‘Retrospectief onder- zoek naar invloedrijkeintranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... ·...
Transcript of ‘Retrospectief onder- zoek naar invloedrijkeintranet.entrea.nl/ufc/file2/entreanet_sites/v... ·...
Breakdown Pleegzorg ‘Retrospectief onder-zoek naar invloedrijke factoren’ Onderzoeksrapport [Geef hier de samenvatting van het document op. De samenvatting is een korte beschrijving van de inhoud van het document. Geef hier de samenvat-ting van het document op. De samenvatting is een korte beschrijving van de inhoud van het document. ]
2014
Marlène Maassen – Jikke Neuteboom – Jolien van Gelder Opleiding Pedagogiek van de faculteit Gezondheid, Gedrag en Maat-
schappij, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Juni 2014
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
2
Breakdown Pleegzorg: ‘Retrospectief onderzoek naar invloedrijke facto-
ren’ in het kader van de beroepstaak Onderzoek & Innovatie in opdracht
van Entréa.
___________________________________
Opleiding Pedagogiek van de faculteit Gezondheid, Gedrag en Maatschappij, Hogeschool
van Arnhem en Nijmegen
Juni 2014
Opdrachtgever Entréa:
Geertje van Gerven – [email protected]
Beoordelaar Hogeschool van Arnhem en Nijmegen:
Mary Marijnissen – [email protected]
Begeleider Hogeschool van Arnhem en Nijmegen:
Richard Sleegers – [email protected]
Auteurs:
Marlène Maassen – [email protected]
Jikke Neuteboom – [email protected]
Jolien van Gelder – [email protected]
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
3
“Ik voel me soms een moeilijke puzzel waaraan mijn moeder
ooit is begonnen en waarvan mijn pleegmoeder nu een paar
stukjes op de juiste plaats legt”.
(Simone, 12 jaar, pleegkind)
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
4
Voorwoord
Wij zijn Marlène Maassen, Jikke Neuteboom en Jolien van Gelder. Drie studenten van de
opleiding Pedagogiek aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen die zich bevinden in de
afstudeerperiode van de opleiding.
Het afstudeeronderzoek ‘Breakdown Pleegzorg: Retrospectief onderzoek naar invloedrijke
factoren’ is ontstaan door een samenwerking tussen het Lectoraat ‘Werkzame factoren in de
zorg voor jeugd’ vanuit de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en jeugdzorginstelling Ent-
réa, afdeling pleegzorg.
Stabiliteit en continuïteit zijn een van de vele begrippen die een pleegzorgplaatsing doen
slagen. Helaas is het slagen van een pleegzorgplaatsing niet vanzelfsprekend. Vele proble-
men en gebeurtenissen maken een plaatsing onmogelijk en moeilijk. Te moeilijk in veel ge-
vallen. Door middel van het onderzoeksrapport en het product dat op dit moment voor u lig-
gen, willen wij een bijdrage leveren aan het verbeteren van een pleegzorgplaatsing en het
laten slagen ervan. Elke bevinding, aanbeveling en verbetering is een stap in de goede rich-
ting. Want eerlijk is eerlijk, pleegzorg is en zal te allen tijde een onmisbare hulpverlenings-
vorm blijven.
Bij deze willen bij onze begeleiders hartelijk bedanken voor hun tijd, moeite en inzet. Een
speciaal woord van dank voor Geertje van Gerven, Richard Sleegers en Mary Marijnissen.
Marlène Maassen, Jikke Neuteboom en Jolien van Gelder.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
5
Inhoudsopgave
1. Inleiding……………………………………………………………………………………… 6
1.1 Introductie……………………………………………………………………….… 6
1.2 Aanleiding onderzoek………………………………………………………….… 6
1.3 Introductie opdracht……………………………………………………………… 7
1.4 Opdrachtgever………………………………………………………………….… 8
1.5 Leeswijzer………………………………………………………………………… 8
1.6 Samenvatting onderzoeksrapport……………………………………….……... 9
2. Probleemanalyse…………………………………………………………………………… 10
2.1 Literatuuronderzoek……………………………………………………………… 10
2.2 Praktijkonderzoek………………………………………………………………… 13
2.3 Conclusie probleemanalyse…………………………………………………….. 14
3. Probleemstelling……………………………………………………………………………. 15
3.1 Deelvragen verantwoording……………………………………………………... 15
3.2 Deelvragen……………………………………………………………………….. 15
4. Onderzoeksplan……………………………………………………………………….…… 17
4.1 Onderzoekmethoden………………………………………………………..…… 17
4.2 Respondenten……………………………………………………………….…… 17
4.3 Validiteit en betrouwbaarheid…………………………………………………… 18
4.4 Onderzoeksverantwoording…………………………………………………….. 19
5. Onderzoeksanalyse……………………………………………………………………...… 20
5.1 Beantwoording deelvragen……………………………………………………… 20
5.2 Beantwoording onderzoeksvraagstelling………………………………….…… 29
6. Conclusies……………………………………………………………………………….… 31
6.1 Conclusie deelvragen……………………………………………………….…… 31
7. Aanbevelingen…………………………………………………………………………..… 37
7.1 Aanbevelingen t.a.v. breakdown situaties………………………………..…… 37
7.2 Overige aanbevelingen…………………………………………………….…… 38
8. Discussie…………………………………………………………………………………… 39
8.1 Discussie dossieronderzoek…………………………………………………… 39
8.2 Discussie deelvragen…………………………………………………………… 40
Literatuurlijst………………………………………………………………………………...… 41
Bijlagen………………………………………………………………………………………… 43
Bijlage 1 Begrippenlijst………………………………………………………….…… 44
Bijlage 2 Invullijst…………………………………………………………………...… 46
Bijlage 3 Codeboek……………………………………………………………...…… 55
Bijlage 4 Onderzoeksresultaten…………………………………………………..… 63
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
6
1.Inleiding
_________________________________________________________________________________
1.1 Introductie
In het vierde leerjaar, niveau 3, van de opleiding Pedagogiek aan de HAN te Nijmegen zijn
wij gestart met het uitstroomprofiel Jeugdzorg. Door het uitstroomprofiel wordt je als toekom-
stig pedagoog gespecialiseerd opgeleid voor de jeugdzorgsector. Het uitstroomprofiel werkt
samen met het Lectoraat ‘Werkzame factoren in de zorg voor jeugd’. Vanuit deze samen-
werking is het afstudeeronderzoek ‘Retrospectief onderzoek* naar invloedrijke factoren van
breakdown’ ontstaan. Het onderzoek waaraan wij deel zullen nemen zal plaatsvinden bij
jeugdzorginstelling Entréa. De onderzoeksvaardigheden die wij als studenten de afgelopen 4
jaar hebben ontwikkeld, zullen het uiteindelijke onderzoeksrapport vertegenwoordigen waar-
uit aanbevelingen zullen voortvloeien die helpend zullen zijn voor het verminderen van
breakdown* binnen de pleegzorg van Entréa.
1.2 Aanleiding onderzoek
Entréa Pleegzorg werkt volgens het IGP-Model, het Integraal Gelders Pleegzorgmodel. Dit
model is in 2010 ontwikkeld door de instellingen voor Jeugd & Opvoedhulp Lindenhout, Ent-
réa en Pactum in samenwerking met Praktikon. Praktikon is een zelfstandige, onafhankelijke
organisatie voor onderzoek en ontwikkeling in de (jeugd)zorg en onderwijsgerelateerde zorg
(Praktikon, 2014). Het IGP-Model geeft inhoud en vorm aan vraaggerichte pleegzorg.
In het verleden ontstond er wildgroei in de verschillende vormen van pleegzorg. Het toene-
mend aantal pleegkinderen met ernstige en complexe problemen, een groei in het aantal
pleegzorgplaatsingen die voortijdig en om negatieve redenen werden beëindigd en het ont-
breken van een duidelijk zorgaanbod voor ouders tijdens pleegzorgplaatsingen hebben er-
voor gezorgd dat er meer samenwerking moest komen in de pleegzorgafdelingen van bo-
vengenoemde jeugdzorginstellingen.
Het IGP-Model zorgt ervoor dat kinderen zich cognitief en sociaal-emotioneel positief kunnen
ontwikkelen binnen het pleeggezin, gedurende de periode dat ouders dit zelf niet kunnen.
Vanuit het desbetreffende pleeggezin kan de relatie tussen de ouder en het kind verder
vormgegeven worden. De professionele begeleiding en ondersteuning worden hierbij voort-
durend afgestemd op de actuele situatie in het pleeggezin en op de rol die de biologische
ouder inneemt. Er wordt hierdoor begeleiding op maat geboden: ‘Meer indien nodig, minder
als het kan’. Door het IGP-Model wordt er voortdurend gezocht naar balans binnen de pleeg-
zorg. De balans tussen de ontwikkelingsvraag van het pleegkind en het opvoedingsaanbod
van de pleegouder worden hierin centraal gesteld.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
7
Continuïteit van pleegzorg is een centraal thema in het IGP-model en het internatio-
nale onderzoek naar pleegzorg . In de praktijk blijkt echter dat een aanzienlijk aantal pleeg-
zorgplaatsingen (schattingen lopen uiteen van 30% - 57%) vroegtijdig en om negatieve re-
denen worden afgebroken. Dit noemen we breakdown. Breakdown heeft vaak negatieve
gevolgen voor de verdere ontwikkeling van kinderen (en ook voor hun ouder(s) en het pleeg-
gezin). De Gelderse pleegzorg wil meer grip krijgen op de continuïteit van pleegzorgplaatsin-
gen en breakdown zoveel mogelijk voorkomen. Een cruciale stap daarin is dat de hulpverle-
ning meer zicht krijgt in de invloedrijke factoren van breakdown die in de praktijk een rol spe-
len.
In Vlaanderen is hier reeds onderzoek naar gedaan vanuit de Vrije Universiteit Brussel (Van-
derfaeillie, Holen & Coussens, 2007). Uit dit onderzoek blijkt dat in een periode van 6 á 7 jaar
meer dan de helft van de onderzochte plaatsingen eindigt met een breakdown. Oudere kin-
deren met probleemgedrag lopen meer kans op een breakdown. De bevindingen uit dit on-
derzoek om een breakdown te voorkomen zijn; onderzoek naar probleemgedrag bij pleeg-
kinderen bij aanvang van de plaatsing, ondersteuning van pleegouders en/of een kindgerich-
te behandeling van de gedragsproblemen. Deze factoren zijn noodzakelijk om het probleem-
gedrag in het pleeggezin hanteerbaar te maken.
Vanuit het onderzoek in Vlaanderen starten wij ons onderzoek binnen Entréa. Er
zal een gelijkwaardig onderzoek plaatsvinden als in Vlaanderen, namelijk: ‘de invloedrijke
factoren die meespelen bij een breakdown’. Zoals eerder benoemt werken we samen met
het Lectoraat ‘Werkzame factoren in de zorg voor jeugd’ vanuit de Hogeschool van Arnhem
en Nijmegen (HAN) te Nijmegen. De resultaten uit het onderzoek zullen uiteindelijk door hen
vergeleken worden met de resultaten van de Vrije Universiteit Brussel (Vanderfaeilie, Holen
& Coussens, 2007).
1.3 Introductie opdracht
Bij het uitoefenen van de beroepstaak ‘onderzoek en innovatie’ van de opleiding Pedagogiek
aan de HAN te Nijmegen, doen wij als studenten uitgebreid onderzoek naar een bepaald
vraagstuk en leveren wij, op grond van deze uitkomsten van het onderzoek, een innovatieve
bijdrage aan het verbeteren van de uitoefening van het beroep.
Het onderzoek vindt plaats bij jeugdzorginstelling Entrea. Hier zullen wij onderzoek
doen naar de breakdown binnen de pleegzorg afdeling. Het onderzoek wordt uitgevoerd on-
der begeleiding van en in samenwerking met het lectoraat ‘Werkzame factoren in de Zorg
voor Jeugd’ op de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN). Het lectoraat onderzoekt de
impact van algemeen werkzame factoren op de effectiviteit van jeugdhulp. Factoren die niet
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
8
nadrukkelijk gekoppeld zijn aan specifieke interventies of behandelprogramma’s (Hoge-
school Arnhem en Nijmegen, 2014).
1.4 Opdrachtgever
Entréa is er voor kinderen en jongeren van 0 tot 18 (23) jaar en hun gezin, bij complexe vra-
gen op het gebied van opgroeien en ontwikkeling. Vanuit de overtuiging dat elk kind recht
heeft op een veilige plek om op te groeien en zich te ontwikkelen, biedt Entreá speciaal on-
derwijs, ambulante, specialistische begeleiding en opvoedingsondersteuning.
Met begeleiding en speciaal onderwijs willen zij zo dicht mogelijk in de buurt zijn. Zij vinden
het belangrijk dat het kind en zijn gezin zo snel mogelijk zelf verder kunnen en gaan in deze
ondersteuning uit van ieders kracht en mogelijkheden. Entréa werkt in Gelderland-Zuid.
Entréa is een organisatie die jeugdzorg, onderwijs en onderzoek combineert. Het meten van
resultaten is een geïntegreerd onderdeel in de ondersteuning en samenwerking van Entréa.
Zo kunnen zij doelmatig en effectief blijven werken en echt antwoord geven op de vraag van
een kind en zijn gezin én van de omgeving (Entréa, 2014).
Pleegzorg
Pleegzorg is een vorm van hulpverlening waarbij het kind voor korte of langere tijd in een
pleeggezin woont omdat dit thuis (tijdelijk) niet kan. Er is crisispleegzorg - kort verblijf, crisis-
opvang 12+, basispleegzorg en weekend- en vakantiepleegzorg.
Entréa heeft twee groepen pleeggezinnen: de netwerkpleeggezinnen* en de bestandspleeg-
gezinnen*. Een netwerkgezin is een gezin dat het pleegkind en zijn ouders al kent voordat er
van plaatsing sprake is. Er is sprake van een bekendheid of betrokkenheid, omdat men fami-
lie is van elkaar of deel uitmaakt van de kring van vrienden en bekenden. De bestandspleeg-
gezinnen kiezen voor pleegzorg, nog voordat zij een pleegkind kennen (Entréa, 2014).
1.5 Leeswijzer
Het onderzoeksrapport is onderverdeeld in 8 hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bestaat uit
de inleiding van het onderzoek. Hierin wordt de aanleiding van en de uitleg over het onder-
zoek benadrukt. Het tweede hoofdstuk bestaat uit de probleemanalyse die is onderverdeeld
in literatuuronderzoek en praktijkonderzoek. De probleemanalyse sluit zich af met een con-
clusie.
Het derde hoofdstuk geeft de probleemstelling weer waarbij de onderzoekvraagstelling en
deelvragen benoemd worden. Hoofdstuk vier bestaat uit het onderzoeksplan waarin de me-
thoden, respondenten en verantwoording beschreven wordt. In hoofdstuk vijf worden de
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
9
deelvragen en onderzoeksvraagstelling beantwoordt, waarna de conclusies en de voort-
vloeiende aanbevelingen beschreven worden in hoofdstuk 6 en 7. Hoofdstuk 8 geeft de dis-
cussiepunten weer die ontstaan zijn tijdens het uitvoeren van het onderzoek.
In de hoofdstukken worden enkele begrippen benadrukt met een sterretje (*). Dit sterretje
verwijst naar bijlage 1. In deze bijlage worden de begrippen verhelderd.
1.6 Samenvatting onderzoeksrapport
Er is een groei ontstaan in het aantal pleegzorgplaatsingen die voortijdig en om negatieve
redenen worden beëindigd, ook wel breakdown genoemd. Uit onderzoeken die in het verle-
den hebben plaats gevonden, blijkt dat dit aantal tussen de 30% en 57% ligt. Een breakdown
heeft negatieve gevolgen voor de ontwikkelingen van de kinderen, ouders en het pleeggezin.
Het doel is om ervoor te zorgen dat er meer grip ontstaat op de continuïteit en stabiliteit van
pleegzorgplaatsingen door inzicht te krijgen op de invloedrijke factoren van een breakdown.
In dit onderzoeksrapport wordt dit inzicht vergaard door middel van een dossieronderzoek
van de eerste 50 pleegzorgplaatsingen vanaf 1 januari 2007 bij jeugdzorginstelling Entréa,
afdeling pleegzorg. Uit dit onderzoek zijn verschillende factoren aan het licht gekomen die
van invloed kunnen zijn op het ontstaan van een breakdown. Het onderzoeksrapport verant-
woordt de uitkomsten vanuit het dossieronderzoek, waarna er, in overleg met opdrachtgever
Geertje van Gerven, aanbevelingen zijn ontstaan. Deze aanbevelingen hebben uiteindelijk
tot het product geleid dat is samengesteld om de invloedrijke factoren van een breakdown
inzichtelijk te maken, waardoor de grip op stabiliteit en continuïteit van een pleegzorgplaat-
sing vergroot kan worden.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
10
2. Probleemanalyse
__________________________________________________________________________
In de twee analyses hieronder (literatuuranalyse en praktijkanalyse) wordt gebruikt gemaakt
van de 5xW+H formule om inzicht te krijgen in het probleem en de probleemcontext (Mig-
chelbrink, 2009). De 5xW+H formule bestaat uit de volgende vragen;
- Wat is het probleem?
- Wie heeft er problemen?
- Wanneer is het een probleem?
- Waarom is het een probleem?
- Waar doet het probleem zich voor?
- Hoe is het probleem ontstaan?
2.1 Literatuuronderzoek
De vraag naar pleegzorg is de laatste jaren sterk toegenomen. De capaciteit is echter be-
perkt. De groep kinderen met ernstige en complexe problemen groeit. Een grote zorg binnen
de pleegzorg is het onaanvaardbaar hoge aantal plaatsingen dat voortijdig en met ongunstig
resultaat wordt beëindigd. Het zijn vooral langdurige perspectief biedende plaatsingen die
voortijdig worden beëindigd. (Hogeschool Arnhem en Nijmegen, 2013).
De recente Factsheet* van Pleegzorg Nederland in 2012 geven een beeld over wanneer
breakdown plaats vindt. ‘Van alle plaatsingen die in 2012 zijn beëindigd is de duur van de
plaatsingen geregistreerd. Van de 10.050 beëindigde plaatsingen heeft 38% van de pleeg-
kinderen korter dan drie maanden bij pleegouders gewoond en 32% langer dan een jaar.
Voor 3.500 kinderen betrof het een doorplaatsing van kortdurende opvang (korter dan een
jaar) naar een pleegzorgplaatsing voor langere tijd (Pleegzorg Nederland, 2013).’ Hieruit
wordt duidelijk dat er te veel plaatsingen vroegtijdig beëindigingen binnen een tijdsbestek
van één jaar.
Er zijn verschillende partijen die grote last ondervinden van een breakdown. De gevolgen
van de zogenaamde breakdowns zijn vaak zeer negatief voor het pleegkind, de biologische
ouders, de pleegouders en pleegzorgaanbieders.
Pleegkinderen (Micro-niveau*)
Een van de belangrijkste doelgroepen binnen dit onderzoek zijn de pleegkinderen van jeugd-
zorginstelling Entréa. Op het moment dat het pleegkind in een pleeggezin terecht komt is er
al veel aan vooraf gegaan. Een uithuisplaatsing, wat an sich al een traumatische ervaring
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
11
kan zijn en in veel gevallen hebben de kinderen thuis ook het nodige meegemaakt. Voor het
kind is het van belang dat er een stabiele plaatsing word gerealiseerd. Uit verschillende on-
derzoeken is gebleken dat een kind dat tijdens de eerste levensjaren geen vaste verzorger
heeft, ernstige ontwikkelingsschade kan oplopen (Maaskant & Reinders, 2010).
Een vroegtijdige beëindiging van het pleegzorgtraject zorgt ervoor dat pleegkinderen
te maken krijgen met verschillende plaatsingen in hun leven. Dit werkt ten nadelen voor de
ontwikkeling van deze pleegkinderen. Stabiliteit en continuïteit zijn nodig voor een goede
basis voor de ontwikkeling. Stabiliteit betekent dat het pleegkind zijn omgeving als duidelijk,
voorspelbaar en vertrouwd ervaart. In een vertrouwde omgeving kunnen positieve relaties
worden opgebouwd. Een stabiele omgeving voelt tegelijkertijd ook veilig. Veiligheid is de
basis van de ontwikkeling van een kind (Schreuder, Heutz & Bosma, 2010). Continuïteit be-
tekent een voortgang in de opvoeding zonder onderbrekingen. Deze stabiliteit en continuïteit
ervaren de pleegkinderen niet, wat gevolgen kan hebben op de ontwikkeling van deze
pleegkinderen (Schreuder, Heutz & Bosma, 2010).
Roerdink (2010) zegt hierover “De afgebroken pleegzorgplaatsing is voor het pleeg-
kind een dubbele aanslag op de capaciteit tot hechten en elke volgende breakdown komt de
kwaliteit van de hechtings- en opvoedingsrelatie niet ten goede’’ (p. 16).
Niet alleen de kwaliteit van hechten komt niet ten goede bij een breakdown, maar er komen
meerdere negatieve gevolgen aan bod. Zo beschrijven Bergh & Weterings (2010, p. 187):
De ervaring van één of meerdere breakdowns heeft belangrijke negatieve gevolgen
voor de ontwikkelingen van pleegkinderen. Het resulteert in moeilijkheden om volwassenen
te vertrouwen, in een toename of zelfs het ontstaan van gedragsproblemen, dalende school-
resultaten, een afname van de kans op hereniging met de ouders en een langer verblijf in
residentiële zorg. Sommige jongeren gaan als gevolg van een breakdown vroegtijdig zelf-
standig wonen, wat kan leiden tot een lagere levenskwaliteit en sociaal isolement.
Wanneer je je voortdurend moet aanpassen aan een veranderde omgeving neemt de ont-
wikkelingsbedreiging toe en kan mogelijk leiden tot een gestagneerde ontwikkeling. Een ge-
stagneerde ontwikkeling kan zich uiten in bijvoorbeeld een verminderde agressieregulatie,
een negatief zelfbeeld, toenemend wantrouwen in (nieuwe) opvoeder. Deze toenemende
gedragsproblemen afkomstig van een breakdown, verhogen weer de kans op een toekom-
stige breakdown (Bergh & Weterings, 2010).
Het voorkomen van een breakdown is erg belangrijk voor pleegkinderen, omdat zij te
kampen hebben met bestaansonzekerheid*. Het pleegkind heeft al eerder ervaren dat hij/zij
weggestuurd kan worden. Dit geeft het kind een diep gevoel dat het niet de moeite waard
en/of ongewenst is. Onbewust of bewust leven zij met het idee dat zij weer weg ‘gestuurd’
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
12
kunnen worden (Maaskant & Reinders, 2010). Wanneer het pleegkind een breakdown mee
maakt wordt het gevoel van ‘waardeloos’ en ‘ongewenst’ versterkt (Maaskant & Reinders,
2010).
Biologische ouders (Meso-niveau*)
Werken aan de relatie van de biologische ouder en het kind gaat vaak met vallen en op-
staan, maar het levert desondanks erg veel op voor het kind en zijn of haar biologische ou-
der(s). Het is om deze reden van belang dat een pleegzorgplaatsing zonder problemen ver-
loopt, omdat zij belang hebben bij het welzijn van hun eigen kind(eren). Om diezelfde reden
hebben de biologische ouders er last van als hun kind een breakdown ondergaat een pleeg-
gezin. Zij willen het beste voor hun kind(eren) (Weterings, 1998).
Pleegouders (Meso-niveau*)
Voor pleeggezinnen is een breakdown een negatieve ervaring. Pleegouders openen voor het
kind hun huis, hart en deur. Wanneer de plaatsing dan vroegtijdig en om negatieve redenen
wordt afgebroken brengt dat veel schade met zich mee. Zoals Delfos (2001) omschrijft: ‘‘Een
pleegkind kan heel gelukkig zijn bij de pleegouders, maar daaronder ligt het besef zowel bij
pleegkind als bij pleeggezin dat het een gekozen en geen vanzelfsprekende situatie is’’ (p.
15).
Wanneer er een breakdown plaatsvindt, heeft dit niet alleen gevolgen voor het pleegkind
maar leidt dit veelal tot spanningen in de gezinsrelaties (Bergh & Weterings, 2010). Een
breakdown kan ertoe leiden dat pleegouders een gevoel van falen aan de plaatsing over-
houden. Dit kan een burn-out van het pleeggezin tot gevolg hebben en het verlies voor een
pleeggezin voor de zorgaanbieder’ (Strijker & Zandberg, 2001). Een breakdown is voor de
eigen kinderen van pleegouders ook een negatieve gebeurtenis en wordt om die reden ook
gezien als een grote impact. Het doet bijvoorbeeld een groot beroep op het aanpassings-
vermogen.
Hoe is het probleem ontstaan?
Het probleem is ontstaan in de jaren zeventig. Pleegzorg is een vorm van jeugdhulpverlening
met een lange en historische verankerde traditie (Bastiaensen, 2001).
Wat nu met de term ‘pleegzorg’ wordt bedoeld, bestaat reeds in de 16e eeuw en wordt dan
‘gezinsverpleging’ genoemd. In de 16e eeuw gaat het om de opvang van wezen en vondelin-
gen uit de steden. Deze wezen en vondelingen worden opgevangen door gezinnen op het
platteland. De boerengezinnen bieden verzorging in ruil voor de inzet op de boerderij. Het in
werking treden van de Kinderwetten aan het begin van de twintigste eeuw vormt de aanzet
tot een meer wettelijk gefundeerd karakter voor pleegzorg. Vanaf de jaren 70 zeventig wordt
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
13
pleegzorg steeds meer beschouwd als een vorm van hulpverlening (Bastiaensen, 2001).
Vanaf deze tijd wordt een merkbaar verschil geconstateerd in de plaatsingen van kinderen.
Zij worden dan steeds minder residentieel geplaatst, maar komen vaker terecht in een
pleeggezin. Vanaf de jaren zeventig wordt dan geconstateerd dat, afhankelijk van de popula-
tie die wordt bestudeerd, 25 tot meer dan 50 procent van alle pleegzorgplaatsingen in Neder-
land mislukt of voortijdig om negatieve redenen worden afgebroken (Bastiaensen, 2001).
2.2 Praktijkonderzoek
Pleegzorggezinnen worden zorgvuldig gekozen en gematcht met de kinderen/jeugdigen.
Vanuit deze matching worden doelen gesteld waaraan gewerkt zal worden. De pleegzorg-
medewerker begeleidt het pleeggezin en evalueert eens per half jaar de doelen en de situa-
tie. Tussentijds vinden er begeleidingsgesprekken plaats en wordt de situatie continu beke-
ken om zo de veiligheid en het leefklimaat te waarborgen.
De partijen die belang hebben bij het onderzoek zijn de pleegzorg medewerkers, pleegzorg-
aanbieder en de maatschappij in het algemeen.
Pleegzorg Medewerkers (Meso niveau*)
Bij de pleegzorg medewerkers is draagvlak gecreëerd. Het verkrijgen van draagkracht met
betrekking tot het onderzoek was niet lastig. Pleegzorg medewerkers herkennen het pro-
bleem en zij zijn zich bewust van de negatieve gevolgen van een breakdown. Het is voor hen
van zeer groot belang dat zij vroegtijdig factoren constateren die tot een breakdown kunnen
leiden. Zij kunnen in de desbetreffende, negatieve, omstandigheden veel betekenen als je
kijkt naar de expertise op het gebied van pleegzorg die zij bezitten.
Pleegzorgaanbieders (Meso niveau*)
Voor pleegzorgaanbieders is een afgebroken plaatsing erg negatief.
Een afgebroken pleegzorgplaatsing houdt in dat de pleegzorgaanbieder een nieuwe verblijf-
plaats voor het pleegkind dient te zoeken. Indien dit een nieuwe pleegzorgplaatsing is, zal er
veel tijd geïnvesteerd moeten worden in de ondersteuning en begeleiding van de nieuwe
pleegouders en het pleegkind (Bergh & Weterings, 2010).
Een breakdown heeft een negatief effect op de sector zelf. Het ontmoedigd pleegouders en
kan leiden tot beëindiging van de verbondenheid die pleegouders ervaren met de instelling.
Bovendien resulteert het een in een bijkomende werklast voor de pleegoudervoorziening die
een nieuwe geschikte verblijfplaats voor het kind moet zoeken (Bergh & Weterings, 2010).
Het maatschappelijk belang (Macro niveau*)
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
14
De transitie van de jeugdzorg biedt veel kansen om de effectiviteit van de geboden opvoe-
dingsondersteuning te verbeteren. Voor pleegzorg is ‘het recht op een goede opvoeding’
daarbij leidend.
Er bestaat een grote kans dat pleegzorg tijdens de transitie onvoldoende aandacht zal krij-
gen (Pleegzorg Advies Nederland, 2011). Het is om deze reden van groot belang om inzicht
te krijgen in de invloedrijke factoren die meespelen bij een breakdown. Op deze manier
wordt de betrouwbaarheid en uitvoerbaarheid van pleegzorg vergroot en wordt deze onmis-
bare hulpverleningsvorm aantrekkelijker gemaakt voor de transitie in de jeugdzorg. Een ge-
meente zal immers haar geld niet verstrekken aan een hulpverleningsvorm waarvan de con-
tinuïteit en veiligheid in het geding is. Voor gemeente is het belangrijk dat de pleegzorgplaat-
singen slagen.
2.3 Conclusie probleemanalyse
Het doel van een pleegzorgplaatsing is te allen tijde gericht op het zo snel mogelijk herstellen
van de oorspronkelijke opvoedingssituatie en het bieden van continuïteit en stabiliteit. In veel
gevallen is een terugplaatsing in het biologisch gezin niet mogelijk en worden de jeugdigen
geplaatst in een perspectief biedend pleeggezin voor een langdurige plaatsing. De praktijk
wijst echter uit dat een langdurige plaatsing niet altijd mogelijk is en om verschillende rede-
nen vroegtijdig wordt afgebroken. Dit wordt een breakdown genoemd. In 30 tot 57% van de
pleegzorgplaatsingen blijkt de breakdown voor te komen. Een breakdown heeft veel negatie-
ve gevolgen voor de betrokkenen binnen een pleegzorgplaatsing. De gevolgen zijn niet te
overzien en richten veel schade aan. De factoren die meespelen in het voortijdig en om ne-
gatieve redenen afbreken van een pleegzorgplaatsing zijn deels bekend. Een groot gedeelte
blijft onbekend, waardoor onderzoeken noodzakelijk zijn en blijven.
Voor dit onderzoek wordt er gekeken naar 3 verschillende invalshoeken; kindfactoren, ouder-
factoren en pleegouderfactoren.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
15
3. Probleemstelling
_________________________________________________________________________________
Doelstelling
Doelstelling: ‘Inzicht krijgen in de mate waarin kind- ouder en pleegouderfactoren een rol
spelen bij
breakdown binnen jeugdzorginstelling Entréa, waaruit aanbevelingen zullen voortvloeien’.
Onderzoeksvraagstelling
Onderzoeksvraag: ‘Welke kind- ouder en pleegouderfactoren spelen een rol bij de break-
down van pleegzorgplaatsingen binnen jeugdzorginstelling Entréa?’.
3.1 Deelvragen verantwoording
De dossiers zullen worden geanalyseerd door middel van een code- en invullijst (bijlage 1 en
2). Deze lijsten zijn ontwikkeld door de Vrije Universiteit Brussel. Deze analyseschema’s pei-
len de variabelen die volgens de literatuur een breakdown kunnen bespoedigen. Voorbeel-
den hiervan zijn: reden van plaatsing (wegvallen zorgfiguur, onmachtige ouder, feiten kind en
mishandeling), aantal overplaatsingen voor aanvang van de huidige plaatsing, de ernst van
het probleemgedrag bij aanvang van de plaatsing (vierpuntenschaal: 0: geen probleem ge-
drag tot 3: zeer ernstig probleemgedrag) en etniciteit. De deelvragen die ontwikkeld zijn in
samenwerking met behandelcoördinator Geertje van Gerven geven de belangrijkste aspec-
ten weer van de bestaande code- en invullijsten.
De nummers die achter elke deelvraag genoteerd staan geven de invullijst-vragen aan. De
deelvragen zijn hierop gebaseerd. Om de deelvragen te beantwoorden, wordt er gekeken
naar die uitkosten/resultaten van de bijpassende vraag. De deelvragen zijn onder verdeeld in
verschillende koppen, deze zijn afgeleid van de koppen van de invullijst.
3.2 Deelvragen
Breakdown.
1. In hoeveel gevallen van de 50 dossiers, is er sprake van breakdown? (Vraag 501)
2. Wat is de tijdsduur tot een breakdown voor pleegkinderen in de langdurige plaatsingen?
(Vraag 12 en 34)
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
16
3. Zijn er factoren voorafgaand aan de plaatsing die van invloed zijn bij een breakdown? Zo
ja, wat dan? (Vraag 35 t/m 40)
Algemene karakteristieken.
4. Heeft het type pleeggezin (bestand/netwerk) invloed op een breakdown? (Vraag 13)
5. Heeft de samenlevingsvorm en/of ‘gezinsgrootte’ van het pleeggezin invloed op een
breakdown? (Vraag 15 t/m 21)
Probleemgedrag van het kind.
6. Welk probleemgedrag bij pleegkinderen komt het meest voor bij een breakdown? (Vraag
26/27, 101 t/m 110)
Conflicten tussen onder en pleegouders.
7. Wat voor invloed heeft het contact tussen ouder en pleegouders op een breakdown?
(Vraag 201 t/m 206)
Problemen bij de pleegouders.
8. Hoe vaak leid mishandeling of onvoldoende opvoedingsvaardigheden van pleegouders tot
een breakdown? (Vraag 301 t/m 304)
Problemen bij de verwijzer.
9. Hoe vaak speelt de beslissing van de kinderrechter een rol bij breakdown? (Vraag 401 en
402)
Huidige pleegzorgplaatsing.
10. Wat is het verschil van begeleiding bij wel of geen breakdown? (Vraag 28 t/m 30)
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
17
4. Onderzoeksplan
_________________________________________________________________________________
Het onderzoek maakt deel uit van een omvangrijker onderzoek, zoals in de inleiding be-
schreven. Het gaat hier om retrospectief onderzoek naar breakdown binnen de Gelderse
pleegzorg. Onder de ‘Gelderse Pleegzorg’ wordt verstaan; Lindenhout, Pactum en Entréa.
4.1 Onderzoeksmethoden
‘Retrospectief’ onderzoek wil zeggen, leren van casuïstiek in het recente verleden. Voor dit
onderzoek worden er dossiers geraadpleegd. Hierdoor wordt het onderzoek een dossieron-
derzoek. Om hier één lijn in te trekken met Lindenhout en Pactum, is er voor gekozen dat dit
de eerste 50 perspectief biedende pleegzorg plaatsingen vanaf 1 januari 2007 zullen zijn. Dit
zijn netwerkpleeggezinnen of bestand pleeggezinnen. Er wordt onderzoek gedaan door mid-
del van invullijsten en een codeboek (bijlage 2 en 3). Wanneer een dossier (kinddossier,
pleegouderdossier en Care4 registratiesysteem) niet voldoende informatie verstrekt en er
nog vragen zijn over gegevens, worden pleegzorgwerkers vanuit Entréa benaderd die be-
trokken zijn geweest bij de desbetreffende plaatsing. Onder het begrip ‘een dossier’ wordt
het pleegkinddossier, pleegouderdossier en Care4 registratiesysteem gegevens verstaan.
Wanneer de 50 dossiers geanalyseerd zijn aan de hand van de invullijsten, worden
de gegevens verzameld en ingevoerd in een Excel bestand. Vanuit het Excel bestand wor-
den de resultaten per vraag gebundeld.
Aan de hand van de gegevens vanuit het Excel bestand worden de deelvragen en daarna
de onderzoeksvraagstelling beantwoord. Hieruit zullen de aanbevelingen voortvloeien.
Vanwege onvoldoende mogelijkheid om de gegeven antwoorden op vraag 28-31 en 101-209
in het Excel bestand te voegen, gaan we door middel van een specifieke gerichte kwalitatie-
ve analyse de gegevens handmatig verwerken. De gegevens worden ontleed en er wordt
expliciet gekeken naar patronen, samenhang, frequentie, tegenstellingen en onverwachte
verrassende zaken. De verschillende antwoorden worden allereerst geordend per deelvraag
We zullen ons laten leiden door opvallende patronen en zaken en dit vermelden bij de be-
antwoording van de deelvragen (Migchelbrink, 2009).
4.2 Respondenten
De respondenten* die benaderd zullen worden zijn zoals hier boven vermeld de eerste 50
dossiers, perspectief biedende pleegzorgplaatsingen, vanaf 1 januari 2007. Het eerste
pleegzorgdossier dat is gestart, betreft de datum 18 januari 2007. Het laatste pleegzorgdos-
sier dat is onderzocht, is een plaatsing geweest die op 16 augustus 2007 is gestart. Deze
dossiers bestaan uit kind dossiers en pleegouder dossiers. Daarnaast zal er voor missende
gegevens het registratiesysteem ‘CARE 4’ geraadpleegd worden. Care4 is een geavanceerd
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
18
softwarepakket dat ontwikkeld is voor hulpverlenende organisaties. Het biedt hen ondersteu-
ning bij de dagelijkse bedrijfsvoering. (Nedercare, z.d.)
4.3 Validiteit en betrouwbaarheid
De validiteit* van kwalitatief onderzoek* wordt grotendeels bepaald door de juistheid van de
interpretaties van de onderzoekers van de date en de bewijsvoering van deze interpretaties
(Boeije, Hart & Hox, 2009). Om de juistheid van onze interpretaties te controleren worden er
10 dossiers per onderzoeker opnieuw bekeken door onderzoekers van een andere Gelderse
organisatie. Dit zijn de organisaties Lindenhout en Pactum. Wanneer er een groot verschil is
in de uitkomst of de interpretaties verschillen dusdanig, zal het dossier opnieuw worden be-
keken en geanalyseerd. Door deze inhoudscontroles door andere onderzoekers wordt de
validiteit en betrouwbaarheid vergroot (Migchelbrink, 2009).
Validiteit in vragenlijstonderzoek heeft alles te maken met de manier waarop belangrijke be-
grippen zijn geoperationaliseerd. De operationalisering bepaald hoe een begrip wordt geme-
ten (Migchelbrink, 2009). Hiermee wordt bedoeld dat datgene wordt onderzocht dat onder-
zocht moet worden. Om de validiteit te vergroten wordt de invullijst ingevuld door middel van
een codeboek. Dit codeboek is te vinden in bijlage 2. In dit codeboek staat per vraag van de
invullijst uitgelegd wat er bedoeld word met de vraag en hoe deze beantwoord moet worden.
De betrouwbaarheid* van het onderzoek betreft het vertrouwen in de werkwijze tijdens het
onderzoek. Het gaat om de nauwkeurigheid en zorgvuldigheid in de wijze van uitvoering.
Toevallige factoren die onderzoeksresultaten kunnen kleuren of vertekenen moeten voorko-
men worden. Tijdens het invullen van de invullijsten is het niet te voorkomen dat er soms
geïnterpreteerd word. Wanneer er geïnterpreteerd moet worden, zal er in drievoud overlegd
worden. Een invullijst invullen nadat een van de onderzoekers een heel vervelende ervaring
achter de rug heeft, zal de invulling beïnvloeden (Migchelbrink, 2009). Zodra een soortgelijke
situatie als deze voor zal komen, wordt er overleg gepleegd en beoordeeld of de betrouw-
baarheid niet in het geding komt. Hiermee willen wij er voor waken dat er te allen tijde nauw-
keurig en zorgvuldig gewerkt word. Dit vergroot de betrouwbaarheid.
Eerder is genoteerd welke stappen worden doorlopen tijdens dit onderzoek. De stappen zijn
duidelijk te volgen en te controleren. Daarnaast zijn de deelvragen verantwoord. Dit maakt
het proces transparant. Op die manier wordt er rekening gehouden met de validiteit en be-
trouwbaarheid.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
19
4.4 Onderzoeksverantwoording
Databron Dataverzamelingstechnieken
Deelvraag 1 t/m 10 Dossiers
Eventueel:
Pleegzorgmedewerkers
Registratiesysteem (Care4)
Inhoudsanalyse door middel
van invullijst en codeboek (bij-
lage 2 en 3).
Kwalitatieve analyse
Onderzoeksvraagstelling Dossiers
Literatuur
Eventueel:
Pleegzorgmedewerkers
Registratiesysteem (Care4)
Inhoudsanalyse door middel
van invullijst en codeboek (bij-
lage 2 en 3).
Tabel 1
Onderzoeksverantwoording per deelvraag en de onderzoeksvraag.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
20
5. Onderzoeksanalyse _________________________________________________________________________________
5.1 Beantwoording Deelvragen
Zoals al eerder vermeld zijn de deelvragen gebaseerd op de vragen van de invul- en code-
lijst. De deelvragen zijn onder verdeeld in verschillende koppen, deze zijn afgeleid van de
invullijst. De deelvragen worden beantwoord op basis van breakdown situaties. De overige
dossiers (de dossiers zonder breakdown situaties) worden enkel meegenomen in de beant-
woording van deelvraag 10.
Achter de deelvragen zijn nummers genoteerd, deze geven aan uit welke vraag van
de invullijst de ruwe data (de resultaten) voort zijn gekomen.
De volledige resultaten per vraag van de invullijst zijn terug te vinden in bijlage 4.
Breakdown.
1. In hoeveel gevallen van de 50 dossiers, is er sprake van breakdown? (Vraag 501)
Uit huidig onderzoek, waarbij 50 pleegzorgplaatsingen zijn geraadpleegd, zijn er 16 pleeg-
zorgplaatsingen die leiden tot een breakdown. In percentages uitgedrukt is dit 32%.
2. Wat is de tijdsduur tot een breakdown voor pleegkinderen in de langdurige plaatsingen?
(Vraag 12 en 34)
De tijdsduur tussen de plaatsingsdatum in
2007 en de datum waarop een breakdown
plaats vindt is uiteenlopend. In tabel 2 wordt
de tijdsduur in maanden weergeven. Een
voorbeeld: Bij 4 pleegkinderen komt er een
breakdown voor binnen de eerste 6 maan-
den van de pleegzorgplaatsing.
Tabel 2
Tijdsduur plaatsingsdatum tot breakdown.
3. Zijn er factoren voorafgaand aan de plaatsing die van invloed zijn bij een breakdown? Zo
ja, wat dan? (Vraag 35 t/m 40)
Tabel 3
Weergave hoeveel pleegkinderen, plaatsingen hebben meegemaakt (hulpverleningsge-
Maanden tot een break-
down
Frequentie
Pleegkinderen
0 – 6 maanden 4
6 – 12 maanden 3
12 – 18 maanden 5
18 – 24 maanden 2
Meer dan 24 maanden 2
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
21
schiedenis).
Een voorbeeld
van een ver-
plaatsing kan
zijn; pleeggezin
→ crisispleegge-
zin → gezinshuis
→ residentiële
setting → psy-
chiatrische setting. 50% van de pleegkinderen (8/16) die een breakdown hebben meege-
maakt hebben 1 verplaatsing meegemaakt. Als een kind uit huis geplaatst wordt en naar
een
crisisgezin gaat, waarna het vervolgens naar een pleeggezin gaat, wordt dit geteld als 1 ver-
plaatsing. Gezin (thuissituatie) → crisisgezin → pleeggezin = 1 verplaatsing. De eerste uit-
huisplaatsing is volgens het codeboek geen verplaatsing.
In het huidig onderzoek is tevens gekeken naar de reden van uithuisplaatsing op het gebied
van ‘psychosociaal functioneren jeugdige’ en ‘gezin en opvoeding’. Hieronder zullen de rele-
vante resultaten per aspect beschreven worden.
Psychosociaal functioneren jeugdige:
Emotionele problemen:
75% van de pleegkinderen is uithuis geplaatst mede door emotionele problemen, dat zijn 12
van de 16 pleegzorgplaatsingen. Van deze 12 is het opvallend dat vijf pleegkinderen te ma-
ken hebben met hechtingsproblematiek (zie bijlage 4, vraag 101, voor meer kwalitatieve re-
sultaten).
Gedragsproblemen:
75% is mede door gedragsproblemen uit huis geplaatst (12 van de 16). Hierbij is het opval-
lend dat zes pleegkinderen de gedragsproblemen ‘opstandig en boos’ vertonen. Daarnaast
komt liegen, stelen en vernielen drie keer voor. Andere voorbeelden van voorkomende ge-
dragingen zijn: manipulatief, agressief, ADHD en moeilijk accepteren van autoriteit (zie bijla-
ge 4, vraag 102, voor meer kwalitatieve resultaten).
Aantal verplaatsingen Frequentie pleegkinderen (bij een break-
down)
0 1
1 8
2 2
3 1
4 1
5 1
6 1
7 2
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
22
Problemen in de persoonlijkheidsontwikkeling:
43,75% (7 van de 16) heeft bij de uithuisplaatsing te maken met problemen in de identiteits-
ontwikkeling. Drie daarvan hebben te kampen met loyaliteitsconflicten. Andere voorbeelden
bij deze categorie zijn: Negatief zelfbeeld en vermoedens van borderline stoornis.
Gebruik van middelen/verslaving:
18,75% (3 van de 16).
Gezin en opvoeding:
In alle gevallen hebben de pleegkinderen voor hun uithuisplaatsing te maken gehad met ou-
ders die ontoereikende kwaliteiten hadden in de opvoeding. Bij 81,25% (13 van de 16) heeft
de uithuisplaatsing mede te maken met problemen in de ouder-kindrelatie. In 75% (12 van
de 16) hebben de pleegkinderen te maken gehad met verwaarlozing in hun vroegere thuissi-
tuatie, waarvan 1 pleegkind te maken heeft gehad met mishandeling. 93,75% (15 van de 16)
heeft een instabiele opvoedingssituatie gehad. Een voorbeeld wat meerdere keren naar vo-
ren komt, is een gezin met gescheiden ouders en weinig stabiliteit. Bij 87,5% (14 van de 16)
waren er problemen met de ouder(s)/opvoeder(s). Een verslavingsprobleem van een ouder
is een aspect dat 6 pleegkinderen hebben meegemaakt. Daarnaast kwamen psychische
problemen van ouder(s)/opvoeder(s) meerdere keren voor. Bij 50% van de uithuisplaatsin-
gen waren er problemen in het sociale netwerk van de ouder(s)/opvoeder(s).
Algemene karakteristieken.
4. Heeft het type pleeggezin (bestand/netwerk) invloed op een breakdown? (Vraag 13)
Voor het huidige onderzoek zijn er 50 dossiers geraadpleegd. 42 (84%) dossiers zijn net-
werkpleeggezinnen. De overige 8 (16%) pleegzorgplaatsingen zijn bestand pleeggezinnen
geweest.
Het huidig onderzoek geeft 16 breakdown situaties weer van de 50 onderzochte pleegzorg-
plaatsingen. Van deze 16 breakdown situaties zijn het 12 (75%) netwerkgezinnen en 4 (25%)
bestand pleeggezinnen geweest.
Breakdown in procenten per type pleeggezin:
Netwerkgezinnen totaal: 42 (100%)
Netwerk breakdown: 12
Procentueel: 28,57%
Bestandgezinnen totaal: 8 (100%)
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
23
Bestand breakdown: 4
Procentueel: 50%
5. Heeft de samenlevingsvorm en/of ‘gezinsgrootte’ van het pleeggezin invloed op een
breakdown? (Vraag 15 t/m 21)
Samenlevingsvorm
Uit huidig onderzoek blijkt dat de samenlevingsvorm bij een breakdown in 56,25% (9/16) uit
eenoudergezin bestaat. Acht daarvan zijn eenoudergezinnen met een pleegmoeder. Het
andere eenoudergezin bestaat uit een pleegvader. De samenlevingsvorm van de overige 7
van de 16 breakdown gevallen zijn tweeoudergezinnen. Zie grafiek 1 hieronder ter verduide-
lijking.
Gezinsgrootte
Onderzocht is de gezinsgrootte van de pleegouders, gekeken naar eigen (thuiswonende)
kinderen van pleegouders (tabel 4) en eventueel andere pleegkinderen van pleegouders
(tabel 5). Wanneer er wordt gesproken over gezinsgrootte wordt hiermee bedoeld ‘het totaal
aantal kinderen’.
Eigen kinderen pleegouders Frequentie in aan-
tal gezinnen
0 kinderen 8
1 kind 5
2 kinderen 3
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
24
3 kinderen 0
Tabel 4
Aantal eigen kinderen pleegouders.
Andere pleegkinderen van pleegou-
ders
Frequentie in aantal
gezinnen
0 kinderen 12
1 kind 3
2 kinderen 0
3 kinderen
1
Tabel 5
Aantal pleegkinderen pleegouder.
In totaal betekent dit dat bij vijf van de 16 gezinnen het gezin enkel bestond uit het pleegkind.
In deze gezinnen hadden pleegouders geen andere pleegkinderen of eigen kinderen of wa-
ren zij het huis uit.
In nog eens vijf gevallen bestond de gezinsgrootte uit het pleegkind met nog één ei-
gen kind of ander pleegkind. De totale gezinsgrootte hier is twee.
In nog vijf gevallen bestond de gezinsgrootte uit 2 eigen kinderen/pleegkinderen. De
totale gezinsgrootte hier is 3.
In nog één enkel geval was de totale gezinsgrootte 4.
Probleemgedrag van het kind.
6. Welk probleemgedrag bij pleegkinderen komt het meest voor bij een breakdown? (Vraag
26/27, 101 t/m 110)
Er is gekeken naar specifiek probleemgedrag (gedragingen die vanuit de Child Behaviour
Checklist zijn meegenomen in de invullijst). De antwoord mogelijkheden bestonden uit: ‘He-
lemaal niet, beetje of soms en duidelijk of vaak. Er is tevens onderscheidt gemaakt tussen de
eerste 6 maanden en de tijd na deze 6 maanden. In bijlage 4 zijn deze resultaten terug te
zien. Bij het probleemgedrag in het eerste halve jaar is het opvallend dat 43,75% (7/16) een
´beetje of soms´ zorgen heeft en lijkt over dingen in te zitten. 18,75% (3/16) laat dit pro-
bleemgedrag ´duidelijk of vaak´ zien. In totaal is dit dus 10 van de 16 pleegkinderen.
De volgende gedragingen komen bij 6 van de 16 pleegkinderen voor in verschillende mate,
hier zijn geen duidelijke verschillen in voorgekomen: is ongehoorzaam op school, steelt van
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
25
huis of buitenshuis, kan zich niet concentreren, is gemakkelijk afgeleid, is nerveus zenuw-
achtig of gespannen, is angstig. Vier pleegkinderen hebben binnen die zes maanden een
breakdown meegemaakt. Zij zijn overplaatst naar een andere opvangmogelijkheid. De vol-
gende gedragingen zijn daarom gebaseerd op 12 pleegkinderen. Drie verschillende gedra-
gingen zijn opvallend na 6 maanden. 50% (6/12) liegt of bedriegt, 50% (6/12) kan zich niet
concentreren en 50% (6/12) heeft veel zorgen. Daarnaast is 31,25% (5/12) ongehoorzaam
op school. De andere probleemgedragingen komen in minder hoge mate voor. Deze gehele
resultaten zijn terug te vinden in bijlage 4, vraag 27.
Uit huidig onderzoek is gebleken dat bij een breakdown in 75% (12/16) van de gevallen de
oorzaak het probleemgedrag van het pleegkind is. Probleemgedragingen vanuit het huidig
onderzoek zijn als volgt: liegen, brutaal, agressief, zelfbepalend, ADHD, seksueel grensover-
schrijdend gedrag, hechtingsproblemen, stemmingsstoornis, bedreigingen, fysiek geweld,
vandalisme en diefstal.
Pleegouders vragen in 56,25% (9/16) zelf beëindiging van een pleegzorgplaatsing aan om-
wille te veel stress als gevolg van het probleemgedrag van het pleegkind.
In 56,25% (9/16) geven pleegouders aan het gedrag van het pleegkind niet te kunnen
hanteren.
In 25% (4/16) is er sprake van een mismatch tussen pleegouders en het pleegkind
waarbij het probleem gedrag van het pleegkind wordt genoemd. Voorbeelden vanuit het hui-
dige onderzoek: pleegkind is respectloos richting pleegouders, pleegmoeder kon niet om-
gaan met het feit dat het pleegkind seksueel spelletje (doktertje) had gespeeld met een an-
der kind.
12,5% (2/16) van de pleegouders willen een time-out tijdens de pleegzorgplaatsing.
31,25% (5/16) van de pleegkinderen loopt weg uit het pleeggezin.
In 43,75% (7/16) van de gevallen wordt het pleegkind (tijdelijk) opgenomen in residentiële,
psychiatrische voorziening opgenomen omwille van probleemgedrag.
In 68,75% (11/16) wordt de pleegzorgplaatsing beëindigd omdat de pleegzorgwerker zich
zorgen maakt over de werkbaarheid van de plaatsing als gevolg van het probleemgedrag
van het pleegkind.
Conflicten tussen onder en pleegouders.
7. Wat voor invloed heeft het contact tussen ouder en pleegouders op een breakdown?
(Vraag 201 t/m 206)
Pleegzorgmedewerkers geven in 12,5% (2/16) van de breakdowngevallen aan de plaatsing
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
26
niet meer werkbaar te vinden, omwille van voortdurende conflicten tussen ouders en pleeg-
ouders. Het pleegkind lijdt hieronder. In het verdere huidige onderzoek is er in het contact
tussen ouders en pleegouders geen opvallendheden gevonden.
Problemen bij de pleegouders.
8. Hoe vaak leid mishandeling of onvoldoende opvoedingsvaardigheden van pleegouders tot
een breakdown? (Vraag 301 t/m 304)
Uit huidig onderzoek blijkt dat er van de 16 onderzochte breakdown gevallen één pleegzorg-
plaatsing is geweest waarbij er sprake is geweest van een liefdesrelatie tussen pleegkind en
pleegvader. Misbruik of mishandeling is niet bewezen, maar op deze manier wel bestempeld.
In 3 van de 16 (18,75%) breakdowngevallen blijkt uit huidig onderzoek dat pleegouders on-
voldoende opvoedingsvaardigheden bezitten. In 8 van de 16 (50%) breakdowngevallen ge-
ven pleegouders aan niet de opvoedingsnoden van het pleegkind te kunnen vervullen.
Problemen bij de verwijzer.
9. Hoe vaak speelt de beslissing van de kinderrechter een rol bij breakdown? (Vraag 401 en
402)
In geen enkel geval in het huidige onderzoek is naar voren gekomen dat de beslissing van
een jeugdrechter een rol heeft gespeeld bij de breakdown. De reden en beslissing van
breakdown ligt in alle gevallen bij Entréa of pleegouders.
Huidige pleegzorgplaatsing.
10. Wat is het verschil van begeleiding bij wel of geen breakdown? (Vraag 28 t/m 30)
Voor de beantwoording voor deelvraag 10 heeft er een kwalitatieve analyse plaatsgevonden.
Dit is besloten, omdat vraag 28 tot en met 30 van de invullijst open vragen zijn. Er is gekeken
naar alle 50 dossiers. De dossiers zijn gesplitst (breakdown – geen breakdown) en geanaly-
seerd. Eerst is er enkel gekeken hoeveel procent per doelgroep (pleegouders, biologische
ouders etc.) extra begeleiding heeft gehad. Dit resulteerde in kwantitatieve resultaten. Om er
een extra dimensie aan toe te voegen is er kwalitatief geanalyseerd. Wanneer er extra bege-
leiding heeft plaatsgevonden is genoteerd wat voor soort begeleiding dit is geweest.
Breakdown dossiers
Pleegouders
In 50% (8/16) van de breakdown situaties hebben pleegouders extra begeleiding gekregen
naast de standaard begeleiding in het pleegzorgtraject die zij al kregen. De vormen van extra
begeleiding zijn;
- Ambulante Gezinsbegeleiding - Ouder begeleiding
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
27
- Intensieve pleegzorgbegeleiding
- Contextuele Therapie
- Family First Therapie
- Gezinsondersteuning
Wat opvalt, is de begeleiding d.m.v. gezinsondersteuning. Deze hulpverleningsvorm komt bij
4 van de 8 (50%) gevallen voor.
Ouders
In 56,25% (9/16) van de breakdown situaties hebben biologische ouders extra begeleiding
gekregen in het pleegzorgproject van hun kind. Deze vormen zijn:
- Ouderbegeleiding
- Psychiatrie
- Gezinsbegeleiding
- Family First Therapie
- Hulp in de huishouding
- Contextuele Therapie
- Verslavingszorg
De hulpverleningsvorm die het meest geraadpleegd is voor en door ouders is de gezinsbe-
geleiding. Deze hulpverleningsvorm komt voor in 3 breakdowngevallen.
Pleegkind
In 87,5% (14/16) van de breakdown situaties hebben pleegkinderen extra ingezette begelei-
ding gekregen in hun pleegzorgplaatsing. De vormen van extra begeleiding zijn:
- Agressie regulatietherapie
- Psychologisch Onderzoek
- Psychiatrisch Onderzoek
- GGZ
- HSK (Karakter)
- Groepsbegeleiding Pubers
- KOPP Cursus
- Speltherapie
- Family First Therapie
- Dagbehandeling
- Contextuele Therapie
- Orthodidactische hulp
- Psychomotorische Therapie
- Rouwverwerking
- Arbeidstraining (ATC)
De hulpverleningsvorm die het meest voorkomt bij de speciaal kindgerichte interventies is
het uitgevoerde psychologisch onderzoek.
Positieve beëindiging en lopende dossiers
Pleegouders
In 41,17% (14/34) van de positieve of nog lopende situaties hebben pleegouders extra bege-
leiding gekregen in het pleegzorgtraject. De vormen van extra begeleiding zijn;
- Praatgroep psychiatrische proble-
matiek
- Weekendpleegzorg
- Ambulante zorg (MEE)
- Gezinszorg
- Schuldsanering
- Tegemoetkoming ouders van
thuiswonende gehandicapte kin-
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
28
deren
- Zorgboerderij
- NIM maatschappelijk werk
- Ambulante gezinsbegeleiding
- Ondersteuning huishouding
- Ouderbegeleiding
- IGP
- Medisch Kinderdagverblijf
Wat opvalt, is de ondersteuning vanuit de weekendpleegzorg. Deze hulpverleningsvorm
komt bij 5 van de 34 gevallen voor.
Ouders
In 67,65% (23/34) van de positieve of nog lopende situaties hebben biologische ouders extra
begeleiding gekregen in het pleegzorgproject van hun kind. Deze vormen zijn:
- (Orthopedagogische) ouderbege-
leiding
- Psychiater (onderzoek)
- Relatie therapie
- Psycholoog (onderzoek)
- Verslavingszorg / Iriszorg
- In bewaring stelling
- Klinische psychiatrische behande-
ling
- Bewindvoering
- Persoonsgebonden Budget
- MBZ
- SEZ Traject
- Ondersteuning omgang met puber
- Observatiegroep moeder – kind
- Hulpverleningstraject Bureau
Jeugdzorg
- Vrouwenopvang
- Mediation
- GGZ
- Schuldsanering
De hulpverleningsvorm die het meest geraadpleegd is voor en door ouders is de ambulante
zorg. Deze hulpverleningvorm komt voor in 7 positieve of nog lopende situaties.
Pleegkind
In 64,7% (22/34) van de positieve of nog lopende situaties hebben pleegkinderen extra inge-
zette begeleiding gekregen in hun pleegzorgplaatsing. De vormen van extra begeleiding zijn:
- Consultatie bureau voor taalont-
wikkeling
- Kinderpsychiatrisch onderzoek
- Psycholoog (onderzoek)
- Logopedie
- Fysiotherapie
- Ergotherapie
- Peuterrevalidatie
- Observaties St. Maarten Kliniek
- Orthopedagoog (onderzoek)
- SOVA training
- IQ test 2
- MBZ
- BZJ
- Begeleiding voor pubers
- Psychomotorische therapie
- Acupuncturist
- Zorgboerderij
- Persoonsgebonden budget
- Bijles taalachterstand
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
29
- Schuldhulp maatje
- Trivium i.v.m. overgewicht
- Iriszorg
- Jeugdreclassering
- Rouwverwerking
- Onderzoeken GGZ
- Intensieve training Stijntje Buys
(Behandelgroep Harkelijn)
- Kinderdagcentrum
- DTT
De hulpverleningsvormen die het meeste voorkomt bij de speciaal kindgerichte interventies
zijn logopedie (4/34), psychologisch onderzoek (3/34), fysiotherapie (3/34), SOVA training
(3/34) en psychomotorische therapie (3/34).
5.2 Beantwoording Onderzoeksvraagstelling
In deze paragraaf wordt een samenvatting gegeven van de meest opvallende punten vanuit
het dossieronderzoek, hierdoor wordt er antwoord gegeven op de onderzoeksvraagstelling.
De meest opvallende punten (invloedrijke factoren) die beschreven worden, zijn de factoren
die tot het eindproduct zullen leiden.
‘Welke kind, ouder- en pleegouderfactoren spelen een rol bij de breakdown van pleeg-
zorgplaatsingen binnen jeugdzorginstelling Entréa?’
Kindfactoren;
Vanuit het kind zijn er verschillende factoren naar boven gekomen die meespelen in het ont-
staan van een breakdown. Een eerste factor is de leeftijd. Uit het onderzoek komt naar voren
dat de gemiddelde leeftijd in de breakdown situaties 13,9 jaar is. De meeste breakdown situ-
aties doen zich voor in de leeftijd tussen 15 en 17 jaar.
Een tweede factor is het gedrag van het kind. In de breakdown situaties komt erg veel pro-
bleemgedrag voor. Denk hierbij aan externaliserd gedrag, waarbij agressie het meest voor
komt. De kinderen zijn brutaal, liegen, zijn zelfbepalend en plegen fysiek geweld.
Een derde en laatste factor is de hechtingsstoornis waar veel kinderen en jongeren moeilijk-
heden van ervaren. Een bloedband is geen voorwaarde voor een goede hechtingsrelatie
(Weterings, 1998). Dit is een positief gegeven met betrekking tot pleegkinderen met proble-
men in de gehechtheid, die geplaatst worden bij pleegouders. Dit betekend dat pleegouders
weldegelijk invloed hebben op een goede/verbeterde ontwikkeling van de gehechtheid. De
hechting ontwikkelt zich vanaf de geboorte tot ongeveer het derdelevensjaar (Weterings,
1998). Wanneer jonge pleegkinderen (0 t/m 3 jaar) geplaatst worden met hechtingsproble-
men is dit een voordeel. De praktijk wijst uit dat voornamelijk veel adolescenten pleegkin-
deren een breakdown meemaken. Wanneer deze adolescenten in hun vroegere jaren niet
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
30
juist gehecht zijn, zullen pleegouders hier met moeite invloed op kunnen uitoefenen. Dit be-
nadrukt nogmaals de invloed van de leeftijd van pleegkinderen m.b.t. een breakdown.
Ouderfactoren:
De belangrijkste factor die meespeelt in het ontstaan van de breakdown m.b.t. de biologisch
ouder, gaat over het feit dat de biologische ouder niet achter de pleegzorgplaatsing staat.
Het pleegkind vangt deze signalen op, waardoor er moeilijkheden ontstaan in loyaliteit van
het pleegkind naar biologisch ouder(s) toe. Er ontstaat om deze reden een loyaliteitsconflict.
Loyaliteit wordt beschreven als de onvoorwaardelijke verbondenheid die bestaat tussen een
kind en zijn ouder (Weterings, 1998).
Een pleegzorgplaatsing werkt het beste voor een kind wanneer de pleegouders het kind
steunen in het vormgeven van de relatie tussen hem en zijn biologische ouders en dus ook
in het vormgeven van zijn loyaliteit met zijn biologische ouders (Weterings, 1998). In veel
gevallen is de vormgeving van deze relatie moeilijk, waardoor het pleegkind probleemgedrag
gaat vertonen als uiting van het loyaliteitsconflict.
Pleegouderfactoren:
Vanuit de pleegouders zijn er verschillende factoren naar boven gekomen die meespelen bij
het ontstaan van een breakdown. De eerste factor: ‘de samenlevingsvorm van pleeggezin-
nen’. Meer dan de helft van de plaatsingen waar een breakdown heeft plaatsgevonden be-
treft een eenoudergezin. Ouders denken nooit precies hetzelfde over hoe je met kinderen
omgaat. Met die verschillen in persoonlijkheid kunnen ouders elkaar aanvullen en versterken
in de opvoeding (Doelman, G.). Onzekerheden over een adequate manier handelen, kunnen
besproken worden. Als ouder kan het helpend zijn wanneer je er in de opvoeding niet alleen
voor staat. Mogelijk speelt dit een rol.
Er komt sterk naar voren dat de opvoedingsnoden van het pleegkind veelal te zwaar zijn
voor de pleegouders. Zij kunnen de opvoedingsnoden van het pleegkind niet meer vervullen
wat leidt tot een breakdown.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
31
6. Conclusies
_________________________________________________________________________________
6.1 Conclusie Deelvragen
Breakdown.
1. In hoeveel gevallen van de 50 dossiers, is er sprake van breakdown? (Vraag 501)
Uit dossieronderzoek is gebleken dat 32% van de onderzochte pleegzorgplaatsing een
breakdown betreft. Dit percentage komt overeen met de schatting in procenten die eerder
heeft plaatsgevonden. Deze schatting was 30% tot 57% (Pleegzorg Nederland, 2013).
2. Wat is de tijdsduur tot een breakdown voor pleegkinderen in de langdurige plaatsingen?
(Vraag 12 en 34)
De tijdsduur tussen de plaatsing in 2007 en de datum waarop een breakdown plaats vindt is
per pleegkind verschillend. De frequentie is het hoogst rond 12 - 18 maanden. Opvallend is
dat van de 16 breakdown situaties er 12 hebben plaatsgevonden voor de 18e maand. Dit is
75%. In het eerste half jaar vindt een kwart van de uiteindelijke breakdowns plaats. De eer-
ste twee jaren /van de langdurige pleegzorgplaatsing zouden hierdoor extra aandacht moe-
ten krijgen. Behalve de eerste twee jaren is er geen concretere tijdsduur aan te geven tot
een breakdown. Een breakdown is gekoppeld aan een situatie of meerdere situaties. Een
voorbeeld van een ‘situatie’ is een ingrijpende gebeurtenis zoals het overlijden van een fami-
lielid, ook wel een ‘life-event’ genoemd. Hierin speelt mee in hoeverre pleegouders de draag-
last aan kunnen en voor hoe lange tijd (Oijen, 2010). Draaglast geeft het vermogen weer in
wat pleegouders aankunnen in het dagelijks leven.
3. Zijn er factoren voorafgaand aan de plaatsing die van invloed zijn bij een breakdown? Zo
ja, wat dan? (Vraag 35 t/m 40)
Vanuit de theorie van Van Oijen (2010) blijkt dat ‘‘de hulpverleningsgeschiedenis belangrijke
voorspellers zijn van een breakdown. Onder hulpverleningsgeschiedenis worden ook het
aantal eerdere verplaatsingen verstaan’’ (p. 36). Dit is onderzocht en 50% heeft 2 of meerde-
re verplaatsingen meegemaakt. Het aantal verplaatsingen is door eerder onderzoek in ver-
band gebracht met probleemgedrag. De onderzoekers hebben vast gesteld dat het aantal
verplaatsingen is geassocieerd met een toename van zowel internaliserend als externalise-
rend probleemgedrag (Oijen, 2010). Een toename van internaliserend of externaliserend
probleemgedrag geeft een verhoogde kans op een breakdown. Het aantal verplaatsingen in
het leven van een pleegkind en het ontwikkelen van probleemgedrag versterken elkaar
waardoor de kans op een breakdown groter en groter wordt. Dit benadrukt weer het belang
van continuïteit bij een pleegzorgplaatsing. Verplaatsingen moeten ‘voorkomen’/verminderd
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
32
worden.
In het onderzoek is gekeken of de redenen van de eerste uithuisplaatsing in verband ge-
bracht kunnen worden met het ontstaan van een breakdown. Van de 16 pleegkinderen die
een breakdown hebben meegemaakt, had 75% bij de eerste uithuisplaatsing emotionele
problemen en/of gedragsproblemen. Veel voorkomende gedragingen bij emotionele proble-
men zijn hechtingsproblemen. Als pleegkinderen onveiligheid hebben meegemaakt in hun
vroegere thuissituatie is het moeilijker om in nieuwe relaties veiligheid te ervaren. Veel
pleegkinderen zijn in een onstabiele opvoedingssituatie opgegroeid en zijn veelal verwaar-
loosd. De basisbehoeften, veiligheid in gehechtheidrelaties, ervaren van committent van hun
ouders en stabiliteit zijn belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen. Deze basisbehoeften
hebben veel pleegkinderen gemist. Het ervaren van de basisbehoeften is nodig voor een
goede ontwikkeling van basisvertrouwen. Basisvertrouwen is weer van invloed bij het op-
bouwen en onderhouden van relaties in latere leeftijdsfases (Delfos & Visscher, 2013). Om-
dat veel pleegkinderen geen goede ontwikkeling hebben gehad met betrekking tot vertrou-
wen is de kans groot dat een breakdown ontstaat. Ook verandering van de leefsituatie (de
verplaatsingen) maakt dat pleegkinderen niet altijd meteen op de uitgestoken hand van
pleegouders ingaan (Delfos & Visscher, 2013). Het is belangrijk dat pleegzorgmedewerkers
op de hoogte zijn wanneer een pleegkind wordt geplaatst met symptomen van hechtingspro-
blemen. Pleegkinderen hebben nooit goed geleerd hoe zij een relatie met iemand opbouwen
en onderhouden. Hier zal de aandacht naar uit moeten gaan. Tevens is het belangrijk pleeg-
ouders hiervan op de hoogte te stellen, dit kan zorgen voor begrip.
Voorkomende gedragingen bij gedragsproblemen zijn opstandig en boos. Dit gedrag is voor
pleegouders niet altijd te hanteren wat weer de kans op een breakdown vergroot. Pleegou-
ders moeten extra begeleid worden bij pleegkinderen die zich vaak opstandig en boos ge-
dragen. Het opstandige en boze gedrag van pleegkinderen is een invloedrijke factor op het
creëren van een breakdown.
43,75% van de pleegkinderen hadden problemen in de persoonlijkheidsontwikkeling. Waar-
van drie met betrekking tot loyaliteit. Problemen met betrekking tot de loyaliteit is tevens een
invloedrijke factor op een breakdown, hier moet extra zicht op zijn. De relatie tussen kind en
biologische ouders kan nooit vervangen worden door de relatie tussen kind en pleegouders.
Pleegkinderen zullen altijd loyaal zijn aan hun gezin van oorsprong (Bastiaensen, 2001). Zo
kan het voor pleegkinderen lastig zijn om de pleegouders te accepteren. Wat de kans op een
breakdown weer vergroot.
Er kan geconcludeerd worden dat er wel degelijk verband is met de uithuisplaatsingredenen
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
33
met betrekking tot probleemgedrag van de jeugdige en redenen tot een breakdown.
Algemene karakteristieken.
4. Heeft het type pleeggezin (bestand/netwerk) invloed op een breakdown? (Vraag 13)
Doordat de onderzochte pleegzorgdossiers veelal netwerkpleeggezinnen zijn geweest, lijkt
het er erop dat er meer breakdowns plaatsvinden in netwerkpleeggezinnen. Dit zou logisch
te verklaren zijn om het feit dat het netwerkpleeggezin te allen tijde een band (negatief of
positief) hebben met de biologische ouders. Doordat beide partijen elkaar al kennen, hebben
zij op meer fronten met elkaar te maken. Denk hierbij aan familie, vrienden, kennissen, etc.
Dossieronderzoek wijst echter uit dat bij 28,57% van de netwerkgezinnen een breakdown
plaatsvindt, in vergelijking met bestandspleeggezinnen is dit minder. Bij bestandspleegge-
zinnen is dit 50%. Dit geeft aan dat bij bestandspleeggezinnen eerder een breakdown voor-
komt dan bij netwerkpleeggezinnen. Het is van belang dat pleegzorgmedewerkers van deze
bevinding op de hoogte te stellen.
5. Heeft de samenlevingsvorm en/of ‘gezinsgrootte’ van het pleeggezin invloed op een
breakdown? (Vraag 15 t/m 21)
Opvallend aan de samenlevingsvorm bij de gezinnen waar een breakdown heeft plaatsge-
vonden is dat meer dan de helft een eenoudergezin betreft (9 van de 16 gezinnen). Een
pleegzorgplaatsing is niet altijd gemakkelijk. Als je er tijdens een pleegzorgplaatsing alleen
voor staat kan dit extra belastend zijn. Zij hebben extra steun nodig omdat er geen partner is
waar zij steun aan kunnen ondervinden. Het zou dus goed zijn wanneer pleegzorgmedewer-
kers extra steun bieden aan eenoudergezinnen. Dit sluit niet uit dat het in tweeoudergezin-
nen altijd goed gaat. De resultaten geven tevens weer dat daar ook breakdowns in voorko-
men.
Uit onderzoek blijkt dat de grootte van een pleeggezin geen opvallendheden met
zich mee brengt. Een breakdown vindt (in gelijke mate) plaats in pleeggezinnen die één
pleegkind opvoeden maar tevens ook in pleeggezinnen die nog 1, 2 of 3 extra kinderen op-
voeden. Hieruit kan er geconcludeerd worden dat de gezinsgrootte geen invloedrijke factor
is.
Probleemgedrag van het kind.
6. Welk probleemgedrag bij pleegkinderen komt het meest voor bij een breakdown? (Vraag
26/27, 101 t/m 110)
Uit onderzoek is gebleken dat in 75% van de breakdown situaties te maken hebben met het
probleemgedrag van pleegkinderen. Probleemgedragingen zijn voornamelijk externaliserend
(zie ruwe data deelvraag 6). Meer dan de helft van de pleegouders hebben zelf een beëindi-
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
34
ging aangevraagd omwille van te veel stress. Een interessant gegeven hierbij is de leeftijd
van de pleegkinderen.
Tabel 6
Leeftijd pleegkind bij breakdown.
Leeftijd Frequentie
7 Jaar 2
12 Jaar 2
13 Jaar 1
14 Jaar 2
15 Jaar 4
16 Jaar 1
17 Jaar 4
De leeftijden bevinden zich op één na in de adolescentiefase (12 – 18 jaar). Van de adoles-
centiefase is vanuit de theorie van Kohnstamm bekend dat dit gepaard gaat met risicogedrag
en moeizame relaties met autoriteiten. Dit gedrag komt duidelijk naar voren vanuit het onder-
zoek bij de pleegkinderen die een breakdown hebben meegemaakt. Voor veel biologische
ouders is een puberend kind lastig te hanteren. Zij hebben het ‘geluk’ een existentiële (on-
breekbare) band met hun kind. Voor pleegouders ligt dit zwaarder. Zij hebben geen on-
breekbare band met het pleegkind. Daarnaast hebben de meeste pleegkinderen al veel
meegemaakt in hun oorspronkelijke thuissituatie, wat probleemgedrag met zich mee brengt.
De adolescentiefase van het pleegkind wordt om deze reden zwaarder ervaren door pleeg-
ouders. Er moet meer aandacht zijn voor pleeggezinnen met pleegkinderen met de leeftijd
van 12 tot en met 18 jaar (de adolescentiefase).
Conflicten tussen onder en pleegouders.
7. Wat voor invloed heeft het contact tussen ouder en pleegouders op een breakdown?
(Vraag 201 t/m 206)
Het contact tussen ouders en pleegouders is in dit onderzoek geen belangrijke factor ge-
weest in het ontstaan van een breakdown.
Problemen bij de pleegouders.
8. Hoe vaak leid mishandeling of onvoldoende opvoedingsvaardigheden van pleegouders tot
een breakdown? (Vraag 301 t/m 304)
Uit het huidige onderzoek komt sterk naar voren dat de opvoedingsnoden van het pleegkind
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
35
veelal te zwaar zijn voor pleegouders. Pleegouders onderschatten in deze gevallen het pro-
bleemgedrag van het pleegkind. De reden van het niet kunnen vervullen van de opvoedings-
noden van het pleegkind is niet onderzocht. Daarnaast is mishandeling van een pleegkind
niet bewezen, waardoor het in dit onderzoek niet tot een breakdown heeft geleid. Willen
pleegouders de opvoednoden van het pleegkind kunnen dragen, zal er meer aandacht moe-
ten komen in het matchingproces met betrekking tot draaglast en draagkracht van pleegou-
ders.
Problemen bij de verwijzer.
9. Hoe vaak speelt de beslissing van de kinderrechter een rol bij breakdown? (Vraag 401 en
402)
De vragen vanuit de invullijst: ‘Pleegouder wenst geen pleegouder meer te zijn, omwille van
niet akkoord gaan met beslissing van kinderrechter’ en ‘Pleegouder wenst geen pleegouder
meer te zijn, omwille van beslissingen opgelegd door de verwijzer (te intensieve bezoekrege-
ling, moet kind te ver naar ouders brengen, …), geven een minimale beantwoording op deze
deelvraag.
In 2 breakdown situaties heeft de kinderrechter de doorslaggevende keus gemaakt in het
stoppen van het pleegoudercontract. In deze gevallen wilden pleegouders niets liever dan
doorgaan met de plaatsing. Zij waren het alleen niet eens met de uitvoering van de hulpver-
lening, waardoor de rechter besloot om het pleegoudercontract te beëindigen. De keuze ligt
in deze gevallen niet bij pleegouders, maar bij de kinderrechter. De vraag vanuit de invullijst
zou anders geformuleerd moeten worden, wil de beantwoording betrouwbaar en juist zijn.
Huidige pleegzorgplaatsing.
10. Wat is het verschil van begeleiding bij wel of geen breakdown? (Vraag 28 t/m 31)
Uit het onderzoek komt niet expliciet naar voren dat de mate van begeleiding een dermate
grote invloed heeft op een breakdown. Bij de pleegzorgplaatsingen waar een breakdown
heeft plaatsgevonden heeft 50% (8/16) van de pleegouders begeleiding gehad tegenover
een 41,17% (14/34) waar de pleegouders geen begeleiding hebben gehad en waarbij de
plaatsing nog lopend is of positief is afgelopen. De extra begeleiding van de biologische ou-
ders was bij een breakdown 56,25% (9/16) tegenover 67,65% (23/34) bij de positieve of nog
lopende gevallen. Hier is het contrast ietwat groter dan de begeleiding bij de pleegouders,
het is echter nog geen significant verschil.
Opvallend is dat bij de pleegzorgplaatsingen waar een breakdown heeft plaatsgevonden
hebben 87,5% (14/16) van de pleegkinderen extra ingezette begeleiding gekregen in hun
pleegzorgplaatsing. 64,7% (22/34) pleegkinderen van de positieve of nog lopende gevallen
extra ingezette begeleiding gekregen. Het is moeilijk om per definitie vast te stellen dat een
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
36
pleegzorgplaatsing extra begeleiding nodig heeft. Er zijn hier een tal aan beïnvloedbare fac-
toren aan verbonden. Dit verschilt per pleeggezin. Er kan niet uit het onderzoek geconclu-
deerd worden dat een breakdown situatie te weinig begeleiding heeft gehad.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
37
7. Aanbevelingen
__________________________________________________________________________
7.1 Aanbevelingen t.a.v. breakdown situaties
In de conclusies van de deelvragen zijn de aanbevelingen te lezen. Hieronder een samenge-
vat overzicht met de aanbevelingen vanuit het onderzoek.
1. De eerste twee jaren van de langdurige pleegzorgplaatsing zouden extra aandacht
moeten krijgen.
2. Pleegzorgmedewerkers moeten op de hoogte zijn van de hulpverleningsgeschie-
denis van het pleegkind. Een belangrijke factor in de hulpverleningsgeschiedenis dat
kan leiden tot een breakdown, is het aantal verplaatsingen in het leven van het
pleegkind. Verplaatsingen moeten ‘voorkomen’/verminderd worden.
3. Het is belangrijk dat pleegzorgmedewerkers op de hoogte zijn van de hulpverle-
ningsgeschiedenis. Wanneer een pleegkind wordt geplaatst met kenmerken van
hechtingsproblemen, moeten er alarmbellen gaan rinkelen. De meeste pleegkinderen
hebben niet goed geleerd hoe zij een relatie met iemand opbouwen en onderhouden.
Hier zal de aandacht naar uit moeten gaan. Tevens is het belangrijk pleegouders
hiervan op de hoogte te stellen, dit kan zorgen voor begrip.
4. Pleegouders moeten extra begeleid worden bij pleegkinderen die externaliserend
probleemgedrag vertonen, met name boos en opstandig gedrag. Het opstandige en
boze gedrag van pleegkinderen is een invloedrijke factor op het creëren van een
breakdown.
5. Problemen met betrekking tot de loyaliteit is een invloedrijke factor op een break-
down, hier moet extra zicht op zijn.
6. Biologisch ouders zouden in meerdere mate betrokken moeten worden bij de
pleegzorgplaatsing van het kind. Door het loyaliteitsconflict dat ontstaat bij het pleeg-
kind, wordt de pleegzorgplaatsing moeilijker en in veel gevallen onmogelijk. Er zou
meer aandacht moeten komen voor de relatie tussen biologische ouders en het kind.
7. Dossieronderzoek wijst dat bij 28,57% van de netwerkgezinnen een breakdown
plaatsvindt, in vergelijking met bestandspleeggezinnen is dit minder. Bij be-
standspleeggezinnen is dit 50%. Dit geeft aan dat bij bestandspleeggezinnen eerder
een breakdown voorkomt dan bij netwerkpleeggezinnen. Het is van belang pleeg-
zorgmedewerkers van deze bevinding op de hoogte te stellen.
8. Pleegzorgmedewerkers zouden extra steun moeten bieden aan eenoudergezin-
nen.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
38
9. Er moet meer aandacht zijn voor pleeggezinnen met pleegkinderen met de leeftijd
van 12 tot en met 18 jaar (de adolescentiefase).
7.2 Overige aanbevelingen
Vanuit het dossieronderzoek heeft er een gesprek plaatsgevonden met Ethy Hendriks, be-
handelcoördinator Pleegzorg van Entréa. Met haar zijn de hekelpunten van afdeling Pleeg-
zorg doorgenomen met als eindresultaat de aanbevelingen. Ethy Hendriks geeft aan dat de
werkdruk van de pleegzorgmedewerkers te hoog ligt, waardoor dat als een van de grootste
problemen wordt gezien. Maar tijd is geld en geld is kostbaar, vooral in deze tijd rondom de
transitie. Hierdoor is er nagedacht en gepraat over andere aanbevelingen. Deze willen we
graag nog benadrukken.
1. Geef pleegouders een ‘voortraject’, d.m.v. weekendpleegzorg voordat zij starten
met een perspectiefbiedende pleegzorgplaatsing;
Tijdens het werkoverleg met Ethy Hendriks werd aangegeven dat er vaak een onvol-
ledig beeld is van pleegkind wanneer hij/zij word geplaatst in het pleeggezin. Dit zorgt
ervoor dat pleegouders in het diepe worden gegooid als je kijkt naar de verwachtin-
gen. De pleegzorgmedewerkers hebben ook geen volledig beeld van het pleegkind,
waardoor het lastiger wordt om in te schatten welke begeleiding pleegouders nodig
hebben. Wanneer de jongeren starten met weekendpleegzorg in het pleeggezin, krij-
gen zij meer tijd om aan elkaar te wennen. Op deze manier ontstaat er een duidelijker
en completer beeld, waardoor de begeleiding en ondersteuning adequater kan wor-
den ingezet.
2. Duidelijkheid scheppen over de frequentie van huisbezoeken.
Ethy Hendriks geeft aan dat er veel onduidelijkheid bestaat over de frequentie van de
huisbezoeken die pleegzorgmedewerkers moeten doen. Zij is er van overtuigd dat
deze in meerdere mate kunnen en moeten plaats vinden.
3. De pleegzorgmedewerkers om de vier jaar laten wisselen van pleeggezinnen,
zodat er weer met een frisse en andere blik naar de zaken wordt gekeken.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
39
8. Discussie
__________________________________________________________________________
8.1 Discussie dossieronderzoek
Het onderzoek naar invloedrijke factoren binnen een breakdown voor de pleegzorgafdeling
van jeugdzorginstelling Entréa heeft veel vragen met zich meegebracht.
Het is een bestaand onderzoek geweest waarin pleegzorgdossiers aan de hand van invullijs-
ten en codeerlijsten geanalyseerd moesten worden. Het eerste knelpunt bevindt zich in de
invullijsten en codeboek.
Voor een kwalitatief beter onderzoek zou er meer aandacht moeten zijn voor gedra-
gingen van het pleegkind in de invullijst. Dit discussiepunt is tevens een aanbeveling voor
eventueel vervolgonderzoek. De bestaande vragen over de gedragingen van het pleegkind
zijn vragen vanuit de CBCL (Check Behaviour Check List). Er zijn echter maar een aantal
gedragingen geselecteerd wat ervoor zorgde dat niet al het gedrag van het pleegkind kon
worden genoteerd, terwijl dit naar onze mening een beter beeld van de situatie zou schetsen.
Om de kwaliteit van het onderzoek te vergroten is meer uitleg in het codeboek met
behorende voorbeelden essentieel. De nadrukt ligt hier op vraag 101 – 109 (As I: Psychoso-
ciaal functioneren jeugdige) en vraag 201 – 209 (As 2: Gezin en opvoeding). In de codeerlijst
wordt aangegeven dat de vragen worden ingevuld aan de hand van de opgestelde onderver-
deling van het NJI (Nederlands Jeugd Instituut). Dit is tijdens een bijeenkomst van het lectoraat
en de junioronderzoekers snel doorgenomen. Wij hebben gemerkt tijdens de tweede controle
van de pleegzorgdossiers, dat deze vragen op een geheel andere wijze geïnterpreteerd wer-
den door de andere junioronderzoekers. De een vult ‘stemmingsstoornis’ in onder de categorie
‘gedrag problemen’ terwijl volgens de categorieën van het NJI stemmingsstoornis onder ‘emo-
tionele problemen’ valt.
Verschillende aspecten hebben we gemist in de invullijst. Concrete voorbeelden van
missende aspecten zijn;
De gedragingenvragen die beantwoord moesten worden in de invullijst zijn vanuit de
Child Behaviour Check List (CBCL) opgesteld. We hebben hier veel gemist op sociaal-
emotioneel gebied. Verder hebben we geconstateerd dat er veel gelijke vragen gesteld wor-
den. Een voorbeeld hiervan is: ‘Kan zich niet concentreren, kan niet lang de aandacht ergens
bij houden’ en ‘is gemakkelijk afgeleid’.
Vraag 33 die de beëindiging van de plaatsing (positief/negatief) weergeeft, bestem-
peld een terugplaatsing van het pleeggezin naar een internaat als positief. Uit een gesprek
met de behandelcoördinator van afdeling Pleegzorg kunnen wij concluderen dat dit op geen
enkele manier als positief kan worden bestempeld, maar als negatief.
Het Excel-bestand waarin de onderzoekgegevens gebundeld zijn, had weinig ruimte
voor toelichtingen. Hierdoor word deze informatie niet in het onderzoek meegenomen.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
40
Op het moment dat het dossieronderzoek afgerond was en de gegevens geanaly-
seerd moesten worden, was de verwachting groot dat er een hoog aantal breakdowns voor-
kwam in een bepaalde maand. Dit was echter niet zo. Nadat de analyse had plaatsgevonden
bleken deze aantallen verdeeld te zijn over het aantal maanden. Er was geen duidelijke ac-
ces in te vinden. We wilden iets ‘baanbrekends’ vinden, maar dat gebeurde niet.
8.2 Discussie deelvragen
De deelvragen die zijn opgesteld om de invloedrijke factoren vanuit het onderzoek naar vo-
ren te brengen zijn in samenhang met de invullijst opgesteld. Desondanks zien we dat de
deelvragen niet volledig antwoord geven op de onderzoeksvraag: ‘Welke kind- ouder en
pleegouderfactoren spelen een rol bij de breakdown van pleegzorgplaatsingen binnen jeugd-
zorginstelling Entréa?’. Veel belangrijke bevindingen uit het onderzoek worden hierdoor min-
der belicht en daardoor achterwege gelaten.
In het onderzoeksrapport is geen deelvraag ontworpen die te maken heeft gehad met
de leeftijd van het pleegkind. Tijdens het onderzoek zijn we er achter gekomen dat de leef-
tijdsinformatie tijdens het ontstaan van een breakdown cruciaal is. Deze bevinding is om de-
ze reden echter wel belicht, maar achteraf is het een gemiste kans geweest om deze infor-
matie niet mee te nemen in het ontwerpen van de deelvragen.
Deelvraag 8 geeft antwoord op de vraag of de opvoedingsvaardigheden van pleeg-
ouders een rol spelen in het ontstaan van een breakdown. Vanuit het onderzoek komen de
opvoednoden van de pleegkinderen sterk naar voren. Pleegouders kunnen niet aan deze
opvoednoden voldoen. Welke opvoednoden hier bij komen kijken zijn niet onderzocht en dus
onbekend, terwijl deze informatie van groot belang is in het ontstaan van een breakdown.
Deelvraag 10 (invullijst-vragen 28, 29 en 30) is in eerste instantie beantwoordt door
middel van een kwantitatieve analyse. Naderhand is besloten om hier een kwalitatieve ana-
lyse op los te laten, omdat belangrijke informatie door de kwantitatieve benadering ver-
dween.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
41
Literatuur
__________________________________________________________________________
Bastiaensen, P. (2001). Belaste pleegouders en verscheurde pleegkinderen? Zundert: Druk-
kerij Vorsselmans b.v.
Bergh, P. van den., & Weterings T. (2010). Pleegzorg in perspectief. Ontwikkelingen in theo-
rie en praktijk. (1e druk). Assen: Gorcum b.v.
Boeije, H., Hart, H. ‘t., & Hox, J. (2009). Onderzoeksmethoden. Den Haag: Boom Lemma
uitgevers.
Delfos, M.F., & Visscher, N. (2001). (Pleeg)kinderen en vreemd gedrag!? (2e druk). Amster-
dam: SWP.
Donk, C. van der., & Lanen, B. van. (2011). Praktijkonderzoek in zorg en welzijn. Bussun:
Coutinho.
Entréa. (2014). Welkom bij Entréa. Geraadpleegd op 10 april 2014 van, http://www.entrea.nl/
Hogeschool Arhnem en Nijmegen. (2014). Lectoraten. Geraadpleegd op 10 maart 2014 van,
http://www.han.nl/onderzoek/kennismaken/han-sociaal/lectoraat/werkzame-factoren-in-
jeugdzorg/
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. (2014). Onderzoek & Innovatie. Niveau 3: Leerjaar
2013 – 2014: Voltijd en deeltijd. Studiehandleiding PED. Gedownload op 27 februari 2014
van,
https://online.han.nl/sites/8-ISS-PDG-SN2-
N3/DM/N3/OI3/Documenten%20integrale%20odpracht/StudenthandleidingOIvoltijd202013-
2014semester1.pdf
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. (2013). O&I-projecten 2014 voor HAN-studenten met
uitstroomprofiel Jeugdzorg. Pedagogiek, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, Nijmegen.
Maaskant, A., & Reinders, A. (2010). De zorg voor pleegkinderen. Houten: Bohn Stafleu van
Loghum.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
42
Migchelbrink, F. (2009). Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn. (12e druk) Amsterdam:
SWP.
Nedercare. (z.d.). Care4. Geraadpleegd op 22 april 2014 van, http://www.nedercare.nl/care4
Oijen, S. van. (2010). Resultaat van pleegzorgplaatsingen: Een onderzoek naar breakdown
en de ontwikkeling van adolescente pleegkinderen bij langdurige pleegzorgplaatsin-
gen (proefschrift). Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.
Pleegzorg Advies Nederland. (2011). Pleegzorg en de transitie: visie en aanbevelingen. Ge-
raadpleegd op 2 April 2014 van, http://www.pleegzorgadvies.nl/visie_transitie_jeugdzorg
Pleegzorg Nederland. (2013). Factsheet pleegzorg 2012. Geraadpleegd op 12 februari 2014
van, https://www.pleegzorg.nl/over-pleegzorg/factsheet/.
Praktikon. (2014). Onderzoek en ontwikkeling in de zorg en de onderwijsgerelateerde zorg.
Geraadpleegd op 21 april 2014 van, http://www.praktikon.nl/.
Roerdink, K.J. (2010). De relatie tussen de discontinuïteit van opvoeders, predictoren van
een (ver)plaatsing en het gedrag van pleegkinderen. (bachelor thesis) Kinder- en Jeugdpsy-
chologie, Universiteit van Tilburg, Tilburg.
Schreuder, L., Heutz, L., & Bosma, M. (2010). Landelijk Pedagogenplatform Kinderentra.
Notitie: geen vogelkooi geen duiventil. Geraadpleegd op 26 februari 2014 van,
http://www.pedagogenplatform.nl/index.php/notitie-geen-vogelkooi-geen-duiventil.
Strijker, J., & Zandberg, T. (2001). Matching in de pleegzorg. (1e druk). Amsterdam: SWP.
Vanderfaeillie, J., Holen, F. van., & Coussens, S. (2007). Waarom mislukken pleegzorgplaat-
singen? Een onderzoek naar de factoren die het ongunstig voortijdig beëindigen van een
pleegzorgplaatsing in Vlaanderen beïnvloeden. Tijdschrift voor Orthopedagogiek.
Weterings, A.M. (1998). Pleegzorg in balans. Bestaanszekerheid voor kinderen. Leu-
ven/Apeldoorn: Garant-Uitgevers.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
43
Bijlagen
__________________________________________________________________________
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
44
Bijlage 1 – Begrippenlijst
B
Bestaansonzekerheid:
Het gevoel dat speelt bij pleegkinderen, dat zij altijd weer weg kunnen of moeten
gaan (Maaskant & Reijnders, 2010).
Bestand pleeggezin:
De bestandspleeggezinnen kiezen om pleegouders te worden, nog voordat zij een
pleegkind kennen. Deze gezinnen staan bekend in het bestand. Wanneer een pleegkind
geplaatst moet worden wordt er naar een passend gezin gezocht in het bestand.
Betrouwbaarheid:
Betrouwbaarheid heeft te maken met het vertrouwen dat gesteld kan worden in de
onderzoeksresultaten en de handelwijze van de onderzoeker. ‘Het gaat om de nauwkeurig-
heid en zorgvuldigheid in de wijze van werken (Michgelbrink, 2009, p. 128)’.
Breakdown
Een ongunstige, vroegtijdig beëindigde pleegzorgplaatsing (Nederlands jeugdinsti-
tuut, z.d.).
F
Factsheet
Factsheets zijn documenten waarin wetenschappelijke kennis compact, begrijpelijk
en toepassingsgericht is samengevat.
K
Kwalitatief onderzoek:
‘Het kwalitatief onderzoek baseert zich op de zogenaamde interpretatieve benadering
(Michgelbrink, 2009, p. 34).’ Volgens de opvatting van het interpretatieve paradigma bestaat
de sociale werkelijkheid niet los van mensen. Integendeel, de sociale werkelijkheid bestaat
doordat deze is gecreëerd door bewuste handelingen van inter-acterende sociale wezens
(Michgelbrink, 2009, p. 34).’ ‘Het uitgangspunt is dat er geen eenduidige, enkelvoudige wer-
kelijkheid bestaat. Er zijn meerdere subjectieve werkelijkheden (Michgelbrink, 2009, p. 34).’
De onderzoeker probeert zicht te krijgen op belevingswereld en belevingswaarde van een
individu of sociaal verschijnsel. Centraal daarbij staat de betekenis die mensen geven aan
gebeurtenissen in hun wereld (Michgelbrink, 2009, p. 34).’
M
Macro-Niveau
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
45
Zorgverlening op landelijk en maatschappelijk niveau.
Meso-Niveau
Directe omgeving van het bedrijf.
Micro-Niveau
Het niveau van het individu (of afdeling) in een organisatie.
N
Netwerkpleeggezin:
Een netwerkgezin is een gezin dat het pleegkind en zijn ouders al kent voordat er van
plaatsing sprake is. Er is sprake van een bekendheid of betrokkenheid, omdat men familie is
van elkaar of deel uitmaakt van de kring van vrienden en bekenden.
O
Operationaliseren:
Het grijpbaar maken van zaken wordt ‘operationaliseren’ genoemd. Dit betekent let-
terlijk ‘in werking stellen’. Het is het vertalen van begrippen of elementen uit je onderzoeks-
vraagstelling in onderzoekbare of meetbare kenmerken (Michgelbrink, 2009, p. 34).’
R
Respondenten
‘‘Respondenten zijn personen die worden bevraagd of geobserveerd, met als doel
data over hen of over hun situatie te verkrijgen’’ (Donk & Lanen, 2011, p. 74).
Retrospectief onderzoek
Achteruitkijkend onderzoek. Onderzoek naar aanleiding van een gebeurtenis om het
effect vast te stellen en om lering eruit te trekken.
V
Validiteit:
‘De validiteit ofwel de geldigheid betreft het vertrouwen in de inhoud van de gegeven;
het waarheidsgehalte van de gegevens. Validiteit wil zeggen dat de verzamelde gegevens, je
resultaten, de onderzochte werkelijkheid weerspiegelen (Michgelbrink, 2009, p. 128).’
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
46
Bijlage 2 - Invullijst
_________________________________________________________________________________
Invullijst codeerschema
Deel I: Algemene karakteristieken dossier & kind
1. Dossiercode:
2. Naam student:
3. Geslacht pleegkind:
[...] jongen [...] meisje
4. Geboortedatum pleegkind (dd-mm-jjjj):
5. Is het pleegkind autochtoon (zowel ouders als pleegkind in Nederland geboren?)
[…] Ja (autochtoon)
[…] Nee (allochtoon)
6. Indien het kind allochtoon is, geef aan of het 1e of 2e generatie allochtoon is:
[…] 1e generatie
[…] 2e generatie
7. Geboorteland biologische ouders
[…] Allebei in Nederland
[…] Gemengd (1 ouder in Nederland, 1 in het buitenland)
[…] Allebei in het buitenland
8. Geboorteland biologische vader:
9. Geboorteland biologische moeder:
10. Geboortedatum biologische vader (dd-mm-jjjj):
11. Geboortedatum biologische moeder (dd-mm-jjjj):
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
47
Deel II: Huidige pleegzorgplaatsing (start: 2007)
12. Plaatsingsdatum huidige pleeggezin (dd-mm-jjjj):
13. Type pleeggezin:
[…] Bestand
[…] Netwerk
14. Plaatsende instantie
[…] CBJ (Vlaanderen)
[…] JRB (Vlaanderen)
[…] BJZ vrijwillige kader
(NL)
[…] BJZ juridisch kader (NL)
15. Samenlevingsvorm pleeggezin:
[…] Eenoudergezin
[…] Tweeoudergezin’
16. Geboortedatum pleegvader (dd-mm-jjjj):
17. Geboortedatum pleegmoeder (dd-mm-jjjj):
18. Geboorteland pleegouders
[…] Allebei in Nederland
[…] Gemengd (1 ouder in Nederland, 1 in het buitenland)
[…] Allebei in het buitenland
19. Geboorteland pleegvader:
20. Geboorteland pleegmoeder:
21. Aantal eigen kinderen pleegouders?
[…] geen eigen kinderen
[…] 1 eigen kind
[…] 2 eigen kinderen
[…] 3 eigen kinderen
[…] 4 eigen kinderen
[…] … eigen kinderen
22. Leeftijd eigen kinderen pleegouders
Kind 1 (dd/mm/jjjj):
Kind 2 (dd/mm/jjjj):
Kind 3 (dd/mm/jjjj):
Kind 4 (dd/mm/jjjj):
23. Aantal andere pleegkinderen in pleeggezin?
[…] geen andere pleegkin-
deren
[…] 1 ander pleegkind
[…] 2 andere pleegkinderen
[…] 3 andere pleegkinderen
[…] 4 andere pleegkinderen
[…] … andere pleegkin-
deren
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
48
24. Leeftijd andere pleegkinderen in pleeggezin
Pleegkind 1 (dd/mm/jjjj):
Pleegkind 2 (dd/mm/jjjj):
Pleegkind 3 (dd/mm/jjjj):
Pleegkind 4 (dd/mm/jjjj):
25. Is de samenstelling van het pleeggezin veranderd gedurende de duur van de pleeg-
zorgplaatsing?
[…] ja
[…] nee
26. Probleemgedrag pleegkind binnen het eerste halfjaar van plaatsing?
0 = helemaal niet
1 = beetje of soms
2 = duidelijk of vaak
0 1 2
1 Vernielt spullen van zichzelf O O O
2 Beschadigt spullen, van zichzelf of van anderen O O O
3 Is ongehoorzaam op school O O O
4 Liegt of bedriegt O O O
5 Steelt van huis of buitenshuis O O O
6 Valt mensen lichamelijk aan O O O
7 Kan zich niet concentreren, kan niet lang de aandacht ergens bij hou-
den O O O
8 Kan niet stilzitten, is onrustig of hyperactief O O O
9 Is gemakkelijk afgeleid O O O
10 Is vaak ongelukkig, verdrietig, in de put, in tranen O O O
11 Is vaak nerveus, zenuwachtig of gespannen O O O
12 Is vaak angstig O O O
13 Heel veel zorgen, lijkt vaak over dingen in te zitten O O O
27. Probleemgedrag pleegkind na het eerste halfjaar van plaatsing?
0 = helemaal niet
1 = beetje of soms
2 = duidelijk of vaak
0 1 2
1 Vernielt spullen van zichzelf O O O
2 Beschadigt spullen, van zichzelf of van anderen O O O
3 Is ongehoorzaam op school O O O
4 Liegt of bedriegt O O O
5 Steelt van huis of buitenshuis O O O
6 Valt mensen lichamelijk aan O O O
7 Kan zich niet concentreren, kan niet lang de aandacht ergens bij hou-
den O O O
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
49
Vervolg vraag 27
0 1 2
8 Kan niet stilzitten, is onrustig of hyperactief O O O
9 Is gemakkelijk afgeleid O O O
10 Is vaak ongelukkig, verdrietig, in de put, in tranen O O O
11 Is vaak nerveus, zenuwachtig of gespannen O O O
12 Is vaak angstig O O O
13 Heel veel zorgen, lijkt vaak over dingen in te zitten O O O
28. Hebben pleegouders extra begeleiding gekregen tijdens de pleegzorgplaatsing?
29. Hebben ouders extra begeleiding gekregen tijdens de pleegzorgplaatsing?
30. Hebben er speciaal op het pleegkind gerichte interventies plaatsgevonden?
31. Was er sprake van een bezoekregeling tussen pleegkind en biologische ou-
ders/familie?
32. Afloop/beëindiging huidige pleegzorgplaatsing
[…] Positief, jongere woont weer thuis
[…] Positief, jongere woont begeleid zelfstandig
[…] Positief, jongere woont zelfstandig
[…] Positief, jongere woont in een internaat/op een kost-
school
[…] Positief, anders, namelijk………
[…] Negatief
[…] Nog niet afgelopen
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
50
33. Reden breakdown (per As, per omschrijving aangeven)
As I: Probleemgedrag van het kind
101 Notie van probleemgedrag PK zonder verdere uitleg?
[…] ja
[…] nee
102 Pleegouders (PO) vragen beëindiging pleegzorgplaatsing (PZ) omwille te veel
stress als gevolg van probleemgedrag van pleegkind (PK)
[…] ja
[…] nee
103 Pleegzorgwerker (PZW) maakt zich zorgen over het de werkbaarheid van de
pleegzorgplaatsing als gevolg van probleemgedrag PK
[…] ja
[…] nee
104 PO geven aan het gedrag van het PK niet te kunnen hanteren?
[…] ja
[…] nee
105 PK wordt (tijdelijk) opgenomen in residentiële voorziening, psychiatrische
voorziening, … omwille van probleemgedrag?
[…] ja
[…] nee
106 Er is sprake van een mismatch tussen PO en PK waarbij het probleemgedrag
van het PK wordt genoemd?
[…] ja
[…] nee
107 PO willen een time-out?
[…] ja
[…] nee
108 PK loopt weg uit pleeggezin?
[…] ja
[…] nee
109 PO maakt zich zorgen over de relatie PK en eigen kinderen?
[…] ja
[…] nee
110 PO maakt zich zorgen over de impact van de plaatsing op de eigen kinderen?
[…] ja
[…] nee
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
51
As 2: Conflicten tussen ouder en pleegouders
201 PO geven aan dat ouders zich niet aan afspraken houden en kunnen dit niet
meer aan?
[…] ja
[…] nee
202 PO willen niet verder voor het PK zorgen omdat het volgens hen geen zin
meer heeft. Al hun inspanningen worden door de ouders teniet gedaan.
[…] ja
[…] nee
203 PZW meent dat de plaatsing niet meer werkbaar is omwille van voortdurende
conflicten tussen ouders en PO, waaronder het kind lijdt.
[…] ja
[…] nee
204 PO willen niet meer voor het PK zorgen omdat de ouders zorgen voor een ge-
voel van onveiligheid in het PG
[…] ja
[…] nee
205 PO willen niet meer voor het PK zorgen omdat de ouders te intrusief zijn of het
PG niet gerust laten
[…] ja
[…] nee
206 PO wensen een time-out omwille van conflicten met ouders.
[…] ja
[…] nee
As 3: Problemen bij de pleegouders
301 Mishandeling of misbruik door de PO?
[…] ja
[…] nee
302 Beschuldiging van PO van mishandeling of misbruik waardoor de plaatsing
werd beëindigd.
[…] ja
[…] nee
303 Onvoldoende opvoedingsvaardigheden
[…] ja
[…] nee
304 PO zijn niet in staat om de opvoedingsnoden van het PK te vervullen
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
52
[…] ja
[…] nee
As 4: Problemen bij de verwijzer
401 PO wenst geen PO meer te zijn omwille van niet akkoord gaan met beslissing
van jeugdrechter
[…] ja
[…] nee
402 PO wenst geen PO meer te zijn omwille van beslissingen opgelegd door de
verwijzer (te intense bezoekregeling, moet kind te ver naar ouders brengen,
…)
[…] ja
[…] nee
As 5: Gemaskeerde breakdown
501 Wanneer in het dossier sprake is van bovenstaande feiten, en plots een her-
eniging wordt voorgesteld, voornamelijk met als doel een escalatie van de
problemen te vermijden (bv. vermijden van wegloopgedrag, vermijden van
conflicten tussen ouders en PO., …). Doel is vaak andere hulpverlening zoals
thuisbegeleiding e.d. toch nog mogelijk te maken.
[…] ja
[…] nee
34. Datum aflopen huidige pleegzorgplaatsing (dd-mm-jjjj):
Deel III: Voorafgaand aan de huidige plaatsing <2007
35. Start uithuisplaatsing (dd-mm-jjjj):
36. Soorten uithuisplaatsingen? (meerdere opties aankruisen is mogelijk)
[…] Pleeggezin
[…] Crisispleeggezin
[…] Gezinshuis
[…] Residentiële setting
[…] Psychiatrische setting
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
37. Aantal verplaatsingen in cijfers + specificatie verloop verplaatsingen
Aantal verplaatsingen:
Specificatie verloop verplaatsingen:
38. Was de eerste plaatsing een crisisplaatsing?
[…] ja
[…] nee
39. Wat is de reden van de eerste uithuisplaatsing? (per As, per omschrijving aangeven)
As I: Psychosociaal functioneren jeugdige
101 Emotionele problemen
[…] ja
[…] nee
102 Gedragsproblemen
[…] ja
[…] nee
103 Pervasieve ontwikkelingsstoornis
[…] ja
[…] nee
104 Problemen in de persoonlijkheid(sontwikkeling) en identiteit(sontwikkeling)
[…] ja
[…] nee
105 Gebruik van middelen/verslaving
[…] ja
[…] nee
109 Overige psychosociale problemen jeugdige
[…] ja
[…] nee
As 2: Gezin en opvoeding
201 Ontoereikende kwaliteiten van de opvoeding
[…] ja
[…] nee
202 Problemen in de ouder-kindrelatie
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
[…] ja
[…] nee
203 Verwaarlozing, lichamelijke/psychische mishandeling, incest, seksueel mis-
bruik van de jeugdige in het gezin
[…] ja
[…] nee
204 Instabiele opvoedingssituatie
[…] ja
[…] nee
205 Problemen van ouder/opvoeder
[…] ja
[…] nee
206 Problemen van ander gezinslid
[…] ja
[…] nee
207 Problemen in het sociaal netwerk gezin
[…] ja
[…] nee
208 Problemen in omstandigheden gezin
[…] ja
[…] nee
209 Overige problemen gezin en opvoeding
[…] ja
[…] nee
40. Aard mishandeling/verwaarlozing
[…] Seksueel misbruik
[…] Mishandeling
[…] Verwaarlozing
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Bijlage 3 – Codeboek
__________________________________________________________________________ Algemene karakteristieken dossier & kind
Variabele
nummer
Variabele naam Omschrijving variabele Mogelijke waardes
1 Dossiercode Geef het dossier een nummer
voorafgegaan met de voorlet-
ters van het onderzoeksteam
wie kind afkomstig is
(HH: Harm & Huub, JF: Johan
& Frank, AM: Anouk & Mitch).
Bij dubbelcoderen voeg je ach-
ter de code een ‘d’ (bijv.
AM13d)
HH1 t/m HH150
JF1 t/m JF150
AM1 t/m AM150
2 Naam student Geef de naam van de student
die het dossier gecodeerd heeft
en de gegevens hiervan invoert
……….
3 Geslacht pleegkind Geslacht (categorisch) 1=jongen
2=meisje
4 Geboortedatum pleeg-
kind
De geboortedatum van het
pleegkind
dd-mm-jjjj
5 Autochtoon Is het pleegkind autochtoon
NL? (zowel ouders als pleeg-
kind in NL geboren)
1=ja, autochtoon
2=nee, allochtoon
6 Allochtoon Indien het kind allochtoon is,
geef aan of het 1e of 2
e genera-
tie allochtoon is.
Definitie:
-1e generatie: niet in NL gebo-
ren
-2e generatie: kind is in NL ge-
boren, maar heeft tenminste
één ouder die niet in NL is ge-
boren.
1=1e generatie
2=2e generatie
7 Geboorteland biolo-
gische ouders
Geef aan waar de ouders gebo-
ren zijn.
1=Allebei in Neder-
land
2=Gemengd (1 in NL,
1 in buitenland)
3=Beide in buitenland
8 Geboorteland biolo-
gische vader
Geef aan waar de biologische
vader geboren is
……….
9 Geboorteland biolo-
gische moeder
Geef aan waar de biologische
moeder geboren is
……….
10 Geboortedatum biolo-
gische vader
De geboortedatum van de bio-
logische vader
dd-mm-jjjj
11 Geboortedatum biolo-
gische moeder
De geboortedatum van de bio-
logische moeder
dd-mm-jjjj
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Huidige pleegzorgplaatsing (start: 2007)
Variabele
nummer
Variabele naam Omschrijving variabele Mogelijke waardes
12 Plaatsingsdatum
huidige pleegzorg-
plaatsing
De plaatsingsdatum van het pleegkind in
het pleeggezin waar het pleegkind momen-
teel verblijft.
dd/mm/jjjj
13 Type pleeggezin Geef aan of het om een bestands- of net-
werkgezin gaat. Definitie:
-netwerk: familie/sociale netwerk
-bestand: geen connectie
1=bestand
2=netwerk
14 Plaatsende instantie Geef aan wat de plaatsende instantie is
voor de huidige plaatsing.
1=CBJ (Vlaanderen)
2=JRB (Vlaanderen)
3=BJZ vrijwillig kader (NL)
4=BJZ juridisch kader (NL)
15 Samenlevingsvorm
pleeggezin
Definitie:
-eenoudergezin: moeder of vader zonder
inwonende partner
-tweeoudergezin: twee ouders (M&P, P&P,
M&M)
1=eenoudergezin
2=tweeoudergezin
16 Geboortedatum
pleegmoeder
Geboortedatum van de pleegmoeder dd/mm/jjjj
17 Geboortedatum
pleegvader
Geboortedatum van de pleegvader dd/mm/jjjj
18 Geboorteland
pleegouders
Geef aan waar de pleegouders geboren
zijn.
1=Allebei in Nederland
2=Gemengd (1 in NL, 1 in
buitenland)
3=Beide in buitenland
19 Geboorteland pleeg-
vader
Geef aan waar de pleegvader geboren is ……….
20 Geboorteland
pleegmoeder
Geef aan waar de pleegmoeder geboren is ……….
21 Aantal eigen kin-
deren die op dit
moment in het
pleeggezin verblij-
ven
Hebben pleegouders ook eigen kinderen?
zo ja, geef aan hoeveel.
0=geen eigen kinderen
1=1 eigen kind
2=2 eigen kinderen
Enz.
22 Leeftijd eigen kin-
deren
Wat is de leeftijd van de eigen kinderen van
pleegouders die op dit moment in het
pleeggezin verblijven. Geef per kind de
geboortedatum op
Kind 1: dd/mm/jjjj
Kind 2: dd/mm/jjjj
Etc.
23 Aantal andere
pleegkinderen die op
dit moment in het
gezin verblijven
Zijn er naast het betreffende pleegkind nog
andere pleegkinderen in het gezin? Zo ja,
geef aan hoeveel.
0=geen andere pleegkin-
deren
1=1 ander pleegkind
2=2 andere pleegkinderen
Etc.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
24 Leeftijd andere
pleegkinderen
Wat is de leeftijd van de andere pleegkin-
deren van pleegouders die op dit moment
in het pleeggezin verblijven. Geef per
pleegkind de geboortedatum op
Pleegkind 1: dd/mm/jjjj
Pleegkind 2: dd/mm/jjjj
Etc.
25 Verandering samen-
stelling pleeggezin
Is de samenstelling van het pleeggezin
veranderd gedurende de duur van de
pleegzorgplaatsing (zijn er (pleeg)kinderen
en/of volwassenen weggegaan of bijgeko-
men: ja/nee)
1: Ja
2: Nee
26 en 27 Probleemgedrag Probleemgedrag bij aanvang plaatsing via
verkorte CBC.
13 items die met 0, 1 of 2 worden beoor-
deeld.
(0= helemaal niet, 1= beetje of soms, 2=
duidelijk of vaak)
1. Vernielt spullen van zichzelf
2. Beschadigt spullen, van zichzelf of van
anderen
3. Is ongehoorzaam op school
4. Liegt of bedriegt
5. Steelt van huis of buitenshuis
6. Valt mensen lichamelijk aan
7. Kan zich niet concentreren, kan niet lang
de aandacht ergens bij houden
8. Kan niet stilzitten, is onrustig of hyperac-
tief
9. Is gemakkelijk afgeleid
10. Is vaak ongelukkig, verdrietig, in de put,
in tranen
11. Is vaak nerveus, zenuwachtig of ge-
spannen
12. Is vaak angstig
13. Heel veel zorgen, lijkt vaak over dingen
in te zitten
1: 0, 1 of 2
2: 0, 1 of 2
3: 0, 1 of 2
4: 0, 1 of 2
5: 0, 1 of 2
6: 0, 1 of 2
7: 0, 1 of 2
8: 0, 1 of 2
9: 0, 1 of 2
10: 0, 1 of 2
11: 0, 1 of 2
12: 0, 1 of 2
13: 0, 1 of 2
28 Begeleiding pleeg-
ouders
Hebben de pleegouders extra begeleiding
gekregen tijdens de pleegzorgplaatsing (dit
gaat om een extra aanbod aan pleegouders
anders dan de reguliere pleegzorgbegelei-
ding vanuit de pleegzorgwerker). Voorbeel-
den: Triple P, PCIT, Incredible Years,
PMTO, MST, professionele hulp, etc.
……….
29 Begeleiding ouders Hebben de ouders begeleiding gekregen
tijdens de pleegzorgplaatsing (dit gaat om
een extra aanbod aan ouders anders dan
de reguliere begeleiding vanuit de pleeg-
zorgwerker die ouders krijgen)
……….
30 Versterking pleeg-
kind
Hebben er speciaal op het pleegkind ge-
richte interventies plaatsgevonden (thera-
pie, training, behandeling?)
……….
31 Bezoekregeling Was/Is er sprake van een bezoekregeling
tussen pleegkind en biologische ou-
……….
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
ders/familie?
32 Afloop/beëindiging
pleegzorg
Nagaan afloop (positief, negatief of nog niet
afgelopen). Definitie:
-positief: geplande terugkeer biologisch
milieu, gepland zelfstandig wonen
-negatief: breakdown
-nog niet afgelopen: kind verblijft nog
steeds in pleegzorg
Geen breakdown:
- Ontgroeien van jeugdhulp als gevolg van
meerderjarigheid
- Zelfstandig gaan wonen (indien geen ge-
maskeerde breakdown)
- Geplande terugkeer naar biologisch milieu
(indien geen gemaskeerde breakdown)
- Verplaatsing naar een ander PG omdat de
school korter is (indien geen gemaskeerde
breakdown)
- Verplaatsing naar ander PG om bij brus
geplaatst te worden (indien geen gemas-
keerde breakdown)
- Verplaatsing naar netwerkpleeggezin
(vanuit bestandgezin) om bij familie ge-
plaatst te worden (indien geen gemaskeer-
de breakdown)
Zijn ook geen breakdown: Beëindiging van
de pleegzorgplaatsing omwille van negatie-
ve redenen die niets te maken hebben met
de pleegzorg-plaatsing maar wel met het
PG waardoor dit niet meer in staat is het PK
op te vangen
- Ziekte van een PO / Dood van een PO /
Scheiding van PO / PO die omwille van
ouderdom stoppen met PO zijn.
1=positief
2=negatief
3=nog niet afgelopen
33 Reden breakdown
(belangrijkste)
Indien de afloop/beëindiging van de plaat-
sing negatief is (bij vorige vraag is een 2
ingevuld), geef dan de reden(en) break-
down die in het dossier worden genoemd.
Geef per As (5 assen) aan van welke code
sprake is.
As 1: Probleemgedrag pleegkind
101: Notie van probleemgedrag PK zonder
verdere uitleg
102: Pleegouders (PO) vragen beëindiging
pleegzorgplaatsing (PZ) omwille te veel
stress als gevolg van probleemgedrag van
pleegkind (PK)
103: Pleegzorgwerker (PZW) maakt zich
zorgen over het de werkbaarheid van de
As 1 = Probleemgedrag
pleegkind
101: Ja/nee + evt. toelich-
ting
102: Ja/nee + evt. toelich-
ting
103: Ja/nee + evt. toelich-
ting
104: Ja/nee + evt. toelich-
ting
105: Ja/nee + evt. toelich-
ting
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
pleegzorgplaatsing als gevolg van pro-
bleemgedrag PK
104: PO geven aan het gedrag van het PK
niet te kunnen hanteren.
105: PK wordt (tijdelijk) opgenomen in resi-
dentiële voorziening, psychiatrische voor-
ziening, … omwille van probleemgedrag.
106: Er is sprake van een mismatch tussen
PO en PK waarbij het probleemgedrag van
het PK wordt genoemd.
107: PO willen een time-out.
108: PK loopt weg uit pleeggezin
109: PO maakt zich zorgen over de relatie
PK en eigen kinderen
110: PO maakt zich zorgen over de impact
van de plaatsing op de eigen kdn
As 2: Conflicten tussen ouder en pleegou-
ders
201: PO geven aan dat ouders zich niet
aan afspraken houden en kunnen dit niet
meer aan
202: PO willen niet verder voor het PK zor-
gen omdat het volgens hen geen zin meer
heeft. Al hun inspanningen worden door de
ouders teniet gedaan.
203: PZW meent dat de plaatsing niet meer
werkbaar is omwille van voortdurende con-
flicten tussen ouders en PO, waaronder het
kind lijdt.
204: PO willen niet meer voor het PK zor-
gen omdat de ouders zorgen voor een ge-
voel van onveiligheid in het PG
205: PO willen niet meer voor het PK zor-
gen omdat de ouders te intrusief zijn of het
PG niet gerust laten.
206: PO wensen een time-out omwille van
conflicten met ouders.
As 3: Problemen bij pleegouders
301: Mishandeling of misbruik door de PO
302: Beschuldiging van PO van mishande-
ling of misbruik waardoor de plaatsing werd
beëindigd.
303: Onvoldoende opvoedingsvaardighe-
den
304: PO zijn niet in staat om de opvoe-
dingsnoden van het PK te vervullen.
As 4: Problemen bij de verwijzer
401: PO wenst geen PO meer te zijn omwil-
le van niet akkoord gaan met beslissing van
106: Ja/nee + evt. toelich-
ting
107: Ja/nee + evt. toelich-
ting
108: Ja/nee + evt. toelich-
ting
109: Ja/nee + evt. toelich-
ting
110: Ja/nee + evt. toelich-
ting
As 2 = Conflicten tussen
ouder en pleegouders
201: Ja/nee + evt. toelich-
ting
202: Ja/nee + evt. toelich-
ting
203: Ja/nee + evt. toelich-
ting
204: Ja/nee + evt. toelich-
ting
205: Ja/nee + evt. toelich-
ting
206: Ja/nee + evt. toelich-
ting
As 3 = Problemen bij de
pleegouders
301: Ja/nee + evt. toelich-
ting
302: Ja/nee + evt. toelich-
ting
303: Ja/nee + evt. toelich-
ting
304: Ja/nee + evt. toelich-
ting
As 4 = Problemen bij de
verwijzer
401: Ja/nee + evt. toelich-
ting
402: Ja/nee + evt. toelich-
ting
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
jeugdrechter
402: PO wenst geen PO meer te zijn omwil-
le van beslissingen opgelegd door de ver-
wijzer (te intense bezoekregeling, moet kind
te ver naar ouders brengen, …)
As 5: Gemaskeerde breakdown
501: Wanneer in het dossier in sprake is
van bovenstaande feiten, een plots een
hereniging wordt voorgesteld, voornamelijk
met als doel een escalatie van de proble-
men te vermijden (bv. vermijden van weg-
loopgedrag, vermijden van conflicten tus-
sen ouders en PO., …). Doel is vaak ande-
re hulpverlening zoals thuisbegeleiding e.d.
toch nog mogelijk te maken.
As 5 = Gemaskeerde
breakdown
501: Ja/nee + evt. toelich-
ting
34 Datum aflopen
plaatsing
Indien de pleegzorgplaatsing is afgelopen
(positief dan wel negatief), wat was de da-
tum waarop pleegzorg werd beëindigd?
dd-mm-jjjj
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Voorafgaand aan de huidige plaatsing (< 2007)
Variabele
nummer
Variabele naam Omschrijving variabele Mogelijke
waardes
35 Start uithuisplaatsing De datum waarop het kind voor het eerst uit huis
werd geplaatst
dd-mm-jjjj
36 Soorten uithuisplaatsingen
voorafgaand aan de huidi-
ge pleegzorgplaatsing
Soorten uithuisplaatsingen van een kind die vooraf
zijn gegaan aan de huidige pleegzorgplaatsing.
Denk aan: pleeggezin, crisispleeggezin, gezinshuis,
residentiële setting, psychiatrische setting.
Exclusie: ziekenhuis, zomerkamp, lang familiebe-
zoek.
1. pleeggezin:
ja/nee
2. crisispleegge-
zin: ja/nee
3. gezinshuis:
ja/nee
4. residentiële
setting: ja/nee
5: psychiatrische
setting: ja/nee
37 Aantal verplaatsingen
voorafgaand aan de huidi-
ge pleegzorgplaatsing
Aantal keer dat het kind verplaatst is (voorafgaand
aan de huidige pleegzorgplaatsing), waarbij het
terug naar huis gaan ook gezien wordt als verplaat-
sing. De 1e uithuisplaatsing is echter geen verplaat-
sing.
+ specificatie verloop verplaatsingen. Dus bijv. als
een kind uit huis geplaatst is in een crisisgezin,
vervolgens naar het eerste pleeggezin gaat, dan
naar het tweede pleeggezin gaat, dan weer terug
naar huis, wordt de specificatie: gezin, crisisgezin,
pleeggezin1, pleeggezin 2, gezin. Het aantal ver-
plaatsingen is in dit geval 3.
#
+ specificatie
verloop ver-
plaatsingen
38 Crisispleegzorg Was de eerste plaatsing een crisisplaatsing? 1=nee
2=ja
39 Reden plaatsing
Wat is de reden van de eerste uithuisplaatsing?
Indien dit de eerste uithuisplaatsing is, geef dan de
reden voor deze uithuisplaatsing is, indien er eerde-
re plaatsingen vooraf gegaan zijn aan de huidige
pleegzorgplaatsing, geef dan de reden van de al-
lereerste uithuisplaatsing. Doe dit met behulp van
CAP-J Classificatiesysteem voor aard problematiek.
Geef voor elke groep aan of het wel/niet aanwezig
is (ja/nee) en indien aanwezig licht dit toe aan de
hand van een voorbeeld (citaat uit het dossier). Kijk
op
http://www.nji.nl/nl/Kennis/Databanken/Classificatie-
Jeugdproblemen/Classificeren-met-CAP-J.html
voor voorbeelden horende bij de verschillende
groepscodes.
As 1 = Psychosociaal functioneren jeugdige
101 Emotionele problemen
102 Gedragsproblemen
103 Pervasieve ontwikkelingsstoornissen
As 1 = Psycho-
sociaal functio-
neren jeugdige
101: Ja/nee +
evt. toelichting
102: Ja/nee +
evt. toelichting
103: Ja/nee +
evt. toelichting
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
104 Problemen in de persoonlijkheid(sontwikkeling)
en identiteit(sontwikkeling)
105 Gebruik van middelen/verslaving
109 Overige psychosociale problemen jeugdige
As 2 = Gezin en opvoeding
201 Ontoereikende kwaliteiten van de opvoeding
202 Problemen in de ouder-kindrelatie
203 Verwaarlozing, lichamelijke/psychische mis-
handeling, incest, seksueel misbruik van de jeugdi-
ge in het gezin
204 Instabiele opvoedingssituatie
205 Problemen van ouder/opvoeder
206 Problemen van ander gezinslid
207 Problemen in het sociaal netwerk gezin
208 Problemen in omstandigheden gezin
209 Overige problemen gezin en opvoeding
104: Ja/nee +
evt. toelichting
105: Ja/nee +
evt. toelichting
109: Ja/nee +
evt. toelichting
As 2 = Gezin en
opvoeding
201: Ja/nee +
evt. toelichting
202: Ja/nee +
evt. toelichting
203: Ja/nee +
evt. toelichting
204: Ja/nee +
evt. toelichting
205: Ja/nee +
evt. toelichting
206: Ja/nee +
evt. toelichting
207: Ja/nee +
evt. toelichting
208: Ja/nee +
evt. toelichting
209: Ja/nee +
evt. toelichting
40 Aard mishande-
ling/verwaarlozing
Indien sprake van mishandeling of verwaarlozing.
Als er sprake is van meerdere vormen, dan alle-
maal opschrijven.
1=Seksueel
misbruik
2=Mishandeling
3=Verwaarlozing
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Bijlage 4 – Onderzoeksresultaten
__________________________________________________________________________
Resultaten per (relevante) vraag van de invullijst
Deze resultaten zijn gericht op de 16 pleegzorgdossiers waarin breakdown heeft plaatsge-
vonden.
Vraag 3
Geslacht pleegkind:
68,75% (11/16) Meisje
31,25% (5/16) Jongen
Vraag 4
Leeftijd pleegkind bij breakdown:
Gemiddelde leeftijd: 13,9
Vraag 5
Pleegkind autochtoon:
75% (12/16) autochtoon.
25% (4/16) allochtoon.
Vraag 6
Indien het pleegkind allochtoon is, geef aan 1e of 2e generatie:
Van de 4 pleegkinderen die allochtoon zijn, is 100% allochtoon van de 2e generatie.
Vraag 7
Geboorteland biologische ouders:
75% (12/16) beide ouders in Nederland.
Leeftijd Frequentie
7 Jaar 2
12 Jaar 2
13 Jaar 1
14 Jaar 2
15 Jaar 4
16 Jaar 1
17 Jaar 4
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
18,75% (3/16) één ouder in het buitenland en één ouder in Nederland.
6,25% (1/16) beide ouders in het buitenland.
Het buitenland betekend in deze dossiers: Duitsland en Suriname.
Vraag 13
Type pleeggezin:
75% (12/16) zijn netwerkpleeggezinnen.
25% (4/16) zijn bestandsgezinnen.
Breakdown in procenten per type pleeggezin
Netwerkgezinnen totaal: 42
Netwerk breakdown: 12
Procentueel: 28,57%
Bestandgezinnen totaal: 8
Bestand breakdown: 4
Procentueel: 50%
Vraag 15
Samenlevingsvorm pleeggezin:
Vraag 16
Leeftijd pleegvader:
Leeftijd Frequentie
31 1
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
34 2
38 1
50 1
52 2
57 1
Onbekend 8
Gemiddelde leeftijd pleegvader: 43,5
Vraag 17
Leeftijd pleegmoeder:
Leeftijd Frequentie
29 2
32 1
35 3
46 1
47 1
49 1
50 1
57 1
58 1
60 1
65 1
70 1
Onbekend 1
Gemiddelde leeftijd pleegmoeder: 43,6
Vraag 18
Geboorteland pleegouders:
87,5% (14/16) Beide in Nederland.
12,5% (2/16) Gemengd, één in het buiten land en één in Nederland.
Vraag 21
Aantal eigen (thuiswonende) kinderen pleegouders:
50% (8/16) heeft 0 thuiswonende kinderen.
31,25% (5/16) heeft 1 thuiswonend kind.
18,75% (3/16) heeft 2 thuiswonende kinderen.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Vraag 23
Aantal andere pleegkinderen in het gezin:
75% (12/16) heeft 0 andere pleegkinderen in het gezin.
18,75% (3/16) heeft nog 1 ander pleegkind.
6,25% (1/16) heeft nog 3 andere pleegkinderen.
Vraag 26
Probleemgedraging pleegkind binnen het eerste halfjaar van de plaatsing:
Vernielt spullen van zichzelf
Helemaal niet 75% (12)
Beetje of soms 18,75% (3)
Duidelijk of vaak 6,25% (1)
Beschadigt spullen van zichzelf of van andere
Helemaal niet 81,25% (13)
Beetje of soms 6,25% (1)
Duidelijk of vaak 12,5% (2)
Is ongehoorzaam op school
Helemaal niet 62,5% (10)
Beetje of soms 18,75% (3)
Duidelijk of vaak 18,75% (3)
Liegt of bedriegt
Helemaal niet 68,75% (11)
Beetje of soms 12,5% (2)
Duidelijk of vaak 18,75 (3)
Steelt van huis of buitenshuis
Helemaal niet 62,5% (10)
Beetje of soms 25% (4)
Duidelijk of vaak 12,5% (2)
Valt mensen lichamelijk aan
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Helemaal niet 68,75% (11)
Beetje of soms 18,75% (3)
Duidelijk of vaak 12,5% (2)
Kan zich niet concentreren, kan niet lang de aandacht ergens bij houden
Helemaal niet 62,5% (10)
Beetje of soms 12,5% (2)
Duidelijk of vaak 25% (4)
Kan niet stilzitten, is onrustig of hyperactief
Helemaal niet 68,75% (11)
Beetje of soms 12,5% (2)
Duidelijk of vaak 18,75% (3)
Is gemakkelijk afgeleid
Helemaal niet 62,5% (10)
Beetje of soms 18,75% (3)
Duidelijk of vaak 18,75% (3)
Is vaak ongelukkig, verdrietig, in de put, in tranen
Helemaal niet 75% (12)
Beetje of soms 18,75% (3)
Duidelijk of vaak 6,25% (1)
Is vaak nerveus, zenuwachtig of gespannen
Helemaal niet 62,5% (10)
Beetje of soms 25% (4)
Duidelijk of vaak 12,5% (2)
Is vaak angstig
Helemaal niet 62,5% (10)
Beetje of soms 18,75% (3)
Duidelijk of vaak 18,75% (3)
Heel veel zorgen, lijkt vaak over dingen in te zitten
Helemaal niet 37,75% (6)
Beetje of soms 43,75% (7)
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Duidelijk of vaak 18,75% (3)
Vraag 27
Probleemgedrag pleegkind na het eerste halfjaar van plaatsing:
Vernielt spullen van zichzelf
Helemaal niet 83,33% (10)
Beetje of soms 0% (0)
Duidelijk of vaak 16,67% (2)
Beschadigt spullen van zichzelf of van andere
Helemaal niet 83,33% (10)
Beetje of soms 0% (0)
Duidelijk of vaak 16,67 (2)
Is ongehoorzaam op school
Helemaal niet 58,33% (7)
Beetje of soms 8,33% (1)
Duidelijk of vaak 33,33% (4)
Liegt of bedriegt
Helemaal niet 50% (6)
Beetje of soms 25% (3)
Duidelijk of vaak 25% (3)
Steelt van huis of buitenshuis
Helemaal niet 75% (9)
Beetje of soms 8,33% (1)
Duidelijk of vaak 16,67% (2)
Valt mensen lichamelijk aan
Helemaal niet 83,33% (10)
Beetje of soms 8,33% (1)
Duidelijk of vaak 8,33% (1)
Kan zich niet concentreren, kan niet lang de aandacht ergens bij houden
Helemaal niet 50% (6)
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Beetje of soms 33,33% (4)
Duidelijk of vaak 16,67% (2)
Kan niet stilzitten, is onrustig of hyperactief
Helemaal niet 56,25% (9)
Beetje of soms 16,67% (2)
Duidelijk of vaak 8,33% (1)
Is gemakkelijk afgeleid
Helemaal niet 83,33% (10)
Beetje of soms 8,33% (1)
Duidelijk of vaak 8,33% (1)
Is vaak ongelukkig, verdrietig, in de put, in tranen
Helemaal niet 83,33% (10)
Beetje of soms 8,33% (1)
Duidelijk of vaak 8,33% (1)
Is vaak nerveus, zenuwachtig of gespannen
Helemaal niet 75% (9)
Beetje of soms 16,67% (2)
Duidelijk of vaak 8,33% (1)
Is vaak angstig
Helemaal niet 75% (9)
Beetje of soms 8,33% (1)
Duidelijk of vaak 16,67% (2)
Heel veel zorgen, lijkt vaak over dingen in te zitten
Helemaal niet 50% (6)
Beetje of soms 41,67% (5)
Duidelijk of vaak 8,33% (1)
Vraag 28
Hebben pleegouders extra begeleiding gekregen tijdens de plaatsing:
Zie beantwoording deelvraag 10 (ruwe data). Hier vindt u de resultaten in volledigheid.
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Vraag 29
Hebben biologische ouders extra begeleiding gekregen tijdens de plaatsing:
Zie beantwoording deelvraag 10 (ruwe data). Hier vindt u de resultaten in volledigheid.
Vraag 30
Hebben er speciaal op het kind gericht interventies plaatsgevonden:
Zie beantwoording deelvraag 10 (ruwe data). Hier vindt u de resultaten in volledigheid.
Vraag 32
Afloop huidige pleegzorgplaatsing:
Redenen breakdown:
As 1: Probleemgedrag van het kind:
Vraag 101
Probleemgedrag pleegkind
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Citaten van probleemgedragingen met frequentie:
Liegen / brutaal Stemmingsstoornis
Agressief Beneden gemiddeld IQ
Zelfbepalend 2x Dreigen
Introvert Fysiek geweld
Seksueel grensoverschrijdend gedrag Ernstig in ontwikkeling bedreigd
ADHD Vandalisme
Hechtingsproblemen Diefstal
Vraag 102
Pleegouders vragen beëindiging pleegzorgplaatsing omwille te veel stress als gevolg van
probleemgedrag van pleegkind.
56,25% (9/16) Ja.
43,75% (7/16) Nee.
Vraag 103
Pleegzorgwerker (PZW) maakt zich zorgen over het de werkbaarheid van de pleegzorg-
plaatsing als gevolg van probleemgedrag PK
68,75% (11/16) Ja
31,25% (5/16) Nee
Vraag 104
PO geven aan het gedrag van het PK niet te kunnen hanteren?
56,25% (9/16) Ja
43,75% (7/16) Nee
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Vraag 105
PK wordt (tijdelijk) opgenomen in residentiële voorziening, psychiatrische voorziening, …
omwille van probleemgedrag?
43,75% (7/16) Ja
56,25% (9/16) Nee
Vraag 106
Er is sprake van een mismatch tussen PO en PK waarbij het probleemgedrag van het PK
wordt genoemd?
25% (4/16) Ja
75% (12/16) Nee
Citaten:
- Pleegkind respectloos richting pleegouders.
- Moeder kon niet omgaan met het feit dat pleegkind doktertje (seksueel spelletje) had ge-
speeld.
Vraag 107
PO willen een time-out?
12,50% (2/16) Ja
87,5% (14/16) Nee
Vraag 108
PK loopt weg uit pleeggezin?
31,25% (5/16) Ja
68,75% (11/16) Nee
Vraag 109
PO maakt zich zorgen over de relatie PK en eigen kinderen?
0% Ja
100% Nee
Vraag 110
PO maakt zich zorgen over de impact van de plaatsing op de eigen kinderen?
12,50% (2/16) Ja
87,50% (14/16) Nee
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Citaten:
- Ja, pleegkind had met eigen kind doktertje gespeeld, pleegmoeder kon hier niet mee over-
weg, maakte zich zorgen om eigen kind.
As 2: Conflicten tussen ouder en pleegouders
Vraag 201
PO geven aan dat ouders zich niet aan afspraken houden en kunnen dit niet meer aan?
0% Ja
100% Nee
Vraag 202
PO willen niet verder voor het PK zorgen omdat het volgens hen geen zin meer heeft. Al hun
inspanningen worden door de ouders teniet gedaan.
0% Ja
100% Nee
Vraag 203
PZW meent dat de plaatsing niet meer werkbaar is omwille van voortdurende conflicten tus-
sen ouders en PO, waaronder het kind lijdt.
12,5% (2/16) Ja
87,50% (14/16) Nee
Vraag 204
PO willen niet meer voor het PK zorgen omdat de ouders zorgen voor een gevoel van onvei-
ligheid in het PG
0% Ja
100% Nee
Vraag 205
PO willen niet meer voor het PK zorgen omdat de ouders te intrusief zijn of het PG niet ge-
rust laten
0% Ja
100% Nee
Vraag 206
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
PO wensen een time-out omwille van conflicten met ouders.
0% Ja
100% Nee
As 3: Problemen bij de pleegouders
Vraag 301
Mishandeling of misbruik door de PO?
0% Ja
100% Nee
Vraag 302
Beschuldiging van PO van mishandeling of misbruik waardoor de plaatsing werd beëindigd.
6,25 (1/16) Ja
93,75% (15/16) Nee
Vraag 303
Onvoldoende opvoedingsvaardigheden
18,75% (3/16) Ja
81,25% (13/16) Nee
Vraag 304
PO zijn niet in staat om de opvoedingsnoden van het PK te vervullen
50% (8/16) Ja
50% (8/16) Ja
As 4: Problemen bij de verwijzer
Vraag 401
PO wenst geen PO meer te zijn omwille van niet akkoord gaan met beslissing van jeugd-
rechter.
0% Ja
100% Nee
Vraag 402
PO wenst geen PO meer te zijn omwille van beslissingen opgelegd door de verwijzer (te in-
tense bezoekregeling, moet kind te ver naar ouders brengen, …)
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
0% Ja
100% Nee
Vraag 37
Aantal verplaatsingen:
De legenda van de grafiek hierboven geeft de aantal verplaatsingen aan. De hoogte van de
staven geeft door middel van de verticale as de frequentie aan. Hieronder staat de specifieke
verloop van de verplaatsingen per pleegkind:
Gezin - Pleeggezin
Gezin - Crisispleeggezin - Pleeggezin (breakdown)
- Crisis - > wordt pleeggezin
Gezin - Residentieel – Pleeggezin - Residentieel (3
weken) - Gezin (overbrugging) - Pleeggezin
Gezin - Pleeggezin - Crisisopvang (noodbed) -
Residentieel - Residentieel
Gezin (zwervend) - Residentieel - Pleeggezin
Gezin - Pleeggezin - onbekend? - Gezin (vanaf
2011 bekend weer terug naar huis)
Gezin - Pleeggezin (netwerk) - onbekend? - Gezin
(Vanaf 2011 bekend dat zusjes thuis wonen)
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Gezin - Pleeggezin - Residentieel - Residentieel in
combinatie met pleeggezin + weekend pleeggezin
- psychiatrische setting - Pleeggezin - Residentieel
+ weekend pleeggezin.
Gezin - Crisispleeggezin - Pleeggezin (zelfde als
crisis) - Psychiatrische setting + weekend pleeg-
zorg
Gezin - Kennissen - Moeder - Oma - Noodbed –
Kort verblijfgroep - Kennis - Oma(Pleeggezin)
Gezin - Pleeggezin - Gezin - Pleeggezin - Crisis-
bed - Crisisopvang - Leefgroep - Pleeggezin - Re-
sidentieel
Gezin - Pleeggezin - Oma
Gezin - Residentiële setting - pleeggezin - gezin
Gezin - Pleeggezin - Gezin
Moeder - Pleeggezin (oma) - Moeder
Gezin - Pleeggezin - Gezin
Vraag 38
Was de eerst plaatsing een crisisplaatsing?
25% (4/16) Ja
75% (12/16) Nee
Reden van eerste uithuisplaatsing.
As I: Psychosociaal functioneren jeugdige
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Vraag 101
Emotionele problemen
75% Ja
25% Nee
Citaten vanuit het onderzoek met frequentie:
- Gesloten 2x
- Afhoudend 2x
- Ontkennend 2x
- Suicidaal1x
- Cognitief en emotioneel overvraagd 1x
- Negatief zelfbeeld 1x
- Depressie 1x
- Hechtingsproblematiek 5x
- Sociaal-emotioneel verwaarloosd 1x
- Rouwverwerkingproblemen 1x
-Nachtmerries / angsten 1x
- Psychiatrische problemen 1x
- Faalangstig 1x
Vraag 102
Gedragsproblemen
87,5% (14/16) Ja
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
12,5% (2/16) Nee
Citaten vanuit het onderzoek met frequentie:
- Accepteert geen autoriteit 2x
- Ongehoorzaam 1x
- Seksuele spelletjes 2x
- ADHD 2x
- Opstandig en boos 5x
- Liegen 3x
- Stelen en vernielen 3x
- Agressief 2x
- Ontwikkelingsachterstand 1x
- Dieren pijn doen 1x
- Manipulatief 1x
- Makkelijk beïnvloedbaar 1x
Vraag 103
Pervasieve ontwikkelingsstoornis
6,25% (1/16) Ja
93,75% (15/16) Nee
Vraag 104
Problemen in de persoonlijkheid(sontwikkeling) en identiteit(sontwikkeling)
43,75% (7/16) Ja
56,25% (9/16) Nee
Citaten uit het onderzoek met frequentie:
- Loyaliteitsconflict 3x
- Trekken van borderline stoornis 1x
- Negatief zelfbeeld 1x
- Obsessieve compulsieve stoornis 1x
Vraag 105
Gebruik van middelen/verslaving
18,75% (3/16) Ja
81,25% (13/16) Nee
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
Vraag 106
Overige psychosociale problemen
56,25% (9/16) Ja
43,75% (7/16) Nee
Citaten uit het onderzoek met frequentie:
-Van school verwijderd 1x
-Schoolverzuim 1x
-Slechte leerprestaties 1x
-Automutulatie 1x
-Gevaar voor zichzelf 1x
-Achtergelaten door moeder 2x
As 2: Gezin en opvoeding
Vraag 201
Ontoereikende kwaliteiten van de opvoeding
100% Ja
0% Nee
Citaten vanuit het onderzoek met frequentie:
- Onderlinge strijd ouders 1x
- Ouders niet op 1 lijn 1x
- Pedagogisch onmachtig 6x
- Ouders veel afwezig > opvoeding door iemand anders.
- Machteloosheid 1x
Vraag 202
Problemen in de ouder-kindrelatie
81,25% (13/16) Ja
18,75% (3/16) Nee
Citaten vanuit onderzoek met frequentie:
- Moeite met consequent begrenzen 1x
- Ouders weinig intresse in kind 1x
- Veel conflicten in interactie 1x
- Weinig contact ouder-kind 1x
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
- Kind word belast met problematiek moeder 1x
- Weinig onderscheid ouder-kind rol 3x
Vraag 203
Verwaarlozing, lichamelijke/psychische mishandeling, incest, seksueel misbruik van de jeug-
dige in het gezin
75% (12/16) Ja
25% (4/16) Nee
Citaten vanuit het onderzoek met frequentie
-Parentificatie 1x
- Mishandeling, fysiek en psychisch 1x
- Verwaarlozing 10x
Vraag 204
Instabiele opvoedingssituatie
93,75% (15/16) Ja
6,25% (1/16) Nee
Citaten vanuit het onderzoek met frequentie
- Relationeel geweld 1x
- Veel politie 1x
- Samengesteld gezin 1x
- Gescheiden 5x
- Geen vaste woonplaats 1x
Vraag 205
Problemen van ouder/opvoeder
87,5% (14/16) Ja
12,5% (2/16) Nee
Citaten vanuit het onderzoek met frequentie
- Middelengebruik 6x
- Prostitutie 1x
-Justitieel verleden 2x
-Suicide 1x
- Overleden 2x
Hogeschool van Arhnem en Nijmegen – Onderzoeksrapport 2014
- Depressief 2x
- Psychische problemen 3x
- Epilepsie 1x
Vraag 206
Problemen van ander gezinslid
37,5% (6/16) Ja
62,5% (10/16) Nee
Citaten vanuit het onderzoek met frequentie
- Depressie 1x
- Suïcidaal 1x
- Wantrouwen 2x
- Stemmingswisselingen 1x
- Middelengebruik 7x
- Psychische problemen 4x
Vraag 207
Problemen in het sociaal netwerk gezin
50% (8/16) Ja
50% (8/16) Nee
Vraag 40
Aard mishandeling/verwaarlozing
0% (0/16) Seksueel misbruik
6,25% (1/16) Mishandeling
75% (12/16) Verwaarlozing