. Men wil dan meestal zeggen dat
de desbetreffende hond een goede zoeker of revierder is.
Dit wordt echter voor het grootste gedeelte bepaald door het karakter van de hond. De gemiddelde
hondenneus is meer dan voldoende toegerust, om het werk dat wij als mens van hem verlangen, uit
te voeren. Als je weet dat wij als mens 5 miljoen reukcellen bezitten en een gemiddelde herdershond
zo’n 220 miljoen, en daarbij opgeteld een betere overbrenging naar de hersenen enz. enz. dan kunt
U wel begrijpen dat wij geen enkele voorstelling kunnen hebben van wat een hond met zijn neus kan
waarnemen. Echter is niet alleen de neus , maar ook de manier van leven van de hond bepalend dat
wij zoveel van zijn dien- sten gebruik kunnen maken. Doordat honden van nature in groepen leven
met een sociale structuur, net als mensen, zijn ze bereid om onder leiderschap te werken. Honden
jagen in het wild ook georganiseerd en in hun roedel bepaalt de leider hoe de roedel zich gedraagt.
Deze eigenschappen bepalen dat de hond in onze samenleving, voor zeer uiteenlopende taken kan
worden opgeleid. In deze artikelen beperk ik me alleen tot het zoekwerk.
Diverse toepassingen
We kennen in het zoekwerk van zoekhonden twee hoofdgroepen. Honden die speciale geuren
zoeken, zoals narcotica honden, explosieve honden, lijken honden, geldhonden, brandversnellende
middelen honden, tabakshonden, vogelhonden en honden die schimmels zoeken in gebouwen.
Zomaar een greep uit de vele mogelijkheden. Naast deze groep heb- ben we de groep honden die
zoeken naar zaken die met menselijke geur te maken hebben. Dit zijn onze KNPV honden PH I en II,
Object bewakingshond, speurhond, sorteerhond en reddingshond.
Waaruit bestaat een menselijk spoor?
Als we een hond gaan leren zoeken naar mensen of voorwerpen met menselijke geur begin ik het
liefst met het uitleggen van een klein spoor met daarop een voorwerp met menselijk geur. Maar wij
dienen als hondengeleider eerst zelf te weten waaruit een menselijk spoor bestaat, om iets te
begrijpen van de gedragingen van onze hond. Een menselijk spoor bestaat voor een gedeelte uit de
menselijke geur en voor een gedeelte uit de bodembeschadiging. De menselijke geur bestaat uit
huidschilfers, stofdeeltjes, zweet en eventueel verwondingen. Deze geuren zijn echter na ongeveer
een half uur tot een uur , afhankelijk van het weer, voor een groot gedeelte verdwenen. De
bodembeschadiging ontstaat doordat de spoorlegger met zijn schoenen als het ware indrukt in de
bodem. Hierdoor komen gassen en rottingsbacteriën vrij die op hun beurt weer een geur afscheiden.
Ook de beschadiging van planten, diertjes en plantenresten geven een specifieke geur die een hond
16
goed kan onderscheiden. Deze bodem- beschadigingen blijven afhankelijk van het weer en de
bodemgesteldheid soms wel een dag voor een geoefende hondenneus waarneembaar. Dit betekent,
als we een spoor uitleggen en het is rustig vochtig weer, en we lopen over een terrein met een
weelderige plantengroei, dan produceren we een spoor met heel veel, voor de hond waarneem- bare
geur. Zo’n spoor blijft voor een goede hond urenlang uit te werken. Leggen we daarentegen een
spoor uit over een verharde parkeerplaats, dan kunnen we er gerust van uitgaan dat we na een half
uur, als de menselijke geur is verdwenen, niet veel meer kunnen speuren. Dit komt omdat we op de
verharde ondergrond van bijv. een parkeerplaats (klinkers of asfalt) nauwelijks of geen
bodembeschadiging kunnen maken. Wel zal een ervaren hond tijdens het speuren van een oud spoor
door het veld uit zichzelf een verharde weg overste- ken en weer door speuren in het veld. In zo’n
situatie kun je het oversteken van een weg vergelijken met het oversteken van een sloot of een plas
water. Ook is het voor een hond bijna niet of zelfs onmogelijk om op een vers geploegde akker of een
gemaaid grasveld een spoor te volgen. De oorzaak schuilt hem in het feit dat het gehele veld door
het ploegen of maaien een bodembeschadiging heeft opgelopen. Dan is het gevolg dat de hond de
voetafdrukken van de spoor- legger niet meer kan onderscheiden van de rest van het veld. Je kunt
begrijpen dat een hond normaal een spoor kan waarnemen als bijvoorbeeld een zwarte
lijn op een wit papier. Is echter een veld gemaaid of geploegd, dan moet je je voorstellen dat een
spoor vergelijkbaar is als een zwarte streep op een zwart papier. Dit zou voor ons ook niet
waarneembaar zijn. Na een paar dagen, als alles weer tot rust gekomen is, is het wel weer mogelijk
om op zo’n terrein een spoor uit te werken. Andere factoren die veel invloed op de kwaliteit van een
spoor hebben zijn temperatuur, wind, neerslag en de relatieve luchtvochtigheidsgraad. Hoge en lage
temperaturen kunnen ervoor zorgen dat sporen aanzienlijk korter waar te nemen zijn door honden.
Hiermee bedoel ik temperaturen boven de25 graden boven nul en meer dan 5graden onder nul.
Hierbij speelt de luchtvochtigheid ook nog een grote rol. Als we een ijle droge lucht hebben blijft een
spoor niet zo lang liggen, maar bij een relatieve hoge luchtvochtigheidsgraad is het bij een gunstige
bodem soms wel mogelijk om een spoor van meer dan 12 uur uit te werken. Ook wind heeft een
grote invloed op de manier waarop een hond een spoor uitwerkt. De wind kan ervoor zorgen dat een
hond langs een spoor speurt, een hoek voor ons gevoel te snel of te laat neemt of met een hoge of
lage neus speurt. Zware regenval, chemicaliën, stuifzand en hooiland zijn ook slecht voor een lange
houdbaarheid van sporen. Dit is in het kort een klein beetje theorie over het spoor.
Het volgende artikel zal er overgaan hoe we een hond aan het zoeken kunnen krijgen.
17
6 Het aanleren van zoeken (deel 4 )
Als een hond correct apporteert en enig idee heeft wat een spoor is, dan begint ik met het zoeken in
een zoekterrein.
Los of aan de lijn?
Dit is een discussiepunt. Logisch lijkt het antwoord: Aan de lijn natuurlijk! Vanzelfsprekend denk je
dat je daardoor meer controle over je hond hebt, maar dat is maar ten dele waar of zelfs helemaal
niet. In onze menselijke beleving kun je alles regelen als de hond aan de lijn zit. Hij loopt niet zomaar
rondjes, je kunt apporteren beïnvloeden, je kunt je hond gericht sturen etc. etc. Dat is allemaal voor
een groot deel waar, maar er schuilt een andere gevaar. Wat ik nu probeer uit te leggen klinkt in
eerste instantie niet logisch, maar mijn ervaringen vertellen iets anders. Als je het optimale
zoekvermogen van de hond wilt benutten moet je hond voor 100% zijn willen neus gebruiken. Dit
gebeurt alleen als de hond nergens anders aan denkt, dan zijn doel zo snel mogelijk te bereiken, in
dit geval zijn voorwerpje. Op het moment dat jij als geleidier enige aandacht of zelfs veel
gehoorzaamheidtijdens een zoekactie eist, dan betekent dat jij als geleider voor een deel beslag legt
op zijn geestelijke beleving. Jij eist gehoorzaamheid. Dus je hond moet op jou letten en is daardoor
voor een groot deel met jouw druk of energie bezig. Als een hond vrij is in zijn beleving zit, en graag
wil zoeken, dan bestaat zijn volle beleving uit het vinden van voorwerpjes. Hierdoor zal hij zijn volle
vermogen van zoeken aanwenden om de voorwerpjes te vinden. Dus zal hij het volle vermogen van
zijn neus gaan gebruiken. Ben ik als geleider in zijn beleving aanwezig dan kan er van die 100%
zoekbeleving misschien maar 50% of minder overblijven. Dat betekent dan, dat je hond dan ook nog
maar eenzelfde percentage van zijn wil of drift doorstuurt naar het instellen van zijn neusgebruik.
Een aanwijsbaar bewijs hiervoor is, dat een hond die onder druk staat soms met zijn neus een
voorwerpje met zijn neus bijna aanraakt maar helemaal niet ruikt of waarneemt. Dikwijls zie je bij
zo’n hond stressverschijnselen zoals hijgen, onderuit naar de geleider kijken, heen en weer lopen,
enz. enz. De invloed van de geleider , om wat voor reden dan ook, zorgt ervoor dat de hond niet of
maar ten dele aan zoeken toekomt. Wat ik hiermee wil vertellen is, dat we door de lijn te gebruiken
het lichaam van de hond wel kunnen sturen maar dikwijls de geest niet. Ook kunnen we door
verkeerd lijngebruik zijn zoeken verslechteren of zelfs blokkeren. Niet alleen door de druk van de
geleider maar ook door op een fout moment in te grijpen, bijvoorbeeld net als de hond bezig is of
een probleem op wil lossen. Vergeet niet dat een hond een kans moet krijgen om zelf problemen op
te lossen. Hier is dikwijls wat geduld en vooral goed inzicht voor nodig. Het is toch geen schande voor
ons als mens met ons beperkte reukvermogen van de geurbeleving van een hond bijna geen
voorstelling kunnen hebben? Het is daarom toch ook logisch, dat wij ons als geleider niet onbeperkt
met de details van het zoeken moeten bemoeien. Als ik mijn auto Naar een monteur breng en ik heb
geen verstand van een auto, dan ga ik ook niet met de reparatie bemoeien. Doe i k dat wel dan zul je
misschien al snel zoiets horen als: repareer jij je auto maar zelf maar, als je zoveel verstand van
auto’s hebt!! Het trieste van dit alles is dat deze reactie dikwijls van honden zie, die graag willen
zoeken, maar door de geleider niet begrepen worden.
18
Sturen of dirigeren in het zoekterrein
Als je het vorige verhaal goed in je hebt opgenomen, dan ontstaat natuurlijk de vraag: Hoe kan ik
mijn hond dan toch sturen of dirigeren naar een plek of plaats in een zoekgebied waar ik wil. We
moeten dan eerst onderscheid maken of we een hond via een spoortje naar de voorwerpjes willen
sturen of dat we de hond ondanks sporen die in het terrein liggen los door het terrein willen laten
zoeken.
We starten eerst met het zoeken van de voorwerpjes door middel van spoortje. Deze vorm van
zoeken is praktisch eigenlijk van geen of minimale waarde, maar door de gang van zaken tijdens onze
PHI en PHII keuringen en wedstrijden wel een gewenste vorm van zoeken om de voorwerpjes binnen
de gestelde tijd binnen te krijgen. Doordat wij op keuringen weten waar de voorwerpjes liggen en de
voorwerpjes in een maagdelijk terrein worden weggelegd is het volgend van een spoor een
mogelijkheid voor de hond. Je zou dom zijn om als geleider hier geen gebruik van te maken. Ook hier
geld dat de hond het gevoel moet hebben dat hij in samenwerking met jou de voorwerpjes het snelst
gevonden ka krijgen. Ik begin het liefst op de basislijn van het zoekterrein op 3 plaatsen een
voorwerp ter grootte van een vuist te verstoppen door z’n voorwerp te bekken met gras. Deze 3
plekken zijn in een later stadium de startpunten van de 3 spoortjes. Vervolgens loop ik met de hond
naar de basislijn, leg de hond met zijn voorpoten bijna tegen het voorwerp aan. Daarna geef ik het
commando “zoek” en wijs de plaats voor zijn poten aan en laat hem ontdekken dat hier een
voorwerp verstopt is. Na zijn ontdekking prijs ik hem de hemel in en herhaal het ritueel bij de 2
andere plekkenop de basislijn. Je zult merken dat de hond dit heel leuk vind en al snel na het afliggen
begint te snuffelen. Dit gedrag wil ik graag juist hebben ne dit gedrag stimuleer ik. Ook al apporteert
de hond meteen als hij af gaat liggen. Je zult merken dat een hond die zo het zoeken is aangeleerd
straks zelf bij het startpunt al weet waar het spoortje naar toeloopt. Hij neemt als het ware meteen
lucht op ook als er dan geen voorwerp ligt. Zo’n hond zal later heel zorgvuldig de 1e meters afzoeken
of hij geen voorwerpjes overslaat en voor de vollen 100% zijn neus gebruiken. Een dergelijke hond
ruikt de voorwerpjes op een aantal meters afstand en zal binnen afzienbare tijd alle 3 voorwerpjes
gevonden hebben.
Als de hond 3 voorwerpjes op de basis lijn goed waarneemt dan leg ik een 4e voorwerpje in het
verlengde van het middelste via een spoortje, een paar meter in het terrein. Dit bouw ik zo uit, goed
kijken hoe de hond zich gedraagt. Gaat de hond meteen snel achter in het terrein aan het zoeken dan
liggen de volgende keer de voorwerpjes alleen op de basis lijn. Door dit consequent vol te houden
krijg je een ontspannen zoeker, die weet waar hij mee bezig is. Corrigeer de hond zoveel mogelijk bij
het zoeken door de manier van verstoppen en niet door ingrijpen van de geleider. Hierdoor krijgt de
hond zelf de kans problemen op te lossen en schiet hij niet snel in de stress. Je leert door deze
manier van zoeken ook, dat wanneer jij iets aanwijst, ook iets te vinden is. Zo’n hond komt door jouw
aanwijzing daardoor direct op die plek zoeken met heel zijn vermogen, wat de kans op vinden
verhoogt. Wanneer de hond de 3 spoortjes moeiteloos neemt en de voorwerpjes apporteert dan leg
ik de voorwerpjes in een diagonale lijn op het terrein. Hierbij zet ik de hond op , in de linker kant
waar ik het terrein ben ingelopen. Later zet i k de hond op een willekeurige plaats vanaf de bassilijn
op om de hond te leren het spoor een diagonale lijn op te zoeken, om het daarna uit te werken..
Heeft de hond dit onder de knie dan loop ik vormen zoals een M of een V vorm. Beheerst een hond
dit allemaal dan kan het afzoeken van de plaats delict voor het politiehond programma van de KNPV
19
geen probleem meer zijn. De volgende keer leg ik uit hoe we te werk gaan in een met geuren en
sporen besmet terrein.
20
7 Het aanleren van zoeken (deel 5 )
Wanneer voorwerpen ergens zijn ingegooid, of het terrein is besmet met allerlei geuren en sporen,
dan is het op de juiste manier stelselmatig afzoeken van een terrein van essentieel belang.
Het opzoeken en apporteren van voorwerpen in het basiscertificaat
We hebben binnen ons KNPV programma een aantal zoekopdrachten waar geen of nauwelijks sprake
is van sporen die een hond kunnen helpen om voorwerpen of personen te vinden. Belangrijk is dan
dat de geleider zorgt dat de hond overal in dat terrein is geweest en dat hij ook daadwerkelijk heeft
gezocht. Wat is dan precies de situatie? In een aantal gevallen hebben we een aangegeven terrein
voor ons waar totaal geen spoor ligt. Dit is het geval bij het afzoeken van de plaats delict en het
revieren van 2 grote voorwerpen in het basis certificaat zoekhonden. Bij de 1e oefening loopt de
keurmeester in het terrein van 10 bij 20 meter en legt 1 voorwerpje op een hoogte van 20 tot 50cm
in het terrein neer. Vanaf die plek gooit hij 2 voorwerpjes links en rechts van hem in het terrein
ongeveer 5 meter bij hem vandaan. De situatie die ontstaat is een terrein met een klein spoor naar
een voorwerp toe, en 2 andere voorwerpjes liggen willekeurig in het terrein zonder spoor. Zij
verspreiden allen maar menselijke geur die nog aan het voorwerp zit. Deze voorwerpen liggen
visueel voorgesteld als het ware te smeulen. Er komt net als we bij een smeulend stukje hout kunnen
zien een rookpluimpje af. Dat rookpluimpje of geur kan de hond waarnemen als hij goed zijn neus
gebruikt. Door zo’n geurbeeld uit te werken, kan hij de bron van het geurbeeld, dus het voorwerp
vinden. Om deze oefening goed uit te voeren, is het noodzakelijk dat de geleider de hond goed
zoeken door het terrein kan dirigeren.
Het aanleren van dirigeren
We hebben in voorgaande stukken kunnen lezen, dat we door onze invloed op de hond, het zoeken
behoorlijk negatief kunnen beïnvloeden. Daar heb ik proberen uit te leggen, dat door druk en of
plicht de hond maar een gedeelte van zijn zoekcapaciteit gaat of kan benutten. Dit resulteert altijd in
minder prestatie. De kunst van goed zoek-,revier- en speuroefeningen is, om de hond waar je als
geleider maar wil, op zijn volle vermogen laat zoeken. Mijns inziens is dit mogelijk door de oefening
van het zoeken op te splitsen in veel kleinere stukken dan we dikwijls doen. Nu ga ik er even vanuit ,
dat we het apporteren of het verijzen door blaffen of een andere manier van verwijzen onder knie
hebben.
Als een hond weet dat er in een bepaald terrein voorwerpjes verstopt zijn, zal hij ze zo snel mogelijk
proberen deze voorwerpen te vinden. Hij zal alles hiervoor in het werk stellen. Wanneer we de hond
voor zijn gevoel hierin te belemmeren, doordat we hem bij voorbeeld in een bepaalde richting
sturen, dan zal de hond na een bepaalde tijd onze aanwijzingen in de loop van de tijd gaan negeren.
Willen we dan alsnog invloed op de hond kunnen uitoefenen dan moeten we meestal de druk
opvoeren om de hond daar te krijgen waar we dat willen. Dat betekent, dat we dan dieper in de
belevingswereld van de hond moeten doordringen, anders hebben we het gewenste resultaat niet.
Er vind als het ware een aard verschuiving plaats naar de aandacht voor de geleider. Als de hond
eerst voor de volle 100% in een zoekbeleving zit, zou dit weleens gehalveerd kunnen worden of soms
zelfs meer. Het gevolg van minder zoekbeleving is dat de hond minder gebruik maakt van zijn
21
gereedschap (neus), met als gevolg minder of zelfs geen resultaat. Zeker bij moeilijke
zoekoefeningen.
Door ervaring heb ik gezien dat je een hond gevoel moet geven, dat je als het ware helpt met zoeken.
Ik begin daarom zo’n oefening met de hond te leren dat mijn aanwijzing resultaat oplevert. De hond
wordt, doordat hij mijn aanwijzingen opvolgt, direct beloond. Ik volg met mijn hond naar een punt in
een bos of terrein, vanwaar ik op kleine afstand, een paar meter links en rechts voorwerpjes
weggooi. In het begin laat ik dit de hond zien. Je kunt de hond aan de lijn houden om het wegrennen
te voorkomen. Doordat de hond dit de eerste keren gezien heeft, is hem de situatie duidelijk.
Vervolgens wijs ik hem links of rechts en geef duidelijk het commando “ zoek”. Als dit goed gaat, dan
gooi ik eerst de voorwerpjes weg, voordat ik mijn hond ga halen. Dan gaat de hond zoeken, puur op
mijn aanwijzingen, zonder dat hij de voorwerpjes heeft zien weggooien. Je zult zien dat als je een
hond zo opleidt, hij zijn geleider vragend aan gaat kijken in welke richting de voorwerpjes liggen.
Zeker als hij iedere keer snel op jou aanwijzing scoort. De hond leert heel simpel een voorwerp te
vinden, door daar te zoeken waar de geleider wijst.. Voor de hond zijn gevoel heb jij als geleider het
zelfde doel als de hond. De hond gelooft je aanwijzing en zal in volle overtuiging daar gaan zoeken
waar de geleider wijst, in zijn volle overtuiging daar gaan zoeken waar de geleider wijst, in zijn volle
beleving en dus met zijn volle vermogen . Honden die met allerlei hulpmiddelen toch nauwelijks te
sturen waren, zijn door deze simpele manier vol overtuiging, en op aanwijzing van de geleider aan
het zoeken gegaan. Het is aan de deskundigheid van de geleider hoe lang je in zo’n fase moet blijven
en wanneer je dit moet herhalen.
Dikwijls verwatert deze strakke manier van zoeken door wedstrijden of praktijk zoekingen, en
daarom moet je dan weer herstel oefeningen gaan doen. Meestal werkt deze oefening dan het beste
op diverse locaties of in diverse situaties. Let wel op dat je geen aanwijzingen geeft op het moment
dat de hond in het geurbeeld loopt of zit. De bedoeling van het dirigeren is om de hond het terrein
uit te laten werken en daardoor alles te vinden wat met menselijke geur te maken heeft. De
bedoeling is niet om als storende factor te gaan dirigeren. Wanneer een hond in een geurbeeld
terecht komt, moet je dat als geleider proberen te lezen. Anders ontstaat het gevaar dat jij de hond
uit het geurbeeld roept waardoor de hond het voorwerp dat keer niet vind en alsnog opnieuw op
moet zoeken. Niet zelden gaat de hond zo’n voorwerp na een paar keer negeren, omdat de geleider
de hond er steeds vandaan roept.
Een aantal oefeningen in onze programma’s zouden op deze manier heel effectief kunnen worden
aangeleerd.
Het opzoeken en verwijzen van een wapen en breekwerktuig
Voor deze oefening geldt in principe dezelfde opbouw. Bij deze oefening zijn vanaf een pad 2 grote
voorwerpen op een willekeurige plaats in een begroeid terrein gegooid. Zo’n terrein is 100 bij 15
meter. De situatie ontstaat dat er ergens in het terrein 2 voorwerpen verspreid liggen, zonder een
spoor er naar toe. Als jij als geleider je hond niet goed het terrein kunt laten doorkruisen, dan ga je
op den duur zeker voorwerpen missen. De bedoeling van deze oefening is dat de hond dit terrein
vanaf het begin stelselmatig af moet kunnen zoeken. Als je hond bijvoorbeeld 20 meter van de hond
meter heeft afgezocht, moet de geleider dit stuk met een gerust hart kunnen vrij geven. Dat
22
betekent dat de geleider de kans nihil acht dat er nog een voorwerp ligt. Zo dien je je hond al
dirigerend het terrein te laten doorkruisen, zodat je hond automatisch een keer in het geurbeeld
terecht komt om dit vervolgens uit te werken naar het voorwerp. Deze oefening leer je het
makkelijkst aan door de hond aan het begin van het terrein meteen op jouw aanwijzing een
voorwerp te laten vinden. Eerst een paar meter het bos in en later over de volle breedte van 10 tot
15 meter. Het gevolg zal zijn de hond meteen intensief zal gaan zoeken, zonder meteen tientallen
maters het bos in te snellen en het voorwerp te overlopen. Vindt hij daarna niets dan komt hij bij jou
terug en stuur je hem een plaats verder het bos in. Zo gaat de hond slagen maken en zal hij niet
makkelijk meer een voorwerp missen. Hoe je dit lang en kort werken moet variëren hangt van de
hond af. Dit vereist inzicht en ervaring van de geleider wat onze sport zo interessant maakt.
Artikel serie verschenen in de Politiehond(KNPV) door Ad Verstijnen