and see more en toen stond ik in brand€¦ · and see more en toen stond ik in brand Een plens...
Transcript of and see more en toen stond ik in brand€¦ · and see more en toen stond ik in brand Een plens...
and see more
en toen stond ik in
brandEen plens spiritus op een smeulende barbecue,
gevolgd door een zee aan vlammen: een jaar geleden liep Desi Hermens (25) ernstige brandwonden op.
Ze raakte voor het leven getekend. interview Eva Munnik fotografie Marjolein van Damme
104
and see more
‘‘Trek mijn kleren uit!’ Ik schreeuw, gíl. Vlammen op mijn lichaam,
overal. Ik voel geen pijn. Ik zie een collega met een emmer
water op me afkomen, maar ik ren in paniek weg. Ik sta in brand.
Een prachtige zomerse dag, juli vorig jaar.
‘Snijden jullie de paprika?’ Ik verdeel de taken voor de barbecue.
Elke week begeleid ik kinderen en tieners die thuis problemen
hebben en die een weekend komen logeren op een zorgboer
derij. Het is dankbaar werk. We lachen huiverend om de enorme
mieren die we die ochtend in groten getale in het bos zagen.
Een paar jongens proberen het vuur aan te maken, maar dat lukt
niet. Ze wapperen met kranten, gebruiken steeds meer aan
maakblokjes. We vullen onze hongerige magen met stokbrood.
Iemand gaat spiritus halen.
Ik sta naast de barbecue, vlak bij de emmer water die we er voor
de veiligheid hebben neergezet. Behoedzaam hou ik de stokjes
vlees omhoog die al op het rooster lagen maar nog helemaal
rauw zijn, terwijl een van de jongeren de fles spiritus boven de
barbecue houdt. Dan gaat het heel snel: een enorme steekvlam,
ik deins achteruit. Eerst heb ik niet door dat ik in brand sta. Dan
zie ik de vlammen op mijn lichaam. Ik ren weg en mijn collega’s
rennen me achterna, ze rollen me over de grond. Eindelijk dooft
het vuur. Ze nemen me mee naar binnen en zetten me onder de
douche.
Ik kijk naar mijn hand en zie dat mijn huid loshangt. Dit is niet
goed, denk ik, zittend op de vloer van het douchehokje. Lauw
water stroomt over me heen. Nu voel ik wel pijn. Heel ver weg
hoor ik: ‘Moeten we een ambulance bellen?’ ‘Ja,’ antwoord ik,
want ik weet dat het ernstig is. ‘Blijf bij ons,’ smeken mijn colle
ga’s, maar ik zak steeds weg. Tegelijkertijd ben ik in paniek, ik
huil en roep: ‘Ik wil geen pijn meer.’
Het lijkt uren te duren, maar de hulpdiensten zijn er snel. ‘We
gaan ervoor zorgen dat je geen pijn meer hebt,’ stellen de ambu
lancebroeders me gerust. Het doet ongelooflijk veel pijn als ze
me op de brancard hijsen. Dan brengen ze me in slaap.’
Achter glas‘Ik ben onderkoeld geraakt door het kwartier onder de lauwe
douche met open wonden. In het ziekenhuis brengen de artsen
me langzaam weer op temperatuur. Als duidelijk is dat mijn lon
gen en luchtwegen niet beschadigd zijn, halen ze me uit mijn
slaap. Ik zie mijn ouders, mijn exvriend, met wie ik tien jaar
samen was, en mijn beste vriendin. De artsen hebben mijn
ouders geïnstrueerd me rustig te vertellen waar ik ben en wat er
is gebeurd. Dat doen ze. ‘Kan ik nog paardrijden?’ is mijn eerste
vraag. Er komt geen antwoord. Twee dagen lig ik in het zieken
huis. Ik weet er weinig meer van, ben in de war en angstig door
de medicijnen. Mieren. Overal zie ik mieren. De grote zwarte
beestjes krioelen in colonnes over mijn ziekenhuisbed, de pla
fonds en de muren. Ik ben bang, heel bang. Het is niet echt,
maar voor mij wel. Gelukkig is er altijd iemand bij me.
Als mijn tijd in het ziekenhuis erop zit, vervoeren ze me naar het
Brandwondencentrum Beverwijk. De pijn als ik de brancard
word opgetild, is bijna niet te verdragen. Achter het glas zie ik
mijn familie en vrienden huilen om mijn pijn. In de ziekenwagen
ben ik alleen met een ambulancebroeder. Hij zwijgt, ik voel me
ongemakkelijk. ‘Mag de radio aan?’ De chauffeur probeert zo
recht mogelijk te rijden, maar bij elke bocht krimp ik in elkaar van
de pijn. In Beverwijk drommen artsen en verplegers om me
heen. In het ziekenhuis dachten ze dat het meeviel, maar de
specialisten van het Brandwondencentrum schrikken. ‘Het is
erger dan ze ons hebben doorgegeven.’
‘Heb ik nog een neus? Heb ik nog oren? Haar?’ Ik blijf het
vragen. Mijn ouders verzekeren me keer op keer dat ik nog een
neus en oren heb. Vriendinnen trekken aan mijn haar. ‘Zie je
wel? Je hebt haar!’
Een week voor de barbecue zag ik een documentaire over de
brand in café De Hemel in Volendam, in de nieuwjaarsnacht
van 2000 op 2001. Het beeld van jongeren met weggesmolten
gezichten zit in mijn hoofd. Zo zie ik er nu ook uit, denk ik, ook al
blijven mijn ouders herhalen dat dat niet zo is. In het Brandwon
dencentrum moet ik in een ‘intensivecarebox’ liggen, een klein
kamertje met een speciaal klimaat dat goed is voor mijn won
den. Het voelt ontzettend klein. Er komen overal slangetjes uit
mijn lijf en ik kan nog niet zelf ademen.’
‘‘Hij staat nonchalant in de deuropening met één hand tegen de
muur geleund. Hij is wel echt heel erg knap.’ Mijn beste vriendin
leest voor uit Fifty Shades of Grey. Echte gesprekken voer ik
niet, daarvoor ben ik te suf. ‘Heb ik nog haar?’ vraag ik steeds
weer. De box is volgeplakt met foto’s die vrienden en familie
hebben meegenomen. Geen foto’s van mijzelf, wel van de paar
den. En van een kalfje. Vorige week werdie geboren op een
boerderij waar ik vaak kom en ik doopte hem Bucketlist.
Lights will guide you home.
And ignite your bones.
And I will try to fix you.
Ik ben naakt op bed gelegd. Om mij heen staan allemaal artsen.
Ze kijken naar mij. Gelukkig heb ik mijn muziek. Ik concentreer
me op Coldplay en doe alsof ik ergens anders ben. Ik voel me
kwetsbaar: ik weet niet hoe ik eruitzie, zij wel. Mijn gezicht is
opgezwollen en zwart geworden, mijn lichaam is er nog erger
aan toe, maar ik heb het zelf nog niet gezien. De spiegels zijn
afgeplakt en bij het douchen hou ik mijn ogen dicht. Elke och
tend zie ik op tegen de verbandwissel. Wat doet dat veel pijn. Na
een week mag ik uit de box. Ik word weer wat helderder.
Ik kijk veel naar mijn benen op het ziekenhuisbed, die zijn nog
gaaf. Ik scheer ze glad en lak zorgvuldig mijn teennagels. Dat
deel van mij is nog zoals het was. Van mijn lichaam is 24 procent
verbrand. Dat is ongeveer 24 keer de grootte van een hand. Mijn
decolleté, hals, oren, gezicht, schouder, armen, hand, buik, rib
ben, zij en een stuk van mijn been.
Langzaam breng ik een plastic handspiegeltje omhoog. Ik zie
gips tot aan mijn nek. Kom op Desi, doorzetten. Voor het eerst
kijk ik naar mijn gezicht. Boven aan mijn hals eindigt het witte
verband. Ik zie rode huid en overal vellen. Mijn neus is er nog.
Dat lucht op. Maar ergens had ik gehoopt dat het allemaal niet
waar zou zijn, dat ik niet verbrand was. De verpleegsters laten
de spiegel bij mij achter. Als er even niemand bij me is, pak ik
hem en kijk ik. Langzaam wen ik aan het spiegelbeeld, aan de
weggeschroeide wenkbrauwen en wimpers en het oranjerode
gezicht dat mij aankijkt met de vertrouwde blauwe ogen.
Achter het glas zie ik mijn familie en vrienden
huilen om mijn pijn
107
and see more
Als ik een paar weken later voor het eerst naar mijn lichaam kijk,
is de schok minder groot. Ik heb naar dit moment toegewerkt.’
Welkom thuis‘Tientallen gekleurde vliegers van kitesurfers sieren de strak
blauwe lucht. Ik knijp mijn ogen dicht tegen de felle zon en voel
zeewater over mijn voeten spoelen. Ik heb nog nooit zo genoten
van het strand. Ik mag twee uurtjes naar buiten, mijn familie
neemt me mee naar zee. Ik zie eruit als een mummie, van top
tot teen in het verband. Het vlaggetje aan mijn rolstoel wappert
driftig in de harde kustwind. Ik sta op en loop richting de zee. Het
geluid van duizenden zandkorreltjes die zich verplaatsen als een
enorme golf aanspoelt. Krijsende meeuwen, een huilende baby.
Mensen kijken naar me, maar ik ben er niet mee bezig. We zitten
vlak bij Beverwijk, dus ze zullen het wel snappen.
Niet lang na deze middag mag ik naar huis. Met een enorme
knuffelbeer op schoot zit ik in de auto, dolblij om na ruim een
maand het brandwondencentrum te mogen verlaten. ‘Welkom
thuis, lieve Desi’ staat er op het spandoek in de tuin. Ik ben ge
roerd door alle steun, de lieve kaartjes en berichtjes. Soms van
mensen van wie ik het helemaal niet had verwacht.’
‘‘Hoe kún je?!’ Zo hard heb ik nog nooit geschreeuwd tegen mijn
moeder. Woest ben ik. Ze heeft avondeten gemaakt… op de
barbecue! Nou ja, het is eigenlijk een elektrische bakplaat in de
tuin. Mijn arme ouders hebben het niet verdiend – ze steunen
me juist enorm – maar ik ben constant boos op ze. Eenmaal
thuis ben ik in een zwart gat gevallen. Alle zorg is weg: geen
fysiotherapeut meer, geen diëtist, geen ergotherapeut en geen
psycholoog. Waarom is mij dit overkomen? denk ik voor het
eerst. De jongen die de spiritus pakte heb ik nooit iets kwalijk
genomen, het was een ongeluk. Maar ik zit in een enorme dip.
Mijn ouders vinden een plek in een revalidatiecentrum voor me.
Drie maanden lang ga ik daar elke dag naartoe. Ik krijg EMDR,
een speciale therapievorm om trauma’s te verwerken. Het helpt.
De blikken blijven lastig. Eén keer komt er zelfs een vrouw in
een restaurant naar me toe: ‘Wat heb jíj gedaan?’ Anderen kij
ken even en slaan snel hun ogen neer. Ik weet eigenlijk ook niet
wat de juiste reactie is. Van vreemden kan ik het staren beter
hebben. Deze zomer ga ik gewoon op vakantie en aan het
zwembad liggen, die mensen ken ik toch niet. Maar naar de
supermarkt gaan in mijn eigen dorp vind ik moeilijk, ik heb het
gevoel dat ze over me roddelen achter de groenteweegschaal.
Je bent er bijna, Desi. Ik hou mijn blik op het zwembadtrapje
gericht. De glimmende buizen vormen mijn baken. Nog vijf me
ter, nog drie... Straks kan ik me in het water laten zakken en val
ik niet meer zo op. Het loopje van het kleedhok naar het zwem
bad is het moeilijkst. Al ga ik op het rustigste tijdstip, er zijn altijd
nog andere zwemmers. Het voelt alsof iedereen naar me staart,
maar ik zet door, want zwemmen helpt om mijn huid soepeler te
maken. Hup, gewoon mijn oude bikini aan en gáán.
Ik ben zo blij dat ik geen littekens op mijn gezicht heb, de huid is
daar gelukkig heel goed genezen. Mijn lichaam voelt inmiddels
weer als mijn lichaam. Natuurlijk zijn er momenten dat ik me
onzeker voel: soms vang ik een glimp van mezelf op in een eta
lageruit en schrik ik. Mijn haar draag ik altijd los, zodat de huid in
mijn hals een beetje bedekt is. Maar ik denk dat het scheelt dat
ik nooit een meisje was dat uren voor de spiegel stond. Ooit
won ik een modellenwedstrijd, maar ik ben meer een boeren
meisje. Wat kan ik me ergeren aan mensen die klagen over een
pukkel of zeuren over hoofdpijn. Ik heb continu last. De jeuk is
het ergste, ik heb áltijd jeuk aan mijn littekens. En mijn vel zit zo
strak dat ik me bijna opgesloten voel in mijn eigen huid.
Laatst droeg ik op een feestje voor het eerst mijn haar in een
paardenstaart, een overwinning! En onlangs ben ik naar Austra
lië geweest, in mijn eentje. Zonder brandwonden was ik nooit
alleen gaan reizen; ik ben er sterker door geworden, daag mezelf
meer uit. In het begin kon ik niet eens in de buurt van een waxi
nelichtje komen, laatst heb ik zelfs bij een kampvuur gezeten.
Mensen noemen me stoer, maar ik wist zelf ook niet dat ik het
in me had. Toen ik een weekend alleen in Stockholm was, om te
‘oefenen’ voor Australië, ontmoette ik mijn vriend. Hij kent mij
alleen met littekens. Het maakt hem niets uit. ‘Je bent de dap
perste vrouw die ik ken,’ zegt hij. Hij is Frans, dus nu heeft het
paardenmeisje uit een klein dorp opeens een vriend uit Parijs.
Achter de fotograaf kijkt een crew me bewonderend aan: stylist,
visagist, redacteur van het blad. Mijn vriend glimt van trots. In de
auto hierheen had ik bijna rechtsomkeert willen maken, zo eng
vond ik het om een fotoshoot te doen. ‘Ja, zo ja, prachtig. Kin
iets naar beneden... perfect!’ Langzaam voel ik me steeds vrijer
en zelfverzekerder. Dit ben ik. Ze vinden me mooi. Ik bén mooi.’
Zonder brandwonden was ik nooit alleen
gaan reizen; ik daag mezelf meer uit
styl
ing
Isol
de H
ooge
nstr
ijd, h
aar
en m
ake
up R
emy
Hen
gelm
olen
, jur
k E
dwin
Oud
shoo
rn, l
ocat
ie R
esta
uran
t R
oest
108