“Sticky fingers” en “dirty hands”: oorzaken van corruptie bij de ... · 2011-02-19 ·...
Transcript of “Sticky fingers” en “dirty hands”: oorzaken van corruptie bij de ... · 2011-02-19 ·...
1
FACULTEIT
RECHTSGELEERDHEID
“Sticky fingers” en “dirty hands”: oorzaken van corruptie bij de geïntegreerde politie
gelinkt aan een effectief anti-corruptiebeleid.
Masterproef neergelegd tot het behalen van
de graad van Master in de criminologische wetenschappen door (20052108) Dely Fleur
Academiejaar 2009-2010
Promotor : Commissarissen : Prof. dr. Vande Walle Gudrun Prof. dr. Vander Beken Tom Lic. Dormaels Arne
2
Verklaring inzake toegankelijkheid van de
masterproef criminologische wetenschappen
Ondergetekende,
Dely Fleur, stamnummer 20052108
geeft hierbij aan derden,
zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden
van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen,
[de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past)
om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een
elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar
verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden.
Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de
masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na
het titelblad.
Datum: 14 mei 2010
Handtekening: ……………………………
3
Trefwoorden
Politieambtenaren
Corruptie
Prevalentie
Causaliteit
Anti-corruptiebeleid
4
Woord vooraf
Deze masterproef kwam tot stand in het kader van het behalen van het diploma „Master in de
Criminologische Wetenschappen‟. Het is het resultaat van vele uren opzoekingswerk in
bibliotheken, een zoektocht naar antwoorden op onderzoeksvragen bij de respondenten en
talrijke schrijf- en herschrijfuren.
Dit woord vooraf om iedereen te bedanken die een bijdrage heeft geleverd aan het tot stand
komen van deze masterproef.
Allereerst gaat mijn dank uit naar de politieambtenaren van de politiezones Rhode & Schelde,
Regio Puyenbroeck en Gent, die hun medewerking hebben verleend aan het empirisch
onderzoek en zo hun ervaringen en inzichten met mij hebben gedeeld.
Mijn dank gaat ook uit naar de Algemene Inspectie, de Dienst voor de Bestrijding van
Corruptie, de Oost-Vlaamse Politieaccademie en de Dienst Rekrutering en Selectie, die hun
volledige medewerking hebben verleend aan de masterproef d.m.v. interviews.
Ook wil ik ten slotte van de gelegenheid gebruik maken om mijn promotor, Prof. dr. Gudrun
Vande Walle, te bedanken voor het leveren van de nodige hulp en structuur.
5
Inhoudstafel
Trefwoorden…………………………………………………………………………………...I
Woord vooraf………………………………………………………………………………….II
Inhoudstafel……………………………………………...........................................................III
Lijst met afkortingen………………………………………………………………………….VI
Inleiding 1
Deel 1: Het fenomeen politiële corruptie 3
Hoofdstuk 1: Inleiding 3
Hoofdstuk 2: Begripsomschrijving 4
2.1. De economische definitie 4
2.2. De strafrechtelijke definitie 4
2.2.1. De enge strafrechtelijke definitie 4
2.2.2. De ruime strafrechtelijke definitie 6
2.2.3. De beperktheden van de strafrechtelijke definitie 7
2.3. De sociologisch-criminologische definitie 7
2.4. De vage grens tussen deontologie, integriteit en corruptie 8
Hoofdstuk 3: De prevalentie van politiële corruptie 10
Hoofdstuk 4: Conclusie 11
Deel 2: Causaliteit van corruptie bij de geïntegreerde politie 12
Hoofdstuk 1: Inleiding 12
Hoofdstuk 2: Oorzaken op macroniveau 13
6
2.1. Beïnvloeding door de globale maatschappelijke context 13
2.2. Vormen van controle intern en extern aan de politieorganisatie 15
2.3. Gebrek aan een coherente en transparante regelgeving 17
2.4. Wijzigingen in de ethische concepten 17
Hoofdstuk 3: Oorzaken op mesoniveau 19
3.1. Rekrutering, selectie en training 19
3.2. Gebrek aan een duidelijke en transparante interne regelgeving 21
3.3. De corruptieniveaus 22
3.4. De politiestructuur 23
3.5. De politiecultuur 24
Hoofdstuk 4: Oorzaken op microniveau 27
Hoofdstuk 5: Conclusie 29
Deel 3: Het anti-corruptiebeleid bij de geïntegreerde politie 30
Hoofdstuk 1: Inleiding 30
Hoofdstuk 2: De Randvoorwaarden voor een effectief anti-corruptiebeleid 30
Hoofdstuk 3: Het anti-corruptiebeleid 31
3.1. Beïnvloeding door de maatschappelijke context 31
3.2. Controle intern en extern aan de politieorganisatie 33
3.3. Het wetgevend en regelgevend kader 36
3.4. Rekrutering, selectie en training 37
3.5. Een tegengewicht voor de wijziging van ethische concepten 40
3.6. De politiestructuur 41
3.7. De politiecultuur 42
7
Hoofdstuk 4: De knelpunten in het anti-corruptiebeleid en mogelijke aanbevelingen 45
Hoofdstuk 5: Conclusie 50
Algemene Discussie en conclusie 51
Bibliografie 53
Bijlage i
8
Lijst met afkortingen
WGP: Wet op de geïntegreerde politie
WPA: Wet op het Politieambt
CDBC: Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie
AIG: Algemene Inspectie
DIT: Dienst Intern Toezicht
DSR: Dienst Rekrutering en Selectie
OPAC: Oost-Vlaamse Politieacademie
SLR: Supralokaal rekruteringswerk
9
Inleiding
Corruptie en integriteit zijn beiden thema‟s die mij sinds enige tijd boeien, aangezien ik de
bedoeling heb om een beroepscarrière uit te bouwen bij de geïntegreerde politie. Door de
aandacht die vandaag de dag door de media wordt besteed aan het fenomeen n.a.v. recente
corruptieschandalen, meer bepaald het corruptieschandaal in het Gentse politiekorps, is
politiële corruptie nu heet van de naald. Toch vertoeft het thema nog steeds in een taboesfeer
en vond ik het interessant om hier meer inzichten omtrent te verwerven.
Politiële corruptie heeft een nefaste invloed op elk democratisch besluitvormingsproces en
zorgt ervoor dat de burgers hun vertrouwen verliezen in de staat en haar instellingen.
Aangezien vertrouwen een fundamenteel aspect vormt in de werking van de politie, is het
noodzakelijk om corruptie te bestrijden. Maar om dit te kunnen doen moeten eerst de
oorzaken van politiële corruptie gekend zijn. Het doel van de masterproef is om een beperkte
bijdrage te leveren aan het oplossen van een mogelijke disfunctie van het politieapparaat en
tot een aanzet van het herstel van vertrouwen in dit apparaat door de bevolking.
De masterproef is gebaseerd op wetenschappelijke literatuur en uit documenten die door de
betreffende onderzoeksgroep op de site van de federale politie zijn geplaatst. Eveneens wordt
de masterproef ondersteund door de informatie verkregen uit wetgeving en regelgeving en
door het gevoerde empirische onderzoek, meer bepaald d.m.v. face-to-face interviews. De
interviews zijn allen vlot verlopen. De respondenten hebben hun volledige medewerking
verleend en hebben daarbij geen blad voor de mond genomen en waren allen sterk
geïnteresseerd in het thema.
In de masterproef wordt vaak gesproken over politieagenten en politieambtenaren, waarmee
enkel de operationele leden van de politieorganisatie wordt bedoeld en niet het
burgerpersoneel. Deze laatste hebben dus bijgevolg ook niet deelgenomen aan het empirisch
onderzoek. Eveneens als er in de masterproef wordt gesproken over corruptie, dan hebben we
het over politiële corruptie of meer bepaald over corruptie binnen de politieorganisatie.
In de masterproef zal in het eerste deel het begrip politiële corruptie als fenomeen besproken
worden. De verschillende definities zullen worden behandeld, waarna ook zal worden
ingegaan op de prevalentie van het fenomeen.
10
In het tweede deel wordt op basis van literatuur en in een meer geringe mate d.m.v. empirisch
onderzoek dieper, ingegaan op de oorzaken van politiële corruptie op macro-, meso- en
microniveau.
Het derde deel bedraagt een empirisch deel, waar de link zal worden gelegd tussen de
oorzaken van politiële corruptie en het gevoerde anti-corruptiebeleid. Eveneens zal worden
ingegaan op de knelpunten of tekortkomingen in het anti-corruptiebeleid en zullen er een
aantal aanbevelingen geformuleerd worden ter verbetering van het anti-corruptiebeleid.
We sluiten deze masterproef tenslotte af d.m.v. een algemene discussie en conclusie.
11
Deel 1: Het fenomeen politiële corruptie
Hoofdstuk 1: Inleiding
Corruptie bij de politie is de laatste jaren in grote mate aanwezig in de actualiteit. Eveneens
op beleidsniveau en in de academische wereld wordt er belangrijke aandacht aan besteed.
Maar wat is nu precies „politiële corruptie‟? Het is namelijk niet altijd gemakkelijk om op een
duidelijke manier aan te geven wat er onder dit fenomeen wordt begrepen, aangezien er
meerdere invalshoeken bestaan met elk een verschillende definitie om politiële corruptie te
omschrijven. Dit maakt dat definiëren van het fenomeen geen gemakkelijke opdracht is. We
kunnen m.a.w. woorden spreken van een definitieprobleem. Om verwarring te vermijden, lijkt
het ons interessant om eerst even stil te staan bij het definiëren van het begrip en zullen wij
bijgevolg een adequate begripsomschrijving geven van politiële corruptie.
Aangezien het fenomeen en haar kenmerken niet eenvoudig te onderzoeken zijn en
verschillende moeilijkheden optreden bij het in kaart brengen van politiële corruptie, is het
bepalen van de omvang van corruptie bij de politie ontzettend moeilijk. Vervolgens zullen wij
dus ook ingaan op de prevalentie van politiële corruptie en op de verschillende
kanttekeningen die moeten gemaakt worden bij het analyseren en interpreteren van de
resultaten van de metingen inzake dit fenomeen.
12
Hoofdstuk 2: Begripsomschrijving
Een belangrijk aspect om aan te vangen met dit onderzoek naar politiële corruptie, is te
bepalen wat er precies onder dit fenomeen wordt verstaan. Het bepalen van de betekenis van
politiële corruptie is namelijk geen sinecure. Uit verscheidene bronnen in de literatuur is
gebleken dat de definities betreffende dit begrip kunnen variëren. Corruptie is immers geen
ééndimensioneel maar wel een flexibel concept, waarvan de invulling afhangt van de
geografische en fluctuerende maatschappelijke context waarin men leeft en werkt.1 Eveneens
afhankelijk van de invalshoek(en) waaruit het fenomeen wordt benaderd, zullen bepaalde
vormen al dan niet onder de noemer van politiële corruptie vallen.2
We behandelen achtereenvolgens de economische, de strafrechtelijke en de sociologisch-
criminologische invalshoek van corruptie, waarvan deze laatste tevens de benadering is die in
dit onderzoek wordt gebruikt om politiële corruptie te definiëren. Daarna zullen we het
hebben over de verschillende gradaties van het fenomeen corruptie, meer bepaald de vage
grens tussen deontologie en integriteit en corruptie.
2.1. De economische definitie
Als men corruptie behandelt vanuit een economisch perspectief, wordt de kern van het
fenomeen in het vrije marktmechanisme gezocht, meer bepaald in het doordringen van dit
mechanisme op terreinen waar dit niet is toegestaan en waar vraag en aanbod worden
beïnvloed door machtsafwending.3 De corrupte persoon gaat als economische actor een
kosten-baten-analyse maken, waarbij de voordelen worden afgewogen t.o.v. de nadelen van
zijn/haar acties. Indien de voordelen maximaal doorwegen op de kosten, dan zal de persoon in
kwestie overgaan tot het plegen van corrupte handelingen.4
2.2. De strafrechtelijke definitie
2.2.1. De enge strafrechtelijke definitie
1 VERWEE, I. en VANDE WALLE, G., ‘The perception of corruption in Belgium: a diversity of stories about the
crime phenomenon’, Perspectives on European Politics and Society, 2008, 73. 2 VANDER BEKEN, T. en CARION T., Een geïntegreerd anti-corruptiebeleid voor België. Krachtlijnen en actoren,
Antwerpen, Maklu, 1999, 1. 3 VANDER BEKEN, T. en CARION T., o.c., 2.
4 DE RUYVER, B., BULLENS, F., VANDER BEKEN, T. EN SIRON, N., Anti-corruptiestrategieën. De aanpak van
corruptie en beïnvloeding bij de bestrijding van de hormonendelinquentie en de vleesfraude: een case-study, Antwerpen, Maklu, 1999, 174.
13
In het Belgische strafwetboek wordt corruptie geregeld door de wet van 10 februari 1999
betreffende de bestraffing van corruptie5, gewijzigd door de wet van 11 mei 2007. Het betreft
meer bepaald de artikelen 246 Sw. e.v. over de openbare corruptie en de artikelen 504bis Sw.
e.v. betreffende de private corruptie.6 Het corruptiemisdrijf bestaat zodra de uitvoering ervan
begint, m.a.w. zodra het voorstel of de vraag geformuleerd wordt. In België wordt zowel de
actieve en de passieve openbare omkoping (Art. 246 Sw. e.v.) als de actieve en passieve
private omkoping (Art. 504bis Sw. e.v.) strafbaar gesteld, evenals de omkoping van
buitenlandse ambtenaren (Art.250 Sw.).
Onder artikel 246 Sw of passieve omkoping wordt verstaan dat een persoon die een openbaar
ambt uitoefent, o.a. een politieagent, rechtstreeks of door een derde, voor zichzelf of voor
iemand anders, een aanbod, een belofte of gelijk welk voordeel aanneemt, zichzelf strafbaar
stelt aan politiële corruptie. Een voorbeeld van passieve omkoping is wanneer een
politieambtenaar de verkeersovertredingen van een garagehouder telkens door de vingers ziet,
omdat die garagehouders het voertuig van de politieambtenaar jaarlijks een gratis
onderhoudsbeurt geeft.
Een politieambtenaar is eveneens strafbaar voor corruptie, indien men zich actief laat
omkopen, meer bepaald als er rechtstreeks of via een tussenpersoon voorstellen worden
gemaakt naar een politieagent toe. Dat voorstel kan bestaan uit een belofte, een aanbod of
gelijk welk voordeel voor zichzelf of voor een andere. Actieve omkoping dient dus gesitueerd
te worden aan de kant van de omkoper zelf. Een voorbeeld van actieve omkoping is een
restauranthouder die een politieambtenaar gratis maaltijden in zijn etablissement verschaft in
ruil voor de belofte dat zijn restaurant wordt uitgekozen voor de jaarlijkse nieuwjaarsreceptie
van de lokale politie.
De wet stelt d.m.v. artikel 504 Sw. en 250 Sw., ook actieve en passieve private corruptie
strafbaar, waarbij een bestuurder of zaakvoerder van een rechtspersoon, een lasthebber of
aangestelde van een natuurlijke persoon of rechtspersoon zelf omkoopt of omgekocht wordt.
5 Wet van 10 februari 1999 houdende de bestraffing van corruptie, B.S., 23 maart 1999.
6 Wet van 11 mei tot aanpassing van de wetgeving inzake bestrijding van omkoping, B.S., 8 juni 2007. Deze wet
houdt een wijziging in n.a.v. de aanbevelingen die gemaakt zijn door OESO (Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling), m.b.t. omkoping van buitenlandse ambtenaren in internationale zakelijke transacties.
14
2.2.2. De ruime strafrechtelijke definitie
In de ruimere zin kan ook verwezen worden naar de misdrijven knevelarij (Art. 243 Sw.),
belangenmenging (Art. 245 Sw.)en verduistering door ambtenaren (Art. 240 en 241 Sw.).7
Artikel 243 of knevelarij wordt gedefinieerd als iedere persoon die een openbaar ambt
uitoefent,o.a. de politie, die zelf rechten, taksen, belastingen, gelden, inkomsten of interesten,
lonen of wedden gaat innen, vorderen of ontvangen en daarbij weet dat dit niet aan hem/haar
verschuldigd is. Een voorbeeld van knevelarij is als de politieambtenaar een boete int hoger
dan het wettelijk bedrag.
Belangenmenginging of artikel 245 Sw. wordt gedefinieerd als iedereen die een openbaar
ambt uitoefent, die rechtstreeks door tussenpersonen of door schijnhandelingen, enig belang
neemt of aanvaardt in de verrichtingen, aanbestedingen, aannemingen of werken waarover hij
ten tijde van de handeling geheel of gedeeltelijk het beheer of het toezicht had, of die, belast
met de ordonnancering van de betaling of de vereffening van een zaak, daarin enig belang
neemt. Deze bepaling is evenwel niet van toepassing op de persoon indien in de gegeven
omstandigheid zijn private belangen door zijn beroep niet kon bevorderen en openlijk heeft
gehandeld. Een voorbeeld van belangenmenging is als men voor het eigen bedrijf een
belangrijke opdracht in de wacht probeert te slepen.
Artikelen 240 en 241 Sw. of verduistering door een ambtenaar wordt gedefinieerd als
iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die openbare of private gelden,
geldswaardige papieren, stukken, effecten, akten, roerende zaken verduistert of m.a.w. voor
andere doeleinden gebruikt dan het aanvankelijk bepaalde doel, welke hij als ambt onder zich
heeft , of iedere persoon die een openbaar ambt uitoefent, die akten of titels waarvan hij in die
hoedanigheid de bewaarder is, die hem zijn bezorgd of waartoe hij door zijn ambt toegang
heeft gehad, kwaadwillig of bedrieglijk vernietigt of wegmaakt.8 Een voorbeeld van
verduistering is het als politieambtenaar laten verdwijnen van geld dat hij/zij heeft ontvangen
n.a.v. een boete.
7 DE RUYVER, B., BULLENS, F., VANDER BEKEN, T. EN SIRON, N., o.c., 144.
8 Site van de Federale Politie: Behandelde fenomenen van de Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie,
http://www.polfed-fedpol.be/org/djf_ocrc/djf_ocrc04_nl.php
15
2.2.3. De beperktheden van de strafrechtelijke definitie
Vooreerst is corruptie een procesmatig gegeven, terwijl het strafrechtelijk perspectief
corruptie behandelt als een eenmalige daad, waarvan de drie constitutieve bestanddelen van
een misdrijf moeten voltooid zijn om te spreken van een inbreuk op de wet.9
Corruptie in de louter strafrechtelijke definitie vat slechts een beperkt aantal gedragingen,
meer bepaald de inbreuken strafbaar gesteld door de wet. De verschillende gradaties o.a.
deontologie, integriteit, normvervagend gedrag vallen hier niet onder.
Ook is het een hele opgave om corruptie te bewijzen. Vaak zijn er verschillende partijen
betrokken, waarbij men er alle voordeel bij heeft om hun activiteiten stil te zwijgen. Bijgevolg
staat het feit dus ook niet zwart op wit op schrift. Ook maakt corruptie geen directe fysieke
slachtoffers die de feiten ter kennis kunnen brengen bij de overheid. Dit geeft dan weer
problemen voor de preventieve werking van de strafwet.10
De grenzen van corruptie volgens het strafwetboek zijn te vaag, aangezien het niet duidelijk is
wat er precies moet worden verstaan onder „geen enkel voordeel om een taak van het ambt te
vervullen‟.
Ten laatste is het strafrecht een ultimum remedium en komt deze repressieve aanpak altijd te
laat in het bestrijden van corruptiepraktijken.11
2.3. De sociologisch-criminologische definitie
Terwijl in de strafrechtelijke betekenis corruptie beperkt blijft tot omkoping in de openbare en
private sfeer, wijst de sociologisch-criminologische definitie op de irrelevantie van dit
onderscheid tussen de private en publieke sfeer. Dit perspectief definieert politiële corruptie
als een vorm van machtsbederf, waarbij het fenomeen wordt aanzien als een
machtsafwending, waarbij de macht die een persoon binnen de politieorganisatie bezit, wordt
aangewend voor een ander doel of belang dan waarvoor deze macht oorspronkelijk werd
toegekend. Corruptie vereist een driehoeksrelatie tussen de persoon die corrumpeert, de
gecorrumpeerde en de organisatie (publieke sfeer) of persoon (private sfeer) die wordt
9 VANDER BEKEN, T. en CARION T., o.c., 1-2.
10 Site van de Federale Politie: Behandelde fenomenen van de Centrale Dienst voor de Bestrijding van
Corruptie, http://www.polfed-fedpol.be/org/djf_ocrc/djf_ocrc04_nl.php 11
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie, Brussel, 7 april 2010.
16
benadeeld.12
Als men tewerkgesteld is in de politieorganisatie, krijgt men bepaalde
bevoegdheden toevertrouwd om zijn/haar job naar behoren te kunnen uitoefenen. Dit
impliceert dat deze bevoegdheden steeds doelgebonden zijn. Bijgevolg, ingeval deze worden
uitgeoefend op een manier waarbij dit doel wordt verwaarloosd of als men verkiest om andere
belangen na te streven, dan behelst dit normafwijkend gedrag en is er sprake van corruptie.13
Wanneer corruptie als machtsafwending wordt geformuleerd, kunnen dus een heel aantal
gedragingen worden gevat. Corruptie wordt aanzien als een proces, men spreekt ook van “the
slippery slope of corruption”14
, dat vaak wordt voorafgegaan door handelingen waaruit een
gebrek aan integriteit en deontologie of normvervaging blijken. Normvervaging biedt dan
weer de mogelijkheid om corrupt gedrag te plegen, meer bepaald corrupt gedrag waarvan niet
alle constitutieve elementen van het misdrijf aanwezig zijn. Op het eindstadium komen we
dan tot corruptie in de strafrechtelijke betekenis van het woord, waar alle constitutieve
elementen aanwezig en bewezen zijn.15
In dit onderzoek wordt geopteerd om politiële corruptie te zien vanuit deze sociologisch-
criminologische invalshoek. Er dient opgemerkt te worden dat politieagenten eveneens dit
perspectief verkiezen om politiële corruptie te definiëren, aangezien op deze manier zowel de
strafrechtelijke gedragingen, als ondeontologische beslissingen en integriteitsinbreuken voor
eigen voordeel die politieagenten tijdens de uitoefening van hun ambt plegen, hiermee worden
gevat.16
2.4. De vage grens tussen deontologie, integriteit en corruptie.
Het is bijzonder moeilijk om bovenstaande begrippen van elkaar te onderscheiden. In dit
onderzoek wordt onder deontologie, „de plichtenleer of het gedrag getoetst aan de
beroepscode‟ (de deontologische code bij de geïntegreerde politie) verstaan. Terwijl
deontologie peilt naar „wanneer is het goed genoeg?‟, richt integriteit zich op „hoeveel is goed
genoeg?‟. Integriteit gaat namelijk over handelen volgens geldende morele normen en
waarden en daarmee samenhangende (spel)regels, daden en/of gedragingen die men afkeurt of
verplichtingen die men oplegt. Het bevat dus een kader van waarden, dat meer bevat dan het
louter naleven van regels en procedures. Integriteit behoeft een positieve definitie, met
12
VANDER BEKEN, T. en CARION T., o.c., 2. 13
Ibid., 3. 14
DOBOVSEK, B., ‘Can you resist corruption?: The slippery slope of corruption’, Werkgroep Organisatiecriminologie binnen de Vlaamse Vereniging voor Criminologie, Gent, 10 maart 2010. 15
VANDER BEKEN, T. en CARION T., o.c., 4. 16
Ibid., 3.
17
waarden zoals betrouwbaarheid, objectiviteit, eerlijkheid, rechtvaardigheid, rechtmatigheid,
verantwoordelijkheid, zorgvuldigheid e.a
Politionele integriteit heeft betrekking op wat de politie onderscheidt van andere functies:
Haar bevoegdheden, meer bepaald het monopolie van machts- en dwangmiddelen,
haar verschillende politietaken (o.a.fouilleren, verhoren, huiszoeking, opmaken van
proces verbaal, enz.) Uit het misbruik van bevoegdheden kan normvervaging of
corruptie voortkomen, o.a. machtsmisbruik, willekeur en ongeoorloofd gebruik van
dwang en geweld.
Haar hoedanigheid, aangezien de politie een bijzondere (machts- en informatie)positie
vervult bij de taakuitoefening en over de mogelijkheid beschikt om bepaalde zaken te
doen of houdingen aan te nemen, bijvoorbeeld het ongeoorloofd doorgeven van
informatie. De criminaliteit gepleegd specifiek door de politie, noemt men „politionele
criminaliteit‟.
Haar rol en voorbeeldfunctie. Het slechte voorbeeld geven ondermijnt de eis dat de
burgers zich zelf aan de wet houden (legitimiteit).
Alhoewel er een erg vage grens bestaat tussen deontologie, integriteit en corruptie, toch staan
deze fenomenen elk op een continuüm van gedragingen die indruisen tegen de deontologie en
afwijken van de norm.17
17
VAN DEN BROECK, T., ‘Integriteit en deontologie bekeken vanuit het Comité P’, Gastcollege Vast Comité Van Toezicht, Gent, 26 april 2010.
18
Hoofdstuk 3: De prevalentie van politiële corruptie
Het fenomeen politiële corruptie bestaat al eeuwenlang, maar is pas de laatste decennia echt
op de beleidsagenda gekomen. De omvang of prevalentie meten en bepalen van corruptie is
volgens Dogan en Kazacigil (1994) niet mogelijk aangezien “There cannot be a phenomenon
which by its very nature is concealed.”18
Volgens De Ruyver e.a. daarentegen is het meten
van corruptie wel mogelijk, maar men moet hierbij steeds de vraag in het achterhoofd houden
hoe nauwkeurig dat er kan gemeten worden en met welk resultaat.19
De laatste decennia lijkt politiële corruptie te zijn toegenomen. Uit de strategische analyse van
de Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie komt duidelijk naar voor dat de
geïntegreerde politie als één van de hoogste sectoren staat genoteerd voor de kwetsbaarheid
voor corruptie. Als men de resultaten vervolgens verder gaat bekijken, dient deze uitspraak
genuanceerd te worden. Er kunnen immers meerdere verklaringen worden gegeven over de
stijging van politiële corruptie, buiten het feit dat politiële corruptie reëel als fenomeen op
zich zou gestegen zijn.20
Door de ruime betekenis dat het fenomeen toebedeeld krijgt (cfr.
supra) en de verhoogde aandacht voor politiële corruptie in wetenschappelijk onderzoek en in
de media, is de aandacht voor dit fenomeen toegenomen, waardoor de indruk kan gewekt
worden dat de prevalentie van politiële corruptie toeneemt. De stijging kan ook verklaard
worden door de toenemende kritische houding van de burger t.o.v. het overheidsapparaat en
zijn diensten alsook door de grote inspanningen vanuit de overheid om de
corruptieproblematiek aan te pakken. Bovendien vormt ook de toenemende bespreekbaarheid
en waarneembaarheid een verklaringsfactor. 21
Eveneens voor de wet van 10 februari 1999
betreffende de bestraffing van corruptie, was een poging tot corruptie mogelijk, terwijl nu een
poging reeds wordt aanzien als een voltooid misdrijf. Het louter vragen om een corrupte
handeling te plegen of een aanzet tot, wordt reeds geklasseerd als een geval van corruptie.
80% van de gevallen van politiële corruptie blijken om pogingen te gaan. De politieagenten
krijgen de vraag naar de mogelijkheid tot omkoping, stellen het zelf vast d.m.v. een proces
verbaal en geven het zelf aan.22
De prevalentie van politiële corruptie is hoog, maar in veel
18
SAMPFORD, C. J. G., SHACKLOCK, A., CONNORS, C. en GALTUNG, F., Measuring corruption, Hampshire, Ashgate Publishing Limited, 2000, 102. 19
DE RUYVER, B., BULLENS, F., VANDER BEKEN, T. EN SIRON, N., o.c., 74. 20
VAN DRIESSCHE, C. en ROLAND, M., Corruption en Belgique. Une première analyse strategique, Office central pour la repression de la corruption, 2002, Bruxelles, 45. 21
DE RUYVER, B., BULLENS, F., VANDER BEKEN, T. EN SIRON, N., o.c., 76. 22
VAN DRIESSCHE, C. en ROLAND, M., o.c., 64-66.
19
gevallen blijkt, na duidelijk onderzoek, dat de aangegeven gevallen niet gaan over corruptie,
maar over laster en eerroof23
of dat in sommige gevallen de aangifte ongegrond blijkt te zijn.24
Een probleem dat zich opdringt om politiële corruptie te kunnen meten, is het hoge dark
number, waardoor slechts een topje van de ijsberg wordt weerspiegeld. Andere vormen van
criminaliteit, bijvoorbeeld hold-ups, worden op een adequate manier geregistreerd, meer
bepaald, telkens als er zich een hold-up voordoet, wordt deze gemeld aan de politie. Corruptie
daarentegen, betreft geheime relaties waar men er alle belang bij heeft om te zwijgen, er geen
directe slachtoffers zijn en bijgevolg moeilijk op te sporen is.25
Bovendien blijkt er een grijze
zone te zijn waardoor men zich vaak niet bewust is van het corrupt gedrag. Sommige corrupte
handelingen worden ervaren als iets wat men altijd zo gedaan heeft en waar m.a.w. geen
probleem in gezien wordt.26
Uit de interviews uit het empirisch onderzoek is gebleken dat politieagenten een lage
prevalentie van gevallen van corruptie signaleren, veroorzaakt door een veranderde
mentaliteit en maatschappij, terwijl ze een hogere prevalentie aangeven van
integriteitsinbreuken, omdat dit een kleinere inbreuk vormt op de regel en iedereen wel eens
een misstap kan begaan.
Hoofdstuk 4: Conclusie
Concluderend kunnen wij zeggen dat het bepalen van een definitie voor politiële corruptie,
geen makkelijke opgave is, o.a. door het feit dat er veel verschillende definities bestaan
evenals verscheidene invalshoeken. In dit onderzoek hebben wij geopteerd om te kiezen voor
de sociologisch-criminologische definitie, omdat deze naar onze mening de beste
begripsomschrijving weergeeft voor politiële corruptie. Corruptie wordt hierbij aanzien als
een vorm van machtsafwending, wat bijgevolg het voordeel heeft boven de andere twee
definities dat hierdoor een hele waaier aan gedragingen kunnen worden gevat, gaande van
machtsafwending, tot integriteitsinbreuken en schendingen tegen de deontologie van het
politieberoep. Belangrijk lijkt ons dat het strafrechtelijke aspect, hoe eng deze definitie ook
23
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie, Gent, 7 april 2010. 24
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Algemene Inspectie, Gent, 6 april 2010. 25
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie, Gent, 7 april 2010. 26
FIJNAUT, C., ‘Politiële corruptie in Nederland: Omvang en aard van het probleem’, in Strategieën voor corruptiebeheersing bij de politie: Verslag van een studiedag, KOLTHOF E.W., (ed.), Arnhem, Gouda Quint, 1993, 15.
20
mag zijn, wel degelijk aanwezig blijft in de definitie, aangezien de politie zich enerzijds moet
houden aan de wet, maar anderzijds de wet ook dient te versterken. Eveneens zijn wij van
mening dat het begrip politiële corruptie een dynamisch concept is en bijgevolg ook dient
aangepast te worden aan de veranderingen in de maatschappij en de fluctuaties binnen de
bevoegdheden en taken van de politie.
Inzake de prevalentie van het fenomeen hebben we gezien dat politiële corruptie aan een
opmars bezig is, maar dat de stijging van de resultaten niet noodzakelijk betekent dat de
omvang van corruptie daadwerkelijk is gestegen. Resultaten en cijfergegevens over de
prevalentie van politiële corruptie dienen dus ten alleen tijde met de nodige voorzichtigheid
en kritische ingesteldheid worden geanalyseerd en geïnterpreteerd. Ook met het feit dat niet
alles gekend is en er dus een grote mate van dark number is inzake het fenomeen, moet men
rekening houden. Mede dient men ook steeds in het achterhoofd te houden dat, indien
gevraagd wordt vraagt naar de prevalentie van corruptie bij politieambtenaren, politiële
corruptie nog steeds deel uitmaakt van een taboesfeer en men dus niet snel zal geneigd zijn
om te zeggen dat men reeds gevallen heeft gekend van corruptie. Vandaar ook dat men sneller
geneigd zal zijn om voorvallen van integriteitsinbreuken op te sommen die wel hun pad al
eens zijn gekruist, omdat deze in hun ogen minder erg lijken dan corrupte handelingen, wat de
indruk zou kunnen wekken dat corruptie bijna niet voorkomt binnen de politie. Ook hier is
een kritische interpretatie genoodzaakt.
Deel 2: Causaliteit van corruptie bij de geïntegreerde politie
Hoofdstuk 1: Inleiding
Als criminologen zijn wij geïnteresseerd in het etiologische aspect van politiële corruptie. De
oorzaken van corruptie zijn terug te vinden op verschillende niveaus, meer bepaald op macro-,
meso- en microniveau. Dit klassieke patroon, waarbij de onderverdeling wordt gemaakt
tussen oorzaken op niveau van de maatschappij, op niveau van de organisatie en ten slotte op
niveau van het individu, wordt in de literatuur als een courante indeling aangewend.
Vervolgens zullen wij de verschillende oorzaken van politiële corruptie in kaart brengen en op
21
alle drie de niveaus dieper ingaan op de specifieke oorzaken van het fenomeen. Bij het zoeken
naar de causaliteit van corruptie, hebben wij ons gebaseerd op de oorzaken aangeboden door
de literatuur en op de resultaten van de interviews uit het empirisch onderzoek.
Hoofdstuk 2: Oorzaken op macroniveau
2.1. Beïnvloeding door de globale maatschappelijke context
In onderzoek ziet men dat corruptie in verband wordt gebracht met de beïnvloeding door de
maatschappelijke context (Sherman 1978). Corruptie ontstaat door elementen die eigen zijn
aan de gemeenschap waarin ze zich voordoen. Net zoals anderen, worden politieagenten
beïnvloed door de globale maatschappelijke context waarin ze leven en werken. Hierdoor is
men niet meer in staat om onafhankelijk te functioneren en gaat men over tot het plegen van
politiële corruptie.
De beïnvloeding door de maatschappelijke context kan op twee manieren plaatsvinden:
Enerzijds kunnen politieagenten gevat worden door de politieke omgeving waardoor ze
corrupte doeleinden gaan aannemen. Vaak bestaat er een link tussen politiële corruptie en
politieke corruptie en spreekt men dan van politieke beïnvloeding naar de politie toe.
Bijvoorbeeld een politie-interventie die door een schepen in een bepaalde richting wordt
gestuurd. Onder politieke omgeving wordt niet alleen de directe beïnvloeding door de politici
zelf bedoeld, maar ook de invloed die uitgaat van de bredere gemeenschap en de burgers
vormen belangrijke actoren voor het aannemen van corrupte doelstellingen door de politie. De
houding die de gemeenschap aanneemt t.o.v. corruptie is determinerend voor het wel of niet
voorkomen van politiële corruptie. Een passieve houding en een positieve attitude t.o.v.
corruptie leidt tot de ontkenning dat politiële corruptie deviant is, waardoor dit fenomeen
wordt aanzien als iets wat consistent is met het formele doel van de politie namelijk
criminaliteitsbestrijding. Zo is men van oordeel dat op die manier de politie alleen doet wat er
van de gemeenschap van haar wordt verwacht. Lokale normen zijn dus m.a.w. belangrijk voor
het bepalen van de legaliteit van politiële corruptie in de maatschappij.27
Publieke tolerantie
ondersteunt niet alleen het corrupt worden van politieagenten, maar stimuleert ook een
corrupte politieke controle, waardoor geen politiek controleorgaan meer nodig is, maar waar
27
SHERMAN, L.W., Scandal and reform. Controlling police corruption, Berkeley, Unversity of California Press, 1978, 32-34.
22
de controle verloopt via informele systemen via dewelke politici hun persoonlijke
beslissingen naar voor kunnen schuiven binnen de politie. Voorbeelden zijn het aanstellen van
een bepaalde voorkeurskandidaat voor de benoeming van korpschef, het promoveren van
bepaalde leden van de politieorganisatie, e.d. De naar voor geschoven kandidaten vervullen
dan een sleutelpositie waardoor men zo veel mogelijk mensen binnen de politie op die manier
verbonden probeert te maken met de politici.28
Politieagenten kunnen eveneens omgekocht of
verleid worden tot corruptie door bedrijven of door het georganiseerde misdaadcircuit. Vaak
gaat het hier om het persoonlijk voordeel dat beide partijen halen uit de contacten. De
pakkans voor de criminelen zal bijvoorbeeld dalen als ze vrijgeleide krijgen aan de grens om
hun drugs te smokkelen, terwijl het persoonlijke voordeel bij de betrokken politieagent een
deel van de winst zal bedragen.29
Anderzijds kunnen politieagenten ook beïnvloed worden door de maatschappelijke context
door corrupte handelingen te plegen via het misbruik van de middelen van de
politieorganisatie voor de persoonlijke winst van de leden van de dienst. Deze oorzaak op
macroniveau ligt op de fijne lijn met het mesoniveau, meer bepaald het niveau van de
organisatie. De organisatorische middelen kunnen sterk variëren naargelang de taak en
bevoegdheden van de politiedienst binnen een politiekorps en naargelang de sociale
karakteristieken van de omgeving of de politiezone van de politiedienst. Deze middelen
maken het verleidelijk om over te gaan tot politiële corruptie en exploitatie van deze middelen
voor persoonlijk voordeel is het bewijs van een inversie of omkering van de formele
doelstellingen van de politieorganisatie. 30
Verschillen in organisatorische middelen per
politiedienst dienen als verklaring voor het feit dat sommige politiediensten meer corrupt zijn
dan andere:
A. De taak van de politiedienst kan sterk variëren, bijvoorbeeld de Dienst Drugs van de
Federale Gerechtelijke politie zal sneller de gelegenheid krijgen om illegaal geld te
verdienen dan de interventiedienst van de lokale politie.
B. Ook de functionele werkverdeling beïnvloedt de mogelijkheid tot politiële corruptie.
Bijvoorbeeld de verkeerspolitie is beperkt tot het sjoemelen met verkeersboetes,
terwijl een wijkagent die de vergunningen van bars moet controleren, kan worden
28
Ibid., 35. 29
Ibid., 36. 30
Ibid., 37.
23
omgekocht door de eigenaar als de betreffende vergunningen niet in orde blijken te
zijn.
C. Geografische verschillen kunnen ook een verklaring bieden voor de verschillen in
corruptie naargelang de politiezone. Een grootstad zoals Brussel nodigt meer uit tot
corruptie, dan een plattelandsgemeente als Kalken.
D. Politiële corruptie kan veranderen doorheen de tijd in relatie tot veranderingen in
wetovertredend gedrag. Bijvoorbeeld het aandeel van politieagenten in de handel van
heroïne, is pas ontstaan met de opkomst van de drugs.31
2.2. Vormen van controle intern en extern aan de politieorganisatie.
Eveneens in onderzoek van Sherman (1978), wordt corruptie in verband gebracht met de mate
van sociale controle. Er bestaan verschillende vormen van controle op de politieorganisatie
inzake integriteit en corruptie, meer bepaald de externe controle door het Vast Comité van
Toezicht of het Comité P, de Algemene Inspectie of AIG en de Centrale Dienst voor de
Bestrijding van Corruptie of CDBC als dienst van de federale politie, de interne informele
controle door de collega politieambtenaren, de interne formele controle door de korpschef en
de Dienst Intern Toezicht (DIT) en ten laatste de sociale controle door de burgers en de
media. Er is sprake van een negatieve correlatie tussen controle en corruptie, m.a.w. als de
interne of externe controle afneemt, dan neemt de prevalentie van corruptie toe. De mate van
het al dan niet aanwezig zijn van controle, kan dus ook aanzien worden als een oorzaak van
politiële corruptie.
Indien personen effectief overgaan tot het plegen van corrupte handelingen, zullen ze deze in
de toekomst blijven plegen, omdat ze succesvol zijn in het immobiliseren van externe
controle. Deze immobilisatie hangt af van de manier waarop politiële corruptie sociaal
georganiseerd is in een politiekorps. Twee organisatiesoorten beïnvloeden de kwetsbaarheid
voor controle. Enerzijds zal de sociale organisatie van politiële corruptieactiviteiten een
invloed uitoefenen op de toegankelijkheid van de informatie over corruptie. Een eenmalig
corruptiefeit of „event‟ zal minder snel gedetecteerd worden dan een „arrangement‟, meer
bepaald een repetitief feit (bijvoorbeeld elke dag geld aannemen van verschillende personen)
of een duplicatief feit (bijvoorbeeld slechts tien keer geld aangenomen in hele carrière, maar
31
Ibid., 38-39.
24
wel telkens van dezelfde persoon).32
Politieagenten die goed vertrouwd zijn met de
organisatie en het systeem zijn dus in staat om corrupte handelingen verborgen te houden,
door corruptie sociaal te organiseren tot „events‟. “Een goede boswachter is ook een goede
stroper”.33
Anderzijds zal de sociale organisatie van de corrupte leden van het politiekorps
eveneens van invloed zijn tot de detectie van hun activiteiten. Om de pakkans tot een
minimum te beperken, maken de leden informele regels, o.a. men spreekt een limiet af tot
waar man in zijn/haar corrupte activiteiten mag gaan, zwijgplicht (cfr. infra), wie vervult
welke functie, e.d. De mate van externe controle hangt in grote mate af van de
toegankelijkheid van de interne informatie over corruptie. Indien de interne controle laag is,
zal een externe controle-instantie niet kort op de bal kunnen spelen.34
Een laag niveau van informele interne controle door de collega‟s kan ongetwijfeld worden
aanzien als een oorzaak van politiële corruptie en normvervaging, aangezien er dan een „je
m‟en fous‟ –mentaliteit heerst binnen het korps, wat een vrijgeleide geeft tot corrupte
activiteiten.35
Indien de korpschef zijn taak als leidinggevende niet naar behoren vervult, zich onvoldoende
op de werkvloer begeeft, niet instaat voor de controle van zijn/haar korps inzake integriteit en
bijgevolg niet tijdig ingrijpt, dan kan dit leiden tot corrupt gedrag bij bepaalde korpsleden.36
Ook is elke politiedienst bij wet verplicht een interne controledienst op te richten, meer
bepaald een Dienst Intern Toezicht.37
Het ontbreken van expertise bij de leden van de dienst
en een te hoge drempel inzake bereikbaarheid is nefast voor het melden van corruptie. Dit is
wat we hier begrijpen onder een slecht functionerende formele interne controle.
Een hoge sociale controle door media en burgers insinueert een lage tolerantie tegenover
normovertreding en corruptie. Het is ook deze controle die externe instanties kan alarmeren.38
Deze vorm van controle is mogelijk door de transparante houding waarmee de politie zich
profileert. Alle activiteiten, taken en bevoegdheden worden kenbaar gemaakt door o.a. de wet
en de officiële websites van de politiezones en diensten.
32
Ibid., 42-43. 33
Interview met X, Hoofdinspecteur, Interventie politiezone Rhode en Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 34
SHERMAN, o.c., 44. 35
SHERMAN, L.W., o.c., 47-50. 36
Interview met X, Commissaris, Interne Dienst politiezone Gent, Gent, 19 april. 37
Deze dienst is belast met de kwaliteitsbewaking van het politiekorps en –beleid en staat eveneens in voor de klachtenafhandeling en -onderzoek dat loopt tegen een bepaald lid van het politiekorps. Op die manier wordt gepoogd om de legitimiteit en de toegankelijkheid van het politiewerk te waarborgen. 38
Interview met X, Inspecteur, Onthaal politiezone Rhode en Schelde, Merelbeke, 9 april 2010.
25
2.3. Gebrek aan een coherente en transparante regelgeving
Uit het empirisch onderzoek is gebleken dat de wetgeving en regelgeving aan een dergelijk
snel tempo verandert, dat men de bomen door het bos niet meer kan zien.39
Bij gebrek aan een
coherente en transparante regelgeving en een overdaad aan complexe en op verschillende
niveaus uitgevaardigde regels, gebeurt het dat politieambtenaren niet meer weten wat wel en
niet toegelaten is. Deze oorzaak vinden we ook terug in het werk van Vander Beken en
Carion.40
Eveneens indien in de Wet op de geïntegreerde politie41
en de Wet op het
politieambt42
(evenals in de deontologische code) geen duidelijke beschrijving wordt
aangegeven aan wat men dient te verstaan onder „good‟ en „bad‟ policing, dan is er geen
klaarheid bij de politieambtenaren m.b.t. wat er van hen wordt verwacht. Dit alles leidt
vervolgens tot normvervaging en tot andere vormen van politiële corruptie, omdat het
corruptie minder riskant en meer aanvaardbaar doet lijken. 43
Politiële corruptie kan ook ontstaan vanuit de ambivalentie die er bestaat tussen de taak van
de politie en de wet. Haar taak bestaat namelijk uit het ondersteunen en versterken van de wet,
terwijl een heel kluwen van technische wetsregels en procedures net verhinderen dat de politie
haar taak naar behoren kan uitvoeren. Frustraties op dit vlak, mede met de opvatting dat het
systeem of de wet te soft is en de wet dus moet overtreden worden om iets gedaan te krijgen,
leidt tot normvervaging en politiële corruptie.44
2.4. Wijzigingen in de ethische concepten
Vander Beken en Carion leggen ook de link tussen corruptie en gewijzigde ethische
concepten. Corruptie kan het gevolg zijn van een toenemend individualisme en materialisme
en een afnemend burgergevoel. Nog een andere belangrijke oorzaak van corruptie legt men in
het feit dat corruptie een gradueel proces is waarbij geleidelijk aan de perceptie over
criminaliteit verandert, waardoor sommige strafbare gedragingen als minder ernstig worden
aanzien, wat leidt tot een afzwakking van de wet en een daling van het ontzag voor regels.45
39
Interview met X, Hoofdinspecteur, Wijkwerking politiezone Rhode en Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 40
VANDER BEKEN, T. en CARION T., o.c., 5. 41
Wet van 7 december 1998 op de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, B.S., 5 januari 1999. 42
Wet van 5 augustus 1992 op het Politieambt, B.S., 22 december 1992. 43
DAVID, D., A culture of corruption. Changing an Australian police service, Sydney, Hawkins Press, 1999, 36-37. 44
Ibid., 37-38. 45
VANDER BEKEN, T. en CARION T., o.c., 6.
26
Elke politieambtenaar bezit een ethisch raamwerk of moral career waaraan hij/zij bepaalde
ervaringen en normen gaat toetsen. Binnenin de politieorganisatie zijn er vier vormen van
sociale groepscontrole die inwerken op dat ethische raamwerk en uitnodigen tot corruptie of
de mening inzake corruptie beïnvloeden:
Men zal altijd kiezen voor het pad met het minste verzet om definities te zoeken voor
complexe situaties. Bijvoorbeeld, nieuwe politieagenten zullen de raad volgen en het
gedrag overnemen van oudere collega‟s en de regels van de groep adopteren.
De politieagent(e) gaat op een bepaald punt in zijn/haar carrière inzien of het gevoel
krijgen dat hij/zij gestereotypeerd wordt door de samenleving. Deze heeft hem/haar
gelabeled met een reputatie door de acties van andere politieagenten. Men wordt dus
m.a.w. categorisch gedefinieerd als „outsider‟ of als „buitenstaander‟.(Becker H.)
Uiteindelijk zal de politieambtenaar moeten kiezen tussen de politiële waarden en die
van de ruimere gemeenschap. Als men voor de politiële waarden kiest zal men de
samenlevingsnormen herdefiniëren of ermee breken en zich vereenzelvigen met de
politiële waarden.
Hier dient wel bij opgemerkt te worden dat politiële corruptie niet alleen ontstaat door de
situatie, maar ook in belangrijke mate afhangt van de persoonlijke situatie, meer bepaald door
zijn/haar interesses, opvattingen, stereotypen en waarden t.o.v. een bepaalde situatie. De
persoonlijke integriteit zal een limiet bepalen wat men als moreel aanvaardbaar aanziet en
waar men niet voorbij zal gaan.46
In de literatuur wordt ook vaak gesproken over „the dirty Harry problem‟, meer bepaald het
feit dat het doel de middelen heiligt. Carl B. Klockars meent dat „the dirty Harry problem‟
vraagt wanneer en in welke mate het moreel goede doel, een ethisch, politiek of legaal
gevaarlijk middel rechtvaardigt om het doel te bereiken.47
De politieambtenaar krijgt hier te
maken met een moreel dilemma tussen de limieten van de wet, morele beperkingen en goede
doelen. Politiële corrupte biedt hierbij vervolgens een oplossing voor dit dilemma, omdat men
op deze wijze het goede doel kan bereiken.48
Goldstein beweert dat „dirty Harry problems‟
46
SHERMAN, L. W., ‘Becoming bent: moral careers of corrupt policemen’, in Police ethics, MILLER S. (ed.), Australia, Charles Sturt University, 2006, 287-289. 47
KLOCKARS, C.B., ‘The dirty Harry problem’, in Moral issues in Police Work, ELLISTON, F. A. en FELDBERG, M. (eds.), New York, Rowman and Allenheld, 1985, 55-62. 48
SHERMAN, L. W., o.c., 315.
27
ontstaan waar de politiële middelen (wetgeving e.d.) en de mogelijkheden van de politieagent
beperkt zijn (o.a. door een zwakke training).49
Het „dirty Harry problem‟ vinden we ook terug in de neutraliseringstheorie van G. Sykes en
D. Matza. Deze theorie is een uitbreiding van de differentiële associatie theorie van E.
Sutherland. Het uitgangspunt is dat delinquenten niet altijd de dominante waarden verwerpen,
maar ze af en toe tussen “haakjes” zetten en men er dus soms selectief van afwijkt. Dit doen
ze door gebruik te maken van rationaliseringen die geleerd worden in een proces van
differentiële associatie. Er zijn vijf neutralisatietechnieken of rationaliseringen, meer bepaald
het ontkennen van de verantwoordelijkheid, van de schade en van het slachtoffer, het
veroordelen van de veroordeelaars en het beroep doen op hogere plichten of morele principes.
Dit laatste is van toepassing op de politie. Een voorbeeld hiervan is het „dirty Harry problem‟,
waar illegale middelen als corruptie worden aangewend om een goed doel te bereiken. Nog
een ander voorbeeld is het feit dat een politieambtenaar een donatie aanneemt omdat in de
politiële waarden staat dat men klantgericht moet zijn. Delinquent gedrag, o.a. corruptie is dus
slechts een andere uitdrukking van dezelfde waarden van de samenleving die
vergemakkelijkt wordt door neutraliseringstechnieken.50
Hoofdstuk 3: Oorzaken op mesoniveau
3.1. Rekrutering, selectie en training
Rekrutering, selectie en training vormen volgens Haberfeld (2003) de „triangle of police
integrity”. Hiermee wordt bedoeld dat deze drie aspecten elkaar sterk beïnvloeden, namelijk
de training van politieagenten mag nog zo goed zijn, als het bij de selectie al fout loopt zal de
excellente training niet baten. De triangel veronderstelt dat al wat niet leidt tot integriteit, zal
door het maken van fouten, leiden tot corruptie. (cfr. „Slippery slope of corruption‟).51
Het eerste domein dat wordt behandeld en waarmee alles staat of valt, is rekrutering. Indien
hierin niet op een significante manier geïnvesteerd wordt, o.a. door gekwalificeerd personeel
49
GOLDSTEIN, H., Policing a free societ’, Cambridge, Ballinger Publishing, 1977, 72. 50
TIBBETTS, S. G. en HEMMENS, C., Criminological Theory, California, Sage Publications, 2010, 448-450. 51
HABERFELD, M.M., ‘Recruitment, selection and training: the trangle of police integrity or corruption?’, in Police corruption: paradigms, Models and Concepts. Challenges for developing countries, EINSTEIN, S. en AMIR, M. (eds.), Huntsville, Sam Houston State University, 2003, 92.
28
tewerk te stellen, een professionele standaard te profileren, adequate faciliteiten te voorzien,
e.d., dan ontstaat de mogelijkheid dat er reeds niet-integere personen, misschien later vatbaar
voor corruptie, reeds worden opgenomen in het rekruteringsbestand en worden doorverwezen
naar de selectieproeven. Een eerste belangrijk item bij de rekrutering van politieagenten is de
omgeving waaruit men rekruteert, aangezien het niveau van integriteit sterk zal fluctueren bij
verschillende groepen in de maatschappij. Als men rekruteert uit de volledige maatschappij,
zal men zowel personen aantrekken met zowel een hoog, gemiddelde, als laag
integriteitsniveau, terwijl als men bijvoorbeeld rekruteert uit het leger, het integriteitsniveau
veel hoger en nauwer gedefinieerd zal zijn. Het zijn juist die personen met een lage
integriteitsscore die mogelijk later de verleiding tot integriteitsinbreuken en corruptie niet
zullen kunnen weerstaan. Een tweede belangrijk item bij de rekrutering is het
rekruteringspersoneel. Een klein en ongemotiveerd personeelsbestand heeft een nefaste
invloed op de professionele standaard van het rekruteringsproces en op de achtergrondcheck-
up van de kandidaten. Ten laatste zijn ook de middelen en hun variëteit van cruciaal belang
om integere kandidaten aan te kunnen trekken.52
Het tweede domein dat eveneens van cruciaal belang is, is de selectie. Het is de bedoeling dat
uit de gerekruteerde kandidaten een selecte groep wordt uitgefilterd aan de hand van bepaalde
karakteristieken en kwalificaties, waarna deze groep mag starten met de training. Indien hier
niet wordt gescreend op die kwalificaties en karakteristieken die (kunnen) leiden tot integer
gedrag, zullen ook hier integriteitsinbreuken of later misschien corrupt gedrag hun
voedingsbodem krijgen. Ook indien de toelatingsvoorwaarden laag zijn, kan dit ook personen
met een laag integriteitsniveau aantrekken. Eveneens kunnen ongemotiveerde
personeelsleden, inadequate selectieproeven en een zwak antecedentenonderzoek53
dit
resultaat bekomen.54
Een derde gewichtig domein is de training die de rekruten zullen ondergaan in het kader van
hun functie van politieambt. Het doel van de training is het verschaffen van een opleiding
waarbij de rekruten een proces ondergaan, waarbij de noodzakelijke regels en waarden van de
politieorganisatie, politiesysteem en –cultuur worden gedemonstreerd, verklaard en
aangeleerd in de praktijk. De rekruten worden hier gesocialiseerd en geacclimatiseerd aan het
52
Ibid., 93-95. 53
Hiermee wordt een vooronderzoek bedoeld, gevoerd door de lokale politie van de politiezone waarin de kandidaat is gehuisvest. Men gaat een onderzoek voeren naar de omgeving waarin de kandidaat vertoeft o.a. de gezinssituatie, welke buurt, e.d. en naar het eventuele gerechtelijke verleden. 54
HABERFELD, M.M., o.c., 96-97.
29
leven van een politieagent.55
Het succes van het kneden van de rekruten tot integere personen
d.m.v. training, hangt af van de integriteit van de kandidaten die bij de school zijn
binnengekomen, van een volwaardige introductie en aangepast lessen pakket van integriteit,
een aangepaste manier van lesgeven door docenten die integriteit hoog inschatten en de
continuïteit van de opleiding, aangezien deontologie en integriteit beiden dynamische
processen zijn. Een goede politietraining die politieagenten voorziet van adequate middelen,
kennis en materiaal, maakt een politieambtenaar meer competent in het aanwenden van legale
middelen i.p.v. corruptie om zijn/haar doel te bereiken.56
Indien in dit trainingsdomein
onvoldoende aandacht wordt besteed aan integriteit, deontologie, e.d. zal dit een belangrijke
oorzaak vormen voor het ontstaan van niet-integer gedrag en eventueel corruptie in de latere
beroepscarrière.57
3.2. Een gebrek aan een duidelijke en transparante interne regelgeving
In onderzoek zien we dat corruptie ook vaak wordt gelinkt aan een onduidelijke regelgeving.
(Vander Beken en Carion, 1999)58
Onder interne regelgeving inzake integriteit en politiële
corruptie verstaan wij de deontologische code en de tuchtregeling bij de politie.
Naast formele regels aangaande procedures en de functie- en bevoegdheidsbepalingen, is het
enerzijds belangrijk een gedragscode voor handen te hebben, die de kloof tussen de wet en
haar specifieke toepassing in de praktijk overbruggen en de nodige duidelijkheid verschaffen.
Deze code of meer specifiek de deontologische code bij de politie, is een richtwijzer voor de
wijze waarop een politieambtenaar zich moet gedragen zowel in zijn relatie tot zijn collega‟s
als in relatie met de bevolking.59
Indien echter deze deontologische code niet in een
eenvoudige en klare taal wordt uitgedrukt en te veel vatbaar is voor interpretatie, kunnen er
onduidelijkheden opduiken inzake aan welke eisen integer gedrag moet voldoen en wat de
wettelijke voorschriften op dit vlak betekenen.60
Onduidelijkheden en ondoorzichtigheden
bemoeilijken dus de werking van de politieorganisatie en geeft de politieambtenaren
onvoldoende houvast om hun taken naar behoren en zonder beïnvloeding uit te oefenen. De
55
Ibid., 122. 56
SHERMAN, L. W., o.c., 321. 57
HABERFELD, M.M., o.c., 124. 58
VANDER BEKEN, T. en CARION T., o.c., 131. 59
Ibid., 17-18. 60
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie, Brussel, 7 april 2010.
30
stap naar normvervaging en corruptie wordt minder moeilijk.61
De deontologische code heeft
eveneens geen nut m.b.t. de vermindering van corrupte handelingen als er geen open discussie
wordt gevoerd met alle politieambtenaren die de regels moeten naleven. Zonder discussie
riskeert men het gevaar dat de deontologische code dode letter blijft en wordt de vertaling
naar de dagelijkse praktijk onmogelijk.62
Naast de gedragscode, is het anderzijds ook belangrijk om een over een adequaat werkende
tuchtregeling te beschikken, die transparant en duidelijk is voor iedereen binnen de
organisatie. Indien men echter hieromtrent over onvoldoende kennis beschikt en dus niet weet
wat hieronder wordt verstaan en bovendien de regeling niet naar behoren functioneert door
moeilijke procedureregels, verliest de tuchtregeling haar afschrikkend effect, aangezien de
kans op een effectieve tuchtsanctie als eindproduct hierdoor minimaal wordt. Ook dit zal
normvervaging en corruptie in de hand werken.63
3.3. De corruptieniveaus
Uit het empirisch onderzoek kwam naar boven dat er twee niveaus van politiële corruptie
bestaan, waarvan elk niveau (een) verschillende oorza(a)k(en) heeft. Op het eerste niveau
situeert zich street-level of low level corruptie wat op klassieke wijze overeenstemt met de
omkoping die gepleegd wordt door de gewone burger bij zijn contacten met het bestuur,
bijvoorbeeld om een of ander document te verkrijgen of om aan een controle of geldboete te
ontsnappen.64
Oorzaken van street-level corruptie bij de politie kunnen gelinkt worden aan het
verkrijgen van materiële voordelen, o.a. geld.65
Ook zal bijvoorbeeld een wijkagent meer
gelegenheid hebben om corrupte handelingen te plegen, omdat men, veel meer dan het high
level, contact heeft met de bevolking en weet waar men moet zijn, waardoor hij/zij beschikt
over een grotere visvijver.66
Op het tweede niveau situeert zich top-level of high level corruptie, wat verwijst naar de
hogere economische sferen van de maatschappij en waarvoor vaak, in tegenstelling tot het
61
VANDER BEKEN, T. en CARION T., o.c., 6. 62
Interview met X, Hoofdcommissaris, Korpschef politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 63
Interview met X, Hoofdcommissaris, Korpschef politiezone Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april 2010. 64
Site van de Federale Politie: Behandelde fenomenen van de Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie, http://www.polfed-fedpol.be/org/djf_ocrc/djf_ocrc04_nl.php 65
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie, Brussel, 7 april 2010. 66
Interview met X, Commissaris, Dienst Pers en Communicatie politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010.
31
eerste niveau, mechanismen en tal van complexe financiële verrichtingen moeten worden
aangewend om de ondoorgrondelijkheid ervan te verzekeren. 67
De oorzaken van high level
corruptie moeten niet gezocht worden in het verkrijgen van materiële voordelen, deze
personen krijgen namelijk een hoge remuneratie, maar eerder in het krijgen van immateriële
voordelen. Hieronder wordt verstaan, het zich machtig voelen en ook macht bezitten, om
relaties te onderhouden, het gevoel hebben om boven de wet te staan omdat ze bepaalde
overheidsopdrachten kunnen geven en nemen en daarbij van allerhande voordelen kunnen
genieten.68
In de politie wordt hiervoor verwezen naar de term „Ons kent ons‟.69
Andere
oorzaken zijn te vinden in de functies en bevoegdheden die men aan de top vervult, waarbij
men een hoge mate van verantwoordelijkheid en vrijheid krijgt toebedeeld inzake het nemen
van beslissingen en in hun doen en laten.70
3.4. De politiestructuur
Met de wet van 7 december 1998 werd de politieorganisatie grondig geherstructureerd naar
een geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus.71
Het federale en lokale
niveau werken autonoom en hangen van verschillende overheden af, respectievelijk de
Minister van Justitie en de Minister van Binnenlandse Zaken, maar de wet voorziet wel in een
functionele band tussen beiden.72
De lokale component wordt gevormd door 196 politiezones
met lokale korpsen, die de basispolitiezorg dienen te verzekeren73
, terwijl de federale
component instaat voor de gespecialiseerde en supralokale opdrachten met inachtneming van
de principes van specialisatie en subsidiariteit, evenals de ondersteunende opdrachten voor de
lokale politiediensten over het hele Belgische grondgebied.74
In deze organisatiestructuur kunnen een aantal gevoelige punten voor politiële corruptie
worden aangewezen. Dit vinden we o.a. terug in het werk van David (1999). De
politieorganisatie is een praktische en conceptuele organisatie met een hiërarchische structuur, 67
Site van de Federale Politie: Behandelde fenomenen van de Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie, http://www.polfed-fedpol.be/org/djf_ocrc/djf_ocrc04_nl.php 68
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie, Brussel, 7 april 2010. 69
Interview met X, Hoofdinspecteur, Interventie Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 70
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie, Brussel, 7 april 2010. 71
Wet van 7 december 1998 op de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, B.S., 5 januari 1999. 72
Art. 3, 1ste
lid WGP, Wet van 7 december 1998 tot reorganisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus. 73
K.B. 17 september 2001 tot vaststelling van de organisatie- en werkingsvormen van de lokale politie teneinde een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekeren, B.S., 12 oktober 2001. 74
Art. 100 bis WGP.
32
geografisch en functioneel gedecentraliseerd, en als open systeem, in voortdurende interactie
met de omgeving.75
De federale politie is onderhevig aan een strenge hiërarchie, waardoor er
een consistente formele controle aanwezig is (cfr. supra), terwijl de lokale politie sterk
gedecentraliseerd is waardoor de formele controle moet inboeten, aangezien deze stopt bij de
korpschef en de politieraad.76
Het feit dat de politie een open systeem is of poogt te zijn, dat
in voortdurende interactie staat met de omgeving, brengt ook met zich mee dat de gelegenheid
voor niet-integer gedrag en corruptie toeneemt.77
Er bestaat namelijk een positieve correlatie
tussen corruptie en het aantal interacties dat de politie met anderen o.a. burgers heeft. De
politie is ook geografisch verdeeld, o.a. de lokale politie in 196 politiezones, die elk naar
grootte variëren. Bijgevolg gaat ook de schaalgrootte van een politiekorps verschillen van
politiezone tot politiezone. Hier spreken we van een negatieve correlatie tussen corruptie en
de grootte van een politiekorps. In een groter politiekorps gaat men op in de anonimiteit,
aangezien niet iedereen elkaar kent, terwijl in kleine korpsen er geen sprake is van
anonimiteit.78
In een groter korps is er aan de andere kant meer hiërarchie en structurele
controle, terwijl er in een kleiner korps meer informele controle is, maar integriteitsinbreuken
eventueel sneller kunnen doorsijpelen naar de andere geledingen.79
Ook een gebrekkige
functiescheiding waardoor het onduidelijk is wie welke verantwoordelijkheid draagt, een te
gering loon of remuneratie en een te logge bureaucratie worden aanzien als kwetsbare punten
voor corruptie binnen de politieorganisatie.80
3.5. De politiecultuur
In onderzoek, o.a. van David (1999), zien we dat corruptie eveneens in verband wordt
gebracht met de politiecultuur. Als we het hebben over een cultuur dan spreken we over een
aangeleerd product van groepservaring. Als iets in het verleden op een bepaalde manier is
gelukt, dan wordt het nu aangeleerd als algemeen geldend.81
De politiële beroepscultuur
wordt omschreven als “a police working personality” en heeft specifieke (gedrags)regels,
gebruiken, percepties, interpretaties van wat men ziet, een specifieke taal en ideologie om met
75
DAVID, D., o.c., 102. 76
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie, Brussel, 7 april 2010. 77
DAVID, D., o.c., 102. 78
Interview met X, Hoofdcommissaris, Korpschef politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 79
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie, Brussel, 7 april 2010. 80
VANDER BEKEN, T. en CARION T., o.c., 6-7. 81
DAVID, D., o.c., , 103.
33
alledaagse jobervaringen om te kunnen gaan, gedeelde standaarden tot de relevantie en de
kritische aspecten van het werk, feitelijke vooroordelen, modellen om om te gaan met deviant
gedrag en gebruiken om met elkaar en anderen (outsiders) om te gaan.82
Er bestaat een direct
verband tussen het ontwikkelen van een politiecultuur en de eisen van de job waaraan de
politie moet voldoen. Politiewerk is namelijk een gevaarlijke beroep, waardoor men
specifieke regels gaat ontwikkelen om de straat op te kunnen gaan.83
De politiecultuur bevat een heel aantal positieve aspecten, o.a. groepsgeest, discretie, e.d.,
maar er zijn ook bepaalde negatieve elementen van deze beroepscultuur die worden gelinkt
aan geïnstitutionaliseerde politiële corruptie, deviantie en het verzet tegen verandering. De
ongeschreven politiecode, namelijk de ongeschreven regels die gelden binnen een politiekorps
die niet gerelateerd zijn aan de formele wetten, regels en richtlijnen van de politiepraktijk of
die ze zelf kunnen tegenspreken, is een cruciale verklarende factor voor het al of niet
voorkomen van politiële corruptie. We spreken hier o.a. van een “siege mentality” of “the
code of silence”, beiden gelinkt aan tolerantie voor en het verdoezelen van slecht gedrag.84
Het praktische effect van deze code is het verminderen of elimineren van het risico op
betrapping of bestraffing. De code wijst er namelijk op dat er meer voordeel te halen valt uit
gezamelijke steun en loyaliteit, waarbij dit laatste begrip verkozen wordt boven integriteit.
Ook wijst ze op het feit dat eerlijke politieagenten elkaar niet verklikken, hoe zwaar de
misdaad ook is. Oversten hebben meer angst voor een schandaal, dan voor het fenomeen
corruptie zelf, dus probeert men via loyaliteit aan de code de corrupte handelingen stil te
zwijgen. De code houdt ook de mentaliteit „wij‟ t.o.v. „zij‟ in stand, waardoor de afstand
tussen de politie en burgers vergroot. Het effect van de code is bijgevolg een verminderde
transparantie en verantwoording door de politie.85
Sutherland toonde in zijn differentiële associatietheorie aan dat criminaliteit pas tot stand
komt tenzij er een culturele overdracht plaatsvindt van criminele attitudes. Crimineel gedrag
wordt m.a.w. aangeleerd in interacties met anderen in kleine, persoonlijke groepen, meer
bepaald via (non)verbale communicatieprocessen. In het criminele leerproces maakt men zich
technieken, motieven, drijfveren, rationalisaties en houdingen eigen, waarvan hun oriëntatie
bepaald wordt door een positieve of negatieve houding t.o.v. rechtsregels. Men wordt deviant
als men leert van individuen met negatieve associaties tegen rechtsnormen. Deze differentiële
82
Ibid., 98. 83
Ibid., 100. 84
Ibid., 98. 85
Ibid., 104.
34
associaties kunnen variëren naargelang de frequentie, duur, voorrang, intensiteit,.. Crimineel
gedrag is een uiting van algemene behoeften en wensen, maar deze verklaren het gedrag niet,
want ze liggen ook aan de basis van niet-crimineel gedrag (Bijvoorbeeld een arbeider en een
dief willen beiden geld). De mechanismen van het leerproces van crimineel gedrag zijn
dezelfde als de mechanismen bij elk ander leerproces.86
Dit is eveneens van toepassing op politiële corruptie. De kennis van een politiecultuur
bedraagt axiomatic knowledge of assumpties waarom de dingen precies zo gedaan worden in
een organisatie, dictionary knowledge of kennis over beschrijvende categorieën en labels van
personen, dingen en ervaringen, directory knowledge of kennis over de algemene richtlijnen
van de interne werking van de organisatie, recipe knowledge of kennis wat je voorgeschreven
wordt te doen in specifieke situaties.87
Deze kennis wordt binnen de politieorganisatie
eveneens aangeleerd door een leerproces, meer bepaald via het aanleren van een positieve
versterking van succesvolle oplossingen voor problemen, het succesvol vermijden van
pijnlijke situaties en via het vertellen van anekdotes die zullen dienen als toolkit om met het
politiewerk te kunnen omgaan. Via dit socialisatieproces wordt aan de politieagenten
duidelijk gemaakt wat al dan niet wenselijk is. Evenals de theorie van Sutherland poneert,
zullen politieagenten die in interactie staan met personen binnen de organisatie met vooral een
negatieve associatie t.o.v. (rechts)regels, overgaan tot deviant gedrag en corrupte
handelingen.88
Oorzaken van politiële corruptie binnen de politiecultuur kunnen ook gevonden worden bij
het management. Met het management bedoelen wij de officieren of de korpsleiding, maar
ook de hoofdinspecteurs uit het middenkader. Het nalaten van het opnemen van de
verantwoordelijkheid om een duidelijk beleid te voeren inzake corrupte praktijken, een gebrek
aan aanmoediging van het personeel, een slechte werksfeer, een te lichtvaardig vertrouwen in
ondergeschikten en zelf geen voorbeeldfunctie geven, vormen allen een voedingsbodem voor
corruptie binnen de politieorganisatie.89
Het management is verantwoordelijk voor een
bijdrage tot de ontwikkeling en versterking van negatieve aspecten van de politiecultuur en
dus ook voor corruptie. In een politiekorps is er sprake van een hoge mate van reciprociteit of
wederkerigheid en gezamenlijke afhankelijkheid, meer bepaald het management verwacht dat
de politieagent zijn/haartaak doet zonder zich daar vragen bij te stellen, terwijl politieagenten
86
VITO, G.F., MAAHS, J.R. en RONALD, M., Criminology: theory, research and policy, Canada, Jones and Bartlett Publishers, 2006, 179-180. 87
DAVID, D., o.c., 106. 88
Ibid., 111. 89
VANDER BEKEN, T. en CARION T., o.c., 7.
35
rekenen op het management om hen af te schermen van de consequenties van slechte
beslissingen die zij hebben genomen. Leiders van een politiekorps dragen op een bepaalde
manier bij tot corrupte handelingen binnen een politiekorps via hun reacties op
organisatorische crisissen. Oversten hebben vaak meer angst voor een schandaal dan voor
corruptie zelf, waardoor zij het advies geven aan iedereen om te zwijgen. Dit geeft de indruk
dat corruptie getolereerd wordt, terwijl een terechtwijzing door de korpsleiding meer adequaat
zou geweest zijn om corruptie te doen dalen.90
Hoofdstuk 4: Oorzaken op microniveau
Oorzaken van politiële corruptie op microniveau hebben te maken met de individuele situatie
van de politieagent. Dit zien we o.a. bij Punch (1994) en De Ruyver, Bullens, Vander Beken
en Siron (1999).
De persoonlijkheidskenmerken en –omstandigheden gelden als eerste oorzaak van politiële
corruptie, aangezien de ene persoon al meer gevoelig is voor het plegen van corruptie dan de
andere. Denken wij hier aan huwelijks- en relatieproblemen, financiële problemen, drank-,
gok- en drugsproblemen, e.d. Ook het willen hebben van macht over de omgeving, zichzelf
willen bewijzen t.o.v. anderen om aanvaard te worden, hebzucht, onder druk van vrienden en
thrill seeking kunnen oorzaken zijn op dit niveau.91
In de literatuur wordt de druk die uitgaat van vrienden vaak als micro-oorzaak van corruptie
aanzien. Uit analyse van het empirisch onderzoek echter bleek dat de meeste politieagenten
een kosten-baten-analyse maken vooraleer er wordt overgegaan tot corrupte handelingen. Dit
vinden we ook terug in de rationele keuzetheorie van H. Becker. Deze theorie die het
keuzeproces in kaart brengt, toont aan dat de keuze zal vallen op het alternatief waarvan de
verwachte opbrengst het hoogst is. Indien er meer nadelen, bijvoorbeeld een hoge pakkans
door (in)formele interne, externe of sociale controle, verbonden zijn aan de voordelen,
bijvoorbeeld een minimale geldelijke winstmarge, dan zal men afzien van het plegen van
90
DAVID, D., o.c., 125. 91
DE RUYVER, B., BULLENS, F., VANDER BEKEN, T. EN SIRON, N., o.c., 210.
36
corruptie. De winst is namelijk niet hoog genoeg voor de kosten die zouden kunnen optreden
ingeval van betrapping.92
M. Punch schetst vier types corrupte politieagenten. Deze types ontstaan niet alleen door de
persoonlijkheid van het individu, maar ook door de situatie waarin men zich bevindt in de
politieorganisatie. Deze vier types van corrupte politieambtenaren situeren zich bijgevolg op
de fijne lijn tussen corruptie op microniveau en op mesoniveau. De under-achiever is een
politieambtenaar die verontwaardigd is n.a.v. het mislopen van een promotie of omdat hij/zij
zijn/haar capaciteiten niet volledig kan ontplooien. Hij/zij voelt zich m.a.w.
ondergewaardeerd en gebruikt corruptie als een soort uitlaatklep voor zijn frustraties en om
wraak te nemen op de organisatie. De over-achiever daarentegen is zeer geliefd in de
politieorganisatie en eveneens ambitieus, waardoor hij/zij in een situatie terecht komt waar het
doel de middelen heiligt en hij/zij ten allen tijde resultaat wil bekomen. De politieambtenaar
neemt als het ware het heft in eigen handen omdat het systeem volgens hem/haar niet naar
behoren functioneert. De self-righteous crime fighter is een politieambtenaar die de
misdaadbestrijding als enige belangrijke taak ziet en zich daardoor gerechtvaardigd voelt
(rechts)regels te overtreden om een onderzoek tot een goed einde te brengen. In bepaalde
onderzoeken kan de politieambtenaar zo sterk betrokken raken in het milieu, dat hij er zelf
onderdeel van wordt („going native‟). De managerial maniac is de politieambtenaar die zich
een manager voelt en zich zo gaat gedragen waardoor er belangentegenstelling en de neiging
tot corrupt gedrag optreedt.93
Een tweede oorzaak kan gevonden worden in de morele overtuiging van de politieambtenaar.
Bij het bepalen of een bepaalde handeling of gedrag al dan niet verantwoord is, baseert men
zich op een morele theorie, waaraan men verschillende situaties waarmee men te maken
krijgt, gaat afwegen. Voorbeelden van zulke morele theorieën zijn o.a. het beste gedrag is het
gedrag dat het beste resultaat oplevert voor alle partijen, of een handeling is verantwoord als
het voldoet aan algemene verplichtingen, zoals niet liegen, e.d. morele overtuigingen om
corruptie te plegen zijn dan bijvoorbeeld, het tolereren van misdrijven uit de overtuiging dat
92
AKERS, R. L., Criminological theories. Introduction and evaluation, Chicago, Fitzroy Dearborn Publishers, 1999, 23-24. 93
PUNCH, M., ‘Rotten Barrels: Systemic origins of corruption’ in Strategieën voor corruptiebeheersing bij de politie: Verslag van een studiedag, KOLTHOF, E.W., (ed.), Arnhem, Gouda Quint, 1994, 36-40.
37
deze niet hoeven bestraft te worden, evenals het discriminerend optreden t.o.v. bepaalde
groepen uit de samenleving, e.d.94
Hoofdstuk 5: Conclusie
Concluderend kunnen we zeggen dat de oorzaken van politiële corruptie zeer uiteenlopend
zijn, gaande van oorzaken op het niveau van de maatschappij, als op het niveau van de
organisatie en het individu.
Deze verschillende niveaus kunnen eveneens op bepaalde punten in elkaar overvloeien,
waardoor de fijne lijn tussen de niveaus soms wordt overschreden. Hier dient evenwel te
worden opgemerkt dat de niveaus van de oorzaken van politiële corruptie sterk kunnen
variëren van land tot land (maatschappij), van korps tot korps (organisatie) en van individu tot
individu. Een kritische interpretatie is hier dus aangewezen.
Bovendien is het macroniveau een gegeven uit de maatschappij waar weinig aan kan worden
gedaan inzake anti-corruptiebeleid en is dit niveau vaak grensoverschrijdend met het
mesoniveau. Hierdoor zullen de anti-corruptiestrategieën vooral gesitueerd worden op het
niveau van de organisatie. Hetzelfde geldt voor het microniveau, waar de ethiek van personen
eveneens zal bewerkt worden via het mesoniveau, bijvoorbeeld ethische training of
dilemmatraining voor het optimaliseren van een integere ingesteldheid bij politieambtenaren.
94
DE RUYVER, B., BULLENS, F., VANDER BEKEN, T. EN SIRON, N., o.c., 210.
38
Deel 3: Het anti-corruptiebeleid bij de geïntegreerde politie
Hoofdstuk 1: Inleiding
Nu de oorzaken van politiële corruptie gekend zijn, zullen we vervolgens de link leggen
tussen de oorzaken en het gevoerde anti-corruptiebeleid bij de politie. Zoals reeds werd
aangehaald zullen de meeste strategieën van het anti-corruptiebeleid te situeren zijn op
mesoniveau of op het niveau van de organisatie. Eerst zal worden ingegaan op de
randvoorwaarden die aanwezig dienen te zijn om goede anti-corruptiestrategieën te
ontwikkelen. Daarna zullen we op basis van het empirisch onderzoek de verschillende
beleidselementen bij de politie zowel op preventief als op repressief vlak eruit halen, die
aanwezig zijn bij de politie en die een link leggen met de oorzaken van politiële corruptie.
Vervolgens zullen we ook de knelpunten aangeven, of m.a.w. de afwezige elementen in het
anti-corruptiebeleid in relatie tot de oorzaken en mogelijke aanbevelingen formuleren.
Hoofdstuk 2: De randvoorwaarden voor een effectief anti-corruptiebeleid
Aangezien de oorzaken van politiële corruptie gesitueerd kunnen worden op verschillende
niveaus, moet de reactie tegen dit fenomeen eveneens op verschillende niveaus worden
aangepakt. Anti-corruptiestrategieën zullen op zoveel mogelijk niveaus moeten inwerken en
daarom een geïntegreerd en multidisciplinair karakter moeten vertonen. Het behouden van
overzicht en een doordacht en goed voorbereid plan zijn eveneens noodzakelijke voorwaarden
voor een maximale slaagkans. Ook dienen er maatregelen te worden getroffen voor een tijdige
bijstelling en evaluatie. Het noodzakelijk integraal en geïntegreerd karakter van het fenomeen
impliceert dat politiële corruptie zowel repressief als preventief dient te worden aangepakt.
Een preventieve aanpak zal de meeste vruchten afwerpen omdat er geanticipeerd wordt op
corruptie, i.p.v. te sanctioneren nadat het fenomeen zich heeft voorgedaan. Aangezien het
fenomeen zo complex is, is het niet mogelijk om een kant en klaar, universeel model op te
geven als anti-corruptiestrategie. Men moet m.a.w. oog hebben voor de specificiteit van elke
39
sector, waardoor het dus enkel mogelijk is om het onderstaande anti-corruptiebeleid toe te
passen op de geïntegreerde politie en niet op een andere sector.95
Hoofdstuk 3: Het anti-corruptiebeleid
3.1. Beïnvloeding door de maatschappelijke context
Om beïnvloeding door de maatschappelijke context tegen te gaan, worden verschillende
beleidsinitiatieven genomen, opdat de politie onafhankelijk zou kunnen blijven functioneren
en niet zou overgaan tot het plegen van corruptie.
De politie probeert een open organisatie te zijn met voldoende transparantie, waardoor men
enerzijds meer herkenbaar en aanspraakbaar wordt, maar waardoor men anderzijds veel
toegankelijker wordt. Omdat er laagdrempelig wordt gewerkt, wordt ook de kans groter dat
burgers sneller en makkelijker contact zullen zoeken. Bijvoorbeeld, een burger die tegen een
inspecteur zegt dat hij hem niet moet verbaliseren, want dat hij zijn baas goed kent of hem
eens zal bellen.96
Ook is er bij de politie een peiling geweest naar de integriteit van de
burgers. Hieruit kwam naar voor dat hun eisen t.o.v. anderen inzake integriteit hoog zijn,
bijvoorbeeld t.a.v. politieambtenaren. Er werd aangegeven dat men geen corrupte handelingen
of integriteitsinbreuken van de politie tolereerde, maar dat men wel verdraagzaam stond t.o.v.
het feit om zelf bijvoorbeeld geld te geven aan een politieambtenaar om zijn/haar dossier
bovenaan de stapel te krijgen.97
Dit in het achterhoofd houdende, namelijk dat de politie vlotter aanspreekbaar is en burgers in
sommige gevallen wel geneigd zijn om politieagenten om te kopen, dient het anti-
corruptiebeleid hierop in te spelen. Het anti-corruptiebeleid wijst op het feit dat iedereen
gelijk is voor de wet. Er wordt vanuit de korpsleiding benadrukt, zowel t.a.v. burgers als t.a.v.
de politieambtenaren zelf, dat omkoping of zich laten omkopen door beïnvloeding, niet de
spelregels zijn van het politiewerk. Vanuit de korpsleiding worden de politieambtenaren
gestimuleerd om vragen van burgers tot het plegen van corrupte handelingen af te schermen
en er wordt aan de politieagenten eveneens duidelijk gemaakt dat hij of zij hiermee in strijd is
met de deontologische code en hierdoor zijn/haar carrière op het spel zet.98
Zo wordt in de
deontologische code aangehaald dat de politieambtenaar ten allen tijde onpartijdig dient te
95
VANDER BEKEN, T. en CARION T., o.c., 8-10. 96
Interview met X, Hoofdcommissaris, Korpschef politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 97
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie, Brussel, 7 april 2010. 98
Interview met X, Hoofdcommissaris, Korpschef politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010.
40
blijven en dus niet mag ingaan op enige vorm van beïnvloeding. In de code staat ook duidelijk
vermeld dat het aanvaarden van kleine symbolische geschenken of dankbetuigingen,
bijvoorbeeld een doos pralines, het enige is dat toegelaten wordt.99
Door een duidelijke lijn te
trekken omtrent wat aanvaardbaar is en wat niet t.o.v. de burgers, wordt gerekend op het feit
dat dit zich in de politiezone zal verspreiden als een lopend vuurtje d.m.v. mond aan mond
reclame. Burgers zullen hierdoor snel beseffen dat de politie niet om te kopen is en omkoping
ook niet tolereert.100
Inzake politieke beïnvloeding door politici zelf, is gebleken dat de nauwe banden die bestaan
tussen de lokale politie, de burgemeester en de stad of gemeente zelf, niet altijd de beste
oplossing zijn voor neutraliteit en objectiviteit.101
Beïnvloeding door de politiek, bijvoorbeeld
de burgemeester wordt meer aanvaard dan beïnvloeding uit een andere omgeving, omdat de
burgemeester fungeert als bestuurlijke overste van de politie en dus m.a.w. ook instaat voor de
jaarlijkse politiedotatie.102
Toch zijn er aan aantal mechanismen ingebouwd die deze politieke
beïnvloeding minimaliseren o.a. bijvoorbeeld de benoemingen. Alle benoemingen worden
goedgekeurd door een unanieme meerderheid en gebeuren op basis van objectieve criteria. De
korpschef is verantwoordelijk voor de selectie van de kandidaat waarvoor de vacature
openstaat en deze ranking of lijst wordt in de meeste gevallen geëerbiedigd door de
politieraad.103
Ook is het zo dat in meergemeentezones ook meerdere burgemeesters in het
politiecollege aanwezig zijn met verschillende strekkingen, wat het een heel stuk moeilijker
maakt om zijn/haar kandidaat naar voor te schuiven zonder verantwoording af te leggen aan
de andere leden.104
Het anti-corruptiebeleid speelt in op het feit dat politieambtenaren kunnen beïnvloed worden
door corrupte handelingen te plegen, via het misbruik van de middelen van de
politieorganisatie voor persoonlijke winst. Aangezien sommige politiediensten meer gevoelig
zijn voor corruptie, wordt in beperkte mate voorzien van job- en plaatsrotatie, om
politieagenten niet te lang en alleen tewerk te stellen in gevoelige sectoren en zo de verleiding
tot een minimum te beperken. Inzake de functionele werkverdeling die zou leiden tot
corruptie, wordt er van de medewerkers verwacht dat men „outside the box‟ gaat denken. De
99
DIRECTIE INTERNE RELATIES EN DIENST INTERNE COMMUNICATIE, De deontologische code van de politiediensten, Brussel, Drukkerij van de Federale Politie, 2008, 21. 100
Interview met X, Hoofdcommissaris, Korpschef politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 101
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Algemene Inspectie, Gent, 6 april 2010. 102
Interview met X, Inspecteur, Interventie politiezone Gent, Gent, 19 april 2010. 103
Interview met X, Hoofdinspecteur, Wijkwerking politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 104
Interview met X, Commissaris, Dienst Pers en Communicatie politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010.
41
personeelsleden worden verwacht polyvalente medewerkers te zijn, bijvoorbeeld de dienst
interventie vervult niet alleen interventieopdrachten, maar behandeld ook verkeersinbreuken
als men die tegenkomt.105
Op gebied van geografische verschillen wordt geprobeerd om een
min of meer uniform anti-corruptiebeleid te voeren in de verschillende politiezones. Dit hangt
dan o.a. af van de mate van tolerantie en de lokale normen t.o.v. corrupte handelingen en van
de mentaliteit van de korpsleiding.
3.2. Controle intern en extern aan de politieorganisatie
Bij de oorzaken van politiële corruptie hebben we geschreven dat de mate van controle
bepalend is voor het al dan niet voorkomen van corrupte handelingen en integriteitsinbreuken.
(cfr. Supra)
De interne formele controle wordt hoog in het vaandel gedragen in het anti-corruptiebeleid
om corrupte handelingen te voorkomen of om kort op de bal te spelen ingeval feiten zich
reeds hebben voor gedaan. Aan de ene kant wordt de formele interne controle uitgeoefend
door de korpschef van de politiezone, die eveneens instaat voor het uitwerken van het
integriteitsbeleid. In de kleinere politiezones zien we dat de korpschef frequent aanwezig is op
de werkvloer waardoor hij een hoge mate van controle kan uitoefenen en bijgevolg goed op
de hoogte is van wat er leeft en heerst aan de basis.106
Sommige politiezones voorzien in hun
anti-corruptiebeleid in een jaarlijks “los/informeel gesprek” tussen de korpschef en de
politieambtenaren, waarin wordt gevraagd naar eventuele problemen in de organisatie en/of
de politiewerking. Ook wordt hierbij de korpschef in de mogelijkheid gesteld het personeel op
bepaalde zaken te controleren of om als politieambtenaar zelf aan de korpschef bepaalde
zaken ter kennis te brengen. Maar de korpschef controleert niet alleen, hij wordt ook
gecontroleerd door de hele organisatie. Er wordt van hem verwacht dat hij voldoende
rekenschap of verantwoording (accountability) aflegt naar de burgers, politieambtenaren van
zijn korps, naar zijn bestuurlijke en gerechtelijke oversten en de externe controlediensten toe
via zijn jaarverslag en zijn synoptische verslagen die hij verwacht wordt te schrijven. Ook
dient de korpschef maandelijks aan het politiecollege rekenschap afleggen met een
afzonderlijk item tucht.107
Aan de andere kant wordt de interne formele controle uitgeoefend
door de Dienst Intern Toezicht. Deze dienst maakt elke maand een verslag, dat vervolgens aan
105
Interview met X, Hoofdinspecteur, Interventie politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 106
Interview met X, Hoofdinspecteur, Recherche politiezone Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april 2010. 107
Interview met X, Hoofdcommissaris, Korpschef politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010.
42
de korpschef wordt overhandigd, waarbij op een systematische manier verschillende zaken
worden gecontroleerd, bijvoorbeeld de correcte opberging van de wapens, maar ook integriteit
en corrupte handelingen, e.d. De bevindingen van de dienst worden op papier gezet en geven
een duidelijk signaal naar de politieambtenaren, de korpschef, de externe controle-instanties
en de bestuurlijke en gerechtelijke oversten dat er maandelijks wordt gecontroleerd.108
Buiten formele interne controle vormt de informele interne controle eveneens een
belangrijke controlevorm waarvan de sterkte zeker en vast niet mag onderschat worden. Het
anti-corruptiebeleid maakt duidelijk dat binnen het korps dezelfde waarden en normen
heersen en dat iedereen een zekere controle op elkaar dient uit te voeren. Dit wordt onder
meer tewerkgesteld via het stimuleren van de politieambtenaren om hun collega aan te
spreken indien hij/zij tekenen van corruptie of niet-integer gedrag vertoont. Ook het
tewerkstellen van politieambtenaren in teams van twee personen vormt een
controlestrategie.109
Sociale controle door media en burgers op de politie is mogelijk door de transparante
houding waarmee de politie zich profileert. Alle taken, activiteiten en bevoegdheden worden
kenbaar gemaakt door o.a. de wetgeving en de officiële website van de politie en haar
verschillende diensten. Eveneens voorziet het anti-corruptiebeleid in een meldpunt, meer
bepaald de Dienst Intern Toezicht of het onthaal, waar burgers eventuele klachten over
corruptie of integriteitsinbreuken kunnen neerleggen. De Dienst Intern Toezicht zal dan
vervolgens de zaak verder onderzoeken.110
Tot slot vormt de externe controle een belangrijk aspect van het anti-corruptiebeleid. Deze
vorm van controle hangt af van de mate van controle intern het politiekorps. Het anti-
corruptiebeleid is vooral gericht op een samenspel tussen interne en externe controle. De
Dienst Intern Toezicht zal, indien er een specifiek onderzoek moet worden gevoerd die de
expertise van de dienst te boven gaat, contact opnemen met de bevoegde externe
controledienst. Deze zijn dan meer aangewezen omwille van hun expertise en ook omwille
van hun objectiviteit t.o.v. het korps.111
In het kader van het anti-corruptiebeleid staat de
108
Interview met X, Hoofdinspecteur, Interne Dienst politiezone Gent, Gent, 19 april 2010. 109
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Centrale Dienst van de Bestrijding van Corruptie, Brussel, 7 april 2010. 110
Interview met X, Inspecteur, Interventie politiezone Gent, Gent, 19 april 2010. 111
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Centrale Dienst van de Bestrijding van Corruptie, Brussel, 7 april 2010.
43
Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie of CDBC binnen de federale politie in voor
de repressieve aanpak, meer bepaald de opsporing van corruptie in de ruime zin van de
strafrechtelijke definitie (cfr. supra).112
De CDBC heeft een operationele bevoegdheid dat de
leden van de dienst toelaat huiszoekingen te verrichten, zaken in beslag te nemen, verhoren af
te nemen, e.d.113
De CDBC probeert de verschillende diensten en actoren waarvan men
klachten binnen krijgt, o.a. de media, politieambtenaren of andere ambtenaren, de Directie
van het Openbaar Bestuur, de Cel voor Financiële Informatie, e.d., te sensibiliseren om alleen
officiële klachten binnen te krijgen. De dienst behandeld dus met andere woorden geen
klachten van burgers.114
In tegenstelling tot de CDBC behandelt de tweede externe
controledienst, meer bepaald de Algemene Inspectie of AIG, wel klachten van burgers.115
De
algemene Inspectie is een onafhankelijke ministeriële dienst die onder het gezag staat van de
ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie. Samen zijn deze bevoegd voor het vastleggen
van de algemene principes, de werking en het algemeen beheer van de organisatie.116
De
algemene inspectie van de lokale en federale politie, vormt als externe hiërarchische
controledienst, een schakel in de keten van de controle-instellingen van de politiediensten. De
hoofdopdracht van de AIG bestaat in het inspecteren van de werking van reguliere politie
d.m.v. audits en inspectieopdrachten. Ze onderzoekt de doeltreffendheid en de efficiëntie van
de geïntegreerde politie, zonder afbreuk te doen aan de interne procedures van deze diensten.
De algemene inspectie legt de resultaten van haar inspecties voor aan de minister van
Binnenlandse Zaken en aan de Minister van Justitie, aan de overheid of de instantie die de
zaak bij haar aanhangig heeft gemaakt en wanneer de inspectie betrekking heeft op een lokaal
politiekorps, ook aan de bevoegde burgemeesters. Het AIG stelt op basis van het gevoerde
onderzoek een aantal aanbevelingen voor, waaraan de overheden in de meeste gevallen
gevolg aan geven.117
De laatste externe controle-instantie is het Vast Comité van Toezicht of
het Comité P. Het Comité P fungeert als externe controleorgaan voor alle ambtenaren met een
politiebevoegdheid. De opdracht van deze dienst inzake het anti-corruptiebeleid bedraagt het
vaststellen van tekortkomingen en onvolkomenheden van de politie als organisatie om daaruit
112
VANDEKERCKHOVE, W., ‘Net niet is niet goed genoeg: Een veldoverzicht van recente anti-corruptie initiatieven’, Ethiek en maatschappij, 2000, 79. 113
Site van de Federale Politie: Missie van de Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie, http://www.polfed-fedpol.be/org/djf_ocrc/djf_ocrc02_nl.php 114
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Centrale Dienst van de Bestrijding van Corruptie, Brussel, 7 april 2010. 115
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Algemene Inspectie, Gent, 6 april 2010. 116
Site van de Federale Politie: Wettelijk kader van de AIG, http://www.aigpol.be/nl/index.html; Wet van 7 december 1998 op de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, B.S., 5 januari 1999. 117
Site van de Federale Politie: Opdrachten van de Algemene Inspectie, http://www.aigpol.be/nl/index.html
44
voorstellen ter verbetering te formuleren. De dienst zorgt dus m.a.w. voor de coördinatie en
de doelmatigheid van de politiediensten en behandelt hierbij eveneens individuele klachten.118
Het Comité P beschikt voor de uitoefening van haar taken over een ruime hoeveelheid aan
actie- en onderzoeksmiddelen.119
Low level corruptie wordt dus in het anti-corruptiebeleid o.a. aangepakt via interne
controlemechanismen. Op goede voet staan met het personeel zorgt ervoor dat
politieambtenaren spontaan naar een overste of de korpschef gaan, wat even efficiënt werkt
als de vormen van sociale controle. High level corruptie wordt in het anti-corruptiebeleid
vooral tegengegaan via formele controle door de politieraad, het politiecollege en het parket
en via informele interne controle, aangezien iedereen in de organisatie naar de top kijkt. De
korpschefs geven ook bepaalde zaken uit handen aan de commissarissen om hun objectiviteit
als korpschef te vrijwaren.120
3.3. Het wetgevend en regelgevend kader
Het is inderdaad zo dat inzake wetgeving een ondoordringbaar kluwen van wetten en regels is
gegroeid waar de politieambtenaren moeten proberen hun weg in te vinden voor de correcte
uitvoering van hun job. Door de voortdurend bijkomende wet- en regelgeving op
verschillende niveaus, is het bijna onmogelijk om alles bij te houden en te kennen. Vandaar
dat de politie in haar anti-corruptiebeleid in een aantal mogelijkheden voorziet om aan dit
kluwen het hoofd te kunnen bieden.
Het anti-corruptiebeleid biedt de mogelijkheid om te rade te gaan bij een aantal experten voor
bepaalde materies die onduidelijk zijn voor de politieambtenaren. Enerzijds is er de
mogelijkheid om advies te vragen aan de directe meerdere of aan de korpschef of aan
specialisten die een bepaalde materie, bijvoorbeeld bouwvergunningen, goed onder de knie
hebben en houden. Anderzijds is ook de mogelijkheid ingebouwd om advies te vragen aan de
Dienst Intern Toezicht, inzake wat al dan niet is toegelaten.121
Andere politiezones, o.a.
politiezone Gent, beschikken over een specialist m.b.t. integriteit waar eveneens vragen
118
Site van het Vast Comité van Toezicht: Comité P, een extern controleorgaan voor alle ambtenaren met politiebevoegdheid, http://www.comitep.be/nl/nl.html 119
Site van het Vast Comité van Toezicht: Procedure voor toezichtsonderzoeken, http://www.comitep.be/Nl/nl.html 120
Interview met X, Hoofdcommissaris, Korpschef politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 121
Interview met X, Commissaris, Dienst Intern Toezicht politiezone Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april 2010.
45
kunnen worden aan gesteld. Deze personen of diensten verkeren allen in de mogelijkheid een
duidelijk antwoord te verschaffen over moeilijkheden in de wetgeving en over
integriteitsdilemma‟s of corrupte handelingen. 122
Bovendien worden alle nieuwe regelingen
en richtlijnen o.a. van het parket bekendgemaakt in de planningsgesprekken.123
Ook kan de politie indien nodig beroep doen op de Wet op de geïntegreerde politie of WGP124
en de wet op het Politieambt of WPA,125
die beiden duidelijk aangeven wat kan en wat niet
kan. Good policing is het leveren van een excellente politiezorg, rekening houdend met de
principes van legaliteit, proportionaliteit, subsidiariteit en gelijkheid, terwijl bad policing net
het tegenovergestelde betekend en o.a. kan leiden tot corrupte handelingen. De
deontologische code vormt en goede aanvulling op de wetgeving inzake good en bad
policing, aangezien ze een richtwijzer vormt voor de wijze waarop politieambtenaren zich
dienen te gedragen. De code is in een duidelijke en klare taal geschreven en de open
begrippen maken alles vatbaar voor interpretatie. De code biedt houvast om de politietaken
naar behoren en zonder beïnvloeding uit te oefenen. Indien politieambtenaren niet goed weten
of zij zich op of over de scheidingslijn zouden begeven van integer gedrag, dan biedt de
deontologische code soelaas.126
Het feit dat deze gedragscode op papier staat en iets tastbaars
vormt, biedt de mogelijkheid om de code ten allen tijde te consulteren en biedt eveneens meer
zekerheid aan de politieambtenaren zodat ook zij fouten kunnen voorkomen of tot een
minimum kunnen beperken.127
Bovendien heeft elke politieambtenaar in der tijd de
deontologische code betekend en overhandigd gekregen en heeft men allen moeten tekenen
voor ontvangst, waardoor men zich nu niet kan beroepen op het feit dat men niet van de
inhoud op de hoogte was.128
3.4.Rekrutering, selectie en training
De politieorganisatie is intern voorzien van een specifieke dienst die zich uitsluitend bezig
houdt met de rekrutering en selectie van kandidaten die een job willen uitoefenen bij de
politie, meer bepaald de Directie van de Rekrutering en van de Selectie of DSR. Zij zijn
122
Tania Roers 123
Interview met X, Inspecteur, Interventie politiezone Gent, Gent, 19 april 2010. 124
Wet van 7 december 1998 op de geïntegreerde politie, gestructureerd op twee niveaus, B.S., 5 januari 1999. 125
Wet van 5 augustus 1992 op het Politieambt, B.S., 22 december 1992. 126
Interview met X, Hoofdinspecteur,Recherche politiezone Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april 2010. 127
Interview met X, Hoofdcommissaris, Korpschef politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 128
Interview met X, Inspecteur, Interventie politiezone Gent, Gent, 19 april 2010.
46
verantwoordelijk voor de rekruterings- en selectieprocedures voor het operationeel en
burgerpersoneel van de lokale en federale politie.
De rekruteringsdienst, die afzonderlijk staat van de selectiedienst, staat in voor marketing,
communicatie, callcenter en supralokaal rekruteringswerk.129
Bij de politie wordt er gebruik
gemaakt van een proactieve rekrutering, waar men gaat rekruteren uit de volledige
maatschappij en zo probeert om personen met een verschillende socio-economische, etnische
en scholingsachtergrond te bereiken. De ontelbare politieseries op televisie geven dikwijls een
niet erg realistisch beeld van de politie, waardoor de rekruteringsdienst vaak gebrekkig
geïnformeerde kandidaten aantrekt. In dit verband heeft het supralokale rekruteringsnetwerk
(SLR) een heel belangrijke taak, namelijk de kandidaten beter inlichten. Dit netwerk is een
verzameling van tal van lokale contactpunten onder coördinatie van leden van de DSR. De
rekrutering gebeurt lokaal en de dienst rekrutering hanteert allerlei communicatiemiddelen
o.a. brochures, affiches, gadgets, „Jobpol‟-voertuigen, de website van de DSR, advertenties in
vakbladen, radiospots, banners op internet, postreclame naar doelgroepen en affiches op
bussen en trams. In de communicatiecampagne onder de noemer „Van A tot Z‟ wordt de
nadruk gelegd op de heel uiteenlopende betrekkingen, op de grote verscheidenheid binnen
elke functie en op de waarden van de politie. Ze krijgt gestalte met verschillende slogans
zoals „Van Arlon tot Zeebrugge‟, „Van studentenleven naar carrièrestart‟ en „Van
persoonlijke voldoening tot openbaar belang‟.130
Een volgende stap is de selectie van de personen die zijn doorgewezen door de
rekruteringsdienst. Deze kandidaten dienen te voldoen aan een minimumkwalificatie om aan
de screening te kunnen deelnemen. Ze moeten Belg zijn, de burgerlijke en politieke rechten
bezitten, van onbesproken gedrag zijn, ten minste 17 jaar oud zijn, niet het voorwerp
uitmaken van het wettelijk verbod om wapens te dragen, noch weigeren zich te onthouden van
gelijk welk gebruik van wapens en andere ter beschikking gestelde verdedigingsmiddelen,
krachtens de voorwaarden die volgens de wetten, besluiten en richtlijnen terzake zijn bepaald,
een blanco uittreksel uit het strafregister kunnen voorleggen dat minder dan drie maanden oud
is op datum van de kandidaatstelling en houder zijn van het vereiste diploma of de lessen van
het laatste jaar volgen van zes jaar secundair onderwijs (ASO, TSO, BSO of KSO). Hierin
zitten reeds verwijzingen naar verantwoordelijkheid en zelfcontrole en het bezitten van een
129
Site van de Directie van de Rekrutering en van de Selectie: organisatie, http://www.polfed-fedpol.be/org/org_dgs_dsr_nl.php 130
HENDRICK, G., Rekrutering bij de politie van A tot Z, Inforevue, 2009, 9-11.
47
educatief niveau.131 Het doel van de selectiedienst is de gewenste doelgroep uitzuiveren uit
een grote groep kandidaten d.m.v. een objectieve en transparante selectieketting volgens een
assessment-centermethode. Deze ketting bedraagt vier verschillende selectieproeven m.n. een
cognitieve vaardigheidsproef, een persoonlijkheidsproef, een medisch-fysische proef en een
interview met de selectiecommissie.132
Vooral op de tweede en vierde proef wordt sterk
gepeild naar de mate van integriteit bij de kandidaten. Integriteit wordt vooral gemeten via het
interview met de psycholoog in de tweede proef. Er worden vragen gesteld zoals „Bent u ooit
al eens betrokken geweest bij bezwarende feiten?‟, „Bent u reeds in contact geweest met
drugs?‟, e.d. In de vierde proef worden door de selectiecommissie vragen gesteld zoals „Past
de kandidaat normen en regels toe en zwicht hij/zij onder druk?‟, „Kan de kandidaat redeneren
over regels en springt deze te flexibel om met de vooropgestelde krijtlijnen?‟, „Verzwijgt de
kandidaat feiten m.b.t. zijn/haar verleden? „Heeft de kandidaat discipline?‟ en „Slaagt de
kandidaat erin om onpartijdig te blijven?‟. Doorheen het selectieproces wordt eveneens
gepeild of de kandidaten van onberispelijk gedrag zijn, of m.a.w. de politie gaat na of het
gedrag van de kandidaten wel in overeenstemming is met de eisen van een job als politieman
of –vrouw. Dit alles gebeurt in het onderzoek naar de antecedenten en naar de omgeving. Als
er twee groene lichten worden gegeven op het selectieproces en op de beoordeling van het
antecedentenonderzoek, dan pas krijgt men toelating om deel te nemen aan de opleiding of de
training.133
De laatste belangrijke stap is die van de training van de kandidaten/aspiranten die geslaagd
zijn voor de selectieprocedure. Wij dienen hier evenwel op voorhand bij op te merken dat in
het empirisch onderzoek slechts de Oost-Vlaamse Politieacademie of OPAC is bevraagd
geweest en er dus moet opgelet worden bij veralgemening van de resultaten. De ene
politieschool kan in werkwijzen en aanpak verschillen van een andere. In de politieschool
wordt sterk de nadruk gelegd op deontologie en integer handelen, omdat er wordt geredeneerd
dat als men integer kan denken, er geen plaats meer kan zijn voor corruptie. De politieschool
probeert een sfeer te creëren van correct en integer handelen. Dit wordt o.a. bereikt door
affiches op te hangen in de school over integriteit, zodat de aspiranten hier voortdurend
worden aan herinnerd. Ook worden de aspiranten gestimuleerd om elkaar aan te spreken op
individuele fouten en dus m.a.w. ook een vorm van informele interne controle toe te
131
Site van de Dienst Rekrutering en Selectie: toelatingsvoorwaarden selectieproeven, http://www.jobpol.be/inspecteur_toelatingsvoorwaarden 132
Site van de Dienst Rekrutering en Selectie: selectieprocedure, http://www.jobpol.be/inspecteur_selectieprocedure 133
Interview met X, Commissaris, Dienst Rekrutering en Selectie, Brussel, 14 april 2010.
48
passen.134
In het lessenpakket wordt deontologie en integriteit niet expliciet in een vak
gedoceerd, maar er wordt telkens bij de verschillende lesonderdelen indirect verwezen naar
integriteit. Integer gedrag wordt wel aangeleerd d.m.v. rollenspelen, omdat de nadruk in de
politieschool vooral ligt op de praktische uitvoering van het politieberoep en men theorie later
in de beroepscarrière minder kan benutten.135
Via deze dilemmatraining probeert men
integriteit dus meer bespreekbaar te maken en worden de aspiranten op die manier
gestimuleerd om mondiger te zijn en de ogen niet af te wenden als men iets ziet dat niet door
de beugel kan.136
Ook wordt in het curriculum aandacht besteed aan alle misdrijven waar de
rol van openbaar ambtenaar belangen heeft o.a. politiële corruptie. De politieschool kan dus
m.a.w. gesitueerd worden in de preventieve fase van de bestrijding van corruptie, aangezien
men hier niet corruptie bestrijdt, maar eerder streeft naar een attitudeverandering en integriteit
in alle geledingen.137
Op de politieschool wordt geprobeerd om d.m.v. training een persoon te
creëren die de waarden en normen en het integriteitsbesef van de politie geïncorporeerd heeft
en bijgevolg later in zijn beroepscarrière zal kunnen weerstaan aan verleidingen van gelijk
welke aard, o.a. ook corruptie. Inzake trainingen tijdens het uitoefenen van de beroepscarrière,
werkt de OPAC zowel vraag- als aanbodgericht. De politiezone richt de vraag naar
opleidingen naar de OPAC, die dan op haar beurt voorziet van de gewenste opleiding. Ook
gaat de OPAC actief opleidingen gaan aanbieden die gelinkt zijn aan de aspecten van het
Nationaal Veiligheidsplan.138
Uit het empirisch onderzoek is gebleken dat de mate waarin
korpsen ingaan op het aannemen van opleidingen, sterk verschilt van zone tot zone.
3.5. Een tegengewicht voor de wijziging van ethische concepten
Zoals reeds werd aangehaald, wordt een wijziging in de ethische concepten, waarbij de
perceptie over criminaliteit gradueel veranderd, aanzien als een oorzaak van politiële
corruptie. (cfr. supra) Het beleid gaat anticiperen op corruptie door in te spelen op het ethisch
raamwerk van de persoon in kwestie d.m.v. ethische training. Voor nieuwe rekruten wijzen
we op het belang van mentorschap. (cfr. supra) Eveneens wordt tegengewicht geboden door
de politiecultuur, meer bepaald door te wijzen op de heersende waarden en normen binnen de
organisatie en door de interne (in)formele controle binnen de politie. Personen die aanzetten
134
Interview met X, Hoofdcommissaris, Directeur Oost-Vlaamse Politieacademie, Mendonk, 8 april 2010. 135
Site van de Directie van de Opleiding: algemeenheden van de opleiding binnen de geïntegreerde politie; http://www.police.ac.be/menu_2htm 136
Interview met X, Hoofdcommissaris, Directeur Oost-Vlaamse Politieacademie, Mendonk, 8 april 2010. 137
MARION, N., ‘Police academy training: are we teaching recruits what they need to know?’, Policing: an International Journal of Police Strategies & Management, 1998, p 72-74. 138
Interview met X, Hoofdcommissaris, Directeur Oost-Vlaamse Politieacademie, Mendonk, 8 april 2010.
49
tot onethisch gedrag worden uitgezuiverd (de rotte appel benadering)139
of door peer pressure
gedwongen om de waarden en normen van de politiecultuur te incorporeren.140
(cfr. supra). In
het anti-corruptiebeleid wordt ook ingegaan op „the dirty Harry problem‟ door van binnenuit
de politieorganisatie duidelijk te maken dat het doel nooit de middelen heiligt.
Politieambtenaren zien zelf ook in dat bijvoorbeeld bewijs dat op onrechtmatige wijze is
verkregen, nietig wordt verklaard en het bijgevolg dus geen zin heeft om regels om te buigen
of te overtreden. Bovendien is de mate van controle intern en extern de politieorganisatie zo
groot, dat niemand nog een risico wil nemen door corrupte handelingen te plegen.141
3.6. De politiestructuur
Decentralisatie wordt in het anti-corruptiebeleid niet aangewend als een oorzaak van
corruptie, maar net als een positief aspect om corrupte handelingen tegen te gaan. Door te
decentraliseren wordt het mogelijk kleinschaliger te werken.142
In grote gecentraliseerde
politiekorpsen reikt de span of control, of het aantal personen waarover een leidinggevende
maximaal controle kan uitoefenen, hierdoor juist minder ver. Hier zal men dan controle
uitvoeren via de sterke hiërarchie, meer bepaald d.m.v. de verschillende graden en kaders.
Een hoofdinspecteur heeft de leiding en de controle over ongeveer 12 à 13 politie-inspecteurs
die allemaal aan hem dienen te rapporteren. De hoofdinspecteur dient dan op zijn beurt te
rapporteren aan de commissaris van de dienst of van het proces, waarna deze laatste dan weer
verslag moet uitbrengen aan de korpschef.143
Hoe kleinschaliger een korps gaat opereren, hoe
minder anonimiteit onder de politieambtenaren, hoe sterker kan gewerkt worden aan het
verweven van het informele en formele controlecircuit, hoe meer voeling men krijgt met de
verschillende lagen binnen het korps, e.d.144
Het feit dat een geïntegreerde politie gestructureerd op twee niveaus, corruptie in de hand zou
werken en dit vooral op het lokale niveau, hangt af van zone tot zone en wordt in grote mate
bepaald door de aandacht dat de burgemeester en de politieraad aan corruptie willen geven en
de sterkte van de banden tussen de politie en haar oversten.145
Dat de politie een open systeem
139
Interview met X, Hoofdinspecteur, Wijkwerking politiezone Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april 2010. 140
Interview met X, Inspecteur, Interventie politiezone Gent, Gent, 19 april 2010. 141
Interview met X, Hoofdinspecteur, Wijkwerking politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 142
Interview met X, Hoofdcommissaris, Korpschef politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 143
Interview met X, Hoofdinspecteur, Interne Dienst politiezone Gent, Gent, 19 april 2010. 144
Interview met X, Commissaris, Dienst Pers en Communicatie politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 aprill 2010. 145
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Algemene Inspectie, Gent, 6 april 2010.
50
tracht te zijn in voortdurende interactie en bijgevolg de gelegenheid zich meer voordoet om
contacten te leggen met anderen, wordt door het anti-corruptiebeleid aangepakt door de
politieambtenaren te sensibiliseren voor beïnvloeding door burgers en andere actoren. (cfr.
supra). Aangezien ook een geringe remuneratie kan gezien worden als oorzaak van politiële
corruptie, voorziet de Exoduswet146
in een genereus statuut voor de politie, samengaand met
een schappelijk loon voor het uitoefenen van het politieambt.147
3.7. De politiecultuur
We hebben voorafgaand geschreven dat de politiecultuur, meer bepaald de negatieve aspecten
ervan, kunnen leiden tot niet-integer gedrag en corruptie. Het anti-corruptiebeleid doet
evenwel een beroep op de politiecultuur, meer bepaald op de positieve aspecten, om de
negatieve elementen van de cultuur te elimineren.
De politiecultuur wordt gevormd door de deontologische code van de politiediensten, die naar
structuur vier hoofdstukken omvat: de algemene bepalingen, de werking van de geïntegreerde
politie, de uitoefening van het politieambt en andere aspecten van de deontologie van het
personeel. Ze vormt een gedragscode met voorschriften en regels en wijst voor de functionele
en hiërarchische leidinggevenden op een reeks specifieke plichten die met hun
verantwoordelijkheid gepaard gaan, o.a. de voorbeeldfunctie, de rechtvaardige en billijke
behandeling van medewerkers, het geven van wettelijke en opportune bevelen, e.d. De
geïntegreerde politie opteert voor een gemeenschapsgerichte politiezorg, waar „Community
Policing‟ de basis vormt voor de werking en functionering van de politiediensten. Er wordt
verwacht van de politieambtenaren dat zij zich dienstverlenend opstellen naar de burgers,
samenwerkingsverbanden aangaan met diverse partners, probleemoplossend werken en bereid
zijn om verantwoordelijkheid op te nemen en af te leggen. Al deze verwachtingen maken het
niet altijd even makkelijk voor de politie om te weten wat in een concrete omstandigheid de
beste oplossing of keuze is en hierbij dient de deontologische code juist als hulpmiddel om de
politieambtenaren te ondersteunen en begeleiden bij mogelijke dilemma‟s of twijfel. De code
beoogt eveneens de harmonisering van de mentaliteit en de houding van de personeelsleden of
kortom van de politiecultuur. Het is de bedoeling dat bij alle leden van de politieorganisatie
146
Wet van 4 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten, B.S., 26 april 2002. 147
Interview met X, Hoofdinspecteur, Wijkwerking politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010.
51
de neuzen in dezelfde richting staan.148
Het feit dat de politie een bepaalde cultuur heeft
ontwikkeld met een eigen woordenschat en uniform, e.d., verschilt niet van andere beroepen
aangezien eender welke groep personen met gedeelde belangen een bepaald normen- en
waardenstelsel gaat ontwikkelen om hun job naar behoren uit te oefenen. Het anti-
corruptiebeleid legt de nadruk op een realistisch maatschappijbesef door te wijzen op o.a.
loyaliteit, groepsgeest, e.d., omdat de politie een gevaarlijk beroep uitoefent en men op het
veld ten allen tijde op elkaar moet kunnen rekenen.149
Het anti-corruptiebeleid houdt niet
alleen in dat de politieambtenaren de code van de politiecultuur gaan naleven en hanteren,
maar ook dat men beide gaat promoten. Een gedrag coherent met de filosofie van een
gemeenschapsgerichte politiezorg en in de geest van de deontologische code, biedt een
garantie voor een sterke, gerespecteerde en aanvaarde politie.150
Door het voeren van een dergelijk anti-corruptiebeleid worden de negatieve aspecten van de
politiecultuur tot een minimum herleid. De „code of silence‟ of de zwijgplicht en cynisme als
oorzaak van politiële corruptie wordt dus m.a.w. overroepen en bovendien zijn de jonge
politieagenten van een andere generatie die corrupte en oneerlijke praktijken niet tolereren en
melden.151
De huidige maatschappij is veranderd in vergelijking met vroeger, waardoor
politieambtenaren niet meer geneigd zijn hun nek uit te steken voor anderen als het op het
verzwijgen van corruptie aankomt. Door de hoge mate van controle binnen en buiten de
politieorganisatie en wetende dat de rotte appels of de niet-integere individuen worden
aangepakt en uitgezuiverd, wil niemand dit risico nog nemen om zijn job en goede faam als
politieagent niet te verliezen.152
Oorzaken van politiële corruptie in de politiecultuur werden ook gevonden in het management
van een politiekorps. Het anti-corruptiebeleid werkt hierop in door de nadruk te leggen op het
feit dat corruptie en integriteit deel moeten uitmaken van de prioriteiten van elke
leidinggevende.153
De korpschef draagt namelijk de verantwoordelijkheid voor het
148
DIRECTIE INTERNE RELATIES EN DIENST INTERNE COMMUNICATIE, De deontologische code van de politiediensten, Brussel, Drukkerij van de Federale Politie, 2008, 6-9. 149
Interview met X, Hoofdinspecteur, Interventie politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 150
DIRECTIE INTERNE RELATIES EN DIENST INTERNE COMMUNICATIE, De deontologische code van de politiediensten, Brussel, Drukkerij van de Federale Politie, 2008, 11. 151
Interview met X, Hoofdcommissaris, Korpschef politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 152
Interview met X, Commissaris, Interne Dienst politiezone Gent, Gent, 19 april 2010. 153
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie, Brussel, 7 april 2010.
52
ontwikkelen van een duidelijk en transparant beleid inzake integriteit.154
Het management
poogt voldoende te investeren in de interne controlesystemen, aangezien het plegen van
corrupte handelingen binnen het korps als bewijs wordt aanzien dat het interne
controlesysteem heeft gefaald en aan herziening toe is.155
De korpschef dient over aan aantal
kwaliteiten te beschikken, wil hij in staat zijn om corruptie en integriteitsinbreuken het hoofd
te bieden. Als leider dient men zelf te achterhalen welke zaken het klimaat kunnen
beïnvloeden en voor de persoon in kwestie de bedreigingen weg te halen door de juiste man
op de juiste plaats te zetten. Ook moet een korpschef het lef hebben om in te grijpen wanneer
corruptie voorkomt en aan zijn personeel duidelijk maken dat het niet wordt getolereerd.156
Om op de hoogte te zijn van de risico‟s op elk niveau en bijgevolg beter in staat te zijn om op
corruptie te anticiperen, moet de korpschef weten wat er leeft en heerst en hoe er gedacht
wordt op de werkvloer. Verder wordt er binnen de politieorganisatie geopteerd voor een
strenge maar rechtvaardige leiderschapstijl, meer bepaald een participerende
leiderschapstijl.157
Er wordt eveneens kort op de bal gespeeld door voldoende controle in te
bouwen zodat geen lichtvaardig vertrouwen geven wordt aan ondergeschikten en door als
management de verantwoordelijkheid op te nemen om voordrachten of lezingen te
organiseren omtrent deontologie e.d.158
Bovendien dient de leiding zelf over een grote mate
van integriteit te beschikken, meer bepaald het tonen van respect voor anderen en dit zonder
favoritisme of discriminatie.159
Nog een aantal kwaliteiten van het management dat het anti-
corruptiebeleid hoog in het vaandel draagt zijn de voorbeeldfunctie, openheid waardoor
communicatie mogelijk is en eenduidigheid in de beslissingen.160
Net zoals we hierboven al
hebben vermeld, dient het management eveneens haar span of control uit te bouwen, hetzij via
decentralisatie, hetzij via hiërarchische graden, zodat iedereen een zekere mate van controle
op elkaar uitvoert en de communicatie naar de top ook op een vlotte manier kan verlopen.161
154
BISSCHOP, L., BUIJNK, K., DE KIMPE, S. en NOORDEGRAAF, M, ‘Politieleiderschap: Reflecties op politieleiders en hun professionaliteit’, Cahiers politiestudies, 2010, 44-45. 155
Interview met X, Hoofdcommissaris, Korpschef politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 156
Interview met X, Commissaris, Dienst Pers en Communicatie politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 157
Interview met X, Hoofdcommissaris, Korpschef politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 158
Interview met X, Inspecteur, Interventie politiezone Gent, Gent, 19 april 2010. 159
BISSCHOP, L., BUIJNK, K., DE KIMPE, S. en NOORDEGRAAF, M, l.c., 45. 160
Interview met X, Hoofdcommissaris, Korpschef politiezone Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april 2010. 161
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Algemene Inspectie, Gent, 6 april 2010.
53
Hoofdstuk 4: De knelpunten in het anti-corruptiebeleid en mogelijke aanbevelingen
Op basis van de analyse van het empirisch onderzoek hebben wij een aantal tekortkomingen
in het anti-corruptiebeleid kunnen vaststellen. Ook zijn we hierdoor in staat om een aantal
aanbevelingen te formuleren, waardoor een bijdrage kan geleverd worden aan de verbetering
van het anti-corruptiebeleid binnen de politieorganisatie.
Bij de beïnvloeding door de maatschappelijke context kunnen twee knelpunten in het anti-
corruptiebeleid worden aangegeven. Een eerste punt is het principe van rotatie dat slechts in
beperkte mate wordt aangewend binnen de politieorganisatie. Rotatie is namelijk één van de
noodzakelijke vereisten om corruptie te bestrijden door personen niet te lang en alleen in
gevoelige sectoren tewerk te stellen. Evenwel dient hierbij opgemerkt te worden dat plaats- en
jobrotatie een principe is dat in theorie mooi oogt, maar in de praktijk moeilijk toe te passen
is. Binnen de politieorganisatie wordt namelijk gewerkt met specialisaties, wat de kwaliteit
van het politiewerk ten goede komt. Als een persoon voor een lange tijd tewerk gesteld is in
een bepaalde dienst, ontwikkeld hij/zij een expertise in dit werkveld. Het toepassen van rotatie
zou hier een verlies aan die expertise of know how betekenen.162
Het feit is dat deze personen,
die al over jarenlange anciënniteit beschikken, vaak ook minder gecontroleerd worden omdat
van hen wordt verwacht dat ze hun job goed kennen. Dit is een fout die al te vaak wordt
gemaakt. Bovendien zijn de mandaten bij de politie beperkt, want bij rotatie moet de
mogelijkheid aangeboden worden om een mandaat uit te oefenen op hetzelfde niveau.
Bovendien is plaatsrotatie eveneens niet makkelijk in te voeren, aangezien België een land is
van bescheiden omvang en een Nederlandstalige mandaathouder moeilijk in Wallonië kan
tewerk gesteld worden of omgekeerd. Men is dus beperkt tot twee gewesten.163
Het tweede
knelpunt is het feit dat in de deontologische code vermeld staat dat het aanvaarden van kleine
symbolische geschenken toegelaten is. De code vermeld daarbij niet expliciet wat hieronder
dient verstaan te worden. Ook moet het aanvaarden van deze symbolische geschenken meer
transparant gemaakt worden dan nu het geval is. Dit zou bijvoorbeeld kunnen bereikt worden
door een boek op de dienst neer te leggen waar iedereen alle geschenken die men ontvangen
162
Interview met X, Hoofdcommissaris, Korpschef politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 163
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie, Brussel, 7 april 2010.
54
heeft in neerschrijft en bijgevolg het geschenk, indien mogelijk, ook deelt met de volledige
dienst.164
Inzake controle zijn eveneens een aantal tekortkomingen aan het licht gekomen. De externe
controle gebeurt hoofdzakelijk op basis van klachten of aangiftes, waardoor er weinig of niet
ambtshalve wordt gewerkt en de externe controle bijgevolg in grote mate afhankelijk is van
de interne controle in de politieorganisatie.165
Bovendien werkt de externe sociale controle
niet adequaat genoeg in sommige zaken omdat ze te grootschalig werken ( de meeste
onderzoeken zijn meer algemeen) en te gecentraliseerd zijn (van het verre Brussel uit).166
Ook
besluit de Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie uit haar dossieranalyse dat er
zeer weinig onderzoek gebeurt naar corruptie op high level en er dus bijgevolg weinig
controle plaatsvindt.167
De korpschefs worden op de man af weinig gecontroleerd en enerzijds
kijkt iedereen wel naar de top, maar anderzijds moet de vraag worden gesteld wie zijn eigen
korpschef gaat verklikken.168
Bij de interne formele controle door de korpschef kan worden
opgemerkt dat de verticale communicatie beter kan. Uit empirisch onderzoek is gebleken dat
de informatie altijd doorstroomt tot aan het niveau van de officieren, terwijl de middenkaders
al veel minder informatie krijgen van hogerhand en het basiskader soms al helemaal geen
informatie krijgt. Hierdoor verloopt de communicatie van de basis naar de top soms ook
stroef, wat het niveau van controle naar beneden haalt.169
De Dienst Intern Toezicht (DIT) is
verplicht om belangrijke zaken, die tot de bevoegdheid behoren van de externe
controlediensten, aan hen te melden. Dit wordt bemoeilijkt door het feit dat bijvoorbeeld het
Vast Comité van Toezicht werkt met onontcijferbare fiches waarmee men zaken moet melden
aan het Comité P. Het melden wordt hierdoor nodeloos moeilijk en neemt bijgevolg ook te
veel kostbare tijd in beslag.170
Eveneens is in sommige politiezones de drempel naar de DIT te
hoog en is de dienst, vooral in de kleine zones, onderbemand of oefenen de leden van de
dienst buiten hun taak inzake intern toezicht nog een hele reeks andere functies uit. Ook wordt
de DIT aanzien als een tuchtinstantie, terwijl dit eigenlijk niet zo is. De dienst is belast met
het onderzoeken en controleren van bepaalde zaken binnen de dienst. Toch gebeurt het vaak
164
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Algemene Inspectie, Gent, 6 april 2010. 165
Interview met X, Hoofdcommissaris, Korpschef politiezone Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april 2010. 166
Interview met X, Hoofdcommissaris, Korpschef politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 167
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie, Brussel, 7 april 2010. 168
Interview met X, Hoofdcommissaris, Korpschef politiezone Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april 2010. 169
Interview met X, Hoofdinspecteur politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 170
Interview met X, Commissaris, Dienst Intern Toezicht politiezone Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april 2010.
55
dat een externe controle-instantie een persoonlijke zaak heeft onderzocht en tegen de persoon
in kwestie geen bezwarende omstandigheden heeft kunnen vinden, de DIT toch nog een
tuchtsanctie kan opleggen. Dit is naar ons inziens fout, omdat de objectiviteit in het gedrang
komt doordat een instantie niet tegelijk kan controleren, een straf kan bepalen en deze
vervolgens ook kan opleggen. Bovendien is alleen de korpschef bevoegd om sancties op te
leggen.171
Ook wist geen enkele geïnterviewde politieambtenaar, buiten een paar
uitzonderingen na, wat kon worden verstaan onder de „klokkenluidersregeling‟, een regeling
dat een politieambtenaar bescherming biedt door te voorzien in anonimiteit als men iets komt
melden dat niet door de beugel kan. Een sensibilisering omtrent deze regeling is hier ten
zeerste aangewezen, omdat dit volgens ons het meldgedrag positief zal beïnvloeden. De
politieambtenaren zijn van mening dat de DIT voldoende anonimiteit verzekerd, maar men
mag niet vergeten dat deze dienst maandelijks dient te rapporteren aan de korpschef.172
In
bepaalde zones wordt de DIT niet alleen aangewend voor het leveren van onderzoeken en
controle, maar ook voor het genereren van een positieve beloning als leden van de dienst
onder bepaalde omstandigheden goed gehandeld hebben.173
Wij moeten immers vaststellen
dat dit sterk varieert onder de zones en deze positieve beloning meer naar voor zou mogen
komen in de toekomst. Een laatste knelpunt kan gesitueerd worden bij de sociale controle
door de burgers. Een slimme burger, die weet heeft van de bestaande externe en interne
controle-instanties, laat al deze instanties de revue passeren ingeval hij/zij een klacht heeft
over een bepaalde zaak. Als de beschuldiging uiteindelijk ongegrond blijkt te zijn, is niet
alleen de tijd van één controledienst hieraan opgegaan, maar van elke dienst afzonderlijk. In
de toekomst zou moeten geprobeerd worden om een zaak slechts bij één controledienst
aanhangig te maken en ervoor te zorgen dat de andere diensten hier weet van hebben, zodat
hetzelfde onderzoek niet meer door verschillende instanties kan onderzocht worden. De
controlediensten werken bijgevolg te autonoom van elkaar en moeten meer gaan
samenwerken174
Inzake het wetgevend en regelgevend kader kunnen we vaststellen dat beiden te vage
begrippen hanteren inzake corruptie en integriteit. De vage begrippen in de deontologische
code zijn zo breed gehouden opdat ze vatbaar zouden zijn voor interpretatie, maar dit kan ook
171
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Algemene Inspectie, Gent, 6 april 2010. 172
Interview met X, Hoofdinspecteur, Wijkwerking Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 173
Interview met X, Commissaris, Dienst Intern Toezicht politiezone Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april, 2010. 174
Interview met X, Hoofdinspecteur, Wijkwerking Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010.
56
nadelig zijn. Dit creëert verwarring bij de politieambtenaren omtrent wat er onder de
begrippen dient te worden verstaan. Een oplossing hiervoor zou zijn dat er operationele
voorbeelden zouden worden gegeven bij elk begrip in de code.175
Ook wordt de
deontologische code niet toegepast in de praktijk, wordt ze weinig herhaald en is er weinig
discussie over om de code in leven te houden. Wij opteren ervoor om de code jaarlijks op de
agenda te plaatsen en te voorzien in discussiemomenten, bijvoorbeeld tijdens
personeelsvergaderingen, e.d. Dit zal ervoor zorgen dat mensen zelf meer gaan nadenken over
integriteit en normbesef en het zal eveneens leiden tot een meer duidelijke verticale
communicatie inzake wat mag en wat niet mag.176
Een derde knelpunt is dat de
deontologische code bestaat uit fluctuerende waarden en normen, overeenkomstig met de
veranderingen in de maatschappij. De code is ingevoerd in 2006, maar nog steeds niet aan een
evaluatie of herziening onderhevig geweest. Aangezien integriteit een dynamisch gegeven is,
vinden wij het aangewezen dat de deontologische code regelmatig wordt bijgeschaafd en
aangepast.177
Ten laatste dient als knelpunt te worden aangegeven dat de repressieve
tuchtregeling ineffectief functioneert. De tuchtregeling is een bijzonder ingewikkelde
procedure die door de politiedienst in kwestie zelf dient afgehandeld te worden. Hierdoor
worden tegen de regelmaat van de klok, bij gebrek aan expertise, procedurefouten gemaakt,
bijvoorbeeld het overschrijden van de termijn, waardoor de hele procedure nietig wordt
verklaard en bijgevolg de persoon in kwestie zijn sanctie ontloopt. Het oprichten van een
autonoom orgaan dat zich alleen bezighoudt met tuchtprocedures en over de nodige expertise
beschikt, zou een mogelijke oplossing kunnen bieden voor deze tekortkoming.178
Ook zou het
makkelijk zijn moest de deontologische code kunnen aangehaald worden in de tuchtregeling.
Dit is nu niet mogelijk omdat men de code niet botweg wil gebruiken als tuchtinstrument,179
maar meerdere politieambtenaren hebben het gevoel dat hier een kans is gemist. De regels in
de code zijn namelijk richtlijnen en zijn niet strafbaar bij wet ingeval van overtreding.180
Inzake de politiestructuur kunnen we als knelpunt opmerken dat de functiescheidingen in de
politieorganisatie beter zouden kunnen. Te vaak komt het voor dat één politieambtenaar een
dossier van A tot Z behandelt. Het zou meer opportuun zijn mochten er verschillende
175
Interview met X, Hoofdinspecteur, Wijkwerking Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april 2010. 176
Interview met X, Hoofdinspecteur, Recherche Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april 2010. 177
DIRECTIE INTERNE RELATIES EN DIENST INTERNE COMMUNICATIE, De deontologische code van de politiediensten, Brussel, Drukkerij van de Federale Politie, 2008, 8. 178
Interview met X, Hoofdinspecteur, Interne Dienst, politiezone Gent, Gent, 19 april 2010. 179
DIRECTIE INTERNE RELATIES EN DIENST INTERNE COMMUNICATIE, De deontologische code van de politiediensten, Brussel, Drukkerij van de Federale Politie, 2008, 10. 180
Interview met X, Hoofdcommissaris, Korpschef Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april 2010.
57
politieambtenaren worden ingezet op een dossier, waardoor men allen informele controle op
elkaar gaat uitoefenen. Als er dan corruptie zou plaatsvinden op dat dossier, zou er reeds
moeten omgekocht worden over de hele lijn, wat al een grotere en meer moeilijke opgave is.
Een tweede knelpunt is dat in een groot korps geen of te weinig initiatieven worden genomen
om de anonimiteit weg te werken. Er zouden bijvoorbeeld activiteiten kunnen georganiseerd
worden om de groepsgeest aan te spreken, zodat men elkaar beter leert kennen. Wij denken
bijvoorbeeld aan meerdere teambildingdagen, een nieuwjaarsreceptie of personeelsfeest waar
iedereen aanwezig is, e.d.181
Ten slotte is er nog steeds sprake van een logge bureaucratie,
waarvan het gevolg is dat er fouten worden gemaakt tegen de procedure en het resultaat
uiteindelijk uitblijft.182
Een knelpunt in de politiecultuur is dat de korpschef in de grotere politiezones weinig of niet
aanwezig is op de werkvloer en bijgevolg vanuit zijn ivoren toren, weinig contact heeft met
de verschillende geledingen.183
Ook dient meer de nadruk te worden gelegd op evaluaties en
verbeteringen in het anti-corruptiebeleid en op de sensibilisering van corruptie. De items
integriteit en corruptie dienen jaarlijks op de agenda te worden geplaatst, wat nu niet het geval
is. Deze items zijn nochtans van vitaal belang binnen de politieorganisatie naast de begrippen
veiligheid en wetgeving.184
Inzake rekrutering kan worden vermeld dat deze een beeld weergeeft van de politie dat niet
strookt met de werkelijkheid. Vaak worden enkel de positieve of spannende zaken van het
beroep belicht in de rekruteringscampagnes en wordt in het midden gelaten dat van de
kandidaat een bepaald niveau van integriteit vereist wordt. Voorafgaand hebben wij er al op
gewezen dat alles staat of valt met integriteit, waardoor dit dus een belangrijke factor dient te
zijn bij de rekrutering.185
Inzake training dient als knelpunt te worden aangegeven dat er niet vaak gebruik wordt
gemaakt van de opleidingen georganiseerd vanuit de Oost-Vlaanse Politieacademie of de
OPAC inzake deontologie en integriteit. Slecht één politiezone op de drie van de bevraagde
zones uit het empirisch onderzoek, heeft beroep gedaan op een opleiding omtrent deontologie.
181
Interview met X, Commissaris, Interne Dienst, politiezone Gent, 19 april 2010. 182
Interview met X, Commissaris, Dienst Pers en Communicatie politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010. 183
Interview met X, Inspecteur, Interventie politiezone Gent, 19 april 2010. 184
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Algemene Inspectie, Gent, 6 april 2010. 185
VAN NUFFEL, D., ‘Verborgen verleiders? Werven voor een aantrekkelijk politieberoep’, Politeia, 1991, 21.
58
Politiezones zouden hiervan meer gebruik moeten maken, aangezien de politiezones in Oost-
Vlaanderen lidgeld betalen aan de OPAC en dus bijgevolg ook beter gebruik kunnen maken
van haar diensten.186
Bovendien dient opgemerkt te worden dat het organiseren van
opleidingen omtrent deontologie en integriteit alleen nut heeft als er zich recent een corrupt
feit heeft voorgedaan binnen de politieorganisatie. Hierdoor kunnen politieambtenaren sneller
de link leggen tussen de opleiding en de feiten, waardoor men sneller zelf gaat nadenken over
integriteit en de vertaalslag makkelijker verloopt.187
Ten slotte kunnen we nog twee mogelijke aanbevelingen vermelden inzake het voeren van
een preventief anti-corruptiebeleid. Elke politiezone kan in haar dagjournaal/dagorder, of het
digitaal dagblad op intranet (de interne site van de politie), een aantal zaken m.b.t. integriteit
plaatsen. Dit biedt de opportuniteit voor de politieambtenaren om integriteit en deontologie te
herhalen en om even bij de begrippen stil te staan. Ook kan de briefingtool of de powerpoint
die op alle screensavers draait in de politiekantoren, worden aangewend om af en toe eens een
artikel uit de deontologische code op te plaatsen en dit naar aanleiding van een recent gebeurd
corruptiefeit. De politieambtenaren zullen hierdoor sneller de link leggen naar het anti-
corruptiebeleid.188
Hoofdstuk 5: Conclusie
Hieruit kunnen we concluderen dat binnen de politieorganisatie wel degelijk is nagedacht
over het voeren van een degelijk anti-corruptiebeleid. De anti-corruptiestrategieën hebben een
multidisciplinair, geïntegreerd en integraal karakter en het beleid situeert zich hoofdzakelijk
op het preventieve niveau. Er wordt geopteerd voor het principe „beter voorkomen dan
genezen‟, waarmee men een maximale slaagkans poogt te bereiken.
Het anti-corruptiebeleid speelt, mits een aantal knelpunten, over het algemeen goed in op de
verschillende oorzaken van politiële corruptie op macro-, meso- en microniveau. Er is dus
m.a.w. een duidelijke link tussen causaliteit en het anti-corruptiebeleid. We zien evenwel dat
de oorzaken van politiële corruptie op de verschillende niveaus hoofdzakelijk worden
aangepakt via anti-corruptiestrategieën op mesoniveau.
186
Interview met X, Hoofdcommissaris, Directeur Oost-Vlaamse Politieacademie, Mendonk, 8 april 2010. 187
Interview met X, Hoofdinspecteur, Wijkwerking Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april 2010. 188
Interview met X, Commissaris, Dienst Intern Toezicht Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april 2010.
59
Het beleid kan evenwel worden aangevuld met aan aantal aanbevelingen, waardoor we
kunnen besluiten dat verbetering altijd mogelijk is.
Algemene Discussie en conclusie
We kunnen concluderen dat politiële corruptie wordt aanzien als een vorm van
machtsafwending waarbij persoonlijk voordeel wordt uit gehaald. Door een dergelijk brede
definitie te geven, wordt het mogelijk om een hele reeks gedragingen te vatten onder de
noemer politiële corruptie. Niet alleen de strafrechtelijke gedragingen zoals actieve en
passieve corruptie worden hiermee gevat, maar ook inbreuken op deontologie en integriteit.
De prevalentie van corruptie leek aan de hand van verschillende studies te stijgen, maar we
konden concluderen dat de stijging te wijten was aan andere factoren, o.a. de ruimere
aandacht die geschonken wordt in de academische wereld en in de media voor het fenomeen,
het feit dat een poging tot corruptie ook als een voltooid misdrijf wordt aanzien, e.d. De
oorzaken van politiële corruptie konden gesitueerd worden op verschillende niveaus en tussen
de niveaus waren overlappingen mogelijk. De oorzaken van corruptie en het anti-
corruptiebeleid kunnen sterk variëren van zone tot zone evenals de knelpunten en de
voorstellen tot verbetering.
Toch dient men op te letten dat men ten allen tijde kritisch blijft over de resultaten van het
onderzoek. Corruptie bevindt zich nog steeds in de taboesfeer en de politieorganisatie poogt
een open organisatie te zijn zoals we reeds hebben vermeld. Dit laat niet uit dat bepaalde
uitspraken van de bevraagde politieambtenaren, genuanceerd dienen te worden. Als men zegt
dat politiële corruptie niet meer voor komt, dan moet men altijd in het achterhoofd te houden
dat niets mensvreemd is, en de politieambtenaren ook mensen zijn. Het individuele aspect is
dus m.a.w. mede bepalend naast de situatie of de context. Hiermee stoelen we op het feit dat
er waarschijnlijk wel zaken zijn die met de mantel der liefde worden toegedekt, maar wij
vermoeden dat de feiten niet al te zwaarwichtig zullen zijn, omdat niemand zijn job nog wil
riskeren voor iemand anders.
60
Ook kunnen we concluderen dat al te vaak een volledig korps scheef bekeken wordt als
slechts één individu over is gegaan tot het plegen van corrupte activiteiten. Misschien is de
rotte appel uit de mand halen nog niet zo een slecht idee in dit geval.
Er dient eveneens te worden opgemerkt dat alhoewel er veel wet – en regelgeving bestaat op
verschillende niveaus en de anti-corruptiewetgeving zowel op nationaal niveau bestaat als op
internationaal niveau in de vorm van verdragen, corruptie een basismisdrijf blijft. Het kan niet
vergeleken worden met een bepaald mechanisme van fiscaal recht, waar men een expert dient
te zijn om de materie te begrijpen. Politieambtenaren weten goed genoeg dat men geen
voordelen, geld en grote geschenken mag aanvaarden. Alle wetgeving en regelgeving op
verschillende niveaus kennen, is dus m.a.w. geen vereiste om te weten wat wel of niet mag.
De WGP, WPA, de actieve en passieve omkoping uit de wet betreffende de bestraffing van
corruptie van ‟99 en de deontologische code zijn ruimschoots voldoende.
Het corruptiebeleid is dus m.a.w. een proces van continu in vraag stellen, evalueren en
verbeteren. Alle aanbevelingen dienen bovendien gesitueerd te worden in het financieel
beleid. Ook al willen de leden van de politieorganisatie meer investeren in het anti-
corruptiebeleid in hun zone, als de financiële steun niet wordt verleend door hun overste, dan
is dit eveneens tevergeefse moeite. Als de financiële middelen niet groeien, moet men nu
eenmaal roeien met de riemen die men heeft.
61
Bibliografie
Boeken
AKERS, R. L., Criminological theories. Introduction and evaluation, Chicago, Fitzroy
Dearborn Publishers, 1999, 219 p.
BISSCHOP, L., BUIJNK, K., DE KIMPE, S. en NOORDEGRAAF, M, „Politieleiderschap:
Reflecties op politieleiders en hun professionaliteit‟, Cahiers politiestudies, 2010, 85 p.
DAVID, D., A culture of corruption. Changing an Australian police service, Sydney,
Hawkins Press, 1999, 200 p.
DE RUYVER, B., BULLENS, F., VANDER BEKEN, T. EN SIRON, N., Anti-
corruptiestrategieën. De aanpak van corruptie en beïnvloeding bij de bestrijding van de
hormonendelinquentie en de vleesfraude: een case-study, Antwerpen, Maklu, 1999, 174 p.
FIJNAUT, C., „Politiële corruptie in Nederland: Omvang en aard van het probleem‟, in
Strategieën voor corruptiebeheersing bij de politie: Verslag van een studiedag, KOLTHOF
E.W., (ed.), Arnhem, Gouda Quint, 1993, 41 p.
GOLDSTEIN, H., Policing a free society‟, Cambridge, Ballinger Publishing, 1977, 72 p.
HABERFELD, M.M., „Recruitment, selection and training: the trangle of police integrity or
corruption?‟, in Police corruption: paradigms, Models and Concepts. Challenges for
developing countries, EINSTEIN, S. en AMIR, M. (eds.), Huntsville, Sam Houston State
University, 2003, 126 p.
KLOCKARS, C.B., „The dirty Harry problem‟, in Moral issues in Police Work, ELLISTON,
F. A. en FELDBERG, M. (eds.), New York, Rowman and Allenheld, 1985, 62 p.
MARION, N., „Police academy training: are we teaching recruits what they need to know?‟,
Policing: an International Journal of Police Strategies & Management, 1998, 72 p.
PUNCH, M., „Rotten Barrels: Systemic origins of corruption‟ in Strategieën voor
corruptiebeheersing bij de politie: Verslag van een studiedag, KOLTHOF, E.W., (ed.),
Arnhem, Gouda Quint, 1994, 70 p.
62
SAMPFORD, C. J. G., SHACKLOCK, A., CONNORS, C. en GALTUNG, F., Measuring
corruption, Hampshire, Ashgate Publishing Limited, 2000, 282 p.
SHERMAN, L.W., Scandal and reform. Controlling police corruption, Berkeley, Unversity
of California Press, 1978, 273 p.
TIBBETTS, S. G. en HEMMENS, C., Criminological Theory, California, Sage Publications,
2010, 795 p.
VAN DRIESSCHE, C. en ROLAND, M., Corruption en Belgique. Une première analyse
strategique, Office central pour la repression de la corruption, 2002, Bruxelles, 45 p.
VAN NUFFEL, D., „Verborgen verleiders? Werven voor een aantrekkelijk politieberoep‟,
Politeia, 1991, 63 p.
VANDEKERCKHOVE, W., „Net niet is niet goed genoeg: Een veldoverzicht van recente
anti-corruptie initiatieven‟, Ethiek en maatschappij, 2000, 79 p.
VANDER BEKEN, T. en CARION T., Een geïntegreerd anti-corruptiebeleid voor België.
Krachtlijnen en actoren, Antwerpen, Maklu, 1999, 131 p.
VERWEE, I. en VANDE WALLE, G., „The perception of corruption in Belgium: a diversity
of stories about the crime phenomenon‟, Perspectives on European Politics and Society,
2008, 88 p.
VITO, G.F., MAAHS, J.R. en RONALD, M., Criminology: theory, research and policy,
Canada, Jones and Bartlett Publishers, 2006, 180 p.
Tijdschriften
HENDRICK, G., Rekrutering bij de politie van A tot Z, Inforevue, 2009, 9-11.
Wetgeving
Wet van 10 februari 1999 houdende de bestraffing van corruptie, B.S., 23 maart 1999.
K.B. 17 september 2001 tot vaststelling van de organisatie- en werkingsvormen van de lokale
politie teneinde een gelijkwaardige minimale dienstverlening aan de bevolking te verzekeren,
B.S., 12 oktober 2001.
63
Wet van 11 mei tot aanpassing van de wetgeving inzake bestrijding van omkoping, B.S., 8
juni 2007.
Internetbronnen
DIRECTIE INTERNE RELATIES EN DIENST INTERNE COMMUNICATIE, De
deontologische code van de politiediensten, Brussel, Drukkerij van de Federale Politie, 2008,
56 p.
Interview met X, Commissaris, Dienst Rekrutering en Selectie, Brussel, 14 april 2010.
Site van de Dienst Rekrutering en Selectie: selectieprocedure,
http://www.jobpol.be/inspecteur_selectieprocedure
Site van de Dienst Rekrutering en Selectie: toelatingsvoorwaarden selectieproeven,
http://www.jobpol.be/inspecteur_toelatingsvoorwaarden
Site van de Directie van de Opleiding: algemeenheden van de opleiding binnen de
geïntegreerde politie; http://www.police.ac.be/menu_2htm
Site van de Directie van de Rekrutering en van de Selectie: organisatie, http://www.polfed-
fedpol.be/org/org_dgs_dsr_nl.php
Site van de Federale Politie: Behandelde fenomenen van de Centrale Dienst voor de
Bestrijding van Corruptie, http://www.polfed-fedpol.be/org/djf_ocrc/djf_ocrc04_nl.php
Site van de Federale Politie: Missie van de Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie,
http://www.polfed-fedpol.be/org/djf_ocrc/djf_ocrc02_nl.php
Site van de Federale Politie: Opdrachten van de Algemene Inspectie,
http://www.aigpol.be/nl/index.html
Site van de Federale Politie: Wettelijk kader van de AIG, http://www.aigpol.be/nl/index.html;
Site van het Vast Comité van Toezicht: Comité P, een extern controleorgaan voor alle
ambtenaren met politiebevoegdheid, http://www.comitep.be/nl/nl.html
Site van het Vast Comité van Toezicht: Procedure voor toezichtsonderzoeken,
http://www.comitep.be/Nl/nl.html
Lezingen
64
DOBOVSEK, B., „Can you resist corruption?: The slippery slope of corruption‟, Werkgroep
Organisatiecriminologie binnen de Vlaamse Vereniging voor Criminologie, Gent, 10 maart
2010.
VAN DEN BROECK, T., „Integriteit en deontologie bekeken vanuit het Comité P‟,
Gastcollege Vast Comité Van Toezicht, Gent, 26 april 2010.
Interviews
Interview met X, Commissaris, Dienst Intern Toezicht Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april
2010.
Interview met X, Commissaris, Dienst Pers en Communicatie politiezone Rhode & Schelde,
Merelbeke, 9 april 2010.
Interview met X, Commissaris, Dienst Rekrutering en Selectie, Brussel, 14 april 2010.
Interview met X, Commissaris, Interne Dienst politiezone Gent, 19 april 2010.
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Algemene Inspectie, Gent, 6 april 2010.
Interview met X, Hoofdcommissaris, Diensthoofd Centrale Dienst voor de Bestrijding van
Corruptie, Gent, 6 april 2010.
Interview met X, Hoofdcommissaris, Directeur Oost-Vlaamse Politieacademie, Mendonk, 8
april 2010.
Interview met X, Hoofdcommissaris, Koprschef Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april 2010.
Interview met X, Hoofdinspecteur, Interne Dienst politiezone Gent, 19 april 2010.
Interview met X, Hoofdinspecteur, Interventie politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9
april 2010.
Interview met X, Hoofdinspecteur, Recherche Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april 2010.
Interview met X, Hoofdinspecteur, Wijkwerking Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april
2010.
Interview met X, Hoofdinspecteur, Wijkwerking politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9
april 2010.
Interview met X, Hoofdommissaris, Korpschef politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9
april 2010.
Interview met X, Inspecteur, Interventie politiezone Gent, 19 april 2010.
Interview met X, Inspecteur, Onthaal politiezone Rhode & Schelde, Merelbeke, 9 april 2010.
Interview met X, Inspecteur, Wijkwerking Regio Puyenbroeck, Lochristi, 19 april 2010.
65
BIJLAGE
1. Schema van de bevraagde personen die deel hebben genomen aan het onderzoek.
Geïnterviewde
Datum interview Functie Politiezone
Hoofdcommissaris 09/04/2010 Korpschef Rhode & Schelde
Commissaris 09/04/2010 Dienst pers en communicatie
Rhode & Schelde
Hoofdinspecteur 09/04/2010 Wijkwerking Rhode & Schelde
Hoofdinspecteur 09/04/2010 Interventie Rhode & Schelde
Inspecteur 09/04/2010 Onthaal Rhode & Schelde
Inspecteur 09/04/2010 Interventie Rhode & Schelde
Commissaris 19/04/2010 Interne dienst Gent
Hoofdinspecteur 19/04/2010 Interne dienst Gent
Inspecteur 19/04/2010 Interventie Gent
Hoofdcommissaris 20/04/2010 Korpschef Regio Puyenbroeck
Commissaris 20/04/2010 Dienst Intern Toezicht en beleidsmedewerker
Regio Puyenbroeck
Hoofdinspecteur 20/04/2010 Diensthoofd lokale recherche
Regio Puyenbroeck
Hoofdinspecteur 20/04/2010 Wijkwerking Regio Puyenbroeck
Inspecteur 20/04/2010 Wijkwerking Regio Puyenbroeck
Hoofdcommissaris 06/04/2010 Diensthoofd Algemene Inspectie
Gent
Hoofdcommissaris 07/04/2010 Diensthoofd Centrale Dienst voor de Bestrijding van Corruptie
Brussel
Hoofdcommissaris 08/04/2010 Directeur Oost-Vlaamse Politieacademie
Mendonk
Commissaris 14/04/2010 Directie van de Rekrutering en van de Selectie
Brussel
66
2. Vragenlijsten
Vragenlijst politiezone Rhode & Schelde
1) Vooreerst was ik graag gestart met de vraag naar uw definitie van politiële corruptie. Wat
verstaat u onder dit fenomeen?
2) Prevalentie:
a) Is er volgens u een hoge prevalentie van het fenomeen corruptie op zich?
b) Is er volgens u een hoge prevalentie van inbreuken op integriteit?
c) Wat is de oorsprong van klachten of aangiftes inzake corruptie en integriteit?
d) Bent u ervan op de hoogte of de aangiftes en klachten gegrond waren of gebaseerd op
onaantoonbare bewijzen?
3) Acties:
a) Welke acties zou u ondernemen moest u merken dat één van uw collega‟s een vorm
van corruptie pleegt of een integriteitsinbreuk begaat?
b) Bent u vertrouwd met de klokkenluidersregeling? Indien u zelf aangifte zou doen van
een geval van corruptie of een inbreuk op de integriteit en deontologie, vindt u dan dat
deze regeling voldoende bescherming biedt en dus adequaat functioneert?
4) De politie is een open organisatie, er vinden zich vele interacties plaats en elke organisatie
wordt op haar manier beïnvloed door de maatschappelijke context waarin men leeft en
werkt. Vindt u, vanuit uw ervaring, dat de sommige politiekorpsen beïnvloedbaar zijn
door hun omgeving, bijvoorbeeld door de politiek of de gemeenschap? Gebeurt dit
vandaag de dag nog frequent?
5) De politie is gestructureerd op twee niveaus: sluit dit volgens u al dan niet corrupte
activiteiten uit?
6) Bent u van mening dat er bepaalde politiediensten zijn die bijzonder gevoelig zijn inzake
corruptie? Wat is de reden hiervoor?
7) Er is sprake van een negatieve correlatie tussen corruptie en sociale controle.
a) Vindt u dat een politiedienst kwetsbaar is voor vormen van externe sociale controle?
b) Bent u van mening dat er binnen het korps wel of niet voldoende interne controle is?
Men is toch meer mondig geworden vergeleken met vroeger? Vertaalt zich dat niet in
een strengere controle op elkaar?
c) Vindt u dat de media als externe sociale controle nuttig is in de bestrijding van
politiële corruptie?
67
d) Hoe komt het dat de ene corruptiepraktijk vlotter detecteerbaar is dan de andere?
Welke factoren spelen hierbij een rol?
e) Denkt u dat er informele regels bestaan inzake corruptie om detectie te voorkomen?
Bijvoorbeeld een limiet dat wordt afgesproken hoe ver men met corruptie mag gaan,
een verdeling van het geld, e.d.?
f) Is het volgens u wel of niet makkelijker om corruptie te detecteren aan de top dan aan
de basis of omgekeerd?
g) Is er volgens u een andere vorm van sociale controle nodig om corruptie te ontdekken
aan de top dan aan de basis?
h) Waar kunnen eventueel verbeteringen worden aangebracht?
8) Deontologische code:
a) Is er volgens u een verbetering merkbaar sinds de invoering van de deontologische
code inzake de prevalentie van politiële corruptie?
b) Is dit volgens u een efficiënt wapen in de strijd tegen corruptie en de versterking van
het integriteitsgevoel? Wordt deze voldoende herhaald of na de politieacademie niet
meer?
c) Speelt deze volgens u in op het teweegbrengen van een attitudeverandering?
9) Management:
a) Definieert u politiële corruptie als een managementprobleem?
b) Voert het management naar uw mening een transparant en duidelijk beleid inzake
corruptie?
c) Is er in een politiekorps voldoende accountability of rekenschap van het management
volgens u?
d) Hebt u het gevoel dat er vanuit het management een te lichtvaardig vertrouwen bestaat
tegenover bepaalde ondergeschikten?
e) Over welke kwaliteiten moet het management volgens u beschikken om af te rekenen
met corruptie of om het te voorkomen?
10) Structuur:
a) Denkt u dat decentralisatie van de korpsen en dus ook van macht, corruptie en niet-
integer handelen in de hand werkt of juist niet?
b) Denkt u dat de grootte van een korps wel of niet van invloed is op corruptie?
c) Het te lang en alleen tewerkstellen van personen in gevoelige sectoren leidt in
bepaalde gevallen tot coruptie. Maar denkt u dat de aangeboden oplossing namelijk
“jobrotatie” haalbaar is in de praktijk?
68
d) Weet iedereen in het korps wat zijn/haar specifieke taak is? Is er met andere woorden
sprake van duidelijke of gebrekkige functiescheidingen in bepaalde politiekorpsen?
e) Vindt u dat u in ruil voor uw job een goede remuneratie/loon ontvangt?
11) Is er volgens u sprake van een politiecultuur, een bepaalde ethiek die typerend is voor het
dit beroep?
a) Positief zou dit betekenen dat er bepaalde waarden en normen nodig zijn om het
beroep als politieambtenaar naar behoren uit te oefenen. Is dit zo?
b) Maar bestaat dit ook in de negatieve zin van het woord?
c) Is het belang van deze negatieve aspecten als oorzaak van corruptie te verwaarlozen,
.m.a.w. komt deze politiecultuur vaak voor?
12) Gevolgen
a) Bent u op de hoogte van eventuele sancties ingeval van schendingen t.o.v. integriteit
en corruptie?
b) Kan u er een aantal opnoemen?
c) Denkt u dat deze repressieve sancties enig nut hebben? Worden ze uitgevoerd?
13) Denkt u dat de nieuwe filosofie van COP en gemeenschapsgerichte politiezorg, wat voor
een deel bestaat uit een nauwer contact met de burgers, corruptie in de hand werkt?
14) Wat zijn volgens u de meest courante oorzaken van politiële corruptie?
a) Is er sprake van een gebrek aan een coherente en transparante regelgeving?
b) Stelling: “Politiële executieven vertrouwen meer op selectie, training en waarden om
een politiecultuur te creëren die op een correcte manier het gedrag van een politieagent
kan leideni.p.v. op regels, wetten en supervisie.” Gaat u akkoord met deze stelling?
c) Welke individuele motieven voor het plegen van corruptie kunnen als oorzaak van
corruptie naar voor worden geschoven?
d) Gaat u akkoord met de stelling: “Doorheen de politiecarrière maakt iedere politieagent
een wijziging van de ethische concepten door.” Kan u uw antwoord toelichten? Denkt
u dat de voorziene training op de politieacademie voldoende resistentie biedt tegen
corruptie en niet-integer handelen door invloeden van buitenaf tijdens de uitoefening
van uw job als politieambtenaar? Gebeurt het vaak dat de oudere, meer ervaren
politieagenten de nieuwe zeggen “vergeet alles maar wat je hebt geleerd op de
academie, ik zal u tonen hoe het er in realiteit aan toe gaat.” Wordt er voldoende
aandacht besteed aan dilemmatraining tijdens de beroepscarrière, wordt dit naar uw
aanvoelen voldoende herhaald?
15) Anti-corruptiestrategieën:
69
a) Welke huidige anti-corruptiestrategieën worden vandaag de dag aangewend om
corruptie en normvervaging tegen te gaan? Preventie en repressief.
b) Werken deze naar uw mening voldoende? Preventief en repressief.
c) Heeft u eventuele voorstellen ter verbetering van de huidige anti-corruptiestrategieën
of nieuwe aspecten toe te voegen? Preventief en repressief.
Vragenlijst politiezone Gent en politiezone regio Puyenbroeck
1. Is er volgens u bij de politie een hoge prevalentie van het fenomeen corruptie en
integriteitsinbreuken?
2. Als één van uw collega‟s corrupte handelingen of inbreuken op integriteit zou plegen,
welke actie zou u dan ondernemen?Waarom zou u niet melden, bent u niet voldoende
beschermd? En moest een burger u proberen omkopen?
3. Zijn burgers geneigd om politieagenten om te kopen? Is de korpschef vlot bereikbaar
voor burgers in geval van meldingen? Komen meldingen door burgers of andere bij de
Dienst Intern Toezicht terecht? Is dit een meldpunt?
4. Is er voldoende interne controle? Is het informele controlesysteem een adequaat
middel om corruptie en integriteit te detecteren?
5. Is er volgens u een politiedienst die meer gevoelig is voor corruptie en
integriteitsinbreuken bij de lokale of federale?
6. Voert het management een duidelijk en transparant beleid inzake corruptie en
integriteit?
7. Denkt u dat de grootte van een korps wel of niet van invloed is op corruptie?
Waarom?
8. Is er sprake van een politiecultuur? Positieve en negatieve aspecten?
9. Welke dienst bent u geneigd in te schakelen bij corruptie of integriteitsinbreuken?
a) Wanneer zou u externe controle inschakelen en waarom?
b) DIT is dit een laagdrempelige dienst? Waarom? Zou er meer vertrouwen bestaan
moesten de leden burgerpersoneel zijn? Hoeveel leden kent de dienst? Doen zij
ook nog ander werk?
c) Wordt de DIT gebruikt uitsluitend als meldpunt of ook als positieve beloning?
10. Is de toegang tot de korpschef of externe controle laagdrempelig?
11. Vindt u dat er slechts één autonoom controleorgaan nodig is voor toezicht? Werken
deze voldoende adequaat volgens u en hebben ze de gewenste finaliteit?
12. Vindt u het noodzakelijk dat het AIG en Comité P wel ambtshalve gaat werken?
70
13. Is er volgens u voldoende controle aan de top, bijvoorbeeld naar de korpschef toe?
Hoe wordt deze gecontroleerd? Wie controleert de burgemeester en het politiecollege
of de politieraad?
14. Bij vragen over dilemma‟s over corruptie of integriteit, waar kan u terecht?
15. Ingeval van sanctionering, zou u dan naar tuchtsancties grijpen of naar een ander
alternatief? Hoe verloopt de tuchtprocedure?
16. Vindt u het voldoende om alleen de rotte appel te vermijden ingeval van een
corruptiezaak?
17. Hebben jullie hier ook jaarlijks een losse babbel met de korpschef? Gaat u hier uw hart
luchten? Waarom/niet?
18. Gaat u akkoord met de stelling: “In een eengemeentezone is er sneller sprake van
politieke beïnvloeding dan in een meergemeentezone, aangezien er maar
burgemeester is, en hij dus zijn kandidaat zonder al te veel problemen naar voor kan
schuiven.” Gebeurt het dat de politiek een interventie probeert te sturen? Zou u uw
eigen burgemeester opschrijven?
19. Komt een corruptie- of een integriteitsinbreuk eenmalig voor of spreken we van een
herhaald feit?
20. Hoe wordt je tijdens uw beroepscarrière nog geconfronteerd met de deontologische
code?
21. Wanneer heiligt het doel de middelen?
22. Doen jullie beroep op het aanbod van de OPAC inzake ethische trainingen? Wordt
men verplicht om hieraan deel te nemen of is dit vrijwillig? Krijgt men een
compensatie als men eraan deelneemt?
23. Is er sprake van een duidelijke functieafbakening en zijn er personen die van A tot Z
aan een dossier werken?
24. Doet jullie korps een persoonlijke invulling van de vaag gedefinieerde waarden in de
deontologische code? Zijn er verder mogelijke oplossingen voor vage begrippen?
25. Wat zijn volgens u de oorzaken van politiële corruptie?
26. Hoe staan de politieke overheden tegenover een anti-corruptiebeleid, is er aandacht
voor corruptie in hun beleid? Zijn er duidelijke beleidsobjectieven om corruptie tegen
te gaan of te vermijden?
27. Gaat er van de regering het bevel uit om de openbare besturen, dus ook de politie
regelmatig te evalueren, bijvoorbeeld via externe audits?
28. Is er nood aan een administratieve vereenvoudiging van de wet door de regering?
71
29. Is er een voldoende adequate controleketen zowel intern als extern?
30. Zijn er concrete cijfergegevens beschikbaar over het fenomeen politiële corruptie om
inzicht te verwerven in de complexiteit van het fenomeen? Hoe wordt corruptie
gecodeerd in het strafdossier? Bestaat er meldingsplicht aan een centrale
corruptiedienst?
31. Gebeurt er een inventarisatie van corruptgevoelige afdelingen?
32. Gebeurt er interne en externe voorlichting inzake corruptie?
Vragenlijst Algemene Inspectie of AIG en CDBC (Centrale Dienst voor de Bestrijding
van Corruptie)
1. Vooreerst was ik graag gestart met de vraag naar uw definitie van politiële corruptie.
Wat verstaat u onder dit fenomeen?
3. Door welke directie wordt een corruptiezaak bij een politieambtenaar behandeld?
4. Wie kan beroep doen op uw dienst om politiële corruptie te melden en hoe verloopt dit
meldingsproces?
a. Vanuit welke hoek komen de meeste meldingen of zijn deze quasi gelijk
verdeeld?
b. U bent op de hoogte van de klokkenluidersregeling? Aangezien ook
politieambtenaren zelf melding kunnen doen van een corruptiezaak, vindt u dat
deze personen door deze regeling voldoende beschermd worden of denkt u net
dat deze regeling niet voldoende waterdicht is en dat hierdoor vele
politiemannen of -vrouwen afzien van hun melding?
c. Of denkt u dat er effectief sprake is van de term „code of silence‟ zoals vaak
wordt gescandeerd in de literatuur?
5. Kan u het verloop schetsen van een audit-, inspectie-,onderzoek?
6. Wat wordt er gedaan met de resultaten van het onderzoek? Aan wie wordt gemeld bij
politiële corruptie?
7. Welke gevolgen worden meestal gegeven aan een corruptiezaak bij de politie?
8. Wat zijn volgens u de meest courante oorzaken van politiële corruptie?
9. Vindt u, vanuit uw ervaring, dat de sommige politiekorpsen beïnvloedbaar zijn door
hun omgeving, bijvoorbeeld door de politiek of de gemeenschap? Gebeurt dit vandaag
de dag nog frequent?
72
10. Bent u van mening dat er bepaalde politiediensten zijn die bijzonder gevoelig zijn
inzake corruptie? Wat is de reden hiervoor?
11. Sociale controle:
a. Vindt u dat een politiedienst kwetsbaar is voor vormen van externe sociale
controle, aangezien de externe controle toch in grote mate afhangt van de
toegankelijkheid van de informatie verkregen door de interne controle? Is er
uit uw onderzoeken gebleken dat er wel of niet voldoende interne controle is
binnen een korps?
b. Vindt u dat er voldoende sociale controle is op een politiekorps om corrupte
praktijken op tijd en stond te detecteren? Welke vormen van toezicht zijn
volgens u het best geschikt en waar kunnen eventueel verbeteringen worden
aangebracht?
c. Welke corruptiepraktijken zijn wel en welke zijn niet vlot door supervisie te
detecteren? Waarom, welke factoren spelen hierbij een rol? Speelt de factor
voorspelbaarheid van corrupte activiteiten een belangrijke rol?
d. Hebt u tijdens uw loopbaan het bestaan van informele regels tegengekomen
inzake corruptie om detectie te voorkomen?
e. Is er volgens u een andere vorm van sociale controle nodig om corruptie te
ontdekken aan de top dan aan de basis?
12. Is er volgens u een verbetering merkbaar sinds de invoering van de deontologische
code inzake de prevalentie van politiële corruptie? Is dit volgens u een efficiënt wapen
of heeft de code inzake integriteit haar doel gemist?
13. Definieert u politiële corruptie als een managementsprobleem? Komt uit uw
onderzoeken naar voor dat zij een transparant en duidelijk beleid voeren inzake
corruptie?
a. Is er in een politiekorps voldoende accountability van het management volgens
u?
b. Is er uit uw onderzoek gebleken dat men een te lichtvaardig vertrouwen heeft
in ondergeschikten?
c. Over welke kwaliteiten moet het management volgens u beschikken om af te
rekenen met corruptie of om het te voorkomen?
d. Spelen decentralisatie van de korpsen en van macht en de grootte van een
korps een positieve rol in het ontwikkelen van corruptie?
73
14. Is er volgens u sprake van een politiecultuur, een bepaalde ethiek die typerend is voor
het dit beroep?
a. Positief zou dit betekenen dat er bepaalde waarden en normen nodig zijn om
het beroep als politieambtenaar naar behoren uit te oefenen. Is dit zo?
b. Maar bestaat dit ook in de negatieve zin van het woord?
15. Heeft u eventuele voorstellen ter verbetering van de huidige anti-corruptiestrategieën
of nieuwe aspecten toe te voegen?
16. Welke gevolgen worden meestal gegeven aan een corruptiezaak bij de politie?
(disciplinaire sanctie, geldboete, schorsing, ontslag, ethische training, e.d.) Hebben
deze nut?
17. Heeft u eventuele voorstellen ter verbetering van de huidige anti-corruptiestrategieën
of nieuwe aspecten toe te voegen?
a)Preventief: maatregelen die werken/ niet werken
b)Repressief: maatregelen die werken/ niet werken
Vragen directeur OPAC training Patrick Van Parys
1.Vooreerst was ik graag gestart met de vraag naar uw definitie van politiële corruptie. Wat
verstaat u onder dit fenomeen?
2.Wat leert u aan de rekruten wat corruptie en integer handelen is?
3.Bent u van mening dat er bepaalde politiediensten zijn die bijzonder gevoelig zijn voor
corruptie? Wordt er extra aandacht besteed in de training inzake integriteit als men in
corruptiegevoelige diensten gaat werken? Bijvoorbeeld georganiseerde criminaliteit, drugs,
informanten, e.d. Hoe gaat men hierbij te werk inzake opleiding?
4.Wordt tijdens de training “het mondig” zijn gestimuleerd? Inzake integriteit denkt u dat dit
zich enerzijds ook vertaald naar een sterkere interne sociale controle inzake corruptiefeiten
tijdens de beroepscarrière? Wordt hen ook meegedeeld hoe men zulke corruptiezaken moet
aanpakken en rapporteren?
5.De deontologische code:
a) Vindt u de deontologische code een adequaat wapen tegen corruptie en niet-integer
handelen?
b) Is er volgens u een verbetering merkbaar sinds de invoering van de deontologische
code inzake de prevalentie van politiële corruptie?
74
c. Wordt de deontologische code en het integriteitsdenken doorheen de opleiding
voldoende herhaald? Want jullie werken toch met modules? Als de ene is
afgerond, op naar de volgende? Succes van de deontologische leervakken en
andere aspecten van de opleiding zitten hem toch in het regelmatig herhalen
van de leerstof?
d. Denkt u dat de deontologische code en de andere normen en waarden volledig
geïncorporeerd zijn bij de politiemannen/vrouwen als ze het opleidingstraject
hebben afgerond?
6.Buiten de deontologische code bestaat er nog vele wetgeving omtrent het politiële handelen.
Welke wetgeving wordt hier allemaal gedoceerd? Zien de rekruten het bos door de bomen
nog aan het einde van de opleiding? Wordt men voldoende op de hoogte gebracht van de
sancties die kunnen volgen bij eventuele misstappen, bijvoorbeeld inzake corruptie of
integriteit?
7.Politiële executieven vertrouwen minder op regelgeving/wetgeving en constante supervisie,
en meer op selectie, training en waarden om een politiecultuur te creëren die op een correcte
manier het gedrag van een politieagent kan leiden. Gaat u hiermee akkoord?
8.Doceren van integriteit:
a.Hoe wordt integriteit aangeleerd bij jullie?
b.Is dit onderdeel volwaardig in het lessenpakket geïntroduceerd? Wat zijn de verplichte
vakken inzake integriteit, maar zijn er ook vakken die een aanvulling geven? Wordt integriteit
in de opleiding aanzien als een expliciete doelstelling?
c.Hoe lang en vaak wordt erover gedoceerd en in welke vorm (louter theorie, rollenspel, …)
Met welk materiaal?
d.Wordt aan de rekruten aangeleerd hoe men moet omgaan met de driehoeksrelatie tussen
dilemma, morele beperkingen en nobele doelen?
9.Doel van de opleiding:
a. Wat is het doel of welke competenties beoogt u te bereiken met de opleiding
inzake integriteit? Wordt er een attitudeverandering nagestreefd?
b. „Training is een proces waarbij noodzakelijke regels en waarden van de
politieorganisatie/systeem/cultuur wordt verduidelijkt, aangetoond en
aangeleerd “demonstration, explanation and practice‟. Gaat u akkoord met
deze stelling? Wordt er met andere woorden een soort “politiecultuur”
aangeleerd? Wordt hier ook op ingegaan in de training?
75
c. Biedt een goede training volgens u voldoende resistentie inzake integriteit als
hij/zij later in de beroepscarrière geconfronteerd wordt met invloeden van
buitenaf?
d. Wordt er volgens u voldoende voorzien in trainingen in integriteit en in andere
domeinen na de academie, dus tijdens de beroepscarrière? Gaan er hier op de
academie veel van zulke trainingen door? Worden die vaak aangewend en
benut door politiekorpsen?
10.Vinden er regelmatig evaluaties plaats van het opleidingsprogramma over het bereiken van
de gewenste resultaten? Wordt de politietraining regelmatig bijgeschaafd aan de hand van
nieuwe bevindingen of (wetenschappelijk) onderzoek?
11.Heeft u eventuele voorstellen tot verbetering van de politietraining evenals mogelijke
aanbevelingen?
Vragen Dienst Rekrutering en Selectie
1. Kan u mij wat meer uitleg verschaffen over de manier waarop de selectie en rekrutering
rekening houdt met integriteit en normbesef?
2. Kan u mij wat meer uitleg geven over de tweede en vierde selectieproef en hoe integriteit
hier wordt getest? Wat kan ik verstaan onder het antecedentenonderzoek?
3. Vindt u dat de Dienst Rekrutering en Selectie voldoende adequaat werk levert inzake het
uitzuiveren van niet-integere personen?
4. Zijn er volgens u eventuele aanbevelingen mogelijk voor uw dienst?