Archeologische waardering Wormerveer - Zuideinde 1-4 ......ten van het onderzoeksgebied zijn 115238...

25
HOLLANDIA reeks 582 Archeologische waardering Wormerveer - Zuideinde 1-4, gemeente Zaanstad (N-H).

Transcript of Archeologische waardering Wormerveer - Zuideinde 1-4 ......ten van het onderzoeksgebied zijn 115238...

  • HOLLANDIA reeks 582

    Archeologische waardering Wormerveer - Zuideinde 1-4, gemeente Zaanstad (N-H).

  • COLOFON

    Hollandia reeks nr. 582

    Titel: Archeologische waardering Wormerveer - Zuideinde 1-4, gemeente Zaanstad (N-H).

    Toponiem: Wormerveer Zuideinde 1-4 Gemeente: Zaanstad

    Onderzoeksmeldingsnr. Archis: 4003954100

    Hoekcoördinaten: -115238 / 500389 -115542 / 500410 -115546 / 500081 -115174 / 500104

    Auteurs: B. D. Honigh

    Uitvoering: Hollandia Archeologen

    In opdracht van: SARCH Architecten

    Contactpersoon opdrachtgever: Ir. Chris Stam, [email protected]

    Wetenschappelijke leiding: P. M. Floore

    Illustraties: B. D. Honigh, tenzij anders vermeld

    Definitieve versie: 2016

    Oplage: 6

    ISSN: 1572-3151

    © Hollandia archeologen, Zaandijk 2016

    HOLLANDIA archeologenTuinstraat 27a1544 RS Zaandijk 075 - 622 49 57 [email protected]

  • Inhoudsopgave

    1. Inleiding en onderzoeksgebied 7

    2. Landschaps- en bewoningsgeschiedenis 9

    3. Specifieke archeologische verwachting 11

    4. Conclusies en aanbevelingen 13

    Literatuur 15

    Bijlagen 17

  • 6 archeologische waardering wormerveer zuideinde 1-4

  • 7archeologische waardering wormerveer zuideinde 1-4

    1 Inleiding en onderzoeksgebied

    In opdracht van SARCH Architecten heeft Hollandia archeologen in juni 2016 een archeo-logische waardering opgesteld voor een plangebied aan het Zuideinde 1-4 te Wormerveer, gemeente Zaanstad (zie afbeelding 1). Aanleiding is het voornemen voor het realiseren van nieuwbouw. De bij de bouw gepaard gaande grondroering vormt mogelijk een bedreiging voor het archeologisch bodemarchief. Het te bebouwen plangebied valt binnen een zone die van (inter) nationaal archeologisch belang wordt geacht, zoals aangegeven op de archeo-logische waardenkaart van de gemeente Zaanstad (zie afbeelding 1). Voor deze waardering is een onderzoeksgebied aangehouden dat ruim om het plangebied heen valt. De coördina-ten van het onderzoeksgebied zijn 115238 / 500389, 115542 / 500410, 115546 / 500081 en 115174 / 500104.

    Wormerveer

    plangebied

    Afbeelding 1. Topografische kaart van Wormerveer met het plangebied aan het Zuideinde 1-4 ter hoogte van de rode stip.

  • 8 archeologische waardering wormerveer zuideinde 1-4

  • 9archeologische waardering wormerveer zuideinde 1-4

    2. Landschaps- en bewoningsgeschiedenis

    2.1 Geologie en bodem

    Tijdens de laatste ijstijd, het Weichseliën, werden in de huidige Zaanstreek pakketten van zand en grind afgezet. In het begin van het holoceen, rond 8800 v. Chr., werd het klimaat warmer, met als gevolg een stijging van de zeespiegel door smeltend landijs. Op de afzettin-gen uit het Weichseliën begon veen te groeien. Dit veen ontwikkelde zich tot een hoog-veengebied, waarin het veen niet afhankelijk is van het grondwater om te overleven, maar ook kan profiteren van regenval. Hoewel er incidenteel mensen actief waren in dit gebied waren de moerassige veengronden geen geschikte woonplaats. Rond de 11e en 12e eeuw na Chr. begonnen mensen aan de ontginning en ontwatering van het veengebied, waardoor het geschikt werd voor bewoning. Door dit menselijk ingrijpen klonk het veen in. Het maaiveld kwam op deze manier steeds lager te liggen waardoor het gebied drassig werd en gevoelig voor overstromingen. De bewoning concentreerde zich op en langs dijken, waar-langs ook handel werd gedreven. Zo kwam de langgerekte dijkbebouwing tot stand waar Wormerveer en aangrenzende dorpen een goed voorbeeld van zijn (Griffioen 2010 a & b).Wormerveer ligt in een gebied waar het Hollandveen (formatie van Nieuwkoop) op het laagpakket van Wormer (formatie van Naaldwijk) voorkomt. Het laagpakket van Wormer bestaat uit zeeklei- en zandafzettingen, afgezet in een open kustsysteem, zoals op wadplaten, kwelders en in getijdegeulen (Mulder 2003, Weerts 2006). Hoewel het plangebied slechts deels geomorfologisch gekarteerd is, is duidelijk te zien dat het zich binnen een gebied bevindt dat wordt omschreven als een ontgonnen veenvlakte.Net als op de geomorfologische kaart valt het plangebied op de bodemkaart van Nederlandbinnen de bebouwing van de Zaanstad. De bodemkundige opbouw van het terrein isondanks de aanwezigheid van bebouwing goed te herleiden: het plangebied bevindt zich binnen een groter gebied van weideveengronden op veenmosveen en koopveengronden op veenmosveen. Beide soorten veen komen voor onder een dunne afzettingslaag van klei (de Bakker & Schelling 1966). Ook zijn in de omgeving petgaten (depressies veroorzaakt door veenwinning) aanwezig - o.a. veenmosveen is in gedroogde toestand geschikt als brandstof. De grondwatertrap van de planlocatie is II. Dit betekent dat de gemiddeld hoogste grond-waterspiegel (GHG) op

  • 10 archeologische waardering wormerveer zuideinde 1-4

    Hoewel het dorp niet met name wordt genoemd is er op de kaart van Beeldsnijder uit 1575/1608 wel bebouwing te zien ter hoogte van Wormerveer. Op de kaart van Colom, uit ca. 1639, wordt Wormerveer wel met name aangeduid. Het is duidelijk te zien dat het hier om langgerekte bebouwing langs een dijk gaat. De eerste detailkaarten van Wormerveer stammen uit de 19e eeuw, toen de kadasterkaarten werden geproduceerd. Op de kadastrale minuut van 1811 is de bebouwing aan het Zuideinde gedetailleerd opgetekend (zie afbeeld-ing 3). Het gaat ten eerste om een oliemolen met aangebouwde schuur, die in het noorden van het plangebied heeft gelegen, op het huidige perceel Zuideinde 1-4. Volgens historicus J. Aten was het lange erf, strekkende langs het Zuideinde, in 1638 nog onbebouwd (voor de hierna volgende gedetailleerde informatie over de bewoningsgeschiedenissen, zie Aten 1967, 228-230). In 1639 verkregen eigenaar Jan Janszoon en zijn zonen het windrecht voor de zojuist gebouwde molen “De Ram”. De molen werd door vele generaties bemalen om uiteindelijk in 1874 gesloopt te worden. Op afbeelding 2 is De Ram te zien op een zeldzame prent uit 1859. In de 18e eeuw werd op het aanvankelijk onbebouwde zuide-lijke deel van het erf een groot pakhuis gebouwd. Deze is ook zichtbaar op de kadastrale minuut van 1811. De noordelijke schuur van de molen bleef staan en werd ook als pakhuis in gebruik genomen. Deze werd bovendien uitgebreid op het achtererf en kreeg de naam “Eem”. Op de plaats van de molen werd in de 19e eeuw ook een pakhuis gebouwd. Het droeg de naam “Lek”. Op 16 december 1921 brak er brand uit in het complex: pakhuis Lek brandde totaal af en Eem raakte zwaar beschadigd (zie afbeelding 5). Er werden in de daarop volgende jaren nieuwe schuren gebouwd die tot eind jaren ‘50 - begin jaren ‘60 hebben bestaan (zie afbeelding 6). Uiteindelijk werd het hele Zuideinde 1-4 vrijgemaakt voor de bouw van een nieuw complex. Volgens C. Stam, architect betrokken bij de nieuw-bouwplannen aan het Zuideinde, zijn door een timmerman tijdens de bouw in de jaren ‘60 oude kelders of putten in de ondergrond waargenomen.

    Afbeelding 2. Het Zuideinde aan de Zaan anno 1859, gezien vanaf de stelling van oliemolen De Samson. Links zien we eerst De Eenhoorn en daarnaast De Ram.

  • 11archeologische waardering wormerveer zuideinde 1-4

    Afbeelding 3. Detalopname van de bebouwing in en rond het plangebied omstreeks 1811. Het plan-gebied ligt binnen de rode cirkel. Hier zijn onder andere een molen en een groot pakhuis te zien. Het noorden is rechtsboven. Bron: beeldbank RCE

    Afbeelding 4. Foto van het grote 19e eeuwse pahuis “Amsterdam”. Geheel links is op de achtergrond molen De Ram zichtbaar.

  • 12 archeologische waardering wormerveer zuideinde 1-4

    Afbeelding 6. Luchtfoto van het plangebied omstreeks 1950. Zichtbaar zijn onder andere de 20e eeuwse schuur die de Eem na de brand in 1921 verving.

    Afbeelding 5. Bericht van de brand in het Sociaal Democratisch weekblad “De Tribune” van 19 december 1921. Bron: www.delpher.nl

  • 13archeologische waardering wormerveer zuideinde 1-4

    3. Specifieke archeologische verwachting

    De in dit hoofdstuk beschreven archeologische verwachting is in tabel 1 samengevat. De afwezigheid van kreekruggen of andere in de prehistorie hooggelegen plaatsen in het onderzoeksgebied maakt de verwachting op het aantreffen van prehistorische resten zeer laag. Hetzelfde geldt voor de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen. De vroegste resten die verwacht kunnen worden houden verband met de eerste ontginningsactiviteiten in de late middeleeuwen, mogelijk al in de 12e eeuw. In deze periode vormen zich ook de eerste kleine bewoningsclusters langs de Zaan waaruit de huidige dorpen zijn ontstaan. Sporen die verwacht worden zijn onder andere sloten, greppels, huisplattegronden, ophogings-lagen, kuilen, paalsporen. Daarnaast worden bij het aantreffen van dergelijke sporen ook objecten van keramiek, glas, metaal en natuursteen verwacht. Gezien de natte omstandig-heden kunnen ook goed geconserveerde objecten van hout en leer worden verwacht. In het plangebied liggen mogelijk ook resten van de laat middeleeuwse dijk waarop het historische bewoningslint van Wormerveer is gelegen. Voor de laat middeleeuwse resten is de kans groot dat deze in zekere mate vergraven zijn tijdens bouw- en sloopactiviteiten in de nieuwe tijd. Een hoge verwachting geldt vervolgens voor archeologische resten uit de periode vanaf het begin van de 17e eeuw. Met name van de historisch aangetoonde oliemolen De Ram en bijbehorende schuren en pakhuizen kunnen funderingen, kelders, poeren, afvalkuilen et cetera worden verwacht. Deze gebouwen zullen met de huidige bouwplannen nagenoeg volledig aan het licht komen. Afbeelding 3 geeft een overzicht van de verwachte locatie van deze gebouwen binnen het plangebied. Ook hier geldt dat de kans bestaat dat de resten van deze historische panden deels vergraven / weggebroken zijn ten behoeve van bouwactivitei-ten in de 19e en uiteindelijk de jaren ‘60 - ‘70 van de 20e eeuw.

    Periode Verwachting Omschrijving van de te verwachten restenPrehistorie, Romeinse tijd en vroege middeleeuwen.

    laag Nederzettingssporen, ploegsporen, cul-tuurlagen, greppels, kuilen, begravingen, waterputten, aardewerk, natuursteen, gewei, voorwerpen van been, metaal, hout en leer.

    Late middeleeuwen hoog Nederzettingssporen, cultuurlagen, aanplem-pingslagen, greppels, kuilen, waterputten, aardewerk, glas, natuursteen, gewei, voorwer-pen van been, metaal, hout en leer.

    Nieuwe tijd, v.a. de eerste helft 17e eeuw

    hoog Nederzettingssporen, cultuurlagen, aanplem-pingslagen, dijk, dijksloten, greppels, kuilen, waterputten, kelders, funderingen, aardewerk, glas, natuursteen, gewei, voorwerpen van been, metaal, hout en leer.

    Tabel 1. Gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied Zuideinde 1-4.

  • 14 archeologische waardering wormerveer zuideinde 1-4

    Pakhuis

    Molen-schuur

    dijksloot

    dijk

    dijk

    Oliemolen“De Ram”

    schuur

    Afbeelding 3. De huidige kadastrale kaart met het plangebied Zuideinde 1-4. Binnen het plangebied is de historische bebouwing van omstreeks 1811 weergegeven. Te zien zijn de molen met molenschuur en het grote 18e eeuwse pakhuis. De grijze zone markeert het grondplan van de geplande nieuwbouw en derhalve de zone waarin de bodem verstoord zal worden.

  • 15archeologische waardering wormerveer zuideinde 1-4

    4. Conclusie en advies

    Het plangebied Zuideinde 1-4 ligt in een zone die van (inter) nationaal archeologisch belang wordt geacht, omdat het onderdeel uitmaakt van het historische bewoningslint van Wormerveer. Dit heeft zich gevormd langs een laat middeleeuwse dijk langs de Zaan. Archeologische resten kunnen hier verwacht worden vanaf de eerste ontginningsactiviteiten in de late middeleeuwen. Met name de verwachting voor bebouwing vanaf het begin van de 17e eeuw is hoog. Het gaat hierbij met name om de historisch aangetoonde oliemolen De Ram uit 1639 met bijbehorende schuur en een 18e eeuws pakhuis. Omdat de kans op het aantreffen van archeologische resten uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd hoog is, wordt aanbevolen om de volgende archeologische vervolgstappen te ondernemen: een archeologische begeleiding (AB) van de sloop van de funderingen van de bebouwing (sloop-fase B), gevolgd door een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven (IVO-P) op het terrein waar de geplande nieuwbouw zal worden gerealiseerd.

  • 16 archeologische waardering wormerveer zuideinde 1-4

  • 17archeologische waardering wormerveer zuideinde 1-4

    Literatuur

    Aten, J., 1967: Wormerveer langs weg en Zaan, Wormerveer.

    Bakker, de, H./J. Schelling, 1966: Systeem van bodemclassificatie voor Nederland. De hogere niveaus, Wageningen.

    Griffioen, A., 2010a: Inventariserend veldonderzoek d.m.v. proefsleuven (IVO-P) op deGedempte Gracht te Zaandam (gemeente Zaanstad). Zaandijk (Hollandia 283).

    Griffioen, A., 2010b: Inventariserend veldonderzoek (IVO-ND) aan J.J. Allanstraat 210 teWestzaan, gemeente Zaanstad, Zaandijk (Hollandia 294).

    Kleij, P., F. van de Poll, 2006: Cultuurhistorische waardenkaart 2006 – Zaanstad, Zaanstad

    Mulder, E.F.J., de, et al, 2003: De ondergrond van Nederland, Groningen.

    Weerts, H./P. Cleveringa/W. Westerhoff/P. Vos, 2006: Nooit meer; afzettingen bij Duinkerke en Calais, Archeobrief, 28-34.

    Zeiler, F. D., 1998: De vroegste bewoning van Wormer. Een poging tot reconstructie. In: De dubbele bodem. Verkenningen op en onder het maaiveld van de Zaanstreek. Zaandam.

  • 18 archeologische waardering wormerveer zuideinde 1-4

  • BijlagenInhoudsopgave

    Bijlage 1: Archeologische periodenBijalge 2: Archeologische stappenplan

  • 21archeologische waardering wormerveer zuideinde 1-4

    BRO

    NSTI

    JD

    IJ

    ZERT

    IJD

    RO

    MEI

    NSE

    TIJD

    M

    IDDE

    LEEU

    WEN

    N

    IEUW

    E TI

    JD

    Vroege-Bronstijd

    Late-Bronstijd

    Midden-Bronstijd B 1.500-1.100

    A 1.800-1.500

    1.100-800

    2.000-1.800

    Vroege-IJzertijd

    Midden-IJzertijd

    Late-IJzertijd 12 na Chr.-250 v. Chr.

    500-250

    800-500

    Vroeg-Romeinse tijd

    Miden-Romeinse tijd

    Laat-Romeinse tijd

    B 350-450

    A 270-350

    B 150-270

    A 70-150

    B 25-70

    A 12-25

    Vroege-Middeleeuwen

    Late-Middeleeuwen

    Late-Middeleeuwen

    B 1.250-1.500

    A 1.050-1.250

    C 725-900

    D 900-1.050

    B 525-725A 450-525

    Nieuwe tijd

    Nieuwe tijd

    Nieuwe tijd

    C 1.850-heden

    B 1.650-1.850

    A 1.500-1.650

    PALE

    OLI

    THIC

    UM

    MES

    OLI

    THIC

    UM N

    EOLI

    THIC

    UM

    Vroeg-Paleolithicum

    Midden-Paleolithicum

    Laat-Paleolithicum B 18.000-8.800

    A 35.000-18.000

    300.000-35.000

    -300.000

    Vroeg-Mesolithicum

    Midden-Mesolithicum

    Laat-Mesolithicum 6.450-4.900

    7.100-6.450

    8.800-7.100

    Vroeg-Neolithicum

    Midden-Neolithicum

    Laat-Neolithicum B 2.450-2.000

    A 2.850-2.450

    B 3.400-2.850

    A 4.200-3.400

    B 4.900-4.200

    A 5.300-4.900

  • 22

  • 23

    Bijlage 2: Archeologische stappenplan

    In het “stappenplan archeologie” wordt aangegeven welk traject bij planvorming bewandeld moet worden als het gaat om het inpassen van archeologische waarden en verwachtingen. Het is van groot belang om in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen en wel voordat men aanvangt met de globale invulling van een plangebied.

    Het stappenplan gaat uit van een brede inventarisatie van wat er bekend is over de archeo-logische waarden. Op basis daarvan wordt zeer gericht ingezoomd op voor het plan(gebied) relevante archeologische informatie. Na iedere stap wordt beredeneerd gekozen voor meer diepgaand onderzoek op specifieke plekken, zodat uiteindelijk voldoende bekend is over aanwezige vindplaatsen om gemotiveerde afweging in het ruimtelijke-ordeningsproces te kunnen maken.

    I. Bureauonderzoek

    Het doel van bureauonderzoek is het verwerven van informatie - aan de hand van bestaande bronnen - over bekende of verwachte archeologische waarden binnen of relevant voor het plangebied. Daarnaast moet het bureauonderzoek inzicht bieden in eventueel benodigd inventariserend onderzoek (stap II, zie onder). Een bureauonderzoek bestaat uit een archief- en literatuuronderzoek van archeologische en bodemkundige gegevens die bij RCE, pro-vincie, gemeente en/of andere instanties (b.v. universiteiten, musea) bekend zijn over het betreffende gebied. Het Bureauonderzoek dient de volgende aspecten te behandelen:

    * aangeven wat de aanleiding is voor het bureauonderzoek en om welk gebied het gaat. Dit in verband met het bepalen van het onderzoekskader; * beschrijven van het huidige gebruik van de locatie op basis van beschikbare relevante gegevens; * beschrijven van het historische grondgebruik of de historische ontwikkeling van het gebied op basis van geofysische, fysische en historisch geografische gegevens o een korte impressie over de onstaansgeschiedenis van het landschap o een impressie van de bewoningsgeschiedenis; * beschrijven bekende archeologische waarden o archeologisch waardevolle terreinen zoals deze zijn opgenomen in het Centraal Monumenten Archief (CMA) van de RCE. Dezelfde terreinen zijn tevens opgenomen op de Archeologische Monumentenkaarten (AMK) van de provincies. Archeologisch waardevolle terreinen genieten wettelijke bescherming (ex artikel 3 en 6 van de Monumentenwet) of dienen een planologische escherming te krijgen binnen het bestemmingsplan; o archeologische vindplaatsen zoals deze in het Centraal Archeologisch Archief (CAA) van de RCE aanwezig zijn. Clustering van vindplaatsen kan wijzen op de aanwezigheid van bewonings-sporen uit het verleden; * beschrijven van de archeologische verwachtingen en opstellen van een gespecificeerd en onderbouwd verwachtingsmodel van de verwachte archeologische waarden: o aan de hand van de door de RCE ontwikkelde Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden. Gebieden met een hoge of middelhoge archeologische

  • 24

    verwachtingswaarde of trefkans komen in ieder geval voor een nader archeologisch onderzoek in aanmerking; o aan de hand van een meer gedetailleerde provinciale c.q. gemeentelijke verwachtingskaart; * rapportage met daarin advisering ten behoeve van het vervolgtraject gerelateerd aan de verschillende stadia van het planvormingsproces.

    II. Inventariserend veldonderzoek (IVO)

    Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het zeer gericht aanvullen en toetsen van de uitkomsten van het bureauonderzoek. Stapsgewijs wordt bekeken óf er archeologische waarden aanwezig zijn en zo ja, wat dan de aard, karakter, omvang, datering, gaafheid, con-servering en relatieve kwaliteit is. Ten behoeve van een IVO dient een Programma van Eisen (PvE) opgesteld te worden. In principe wordt het IVO uitgevoerd op basis van een Plan van Aanpak (PvA).Het onderzoek kan bestaan uit de volgende methoden:

    * non-destructieve methoden: geofysische methoden ; * weinig destructieve methoden: oppervlaktekartering, booronderzoek, sondering (putjes van maximaal een vierkante meter); * destructieve methoden: proefsleuven.

    Welke methoden (kunnen) worden ingezet hangt af van de locatie en vraagstelling. De onderbouwing voor de in te zetten methoden is in het bureauonderzoek gegeven. Een inven-tariserend veldonderzoek moet leiden tot een waardering en een archeologisch inhoudelijk selectieadvies.

    Nadere toelichting onderzoeksmethoden: 1 en 2: Bij non-destructieve methoden moet men denken aan elektrische, magnetische en elektromagnetische methoden, eventueel in combi-natie met remote sensing technieken.

    Bij weinig destructieve methoden gaat het om oppervlaktekartering en booronderzoek. Dit houdt in dat het plangebied wordt gekarteerd door middel van het “belopen” van akkers en weilanden, waarbij gezocht wordt naar aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologi-sche waarden. Daarnaast wordt door middel van boringen onderzocht hoe het staat met de bodemopbouw, en of er archeologische lagen of indicatoren te onderscheiden zijn. De aan-getroffen vindplaatsen kunnen vervolgens nader bekeken worden met een meer diepgaand booronderzoek . Dit levert nadere informatie over de omvang en waardering op. Soms is het nodig om in dit stadium proefputjes te graven. Een proefsleuvenonderzoek wordt uitgevoerd indien uit de minder destructieve onderzoeksmethoden is gebleken dat er in een plangebied waardevolle archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Door middel van het graven van een aantal proefsleuven kunnen de exacte begrenzing, de datering en de graad van conservering van een vindplaats worden onderzocht. Uit het proefsleuvenonderzoek moet blijken of een vindplaats behoudenswaardig of zelfs beschermenswaardig is. Is dit het geval, dan zal beke-ken moeten worden of de vindplaats ingepast kan worden in het plan. Het rijks- en ook het provinciaal archeologiebeleid gaat in eerste instantie uit van behoud van het bodemarchief in situ (ter plekke in de bodem).

  • 25

    Eventueel: III. Opgraven ofwel archeologisch vervolgonderzoek

    Indien het niet mogelijk is een ‘behoudenswaardige of beschermenswaardige’ vindplaats in situ te bewaren, zal het hier aanwezige bodemarchief voor het nageslacht bewaard dienen te worden door middel van een vlakdekkend onderzoek. Alleen dan is deze stap (stap III) noodzakelijk.

    Bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)