Maatschappelijk rendement vanuit jeugdzorginterventie...
Transcript of Maatschappelijk rendement vanuit jeugdzorginterventie...
1
Maatschappelijk rendement
vanuit jeugdzorginterventie
STOP4-7
Ruth Brinkhuis Annemarie Dijkstra Inge Jacobs Romana Venhovens
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen:
Maatschappelijk Werk en Dienstverlening
Juni 2014
2
Voorwoord
De leden van onze afstudeergroep zijn: Ruth Brinkhuis, Annemarie Dijkstra, Inge Jacobs en
Romana Venhovens. Wij volgen het vierde en tevens laatste jaar van de opleiding
Maatschappelijk Werk en Dienstverlening aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, te
Nijmegen. Daarnaast nemen wij allen deel aan het Uitstroomprofiel voor de
Jeugdzorgwerker.
We voelen ons betrokken bij de jeugdzorg. Jeugdigen vallen volgens ons namelijk binnen
een kwetsbare doelgroep. Zij zijn afhankelijk van de volwassenen om hen heen om zich
optimaal te kunnen ontwikkelen tot volwassenheid. Er moet oog zijn voor jeugdigen en
volwassenen wanneer deze ontwikkeling niet optimaal verloopt. Omdat wij het
Uitstroomprofiel voor de Jeugdzorgwerker volgen, is het tevens een voorwaarde dat we ons
(praktijk)onderzoek uitvoeren binnen een jeugdzorgorganisatie.
In dit verslag leest u hoe wij het probleem verkend hebben, welke onderzoeksopzet wij
hebben opgesteld, de resultaten van ons onderzoek, conclusies en aanbevelingen voor de
opdrachtgever. Wij sluiten af met een discussie, waarin we ons onderzoeksproces
verantwoorden.
Dankwoord
Wij willen in eerste instantie Entréa, met in het bijzonder Inge Bastiaanssen (Praktikon),
bedanken voor de mogelijkheid tot uitvoering van ons onderzoek en de begeleiding hierbij.
Ook bedanken wij Marianne de Bruijn, als begeleider vanuit de HAN, voor de ondersteuning
bij ons onderzoek. Daarnaast bedanken wij het lectoraat ‘Werkzame Factoren in de Zorg
voor Jeugd’ voor de prettige samenwerking. Tenslotte willen wij de respondenten bedanken
voor het meewerken aan onze interviews en de tijd zij hiervoor hebben genomen.
Wij hebben met veel plezier gewerkt aan dit onderzoek en wensen u veel plezier bij het lezen
van dit verslag.
Nijmegen, juni 2014
N.B.: Overal waar hij staat, kan ook zij gelezen worden.
Overal waar ouders(s) staat, kan ook opvoeder(s) gelezen worden en vice versa.
3
Inhoudsopgave
Inleiding…………………………………………………………………………………………5
Hoofdstuk 1: Probleemverkenning…………………………………………………………6
§1.1: 5x W + H formule 6
§1.2: Probleemstelling 8
§1.3: Belang van het onderzoek 8
§1.4: Primaire doelgroep 10
§1.5: Visie 11
Hoofdstuk 2: Onderzoeksontwerp…………………………………………………………13
§2.1: Doel- en vraagstelling 13
§2.2: Onderzoeksbenadering
§2.3: Databronnen 17
§2.4: Dataverzamelingstechnieken 18
§2.5: Kwaliteitsactiviteiten 19
Hoofdstuk 3: Resultaten………………………………………………………………………22
§3.1: Verwerken resultaten 22
§3.2: Resultaten 22
Hoofdstuk 4: Conclusie………………………………………………………………………..27
§4.1: Deelvraag 1: welk maatschappelijk rendement
kan voortkomen vanuit jeugdigen
en ouders die het traject van STOP4-7 hebben
gevolgd en afgerond? 27
§4.2: Deelvraag 2: Wat is het maatschappelijk rendement
van STOP4-7 in het gezin? 29
§4.3: Deelvraag 3: Wat is het maatschappelijk rendement
van STOP4-7 in het onderwijs? 30
§4.4: Deelvraag 4: Wat is het maatschappelijk rendement
van STOP4-7 in het sociaal netwerk van de gezinnen? 31
§4.5: Deelvraag 5: Wat is het maatschappelijk rendement
van STOP4-7 in de maatschappij? 32
§4.6: Ervaring STOP4-7 door ouders 33
Hoofdstuk 5: Aanbeveling…………………………………………………………………….34
§5.1: Aanbeveling 1: Verder onderzoek doen naar het
maatschappelijk rendement van STOP4-7
vanuit leerkrachten 34
§5.2: Aanbeveling 2: Leerkrachttraining STOP4-7 preventief
aanbieden binnen het regulier onderwijs 34
§5.3: Aanbeveling 3: over een aantal jaar onderzoek in de buurt 34
4
Hoofdstuk 7: Bronvermelding………………………………………………………………..35
Hoofdstuk 8: Bijlagen………………………………………………………………………….39
§8.1: Bijlage 1 – literatuuranalyse 39
§8.2: Bijlage 2 – interview ouders 49
§8.3: Bijlage 3 – interview leerkrachten 55
§8.4: Bijlage 4 – tabellen operationalisering
‘maatschappelijk rendement’ 59
§8.5: Bijlage 5 – labels 64
§8.6: Bijlage 6 – tabellen resultaten 122
5
Inleiding
Het onderzoek vindt plaats bij de organisatie Entréa, een jeugdzorginstelling voor kinderen
en jongeren van 0 tot 18 jaar en hun gezin, bij complexe vragen op het gebied van opgroeien
en ontwikkeling. Wij zullen ons specifiek richten op het interventieprogramma STOP4-7, dat
door Entréa wordt uitgevoerd.
STOP staat voor Samen sterker Terug Op Pad. Het STOP4-7 programma is een
interventieprogramma voor jonge kinderen met ernstige gedragsproblemen. STOP4-7 richt
zich op het microsysteem van het kind, wat wil zeggen dat zowel het kind, de ouders en de
leerkracht van het kind een aparte training krijgen (De Mey, Messiaen, Van Hulle, Merlevede
& Winters, 2013).
Aanleiding
Entréa heeft vorm gegeven aan een nieuwe afdeling Onderzoek & Ontwikkeling, om de
innovatiekracht binnen het onderwijs en jeugdzorg beter te benutten. Zij leggen
onderzoeksvragen voor aan studenten van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en de
Radboud Universiteit en kiezen ervoor om het onderzoeksbureau Praktikon in te schakelen
om evaluatieonderzoek uit te voeren omtrent hun interventies (Entréa, 2012).
Daarnaast zal de Transitie Jeugdzorg in werking worden gezet, hierdoor zal de financiering
van de jeugdzorg anders plaatsvinden dan voorheen. De gemeente gaat voortaan bepalen
welke hulp wanneer en waar ingezet gaat worden. De jeugdhulpverlening zal hierdoor
veranderen. Sommige interventies zullen verdwijnen andere zullen juist meer of minder vaak
aangeboden worden. Entréa dient de gemeente ervan te overtuigen dat STOP4-7 kwaliteit
levert en kostenbesparend is. Entréa is ervan overtuigd dat zij kwaliteit bieden met STOP4-7.
Dit tonen zij aan met positieve onderzoeksresultaten, waaruit blijkt dat problemen van
kinderen en ouders verbeterd zijn aan het eind van STOP4-7. Echter, om de gemeente
volledig te kunnen overtuigen dient het maatschappelijk rendement van STOP4-7 bekend te
worden. Niet alleen de verbeteringen na het beëindigen van hulpverlening aan jeugdige en
gezin is in dit kader van belang. Maar ook moet er oog zijn voor de doorwerking ervan naar
de bredere leefwereld van kind en gezin: klas, buurt, stad. We spreken dan niet meer van
pedagogisch, maar van maatschappelijk rendement van zorgbeleid en –praktijk.
Wat leveren wij aan?
Door onderzoek te doen naar de uitkomsten op lange termijn van de jeugdzorginterventie
STOP4-7 willen we uiteindelijk een rapport voor Entréa op stellen waarin duidelijk wordt of er
sprake is van maatschappelijk rendement bij het interventieprogramma STOP4-7 en waar
deze uit bestaat. Wij formuleren op grond van onze conclusies aanbevelingen. De
uitkomsten van ons onderzoek kan Entréa gebruiken om zich te profileren naar de
gemeente.
6
1: Probleemverkenning
In dit hoofdstuk beschrijven wij de wijze waarop wij een eerste probleemverkenning hebben
gedaan. Wat is het probleem dat wij gaan onderzoeken, wat is de aanleiding geweest voor
het doen van onderzoek en wat is het belang van dit onderzoek voor de beroepspraktijk, zijn
vragen die we in dit hoofdstuk beantwoorden.
§1.1: 5x W + H formule
Wij maken gebruik van deze formule van Migchelbrink (2008) om een eerste
probleemverkenning te doen. Door te kijken naar wat het probleem is, wie ermee te maken
hebben, wanneer het probleem zich voordoet, waarom de situatie problematisch is, waar het
probleem zich voordoet en hoe het zich uit, trachten we een globale beschrijving van het
probleem dat wij gaan onderzoeken te maken. Van daaruit zullen we komen tot een concrete
probleemstelling.
Wat: Doordat de transitie in 2015 van start gaat en de financiering van de jeugdzorg vanaf
januari vanuit de gemeente zal komen, is het belangrijk dat organisaties inzicht geven in hun
werk en wat hier de resultaten van zijn. Voor ons onderzoek richten wij ons op de interventie
STOP4-7, die tot doel heeft om (m.n. externaliserende) gedragsproblematiek bij jeugdigen
tussen 4 en 7 jaar te verminderen, opvoedingsstress van hun ouders te verminderen en
opvoedcompetenties te vergroten bij hun ouders en leerkrachten.
Tot op heden is met onderzoek enkel gekeken naar de effecten van de interventie STOP4-7
op korte en middellange termijn (een half jaar nadat de zorg beëindigd is), als het gaat om de
eerder beschreven doelen van deze interventie.
Dat deze interventie werkt wordt o.a. aangetoond door onderzoek van Bastiaanssen,
Geijssen & Veerman (2011a). Dit onderzoek toont aan dat er grote effecten zijn
geconstateerd bij de vermindering van externaliserend probleemgedrag bij de jeugdigen. Bij
ouders, is een middelgroot effect geconstateerd op het gebied van positief ouderlijk gedrag
en inconsequent disciplineren.
Om een zo compleet mogelijk beeld van de effecten van STOP4-7 te kunnen presenteren,
wil Entréa weten wat het maatschappelijk rendement is van deze interventie. Hierover is
binnen Entréa nog geen kennis. Als helder is of er sprake is van maatschappelijk rendement
en wat deze inhoudt, zal de interventie beter gepresenteerd kunnen worden aan de
gemeente.
“Maatschappelijk rendement is de winst of toegevoegde waarde van een project voor de
hele maatschappij. Het geeft antwoord op de vraag hoe de (extra) kosten zich verhouden tot
de baten. Waarbij de baten datgene zijn waarvoor het, als organisatie in het sociale domein,
allemaal doet, bijvoorbeeld: de verbetering van het veiligheidsgevoel, de gezondheid van je
inwoners, of de gezinssituatie van multiproblem huishoudens. Anders gezegd is de definitie
van maatschappelijk rendement, de verhouding tussen de benodigde investering in geld,
mensen en/of middelen (input) enerzijds en het maatschappelijke effect dat wordt bereikt
(outcome) anderzijds. Deze relatie verloopt via de tastbare, telbare resultaten van de
activiteiten (output).” (LPBL, 2010)
7
Met ons onderzoek willen wij inzicht geven in de opbrengsten voor de maatschappij door de
interventie STOP4-7.
Wie: De jeugdigen, de ouders en leerkrachten van de jeugdigen, de werkers die met STOP4-
7 werken, management van Entréa, afdeling O&O Entréa, gemeente Nijmegen en
Praktikon1.
Wanneer: Op het moment dat Entréa haar interventies aan de gemeente zal presenteren,
waarna deze de keuze maakt welke interventies zij willen blijven financieren. Ook speelt het
probleem nu. Men weet nu namelijk nog niet of er überhaupt maatschappelijk rendement is
en hoe deze eruit ziet.
Waarom: De organisatie heeft baat bij dit onderzoek, omdat zij dan aan de gemeente kan
presenteren wat het maatschappelijk rendement is van STOP4-7. Hierdoor zal deze
interventie beter geprofileerd kunnen worden. STOP4-7 is een wetenschappelijk bewezen
werkzame interventie, ook wel evidence-based genoemd. Onderzoek naar directe effecten
van de zorg, geven in combinatie met kennis over het maatschappelijk rendement een
compleet beeld over de opbrengsten van STOP4-7. Entréa is HKZ (Harmonisatie
Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector) gecertificeerd. Het behalen van een HKZ Certificaat
levert veel voordelen op. “Certificatie is dé manier om zichtbaar te maken dat een zorg- of
welzijnsorganisatie intern de zaken goed op orde heeft, dat de cliënt altijd centraal staat en
dat de organisatie voortdurend en systematisch werkt aan verbetering van het aanbod.”
(HKZ, z.d)
Waar: In de regio Gelderland-Zuid, bij de organisatie Entréa.
Hoe: Doordat de transitie in werking gezet gaat worden, zal de financiering van de jeugdzorg
anders plaatsvinden dan voorheen. De gemeente gaat voortaan bepalen welke hulp wanneer
en waar ingezet en ingekocht gaat worden. De jeugdhulpverlening zal er niet hetzelfde
uitzien als het er op dit moment uitziet en sommige interventies zullen verdwijnen, of minder
vaak aangeboden kunnen worden. Andere interventies zullen juist meer ingezet gaan
worden. Entréa is voornemens om STOP4-7 door te zetten, maar zal hiervoor wel de
gemeente ervan moeten overtuigen dat het een interventie is die werkt, wil de gemeente
deze interventie subsidiëren. STOP4-7 is één van de interventies binnen Entréa, met het
meeste bewijs voor effectiviteit, maar mede door de Transitie Jeugdzorg, is het tijd voor de
volgende stap: onderzoek naar maatschappelijk rendement van de interventie STOP4-7. Dat
deze interventie verbeteringen voor jeugdigen en het gezin heeft, is al gebleken
(Bastiaanssen et al., 2011a), maar welke lange termijn gevolgen kunnen resulteren tot
maatschappelijk rendement heeft, is nog niet bekend.
1 �“Praktikon is een zelfstandige en onafhankelijke organisatie voor onderzoek en ontwikkeling in de
(jeugd)zorg en onderwijsgerelateerde zorg. (…). Wij bieden onder meer ondersteuning bij het beschrijven,
onderbouwen en implementeren van interventies en het uitvoeren van effectmetingen. Wij maken
wetenschappelijke kennis toegankelijk voor de praktijk en zorgen er omgekeerd voor dat interventies en
methodes in de praktijk op een wetenschappelijke manier te onderzoeken zijn.” (Praktikon, z.d.)
8
§1.2: Probleemstelling
Entréa heeft geen informatie over het maatschappelijk rendement dat de
jeugdzorginterventie STOP4-7 oplevert. Zij hebben deze kennis nodig om de zorg die zij met
deze interventie bieden, scherp op de kaart te kunnen zetten bij de gemeente na invoer van
de Transitie Jeugdzorg per 1 januari 2015.
Bij de analyse van dit probleem zullen wij onze aandacht over twee gebieden verdelen.
Allereerst bekijken we het belang van het vergaren van deze kennis: welke factoren en
partijen spelen een rol en waarom is de informatie uit ons onderzoek voor hen belangrijk?
Deze analyse is belangrijk om goed af te kunnen stemmen met de opdrachtgever en het
onderzoeksdoel en de onderzoeksvraag scherp te kunnen stellen.
Daarna analyseren we het begrip “maatschappelijk rendement”: waaruit zou dit kunnen
bestaan, bij welke personen en op welke gebieden? Met deze analyse geven we ons
onderzoek richting. We bepalen zo wie onze informanten worden en naar welke informatie
wij op zoek moeten gaan.
1.3: Belang van het onderzoek
Transitie Jeugdzorg
“Onze Nederlandse jeugd is het gelukkigst van alle Europese jeugdigen, maar toch zitten er
bij ons meer jeugdigen in zorginstellingen dan in de andere Europese landen. Het recht op
jeugdzorg heeft er mede voor gezorgd dat de jeugdzorg is volgestroomd en dat de instroom
nog steeds toeneemt. Uit onderzoek is gebleken dat het problematiseren van de jeugd in
combinatie met de neiging tot 'exporteren van jeugdigen met problemen' de belangrijkste
verklaringen zijn voor het feit dat de vraag naar jeugdzorg jaarlijks stijgt” (Gemeente
Nijmegen, 2012).
In het Regeerakkoord 2010 (Gemeente Nijmegen, 2012) is een ingrijpende wijziging van het
jeugdstelsel afgesproken. Economische neergang en bezuinigingen vragen om een nieuwe
aanpak om maatschappelijke doelen op het gebied van leefbaarheid te kunnen behalen. Een
maatschappelijk doel is bijvoorbeeld: zo licht en dichtbij mogelijke begeleiding en zorg.
Daarnaast zoveel mogelijk op basis van zelf regie en kracht (Gemeente Nijmegen, 2012).
Het kabinet brengt uiterlijk in 2016 alle vormen van jeugdzorg onder verantwoordelijkheid
van gemeenten. Zo kunnen gemeenten sturen op lokaal samenhangende zorg voor
gezinnen en jeugdigen. Deze verandering wordt ook wel transitie genoemd, het overdragen
van taken van de overheid naar de gemeenten wordt decentralisatie genoemd. “Voor de
twee decentralisaties (WMO en Transitie Jeugdzorg) geldt dat niet langer sprake is van een
recht op zorg, maar van een compensatieplicht voor gemeenten” (Gemeente Nijmegen,
2012). Waar het om gaat is dat gemeenten de ondersteuningsbehoefte goed in beeld krijgen
en vaststellen welk resultaat bereikt moet worden. Gemeenten hebben een
resultaatverplichting, waarbij de ondersteuning steeds gericht is op zelfredzaamheid en
participatie (Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling, 2012).
De evaluatie van de Wet op de Jeugdzorg (Rijksoverheid, 2013) vormt de aanleiding voor de
bundeling van regelingen rondom jeugd en de decentralisatie naar de gemeenten. Uit die
evaluatie is naar voren gekomen dat problemen te laat gezien worden, er niet snel genoeg
gehandeld wordt door de regeldruk en dat er sprake is van opwaartse druk door teveel
9
doorverwijzingen naar zwaardere zorg (Gemeente Nijmegen, 2012). “Dit alles zorgde ervoor
dat er jaarlijks sprake was van een forse toename van gebruik en kosten. De conclusie die
daaraan verbonden kon worden is dat de jeugdzorg anders en beter moet” (Rijksoverheid,
2013). Als opvolger van de Wet op de jeugdzorg (Rijksoverheid, 2013) geeft de nieuwe wet
de kaders voor de transitie. Kort samengevat omvat de nieuwe wet het volgende: per 1
januari 2015 wordt de gemeente verantwoordelijk voor alle jeugdhulp. Het recht op zorg
vervalt en wordt vervangen door een voorzieningenplicht voor de gemeente” (Sachse, 2013).
Uitgangspunt van de wet is de verantwoordelijkheid van ouders voor gezondheid en welzijn
van hun kinderen en de plicht om te zorgen voor een veilig opgroei- en opvoedklimaat.
Het zelf kunnen oplossen van problemen door ouders en jeugdige wordt als een belangrijke
waarde gezien, evenals de vanzelfsprekende ondersteuning van het sociaal netwerk van het
gezin. Doel van de wet is om zorg en begeleiding zo vroeg mogelijk te starten, zo eenvoudig
mogelijk en zo dichtbij huis. Het idee is dat door tijdig signaleren en ingrijpen, dure,
gespecialiseerde zorg wordt voorkomen (Sachse, 2013).
Door het samenvoegen van verschillende financieringsstromen verwacht het rijk dat
gemeenten beter in staat zijn om een samenhangend aanbod van toegankelijke hulp en
ondersteuning te organiseren en gespecialiseerde vormen van zorg efficiënter in te zetten
(Gemeente Nijmegen, 2012). In de nieuwe jeugdwet krijgen gemeenten een grotere
beleidsvrijheid om de zorg voor jeugd naar eigen inzicht te organiseren. Gemeenten maken
keuzes op basis van hun eigen visie op zorg. Ook kwaliteitsbewaking en toezicht zijn taken
van de gemeenten (Sachse, 2013).
De transitie zorgt ervoor dat de gemeente Nijmegen verantwoordelijk wordt voor de huidige
provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg. Noodzakelijk is dat er een herinrichting plaatsvindt bij
de uitvoering van de jeugdzorg. “De gemeente Nijmegen streeft naar betaalbare en
kwalitatief goede jeugdzorg” (Gemeente Nijmegen, 2013). De jeugdzorg dient binnen de
gestelde budgettaire kaders vorm te krijgen en de bestaande (voorlopige) kwaliteitscriteria
moeten worden gevolgd. “Iedere gemeente maakt haar eigen afweging in de keuze van
inkopen van zorg voor jeugdigen en bepaalt ook welk deel daarvan vrij toegankelijk is. Dat
betekent dat er verschillen gaan optreden tussen de gemeenten en de beschikbaarheid en
toegankelijkheid van zorg. Belangrijk hierbij is dat ieder kind dezelfde kansen en rechten
krijgt op kwalitatief goede zorg. In het kader van het Internationaal Verdrag van het Rechten
van het Kind (1989) is dit een belangrijk punt om te bewaken” (Sachse, 2013).
Om herinrichting van de jeugdzorg mogelijk te maken werkt de gemeente Nijmegen nauw
samen met diverse instellingen. Entréa is er daar één van, omdat zij in de regio Nijmegen
een groot hulpverleningsaanbod hebben op het gebied van jeugdhulpverlening (Gemeente
Nijmegen, 2013).
Profileren van interventies
“Het ‘maatschappelijk rendement’ van investeringen in het sociale domein krijgt steeds meer
aandacht. Het besef groeit dat er scherpe keuzes gemaakt moeten worden en dat een goede
onderbouwing en verantwoording van publieke uitgaven belangrijk is. Het denken in termen
van maatschappelijk rendement (en het maken van kosten- en batenanalyses) helpt daarbij.
(…) Een efficiëntere hulpverlening in de eerste lijn kan leiden tot besparing op (organisatie)
kosten elders, in de duurdere tweede lijn”.(Rijksoverheid, 2013)
10
Het gevolg hiervan is dat er meer budget voor de eerstelijns hulpverlening wordt vrijgemaakt.
Dit is een logische ontwikkeling, echter zullen er altijd cliënten blijven bestaan die
intensievere zorg nodig hebben om te kunnen participeren in de maatschappij. De cliënten
van Entréa die aangemeld zijn voor STOP4-7 behoren tot deze groep. Om deze hulp te
kunnen blijven bieden, zal Entréa gefinancierd moeten blijven. Het inzichtelijk maken van
maatschappelijk rendement dat uit deze interventie voortkomt, kan een rol spelen bij de
beslissing van de gemeente om te investeren in STOP4-7. Het is daarom waardevol dat de
effecten van de interventies op de tweedelijn, zoals het maatschappelijk rendement,
onderzocht en helder worden.
Entréa is HKZ (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector) gecertificeerd. HKZ
kwaliteitsonderzoek dat door hun eigen medewerkers wordt uitgevoerd waarborgt de kwaliteit
van haar hulpverlening. Daarnaast waarborgt Entréa haar hulpverlening ook door onderzoek
te laten uitvoeren, door externe partijen. Het doen van gedegen onderzoek kan er toe
bijdragen dat een organisatie haar aanbod van interventies dusdanig kan blijven ontwikkelen
en verbeteren, dat zij aan de standaarden van de certificatie blijven voldoen (HKZ, z.d). De
informatie uit interne en externe onderzoeken biedt Entréa een rijker beeld van wat wel en
niet werkt. Voor een organisatie is het belangrijk om de effecten van verschillende
interventies helder te hebben (Rijksoverheid, 2013). Dit is belangrijk om zo de interventie zo
optimaal mogelijk in te kunnen zetten, maar ook om de resultaten te verantwoorden aan
gemeenten en de legitimiteit van interventies aan te tonen. Door de combinatie van interne
kennis en een kritische externe blik, waarborgen zij de kwaliteit die ze bieden. Dit heeft onder
andere ertoe geleid dat Entréa transparanter wordt en efficiënter werkt. Bijvoorbeeld door het
HKZ systeem worden fouten eerder opgemerkt en permanent opgelost. Dit is niet alleen
positief voor de organisatie, maar vooral ook voor de cliënten. Deze manier van werken laat
zien dat Entréa op kwalitatief goed niveau functioneert, doordat ze de HKZ- certificering
ontvangen (HKZ, z.d).
Het is bij aanvang van dit onderzoek onduidelijk of er maatschappelijk rendement voortkomt
uit STOP4-7. Door het maatschappelijk rendement te onderzoeken ontstaat een helder
inzicht in de (op termijn te bereiken) resultaten van STOP4-7. Bovendien is het van belang
om in het kader van ‘verduurzaming van goede praktijken’ in kaart te brengen of interventies
(STOP4-7) niet alleen nuttig zijn voor de doelgroep, maar ook of zij inverdieneffecten
hebben. Een inverdieneffect kan zijn dat de investeringen in een activiteit op langere termijn
kostenbesparend werken door een verminderd beroep op voorzieningen (Rijksoverheid,
2013). De antwoorden hierop zouden, mits positief, kunnen bijdragen aan de
overtuigingskracht ten opzichte van de gemeente om te blijven investeren in STOP4-7.
§1.4: Primaire doelgroep
Behalve dat jeugdzorginterventies tot doel hebben om de leefsituatie van de jeugdige en zijn
persoonlijk welbevinden te verbeteren, is het van belang dat de jeugdige zich gesteund voelt
door zijn netwerk en omgeving om deze verandering vast te houden. Dit stelt het Nederlands
Jeugdinstituut in de brochure het versterken van de eigen kracht en sociale netwerk van
jeugdigen, ouders en gezinnen, die zij in 2010 publiceerden in opdracht van het Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Door onderzoek te doen naar maatschappelijk
rendement, kan inzichtelijk gemaakt worden of een jeugdzorginterventie bij deze noodzaak
11
aansluit. De volledige multicausale probleemanalyse vanuit het cliëntoogpunt is terug te
vinden als bijlage 8.1.
§ 1.5: Visie
In deze paragraaf beschrijven wij onze visie op maatschappelijk rendement voortkomend uit
jeugdzorginterventies. Wij vinden dat jeugdzorg primair als doel moet hebben dat de
problematiek waarmee de jeugdige zich aanmeldt bij jeugdzorg, verminderd dient te zijn na
inzet van de interventie. Dit vinden wij belangrijk, omdat kinderen binnen een kwetsbare
doelgroep vallen. Zij zijn afhankelijk van de volwassenen om hen heen om zich optimaal te
kunnen ontwikkelen tot volwassenheid. Wij vinden dat ieder kind recht heeft op gezondheid,
scholing en kansen op de arbeidsmarkt. Hiermee sluiten wij aan bij de visie van Entréa, die
vindt dat “kinderen een veilige plek verdienen om op te groeien en zich te ontwikkelen”
(Entréa, 2014). Volgens ons is het een taak van de hulpverlener om hierin signalerend en
proactief op te treden. Wij vinden dat hij dit met een positieve benadering moet doen, terwijl
hij blijk geeft van oprecht vertrouwen in de jeugdige.
Daarnaast vinden wij het van belang dat een interventie positief effect heeft op het systemen
van de aangemelde jeugdige omdat zij verantwoordelijk zijn voor de jeugdige. Om hieruit
maatschappelijk rendement te kunnen behalen vinden wij het een noodzaak dat deze
systemen worden betrokken bij de interventie. Denk hierbij aan het gezin, onderwijs,
vereniging en leefomgeving. Als er sprake is van een te grote belasting bij de opvoeder of
volwassenen uit andere systemen rondom de jeugdige, waardoor zij niet of verminderd deel
kunnen nemen aan de maatschappij, moet hier oog voor zijn. Dat deze volwassenen
handvatten krijgen aangereikt vanuit de jeugdzorg, die hen kunnen ondersteunen bij de
opvoedingstaken en stimulering van de ontwikkeling van het kind, is hierbij voor ons leidend.
Daarnaast geeft het ons voldoening als er positieve effecten zichtbaar zijn in de
maatschappij. Door beginnende gedragsproblemen vroegtijdig aan te pakken kan overlast
voor de samenleving worden voorkomen. Het is ons ideaal om in een samenleving te leven
waarin iedereen zich thuis voelt. Voor ons houdt een prettige samenleving in dat iedereen op
zijn eigen manier gestimuleerd wordt om deel te mogen, kunnen en durven te nemen aan de
maatschappij.
Het beroep van de maatschappelijk werker legt de nadruk meer dan andere sociale
beroepen op de omgevings- en maatschappelijke factoren van de hulpvraag die een cliënt
stelt. Het onderzoeken van maatschappelijk rendement dat voortkomt uit interventies in de
jeugdzorg is bij uitstek een taak voor de maatschappelijk werker, omdat hij ook hier kijkt naar
effecten die optreden naast het resultaat dat bij de cliënt zichtbaar is. Hierbij denken wij aan
factoren in het gezin, buurt, sociaal netwerk en de maatschappij.
Zoals blijkt vinden wij goede kwaliteit van jeugdzorg essentieel. Als positieve effecten
voortkomen uit een jeugdzorginterventie, zien wij dit als een kenmerk van kwaliteit. Het
streven naar maatschappelijk rendement draagt daarnaast naar ons inziens bij aan het
behoud van de kwaliteit binnen jeugdzorg. Wij zijn mede daarom een voorstander van de
transitie omdat deze tot doel heeft de jeugdzorg te verbeteren. De transitie dwingt de
12
organisaties namelijk om verder te kijken dan oplossingen van de problematiek van de
jeugdige. De overheid wil dit doel bereiken door o.a. het kind centraal te stellen. Wij delen
deze mening, omdat wij geloven dat we door te investeren in onze jeugdigen, investeren in
het behoud van onze samenleving.
13
2: Onderzoeksontwerp
Bij de opstelling van het onderzoeksontwerp hebben wij gebruik gemaakt van Migchelbrink
(2008). In dit onderzoeksontwerp zullen wij ons onderzoek gaan inrichten. We maken keuzes
en beslissingen rondom de aard van het onderzoek. Hoe, waar en wanneer gaan wij
onderzoek doen? De precieze planning van deze activiteiten is terug te vinden in het
startdocument, deze kunt u lezen in hoofdstuk 8.7.
We hebben bij het opstellen van het onderzoeksontwerp ook praktijkoverwegingen in acht
genomen. In de onderzoeksopdracht geeft Entréa aan een voorkeur te hebben voor de
uitvoer van literatuuronderzoek, het afnemen van interviews en een maatschappelijke
kosten-baten-analyse. Wij hebben deze suggesties overwogen en zoveel mogelijk toegepast
in ons onderzoek. Vanuit deze overweging zijn wij tot de conclusie gekomen dat het maken
van een kosten-batenanalyse voor ons binnen dit onderzoek niet mogelijk is. De
onderzoeksvraag is breed, waardoor we keuzes hebben moeten maken over wat haalbaar
was om te onderzoeken. Het opstellen van een financieel plaatje, vraagt om specifieke
economische kennis en tijd, die wij niet voorhanden hebben. We hebben er daarom voor
gekozen om ons te richten op het doen van literatuuronderzoek en het afnemen van
interviews.
§2.1: Doel- en vraagstelling
Doelstelling
Met onze doelstelling willen wij een bijdrage leveren aan de oplossing van een
praktijkprobleem. In onze doelstelling staat concreet wat wij willen bereiken met het
onderzoek. Hierbij maken we de onderverdeling in een kennis- en handelingscomponent. We
zijn tot deze doelstelling gekomen door afstemming met de opdrachtgever en gebruik te
maken van de 5xW+H - formule (zie hoofdstuk 1).
Onze doelstelling is:
Kennis en inzicht verschaffen voor Entréa over het al dan niet bestaan van maatschappelijk
rendement dat voortkomt uit de door hen aangeboden interventie STOP4-7, om een
compleet beeld te krijgen van de effecten van deze interventie.
Begrippen definiëren
Kennis: Dit betreft feitelijke en beschrijvende, descriptieve kennis; meningen, opinies, opvattingen en
ervaringen.
Inzicht: Inhoudsanalyse van de kennis.
Entréa: Entréa is jeugdzorginstelling voor kinderen en jongeren van 0 tot 18 (23) jaar en hun gezin, bij
complexe vragen op het gebied van opgroeien en ontwikkeling. Vanuit de overtuiging dat elk kind
recht heeft op een veilige plek om te groeien en zich te ontwikkelen, bieden zij speciaal onderwijs,
ambulante, specialistische begeleiding en opvoedingsondersteuning (Entréa, 2014).
Maatschappelijk rendement: “Maatschappelijk rendement is de winst of toegevoegde waarde van een
project voor de hele maatschappij. Het geeft antwoord op de vraag hoe de (extra) kosten zich
verhouden tot de baten. Waarbij de baten datgene zijn waarvoor het, als organisatie in het sociale
domein, allemaal doet, bijvoorbeeld: de verbetering van het veiligheidsgevoel, de gezondheid van je
inwoners, of de gezinssituatie van multiproblem huishoudens. Anders gezegd is de definitie van
14
maatschappelijk rendement, de verhouding tussen de benodigde investering in geld, mensen en/of
middelen (input) enerzijds en het maatschappelijke effect dat wordt bereikt (outcome) anderzijds.
Deze relatie verloopt via de tastbare, telbare resultaten van de activiteiten (output).” (LPBL, 2010)
Interventie STOP4-7: STOP staat voor Samen sterker Terug Op Pad. Het STOP4-7 programma (De
Mey et al., 2013) is een interventieprogramma voor jonge kinderen met ernstige gedragsproblemen.
STOP4-7 is een multimodale interventie, die zich richt op het microsysteem van het kind, wat wil
zeggen dat zowel het kind, de ouders en de leerkracht van het kind een aparte training krijgen
(Bastiaanssen, Veerman & de Mey, 2011b).
Compleet beeld: Directe resultaten en effecten, waar reeds onderzoek naar is gedaan en indirecte
effecten waar ons onderzoek zich op richt.
Effecten: Gevolgen die minstens een jaar na afsluiting van STOP4-7 zichtbaar zijn.
Operationalisering “maatschappelijk rendement’
Zoals uit de probleemanalyse blijkt, is ‘maatschappelijk rendement’ een veelomvattend
begrip. Om dit begrijp grijpbaar te maken, hebben wij de stappen uit Migchelbrink (2008)
gevolgd, die gaan over operationaliseren. Om te beginnen hebben we vastgesteld dat het te
operationaliseren begrip ‘maatschappelijk rendement’ is. Onze definitie hiervoor is eerder in
deze paragraaf te lezen. De volgende stap is het nagaan welke aspecten of specificaties we
kunnen onderkennen aan dit begrip. Deze hebben we in 4 categorieën verdeeld, die ieder
hun eigen topics bevatten.
Categorie Gezin Onderwijs Buurt Maatschappij
Topics Kindproblematiek
Onderwijsvorm Sociale contacten Mate van
overlast
Criminaliteit
Gedrag op school Opvoedings
vaardigheden
delen
Werk en uitkering
Antisociaal gedrag
Leerprestaties Maatschappelijke
betrokkenheid
Opvoedingsvaardig
heden
Ouder-kindrelatie
Partnerrelatie
Psychosociale
problematiek
individuen
Hulpverlenings
contacten
Vervolgens hebben voor ieder topic de waarneembare (vast te stellen) aspecten vastgesteld
en uitgewerkt in tabellen 2.1a t/m 2.1e. Deze zijn terug te vinden in bijlage 8.4.
Vraagstelling
Welk maatschappelijk rendement kan voortkomen uit de interventie STOP4-7 en hoe ziet
dit eruit bij gezinnen die tussen 2009 en 2013 dit traject hebben doorlopen en afgerond?
Begrippen definiëren
Gezinnen: Samenstelling van ouder(s) en/of opvoeder(s) en jeugdigen.
15
Traject: De training duurt zes maanden en bestaat uit een kind-, ouder en leerkrachttraining. De
kindtraining bestaat uit tien bijeenkomsten, één dag per week. De oudertraining bestaat uit tien
bijeenkomsten van elk twee uur. De leerkrachttraining bestaat uit een viertal bijeenkomsten van elk
twee uur. De groepsbijeenkomsten worden aangevuld met individuele huis- en schoolbezoeken
voorafgaand, tijdens en na de groepsbijeenkomsten.
Doorlopen en afgerond: De deelnemers zijn aanwezig geweest bij het gehele traject. Het is hierbij niet
van belang of dit met goede resultaten is afgesloten.
Deelvragen
Onderstaande deelvragen komen voort uit de tabellen waarmee we het begrip
‘maatschappelijk rendement’ hebben geoperationaliseerd. Iedere deelvraag richt zich op één
van de categorieën. Met deze deelvragen krijgen we over iedere categorie specifieke
antwoorden waarmee we inzichtelijk kunnen maken waar, binnen deze categorie,
maatschappelijk rendement uit bestaat. De antwoorden op alle deelvragen, beantwoorden
samen de hoofdvraag.
Welk maatschappelijk rendement kan voortkomen vanuit jeugdigen en ouders die het
traject van STOP4-7 hebben gevolgd en afgerond?
Wat is het maatschappelijk rendement van STOP4-7 in het gezin?
Wat is het maatschappelijk rendement van STOP4-7 in het onderwijs?
Wat is het maatschappelijk rendement van STOP4-7 in het sociaal netwerk van de
gezinnen?
Wat is het maatschappelijk rendement van STOP4-7 in de maatschappij?
Begrippen definiëren
Jeugdigen: kinderen die in de leeftijd tussen 4 en 7 jaar externaliserende gedragsproblematiek
vertoonden en daartoe de interventie STOP4-7 hebben gevolgd.
Ouders: biologische en/of gezaghebbende ouder(s) of anderszins betrokkene dagelijkse opvoeder(s)
belast met de opvoeding van de jeugdige.
Factoren: waarneembare indicatoren, zoals uitgewerkt in tabellen 2.1 – 2.5.
Buurt: directe fysieke leefomgeving (aangrenzende straten) en sociale leefomgeving van gezinnen die
hebben deelgenomen aan STOP4-7.
Maatschappij: omgang en verkeer van mensen in Gelderland-Zuid en partijen op nationaal en
regionaal niveau die maatschappelijke belangen belichten (politiek, gemeente, hulpverlening, etc.)
16
Onderzoeksobjecten
Uit de vraag- en doelstelling komt naar voren op welke onderzoeksobjecten wij ons richten,
namelijk de ouders en/of leerkrachten die met de jeugdigen tussen 2009 en 2013 de
interventie STOP4-7 hebben doorlopen en afgerond.
Het is ons niet gelukt om de dataverzamelingsfase volledig uit te voeren, zoals we
oorspronkelijk van plan waren. We hebben er uiteindelijk voor moeten kiezen om geen
leerkrachten te interviewen. Hiervoor zijn enkele factoren aan te wijzen. In eerste instantie
zouden we de leerkrachten interviewen over de leerlingen die hebben deelgenomen aan
STOP4-7. Om dit te kunnen doen, zouden wij toestemming van hun ouders nodig hebben
om met de leerkrachten te spreken. Omdat een andere groep studenten van de Radboud
Universiteit ook onderzoek heeft gedaan naar STOP4-7 en hiervoor de ouders telefonisch
heeft geënquêteerd, heeft onze begeleider (tevens begeleider van de overige
onderzoeksgroep) ervoor gekozen dat wij niet ook zelf de ouders gaan benaderen. De
studenten van de RU zouden aan het eind van de enquête navragen of ouders ook
geïnteresseerd waren om deel te nemen aan een persoonlijk interview. Helaas zijn de
studenten later van start gegaan dan gepland en hebben wij eind april de eerste
respondenten kunnen benaderen om interviews te plannen. Hierdoor was het qua tijd niet
mogelijk voor ons om na de interviews van ouders, die tot 20 mei duurden, ook nog
leerkrachten te interviewen.
We hebben deze vertraging wel voorzien en geprobeerd om een andere mogelijkheid te
verzinnen om leerkrachten alsnog te kunnen interviewen. De insteek van de interviews
hebben we veranderd van het vragen naar de leerlingen, naar het onderzoeken van
maatschappelijk rendement dat vanuit leerkrachten zichtbaar was. Bijvoorbeeld op het
gebied van deskundigheidsbevordering en de technieken toe kunnen passen op andere
leerlingen. De opzet van deze vragenlijst is in het verslag opgenomen als bijlage in hoofdstuk
8.3.Ondertussen waren we echter ook nog bezig met het perfectioneren van de vragenlijst
aan ouders en hebben we er in overleg met onze begeleiders van school en de organisatie
voor gekozen om daar de focus op te leggen. We willen liever kwaliteit dan kwantiteit
leveren. We zijn ons er wel van bewust dat we hiermee inleveren op een stukje validiteit,
omdat we in mindere mate bronnen trianguleren.
§2.2: Onderzoeksbenadering
Wij kiezen voor de kwalitatieve onderzoeksbenadering, aangezien de opdracht vanuit Entréa
gericht is op meningen en ervaringen rondom het maatschappelijk rendement van ouders
van jeugdigen die STOP4-7 hebben doorlopen en afgerond. Kenmerken van kwalitatief
onderzoek zijn het onderzoeken van beschouwelijke, talige gegevens, de diepte ingaan, van
binnen uit onderzoek doen, opinies en opvattingen onderzoeken, descriptieve kennis
vergaren en de situatie in beeld brengen. Daarnaast hoort bij kwalitatief onderzoek doen het
onderzoeken van personen en situaties op hun eigen locatie tijdens de alledaagse situatie.
Hierbij bevinden onderzoekers zich in de situatie en krijgen onderzochten een actieve rol
(Migchelbrink, 2008). Maatschappelijk rendement is lastig in cijfers uit te
drukken(kwantitatief), omdat het een groot en breed begrip is. Het is meer voor de hand
liggend om dit in talige gegevens (kwalitatief) uit te drukken. Daarnaast hebben wij vanuit de
opdrachtgever de aanwijzingen gekregen om exploratief en narratief onderzoek te doen, als
17
onderdeel van kwalitatief onderzoek. Dit houdt in dat wij ons in de thuis- en arbeidssituatie
van de onderzoeksobjecten begeven en hen tijdens de alledaagse situatie onderzoeken.
Daarnaast zullen de studenten van de Radboud Universiteit kwantitatief onderzoek doen
omtrent STOP4-7. Entréa zal de kwantitatieve uitkomsten samenvoegen met de uitkomsten
van ons kwalitatieve onderzoek.
§2.3: Databronnen
Individuele personen
In eerste instantie verkrijgen we informatie van individuele personen, in de vorm van
respondenten. Dit zullen de ouder(s) en/of verzorger(s) zijn van jeugdigen die tussen 2009
en 2013 de interventie STOP4-7 hebben doorlopen en afgerond. Wij verwachten informatie
van hen te verkrijgen omtrent het al dan niet aanwezig zijn van maatschappelijk rendement
van deelname aan STOP4-7.
Wij maken hierbij gebruik van de gerichte steekproef (Migchelbrink, 2008). Dit wil zeggen dat
wij op grond van een aantal redeneringen bepaalde respondenten selecteren. Hierbij
proberen wij respondenten te selecteren die naar onze verwachting inhoudelijke informatie
zouden kunnen geven. Hierbij streven wij naar inhoudelijke representativiteit en niet naar
statische representativiteit, dit staat nauw in verband met onze onderzoeksbenadering,
namelijk kwalitatief onderzoek. Wij hebben met name gekeken naar “typerende gevallen”
(Migchelbrink, 2008). Dit betekent dat wij er bewust voor hebben gekozen om respondenten
in extreme gevallen niet te benaderen. Te denken valt hierbij aan het overlijden, ernstige
ziekte bij één of meerdere gezinsleden. Tenslotte hebben wij er op aanraden van onze
begeleider voor gekozen om de mensen die in (hevig) conflict zijn met Entréa niet te
benaderen. Het kan voor hen confronterend zijn om de vraag te krijgen om deel te nemen
aan ons onderzoek en zij zouden een vertekend beeld kunnen geven (bijvoorbeeld bij
conflictsituatie of ziekte) wat de validiteit en bruikbaarheid van ons onderzoek negatief kan
beïnvloeden.
Daarnaast maken wij gebruik van een informant, waarvan wij informatie krijgen over de
interventie STOP4-7. Deze informant is betrokken bij het onderzoek naar STOP4-7 vanuit
onderzoeksinstelling Praktikon. Zij heeft kennis over de doelgroep van STOP4-7, de inhoud
van de interventie en de directe uitkomsten van het onderzoek.
Sociale werkelijkheid
Ten tweede maken wij gebruik van de sociale werkelijkheid. Gedurende het onderzoek zullen
wij ons in de alledaagse situaties van gezinnen bevinden. Daarnaast houden wij rekening
met de mogelijkheid dat er aspecten zijn die niet uit interviews naar voren komen, maar die
wel in de sociale werkelijkheid zichtbaar zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de omgang
tussen ouder en kind, de leefsituatie, huishouding en dergelijke.
Literatuur
Daarnaast maken wij gebruik van literatuur. Wij onderzoeken wat het maatschappelijk
rendement kan zijn wanneer een ouder toegerust is met de vaardigheden en competenties
die zij gedurende STOP4-7 aangereikt hebben gekregen. Dit zullen wij ook in literatuur
zoeken, zoals artikelen, scripties, boekwerken en tijdschriften. Daarnaast maken wij gebruik
18
van documenten van het Praktikon en Entréa waarin de directe effecten van STOP4-7
kenbaar zijn gemaakt, zogenaamde onderzoeksrapporten.
Databanken en registratiesystemen
Ten slotte maken wij gebruik van de databank van het Nederlands Jeugd Instituut (NJI).
Hierin staan cijfers rondom de directe effecten van de interventie STOP4-7 en he
De informatie wordt versterkt doordat wij gebruik maken van meerdere databronnen,
namelijk 360-gradenonderzoek. Het bevordert de validiteit en de betrouwbaarheid van het
onderzoek (Migchelbrink, 2008), zie hiervoor de “Kwaliteitsactiviteiten”.
§2.4: Dataverzamelingstechnieken
Ondervragen
Wij zullen de respondenten, de ouders en leerkrachten van jeugdigen die tussen 2009 en
2013 STOP4-7 hebben doorlopen en afgerond, ondervragen. Wij doen dit face-to-face met
behulp van een mondelinge ondervraging. Het voordeel hiervan is dat wij ook non-verbale
informatie mee kunnen nemen en kunnen observeren (zie “Observeren”). Sommige
interviews zullen individueel zijn (bijvoorbeeld bij éénoudergezinnen), andere interviews
zullen met beide ouders en/of verzorgers zijn.
Tijdens de interviews maken wij gebruik van halfgestructureerde vragenlijsten. We zullen
vragen op papier neerzetten, ook ter bevordering van de betrouwbaarheid en validiteit, maar
er is daarnaast ook de mogelijkheid om door te vragen en dieper in te gaan op bepaalde
aspecten. Dit is een manier van interviewen die goed bij het onderwerp, maatschappelijk
rendement van de interventie STOP4-7, past. Willen wij antwoord op onze vraagstelling, dan
moeten wij breder beginnen met het interview en dieper in gaan op aandachtvragende
thema’s. Gedurende het interview zullen wij specifiekere thema’s belichten door het
doorvragen. Dit vraagt natuurlijk bepaalde vaardigheden van ons (de interviewers), zie
hiervoor de “Betrouwbaarheid”.
Inhoudsanalyse
De inhoud van de interviews zullen wij analyseren. Dit doen wij aan de hand van een
categorieënstelsel. Dit is een lijst van onderwerpen die voor het afnemen van de interviews
wordt opgesteld. Wij zullen zowel kwalitatief analyseren, aandachtspunten uit de interviews
onderbrengen, als kwantitatief analyseren, hoe vaak komt een bepaald punt voor bij het
gezin en hoe lang hebben ze hiermee te maken? Bijvoorbeeld wanneer uit de interviews
blijkt dat merendeel van de jeugdigen die tussen 2009 en 2013 STOP4-7 heeft doorlopen en
afgerond, op speciaal onderwijs zit. Dit zullen wij kwalitatief analyseren. Wat zijn de
oorzaken, gevolgen en daarmee het maatschappelijk rendement van ieder specifiek
aandachtspunt en hoe heeft STOP4-7 hier een rol in gespeeld? Ook kijken we daarnaast
naar hoe veel jeugdigen na het afronden van STOP4-7 in het speciaal onderwijs terecht zijn
gekomen en hoe lang zij dit onderwijs al volgen. We leggen daarbij continu de link met
maatschappelijk rendement.
Observeren
Ook zullen wij gebruik maken van observatie tijdens ons onderzoek. Denk hierbij aan de
thuissituatie van het gezin, de wisselwerking tussen ouder en kind en de gehele gang van
19
zaken bij het gezin thuis. Deze observatie zal ongestructureerd zijn. Wij kunnen niet van
tevoren weten wat we precies willen observeren. We zullen wel gericht zijn op bepaalde
thema’s, onder andere: sociale vaardigheden, opvoedvaardigheden en de staat van het
huishouden. De observaties zullen wij doen gedurende het interview, directe fysieke
observatie. Het nut hiervan is om informatie te verzamelen die niet of moeilijk in woorden te
omschrijven valt (Migchelbrink, 2008).
Wij zijn niet-participerende observatoren. Wij zijn wel in de situatie aanwezig, maar dit is in
de functie van interviewer. Voor het deel dat wij observeren, geldt dat wij dit van buitenaf
doen. Een voorbeeld hiervan kan zijn dat er een conflict ontstaat tussen moeder en kind op
het moment dat wij aanwezig zijn. Wij mengen ons niet in deze situatie, maar zullen enkel
observeren. Daarnaast zal onze observatie onverhuld zijn. De respondenten weten dat wij
onderzoek doen en zullen zich hierdoor anders kunnen gedragen, dit zullen wij meenemen in
de betrouwbaarheid van het onderzoek. Observatie zal dan een kleinere rol spelen in onze
dataverzameling.
§2.5: Kwaliteitsactiviteiten
Bruikbaarheid
Wil ons onderzoek bruikbaar zijn, moeten we afstemmen met de opdrachtgever. We hebben
wekelijks contact met de begeleider vanuit school en opdrachtgever om de voortgang van de
gedane acties en komende acties te bespreken. Dit zal zowel via mailcontact als mondelinge
overdracht zijn. De kwaliteit wordt hierdoor bewaakt, omdat er wordt gecontroleerd op de
methodiek van het onderzoek en de manier van uitvoering. Bruikbaarheid verifiëren we door
in overleg met de opdrachtgever te gaan over de precieze vraag- en doelstelling. Daarnaast
moet de informatie concreet zijn, de informatie moet begrijpelijk en herkenbaar zijn. Ook
moet er bij praktijkonderzoek sprake zijn van hanteerbare informatie en moet de informatie
toepasbaar zijn (Migchelbrink, 2008). In ons onderzoek zal dit inhouden dat de resultaten
goed onderbouwd moeten zijn, zodat Entréa ze kan inzetten tijdens de profilering van de
interventie STOP4-7 naar de gemeente. Ook wanneer er geen maatschappelijk rendement
blijkt te zijn, moet Entréa er verder mee kunnen. In dit geval moet ons onderzoek ook
bruikbaar zijn. Een verklaring waarom er geen maatschappelijk rendement is vanuit STOP4-
7 zal hier bij helpen.
Validiteit
Door het ontwikkelen van ons meetinstrument (halfgestructureerde vragenlijst en het
categorieënstelsel) kunnen we de validiteit van ons onderzoek positief beïnvloeden.
We vragen ons in het kader van bruikbaarheid af, of we met de antwoorden uit interviews de
vraagstelling kunnen beantwoorden, dus of we het goede en hetzelfde (blijven) bevragen.
Daarnaast versterken we de validiteit van ons onderzoek door de tweetallen waarin we
interviews afnemen te rouleren. Zo controleren we elkaar op de inhoud van de interviews.
Hiernaast is het ook van belang dat we de werkelijkheid meten, dat de informatie
waarheidsgetrouw is. Ook dit controleren we door de tweetallen waarin we interviews
afnemen te rouleren en door kwantitatieve resultaten te vergelijken met kwalitatieve
resultaten (zie “Inhoudsanalyse”).
20
We maken daarnaast gebruik van verschillende databronnen en verschillende
dataverzamelingstechnieken. Wij verkrijgen daardoor op verschillende manieren informatie.
Dit versterkt de validiteit, omdat we kunnen controleren of we nog steeds het goede meten.
Betrouwbaarheid
Door bovenstaande volgt ook de betrouwbaarheid van ons onderzoek. We controleren elkaar
(roulerende tweetallen en contacten begeleiders) of wij ons meetinstrument correct
gebruiken, op waardeoordelen en/of op adviezen tijdens de interviews. Daarnaast zullen wij
de interviews opnemen en hanteren we bij het gebruik van literatuurbronnen de APA-normen.
Ook zullen we aandacht hebben voor toevalligheden die een vertekend beeld kunnen
weergeven, bijvoorbeeld een oppaskind dat (toevallig) op het moment van het interview voor
veel afleiding zorgt. Dit hoeft geen toevalligheid te zijn, maar door ons hiervan bewust te zijn
en te verwerken in onze resultaten, zorgen wij voor betrouwbaarheid van ons onderzoek.
Tenslotte zullen we een training volgen rondom het afnemen van interviews. Hierdoor is onze
betrouwbaarheid groter, omdat we getraind zullen zijn in het correct afnemen van interviews
en het correct gebruiken van de halfgestructureerde vragenlijst.
Om de betrouwbaarheid en validiteit te bevorderen zullen wij een aantal maatregelen treffen.
Deze zijn hieronder beschreven:
1. Verantwoorden
Zoals al eerder beschreven, verantwoorden wij onze werkwijze, maar daarnaast zullen we
ook de gekregen resultaten en ondernomen stappen en beslissingen verantwoorden. Door
onze werkwijze en ondernomen stappen en beslissingen te beschrijven, zal duidelijk worden
wat er allemaal in het onderzoeksproces gebeurt. Om ervoor te zorgen dat dit correct
gebeurt, bewaren wij verschillende stadia van de onderzoeksbestanden en plaatsen wij deze
op de digitale leeromgeving HAN Sociaal. Door de ondernomen stappen en beslissingen te
beschrijven en te verantwoorden maken we ons werk transparant en versterken wij, als
onderzoekers, onze ‘bewijsvoering’ en maken we het voor anderen mogelijk om onze
redeneringen, beslissingen en stappen te controleren, na te volgen en te herhalen
(Migchelbrink, 2008).
2. Nauwkeurig en zorgvuldig werken
Om te voorkomen dat zaken verloren gaan en te bevorderen dat we onze observaties
feitelijk beschrijven en vervolgens objectief verwerken, werken wij nauwkeurig en zorgvuldig.
Dit doen wij door met twee interviewers te werken en deze te rouleren. Maar ook door tijdige
uitwerking van onze interviews en eventuele observaties.
In het kader van van zorgvuldigheid maken wij duidelijk onderscheid tussen onze eigen
inzichten/ontdekkingen en feitelijke beschrijvingen. Ook nemen we de interviews, mits
toegestemd door de respondenten, op.
Uitwerken interviews:
Wij zullen de opnames van de interviews gebruiken om woordelijk uit te werken wat een
respondent gezegd heeft. Dit heet transcriberen. Hiervoor zullen de twee
onderzoekgroepsleden die niet aanwezig zijn geweest bij het interview, de opname meerdere
malen beluisteren om zo nauwkeurig en zorgvuldig mogelijk te kunnen werken. We kiezen
ervoor dit niet door de interviewer en observant zelf te laten doen, omdat we daarmee ook
21
werken aan betrouwbaarheid. We voorkomen dat de persoonlijke interpretaties van de
aanwezigen invloed uitoefenen bij het verwerken van de verkregen informatie.
Taalkundig zullen wij de transcriptie in correct Nederlands maken. We blijven hierbij zo dicht
mogelijk bij de woordkeus van de spreker, zoals wordt aanbevolen door Pluim (2014).
3. Zelfcontroles inbouwen
We nemen voor en na de interviews de eventuele suggestieve vragen kritisch door.
Daarnaast zijn we tijdens de interviews hier ook attent op. De antwoorden die we hebben
verkregen vanuit suggestieve vragen beoordelen we op betrouwbaarheid en bruikbaarheid.
We hebben de intentie om onbevooroordeeld de interviews te starten. Dit doen we door
opvattingen, meningen, voorkeuren en dergelijke met elkaar te bespreken om zo de kans te
verkleinen dat deze een rol gaan spelen tijdens het afnemen van de interviews of het
verwerken van de verkregen informatie uit de interviews.
4. Herhaling van dataverzamelingstechnieken
Een belangrijke activiteit om te werken aan betrouwbaarheid en validiteit is het herhalen van
dataverzamelingstechnieken. Dit is bij praktijkonderzoek vaak niet volledig mogelijk. Gezien
ons tijdsbestek en het beperkt aantal respondenten dat wij ter onze beschikking hebben, zijn
wij ook niet in de gelegenheid om belangrijke zaken nogmaals onder de aandacht te brengen
bij een beperkt aantal respondenten.
Om hier toch bij stil te staan zullen wij de informatie die om aandacht vraagt checken bij onze
informant.
5. Inhoudscontrole
“Validiteit in vragenlijsten heeft alles te maken met de manier waarop je belangrijke
begrippen hebt geoperationaliseerd”. (Migchelbrink, 2008) Wij zullen meerdere malen
controle doen op de operationalisering van centrale begrippen uit de vragenlijst. Dit doen we
door de operationaliseringen voor te leggen aan deskundigen (opdrachtgever, lectoraat,
afstudeerbegeleider). Daarnaast zullen we onze operationaliseringen ook controleren aan
de hand van literatuur en gaan we zelf na of een gekozen operationalisering alle mogelijke
gevallen dekt.
6. Triangulatie
Ook van triangulatie, ook wel 360- gradenonderzoek genoemd, zullen we gebruik maken om
de validiteit en betrouwbaarheid van de verkregen gegevens te ondersteunen. We gaan op
zoek naar overeenstemming tussen de gegevens over hetzelfde verschijnsel afkomstig van
diverse onderzoekers. Zo bespreken we na het interview eventuele observaties en
controleren we of dit ervaren/geobserveerd is door beide personen, dit om interpretaties te
voorkomen. Hierdoor onderzoeken we langs meerdere kanten en perspectieven hetzelfde
verschijnsel. Dit doen we ook door middel van diverse databronnen (o.a. personen en
documenten) en dataverzamelingstechnieken (interview en observatie).
22
H3: Resultaten
Voor het verwerken van de resultaten kiezen wij voor de methodiek zoals deze is beschreven
in Migchelbrink (2008).
§ 3.1:Verwerken resultaten
Voordat we kunnen analyseren wat er inhoudelijk in het verzamelde materiaal besloten ligt, is
het zaak de verzamelde onderzoeksgegevens ‘analyse-klaar’ te hebben. We laten een
groepslid dat niet bij het interview aanwezig is geweest het transcript schrijven, om te
controleren of de informatie voor derden duidelijk is. Vervolgens gaan we met de tekst aan
de slag. Het eerste dat we hierbij doen is controleren of het getranscribeerde interview
volledig is en of de eventuele aantekeningen zijn uitgewerkt en toegevoegd. Een tweede
stap is een ordeningsysteem aanbrengen in het verzamelde materiaal. Hierbij maken we
onderscheid in het verzamelde materiaal en maken we het productief. Hoe we dit gaan doen
is hieronder te lezen.
Labelen
Onder labelen verstaan wij het toekennen van labels aan tekstfragmenten. Door het
toekennen van labels zullen we inhoudelijke thema’s, structuren, patronen of concepten
opsporen in de gegevens. Wij zullen gaan coderen vanuit een startlijst. Aan de hand van de
tabellen, die we hebben opgesteld om het begrip ‘maatschappelijk rendement’ te
operationaliseren, hebben we een schema gemaakt waarin we het onderzochte onderwerp
in verschillende aspecten zullen verdelen (zie bijlage 8). Dit is het moment waarop we
onderscheid maken in het verzamelde materiaal en het productieve materiaal. Om alle
informatie uit de verschillende interviews overzichtelijk te houden, maken we voor ieder label
een map aan, waar we de informatie die bij dat onderwerp hoort, bundelen.
Gedurende het labelen kijken we of het schema compleet is en of het nodig is om eventuele
thema’s toe te voegen, te herordenen of samen te voegen. Dit zijn ook de momenten waarop
we het (herziene) schema controleren op betrouwbaarheid en geldigheid. We stellen elkaar
de vraag of een ander ook tot deze vulling of plaatsing zou zijn gekomen. Het werken met
een ordeningsysteem maakt de uitkomsten explicieter en controleerbaar voor de
buitenwereld.
§3.2: Resultaten
In totaal hebben we 9 interviews afgenomen, waarvan 6 twee ouder gezinnen en 3 één
ouder gezinnen. In totaal hebben we 11 respondenten gesproken, 9 moeders en 2 vaders.
Van de één ouder gezinnen hebben alle 3 de moeders een nieuwe partner, echter wonen zij
allemaal niet samen.
Het geslacht van de kinderen, waarvan we de ouders hebben geïnterviewd, is als volgt: 8
jongens en 1 meisje. Naast deze kinderen die STOP4-7 hebben gevolgd zijn er nog andere
kinderen binnen de 9 gezinnen, namelijk: 8 broers/zussen, waarvan 5 broers en 3 zussen.
De kinderen waarover we hebben gesproken2 zijn op dit moment tussen de 5 en 11 jaar. Zij
hebben STOP4-7 gevolgd tussen 2009 en 2013, zij waren toen tussen de 4 en 7 jaar.
2 � Hiermee worden de kinderen die STOP4-7 hebben doorlopen en afgerond bedoeld.
23
4 kinderen zitten op dit moment op regulier onderwijs, 5 op speciaal onderwijs (cluster 4)
waarvan 4 op de PI- school van Entréa.
Resultaten reden van aanmelding
7 kinderen zijn aangemeld vanwege agressief gedrag, daarvan is er bij 4 kinderen sprake
van zowel fysieke en verbale agressie en bij 3 kinderen is er alleen sprake van fysieke
agressie. Bij 1 kind was er sprake van problemen in de sociale interactie en 1 kind had last
van slaap problemen. Van de 9 kinderen lieten 3 kinderen de problemen zowel binnen het
gezin als op school zien, 4 kinderen alleen binnen het gezin en 2 kinderen alleen op school.
Uit de interviews komt naar voren dat bij 8 kinderen de problematiek is verbeterd door
STOP4-7 en bij 1 kind is verslechterd door het wegvallen van STOP4-7.
Naast deze problematiek hebben 5 kinderen een diagnose gesteld gekregen. Hiervan heeft 1
kind een gedragsstoornis, 2 kinderen een ASS, 1 kind PDD-NOS en 1 kind Asperger.
Opvoedingsvaardigheden
Van de technieken die de ouders tijdens STOP4-7 leren zijn de volgende 3 het meest
toepast: consequent zijn, ik- boodschap gebruiken en verwachtingen uitspreken. Deze
worden respectievelijk door 5, 4 en 4 gezinnen toegepast. Deze gezinnen ervaren de
technieken die zij toepassen allemaal als effectief. Het gebruik van de time- out, picto’s en
het beloningsstyeem worden respectievelijk door 3, 2 en 1 ouders niet meer toegepast. Zij
geven hiervoor als reden dat de techniek niet meer aansluit bij de leeftijd van hun kind.
Relatie tussen ouder en kind
In 4 gezinnen is de band tussen ouders en hun kind verbeterd, waarvan 3 ouders deze
verbetering toeschrijven aan STOP4-7. Deze verbetering is in 2 gezinnen zichtbaar in de
emotionele band. De 2 overige ouders geven aan dat zij nu meer tijd met hun kind
doorbrengen, waardoor de band is verbeterd. 5 ouders geven aan dat de positieve
emotionele band die zij met hun kind hebben niet is veranderd.
Betrokkenheid broers/zussen
Binnen 3 gezinnen is de relatie tussen het kind en zijn broer(s)/zus(sen) verbeterd, binnen 1
gezin verslechterd en binnen 3 gezinnen hetzelfde gebleven. Binnen 2 gezinnen is de relatie
tussen het kind en zijn broer(s)/zus(sen) verbeterd door STOP4-7. In 7 gezinnen is de
individuele situatie van broer(s)/zus(sen) verbeterd door STOP4-7. In de overige 2 gezinnen
heeft het aangemelde kind geen broer(s)/zus(sen).
Opvoedingsrelatie tussen ouders
In 5 van de 6 twee ouder gezinnen is de opvoedingsrelatie tussen ouders door STOP4-7
verbeterd. In het overige twee ouder gezin is deze relatie hetzelfde gebleven. In de 3 één
ouder gezinnen is 1 relatie tussen biologische ouders verbeterd, STOP4-7 heeft hier geen
effect op gehad. Bij de andere 2 één ouder gezinnen heeft geen verandering
plaatsgevonden.
Ervaring STOP4-7
Op de vraag hoe ouders STOP4-7 hebben ervaren, zijn zij allemaal positief. De meest
genoemde redenen die zij hiervoor geven zijn: positief resultaat door toepassen van STOP4-
7 technieken, aansluiting van STOP4-7 bij het kind, contact met andere ouders en de
24
oudertraining. Deze worden respectievelijk door 8, 5, 4 en 3 ouders als positief ervaren. 4
van de 9 ouders vindt dat STOP4-7 niet geheel aansluit bij hun kind. 2 ouders benoemen dat
zij het jammer vinden dat er geen ouderbijeenkomst meer plaatsvindt na langere tijd. 2
ouders schrijven hun positieve ervaring met name toe aan de betrokken en professionele
houding van de begeleiders.
Zorgen binnen gezin
5 van de 9 gezinnen hebben, naast de zorgen rondom hun kind, andere zorgen gehad. Bij 3
van deze gezinnen zijn deze zorgen geheel verdwenen. In 1 gezin is dit een direct gevolg
van STOP4-7. In 1 gezin zijn er nog zorgen, maar wel afgenomen door STOP4-7. In het
overige gezin zijn de zorgen hetzelfde gebleven. 4 gezinnen geven aan nooit andere zorgen
te hebben gehad.
Andere hulpverleningscontacten dan STOP4-7
Bij 3 kinderen zijn nooit andere hulpverleners betrokken geweest. Bij de overige 6 zijn van 4
kinderen de hulpverleningscontacten verminderd sinds STOP4-7. Bij de andere 2 kinderen
zijn de hulpverleningscontacten niet veranderd. Bij ouders ligt deze verdeling hetzelfde.
Leerprestaties
8 van de 9 kinderen hebben momenteel goede leerprestaties op hun niveau. Bij 4 van hen is
dit onveranderd. Bij de andere 4 kinderen is hierin een positieve verandering opgetreden.
Waar STOP4-7 bij 1 invloed op heeft gehad. Bij 1 kind waren de leerprestaties onder zijn
niveau. Dit is sinds STOP4-7 meer verslechterd. Bij 1 van hen is waren de prestaties
benedengemiddeld voor STOP4-7. De verandering is toe te schrijven aan deelname. De 4
overige kinderen presteren benedengemiddeld. Bij 1 van hen zijn de resultaten verslechterd
in het jaar na STOP4-7.
Gedrag in de klas
8 kinderen vertonen positief gedrag in de klas. Dit is bij 4 kinderen onveranderd. Bij de
andere 4 kinderen is dit verbeterd. Waar STOP4-7 bij 2 kinderen een bijdrage heeft geleverd.
1 kind vertoont nog steeds negatief gedrag in de klas. Echter bij hem is er wel een
verbetering zichtbaar door STOP4-7.
Contact kind en leerkracht
8 kinderen hebben positief contact met hun leerkracht. Bij 6 kinderen is dit contact hetzelfde
gebleven. Bij 2 kinderen was dit contact voor STOP4-7 negatief. Sinds STOP4-7 is dit
contact verbeterd. Bij 1 van hen heeft STOP4-7 hier invloed op gehad. 1 kind heeft negatief
contact met zijn leerkracht, STOP4-7 hier een bijdrage aan geleverd.
Contact ouders en leerkracht
6 van de 9 ouders hebben positief contact met de leerkracht van hun kind. Bij 4 van hen is dit
onveranderd. De andere 2 ouders is het contact sinds STOP4-7 verbeterd. De overige 3
ouders hebben positief contact met de leerkracht gehad, maar dit is na STOP4-7
verslechterd/verminderd.
25
Feedback vanuit leerkracht over kind
4 ouders ontvangen positieve feedback van de leerkracht over hun kind, dit is bij 3 ouders
niet veranderd sinds STOP4-7. Bij 1 ouder is dit sinds STOP4-7 verbeterd. 5 ouders
ontvangen negatieve feedback over hun kind, dit is onveranderd.
Toepassen STOP4-7
Door 8 leerkrachten worden de technieken van STOP4-7 toegepast. Waarvan bij 2 dit ook
school breed wordt ingezet.
Ervaring school
Bij de 5 gezinnen die een positieve ervaring hebben met school, is niets veranderd. 2
gezinnen hebben een positieve ervaring sinds STOP4-7. Waarbij 1 deze verandering toe te
schrijven is aan STOP4-7. 2 gezinnen hebben een negatieve ervaring met school, dit is
onveranderd.
Omgang met leeftijdsgenoten
6 kinderen gaan volgens ouders positief om met leeftijdsgenoten. Bij 3 van hen is dit
verbeterd sinds STOP4-7. Waarbij STOP4-7 er bij één invloed op heeft gehad. Voor de
overige 3 is dit altijd zo geweest. 5 kinderen gaan negatief om met leeftijdsgenoten. De
overige 3 gaan op dezelfde negatieve manier om met leeftijdsgenoten.
Contact met familie
7 gezinnen beoordelen het contact met hun familie positief. 4 van hen zien hun familie veel.
Voor 3 van hen was voor STOP4-7 niet anders. 1 van de gezinnen heeft meer contact met
hun familie gekregen door STOP4-7. De overige 3 gezinnen die positief contact met hen
familie hebben, zien de familie weinig. Hier is niets in veranderd. 2 gezinnen hebben negatief
en weinig contact met hun familie. Hier is geen verandering in opgetreden.
Contact met sociaal netwerk
5 gezinnen hebben positief en veel contact met hun sociaal netwerk, dit is onveranderd. 1
gezin heeft positief contact met het sociaal netwerk, maar wel weinig en is niet veranderd
sinds STOP4-7. 3 gezinnen hebben weinig en negatief contact met hun sociaal netwerk, dit
is onveranderd.
Vrijetijdsinvulling buiten
Alle 9 kinderen kunnen zichzelf buiten vermaken. Bij 8 kinderen is dit niet veranderd. Bij 1
kind heeft STOP4-7 hier invloed op gehad waardoor hij zich nu beter buiten kan vermaken.
Vrijetijdsinvulling binnen
Alle 9 kinderen kunnen zichzelf binnen vermaken. Dit is onveranderd.
Lidmaatschap (sport)vereniging
5 kinderen zijn lid van een (sport)vereniging, 4 kinderen niet.
26
Overlast door kind
2 kinderen veroorzaken overlast in de buurt en/of omgeving. Bij 1 van hen is een positieve
verandering zichtbaar door STOP4-7. De overige 7 kinderen hebben nooit overlast
veroorzaakt.
Reacties vanuit omgeving
8 van de 9 gezinnen ontvangen positieve reacties over hun kind uit hun omgeving. Dit is voor
4 onveranderd. De overige 4 ontvingen voor STOP4-7 negatieve reacties. Bij 3 van hen is
deze verandering door STOP4-7 opgetreden. 1 gezin ontvangt negatieve reacties uit zijn
omgeving, dit is onveranderd.
Geven van tips
8 van de 9 ouders geven tips aan anderen. 2 ouders geven tips aan familie, 3 ouders geven
tips aan hun omgeving en 3 geven tips aan hun buurt. Van de 4 moeders die een nieuwe
partner hebben geeft er 1 tips aan haar nieuwe vriend.
Dagbesteding ouders
4 van de 11 ouders sporten. Bij 3 van hen is dit hetzelfde gebleven. Bij 1 ouder is dit
verslechterd, STOP4-7 heeft hier geen invloed op gehad. 2 van de 11 ouders zitten op dit
moment thuis, maar het gevoel dat ze daarbij hebben is sinds STOP4-7 wel verbeterd. 9
ouders hebben werk. Bij 6 van hen is dit niet veranderd sinds STOP4-7. Bij 1 ouder is er
verbetering in het werk opgetreden door STOP4-7. Bij de andere 2 ouders is het werk
verslechterd. Door 4 van de 11 ouders wordt vrijwilligerswerk verricht. Bij 2 van hen is dit
verbeterd. Waarbij bij 1 ouder verbetering is opgetreden door STOP4-7. Bij de andere 2
ouders is het verrichten van vrijwilligerswerk afgenomen.
Maatschappelijke betrokkenheid van ouders: vrijwilligerswerk
Van de 11 ouders zijn er 2 die meer maatschappelijk betrokken zijn geworden, in de vorm
van vrijwilligerswerk. Bij 1 van hen heeft STOP4-7 hier invloed op gehad. 5 van de 11 ouders
hebben nooit vrijwilligerswerk gedaan. Bij 2 ouders is het verrichten van vrijwilligerswerk
afgenomen.
Maatschappelijke betrokkenheid van ouders: lid van vereniging
3 van de 11 ouders zijn lid van een vereniging, dit is onveranderd. 5 van de 11 ouders zijn
geen lid van een verenging. Waarvan 1 ouder dit voor STOP4-7 dit wel was.. Bij de overige 4
is dit onveranderd.
Maatschappelijke betrokkenheid van ouders: buurt activiteiten
5 van de 11 ouders doen mee aan activiteiten in de buurt. Hierin is sinds STOP4-7 geen
verandering opgetreden. De andere 4 ouders nemen geen deel aan buurt activiteiten. 3
ouders hebben dit nooit gedaan. Bij 1 ouder is dit verslechterd sinds STOP4-7. Echter heeft
STOP4-7 hier geen invloed op gehad.
27
H4: Conclusie
Onze conclusie is gebaseerd op literatuuronderzoek en interviews met 9 gezinnen, waarvan
kinderen tussen 2009 en 2013 aangemeld waren bij STOP4-7. Deze gezinnen bestaan uit 6
twee ouder gezinnen en 3 één ouder gezinnen. Van de 9 kinderen die hebben deelgenomen
aan STOP4-7, zijn er 8 jongens en is er 1 meisje. Zij waren destijds tussen 4 en 7 jaar. De
kinderen zijn nu tussen de 5 en 11 jaar. Van de 9 kinderen, volgen 4 kinderen regulier
onderwijs. 4 kinderen gaan naar de PI-school van Entréa en 1 kind volgt speciaal onderwijs.
Deelvragen 2 t/m 5 beginnen met een samenvatting van de conclusie die we vervolgens
verder toelichten. De conclusies uit de deelvragen geven gezamenlijk antwoord op de
vraagstelling van ons onderzoek, namelijk: Welk maatschappelijk rendement kan voortkomen
uit de interventie STOP4-7 en hoe ziet dit eruit bij gezinnen die tussen 2009 en 2013 dit
traject hebben doorlopen en afgerond?
§4.1: Deelvraag 1: welk maatschappelijk rendement kan voortkomen vanuit jeugdigen en
ouders die het traject van STOP4-7 hebben gevolgd en afgerond?
Jeugdige
STOP4-7 richt zich op jeugdigen met externaliserende gedragsproblematiek (De Mey, et al.,
2013). Jeugdigen die agressief gedrag vertonen en weinig inlevingsvermogen hebben,
hebben een hoog risico op antisociaal en delinquent gedrag in het latere leven. Ook het
hebben van gebrekkige sociale bindingen is een risicofactor voor het ontstaan van
antisociaal en delinquent gedrag (Bastiaanssen et al., 2011a). De gevolgen van antisociaal
en delinquent gedrag kunnen bijvoorbeeld zijn: fysieke schade aan de maatschappij, als
gevolg van vandalisme, een vermindering van het gevoel van veiligheid in de maatschappij
en eventuele schade aan individuen, zowel fysiek als mentaal (Lopez, Veenstra, van der Eijk
en Seuren, 2010).
Doordat de externaliserende gedragsproblematiek na deelname aan STOP4-7 wordt
verminderd (Bastiaanssen et al., 2011a), wordt het risico op fysieke en geestelijke
beperkingen die voortkomen uit deze gedragsproblematiek verminderd, bij zowel jeugdigen
als hun ouders (Snijder, 2013).
Wanneer deze externaliserende gedragsproblematiek niet verminderd worden dan zou dit
financieel veel kunnen gaan kosten, bijvoorbeeld: juridisch, geld voor hulpverlening aan
daders en slachtoffers, de kosten voor het herstel van vernielingen, inzet van meer politie en
beveiligingsmaatregelen (Cornet, Huizinga, Minne & Webbink, 2006). Daarnaast kunnen de
fysieke en geestelijke berkingen, die voortkomen uit de gedragsproblematiek, zorgen voor:
sociale uitsluiting, het moeilijk kunnen vinden en behouden van werk en hoge zorgkosten
(Universiteit Twente, 2006). Door sociale uitsluiting zal een jeugdige en/of ouders minder
snel beroep zullen doen op het (sociaal) netwerk en vice versa. Zij zullen er eerder een
beroep doen op professionele (duurdere) hulpverlening (Jehoel-Gijbers, 2003).
Het verminderen van externaliserende gedragsproblematiek en het voorkomen van deze
beperkingen kan leiden tot maatschappelijk rendement. Wanneer individuen namelijk een
bijdrage kunnen leveren aan de samenleving, zou dit maatschappelijk rendement op kunnen
leveren. Wanneer zij bijvoorbeeld werk hebben, hoeven zij geen beroep te doen op financiële
ondersteuning vanuit de overheid (Simons & Graveland, 2013) en kost het de overheid
minder geld (NTR, 2012). Dit werkt kostenbesparend, wat dus maatschappelijk rendement
op kan leveren. Uit ons praktijkonderzoek blijken de meeste ouders geen gebruik gemaakt te
28
hebben van financiële ondersteuning, omdat zij altijd gewerkt hebben. Bij het beantwoorden
van deelvraag 5, gaan wij hier verder op in.
Ouders
Een jeugdige met gedragsproblematiek vergt veel energie van ouders. Ouders kunnen
hierdoor overbelast raken wat kan leiden tot problemen op meerdere gebieden (Meij & Ince,
2013). STOP4-7 traint ouders in het hanteren van adequate opvoedingsvaardigheden (de
Mey, et al., 2013). Hierop volgend betekent dit dat ouders zorgen voor een omgeving waarin
hun kind (actief) kan ontdekken/spelen en dat ouders regelmatig samen dingen doen met
hun kind (Hilde-Kalthhoff, z.d). Hierdoor zal het welbevinden en de ontwikkeling van jeugdige
verbeteren (Meij & Ince, 2013). Daarnaast hebben ouders meer tijd, energie en
zelfvertrouwen om zich te richten op hun sociaal netwerk, maatschappelijk betrokken te zijn
en het verbeteren van hun partnerrelatie (Groenenberg & Dekovic, 2000). Volgens Wouters
(2008) is het hebben van zelfvertrouwen nodig om stappen te nemen buiten het bekende
netwerk. Willen ouders dus hun sociale netwerk doen laten toenemen en/of versterken, is
hier zelfvertrouwen voor nodig. Dit hebben wij ook kunnen concluderen uit het
praktijkonderzoek. Ouders geven aan dat het gebruik van de methode hen zelfvertrouwen
geeft, omdat zij zien dat het werkt. Welke invloed dit heeft op hun sociale netwerk,
beschrijven wij in deelvraag 4.
Maatschappelijke betrokkenheid bestaat uit deelnemen aan activiteiten in de buurt of op
school, ondersteunend zijn voor anderen of het doen van vrijwilligerswerk(Jehoel-Gijsbers,
2003). Het doen van vrijwilligerswerk levert maatschappelijk rendement op, omdat het doen
van vrijwilligerswerk volgens Metz (2013) verschillende meerwaardes heeft. Hierbij valt te
denken aan: nuttig voelen, dagstructuur hebben, meedoen met anderen, persoonlijke
ontwikkeling, rolmodel zijn en kennisoverdracht (Metz, 2013).
De positieve resultaten die ouders na beëindiging van STOP4-7 zien (Bastiaanssen et al.,
2011a), kunnen zij delen met derden. Uit onderzoek van de Roos en Bucx (2011) blijkt
namelijk dat bijna 80% van de ouders minstens een paar keer per jaar met familieleden,
vrienden, kennissen of buren praat over de opvoeding of advies van hen krijgt. Er is dus een
kans van 80% dat ouders die deel hebben genomen aan STOP4-7 hun ervaringen en kennis
met hun familie en omgeving zullen delen, dit baseren wij op het onderzoek van de Roos en
Bucx (2011).
Onderwijs
Volgens Bastiaanssen et al. (2011a) kan gedragsproblematiek een onderwijsbelemmering
zijn voor jeugdigen. Gedragsproblematiek bij jeugdigen kan de leerprestaties van jeugdigen
doen afnemen. Dat wil zeggen dat de leerprestaties van het kind zelf achterblijven en hun
onderwijsloopbaan minder succesvol verloopt (Onderwijsraad, 2010). Volgens de Lange,
et.al (2013) zijn slechte leerprestaties belangrijke voorspellers van schooluitval. De gevolgen
van schoolverzuim of thuiszitten zijn groot op de lange termijn. Deze jeugdigen hebben een
slechtere arbeidsmarktpositie en slechtere gezondheid.
Doordat STOP4-7 zich niet alleen op het gezin richt, maar ook op het onderwijs, zal het kind
op school op dezelfde manier benaderd worden door de leerkracht, als door de ouders thuis
(de Mey, et al., 2013). Doordat het probleemgedrag in de klas ook vermindert, verbetert het
klassenklimaat (Boeracker, 1998). Hiermee kan er maatschappelijk rendement ontstaan,
29
aangezien meerdere jeugdigen (klasgenoten) ervan kunnen profiteren dat de jeugdige die
STOP4-7 heeft gevolgd en een vermindering in gedragsproblemen laat zien, en dus bijdraagt
aan een stimulerend klassenklimaat. Volgens Bastiaanssen et al. (2011a) draagt een
stimulerend klassenklimaat bij aan een positief later leven. Deze stelling kunnen wij helaas
niet onderbouwen met praktijkonderzoek, omdat er geen interviews met leerkrachten plaats
hebben gevonden.
§4.2: Deelvraag 2: Wat is het maatschappelijk rendement van STOP4-7 in het gezin?
Conclusie
Maatschappelijk rendement vanuit STOP4-7 in het gezin bestaat uit het verminderen van
grensoverschrijdend gedrag van het kind, waardoor het risico voor het ontwikkelen van
antisociaal en delinquent gedrag afneemt. Ook heeft STOP4-7 een positief effect op de
relatie van het kind met broers en zussen. Bovendien verbetert de individuele situatie van
broers en zussen binnen het gezin. Dit blijkt uit het feit dat ouders benoemen de geleerde
opvoedingsvaardigheden ook bij hun andere kinderen toe te kunnen passen. Ouders ervaren
dat hun opvoedvaardigheden zijn versterkt en de relatie met hun partner is verstevigd. In
enkele gezinnen is ook de relatie tussen ouder en kind verbeterd. Tot slot zijn overige zorgen
binnen de gezinnen afgenomen en hulpverleningscontacten verminderd.
Toelichting
Bij 78% van de gezinnen was de reden van aanmelding gerelateerd aan fysieke en/of
verbale agressie. 56% van de kinderen hebben naast de reden van aanmelding, een
Autisme Spectrum Stoornis (ASS) of gedragsstoornis. De resultaten van ons onderzoek,
laten zien dat bij deze jeugdigen het inlevingsvermogen onvoldoende is ontwikkeld. Dit is toe
te schrijven aan hun ASS en is niet te beïnvloeden door de inzet van interventies. STOP4-7
is bij deze jeugdigen gericht op het verminderen van agressief gedrag. Zoals bij deelvraag 1
wordt beschreven, kunnen grensoverschrijdend (agressief) gedrag en het ontbreken van
inlevingsvermogen bij kinderen een voorspeller zijn voor antisociaal en delinquent gedrag in
de toekomst (Bastiaanssen et al., 2011a). Agressief gedrag in de kleutertijd vergroot
daarnaast de kans dat jeugdigen in de adolescentie aansluiting vinden bij delinquente
jongeren (Bastiaanssen et al., 2011a). Uit ons onderzoek blijkt dat 56% van de jeugdigen na
afloop van STOP4-7 minder grensoverschrijdend gedrag laat zien. 22% laat geen
grensoverschrijdend gedrag zien. Hiermee behoren na afloop van STOP4-7 nog maar 22%
van de jeugdigen tot de risicogroep voor het ontwikkelen van antisociaal en delinquent
gedrag. Ook voor broertjes en zusjes is dit een positief gegeven. Een jeugdige die opgroeit in
een gezin met een delinquente broer of zus loopt namelijk meer kans om zelf ook delinquent
gedrag te vertonen (Stel, 2004). Een negatieve relatie met broers en zussen is daarnaast
een oorzaak en in stand houdende factor van externaliserend probleemgedrag. Een
positieve relatie met broers en zussen daarentegen kan ervoor zorgen dat een jeugdige
sociale vaardigheden opdoet en een positiever zelfbeeld krijgt. Daarnaast is het een
beschermingsfactor tegen probleemgedrag (Broekaert, 2011). Bij 86% van de aangemelde
kinderen met broers en/of zussen is de relatie goed. De helft van deze relaties zijn verbeterd
na beëindiging van STOP4-7.
Ons onderzoek wijst tevens uit dat bij 78% van de gezinnen de individuele situatie van
broers en zussen is verbeterd. Dit is toe te schrijven aan het verbeterde gedrag van de
aangemelde jeugdige (89%), maar ook aan het feit dat de opvoedvaardigheden van ouders
30
zijn versterkt. 93% van de aangeleerde technieken door STOP4-7, worden door ouders als
effectief ervaren. Hiervan zijn de technieken consequent zijn en structuur handhaven de
meest gebruikte. Meij & Ince (2013) geven aan dat opvoedvaardigheden, onder andere
structuur bieden en grenzen stellen, zorgen voor een optimale ontwikkeling van jeugdigen.
In 83% van de twee ouder gezinnen is de partnerrelatie door STOP4-7 verbeterd.
Respondenten geven aan dat ze meer op een lijn zitten, vaker overleggen en minder
conflicten hebben over de manier waarop zij hun kinderen opvoeden. STOP4-7 heeft geen
invloed gehad op de relatie tussen opvoeders bij de één ouder gezinnen. Een stabiele relatie
van ouders, is een beschermingsfactor voor de ontwikkeling van een kind (Broekaert, 2011).
In combinatie met de relatie tussen ouder en kind, zorgt deze voor meer verbondenheid
binnen het gezin. Een gebrek aan verbondenheid, wordt door Burnham & Jaski (2012) los-
zand-gezin genoemd. Het risico op acting-out-gedrag en agressie is in deze gezinnen groot.
Naast de verbetering in partnerrelaties, merken wij ook een verbetering op in de relatie
tussen ouders en kind. In 44% van de gezinnen is de emotionele band sinds STOP4-7
verbeterd, of hebben ouders en kind meer tijd voor elkaar.
Tot slot hadden 56% van de gezinnen andere zorgen dan de reden van aanmelding bij
STOP4-7. In deze gezinnen was niet alleen sprake van het probleemgedrag van het kind,
opvoedingsvragen van ouders, maar kostten ook de andere zorgen veel energie. Als er
sprake is van belasting op meerdere probleemgebieden, kan het zijn dat de draaglast groter
wordt dan de draagkracht van ouders. Zij kunnen hierdoor overbelast raken. Overbelasting
van opvoeders kan zijn weerslag hebben op de opvoeding van het kind (Meij & Ince, 2013).
Het is dus van belang voor de ontwikkeling van de jeugdige dat de draagkracht van zijn
ouders in balans staat met de draaglast (Roosen & Verkoulen, 2006). Na afloop van STOP4-
7, is in 80% van de gezinnen waar andere zorgen aan de orde waren, de situatie verbeterd.
Ouders geven aan dat zij zich competenter voelen als opvoeder, maar daarnaast ook meer
zelfvertrouwen hebben gekregen, waardoor hun draagkracht vergroot is.
Een ander gevolg van overbelasting van ouders kan zijn dat professionele hulpverlening
noodzakelijk is. Het levert maatschappelijk rendement op als dit in mindere mate of niet het
geval is. STOP4-7 zorgt ervoor dat zorgen bij ouders afnemen en dat overbelastig wordt
voorkomen, wat dus maatschappelijk rendement oplevert. Professionele hulpverlening is
namelijk duur. 67% van de gezinnen heeft naast STOP4-7 een beroep gedaan op overige
hulpverlening. Tweederde daarvan geeft aan dat deze contacten verminderd of gestopt zijn
na STOP4-7.
§4.3: Deelvraag 3: Wat is het maatschappelijk rendement van STOP4-7 in het onderwijs?
Conclusie
Maatschappelijk rendement vanuit STOP4-7 in het onderwijs bestaat uit verbeterde
leerprestaties, waardoor het toekomstperspectief van de kinderen op de arbeidsmarkt
verbeterd.
Bij bijna alle kinderen heeft de leerkracht STOP4-7 toegepast. Het negatieve gedrag van de
kinderen in de klas is hierdoor verbeterd. Ook heeft STOP4-7 een positief effect op de relatie
tussen leerkracht en kind. Bovendien geven alle ouders aan dat zij ten tijde van STOP4-7
goed contact hebben gehad met de leerkracht.
31
Toelichting
Bij 44% van de kinderen zijn de leerprestaties sinds STOP4-7 verbeterd. Bij 44% waren de
leerprestaties altijd goed. 11% van de ondervraagden geeft aan dat in het jaar na STOP4-7
de leerprestaties van het kind zijn verslechterd. De reden die de ouders daarvoor geven, is
het wegvallen van de leerkracht die de STOP4-7 training heeft gevolgd. Leerprestaties zijn
belangrijk voor een succesvol verloop van de onderwijsloopbaan. Dit succes heeft positieve
effecten op de toekomst van het kind en kan zichtbaar zijn in de maatschappij, doordat het
kind betere kansen krijgt op de arbeidsmarkt (de Lange et al., 2013). Het verbeteren van de
leerprestaties, hangt samen met het gedrag van het kind in de klas. Gedragsproblemen
kunnen leiden tot minder goede onderwijsresultaten en tot schoolverzuim (de Lange et al.,
2013). Uit ons onderzoek blijkt dit gedrag bij 44% van de kinderen te zijn verbeterd, waarvan
de helft door adequate toepassing van de methodiek STOP4-7 door de leerkrachten.
Positief contact tussen de leerkracht en het kind, zal ertoe bijdragen dat de leerkracht zijn
compenserende taak beter uit kan voeren (Veugelers & Schuitema, 2010). Hierdoor worden
mogelijke problemen in de ontwikkeling vroegtijdig gesignaleerd en kan er actie worden
ondernomen. 67% van de kinderen had al goed contact met de leerkracht. Bij nog eens 22%
is dit sinds het volgen van STOP4-7 verbeterd. In 1 gezin is het contact tussen het kind en de
leerkracht verslechterd, doordat de nieuwe leerkracht de lijn die door STOP4-7 is ingezet,
niet heeft vastgehouden.
Over het algemeen (89%) vinden ouders dat de leerkrachten die STOP4-7 hebben gevolgd
de technieken goed toepassen in de klas. 22% laat weten dat de technieken zelfs
schoolbreed worden ingezet. Er kan hier gesproken worden van deskundigheidsbevordering
door leerkrachten die STOP4-7 hebben gevolgd.
De leerkrachttraining van STOP4-7 gaat in op de communicatie tussen ouder en leerkracht
(Geijsen, et al., 2011). Wanneer deze positief verloopt, kunnen de leerkracht en ouders
overleggen over het kind en afstemmen wat het kind nodig heeft. Alle respondenten geven
aan dat het contact met de leerkracht goed was tijdens het schooljaar waarin zij STOP4-7
hebben gevolgd. Ons onderzoek geeft weer dat 22% van de ouders het contact met de
leerkracht in het huidige schooljaar als minder positief ervaart. Zij missen de actieve
terugkoppeling vanuit de leerkracht, die zij ten tijde van STOP4-7 wel hebben ontvangen.
§4.4: Deelvraag 4: Wat is het maatschappelijk rendement van STOP4-7 in het sociaal
netwerk van de gezinnen?
Conclusie
Maatschappelijk rendement vanuit STOP4-7 in het sociaal netwerk voor het kind bestaat uit
positievere contact met leeftijdsgenoten. STOP4-7 heeft er toe bijgedragen dat er sprake is
van beter familiecontact. Meer dan de helft van de gezinnen geeft aan dat zij het contact met
leden van hun sociaal netwerk als positief ervaren. Echter zijn er ook gezinnen die negatieve
ervaringen hebben met hun sociaal netwerk. Tot slot hebben alle respondenten STOP4-7 als
positief ervaren. Waarbij merendeel zijn succeservaringen deelt met anderen en hierbij tips
geeft.
Toelichting
Uit ons onderzoek blijkt dat 33% van de kinderen na deelname aan STOP4-7 beter met
leeftijdsgenoten omgaan. Het verminderen van agressief gedrag kan een positieve bijdrage
32
leveren bij het vinden van aansluiting bij leeftijdsgenootjes (Bastiaanssen et al., 2011a).
67% geeft aan dat hierin geen verandering is opgetreden. Bij éénderde kan dit toe
geschreven worden aan hun ASS en is niet te beïnvloeden door de inzet van interventies.
Deze kinderen hebben, zoals in deelvraag 2 beschreven, een dusdanig gering
inlevingsvermogen waardoor het contact leggen en onderhouden met leeftijdsgenoten
moeizamer gaat.
Bij 67% van de gezinnen wordt het contact met familie positief ervaren. Van de gezinnen
geeft 11% aan dat het contact met hun familie verbeterd is door STOP4-7. Familieleden en
anderen die behoren tot het sociale netwerk, zijn voor ouders de belangrijkste en meest
gewenste ondersteuning (Meij, 2011).
In alle gezinnen is de frequentie van het contact met hun sociaal netwerk hetzelfde gebleven.
56% geeft aan dat zij het contact met leden uit hun sociaal netwerk positief ervaren, waarbij
het contact intensief is. De sociale omgeving van het gezin kan een positieve invloed
hebben. Door sociale steun kunnen ouders de opvoeding positiever beleven, positiever
opvoedgedrag vertonen en meer zelfvertrouwen hebben. Daarnaast kan het sociale netwerk
ondersteuning bieden als er binnen het gezin sprake is van stress (Meij, 2011). 33% van de
respondenten geeft aan dat zij het contact met hun sociaal netwerk als negatief ervaren,
waarbij het contact minimaal is. Dit laat zien dat het sociaal netwerk niet voor alle gezinnen
even optimaal functioneert. Maar juist in een opvoedsituatie waar vragen of problemen zijn of
zijn geweest, kunnen gezinnen zich gaan afsluiten van hun sociale omgeving (Meij, 2011).
Sociale uitsluiting kan ertoe leiden dat jeugdigen en/of ouders minder snel beroep zullen
doen op het netwerk en vice versa (Jehoel-Gijbers, 2003).
Alle respondenten hebben hun deelname aan STOP4-7 als positief ervaren. 89% van hen
hebben persoonlijke succeservaringen gedeeld met anderen en hierbij tips gegeven.
§4.5: Deelvraag 5: Wat is het maatschappelijk rendement van STOP4-7 in de maatschappij?
Conclusie
Uit ons onderzoek blijkt dat maatschappelijk rendement vanuit STOP4-7 in de maatschappij
bestaat uit verminderde mate van overlast. Dit geeft een indicatie voor het aanwezig zijn van
het gevoel van veiligheid in de maatschappij. STOP4-7 is bij enkele ouders directe aanleiding
tot reïntegratie op de arbeidsmarkt, in de vorm van betaald of vrijwilligerswerk. STOP4-7
heeft er toe bijgedragen dat ouders actiever betrokken zijn bij activiteiten in de buurt.
Eénderde van de ouders is dus meer maatschappelijk betrokken door STOP4-7.
Toelichting
89% van de ouders ontvangt positieve reacties vanuit de omgeving over het gedrag van hun
kind. De helft hiervan kreeg altijd al positieve reacties, de andere helft merkt hierin
verbetering sinds STOP4-7. Driekwart van de ouders schrijft deze verbetering toe aan
STOP4-7, omdat het probleemgedrag hierdoor beter te handhaven is. Slechts 22% van de
kinderen veroorzaken nog overlast in de maatschappij, in de vorm van verbale agressie en/of
vernieling van andermans eigendommen. Dit blijkt uit de verbetering in positieve reacties uit
de omgeving over het gedrag van het kind. De overige 78% vertoont geen overlast in de
maatschappij. In combinatie met de verbeterde prognoses van deelvraag 1 over het
ontwikkelen van delinquent gedrag op latere leeftijd, kunnen we stellen dat toekomstige
kosten voor de maatschappij uitblijven (Cornet et al., 2006). Ook het gevoel van veiligheid in
33
de maatschappij wordt groter, wanneer de kinderen geen overlastgevend gedrag meer
vertonen (Lopez et al., 2010).
Uit ons onderzoek blijkt dat 78% van de ouders werk heeft, waarvan één ouder is gaan
werken door STOP4-7. Deze ouder geeft aan meer persoonlijke rust te hebben gevonden
dankzij STOP4-7 en een bijdrage wil leveren aan de maatschappij. De overige 22% heeft op
dit moment geen werk. Deze ouders doen momenteel vrijwilligerswerk, 11% is te relateren
aan STOP4-7. De reden hiervoor is dat de opvoeding minder tijd kost, waardoor er meer
ruimte is voor overige activiteiten naast de opvoeding van het kind. Jehoel-Gijsbers (2003)
zegt over vrijwilligerswerk onder andere dat er meer structuur is, kennisoverdracht
plaatsvindt en er persoonlijke ontwikkeling kan zijn.
89% van de ouders zijn op overige leefgebieden maatschappelijk betrokken, zoals lid zijn
van een vereniging en/of deelnemen of organiseren van activiteiten in de buurt. Bij 11% is de
deelname aan activiteiten in de buurt toegenomen door STOP4-7, omdat het gedrag van het
kind dit nu toelaat.
§4.6: Ervaring STOP4-7 door ouders
Hier beschrijven wij aspecten die we niet bewust onderzocht hebben, maar wel naar voren
zijn gekomen uit de interviews met ouders.
100% van de ouders hebben in het algemeen STOP4-7 positief ervaren. 56% procent vindt
dat STOP4-7 goed aansluit bij hun kind. De overige 44% die vinden dat STOP4-7 niet geheel
aansluit bij hun kind, geven hier uiteenlopende redenen voor, zoals: de verwachting die zij bij
aanvang van STOP4-7 hadden, het IQ van hun kind en overige gediagnosticeerde
problematiek. 80% van de mensen die over het contact met andere ouders spreekt, is hier
positief over. Enkele ouders benoemen specifiek dat zij het prettig zouden vinden wanneer er
een follow up bijeenkomst zou plaatsvinden.
Hieruit volgen de volgende tips over STOP4-7 vanuit ouders:
- Bij aanvang controleren of het verwachtingspatroon van ouders overeenkomt met wat
daadwerkelijk bereikt kan worden, met name als het gaat om kinderen met een
bovengemiddeld IQ of stoornissen die van invloed zijn op het gedrag van het kind.
- Follow up bijeenkomsten organiseren voor ouders, waarin zij ervaringen na langere tijd met
elkaar kunnen delen. Hieruit kunnen zij elkaar weer bewust maken van de kennis en
vaardigheden die zij destijds hebben opgedaan. Daarnaast kunnen ze elkaar tips geven over
hoe om te gaan met nieuwe leeftijdsfasen en elkaar motiveren en stimuleren waar nodig.
34
H5: Aanbeveling
De aanbevelingen die wij doen, zijn voortgekomen uit de resultaten en conclusies van ons
onderzoek. In iedere paragraaf noemen wij waarom wij tot een bepaalde aanbeveling zijn
gekomen en wat volgens ons de beste vervolgstap is. Wij benadrukken dat deze
aanbevelingen slechts richting geven voor in de toekomst te nemen stappen. Het is aan de
opdrachtgever om te bepalen welk van onderstaande tips hij ter harte wil nemen en op welke
manier hij deze wil implementeren.
§5.1: Aanbeveling 1: Verder onderzoek doen naar het maatschappelijk rendement van
STOP4-7 vanuit leerkrachten
Wij hebben niet kunnen concluderen of er door STOP4-7 sprake is van maatschappelijk
rendement bij leerkrachten. De theorie geeft echter aanwijzingen dat hier sprake van zou
kunnen zijn.
Wij adviseren Entréa om hier verder onderzoek naar te doen, om een compleet beeld te
krijgen van het maatschappelijk rendement dat voortkomt uit STOP4-7.
§5.2: Aanbeveling 2: Leerkrachttraining STOP4-7 preventief aanbieden binnen het regulier
onderwijs
Uit de resultaten kunnen wij opmerken dat de kinderen die deelgenomen hebben aan
STOP4-7 en op de PI- school zitten, betere leerprestaties hebben en beter gedrag in de klas
laten zien dan voor STOP4-7. Bij het enige kind dat regulier onderwijs volgt, zien wij
hetzelfde resultaat na beëindiging van STOP4-7. Wat verder opvalt uit de resultaten is dat bij
enkele kinderen verbetering is te zien is in leerprestaties en gedrag in de klas in het jaar van
deelname aan STOP4-7. Dit wordt niet in stand gehouden wanneer er een wisseling van
leerkracht plaatsvindt die de leerkrachttraining niet heeft gevolgd. Ouders geven bovendien
als tip aan Entréa: “STOP4-7 zou een vaste cursus voor leerkrachten moeten zijn.”
Wij adviseren Entréa om de leerkrachttraining van STOP4-7 preventief aan te bieden binnen
het regulier onderwijs. Dit met het oog op de transitie binnen het onderwijs. In de toekomst
zullen kinderen moeilijker toegang krijgen tot speciaal onderwijs, waardoor er in het regulier
onderwijs meer leerkrachten te maken krijgen met kinderen met gedragsproblematiek.
§5.3: Aanbeveling 3: over een aantal jaar onderzoek in de leefomgeving van de jeugdige
Externaliserende gedragsproblematiek kan een voorspeller zijn van antisociaal en delinquent
gedrag in de adolescentie. Het is al bekend dat deze gedragsproblematiek door STOP4-7
afneemt. In onze conclusie stellen wij dat hiermee het risico op antisociaal en delinquent
gedrag in de adolescentie in mindere mate aanwezig is. Aangezien deze kinderen zich
momenteel nog niet in de adolescentiefase bevinden, kan nog niet onderzocht worden of
deze prognose uitkomt op latere leeftijd.
Wij adviseren Entréa om over een aantal jaar onderzoek te doen naar het gedrag van
kinderen die STOP4-7 hebben gevolgd. Op deze manier kan Entréa de gemeente, als
financier van STOP4-7, inzicht geven in hoe vroegtijdig ingrijpen op externaliserend
probleemgedrag zijn uitwerking heeft. Wij denken dat het van meerwaarde kan zijn om dit
onderzoek te verrichten in de buurt omdat hier de gevolgen van dit gedrag deels zichtbaar
kunnen worden. Het feit dat het werkveld -door de Transitie Jeugdzorg- verlegd wordt naar
buurt- en wijkgericht werken onderstreept het belang om juist hier het onderzoek te laten
plaatsvinden.
35
H7: Bronvermelding
Bastiaanssen, I., Geijsen, L. & Veerman, J.W. (2011a). STOP4-7 Nederland.
Resultaten 2009 – 2010. Nijmegen: Praktikon BV.
Bastiaanssen, I., Veerman, J.W. & Mey de, W. (2011b). STOP4-7 vermindert
gedragsproblemen bij jonge kinderen. JeugdenCo, Kennis 02.
Boeracker, P. (1998). Pedagogisch klimaat in de klas. Geraadpleegd op 27 mei 2014,
van http://www.marant.nl/frappant.php?q=185
Broekaert, E. (2011). Belevingsonderzoek naar parentificatie bij jongeren in
scheidingssituaties. Gent: Universiteit Gent.
Burnham, J. B. & Jaski, R. (2012). Inleiding in de gezinsbehandeling. Amersfoort:
ThiemeMeulenhoff.
Cornet, M., Huizinga, F., Minne, B. & Webbink, D. (2006). Kansrijk kennisbeleid. Den
Haag: Centraal Plan Bureau
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (1989). Internationaal Verdrag
inzake de Rechten van het Kind. Geraadpleegd op 12 mei 2014, van
http://www.ivrk.nl/ivrk.pdf
Entréa. (2012). Jaarbericht 2012). Geraadpleegd op 26 februari 2014, van
http://www.Entréa.nl/dynamic/media/1/documents/ENTRÉADocumenten/Entréa_jaarbericht2
012_Web.pdf
Entréa (2014). Wie we zijn. Geraadpleegd op 6 februari 2014 van
http://www.Entréa.nl/over-entr-a/wie-we-zijn/
Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en ontwikkeling. (2012). Transitieagenda
voor de decentralisatie van de jeugdzorg naar gemeenten. Geraadpleegd op 24 februari
2014, van
http://www.jso.nl/Docs/Pdf/Transitie%20Jeugdzorg/20120322%20Transitieagenda%20jeugdz
org.pdf
Geijssen, L., Veerman, J.W. & Bastiaanssen, I. (2011). STOP4-7 Nederland.
Resultaten 2010 – 2011. Nijmegen: Praktikon BV
Gemeente Nijmegen. (2012). Transformeren en integreren. Geraadpleegd op 24
februari 2014, van
http://webcache.googleusercontent.com/search?q=cache:0phfZIpUS_kJ:www2.nijmegen.nl/
mmbase/attachments/1253682/Startnotitie_Transitie_Jeugdzorg_en_decentralisatie_Begelei
ding.pdf+&cd=2&hl=nl&ct=clnk&gl=nl
36
Gemeente Nijmegen (2013). Transitiearrangement Jeugd regio Nijmegen.
Geraadpleegd op 24 februari 2014, van
http://www.vng.nl/files/vng/transitiearrangement_jeugd_regio_nijmegen.pdf
Gennip, H., van & Vrieze, G. (2008). Wat is de ideale leerkracht. Een studie naar
vakkennis, interventie en persoon. Nijmegen: Radboud Universiteit.
Groenenberg, H. & Dekovic, M. (2000). Risicofactoren voor kwaliteit in de opvoeding.
Pedagogiek: 20 (1).
Jehoel-Gijsbers, G. (2003). Sociale uitsluiting. Een conceptuele en empirische
verkenning. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau
Hilde-Kalthoff., E. (z.d.). VVE én ontwikkelingsstimulering thuis NJI [powerpoint].
Geraadpleegd op 27 mei 2014, van
www.schakel-klassen.nl/uploads/E.HildeKalthoffpresentatieVVEThuis.ppt
HKZ. (z.d). Certificatie. Geraadpleegd op 26 februari 2014, van
http://www.hkz.nl/content/view/18/46/
Horizon Jeugdzorg (z.d). Over Horizon Jeugdzorg. Geraadpleegd op 28 februari van
http://horizon.eu/horizon-jeugdzorg-en-onderwijs/
IrisZorg. (2013). IrisZorg in het kort. Geraadpleegd op 28 februari van
http://iriszorg.nl/over-iriszorg/iriszorg-het-kort
Langedijk, S. (2012). Stimuleer aanHA(A)Ken, voorkom afhaken. Praktijkonderzoek
naar het ontwikkelen van betekenisvolle lesopeningen bij pabostudenten door middel van
feedback binnen begeleide intervisie. Tilburg: Fontys Opleidingscentrum Speciale
Onderwijszorg
Lojal. (z.d). Doelgroep. Geraadpleegd op 28 februari van http://www.lojal.nl/
Lopez, M., Veenstra, C., Eijk, E., van der & Seuren, E. (2010). Een veilige wijk, een
veilig gevoel? Den Haag: Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV)
LPBL (2010). Maatschappelijk rendement in het sociale domein. Geraadpleegd op 12
februari 2014, van
http://www.bouwstenenvoorsociaal.nl/fileswijkplaats/Conceptrapport%20Maatschappelijk%20
Renbdement%20dec%202010.pdf
Meij, H. (2011). De basis van opvoeding en ontwikkeling. Utrecht: Nederlands Jeugd
Instituut
Meij, H. & Ince, D. (2013). De ontwikkeling van kinderen. Utrecht: Nederlands Jeugd
Instituut
37
Metz, J. (2013). Maatschappelijke meerwaarde vrijwilligerswerk met lector Judith
Metz. Amsterdam: Vrijwilligers Academie Amsterdam.
Mey, W. de, Messiaen, V., Hulle, N. van, Merlevede, E. & Winters, S. (2013). Samen
sterker Terug Op Pad. STOP4-7. Een vroege interventie voor jonge kinderen met
gedragsproblemen. Amsterdam: SWP.
Migchelbrink, F. (2008). Praktijkgericht onderzoek in zorg en welzijn. Amsterdam:
Uitgeverij SWP.
Pluim, N. (2014). Interviews afnemen en uitwerken. Geraadpleegd op 23 april 2014,
van http://www.bureauvoorondersteuningbijonderzoek.nl/interviews
Nederlands Jeugd Insituut (NJI). (2010). Het versterken van de eigen kracht en het
sociale netwerk van jeugdigen, ouders en gezinnen. [Brochure] Utrecht: NJI
Overheid.nl (2014). Burgerlijk Wetboek Boek 1, artikel 247 lid 1. Geraadpleegd op 31 mei
2014, van
http://wetten.overheid.nl/BWBR0002656/Boek1/Titel14/Afdeling1/Artikel247/geldigheidsdatu
m_31-05-2014
Praktikon (z.d.). Praktikon. Geraadpleegd op 25 maart 2014, van
http://www.praktikon.nl/.
Rijksoverheid (2013). Jeugdzorg in de wet. Geraadpleegd op 29 mei 2014, van
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/jeugdzorg/jeugdzorg-in-de-wet
Rijksoverheid: het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijk Relaties. (2013).
Maatschappelijke kosten en baten in beeld. Geraadpleegd op 24 februari 2014, van
https://abonneren.rijksoverheid.nl/media/65/95/644631/2606/maatschappelijke_kosten_en_b
aten_in_beeld.pdf
Roos, S., de & Bucx, F. (2011). Merendeel ouders voelt zich competent als opvoeder.
JeugdenCo, 2011 (03).
Roosen, E. & Verkoulen, I. (2006). Inleiding in risico en beschermende factoren.
Reader studiecentra HAN. Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
Sachse, H. (2013). Transitie Jeugdzorg en Jeugdgezondheidszorg: wat gaat er
gebeuren?.Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 91(8), 460-462
Simons, P. & Graveland, C. (2013). Recht voor de zorg- en welzijnsprofessional. Den
Haag: Sdu Uitgevers.
Snijder, L. (2013). Agressie bij kinderen en ouderlijke stress (master thesis). Leiden:
Universiteit van Leiden.
38
Stel, J. van der (2004). Handboek preventie. Assen: Gorcum B.V.
Trajectum (z.d.). STOP4-7. Geraadpleegd op 18 maart 2014, van
http://www.trajectum.nl/nl/professional/zorgaanbod-op-maat/11/7-d-trainingsprogramma-
stop4-7
Universiteit Twente (2006). Sociale uitsluiting is moderne armoede. Geraadpleegd op
26 mei 2014, van http://www.kennislink.nl/publicaties/sociale-uitsluiting-is-moderne-armoede
Veugelers, W. & Schuitema, J. (2010). Grenzen aan de pedagogische taak van de
docent. Een verdeling van taken binnen de school en tussen school, ouders, jeugdzorg en
politie. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.
Wouters, S. (2008). Vluchtelingen en hun sociale netwerk. Zwolle: Christelijke
Hogeschool Windesheim
Zaanden-den Hartog, E., van. (2010). Wat is een goede leerkracht? Geraadpleegd op
17 maart 2014, van http://www.hbo-
kennisbank.nl/nl/page/hborecord.view/?uploadId=ede%3Aoai%3Arepository.samenmaken.nl
%3Asmpid%3A10215
39
H8: Bijlagen
§8.1: Bijlage 1 - literatuuranalyse
Inleiding
In hoofdstuk 1.3 hebben we besproken wat de aanleiding op nationaal en lokaal niveau is
geweest voor het doen van onderzoek naar maatschappelijk rendement dat voortkomt uit
jeugdzorginterventies, in het bijzonder STOP4-7. Ook hebben wij aandacht geschonken aan
het belang dat de organisatie heeft, in dit geval Entréa, bij onderzoeksresultaten over
maatschappelijk rendement.
In de komende paragraaf gaan we dieper in op de deelnemers aan STOP4-7. Wij
onderscheiden hierbij de drie groepen deelnemers waar STOP4-7 zich op richt:
Jeugdige: ontwikkeling & gezondheid, onderwijs
Ouders: opvoedingsvaardigheden, persoonlijke ontwikkeling ouders
Leerkracht: pedagogische vaardigheden, aspecten kwalitatief goed onderwijs,
leerkrachten & STOP4-7
De interventie STOP4-7 is gericht op vroegtijdig ingrijpen bij jonge kinderen met ernstige
gedragsproblemen om delinquent gedrag in de adolescentie te voorkomen. Deze richt zich
zowel op het kind, als de ouders en de leerkracht en tracht de negatieve interactiepatronen
tussen het kind en zijn omgeving te doorbreken. “Het kind kan zich binnen zijn
mogelijkheden op positieve wijze verder ontwikkelen. Het kind kan beter functioneren in het
gezin en ouders krijgen meer grip op de opvoeding. Ook zal het kind beter functioneren op
school en daardoor meer profiteren van onderwijs.” (Bastiaanssen et al., 2011a).
We bekijken welke factoren STOP4-7 per doelgroep wil beïnvloeden, welke gevolgen dit
heeft en welke factoren maatschappelijk rendement op kunnen leveren.
Jeugdige
Maatschappelijk rendement vanuit de jeugdige kan zich op verschillende gebieden uiten.
Hierbij valt te denken aan ontwikkeling, gezondheid en onderwijs.
1. Ontwikkeling & Gezondheid
Driftbuien, aandacht vragend gedrag en concentratieproblemen komen frequent voor bij een
doorsnee populatie van peuters en kleuters. Opstandigheidproblemen en ongehoorzaamheid
horen bij deze levensfase. Wanneer deze problemen langer dan normaal aanhouden kan er
sprake zijn van ontwikkelende gedragsstoornissen. Deze gedragsstoornissen worden gezien
als een voorspeller van mogelijk antisociaal en delinquent gedrag in latere leeftijdsfasen.
Antisociaal gedrag of het vóórkomen van gedragsproblemen bij jonge kinderen lijkt een
groeiend probleem in onze samenleving te zijn (Bastiaanssen et al., 2011a). Agressief
gedrag in de kleutertijd kan aansluiting bij deviante jongeren tijdens de adolescentie
vergemakkelijken. Kinderen die een hoog niveau van agressief gedrag blijven vertonen en
waarbij het niveau van agressief gedrag verder toeneemt, blijken kinderen te zijn met een
hoog risico op antisociaal en delinquent gedrag in het latere leven. Daar staat tegenover dat
een stimulerend gezinsklimaat positieve invloed kan hebben op het latere leven
40
(Bastiaanssen et al., 2011a). De positieve invloed van het stimulerende gezinsklimaat, kan
ertoe bijdragen dat agressief gedrag vermindert. In de systeemgerichte theorie, wordt de link
gelegd tussen een problematisch gezinsklimaat en agressief gedrag.
Volgens Burnham & Jaski (2012) kan acting-out-gedrag, onder andere in de vorm van
delinquentie, voorkomen bij los-zand-gezinnen waar een gebrek aan betrokkenheid binnen
de gezinsleden heerst. Daarnaast kan agressie als symptoom gedrag optreden als er sprake
is van triangulatie. Bij triangulatie in deze context fungeert het kind als bemiddelaar tussen
andere gezinsleden. Het agressieve gedrag wordt ingezet om de andere partijen af te leiden
van hun conflict. Binnen het gezin heeft probleemgedrag van een jeugdige ook een
uitwerking op broers en zussen. Een jeugdige die opgroeit in een gezin met een delinquente
broer of zus loopt namelijk meer kans om zelf ook delinquent gedrag te vertonen (Stel,
2004). Een negatieve relatie met broers en zussen is daarnaast een oorzaak en in stand
houdende factor van externaliserend probleemgedrag. Een positieve relatie met broers en
zussen daarentegen kan ervoor zorgen dat een jeugdige sociale vaardigheden opdoet en
een positiever zelfbeeld krijgt. Daarnaast is het een beschermingsfactor tegen
probleemgedrag (Broekaert, 2011).
Ouders en leerkrachten vullen bij start van het traject STOP4-7 vragenlijsten in over de mate
van probleemgedrag van de aangemelde kinderen. “Daaruit blijkt dat het overgrote deel van
de kinderen externaliserend probleemgedrag vertoont, zowel volgens ouders als volgens
leerkrachten. Dat sluit aan bij de doelgroep waarvoor STOP4-7 bedoeld is: kinderen die
opstandig zijn, dwingend gedrag vertonen en moeilijk kunnen omgaan met regels, grenzen
en frustraties. Bij 40 procent van de kinderen is ook sprake van internaliserend
probleemgedrag, zoals angstig, neerslachtig of terughoudend gedrag. Een aanzienlijk deel
van de kinderen kampt dus met een combinatie van externaliserend en internaliserend
probleemgedrag.” (Bastiaanssen et al., 2011a).
Ook is er onderzoek gedaan naar de mate van probleemgedrag van kinderen na afloop van
STOP4-7, bij zowel ouders als leerkrachten. “94 Procent van de ouders is tevreden over het
effect van STOP4-7 op het gedrag van hun kind. Ook leerkrachten rapporteren
gedragsverbetering bij de kinderen. Deze afname van gerapporteerd probleemgedrag is
echter minder groot dan bij de ouders. Uit de tevredenheidvragenlijsten van leerkrachten
blijkt dat 81 procent tevreden is over het effect van STOP4-7 op het gedrag van het kind.
STOP4-7 lijkt een belangrijke factor te zijn als het gaat om maatschappelijk rendement vanuit
jeugdigen met externaliserende gedragsproblematiek. Dit kan bestaan uit het voorkomen van
antisociaal- en delinquentgedrag op latere leeftijd. Heemskerk (2011) schrijft dat een negatief
zelfbeeld een risicofactor kan zijn voor delinquentie op latere leeftijd. Daarnaast kunnen
gebrekkige sociale bindingen, een onveilig opvoedingsklimaat en negatieve attitudes van
leraren daar een rol bij spelen. Deze punten worden door STOP4-7 beïnvloedt, zoals blijkt uit
positieve resultaten van het onderzoek van Bastiaanssen et.al. (2011a).
Bovendien zou het mogelijk kunnen zijn dat het tegengaan van het probleemgedrag, fysieke
en geestelijke gebreken in de toekomst kan voorkomen bij zowel de jongeren als hun ouders
(Snijder, 2013). Gebaseerd op het onderzoek van Snijder (2013), stellen wij dat antisociale
gedragsontwikkeling zou kunnen leiden tot een slechte (geestelijke) gezondheid. Denk aan
fysieke beperkingen als gevolg van stress, het ontwikkelingen van een inadequate copingstijl
en ziektebeelden vanuit de DSM-IV criteria.
41
Deze fysieke en geestelijke beperkingen kunnen zorgen voor: sociale uitsluiting, het moeilijk
kunnen vinden en behouden van werk en hoge zorgkosten (Universiteit Twente, 2006).
Wanneer zij geen werk hebben, ontvangen zij een uitkering (Simons & Graveland, 2013), wat
de overheid geld kost (NTR, 2012). Daarnaast kan sociale uitsluiting ertoe leiden dat een
persoon minder snel beroep zal doen op zijn netwerk en vice versa. Zij zullen eerder een
beroep doen op professionele (duurdere) hulpverlening (Jehoel- Gijbers, 2003).
Gebaseerd op het onderzoek van Lopez et al. (2010) kijken we ook welke gevolgen
antisociaal en delinquentgedrag kan hebben voor de maatschappij. Hierbij valt te denken aan
fysieke schade aan de maatschappij, als gevolg van vandalisme, het gevoel van veiligheid in
de maatschappij en eventuele schade aan individuen, zowel fysiek als mentaal (Lopez et al.,
2010). Voor de overheid zou dit veel kunnen gaan kosten, bijvoorbeeld: juridisch,
hulpverlening aan daders en slachtoffers, herstel van vernielingen, inzet van meer politie en
beveiligingsmaatregelen. Tot slot kost het de maatschappij geld wanneer individuen geen of
verminderd een bijdrage kunnen leveren aan de samenleving (Cornet et al., 2006).
2. Onderwijs
STOP4-7 richt zich niet alleen op het gezin, maar ook op het onderwijs. De leerkracht krijgt
een leerkrachttraining aangeboden, hierdoor krijgt het kind dezelfde benadering op school
als dat hij thuis krijgt (de Mey et al., 2013).
Problemen die een kind ervaart bij het zich eigen maken van vaardigheden, kunnen leiden
tot bijvoorbeeld negatief aandacht vragend gedrag of tot onzekerheid en angst. Moeilijk
gedrag is met name een probleem als het een onderwijsbelemmering vormt voor leerlingen
en leerkrachten. Hierdoor kunnen de leerprestaties van de kinderen zelf achterblijven,
kunnen hun onderwijsloopbaan minder succesvol verlopen en/of anderzijds de docent en de
klas (leerprestaties van andere leerlingen) kan last hebben van het moeilijke gedrag dat zij
vertonen (Bastiaanssen et al., 2011a). Het achterblijven van leerprestaties en een minder
succesvol verloop van de onderwijsloopbaan kan verschillende effecten hebben op hun
toekomst. De gevolgen hiervan kunnen zichtbaar zijn in de maatschappij. De Lange et al.
(2013) voorspellen over jongeren met gedragsproblemen, die het onderwijstraject niet
positief doorlopen: “Gedragsproblemen kunnen leiden tot minder goede onderwijsresultaten
en tot schoolverzuim. Schoolverzuim en slechte schoolprestaties zijn belangrijke voorspellers
van schooluitval. De gevolgen van langdurig ongeoorloofd schoolverzuim of thuiszitten zijn
groot op de korte termijn - kinderen gaan zich vervelen en hebben beperkt contact met
leeftijdgenoten - én op de lange termijn - deze jeugdigen hebben een slechtere
arbeidsmarktpositie en slechtere gezondheid.” Heemskerk (2011) benoemt bovendien dat
werkloosheid, geldgebrek en intolerantie, factoren die kunnen ontstaan als gevolg van een
slecht doorlopen onderwijstraject, kunnen bijdragen aan criminaliteit. Zoals eerder
beschreven zijn dit factoren die een negatief effect hebben op het al dan niet bestaan van
maatschappelijk rendement. Een positief effect op het verminderen van agressief gedrag, is
het aansluiting vinden bij prosociale leeftijdsgenootjes en een stimulerend klassenklimaat
(Bastiaanssen et al., 2011a). Volgens Boeracker (1998) verbetert het klassenklimaat
wanneer het probleemgedrag in de klas vermindert.
Ouders
Aangezien ouders betrokken worden bij de trainingen van STOP4-7 bespreken wij hen apart
in deze paragraaf. Hierbij hebben we het over opvoedingsvaardigheden, omdat STOP4-7
erop gericht is deze te versterken. Daarnaast noemen we de persoonlijke ontwikkeling van
42
ouders, omdat uit onderzoek van Bastiaanssen et.al. (2011a) is gebleken dat driekwart van
de ouders positieve resultaten ervaart en wij denken dat dit kan leiden tot maatschappelijk
rendement.
Wij bekijken de interactie tussen ouder(s) en kind(eren), welke invloed STOP4-7 hierop kan
hebben en of dit maatschappelijk rendement op kan leveren.
1. Opvoedingsvaardigheden
Ouders spelen een grote rol in het leven van hun kind. Van ouders wordt verwacht dat ze
hun kind financieel, materiaal en in sociaal opzicht ondersteunen (Overheid.nl, 2014).
Volgens Meij & Ince (2013) is het goed voor de ontwikkeling van het kind als zij het mogelijk
maken dat hun kind ontwikkelingsopgaven kan volbrengen. Om hun kind zo optimaal op te
laten groeien, is het belangrijk dat ouders in het bezit zijn van de nodige vaardigheden (Meij
& Ince, 2013). In de literatuur wordt er voornamelijk gesproken over interactievaardigheden
van ouders. Vaardigheden die veel genoemd worden, zijn: het bieden van emotionele
ondersteuning (sensitieve responsiviteit of sensitiviteit), het respecteren van de autonomie
van kinderen, structuur bieden en grenzen stellen,en informatie en uitleg geven. Onderzoek
heeft laten zien dat deze vaardigheden samenhangen met het welbevinden en de
ontwikkeling van kinderen (Meij & Ince, 2013). Daarnaast zijn er ook afzonderlijke
opvoedtaken voor ouders die in verband worden gebracht met de ontwikkelingsopgave die
kenmerkend is voor een bepaalde periode van het kind, zoals bij STOP4-7 het kind die zich
in de kleuter- of in de schoolkindfase zal bevinden. Denk hierbij in deze fases aan
opvoedtaken waarin ouders kinderen kunnen ondersteunen in het opdoen van sociale
contacten en ondersteuning bieden bij schoolse taken (Meij, 2011).
Ouders hebben invloed op de ontwikkeling van het kind. Bij een kind dat opgroeit in een
liefdevolle, stabiele en stimulerende omgeving is de kans groter dat het zich goed ontwikkelt
dan bij een kind dat opgroeit in een minder ondersteunende omgeving (Meij, 2011). Een
stabiele relatie van ouders is daarbij een beschermingsfactor (Meij & Ince, 2013). Opvoeding
is een wisselwerking tussen ouder en kind, beide partijen worden door elkaar beïnvloed.
Naast het feit dat opvoeden van een kind een grote inspanningsbron is, vergt het van ouders
in problematische gezinssituatie nog meer energie. Ouders moeten zich dan niet alleen
richten op de problemen rondom het kind, maar ook het huishouden de partnerrelatie en hun
omgeving. Ouders kunnen hierdoor overbelast raken wat kan leiden tot problemen op
meerdere gebieden (Meij & Ince, 2013). Het is dus van belang voor de ontwikkeling van de
jeugdige dat de draagkracht van zijn ouders in balans staat met de draaglast (Roosen &
Verkoulen, 2006).
“Uit onderzoek is gebleken dat ouders na het volgen van de oudertraining van STOP4-7
minder belasting bij het opvoeden ervaren. Het doel van de interventie is het doorbreken van
het negatieve interactiepatroon tussen het kind en zijn omgeving. Hierdoor kan het kind zich
binnen zijn mogelijkheden op positieve wijze verder ontwikkelen. Het kind kan beter
functioneren in het gezin en ouders krijgen door het volgen van de oudertraining meer grip
op de opvoeding” (Bastiaanssen et.al., 2011b). Ouders leren bijvoorbeeld om negatief
gedrag te kunnen negeren en positief gedrag van hun kind te belonen. Samen met de
hulpverleners komen ouders tot andere manieren om met hun kind om te gaan, toegesneden
op de specifieke situatie in het gezin” (Bastiaanssen et.al., 2011b).
43
2. Persoonlijke ontwikkeling ouders
Bijna driekwart van de ouders ervaart na het beëindigen van STOP4-7 positieve resultaten
van de interventie (Bastiaanssen et.al., 2011a). Ouders kunnen uit deze succeservaring
zelfvertrouwen putten, waar mogelijk problemen op andere gebieden voorkomen kunnen
worden. Door het groeien van zelfvertrouwen bij ouders durven zij meer sociale contacten
aan te gaan (Wouters, 2008). Familieleden en anderen die behoren tot het sociale netwerk,
zijn volgens Meij (2011) voor ouders de belangrijkste en meest gewenste ondersteuning bij
vragen en problemen of als er sprake is van stress. Juist in een opvoedsituatie waar vragen
of problemen zijn of zijn geweest, kunnen gezinnen zich gaan afsluiten van hun sociale
omgeving (Meij, 2011).
Naast dat zij meer sociale contacten durven aan te gaan, kunnen zij hun energie ook meer
verspreiden, waardoor zij op een positieve manier meer tijd aan zichzelf, hun kind en hun
partner kunnen besteden. Ouders zorgen hierdoor voor een omgeving waarin hun kind
(actief) kan ontdekken/spelen en waar ouders regelmatig samen dingen doen met elkaar en
met hun kind (Hilde-Kalthhoff, z.d).
Doordat ouders persoonlijk en relationeel beter functioneren, zijn zij ook meer
maatschappelijk betrokken.(Groenenberg & Dekovic, 2000). Zo kunnen ouders bijvoorbeeld
vrijwilligerswerk gaan doen. Hieruit kan maatschappelijk rendement ontstaan, doordat zij zich
onder andere nuttig voelen, dagstructuur hebben, meedoen met anderen, persoonlijke
ontwikkeling doormaken, rolmodel zijn en kennis overdragen (Metz, 2013).
De positieve resultaten die ouders na beëindiging van STOP4-7 zien, kunnen zij delen met
derden. Uit onderzoek van de Roos en Bucx (2011) blijkt namelijk dat bijna 80% van de
ouders minstens een paar keer per jaar met familieleden, vrienden, kennissen of buren praat
over de opvoeding of advies van hen krijgt. Hieruit kunnen wij concluderen dat ouders die
STOP4-7 hebben gevolgd, de ervaringen en technieken zullen delen met anderen.
Hieruit kunnen we concluderen dat er door het inzetten van STOP4-7 maatschappelijk
rendement vanuit ouders kan ontstaan.
Leerkrachten
Naast de aangemelde jeugdige en zijn ouders, wordt ook de leerkracht uitgenodigd om deel
te nemen aan STOP4-7. Het doel vanuit STOP4-7 is het aanreiken van handvatten waardoor
de leerkracht adequaat om kan gaan met externaliserende gedragsproblematiek van
leerlingen binnen de klas (De Mey et al., 2013).
Om te bepalen hoe maatschappelijk rendement vanuit een leerkracht die deel heeft
genomen aan STOP4-7 eruit kan zien, vinden wij het van belang om eerst te benoemen
welke primaire taken een leerkracht heeft. We zullen bekijken op welke taken STOP4-7 zich
richt en hoe vanuit daar maatschappelijk rendement kan ontstaan.
1. Pedagogische taken
Het onderwijs heeft tot nu toe altijd een bijdrage geleverd aan de opvoeding van jeugdigen.
Scholen hebben een kwalificerende, selecterende en socialiserende functie. Aan de hand
hiervan worden er drie pedagogische taken benoemd (Veugelers & Schuitema, 2010):
44
-Voorwaardelijk
De voorwaardelijke taak van leerkrachten bestaat uit het beter mogelijk maken van het leren
voor de kenniseconomie.
-Socialiserend
Activiteiten gericht op het maatschappelijk functioneren, behoren tot de socialiserende taak
van leerkrachten. De mate waarin een leerkracht hierbij stilstaat, is afhankelijk van
persoonlijke opvattingen. Het stimuleren van jeugdigen om maatschappelijk betrokken te zijn,
leidt ons inziens tot maatschappelijk rendement (Jehoel-Gijsbers, 2003).
-Compenserend
“De compenserende taak van leerkrachten bestaat uit activiteiten die gericht zijn op het
compenseren van falen van ouders.” (Veugelers & Schuitema, 2010). Dit doen leerkrachten
aan de hand van signaleren van problemen uit de thuissituatie en hier actie op ondernemen.
Uit onderzoek van Veugelers & Schuitema (2010) blijkt dat leerkrachten de meeste moeite
hebben met de compenserende pedagogische taak. Het versterken van de compenserende
taak van de leerkracht, zal ervoor zorgen dat jeugdigen van wie ouders die niet aan alle
opvoedingstaken kunnen voldoen, hiervan minder negatieve gevolgen zullen ervaren.
Positief contact tussen de leerkracht en het kind, zal ertoe bijdragen dat de leerkracht zijn
compenserende taak beter uit kan voeren (Veugelers & Schuitema, 2010). Gebaseerd op het
onderzoek van Veugelers en Schuitema (2010) stellen wij dat hier mogelijk maatschappelijk
rendement uit voor komt.
Eén van de kenmerken die bij de compenserende pedagogische taak hoort, is signaleren. Uit
onderzoek van Veugelers en Schuitema (2010) blijkt dat agressief gedrag gesignaleerd wordt
op school, maar dat de verantwoordelijkheid hiervan bij ouders en/of jeugdzorg wordt
neergelegd.
2. Aspecten kwalitatief goed onderwijs
Een leerkracht is de belangrijkste factor in het onderwijs. Daarnaast is er verschil tussen de
‘gewone’ leerkracht en de ‘ideale’ leerkracht (Zaanden-den Hartog, 2010). Van Gennip &
Vrieze (2008) hanteren de volgende definitie m.b.t. een ‘goede’ leerkracht: “Een goede leraar
levert een aanwijsbare bijdrage aan het leren en de ontwikkeling van kinderen”. Dit is
afhankelijk van drie basisdimensies: vakkennis, didactische vaardigheden en persoonlijkheid
van de leerkracht. Vakkennis is onontkoombaar, echter zonder didactische vaardigheden
worden leerlingen niet bereikt. Persoonlijke kenmerken van de leerkracht zorgen er o.a. voor
dat de leerlingen zich veilig voelen. Samen zorgen deze drie aspecten voor kwalitatief goed
onderwijs (Zaanden-den Hartog, 2010).
3. Leerkrachten & STOP4-7
Wij zullen nu ingaan op de trainingen van STOP4-7 en dan met name de training voor de
leerkracht. Waar richt deze training zich op en welk effect wordt deze verwacht te hebben?
STOP4-7 besteedt in haar trainingen aandacht aan o.a. het positief bekrachtigen van de
leerlingen (Bastiaanssen et.al., 2011a). In de leerkrachttraining wordt de theorie rondom
STOP4-7 uitgelegd. Daarnaast worden de leerkrachten twee keer gecoacht in de eigen
schoolsituatie (Trajectum, z.d.). Vaardigheden die belangrijk zijn om aan te leren, zijn:
positieve betrokkenheid, positief bekrachtigen en het stellen van regels en toezicht houden.
Ook gaat de leerkrachttraining in op de communicatie tussen ouder en leerkracht (Geijsen,
45
Veerman & Bastiaanssen, 2011).
Leerkrachten hebben na afloop van de training gemiddeld genomen een positieve
verandering in het gedrag van de leerlingen opgemerkt ten opzichte van het gedrag voor
STOP4-7. Leerkrachten zijn daarentegen kritisch tegenover de interventie en merken een
minder significant verschil. Zij zien na de training meer kinderen die nog externaliserend
gedrag vertonen dan dat ouders dat zien (Bastiaanssen et.al., 2011a).
Concluderend kan er dus gezegd worden dat de STOP4-7 training voornamelijk aandacht
besteedt aan de compenserende taak van de leerkracht, zoals Zaanden-den Hartog (2010)
benoemt, doordat er getraind wordt op pedagogische vaardigheden met als doel orde
handhaving waardoor de leerlingen kunnen leren. Ook krijgt de leerkracht kennis aangereikt
over de theoretische achtergrond waarop STOP4-7 is gebaseerd. Daarnaast heeft een
leerkracht een signalerende functie en zal hij, ons inziens, door de kennis rondom
gedragsproblemen bij leerlingen dit gedrag eerder kunnen opmerken.
Door de trainingen weet de leerkracht hoe hij moet handelen bij een leerling die (agressief)
externaliserend gedrag vertoont. Het is de vraag in hoeverre de leerkracht deze kennis en
vaardigheden, die hij heeft opgedaan tijdens de training van STOP4-7 (De Mey et al., 2013),
toepast na de training en overbrengt op andere collega’s. Intervisie is volgens Langedijk
(2012) een onderdeel van deskundigheidsbevordering, waarin leerkrachten elkaar onderling
adviseren over onderwerpen uit de praktijk. Hierop gebaseerd, stellen wij dat collega-
leerkrachten adequaat kunnen handelen als het om (agressief) externaliserend gedrag gaat.
46
§8.2: Bijlage 2 - interview ouders
De opzet van de interviews is gebaseerd op de methodiek van Migchelbrink (2008).
Daarnaast hebben wij op 26 maart 2014 een workshop interviewen door Inge Smit - van der
Tak en Jacqueline Theunissen gevolgd. Hier verkregen kennis en tips hebben wij toegepast
op de samenstelling van ons interview.
Telefonisch contact
Allereerst zullen wij, via telefonisch contact, een aantal dingen verhelderen voor de
respondent. We leggen het onderzoek uit, vertellen wat het doel van het interview is,
benoemen de tijdsduur en leggen uit waarom we met z’n tweeën komen. Indien zij bereid zijn
om mee te werken aan het persoonlijk interview maken we een afspraak.
Goedemorgen, –middag, -avond,
U spreek met (naam), ik bel namens Entréa.
Onlangs heeft u deelgenomen aan een telefonisch interview over STOP4-7, klopt dit?
Ja: verder met tekst
Nee: nogmaals herhalen en excuus voor verkeerde nummer
Hierin heeft u aangegeven eventueel mee te willen doen aan een persoonlijk interview.
Komt het uit dat ik u hier, op dit moment, wat meer informatie over geef?
Ja: verder met tekst
Nee: belafspraak maken
Entréa onderzoekt op dit moment de effecten van STOP4-7 op lange termijn. Wij zouden hier
graag in een persoonlijk gesprek wat dieper op ingaan. Het gesprek zal maximaal een uur
duren.
We zouden graag met z’n tweeën bij u thuis komen.
Zijn er nog andere dingen u zou willen weten?
Ja: vragen beantwoorden
Zullen we een afspraak maken voor het interview?
Zou ik uw adres mogen noteren?
Alvast bedankt en dan zien we u (datum) om (tijd). Tot dan!
Nee: afspraak maken voor interview
Zou ik uw adres mogen noteren?
Alvast bedankt en dan zien we u (datum) om (tijd). Tot dan!
Geen interesse: Bedankt voor uw tijd en nog een prettige dag/avond. Tot
ziens.
Introductie interview
Ik ben (naam), ik zal u vandaag gaan interviewen. Dit is mijn collega.
47
Ik ben (naam), wij zijn junior onderzoekers vanuit Entréa. Ik zal mij niet met het interview
bemoeien, maar maak aantekeningen tijdens het interview. Het kan zijn dat ik hier aan het
einde op terugkom, om uw verhaal zo compleet mogelijk te maken. U mag uiteraard inzien
wat ik opschrijf.
(Notulist) Ons onderzoek gaat over de effecten van STOP4-7, lange tijd nadat STOP4-7
heeft plaatsgevonden. We nemen interviews af bij betrokkenen die hieraan hebben
deelgenomen. Sommige onderwerpen kunnen overeen komen met vragen die u aan telefoon
al beantwoord heeft. Wij zullen hier dieper op ingaan. Het interview zal maximaal een uur
duren.
Uitleg over het doel van het onderzoek:
We zullen u vragen gaan stellen over hoe het nu met uw kind gaat, bijvoorbeeld op school en
in zijn vrije tijd, en hoe het met u als ouder gaat. We hopen met uw antwoorden te kunnen
bepalen of er op de lange termijn effecten zichtbaar zijn van deelname aan STOP4-7. Entréa
wil graag uw mening en ervaringen horen over STOP4-7 en deze mogen dus positief en
negatief zijn.
Aangeven dat de gegevens anoniem en vertrouwelijk worden verwerkt:
Bij het uitwerken van de gegevens wordt uw naam niet opgeslagen of bewaard. Zo kan
niemand achterhalen wat u gezegd heeft. De dingen die u vertelt worden alleen voor dit
project gebruikt en zonder uw naam te noemen verwerkt in een rapport voor Entréa.
Mochten er tijdens het gesprek onderwerpen naar voren komen, waarover u contact wenst
met een medewerker van Entréa, dan kunnen wij vragen of zij contact met u opnemen.
De medewerkers van Entréa krijgen van ons niet te horen wat u gezegd heeft in het
interview. Wij zullen alleen doorgeven dat u contact wenst met een medewerker van Entréa.
Terugkoppeling:
Als u geïnteresseerd bent, kunt u naderhand een samenvatting krijgen, via de mail, van de
resultaten.
(Interviewer) Vertellen dat het gesprek op band wordt opgenomen:
Zoals u ziet, hebben wij een voicerecorder bij ons. We zouden het gesprek graag willen
opnemen zodat we zeker weten dat we de juiste woorden gebruiken in ons verslag. Zodra wij
deze informatie verwerkt hebben, zullen wij de informatie wissen. Gaat u hiermee akkoord?
Vanuit de wet is voorgeschreven dat we u om toestemming moeten vragen als we
gebruikmaken van een voicerecorder. Daarom vraag ik u zo meteen, als de recorder loopt, of
u toestemming geeft dat dit gesprek wordt opgenomen.
Heeft u nog (andere) vragen over hoe het interview eruit zal zien voordat we beginnen?
Topiclijst
De topics die wij in dit interview zullen gebruiken, zijn onderverdeeld in 4 categorieën: gezin,
onderwijs, buurt en maatschappij. Zie hiervoor onderstaande tabel. Dit is een samenvatting
van de geoperationaliseerde begrippen die terug te vinden zijn in bijlage 8.4
48
Categorie Gezin Onderwijs Buurt Maatschappij
Topics Kindproblematiek
Onderwijsvorm Sociale contacten Mate van
overlast
Criminaliteit
Gedrag op school Opvoedings
vaardigheden
delen
Werk en uitkering
Antisociaal gedrag
Leerprestaties Maatschappelijke
betrokkenheid
Opvoedingsvaardig
heden
Ouder-kindrelatie
Partnerrelatie
Psychosociale
problematiek
individuen
Hulpverlenings
contacten
Interviewvragen
Vindt u het goed dat dit gesprek wordt opgenomen op band?
Opwarmvraag:
Uit welke gezinsleden bestaat uw gezin?
Voor welk kind/welke kinderen is STOP4-7 ingezet?
Startvraag:
Hoe heeft u STOP4-7 ervaren?
Gedurende het gehele interview gebruiken we bij elk topic een aantal standaard vragen, om
zo structuur aan te brengen. Daarnaast zorgen deze vragen ervoor dat we bij elk topic
dezelfde aspecten belichten.
- Hoe was (onderwerp) voor STOP4-7?
- Hoe is dit sinds STOP4-7?
- Hoe komt het, denkt u, dat er wel/geen verandering heeft plaatsgevonden?
- Wat denkt u dat STOP4-7 hieraan bijgedragen heeft?
- Indien STOP4-7 geen bijdrage heeft gehad aan de verandering: wat denkt u dat hier
wel aan heeft bijgedragen?
Gezin:
1. Wat is de reden van aanmelding van (uw kind(eren))?
Standaardvragen
Grensoverschrijdend gedrag
Standaardvragen
Inlevingsvermogen
Standaardvragen
Politie contact
49
2. Is er sinds STOP4-7 iets in de manier van opvoeden veranderd?
Standaardvragen
3. Hoe is het contact tussen u en (uw kind(eren)) ?
Standaardvragen
4. Hoe gaat u, als opvoeders, met elkaar om?
Standaardvragen
5. Spelen er nog andere dingen, binnen uw gezin, waar u zich zorgen over maakt?
Standaardvragen
6. Zijn deze zorgpunten van invloed op uw gezin?
Standaardvragen
7. Zijn er andere hulpverleners betrokken binnen uw gezin?
(Standaardvragen beantwoorden inderdaad situatie sinds STOP4-7.)
o Zo ja: hoe ziet deze hulpverlening er uit?
Standaardvragen
o Zo nee: standaardvragen
Afsluiten topic “gezin”: U heeft aangegeven (samenvatting), klopt dit?
Onderwijs:
We willen u nu wat vragen gaan stellen over hoe het met (uw kind) op school gaat.
8. Welk onderwijs volgt (uw kind)?
Standaardvragen
9. Hoe zijn de leerprestaties van (uw kind)?
Standaardvragen
10. Hoe gaat het verder met (uw kind) op school?
Standaardvragen
11. Hoe is het contact tussen de leraar en (uw kind)?
Standaardvragen
12. Hoe is het contact tussen u en de leraar van (uw kind)?
o Vertelt de leraar weleens wat over (uw kind)?
Zo ja: wat vertelt de leraar over (uw kind) in de klas?
Standaardvragen
Zo nee: hoe denkt u dat dit komt?
Standaardvragen
Afsluiten topic “onderwijs”: U heeft verteld dat (samenvatting), is dit correct?
50
Familie en buurt:
Voor ons onderzoek kijken we niet alleen naar effecten van STOP4-7 binnen uw gezin en
hoe het met (uw kind) op school gaat, maar ook of er iets veranderd is in uw omgeving.
13. Hoe is het contact met uw familie?
Standaardvragen
14. Hoe is het contact met de rest van uw omgeving? (Denk hierbij aan buren, vrienden
en kennissen?)
Standaardvragen
15. Om even terug te komen op uw deelname aan STOP4-7, spreekt u hier over met
familie of anderen?
Zo ja: kunt u hier meer over vertellen?
Zo nee: hoe komt dit?
16. Geeft u een ander wel eens tips en/of advies, over STOP4-7?
Zo ja: aan wie? Aanleiding? Welke tips/advies? Hoe vaak? Wanneer?
Zo nee: wat is hier de reden van?
Afsluiten topic “buurt en familie”: Als ik het goed begrijp (samenvatting), klopt dat?
Maatschappij:
Tot slot hebben we wat vragen over hoe het dagelijks leven van (uw kind) en u eruit ziet. (Dit
is een inleiding op de vragen 17 t/m 22. De vragen over kind en de ouder zijn dus reeds
gesplitst.)
17. Hoe vult (uw kind) zijn vrije in?
Standaardvragen
18. Vertellen anderen wel eens over hoe het gaat met (uw kind) tijdens (samenvatting
activiteiten)?
Standaardvragen
We hebben het net gehad over de vrijetijdsbesteding van (uw kind). We zouden het nu graag
willen hebben over uw dagbesteding.
19. Wat doet u zoal op een dag?
Standaardvragen
o Indien geen werk: hoe onderhoudt u uw gezin?
o Indien destijds geen werk: hoe onderhield u destijds uw gezin?
20. Doet u vrijwilligerswerk?
Standaardvragen
21. Bent u lid van een vereniging?
Standaardvragen
51
22. Neemt u deel aan activiteiten in de buurt?
Standaardvragen
Indien geen verandering of situatie verergerd: U heeft tijdens het interview
aangegeven dat (samenvatten). Het lijkt alsof er weinig is veranderd in uw situatie.
Wat had STOP4-7 anders kunnen doen, zodat u wel een positieve verandering had
kunnen ervaren?
Wat had Entréa anders kunnen doen, zodat u wel een positieve verandering had
kunnen ervaren?
Dit was de laatste vraag van ons interview. Zijn er dingen die wij u niet hebben gevraagd,
maar die u nog wel graag met ons zou willen delen?
In de tabellen met de operationalisering van begrippen (2.1.a tot en met 2.1.e), staan topics
die we behandelen aan de hand van conclusies die we trekken uit de informatie die we
krijgen gedurende de interviews. Deze begrippen zijn dus niet in de topiclijst van het
interview opgenomen. Het gaat om de volgende begrippen:
Mate van stress
Sociale uitsluiting
Afsluiting interview
Vervolg uitleggen:
Dan ronden we het hierbij af. Ik zet nu de voicerecorder uit. We willen u hartelijk danken voor
uw tijd en medewerking aan ons onderzoek.
Wij vonden (…) We zijn benieuwd hoe u het heeft ervaren?
Heeft er interesse in om de conclusie van dit onderzoek per mail te ontvangen? Zo ja: wat is
uw e-mailadres?
Telefoonnummer/mail achterlaten:
Als er tijdens het interview gevoelige onderwerpen worden aangesneden, waarvoor
geïnterviewde contact wenst met Entréa, zullen wij uw contactgegevens doorgeven aan
Entréa. Is dit akkoord?
52
§8.3: Bijlage 3 - interview leerkrachten
Ook op de opzet van dit interview is gebaseerd op de methodiek van Migchelbrink (2008) en
op de workshop interviewen van 26 maart door Inge Smit - van der Tak en Jacqueline
Theunissen. In eerste instantie wilden wij leerkrachten bevragen over de leerlingen die
STOP4-7 hebben gevolgd. Uiteindelijke hebben we ervoor gekozen om leerkrachten te
bevragen over het maatschappelijk rendement dat zij ervaren vanuit STOP4-7. In paragraaf
4.6 zullen wij het gehele proces dat wij rondom de leerkrachten hebben doorlopen
beschrijven.
Telefonisch contact
Allereerst zullen wij, via telefonisch contact, de leerkrachten benaderen. Hierbij willen wij de
leerkrachten informeren over ons onderzoek, daarnaast willen wij ze vragen of zij deel willen
nemen aan een telefonisch interview omtrent ons onderzoek. Indien zij bereid zijn om mee te
werken aan het telefonisch interview maken we een belafspraak.
Goedemorgen, –middag, -avond,
Ik ben (naam), junior onderzoeker bij Entréa en doe onderzoek naar maatschappelijk
rendement dat voortkomt uit de interventie STOP4-7. Dit houdt in dat wij kijken of er sprake
is van indirecte effecten op langere termijn.
Wij hebben uw gegevens verkregen via Entréa.
Klopt het dat u in (jaartal) heeft deelgenomen aan STOP4-7?
We zouden graag uw ervaringen en bevindingen hierover horen, en willen u daarom vragen
deel te nemen aan een telefonisch interview dat maximaal een kwartier zal duren. Bent u
hier toe bereid?
Nee: Bedankt voor uw tijd en nog een prettige dag/avond. Tot ziens.
Ja: Oké. Is het mogelijk dat wij u hier op een ander tijdstip over terug bellen,
om het interview af te nemen?
Afspraak maken.
Introductie interview
Goedemiddag, u spreekt met (naam), junior onderzoeker bij Entreá.
Zoals afgesproken bel ik u om het telefonisch interview over STOP4-7 af te nemen.
Ik wil u allereerst bedanken voor de toegezonden gegevens.
Aangeven dat de gegevens anoniem en vertrouwelijk worden verwerkt:
Bij het uitwerken van de gegevens wordt uw naam niet opgeslagen of bewaard. Zo kan
niemand achterhalen wat u gezegd heeft. De dingen die u vertelt worden alleen voor dit
project gebruikt en zonder uw naam te noemen verwerkt in een rapport aan Entréa.
Terugkoppeling:
Als u geïnteresseerd bent, kunt u naderhand een samenvatting krijgen, via de mail, van de
resultaten.
53
Vertellen dat het gesprek op band wordt opgenomen:
We zouden het gesprek graag willen opnemen zodat we zeker weten dat we de juiste
woorden gebruiken in ons verslag. Zodra wij deze informatie verwerkt hebben, zullen wij de
informatie wissen. Gaat u hiermee akkoord?
Vanuit de wet is voorgeschreven dat we u om toestemming moeten vragen als we
gebruikmaken van een voicerecorder. Daarom vraag ik u zo meteen, als de recorder loopt, of
u toestemming geeft dat dit gesprek wordt opgenomen.
Heeft u nog (andere) vragen over hoe het interview eruit zal zien voordat we beginnen?
Topiclijst
Categorie Onderwijs
Topics Deskundigheidsbevordering
Leerklimaat
Werkklimaat
kwaliteitonderwijs
Interviewvragen
Vindt u het goed dat dit gesprek wordt opgenomen op band?
Startvraag:
Wat is het meeste bijgebleven aan uw deelname aan STOP4-7?
o Zet u dit in, in de praktijk?
Deskundigheidsbevordering:
Heeft u het idee dat uw bekwaamheid is bevordert is, door STOP4-7?
(structuur, handhaving, negatief negeren en positief gedrag belonen)
o Zo ja: Wat heeft u hierbij geleerd?
Hoe past u het geleerde toe in de praktijk?
Indien niet toegepast: Wat is hier de reden van?
Zo nee: Hoe komt dit denk u?
Wat had u graag willen leren?
Hoe ging u om met gedragsproblematiek bij leerlingen, voordat u STOP4-7 volgde?
Was u hierbij tevreden over uw vaardigheden?
Doorvragen
Had u het idee dat u hierbij nog inzichten miste?
Doorvagen
Hoe gaat u na deelname aan STOP4-7 om met gedragsproblematiek bij leerlingen?
54
Leerklimaat:
Naast dat we willen weten welke ontwikkelingen u heeft doorgemaakt, willen we ook graag
weten wat er mogelijk is veranderd binnen het leerklimaat in de klas.
(sfeer in de klas, omgang met leerlingen onderling, gevoel van veiligheid)
Is er verandering opgetreden, binnen het leerklimaat, na STOP4-7?
Zo ja: In welk opzicht? Hoe ziet u deze verandering? Wanneer?
Hoe was dit voorheen?
Zo nee: Waar ligt dit volgens u aan?
Wat had u verwacht te zien veranderen?
In welk opzicht, denkt u, dat u invloed uit oefent op het leerklimaat?
(houding van de leraar)
Doorvragen: Hoe? Hoe vaak? Wanneer?
Met welk resultaat?
Heeft STOP4-7 hier, volgens u, invloed op gehad?
Werkklimaat:
Nu we meer weten over het leerklimaat in de klas, zouden we ook graag meer willen weten
over het klimaat op de werkvloer.
Heeft u de opgedane kennis en vaardigheden gedeeld met uw collega’s?
Zo ja: Welke kennis heeft u zojuist gedeeld? Met wie?
Heeft u het idee dat de gedeelde kennis ook daadwerkelijk wordt toegepast in
de praktijk? (hoe, hoe vaak, wanneer)
Heeft het delen van kennis, volgens u, effect gehad? (Waar blijkt dit uit)
Zo nee: Wat is hier de reden van?
Kwaliteit onderwijs:
Omdat ons onderzoek zich richt op maatschappelijk rendement dat voortkomt uit STOP4-7,
kijken wij niet alleen naar de effecten op langere termijn op u en andere deelnemers, maar
willen we ook graag weten of STOP4-7 invloed heeft op de kwaliteit van het onderwijs.
Hierover hebben we nog een aantal vragen:
Heeft u het idee dat de kwaliteit van het onderwijs is beïnvloed door STOP4-7?
Zo ja: Waaruit blijkt dit?
Zo nee: Waar ligt dit volgens u aan?
Wat was er voor u nodig geweest om dit wel te kunnen bereiken?
Hoeveel kinderen stromen er jaarlijks uit naar speciaal onderwijs?
Ziet u hier verandering in, sinds uw deelname aan STOP4-7?
Waardoor denkt u dat dit komt?
Hoe ziet de uitstroom naar middelbaar onderwijs er uit? (ondersteunen met verkregen
gegevens)
Ziet u hier verandering in, sinds uw deelname aan STOP4-7?
Waardoor denkt u dat dit komt?
55
Dit was de laatste vraag van ons interview. Zijn er dingen die wij u niet hebben gevraagd,
maar die u nog wel graag met ons zou willen delen?
Afsluiting interview
Vervolg uitleggen:
Dan ronden we het hierbij af. We willen u hartelijk danken voor uw tijd en medewerking aan
ons onderzoek.
Heeft er interesse in om de conclusie van dit onderzoek per mail te ontvangen? Zo ja: wat is
uw e-mailadres?
56
§8.4: Bijlage 4 - tabellen operationalisering ‘maatschappelijk rendement’
Tabel 8.4.a Gezin
Begrippen Definitie Meting maatschappelijk
rendement vanuit STOP4-7 over
het begrip
Opvoedingsvaard
igheden
Opvoedingsvaardigheden bevatten alle kennis en
handelingen die mensen kunnen inzetten als het
gaat om het opvoeden van jeugdigen in hun buurt.
Wanneer opvoeders hierin versterkt worden,
kunnen zij andere opvoeders in de buurt
ondersteunen met hun opvoedingsvraagstukken.
Door opvoeders te vragen naar
hun opgedane kennis in de
praktijk, hoe zij deze inzetten en
naar hun ervaringen, handelingen
en resultaten te vragen.
Psychosociale
problematiek
individuen
Bij psychosociale problemen gaat het om twee
soorten problemen die met elkaar samenhangen.
Dit zijn problemen die te maken hebben met
gevoelens en gedachten bijvoorbeeld somber,
angstig of boos (psychische problemen). Of met
problemen die te maken hebben met andere
mensen of instanties, bijvoorbeeld moeilijkheden
met de partner, kinderen, familie of buren of de
belastingdienst (sociale problemen).
Door opvoeders te vragen naar
feiten en belevingen van de
hiernaast beschreven aspecten
die betrekking hebben op
psychosociale problematiek.
Mate van stress
Stress is een lichamelijke en psychische respons
op een uitdaging of een bedreigende situatie. Een
groot deel van onze stress wordt veroorzaakt door
maatschappelijke stressoren. Deze
maatschappelijke stressoren hebben vaak te
maken met chronische problemen thuis, op het
werk of op school (die in de loop van tijd steeds
terugkeren of die voortduren).
Wij vragen de opvoeders in welke
mate zij stress (hebben) ervaren,
in welke context en hoe deze eruit
ziet.
Partner relatie Een partner is iemand met wie men een relatie
heeft en met wie men het “leven” deelt.
“Het hebben van een stabiele relatie, een sterke
partner en het samenleven met anderen werkt
beschermend tegen het ontstaan van problemen bij
het opgroeien en opvoeden van kinderen” (NJI,
z.d.).
Dit meten we door opvoeders te
vragen hoe de partnerrelatie er
momenteel uitziet en hoe deze
beïnvloed is.
Ouderkind relatie
(mate van
verwaarlozing alle
kinderen)
Er is een sterke band tussen opvoeders en kind:
een ouder voelt zijn kind aan en een kind vertrouwt
zijn opvoeders en houdt onvoorwaardelijk van hen.
Dit meten we door de opvoeders
te vragen hoe de ouderkind relatie
er momenteel uitziet en hoe deze
beïnvloed is. Daarnaast vragen wij
ook naar hun idee over de
beleving van het kind en de
omgang met broertjes/zusjes eruit
ziet.
57
Tabel 8.4.b Onderwijs
Begrippen Definitie Meting maatschappelijk
rendement vanuit STOP4-7
over het begrip
Deskundigheids
bevordering
leerkracht
Het verbeteren van de bekwaamheid van de
leerkracht door het ontwikkelen van kennis en
vaardigheden. Hierdoor kan indirect de kwaliteit
van het onderwijs, dat geboden wordt door de
leerkracht, verbeterd worden.
Leerkracht vragen naar zijn idee
over de mate van bekwaamheid
omtrent zijn vaardigheden en
kennis en hoe hij het geleerde in
de praktijk toepast.
Leerklimaat
Een klimaat dat (de)motiverend kan zijn, wat zowel
positieve als negatieve energie kan opleveren, voor
zowel leerkrachten als leerlingen. Positief
leerklimaat maakt werken en leren prettiger én het
levert meer op in de zin van betere (school)
prestaties.
Wij vragen de leerkrachten naar
zijn ervaring en beleving over
sfeer, energie en gevoel van
veiligheid in de klas.
Werkklimaat
Het totaal aan omstandigheden en voorwaarden
waaronder de leerkrachten hun werk moeten
verrichten. Dit loopt uiteen van de manier waarop
de leerkrachten met elkaar omgaan tot aan de
kwaliteit van de werkplek.
Leerkrachten bevragen of er
sprake is van kennisuitwisseling
en op welke manier zij onderling
met elkaar omgaan.
Kwaliteit
onderwijs
Met kwaliteit wordt aangeven of de eigenschappen
van het onderwijs overeenkomen met wat ervan
verwacht wordt.
Leerkrachten bevragen over hoe
de uitstroom van leerlingen is en
hoe de kwaliteit van het
onderwijs is beïnvloed.
Gedrag op school Gedragingen van de jeugdige op school. Hier kan
gedacht worden aan het gedrag in de klas en op
het schoolplein, zowel naar medeleerlingen als
naar leerkrachten.
Opvoeders bevragen over hoe
de jeugdige zich op school
gedraagt en of hier verandering
in zit. Daarnaast vragen stellen
of ouders weleens iets terug
horen van de leerkracht over
hun kind(eren).
Leerprestaties De prestaties van een jeugdige op school, zoals
cijfers die hij haalt en op welk niveau hij leert.
Leerprestaties kunnen tevens het verloop van de
schoolloopbaan voorspellen.
We zullen opvoeders vragen
stellen over de prestaties van de
jeugdige, deze zullen wij
concreet maken. Ook zullen wij
vragen naar de verandering die
eventueel heeft plaats
gevonden.
58
Tabel 8.4.c Familie & omgeving
Begrippen Definitie Meting maatschappelijk
rendement vanuit STOP4-7
over het begrip
Opvoedingsvaard
igheden delen
Opvoedingsvaardigheden bevatten alle kennis en
handelingen die mensen kunnen inzetten als het
gaat om het opvoeden van jeugdigen in hun buurt.
Wanneer opvoeders hierin versterkt worden,
kunnen zij andere opvoeders in de buurt
ondersteunen met hun opvoedingsvraagstukken.
Wij zullen meten in hoeverre
opvoeders hun opgedane
kennis in de buurt delen, door
deze opvoeders naar hun
ervaringen en handelingen te
vragen.
Sociaal netwerk
Een sociaal netwerk bestaat uit contacten die
mensen in het dagelijks leven aangaan. In een
adequaat sociaal netwerk bestaan deze contacten
uit mensen die ervaringen kunnen delen en elkaar
om raad kunnen vragen. Men kan elkaar
ondersteunen bij eventuele problemen.
Dit valt te meten door te vragen
naar het aantal contacten dat de
opvoeders hebben, waar deze
plaatsvinden en hoe deze
beoordeeld worden op het
gebied van ondersteuning.
59
Tabel 8.4.d Maatschappij
Begrippen Definitie Meting maatschappelijk
rendement vanuit STOP4-7
over het begrip
Mate van overlast
De aantasting van de leefbaarheid of het
leefbaarheidsgevoel door omgevingsfactoren van
materiële of personele aard die mede het
veiligheidsgevoel veroorzaakt.
Opvoeders bevragen over hoe
jeugdigen hun vrije tijd
besteden. Zijn er signalen vanuit
de maatschappij die op overlast
wijzen?
Criminaliteit
(vorm, omvang
en schade)
Alle gedragingen, acties, handelingen en/of
gebeurtenissen die volgens de wet strafbaar zijn.
Opvoeders vragen of de
jeugdigen in aanraking zijn
geweest met justitie en in welke
hoedanigheid.
Onderwijsvorm De vorm van onderwijs die leerlingen volgen. Dit
kan regulier onderwijs zijn, speciaal onderwijs zijn,
basisonderwijs, voortgezet onderwijs, etc.
Dit kunnen wij meten door naar
het soort onderwijs dat de
jeugdige volgt te vragen bij
opvoeders.
Reputatie school
Eigenschappen die geassocieerd worden met de
school. Deze eigenschappen kunnen positief of
negatief zijn en betreft opvattingen en meningen
van de waarnemer(s). Reputaties kunnen
beïnvloed worden door belanghebbenden.
Leerkrachten bevragen over de
reputatie van de desbetreffende
school.
Hulpverlenings
contacten
Het contact dat een jeugdige, opvoeders of het
gezin hebben met hulpverleners, dan wel
hulpverleningsinstanties / organisaties.
Opvoeders bevragen over of er
sprake is van hulpverlening of
contact met hulpverleners
binnen het gezin. Dit contact
concreet maken door te vragen
naar de frequentie en intensiteit.
Daarnaast het contact
inhoudelijk verhelderen door te
vragen naar de inhoud hiervan.
60
Tabel 8.4.e Algemeen
Begrippen Definitie Meting maatschappelijk
rendement vanuit STOP4-7
over het begrip
Probleem
jeugdigen
Alle jeugdigen die problematisch gedrag vertonen.
Opvoeders vragen over hoe
jeugdigen hun vrije tijd
besteden, welk gedrag zij
vertonen en of dit als
problematisch wordt ervaren.
Antisociaal
gedrag
Gedrag waarmee heersende normen, grenzen en
regels overtreden worden.
Opvoeders vragen naar het
sociale gedrag van de
jeugdigen, hun
inlevingsvermogen en of zij
grensoverschrijdend gedrag
vertonen.
Werk en uitkering
Met werk bedoelen wij het verrichten van
werkzaamheden voor een werkgever, waar
financiële vergoeding tegenover staat, zoals
omschreven is in een arbeidsovereenkomst tussen
werkgever en werknemer. Een uitkering is een
sociale maatregel, waarbij mensen die niet
(kunnen) werken geld ontvangen van de overheid,
die onder bepaalde voorwaarden wordt uitgekeerd.
Is er sprake van een
arbeidsovereenkomst bij
opvoeders? Zijn zij werkzaam
en voor hoeveel uur?
Ontvangen opvoeders een
uitkering? Zo ja, waarom
ontvangt men deze?
Sociale uitsluiting
–
maatschappelijke
betrokkenheid
Sociale uitsluiting en maatschappelijke
betrokkenheid staan in deze tegenover elkaar.
Sociale uitsluiting is een begrip uit de sociologie,
waarmee mensen bedoeld worden die om
uiteenlopende redenen niet meer mee kunnen,
willen en mogen doen aan de maatschappij. Met
maatschappelijke betrokkenheid, bedoelen we de
wil en mogelijkheden die iemand heeft om dit wel te
doen.
We bevragen opvoeders over:
vrijwilligerswerk, ondersteuning
buurt,
verenigingslidmaatschap,
samenwerking, deelname aan
activiteiten en meedenken over
maatschappelijke kwesties.
61
§8.5: Bijlage 5 – labels
Label 0: Algemeen
Interview 1:
-Samenstelling van het gezin: Vader, moeder, zoon (14) en zoon (11).
-Aangemeld voor zoon (11), zoon (14) heeft ook deelgenomen.
-Deelname was 5 jaar geleden in 2009.
Interview 2:
-Samenstelling van het gezin: moeder, dochter (12) en zoon (5). Aangemeld voor zoon (5).
-Deelname was 1 jaar geleden, in 2013.
-Zoon zit in groep 2 op de PI-school en gaat volgend schooljaar naar de RBB-school.
Interview 3:
-Samenstelling gezin: Vader, moeder (gescheiden), zoon (9).
-Moeder woont met zoon.
-Zowel moeder als vader een nieuwe partner.
-Deelname was 3 jaar geleden.
-Zoon zit nu in groep 5, ten tijde van STOP4-7 groep 2.
Interview 4:
-Samenstelling gezin: Moeder, zoon (7), dochter. Ouders zijn gescheiden.
-Moeder heeft nieuwe partner, woont niet samen. (had deze relatie al ten tijde van STOP4-7).
-Vader is één dag mee geweest naar bijeenkomst. Zoon heeft in 2013 deelgenomen.
-Zoon zit op regulier basisonderwijs, groep 4.
-Bij aanmelding zat zoon in groep 2.
-Moeder is naar anderen toe, open over de situatie en deelname.
Interview 5:
-Samenstelling van het gezin: Vader, moeder, dochter (11).
-Aangemeld voor dochter.
-Deelname was voor dochter zij was toen 7 jaar. Deelname was 4 jaar geleden in 2009.
-Vader heeft nog een dochter uit een eerder huwelijk en heeft twee kleinkinderen.
-De dochter heeft een test hoogbegaafd gedaan. Ze gaat na de zomervakantie naar het
VWO.
Interview 6:
-Vader, moeder, zoon K. (6) en zoon D. (11)
-Aanmelding voor zoon K.
-Deelname is 2 jaar geleden.
-Zoon K. heeft achterstand van 8/9 maanden, komt naar voren in gedrag, niet in
leerprestaties.
-Zoon heeft i.v.m. zijn gedrag 1 jaar bij Entrea op school gezeten, kleuterklas, toen was zoon
4 jaar. Dit was ook het jaar van aanmelding bij STOP4-7.
-Zoon K. zit nu op speciaal onderwijs.
-Zoon K. heeft geen autisme.
-Zoon K is te vroeg geboren.
-Oma is vaak mee geweest naar bijeenkomsten.
62
Interview 7:
-Nog op de PI-school in groep 5. Tijdens STOP4-7 zat hij in vier, hij was net zeven. Hij kon
nog net meedoen.
-Medicatie.
Gezin samenstelling: Moeder N. Vader P. zoon D(9). Zoon J(5).
-STOP4-7 werd ook ingezet op de MKD, waar zoon J op zit. Technieken werden toegepast
op de MKD. Hierdoor deed hij eigenlijk in dat traject een beetje mee, omdat hij de principes
al kende.
-STOP4-7 vorig jaar ingezet voor zoon D.
-Beide kinderen zijn autistisch.
-Moeder is vroeg kortdaad opgevoed.
-Zoon D heeft meegedaan aan het kindergedeelte.
Interview 8:
-Samenstelling gezin: vader, moeder, zoon C (8), zoon T (11), dochter F (6).
-Voor zoon C is STOP4-7 ingezet, toen hij 5 was.
-Alle drie geen Autisme Spectrum Stoornis.
-Zoon C is van medisch kinderdagverblijf naar PI school (Entréa) gegaan. Vanuit daar
aanmelding bij STOP4-7.
-Moeder ervaart verandering door combinatie van PI school en STOP4-7.
-Vader is mee geweest naar bijeenkomsten.
-Dus dat zijn van die hele simpele dingen eigenlijk, maar dan krijg je straks niet zo’n kind dat
zegt: “wij gingen vroeger nooit naar de Efteling, want dat konden mijn broers niet.” En nu
hebben ze er alle drie last van, dus dan verzinnen we wel wat anders.
-C. zit op de PI school, vanaf het begin.
-Zit nu in groep 4.
-We begonnen met het hele traject en dan, toen hij vier was, worden ze voor het eerst getest.
Dat er een IQ bepaald wordt.
Interview 9:
-Gezinsleden vader, moeder, twee zoons, 8 en 5. STOP4-7 is ingezet voor de oudste.
-Deelgenomen in september 2012.
-Zoon J niet mee geweest naar STOP4-7, te jong.
63
Label 1: reden van aanmelding.
Interview 1:
-Gewoon een aanbod op de PI school.
-Het ging met name over sociale interactie.
-Het was niet alsof hij thuis ergens mee vast liep.
-We hadden de luxe dat we aan dingen mee konden doen.
-Hij was niet altijd bij te sturen (op school in de klas).
Interview 2:
-Het probleemgedrag van mijn zoontje. Dat hij dus eigenlijk niet te sturen was, agressief zijn.
-Zwaar grensoverschrijdend, grensopzoekende gedrag.
Interview 3 :
-Zoon heeft een tijdje speltherapie gehad en moeder vond dat zoon daar niet genoeg aan
had.
-Moeder en zoon veel ruzie. Zoon en moeder werden boos op elkaar, vicieuze cirkel.
Interview 4:
-De juffrouw vond dat zoon agressief gedrag vertoonde. Duwen, trekken en aan andere
kinderen zitten.
-Voor moeder voelde de aanmelding onvrijwillig. Ze heeft meegewerkt om te voorkomen dat
ze de stempel kreeg ‘je werkt niet mee, terwijl je kind agressief gedrag vertoond’.
-Moeder was het er in het begin niet mee eens, vond dat het een beetje de juffrouw lag.
Interview 5:
-Dochter is aangemeld omdat zij niet goed kon slapen. Ze is anderhalf jaar lang, drie vier
keer per nacht wakker geweest (Achteraf kan het ook angst geweest zijn).
-Als ze zich te buiten is gegaan aan teveel suikers, slaapt de dochter slecht.
Interview 6:
-Gedragsproblemen.
-Optie vanuit school, vanuit Entreá.
-Moeder wist niet meer hoe ze met haar zoon om moest gaan.
Interview 7:
-Onstuurbaar.
-Slecht luisteren.
-Stukje autisme, maakte het extra lastig qua begripvorming (elkaar slecht begrijpen).
Interview 8:
-Gedragsstoornis.
Interview 9:
-Zoon heeft het thuis moeilijk.
-Hij loopt vast en het contact tussen moeder en zoon loopt niet.
64
Label 2: (probleem) gedrag jeugdige
Interview 1:
-Het gedrag is veranderd omdat hij ouder wordt.
-Uit STOP4-7 heeft de structuur bijgedragen.
-Hij is heel zelfstandig, fietst zelf naar school.
-Op het overgangsformulier voor de middelbare school, meldt de leerkracht dat ze geen
gedragsproblemen hebben gezien.
-Hij kan op zichzelf zijn, of zijn eigen toneeltje spelen.
Interview 2:
-Meteen slaan, meppen.
-Verbaal. Steeds verbaal opnieuw.
-Omdat hij PDD-NOS heeft, met explosieve taalstoornis.
-Verandering is zichtbaar op momenten dat u hem aan kunt sturen, maar niet in de essentie
van zijn gedrag.
-Die korte momenten allemaal, die zijn gewoon bij te sturen, waardoor zijn ontplofmomenten
veel zijn verminderd. Alleen de momenten die er zijn, zijn wel veel heftiger.
-De frequentie is verminderd, maar de heftigheid is wel, dus als hij flipt is het wel gelijk los.
Dan moet hij ook echt met drie volwassenen worden vastgehouden, nu.
-Als hij mensen niet zo moet, kan je hoog en laag springen, maar het neemt niks voor hem
weg.
-Hij mept er op los dan. Als hij dus niet die begrenzing krijgt, hij moet voor zijn gevoel wel iets
te zeggen krijgen. Wel binnen de grenzen, anders gaat het echt niet goed.
-Hij wordt snel overschat.
-Zoals hij nu rustig is, hij kan zich goed concentreren. Maar hij is soms ook super druk en
aanwezig. Dat is overprikkeling.
-Zijn articulatie is niet je van het, maar zijn woordenschat en wat hij zegt en formulering is
super. Als je hem eenmaal goed kan verstaan, dan denk je die is geen vijf. Nu twijfel ik aan
zijn IQ, ze denken dat hij lager dan 85 zit.
-Als je zorgt dat hij het plafond niet bereikt, is er niks aan de hand.
-Het probleem met mijn zoontje is dat hij zelf de vinger in de pap wil houden.
-Als jij weet wat autisme inhoudt, een kind met autisme liegt niet. Dat heet eigen beleving.
-Moeder heeft niet het idee dat zoon begrip kan tonen voor anderen als hij er “zwaar op
loshakt.” Dit is niet veranderd, omdat het volgens moeder voortkomt uit zijn beperking.
-Als het hier goed gaat, gaat het op school slecht en andersom.
-Eerst was het dat hij wel tien of twaalf keer per dag ontplofte. Dat is nu één, twee of drie
keer in de week. Maar dan heel, heel heftig. Dat is wel het verschil.
-Hij zit lekker in zijn vel. Lekker onbevangen.
Interview 3:
-Moeder en zoon hadden veel ruzie, beide werden boos op elkaar.
-Zoon heeft nog zo zijn momenten en het zijn wel echt periodes dat hij vaak een grote mond
heeft. Maar het is niet meer zo erg als voorheen.
-Met deuren slaan.
-Geen politiecontacten.
65
-Na STOP4-7: Zoon accepteert streng zijn van moeder.
-Voor STOP4-7: Zoon vond het lastig dingen alleen te doen.
-Na STOP4-7: Zoon vond het niet (meer) lastig om dingen alleen te doen.
-Na STOP4-7: Zoon is rustiger geworden in combinatie met medicatie.
-Na STOP4-7: Zoon heeft kan samen spelen.
-Zoon heeft geen inlevingsvermogen.
-Zoon weet niet hoe hij met verdriet van moeder om moet gaan.
-Zoon kan niet goed sorry zeggen, maar moeder merkt wel dat hij spijt heeft.
-Zoon zegt na ruzie niet veel, volgens moeder vindt hij dat moeilijk.
-Zoon laat probleemgedrag alleen thuis zien, niet in sociale situaties.
Interview 4:
-Zoon weet het muntjes systeem te bespelen.
-Driftbuien.
-Zoon weet inconsequent handelen van mensen te gebruiken.
-Zoon had niet door wat hij anderen aandeed, geen inlevingsvermogen in andere kinderen.
Nu zegt hij ‘sorry’, dit was voor STOP4-7 nog niet.
-Geen sprake van politiecontacten.
-Zoon is een drukke jongen, graag aanwezig, laat zichzelf graag zien.
-Zoon weet wat de regels zijn, weet goed hoe het moet.
-Zoon weet volgens moeder vrouwelijke personen te bespelen.
-Zoon heeft een strakke hand nodig.
-Zoon praatte weinig. Was vaak boos en huilde veel.
-Zoon luisterde, ten tijde van STOP4-7, niet naar leerkracht. (had volgens moeder een zacht
en lief karaker, waar zoon overheen liep).
-Zoon bloeit op als hij zich goed heeft gedragen. Als hij zich slecht gedragen (op school),
zegt die niets en gaat die naar boven.
-Zoon krijgt, door gedrag terugleggen van moeder, steeds meer het besef dat zijn gedrag niet
altijd goed is.
-Time- out momenten werken goed bij zoon.
-Zoon weet grenzen, van anderen, goed te verleggen.
-Zoon vindt samen spel nu leuk, speelde voorheen liever alleen. Hij is nu meer gericht naar
andere kinderen.
-Zoon kan goed tegen z’n verlies maar als er fouten gemaakt worden die niet hoeven, dan
laat die het wel horen.
-Hij heeft duidelijkheid nodig.
Interview 5:
-Ze is altijd goed in manipuleren, ze weet precies de zwakke plekken te bespelen.
-Ze pakt alles snel op. Ze heeft dingen snel door, maar ze weet haar ouders ook te bespelen.
-Ze slaap soms nog niet altijd goed. Maar nou gaat ze gewoon haar eigen ding doen.
-Ze vermaakt zichzelf en heeft ons daar niet meer bij nodig.
-Dochter kan zich zelf nu vermaken, mede door STOP4-7 en dat ze ouder is geworden.
-Terughalen naar het afsprakenlijst gaat soms goed en soms niet. Het is toch een
alarmbelletje. Dochter schaamt zich ervoor tegenover andere kinderen.
-Dochter geeft aan bij haar moeder dat ze het prettig vind dat haar moeder duidelijk is.
-Als dochter met “de kudde” mee moet, dan staat voor vader vast dat het na een paar weken
66
fout loopt. De dochter moet af een toe een prikkel krijgen, dat ze wat extra’s kan doen.
Belangrijk is dat ze zich meer moet in gaan spannen, dan gaat het goed.
-Aandacht heeft ze graag.
-Zij gaat graag met volwassenen om.
-Ze zegt weleens tegen haar ouders “Stop nu weet ik het wel” (gebruiken van picto’s).
-Intelligentie toets afgenomen. Er zitten hele hogen pieken in maar ook hele diepen dalen in
de resultaten.
-Dochter is altijd zelfstandig geweest.
Interview 6:
-Zoon had geen pijngrens.
-Heeft structuur en duidelijkheid nodig.
-Zoon maakt van inconsequent gedrag gebruik.
-Met hoofd bonken op de grond.
-Schreeuwen (als die zijn zin niet kreeg).
-Zoon werd in zijn (agressieve) gedrag niet fysiek naar ouders, maar richte het op zichzelf.
-Zoon heeft inlevingsvermogen.
-Veel temperament.
-Geen politiecontacten.
-Moeite met naar bed gaan, was bang boven.
-Zoon komt nu af en toe nog naar beneden, maar valt vaak gewoon in slaap.
-Eiste overal de aandacht op, is nu minder.
-Praat uit duizenden.
-Veel moeite met wennen aan nieuwe situaties.
-In niet vertrouwelijke situaties gaat hij uitproberen.
-In nieuwe situaties ontlaadt zoon zich thuis.
- K. sloeg altijd iedereen. Nu niet meer. Nu laat hij zijn eigen slaan, het is nu de omgekeerde
wereld.
-K. scheldt nu.
-Volgens moeder, moet K. eerst iets aangedaan worden voordat hij wat doet.
-Als de wat oudere bij elkaar zijn, valt zoon K buiten de boot, dan wordt hij op zijn manier
boos en scheldt hij.
-Wordt vervelend als hij zijn energie niet kwijt kan (buiten spelen).
-Weet van zichzelf als die zich niet goed heeft gedragen.
-Ging vroeger veel onder de tafel liggen en dan huilen.
-Ging huilen als hij zijn zin niet kreeg.
-Zoon K heeft moeite met het omgaan van beloftes die niet nageleefd worden (dit begrijpt die
niet).
-Als iets niet door kan gaan, dan moet eerst aan zoon K uitgelegd worden waarom het niet
doorgaat. Wanneer hij het begrijpt, dan is het goed. Wanneer op het laatste moment tegen
zoon K wordt gezegd dat iets niet doorgaat, en zoon K begrijpt niet waarom niet, dan wordt
hij boos.
-Wilt zich ‘s ochtends niet altijd aankleden.
-Zoon k luistert goed naar oma die STOP4-7 heeft gevolgd. Luistert minder goed naar
andere oma die wat makkelijker is.
-Hij is thuis, in het gedrag heel erg gegroeid. Vroeger was het alsof je nooit bij hem binnen
kwam. Dan kreeg hij een bui en moeder kwam niet binnen. Dan keek hij dwars door moeder
67
heen en kon moeder doen en laten wat ze wilde. Nu gaat hij niet meer op de grond liggen,
met de benen schoppen.
-Voorheen bij time-out moment: zoon zat net zolang te wachten, tot moeder kwam. In de
ooghoeken kijken, blijven schreeuwen,, totdat moeder hem weer aandacht ging geven.
-Moeder werkt niet meer met beloningsysteem. Past dit onbewust nog soms toe.
-Bij vreemde mensen binnen, gaat zoon K achter de rug van moeder zitten.
-Zoon heeft tijd nodig om te wennen aan nieuwe situaties. Als hij iemand vaker heeft gezien,
dan is het goed (veiligheid).
Interview 7:
-Af en toe slaan ze de koppen in elkaar en ze begrijpen elkaar niet, dat is heel lastig.
-Emotie niet reguleren (soms aftikken en worstelpartij).
-Kinderen reageren anders op ouders.
- Ruzie gehad met de taxichauffeur. Dat maak je bij D niet meer goed, dat vergeet hij niet
meer.
-Kan benoemen als hij een rotgevoel ergens van krijgt.
-Benoemen wat er mis gaat, dan kon hij voor STOP4-7 nog niet. Dan was er een explosie.
-D heeft een rijke fantasie.
-Gegroeid in het begrijpen van dingen, hij wordt groter en leert een hoop dingen (bijv. hij
heeft tijden gehad dat hij niet buiten durfde te spelen.
-Geen inlevingsvermogen.
-Het is volgens zoon D altijd onredelijk in zijn beleving als moeder hem wil straffen.
-Schreeuwde en verhief zijn stem op dat soort momenten was hij niet benaderbaar
-Dwars gedrag, deuren slaan.
-Moedwillig dingen kapot willen maken om uiting te geven aan hun boosheid (autisme).
-Zoon D weet dat als moeder de ‘ik boodschap’ gebruik dat ze dan ook doorzet.
-Deuren gooien en schreeuwen is minder geworden, maar het blijft nog steeds.
-Blij is blij, boos is boos, dit moet hij uiten en is niet tegen te houden (autisme).
- Er is geen politiecontact geweest met zoon.
Interview 8:
-Moeder merkt dat het voor zoon C beter is dat zij afstand neemt rondom haar zorgen.
-De nieuwe situatie is voor zoon C rustiger en duidelijker.
-Geen inlevingsvermogen (asperger).
-Heeft geleerd dat sommige dingen niet horen, omdat hij weet dat het een regel is dat het
niet mag.
-Zoon C kan niet omgaan met de emotie van een ander (stukje autisme).
-Heel dwingend.
-Enorme explosies van driftbuien, waar je dan op dat moment niet meer doorheen kwam.
-Fysiek naar anderen.
-Ontzettend woedend.
-Krabben, bijten.
-Hij is een slim mannetje.
-Nu minder agressief.
-Gebruikt medicatie.
-Was als klein kind gefrustreerd.
-Wilde van alles doen terwijl hij het niet kon (qua leeftijd). Dit uitte zich in frustratie.
-Frustratie uit zich uitbundig, gooit met spullen. Dat is, volgens moeder, zijn uitlaatklep om te
68
laten merken dat het niet goed gaat.
-Moeder merkt dat ze heel bewust bezig om met vader op één lijn te liggen, qua opvoeding,
om te voorkomen dat de kinderen daar niet tussenin gaan zitten (manipulatie).
-Ja, het is alleen allemaal wat extremer, omdat C. vooral in het verleden, die sloeg er gelijk
op. Daar grijpt hij af en toe nog wel eens op terug, maar niet meer zo extreem.
-Dan ziet hij natuurlijk zelf ook wel dat er geen bloed komt, dus dat vindt hij dan weer minder
erg. (inlevingsvermogen).
-Hoge pijngrens. Dan doet het bij hem geen pijn. Dus dan is het natuurlijk vrij lastig: wat is
dan pijn? Dan moet je vrij goed nadenken dat je alles benoemt, dus niet slaan, niet
schoppen, want anders verzinnen we toch weer iets.
-(Manipuleren) en daar zijn ze natuurlijk heel sneaky of slim in.
-Ik had het idee dat als ik tegen C. zeg dat ik ergens verdrietig over ben, dat hij snapt dat het
erg is. Want als je ergens verdrietig over bent, dat is niet leuk. Maar ik weet niet of dat
aankomt.
-Hij heeft nu ook wel door dat bepaalde dingen gewoon niet kunnen.
-Structuur nodig.
-Een druk schema helpt de kinderen, omdat ze weten wat ze gaan doen. Op het moment dat
iets uitvalt, is er snel paniek.
Interview 9:
-Als iedereen oplossingen moet bedenken, als iedereen oplossingen moet bedenken duurt
het voor R. te lang. Hij is dan allang klaar.
-Zoon is ongeduldig.
-Als er iets is reageert zoon zich af op moeder, toen der tijd vooral met slaan en schoppen.
inmiddels is dat over, nu pakt hij de deuren.
-Na STOP: Zoon weet nu dat hij niet mij moet schoppen, een deur heeft er minder last van.
-Hij veranderd, zoon weet dat hij zijn agressie niet naar moeder moet richten. Dit komt
doordat hij ouder is geworden.
-Moeder weet niet of zoon weet dat hij anderen pijn kan doen of dat hij zich schuldig voelt.
-Geen politiecontact.
-Zoon is niet altijd rustig te krijgen.
-Zoon zou in zijn schulp kruipen als mensen, waarbij hij zich niet veilig voelt, hem
aanspreken.
-Durft nu alleen op de fiets naar oppas adres. Is een hele overwinning. Durfde dit voorheen
niet maar kon het volgens moeder al wel. Voelt zich nu heel stoer.
-R. wordt onrustig als er structuur ontbreekt in het dagelijks ritme.
-Geen prater, reageert af.
-Weet dat moeder duidelijk is en bij haar standpunt blijft. Dit weten ze, luisteren hier goed
naar.
-Reageert sterk als moeder niet vroegtijdig ingrijpt in een situatie.
-Als vriendjes van J langskomen dan pakt R ze af.
-Communiceren is moeilijk (probleem van hoofdbegaafdheid volgens moeder).
-Het gefrustreerd raken van geen uitdaging hebben (probleem van hoofdbegaafdheid
volgens moeder).
69
Label 3: opvoedingsvaardigheden
Interview 1:
-Het gaf ons veel handvatten over hoe je om kan gaan met ongewenst gedrag. Ik vond het
fijn dat je dit dan altijd op de zelfde manier doet.
-Veel positiviteit en oog ontwikkelen voor complimenten geven. Dit vond ik ook prettig.
-Time-out geven om te begrenzen: eerst zeggen dat je het gedrag niet wilt zien: “Je hebt het
niet gedaan” en dan bij de muur zetten. Dat hebben we zeker veel gedaan.
-Entreá geeft aan dat je het tot 12 jaar kan doen. We vinden het nu niet meer passen.
-Sinds STOP4-7 geeft moeder de “ik-boodschap” wat nadrukkelijker. Doordat te oefenen is
dat er meer ingesleten.
-Sinds STOP4-7 wacht vader langer met reageren en kan moeder dit sneller.
-We waren er zo mee bezig dat de complimenten die we gaven er niet meer goed
uitkwamen.
-Bezig met kijken of er aansluiting gevonden kon worden met school.
Interview 2:
-Op een gegeven moment heb je dan heel snel door hoe je zelf functioneert of niet
functioneert in de opvoeding. Wat er bij jezelf mis is, daar word je mee geconfronteerd.
-De korte momenten allemaal, die zijn gewoon bij te sturen, waardoor zijn ontplofmomenten
veel zijn verminderd. Alleen de momenten die er zijn, zijn wel veel heftiger.
-Als hij overprikkeld is, heeft hij die technieken nodig.
-Gebeurtenis tijdens interview: “ik wil dat je nog even een kwartiertje TV gaat kijken, kom
daarna maar naar beneden.”
-Hij is te “handelen” voor mij.
-Mijn eigen machteloosheid is dus weg en dat is heel fijn.
-Ik leg haar een keuze voor, kies je dit gebeurt er dit, kies je dat dan gaat het zo. Als ze
ergens voor kiest, ook de gevolgen die erbij horen, laten voelen.
-Je weet gewoon: “je eigen gedrag beïnvloedt zijn gedrag.” En zo rustig als je zelf bent.
-Vlak blijven, dat is heel belangrijk. Dat was ook mijn grootste leerdoel.
Interview 3:
-Moeder heeft leren omgaan met zoon en hem leren corrigeren.
-Moeder volgt regels en methode zoals deze haar is aangeleerd.
-Regels en de time-outs zijn het meeste bij gebleven. Het beloningssysteem gebruikt ze
veel: “ aankleden zelf tot zelf eten maken.”
-Moeder is strenger geworden en geeft niet toe als zoon “10 keer ergens om vraagt”,
doordat moeder zich niet meer schuldig voelt, vanwege haar werk.
-Moeder vindt het goed wanneer het bij haar zoon overkomt dat de ruzie niet goed was, dat
hij spijt heeft.
-Als moeder en zoon ergens naartoe gaan, legt moeder uit wat ze van hem verwacht en wat
ze gaan doen.
-Moeder trekt zich niks aan van wat anderen vinden. Volgens haar moeten zij en haar zoon
het samen oplossen.
70
-Momenteel is het niet meer nodig om STOP4-7 technieken toe te passen, volgens moeder.
Interview 4:
-Moeder weet nu hoe ze bepaalde problemen moet aanpakken en hoe ze moet handelen
als haar zoon een driftbui heeft.
-Moeder past afkoel momenten toe (time- out). Voorheen maakte ze ruzie met haar
kinderen.
-Moeder weet nu hoe ze haar kinderen moet benaderen.
-Moeder weet dat consequent en standvastig handelen goed werkt bij haar zoon.
-Moeder legt gedrag van zoon terug: ‘kijk is? Als ik dat bij jou doe, vind je dat fijn?’.
Hierdoor ziet zoon beter in wat hij doet.
-Moeder gaf voorheen straf.
-Moeder begrijpt zoon beter, snapt zijn onmacht beter.
-Moeder vraagt vaker naar gevoel van haar zoon.
-Moeder past technieken ook toe bij haar dochter (is niet vaak nodig).
-Picto’s toegepast, zowel bij zoon als dochter.
-Moeder spreekt zoon aan als hij boos of verdrietig is. Herinnert hem eraan dat het dan
alleen maar erger wordt. Dan komt zoon terug en vertelt die zijn verhaal.
-Moeder bespreekt met zoon als het niet is gegaan in de klas. Werkt volgens moeder goed,
want zoon vindt het niet leuk als er dan dingen in staan die niet goed zijn.
-Moeder beloont goed gedrag.
-Vader is consequent en kortdaad in de opvoeding. Ervaart geen problemen met/bij zoon.
-Als je wat mee maak in je leven en je laat de structuur wat losser, dan ben je weg.
-Het gaat nu heel goed. Met moeder gaat het ook beter en dan zie je dat terug in de
gezinssituatie (vanwege scheiding).
-Moeder is consequenter.
Interview 5:
-Als je niet op een lijn blijft dan heeft ze je te pakken.
-Als ouders bedenk je iets, zo doen we het. Op het moment dat ze het door heeft, moeten
we onze strategie weer aanpassen.
-Een rechte lijn trekken en duidelijkheid geven.
-Richtlijnen geleerd bij STOP4-7.
-Je leert je eigen valkuilen kennen, deze worden benadrukt. Je eigen gedrag zie je in en
gaat zien wat voorn weerslag het op het kind heeft.
-Eerder ingrijpen en iedere keer nieuwe richtlijnen proberen.
-Je moet kei hard blijven.
-Time-out hele lange tijd nog gebruikt en ook nog als dochter doorslaat in haar gedrag.
-Terug halen op afsprakenlijst. Het word dan niet opgehangen maar we leggen het neer om
dochter er op te attenderen.
-Duidelijkheid, richtlijnen en structuur dit heeft geholpen in de opvoeding.
-Veel van wat je geleerd heb ga je automatisch doen (creëren van duidelijkheid).
-Vader meer rechtlijniger geworden. Hij is zich bewuster geworden van zijn gedrag en vind
het belangrijk dat ze dezelfde richtlijnen hanteren ook al zijn ze een keer moe.
-Je hoeft alleen nog maar naar de picto’s te wijzen.
-Als er iets is met andere kinderen, wijzen de ouders haar erop dat ze er over na moet
denken hoe ze dat kan oplossen.
71
-Voldoende uitdaging bieden tot dat ze moe wordt. Psycholoog heeft een aantal handvatten
gegeven hoe we met het gedrag om moeten gaan.
-Basis geleerd, is automatisch geworden.
Interview 6:
-Consequent.
-Duidelijk.
-Moeder wist niet meer hoe ze met haar zoon om moest gaan.
-Vader is makkelijker in de opvoeding.
-Vader is in de opvoeding meer een ‘vriend’ dan ‘vader’.
-Toen zoon nog slecht sliep bracht ze hem naar boven en bleef ze boven totdat hij sliep, is
nu niet meer nodig (toegepast vanuit STOP4-7).
-Moeder is zich ervan bewust dat verandering in het gedrag veel tijd en moeite kost.
-Vroeger gaf moeder snel toe.
-Moeder past technieken ook toe bij zoon D.
-Moeder probeert dingen uit te leggen aan zoon K. om duidelijkheid te creëren.
-In het begin toen K. veel sloeg, heeft moeder hem altijd straf gegeven.
-Moeder heeft ook geleerd dat een hele dag straf niet helpt, omdat hij dat vergeet.
-Moeder straft nu kort, 10 min. (time-out).
-Moeder straft niet meer als andere kinderen zeggen dat zoon K. iets heeft gedaan, dit
omdat ze weet dat zoon K. niet zomaar iets uit zichzelf doet. Dit deed ze vroeger wel.
-Moeder legt aan zoon uit waarom hij iets niet mag doen en legt daarbij de consequenties
uit.
-Moeder heeft geleerd dat zoon K een straf moet geven waar je hem kunt zien (time-out).
-Voorheen plaatste moeder hem op een plek waar ze bewust geen zicht op hem had. Dit
werkte niet, ze liep constant naar hem toe omdat ze bang was dat hij zichzelf pijn deed.
-Heeft geleerd negatief gedrag te negeren.
-Moeder merkte dat constant aandacht geven niet ging helpen.
-Moeder wil op korte termijn gaan werken met picto’s, in de ochtenden (heeft dit niet vanuit
STOP4-7 meegekregen).
-Voorheen probeerde moeder één op één aandacht aan zoon D te besteden, op de
momenten dat zoon K sliep.
-Moeder heeft geleerd (vanuit STOP4-7) dat je niet zomaar iets moet beloven. Omdat, als je
dit niet na kan komen, zoon K het niet begrijpt.
Interview 7:
-Positieve benadering kiest.
-En ik weet welke dingen werken en als dingen niet werken, hoe ik dan op zoek kan naar
dingen die wel werken. Je leert zoveel dingetjes, je leert kijken naar je gedrag.
-Je leert anders naar dingen kijken.
-Je schuift niet de schuld weg, ik denk dat ik het goed doe, dus is er wat met mijn kind mis.
-Je kan heel kritisch kijken en ook stapsgewijs, dat ABC, ik heb het eigenlijk nooit
opgeschreven, maar in mijn hoofd gaat dat altijd zo door. Zo leer je anders met dingen
omgaan.
-Je leert op een ander niveau denken.
-De manier van opvoeden is veranderd.
-Toen liep hij vast van overprikkeling, nu geeft hij aan dat hij het saai vindt.
72
-Door ze aan te spreken met hun naam en ik wil, waardoor je sterk komt te staan in je
uitdrukking, dan gaat het tien keer beter.
-Moeder reageerde er streng op haar kinderen (dreigen).
-Moeder ziet in dat de dingen die ze door stop hebben afgeleerd allemaal niet werkten.
-Moeder dacht dat ze het verkeerd deed.
-Onstuurbaar.
-Slecht luisteren.
-Op het moment dat haar zoon D niet benaderbaar was, was moeder snel geneigd om
kortdaad op te treden (ik ben je moeder. Bam, klaar daarmee). Dit resulteerde in dat het
alleen maar heftiger werd. Uiteindelijk hadden de kinderen de langste adem en verloor ze.
-Ouders grepen beiden te laat in, in situaties, waardoor de kinderen explodeerden.
-Benadering is veranderd.
-Consequenter, positiever (denkt hier dagelijks aan).
-Ik boodschap.
-Moeder heeft geleerd dat grote straffen niet werkt.
-Moeder heeft geleerd dat het niet gaat om dat ze voelen dat ze straf hebben, maar dat je
de regie houdt.
-Strafaankondiging.
-Gedrag beter voor zijn en sturen.
-Moeder zegt: Als je weet waarom iets gebeurt, dan voel je je ook niet meer zo gefrustreerd.
-Voor STOP4-7 had moeder wel frustratie en paniek. Moeder begrijpt nu dat de
omstandigheden verkeerd waren.
-Door de technieken van STOP toe te passen, ondervangt moeder eigenlijk wel heel veel
dingen en op het moment dat je ze niet kunt ondervangen, kan ze wel heel adequaat
reageren.
-Moeder kiest een positieve benadering en spreekt verwachtingen uit.
-Moeder geeft andere kinderen complimentjes.
-Ouders dachten dat ze positief aan het opvoeden waren, na STOP4-7 beseften ze zich dat
ze negatief aan het opvoeden waren.
-Je samen werken door STOP.
-Moeder zegt dat ze haar zoons inspraak.
-Moeder leert doseren en weet wat ze haar zoon kan vragen.
-Moeder maakt gebruik van strafaankondiging en de time-out.
Interview 8:
-Moeder is nu zelfverzekerder, omdat ze weet dat ze iets achter de hand heeft (technieken).
-Moeder was voorheen emotioneler betrokken. Weet dit nu uit te schakelen.
-Beter kunnen corrigeren.
-Werkt met picto’s.
-Moeder stelt zich naar haar kinderen anders op.
-‘Ik’ boodschap (gebruikt dit automatisch).
-Time- out.
-Complimenteren.
-Moeder kan daar nu afstand van nemen van haar zorgen (rondom het gezin).
-Moeder is zich ervan bewust dat ze af en toe moet teruggrijpen op de technieken (als het
niet goed gaat).
-En je weet allebei niet wat en je kan boos worden en je wist niet welke kant je op moet en
73
nu weet je gewoon dat is in elk gevoel goed. En in dat opzicht brengt het een stukje rust.
-Daar valt niet over te praten, dat kan niet. Er is een regel, je kan elkaar niet pijn doen. (vork
in het hoofd van zusje)
-Maar dat vind ik dan weer lastig (waar je de grens moet trekken ‘elkaar geen pijn doen'.
Maar dat krijg ik er bij C. niet helemaal in.
-Ja, dat gaat automatisch. Dat ik-gebeuren en een time out geven.
-Ik op dat moment het niet meer op een rijtje heb, om het zo te zeggen. Dat merken ze wel,
daar wordt het alleen maar erger van.
-U hebt als ouders wat meer handvatten gekregen, waardoor u dit kunt corrigeren en in de
hand weet te houden. U herpakt STOP4-7 ook weer op momenten dat u denk van goh ik zie
weer wat dingen gebeuren, of het gaat weer wat minder.
Interview 9:
-We hebben wel geprobeerd met die kaartjes te werken en oplossingen te bedenken. En
soms komt het nog weleens voorbij. Als zoon het dan zelf niet weet, probeer dan is
verschillende oplossingen te bedenken en pak daar de beste uit. Maar met straffen ben ik
eigenlijk het zelfde blijven doen als hoe we dat deden bij de vorige cursus.
-Moeder zet hem nu ook niet meer op de gang want dan gaat zoon daar gewoon verder.
Maar ze stuurt hem nu naar boven. Daar kan zoon rustig worden.
-Met de kaartjes alleen doet moeder, maar dan zonder de kaartjes. Ze proberen wel een
oplossing te zoeken bij een conflict tussen de zoons en ze het zelf uit laten zoeken. En het
praten i.p.v. van schoppen en slaan naar elkaar, praten.
-Toen J werd geboren was het een bevestiging voor moeder dat het niet aan haar lag dat
zoon R een ‘moeilijk’ kind is.
-Moeder probeert meer structuur te brengen in het dagelijks leven van haar kinderen.
-Het lukt u nu beter om rustig te blijven.
-Ze probeert zelf eerder te reageren op R. , waardoor ze zelf minder boos wordt (situatie
eerder onder controle krijgen).
-Duidelijk ben, bij mijn standpunt blijven.
-Het is voor moeder nu heel duidelijk hoe ze met bepaalde situaties om moet gaan.
-Als vriendje van J langskomt dan is moeder bewust bezig met wat hij met zijn vriendje gaat
doen en wat R gaat doen. Zodat R het vriendje niet afpakt.
74
Label 4: ouder-kind *Niet alle respondenten geven hier informatie over.
Interview 1:
-Contact tussen moeder en zoon (11) is hartstikke goed: veel positieve momenten en
gezelligheid.
-Vader benoemt veel knuffelen.
-Hij luistert goed.
-Dit is niet veranderd sinds STOP4-7.
Interview 2:
-Ik ben ook heel trots op hem.
-Dan valt er weer zo’n dingetje bij in, wat helemaal niet zo leuk klinkt, maar dat doet niks af
van het hele lieve kleine mannetje dat het is.
-Als ouder wil je niets liever dan dat je kind normaal functioneert, normaal naar school gaat,
alle kansen krijgt.
-Sinds STOP4-7 heeft hij een minder boze mama, meer begrip. Ik ben ook niet meer boos,
ik ben vlakker. Ik heb nog steeds mijn eigen emotionele dingetjes, maar voor hem is het
duidelijk. Ik reageer gewoon hetzelfde, of het moet echt mis zijn, dan weet hij ook wel van:
“hallo nou moet ik ophouden.”
-Het allerbelangrijkste voor ons drieën, voor ons gezin, ja het gevoel zit heel heel heel goed.
We houden heel veel van elkaar, er is heel veel warmte en liefde. En eigenlijk is dat het
allerbelangrijkste. Ze hebben hun spulletjes, ze hebben schone kleren, daar wordt allemaal
voor gezorgd. Ik ben er altijd voor ze, dag en nacht.
-Zijn zus hoeft niets te doen aan de buien van zoon. Als er iets is en het lukt niet, moet ze
haar moeder roepen.
-Andere mensen zien een voorbeeldkind, dat is het grootste compliment dat ik kan krijgen.
-Hij is vijf jaar oud en onbevangen. Dat koester ik en daar geniet ik van.
-Ik heb geen hekel aan hem, hij heeft geen hekel aan mij.
-Hij is gewoon heel stoer.
Interview 3:
-Moeder had vanwege werk niet veel tijd voor zoon. Moeder voelde zich hierover schuldig.
-Nu is ze meer thuis en heeft ze meer tijd voor zoon.
-Zoon vindt het leuk om dingen samen te doen.
-Zoon vindt het leuk als moeder komt kijken bij tennis, moeder gaat meestal mee.
-Zoon gaat om het weekend naar vader. Dit werkt prima volgens moeder.
Interview 4:
-Relatie tussen moeder en kinderen is goed.
-Roostert quality- time in. Gaat naar speeltuin, wandelen of naar de eendjes met haar
kinderen.
-Doet meer ouderwetse spelletjes met haar kinderen dan voorheen.
-Meer één op één contact.
-Kinderen gaan om het weekend naar vader.
75
-Vader gaat in het weekend, als hij de kinderen heeft, mee op zaterdagochtend naar de
voetbalwedstrijd van zoon.
Interview 6:
-Relatie tussen moeder en kind is goed.
-Moeder is vaak thuis als de kinderen ook thuis zijn.
-Doen regelmatig dingen samen.
-Moeder heeft geen problemen ervaren met zoon D. nu iets meer, botst wel eens
(puberteit).
-Moeder ziet aan zoon K als er iets aan de hand is.
Interview 7:
-Vertrouwen en harmonie verdween doordat ouders geen adequate technieken hadden om
toe te passen in de opvoeding.
-Relatie tussen moeder en zoon is super.
-Ondanks het autisme houden zonen wel van aanrakingen en ze kunnen ook genegenheid
tonen. Moeder mist alleen wat in de wederkerigheid en in de begripsvorming lopen ze langs
elkaar heen.
-Zoons komen regelmatig naar moeder toe om te vertellen dat ze van haar houden,
moeders dag kan dan niet meer stuk.
-Moeder kan nu beter met zoon praten en uitleggen waarom ze zich boos voelt en de
consequentie begrijpt zoon nu ook.
-Het contact met zoon in dieper geworden.
Interview 8:
-Hartstikke goed.
-Moeder vindt dat zoon C wel veel aan haar hangt.
-Moeder moest wennen aan nieuwe situatie. Wist in het begin niet wat ze ermee moest.
Interview 9:
-Op de een of andere manier voelt zoon zich thuis veilig bij moeder om zich te laten gaan.
-Als moeder niet lekker in haar vel zit, reageert zoon zich af.
moeder denkt dat tussen moeder en R vaak botst dat het komt doordat hun
persoonlijkheden op elkaar lijken. Als R een andere moeder had gehad dan was het
volgens haar anders geweest.
-Moeder is gevoelig voor zulke dingen waardoor ze sterk op elkaar reageren. Als ze minder
sterk op dat soort dingen zou reageren dan was het bij R ook afzwakt. Juist doordat moeder
overal op in springt dat het tegenwerkt op R.
-Moeder moet zorgen dat de situatie veranderd voordat het misgaat. Als ze dit niet doet dan
explodeert het van beide kanten.
76
Label 5: betrokkenheid broertjes en zusjes *Niet binnen alle gezinnen is er sprake van broertjes en zusjes
Interview 1:
-Ouders bedachten dat het leuk was als zoon (14) ook mee kon doen en die mogelijkheid
kwam er.
-Voor hem was het voor sociale vaardigheden.
-We wilden dat hij kon profiteren van het positief bekrachtigen.
Interview 2:
-Ze staan lijnrecht tegenover elkaar, want mevrouw heeft best wel een IQ. Alleen die gaat
alle kanten op.
-Nu vitten ze minder tegen elkaar.
-Moeder kan de STOP4-7 methode ook bij zus gebruiken. Het is minder effectief.
-Zijn zus kan de STOP4-7 methode niet gebruiken bij hem, maar dat is ook niet aan haar.
Interview 4:
-Zusje heeft niet deelgenomen aan STOP4-7. Gaat wel goed om met de veranderingen.
-Relatie tussen zoon en dochter is moeizaam. Regelmatig ruzie. Vloeken naar elkaar.
-Moeder heeft dochter eenmalig meegenomen naar bijeenkomst om te laten zien hoe ze
met elkaar omgaan. Heeft geen effect gehad, dochter was heel bewust van het feit dat er op
haar werd gelet en dat ze zich moest gedragen.
Interview 6:
-Zoon D heeft niet deelgenomen.
-Als echt jongens, vechten stoeien, ruw.
-Voorheen toen veel aandacht naar zoon K ging, werd zoon D moeilijker. Hij Die ging ook
negatief gedrag laten zien om aandacht te zoeken.
-Zoon D vond het leuk als hij één op één aandacht kreeg van zijn moeder.
Interview 7:
-Zoon J sloeg met deuren moedwillig dingen kapot willen maken om uiting te geven aan
hun boosheid (autisme). Op dit moment explodeerden ze en was ingrijpen niet meer
haalbaar.
Interview 8:
-Zoon T en dochter F hebben geen gedragsproblemen.
-Zoon T kruipt in zijn schulp als er iets niet lukt en iets niet gaat.
-Moeder merkt dat ze heel bewust bezig om met vader op één lijn te liggen, qua opvoeding,
om te voorkomen dat de kinderen daar niet tussenin gaan zitten (manipulatie).
-Moeizaam. Ja maar dat heeft ook met totaal verschillende karakters te maken denk ik. En
ze begrijpen elkaar van geen meter.
-Bij C. werkt het zo he, dan kan hij dat wel begrijpen. Maar in een emotie, als ze ruzie
krijgen, dan is dat natuurlijk allemaal weg. Dan kun je het achteraf wel met hem bespreken,
voor hem zelf. Anders blijft hij daar in hangen, dus dan kun je het wel met hem bespreken.
-En toen had C. veel meer met T. dat geëmmer. En ik merk nu dat T. denkt: ik zoek gewoon
mijn rust, gaan jullie maar.
-Als je dat bij de ene niet doet, krijg je dat gelijk terug. “F. hoeft nooit bij de deur te staan.”
77
En in het begin was zij natuurlijk vrij klein en dan kon je nog zeggen, maar F. is nog klein.
Want hij had het precies door. We hadden toen ook gevraagd, kan ik dat bij de jongste ook
toepassen? Want je krijgt wel gelijk commentaar. Ja dat kon gewoon, maar dan heel kort.
Heel eventjes, maar ja dan had hij natuurlijk goed door dat hij dat langer. Maar goed dan
zeg je F. is kleiner, dus dat is gewoon zo.
-Oudste is rustiger, dan keek ie wel van: wat is dit nou. Maar die is daar gewoon heel rustig
in.
-De oudste doet ook dingen die niet kunnen. En vooral nu hij ouder wordt, hij slaat er ook
overheen.
-Ze is verbaal heel sterk (jongste) en dan zegt ze: dan ga ik dit en dan ga ik dat.. Kan ze
helemaal niet in de praktijk brengen, dus dat is ook haar frustratie. Dus dat hebben we haar
ook uitgelegd, dat we haar daarmee gaan helpen. Dat ze dan minder gauw boos gaat
worden.
-Dat is zo’n lastig stuk om hem te laten begrijpen. T. (oudste) merkt dat wel meer, die kan
beter aanvoelen. Hij kan er wel niks mee. Maar als ik gespannen ben, is hij ook gespannen.
-Oudste begint een beetje te puberen.
-Als zoon eens per maand in het weekend naar de zorgboerderij is, ontlast dit het gezin.
Moeder zegt dat deze tijd gebruikt wordt voor broer en zusje, om leuke dingen te doen.
Interview 9:
-Toen J werd geboren was het een bevestiging voor moeder dat het niet aan haar lag dat
zoon R een ‘moeilijk’ kind is.
-Moeder probeert meer structuur te brengen in het dagelijks leven van haar kinderen
-Het lukt u nu beter om rustig te blijven.
-Ze probeert zelf eerder te reageren op R. , waardoor ze zelf minder boos wordt (situatie
eerder onder controle krijgen).
-Duidelijk ben, bij mijn standpunt blijven.
-Het is voor moeder nu heel duidelijk hoe ze met bepaalde situaties om moet gaan.
-Als vriendje van J langskomt dan is moeder bewust bezig met wat hij met zijn vriendje gaat
doen en wat R gaat doen. Zodat R het vriendje niet afpakt.
-Moeder ging testen op J, ook al was die pas 3 (gelach). Alle dingen die ze wilde oefenen
paste ze ook toe op J. ook om te kijken hoe het bij J wel zou gaan.
-Op zich wel goed volgens moeder. Ze kunnen niet zonder elkaar dat weet ze zeker.
-Ze dagen elkaar uit, extremer als bij een standaard relatie tussen broers.
-De rivaliteit is normaal tussen broers.
78
Label 6: partner relatie
Interview 1:
-Sinds STOP4-7 waren we een strategie aan het bepalen.
-We hebben overlegd.
-We hadden het er vaak over.
-Afstemmen en overleggen zijn meer geworden met STOP4-7.
-We waren er volop mee bezig, het was intensief. Dat is nu niet meer zo, maar we
overleggen nu nog steeds.
-Nu ze ouder worden veranderd er heel veel, dus je moet je er constant weer toe
verhouden.
Interview 2:
-Mijn vriend is ook zo, die heeft probleemgedrag enz.
-We wonen niet samen. De kinderen zijn de reden dat we niet samenwonen.
Interview 3:
-Vader is stil en verteld nooit zoveel, volgens moeder. Vaak vertelt zoon wat er zoal is
gebeurd en dit zijn volgens moeder alleen de leuke dingen, “als hij niet luistert, vertelt hij dit
natuurlijk niet.”
-Moeder en vader zijn het niet altijd eens, maar hier wordt niet over gepraat. Dit is voor
moeder ongemakkelijk.
-Moeder en vader proberen altijd dingen te bespreken zonder dat hun zoon hier iets van
meekrijgt.
Interview 4:
-Moeder gaat nu goed om met haar ex. Zijn slechtere tijden geweest. STOP4-7 heeft hier
geen invloed op gehad volgens moeder.
-Kinderen gaan om het weekend naar vader.
Interview 5:
-We doen eerst overleggen.
-De samenwerking opzoeken, samen dezelfde richtlijnen.
Interview 6:
-Vader is makkelijker in de opvoeding.
-Relatie is goed.
-Moeder is strenger dan vader.
-Liggen niet altijd op één lijn.
-Vader kan moeilijk beslissingen nemen, legt dit neer bij moeder. Hierdoor wordt moeder
vaak de ‘boeman’. Moeder geeft dit achteraf wel terug aan vader, dat vader zelf
beslissingen moet nemen.
-Relatie is beter geworden.
-Vader is minder ‘makkelijk’ geworden.
Interview 7:
-Dat u ook met uw partner veel samenwerking zoekt, met als leidraad de regels die u heeft
gekregen.
79
-Vader en moeder zijn beiden harmonieus opgesteld.
-Voelden zich niet meer thuis in eigen huis doordat harmonie was verdwenen.
-Het was overleven.
-Na de stop hebben ze geleerd om weer met elkaar te leven, dit is nog niet altijd even
makkelijk.
-Voor de STOP hadden ouders nog wel eens wat verschillen in de opvoeding. Vader is wat
makkelijker en laat de touwtjes makkelijker vieren en is wat minder consequent. Moeder is
heel star.
-Moeder heb een hoop moeten leren, maar vader ook. Hij kon nooit zeggen, ik wil. Hij vroeg
het altijd. Hierdoor zijn ze dichter naar elkaar gegroeid als partners.
-Met humor hebben ouders de technieken ook bij elkaar geoefend en uitgeprobeerd.
-Als het vakantie is of vader heeft het druk of het gaat niet goed op het werk, dan zit het
gezin niet zo lekker in haar vel. Er wordt een beetje ruzie gemaakt en dat het is niet zo
gezellig. Moeder denkt dan dat ouders dingen gewoon weer wat meer gaan doen.
-Ouders kunnen daardoor ook beter wat tegen elkaar zeggen, dat kunnen ze ook beter
hebben van de elkaar. “Je weet dat de ander gelijk heeft, dat heb je geleerd.”
-Als vader iets tegen moeder zegt, dan is het niet omdat hij betweterig is, maar omdat dat
de regels zijn die zij zo hebben geleerd. “Dan is het ook geen strijd van hij heeft iets anders
bedacht dan ik, maar ik word weer even herinnerd aan wat we geleerd hebben samen.”
Moeder accepteert het dan makkelijker.
-Ouders hebben altijd veel Go samen gespeeld. Dat is een japans bordspel.
-Ouders kijken samen series. Geen dingen als boer zoekt vrouw : “dat vinden we niks.” Ze
kijken geen gewone tv, ze kiezen wat wij leuk vinden. Vaak over mythes en dat soort
dingen. Dus eigenlijk zijn ze allebei wel informatiemonsters, volgens moeder.
Interview 8:
-Een lijn, qua wat ze vinden en wat de kinderen mogen.
-Moeder merkt dat ze heel bewust bezig moeten zijn met voorkomen dat de kinderen daar
niet tussenin gaan zitten (manipulatie).
-Ze proberen op één lijn te liggen, maar er zijn heel veel dingen waar ze toch intrappen.
Dan worden ze boos op elkaar omdat ze het beter hadden moeten doen.
-Samen de map doorgenomen en opdrachten besproken.
-Overleggen.
-Vader heeft nu ook gezien dat sommige dingen, dat het gewoon zo is. Dat het een reden
heeft, dat het ergens bij hoort of dat het gewoon zo is. Waardoor ze het makkelijker naar
elkaar kunnen benoemen.
-Dus het is dan van elkaar makkelijk om te accepteren: zo moeten we het doen en het werkt
dus accepteer je allebei dat het dus zo is en dat je weer terug moet naar het begin. En
daarvoor was je eigenlijk allebei aan het zoeken.
Interview 9:
-We proberen een lijn te trekken, maar meestal neemt moeder de beslissingen.
80
Label 7: contact nieuwe partner *Sprake van nieuwe partner binnen 4 gezinnen.
Interview 2:
-Mijn nieuwe vriend heeft probleemgedrag gehad vroeger. Hij kan niet zo goed met zoon
omgaan. Hij kan zich niet voorstellen dat het gedrag wat zoon allemaal heeft, voortkomt uit
angsten en niet zozeer kwaadwillend is.
Interview 3 :
-Zoon moest wennen aan de nieuwe partner. De zoon heeft veel uitgeprobeerd bij de
nieuwe partner, dit vond de nieuwe partner in het begin wel lastig. Dit is in de loop der tijd
verbeterd en dit gaat nu al beter dan eerst.
-Moeder heeft met nieuwe partner geen informatie gedeeld over STOP4-7, omdat dit nu niet
meer van toepassing is.
-Nieuwe partner is er wel van op de hoogte dat moeder en zoon STOP4-7 hebben gevolgd.
Moeder heeft nog geen dingen van STOP4-7 nodig gehad.
Interview 4:
-Kinderen zijn erg gesteld op nieuwe partner van moeder.
-Als hij iets met hun doet of fout gedrag vertoond wordt dan reageren ze daar ook strakker
op (opvoedingsvaardigheden nieuwe partner).
81
Label 8: ervaring STOP4-7
Interview 1:
-Het was een leuke groep.
-Waardevol om door zo’n scherm mee te kijken en stukken mee te doen en dat er twee
ouderbegeleiders thuis zijn geweest om te helpen.
-We hebben er veel aan gehad.
-We hebben alles positief ervaren.
-Zoon (14) zei dat hij het heel leuk vond toen, hij kreeg veel positiviteit en veel
complimenten.
-Time-outs geven was toen echt heel fijn om zo te doen.
-Ze denken dat het echt invloed heeft gehad.
-Moeder denkt dat STOP4-7 voor veel ouders iets kan beteken, ook als het wel lastiger is.
Want ik denk zeker als je niet gewend bent om complimenten te geven dat het echt een
hele eyeopener is, dat dit heel belangrijk is.
Interview 2:
-Moeder zat ten tijde van aanmelding met haar handen in het haar, omdat er natuurlijk best
wel probleemgedrag is. Ze kon er zelf niet zo heel veel meer mee. Ze had alles eigenlijk al
gedaan en dacht dat niks werkt. Het gedrag wordt alleen maar erger en moeder zegt dat ze
helemaal aan het einde van haar tijd, super moe was.
-Moeder voelde erkenning in de groep.
-De technieken die er zijn die werkten. Alleen het probleem bij A. is vooral dat het
kortdurend werkt. Niet op lange termijn, echt heel kort. En dat blijft altijd zo. Hij is ook kort
heel goed aan te sturen. Maar vanuit zijn beperking zit hij gewoon met dingen, klaar. Dat zal
ook niet afnemen. En dat was ook wel vrij snel duidelijk, voor mij. Ik heb ook heel snel
aangegeven bij de oudertraining van: ja het werkt, maar, het gedrag neemt niet af.
-Alle kinderen hebben er baat bij.
-De oplossingsgerichtheid en de kaartjes, dat werkt heel goed.
-En het heeft ook werking op mijn dochter.
-Je kunt het gedrag beter sturen, maar het zal niet afnemen of verminderen.
-Duidelijke ik-wil-boodschappen, leiden ertoe dat hij meer kan “handelen.”
-Zijn positieve gedrag dat de buitenwereld ziet komt niet van nature, dat is aangeleerd.
Interview 3 :
-Moeder heeft geleerd hoe ze met haar zoon om moet gaan en hoe ze hem kan corrigeren.
Moeder vond dit nuttig.
-Verbetering gedrag komt niet alleen door STOP4-7, maar door alles bij elkaar.
-STOP4-7 heeft vooral thuis veel nut gehad.
-Het volgen van de methode en de regels heeft gewerkt, volgens moeder.
-Het beloningssysteem was leuk om te doen. Ze merkte ook dat haar zoon liet zien hoeveel
stickers hij nog moest. Het werkte gewoon volgens moeder.
-Het beloningssysteem werkt nu niet meer.
-Zoon heeft geleerd om met anderen te spelen.
Interview 4:
-Moeder heeft STOP4-7 als positief ervaren.
-Moeder vond het muntjes systeem (beloning systeem) te manipuleren door de kinderen.
82
-Moeder heeft ouder begeleiding als positief ervaren. Ze vond dat ze goed begeleid werd in
hoe ze bepaalde problemen moest aanpakken en hoe ze moest handelen als haar zoon
een driftbui had.
-Moeder vindt ‘spiegel voorhouden’, gedrag terug leggen, goed werken.
-Moeder heeft geleerd dat lang straffen niet helpt.
-Moeder heeft haar doel bereikt: dat het kwartje bij haar zoon is gevallen.
-Moeder vindt dat ze voldoende is in de mogelijkheid; mogelijkheid van wel of geen contact
-De handvatten die waren voor moeder het belangrijkste hulpmiddel. Ze weet nu hoe ze
haar zoon beter kan benaderen.
-Ze vond het contact niet zo prettig met de andere ouders, ze heeft er wel iets aangehad.
Interview 5:
-Moeder vond het fijn dat ze met andere ouders in een kring van gedachte kon wisselen.
-Je wil ook een bevestiging krijgen. Wat is er raar aan je eigen kind en wat ervaren andere
ouders. Je kunt makkelijker relativeren.
-Gelijk de eerste keer erkenning en herkenning.
-Ik denk dat zij het stop gebeuren heeft geleerd, dat is denk ik een van de belangrijkste
dingen. Werkt dat nu nog altijd?
-Dochter gaf toen wel aan dat er iets van had geleerd, nu niet meer.
-Op korte termijn heeft het lijstje met afspraken gewerkt, op lange termijn niet meer.
-Ouders hebben geleerd dat zij niet alleen zijn, ze kunnen relativeren dat er ook andere
mensen zijn met problemen.
Interview 6:
-Moeder heeft STOP4-7 goed ervaren.
-Het positief blijven en consequent benaderen is moeder het meest bijgebleven.
-Hoe langer het geleden is, hoe sneller het er bij in sluipt.
-Moeder heeft geleerd hoe ze met haar zoon om moet gaan.
-Moeder heeft geleerd dat je moet doorzetten en niet moet opgeven.
-Moeder is blij dat ze heeft deelgenomen.
-Training heeft meren deels effect gehad op moeder, minder op zoon.
Interview 7:
-Fantastisch.
-Het heeft voor het gezin een ommezwaai gemaakt.
-Moeder vond STOP4-7 bruikbaar voor autistische kinderen.
-Moeder vond dat er goed nagedacht is over de opzet van stop. Als ze zeiden dat er een
terugval kwam dan was dit ook zo. Als ze zeiden dat het volgende week beter ging dan ging
het ook beter.
-Moeder vond oudertraining waardevol.
-Moeder vond het contact met andere ouders fijn, lotgenotencontact. Getroost voelen in het
leed van een ander, omdat hij dat ook ervaart. Dat je niet alleen staat daarin, vond moeder
heel prettig.
-Positiviteit is voor moeder heel belangrijk geweest.
-Moeder vond het fijn dat de begeleiders ook thuis kwamen.
-Ouders hebben een hoop geleerd over waarom het voor zoon D moeilijk is om zich in te
leven, waardoor ze het als minder eg ervaren.
83
-Ze hebben geleerd wat er in het hoofd van zoon D omgaat.
-Het is geen foefje, het is manier van leven, je gaat er anders in staan.
-Moeder heeft veel geleerd van achter het scherm staan. Ze heeft geleerd te kijken naar wat
er wel goed gaat.
-Het voordeel van STOP is, volgens moeder het krijgen van (leef)regels.
Interview 8:
-Moeder heeft geleerd structuur te bieden.
-Moeder heeft geleerd hoe ze hem bij negatief gedrag heel daadkrachtig kan stoppen.
-Moeder heeft geleerd het gedrag van zoon C om te buigen.
-Moeder heeft geleerd beter te kunnen ingrijpen.
-Moeder heeft handvatten gekregen hoe ze met het gedrag van zoon C om kan gaan.
-Moeder merkt dat als ze terug grijpt naar de technieken dat het dan beter gaat.
-“Of je nou een gedragsprobleem hebt ja of nee. De aanpak werkt bij alle kinderen”,
volgens moeder.
Interview 9:
-Moeder vond het een fijne cursus om te doen. Al had ze toen al het idee dat het bij zoon
niet heel erg aansloot. Ik had als enigste in de groep dat er geen verbeteringen waren.
-Moeder ging er naartoe. Moeder denkt dat het een goede cursus is, maar het sloot niet aan
bij zoon.
-Time-out vooral om die, en het straffen en belonen is dus eigenlijk het zelfde als bij
STOP4-7. Je begint met het belonen dat is bij STOP4-7 ook. Eigenlijk was dit hetzelfde
alleen de time-out ging op een andere manier bij STOP4-7, daar ging het per leeftijd. Een
kind van 7 bleef 7 minuten op de gang waarvan de laatste 2 daarvan rustig. En als de
laatste twee niet rustig waren dan was het langer. Dat hadden we al en omdat weer te gaan
veranderen merkte ik aan R. dat het niet ging lukken.
-Het is een goede cursus, maar het heeft niet voor R gewerkt, omdat ouders vaardigheden
toepassen die ze in een andere cursus hebben geleerd.
-R. is geen standaard kind. Ze merkte dat tijdens de bijeenkomsten terug. Moeder denkt dat
het bij J direct goed zou werken.
84
Label 9: psychosociale problemen *Niet alle respondenten geven hier informatie over.
Interview 1:
-Er zijn geen andere punten waar ouders zich zorgen over maken binnen het gezin.
-Dit was voor STOP4-7 niet anders.
Interview 2:
-Ik heb nul komma nul “ontlasting.”
-Het is alleen maar erger geworden die belasting.
Interview 3 :
-Er is geen sprake psychosociale problematiek binnen het gezin, sinds STOP4-7.
85
Label 10: zorgen binnen het gezin *Niet alle informanten hebben hier informatie over gegeven.
Interview 2:
-Financiën. Ik had voor hem geen PGB.
-Je maakt je druk of je kinderen wel kleren aan kunnen, of ze wel kunnen eten of je ze fruit
mee kunt geven naar school.
Interview 3 :
-Er zijn geen zorgen binnen het gezin, sinds STOP4-7. Het gaat goed binnen het gezin.
Interview 5:
-Er waren zorgen rondom oma (mz). Moeder is mantelzorgster voor haar geweest en was
daar veel tijd mee kwijt.
Interview 6:
-Moeder had zorgen rondom het feit dat haar zoon K. misschien autisme had. Heeft
hiervoor zelf stappen ondernomen om dit te laten testen.
-Omdat zoon k overal de aandacht op eist, had ze zorgen om haar andere zoon d., die
daaronder geleden heeft.
-Moeder merkte dat zoon K anders dan anderen was, daar maakte ze zich het meeste
zorgen over.
Interview 7:
-Schoonvader is ongeneeslijk ziek, dit heeft effect op het hele gezin. Je wordt korter tegen
elkaar.
-Het gaat al een tijdje iets minder met de kinderen, nou het is net vakantie geweest.
-Geen zorgen verder binnen het gezin.
Interview 8:
-Moeder wilde graag dat het goed ging met zoon C en dat het goed ging binnen het gezin.
Daar was ze veel mee bezig.
-Moeder merkt in periodes dat het minder gaat, dat ze er wat mis gaat in het contact. Dat
ze elkaar op een gegeven moment niet meer begrijpen, waarbij alles ineens fout gaat en bij
de kleinste dingen ontploffen, zowel zij als zoon C.
-Nee het is puur, van de jongste weten we nu pas sinds kort dat ze ook Asperger heeft. Dus
het draait allemaal om de kinderen, dat soort dingen.
-Eigenlijk zijn er dus qua zorgpunten, die zijn er niet dusdanig dat ze het gezin beïnvloeden.
-Nou dat was inderdaad meer het fysieke. Dat ik dacht, eerdaags trekt hij een mes of zo.
Omdat hij zover daar in ging.
-Je kon hem niet alleen laten met een ander kind, omdat ik zo bang was. En dat heb je
meer in de hand, ik wil dat je nu stop. Die zorg werd daardoor wel minder.
-Zorgen minder geworden. Ja, omdat je zelf gewoon meer bij machte bent om dat in de
hand te houden.
-En op de momenten dat het minder gaat, valt u als moeder zijnde misschien ook wel wat
terug, waardoor het gezin ook eigenlijk dat wel merkt. Maar eigenlijk andere zorgpunten,
zijn niet dusdanig ter sprake dat het, het gezin beïnvloed.
86
Interview 9:
-Zorgen vooral omtrent R.
-Voor STOP4-7 geen andere zorgen binnen het gezin.
87
Label 11: hulpverleningscontacten
Interview 1:
-Er zijn geen andere hulpverleners betrokken bij dit gezin.
-Dit was voor STOP4-7 niet anders.
-Zoon (14) heeft na STOP4-7 een sociale vaardigheidstraining gevolgd. STOP4-7 is vele
malen invloedrijker.
Interview 2:
-Mijn zoon is een probleem volgens de buurt. Ik heb daar BuurtzorgJong bij betrokken.
-Ik krijg bewindvoering.
-H.H. is bezig met de hoogbegaafdheid van mijn dochter en het autisme van zoon en het
diagnosticeren.
-Er komt een systeemtherapeut om te kijken hoe we ons leven kunnen inrichten met alle
dingen die ik heb, zodat het dragelijk wordt. Deze hulpverlener heeft ook de training
meegemaakt en het heeft haar veel duidelijkheid gegeven. Ze heeft er bij andere gezinnen
waarschijnlijk ook wat aan gehad.
-Er is sinds STOP4-7 niets veranderd aan deze begeleiding.
-Logeerhuis Bureau Max vanuit indicatie van Bureau Jeugdzorg.
Interview 3:
-Zoon loopt bij ProPersona. Ze hebben de overstap van Karakter naar ProPersona
gemaakt, omdat Karakter geen passende hulp kon bieden naar aanleiding van “hetgeen”
wat op school was gebeurd.
-Zoon volgt een weerbaarheidtraining, waar hij nog twee keer naartoe moet.
Interview 4:
-Geen sprake van.
Interview 5:
-Psycholoog: Dochter was tussen de 5 en 7 jaar. Reden voor contact met de psycholoog
was het niet kunnen slapen. Er is een intelligentietest afgenomen.
-De psycholoog is nu niet meer in beeld.
Interview 6:
-Propersona: test op autisme.
-Moeder heeft met zoon K. video hometraining gehad via het consultatiebureau.
-K. is via de Radboud (follow- up) op Entréa gekomen.
-1 jaar bij Entréa geweest.
-Tandem (gezinsopvoeder), komt in de wijk langs.
Interview 7:
-Geen andere hulpverleners meer betrokken bij het gezin.
-Zoon cognitieve gedragstherapie gehad.
-Wat men nu nog wel doet is ouderbegeleiding vanuit Pro-Persona.
Interview 8:
-De oudste heeft nu een training psycho educatie gehad, over wat er met hem aan de hand
is.
88
-Nu geen hulpverleners meer betrokken.
-Toen hadden we via Entrèa ouderbegeleiding en daarna hadden we natuurlijk vanuit
STOP4-7 nog de begeleiding.
-Nu gaat heel veel via school als je iets nodig hebt.
-Via Pro Persona, de medicatie, krijgen we ook wel weer een oudergesprek.11 En daar heb
ik wel behoefte aan. Af en toe met iemand die er verstand van heeft, even wat dingetjes
neer te kunnen leggen. Dat je in het goede spoor blijft.
Interview 9:
-Voor STOP4-7 heeft moeder een oudercursus gedaan.
-Op dit moment geen andere hulpverleners binnen het gezin.
89
Label 12: Leerprestaties
Interview 1:
-Zoon (11) volgt regulier onderwijs in groep 8.
-Zijn leerprestaties zijn gemiddeld.
-Voor STOP4-7 had hij lage toetsscores. Dat kwam door een taalachterstand.
-Vanaf groep 4 is hij in het regulier onderwijs ingestroomd en dat is goed gegaan.
-De CITO-scores zijn in een stijgende lijn gekomen tot groep 7.
Interview 2:
-Zoons articulatie is niet “je van het.” Woordenschat is super.
-Ze denken dat zijn IQ lager is dan 85, dat kan ik niet goed plaatsen.
-Afgelopen jaar kwam zijn CITO score op niveau vijf en vier. Dat is heel laag. Eerst was dit
twee. Dat was hoger.
-Moeder denkt dat uit de IQ test die ze bij zoon af gaan nemen een discrepantieprofiel zal
blijken. Verbaal hoog en performaal laag.
Interview 3:
-Door een te grote klas, kon zoon niet meekomen en zijn concentratie er niet bijhouden.
-Het onderwijs zelf kon zoon wel volgen, door de grootte van de klas kostte het hem extra
veel energie, waardoor hij niet mee kon komen.
-Volgens moeder kan zoon nu leren, nu hij op een SBO-school zit.
-Rekenen is voor zoon moeilijk, voor de rest kan hij goed meekomen.
-Hij haalt goede cijfers.
-Voor STOP4-7 moest “mijn zoontje wel eens werkjes maken, maar dit ging altijd allemaal
wel goed.”
-In het leren is er niks veranderd, dit ging altijd wel goed.
Interview 4:
-Volgens moeder goed. Zoon vindt rekenen wat moeilijker, krijgt hier extra huiswerk voor,
waardoor het wat beter gaat.
-Prestaties zijn verbeterd.
Interview 5:
-Leerprestaties goed.
-Aan het einde van het schooljaar gaan ze niet meer leren, dan is er geen geestelijke
uitdaging meer.
Interview 6:
-Zoon K. is gegroeid vanaf vorig jaar.
-Hij is een late leerling, want hij zich nog steeds in de kleuterklas (tweede jaar).
-K. is een kind dat echt achterloopt nog.
-Boekjes lezen, schrijven. Hij kan zijn eigen naam al schrijven. Letters begint hij een beetje
te kennen en hij telt al tot 50.
-K. deed het volgens moeder ‘super goed’ op Entréa.
-Moeder weet op het gebied van leerprestaties niet precies waardoor het komt dat hij hierin
gegroeid is.
90
Interview 7:
-De leerprestaties waren in de tijd van de Cito erg slecht. Hij had toen medicatie en
wisseling van klas.
-Stress kost het vermogen van de leerprestaties.
-D. groeit heel erg in zijn doen.
-Hij heeft momenteel weer moeite om naar school te gaan, hij vind het saai en stom hij wil
dingen liever zelf ontdekken.
-D. is een leergierige jongen.
Interview 8:
-Goed, het is een slim mannetje.
-Hem wat uitdagen hielp niet.
-Want hij is altijd gewend dat overal krulletjes staan, waardoor hij het probleem gaat krijgen,
maar dat pakken ze gelijk aan. Ze zien nu al, hij leert niet echt leren. Omdat hij altijd maar
gewend is dat hij alles zomaar weet.
–Hij komt natuurlijk ook dingen tegen die hij niet zomaar weet, dan is het van: nou dat kan
ik niet. Omdat hij gewoon niet weet.
- Hij is altijd gewend dat overal krulletjes staan, waardoor hij het probleem gaat krijgen,
maar dat pakken ze gelijk aan. Ze zien nu al, als hij zo door gaat, hij leert niet echt leren.
-Op school hebben ze individuele leertrajecten.
Interview 9:
-Leerprestaties zijn goed, perfect.
-Hij mag doen wat hij wil als hij zijn werk af heeft, hij doet alles op zijn sokken (Goed).
-Moeder merkt dat het eigenlijk heel goed gaat op school.
91
Label 13: gedrag in de klas
Interview 1:
-Hij had het naar zijn zin op de PI school, maar hoorde toen hij ouder werd niet meer tussen
kinderen met autisme.
-In de klas hebben ze STOP4-7 gebruikt, dat heeft een positieve invloed gehad.
-Hij heeft nu zijn plek in de klas, maar niet veel vaste vriendjes. Dat vindt hij zelf wel eens
jammer.
-Hij heeft niet helemaal de aansluiting gevonden.
-Hij had meer aansluiting op de PI.
Interview 2:
-Hij heeft alleen maar probleemgedrag. Hij gooit stoelen door de klas.
-Hij moet twee of drie keer per week gefixeerd worden, omdat hij agressief is.
-Hij schopt en slaat kinderen neer.
-Het jaar ervoor had hij ook al probleemgedrag, maar niet zo erg.
-Hij gaat volgend jaar naar de RBB school, omdat zijn gedrag op school extreem agressief
is.
Interview 3:
-Sinds de verandering van school wordt zoon niet meer gepest.
-Zelfstandig werken vindt zoon lastig. Hier wordt hij nu op voorbereid in groep 5, voordat hij
naar groep 6 gaat.
Interview 4:
-Ze vinden op school dat zoon druk is.
-In het communicatieschriftjes komen steeds meer vrolijke poppetjes te staan i.p.v.
verdrietige. Dit was voorheen andersom.
Interview 5:
-Dochter blijft na schooltijd op school enige tijd, zodat ze niet naar de BSO hoefde.
Interview 6:
- Doet met dingen mee in de klas.
- Ontspoort wel eens, omdat hij dan zoveel prikkels heeft gehad in de klas.
Interview 7:
-Door stress duurt het even voordat hij in zijn ritme komt op school.
Interview 8:
-Peuterspeelzaal, dat ze daar zeiden.. ik heb het idee dat hij een stuk verder is dan alle
andere kinderen, dat hij daar zo gefrustreerd van wordt.
-Tot nu toe gaat het goed in de klas.
-Hij heeft met vrije situaties altijd heel veel moeite nog. Vooral buitenspelen. Dan is het
natuurlijk niet gestructureerd.
Interview 9:
-Als hij klaar is met zijn werk wordt het lastiger. Dan heeft de juf karweitjes voor hem.
-In de klas is hij vrij rustig omdat er regels zijn waar hij gewoon aan moet voldoen, dat lukt
hem dan.
92
-Hij weet zich goed aan de regels te houden.
-Als de juf weg is tijdens het spelen buiten, wordt hij lastiger en kan hij boziger worden op
andere kinderen (heeft dan structuur nodig).
93
Label 14: contact met de leerkracht
Interview 1:
-Zoon (11) is gek op zijn leerkracht.
-Voor STOP4-7 had zoon (11) een speciaal onderwijs leerkracht, dat was altijd prima.
-Er is geen verandering geweest door STOP4-7.
-Op de PI was het contact tussen ouders en leerkracht intensief, met de overstap ook nog
en daarna werd het minder. Toen zat je er boven op, dat is niet te vergelijken.
-Echt overleg met leerkrachten zo van: “thuis gaat het zo en hier gaat het zo.”
-Op dit moment weinig/ geen contact met leerkracht van zoon (11).
-Ouders zien de leerkracht van zoon (11) alleen voor 10 minuten gesprekken. Dat vinden ze
fijn.
Interview 2:
-Het probleem bij zoon is, dat hij zijn juffen niet leuk vindt.
-Hij heeft veel verschillende juffen. Moeder denkt dat het daarom niet goed met hem gaat.
Het is onduidelijk voor hem.
-Sinds de verandering in juffen luistert hij niet. Dat wordt op hem gegooid, zegt moeder.
Terwijl zij denkt dat wat je erin stopt, is wat je er uit krijgt.
-Tijdens STOP4-7 had hij een juf die de training had gedaan. Dat ging beter.
-Moeder heeft het gevoel dat de juffen niet goed naar haar communiceren.
-Moeder vindt het vreemd dat een juf die gespecialiseerd is in autisme zegt dat ze het niet
herkent.
-Moeder twijfelt aan de vermogens van de juf. Ligt zoons gedrag aan haar of aan hem?
-Moeder vindt dat het niet te wijten is aan zijn gedrag. Dat kan het puur beïnvloeden.
-Moeder zet in het schriftje dat ze gebeld wil worden en is een week later nog niet gebeld.
-Moeder vindt het niet kunnen dat tijdens een evaluatiebespreking een voorval (over dat
zoon niet fris geroken zou hebben toen hij zijn arm in het gips had) naar voren komt, waar
moeder eerder niets over gehoord heeft van de juf. Het staat dan zwart op wit en ze kan er
achteraf niets meer aan doen.
-Juf bespreekt zoons gedrag met moeder. Hij komt wel soms thuis met dingen die niet in het
schriftje staan.
-Moeder geeft aan dat ze het schriftje ook soms vergeet mee te geven. Ze heeft er een
vaste plek voor, maar hier ligt het schrift niet altijd. Moeder vindt dat de school het dan ook
op een papiertje kan schrijven, ze hebben papier genoeg.
-Zoon mag de juffen niet. Volgens moeder zien juffen uitingen van zijn autisme als
liegen. Moeder zegt dat dit niet kan: kinderen met autisme liegen niet. Zij hebben een eigen
beleving.
Interview 3:
-Volgens moeder, vindt de zoon de leraar leuk.
-Moeder heeft goed contact met de leerkracht. Als er iets in kan ze altijd bellen, mailen of
langsgaan na de les. Moeder is daar blij mee.
Interview 4:
-Ten tijde van STOP4-7, was het contact tussen zoon en de destijds leerkracht, slecht. Als
de leerkracht hem probeerde te corrigeren, dan trok die zich los en liep die weg (contact
leerkracht ten tijde. Hij luisterde totaal niet.
94
-Contact tussen zoon en leraar is goed.
-Contact tussen moeder en leerkracht is goed. Ze gebruiken een communicatieschrift,
waarin dagelijks wordt besproken hoe met zoon gaat.
-Leerkracht neemt aan het einde van de dag, de dag met zoon door. Hoe het is gegaan.
Interview 5:
-Contact tussen ouders en de leerkracht is goed.
-Bespreken met leerkracht is de afgelopen twee jaar niet meer zo noodzakelijk.
-Voor de andere jaren zaten ouders er vrij vlug bovenop in het begin van het nieuwe
schooljaar. Zij gaven bij de leerkracht aan dat het verstandig was om het dossier van
dochter te lezen.
-Terug gegeven aan de leerkracht dat ouders het raar vonden dat de leerprestaties van hun
dochter niet goed was. Bleek dat dochter geen uitleg van opdrachten kreeg omdat ze
verbleef in de + klas. Moeder heeft bij de leerkracht aangeven dat ze het noodzakelijk vind
dat haar dochter wel uitleg krijgt over de opdrachten.
Interview 6:
- Het heeft ook zeker vier weken geduurd, voordat hij een klik kreeg met de juffrouw.
(vertrouwensband tussen zoon en lerares)
- juf is met zwangerschapsverlof en zoon K. heeft een vervanger. De eerste drie weken was
een ramp, volgens moeder. Moeder hoort nu pas sinds vorige week, dat de juft na school
zegt, dat het goed gaat. Hij gaat uitproberen en dan wil hij niks van haar weten.
- zoon K trekt naar de leerkracht waar hij zich het veiligst bij voelt
- Ja goed, maar kreeg ik het begin niets terug, over hoe het ging met haar zoon, van
leerkracht. In het begin moest ze daaraan wennen, want bij Entréa had ze heel veel contact
met de leerkracht. (Iedere dag schriftcontact, wekelijks bellen om de drie maanden
evaluatie, drie keer per jaar een rapportgesprek)
- In overleg met leerkracht komt ze nu aan het einde van de dag langs om te vragen hoe
het is gegaan.
Interview 7:
-Contact met de leerkracht is goed.
-Hij moest wel heel erg wennen, want voorgaande jaren heeft hij steeds een nieuwe en
oude juf gehad. En nu had hij twee nieuwe juffen en daar moest hij aan wennen.
-Contact tussen moeder en leerkracht is goed.
-Contact is altijd goed geweest met leerkrachten.
Interview 8:
-Contact met de leerkracht is op zich goed. Heeft ook een beetje te maken met groep 3-4.
-In groep 3 was het veel intensiever. Dat is nu, als je zelf belt, natuurlijk staan ze je te woord
en vertellen ze je van alles.
-In groep 3 was dat met het heen-en-weer schriftje, toen stond er elke dag wel iets in en nu
staat daar hooguit een keer iets in.
-contact was in groep 3 intensiever.
-Moeder heft behoefte aan meer contact.
-In groep 3 werd er gebruik gemaakt van het heen- en- weer schriftje.
-Nu: huishoudelijke mededelingen maar niets over hoe het in de klas gaat.
-Bellen is wel mogelijk.
-Altijd goed geweest.
95
-Leerkrachten hadden alles in huis om met de problematiek van zoon om te gaan.
Interview 9:
-R. had goede band met vorige juf (zwangerschapsverlof).
-R. moest wennen aan de nieuwe juf, hij dacht zij hem niet leuk vond. Dit heeft even
geduurd voordat hier verandering in kwam.
-Moeder vind het een super lieve juf, weet duidelijkheid en structuur te bieden (geen
STOP4-7 gevolgd).
-Als R thuis niet lekker in zijn vel zit dan gaat moeder meteen naar de juf. Dan gaat de juf
kijken waar ze kan helpen of kan sturen.
96
Label 15: feedback vanuit de leerkracht * Niet alle respondenten geven hier informatie over.
Interview 1:
-Leerkracht zegt volgens moeder dat hij zoon (11) een schat vond en tegen vader noemt hij
zoon (11) een prettige jongen.
-De leerkracht op de PI benoemde positieve dingen over zoon (11) naar ouders, maar
benoemde ook zwakheden.
-Vaak zeiden ze dat zoon (11) innemend kon zijn.
Interview 2:
-Geen.
Interview 3:
-Moeder heeft gesproken over de overgang naar groep 6 met de leerkracht. De leerkracht
zou zoon minder streng benaderen en “verder wat meer opbouwen.”
-Moeder heeft niet gehoord dat het niet goed gaat met haar zoon op school, ze gaat er
vanuit dat het “allemaal wel goed gaat.”
Interview 4:
-Leerkracht, die volgens moeder correct en streng is, geeft aan geen problemen te hebben
met zoon.
-Moeder hoort via het communicatieboekje als iets niet goed is gegaan op school, of als iets
juist wel goed is gegaan.
Interview 5:
-De leerkracht verteld tijdens het 10 minuten gesprek hoe het met dochter op schoo
gaat. Afgelopen twee jaar niet extra contact geweest. In Groep 6 nog wel.
Interview 6:
-Zoon K. wordt een doe- kind en geen leer- kind.
-Nieuwe juf dat zoon K. niet op viel in de klas.
-Moeder kreeg terug dat zoon K de moeilijke uit de klas was. Niet omdat hij stout was, maar
omdat ik ze niet kan peilen. Ze kwam niet bij hem binnen (nieuwe juf).
Interview 7:
-D. laat sociaal gewenst gedrag zien.
Interview 8:
-Het komt niet vaak voor, maar soms een keer dan bellen ze.
-Als er een conflict is geweest melden ze dit.
97
Label 16: rendement leerkracht *Niet alle respondenten hebben hier informatie over gegeven.
Interview 1:
-Zij toen wat meer handvatten hadden ook in de klas. Ze zullen dat wel wat meer gebruikt
hebben.
Interview 2:
-De vorige juf van zoon heeft met de training meegedaan. Bij haar ging het beter dan nu bij
de juffen die de training niet hebben gevolgd.
- Moeder vindt dat alle leerkrachten de training zouden moeten volgen.
Interview 3 :
-Leerkracht heeft STOP4-7 gevolgd en het “één en ander uitgevoerd in de les”, waaronder
regels, structuur, belonen en de time-outs.
Interview 4:
-Of zoon zich goed gedraagt op school, ligt volgens moeder, aan de leerkracht. Hoe de
persoon is, het karakter. Wanneer de leerkracht correct en streng is, dan luistert haar zoon
goed, dan heeft die ‘respect’ voor die persoon
-Leerkracht dient een duidelijke grens te hebben.
-Zoon luistert slechter naar vrouwelijke leerkrachten, daar probeert die net wat meer bij uit.
-Zoon loopt over leerkrachten heen die een zacht en lief karakter hebben.
-Leerkracht heeft meegewerkt aan STOP4-7. Moeder zag geen verschil, voor en na.
-Leerkracht gebruikt beloningsysteem bij zoon.
Interview 5:
-De picto’s zijn door de leerkracht meegenomen in de klas, die vonden ze handig.
-Picto’s zijn schoolbreed opgepakt.
Interview 6:
-Leerkracht, die hij nu heeft , heeft geen STOP4-7 gevolgd.
-Moeder heeft niet het idee dat de leerkrachten vaardigheden missen in het omgaan met
zoon K.
98
Label 17: ervaring school
Interview 1:
-School was voor ons een hele positieve ervaring. Wat niet wil zeggen dat lastige punten
niet aan de orde kwamen.
Interview 2:
-Het gaat niet goed met zoon op school. Moeder kan er niet tegen dat school zegt dat het
aan hem ligt, omdat hij wat heeft. Ze zegt dat het komt omdat er zoveel verschil in juffen is.
-Moeder zit ermee dat het probleemgedrag van zoon, volgens haar, deels door school
komt. Ze heeft het gevoel dat ze dat niet kan zeggen, omdat school een instelling is en zij
maar een ouder.
-Moeder heeft de vraag aan school gesteld of zoon bij hen teveel overvraagd wordt en of hij
daarom zo reageert. School zou er naar kijken.
-Moeder vindt het extreem agressieve gedrag van zoon het gevolg van het niet functioneren
van de lerares. Dat is gedrag wat de school ervaart en daar kan ze niets tegenin brengen,
want daar laat hij het inderdaad zien.
Interview 3:
-Zoon zat eerst op regulier onderwijs, maar doordat hij niet goed meekwam en werd gepest,
is hij gewisseld van school, namelijk naar een SBO-school.
-Moeder merkt dat de SBO-school goed voor haar zoon is.
Interview 4:
-Zoon vond in het begin school niet leuk, nu wel, hij begrijpt alles nu beter.
-Bij aanmelding zat zoon in groep 2, was één van de oudste kleuters. Hij was, zoals moeder
zegt, een beetje klaar met ‘kleuteren’. Nu het ‘kleuteren’ voorbij is, kan hij vooruit. (info van
moeder)
.Moeder vindt het communicatieschrift goed werken.
.Moeder vindt dat zoon, voor groep 4, veel huiswerk krijgt.
Interview 5:
-In de eerste weken worden er door leerkrachten nog niet in het dossier van de kinderen
gekeken, dit vinden ouders jammer. Omdat zij anders zouden kunnen weten hoe ze met
hun dochter om zouden moeten gaan.
-Volgens ouders geven leerkrachten aan STOP4-7 niet altijd nuttig te vinden en er te weinig
tijd voor te hebben.
Interview 6:
-Op school hadden de leerkrachten een paar dingetjes waaruit zou blijken dat zoon K.
misschien autisme had.
- Ze hebben daar een manier gevonden om daar geen aandacht aan te geven, als zoon
onder tafel ging liggen en huilen. Ze zeggen “K. ga op je stoel zitten, nu is het mooi
geweest.” Dit jaar heeft hij dat pas één keer laten zien en vorig jaar lag hij iedere dag wel
onder de tafel. (STOP4-7 4-7 heeft hier volgen moeders geen invloed op gehad, maar
docent weet hoe ze met hem om moet gaan)
-Op school wordt er gewerkt met picto’s.
-Vanuit Entreá naar de nieuwe school was overgedragen dat de leerkracht in het begin
99
moeite zou kunnen krijgen om contact te maken met zoon K.
-Zoon K. wilde altijd graag naar school.
Interview 7:
-Dat komt hij zit op de PI-school en daar werd het dus ook gegeven. Zij zijn daar eigenlijk
heel goed in, het zit daar aan huis.
Interview 8:
-In groep 3 pasten ze technieken toe.
-Contact is heel goed
-Oma en tante van moeder passen op de kinderen.
-Oma is heel bewust in het inzetten van de technieken. Is daar duidelijk in en het werkt
goed.
-Schoonfamilie is minder duidelijk naar zoon. Die dag gaat het goed, totdat hij
thuiskomt. Dan krijgt hij een explosie. Moeder vindt dit lastig, want schoonfamilie ziet dit
niet. Zij geven aan dat het oppassen goed is gegaan.
Interview 9:
-Positieve ervaringen, deze school sluit goed aan.
-R. zit nu goed op zijn plek.
100
Label 18: omgang met leeftijdsgenoten
Interview 1:
-Zoon (11) heeft gewoon zijn plek in de klas nou.
-Hij had meer aansluiting op de PI.
-Het waren allemaal bijzondere kinderen, daar kon hij toch wel heel goed mee uit de
voeten.
-Het is niet zo dat hij echt veel vaste vriendjes heeft.
-Nieuwe klas heeft hij niet helemaal de aansluiting gevonden en dat vindt hij zelf ook wel
eens jammer.
-Wat goed gaat is dat hij zijn plek heeft tussen de anderen.
-Zoon (11) heeft een echt vriendje, een buurjongetje.
-Hij zoekt wel wat meer anderen op, dat is sinds het laatste jaar.
-Je merkt wel die sociale klik, het wordt belangrijker.
-Buiten spelen met jongens uit de buurt.
Interview 2:
-Voor STOP4-7 was zijn gedrag niet te corrigeren. Hij ontplofte gelijk en hakte er zwaar op
los. Op de peuterspeelzaal, toen hij twee was, moesten ze hem van kinderen aftrekken. Hij
liep er letterlijk doorheen.
- Als hij ergens mee gespeeld had en het weglegde, vond hij dat het van hem was. Als een
ander kindje er mee ging spelen, werd hij boos.
-Hij speelt nog steeds niet met kinderen, maar ernaast.
-Hij wil er graag bijhoren in de straat, maar moeder zegt dat kinderen doorhebben dat hij
anders is. Ze stoken hem op en laten hem dingen doen.
-Zoon reageert op het gedrag van deze kinderen. Hij slaat terug als ze hem slaan.
-Zoon is groter en sterker dan andere kinderen van zijn leeftijd, zij zeggen sneller “au”
volgens moeder.
-In het logeerhuis heeft zoon nu een vriendje. Hij had vanaf het eerste moment een klik.
Interview 3:
-Voor STOP4-7: zoon kon goed opschieten met “andere kindjes.”
-“Als ze ouder worden krijgen ze meer vriendjes op school.”
-Zoon kan sorry zeggen tegen leeftijdsgenoten op het moment dat moeder “iets zegt” van
een ruzie tussen haar zoon en een leeftijdsgenoot.
-Hij spreekt vaker met vriendjes af, vriendjes komen hier of hij gaat daar heen.
Interview 4:
-Vond het omgaan met leeftijdsgenoten voorheen lastig. Maakte veel ruzie (trekken,
duwen).
-Gaat nu beter om met leeftijdsgenoten, maakt minder ruzie.
-Heeft af en toe nog wel ‘uitschieters’.
-Zoon heeft één vriendje hier uit de buurt, zit ook bij hem in de klas, waar die graag mee
speelt. Heeft daarnaast nog een vriendje, is zoontje van een vriendin van moeder, dit
contact is goed.
-Zoon gaat liever om met andere kinderen.
Interview 5:
101
-Omgang met klasgenootjes is goed.
Interview 6:
- Gaat goed met leeftijdsgenoten om.
-Als de wat oudere bij elkaar zijn, valt zoon K. buiten de boot.
-Hij heeft wel vaste vriendjes. Klampt zich aan één of een paar personen vast.
-Hij speelt eigenlijk wel met iedereen, maar er zijn twee jongens in de klas waar hij wel echt
een band mee heeft.
-Bij Entréa had hij ook altijd een vriendje, waar hij dan mee speelde.
Interview 7:
-Hij kan wel goed samen spelen.
-Heeft een vriendje van zijn oude school, zijn nog steeds bevriend.
-Hij en zijn vriend hebben een bepaalde klik, ze begrijpen en voelen elkaar aan.
Interview 8:
-Hij laat in het contact met de ander dwingend gedrag zien. Anderen moeten doen wat hij
wil.
(Dat is veilig en dan is er niks onverwachts)
-Duidelijke afspraken over contact met kinderen werkt.
(op school, wie dat wat en waar speel je mee).
-Dan gingen de jongens uit de buurt samen spelen en dan was er vaak een probleem. Dat
gaat minder goed.
-Zoon is volgens moeder een heel open kind, die gaat overal op af en die heeft zelf niet
door dat iets niet lekker loopt. Zoon gaat met het buurmeisje spelen, dat wil hij dan. En dan
hebben ze binnen de kortste keren ruzie. De buurman stuurt hem dan naar huis.
Interview 9:
-Vriendjes is lastiger, er komt nooit iemand bij hen spelen. Hij gaat weinig spelen, omdat hij
dat lastig vind. Want hoe gedraag je je dan? De kinderen willen ook niet meer komen.
-Er gaat iets mis in het contact met de ander.
-2 andere kinderen in de klas wel aansluiting.
-Weinig vriendjes.
-In de zelfde straat is een kindje, die is een half jaar ouder dan R, die is ontzettend explosief
en dat versterkt bij R het vervelende gedrag.
-Heeft 1 vriendje. (kinderen waar moeder eerder op heeft gepast)
-Kindjes wilden soms naar huis terwijl ze met R aan het spelen waren.
-Vind het spelen met kinderen niet zo leuk. Kost hem veel energie.
102
Label 19: familie
Interview 1:
-We hebben niet super veel familie.
-Goed contact met de oma’s, ze zijn dol op beide jongens.
-Neven en nichten wonen ver weg.
-Moeder heeft een broer die in zweden woont, maar daar hebben ze wel contact mee.
-Voor STOP4-7 was het contact met allen hetzelfde.
-Oma spreekt zoon (11) ook gewoon makkelijk aan.
-Met zijn oma knuffelt hij ook heel veel.
Interview 2:
-Oma (mz) heeft reuma. Oma is volgens moeder alleen met zichzelf bezig.
-Tante (mz) heeft een verstandelijke beperking: PCF-syndroom. Moeder ziet haar zus niet.
Interview 3:
-Er is goed contact met opa’s, oma’s, tantes en ooms.
-Hij is de enige kleine in de familie.
-Moeder spreekt familie regelmatig, maar ziet ze niet altijd even veel. Als ze elkaar zien dan
is -het wel altijd even gezellig.
-Hierin is niks veranderd sinds STOP4-7, behalve dat zijn familie groter is geworden.
-In de familie zitten voor zoon geen leeftijdsgenoten.
Interview 4:
-Is niets in veranderd. zien elkaar niet dagelijks.
Interview 5:
-Ze kan altijd nog naar opa en oma, het contact is goed.
-Ze gaat graag naar broer (vz) in Frankrijk.
-Contact met familie is goed.
-Contact met familie was voor STOP4-7 ook gewoon goed.
-Ouders hebben het idee dat zus (vz) hun niet altijd even goed begreep. Zij gaf aan van laat
haar maar hier slapen en achteraf had ze dan volgens de zus ook goed geslapen.
-Moeder (mz) gaf aan breng ze maar naar mij.
-Zus (vz) zei breng ze maar naar mij.
-Dochter gaat vaak naar haar zus en haar neefjes.
Interview 6:
-Goed contact.
-Neefjes, nichtjes, tantes en ooms.
-Oma’s passen hier op, dat gaat ook heel goed.
-Regelmatig contact: wonen allemaal in dezelfde wijk op een zus na.
-Vroeger probeerde moeder het wel altijd te vermijden met K. Heel veel begrepen niet dat
hij anders was als andere kinderen.
-Schoonzusje en zus begrepen moeder beter. Zus heeft ook oudere kinderen, een oudere
dochter. Maar ging hier liever niet heen omdat ze wist dat K. zich verkeerd ging gedragen.
Interview 7:
103
-Contact met de familie is goed.
Interview 8:
-Opa en oma (vz) zeggen dat zoon bij hen nooit problemen heeft. Moeder denkt dat ze haar
dan aankijken met het idee: “ik snap niet waar jij je druk over maakt.”
-Moeder zegt dat oma (mz) voor STOP4-7 soms wanhopig was. Oma (mz) voelde zich
tekort schieten, omdat ze niet eens op haar kleinkind zou kunnen passen.
-Oma (mz) past dingen uit STOP4-7 toe en volgens moeder sterkt dit haar ook wel, het is
voor oma goed dat ze dat zo doet.
-Oma (mz) ziet wat moeder doet, dus praat zij ook op die manier tegen zoon: heel duidelijk.
-Oma (mz) had in het begin als er visite komt de gedachte: “nou ze zullen ook wel denken”,
maar omdat de methode werkt, doen ze het toch maar wel zo.
-Moeder heeft verteld op het moment dat ze de training hadden: “wij deden dit en dat.”
Interview 9:
-R. heeft bij bepaalde familie die hij graag mag, de rest dan niet.
-Zoon gaat liever niet mee naar familie.
-Familie van vaders- kant zien ze weinig.
-Hij was een huilbaby . Hij huilde altijd achter de adem. 10, 12x op een dag, ik werd er gek
van. Toen merkte ik wel dat mensen niet meer wilde komen, niet meer af wilde spreken.
-Ouders van vaders- kant leven niet meer. Dus daar gaan ze niet meer heen, anders
zouden ze daar wel heen gaan volgens moeder.
104
Label 20: sociaal netwerk *Niet alle respondenten hebben hier informatie over gegeven.
Interview 1:
-Contact met de omgeving, goed.
-Ouders hebben een vriendengroep waar ze veel mee optrekken.
-Met veel kinderen erbij, dus veel gezamenlijke activiteiten, samen eten.
-Ze trekken veel met vrienden op, ze hebben regelmatig gezamenlijke activiteiten. Zoals
festivalletjes en feestjes.
Interview 2:
-Moeder zegt geen sociaal netwerk te hebben om op terug te vallen.
-Ze heeft haar R die woont aan de andere kant van Nederland.
-Moeder heeft vriendinnen met eigen levens en kinderen, die hun eigen problemen hebben.
-Moeder hakte vroeger in op opmerkingen van anderen. Nu kan ze beter uitleggen hoe het
zit. Ze kan beter van haar afbijten.
Interview 3:
-Contact omgeving is goed. Ze zijn net verhuisd, dus allemaal nieuwe buren en kinderen.
-Het contact met de buurt is sinds verhuizing niet veranderd.
-De vrienden van moeder hebben allemaal kinderen. Ze gaan vaak met z’n allen weg.
-In de vriendengroep zitten allemaal kinderen met dezelfde leeftijd, volgens moeder.
Interview 4:
-Contact met omgeving is goed.
-Moeder ervaart geen verandering, nu het beter gaat, in benadering vanuit de omgeving
naar haar.
Interview 5:
-Geleerde van STOP4-7 toepassen in een andere situatie.
-Geven van tips en adviezen aan andere in hun omgeving.
Interview 6:
-Goed.
-Onderneemt dingen samen.
-Vrienden hebben kinderen waar zoon K. mee speelt.
Interview 8:
-In de buurt is er altijd wel iemand die wil wandelen, of zin en tijd heeft om iets te doen.
-Volgens moeder is er minder contact met vrienden en buren, het kringetje wordt kleiner. -Je
past de activiteiten aan op het gezin. Als de één zich niet lekker voelt, dan gaan ze niet, of
korter of ze nemen een gezinslid niet mee.
-Moeder merkt dat ze als gezin in een soort isolement komen, al vindt ze dat een groot
woord. Ouders gaan bijvoorbeeld ergens niet meer naartoe of doen het op een andere
manier, door zoon thuis te laten.
-Met vriendinnetjes van zusje, gaat het contact door zoon niet. Die komen dan als zoon weg
is.
Interview 9:
-Zoon voelt zich veilig bij ‘oma’.
105
-‘Oma’ heeft een klik met zoon.
-‘Oma’ is duidelijk en zoon luistert naar haar.
-Hij was een huilbaby . Hij huilde altijd achter de adem. 10, 12x op een dag, ik werd er gek
van. Toen merkte ik wel dat mensen niet meer wilde komen, niet meer af wilde spreken.
-R. gaat graag naar zijn oppas adres. Deze mensen stellen zich op als opa en oma. Hij
weet daar de grenzen
106
Label 21: vrijetijdsbesteding kind
Interview 1:
-Donald Duck lezen.
-Gamen.
-Trampoline springen.
-Buiten aan het spelen.
-Toen zoon (11), 4 of 5 jaar was kon hij nog niet gamen.
-Heel vergelijkbaar met voor STOP4-7.
-Het is niet echt een sportkind. Hij zit niet onder voetballen of dat soort dingetjes.
Interview 2:
-Zoon gaat lekker naar buiten, naar de speeltuin.
-Zoon kan zichzelf goed vermaken.
-Voor STOP4-7 moest moeder hem entertainen, was zoon extreem claimend. Hij kon niet
alleen spelen.
- Als zoon speelde was het zijn spel, alles moest vanuit zijn beleving.
Interview 3:
-Zoon tennist op woensdag.
-Als het lekker weer is, is hij buiten.
-Zoon luistert veel muziek of knutselt op zijn kamer.
-Bij vader gaat zoon naar de scouting.
-Voor STOP4-7: zoon speelde veel buiten en speelde veel zelf.
-Na STOP4-7: zoon spreekt meer met vriendjes af. (geleerd samen spelen tijdens STOP4-
7)
Interview 4:
-Zoon speelt graag buiten.
-Zoon zit twee dagen pop de bso.
-Speelt graag met vriendjes.
-Huiswerk, werkt zoon volgens moeder, vrij veel aan.
-Voetbal. (vond die voorheen niet leuk, nu hij wat ouder wordt wel)
Interview 5:
-I-pad, de telefoon, televisie en de computer.
-Knutselen voor de tv.
-Voor STOP4-7 ook al knutselen voor de tv.
-Soms speelt ze met vriendjes of vriendinnetjes, maar dit wordt minder.
-Speelt niet echt met iemand van school, meer met kinderen van badminton.
-Ze heeft een vriendje maar die ziet ze meer als broertje en daar speelt ze graag mee.
-Ze is op viool les.
-Badminton en zwemmen.
Interview 6:
-Wil graag op breakdance.
-Speelt graag buiten.
-Met poppetjes spelen.
107
-Tv kijken.
-Het liefst speelt zoon K. buiten: fietsen, klimmen.
Interview 7:
-Ds-en.
-Speelt met poppetjes en autootjes. Hij heeft dat echt moeten leren.
-De kinderen zitten op zwemles. Dat is speciaal zwemmen.
-Zoon zou graag op keyboardles willen. Hij wist niet of hij dat wel wilde, maar wat bleek
nou? Hij dacht dat daar meerdere ouders en kinderen bij zaten. Toen moeder zei dat dat
niet het geval is, wilde hij wel een keertje kijken. Dat gaat binnenkort gebeuren.
Interview 8:
-Zoon zit op karate. Dochter zit op dansen. Oudste zoon zit op karate, tennis en volleybal.
-Zoon gaat naar een zorgboerderij op woensdagmiddag.
-Als zoon de kans krijgt, zit hij de hele dag achter het beeldscherm, volgens moeder.
-Eens in de maand gaat zoon in het weekend naar de zorgboerderij.
-Als zoon uit school komt, kijkt hij altijd even tv.
-Moeder moet gericht activiteiten voorstellen: “nu gaan we bouwen, dit doen, spelletje
doen.” Zelf bedenken de kinderen dat niet, want dan hebben ze gewoon echt helemaal niks
te doen.
-Dit was voor STOP4-7 hetzelfde. Volgens moeder komt dit door autisme.
Interview 9:
-Racen, fietsen, rennen. Alles moet vlug, hard, snel. Hij moet het hardste rennen. Hij is ook
heel veel buiten.
-Als hij heel de dag met de lego zit,hij vind het helemaal geweldig, maar dan is hij zijn
energie niet kwijt. Niet veranderd na STOP4-7.
-Die zaten bij de kinderkerk. Maar die zijn ze vanaf want dat ging niet helemaal lekker.
Konden hun plek niet vinden tussen de andere kinderen.
108
Label 22: (over) last *Niet alle respondenten hebben hier informatie over gegeven.
Interview 1:
-Horen niks terug op de straat over overlast.
-Wel dat hij zich alleen kan vermaken.
-Als zoon (11) niet altijd de aansluiting vindt, trekt hij zijn eigen plan. Dat is zijn manier van
ermee om gaan.
Interview 2:
-Thuis is veilig, maar als ik met hem ergens naartoe ga, gebruik ik echt die time-out. Hem -
ergens in de hoek zetten, midden in de winkel.
- Vooral als hij vervelend begint te doen in de winkel, zeg ik: “Kom, je gaat nu even daar
staan.”
- In de C&A in Utrecht heb ik hem eens op de grond laten zitten. Hij was helemaal druk en
had een aantal dingetjes gedaan.
109
Label 23: betrokkenheid omgeving *Niet alle respondenten hebben hier informatie over gegeven.
Interview 1:
-Terug gehoord van vrienden dat ze “flink geïnvesteerd in de jongens, dat hebben jullie
goed gedaan.” Dat was echt een compliment.
-Ze waren toen wel betrokken met wat ze aan het doen waren. Vooral oma (vz), ze zei: “we
gaan hier stoppen, ze motten d’r uit (auto).
Interview 2:
-Er zijn mensen die hele vervelende reacties geven: “doe dat kind een halsband om.”
-De reacties die ik krijg als ik een time-out, zijn niet altijd even leuk.
-Er kwam een oude vrouw naar me toe: “ach, jongetje wat moet je?” Ik zeg: “mevrouw, wilt u
zich er even niet mee bemoeien nu. Wat u er van vindt, daar heb ik maling aan. Het is mijn
kind. Dag.”
-Er komen ook wel positieve reacties. Mensen zien dat het werkt.
-Moeder woont in een multiculturele buurt. Ze heeft buurtzorg betrokken bij conflicten
tussen haar zoon en andere kinderen. Volgens moeder geven andere ouders zoon altijd de
schuld, omdat ze weten dat hij een beperking heeft. De interventie van Buurtzorg heeft
daarin niet geholpen.
-In de speeltuin waar zoon komt, spelen vooral Nederlandse kindjes. Moeder heeft het idee
dat ze hun ouders beter duidelijk kan maken hoe ze met zoon om kunnen gaan. Zij tonen
begrip.
-Sinds STOP4-7 krijgt moeder meer positieve reacties van mensen over zoon. Ze noemen
hem een schatje.
Interview 3:
-Moeder heeft met oma gepraat over STOP4-7, “dit praat nogal makkelijk.”
-Moeder heeft met een vriendin over STOP4-7 gepraat, aangezien zij het kende en haar
kind dezelfde problematiek heeft.
-Tennisleraar heeft wel eens aangegeven dat zoon drukker was.
Interview 4:
-Moeder is open geweest over de situatie naar anderen toe.
-Moeder heeft situatie besproken met haar moeder. Zij is eenmalig mee geweest naar een
bijeenkomst.
-Directe familie en vrienden zijn op de hoogte van deelname.
-Feedback vanuit voetbaltrainer: zoon heeft nog wel eens ruzie.
-Contact tussen zoon en voetbal trainer is goed.
-Krijgt geen feedback vanuit omgeving. Voorheen ook niet.
Interview 5:
-Geleerde van STOP4-7 toepassen in een andere situatie.
-Geven van tips en adviezen aan andere in hun omgeving.
-Omgeving accepteert het niet altijd hoe ouders zich opstellen naar hun dochter.
-Volgens ouders zeggen andere dat de vrijetijdsbesteding teveel is voor hun dochter.
-Contact buurvrouw zij gaf aan te willen helpen als moeder het niet meer aankon. -
Betrokkenheid van leraren blijft. (doordat ze vragen van hoe het met dochter gaat)
110
-Contact met de buurt is goed, alleen er zijn ouders die niet begrijpen dat hun dochter niet
goed slaapt.
-Volgens ouders hadden hun omgeving totaal geen begrip voor de situatie.
-Moeder (mz) gaf aan breng ze maar naar mij als het even niet ging.
Interview 6:
-Heel veel begrepen niet dat hij anders was als andere kinderen.
-Is nu wat beter, maar nog niet iedereen begrijpt het dat K. anders is dan anderen.
-Moeder hoort van andere kinderen wel eens dingen terug over zoon K.
-Kinderen komen vaak bij moeder aan de deur.
-Moeder hoort niets van ouders terug.
-Oma geeft aan zoon K wel eens te moeten waarschuwen en dat hij zich ’s ochtends niet
altijd wilt aankleden.
Interview 7:
-Informatie aan schoonmoeder doorgeven.
-Moeder geleerd met spreken met ik-wil.
-Moeder is een consequent iemand. Ze hebben nu meer begrip voor de situatie.
-Familie accepteert het ook altijd als ze elkaars kinderen een standje geven.
Interview 9:
-Moeder hoort van mensen terug dat het gewaardeerd wordt dat ze probeert ze
hulp is gaan zoeken om de sfeer in huis te veranderen.
-Moeder weet ze bij haar buurvrouw terecht komt indien nodig.
-Buurvrouw vraagt regelmatig hoe het gaat.
-In de dierentuin liepen er wel eens mensen langs waarbij ze zeiden ‘nou gaat dat wel
goed?’ ‘nou dat zou mijn niet gebeuren’. Dit was voor moeder een schok.
-Bespreekt regelmatig met de ouders (van die kinderen waar moeder op heeft gepast) hoe
het met R gaat. Hoort daarvan ook dingen terug, zowel positief als negatief. Liggen als
ouders op één lijn van wat wel en niet mag.
-Moeder hoort vanuit kinderkerk niets terug van ouders over het gedrag van R.
111
Label 24: geven van tips
Interview 1:
-Ten tijde van STOP4-7 hadden zij bepaalde dingen met de jongens, die anderen dan niet
hadden. Hierover vertelden ze wat over en hanteerde ook de methodiek.
-Zeker expliciet tips en adviezen gegeven aan anderen.
-Niemand heeft de gehele methodiek overgenomen.
-Mensen zijn wel benieuwd of de methodiek werkt, deze ervaring veel gedeeld.
-Specifieke tips waren: de ik-boodschap, bij de muur neerzetten, manieren van straffen en
snel handelen.
-Ze denken dat mensen denken, dat het een goede methode is en daarvan ook soms iets
proberen.
-Ze weten niet of iemand dat nu ook werkelijk is gaan gebruiken.
Interview 2:
-Ik laat mensen wel eens zien hoe zo’n time out gaat, want daar vragen ze dan naar.
-Moeder heeft een vriendin met jongere kinderen het schema van de time-out gegeven en
deze aan haar uitgelegd.
-Ik weet niet of ik de juf kan begeleiden in hoe zij met mijn zoon om kan gaan. Ik ben
geneigd om alles op haar af te schuiven.
-Moeder is er mee opgehouden om alles aan te kaarten bij de juf.
-Het logeerhuis van zoon heeft van moeder het schema gekregen. Ze heeft het uitgelegd.
Het werkt, zeggen ze volgens moeder.
-Moeder laat anderen gelijk zien hoe het werkt. Beter overtuigd kun je iemand niet hebben,
want mensen om me heen weten hoe moeilijk hij kan zijn. Ze zien in dat dat ene woordje
verschil kan maken.
Interview 3:
-Vriendin van moeder is onderwijsassistent en wist volgens moeder het meeste al. Ze
hebben ervaringen uitgewisseld en gekeken hoe hun het deden.
-Ze kunnen elkaar op dingen wijzen als ze sommige dingen beter anders kunnen doen, dit
vindt moeder fijn.
-Aan nieuwe partner geeft moeder geen tips, aangezien sindsdien het toepassen van
STOP4-7 technieken, niet meer nodig is geweest.
Interview 4:
-Moeder heef tips gegeven aan familie en vrienden.
-Moeder heeft de tip gegeven over het gebruiken van de time- out en niet te lang straffen.
-Tips worden daadwerkelijk toegepast en hebben effect.
-Moeder heeft time- out moment doorgegeven aan voetbaltrainer.
Interview 5:
-Geleerde van STOP4-7 toepassen in een andere situatie.
-Geven van tips en adviezen aan andere in hun omgeving.
-Geven van tips aan dochter V.
Interview 6:
-Moeder geeft aan familie terug dat ze zoon K. niet dingen moeten beloven die ze achteraf
112
niet na komen.
-Moeder geeft vaker tips aan familie, maar werkt volgens haar niet.
Interview 7:
-Moeder leert haar schoonzusje af en toe wat.
-Ik denk wel dat ik veel dingen heb doorgegeven van wat ik heb geleerd, ik deel het graag.
-Veel met vrienden over gehad, dat zijn ook mensen die ik op Facebook spreek. Dan zeg ik,
ga maar eens kijken. Daar heb ik ook wel hele gesprekken over gehad, dit leer je en dat
leer je, je kan het wel van mij horen, maar als je aan die cursus meedoet dan leer je het.
-Moeder raadt het vaak aan bij anderen en geeft handvatten.
-Moeder geeft haar schoonzus handvatten.
-Moeder praat op Facebook met ouders van kinderen met autisme. Moeder geeft haar visie
hier en geeft tips.
Interview 8:
-Hebben technieken overgedragen aan oma en tante.
-Moeder zegt tegen oma (mz): “als je dan de volgende keer dat en dat zegt, dan werkt dat
beter.”
-Moeder past wat ze geleerd heeft bij STOP4-7 automatisch toe bij andere kinderen.
Interview 9:
-Moeder heeft haar deelname aan STOP4-7 besproken met anderen.
-Heeft geen tips gegeven, in haar ogen niet de juiste mensen om dit bij te doen.
113
Label 25: dagbesteding ouders
Interview 1:
-Vader en moeder zijn voor een groot deel van de week aan het werk.
-Vader en moeder tennissen.
-Vader kookt graag.
Interview 2:
-Moeder heeft meer rust in haar dagelijkse routine.
-Vroeger als moeder met mensen praatte, moest ze zoon in de gaten houden. Nu is dit niet
meer zo.
Interview 3:
-Moeder zit bijna een jaar thuis, het bedrijf waar ze werkte is failliet.
-Moeder doet tien uur per week vrijwilligerswerk bij de tennisclub.
-Moeder gaat vaak fietsen met zoon of samen met hem naar de speeltuin.
-Moeder gaat zelf sporten.
-Moeder doet daarnaast het huishouden.
-Voor STOP4-7: Moeder werkte 32 uur in de week en is later terug gegaan naar 28 uur per
week, omdat ze terug ging naar school.
Interview 4: -Werkende moeder. (gaat soms vroeg weg en komt laat thuis). -Werkt 3 dagen. -Andere dagen druk met de kinderen. -Zit bij de sportschool, schiet er af en toe wel bij in om daar naar toe te gaan. -Probeert op vaste dagen te werken, soms moet daar in geschoven worden. -Moeder gaat op maandag en woensdagavond mee naar voetbaltraining van zoon. -Moeder gaat op woensdag middag mee naar paardrijden van dochter. -Moeder gaat met zoon, 1x in de twee weken (ander weekend kinderen bij vader), met zoon mee naar voetbalwedstrijd op zaterdagochtend. -Maandag huishouden. -Wanneer moeder, 1x in de twee weken, een weekend geen kinderen heeft. Dan heeft ze weekendje voor zichzelf.
Interview 5:
-Vader werkt 4 dagen in de week,10 a 12 uur op een dag. Op de woensdag is hij altijd thuis.
-Moeder werkt 32 uur, maar dat is meestal 40. Op de vrijdagmiddag is zij meestal thuis.
-Als er iets is regelt moeder dat ze naar huis kan gaan. Bepaalde periodes van het jaar is
het rustiger op haar werk en dan is ze ook meer thuis.
-Toen dochter net geboren was is moeder minder gaan werken, 28 uur in de week. Nu is dit
weer terug gegaan naar 32 uur.
-Moeder sport niet. Maar loopt wel regelmatig samen met vader.
-Vader is actief aan het lopen omdat hij mee wil doen met de wandelvierdaagse.
-Moeder is mantelzorgster geweest voor haar moeder.
Interview 6:
- Moeder werkt 26 uur, huishoudelijke dienst in gehandicaptenzorg.
-Werkt in de ochtenden.
-Doet boodschappen.
114
-Aandacht gaat naar de kinderen als ze thuis zijn.
Interview 7:
-Overdag is moeder bezig met poetsen en boenen van het huis.
-Moeder heeft na STOP4-7 een kinderboek geschreven en is nu bezig om deze te
illustreren. -Ze is druk met tekenen.
-Het boek dat moeder heeft geschreven gaat over spreekwoorden en het is bedoeld voor
autistische kinderen, waarbij ik eigenlijk mijn verhalen put uit mijn dagelijkse ervaringen.
-Moeder houdt van fotografie.
-Moeder probeert sinds STOP4-7 meer te genieten van dingen. Ze zegt dat ze moest leren
om rust te pakken. Ze ging altijd maar door en heeft geleerd om een pas op de plaats te
maken.
-Vader is IT’er en heeft een eigen bedrijf. Hij wordt momenteel 3 dagen per week ingehuurd.
-Moeder zegt dat het hele gezin veel gamet.
-Moeder is heel creatief en knutselt graag.
Interview 8:
-Beiden waren veel bij de kinderen.
-Vader was altijd pas om half5 thuis.
-Moeder werkt 2 dagen. (moeder komt dan pas om 19.00 thuis)
-Voor STOP4-7 was moeder al gevraagd voor de ouderraad, maar dat kon ze er niet bij
hebben.
-Nu kan ze de ouderraad er wel bij hebben, ook omdat de kinderen de hele dag naar school
gaan. Moeder weet niet of dat specifiek door STOP4-7 komt, ze denkt dat het een
samenloop van omstandigheden is.
-Moeder sport en heeft dit altijd gedaan.
-Moeder werkt een aantal dagen in de week.
-Moeder is op school bezig met de ouderraad, geeft begeleiding in de groep van haar
oudste zoon en geeft leesondersteuning.
-Moeder is veel tijd kwijt met bezoeken aan psychiaters en dokters, voor de kinderen.
Interview 9:
-Heen en weer rijden, huishoudelijke dingen tussen door.
-Als het mooi is gaat ze wel een rondje fietsen of lopen.
-Taxi chauffeur 1 tot 2 dagen in de week.
-Sport niet.
115
Label 26: financiële ondersteuning *Niet alle respondenten hebben hier informatie over gegeven.
Interview 3:
-Moeder ontvangt uitkering en kinderbijslag.
116
Label 27: maatschappelijke betrokkenheid *Niet alle respondenten hebben hier informatie over gegeven.
Interview 1:
-Zowel vader als moeder doen geen vrijwilligers werk.
-Zowel vader als moeder zijn lid van de tennisvereniging. Ze zijn al drie a vier jaar lid. Ze
zijn op een gegeven moment samen een hobby gaan doen. Dit vinden ze hartstikke leuk.
-Met de buurt hebben ze een stukje en liederen voorbereid voor een bruiloft.
-Ze nemen deel aan buurtborreltjes.
-Vooral als er een festiviteit is, dan doen we dat samen.
Interview 2:
-Moeder wil duidelijk maken dat er meer leerkrachten gebruik zouden moeten kunnen
maken van STOP4-7: “maak het dan voor het hele onderwijssysteem.”
Interview 3:
-Moeder doet vrijwilligerswerk bij de tennisclub. Ze heeft hier sinds twee weken een contract
voor tien uur.
-Moeder wil ook in de jeugdcommissie om haar tijd te vullen.
-Moeder is geen lid van een vereniging.
-Moeder helpt op school als er dingen zijn, zoals een schoolreisje, uitstapje of iets
versieren. Dit was voor STOP4-7 ook zo.
-Moeder wil gaan helpen in augustus bij iets wat georganiseerd wordt in de buurt.
Interview 6:
-Moeder is geen lid van een vereniging.
-Gaat mee naar uitjes als begeleidster. (gehandicaptenzorg)
-Neemt deel aan activiteiten in de buurt.
-Moeder heeft veel vrijwilligerswerk gedaan, maar toen het nog moeilijk was met K, had ze
daar weinig tijd voor, ze wilde hem niet meenemen.
Interview 7:
-Moeder wilde altijd wel verhalen schrijven en ze wil ook meer doen voor kinderen met
autisme.
-Het is voor moeder een doel om alles wat ze weet te delen. Ze wil dat niet voor zichzelf
houden. Moeder zegt hierover: “wie ben ik om zelf alles aan te nemen en op te slurpen, ik
zou mezelf zo egoïstisch vinden als ik dat zou doen.” Ze geeft aan dat ze door STOP4-7 als
mens is veranderd.
-Moeder probeert door de verhalen in haar boek anderen op een komische manier een les
te leren.
-Moeder neemt deel aan de kerstmarkt op school en helpt met raamschilderingen voor de
Sinterklaastijd.
Interview 8:
-Moeder en kinderen nemen deel aan activiteiten voor zover dit in de buurt georganiseerd
wordt.
-Het is een dorp, dus je bent snel betrokken bij van alles en nog wat.
-Moeder is op school ook actief. Ze zit in de ouderraad en ze doet dan mee met activiteiten.
117
-Leesbevordering is vrijwilligerswerk.
Interview 9:
-Doet vrijwilligerswerk in het Jeugdgebouwkerk, koffie schenken. Maandagavond en
zondag.
-Deed voorheen ook vrijwilligerswerk.
-Doet niet mee aan activiteiten in de buurt. Wordt ook niet zoveel georganiseerd. R. heeft
1x meegedaan, was geen succes.
-Als er in Tiel iets leuks te doen is dan gaan ze daar graag heen. Dan komen ze zijn
vriendjes van school tegen dus dat is ook nog leuk.
118
Label 28: verbeterpunten *Niet alle respondenten hebben hier informatie over gegeven.
Interview 2:
-Er was soms weinig ruimte voor iedereen om z’n verhaal te doen, omdat de tijd gewoon
beperkt is. Je wordt afgekapt, terwijl je midden in zo’n emotie zit.
-Ik vind dat alle docenten in het speciaal onderwijs de training zouden moeten krijgen. Het
zou een vaste cursus moeten zijn.
-Het traject zou duidelijker uitgelegd kunnen worden aan ouders. Het gedrag is bij zoon niet
afgenomen, dus anderen zouden kunnen denken dat het niet geslaagd is, terwijl ik dat wel
zo ervaar.
Interview 3 (28):
-Moeder wist niet wat ze kon verwachten en heeft geen tips voor STOP4-7 of Entréa.
Interview 6:
-Het intensiever contact tussen ouder en leerkracht vond moeder een pluspunt van Entréa.
-Heel tevreden over Entréa.
-Moeder zou het wel fijn vinden om iedereen van de STOP4-7 bijeenkomsten bij elkaar te
hebben en ervaringen met elkaar uit te wisselen.
Interview 7:
-De ouderbijeenkomst zou van moeder best wel een jaarlijks terugkomend iets mogen zijn,
om wel de puntjes op de i te zetten.
-Moeder zou het fijn vinden, als het ook voor iets oudere kinderen zou zijn.
119
§8.6: Bijlage 6 – tabellen resultaten
Alge
meen
(00):
Leeftijd
STOP4-7
Momen
teel
6 11
4 5
6 9
5 7
7 11
4 6
7 9
5 8
6 8
Soort gezin Aantal Eén
kind
Twee
kinderen
Drie
kinderen
Nieuwe
partner
Twee ouder gezin 6 1 4 1
Eén ouder gezin 3 1 2 3
Totaal 9 2 6 1 2 Geslacht Aantal
Jongen 8
Meisje 1
Totaal 9
120
School Aantal
Regulier 4
Speciaal onderwijs 1
PI-school 4
Totaal 9
Reden van aanmelding (01)
Omschrijving Aanta
l
Thuis Scho
ol
Beide
Sociale interactie 1 1
Fysieke en verbale agressie 4 2 2
Fysieke agressie 3 1 1 1
Slaapproblemen 1 1
Totaal 9 4 2 3
Tijd van aanmelding Aanta
l
2009 1
2010 1
2011 2
2012 3
2013 2
Totaal 9
121
Gedrag Verbeterd Hetzelfde Verslechterd Door STOP4-
7
Sociale interactie 1
Fysieke en verbale agressie 3 1* 3
Fysieke agressie 3 2
Slaapproblemen 1 1
Totaal 8 1 7
*: Het gedrag is verslechterd, echter de frequentie van de explosieve episodes is de
verminderd.
Voorspeller
antisociaal gedrag
Ja,
verbeterd
Ja, hetzelfde
gebleven
Gerelateerd
aan
stoornis
Nee
Grensoverschrijdend
gedrag
5 2 2
Inlevingsvermogen 5 3 4
Politiecontact 9
Totaal 5 7 3 15
Diagnose Aantal
Geen 4
Gedragsstoornis 1
ASS 2
PDD-NOS 1
Asperger 1
Totaal 9
122
Opvoedingsvaardigheden
door STOP4-7*
Toegepa
st
Niet
toegepast
Niet
leeftijd
sadequ
aat*2
Totaal Effectief
Gebruik van picto’s 2 1 2 5 4
Positief benaderen 3 3 3
Ik-boodschap 4 4 4
Complimenten geven 3 3 3
Time-out 3 3 6 6
Inzichtelijk handelen 3 3 3
Strafaankondiging 2 2 2
Verwachtingen uitspreken 4 4 3
Consequent zijn 5 5 5
Beloningssysteem
toepassen
1 1 2 1
Negatief gedrag negeren 2 2 2
Structuur handhaven 3 3 3
Gedrag terugleggen bij kind 1 1 1
Kind meer inspraak geven 2 2 2
*: Deze worden benoemd door minimaal één ouder.
*2: Is wel toegepast in het verleden, maar niet meer leeftijdsadequaat.
Ouder-kind
relatie
Verbeterd Hetzelfde Door STOP4-
7
Emotionele band 2 5 2
Tijd met kind 2 1
123
Betrokkenheid
broer(s)/zus(sen)
Verbeterd Hetzelfde Verslechterd Door
STOP4-7
Broer/zus
STOP4-7
gevolgd
Relatie broer/zus* 3 3 1 2
Individuele situatie* 7 7
*Dit is per gezin bekeken.
Opvoedingrelatie
tussen ouders
Verbeterd Hetzelfde Verslechterd Door
STOP4-7
Ëén ouder gezin 1 2
Twee ouder gezin 5 1 5
Ervaring STOP4-7*
Positief ervaren Negatief ervaren
algemeen 9 0
Doorkijkscherm 2 0
Oudertraining 3 0
Contact andere
ouders
4 1
Oplossingsgerichtheid 1 0
Resultaat technieken 8 0
Begeleiders 2 0
Geen follow up
bijeenkomst
0 2
Krijgen concrete tips 1 0
Aansluiting bij kind 5 4
*niet alle ouders benoemen op al deze punten hun ervaring
124
Zorgen binnen
gezin
Afgenomen Hetzelfde toegenomen Door
STOP4-7
Ja 1 1 1
Nee 3 4 1
Andere
hulpverleningscontacten
dan STOP4-7
Nooit
gehad
Verminderd Hetzelfde Toegenomen
kind 3 4 2
ouders 3 4 2
Leerprestaties Verbeterd Hetzelfde verslechterd Door
STOP4-7
Goede
leerprestaties
4 4 1
Slechte
leerprestaties
1
Gedrag in de klas Verbeterd Hetzelfde verslechterd Door
STOP4-7
Positief gedrag* 4 4 1
Negatief gedrag 1 1
*Waarbij 2 kinderen met buiten spelen nog wel negatief gedrag laten zien
Contact kind en
leerkracht
Verbeterd Hetzelfde verslechterd Door
STOP4-7
Positief contact 2 6 1
Negatief contact 1 1*
*Contact is verslechterd doordat de volgende leerkracht STOP4-7 niet heeft gevolgd
125
Contact ouders
en leerkracht
Verbeterd Hetzelfde verslechterd Door
STOP4-7
Positief contact 2 4
Negatief contact 3
Feedback vanuit
leerkracht over
kind
Verbeterd Hetzelfde verslechterd Door
STOP4-7
Positieve feedback 1 3
Negatieve
feedback
5
Toepassen
STOP4-7
Toegepast door
leerkracht
School breed
toegepast
wel 8 2
niet 1 7
Ervaring school Verbeterd Hetzelfde verslechterd Door
STOP4-7
Positieve ervaring 2 5 1
Negatieve ervaring 2
Omgang met
leeftijdsgenoten
Verbeterd Hetzelfde verslechterd Door
STOP4-7
Positief 3 3 1
Negatief 3
126
Contact met
familie
Verbeterd Hetzelfde verslechterd Door
STOP4-7
Positief veel 1 3 1
Positief weinig 3
Negatief veel
Negatief weinig 2
Contact met
sociaal netwerk
Verbeterd Hetzelfde verslechterd Door
STOP4-7
Positief veel 5
Positief weinig 1
Negatief veel
Negatief weinig 3
Vrije tijd invulling
buiten
Verbeterd Hetzelfde verslechterd Door
STOP4-7
Kan zichzelf
vermaken
1 8 1
Kan zichzelf slecht
vermaken
127
Vrije tijd invulling
binnen
Verbeterd Hetzelfde verslechterd Door
STOP4-7
Kan zichzelf
vermaken
9
Kan zichzelf slecht
vermaken
Kind lid van
sport
vereniging
wel 5
niet 4
Kind veroorzaakt
overlast
wel 2
niet 7
Reacties vanuit
omgeving
Verbeterd Hetzelfde verslechterd Door
STOP4-7
Positief 4 4 3
Negatief 1
128
Aan wie
Geven van
tips
Aantal Familie Nieuwe
partner
Omgeving Beide
Ja 8 2 1 3 3
Nee 1 7 2 6 6
Dagbesteding
Ouders*
Verbeterd Hetzelfde verslechterd Door
STOP4-7
sporten 3 1
Huishouden/werkeloos/
Thuis zijn
2 2
Werk 1 6 2 1
Vrijwilligerswerk 2 2 1
*van de 11 ouders die we betrekken bij dit onderzoek
Maatschappelijke
betrokkenheid
van ouders:
Vrijwillligerswerk*
Verbeterd Hetzelfde verslechterd Door
STOP4-7
Ja 2 1
Nee 5 2
*van de 11 ouders die we betrekken bij dit onderzoek
Maatschappelijke
betrokkenheid
van ouders:
Lid van
vereniging*
Verbeterd Hetzelfde verslechterd Door
STOP4-7
Ja 3
Nee 4 1
*van de 11 ouders die we betrekken bij dit onderzoek
129
Maatschappelijke
betrokkenheid
van ouders:
Buurt
activiteiten*
Verbeterd Hetzelfde verslechterd Door
STOP4-7
Ja 5
Nee 3 1
*van de 11 ouders die we betrekken bij dit onderzoek
130
Gegevens
Opdrachtgever
Naam: Entréa
Adres: Scheidingsweg 6
6551 AV Weurt
Telefoonnummer: 024 67 88 421
024 38 16 11
E-mail: g.vangerven@Entréa.nl
Contactpersoon opdrachtgever
Naam: Inge Bastiaanssen
Adres: Toernooiveld 5
6525 ED Nijmegen
Telefoonnummer: 06 15 46 01 38
E-mail: [email protected]
Projectbegeleider
Naam: Marianne de Bruijn
Adres: Kapittelweg 33
6525 EN Nijmegen
Telefoonnummer: 06 14 36 15 07
E-mail: [email protected]
Projectgroepleden
Naam: Ruth Brinkhuis
Adres: De Breide 20
7021 NK Zelhem
Telefoonnummer: 06 15 15 05 31
E-mail: [email protected]
Naam: Annemarie Dijkstra
Adres: Voorstadslaan 195
6541 SN Nijmegen
Telefoonnummer: 06 20 66 15 76
E-mail: [email protected]
Naam: Inge Jacobs
Adres: Passedwarsstraat 75
6601 AR Wijchen
Telefoonnummer: 06 41 71 19 34
E-mail: [email protected]
Naam: Romana Venhovens
Adres: Burgermeester Verkuijlstraat 1
5831EH Boxmeer
Telefoonnummer: 06 22 96 11 78
E-mail: [email protected]