amcmfebruari2010
-
Upload
academic-medical-center -
Category
Documents
-
view
226 -
download
7
description
Transcript of amcmfebruari2010
Pijlsnel met hoge bloeddruk
Depressie: cognitieve therapie werkt preventief
Kankerstamcel zaait ook digitaal verderf
Genetisch klussen voor de kinderen
febr uar i 2010 | nummer 2
COLLECTANTEN GEVRAAGD!7 T|m 13 fEbRuARi 2010
www.amnesty.nl/collecte of bel (020) 626 44 36
i n h o u d
4Beroerte
De effectiviteit van eenvouD
6Energietransport
Pijlsnel met hoGe bloeDDruK
9Depressie
coGnitieve theraPie werKt Preventief
10Immunologie
in het sPoor van een molecuul
12Computational science
KanKerstamcel zaait ooK DiGitaal verDerf
14Het Y-chromosoom
Genetisch Klussen voor De KinDeren
17Wetenschapskalender
18Moleculaire biologiereGelGen voor cholesterol in het vizier
20FascinatiesDe breuK tussen literatuur en PsycholoGie
24Hepatitis CKniPPen teGen een werelDomsPannenD virus
28AMC CollectieKleuren in laGen
30De Stellingbuien houDen van rotterDam
31Colofon/Berichten
Foto omslag: Kenneth Jarecke/Hollandse Hoogte
amc maGazineamc maGazine
AMC MAgAzine februari 20104
b e r o e r t e
Ze zijn er ‘best wel trots op’. De jonge AMC-neurologen Paul Nederkoorn en Diederik van de Beek hebben een flinke subsidie binnengesleept van de nationale onder-zoeksfinancier ZonMw, aangevuld met nog een ‘bonus’ van de Hartstichting. Met dat geld gaan ze de komende vier jaar ruim drieduizend patiënten met een hersen-infarct of een hersenbloeding onderzoeken. Het wordt daarmee de grootste Nederlandse ‘beroerte-studie’, waaraan een kleine dertig verschillende ziekenhuizen meedoen (waarschijnlijk inclusief vijf buitenlandse klinieken). De centrale vraag: zijn patiënten met een beroerte gebaat bij preventieve antibiotica vanaf het moment dat zij op de Spoedeisende Hulp worden bin-nengebracht? ‘Het is een simpele vraag en een goed-koop medicijn’, benadrukt Van de Beek, ‘maar eigenlijk daardoor was het onderzoek moeilijk te financieren. We hebben het hier niet over een nieuw en duur middel waar een farmaceutisch bedrijf veel mee kan verdienen. In plaats daarvan gaan we onze studie uitvoeren met een eenvoudig, breedspectrum antibioticum, waar het patent al lang vanaf is. Er was dus geen commercieel bedrijf dat in dit onderzoek wilde investeren.’
veertigduizend nederlanders
Toch is de onderzoeksvraag zeer relevant. Jaarlijks krij-gen veertigduizend Nederlanders een beroerte. Bij de wekelijkse complicatiebespreking van de afdeling Neu-rologie constateerden Nederkoorn en Van de Beek dat er de nodige long- en urinewegontstekingen voorkomen onder die patiënten. Van de Beek: ‘Toen wij vervolgens in de literatuur doken, merkten we dat er eigenlijk heel weinig bekend is over die relatie tussen infecties en een beroerte. Een recent artikel suggereerde een mogelijke causale relatie, dus de infectie als oorzaak van de beroerte. Tegelijk zijn er aanwijzingen dat de afweer van mensen pas na een beroerte op een lager pitje wordt gezet. Dat zou ze dus vatbaarder maken voor infecties.’ Nederkoorn geeft nog een andere, meer algemene verklaring: ‘Je hebt het hier over mensen die langere tijd geïmmobiliseerd zijn, in veel gevallen deels verlamd, en met slikstoornissen. Ze hebben ook nog eens vaak een blaascatheter. Dat maakt dat ze hoe dan ook vatbaarder zijn voor ontstekingen.’ Wat de precieze verklaring ook mag zijn, in de litera-tuur is hij nog niet eenduidig terug te vinden. Wel dui-delijk is het risico dat aan de ontstekingen kleeft. Zet je alle gegevens op een rijtje, dan blijkt dat patiënten met
antibiotica moeten schade beperkenPatiënten die kort na een beroerte ook nog een long- of
urinewegontsteking krijgen, zijn uiteindelijk slechter af
dan patiënten zonder zo’n ontsteking. aMC-neurologen
Paul nederkoorn en diederik van de Beek gaan daarom
onderzoeken of het preventief toedienen van antibiotica
na een beroerte schade kan voorkómen.
AMC MAgAzine februari 2010 5
rob Buiter
Fysiotherapie na een beroerte.
Foto’s: Martin roeMers/Hollandse
Hoogte
een longontsteking een slechtere prognose hebben in termen van blijvende uitval, invaliditeit of zelfs sterfte, dan degenen zonder longontsteking. Het zegt nog niets over oorzaak of gevolg, maar die longontsteking, zo blijkt uit statistische analyses, is in ieder geval een onafhankelijke voorspeller voor een slechte uitkomst. Van de patiënten met een beroerte heeft nu ongeveer de helft een slechte uitkomst. De hypothese van de neurologen was dan ook snel opgesteld: zorg dat mensen na een beroerte geen infecties oplopen, en je verbetert hun prognose. Uit een systematische review die Van de Beek en collega’s onlangs publiceerden in de Archives of Neurology blijkt dat preventieve antibiotica weliswaar de infectiekans verlagen, maar de sterfte niet. ‘Nog niet’, corrigeert Van de Beek. ‘Dit soort studies blijkt niet alleen in Neder-land moeilijk van de grond te krijgen. De aantallen patiënten waren tot nu toe domweg te gering om harde conclusies te kunnen trekken over hun herstel. Preven-tief gebruik van antibiotica lijkt een aantal infecties te voorkomen, maar of er ook een effect is op de klinische uitkomst is onbekend.’
siMPele vra ag
De plannen van de onderzoekers zijn ambitieus te noemen: ruim drieduizend patiënten, te includeren binnen drie jaar. ‘Op zichzelf hoeven die aantallen geen probleem te zijn’, zegt Nederkoorn. ‘Alleen al in het
AMC zien we jaarlijks vijfhonderd nieuwe patiënten.’ ‘Bovendien is de studieopzet simpel’, vult Van de Beek aan. ‘De ene helft van de patiënten krijgt de nu gel-dende, goede standaardzorg, met onder andere antibio-tica zodra er een infectie optreedt. De andere, random gekozen, helft krijgt direct na binnenkomst vier dagen lang een breedspectrum antibioticum. We houden geen ingewikkelde uitkomstmaten bij, dus de conclusies zullen straks ook meteen toepasbaar zijn: is er wel of geen gezondheidswinst te verwachten van preventieve antibiotica bovenop de gangbare zorg voor mensen na een beroerte?’Het onderzoek van de neurologen, dat zij uitvoeren in samenwerking met onder andere de afdeling Infectie-ziekten, is gefinancierd vanuit het potje ‘doelmatig-heidsonderzoek’ van ZonMw. Het geheel zal dan ook worden afgemaakt met een ‘kosteneffectiviteitsanalyse’, al zullen die kosten zoals gezegd nogal meevallen. ‘Wat mij vooral zo aanspreekt in deze opzet’, zegt neuro-loog Nederkoorn, ‘is de eenvoud. We hebben het hier niet over de grote heroïek van fancy geneeskunde. Dit is gewoon een heel simpele vraag naar een potentieel eenvoudige oplossing voor een wel degelijk serieus en veelvoorkomend probleem. Ik geloof dat we dit soort ogenschijnlijk simpele vragen als artsen veel vaker zouden moeten stellen. In algemene zin durf ik te stel-len dat we nog te vaak ingesleten gewoonten voor lief nemen.’
Behalve de – geringe – kosten van preventieve anti-biotica, zit er nog een klein addertje onder het gras. Nederkoorn: ‘Bij preventief gebruik van antibiotica moet je altijd je ogen open houden voor mogelijke resistentie. Het is dus niet zo dat je onder de noemer “baat het niet dan schaadt het niet” nu al kunt begin-nen met standaard toediening van preventieve antibi-otica.’ Wat dat betreft heeft Nederland een naam hoog te houden. Zeker in vergelijking met de zuidelijke Europese landen, is ons antibioticagebruik en daarmee de resistentieproblematiek bescheiden te noemen. ‘Die terughoudendheid geldt overigens niet altijd’, zegt Van de Beek. ‘IC-patiënten bijvoorbeeld, krijgen in Nederland nu al vaak standaard preventief antibio-tica toegediend. Nederlandse huisartsen zijn dan wel bescheiden met het voorschrijven van antibiotica, maar als er meetbare gezondheidswinst te boeken is door preventieve antibiotica, bijvoorbeeld op de IC, dan zijn we vergeleken met andere Westerse landen misschien juist wel vooruitstrevend’, aldus Van de Beek. Of die winst na een beroerte ook de moeite waard is, zal over ongeveer vier jaar moeten blijken.
AMC MAgAzine februari 20106
e n e r g i e t r A n s p o r t
Ooit, in een ver verleden, deed Lizzy Brewster aan atle-tiek, de honderd meter sprint om precies te zijn. Toen al viel het haar op dat mensen met een donkere huids-kleur het hardste liepen. ‘Als je naar de top honderd van de snelste sprinters aller tijden kijkt, dan zie je alle-maal zwarten met een West-Afrikaanse achtergrond. Zij moeten een of ander biologisch voordeel hebben.’ Brewster denkt nu de verklaring te hebben gevonden. Daarbij is een centrale rol weggelegd voor het enzym creatine kinase (CK), dat zorgt voor het energietrans-port naar de spieren.Brewster kwam puur toevallig uit bij het enzym, toen zij voor haar opleiding tot arts op zoek was naar een plek waar zij haar wetenschappelijke stage kon lopen. ‘Alle plaatsen waren vergeven, dus besloot ik een brief te sturen naar de Amsterdamse neurologiehoogleraar Jaap Bethlem. Hij gaf me een doos met biopten van mensen met verschillende spierziekten. Die moest ik allemaal van elkaar leren onderscheiden, en pas dan mocht ik terugkomen. Waarschijnlijk dacht hij dat ik het wel zou opgeven, maar ik kocht een microscoop en leerde de spieraandoeningen uit mijn hoofd.’Getroffen door haar gedrevenheid, gaf de hoogleraar
snel sprinten met hoge bloeddrukin bevolkingsgroepen met de hoogste bloeddruk vind
je de snelste sprinters. deze constatering fascineert
aMC-onderzoeker lizzy Brewster al haar hele
wetenschappelijke carrière. Met een veni-subsidie van
nWO op zak wil zij aantonen dat een hoge energietoevoer
naar de spieren - onontbeerlijk voor een goede sprint -
ook een rol speelt hij het ontstaan van hypertensie.
7AMC MAgAzine februari 2010
Brewster een kaartenbak met de gegevens van dertig patiënten die allemaal dezelfde onverklaarde afwij-king hadden. Het enzym creatine kinase was bij hen langdurig in grote hoeveelheden in het bloed aanwe-zig. Gewoonlijk is dat een teken dat iemand aan een spierziekte lijdt. Maar om welke ziekte het dan zou moeten gaan, was onduidelijk bij deze dertig patiën-ten. Of Brewster daar eens naar zou willen kijken. Na drie maanden zwoegen in de bibliotheek was de student-onderzoeker eruit. Ze keerde terug met de mededeling: ‘Deze patiënten hebben waarschijnlijk een grotere hoeveelheid creatine kinase in de spier. Het enzym zorgt voor meer spierkracht en zit ook in grotere hoeveelheden in het bloed, maar van een spierziekte is geen sprake. Ze zijn verder gezond.’De hoogleraar was enthousiast en wilde de bevinding graag aan vakgenoten presenteren. Brewster mocht het artikel schrijven. Ze popelde om verder onderzoek te doen naar de rol van CK in de stofwisseling van de spieren, maar het lukte haar niet om aan de beno-digde fondsen te komen. ‘Later bedacht ik dat ik er op een andere manier naar moest kijken. CK zou wel eens de bloeddruk kunnen beïnvloeden. Want als de
spieren meer energie krijgen, wordt ook de knijp-kracht van de bloedvaten groter en gaat de bloeddruk omhoog.’
vaker flauW vallen
Brewster legde haar idee voor aan AMC-internist Gert van Montfrans, die haar aanmoedigde om daadwerke-lijk te laten zien dat mensen die relatief veel energie tot hun beschikking hebben, ook gevoeliger zijn voor hypertensie. En dat deed ze. Met de door het AMC opgezette SUNSET-studie (Surinamers in Nederland: Studie naar gezondheid en Etniciteit) die in 2002 startte, kreeg ze de beschikking over het ideale cohort om haar theorie op los te laten. Bij zo’n 1500 mensen - blanke Nederlanders, Hindoestaanse en Creoolse Surinamers - keek ze naar de bloeddruk in rust en naar de activiteit van CK in het bloed. Tussen de mensen met een lage tot normale activiteit en die met een hoge CK-activiteit vond ze een bloeddrukverschil van 15 mm kwik. Zwarte mannen hadden gemiddeld de hoogste bloeddruk en de hoogste CK-activiteit (tot 800 IU/l), blanke vrouwen scoorden op het gebied van bloeddruk en CK-activiteit (40 IU/l) het laagst. Een behoorlijk
de finale van de honderd meter
sprint tijdens de olympische spelen
in Peking in 2008. Helemaal rechts
de Jamaicaan Usain Bolt, op dit
moment de wereldrecordhouder.
Foto: roBin UtrecHt/anP
AMC MAgAzine februari 20108
wist Brewster een Veni-subsidie te bemachtigen. ‘Ik wil weten waarom er 15 mm kwik verschil zit tussen mensen met veel en weinig creatine kinase.’
survival-eigensChaPPen
Een andere veelgestelde vraag is: wat voor nut heeft het om van nature veel CK te produceren? Brewster stipt de kwestie aan in haar proefschrift. ‘Met meer CK ben je niet alleen beter in staat om snel weg te lopen bij gevaar, je kunt ook beter tegen bloedverlies. Als je gewond bent, knijpen je vaten harder samen om het wegstromen van bloed te beperken. En je kunt beter water en zout vasthouden, wat dezelfde functie heeft als een zoutoplossing toedienen aan iemand die veel bloed heeft verloren. Dat zijn klassieke survival-eigenschappen. In de wilde natuur is het prima om die eigenschappen te bezitten, maar in de grote stad – waar mensen weinig bewegen en veel zout consume-ren – hebben hoge CK-waarden een negatief effect. Het lichaam is erop gebouwd om te voorkomen dat je bloed-druk te laag wordt. Niet om hypertensie tegen te gaan.’De omstandigheden waaronder we leven, zijn door de tijd heen veranderd. Maar de evolutie heeft ons lichaam daar niet op aangepast. Volgens Brewster omdat een hoog CK geen voortplantingsnadeel oplevert. Je sterft pas aan hoge bloeddruk nadat je nageslacht hebt gecre-eerd.
PiOnier
Brewster blijft vooralsnog een pionier met haar ver-haal over creatine kinase en hoge bloeddruk. ‘Mijn onderzoek wordt wereldwijd goed ontvangen, maar de bladen waaraan ik mijn artikelen aanbied, vinden het wel opvallend dat er zo weinig andere researchers mee bezig zijn. Er is wel een Chinese groep geweest die bij ratten spontane hypertensie uitlokte en beschreef hoe eerst het CK-gehalte toenam, waarna de bloeddruk steeg. Maar verder is het onderzoek erg AMC-gebon-den.’Momenteel werkt Brewster samen met de researchers van het Helius-project, een bevolkingsonderzoek onder 60.000 Amsterdammers, afkomstig uit zes verschil-lende etnische groepen. Deze studie moet onder andere antwoord geven op de vraag of mensen met een hoog creatine kinase eerder sterven door hypertensie. ‘Ik kan de rest van mijn wetenschappelijke carrière met CK-research vullen, zoveel is er nog uit te zoeken. En ik heb geen grote groep naast me die me daarbij helpt, alleen een assistent. Gedurende de vier jaar die ik aan mijn proefschrift besteedde, bracht ik mijn vakantie-dagen in het lab door. Daarna ben ik wel op vakantie gegaan, hoor. Een weekje.’ irene van elzakker
verschil dat de kolommen van het wetenschappelijke vakblad Circulation haalde. Vervolgens ging Brewster op zoek naar patiënten uit de kaartenbak die ze jaren daarvoor van professor Bethlem had gekregen. ‘Dat waren allemaal blanken. Waar-schijnlijk is bij hen het enzym van nature in grotere hoeveelheden aanwezig. Toen ik naging of deze en soortgelijke patiënten aan hypertensie leden, bleek dat hoge bloeddruk bij hen twee keer zo vaak voorkwam als bij een controlegroep van mensen met normale CK-waarden. Als je maar lang genoeg wachtte, kreeg vrijwel iedereen met veel creatine kinase een hoge bloeddruk.’Andersom bleek het ook te kloppen: mensen met een laag CK-gehalte vallen vaker flauw. Dat heeft waarschijnlijk weer te maken met de verminderde knijpkracht van de bloedvaten en dus een lage bloed-druk, stelt Brewster. Maar het verband tussen CK en het samentrekken van de vaten moest nog wel aange-toond worden. Daarvoor gebruikte ze de verwijderde buikvetvaten van gezonde zwangere vrouwen die een keizersnede ondergingen. In een proefopstelling met deze vaten voegde zij een CK-remmer toe. ‘Niemand in het lab geloofde dat er een effect zou optreden, maar dat gebeurde wel. De remmer maakte het enzym kapot, waardoor de vaten zich niet meer samentrokken.’
kinderlijk eenvOudig
CK en hypertensie werden het onderwerp van Brew-sters proefschrift, waarop zij in september 2007 cum laude promoveerde. Het door Brewster gesignaleerde verband tussen creatine kinase en bloeddruk lijkt kinderlijk eenvoudig. Waarom heeft niemand dit eerder gezien? ‘Dat weet ik niet precies. Misschien omdat het belangrijke proces dat ervoor zorgt dat spieren van energie worden voorzien, door iedereen als vanzelfspre-kend wordt ervaren. Het zou kunnen dat er daarom tot nu toe weinig onderzoek is verricht naar dit aspect van hoge bloeddruk.’Brewster deed dat wel, en beschreef het hele proces tot in het kleinste detail. De energiefabrieken van onze lichaamscellen, de mitochondriën, verbranden glucose, waardoor het energiemolecuul ATP vrijkomt. Vervol-gens moet dat ATP naar de spieren vervoerd worden. En daar komt creatine kinase om de hoek kijken: ‘CK verzorgt het transport. Het enzym sleept delen van ATP in de vorm van creatine fosfaat door de cel heen en stelt deze weer samen tot één ATP-molecuul op plekken waar veel energie nodig is. Iedereen maakt ATP aan, maar ik vermoed dat het verschil hem zit in de hoeveelheden die vervoerd kunnen worden naar de plekken waar het nodig is en in de snelheid waarmee dat gebeurt.’Maar hóe CK het samenknijpen van de vaten beïn-vloedt, moet nog in kaart worden gebracht. Daarvoor
AMC MAgAzine februari 2010 9
d e p r e s s i e
Bij ongeveer de helft van de patiënten die een depressie achter de rug hebben, keert zo’n depressie vroeg of laat weer terug. Als ze geluk hebben een enkele maal, in de regel vaker. In de acute fase worden zulke recidiverende patiënten - in Nederland gauw zo’n tweehonderdvijftig-duizend - behandeld met een combinatie van medicij-nen en psychotherapie. De afdeling Psychiatrie van het AMC zweert bij cognitieve gedragstherapie, een behan-delvorm die stoelt op de overtuiging dat denken, voelen en handelen niet uit elkaar te trekken zijn. Verander het denken en de rest zal meeveranderen. ‘Depressies gaan gepaard met een overmaat aan negatieve overtuigingen en met een negatief zelfbeeld’, zegt Aart Schene, AMC-hoogleraar Psychiatrie. ‘Samen met de patiënt probeer je daar een positieve draai aan te geven. Aanvankelijk deden we dat vooral door zulke overtuigingen te bestrijden. Maar het wordt steeds duidelijker dat het stimuleren van positieve gedachten en beelden, via geleide fantasie en oefenopdrachten voor het dagelijks leven, nog beter werkt. Die gaan een stevige concurrentie aan met hun tegenhangers.’ Het effect van cognitieve therapie bij acute depressie is overtuigend aangetoond. Over de preventieve waarde bestaat minder overeenstemming. Zijn nieuwe depres-sies te voorkomen door hoogrisicopatiënten na hun herstel - of vermeende herstel - nog een tijdje cognitief te behandelen? Goede kans, in theorie. Schene: ‘Er zijn aanwijzingen dat in die hoogrisicogroep de negatieve overtuigingen toch min of meer intact blijven. Terug-val zou dan te wijten zijn aan de reactivering daarvan, waarbij vervelende gebeurtenissen of lichamelijke problemen als trigger fungeren.’ Vanuit die overweging ontwikkelden de AMC-psychia-ters voor pas herstelde hoogrisicopatiënten een ‘pre-ventieblok’, bestaande uit acht groepsgewijs gegeven sessies cognitieve therapie van elk twee uur. Het effect daarvan is uitgezocht in een omvangrijke, door Schene aangevoerde multicenter studie, waarbij naast het AMC ook de Leidse en de Groningse universiteit
betrokken waren.Van een groep van honderdtachtig recidiverende patiënten werd de helft na depressie behandeld met uiteenlopende ‘onderhoudstherapieën’, variërend van medicatie en/of psychotherapie tot louter controleconsulten. Bij de andere helft vermeerderden de onderzoekers die onderhoudstherapie met de AMC-preventievariant. Op het eerste meetmoment, twee jaar na de preventieve sessies, konden ze een duidelijke vermindering vaststel-len van het aantal terugvallers. Daarbij gold: hoe meer voorafgaande depressies, hoe sterker de werking. Het meeste effect werd gemeten bij patiënten met tenmin-ste vijf depressies achter de rug: bij hen verminderde de terugvalkans in die eerste twee jaar van ruim zeventig tot vijfenveertig procent. Recentelijk werden ook de resultaten bekend van een tweede meting, vijfeneenhalf jaar na de AMC-variant. Het preventieve effect bleek nog steeds zichtbaar, nu het duidelijkst bij patiënten met tenminste vier eerdere depressies. In die subgroep, representatief voor ruim de helft van alle hoogrisicopa-tiënten, was het percentage terugvallers door de cogni-tieve therapie teruggebracht van 95 tot 75. Nog altijd driekwart evengoed, dus geen reden om de vlag al te onstuimig uit te hangen. Maar Schene is allerminst pessimistisch: andere recente studies van zijn onderzoeksgroep bieden aanknopingspunten voor verdere verbetering. ‘Uit de dissertatie van Mascha ten Doesschate weten we bijvoorbeeld dat de therapietrouw bij veel langdurige gebruikers van antidepressiva te wensen overlaat. We weten inmiddels ook dat recidi-verende patiënten vaak slecht in de gaten hebben dat ze weer dreigen af te glijden. Allemaal signalen die erop wijzen dat deze groep gebaat is bij zeer langdurig, periodiek aangeboden zorgcontact.’ Dure categorie dus? Schene: ‘Wat heet duur. Nog afgezien van het menselijk leed dat je ermee voorkomt, staan de kosten in geen enkele verhouding tot de economische schade die het arbeidsverzuim door depressies oplevert.’ simon knepper
laveren rond het zwarte gatFoto: age Fotostock/anP
Cognitieve groepstherapie helpt depressies bij
hoogrisicopatiënten te voorkomen, leert multicenter
onderzoek onder leiding van depressie-expert aart
schene. Maar periodiek ‘zorgcontact’ zou de kans op
terugval nog flink wat kleiner maken.
AMC MAgAzine februari 201010
i M M u n o l o g i e
Het menselijk afweersysteem is een complex systeem. Een enorme hoeveelheid ‘spelers’ wordt continu door het lichaam in stelling gebracht om aanvallen van bacteriën, virussen en ander ongerief zo snel mogelijk af te slaan. Een belangrijk onderdeel in dit defensieve netwerk vormen de diverse B- en T-cellen.Hoe belangrijk ze zijn, is af te lezen aan de afweer-ziekte SCID (Severe Combine Immune Deficiency). Door de afwezigheid van T-cellen en slecht functione-rende B-cellen kunnen infecties vrijwel ongehinderd hun gang gaan. Zonder ingrijpende therapie overlijdt een kind met SCID in het eerste levensjaar. Ook aids - waarbij het virus specifiek T-cellen aanvalt die het molecuul CD4 op het membraan hebben - laat zien hoe belangrijk deze cellen zijn voor het afweersysteem.‘Bij die aandoeningen lopen de problemen sterk in het oog’, zegt kinderarts en hoogleraar Kinderimmunologie Taco Kuijpers. ‘Maar met enige regelmaat komen we ook minder ernstige afwijkingen op het spoor.’ Kuijpers doelt op een recent artikel in The Journal of Clinical Investigation waarin hij met experimenteel immuno-loog René van Lier en enkele andere onderzoekers de speurtocht beschrijft naar de aandoening van een jong meisje. Het meisje heeft last van longontstekingen en luchtweginfecties die voortdurend terugkeren. Dat gebeurt net iets te vaak, meent de behandelend arts, die het meisje daarom doorstuurt naar het AMC voor verder onderzoek. Iets klopt er niet.
sPeCtaCulaire veranderingen
‘Ook al ging het niet om dramatische aandoeningen’, zegt Kuijpers, ‘we zagen dat het meisje inderdaad vaker dan normaal last had van luchtweginfecties. Om de oorzaak op te sporen, zoekt de afdeling Experimen-
tele Immunologie in zo’n geval volgens een protocol naar afwijkingen in het afweersysteem. Van Lier: ‘We kijken dan vooral naar de T- en B-cellen, omdat we daar veel expertise in hebben ontwikkeld. Onderzoek in de kliniek had al duidelijk gemaakt dat het meisje waarschijnlijk te weinig antistoffen tegen bacteriën aanmaakt. De kans was daarom groot dat er iets met de B-cellen aan de hand moest zijn. Het hoe en waarom was niet duidelijk.’Voor het onderzoek naar (variaties in) B- en T-cellen maakt de afdeling gebruik van flow cytometers. Deze apparaten herkennen cellen op basis van een of meer
kenmerkende membraanmoleculen; merkers die aan de oppervlakte van cellen zitten. Kuijpers: ‘De meeste B-cellen hebben CD19 en CD20 als oppervlaktemer-kers. Bij dit patiëntje zagen we B-cellen met CD19, maar vreemd genoeg ontbrak CD20 totaal! Dit hadden we nooit eerder gezien en ook in de literatuur was het niet eerder bij de mens beschreven. Daar wilden we onmiddellijk meer over weten.’ Van Lier: ‘CD20 is bovendien in meerdere opzichten een bijzonder molecuul. Het is een van de eerste B-cel oppervlaktemerkers die werden gekarakteriseerd. Een heel functioneel molecuul, want zodra je er antistof-fen op zet, neemt de calciumconcentratie enorm toe en zie je grote, spectaculaire veranderingen aan de B-cel ontstaan. Iedereen wilde dan ook weten wat het precies deed. Eind jaren tachtig zijn twee knockout-muizen gemaakt waarin CD20 was uitgeschakeld. Maar tot ieders teleurstelling hadden die knockouts geen opval-lende afwijkingen en leverden de diermodellen geen kennis op over de functie van CD20.’Het molecuul is ook interessant, omdat er een thera-peutisch middel werd ontwikkeld uit een van de eerste antistoffen tegen CD20, namelijk rituximab. Rituximab is een succesvol middel dat B-cellen wegvangt en onder andere wordt gebruikt voor de bestrijding van lymfo-men en een aantal autoimmuunziekten, zoals reuma.Kuijpers: ‘Misschien, dachten we, biedt het ziektebeeld van onze patiënt nieuwe aanknopingspunten om meer over de werking van CD20 te weten te komen. Zij heeft geen CD20, maar wat betekent dat voor de B-cellen? Hoe normaal zijn die nog? Wat kunnen ze nog wel, wat niet meer? Zijn de terugkerende luchtweginfecties inderdaad toe te schrijven aan de afwezigheid van CD20? En zo ja, hoe dan precies? Kortom, vragen genoeg.’
leerzame longontstekingen
te vaak terugkerende longontstekingen bij een jong
meisje leverden nieuwe kennis op over een onderdeel van
het immuunsysteem. Om precies te zijn over Cd20, een
molecuul dat zich aan het oppervlak bevindt van bepaalde
afweercellen. Cd20 is een doelwit bij behandelingen
tegen lymfomen en sommige autoimmuunziekten, maar
wat precies de functie is van het molecuul, was tot nu toe
onduidelijk.
AMC MAgAzine februari 2010 11
Pieter lomans
In korte tijd werd het genetisch defect gekarakteriseerd, het hele B-cel repertoire onderzocht en naar vaccinatie-responsen gekeken. Meest opmerkelijke bevinding: de zogeheten T-cel onafhankelijke antigeen respons van de B-cellen zonder CD20 was sterk verlaagd. Dit is een antigeen respons van B-cellen waarvoor ze geen hulp nodig hebben van T-cellen. Van Lier: ‘Dat past bij het ziektebeeld van het meisje. Voor zo’n T-cel onafhan-kelijke antigeen respons bouw je geen immunologisch geheugen op. Daardoor kunnen die luchtweginfecties steeds opnieuw toeslaan.’
PerManente antiBiOtiCa
Het verhaal klinkt logisch, maar vormt nog geen bewijs. Daarom nam Van Lier contact op met Thomas Tedder, die een van de twee CD20 knockout-muizen maakte en daar ook veel onderzoek mee deed. Van Lier vroeg of Tedder ooit naar de T-cel onafhankelijke anti-geen respons heeft gekeken. ‘Dat had hij tot zijn eigen verbazing nooit gedaan. Waarop hij alsnog het onder-zoek heeft uitgevoerd. Wat we zagen bij het meisje, vond hij ook in het muizenmodel. Daarmee konden we de link hardmaken tussen de afwezigheid van CD20, de gebrekkige T-cel onafhankelijke antigeen respons en de terugkerende luchtweginfecties.’Het geslaagde onderzoek geeft voldoening. Kuij-pers: ‘Het is mooi dat we op deze manier een nieuwe
immunologische aandoening in korte tijd hebben opgehelderd. Maar ook voor de patiënt zijn de resulta-ten waardevol. We weten nu precies waar het probleem zit, dat het gaat om een relatief milde aandoening die te behandelen is met een permanente, lage dosering antibiotica. Op die manier is ze beschermd tegen de recidiverende longinfecties, die anders onherroepelijk de longfunctie zouden gaan aantasten.’Van Lier is benieuwd naar het vervolgonderzoek dat op stapel staat. In samenwerking met AIMM, een biotech-bedrijf in het AMC, is het gelukt om van de CD20-loze
B-cellen een cellijn te maken. Daardoor is nu continu onderzoek mogelijk aan deze humane B-cellen. ‘Het stelt ons in staat’, zegt hij, ‘om de belangrijke moleculaire signaleringsroutes in deze cel in kaart te brengen. Die routes kunnen we vergelijken met de routes die we zien wanneer we het CD20 gaan inbouwen in de cel. Aan die mogelijkheid werken we inmiddels ook. Want we weten inmiddels dat CD20 essentieel is, maar we weten nog niet waarom. Hoe komt het nou, dat er zonder CD20 bepaalde afweerreacties niet goed verlopen? Volgens mij hebben we nu een aardige basis om daarop een antwoord te gaan formuleren.’ ‘En dat zal weer van grote waarde voor zijn voor de immunodiagnostiek en ons klinische denken’, voegt Kuijpers tenslotte toe.
AMC MAgAzine februari 201012
C o M p u t A t i o n A l s C i e n C e
weergeven. Vermeulen: ‘Zo hebben we de hiërarchische organisatie van het stamcelmodel vergeleken met het klassieke model van groei.’
grillig
De computersimulatie leverde een aantal opmerke-lijke bevindingen op, die de onderzoekers op 1 januari 2010 publiceerden in het gerenommeerde blad Cancer Research.Terwijl Vermeulen een aantal plaatjes laat zien, vertelt hij: ‘De computerbeelden van het klas-sieke model zien er uit als een soort gladde bol. Terwijl het stamcelmodel veel grilligere plaatjes oplevert. Het oppervlak is niet glad, maar heeft ruwe uitstulpingen en er vormen zich kleine eilandjes van tumorcellen rondom de kern. Ook zie je meer invasieve groei bij het stamcelmodel. Je zou denken dat een tumor veel invasiever is als alle cellen delen en groeien. Dat is dus niet zo.’En dat blijkt niet alleen uit de computerbeelden. Zo keken de onderzoekers ook naar weefsel van patiënten bij wie de tumor was verwijderd. De werkelijkheid bleek overeen te komen met de digitale presentatie. Boven-dien bleek dat cellijnen met een laag percentage stam-cellen zich invasiever en onregelmatiger verspreiden in een kweekmedium, dan cellijnen met meer stamcellen. Vermeulen: ‘Dit laat zien dat de mate waarin de tumor omringende weefsels weet binnen te dringen, dus niet alleen samenhangt met specifieke eigenschappen van de kankercel, maar ook met de organisatiestructuur.’
evOlutie
Het stamcelmodel veroorzaakt daarnaast een grote verscheidenheid aan celtypen in één gezwel, blijkt uit
computer bootst tumorgroei na
door de groei van kwaadaardige gezwellen met de computer na
te bootsen, kwamen onderzoekers van het aMC en de universiteit
van amsterdam opmerkelijke eigenschappen van tumoren op het
spoor. zo zagen zij dat kankerstamcellen verantwoordelijk zijn voor
de grillige groei van tumoren. Ook zorgen ze voor het ontstaan
van een grote verscheidenheid aan celtypen in het tumorweefsel.
kankerbehandelingen moeten zich vooral richten tegen die
stamcellen, wijst de computer uit.
Een marcherend leger dat almaar verder uitdijt. Dat is het traditionele beeld van tumorgroei. Een gezwel werd gezien als een hoop zich snel vermenigvuldi-gende cellen die stuk voor stuk groeien, delen, nieuwe tumorcellen vormen en weer verder groeien en delen. ‘Dat beeld lijkt niet te kloppen’, zegt Louis Vermeulen, onderzoeker bij het Laboratorium voor Experimentele Oncologie en Radiobiologie (LEXOR) in het AMC. ‘Van verschillende vormen van kanker wordt gedacht dat slechts een fractie van de cellen betrokken is bij de tumorgroei. Dat is bijvoorbeeld zo bij dikke darm-kanker. Als je humane tumorcellen uit de dikke darm inspuit bij muizen met een verminderd afweersysteem, is slechts een beperkt deel van die cellen in staat om een nieuwe tumor te induceren.’Dat inzicht heeft geleid tot het stamcelmodel: dat gaat uit van een hiërarchische organisatie van de cellen in een tumor. De stamcellen maken dat de tumor blijft aangroeien door te splitsen in nieuwe stamcel-len én in meer gedifferentieerde cellen die niet meer verder delen. Die laatste vormen de grootste massa. Dit principe verwerkte Vermeulen - samen met Jan Paul Medema, hoogleraar Experimentele Oncologie en Radiobiologie, Andrea Sottoriva en Peter Sloot van de vakgroep Computational Science van de UvA - in een computerprogramma dat de groei van tumoren nabootst. Het wiskundig model houdt rekening met allerlei factoren die de celgroei beïnvloeden: de opname van zuurstof en voedingsstoffen uit de omgeving bijvoorbeeld. Maar ook de snelheid van de celdeling en gegevens over de migratie van cellen zijn in de programmatuur verwerkt. Het programma levert twee- en driedimensionale plaatjes op die de tumorgroei
AMC MAgAzine februari 2010 13
Connie engelber ts
het onderzoek. ‘In het klassieke model gaat men uit van een evolutionair proces waarbij één gezonde cel muteert. Die deelt iets sneller, luistert iets minder goed naar de omgeving, kortom hij wijkt wat af. Als dat een voordeel oplevert, deelt de cel verder. Er komen steeds meer cellen met deze mutatie en uiteindelijk blijft de meest agressieve variant over: survival of the fittest. Met ons computermodel laten we zien dat bij de klassieke variant al snel sprake is van selectie van een snelde-lende cel die de hele tumor overneemt. Maar bij het stamcelmodel wordt de tumor heterogeen: er komen allerlei verschillende celtypen in één tumor voor. En daardoor wordt hij veel moeilijker te bestrijden.’
theraPie
Uit het nieuwe computermodel blijkt ook hoe belangrijk het is om bij de behandeling van kanker juist de kan-kerstamcellen onschadelijk te maken. Mislukt dat, dan geneest de patiënt niet. Vermeulen: ‘Stamcellen zijn relatief resistent tegen chemotherapie vergeleken met de grote massa. Als een tumor niet helemaal verdwijnt en later terugkeert, is hij vaak agressiever dan daarvoor,
zo blijkt uit de simulatie. Kankeronderzoekers weten dat al jaren. Men ging er van uit dat de meest resistente cellen overbleven en opnieuw gingen delen. Dat is dus niet het enige. Het komt ook omdat je interfereert met de dynamiek in de tumor. De invasiviteit en de heterogeniteit nemen daardoor toe.’ Dit inzicht bena-drukt nogmaals het belang van de ontwikkeling van methoden om kankerstamcellen efficiënt op te ruimen. Dergelijke therapieën zijn al volop in ontwikkeling.Vermeulen ziet grote voordelen in het bestuderen van biologische processen met de computer. ‘Via moderne biochemische technieken is het tegenwoordig mogelijk om heel gedetailleerd te kijken naar de eigenschap-pen van specifieke cellen, of van bepaalde subsets van cellen’, zegt hij. ‘Dat levert veel gegevens op, maar juist het samenspel van verschillende factoren maakt de werkelijkheid zo complex. Met dit soort computermo-dellen kan je daar licht op werpen. De samenwerking van onderzoekers uit verschillende disciplines is daarbij cruciaal, zoals ons onderzoek goed illustreert.’
3d-weergave van het kankerstam-
celmodel.
Foto: andrea sottoriva en loUis
verMeUlen
AMC MAgAzine februari 201014
verbouwenvoor beter nageslacht
h e t y - C h r o M o s o o M
Ooit bestonden er geen geslachtschromosomen, vertelt één van de twee Nederlandse auteurs van het Nature-artikel, hoogleraar Humane Voortplantingsbiologie Sjoerd Repping. ’Honderden miljoenen jaren geleden had iedereen twee X-chromosomen, of in elk geval twee identieke geslachtschromosomen. Sekse werd bepaald door omgevingsfactoren. Dat is trouwens nog steeds het geval bij bepaalde diersoorten. Bij de krokodil bijvoorbeeld, is de temperatuur waarop de eieren zich ontwikkelen cruciaal. Hoge temperaturen zorgen voor mannetjes, lagere voor vrouwtjes.’ Later in de evolutie ontstonden geslachtschromosomen. X en Y, zoals we die kennen in onder andere muis, aap en mens, maar ook andere varianten. Neem de kip. Die beschikt in plaats van X en Y over Z en W; bovendien is het bij die diersoort de man, de haan, die homozygoot is (ZZ), terwijl de vrouwelijke kip juist twee verschillende geslachtschromosomen heeft (ZW). ‘In de loop van de evolutie zijn meerdere systemen ontstaan’, conclu-deert Repping, ‘maar in alle gevallen gaat het erom de geslachtsbepaling niet aan de omgeving over te laten.
het Y-chromosoom gaat voortdurend op de schop, blijkt
uit een recent artikel in het gezaghebbende nature.
daarin vergelijken onderzoekers van drie amerikaanse
topinstituten en het aMC het menselijk Y-chromosoom met
dat van de chimpansee. dé rode draad in de evolutie van het
mannelijk geslachtschromosoom: wholesale renovation.
anders gezegd, de man is al heel lang bezig met verbouwen
voor beter nageslacht. dat genetisch klussen werpt
wellicht ook nieuw licht op mannelijke onvruchtbaarheid.
AMC MAgAzine februari 2010 15
Dat maakt een diersoort immers kwetsbaar. Sommige wetenschappers denken zelfs dat dinosaurussen zijn uitgestorven omdat hun nageslacht werd beïnvloed door omgevingstemperatuur. De beroemde meteorietinslag zou niet zozeer voor minder zuurstof of voedseltekor-ten hebben gezorgd, maar voor kou. Daardoor werden alleen nog maar vrouwtjes geboren, en na verloop van tijd betekende dat: exit dino’s.’
Mannengenen
Goed, er kwamen dus verschillende geslachtschromoso-men. Maar hoe ging dat moleculair gezien in z’n werk? Repping: ‘Het begon allemaal met het ontstaan van het SRY-gen, de “hoofdschakelaar van het man-worden”. Een genetische switch, die ervoor zorgt dat een embryo in de baarmoeder zich in mannelijke richting ontwik-kelt.’ Een X-chromosoom met dat nieuwe SRY-gen erop: zo moet Y ooit begonnen zijn. Maar in de loop der tijd volgden uiteraard meer aanpassingen. Saskia van Daalen, de tweede Nederlandse auteur van het Nature-artikel en net als Repping verbonden aan het Centrum voor Voortplantingsgeneeskunde: ‘Er werd het één en ander geloosd: X-ballast, oftewel stukken van het oor-spronkelijke X-chromosoom die voor de man niet van wezenlijk belang waren. Alleen X-genen die echt nood-zakelijk zijn voor overleving, en die je dus maar beter in tweevoud kunt hebben, bleven over – de zogenaamde X-gedegenereerde genen op het Y-chromosoom. Daarnaast kwam er erfelijk materiaal bij, met name genen die betrokken zijn bij spermaproductie. Echte “mannengenen”, die zich bevinden op de Male Specific Region van het Y-chromosoom (het MSY).’In de vergelijking van mens en chimpansee stond dat MSY centraal. Repping: ‘Het genoom van die twee – evolutionair gezien nauw verwante – soorten is vrijwel identiek. Dat geldt ook voor genen op het Y-chromo-soom; die komen voor 98 procent overeen. Tenminste: als je kijkt naar homologe sequenties, stukjes DNA bij mens en chimpansee die afstammen van een gemeen-schappelijk vooroudergen. Vooral bij gedegenereerde X-genen is de overlap enorm. Maar het Y-chromosoom van mens en chimpansee bevat ook niet-homoloog DNA (waarvoor dus geen gemeenschappelijk oergen is aan te wijzen). Zo’n dertig procent wijkt af. Op het Y van de chimpansee bevinden zich, met andere woorden, heel wat sequenties die op het Y van de mens niet zijn terug te vinden, en omgekeerd.’Om wat voor verschillen gaat het? Het Y-chromosoom van de chimpansee is kleiner en simpeler dan dat van ons. Van de X-gedegenereerde genen ontbreekt een kwart (vier van de zestien), bij de genen die betrokken zijn bij de aanmaak van zaadcellen is het verlies nog groter. De menselijke man heeft er zestig, de chimpan-
seeman maar vijfentwintig. Bovendien verdwenen niet alleen individuele genen maar ook hele genfamilies: de zaadproductie van de mens wordt geregeld door negen genclusters, de chimpansee heeft daar nog maar zes van over. En dan zijn we er nog niet. Ook het aantal kopieën van een gen bij mens of aap kan binnen die overgebleven zes families aanzienlijk verschillen.
dOe-het-zelf-kit
Hoe zijn die verschillen ontstaan? Volgens de onderzoe-kers zijn er vier oorzaken. Om te beginnen de beperkte reparatiemogelijkheden binnen het chromosoom. Rep-ping: ‘Alle andere chromosomen komen in paren. Er is dus een blauwdruk voorhanden van hoe het chromo-soom eruit hoort te zien, en fouten kunnen hersteld worden met behulp van DNA op het “tweeling-chromo-soom”. Y ontbeert zo’n partner, en daardoor kunnen veranderingen niet zomaar ongedaan worden gemaakt. Nee, helemaal onmogelijk is repareren niet. Y kan zichzelf namelijk herstellen via een soort ingebouwde doe-het-zelf-kit in de vorm van repeterende DNA-ele-menten. Hoe dat werkt? Een sequentie als bijvoorbeeld AACT wordt herhaald als AACT…AACT of (in omge-keerde volgorde) als AACT…TCAA. De extra elementen dienen als reservemateriaal voor herstelwerkzaamhe-den. Handig, maar het loopt ook regelmatig fout: stuk-ken DNA die per ongeluk worden weggeknipt of extra toegevoegd. En omdat de blauwdruk ontbreekt, zullen die fouten – als ze tenminste niet levensbedreigend zijn – ongecorrigeerd worden doorgegeven aan volgende generaties. Langzaam verandert zo het chromosoom.’ De tweede oorzaak noemt men in jargon genetic hitch-hiking: het toevallig ‘meehobbelen’ van een stukje DNA met een ander stukje DNA, waardoor het zich kan meeverplaatsen of meevermenigvuldigen. Oorzaak drie: selectiedruk. ‘Chimpansees zijn ontzet-tend vruchtbaar’, legt Repping uit. ‘Alles is gericht op de productie van sperma. Moet ook wel. Als man kun je prima overleven met wat minder goed zaad dan de buurman, maar voor chimpansees geldt dat niet. Alleen met extreem goed sperma maken zij kans hun genen te verspreiden. Juist daarom liggen er minder genen op het Y-chromosoom. Alles wat niet direct betrokken is bij de aanmaak van goed zaad is geschrapt, weggeval-len. Het menselijk PRY-gen ontbreekt bijvoorbeeld. Dat kan erop wijzen dat dit gen de spermaproductie afremt.’ Tenslotte is er nog het paargedrag – onlosmakelijk verbonden met selectiedruk. Van Daalen: ‘Chimpan-sees zijn veel polygamer dan de mens. Een geslachtsrijp vrouwtje in haar vruchtbare periode wordt door meer-dere mannetjes bevrucht. De aap met het beste zaad wint, wie een kleine afwijking in zijn sperma heeft is het haasje. Nee, dan onze menselijke matingstrategie. Seriële monogamie, behoorlijk stabiele paarrelaties,
Foto: dolPH cantriJn/Hollandse
Hoogte
AMC MAgAzine februari 201016
andrea hijmans
veel minder competitie tussen mannen. Een tikkeltje minder vruchtbaar? Dan is je vrouw misschien niet binnen twee maanden zwanger maar binnen twee jaar. Dat betekent zeker niet dat je chromosomen dreigen uit te sterven.’
aMPulletje Met ChiMPanseeCellen
Interessant natuurlijk, maar wat heeft een instelling als het AMC aan deze kennis? Hoe en waarom waren we eigenlijk bij dit onderzoek betrokken? We beginnen met het hoe. ‘Niet meer dan drie zinnen in Nature zijn terug te voeren op onze bijdrage’, stelt Van Daalen, ‘maar die vertegenwoordigen wel twee jaar werk. We deden mee vanwege onze ervaring met FISH (Fluorescent In Situ Hybridization), een techniek waarbij chromoso-men of chromosoomdelen aangekleurd worden om ze vervolgens onder de fluorescentiemicrosoop te kunnen bestuderen. Met FISH bepalen we het aantal en de volg-orde van deze chromosoomdelen. Zeer arbeidsintensief en in dit geval extra lastig omdat het om een bedreigde diersoort ging. Eén ampulletje met chimpanseecellen moest de oceaan over, maar dat heeft ons zo’n negen maanden papierwerk gekost!’ Dan het waarom. Repping: ‘Al jaren is mannelijke onvruchtbaarheid een speerpunt binnen ons onder-zoek. Deze studie levert nieuwe aanknopingspunten. Niet alleen de verschillen tussen mens en aap zijn interessant, ook de overeenkomsten. Neem het DAZ-gen. Daarvan weten we dat het betrokken is bij sperma-productie. Nul kopieën betekent onvruchtbaarheid, met twee kopieën ben je als man verminderd vruchtbaar. De
gemiddelde man heeft er dan ook vier, net als - weten we nu - de chimpansee. Maar stel dat je als man zes of nog meer DAZ-genen zou hebben? Ben je dan nóg vruchtbaarder? Of is sprake van een optimaal aantal - niet te weinig, maar ook niet te veel? Op die vraag zoeken we bijvoorbeeld een antwoord.’
In de evolutie, herhaalt Repping nog maar eens, draait het allemaal om nageslacht. ‘Hoe vergroot je de kans op het krijgen van kinderen? Dat kun je op verschillende manieren doen. Een alfamannetje zet misschien in op spierkracht, een gewone chimpansee op heel veel zaad, een moderne homo sapiens-man wellicht op zorgzaam-heid. Maar sommige mannen hebben de pech dat ze, om veelal nog onduidelijke redenen, heel weinig of zelfs helemaal geen zaadcellen produceren. Die mannen komen naar ons Centrum voor Voortplantingsgenees-kunde voor geassisteerde voortplanting.’Nee, moet hij toegeven, ‘voorlopig leveren onze bevin-dingen geen nieuwe behandelingen op, hooguit op termijn wat betere diagnostiek. Maar er is één troost: het Y-chromosoom, zo is onomstotelijk vastgesteld, was en is in beweging. De evolutie gaat dóór. En dat is goed nieuws. Het valt immers beslist niet uit te sluiten dat genetische foutjes die leiden tot verminderde vrucht-baarheid, binnen een paar generaties ook vanzelf weer zijn hersteld.’ Want het Y-chromosoom blijft voorlopig nog wel even under construction.
Mannen hebben een X- (rechts op
de foto) en een Y-chromosoom
(links).
Foto: science PHoto liBrarY/anP
AMC MAgAzine februari 2010 17
w e tensch a P sK a lenDer februa ri
diameters. Gescheurde intracraniële aneurysma’s
(uitstulpingen van een bloedvat in het hoofd) kan
men goed detecteren met CT-angiografie (waarbij de
patiënt een contrastmiddel krijgt toegediend dat het
arteriële vaatstelsel aankleurt) in combinatie met een
methode om bot te verwijderen uit de beelden. De-
zelfde techniek kan, in combinatie met CT-venografie,
ook goed worden toegepast om cerebrale veneuze
trombose vast te stellen. Bij verschillende vaatziekten
vormen diametermetingen van bloedvaten de basis
voor beslissingen over therapie. Een nieuwe, op mo-
dellen gebaseerde, meetmethode blijkt nauwkeuriger
dan bestaande methoden.
Tijd: 14.00 uur
4symPosiumBijeenkomst over ‘Klinische Immunologie’. Het och-
tendprogramma concentreert zich op de (on)mogelijk-
heid om vaccins te ontwikkelen tegen infectieziekten
als malaria, tuberculose, cytomegalovirus en HIV. ‘s
Middags wordt de stand van zaken belicht met betrek-
king tot verschillende onderwerpen uit de klinische
immunologie.
Plaats: AMC, Collegezaal 1
Tijd: 9.30 – 15.45 uur
Inlichtingen: mw. C.N. de Boer, 020 566 5990,
4symPosiumBijeenkomst van de Nederlandse Vereniging voor
Klinische Fysica over de laatste ontwikkelingen op het
gebied van radiotherapie.
Plaats: AMC, Collegezaal 4
Tijd: 9.30 – 16.00 uur
Inlichtingen: mw. J. van den Berg, 020 566 4231,
5PromotieAmra Hajdo-Milasinovic: ‘Rac1 and Rac3 in cell mor-
phology and adhesion: brothers and foes’. Promotor
is prof.dr. A.J.M. Berns, hoogleraar Experimentele
Genetica van erfelijke aandoeningen. Co-promotor is
dr. J. Collard (NKI).
Cellen hechten aan hun omgeving. Dit is een complex
proces, mede afhankelijk van diverse eiwitinteracties.
Correcte hechting is van cruciaal belang voor cellulaire
processen als het ontvangen, passeren en doorsturen
van signalen uit en naar de omgeving, het op de juiste
plaats zitten, kunnen migreren, zich kunnen delen,
en zich goed kunnen differentiëren en specialiseren.
Door niet-correcte celhechting kan kanker ontstaan.
Regulatie van hechtingsprocessen gebeurt door een
groep kleine eiwitten die nucleotides kunnen binden,
kleine GTPasen genaamd. Zij fungeren als een mole-
culaire schakelaar die ‘aan’ staat als ze gebonden zijn
aan een GTP-nucleotide, en ‘uit’ in GDP-gebonden
toestand. Hajdo-Milasinovic onderzocht de functie
van kleine GTPasen aan de hand van twee leden uit de
Rac-subfamilie: Rac1 en Rac3. Hun functie blijkt zeer
verschillend doordat ze op een andere manier aan het
multifunctionele eiwit Git1 binden.
Tijd: 12.00 uur
5PromotieIris Wichers: ‘Unsolved issues in etiology and treat-
ment of venous thrombosis’. Promotor is prof.dr. H.R.
Büller, hoogleraar Inwendige Geneeskunde in het
bijzonder de vasculaire geneeskunde. Co-promotores
zijn dr. S. Middeldorp en dr. M.W.T. Tanck.
Het eerste deel van Wichers onderzoek richtte zich op
het ontstaan van veneuze tromboembolie (VTE). Ze
beschrijft de resultaten van de GENES-studie, die zich
richtte op nieuwe erfelijke risicofactoren voor VTE in
families met onverklaarde trombofilie. Helaas werden
geen nieuwe erfelijke defecten gevonden, maar de stu-
die leverde wel aanknopingspunten voor verder onder-
zoek. Het tweede deel van het proefschrift gaat over
behandeling van oppervlakkige veneuze trombose. Wi-
chers beoordeelde de beschikbare literatuur daarover
en deed retrospectief onderzoek naar het ontstaan en
de behandeling van oppervlakkige veneuze trombose
in zowel de eerste als de tweede lijn.
Tijd: 14.00 uur
9cursusNascholing Jeugdgezondheidszorg. Drs. L.A. Winder,
gedragsdeskundige AMK Haaglanden, houdt een
voordracht over het bespreken van kindermishande-
ling met het kind zelf onder de titel ‘Geef het kind
een stem!’. Drs. R. Rodrigues Pereira, kinderarts en
coördinator Artsen Netwerk ADHD, belicht ‘ADHD, de
rol van de jeugdgezondheidszorg in de signalering en
begeleiding van kinderen en hun ouders’.
Plaats: AMC, Collegezaal 4
Tijd: 19.30 – 22.00 uur
Inlichtingen: de Congresorganisatie van het AMC,
020 566 8585, [email protected]
9conGresJaarsymposium ‘Het gastro-enterologisch jaar 2009:
12 maanden MDL-ziekten in vogelvlucht’, met een
update over belangrijke ontwikkelingen op het gebied
van maag-, darm- en leverziekten. Aandacht voor
onder andere endoscopie, IBD, infecties en probiotica
en HPB-chirurgie.
Plaats: AMC, Collegezaal 5
Tijd: 14.00 – 21.00 uur
Inlichtingen: Benecke Congresorganisatie,
mw. M. Oudejans, 020 715 0600,
2PromotieInna Kolesnyk: ’Blocking effects of the renin-
angiotensin system in long-term peritoneal dialysis
patients’. Promotor is prof.dr. R.T. Krediet, hoogleraar
Nefrologie, in het bijzonder de nierfunctievervangen-
de behandeling. Co-promotores zijn dr. D.G. Struijk en
dr. F.W. Dekker (LUMC).
Buikspoeling of peritoneale dialyse (PD) is een ef-
fectieve nierfunctievervangende therapie, die grote
voordelen heeft boven hemodialyse (HD): voor HD
moet de nierpatiënt naar het ziekenhuis, PD kan
thuis gebeuren. Daarnaast blijken de resul taten van
niertransplantatie beter na peritoneale dialyse. Groot
probleem bij PD is echter de verhoogde kans op
ontsteking van het buikvlies: vijftig tot zestig procent
van de patiënten krijgt daar na drie jaar mee te maken.
Medicijnen die Angiotensine II remmen (ACEi/ARB)
verminderen de kans op peritoneale veranderingen,
zo blijkt uit experimentele studies. Deze middelen
zorgen bovendien voor het behoud van restnierfunctie
bij bepaalde stadia van chronisch nierfalen. Kolesnyk
onderzocht of dit beschermende effect ook optreedt
bij dialysepatiënten. ACEi/ARB lijken het buikvlies
inderdaad te beschermen, maar of de restnierfunctie
beter behouden blijft, is nog steeds onduidelijk.
Tijd: 14.00 uur
2cursusNascholing Reizigersgeneeskunde, met onder meer
‘Wat men moet weten over tropenbeten’. Daarnaast
spreekt dr. Peter de Vries, internist-infectioloog bij
het Tropencentrum AMC over ‘Dengue/Chikungunya:
epidemiologie en klinische presentatie’. Dengue
(knokkelkoorts) is de snelstgroeiende, door muggen
verspreide ziekte. Behandeling is niet mogelijk, en
daarom zijn preventieve maatregelen van het grootste
belang. De virusziekte Chikungya wordt door dezelfde
muggensoort overgedragen en geeft een klinisch
beeld dat moeilijk van knokkelkoorts te onderscheiden
is.
Plaats: AMC, Collegezaal 5
Tijd: 12.30 – 16.00 uur
Inlichtingen: de Congresorganisatie van het AMC,
mw. J.S. Mulders, 020 566 8924, [email protected]
3PromotieHugo Gratama van Andel: ’Image processing in vascu-
lar Computed Tomography’. Promotores zijn prof.dr.ir.
C.A. Grimbergen, hoogleraar Medische Technologie,
en prof.dr. G.J. den Heeten, hoogleraar Radiologie.
Co-promotores zijn dr. H.W. Venema en dr.ir. G.J.
Streekstra.
Gratama van Andel onderzocht in hoeverre diverse
beeldbewerkingstechnieken voor CT (computed tomo-
graphy) gebruikt kunnen worden voor het zichtbaar
maken van bloedvaten en het meten van bloedvat- Zie verder pagina 26
AMC MAgAzine februari 201018
Foto: leX van liesHoUt/anP
M o l e C u l A i r e b i o l o g i e
Noam Zelcer werkt sinds september vorig jaar in het AMC na het verkrijgen van een AMC Fellowship. Hij wil zich op de afdeling Medische Biochemie verder verdiepen in een gen dat hij ontdekte tijdens zijn onderzoek aan de University of California in Los Angeles. De afgelopen jaren bestudeerde hij daar de wijze waarop ons lichaam cholesterolniveaus reguleert. Hij richtte zich in eerste instantie vooral op dit proces in de hersenen, vanwege de relatie tussen cholesterol en de ontstekingen en plaquevorming bij de ziekte van Alzheimer. ‘Ik wilde weten welke genen door choles-
terol gereguleerd worden in de hersenen. Tijdens dat onderzoek kwam ik een onbekend gen tegen, dat we uiteindelijk IDOL hebben genoemd. Ik ontdekte dat cholesterol via de transcriptiefactor LXR – Liver X Receptor – de expressie van dit gen verhoogt. Welke rol dat gen speelt in het cholesterolmetabolisme, was me toen nog onduidelijk.’
eurek aPrOef
Een jaar lang onderzoek dat daarop volgde, leverde tot grote teleurstelling van Zelcer niets op. Maar een nieuw idee – toepasselijk door hem ‘de Eurekaproef’ gedoopt – bracht hem verder. Via een adenovirus dat hij als trans-portmiddel gebruikte, bracht Zelcer het IDOL-gen in de lever van muizen tot expressie. Daarop verdubbelde het cholesterolgehalte in het bloed van deze dieren. Zelcer was extra verbaasd, omdat uitsluitend het LDL-gehalte hoger werd. LDL (low density lipoprotein) staat in tegen-stelling tot HDL (high density lipoprotein) bekend als het slechte cholesterol. Een hoge concentratie ervan in het bloed is een van de risicofactoren voor hart- en vaatziekten.Zelcer vergelijkt het nieuwe gen met een verkeersagent. ‘IDOL draagt bij aan de afbraak van de LDL-receptoren. Dat zijn eiwitten op de celwand die LDL-cholesterol kunnen binden en opnemen. Als er te veel choleste-rol in de cel zit, stuurt IDOL de receptoren naar het lysosoom, de afvalverwerkingscentrale van de cel. Het lysosoom breekt die receptoren af, waarna het choleste-
verkeersagent regelt cholesterol
Moleculair bioloog noam zelcer heeft een nieuw gen
ontdekt dat een rol speelt bij het metabolisme van het
‘slechte’ cholesterol in ons lichaam. Om dit proces verder
te bestuderen, kreeg hij onlangs een vidi-subsidie van
nWO. hij hoopt dat zijn onderzoek uiteindelijk leidt tot
een nieuw medicijn dat net als statines het cholesterol
verlaagt. een combinatie van beide geneesmiddelen zou
nog effectiever kunnen zijn.
AMC MAgAzine februari 2010 19
john ekkelboom
rolevenwicht in de cel zich weer herstelt. Daarmee was, na een prijsvraag in het laboratorium, de naam voor het nieuwe gen geboren: Inducible Degrader Of the LDLR (IDOL). Wat wil zeggen dat dit gen LDL-receptoren afbreekt nadat cholesterol het heeft gestimuleerd via de transcriptiefactor LXR.Zelcer en zijn Amerikaanse collega’s wilden weten wat er gebeurt als IDOL volledig wordt uitgeschakeld. Dat deden ze zowel in muizencellen als in menselijke cellen in een reageerbuis. Het gevolg was dat de hoeveelheid LDL-receptoren toenam, waardoor de cellen meer slecht cholesterol konden opnemen, en er dus minder in het bloed terechtkomt. Deze bevindingen verschenen in juli 2009 in Science. Gezien de belangrijke rol van IDOL in het cholesterolmetabolisme, wil Zelcer zich nu verder verdiepen in dit gen. Daarvoor zegde NWO onlangs een Vidi-subsidie toe, waaraan een bedrag gekoppeld is van 800.000 euro.
COMBinatietheraPie
Zelcer hoopt dat zijn onderzoek in de toekomst kan leiden tot een nieuw medicijn dat het slechte choles-terol in de bloedbaan aanpakt. Dat zou dan IDOL in de lever, de belangrijkste regulator van cholesterol in het lichaam, moeten remmen of uitschakelen. Op dit moment gelden statines als het wondermiddel voor mensen met een te hoog cholesterolgehalte. Het zijn zelfs de meest verkochte medicijnen ter wereld. Ze remmen de aanmaak van cholesterol in de lever en ver-hogen de hoeveelheid LDL-receptoren op de cellen van de lever. Deze cellen reinigen dan het bloed nog effi-ciënter omdat ze daaruit extra LDL kunnen opnemen. Zelcer: ‘Ik stel niet voor om statines door een nieuw medicijn te vervangen. Die middelen werken immers bij veel mensen geweldig. Ze reduceren het risico op hart- en vaatziekten gemiddeld met dertig procent.
Wel hebben ze hun beperkingen. Bij sommige mensen werken ze onvoldoende. Als je een middel zou hebben dat IDOL remt of uitschakelt, dan zou je dat kunnen combineren met statines. Zo pak je de LDL-receptor via twee verschillende routes aan. In humane en in mui-zencellen hebben we al aangetoond dat het idee werkt. Als je die cellen eerst met statines behandelt, neemt de hoeveelheid LDL-receptoren tot een bepaald niveau toe. Schakel je vervolgens IDOL uit, dan wordt dat niveau nog hoger.’
Mutaties
Voor het ontwikkelen van een medicijn is het nog veel te vroeg, benadrukt de moleculair bioloog. Daarom is hij erg blij met de NWO-subsidie, die hem de gelegen-heid geeft nog veel onbeantwoorde vragen op te lossen. Op de eerste plaats gaat hij zich bezighouden met fun-damenteel onderzoek. Want hoe IDOL precies werkt en op welke plek in de cel, is nog niet duidelijk. Daarnaast is Zelcer van plan om muizen te bestuderen waarbij het IDOL-gen is uitgeschakeld. Verder gaat hij samen met onder andere postdoc Sigrid Fouchier en professor John Kastelein van de afdeling Vasculaire Geneeskunde kijken naar mutaties van het IDOL-gen bij de mens. ‘Er zijn al genen bekend die een relatie hebben met een hoog bloedcholesterolgehalte. Maar er zijn ook mensen bij wie die genen niet zijn gemuteerd, terwijl ze wel een verhoogd cholesterol hebben. Er moeten dus andere mutaties zijn die dat verklaren. Misschien dat IDOL opheldering kan geven.’ Zelcer heeft al enkele mutaties op het IDOL-gen gevonden die hij wil bestuderen. ‘Dat is een manier om te zien of het gen daadwerkelijk effect heeft op het cholesterol in de mens. Is het antwoord positief, dan kunnen we IDOL wellicht gebruiken bij de ontwikkeling van een medicijn.’
AMC MAgAzine februari 201020
f A s C i n A t i e s
In de roman ‘Over de liefde’ doet Doeschka Meijsing verslag van haar verbroken relatie met een jongere vrouw, die tegen haar verwachting in verliefd werd op een man en vertrekt. Een persoonlijk drama dat mede door de autobiografische inslag aanleiding gaf tot speculaties over de identiteit van de betrokkenen. Je zou het boek ook kunnen lezen als sleutelroman. Wat niet wegneemt dat het vooral het verhaal is over de psychi-sche gesteldheid van een vrouw die werd verlaten en schrijft over haar ontzetting, wrok, verdriet, woede en jaloezie. ‘Over de liefde’ is onmiskenbaar een psychologische roman. Doeschka Meijsing won er de AKO Literatuur-prijs en de Ferdinand Bordewijkprijs mee. Het boek werd een succes. Toch was aanvankelijk niet iedereen tevreden. Jeroen Vullings, literair criticus van Vrij Nederland schreef: ‘(…) ook op psychologisch terrein stelt Over de liefde teleur. De vraag is niet waarom een lesbische vrouw opeens heteroseksueel wordt. De vraag is wat zij bij haar nieuwe partner, een individu, denkt te vinden. Daarvoor moet je je willen inleven in die twee’. Kennelijk is dat door Doeschka Meijsing niet of slechts gebrekkig opgebracht. Ook een psychologische
roman kan tekortschieten, omdat de romanfiguren niet tot leven komen of in hun beweegredenen onvoldoende worden doorgrond. Dat is de kritiek van Vullings. Hij verwijst naar grote romanciers - Stendhal - die dat wel konden. Maar wat konden die grote romanciers, op grond van welke kennis schreven zij en hoe werd die kennis verworven en genormeerd? Er kan eigenlijk geen twijfel over bestaan dat het hier gaat om psychologische kennis en dus is de vraag onvermijdelijk hoe literatuur zich tot psychologie ver-houdt. Gaan psychologie en literatuur over hetzelfde? Je zou kunnen zeggen dat er een grote overeenkomst bestaat tussen deze twee. In de eerste plaats delen ze grote thema’s zoals liefde, dood, verdriet, chauvinisme, eenzaamheid, trouw, verraad, spijt, wroeging, verliefd-heid, invaliditeit, krankzinnigheid, haat en wat niet al. Zaken die het psychisch leven volkomen kunnen domi-neren. Daarnaast behandelen psychologie en literatuur beide hoe mensen hun gedrag op elkaar afstemmen, waarop hun wederzijdse sympathie of afkeer berust en hoe karakters kunnen botsen of zich verenigen. Ten-slotte wordt het lezen van literatuur graag voorgesteld als een psychisch hoogtepunt in de ervaring, een heftig
in een reeks van vijftien autobiografische essays kijkt jaap van
heerden terug op de kwesties die hem de afgelopen decennia hebben
beziggehouden. Bij eerste inventarisatie waren het eerder spontane
en aangename fascinaties, te vergelijken met verliefdheden, dan
beroepsmatige verplichtingen. Maar waar dienden ze toe en wat heeft het
opgeleverd? door welke toevalligheden werd de voorkeur bepaald en is
er een lijn te ontdekken in wat zich voordoet als een grillige verzameling
obsessies? aflevering negen: literatuur en psychologie.
Daar had couperus niet aan gedacht
AMC MAgAzine februari 2010 21
scène uit eline vere.
Foto: KiPPa/anP
moment van vereenzelviging met de hoofdpersoon, ont-roering om zijn of haar lot, besef van de hachelijkheid van de menselijke existentie, bezinning en catharsis. Dat zijn de psychische belevingen die literatuur kan oproepen en waarom zij als bron van kennis wordt gewaardeerd.
geen nieuWe inziChten
Ongetwijfeld kan men uit een psychologische roman veel leren, maar de vraag is wát. De psychologie als wetenschap streeft naar verklaringen en levert bij succes nieuwe kennis, waarover wij nog niet beschikten en waarop wij mogen vertrouwen door respect voor de bewijsvoering. Literatuur levert in psychologische zin geen nieuwe kennis. Mij althans is daarvan geen geval bekend. Wat zij vooral levert is herkenbaarheid, daarop berust ook de kritische beoordeling van literatuur. Het gaat steeds om de vraag of wij als lezers het verloop plausibel vinden. In een individueel geval kan litera-tuur wel nieuwe kennis opleveren omdat de lezer het psychisch verschijnsel of de beschreven karaktertrek niet uit eigen ervaring kent, maar de beschrijving moet dan wel in overeenstemming zijn met het algemene
kennisbestand. De literatuur als intellectuele inspan-ning is niet afgestemd op kennisverwerving en ontsluit geen nieuwe inzichten. Literatuur kan wel verslag doen van nieuwe ervaringen in omstandigheden die niemand ooit heeft meege-maakt of onder invloed van middelen die niemand ooit heeft beproefd, maar dan hebben wij het eerder over een autobiografisch verslag. Een verslag dat om zijn toevallige literaire kwaliteiten ook tot de literatuur gere-kend kan worden, maar geen verrassend product is van de verbeelding. Dan hebben wij het over de bekentenis, de ziektegeschiedenis, het reisverslag of de authentieke gevalsbeschrijving, die kunnen fungeren als basisma-teriaal van de psychologische wetenschap. Ze beho-ren echter niet tot het domein van de psychologische roman. Een schrijver doet over zijn romanpersonage geen nieuwe ontdekkingen, die hem zelf ook verrassen en die hij onverwijld aan de wetenschap overdraagt.Een psycholoog kan zo verbaasd zijn over de uitkomst van zijn experiment dat hij een collega vraagt het voor de zekerheid nog eens over te doen. Dat kom je in de literatuur niet tegen. Ronald Giphart vraagt Joost Zwa-german niet om een onbevangen replicatie, als hij door
AMC MAgAzine februari 201022
f A s C i n A t i e s
psychisch disfunctioneren dan de klinisch psycholoog. Het betrof vooral gevallen van afwijkend gedrag, die bij interpretatie de nodige empathie vereisen. Het is immers heel goed mogelijk dat een romanschrijver daar een grotere bekwaamheid in bezit dan de doorsnee psy-choloog. Tegenwoordig hoor je die aanbeveling zelden, maar vijftig jaar geleden was die nog heel gewoon. Vooral Dostojevski gold als een gezaghebbende bron van informatie. Die tijden zijn voorbij, om twee redenen. De belang-rijkste is ongetwijfeld dat de psychoanalyse zo goed als geheel van het psychologisch toneel is verdwenen. De psychologische roman onthulde bij voorkeur de werking van duistere driften in het zielenleven van de hoofdpersoon, die daar zelf ook eerder slachtoffer dan meester van was. Dat sloot natuurlijk heel goed aan bij het psychoanalytisch leerstuk dat ons zelfinzicht in belangrijke mate geblokkeerd is. Samen met de psychoanalyse is de fascinatie voor dat soort problemen verdwenen. De tweede reden is gelegen in een algehele verschuiving in de psychologie. Niet langer staat de beleving centraal, maar de functie of het vermogen. De psychologische belangstelling betreft tegenwoordig eerder de vraag hoe het apparaatje in ons brein werkt, dan hoe het is om over zo’n apparaatje te beschikken. Dus niet de vraag welke herinneringen mij dwars zitten, maar hoe ik ze opsla, bewerk en weer ophaal. Niet de vraag door welke duistere motieven gedreven ik zei wat ik zei, maar de vraag krachtens welke vermo-gens ik het voor elkaar kreeg in goed Nederlands te zeggen wat ik wilde zeggen. Daar komt nog bij dat de psychologie in de loop der jaren steeds kritischer is geworden op haar eigen werk-wijze. Zij stelde steeds hogere eisen aan de bewijsvoe-ring. Een vlaag van inzicht was niet langer het begeerde eindstadium, maar het begin van onderzoek naar de geldigheid van dat inzicht. Die methodologische eisen stelde de psychologie ook aan de verbeelding van de lite-ratuur. Daarin worden geen inzichten bewezen, maar gesuggereerd.In het beste geval oppert de romancier een hypothese, die de psycholoog, als hij daar trek in heeft, nog moet gaan toetsen. Hij kan zeker niet volstaan met een verwijzing naar de psychologische roman als beslis-send bewijsstuk. Want waarom zou een romanschrijver zich niet vergissen? Otto Rank kon nog zeggen dat Dostojevski met ‘unübertreffliche klinische Exaktheit’ het thema van de dubbelganger behandeld heeft, maar
twijfel bevangen wordt door het onvoorspelbare gedrag van zijn hoofdpersoon. Door dit soort zorgen wordt een schrijver niet gekweld. Literaire kritiek is ook iets anders dan wetenschappelijke kritiek. De roman moet niet gekunsteld zijn, de personages niet van bordkar-ton, de emoties inleefbaar, enzovoort. Allemaal criteria ontleend aan de bestaande mensenkennis, die als norm fungeert. Wetenschappelijke kritiek is vooral gericht op de bewijsvoering. Voldoet het onderzoek aan de methodologische normen? Overleeft de hypothese keer op keer een kritische toetsing? Zo, ja dan wordt onze kennis voor een moment verrijkt. Maar onherroepelijk komt er een moment waarop ook deze nieuw verworven kennis moet worden herzien.
net iets eerder
Zoiets hoor je nooit over de psychologische roman. Een roman kan vooral door de formulering verou-derd zijn, maar ik heb nog nooit meegemaakt dat het psychologisch inzicht van de romancier als verouderd aangemerkt werd of als recentelijk verbeterd door een schrijver van de jongste generatie. Literaire kennis accumuleert kennelijk niet. In de literatuur kun je ein-deloos opnieuw beginnen, bij voorbeeld over de liefde, zonder dat iemand opmerkt dat wij langzamerhand het fijne er wel van weten. In de psychologie raken sommige probleemgebieden uitgeput. Het onderzoeksprogramma degenereert. Als het in de psychologische roman werkelijk om kennis zou gaan, zou je een lijstje moeten kunnen presenteren van problemen die de psychologische roman nog niet heeft opgelost en die aangemerkt kunnen worden als onvolkomenheden in het kennisbestand. Met de van-zelfsprekende verzekering dat er met alle macht door de literatoren aan wordt gewerkt. Zo’n lijstje bestaat niet. Er is geen besef van enig kennisgebrek in de litera-tuur. Er is ook geen rivaliteit tussen schrijvers wie van hen het eerst een erkende leemte in het kennisbestand zal opvullen. Cees Nooteboom heeft uiteindelijk het probleem opgelost en hij was daarmee net iets eerder dan Patrick Modiano. Leuk voor ons Nederlanders. Zo’n ontwikkeling hoef je niet te verwachten.Het bovenstaande overziend, vraag je je af of psycho-logie en literatuur wel zoveel gemeen hebben of elkaar in het gelukkigste geval alleen maar zinvol aanvul-len. Er zijn tijden geweest dat psychologiestudenten aangeraden werd vooral veel romans te lezen, omdat de romanschrijver vaak een scherpere blik heeft op het
AMC MAgAzine februari 2010 23
zonder dat het wordt opgelost. (Bedenk dat een homun-culus zijn eigen geheugen moet raadplegen als hij even in twijfel verkeert over wat hij ook alweer in het geheu-gen moest opzoeken. En hoe werkt dat geheugen? Zit daar ook weer een homunculus in?) Het is op zich niet onmogelijk om het leven te schetsen van een homuncu-lus. Het zou misschien zelfs wel vermakelijk zijn, dat rusteloze heen en weer geren in het geheugen om het juiste geheugenspoor te vinden en triomfantelijk naar boven te slepen. Maar dan begeven wij ons in een fictie die zelfs geen verband meer heeft met de psychologi-sche roman.
ik weet wel zeker dat een hedendaags klinisch psycho-loog aan de observaties van Dostojevski geen touw kan vastknopen. Louis Couperus heeft ogenschijnlijk een treffend beeld gegeven van het leven van de grillige en behaagzieke Eline Vere, maar de psychiater Frans de Jonghe heeft gezegd dat als hij vandaag Eline Vere in behandeling zou moeten nemen, hij niet aan de vraag ontkomt of zij in haar jeugd seksueel is misbruikt. Daar had Couperus niet aan gedacht.
sPeurhOnden
Ik geloof niet dat een historicus een historische roman raadpleegt als hij wil weten hoe het afgelopen is met Johanna de Waanzinnige of Karel de Stoute. Biologen zullen zich evenmin wenden tot het werk van Anton Koolhaas als zij het gedrag van dieren willen bestude-ren, al kan het zijn dat zij grote waardering hebben voor zijn observaties, omdat die in overeenstemming zijn met wat zijzelf hebben waargenomen. Maar Koolhaas is geen autoriteit in de ethologie, net zo min als Marten Toonder dat is op het terrein van speurhonden. Bio-logen zullen aan hun literaire verbeelding zelfs geen hypothese ontlenen. Zo radicaal als in deze twee gevallen is de breuk tussen literatuur en psychologie nog niet, al is de distantie groter dan ooit. Op het punt van de menselijke beleving of het uitbeelden van situaties waarin een mens terecht kan komen, kan de literatuur nog wel enige aanspraak maken op gezag. Maar de bewijsvoering is geheel overgedragen aan de psychologie. Het is trouwens nog maar een klein deel van de psychologie dat eventueel zijn licht bij de psychologische roman wil opsteken. Als de literatuur voor de psychologie informatief wil zijn, zou zij de cognitieve roman tot ontwikkeling moeten brengen waarin beschreven wordt hoe de cognitie werkt. Maar iedereen beseft meteen dat zo’n initiatief een onnodige, absurde en ook riskante onderneming betekent, omdat een literaire uitbeelding van hoe het geheugen werkt, of het spraakvermogen of de waar-neming al snel een homunculus ten tonele voert. Een mannetje of andere innerlijke instantie die ons laat delen in zijn ervaring hoe het is om in het geheugen werkzaam te zijn, of de afwikkeling van de taalproduc-tie naar tevredenheid te regelen. Binnen de cognitie wordt de vraag naar de beleving eigenlijk nooit gesteld en de introductie van een homunculus geldt als een pijnlijke nederlaag, omdat daarmee het probleem alleen maar wordt gedupliceerd
Jaap van Heerden.
illUstratie: siegFried WoldHeK
Zo’n drie jaar geleden ging hepatoloog Henk Reesink een gewaagde weddenschap aan. Hij durfde in dit blad een kistje wijn te zetten op het succes van VX-950, een middel tegen hepatitis C waarover hij destijds met AMC-collega’s had gepubliceerd in Gastroenterology. Aanleiding was een geslaagde fase-1 studie onder gezonde proefpersonen én onder een kleine groep patiënten die geïnfecteerd waren met het hepatitis C- virus van het type I, dat wereldwijd het meest voorkomt. Het middel leek geen zwaarwegende bijwerkingen te hebben. Maar minstens zo belangrijk: bij de patiënten zorgde het voor een drastische daling van het aantal virusdeeltjes.‘Inmiddels zijn er zowel in het AMC als elders aanvul-lende studies en klinische trials gedaan met VX-950’, vertelt Reesink. ‘En het ziet er naar uit dat het medicijn in de loop van 2011 op de markt komt als Telaprevir. Bijna zeventig procent van de hepatitis C-patiënten heeft er baat bij, terwijl de behandelduur voor de meeste patiënten bekort kan worden tot zes maanden. Dat is een flinke winst vergeleken met de klassieke therapie. Die duurt namelijk een jaar en werkt hooguit bij veertig tot vijftig procent van de patiënten met het type I virus.’ Reesink kan zijn wijn dus binnenkort gaan incasseren, zo lijkt het. Al zal de afdronk misschien wat zuur zijn, want Telaprevir blijkt wel degelijk vervelende bijwerkin-gen te hebben. Zo kan het bij een op de tien patiënten allergische reacties en huidproblemen veroorzaken, waaronder jeuk.Maar inmiddels is er een nieuwe generatie van gelijk-soortige medicijnen tegen hepatitis C ten tonele ver-schenen. Reesink boog zich de afgelopen jaren samen met leverarts Christine Weegink en een grote groep andere collega’s over één van deze middelen. Ook dit
nieuwe rem voor oude bekende
leverartsen van het aMC onderzochten
het effect van een nieuwe virusremmer
bij mensen met hepatitis C.
Conclusie: de remmer behoort tot de
veelbelovende middelen die momenteel
in de pijplijn zitten en die effectiever
lijken dan de huidige medicijnen. in
januari verschenen de resultaten van
de studie in gastroenterology.
AMC MAgAzine februari 201024
h e p A t i t i s C
AMC MAgAzine februari 2010 25
ar thur van zuylen
keer weer met succes: in februari staan zij opnieuw met een fase-1 studie in Gastroenterology. De AMC’ers dien-den als eersten ter wereld de experimentele virusrem-mer TMC435 toe bij gezonde mensen en bij patiënten met hepatitis C. ‘We hebben daarbij gekeken naar de veiligheid en effectiviteit’, licht Reesink toe. ‘Met slechts één pilletje per dag, was binnen een week het virus sterk onderdrukt, zonder dat we problematische bijwerkingen zagen op de korte of langere termijn.’
aChilleshiel
Beide fase-1 studies werden in samenspraak gedaan met de farmaceutische industrie, die een enorme markt ziet voor dit soort medicijnen. De cijfers verklaren waarom: hoewel hepatitis C te boek staat als het minder besmet-telijke zusje van hepatitis A en B, raken er wereldwijd jaarlijks drie tot vier miljoen mensen blijvend geïnfec-teerd met dit virus. Volgens schattingen gaat het om meer dan 170 miljoen chronische besmettingen in de hele wereld, waarvan zo’n 60.000 in Nederland.Zonder behandeling kan het virus zich nestelen in de lever en daar een chronische ontsteking veroorzaken, die kan leiden tot levercirrose – de vorming van bind-weefsel. Er ontstaan dan letterlijk littekens in de lever. Hierdoor verliezen geleidelijk steeds meer levercellen hun cruciale functie en stijgt de kans op leverkanker. Aangezien de leverschade zelf onomkeerbaar is, richt de therapie zich op het voorkomen van die schade door het hepatitis C-virus blijvend te laten verdwijnen.Daartoe gebruiken onderzoekers de achilleshiel van het virus: het onvermogen om zichzelf zomaar te verme-nigvuldigen. Net als andere virussen heeft hepatitis C onze lichaamscellen nodig om zich te kunnen vermeer-deren en te verspreiden. ‘Rem je die replicatie, dan rem je ook de virale infectie. In theorie kan dat op verschil-lende manieren’, legt Reesink uit. ‘Je kunt bijvoorbeeld voorkomen dat het virus de cel kan binnendringen, of verhinderen dat de genetische informatie van het virus wordt afgelezen. Of een blokkade opwerpen zodat er in geïnfecteerde cellen geen virale eiwitten worden gefa-briceerd of geassembleerd.’Die theorie klinkt als een klok. Helaas ontbrak het in de praktijk lange tijd aan de juiste medicijnen om suc-cesvol in te grijpen in de levenscyclus van het hepatitis C-virus. Reesink: ‘Tot een paar jaar geleden beschikten we eigenlijk alleen over een combinatiebehandeling met langwerkend interferon en het middel ribavirine. De eerste helpt het immuunsysteem bij de natuurlijke afweer tegen virussen, terwijl de tweede voorkomt dat het virus weer terugkomt na het stoppen van de medi-catie. Deze combinatietherapie is de klassieke behande-ling, waar minder dan de helft van de patiënten goed op reageert. Middelen als VX-950 en TMC435 werken heel anders. Beide zijn specifieke proteaseremmers van het hepatitis C-virus. Ze verhinderen dat nieuw gevormde virale eiwitcomplexen worden geknipt tot kleinere eiwit-
ten, die op hun beurt de bouwstenen vormen voor de replicatie van het virus.’Hoewel TMC435 zich nog moet bewijzen in uitgebrei-dere studies, verwacht Reesink veel van het nieuwe middel. ‘Het gaat om een proteaseremmer van de tweede generatie, die vele malen krachtiger is dan mid-delen uit de eerste generatie zoals Telaprevir en het ver-gelijkbare Boceprevir. TMC435 werkt daardoor sneller, lijkt minder bijwerkingen te hebben en geeft een lagere kans op het ontstaan van resistentie tegen het virus. Ook de therapietrouw zal naar verwachting groter zijn, doordat patiënten slechts één pil per dag hoeven slik-ken. We schatten dat de nieuwe proteaseremmers in combinatie met de standaardbehandeling uiteindelijk 75 tot 80 procent van de hepatitis C-infecties kunnen genezen. Maar zover is het nog niet. Zelfs als alle ver-volgstudies goed gaan, komt TMC435 pas over enkele jaren op de markt.’In hoeverre de proteaseremmers écht een succes worden, valt volgens de leverarts nog niet goed te voorspellen. Het zijn namelijk lang niet de enige medicijnen tegen hepatitis C die op dit moment in de pijplijn zitten. Andere onderzoeksgroepen werken aan heel andere middelen en die zien er minstens zo veelbelovend uit. Reesink: ‘Er wordt bijvoorbeeld geëx-perimenteerd met polymeraseremmers en zogeheten NS5A-remmers, die de vermenigvuldiging belemmeren van het virale RNA. Wie weet blijkt de beste aanpak uiteindelijk een mix van therapieën die ingrijpen op de levenscyclus van het virus, zoals nu al gebeurt bij de behandeling van HIV-infecties.’
Meer MOgelijkheden
Succes of niet, Reesink blijft enthousiast over fase-1 studies met de farmaceutische industrie. ‘In het AMC wordt vooral op de afdelingen Gastro-enterologie & Hepatologie, Vasculaire Geneeskunde en Reumatologie veel van dit soort onderzoek gedaan. Zelf werken wij hierbij tegenwoordig nauw samen met het Erasmus MC en met PRA International, een gespecialiseerd bedrijf voor fase-1 onderzoek. Vroeger werd nog weleens gezegd dat je dan als academicus je ziel verkocht aan de industrie, maar daarvan is absoluut geen sprake. Het gaat om gedegen wetenschappelijk onderzoek met afge-timmerde contracten – waarin bijvoorbeeld vastligt dat wij alle resultaten gewoon vrijelijk mogen publiceren. En om een ander misverstand uit de weg te ruimen: dergelijke studies met proefpersonen leggen geen beslag op onze klinische afdelingen, want de opname is uitbesteed aan PRA International. Sterker nog, dankzij dit soort contractresearch krijgen wij als afdeling meer mogelijkheden voor onderzoek dat door onszelf wordt geïnitieerd.’
illustratie van het hepatitis c virus.
Foto: science Photo library/anP
AMC MAgAzine februari 201026
w e tensch a P sK a lenDer februa ri
op de tumorcellen de oestrogeenreceptor tot expressie
komt, zoals bij ongeveer driekwart van de patiënten
het geval is. Bij dertig procent van de vrouwen met
een dergelijke tumor werkt deze hormonale therapie
echter niet. Tot nu toe was onbekend welke tumoren
resistent zijn voor tamoxifen. De promovenda keek
ook welk genexpressieprofiel het meest geschikt is om
resistentie tegen hormonale therapie te voorspellen.
Tijd: 12.00 uur
17PromotieNoor Bekkali: ’Constipation in infancy and childhood.
New insights into pathophysiological aspects and
treatment’. Promotor is prof.dr. H.S.A. Heymans,
hoogleraar Algemene Kindergeneeskunde. Co-promo-
tor is dr. M.A. Benninga.
Bij 99 procent van de gezonde zuigelingen vindt de
eerste ontlasting, meconium, binnen 48 uur plaats. Bij
te vroeg geboren of te lichte kinderen is de meconium-
lozing vaak vertraagd. Bekkali onderzocht de duur van
de meconiumlozing als maat voor darmmotiliteit (de
werking van de darm). Daarnaast keek ze naar karakte-
ristieken van de ontlasting met als doel het ontwik-
kelen van een ontlastingsschaal voor kinderen onder
de twee jaar: de ‘Amsterdam infant stool form scale’.
Obstipatie (verstopping) komt zowel bij zuigelingen
als bij oudere kinderen veel voor. Meestal wordt geen
lichamelijke oorzaak gevonden. Het proefschrift laat
zien dat de waterhuishouding van de darm, die mede
bepaald wordt door chloorsecretie, daarin mogelijk
een rol speelt. Na een jaar intensieve behandeling
heeft de helft van de kinderen met obstipatie nog
altijd klachten. Bekkali vergeleek daarom ook effecti-
viteit en bijwerkingenprofiel van een aantal nieuwe en
bestaande laxeermiddelen.
Tijd: 10.00 uur
17PromotieOlivia Liem: ‘Childhood constipation. New insights in
testing, treatment and cost’. Promotores zijn prof.dr.
H.S.A. Heymans, hoogleraar Algemene Kindergenees-
kunde en prof.dr. C. Di Lorenzo, hoogleraar Kinder-
maag-, Darm-, en Leverziekten (Columbus, Ohio, VS).
Co-promotor is dr. M.A. Benninga.
Obstipatie (verstopping) bij kinderen komt veel voor.
Lang niet altijd is een duidelijke oorzaak aanwijsbaar.
Kinderen met obstipatie, zo blijkt uit Amerikaans
onderzoek, doen relatief vaak een beroep op de
gezondheidszorg. De kosten die zij maken, zijn circa
drie keer zo hoog als die van kinderen zonder verstop-
pingsklachten, en komen min of meer overeen met de
kosten gemaakt door kinderen met astma of ADHD,
twee andere veelvoorkomende aandoeningen. Met
behulp van colon-manometrie, een techniek om de
druk in de dikke darm te meten, kan men onderscheid
maken tussen obstipatie met en zonder een duidelijke
onderliggende oorzaak. Krachtige peristaltische bewe-
gingen (hoge amplitude propagerende contracties of
HAPCs) wijzen op een normaal werkende dikke darm.
Distentie (het opblazen van een ballon in de dikke
darm) blijkt HAPCs te kunnen opwekken, maar niet bij
elk kind. Kinderen met overgewicht hebben vaker last
van obstipatie. De oorzaak hiervan blijft onduidelijk.
Tijd: 12.00 uur
17PromotieJikke Omloo: ‘Oesophageal cancer: aspects of staging,
surgery and survival’. Promotor is prof.dr. J.J.B. van
Lanschot, hoogleraar Chirurgische Oncologie. Co-pro-
motores zijn dr. G.W. Sloof en dr. M.A. Boermeester.
Met een PET-scan is het mogelijk om de reactie van
een tumor in de slokdarm op chemoradiotherapie in
beeld te brengen. Dat blijkt uit een pilotstudie van
promovenda Omloo. De beeldvormende techniek
kan ook iets zeggen over de prognose van de patiënt.
Omloo bestudeerde daarnaast de rol van Toll-like
receptoren, belangrijke schakels in het aangeboren im-
muunsysteem, bij patiënten met slokdarmkanker.
Tijd: 14.00 uur
17symPosiumBijeenkomst over ‘Ontwikkelingen in de acute zorg’.
Het AMC verricht zijn kerntaken (patiëntenzorg,
onderwijs en onderzoek) onder het motto ‘The profes-
sional in the lead’: leidinggevenden worden geacht
hun domein grondig en van binnenuit te kennen. On-
der de titel ‘The professional in the lead’, organiseert
het AMC elk jaar een symposium over belangrijke
ontwikkelingen in de geneeskunde. Dit jaar staat de
acute zorg centraal. De bijeenkomst wordt afgeslo-
ten met een discussie onder leiding van prof.dr. L.J.
Gunning-Schepers, de voorzitter van de Raad van
Bestuur van het AMC. De stelling is: ’De gemiddelde
verpleegkundige is onvoldoende in staat om acute
situaties te herkennen’.
Plaats: AMC, Collegezaal 5
Tijd: 12.00 - 18.00 uur
Inlichtingen: de Congresorganisatie van het AMC,
mw. S.B. Beeke, 020 566 8585, [email protected]
18mini-symPosiumBijeenkomst mede ter gelegenheid van de promotie
van Reinout Bem op 19 februari (zie verderop), over
‘Acute lung injury; from bench to bedside’. Het pro-
gramma bevat state-of-the-art-presentaties, verslagen
van recent onderzoek en een lezing van dr. G. Matute-
Bello (University of Washington, Seattle), expert op
het gebied van acute lung injury.
Plaats: AMC, Sebastiaan Egbertsz de Vrijzaal
Tijd: 9.30 – 15.40 uur
Inlichtingen: [email protected]
10PromotieHenne Holstege: ‘Characterization of the mouse and
human breast cancer genome’. Promotor is prof.dr.
A.J.M. Berns, hoogleraar Experimentele Genetica van
erfelijke aandoeningen. Co-promotor is dr.ir. J.M.M.
Jonkers (NKI).
Door veranderingen in het DNA kunnen bepaalde
eiwitten overactief dan wel inactief worden, waardoor
soms fouten ontstaan in de celdeling. Dat kan op ter-
mijn leiden tot kanker. Het aantal keren dat een stuk
DNA voorkomt, kan van invloed zijn op de activiteit
van de genen die op dat stuk erfelijk materiaal liggen.
Daarom is het van belang te onderzoeken welke stuk-
ken DNA verdwenen zijn of juist heel vaak voorkomen
in tumor-DNA. Holstege vergeleek veranderingen in
het DNA van sporadische en erfelijke borsttumoren
van mensen en van muizen. Als dezelfde veranderin-
gen in DNA zowel in menselijke als muizentumoren
voorkomen, kan dit erop wijzen dat die gebieden
in het DNA belangrijk zijn bij het ontstaan van een
tumor. Tegen de verwachting in bleek het gedrag
van verschillende typen tumoren tussen mensen en
muizen overeen te komen, maar het merendeel van de
veranderingen in het DNA niet. Holstege liet hiermee
zien dat DNA-veranderingen tijdens tumorvorming in
mensen en muizen op verschillende wijze ontstaan.
Hiermee dient rekening gehouden te worden bij het
gebruik van muismodellen voor (borst)kankeronder-
zoek.
Tijd: 12.00 uur
11symPosiumDe jaarlijkse MFAS Congresdag, georganiseerd voor
en door studenten Geneeskunde, staat dit keer in
het teken van ‘Fouten’. Met voordrachten over onder
andere het belang van openheid over fouten en tucht-
recht, foute medische experimenten in de geschie-
denis en hoe fouten te voorkomen in een hectische
omgeving als de Spoedeisende Hulp.
Plaats: AMC, Collegezaal 1
Tijd: 9.00 – 17.00 uur
Inlichtingen: [email protected]
12PromotieMarleen Kok: ‘Endocrine resistance in breast cancer.
Gene expression profiling and modifications of the
estrogen receptor’. Promotor is prof.dr. S. Rodenhuis,
hoogleraar Klinische Oncologie. Co-promotores zijn
dr. S.C. Linn (NKI) en dr. L.J. van ’t Veer (NKI).
Patiënten met borstkanker waarbij de oestrogeenre-
ceptor op de tumorcellen een extra fosforgroep aan
het aminozuur serine op plaats 305 heeft, hebben
geen baat bij tamoxifen. Patiënten met een extra
fosforgroep op serine 118 zijn juist gevoeliger voor dit
middel. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Kok.
Tamoxifen wordt al jaren gebruikt bij borstkanker als
AMC MAgAzine februari 2010 27
w e tensch a P sK a lenDer februa ri
Tijd: 12.45 – 19.30 uur (18/2)
en 9.00 – 12.00 uur (19/2),
het afscheidscollege begint om 14.00 uur (19/2)
Inlichtingen: mw. J. Stam, 020 566 5200,
19PromotieReinout Bem: ‘Acute lung injury in children: from viral
infection and mechanical ventilation to inflammation
and apoptosis’. Promotor is prof.dr. H.S.A. Heymans,
hoogleraar Algemene Kindergeneeskunde. Co-promo-
tores zijn dr. A.P. Bos en dr. J.B.M. van Woensel.
Acute lung injury (ALI), ook bekend als acute respira-
tory distress syndrome (ARDS), is een uitgebreide ont-
stekingsreactie in beide longen door een longziekte of
een aandoening elders in het lichaam. Kinderen lijken
minder gevoelig voor de ziekte dan volwassenen, wel-
licht door de manier waarop de longen zich ontwik-
kelen bij jonge kinderen. Bem onderzocht hoe schade
ontstaat aan longepitheelcellen bij kinderen met acute
lung injury die veroorzaakt wordt door het RS-virus.
Er zijn aanwijzingen dat apoptose (geprogrammeerde
celdood) daarbij een belangrijke rol speelt. Eiwitten
die apoptose van longepitheelcellen kunnen veroor-
zaken, blijken in verhoogde concentratie aanwezig
in longvocht van patiënten en vormen mogelijk een
aangrijpingspunt voor nieuwe therapieën. Momenteel
is kunstmatige beademing de belangrijkste behande-
ling voor ALI/ARDS. Maar dit kan bijdragen aan het
ontstaan van longschade bij patiënten met de ziekte,
zo laat Bem zien.
Tijd: 10.00 uur
18 en 19 symPosiumBijeenkomst ter gelegenheid van het afscheid van
prof.dr. J.E.A. Spaan, hoogleraar Medische Fysica over
‘Translating coronary physiology and biophysics to
clinical applications – in vitro, in vivo, in silico’. Het
programma concentreert zich op verschillende onder-
werpen: ‘Coronary hemodynamics in epicardial and
microvascular disease’ (sessie 1), ‘Imaging of coronary
anatomy and function’ (sessie 2), ‘Young investigators
poster competition’ (sessie 3), ‘Protection of the di-
seased coronary circulation’ (sessie 4) en ‘Regulation
of coronary blood flow’ (sessie 5).
Op 19 februari houdt prof. Spaan zijn afscheidscollege
‘Virtuele geneeskunde’ in de Aula van de UvA.
Plaats: Amsterdam, Trippenhuis (KNAW) en de Aula
van de UvA (afscheidscollege)
alle promoties van de faculteit geneeskunde van de Universiteit van amsterdam vinden plaats in de AgnietenkapelOudezijds Voorburgwal 231Amsterdam.
Bij grote belangstelling in de aula van de universiteitLutherse KerkSingel 411Amsterdam. oraties vinden ook plaats in deze aula.
Voor informatie op het gebied van medisch wetenschappelijk nieuws: aMc-wetenschapsvoorlichters edith gerritsma, andrea Hijmans en connie engelberts, 020 566 29 29. Voor inlichtingen over congressen, symposia en cursussen: de congresorganisatie van het aMc, secretariaat 020 566 85 85.
www.eyecarefoundation.nl
Eye Care Foundation werkt aan het voorkomen en bestrijden van oogaandoeningen in ontwikkelingslanden
Eye Care Foundation works at preventing and fightingeye diseases in developing countries
giro 5 25 250900-7000 600
AMC MAgAzine februari 201028
Kloten met kleurtjes
‘Be Asleep’ van Koen Ebeling Koning (Enschede, 1968) lijkt op het eerste gezicht een nogal monochroom schilderij, met vlakken in lichte blauwgrijstonen voor de muur, de vloer en het bovenlichaam en donkere grijsblauwe tonen voor het hoofdkussen en de broek. Nadere beschouwing leert dat de vlakken bestaan uit vele lagen kleur over elkaar heen. Hierdoor hebben de kleuren diepte en transparantie. Zo is het wittige T-shirt opgebouwd uit onder andere geel, roze en groen; door deze bovenste lagen schemeren bovendien nog meer kleuren heen. De muur is violet, geel en grijs. Onder het donkergrijs van de broek zit een licht violetblauw. De huid is op sommige plekken spierwit en op andere knalroze. Een felrood verticaal streepje sijpelt naar beneden langs de rand van de korte mouw. Niet overal zijn lagen over elkaar heen aangebracht: op de riem en de kleurloze gesp is de verf juist heel dun, zodanig dat het weefsel van het onbeschilderde doek zichtbaar is.Ebeling Koning ‘zit de hele dag in zijn atelier met kleurtjes te kloten’, zoals hij het noemt. T-shirt en broek hebben in eerdere stadia van het werk verschillende andere kleuren gehad. Hij hecht veel belang aan het ‘sferische’ en de ‘gevoeligheid’ van een schilderij. Het sferische wordt in hoge mate bepaald door de gelaagdheid van de kleuropbouw, maar ook door de verschillen in penseelvoering. Zo is, naast de brede verfstreken van vloer, muur en hoofdkussen, het gezicht op een gedetailleerde, tekenachtige wijze gedaan, net als sommige andere plekken, zoals de hand. Ooit maakte Ebeling Koning, die in het begin van de jaren negentig op de AKI in Enschede en vervolgens op de Rijksakademie in Amster-dam zijn opleiding volgde, zijn schilderijen op basis van schetsen en tekeningen. Tegenwoordig dient een foto als uitgangspunt. De reden is dat hij preciezer wilde worden in de vorm. Ebeling Koning gebruikt de foto voor de contouren en voor de grove opzet van de compositie. De ondertekening is hier en daar in ‘Be Asleep’ nog zichtbaar. Daarna doet hij de foto weg.Omdat hij gewend was te tekenen vanuit het tekenen zelf - voorna-melijk door veel krassen en gummen, en dus niet werkend naar een van te voren bepaald beeld of naar de waarneming - betekende dit een
grote verandering. Misschien is hiermee wel iets van de vrijheid van het schilderen verloren gegaan, zegt Ebeling Koning. Maar de vorm is vaster, concreter geworden. Het experiment met de kleur is hetzelfde gebleven.Ebeling Koning schildert altijd zichzelf. Hij beeldt zichzelf af tijdens alledaagse bezigheden, zoals drinken uit de kraan, schoenen uittrek-ken, op het wachtbankje zitten bij het voetbalveld, schilderen aan een doek. Dit is gewoon zijn leven, zegt hij, in zijn atelier, thuis en op voetbal. Hij schildert tussenmomenten, momenten waarop je jezelf onbespied waant, jezelf niet ziet. Het zijn sentimentele schilderijen, vindt hij zelf, ze hebben met sentiment te maken, met een bepaalde sfeer, met eenzaamheid ook.‘Be Asleep’ is vergeleken met andere schilderijen afwijkend. Het heeft om te beginnen een aanmerkelijk kleiner formaat dan voor Ebeling Koning gebruikelijk is. Normaal gezien tonen zijn werken een actieve handeling, maar hier heeft hij zichzelf slapend in zijn atelier gefoto-grafeerd. Niet echt natuurlijk, want de foto is met de zelfontspanner genomen en dus doet hij alsof hij slaapt. Dit soort ongerijmdheden stoort hem niet; het zelfportret is een manier om tot een werk te komen, dat is alles.Het maken van een schilderij is een fysieke bezigheid. Niet alleen het schilderen zelf gebeurt met het lichaam. Het schilderij is een gevoelde, doorleefde respons op situaties in de wereld, eerder dan een rationele of beschouwende respons. Het is de neerslag van een zin-tuiglijke, lichamelijke betrokkenheid op de wereld. En van een manier van kijken en ervaren die niet functioneel is of doelgericht, zoals in het dagelijks leven, maar die anders is, afwijkend. Al schilderend ontdekt de kunstenaar zijn blik op de wereld.Wie geconcentreerd naar een schilderij kijkt, herschept deze ervaring en kan zich inleven in de blik van de schilder. Ebeling Koning laat duidelijk zien hoe zijn schilderijen zijn gemaakt. Dat de textuur van het doek nog zichtbaar is bij de gesp en de broekriem is belangrijk, het roept de vraag op of het schilderij af is. Volgens Ebeling Koning is het schilderij eigenlijk nooit af. Op een gegeven moment is het goed en dan beëindigt hij het werken eraan. Veel dingen zijn dan nog opengelaten. Het gaat erom dat de beschouwer de keuzes ziet. Onaf is fijn om naar te kijken. Dan kan je het zelf af kijken.
A M C C o l l e C t i e
janneke Wesseling
AMC MAgAzine februari 2010 29
koen ebeling koning
be asleep
2009, olieverf op doek, 90 x 130 cm
AMC MAgAzine februari 201030
maasstad gaat nat
‘Het feit dat in Rotterdam meer neerslag valt dan in Eindhoven kan niet alleen verklaard worden uit het feit dat Rotterdam in een kustgebied ligt.’ Tiende stelling bij het proefschrift van Yvonne Sniekers over de rol van oestro-geen en bot in artrose.Sniekers’ argwaan werd gewekt toen ze aan de slag ging in het Erasmus MC, waar ze dagelijks vanuit haar woonplaats Eindhoven naartoe reisde. ‘Het overkwam me geregeld dat ik met stralend weer de voordeur uitstapte om vijf kwartier later te arriveren in een miezerige regen’, zegt de promovendus. Iets te geregeld om toevallig te zijn, begon ze te vermoe-den. Een KNMI-overzicht van de lande-lijke neerslag, verkregen via internet, bewees haar gelijk. In Rotterdam valt jaarlijks 875 tot 900 millimeter regen, waar de Eindhovenaren weg-komen met 750 tot 775 millimeter. Hondervijfentwintig millimeter verschil, goed voor naar keuze vijf zware plensregens van een uur of vele tientallen druilbuien.Vanwaar die onrechtvaardige verde-ling? Sniekers polste er De Bilt over. ‘Ik kreeg te horen dat de kustlig-ging zeker meespeelt, maar dat er waarschijnlijk meer oorzaken zijn’, rapporteert ze. ‘Je moet vooral denken aan de industrie. De bedrijvigheid in het Rijnmondgebied levert veel hitte op waar-door de vochtige zeelucht opstijgt, en bij de omzetting van bepaalde brandstoffen komt nog eens extra waterdamp vrij. Al die warme damp stijgt op naar koudere luchtlagen, conden-seert daar en valt als regen weer naar beneden.’ Geen wonder dat de promovendus zich na een kortstondig verblijf in de Maasstad weer ijlings in Eindhoven vestigde. Al had een tikje zuidoostelijker misschien nog meer voor de hand gelegen. Want wat de KNMI-statistieken ook laten zien, is dat droogteliefhebbers nergens zo goed af zijn als in midden-Limburg. En even onder ons: nergens zo beroerd als op de Veluwe, maar op last van de Puttense VVV gaan we dat niet aan de grote klok hangen. [sK]
ste
llin
g de
ste
llin
g de
ste
llin
g de
ste
llin
g de
sli
ng
colofonAMC Magazine is een uitgave van het Academisch Medisch Centrum.
Het verschijnt 10 maal per jaar. Oplage: 18.000 exemplaren.
AMC Magazine wordt toegezonden aan huisartsen, specialisten,
gezondheidszorginstellingen in de regio Amsterdam, Het Gooi en
Almere en aan (oud) medewerkers van het Academisch Medisch Cen-
trum en de in het AMC gevestigde onderzoeksinstituten, alsmede aan
studenten van de Faculteit Geneeskunde. Verder ontvangen alle Neder-
landse ziekenhuizen en de landelijke advies- en beleidsorganen op het
terrein van de gezondheidszorg het magazine, evenals de persmedia, de
rijksoverheid en AMC-relaties in het bedrijfsleven.
reDactieFrank van den Bosch, Connie Engelberts, Edith Gerritsma,
Simon J. Knepper, Andrea Hijmans, Johan Kortenray (hoofdredactie) en
Irene van Elzakker (eindredactie).
meDewerKersRob Buiter, John Ekkelboom, Olivia Ettema (illustraties rubriek),
Maarten Evenblij, Tom Haartsen (fotografie werken AMC Collectie),
Liesbeth Jongkind, Pieter Lomans, Hans van Maanen, Annet Muijen,
Len Munnik (illustratie De Stelling), Xander Remkes (fotografie),
Tineke Reijnders, Angela Rijnen, Henk van Ruitenbeek (illustraties),
Janneke Wesseling, Arthur van Zuylen
nfuHet AMC maakt deel uit van de Nederlandse Federatie van Universitair
Medische Centra (NFU). De NFU is een samenwerkingsverband van de
acht universitair medische centra (UMC’s) in Nederland en heeft als
algemene doelstelling het behartigen van de gezamenlijke belangen van
de UMC’s.
Andere UMC’s die deel uitmaken van de NFU zijn het AZM, Erasmus
MC, LUMC, UMCG, UMC St Radboud, UMC Utrecht en VU medisch cen-
trum. In totaal zijn 60.000 medewerkers verbonden aan de acht UMC’s.
reDactie-aDresAMC afdeling Voorlichting C0-229, Postbus 22660,
1100 DD Amsterdam.
+31 (20) 566 24 21 fax +31 (20) 696 78 99
E-mail: [email protected]
abonnementenAbonnementen-adm inistratie: zie redactie-adres.
Jaarabonnement € 22,00.
aDvertentie - exPloitatieVan Vliet, Bureau voor Media-Advies, t 023 571 47 45
ontwerPGrob|enzo, www.grobenzo.nl
DruKDrukkerij Mart. Spruijt bv
c o P y r i G h t © AMC Magazine. ISSN: 1571-411x Niets uit deze uitgave mag worden
gereproduceerd zonder voorafgaande toestemming van de uitgever. Van
werken van beeldende kunstenaars aangesloten bij een CISAC-organisatie
zijn de publicatierechten geregeld met Pictoright te Amsterdam.
© 2010 c/o Pictoright Amsterdam.
b e r i C h t e n
P er s on a l i a
Op 22 december is prof.dr.
R.J.P.M. Scholten benoemd tot
hoogleraar Klinische Epide-
miologie in het bijzonder de
evidence-based medicine.
Scholten was al verbonden
aan het in het AMC geves-
tigde Dutch Cochrane Centre
en aan de afdeling Klinische
Epidemiologie, Biostatistiek en
Bioinformatica.
Prof.dr. A.P. Bos is op 22
december benoemd tot
hoogleraar Acute Kindergenees-
kunde & Intensive Care en blijft
verbonden aan de Intensive
Care Kinderen van het Emma
Kinderziekenhuis AMC.
De Descartes-Huygensprijs
2009 van de Koninklijke Neder-
landse Akademie van Weten-
schappen (KNAW) wordt op
30 maart van dit jaar uitgereikt
aan prof.dr. A.A.M. Wilde van
de afdeling Cardiologie en
zijn Franse collega prof.dr. M.
Humbert van de afdeling Long-
ziekten in het Hôpital Antoine
Béclère te Parijs.
De prijs is in 1995 ingesteld
door de Franse en Nederlandse
regering, en heeft als doel de
wetenschappelijke samen-
werking tussen Frankrijk en
Nederland onder de aandacht
te brengen van zowel onder-
zoekers als het grote publiek.
Beurtelings gaat de onder-
scheiding naar wetenschaps-
beoefenaren afkomstig uit de
geestes- en sociale wetenschap-
pen, de natuurwetenschappen
en de levenswetenschappen.
In de overeenkomst tussen
beide landen is bepaald dat
Nederland de Franse kandidaat
en Frankrijk de Nederlandse
kandidaat selecteert.
In aanmerking hiervoor komen
actieve wetenschappelijk on-
derzoekers die naar het oordeel
van hun vakgenoten excelleren
en internationale faam genieten
op hun vakgebied. Zij moeten
een bijdrage leveren of geleverd
hebben aan de Nederlands-
Franse wetenschappelijke
samenwerking. Aan de prijs
is een bedrag verbonden van
23.000 euro.
Postdoc K.S. Borensztajn van
de afdeling Experimentele en
Moleculaire Geneeskunde
(CEMM), heeft in januari een
persoonlijke beurs van de
Hartstichting gekregen, de E.
Dekker beurs. Hiermee zal zij
onderzoek verrichten naar de
rol van bloedstollingsrecepto-
ren – receptoren waar bloed-
stollingsfactoren aan binden
– bij atherosclerose.
AMC MAgAzine februari 2010 31
kleurproef.indd 1 09-10-2009 09:28:14