“Escalatie of deëscalatie” - Politieacademie...Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina...

40
“Escalatie of deëscalatie” De effecten van de politie op het gedrag van omstanders. Bron: KLPD, driebergen 2007 Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 1 van de 40

Transcript of “Escalatie of deëscalatie” - Politieacademie...Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina...

  • “Escalatie of deëscalatie”

    De effecten van de politie op het gedrag van omstanders.

    Bron: KLPD, driebergen 2007

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 1 van de 40

  • Scriptie 2008-2009 “Escalatie of deëscalatie”

    De effecten van de politie op het gedrag van omstanders. Nieske Lith, 1501512

    Student Integrale Veiligheidskunde

    versie 1: mei ’09

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 2 van de 40

  • Voorwoord Ter afsluiting van mijn HBO studie, integrale veiligheidskunde, heb ik deze scriptie geschreven. Het onderwerp is gekozen op persoonlijke interesse en recente actualiteiten. Deze scriptie is tot stand gekomen door kennis opgedaan in de praktijk en studie en uit de literatuur. Met deze scriptie wil ik inzicht verkrijgen in het onderwerp. Bij deze bedank ik mijn begeleiders van de Hogeschool Utrecht, Ingrid Meijer en Margreth Egelkamp, voor de ondersteuning tijdens het schrijven van deze scriptie.

    Nieske Lith

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 3 van de 40

  • Inhoud Voorwoord ................................................................................................................................. 3 Inhoud......................................................................................................................................... 4 Inleiding ..................................................................................................................................... 5 Hoofdstuk 1: Gedrag .................................................................................................................. 9 Hoofdstuk 2: Omgeving ........................................................................................................... 15 Hoofdstuk 3: Rollen ................................................................................................................. 19 Hoofdstuk 4: Interactie............................................................................................................. 25 Hoofdstuk 5: Communicatie .................................................................................................... 31 Hoofdstuk 6: Conclusie en aanbevelingen ............................................................................... 35 Bronnen .................................................................................................................................... 38

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 4 van de 40

  • Inleiding Agressie is een belangrijk thema in onze maatschappij omdat het onze veiligheid aantast. Om onze veiligheid te garanderen zijn er verschillende organisaties die zich daarmee bezig houden. Deze organisaties, waaronder de politie, hebben helaas ook te maken met agressie die tegen hen gericht is. In deze scriptie wordt gekeken naar de veiligheid van de politie en in het bijzonder naar de factoren die agressief gedrag van omstanders veroorzaken of beïnvloeden en het effect van de politie op die factoren. Niet alleen persoonlijk ben ik geïnteresseerd in dit vraagstuk ook het werkveld is ernaar geïnteresseerd. Zo is bijvoorbeeld door het ministerie binnenlandse zaken (BZK) in 2006 een onderzoek gedaan naar bedreigingen binnen de politie. Een van de onderzoeksvragen uit dat onderzoek is: “hoe vaak er sprake is van bemoeienissen van omstanders?” In onderstaande tabel worden de bevindingen weergegeven. Bemoeienissen van omstanders, N=2798

    Bemoeienis Percentage Ja, bemoeilijkt situatie 28 Ja, bemoeilijkt situatie niet 12 Nee 60

    Van de 28 % bemoeienissen die de situatie bemoeilijkt gaat 20% gepaard met geweld/mishandeling.1 Hieruit blijkt dus dat geweld door omstanders niet heel vaak voorkomt maar toch wel zeker voorkomt. Er bestaat dus een probleem rond het gedrag van omstanders tegen de politie. Probleem Uit het onderzoek van het ministerie van BZK blijkt dat omstanders zich bemoeien met het werk van de politie en daar soms geweld bij komt kijken. Omstanders ernstig ongeval mishandelen agenten Uitgegeven: 22 december 2007 WERKENDAM - In een gevecht met omstanders van een ernstig ongeval op de Bandijk in Werkendam zijn vrijdagavond drie politiemensen gewond geraakt. Dat heeft de politie zaterdag gemeld. Rond 21.45 uur was een busje door nog onbekende oorzaak tegen een boom gereden. De bestuurder raakte daarbij bekneld en is zwaargewond. Ook zijn passagier is met letsel naar het ziekenhuis gebracht. Het werk van de hulpdiensten trok veel bekijks van bezoekers van een nabijgelegen horecagelegenheid. Toen de politie probeerde hen op afstand te houden, keerden de toeschouwers zich tegen de agenten. Assistentie en een diensthond moesten eraan te pas komen om het publiek onder controle te krijgen. De politie hield drie mannen uit Werkendam aan, die zich daarbij hevig verzetten. 2

    1 Bedreigingen bij de politie, Amsterdam 2006, Regioplan Beleidsonderzoek in opdracht van ministerie BZK, blz. 4-6. 2 http://www.nu.nl/news/1366375/14/Omstanders_ernstig_ongeval_mishandelen_agenten.html

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 5 van de 40

  • In bovenstaand krantenartikel komt naar voren dat er bij een ongeval of incident door omstanders geweld wordt gebruikt tegen hulpverleningsdiensten. Sinds 2007 is er veel aandacht in de media geweest voor dit probleem. Hier ging het vooral over “agressie” tegen ambulancepersoneel. Maar ook agressie tegen andere hulpverleningsdiensten is een probleem, het wordt alleen wat minder in de media uitgemeten. Zo heeft de politie eveneens te kampen met agressie. In de periode van 1996-2006 is het aantal agressie-incidenten verdrievoudigd. In 2006 waren er 2.085 geregistreerde gevallen tegenover een kleine 700 in 1996. Dat agressie tegen de politie een veel voorkomend probleem is bleek uit een studie dat in november 2008 gepresenteerd is.3

    De centrale probleemstelling van de scriptie kan gesplitst worden in drie perspectieven, te weten: de omgeving, de politie en de omstanders. Als we deze naast elkaar leggen kunnen we constateren dat er over elk perspectief in meer of mindere mate al informatie is. Binnen elk perspectief is een aantal onderzoeken gedaan. De samenhang tussen deze perspectieven echter ontbreekt nog. Door de samenhang te beschouwen kan het probleem misschien worden verklaard en opgelost. Het probleem is: “dat omstanders hinderlijk of agressief gedrag vertonen tegen de politie, waardoor zij hun werk niet of moeilijk kunnen uitvoeren”. Waardoor de omstanders hinderlijk of agressief gedrag vertonen is nog niet onderzocht. Ik ga onderzoeken of dit komt door het gedrag van de politie of door het proces van interactie tussen de politie en de omstanders. Onderzoeksvraag In deze scriptie wordt de volgende onderzoeksvraag beantwoord: Hoe komt het dat omstanders bij een gewelddelict, als reactie op de aanwezigheid en/of handelen van de politie, agressief of hinderlijk gedrag vertonen? Door middel van de volgende deelvragen zal antwoord worden gegeven op de onderzoeksvraag.

    • Welke factoren beïnvloeden agressief of hinderlijk gedrag? • In hoeverre zijn deze factoren van toepassing op de rol en het gedrag van politie ten

    opzichte van omstanders bij een geweldsincident? • Welke van deze factoren kunnen als politie zijnde in deze interactie worden

    beïnvloed? • Hoe kijken omstanders tegen de politie aan, als hulpdienst?

    Aanpak Dit eindproduct is tot stand gekomen door het bestuderen van bestaande literatuur. Om de literatuur op een juiste manier te verwerken heb ik gebruik gemaakt van tekstanalyse. De tekstanalyse heb ik gedaan vanuit een model. Het model staat hieronder weergegeven. De eerste selectie van de literatuur is gebeurt op basis van de drie eerder genoemde perspectieven namelijk: omgeving, politie en omstanders. Onder omgeving wordt verstaan het

    3 Naeye, J (2008), Agressie en geweld tegen politiemensen, beledigen, bedreigen, tegenwerken en vechten, Den Haag, Reed Business.

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 6 van de 40

  • gedrag van personen in een groep en als individu en het gedrag in een groep bekenden of onbekenden. Daarna heb ik de literatuur gescand op basis van de begrippen uit het model.

    Situatie/Omgeving: geweldsdelict

    Politie

    o Uniform/Macht o Samenwerking agenten

    Effect →

    o Interactie o Communicatie

    Omstanders

    o Gevoel van verantwoordelijkheid (omstandereffect)

    o Sociale waarden (omstandereffect)

    In deze scriptie ga ik twee elementen uit het model, “politie” en “omstanders”, beschrijven vanuit een aantal bestaande theorieën en het effect van de interactie tussen beide. Hierbij richt ik mij specifiek op het proberen te verklaren van de effecten die de politie heeft op de omstanders. Omdat er meerdere factoren van invloed kunnen zijn beperk ik me tot een aantal in verband met de beperkte onderzoeksperiode. De factoren die in ga onderzoeken heb ik weergegeven in het model. Daarna heb ik de literatuur getoetst aan een aantal bestaande theorieën. De bestaande theorieën die ik in de voorbereiding heb gebruikt zijn: sociale beïnvloeding, sociaalcognitieve theorie (Bandura, 1986), attributietheorie (Heider), de roos van leary (2000) en het omstandereffect (Latane en Darley 1970). Deze heb ik gespiegeld aan de situatie die op het moment van de aanwezigheid van de politie speelt of ontstaat. Hierbij ben ik uitgegaan van het als… dan principe. Dit principe houdt in dat als de theorie in de ene situatie klopt deze ook klopt in een andere situatie. Door dit toe te passen kan je verschillende theorie gebruiken om het antwoord op de onderzoekvraag te vinden. Door middel van de beschreven aanpak wilde ik onderstaande doelen bereiken:

    • Inzicht krijgen in het gedrag van omstanders als reactie op de aanwezigheid of het handelen van de politie bij een geweldincident

    • Inzicht krijgen in waarom omstanders zich zo gedragen. • Concrete aanbevelingen doen aan de politie over: hoe om te gaan met de verkregen

    inzichten tijdens een geweldincident.

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 7 van de 40

  • Leeswijzer De kern van het probleem is het agressieve gedrag van omstanders. Het gedrag van de omstanders wordt getoond tijdens een geweldsdelict. Bij zo’n delict, waarbij omstanders agressief gedrag vertonen, in een openbare omgeving speelt een aantal factoren uit de omgeving een rol op dat gedrag, deze zullen worden beschreven in hoofdstuk 2. Tijdens zo’n situatie spelen verschillende mensen een eigen rol. Die rol heeft ook invloed op het gedrag van henzelf en op andere. Deze worden beschreven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk vier komt de situatie, de omgeving en de rollen samen in een proces. Dit proces is een interactieproces. Tijdens dit interactieproces zal ook het gedrag beïnvloed worden. Bij zo’n proces komt er altijd communicatie aan te pas. Dit onderdeel kan niet worden vergeten bij het probleem en is beschreven in hoofdstuk 5. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 aanbeveling gedaan en alles samengevat.

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 8 van de 40

  • Hoofdstuk 1: Gedrag ‘Agressie’ is een probleem voor de hulpverleningsdiensten, het individu, een groep, de samenleving, de natie en de wereld. Hierdoor is naar ‘agressie’ door verschillende wetenschappen onderzoeken gedaan. Alle wetenschappen hebben bijgedragen aan een stukje kennis over agressie. Maar ondanks deze kennis blijft agressie nog steeds een verschijnsel wat niet volledig te verklaren is. Waarom het nog steeds niet te verklaren is, komt mede door de discussie over het ontstaan van agressief gedrag. Agressief gedrag kan aangeboren of aangeleerde zijn volgens de wetenschappen. Deze discussie wordt door een aantal theorieën beschreven in dit hoofdstuk. Vanuit de theorieën wordt een aantal factoren gekozen die het ontstaan van agressief gedrag verklaren. Die factoren zullen in de andere hoofdstukken worden gebruikt om het probleem in zijn geheel te verklaren. Aan het eind van het hoofdstuk worden deze factoren toegepast op het agressieve gedrag van omstanders. In onderstaand artikel wordt het probleem nog eens duidelijk. Hulp- en dienstverleners voeren actie tegen agressie Rotterdam - In diverse gemeenten in de provincie is door verschillende hulp en dienstverleners actie gevoerd tegen de toenemende agressie. Politieagenten, brandweermannen, ambulancepersoneel, ziekenhuispersoneel, medewerkers van busmaatschappijen en de NS en ambtenaren van gemeenten lieten precies om 12 uur van zich horen. Dit weekend nog waren er in het hele land weer diverse meldingen van agressie tegen hulpverleners en personeel in de dienstverlening. Zo raakte in Rotterdam een brandweerman gewond aan zijn gezicht, werd in Gouda een conductrice geslagen en probeerde op een NS-station in Almere een zwartrijder de conducteur voor de trein te duwen. Gemiddeld worden meer dan 1000 meldingen van geweld en agressie gemeld en dat is volgens enkele sprekers op de bijeenkomsten nog lang niet alles. In veel gevallen gaat het om scheldpartijen en bedreigingen, maar ook het fysieke geweld neemt hand over hand toe. Bron: blik op het nieuws, 6 april 2009 Na het lezen van het artikel is de grote vraag, voor alle hulpverleners, waarom mensen zich agressief gedragen? Deze vraag zal worden beantwoord in dit eerste hoofdstuk. Agressief gedrag is dus niet volledig te verklaren. Er zijn wel factoren te beschrijven die van invloed zijn maar dan moet men eerst weten hoe agressief gedrag ontstaat. Dit wordt beschreven aan de hand van de volgende wetenschappen: biologie, fysiologie en psychologie. Deze wetenschappen zijn het meest leidend in de beschrijving van agressief gedrag en in de discussie over dit aangeboren of aangeleerd gedrag zou zijn. Biologische verklaring voor agressief gedrag De biologie legt de verklaring voor agressie in het aangeboren gedrag. Dit betekent dat je vanaf je geboorte een erfelijk aanleg hebt voor agressief gedrag . Dit gedrag kan voortkomen uit een aangeboren instinct of drang. Drie theorieën die dit beschrijven zijn de theorieën van:

    • Freud • Darwin • Lorenz

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 9 van de 40

  • Freud (1936) beschrijft dat agressief gedrag een aangeboren drang is. Hij stelt dat de mens altijd op zoek is naar gelegenheden om zijn naar binnen gerichte agressie om te zetten in een naar buiten gerichte agressie. Freud ziet agressief gedrag als: “een uiting van een primaire drift gericht op het behoud en voortbestaan van het ik en het individu, binnen de samenleving. Het inzetten van agressie is daarbij noodzakelijk om te kunnen garanderen dat de mens zijn andere driften, op het hoogste niveau de seksuele drift en doodsdrift, kan nastreven. In haar kern is agressie niets anders dan een aangepaste uiting van deze twee driften”.4 De theorie van Lorenz beschrijft dat agressief gedrag aangeboren is. Hij beschrijft dit door middel van dieren en hun instinct. Dieren vertonen ook agressief gedrag om zo hun doel te bereiken. Hierbij komt de verklaring uit de natuur van de mens en het dier. Volgens Lorenz is: “agressief gedrag in de basis genetisch bepaald. Het is het gedrag en het vermogen tot dat gedrag waaruit, in de vroege evolutionaire ontwikkeling van de mens, het overige gedragsrepertoire, zoals jezelf verbinden of afhankelijk opstellen, zich heeft ontwikkeld. Dat zich in agressief gedrag uit is pure noodzaak. Niet-agressief gedrag bewees daarmee haar nut en kreeg, naarmate de evolutie van de mens voortschreed, een steeds bredere verankering binnen de mens. De mens ontwikkelde zijn agressieve gedrag van generatie op generatie in gemeenschappen die vooral klein en overzichtelijk waren, en waarin de agressie goed ingebed was in lokale structuren. Door het leven in grotere en lossere verbanden, ontwikkelde de agressie in de mens en de samenleving zich echter op een negatieve wijze”.5 Voor Darwin is agressief gedrag een natuurlijke en noodzakelijke eigenschap van de mens om zich te verzekeren van veiligheid. De mens gebruikt agressie om zich te verdedigen bij aanvallen, om zelf te kunnen aanvallen, en om voedsel te kunnen verzamelen. Dit alles staat in dienst van het grote levensdoel van de mens: zijn voortplanting. Agressief gedrag krijgt zijn gestalte door een evolutionair proces van natuurlijke selectie: de vormen van agressie, die helpen bij de overleving en voortplanting van de mens, ontwikkelen zich het best. Darwin ontkent niet dat de mens ook goed, trouw en altruïstisch kan zijn maar acht dat van minder belang. Agressie is een instinct, een drift, en dat heb je te accepteren. 6

    Biologische grondslagen zijn belangrijk voor het gedrag van mensen. Bij pubers is dat goed te zien. In de pubertijd hebben zij last van hormonen, chemische stofjes die in meer of mindere mate gedragsproblematiek kunnen veroorzaken. Chemische stofjes zijn bepalend voor onze motoriek, het opslaan in ons geheugen en andere cognitieve functies. In de biologische verklaring gaat het ook om het behoudt van het eigen individu en de macht die daarvoor noodzakelijk is. Deze factor macht zal later besproken worden. Fysiologische verklaring voor agressief gedrag De fysiologische verklaring kent zijn grondslag in de lichamelijke reactie. Hoe deze lichamelijke reactie tot stand komt wordt door diverse theorieën verschillend uitgelegd. Een aantal theorieën vindt dat dit komt door het aangeboren zijn van dit gedrag en de andere door het aangeleerd krijgen van dit gedrag. De twee tegenstrijdigheden worden hier beschreven door twee theorieën. De theorie van Scott (1958) wat de lichamelijke reactie verklaard vanuit 4 Weber, M (2003), Agressie en conflicten, enige theoretische invalshoeken en de relatie naar politiewerk, PIOG, Ossendrecht, blz. 11 en 12 5 Schreuders, B (1998) Agressie en geweld, een kennismaking met de sociale wetenschappen, Coutinho, Bussum. 6 Nelissen, M (2005), De bril van darwin, lanno, tielt http://www.idee-pmc.nl/agressie/agressie_theorie.html

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 10 van de 40

  • aangeboren gedrag en de theorie van Le Doux (1994) wat de reactie verklaard vanuit aangeleerd gedrag. P. Scott (1958) stelt dat mensen een intern fysiologisch mechanisme hebben dat alleen maar hoeft te worden gestimuleerd om vechtgedrag op te roepen. Hij beschrijft dat door lichamelijke reacties vechtgedrag kan worden opgeroepen. Welk vechtgedrag wordt opgeroepen is afhankelijk van wat het individu heeft geleerd of herkent uit andere situaties. Volgens Scott zal de motivatie om te vechten in ieder geval toenemen naarmate er in het verleden meer succes mee werd behaald. Le Doux (1994) verklaart dat het lichaam reageert uit een vreesreactie. Hij ontwikkelde een model dat laat zien hoe bedreigende informatie uit de omgeving door de persoon wordt verwerkt en tot een vreesreactie leidt. Daarbij maakt hij onderscheid tussen twee routes die het bedreigde signaal kan volgen: “een via de cortex waardoor er controle is op de vreesreactie en een via het limbische systeem, waardoor er geen controle is op de vreesreactie. De keuze van de route is afhankelijk van het aangeleerde gedrag”. 7 In het licht van overleven en adequaat handelen, is het verhogen van de hartslag bij een bedreiging een uiterst waardevol signaal. Sterker nog wie niet naar dit signaal luistert, loopt gevaar. Dat geldt ook voor de signalen van agressie die andere uitzenden. Dit maakt dat de houding en de lichamelijke kenmerken van omstanders belangrijk zijn voor de agenten die op een plaats delict komen. Psychologische verklaring voor agressief gedrag De psychologische verklaring kent zijn basis voor agressief gedrag toe aan het aangeleerde gedrag. Binnen de psychologie vindt geen discussie meer plaats tussen aangeboren of aangeleerd agressief gedrag. Er worden vijf theorieën beschreven namelijk de theorieën van:

    • James-lange • Dollard • Bandura • Festinger • Heider

    De James-lange theorie gaat over de emoties na het waarnemen van een opwindende situatie. Hij stelt dat de stimulans uit de omgeving automatisch een lichamelijke reactie uitlokt die naderhand door onze hersenen als een emotie ervaren wordt. Hij veronderstelt dat er geen emoties kunnen optreden zonder lichamelijke opwinding. Dit betekend dat agressief gedrag gevoed zou worden door lichamelijk opwinding omdat we een klap uitdelen en niet andersom. Deze emoties worden herkend door een persoon op basis van eerdere ervaringen of door de interpretatie van de situatie. De emoties komen dus voort uit een eerdere beleving van een gevoel, dit is dus aangeleerd. Voor dit onderzoek is het belangrijkste punt uit deze theorie dat de omgeving leidt tot een lichamelijke reactie(gevoel) en dat leidt tot een emotie, welk voortkomt uit een interpretatie van de lichamelijke reactie.8

    7 Weber, M (2003), Agressie en conflicten, enige theoretische invalshoeken en de relatie naar politiewerk, PIOG, Ossendrecht, blz 13 8 Brysbaert, M (2006), Psychologie, Academia Press

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 11 van de 40

  • De Frustratie-agressie theorie van Dollard stelt dat frustratie de oorzaak is van agressief gedrag. Frustratie ontstaat doordat je wordt gedwarsboomd bij het bereiken van een doel. De theorie is ontstaan in de jaren veertig aan de Yale School (Dollard ea). Dollard zegt dat agressief gedrag een naar buiten gerichte reactie is op een innerlijke frustratie. De agressie helpt de innerlijke emotionele spanning te ontladen. Het is gewoon makkelijker boos te worden op een ander dan met je frustraties aan de slag te moeten gaan want dat vereist dikwijls in het reine komen met jezelf. Hoe je omgaat met je eigen frustratie is iets dat je jezelf moet aanleren of aangeleerd hebt. Ondanks dit zal frustratie altijd aanwezig zijn maar hoeft het niet altijd te leiden tot agressief gedrag. Kulik en Brown (1979) voegen aan deze theorie toe dat agressie toe neemt als frustratie onverwacht is.9 De Bandura de Social Learning theorie is alleen te begrijpen als je agressief gedrag ziet als aangeleerd gedrag. Deze theorie stelt namelijk dat gedrag dynamisch is en het gevolg is van de interacties tussen de personen (politie en omstanders), het gedrag en de omgeving.10In de Social Learning theorie gaat Bandura (1977) er van uit dat een persoon gemotiveerd wordt door het observeren van het gedrag van anderen en de consequenties van dat gedrag. Door het aanschouwen van de consequenties of de opbrengsten van dat gedrag kan een persoon gemotiveerd worden tot het vertonen van soortgelijk gedrag. Dit noemt hij 'modelling'. “Een drietal aspecten is volgens Bandura van invloed op de inschatting die men maakt om het gedrag te kopiëren. Ten eerste de overeenkomst van een observant met het model in meerdere eigenschappen. Als iemand inschat veel op het model te lijken is de verwachting positiever. Ten tweede het zien van het gedrag door meerdere, 'gevarieerde' modellen, met name bij 'gevaarlijk' gedrag, effectiever dan het vertonen van het gedrag door het model (Bandura, 1977:39).Wie een ander waarneemt, neemt een groot aantal kenmerken in zich op. Deze hebben te maken met de model-persoon, met de interacties tussen het model en andere mensen, met de gevolgen die het model van zijn eigen gedrag meemaakt. Het herhalen van (opgeslagen) informatie zou het opslaan en het reproduceren van deze kenmerken ondersteunen (Bandura, 1977: 40).”11 Bij het kopiëren van gedrag zoals bij ‘modelling’ spreekt men over aangeleerd gedrag. Iets wat aangeboren is kan niet worden gekopieerd. Bron: Bandura, A. (1977) Social Learning Theory. Englewood Cliffs : Prentice-Hall De cognitieve dissonantietheorie van Festinger (1957) beschrijft dat cognitieve dissonantie veroorzaakt kan worden door twee willekeurige tegenstrijdige cognities (gedachten of meningen). De gedachten of meningen die men heeft zijn aangeleerd door alles wat een persoon tegen komt in zijn leven. Uit later onderzoek bleek duidelijk dat niet alle cognitieve tegenstrijdigheden onaangenaam zijn. De sterkste tegenstrijdigheden zijn degene die je zelfbeeld (deze ontwikkel jezelf in de loop van je leven) bedreigen. Cognitieve dissonantie leidt tot spanning en als reactie daarop kan men zich agressief vertonen.12 De Attributietheorie van Heider gaat uit van een beoordelingsproces. Dit proces gaat over de oorzakelijke verbanden die er gelegd kunnen worden tussen gebeurtenissen in de sociale buitenwereld (situatie). 9 Aronson E (2007) Sociale psychologie, amsterdam pearson education Benelux. 10 Bandura, A (1986). Social foundations if thought and action: a social cognitive theory. 11 http://odur.let.rug.nl/~vuijk/courses/ic/theorie/organisatie/cultuur/motivatie/start.html#social 12 Sharon S (2007), Sociale psychologie, blz 219.

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 12 van de 40

  • Als we verklaren waarom dingen gebeuren vanuit deze theorie, kunnen we twee soorten verklaringen geven:

    • externe attributie • interne attributie.

    Een externe attributie kent de oorzaak toe aan een dader of aan een persoon van buiten. Een externe attributie zegt dat iets van buiten de gebeurtenis heeft veroorzaakt. Een interne attributie daarentegen kent de oorzaak van gedrag toe aan factoren binnen een persoon. Een interne attributie zegt dat iemand rechtstreeks verantwoordelijk is voor de gebeurtenis. Vooral de externe attributie is zoals al eerder benoemd aangeleerd gedrag en is bepalend voor de reactie op een persoon. 13 Attitude zijn een belangrijk onderdeel van deze theorie. Attitude is de manier waarop we tegen personen, ideeën of objecten aankijken en heeft een evaluatief karakter. Onze attituden worden gevormd door de omgang met anderen. Door deze omgang wordt de wijze waarop we tegen iemand aankijken aangeleerd door alle aspecten die je tegen komt. De attitude hebben invloed op ons gedrag en emoties.14 Factoren Naast de discussie over of agressief gedrag nu aangeboren of aangeleerd gedrag is kunnen we uit de theorieën een aantal factoren onderscheiden die agressief gedrag kunnen veroorzaken en beïnvloeden. We spreken dan over de motivatie voor agressief gedrag: het geheel aan factoren dat ervoor verantwoordelijk is hoe een individu zich op een bepaald moment gedraagt.15 Die factoren kunnen uit de omgeving komen of vanuit het individu. Een aantal van deze factoren is aangeboren, en komt uit het individu. De drang of het instinct om te overleven kan agressief gedrag veroorzaken volgens Freud, Darwin en Lorentz. Maar ook door een lichamelijke reactie kan een emotie optreden die agressief gedrag stimuleert, dit is een motivatie om dan te handelen beschrijven Le Doux en Scott in hun theorieën. Frustratie is ook een van de factoren die agressief gedrag oproept zoals beschreven in de theorie van Dollard. Naast deze factoren vanuit het individu is er ook een aantal factoren vanuit de situatie (James-Lange-theorie) en de interactie met anderen (Bandura). Uit de Social learning theorie van Bandura blijkt dat agressie ontstaat in een interactief proces, waarbij er verschillen zijn tussen waarden en normen.16 Door tegenstrijdige gedachten en meningen (Festigner) en het opkijken naar de houding, denkwijze en opstelling van anderen (attitudes) kan agressief gedrag ook ontstaan of worden beïnvloed. Dit beschrijven Festigner en Heider in hun theorieën. Eerder is al beschreven dat agressie niet volledig te verklaren is. De factoren die hierboven zijn genoemd zijn theoretisch het meest onderbouwd. Er zijn nog meer factoren die agressief gedrag verklaren maar deze zijn niet wetenschappelijk verklaard of zijn niet toepasbaar op deze cases. Denk bijvoorbeeld aan alcohol en drugs die in de cases buiten beschouwing is

    13 Politie en Publiek, een onderzoek naar de interactie politie-publiek tijdens de surveillance, bureau driessen 14 Drost, D.M. (2008), Mensen onder elkaar, psychologie van sociale interacties, Den Haag, Reed Business. 15 Verstraten, F (2006), Psychologie in een notendop, Amsterdam, Bert Bakker. blz. 47-65 16 Groot, K (2002) Waar halen ze het lef vandaan?, omgaan met agressief gedrag, Schouten &Nelissen, Zaltbommel. blz. 18-19

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 13 van de 40

  • gelaten. Dit omdat van deze factoren al veel informatie bekend is bij de politie en hiermee juist de andere factoren worden belicht. Uiteindelijk is agressief gedrag te zien vanuit een interactieve, cognitieve benadering. Men gaat er van uit dat er een wisselwerking bestaat tussen persoon en situatie: het gedrag van een persoon hangt af van persoonlijke en situationele factoren. Interpretatie van de situatie door een persoon. Maar agressie komt tot uiting door een wisselwerking. Het ontstaan komt door een subjectief en dynamisch proces bepaald door beleving en interactie. Samengevat zullen in het vervolg van deze scriptie de volgende die agressief gedrag beïnvloeden worden meegenomen: frustratie, situatie/omgeving, interactie, opkijken naar de houding, denkwijze en opstelling van andere (attitudes) en tegenstrijdige doelen. Uit dit eerste hoofdstuk is een punt belangrijk voor de politie. De politieagenten moet zich bewust zijn van de verschillende factoren die gedrag beïnvloeden. Zowel de aangeboren factoren als de aangeleerde factoren. Deze factoren kunnen dus per persoon verschillend zijn.

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 14 van de 40

  • Hoofdstuk 2: Omgeving Agressief gedrag ontstaat door aangeboren of aangeleerd gedrag. Of iemand zich agressief gedraagt is dan afhankelijk van de drift of een instinct, erfelijkheid of aangeleerd gedrag door anderen mensen, of het gevolg van frustratie. Dit verklaart vaak waarom iemand meer of minder agressief is. Maar het verklaart niet waarom iemand in een bepaalde situatie agressief gedrag vertoont. Vanuit het onderzoek van James-Lange bleek dat de situatie van belang is bij het ontstaan van agressief gedrag. De kern van hun theorie is dat het gaat over emoties, welke het gevolg zijn van een lichamelijke reactie die wordt veroorzaakt door het waarnemen van een opwindende gebeurtenis. Uit de Social Learning theorie van Bandura blijkt dat agressief gedrag ontstaat in een interactief proces, waarbij er verschillen zijn tussen normen en waarden. De situatie waarin iemand terecht komt zou dus mede bepalend zijn voor de mate van agressief gedrag. In de situatie kunnen een of meerdere factoren agressief gedrag uitlokken. De factoren kunnen op de volgende manier invloed uitoefenen op agressief gedrag: ze kunnen agressief gedrag activeren of ze vergemakkelijken of bevorderen de keuze tot agressief gedrag. Voordat we deze factoren gaan beschrijven zal eerst het begrip omgeving worden gedefinieerd. Omgeving is alles wat niet tot de persoon zelf hoort. Of anders gezegd de wereld minus hem of haar. In de omgeving zijn verschillende aspecten te onderscheiden namelijk: fysieke, of objectieve omgeving en de psychologische, of subjectieve omgeving.17 Ook andere indelingen zijn mogelijk maar voor deze scriptie houden we deze indeling aan. Deze aspecten zullen verderop in dit hoofdstuk verder uitgewerkt worden. Het begrip omgeving is breed en globaal, daarom zijn er naast dit begrip ook meer specifieke termen. Een van deze termen is situatie, deze gebruiken we in dit onderzoek. Een situatie is te omschrijven als een bepaalde setting. In deze scriptie neem ik de volgende situatie als uitgangspunt: een geweldsdelict tussen twee of meer personen waarbij de politie aanwezig is en/of verschijnt in uniform waarbij een of meerdere omstanders bij betrokken zijn. Aspecten van de situatie die in dit onderzoek buiten beschouwing worden gelaten zijn: de dader en slachtoffer en het gebruik van alcohol of drugs door de omstander. In deze situatie zit een aantal elementen dat invloed heeft op het gedrag van de omstanders. De elementen zijn het geweldsdelict(de gebeurtenis), twee of meer personen/partijen, de politie en overige factoren die de omgeving heeft. Om te begrijpen waarom de omgeving agressie kan uitlokken of verminderen zal hierna vanuit de sociologie en de psychologie een aantal theoretische verklaringen worden gegeven. Sociologie “Bij alles wat een mens tegenkomt, vraagt hij zich als het ware af: wat betekent dit voor mij? Zo’n definitie van de situatie gaat vooraf aan iedere reactie van mensen op het geen hun pad kruist. Zo’n interpretatie van en tegelijkertijd oordeel over een situatie berust uiteindelijk op

    17 Steensma, H. (1993) Groepspsychologie, van sociale beïnvloeding tot organisatieverandering, DSWO Press, Leiden. Hoofdstuk 2.

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 15 van de 40

  • een vergelijking: men vergelijkt iets met wat vanuit de eigen situatie vertrouwd is en dat (daarom) als juist of normaal wordt aanvaard. (Homans, 1966) Hoewel het belangrijk is de subjectieve omgeving (wat ze hebben geleerd) van mensen te leren kennen om hun gedrag te kunnen begrijpen en verklaren, is het sociologisch gezien minstens even belangrijk te achterhalen hoe het komt dat bepaalde mensen een bepaalde visie op een situatie hebben (van wie of waarvan ze het hebben geleerd).”18 Psychologie Binnen de psychologie zijn er twee stromingen die de invloed van de omgeving op het gedrag van mensen verdedigd. Deze stromingen zijn:

    • het behaviorisme • de gestaltpsychologie.

    De eerste stroming is het Behaviorisme. “Deze stroming verdedigt de stelling dat men, om menselijk gedrag te kunnen begrijpen, slechts hoeft te kijken naar de bekrachtigende eigenschappen van de omgeving – dat wil zeggen, hoe positieve en negatieve gebeurtenissen in de omgeving verband houden met specifieke gedragingen.”(E. Aronson, Inleiding in de psychologie, blz. 16) Belangrijk in deze stroming is dat wordt uitgegaan van alles dat aangeleerd is. Na de geboorte is iedereen nog een ongeschreven blad en moet alles aangeleerd worden. Psychologen die deze stroming volgen zijn John Watson(1924) en B.F. Skinner (1938). Zij vullen deze stroming aan met de stelling dat al het gedrag verklaard kan worden aan de hand van beloningen en straffen in de omgeving en dat het niet nodig is om er subjectieve zaken als denken en voelen bij te betrekken.19 Binnen het behaviorisme is naar de objectieve omgeving is nogal wat onderzoek gedaan. Onder ander de volgende factoren: Ruimtelijke inrichting, lawaainiveaus, tempratuur, verlichting, kleurstelling, kwaliteit van atmosfeer ed. (Sundstrom, 1978, blz. 742-254). Deze laat ik verder buiten beschouwing omdat de situatie die hier centraal staat zich steeds op een andere locatie afspeelt waardoor de genoemde factoren nauwelijks aan elkaar gelijk zijn. De stroming leert ons vooral dat de objectieve omgeving belangrijk is bij het verklaren van het gedrag van mensen. De tweede stroming is de Gestaltpsychologie. “Deze stroming is gebaseerd op hoe mensen de fysieke wereld waarnemen en dat we de subjectieve manier moeten onderzoeken waarop een object in de geest van de mensen verschijnt., in plaats van de manier waarop de objectieve eigenschappen van het object zijn samengevoegd.” (E. Aronson, Inleiding in de psychologie, blz. 17). Deze stroming stelt dat je onmogelijk kunt bepalen hoe een object kan worden waargenomen als je alleen naar de bouwstenen van de perceptie kijkt. Deze stroming leert ons dat we over het algemeen reageren op wat iemand denkt dat de ander waarneemt, voelt en denkt (Fritz Heider). Alleen zullen we dat nooit precies kunnen weten omdat door vele factoren, die voor elk individu en in elke situatie anders is, gedrag wordt beïnvloed. De subjectiviteit van de omgeving, en de interpretatie, is van invloed op de omgeving maar zal voor elk mens anders zijn.

    18 Jager, H (2004), Grondbeginselen der sociologie , blz 25-27 19Aronson, E (2007) Inleiding in de psychologie, pearson education benelux, Amsterdam, Hoofdstuk 1

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 16 van de 40

  • Winkel (1981) heeft een model ontwikkeld, het conditio sine qua non-model. In dit model speelt ook de waarneming van de situatie een rol. Het is een zogenaamd interventie-beslissingen-model, om een potentieel omstander van criminaliteit te ondersteunen. Dit model geeft 5 fases weer die een omstander al dan niet doorloopt: 1) waarnemen, 2) criminele definiëring, 3) betrokkenheid, 4) interventiekeuze, 5) uitvoering. Pas als alle vijf fases zijn doorlopen zal door hem of haar worden ingegrepen. Of omstanders vervolgens besluiten zich wel of niet te mengen in een situatie is afhankelijk van twee factoren. “Ten eerste privatiseringshypothese: in de moderne samenleving zou weinig betrokkenheid bestaan met het lot van de medemens. Betrokkenheid zou ook worden beïnvloed door aanwezigheid van andere mensen. Ten tweede noemt de auteur de spreiding aan verantwoordelijkheid. Hoe meer mensen aanwezig zijn bij een delict, hoe minder mensen zich geroepen voelen in te grijpen. Daarbij is het gedrag van andere omstanders van invloed: stimuleren zij een ingrijpen of niet?” 20 Wel of niet ingrijpen is mede afhankelijk van de kennis van de omstander. Hoe een omstander het geweldsdelict waarneemt is van invloed op zijn gedrag. Indien hij het geweldsdelict ziet als een bedreiging zou hij agressief gedrag kunnen vertonen. Ook de interpretatie van de omstander over de politie heeft invloed op zijn gedrag. Wanneer een omstander de situatie zo interpreteert dat het geweldsdelict bedreigend is maar vindt dat de politie niet voldoende actie onderneemt zou invloed kunnen hebben op zijn gedrag. Dit is een van de vele denkwijzen die iemand als omstander kan hebben. Zoals hierboven beschreven is de wijze van waarnemen afhankelijk van vele factoren en onmogelijk om voor elk persoon te beredeneren. Of iemand in een bepaalde situatie echt agressief wordt, hangt ook af van hoe die persoon de situatie ziet en in welke mate hij verantwoording neemt voor zijn gedrag. Belangrijke elementen zijn:

    • de mate van veiligheid die iemand ervaart, hierbij moet vooral worden gedacht aan geborgenheid en geaccepteerd worden

    • de hoeveelheid stress en spanning die hij voelt • of hij een noodzaak voelt tot agressie • of hij een ontsnappingsmogelijkheid ziet • of hij ontremmers of stimulerende middelen gebruikt (deze worden buiten

    beschouwing gelaten)21 Samengevat kan de omgeving verdeeld worden in objectieve en subjectieve aspecten en allebei hebben zij invloed op het gedrag van omstanders. De invloed die deze aspecten kunnen hebben zijn: bepaald gedrag of motivaties(agressie) activeren of ze vergemakkelijken en/of bevorderen en het vormgeven aan de specifieke uiting gedrag of een motivatie activeren. Bijvoorbeeld de prullenbak op de hoek van de straat activeert iemand, om dat te

    20 SMVP (2009) burgeringrijpen, een onderzoek naar ingrijpen door burgers bij situaties van (dreigende) criminaliteit en overlast, Dorderecht, 21 Internet http://www.idee-pmc.nl/agressie/agressie_theorie.html

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 17 van de 40

  • gaan vernielen doordat er niemand op straat loopt wordt dat gedrag vergemakkelijkt en zal de prullenbak door degene vernielt worden door er tegenaan te trappen (specifieke uiting). De objectieve omgeving is voor iedereen gelijk. Elk persoon in de situatie zal ‘last’ ondervinden van de fysieke factoren in de omgeving. Dit is anders voor de subjectieve omgeving. Deze wordt door elk persoon anders waargenomen en geïnterpreteerd. Als agent kan je alleen maar denken hoe iemand anders de situatie waarneemt maar dit zal voor elk persoon anders zijn. Het belangrijkste punt uit dit hoofdstuk is dat de omgeving bestaat uit een objectieve en subjectieve aspecten. De subjectieve aspecten zijn voor iedereen anders en zijn afhankelijk van de wijze van waarneming en interpretatie.

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 18 van de 40

  • Hoofdstuk 3: Rollen De subjectieve omgeving is voor iedereen anders, blijkt uit het vorige hoofdstuk, omdat hij/zij deze op verschillende wijze waarneemt en interpreteert. De wijze van waarnemen is afhankelijk van het individu en hoe hij/zij in de situatie staat. Hoe hij/zij in de situatie staat zou dus afhankelijk kunnen zijn van zijn/haar rol. Een rol die iemand in neemt kan gedrag verklaren door de posities die hij/zij inneemt en de verwachtingen en verplichtingen die ze hebben in de bepaalde situatie bij de rol. Ook deze rol is afhankelijk van de rolperceptie en rolherkenning van de andere persoon. In dit hoofdstuk wordt bekeken welke invloed de twee rollen, die van de politie en omstander, hebben op de waarneming en de interpretatie van de situatie. De rol van de verdachten laten we hier buiten beschouwing. Omdat elk persoon een andere rol heeft zal hij/zij de situatie vanuit een ander perspectief bekijken. Hierdoor zal hij/zij deze op een bepaalde manier waarnemen. Deze waarneming van een rol is onmogelijk vooraf in te schatten maar men kan wel zich er wel bewust van zijn en aandacht hebben voor de belangrijkste kenmerken van een rol. Deze kenmerken zullen in dit hoofdstuk beschreven worden. Voordat de rol van de politie en de omstanders wordt beschreven, wordt eerst gekeken naar het begrip rol en naar de achterliggende theorie, de rollentheorie. Het begrip: ‘Rol’ Het begrip rol komt eigenlijk uit het theater. Het begrip kent daar zijn oorsprong maar in onze samenleving heeft ook ieder individu een rol. Je kunt als individu meerdere rollen hebben bijvoorbeeld: leerling, docent, vader, zuster, moeder, sporter enz. Alleen kun je maar één rol tegelijk ‘spelen’. De definitie van het begrip ‘rol’ is: een bundel of geheel van verwachtingen van een bepaald persoon in een bepaalde situatie of positie. Vanuit de sociologie is het relevant te kijken naar rollen van mensen (het bezetten van een positie) vanuit drie opzichten namelijk:

    • Mensen worden door anderen naar posities gewaardeerd. • Op grond van positie wordt bepaald gedrag verwacht. • Iedere positie brengt rechten en plichten tegenover anderen. 22

    Rollentheorie De roltheorie beschrijft zowel de gedachtes (attitudes en percepties) als daden (gedragingen). Veel sociologen hebben over deze theorie uitspraken gedaan. Eerst zal kort de rollentheorie van Linton, Merton en Goffman worden beschreven daarna zal een samenvatting komen van de opvattingen van verschillende sociologen. Volgens de rollentheorie van Linton heeft iedere mens één sociale status(of meerdere), die verband houdt met de positie in het sociale systeem (de situatie). Met de positie zijn bepaalde rechten en verplichtingen gemoeid. (Linton, 1937). Merton (1957) beschrijft dat iedere sociale status een pakket aan rollen met zich meebrengt en niet slechts één rol zoals Linton stelt. Hij noemt dit een role-set. De ‘rollentheorie’ van Goffman (1959) beschrijft dat gedrag wordt gestuurd door verwachtingen van het individu, van de buitenwereld en andere mensen binnen de sociale 22 Jager, H (2004) Grondbeginselen der sociologie, Wolthers-Noordhoff, Groningen, blz. 157-160

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 19 van de 40

  • structuren rond het individu. Deze verwachtingen komen overeen met de verschillende rollen die we dagelijks spelen. Volgens Morris (1971) hebben zowel rolverwachtingen als rolconcepties invloed op het rolgedrag.. Rolgedrag is het feitelijke gedrag van de persoon in kwestie.(Morris, 1971) Rolverwachtingen verwijzen naar normen van anderen (wippler, 1983), de rolvereisten (Levenson, 1959), of naar ‘voorgeschreven rollen’(Deutsch and Krauss, 1965). Rolconcepties verwijzen naar waardenfuncties en gedragspatronen die de persoon vind passen bij zijn status (Morris, 1971). Het gaat om de individuele oriëntatie op de rolconceptie (Levison, 1959), of in andere termen de ‘subjectieve rol’. De verschillende leden van een role-set, de rolzenders, zenden hun gecommuniceerde verwachtingen naar de rolontvanger. Deze door rolzenders gecommuniceerde verwachtingen kunnen strijdig zijn. In dit geval is de rol-druk belangrijk. De druk van een rol zorgt ervoor dat het gedrag van de rolontvanger in overeenstemming is met de verwachtingen. De druk leidt tot een aangepaste reactie van de rolontvanger. (Morris, 1971)23 In de specifieke situatie die in deze scriptie centraal staat zijn twee rollen te onderscheiden namelijk die van de politie en die van de omstanders. Deze rollen worden beschreven aan de hand van de drie relevante opzichten vanuit de sociologie die al eerder zijn beschreven in dit hoofdstuk namelijk:

    • Iedere positie brengt rechten en plichten tegenover anderen. • Mensen worden door anderen naar posities gewaardeerd. • Op grond van positie wordt bepaald gedrag verwacht. 24

    Politie De politie kent zijn eigen beroepsrol. De rol van de politie kent zijn eigen rechten, plichten en kenmerken. Deze zullen hieronder worden beschreven. Naast deze rechten en plichten hebben ook de omstanders een verwachting van de politie. Beide wordt hier beschreven.

    Iedere positie brengt rechten en plichten tegenover anderen. De rechten en plichten van de politie zijn het makkelijkste te vertalen in de taken die zij moeten uitvoeren. De taken die de politie heeft, zijn:

    • opsporing • handhaving • hulpverlenen • adviseren/signaleren.25

    De plichten die een politieagent heeft, zijn:

    • het eerbiedigen van de bestaande wetten; • het handhaven van de openbare orde, rust, zedelijkheid, gezondheid en veiligheid van

    mensen en dieren en het beschermen van goederen; • het toezicht houden op de naleving van de wetten en het opsporen en ontdekken van

    gepleegde strafbare feiten;

    23 Sharon, S (2007), Sociale psychologie, Academia Press 24 H. Jager ( 2004) Grondbeginselen der sociologie, Wolthers-Noordhoff, Groningen, blz. 157-160 25 De politiewet.

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 20 van de 40

  • • het verzorgen en verantwoordelijk zijn voor de personen en goederen die de dan niet tijdelijk bewaakt en beschermt moeten worden;

    • het bevorderen van vrij en onbelemmerd verkeer op land- en waterwegen; • het verlenen van hulp bij ongevallen van mens en dier. 26

    Mensen worden door anderen naar posities gewaardeerd.

    Om deze taken uit te voeren heeft de politie macht nodig, deze is opgenomen in de politiewet. Macht is de kracht waarmee een partij de opvatting, gevoelens of het gedrag van een andere partij kan beïnvloeden ( Veen, 1991, Alblas& Geersing, 1991). Een vorm van macht is gezag. Gezag is macht dat wordt uitgeoefend dat geaccepteerd wordt door de partij met minder gezag. Je kunt ook zeggen; er is legitieme macht. Om macht the krijgen, te behouden en te vergroten is agressie een middel. De politie kan haar macht uitoefen doordat de politie herkenbaar is door haar uniform. Het uniform zorgt er voor de politie haar taken kan uitvoeren. Uit onderzoek is dit ook gebleken. Kleding kan invloed hebben op de oordeelsvorming en herkenning. Het dragen van zwarte (donkere) kleding in potentieel agressieve situaties, maakt op beoordelaars een agressieve indruk. (M.G. Frank & Gillovick, 1988)27 P.J Aalbersberg heeft in 1981 een scriptie geschreven over de invloed van het politie-uniform. Een aantal bevindigen zal ik uit zijn scriptie zal ik meenemen. Een uniform kenmerkt de drager direct als representant van een bepaalde organisatie waartoe het uniform behoort. De politie vertegenwoordigt het gezag van de overheid, en maken dit visueel door middel van hun uniform. Daarnaast wordt de drager(de agenten) beïnvloed door het uniform oftewel het functioneren wordt beïnvloed door het uniform(Scolnick). Van een geüniformeerde agent wordt verwacht dat hij/zij ingrijpt. Kenmerken van het uniform:

    • Identiteit/anonimiteit van organisatie • Certificaat van legitimiteit • Autoritaire aspecten • Verantwoordelijkheid

    Het uniform wordt als instrument gebruikt, bij de eerste confrontatie. De bron van de invloed van het uniform ligt natuurlijk in de invloed van kleding in het algemeen. Kleding heeft al eeuwen lang invloed op het functioneren van mensen. De belangrijkste invloeden van het politie-uniform zijn:

    • Onthuld of verbergt de status van de drager • Certificaat van legitimiteit • Schept afstand ten opzichte van de burger en voor de drager een gevoel van

    onkwetsbaarheid • Groepsembleem • Onderdrukt individualiteit • Vergroot het verantwoordelijkheidsgevoel • Vergroot herkenbaarheid

    26 http://mens-en-samenleving.infonu.nl/regelingen/9857-strafrecht-politie-1-taken-politie.html 27 Koppen, P.J (2002) Het recht van binnen, psychologie van het recht, kluwer.

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 21 van de 40

  • Door de uitvoerende macht die de politie heeft, door de bekendheid van de rol en herkenbaarheid van het uniform, zal iedereen de agent en zijn rol waarderen en herkennen. Of hij dit waardeert als zijnde positief of negatief wordt later beschreven in hoofdstuk 4. 28

    Op grond van positie wordt bepaald gedrag verwacht. Het gedrag dat van de politie verwacht kan worden is vastgelegd in een beroepscode. De beroepscode is richtinggevend voor het gedrag van politiemensen. In de beroepscode zijn zeven waarden vastgelegd die de algemene beginselen van de integriteit van de politie weergeven. Deze zeven waarden worden hieronder genoemd. Voor een uitgebreide versie verwijs ik naar de beroepscode voor de politie in Nederland.29 De zeven waarden: 1) Respect 2) Transparantie 3) Verantwoordelijkheid 4) Betrokkenheid 5) Betrouwbaarheid 6) Rechtvaardigheid 7) Balans Ondanks deze vastgestelde beroepscode is de wijze van rolperceptie voor iedereen anders. Iemand kan de politie herkennen maar een andere gedachten hebben. Dit kan komen door bijvoorbeeld een slechte ervaring. Daarom is ook zeker de verwachting van de omstanders belangrijk. Men moet zich bewust zijn van het negatieve effect dat men kan hebben op een persoon. We hebben te maken met de interpretatie van de rolvervulling. Omstanders Bij de omstanders is het lastiger om de drie aspecten uit de sociologie te beantwoorden omdat de rol ad hoc. is. Bij de politie bestaat de rol al langere tijd en is vastgelegd in de wet. De aspecten zullen door het gebruik van theorieën worden beantwoord.

    Mensen worden door anderen naar posities gewaardeerd. Omstanders kunnen verschillende posities innemen. De positie die ze innemen is van invloed op de waardering die zijn krijgen. De posities die ze hier kunnen innemen zijn ‘wel’ of ‘niet’ ingrijpen. Onder niet ingrijpen, wordt verstaan dat ze niks met de situatie doen en dus geen gedrag vertonen. Bij het wel ingrijpen kan onderscheid worden gemaakt in de mate van ingrijpen. Er zijn verschillende manieren van ingrijpen namelijk verbaal, fysiek, aansporing van anderen, manipuleren van de situatie en op zoek gaan naar de dader.30 Omstanders zullen dan ingrijpen om het geweldsdelict te stoppen of te verminderen. Dit noemen we een positieve wijze van ingrijpen. In onderstaand krachtenbericht een voorbeeld van een positief ingrijpen en de waardering van de politie. 28 Gijnaut, CJCF (2007) politie, studies over haar werking en oganisatie, kluwer 29 Beroepscode van de politie(2007) 30 SMVP (2009) burgeringrijpen, een onderzoek naar ingrijpen door burgers bij situaties van (dreigende) criminaliteit en overlast, Dorderecht blz. 41-50

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 22 van de 40

  • Buurtbewoners helpen politie Smilde - De politie bedankt buurtbewoners uit Smilde voor hun verleende medewerkering in de afgelopen nacht. Zij hielpen in de nacht van zondag op maandag de politie mee bij het zoeken naar drie verdachten. ”Alhoewel het qua veiligheid natuurlijk niet aan te raden is als omstanders naar verdachten gaan zoeken, is het zeker een compliment waard. Iedereen was zeer behulpzaam, aldus de agenten die ter plaatse waren. Bron: www.trouw.nl april 2009 De waardering van de politie is niet vanzelfsprekend. Uit een onderzoek van De Bie (2003) blijkt dat er twee stromingen binnen de politie zijn die het ingrijpen van burgers wel of niet wenselijk vindt. De ene stroming is hier terughoudend over en adviseert burgers niet in te grijpen. De andere stroming vindt ingrijpen wel voordelig en wenselijk is. Mede om zo te komen tot aanhoudingen van daders. Naast het positief ingrijpen is er ook nog een andere mogelijkheid, namelijk ingrijpen middels agressief gedrag tegen de politie. Omstanders grijpen dan richting de politie in, in plaats van naar het geweldsdelict. Hiervoor is uiteraard geen waardering zijn vanuit de politie. In onderstaand krantenartikel hier een voorbeeld van.

    Geweld tegen politie kost ouders geld Door ROBIN ROTMAN De afgelopen dagen keerden arrestanten, omstanders en demonstranten zich tijdens vijf incidenten tegen de politie. Enkele agenten raakten daarbij gewond. Van de Kamp vreest dat agenten zich twee keer bedenken voordat ze ingrijpen, áls er niets verandert. ,,Een slechte zaak. Maar het dilemma is dat elk akkefietje kan uitdraaien op geweld.’’ Wim Kleinhuis, politie Flevoland, is wanhopig over het wangedrag van Almeerse tieners die ‘als hyena’s op een agente doken’: ,,Daders zijn steeds jonger en brutaler. Mentaliteitsverandering is nodig. Ouders, scholen, politiek, iedereen moet meehelpen.’’ Kamerlid Fred Teeven steunt het idee daders financieel te treffen. Bron: www.ad.nl 02 maart 2009

    Op grond van positie wordt bepaald gedrag verwacht. De sociale normen zorgen door middel van krachten vanuit de sociale omgeving een stimulans om bepaald gedrag wel of niet te vertonen. Het gaat hierbij om indrukken die iemand heeft over de normatieve opvattingen van anderen. Vooral mensen die erg belangrijk voor je zijn of van wie je afhankelijk bent, zullen een normatieve invloed hebben op je gedrag. Je bent gevoelig voor de waardering of afkeuring van deze. 31 Er wordt door de politie verwacht dat omstanders zich zullen gehoorzamen en naar de adviezen luisteren die ze van de politie krijgen. Gehoorzaamheid is een sociale norm die in elke cultuur wordt gewaardeerd. Vanaf onze jeugd worden we gesocialiseerd aan wetten en regels. Ondanks dat gehoorzamen we daar niet altijd aan. Een verklaring hiervoor is dat door combinatie van informationele en normatieve druk. Dat kan leiden tot een huiveringwekkende mate van gehoorzaamheid. Een onderzoek die laat zien wat gehoorzaamheid met je doet is het Stanley Milgram experiment. Een meerderheid van de proefpersonen uit dat onderzoek ging uiteindelijk zo ver dat zij een medemens bijna dodelijke schokken toebrachten.

    Iedere positie brengt rechten en plichten tegenover anderen 31Wijsman, E (2005), Psychologie en Sociologie, basiscursus, Groningen, Wolters-Noordhoff. blz. 190-193

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 23 van de 40

    http://www.ad.nl/

  • “'Veel mensen zijn zich zeer bewust van hun rechten, maar veel minder van hun plichten. Die balans gaan we herstellen', aldus de minister van Binnenlandse Zaken in De Volkskrant (18/11/2008). Zij heeft ’t over het kabinetsvoornemen een 'Handvest voor verantwoordelijk burgerschap' op te stellen, gefundeerd in een heldere 'waardencatalogus'. Een soort ethische code dus, waaraan de burgers zich zouden moeten houden in hun relatie tot de overheid. In bedrijven en organisaties is het niet ongebruikelijk dat men de bedrijfscultuur tracht te versterken door het formuleren van gezamenlijke normen en waarden. Soms komt men daarbij op een gezamenlijke ethische code (of gedragscode) uit. Essentieel is dat die normen, waarden en richtlijnen voor alle betrokkenen gelden, dus niet alleen voor de gewone werknemers maar ook voor de managers, directeuren en bestuurders. Door de Staat der Nederlanden wordt nu gewerkt aan een ethische code die uitsluitend voor de gewone burger geldt en niet voor politici, bestuurders en ambtenaren. Op die manier worden de verhoudingen scheefgetrokken”.32 Conflict Rolconflicten doen zich voor bij tegenstrijdige rolverwachtingen. Er zijn verschillende vormen van rolconflicten: Ten eerste conflicten in de omgeving, door verschillende externe verwachting. Ten tweede interne spanningen oftewel conflicten in het individu. Ten derde conflicten tussen omgeving (extern) en individu (intern). Dit laatste is wat plaats tijdens de interactie. De rol die een persoon inneemt is van invloed op zijn gedrag. Bij elke rol horen een aantal verwachtingen. Als deze tegenstrijdig zijn kan er een rolconflict ontstaan waarbij agressief gedrag getoond kan worden. Voor een politieagent is het belangrijk zich bewust te zijn van de verwachtingen van een omstander, zoals het krijgen van informatie of het betrokken worden bij de situatie.

    32 http://www.onderwijsethiek.nl

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 24 van de 40

  • Hoofdstuk 4: Interactie In het eerste hoofdstuk hebben we gezien dat agressief gedrag van mensen veroorzaakt kan worden door aangeboren of aangeleerd gedrag. Daarna hebben we, in hoofdstuk twee, gezien dat door aangeleerd gedrag iemand een situatie op verschillende manieren kan waarnemen of interpreteren. Vanuit de situatie is een aantal factoren dat het agressieve gedrag beïnvloedt. Daarnaast speelt de rol die een persoon heeft mee. De rol kan invloed hebben op het agressieve gedrag omdat iedereen vanuit een eigen perspectief kijkt. Als verschillende mensen in verschillende rollen in een situatie komen zullen zij met elkaar in interactie komen. De factoren uit de eerdere hoofdstukken komen daarbij allemaal tegelijk samen met daaraan toegevoegd de factoren van de interactie. Tijdens de interactie kan er dan een rolconflict ontstaan zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven. De interactie tussen de rollen en de situatie zijn dus ook van invloed op het gedrag van omstanders. Om te kijken welke factoren uit het interactieproces invloed hebben op het agressieve gedrag van omstanders zal er eerst een aantal theorieën behandeld worden om zo het proces duidelijk te krijgen. Naast de interactietheorie van Bales is er nog een aantal theorieën dat het interactieproces beschrijft. De volgende theorieën zullen hieronder beschreven worden:

    • de interactietheorie van Bales • sociale cognitieve theorie van Bandura • de roos van Leary • de attributietheorie van Heider • de conflictsituatie beschreven door onderzoeksbureau Driessen.

    De theorieën verklaren het interactieproces met de daarbij behorende invloed op het gedrag van het individu. De interactietheorie De interactietheorie van Bales geeft een unieke kijk op de sociale dynamiek in relaties, groepen en organisaties. Het biedt betrokkenen de gelegenheid om hun werkelijkheidsbeleving, de relatie met hun gedrag en de perceptie daarvan door anderen te begrijpen, en van daaruit veranderingsmogelijkheden te onderzoeken. Dit gebeurt in drie fases namelijk:

    • Een fase van oriëntatie (vragen en geven van informatie) • Een fase van evaluatie ( vragen en geven van meningen) • Een fase van controle (vragen en doen van voorstellen)33

    Deze drie fasetheorie is ook wel bekend geworden als het BOB-model, volgende de driedeling: Beeldvorming, Oordeelsvorming en Besluitvorming. Om het gedrag van anderen te begrijpen worden er binnen de sociale interactietheorie twee analyses onderscheiden: een vragenlijst en de interactieprocesanalyse. De vragenlijst bestaat uit 26 vragen, die je met zelden, soms of vaak moet beantwoorden. Deze vragen bepalen jouw ‘waarden’, wat jij belangrijk vindt.

    33 Remmerswaal, J,(1995) Handboek Groepsdynamica –Nelissen, Hoofdstuk 1-11

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 25 van de 40

  • De interactie procesanalyse is een gestructureerd coderingssysteem om de interactie tussen groepsleden in kaart te brengen. Bij deze analyse wordt gebruik gemaakt van een classificatieschema, ook wel het categorieënsysteem van Bales genoemd.34Deze twee analyses kosten veel tijd en kunnen niet in een conflictsituatie worden gebruikt. De analyses helpen wel bij het begrijpen van hoe iemand in een interactieproces staat en dat, dat voor elk individu anders is. Sociaal cognitieve theorie De sociaal cognitieve theorie van Bandura is een uitwerking van de sociale leertheorie, die beschreven is in hoofdstuk een. De theorie stelt dat gedrag dynamisch is en het gevolg is van de interacties tussen de persoon, het gedrag en de omgeving. Deze beïnvloeden elkaar onderling: iemand (de persoon) kan zich in diverse situaties (de omgeving) verschillend gedragen (het gedrag). De omgeving speelt in deze theorie een grote rol, omdat deze mogelijkheden geeft en beperkingen oplegt en dus het agressieve gedrag kan bekrachtigen of tegenwerken. Een aspect van de sociaal cognitieve theorie is dat mensen niet alleen leren doordat zij zelf gedrag uitvoeren en de gevolgen daarvan ondervinden, maar ook door anderen te observeren.35 Daarnaast spelen de persoonsfactoren een rol. Met name verwachtingen over wat het gedrag oplevert (voor- en nadelen) en of men zich in staat voelt om dat uit te voeren (self-efficacy). Dit is mede afhankelijk van de sociale positie die iemand inneemt. “De belangrijkste determinanten van gedrag in deze theorie zijn:

    • verwachtingen over wat de gevolgen zijn van een persoonlijke actie • verwachtingen over of men in staat is om het gewenste gedrag uit te voeren • mogelijkheden tot gedrag • waargenomen gedrag van anderen • omgevingsvariabelen.”36

    Walter Mischel (1993) onderscheidt twee aspecten die van belang zijn hoe een persoon de situatie analyseert het volgende:

    1. invloed van de codeerstrategieën; hoe zien we dingen? 2. invloed van de verwachtingen; wat denken we dat er zal gebeuren?37

    In deze theorie zijn er drie belangrijke elementen die van belang zijn in het interactieproces namelijk de persoon, het gedrag en de omgeving. Naast deze elementen is ook vooral de verwachting belangrijk. De roos van Leary De Roos van Leary is een model dat verheldert hoe ons eigen gedrag het gedrag van de ander volgens vaste patronen beïnvloedt. Leary heeft daarvoor een schema opgesteld dat hieronder wordt weergegeven. ”Gedrag roept hetzelfde gedrag op:

    • Samenwerkingsgedrag zal ook samenwerking stimuleren • 'Tegen'-gedrag roept ook 'tegen'-gedrag op (aanvallend, agressief)

    34 http://www.groepsdynamiek.nl/sociale_interactie_theorie.html 35 Brysbaert, M, (2006), Psychologie, Academia Press, blz. 547 36 Bandura A (1986) Social foundations of thought and action, a social cognitive thoery, englewood cliffs new jersey, prentice-hall 37 Brysbaert, M(2006), Psychologie, Academia Press. blz. 547-549

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 26 van de 40

  • De verhouding van personen tot elkaar wordt beïnvloed door het gedrag: • 'boven'-gedrag (dominant) roep 'onder'-gedrag op (onderdanig) • 'onder'-gedrag roept 'boven'-gedrag op.

    De bovengedragspatronen zijn:

    Tegen Samen

    Boven aanvallen leiden

    Onder verdedigen volgen

    actief, initiërend, beïnvloedend, beheersend. De ondergedragspatronen zijn: passief, afhankelijk, onderdanig, conformerend. De samengedragspatronen zijn: aardig, sympathiek, meewerkend. De tegengedragspatronen zijn: onaardig wantrouwend, intolerant. Volgens Leary gelden twee belangrijke hoofdregels:

    1. Symmetrie-principe: samen-gedrag lokt samen-gedrag uit en tegen-gedrag lokt tegen-gedrag uit.

    2. Complementariteit: boven-gedrag roept onder-gedrag op en onder-gedrag roept boven-gedrag op.

    Ofwel, in bovenstaande schematische weegave: 1. aanvallen lokt verdedigen uit, en omgekeerd 2. leiden lokt volgen uit, en omgekeerd

    Hij ontdekte ook dat het soort interactie dat mensen met elkaar hebben bepaald wordt door nog 2 factoren; macht en sfeer. Macht zegt iets over hiërarchie en sfeer over manier van communiceren. ”38 In deze theorie is vooral de interactie met het gedrag van een andere persoon belangrijk en de macht en de sfeer binnen de interactie. Belangrijk voor de interactie tussen politie en omstanders in volgens deze theorie vooral de macht van de politie belangrijk. Mede de sfeer rond het geweldsdelict zal volgens Leary invloed hebben op het agressieve gedrag van de omstanders. De sfeer wordt tijdens het optreden van de politie al gezet bij aankomst. Als bij een geweldsdelict de politie pas na tien minuten arriveert zal de sfeer bij omstanders al grimmiger zijn omdat de politie zo ‘lang’ onderweg is. Is de politie er al binnen drie minuten dan zal de sfeer bij omstanders al beter zijn omdat de politie zo snel aanwezig is. Attributietheorie De theorie van Fritz Heider beschrijft de wijze waarop mensen het gedrag van zichzelf en van anderen verklaren in termen van oorzaak en gevolg en hoe dit van invloed is op hun motivatie. De attributietheorie verdeelt de manier waarop mensen oorzaken toekennen in twee typen:

    • Externe attributie: oorzaken worden gezien als liggend buiten de betrokkenen • Interne attributie: oorzaken worden gezien als liggend binnen de betrokkenen.39

    De externe attributie beschrijft in deze de interactie omdat de oorzaken en gevolgen van eigen gedrag worden gelegd buiten de eigen persoon. De oorzaken worden verklaard doordat men

    38 Dijk, B (2007) Beïnvloed anderen, begin bij jezelf: over gedrag en de Roos van Leary, Uitgeverij Thema, 39 Aronson, E (2007), Sociale psychologie, Amsterdam, Pearson Education Benelux. blz. 115-116

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 27 van de 40

  • normen toekent aan het gedrag van anderen en aan dat van zichzelf en er een probleem ontstaat wanneer deze verschillen. Wanneer iemand zijn norm schendt of dat van een ander dan zal daar de oorzaak in gelegd worden en zal de ander deze proberen te herstelen.40 Anderzijds kan zo’n schendig ook door een gepaste reactie hersteld worden en het agressieve gedrag gedeëscaleerd worden. Deze theorie beschrijft vooral de interactie tussen personen en hun normen en de problemen die daarmee samenhangen. Hier wordt de omgeving verder buiten beschouwing gelaten. Uit de verschillende theorieën kan geconcludeerd worden dat het interactieproces wordt beïnvloed door drie factoren namelijk de persoon, het gedrag en de omgeving. De persoon zal zijn eigen normen hebben en die ook toekennen aan anderen. Wanneer deze verschillen zal er een probleem volgen. Het getoonde gedrag roept gedrag op volgens Leary. Dit zal tijdens het interactieproces tot uiting komen. Ook de macht en sfeer is voor hem belangrijk. De omgeving heeft ook invloed op het agressieve gedrag en het kan het gedrag verergeren of verminderen. Als ik deze conclusie projecteert op de interactie tussen politie en omstanders dan hebben omstanders een bepaalde verwachting van de politie en de politie van de omstanders. Je zult dus kunnen concluderen dat deze verwachtingen verschillend zijn van elkaar waardoor er een conflict ontstaat. Wat deze verwachtingen zijn zal ik de volgende paragraaf worden beschreven. Door het geweldsdelict, waarbij agressief gedrag plaats vindt, zal ook agressief gedrag bij omstanders oproepen. Afhankelijk van het gedrag van de politie zal dit gedrag verergerd worden of verminderd. De factoren macht en sfeer spelen hier tevens een rol. Verder zal de omgeving waarin de interactie plaats vindt ook invloed hebben, op welke manier is al beschreven in hoofdstuk twee. Verwachtingen Over de verwachtingen van de burgers(omstanders) en politie is door de politiebonden en het SMVP onderzoek naar gedaan. De projectgroep heeft daar de volgende conclusie uitgetrokken. “De projectgroep concludeert dat er (nog steeds) een kloof te dichten is tussen bevolking en politie. De politie kan hier aan bijdragen door vooral haar prestaties op het gebied van effectiviteit, bereikbaarheid en beschikbaarheid en wijkgerichtheid te verbeteren. Zij beveelt aan dit te doen door een verdere uitbouw van de gebiedsgebonden politiezorg en meer aandacht voor de combinatie van vraagsturing (door de burgers) en professionele sturing (door de leidinggevenden/managers).”41 Verwachting van de politie naar omstander Uit een onderzoek van De Bie (2003) zijn voor de ingrijpers drie elementen van belang bij het beoordelen van het politie optreden: snelheid, overnemen van de situatie en bejegening en bevestiging door de politie. Conflictsituatie

    40 Tilburg, E, (2003), Agressie: praktijkboek voor hulpverleners, begeleiders, leerkrachten, Garant, blz. 108 41 Politiebond (2001), HET GEZAG VAN DE POLITIE, Hoe zien de burgers, haar rol en taakuitvoering? http://www.politiebond.nl/downloads/20031113140135.doc

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 28 van de 40

  • Naast bovengenoemde inzichten heeft het onderzoeksbureau Driessen onderzoek gedaan naar het conflict proces. Het verloop van een conflictsituatie hebben zij weergegeven in een tabel. Deze tabel wordt overgenomen en dient als leidraad voor het verloop van de situatie. Verloop Uitzondering Resultaat Verschijnen in uniform Deëscalatie Tonen empathie Deëscalatie Checken verwachtingen Deëscalatie Samenwerking agenten Deëscalatie Horen een partij Escalatie Toespreken andere partij Escalatie Horen beide partijen Deëscalatie Terug koppelen Deëscalatie Bemiddelen Deëscalatie Gemotiveerd verwijzen Deëscalatie Verwijzen = afschuiven Escalatie Bron: Bureau Driessen, Sociaal wetenschappelijk onderzoek (1997), Politie en publiek, een onderzoek naar de interactie politie-publiek tijdens de surveillancedienst, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen. In de tabel is te wat de actie van de politie voor een effect heeft op het publiek tijdens een conflictsituatie. Het effect is de reactie op het gedrag van de politie en de aanpak die zij hanteren. Ook communicatie is van belang bij de actie die de politie inzet. Dit wordt beschreven in hoofdstuk vijf. Over de interactie tussen de politie en publiek zijn twee rapporten uitgebracht door het Ministerie van Binnenlandse zaken. Deze rapporten beschrijven niet specifiek de interactie tussen de politie en omstanders. Ondanks dat zijn de inzichten uit deze rapporten wel bruikbaar omdat het publiek ook omstanders kunnen worden alleen staan ze dan in een andere positie. Als men daarmee rekening houdt en niet de conclusies letterlijk overneemt zijn de conclusies bruikbaar voor dit literatuuronderzoek. De twee rapporten zijn:

    • N. Uildriks (1996) Geweld in de interactie politie - publiek; een onderzoek naar opvattingen en ervaringen binnen de politie.

    • Driessen, Bureau (1997) Politie en Publiek, een onderzoek naar de interactie politie -publiek tijdens surveillancediensten.

    In de rapporten worden onderzoeken beschreven naar de kwaliteit van de interactie tussen politie en publiek en naar de situatie waarbij deze interacties uit lopen tot geweld. Belangrijke aspecten in de interactie zijn: sociale vaardigheden (empathie tonen), duidelijkheid, verwachtingen checken, actief betrekken bij interactie, samenwerking met medeagent. Een aantal andere belangrijke conclusies uit de rapporten zijn:

    De geïnterviewde burgers blijken over het algemeen tevreden over het politieoptreden. Zo oordeelt 76%.

    De houding aan het begin van de interactie is hetzelfde als aan het eind. Er is meer een

    stabiele situatie dan interactie.

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 29 van de 40

  • 43% van het geweldsgebruik hangt samen met de perceptie van eigen veiligheid. Eigen veiligheid voor alles. Daar staat tegenover dat van het gemeten aantal interacties maar een zeer gering percentage uitloopt op een geweldsdelict.

    Sociale vaardigheden zijn voor het verloop van de interactie belangrijk. Het toepassen

    hangt af van de sociale vaardigheid die een agent bezit. Empathie is de belangrijkste sociale vaardigheid. Per situatie bepaalt een agent zijn houding.

    Deze conclusies zijn vooral belangrijk voor de agenten. Zo weten ze wat de burgers vinden van de interactie en de gevolgen van de handelingen die zij uitvoeren. De interactie tussen politie en omstanders wordt beïnvloed door de persoon, het gedrag en de omgeving. Belangrijke factoren voor het handelen van de politieagenten zijn: sociale vaardigheden (empathie tonen), duidelijkheid, verwachtingen checken, actief betrekken bij de interactie, samenwerking met medeagent. Belangrijke factoren voor de omstanders zijn: normen en verwachtingen. Deze zullen soms positief zijn en de-escalerend en soms negatief en escalerend.

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 30 van de 40

  • Hoofdstuk 5: Communicatie Tijdens het interactieproces proberen agenten ervoor te zorgen dat de situatie niet escaleert. Daarbij zijn zij afhankelijk van de factoren die invloed hebben op het agressieve gedrag van omstanders. Deze komen voort uit de persoon, de omgeving en de interactie. De politie probeert de factoren positief te beïnvloeden door: sociale vaardigheden te gebruiken (empathie tonen), te zorgen voor duidelijkheid, de verwachtingen te checken, omstanders actief te betrekken bij de interactie en door een goede samenwerking met medeagenten. Dit doen ze door met omstander te communiceren. Communicatie en interactie hangen nauw samen met elkaar maar zijn niet gelijk aan elkaar. Het verschil is dat je altijd communiceert maar dat niet altijd interactief hoeft te zijn. Communicatie is dus altijd aanwezig en is daarom belangrijk. Watzlawick schreef daarover: in zijn boek 'De pragmatische aspecten van de menselijke communicatie' dat alle gedrag communicatie is. “Je communiceert altijd. Het is dus niet mogelijk om niet te communiceren. Je hoeft niet te praten om iets te zeggen. Hoe je, je presenteert, hoe je zit, hoe je kijkt, welke afstand je aanhoudt en wie je aanraakt; het zijn allemaal vormen van communicatie. Agressie is ook communicatie, al is het meestal geen prettige. Kennis van non-verbale communicatie helpt je bij het tijdig herkennen van agressie en kan helpen om juist te reageren. Mensen reageren op elkaar. Daartoe staan ons allerlei vormen van communicatie ter beschikking: woorden, stemgebruik, de manier van kijken, gedrag, houding zijn allemaal vormen van communicatie.”42 Communicatie Er is veel informatie en kennis over communicatie maar ondanks dat gaat het toch vaak fout tijdens de communicatie. Hieronder zullen kort de belangrijkste aspecten van communicatie besproken worden en de redenen waarom het vaak ‘mis’ gaat. Non-verbale en verbale communicatie Bij communicatie probeert iemand, iemand anders deelgenoot te maken van gedachten, bedoelingen, verwachtingen enz. Dit gebeurt door non-verbale en verbale communicatie. Verbale communicatie is datgene wat iemand zegt. Non-verbale communicatie is alles wat je doet bijvoorbeeld lichaamstaal. Tijdens het deelgenoot maken, moet men de volgende stappen ondervinden: contact plus interactie, boodschap, zender, ontvanger, coderen, beeldvorming, decoderen en interpretatie, kanaal, referentie; ruis; feedback. Deze aspecten zijn weergeven in onderstaand schema.

    42 http://www.leren.nl/cursus/sociale-vaardigheden/agressie/verbale-en-non-verbale-communicatie.htmlWaltzlawich, P, (1991), De pragmatische aspecten van de menselijke communicatie, Bohn Stafleu van Loghum

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 31 van de 40

    http://www.leren.nl/cursus/sociale-vaardigheden/agressie/verbale-en-non-verbale-communicatie.html

  • Bron: http://www.lichaamstaal.com/lichaamstaal.html?communicatie.htmlTijdens al deze stappen kan er iets ‘mis’ gaan. Men kan iemand verkeerd begrijpen doordat hij of zij de woorden anders plaats of door ruis die ontstaat. Deze twee problemen worden hieronder kort beschreven. “Verbale communicatie geeft een aantal problemen voor de ontvanger, die de woorden moet kunnen plaatsen.

    • Denotaties (Woorden kunnen verschillende betekenissen hebben). • Connotaties (Woorden kunnen verschillende betekenisnuances hebben). • Symbolisch (Woorden zijn symbolen, abstracties, die naar een iets in de realiteit

    verwijzen). • Abstractieniveau (Woorden bevinden zich niet allen op hetzelfde niveau van

    abstractie).” 43 Ruis ontstaat bij de zender b.v. bij het coderen (het omzetten van een gedachte of een gevoel in taal) als de taalvaardigheid beperkt is (spreken in een vreemde taal). Het gebruik van woorden die net niet dat betekenen wat je probeert over te brengen geeft soms een reactie van vervreemding of een schaterlach. Deze problemen gaan vooral over verbale communicatie. Maar ook non-verbale communicatie is een belangrijk onderdeel van communicatie. “In de communicatietheorie worden zeven functies van de non-verbale communicatie onderscheiden:

    1. Herhaling van hetgeen verbaal is medegedeeld (tegelijkertijd ja zeggen en knikken, de weg uitleggen en wijzen).

    2. Vervanging van de verbale communicatie (ja knikken, nee schudden, vragende gezichtsuitdrukking, embleemgebaren).

    3. Tegenspreken van de verbale communicatie (iets bevestigen maar daarbij twijfelend het hoofd schudden of de schouders ophalen).

    4. Affectieve (gevoelsmatige) ondersteuning van het gesproken woord (bezorgde frons of bemoedigend schouderklopje).

    5. Informatie over de onderlinge relatie (glimlachen, oogcontact, aanraken, afstand, lichaamshouding).

    43 http://mens-en-samenleving.infonu.nl/communicatie/1683-nonverbale-communicatie.html

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 32 van de 40

    http://www.lichaamstaal.com/lichaamstaal.html?communicatie.html

  • 6. Beklemtonen van de verbale communicatie (wijzen met een priemende vinger in de lucht als u een beschuldiging uit of met luide toon verwijten maken en driftig op tafel slaan).

    7. Structureren en reguleren van de verbale communicatie (de punten en komma's van de gesproken zinnen: hummen, aankijken en wegkijken, spreekpauzes en ondersteunende handgebaren).” 44

    Communicatie vindt plaats op inhoudsniveau of betrekkingsniveau. Het meeste vindt plaats op het betrekkingsniveau. De communicatie op betrekkingsniveau bestaat uit de volgende drie aspecten:

    • Het expressieve aspect. • Het relationele aspect. • Het appellerende aspect.

    Het expressieve aspect zegt iets over de manier van uitdrukken van de zender, en de indruk die dit op de ontvanger maakt: maakt hij een deskundige indruk of is het een leek? komt hij betrouwbaar over? is hij vriendelijk of onvriendelijk? heeft hij de tijd, of is hij onrustig en lijkt hij haast te hebben? is hij persoonlijk of afstandelijk? is hij brutaal en arrogant of juist beleefd? Het relationele aspect zegt iets over hoe de ontvanger de relatie en de verhoudingen met de zender ziet: is de positie van de zender gelijkwaardig, hoger of ondergeschikt? schat de ontvanger intelligentie van de zender hoog of laag in? is de ontvanger waarderend of geringschattend ten opzichte van de zender? is de ontvanger belangstellend of onverschillig? Bij het appellerende aspect gaat het er om dat de inhoud van de boodschap door de ontvanger wordt uitgevoerd. De boodschap kan dan op verschillende manieren worden overgebracht: bevelend, vragend, verzoekend, smekend of informerend. 45 Satir heeft een aantal bouwstenen gebruikt om goede communicatie weer te geven. Hieronder de bouwstenen voor goede communicatie:

    • Het lichaam. • De persoonlijke waardeoordelen. • De persoonlijke verwachtingen. • De zintuigen. • Het vermogen om te spreken. • De hersenen c.q. de kennis, inclusief vroegere ervaringen, het geleerde en het

    gelezen.46 Ook uit de onderzoeken van Driessen en Uildriks blijkt dat sociale vaardigheden belangrijk zijn voor het verloop van de interactie. Het toepassen van sociale vaardigheden hangt echter slechts ten dele af van de sociale vaardigheden die de agent bezit. Per situatie bepaalt een agent zijn houding.47 44 http://www.lichaamstaal.com/lichaamstaal.html?communicatie.html, tekst: Frank van Marwijk. © Bodycom Lichaamscommunicatie, Oomkes, F (2003), Communiceren, Boom Onderwijs45 Oomkes, F (2003)Communiceren, Boom Onderwijs 46 http://mens-en-samenleving.infonu.nl/communicatie/1683-nonverbale-communicatie.html 47 Bureau Driessen, Sociaal wetenschappelijk onderzoek (1997), De Kwaliteit van het politieoptreden op straat, bevindingen van het onderzoek politie – publiek, Erusmus Universiteit, Vakgroep Strafrecht en Criminologie. Blz. 12-16

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 33 van de 40

    http://www.lichaamstaal.com/lichaamstaal.html?communicatie.html

  • Tijdens de interactie is het uitgangspunt dat agressie altijd een communicatieve component heeft, wat inhoudt dat iemand er iets mee wil zeggen. Dat hij uit een (tijdelijk) onvermogen niet op een meer adequate wijze kan overbrengen. Uiteindelijk zijn alle deelnemers in dit communicatie systeem gevangenen van elkaar. Agressie is dus zowel een reactie op een ervaren bedreiging als een bedreiging in zichzelf. “Omdat communicatie wezenlijk is in elke agressie-interventie, is het belangrijk twee uitgangspunten in de gaten te houden. 1. Het is niet mogelijk niet te communiceren. Ook niet spreken, of niet bewegen geeft

    informatie en is een vorm van communicatie. 2. Communicatie vindt altijd plaats op meer dan één niveau ("Ik ben niet degene die tot U

    spreekt" en "Alles wat ik zeg is een leugen" zijn taalkundig correcte zinnen, maar zijn inhoudelijk nonsens)” 48

    Communicatie in de conflictsituatie In de fases die de politie doorloopt, tijdens de conflictsituatie, is communicatie eigenlijk in alle fases belangrijk. In fase 1 moet duidelijk worden wie welke rol vervult en wat men van elkaar kan verwachten. In fase 2 moet alle relevante informatie verzameld worden en in de laatste fase moet iedereen worden verteld over de aanpak van het geweldsdelict. Als men de omstanders niet betrekt hierbij dan zullen zij zich gaan bemoeien met de situatie. De politie kan dus beter als eerste initiatief nemen om duidelijkheid te creëren. Fases conflictsituatie Verloop Fase 1: Contact maken Verschijnen in uniform Tonen empathie Fase 2: Informatie verzamelen Horen een partij Toespreken andere partij Fase 3: Probleem aanpakken Verwijzen = afschuiven Bron: Bureau Driessen, Sociaal wetenschappelijk onderzoek (1997), Politie en publiek, een onderzoek naar de interactie politie-publiek tijdens de surveillancedienst, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen. Fase 1, het contact maken, is belangrijk voor het verloop van de situatie bleek uit het onderzoek van Driessen. Een verklaring daarvoor is de eerste indruk die men krijgt van iemand. We noemen het ‘de eerste indruk’, maar eigenlijk is het een proces van indrukken. Dit is buitengewoon complex. Als we iemand voor het eerst zien, registeren we uiterlijke kenmerken, non-verbaal gedrag en overig gedrag.49 Communicatie is altijd aanwezig en is niet uit te schakelen. Zowel verbale als non-verbale communicatie hebben invloed op het gedrag van mensen. Een aantal factoren dat tijdens communicatie aan de orde komt zijn: contact plus interactie, boodschap, zender, ontvanger, coderen, beeldvorming, decoderen en interpretatie, kanaal, referentie; ruis; feedback. Hierdoor is de kans op miscommunicatie groot. 48 http://www.emergenpsy.nl/INTACTA01CR.htmAuteur: C.A.Th Rijnders 49 Vonk, R. (2006) De eerste indruk, scriptum psychologie

    Scriptie: “Escalatie of deëscalatie” pagina 34 van de 40

    http://www.emergenpsy.nl/INTACTA01CR.htm

  • Hoofdstuk 6: Conclusie en aanbevelingen

    In de vorige hoofdstukken zijn de verschillende factoren besproken die het gedrag van omstanders kunnen beïnvloeden. Uit alle theorieën die gebruikt zijn in deze scriptie kan een conclusie getrokken worden, dit gebeurd door het beantwoorden van de hoofdvraag. De hoofdvraag die beantwoord wordt is: Hoe komt het dat omstanders bij een gewelddelict, als reactie op de aanwezigheid en/of handelen van de politie, agressief of hinderlijk gedrag vertonen? De vraag is niet met één kort antwoord te beantwoorden omdat elk individu, dus ook omstanders, een situatie op een andere manier waarnemen en interpreteren. Het gedrag van omstanders is dus dynamisch. Ondanks dit feit zijn er toch een aantal factoren te beschrijven die in verschillende mate invloed uitoefen op het gedrag van omstander waardoor gedrag beter te beïnvloeden is door de politieagenten. De factoren zijn: aangeboren/aangeleerd agressief gedrag, de omgeving, de rollen, de interactie en de communicatie. Aangeboren/aangeleerd Agressief gedrag kan aangeboren en/of aangeleerd zijn. De discussie over welke het belangrijkste, wordt al eeuw