Afstudeeronderzoek linked open data duurzaam voor de toekomst
Afstudeeronderzoek C.Don
-
Upload
christel-don -
Category
Documents
-
view
228 -
download
3
description
Transcript of Afstudeeronderzoek C.Don
!
gevaarlijk
werkeloos
gewelddadig
psychoot
geen vrienden
onvoorspelbaar
onopvallend gamer
Stigmatisering+van+psychiatrische+patiënten+in+media+Een$onderzoek$naar$de$televisieberichtgeving$over$de$psychische$problemen$van$Tristan$van$der$Vlis$
Masterscriptie+Journalistiek+&+Media+Richting:!Research!&!Redactie!++Door:!Christel!I.M.!Don,!MSc!Begeleiding:!Dr.!P.!Vasterman!!!1!februari!2012!
2
3
Inhoudsopgave
Voorwoord……………………………………………………….…………....………………………………....……2
1. Inleiding…………………………………………………….……………….………………………………....5
2. Vraagstellingen en theoretisch kader……………………………………………………………9
2.1 Stigma en psychiatrische patiënten…………………………………………………………9
2.2 Psychiatrische patiënten in de media…………………………….……….……………...10
2.3 Beeldvorming over psychiatrische patiënten in de media……….............……..13
2.3.1 De agenda setting theorie……………………………………………………..14
2.3.2 Framing…………………………………………...………….……………………….15
2.3.3 Stereotypering en het generaliseren van één geval………………...17
2.4 Brongebruik…………………………………………………..…...…………...............................19
2.5 De gevolgen van stigmatisering in de media voor psychiatrische
patiënten……………………………………………………...……….….………………………….20
2.6 Vraagstellingen onderzoek Psyche & Stigma in de media……………….…........23 2.6.1 In hoeverre zijn er in de berichtgeving over Tristan van der Vlis
uitspraken te vinden die als stigmatiserend voor
schizofreniepatiënten beschouwd kunnen worden?......................23
2.6.2 In hoeverre heeft de berichtgeving over Tristan van der Vlis de
de algemene beeldvorming rondom schizofreniepatiënten
beïnvloed en welke rol heeft de expert daarin gehad?...................24
3. Onderzoeksmethode……………….………………………………..…….………..........................26
3.1. Onderzoeksperiode…………………….………..……………………………………………..26
3.2. Dataverzameling: televisie, interviews……………...……….……….………………..27
3.2.1 Selectie televisieprogramma’s…………………….…………........................27
3.2.2 Selectie bronnen interviews…………………………………………………...27
3.3 Onderzoeksmethode…………………………………………………….................................28
3.3.1 Kwalitatieve inhoudsanalyse…………………………………........................28
3.3.2 Semigestructureerde interviews……………………………………………..29
3.3.3. Korte introductie experts…………………………………………………..…..29
4
3.4 Het waarnemingsinstrument voor de inhoudsanalyse…………………………...31
3.4.1 Theorie………………………………………………………………………………….31
3.4.2 Operationalisatie……………………………………….……................................32
3.4.3 Betrouwbaarheid……………………………………….……...............................33
3.5 Topiclijst voor de semigestructureerde interviews…………….………................34
3.5.1 Theorie……………………………………...………….……......................................35
3.5.2 Operationalisatie……………………………………….……................................35
3.5.3 Betrouwbaarheid & validiteit………………………………...........................36
4. Resultaten……………………………………………………………………………………………………37
4.1 Inhoudsanalyse……………………………………….…….........................................................37
4.1.1 Centrale thema’s in de berichtgeving………………………………………….38
4.1.2 Framing middelen in de berichtgeving………………………………………..43
4.1.3 Brongebruik en ‘destigmatisering’…………………………………..................52
4.1.4 Totaalscore en de verschillen tussen de 3
actualiteitenprogramma’s…………………………………………………………53
4.2 Semigestructureerde interviews…………………………………………...……………...54
4.2.1 De invloed van berichtgeving op de algemene beeldvorming……55
4.2.2 De invloed van berichtgeving op psychiatrische patiënten……….59
4.2.3 De rol van de expert in de berichtgeving…………………………………64
4.2.4 Mediaoptredens van experts na 9 april 2011………………………......52
5. Conclusie……………………………………………………………………………………………………..67
6. Literatuurlijst………………………………………………………………………………………………73
7. Bijlages………………………………………………………………………………………………………..75
5
1. Inleiding ‘Gestoorden steken eigen huis in brand’(Telegraaf, 27 oktober 2010)
‘Overlast door psychotische zwervers in de stad neemt toe’ (de Volkskrant, 8 oktober
2011)
‘Breivik is niet gek. Wel gek. Niet gek. Of toch wel?’ (Trouw, 3 augustus 2011)
Dit zijn zo maar een paar willekeurige krantenkoppen over psychiatrische patiënten.
Headlines van nieuwsberichten uit drie grote landelijke kranten van de afgelopen
anderhalf jaar. Wat opvalt zijn de scherpe formuleringen als het gaat om de
beschrijving van de psychische gesteldheid van de hoofdpersonen uit het bericht:
‘gestoord’, ‘psychotisch’, ‘gek’. Deze koppen zijn met een snelle zoekopdracht
gevonden en het roept de vraag op of dergelijk taalgebruik veel voorkomt en of dat
niet stigmatisering van psychiatrische patiënten in de hand werkt. Stigmatisering
wordt gedefinieerd als ‘de negatieve reactie van de sociale omgeving op een
stereotype beeld van individuen met een psychiatrische aandoening’ (Green, 2009).
Wanneer er voor een psychiatrisch patiënt het woord ‘gestoord’ gebruikt wordt in
combinatie met, zoals bovengenoemd, het feit dat hij zijn eigen huis in brand steekt, is
het mogelijk dat hiermee bepaalde stigma’s over psychiatrische patiënten gevoed
worden bij de lezer. Met name omdat dit soort incidenten vaak het nieuws halen.
Bijvoorbeeld het stigma dat ‘psychiatrische patiënten allemaal onvoorspelbaar zijn’.
In hoofdstuk 2 volgt meer informatie over onderzochte stigma’s.
Anoiksis, vereniging voor mensen met schizofrenie, psychosen en aanverwante
stoornissen, schrijft op haar website het volgende: ‘Mensen met ernstige psychische
aandoeningen hebben over het algemeen een slechte reputatie. Zij zouden gevaarlijk
zijn, onbetrouwbaar, incompetent, onverzorgd en ongeneeslijk. Deze beelden zijn
hardnekkig, en worden gevoed door berichtgeving in de media en de portrettering van
psychiatrische patiënten in films en op televisie.’ Anoiksis is, net als een aantal andere
gezondheidszorgorganisaties, van mening dat de bovengenoemde krantenkoppen
geen uitzonderingen zijn, maar een trend. De vereniging wil er alles aan doen om de
zogenoemde ‘stigma’s’ rond psychiatrische aandoeningen te verminderen. Er kan
6
echter niet zo maar vanuit worden gegaan dat media ook daadwerkelijk stigma’s
voeden, of mogelijk zelfs veroorzaken, door hun manier van berichtgeven, ook al
lijken de eerdergenoemde krantenkoppen daar op het eerste gezicht enigszins op te
duiden. Onderzoek uit 2004 (Edney et al) waarbij Canadese onderzoekers een groot
aantal internationale onderzoeken naar media en stigmatisering op een rij hebben
gezet, toont aan dat media vooral negatieve beelden en stereotypen promoten en dan
met name de onjuiste relatie tussen psychiatrie en geweld.
Aangezien geweldsincidenten vaak aanleiding zijn voor het benoemen van die relatie
psychiatrie-‐geweld, is er in het huidige onderzoek voor gekozen de berichtgeving
rondom de psychiatrische problematiek van Tristan van der Vlis te analyseren. In
april 2011 schiet hij in een winkelcentrum in Alphen aan de Rijn 6 mensen dood en
daarna zichzelf. In kranten en op televisie wordt er massaal aandacht besteed aan de
schietpartij en de dader, nooit eerder kwam in Nederland een dergelijke shooting
voor. De nieuwswaarde is hoog. Er verschijnen tientallen nieuwsberichten in kranten,
tijdschriften, internet en vele televisiereportages over de gebeurtenis, de slachtoffers
en de 24-‐jarige dader Tristan van der Vlis. In de dagen en weken die volgen wordt
langzaamaan meer duidelijk over zijn persoon en zijn psychische gesteldheid. Hij
blijkt de diagnose schizofrenie te hebben. Juist omdat deze verschrikkelijke
gebeurtenis landelijk zoveel aandacht heeft gekregen, is het van belang om te
onderzoeken hoe er bericht is over schizofrenie in het algemeen en wat de mogelijke
effecten van deze berichtgeving zijn geweest voor de maatschappelijke beeldvorming
over schizofrenie. In plaats van het onderzoeken van meerdere incidenten, is er in het
huidige onderzoek voor gekozen om deze specifieke casus te analyseren. Het aspect
van Van der Vlis’ psychiatrische verleden is namelijk vaak genoemd als verklaring van
zijn daad. Terwijl er feitelijk maar nauwelijks iets over zijn psychische gesteldheid
bekend was, aangezien zijn psychiatrisch dossier nooit is vrijgegeven.
Ook om deze reden is het interessant te onderzoeken hoe verschillende media met
die (weinige) informatie zijn omgegaan en wat journalisten en experts (psychiaters
en psychologen) vermelden over de psychische gesteldheid van Van der Vlis.
7
Daarbij is het tevens belangrijk te bedenken dat één op de vier Nederlanders in zijn
leven te maken krijgt met psychiatrische problematiek (WHO, 2001). Dat betekent
dat 25% van de Nederlandse bevolking ooit dus ook te maken krijgt met de
heersende stigma’s rondom hun problematiek. Voor schizofrenie in het bijzonder
gaat het naar schatting om 1 op de 100 mensen, ongeveer 150.000 tot 160.000
mensen. Al moet daarbij worden opgemerkt dat dit een ruwe schatting is van de
werkelijke omvang. Veel mensen met schizofrenie zijn namelijk langdurig opgenomen
in een psychiatrische inrichting of ze leven op straat. Deze mensen vallen buiten de
registraties van schizofrenie bij de werkende bevolking en de huisartspopulatie
(Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2011). Uit diverse onderzoeken is gebleken dat
het voor psychiatrisch patiënten zeer belastend is dat ze moeten leven met het
stempel van hun ziekte, los van de problemen die de diagnose op zichzelf al
meebrengt (Brown & Bradley, 2002). Op de langere termijn leidt dit tot verminderd
zelfrespect, sociale isolatie en schroom om professionele hulp te zoeken. De negatieve
beelden zijn een belemmering op terugkeer in het sociale leven. Ze bemoeilijken het
verkrijgen van werk, woonruimte en sociale relaties (Van ’t Klooster, 2009). Dat
sommige psychiatrische ziektes alleen qua diagnose al beladen zijn, blijkt tevens uit
een onderzoek onder Nederlandse psychiaters (Van Kerkhof, 2009). Bijna de helft van
de psychiaters denkt dat alleen de diagnose ‘schizofrenie’ al genoeg reden is voor een
stigma, omdat de omgeving van de patiënten hen als ‘gek’ en ‘ongeneeslijk ziek’
beschouwt. Eén derde zegt dat patiënten de diagnose als een doemscenario zien.
Het maatschappelijk belang van onderzoek naar stigma’s over psychiatrische
patiënten in de media wordt hierdoor duidelijk. Een grote groep van de Nederlandse
bevolking lijdt onder de heersende stigma’s van hun psychiatrische diagnose. Het is
van belang meer zicht te krijgen op de precieze rol van media bij het tot stand komen
van de beeldvorming over psychiatrische ziektes. Als daar meer duidelijkheid over
bestaat, kunnen ook anti-‐stigma campagnes beter worden toegespitst. Zo kunnen
psychiaters bijvoorbeeld beter worden voorbereid op hun mediaoptreden en
journalisten grondiger worden getraind of voorgelicht alvorens ze verslag doen over
8
psychiatrische aandoeningen.
In de leidraad voor journalisten, geschreven door de Raad voor de Journalistiek, is
één van de standpunten: ‘Bij publicaties over ongevallen en rampen vermijdt de
journalist zoveel mogelijk dat slachtoffers en nabestaanden daardoor nadeel zullen
ondervinden, dat hen extra leed wordt aangedaan of dat het verwerkingsproces wordt
bemoeilijkt. Met het oog daarop dient de journalist informatie over slachtoffers en
nabestaanden die niet noodzakelijk is om de aard en ernst van ongeval of ramp weer te
geven, achterwege te laten.’ (Leidraad, 2010)
Daarop aansluitend zou gesteld kunnen worden dat er in het geval van Tristan van
der Vlis veel ‘nabestaanden’ zijn in de vorm van de groep psychiatrische patiënten in
Nederland en in het bijzonder schizofreniepatiënten. Zij hebben er belang bij dat
media op correcte wijze verslag doen van de psychische problemen waar ook zij mee
te kampen hebben. De vraag die daardoor ontstaat is of zij benadeeld zijn door de
manier van berichtgeving en zo ja, of en op welke manier dit te voorkomen was
geweest. Om deze laatste vraag te beantwoorden wordt de berichtgeving omtrent Van
der Vlis’ psychische gesteldheid geëvalueerd met een aantal psychiaters. Op deze
manier wordt getracht inzicht te krijgen in de impact en reikwijdte van de
berichtgeving en worden er aanbevelingen gedaan voor verder onderzoek.
Het doel van het huidige onderzoek is een bijdrage te leveren aan het debat over het
functioneren van media bij delicate onderwerpen, zoals het berichten over mensen
met psychische problematiek. Daarnaast bestaat de hoop meer helderheid te
verschaffen over de rol die media speelt bij het ontstaan en/of het in stand houden
van stigma’s. Alleen op deze wijze is mogelijk gegronde conclusies te trekken en te
werken aan verbeteringen in de toekomst, of het nu gaat om anti-‐stigmacampagnes of
de berichtgeving in kranten, radio, internet of op televisie.
Voor de vraagstelling verder wordt uitgewerkt in deelvragen, volgt eerst een theoretische
verkenning naar de manier waarop media berichten over psychiatrische aandoeningen.
9
2. Theoretisch kader en vraagstellingen Aan het einde van dit hoofdstuk worden de vraagstellingen van het onderzoek
uiteengezet. Maar allereerst worden de belangrijkste theorieën en definities op het
gebied van stigmatisering en beeldvorming behandeld. Dit ‘theoretisch kader’ kan
enerzijds gezien worden als de basis van het daaropvolgend empirische onderzoek en
anderzijds wordt het gebruikt als onderdeel van de verklaring van de resultaten.
Het belangrijkste kernbegrip in dit onderzoek is ‘stigmatisering’. In paragraaf 2.1 zal
dit begrip daarom eerst worden toegelicht. Welke maatschappelijke stigma’s en
stereotypen er bekend zijn over psychiatrische patiënten zal hier ook aan de orde
komen. De resultaten uit eerder onderzoek naar stigma’s over psychiatrische
patiënten in de media komen aan bod en de kenmerken van stigmatiserende
berichtgeving worden behandeld. In paragraaf 2.2 wordt vervolgens in gegaan op de
rol van de media bij beeldvorming. De belangrijkste theorieën over beeldvorming
worden nader verklaard in paragraaf 2.3, waaronder theorieën over ‘agendasetting’,
‘framing’ en het ontstaan van stereotypen. Het gebruik van bronnen wordt
beschreven in paragraaf 2.4 en in paragraaf 2.5 zullen nog kort de gevolgen van
stigmatisering voor psychiatrische patiënten worden aangestipt. Tot slot worden in
paragraaf 2.6 de vraagstellingen van het onderzoek uiteengezet.
2.1 Stigma en psychiatrische patiënten
Volgens Link en Phelan (2001) is er sprake van stigma wanneer de volgende
componenten samenkomen: (1) men onderscheidt verschillen tussen mensen en
plakt een etiket op bepaalde personen; (2) men koppelt de mensen met het etiket aan
onwenselijke eigenschappen waarmee een stereotype wordt gevormd; (3) de mensen
met het etiket worden gezien als ‘anderen’ die zich fundamenteel onderscheiden van
‘ons’; (4) de gelabelde mensen krijgen te maken met discriminatie en verlies van
status, hetgeen resulteert in een situatie van ongelijkheid. Eerder onderzoek naar
stigma bij psychiatrische patiënten geeft een indicatie van de soort etiketten waar aan
gedacht kan worden. Zo blijkt uit internationaal onderzoek (Angermeyer en Dietrisch,
2006; de Goei, Plooy en Weeghel, 2006) dat er in onze samenleving hardnekkige
10
vooroordelen bestaan over psychiatrische patiënten. Voorbeelden daarvan zijn dat
deze personen ‘gevaarlijk’, ‘onvoorspelbaar’, ‘onbekwaam’, ‘onaantrekkelijk’ en
‘minderwaardig’ zijn. Dit is wat Link & Phelan in hun definiëring van stigma bedoelen
met het koppelen van een etiket ‘psychiatrisch patiënt’ aan een onwenselijke
eigenschap, bijvoorbeeld ‘gewelddadig’, waarna het stereotype ‘een psychiatrisch
patiënt is gevaarlijk’ ontstaat.
Met stereotypen die in de maatschappij leven is een sociale groep snel door de
bevolking te categoriseren. Stereotypen hoeven niet negatief te zijn, maar zijn wel
efficiënt omdat ze onmiddellijk algemene indrukken en verwachtingen genereren
over individuen, behorend tot de stereotype groep. Dit past in een algemeen
menselijke neiging tot categorisering (Hamilton & Sherman, 1996). Stigmatisering
gaat verder dan stereotypering en is de gedragsmatige reactie van de sociale
omgeving op individuen met een psychiatrische stoornis. Wanneer deze stereotypen
sterk worden geactiveerd door verslaggeving in de media van geweld door
psychiatrische patiënten, dan ontstaan bij de bevolking gemakkelijk de voor onze
cultuur typerende stigmatiserende gedragsintenties (Wolff et al., 1996), bijvoorbeeld
het stereotype van onberekenbare gewelddadigheid leidt gemakkelijk tot de intentie
om psychiatrische patiënten uit de samenleving te sluiten en op te sluiten.
De genoemde onderzoeken tonen dat stereotypen over psychiatrische patiënten die
in de maatschappij bestaan, bijdragen aan stigmatisering. Om onderzoek te kunnen
verrichten naar de rol van mediaberichtgeving bij de beeldvorming over
psychiatrische patiënten, is het echter belangrijk om te weten welke kenmerken
stigmatiserende berichtgeving heeft en welke media mechanismen hieraan ten
grondslag. Daarom zal nu eerst het belangrijkste onderzoek naar psychiatrische
patiënten in de media op een rij worden gezet.
2.2 Psychiatrische patiënten in de media
Er zijn enkele bevindingen die opvallen wanneer eerder onderzoek naar psychiatrie,
stigma en media op een rij wordt gezet. In de resultaten van het onderzoek komt met
11
regelmaat naar voren dat: het beeld in de media van psychiatrische patiënten vaak
niet strookt met de werkelijkheid (Nairn, 2001), psychiatrische aandoeningen vaak te
simplistisch worden weergegeven (Sieff, 2003) en psychiatrische aandoeningen
veelal voorkomen binnen een ongunstige context (Philo et al., 1997). Deze drie
belangrijkste bevindingen zullen nu nader worden toegelicht.
Nairn (1999) en Nairn et al. (2001) gingen door middel van een discoursanalyse van
een groot aantal Nieuw-‐Zeelandse en Australische krantenartikelen na of er een
waarheidsgetrouwer beeld zou ontstaan wanneer professionals uit de
gezondheidszorg zouden optreden als informatiebron. Dit bleek niet het geval. Hij
suggereerde vervolgens in zijn onderzoek dat journalisten aan de eigen interpretatie
vasthouden om een nieuwswaardig verhaal schrijven en dat ze daartoe een
strategisch ritueel van objectiviteit opvoeren, door aan belangrijke autoriteiten te
refereren of hen te kenschetsen als deelnemer of ooggetuige. Zij construeren de
verslagen van hun interviews met psychiaters zodanig dat hun eigen meningen
overeind blijven. Resultaten van het internationaal onderzoek van Klin & Lemish
(2008) sluiten daarop aan. Zij analyseerden een groot aantal Amerikaanse televisie-‐
uitzendingen en toonden aan dat berichten over psychiatrische patiënten vaak
sensatiebelust zijn. Er worden dramatische beschrijvingen gegevens van
gewelddadige overvallen en moorden, gepleegd door mensen met een psychiatrische
aandoening. De crimineel wordt bijvoorbeeld gepresenteerd als psychiatrische
patiënt, hij zou ‘mogelijkerwijs’ lijden aan een psychose, paranoia of schizofrenie.
Doordat er over geweldplegingen door schizofreniepatiënten selectief wordt bericht
met de focus op de negatieve eigenschappen en geweld, wordt de relatie tussen
geweld en schizofrenie versterkt waarmee indirect veel psychiatrisch patiënten
geraakt worden, omdat ze als gevaarlijk en onvoorspelbaar worden neergezet (Wahl,
1995, 2002). De grote meerderheid die niet gewelddadig is, haalt namelijk (bijna)
nooit het nieuws. Onjuiste beschrijvingen van het verband tussen schizofrenie en
geweld werden zelfs gevonden in advertenties voor medicijnen in Britse medische
tijdschriften (McKay, 2000).
12
Volgens Sief (2003) worden in de media eenvoudige, maar in de ogen van
professionals te nauwe definities gebruikt in vergelijking met de criteria die men in
de gangbare classificatie gebruikt, namelijk die volgens de Diagnostic and Statistical
Manuel of Mental Disorders (DSM), het officiële psychiatrische classificatiesysteem.
Veel mensen zien psychiatrische stoornissen nog steeds als ‘psychosen’ die nog
gewelddadiger en gevaarlijker afgeschilderd lijken te worden dan 50 jaar eerder
(Phelan & Link, 1997). Daarnaast worden patiënten vooral afgeschilderd als een
belichaming van de psychiatrische stoornis en niet als individu met ook allerlei niet-‐
gestoorde en vaak talentvolle eigenschappen. (Wilson et al., 1999).
Het laatste opvallende kenmerk dat in veel onderzoeksresultaten naar voren komt is
dat ernstige psychiatrische stoornissen, zoals schizofrenie, in de media veelal worden
weergegeven binnen de context van hun soms ongunstige gedragsconsequenties,
vooral die van gewelddadige criminaliteit. Ingrijpende incidenten activeren bij
journalisten stigmatiserende attitudes, waardoor de psychiatrische stoornissen
kunnen worden beschreven in dergelijke ongunstige contexten (Philo et al., 1997).
Het is correct dat psychiatrie één van de verklarende factoren kan zijn voor bepaalde
geweldsuitingen van een kleine groep geweldsplegers. Maar media maken niet
duidelijk genoeg naar het publiek dat enkel een hele kleine minderheid van mensen
met psychiatrische aandoening ernstige misdrijven pleegt en dat het totaal
percentage van geweldsdelicten dat gelinkt kan worden aan een mensen met een
psychiatrische aandoening laag is, namelijk niet meer dan 14% (Klin & Lemish, 2008).
Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat ook het verschil tussen willekeurig en
instrumenteel geweld een rol speelt. Voor het laatste zijn over het algemeen
eenvoudiger ‘oorzaken’ te vinden dan voor het eerste.
In het onderzoek naar de relatie tussen stigmatisering en media speelt de belangrijke
vraag of de media nu de dragers en actieve verspreiders zijn van de negatieve
beeldvorming en stigmatisering of slechts ‘boodschappers van wat de burgers al
vinden’ (Van het Klooster, 2009). Gesteld wordt dat de media geen zelfstandige rol
vervullen: de negatieve typeringen die zij verspreiden zijn in het algemeen niet
13
anders dan wat gewone mensen al zeggen en denken (‘common sense’). Dit bevestigt
Nederlands onderzoek van Kraan et al uit 1997. Zij vergeleken de beeldvorming bij
het algemene publiek met de berichtgeving in de media (dag-‐ en weekbladen,
medische tv-‐programma’s, nieuwsuitzendingen en actualiteitenrubrieken). De
conclusie was dat opvattingen van het publiek overeenkomen met de berichtgeving.
Het ging in beide gevallen om ‘negatieve gedragsconsequenties waarbij criminaliteit,
overlast en agressie een belangrijke plaats innemen’. Media blijken niet de
‘zondebok’, maar eerder ‘trendvolger’ (Schie, Meijer & Wiegman, 1997).
Kort samengevat kan gesteld worden dat uit eerder onderzoek een niet al te positief
beeld naar voren komt over de berichtgeving over psychiatrische patiënten in de
media; berichtgeving zou in veel gevallen niet met de werkelijkheid overeenkomen,
het zou te simplistisch zijn en daardoor snel in stereotypen vervallen en de
berichtgeving brengt psychiatrische patiënten veelal binnen een ongunstige context
in beeld. Deze manier van berichtgeven zou stigmatisering van psychiatrische
patiënten in de hand werken, al is een direct verband nog lastig aan te tonen. De
vraag is of deze kenmerken ook terug te vinden zijn in de berichtgeving over de
psychiatrische problemen van Tristan van der Vlis. Om dit te kunnen onderzoeken is
het van belang te weten welke mechanismen ten grondslag liggen aan de
beeldvorming. Deze zullen nu eerst worden behandeld.
2.3 Beeldvorming over psychiatrische patiënten in de media
Er zijn voor dit onderzoek enkele belangrijke mediatheorieën geselecteerd die de
bovengenoemde kenmerken in de beeldvorming van psychiatrische patiënten kunnen
verklaren en die empirisch worden ondersteund: de agendasetting theorie, het
concept van framing waaronder het gekozen taalgebruik, stereotypen en het
generaliseren van één extreem geval. Deze theorieën zullen één voor één worden
behandeld, maar allereerst is het belangrijk stil te staan bij de invloed die media
hebben op de beeldvorming.
14
Media, en dan met name televisie, hebben een grote invloed op de beeldvorming over
de psychiatrisch patiënt (Brants, 1998). Wolff et al. (1996) geven aan dat in Engeland
voor 32% van de mensen televisie de belangrijkste informatiebron is. Dat is niet
verrassend gezien de intensiteit waarmee dit medium wordt gebruikt. Uit onderzoek
van SPOT (Mediaonderzoek, 2010) naar de tijdsbesteding van Nederlanders uit 2010
blijkt dat er in totaal vijf uur en drie kwartier per dag wordt besteed aan media. Het
aandeel van televisiekijken hier is 45%, van radio 33% en van internet 23%. Het
lezen van kranten, tijdschriften, folders en boeken gezamenlijk maakt 8% van de
mediatijd uit. Per dag wordt er gemiddeld 148 minuten televisie gekeken, dat is
gemiddeld ongeveer 17,5 uur per week. Massamedia hebben dus een sterke
machtspositie als het gaat om het op de kaart zetten van maatschappelijke
problemen.
2.3.1 De agenda setting theorie
De agenda setting theorie (McCombs, 1994) stelt dat er een positieve samenhang
bestaat tussen de publieke agenda en de agenda van de media. Met andere woorden,
de thema’s die veel aandacht krijgen in de media zullen ook als belangrijk worden
beschouwd door het brede publiek. Zo verklaart deze theorie bijvoorbeeld dat er
weer over het voortbestaan van het Nederlandse systeem van TerBeschikkingStelling
met dwangverpleging van criminele psychiatrische patiënten (TBS) wordt gesproken
na verslaggeving van een incident met een TBS-‐er. Media bepalen zo of het publiek
over de voortzetting van dit systeem moet spreken en met welke afwegingen (Kraan
& Van ’t Veer, 2007). Bij de gebeurtenissen in Alphen aan de Rijn kwam regelmatig
aan de orde of een dergelijke schietpartij te voorkomen was geweest. Hoe kwam
Tristan van der Vlis bijvoorbeeld aan een wapen en urgenter nog had hij dit wapen
wel mogelijk krijgen gezien zijn psychiatrische problematiek? Op deze manier
probeert de journalistiek het thema ‘wapenvergunning bij psychiatrische
problematiek’ op de politieke agenda te krijgen met als (mogelijk) doel bepaalde
wetgeving te verbeteren waardoor dergelijke gebeurtenissen in de toekomst worden
voorkomen. Op zich is met dat doel niet veel mis, mits psychiatrisch patiënten door
de manier van berichtgeving niet benadeeld worden, iets wat uit het huidig
15
onderzoek zal moeten blijken. Om die reden zal tijdens het analyseren van de
berichtgeving ook steeds genoteerd worden wat de hoofdvraag van het nieuwsitem is
en welke antwoorden er daarop naar voren worden gebracht. Op deze manier wordt
duidelijk wat de journalistieke agenda is geweest en op welke onderwerpen een focus
lag.
2.3.2. Framing
Framing is de wijze waarop mediaberichtgeving wordt gepresenteerd en de lading
die er aan wordt gegeven. Framen betekent volgens Entman (1993) het selecteren en
accentueren van sommige aspecten van een gebeurtenis om die beter zichtbaar te
maken in een communicatietekst. Frames worden gebruikt om problemen te
definiëren, oorzaken aan te geven, morele evaluatie en oplossingen te verschaffen. Ze
vervullen vooral voor de journalist, de mediaorganisatie en ook de mediagebruiker
een ordenende functie. Framen heeft invloed op de wijze waarop het publiek het
nieuws interpreteert en er waar aan toekent (Scheufele, 1999). Er zijn vele manieren
van framen mogelijk. Iyengar (1996) toont bijvoorbeeld dat de thematische structuur
van nieuwsitems allerlei elementen van framing kan bevatten. Als voorbeeld wordt
Andrew Goldstein genoemd die een onbekende vrouw, Kendra Webdale, voor een
voortrazende metro in New York duwde. Goldstein bleek al tien jaar de diagnose
schizofrenie te hebben en een moeilijke behandelgeschiedenis (Sief, 2002). Media
gebruikten regelmatig de metafoor ‘tikkende tijdbom’ om Goldstein en soortgelijke
gevallen te beschrijven. Ook werd Goldstein als voorbeeld gesteld voor al de
onbehandelde, gewelddadige mensen met schizofrenie in New York. Catch phrases,
oftewel zinnen of woorden die spontaan populair worden door regelmatige herhaling,
als ‘draaideur patiënt’ werden gebruikt om de gezondheidszorg in de staat New York
te beschrijven, en woorden als ‘subway pusher’ (vrij vertaald: metro duwer) werden
vele malen gebruikt om Goldstein te beschrijven in krantenkoppen en eerste alinea’s.
De fysieke beschrijving van Goldstein bevatte vaak de woorden ‘mompelend’ en
‘onverzorgd’, consistent met het algemeen heersende beeld van mensen met een
psychiatrische stoornis. Het visuele beeld van Kendra Webdale daarentegen was jong,
aantrekkelijk en lachend. Dit werd een icoon voor het onschuldige slachtoffer met een
16
veelbelovende toekomst en dit werd veel gebruikt door haar naaste familie (Sief,
2002). Er zijn dus verschillende framing elementen, waarbij vooral het gekozen
taalgebruik dus veel invloed heeft.
Dit wordt ook genoemd door Ray Nairn et al (2001) in hun onderzoek naar vier
belangrijke culturele mechanismes die bijdragen aan de hardnekkigheid van
negatieve uitingen over psychiatrische patiënten in de media. Eén van die
mechanismes is ‘language in use’, oftewel het gekozen taalgebruik waarmee media
gebeurtenissen, situatie of personen construeert zodat het publiek het snapt. Als
voorbeeld noemen zij de kop van een artikel dat in de New York Times werd
gepubliceerd ‘Misdaad en moederschap; moederlijke gekte’. In het betreffende artikel
werd expliciet beschreven hoe Andrea Yates haar vijf kinderen vermoordde, terwijl
ze gelinkt werd aan andere moordenaars wiens daden verklaarbaar waren vanwege
hun ‘gekte’. Verder bevestigt de kop de impact van gekte, omdat het moederliefde
overwint en kan leiden tot misdadige en onvoorspelbare daden. En het bevestigt het
stereotype idee dat ‘de gekken’ controle verliezen over zichzelf, daarbij creëert het
een wij-‐zijverdeling, ‘psychiatrische patiënten zijn anders dan wij’. Op deze manier
moedigt het stuk lezers aan om de gebeurtenis op deze nieuwswaardige manier te
interpreteren. Kortom, de gekozen taal is een framing element en heeft een sterke
invloed op hoe een verhaal geïnterpreteerd wordt. Alle nieuws wordt immers
‘geconsumeerd’ via taal.
Uit eerder genoemd onderzoek naar psychiatrische patiënten in de media komen al
enkele veelvoorkomende frames over psychiatrische patiënten naar voren.
Bijvoorbeeld dat hun psychiatrische problemen een verklaring zijn voor hun
geweldsdaden. Dit is een frame dat ook zal worden onderzocht in de analyse van de
berichtgeving van Tristan van der Vlis. Daarnaast zal de berichtgeving ook worden
onderzocht op de eerder genoemde framing elementen, zoals metaforen en
catchphrases. Dit wordt later verder toegelicht.
17
Frames geven niet alleen beoordelingsmaatstaven, maar deze worden ook voorzien
van een oordelende of morele schaal (bijvoorbeeld mensen met psychiatrische
stoornissen hebben onvoldoende vaardigheden om voor zichzelf te zorgen).
Journalisten gebruiken deze ‘frames’ (soms onbewust) in hun werkroutine. Hun
framing wordt verder beïnvloed door hun sociale normen en waarden, ook door hun
organisatie, werkroutines, ideologische oriëntaties en door hun stereotypen over
psychiatrie. Op hun beurt zijn journalisten als ‘ontvangers’ ook weer beïnvloedbaar
door frames uit de massamedia (Entman, 1993). De aanwezigheid van gemakkelijk
toegankelijke informatie (bijvoorbeeld negatieve stereotypen over psychiatrische
aandoeningen) maakt frames effectief. Dit is de reden waarom journalisten makkelijk
hun toevlucht nemen tot dergelijke frames. Om dezelfde reden vertrouwen kijkers en
lezers ook op frames, zeker wanneer de overweldigende hoeveelheid boodschappen
die ze te verwerken krijgen in aanmerking worden genomen. Nieuws zou zonder
frames niet te begrijpen zijn. Als men dit toepast op de verhalen over psychiatrische
patiënten, dan kan men begrijpen waarom de invloed van negatieve verhalen over
psychiatrie zo groot is.
2.3.3 Stereotypering en het generaliseren van één geval
Stereotypering is eerder in paragraaf 2.1 aan bod gekomen, waarbij het met name
ging om de definitie van stigmatisering. Uit het aangehaalde onderzoek bleek dat
media vanwege tijdsgebrek regelmatig in stereotype beschrijvingen van
psychiatrische patiënten vervallen. Omdat stereotypering een belangrijk element is
bij het ontstaan of vertekenen van de beeldvorming omtrent psychiatrische patiënten
wordt nog even kort uiteengezet wat er precies met stereotypering wordt bedoeld.
Lippmann definieerde het stereotype als volgt: “Een vereenvoudigd beeld van de
werkelijkheid dat voldoet aan onze wens om de wereld te zien als begrijpelijker en
controleerbaarder dan zij werkelijk is.”
Uit deze definitie blijkt tevens de functie die stereotypen kunnen hebben voor
journalisten, al dan niet bewust, om hun informatie hapklaar te presenteren in de
vorm van overzichtelijke categorieën of groepen met eigen eigenschappen en
kenmerken. Voorbeelden van stereotypen over psychiatrische patiënten, zoals naar
18
voren komt in eerder onderzoek, zijn (Taylor & Dear, 1981; Byrne, 2001):
-‐ gevaarlijk, gewelddadig, angstaanjagend
-‐ geen controle over zichzelf en onberekenbaar
-‐ zwak, labiel, lui, kan geen problemen oplossen
-‐ slecht, gespleten persoonlijkheid (in een goed en kwaad deel)
-‐ bizar, slecht invoelbaar
-‐ pathetisch, melodramatisch, betreurenswaardig, clownesk
-‐ moeilijk om mee te praten, bang iets verkeerds te zeggen
Wanneer deze stereotyperingen in een negatieve context worden geplaatst, is de kans
op stigmatisering aanwezig. Concreet betekent dat wanneer er over Tristan van der
Vlis gesproken wordt als ‘gevaarlijk, onberekenbaar en moeilijk om mee te praten’
waarbij bijvoorbeeld gesteld wordt dat dit te wijten was aan het feit dat hij
psychiatrische problemen had, zonder dat hierbij meer uitleg gegeven wordt over het
ziektebeeld, dan kan gesteld worden dat dit een vorm van stigmatiserende
berichtgeving is. Stereotype taalgebruik is meegenomen in de analyse van de
berichtgeving, de manier waarop zal verderop in het onderzoek nog verder worden
toegelicht.
‘A generalization about a group of people in which identical characteristics are assigned
to virtually all members of the group, regardless of actual variation among members’
(Arondson et al, 2005, p. 434)”
Ook dit is een definitie van stereotypering, maar een ander belangrijk kenmerk dat
hier genoemd wordt is ‘generaliseren’. En dit begrip is in het kader van dit onderzoek
van belang. Een stereotypering als ‘schizofreniepatiënten zijn gevaarlijk en
onvoorspelbaar’ is een onjuiste generalisatie. En ook in het huidig onderzoek ligt een
dergelijke generalisatie op de loer. Tristan van der Vlis bleek immers de diagnose
schizofrenie te hebben. In hoeverre wordt deze diagnose nader toegelicht en wordt er
verteld dat Tristan van der Vlis niet de gemiddelde schizofreniepatiënt is. Dit zijn
belangrijke vragen die zijn meegenomen in de analyse.
19
2.4 Brongebruik
Tot slot een laatste belangrijke theorie die is gebruikt bij de ontwikkeling van het
meetinstrument. Volgens Entman (1993) is het brongebruik en daarmee
samenhangend de manier waarop deze bron wordt genoemd van groot belang is in de
vorming van stigma’s. De manier waarop de journalist bronnen gebruikt om een
beeld van Tristan van der Vlis te krijgen, bepaalt mede de algemene beeldvorming
rondom schizofreniepatiënten in de maatschappij en in hoeverre er sprake is van
stigmatiserende beeldvorming.
Analyses van de journalistieke praktijk tonen vaak dat bronnen worstelen om hun
meest wenselijke interpretatie van de gebeurtenissen over te brengen, vaak met
weinig succes. Journalisten en redacteuren hebben als doel er een nieuwswaardig
verhaal van te construeren. In de praktijk zijn journalisten vaak bezig om de
objectiviteit van hun verhaal te waarborgen, maar tegelijkertijd prioriteit te geven
aan de meest nieuwswaardige elementen in een verhaal, zodat het publiek trekt. Een
belangrijk aspect bij het creëren van een geloofwaardig, objectief nieuwsverslag is de
autoriteit van de opgevoerde bron, door middel van een referentie naar zijn status en
autoriteit of door deze als ooggetuige op te voeren. Ooggetuigen spreken met name
over wat er gebeurd is en hoe zij de gebeurtenis hebben ervaren. Experts
daarentegen bieden een verklaring binnen hun vakgebied, of geven een evaluatie
(hoe is de gebeurtenis te interpreteren, goed of slecht) of komen met aanbevelingen
voor de toekomst. Onderzoek naar verhalen in kranten over mensen met een
psychiatrische aandoening toont aan dat er zelden tot nooit een psychiatrisch patiënt
aan het woord komt om een bepaald ziektebeeld toe te lichten. Dat betekent dat
lezers geïnformeerd worden over psychiatrische ziektebeelden door middel van
derden of door professionals die met psychiatrische patiënten werken. Dit verklaart
echter niet hoe het komt dat beschrijvingen van psychiatrische stoornissen zo
negatief zijn en belangrijker hoe deze negatieve beschrijvingen ontstaan. Nairn
(2011) deed onderzoek naar het gebruik van de expert als bron. Zijn vraagstelling
was of het gebruik van psychiaters als bron (in plaats van derden) de beschrijvingen
van psychiatrische ziektes in de media verbeterden. De conclusie is dat psychiaters
mensen met een psychiatrische aandoening op een minder negatieve manier kunnen
20
presenteren. Echter, de journalist verzwakt deze verbeterde beschrijving vanwege de
tijdelijke structuur van het nieuwsbericht en de samensmelting van de autoriteit en
mening, zodat het de gebruikelijke stereotypen niet in gevaar brengt. De analyses
tonen aan hoe case studies en interviews met psychiaters samen worden gebracht op
een manier die de bestaande beelden over psychiatrische stoornissen en de
onzorgvuldigheid van de gezondheidszorg bevestigen.
Afsluitend zal nu nog kort worden behandeld wat de gevolgen van stigmatisering in
de media zijn voor psychiatrische patiënten. Dit is toegevoegd aan het theoretisch
kader om de relevantie van het onderzoek nog wat extra aandacht te geven.
2.5 De gevolgen van stigmatisering in de media voor psychiatrische patiënten
Rose (1998) toonde met zijn onderzoek aan dat bijna twee derde van al het nieuws
over mensen met een psychiatrische diagnose geclassificeerd kan worden in de
nieuwscategorie ‘misdaad’. Als daarentegen al het nieuws wordt onderzocht valt
‘slechts’ 10% van alle berichten onder misdaad, de andere 90% gaat over andere
onderwerpen zoals politiek, entertainment en gezondheid. Het is dus niet zo dat het
nieuws in het algemeen gedomineerd wordt door verhalen over misdaad, maar wel is
er bij misdaadnieuws een zeer sterke negatieve focus op de psychiatrische diagnose
bij misdadigers.
Dit raakt zoals gezegd alle mensen met een psychiatrische diagnose. Stigmatisering
en discriminatie vormen een dagelijkse last voor patiënten met een psychiatrische
aandoening. Dit komt de kwaliteit van hun leven niet te goede. Vooroordelen hebben
een negatieve invloed op verschillende aspecten van het leven. Naast heersende
maatschappelijke stigma’s, hebben psychiatrische patiënten vaak ook te kampen met
zelfstigma. Zo blijkt uit onderzoek van Verhaeghe (2007) dat ongeveer 60% van
psychiatrische patiënten te maken heeft met negatieve gevoelens en gedachten ten
opzichte van zichzelf. Volgens Lysaker (Entman en Vanhee, 2009) bestaat er een
verband tussen het ervaren van stigma’s en het ontstaan van een
minderwaardigheidsgevoel bij patiënten met schizofrene symptomen. Ook is het
belangrijk dat patiënten met schizofrenie in een beginnend stadium professionele
21
Figuur 1 Aangepaste benadering van de labelling-‐theorie (Link e.a. 1999)
hulp zoeken. Stigmatisering vormt hierbij echter een
belangrijk obstakel. Een opname in de psychiatrie wordt zo lang mogelijk uitgesteld,
omdat men schrik heeft voor de reacties van de buitenwereld (Gaebel en Baumann,
2003).
Hier sluit het aangepaste labelingsperspectief van Link et al. (1999) op aan. Hij gaat er
vanuit dat personen met psychische problemen de bestaande negatieve houdingen
kennen en daardoor bang zijn voor discriminatie en onderwaardering.
Er zijn drie mogelijke reactiepatronen om de verwachte discriminatie te vermijden:
geheimhouding, terugtrekking uit het sociale leven en preventief uitleg geven over de
bestaande situatie (Catthoor, De Hert, Peuskens, 2003). Geen van deze reacties is
wenselijk en ook om die reden is het belangrijk meer duidelijkheid te krijgen over de
manier waarop de media hier een rol in speelt. Veel buitenlandse anti-‐stigma
campagnes erkennen de stigmabevorderende rol van ‘de’ media, maar wijzen juist
ook op de mogelijke rol van de media bij het tegengaan van stigmatisering (Van ‘t
22
Klooster, 2009). Zij gaan op zoek naar samenwerking, afspraken en vormen van
kennisuitwisseling met de organisaties en professionals van diezelfde media.
Nederland blijft hierin achter en dat is te betreuren. Dit onderzoek hoopt handvatten
te bieden voor verandering. Een inspiratiebron daarbij is een anti-‐stigma campagne
uit Australië. Daar heeft de ‘National Media & Mental Health Group’ (2007) aan de
hand van onderzoek een soort van code ontwikkeld voor media professionals. Van
wijdverbreide misverstanden en verkeerd gebruikte taal hebben ze een lijst met
vragen en opmerkingen gemaakt die redactieleden kunnen gebruiken alvorens ze
over psychiatrische aandoeningen berichten. Onderstaande lijst is een vertaling
vanuit het Engels.
-‐ De meeste mensen die in de media werkzaam zijn, zijn zich bewust van passend
taalgebruik bij het berichten over psychiatrische aandoeningen. Er is al veel
verbeterd, maar er zijn nog steeds negatieve termen in omloop, zoals ‘zwakzinnige’,
‘gek’, ‘gevaarlijke gek’, ‘psycho’, ‘schizo’ en ‘gekkenhuis’. Dit soort taalgebruik
stigmatiseert psychiatrische ziektes en het bevordert discriminatie.
-‐ Zit er genoeg balans in het verhaal? Onthoud dat mensen met een psychiatrische
aandoening niet allemaal gewelddadig zijn, niet in staat zijn te werken,
onvoorspelbaar, onbetrouwbaar, zwak of niet in staat om beter te worden. Een
psychiatrische aandoening is niet per definitie voor de rest van het leven en de
meeste mensen zijn in staat om te herstellen met de juiste behandeling en hulp.
-‐ Verwijzend naar iemand met een psychiatrische aandoening, vermijd ‘slachtoffer’,
‘iemand die lijdt aan’ of ‘iemand die getroffen is door…’ de psychiatrische aandoening,
dat is verouderd taalgebruik. Vermijd taalgebruik dat impliceert dat mensen zelf hun
ziekte zijn. Iemand is bijvoorbeeld niet ‘een schizofreen’. Iemand heeft de diagnose
‘schizofrenie’, of ‘wordt momenteel behandeld voor schizofrenie’.
-‐ De term ‘psychiatrisch ziek’ bevat een breed scala aan symptomen, condities en
effecten op het leven van mensen. Wees voorzichtig en impliceer niet dat alle
psychiatrische ziekte hetzelfde zijn.
-‐ Zorg ervoor dat medische termen correct worden gebruikt. Een persoon die zich
‘down’ voelt of ‘ongelukkig’ is niet hetzelfde als iemand die een klinische depressie
doorgaat.
23
-‐ Gebruik maken van psychiatrische en medische terminologie buiten de context is
onjuist, zoals 'psychotische hond' of 'schizofrene stad'.
-‐ Vermijd het gebruik van spreektaal in plaats van de correcte terminologie voor de
behandelingen van psychische aandoeningen, zoals 'happy pills' voor antidepressiva
en 'shrinks' om te verwijzen naar psychiaters of psychologen. De behandeling van een
psychische aandoening is een uitdaging en dergelijke ‘straattaal’ kan mogelijke
patiënten weerhouden om hulp te zoeken.
-‐ Het komt een verhaal over psychiatrie ten goede als zowel een deskundige
commentaar levert, als ook mensen uit de lokale gemeenschap.
De lijst zou ook voor Nederlandse journalisten gezien kunnen worden als een mooi
uitgangspunt. Een aantal van deze punten komt mogelijk wat streng over. Zo hoeft het
niet perse stigmatiserend te zijn om te zeggen dat iemand aan schizofrenie lijdt. Zeker
als journalist is het soms noodzakelijk om niet tien keer exact dezelfde uitdrukking te
gebruiken. Veel is afhankelijk van de context waarin iets gezegd of geschreven wordt.
En daarover gaan deze aanbevelingen nu juist niet echt. Mogelijk kan deze lijst aan
het einde van het onderzoek dan ook worden aangevuld met aanbevelingen daarover
die de Nederlandse experts op basis van hun ervaring kunnen doen.
2.6 Vraagstellingen onderzoek Psyche en Stigma in de media
Op grond van het theoretisch kader zijn de volgende twee hoofdvragen geformuleerd
die zijn onder verdeeld in enkele deelvragen. Doel van de eerste onderzoeksvraag is
het meetbaar maken van stigmatisering. Dat kan op vele manieren, maar voor het
huidig onderzoek is er voor gekozen een meetinstrument te ontwikkelen waarmee
nieuwsitems over Alphen aan de Rijn geanalyseerd kunnen worden. De inhoud van de
vragen van het meetinstrument zijn gebaseerd op theorieën zoals geformuleerd in het
theoretisch kader. Op die manier is het begrip ‘stigmatisering’ geoperationaliseerd en
is het mogelijk gegronde uitspraken te doen de aanwezige stigmatisering van de
berichtgeving.
2.6.1 Vraagstelling Eén: In hoeverre zijn er in de berichtgeving over Tristan van der Vlis
uitspraken te vinden die als stigmatiserend voor schizofreniepatiënten beschouwd
kunnen worden?
24
Om stigmatisering meetbaar te maken, zijn de volgende deelvragen geformuleerd:
a. Welke thema’s staan centraal in de berichtgeving over Tristan van der Vlis,
oftewel in welke context wordt er het meest gesproken over zijn psychische
problemen? En daarop aansluitend is er gekeken naar het een bestaand frame
over psychiatrische patiënten (zie theoretisch kader) en het generaliseren van
dit extreme geval?
b. Zijn er framing middelen terug te vinden in de berichtgeving, bijvoorbeeld in
de vorm van stereotype taalgebruik en welke bronnen doen de (eventueel)
stigmatiserende uitspraken. Als dit experts zijn, is er dan ruimte voor
voorlichting over het psychiatrisch ziektebeeld van Tristan van der Vlis?
c. Zijn er ten aanzien van deze vragen verschillen tussen de drie
actualiteitenprogramma’s?
Deze vraagstellingen zijn onderzocht door middel van een kwalitatieve
inhoudsanalyse van de berichtgeving over Van der Vlis’ psychische problematiek
door drie verschillende (televisie)actualiteitenprogramma’s.
2.6.2 Vraagstelling Twee: In hoeverre heeft de berichtgeving over Tristan van der Vlis de
algemene beeldvorming rondom psychiatrische patiënten, schizofreniepatiënten in het
bijzonder, beïnvloed en welke rol heeft de expert daarin gehad?
De meest voor de hand liggende manier om antwoord te krijgen op deze vraag zou
zijn om een enquête te houden onder schizofreniepatiënten met onder andere de
vraag of zij zich benadeeld voelen door de berichtgeving over de psychische
problemen van Tristan van der Vlis. Gezien de beperkte omvang van dit onderzoek is
er echter gekozen voor een andere aanpak. Door middel van (semi)gestructureerde
interviews met vijf ervaren psychiaters wordt getracht een conclusie te trekken over
de gevolgen van de berichtgeving voor de algemene beeldvorming over
schizofreniepatiënten, de rol van de expert en de wijze waarop dat in de toekomst
mogelijk anders kan.
Er zijn vier deelvragen geformuleerd waarop al dan niet uitgebreid op doorgevraagd
is, te weten:
25
Denkt u dat de schietpartij in Alphen aan de Rijn invloed heeft gehad op de
algemene beeldvorming rondom schizofrenie, of psychiatrie in het algemeen?
Waarom wel/niet. Waar merkt u dat aan (voorbeelden)?
Heeft u gemerkt dat in de periode na de schietpartij in Alphen aan de Rijn uw
patiënten, of familie/vrienden van uw patiënten, met het nieuws
geconfronteerd werden? Op wat voor manier? Heeft u het idee dat de manier
van berichtgeving nadelige gevolgen voor hen heeft gehad? Zo ja, hoe? Had dit
anders gekund? Hoe?
Hoe belangrijk is in uw beleving de rol van een expert in de media na zo’n
ingrijpende gebeurtenis? Zijn er redenen waarom niet zou ingaan op een
interviewverzoek van een journalist, waarom niet? In hoeverre is de expert
verantwoordelijk voor het bevestigen of tegengaan van stigma’s?
Hoe kijkt u terug naar media-‐optredens van collega-‐psychiaters in het nieuws
na de schietpartij (Hjalmar van Marle, René Diekstra, Corine de Ruiter) Heeft u
het idee dat zij op hun manier een juiste bijdrage hebben geleverd aan het
begrip rondom de ziekte schizofrenie? Wat is ‘juist’? Aanbevelingen voor
collega-‐psychiaters of journalisten die over psychische problemen berichten?
Doel van deze vraag is tevens aanbevelingen te doen voor toekomstig onderzoek. Uit
de antwoorden van de psychiaters worden onderbelichte factoren gedestilleerd die
beter in kaart moeten worden gebracht. Het volgende hoofdstuk biedt een overzicht
van de toegepaste methoden.
26
3. Onderzoeksmethode In dit hoofdstuk worden de verschillende keuzes toegelicht die ten grondslag liggen
aan dit onderzoek. Te beginnen met de onderzoeksperiode in paragraaf 3.1.
Vervolgens wordt de dataverzameling besproken in paragraaf 3.2. De methoden van
onderzoek staat beschreven in paragraaf 3.3. De introductie van het
waarnemingsinstrument krijgt gestalte in paragraaf 3.4 en in paragraaf 3.5 wordt
vervolgens de lijst met onderwerpen toegelicht die gebruikt zijn voor de
semigestructureerde interviews.
3.1. Onderzoeksperiode
De schietpartij in Alphen aan de Rijn vond plaats op zaterdag 9 april 2011. Er is voor
gekozen om alle nieuwsitems over Alphen aan de Rijn vanaf die datum tot woensdag
1 februari 2012 mee te nemen in de analyse. Daarbij valt op dat er in de maand van de
schietpartij logischerwijs het meeste nieuws is gegenereerd en dat dit in de loop der
dagen (sterk) afneemt. De reden dat er voor gekozen is om een onderzoeksperiode
van bijna een jaar te rekenen, is het feit dat er gedurende het jaar langzaam maar
zeker meer informatie naar buiten is gekomen, zoals bijvoorbeeld
onderzoeksrapporten aangaande de wapenverstrekking en het psychiatrisch dossier
van Tristan van der Vlis.
Tabel 1 Overzicht van het aantal nieuwsitems over Alphen aan de Rijn vanaf 9
april 2011
Programma Aantal items in de
maand april 2011
Aantal items
na april 2011
Totaal aantal
minuten
Totaal
aantal
items
EenVandaag 11 6 138.5 17
Nieuwsuur 8 4 161 12
Brandpunt 1 1 37 2
27
Bovenstaande tabel toont het aantal ‘items’, oftewel nieuwsreportages dat per
programma is gemaakt in de periode 9 april 2011 tot 1 februari 2012.
3.2. Dataverzameling: televisie, interviews
Voor dit onderzoek is een analyse gemaakt van de berichtgeving van drie (publieke)
actualiteitenprogramma’s, te weten EenVandaag, Nieuwsuur en Brandpunt.
Daarnaast zijn er interviews gehouden met vier psychiaters. Uit dit materiaal wordt
getracht enkele belangrijke thema’s te destilleren die een antwoord kunnen geven op
de tweede onderzoeksvraag.
3.2.1 Selectie televisieprogramma’s
Wat betreft de selectie van de televisieprogramma’s is er bewust gekozen voor
(dagelijkse) actualiteitenprogramma’s, omdat de journalisten die daar werken over
het algemeen meerdere lagen in hun reportages aanbrengen aangezien daar meer tijd
voor is. Om die reden zijn de journaals niet betrokken bij het onderzoek.
Tegelijkertijd is er ook de factor tijdsdruk, want het programma moet dagelijks
worden ‘gevuld’ (behalve bij Brandpunt), dus het vergt bij gebeurtenissen als die in
Alphen aan de Rijn tijd en moeite om een uitgebalanceerd en objectief (stigma-‐vrij)
programma te creëren in die ene dag. Er is bewust gekozen enkel
actualiteitenprogramma’s van de publieke zender te analyseren, zodat een onderling
vergelijk beter mogelijk is. Van een programma als ‘Hart van Nederland’ of ‘RTL
Boulevard’ is de verwachting dat het wezenlijk andere invalshoeken kiest dan een
programma als bijvoorbeeld Nieuwsuur. (Bakker & Scholten, 2009).
3.2.2 Selectie bronnen interviews
Voor het onderzoek zijn twee ‘mediaexperts’ (een forensisch psychiater en
psycholoog) gekozen die zelf als ‘expert’ zijn geïnterviewd na de schietpartij in
Alphen aan de Rijn, te weten Corine de Ruiter en Hjalmar van Marle. Meer informatie
over deze experts wordt gegeven in paragraaf 3.3.3. Ook is er nog een andere
‘mediaexpert’ geïnterviewd, namelijk Bram Bakker, omdat hij wel veel mediaervaring
heeft, maar niet specifiek op televisie is geweest over Alphen aan de Rijn. Daarnaast
28
zijn er nog twee experts gevraagd die zelf veel met schizofreniepatiënten werken,
maar niet in het nieuws zijn geweest om hun visie te geven op de psychiatrische
aandoening van Tristan van der Vlis. Dat zijn Ed Brand en Richard Bruggeman. Dat
betekent dat er totaal vijf experts zijn geïnterviewd waarbij verwacht zou kunnen
worden dat de ‘mediaexperts’ vanwege hun vele mediaoptredens mogelijk een
andere blik hebben op mediaberichtgeving dan hun collega’s die liever buiten beeld
blijven.
3.3 Onderzoeksmethode
Er zal nu kort worden toegelicht hoe het empirisch onderzoek is opgesteld en
uitgevoerd.
3.3.1 Kwalitatieve inhoudsanalyse
In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een inhoudsanalyse. De inhoudsanalyse
geldt binnen de communicatiewetenschap als onderzoekstype voor het empirisch
onderzoeken van mediamateriaal, met als doel vragen te beantwoorden met
betrekking tot de rol, invloed en functie van de massamedia in de samenleving
(Wester in Pleijter 2007) Volgens Kerlinger (1986) kan de inhoudsanalyse als volgt
gedefinieerd worden: “Inhoudsanalyse is een methode om communicatie op een
systematische, objectieve en kwantificeerbare manier te analyseren met als doel om
variabelen te meten.” (Kerlinger, 1986) Een inhoudsanalyse biedt de mogelijkheid om
weer te geven welke personen, onderwerpen en argumenten aandacht krijgen in de
media en kan inzicht geven in de wijze waarop hieraan wordt vormgegeven (Floor,
2006). Concreet gezien kan de inhoudsanalyse gebruikt worden om de specifieke
karakteristieken of dimensies van een tekst of televisie-‐uitzending te identificeren om
op die manier iets te kunnen zeggen over welke boodschappen, beelden en
weergaven deze met zich meebrengen en wat de bredere sociale betekenis hiervan is.
De inhoudsanalyse kan zowel kwalitatief als kwantitatief uitgevoerd worden. In dit
onderzoek is gekozen voor een kwalitatieve inhoudsanalyse.
In de kwalitatieve inhoudsanalyse staat het interpreteren van het taalgebruik en de
29
inhoud centraal. Bij deze methode wordt de inhoud niet gekwantificeerd, maar ligt de
focus op het belang van de inhoud in de context (Bryman, 2004). Deze methode kan
worden gebruikt om in te zoomen op specifieke voorbeelden van stigmatisering en
stereotypering in de berichtgeving. Bij de kwalitatieve inhoudsanalyse gaat men
interpretatief aan het werk om relevante kenmerken op het spoor te komen, in dit
geval stigmatisering om vervolgens een manier te vinden om deze te registreren.
Deze registratie van kenmerken wordt verbonden met de probleemstelling (Huttner
en Renckstorf, 2001).
3.3.2 Semigestructureerde interviews
Er is voor gekozen om enkele korte semigestructureerde interviews te houden met
vijf experts (zie paragraaf 3.3.3), aan de hand van een van tevoren samengestelde
topiclijst. De geïnterviewde experts zijn: Corine de Ruiter, Bram Bakker, Hjalmar van
Marle, Johan Arends en Ed Brand. Corine de Ruiter en Hjalme van Marle zijn
geselecteerd op basis van hun media-‐optredens na de schietpartij in Alphen aan de
Rijn, Bram Bakker omdat hij wel vaak in de media is, maar wat meer afstand heeft tot
de zaak ‘Tristan van der Vlis’ (hij is hier nauwelijks over geïnterviewd) en Richard
Bruggeman en Ed Brand omdat zij veel ervaring hebben met schizofreniepatiënten,
maar niet veel naar buiten treden in de media. De selectie van topics die in de
interviews aan de orde zijn gekomen heeft plaatsgevonden op basis van relevante
literatuur en de uitkomsten van het kwalitatieve onderzoek. Deze manier van werken
bood de mogelijkheid om dieper op zaken in te gaan en waar nodig verduidelijkingen
te vragen. Bovendien kon zo ook relevante informatie naar voren komen waar van
tevoren niet op was geanticipeerd.
3.3.3 Korte introductie experts
Hjalmar van Marle: Prof. dr. Hjalmar van Marle (1950), psychiater, is hoogleraar
forensische psychiatrie benoemd aan zowel de faculteit Geneeskunde en
Gezondheidswetenschappen, als die der Rechtsgeleerdheid van de Erasmus
Universiteit Rotterdam. Daarnaast is hij als forensisch psychiater-‐psychotherapeut
30
werkzaam aan de forensische polikliniek ‘Het Dok' te Rotterdam. Hij is beëdigd als
vast gerechtelijk deskundige door het Gerechtshof te Amsterdam.
Corine de Ruiter: Corine de Ruiter (1960) is hoogleraar Forensische psychologie aan
de Universiteit van Maastricht. Zij is tevens verbonden aan het Trimbos Instituut
(landelijk kenniscentrum voor geestelijke gezondheidszorg) in Utrecht. Corine de
Ruiter is tevens mede-‐oprichter en secretaris van de Nederlandse Rorschach
Stichting. Daarnaast treedt zij regelmatig op als getuige-‐deskundige in strafzaken. Zij
geeft veelvuldig lezingen over haar wetenschappelijk onderzoek en haar werk als
getuige-‐deskundige.
Bram Bakker: Bram Bakker (1963) studeerde geneeskunde aan de Vrije Universiteit.
Zijn artsexamen behaalde hij in 1991. Vervolgens specialiseerde hij zich tot
psychiater aan de toenmalige Valeriuskliniek in Amsterdam (thans GGZ inGeest). In
dezelfde periode deed hij promotieonderzoek naar de behandeling van
paniekstoornis met pillen of praten. Hij promoveerde in 2000 aan de Vrije
Universiteit. Als psychiater was hij werkzaam op zeer diverse plekken. Op de
psychiatrische afdeling van een ziekenhuis in Amsterdam, bij het landelijk centrum
eetstoornissen Ursula in Leidschendam en op diverse plekken in de GGZ, varierend
van polikliniek tot gesloten opnameafdeling. Van medio 2009 tot eind 2011 werkte hij
als psychiater en medisch directeur voor SolutionS, de eerste particuliere
verslavingskliniek in Nederland.
Ed Brand: Ed Brand (1955) is sinds 1982 werkzaam als (GZ-‐)psycholoog. Hij heeft
ruim 30 jaar ervaring met ‘criminele krankzinnigen’, met name types als Tristan van
der Vlis. Hij werkte ongeveer 25 jaar bij het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC,
soort Huis van Bewaring) in Amsterdam. Daarna werkte hij 8 jaar in een tbs-‐kliniek
met o.a. schizofreniepatiënten die al veroordeeld zijn. Momenteel is Brand werkzaam
bij Mentrum, een psychiatrische polikliniek in Amsterdam.
Richard Bruggeman: Richard Bruggeman (1955) is psychiater en heeft ruim vijftien
jaar werkervaring op de poliklinische afdeling Psychoses van het Universitair
Medisch Centrum Groningen. Hij doet onderzoek naar medische risicofactoren voor
schizofrenie en medicatie.
31
3.4 Het waarnemingsinstrument voor de inhoudsanalyse
Nu de theorie is behandeld, de onderzoeksmethode en selectiecriteria zijn besproken,
kan het waarnemingsinstrument worden gepresenteerd. Dit instrument is speciaal
voor het huidig onderzoek ontwikkeld.
3.4.1 Theorie
Volgens de definitie van Hüttner, Renckstorf en Wester is het
waarnemingsinstrument:
“de operationele uitwerking van [de hypotheses] in termen van registratie-‐eenheden in
het materiaal, de kenmerken van die eenheden en de variaties die daarbij kunnen
voorkomen in termen van de categorieën waarin de eenheden worden geclassificeerd.”
(Hüttner, Renckstorf & Wester, 1995).
Het waarnemingsinstrument waarmee de uitzendingen van EenVandaag, Nieuwsuur
en Brandpunt zijn geanalyseerd, is ontleend aan de literatuur rond stigmatisering en
media. Het meetinstrument fungeert als een lijst van belangrijke aandachtspunten
waarmee in kaart wordt gebracht in hoeverre de programma’s over psychiatrie en in
het bijzonder schizofreniepatiënten stigmatiserend berichten.
Daarvoor is een codeboek ontwikkeld met belangrijke vragen die bij elk nieuwsitem
gesteld worden. Het invullen van de codeformulieren is niet vanzelfsprekend: voor
elke vraag op het codeerformulier moet de onderzoeker weten wat wordt bedoeld,
nagaan welke informatie uit de reportage hiervoor relevant is en interpreteren welk
antwoord daarbij past. Het coderen is dus een vorm van waarneming, die gestuurd
wordt door het waarnemingsinstrument (Atteveldt & Wester, 2006).
Volgens Pleijter is het maken van een waarnemingsinstrument voor een kwalitatieve
inhoudsanalyse een volwaardig onderdeel van het onderzoek en zal de ontwikkeling
van een instrument niet meteen succesvol zijn. Veelal kan het voorkomen dat het
instrument gedurende het onderzoek moet worden aangepast (Pleijter, 2007).
32
3.4.2 Operationalisatie
De hoofdvraag die door middel van het waarnemingsinstrument wordt geanalyseerd
is:
In hoeverre zijn er in de berichtgeving over Tristan van der Vlis uitspraken te vinden die
als stigmatiserend voor schizofreniepatiënten beschouwd kunnen worden?
Daarbij moet er enerzijds worden aangetoond of er daadwerkelijk stigmatiserende
uitspraken gedaan zijn en anderzijds is het ook van belang te onderzoeken of die
stigma’s en stereotyperingen juist zijn tegengegaan. In het vorige hoofdstuk is een
theoretisch kader opgesteld waarin de relevante begrippen en theorieën die hiermee
samenhangen zijn besproken. Dit theoretisch kader diende als uitgangspunt voor de
ontwikkeling van het waarnemingsinstrument (zie bijlage 2). Zo zijn na de
theoretische analyse een aantal onderwerpen geselecteerd voor het
waarnemingsinstrument, zoals bijvoorbeeld ‘taalgebruik’. De vragen en antwoorden
zijn geselecteerd uit het theoretisch kader en aangescherpt en uitgebreid door een
pilot waarbij een aantal nieuwsitems is gekeken. Daarbij is steeds gecontroleerd of de
antwoordmogelijkheden te onderbouwen waren met wetenschappelijk onderzoek. In
bijlage 3 is een uitgebreide toelichting te vinden over de individuele weging van de
items.
De volgende elementen, behandeld in het theoretisch kader, zijn opgenomen in het
waarnemingsinstrument, let wel, hoe de exacte analyse plaatsvindt, staat uitgelegd in
bijlage 3. Hier worden enkel de elementen genoemd die systematisch zijn afgeleid uit
de theorieën over stigmatisering en beeldvorming zoals besproken in het theoretisch
kader:
• Thematiek van de nieuwsitems (afgeleid van de agenda setting theorie). In
hoeverre komt het thema ‘schizofrenie’ aan bod waarbij er ook aandacht
besteed wordt aan hoe het ziektebeeld in elkaar steekt. Maar ook: Bekende
frames over psychiatrische patiënten, zoals ‘schizofrenie verklaart het gedrag
van Tristan van der Vlis’ of het generaliseren van dit extreme geval
‘schizofreniepatiënten zijn gevaarlijk’.
33
• Framing middelen, zoals: (1) Stereotype taalgebruik om de persoon Tristan
van der Vlis te beschrijven, als ook stereotype gebruik om zijn psychische
problemen te noemen. Welke taalgebruik precies als stereotype is beoordeeld,
welke frames er precies zijn gebruikt en hoe ‘generalisaties’ zijn gemeten,
staat uitgelegd in bijlage 2.
• Brongebruik: Welke bronnen doen de (eventueel) stigmatiserende uitspraken
en als dit experts zijn, is er dan ruimte voor voorlichting over het psychiatrisch
ziektebeeld van Tristan van der Vlis? Dus: wordt de expert als bron ook
gebruikt om stigma’s tegen te gaan. Welke vragen worden aan hem/haar
gesteld.
Aan de hand van deze onderwerpen zijn achttien vragen opgesteld, zoals in Bijlage 2
te zien is. Dit zijn zowel vragen met een ja/nee antwoord als vragen met verschillende
antwoorden (a t/m f). De nieuwsitems zijn meerdere keren bekeken en onderzocht
op de punten in het waarnemingsinstrument. Alle uitspraken die direct (of indirect)
te maken hadden met de psychische gesteldheid van Van der Vlis zijn genoteerd (zie
bijlage 4).
3.4.3 Betrouwbaarheid
Kwalitatief onderzoek scoort meestal laag op betrouwbaarheid maar hoog op
verklarende waarde. Bij kwantitatief onderzoek ligt deze verhouding precies
andersom (Den Boer et al, 1994). Bij inhoudsanalyses wordt er gestreefd naar
objectiviteit. Kenmerken en bias van de onderzoeker mogen de analyse niet
beïnvloeden. Definities en regels voor de classificatie van de variabelen moeten
expliciet zijn, zodat andere onderzoekers de procedure kunnen herhalen. Om de
(intercodeurs)betrouwbaarheid te verhogen is een aantal items door een tweede
onderzoeker gecodeerd. De formule die hierbij wordt gehanteerd is die van Miles en
Huberman (Miles & Huberman, 1994, p.63):
Betrouwbaarheid = aantal overeenkomsten / aantal overeenkomsten + niet
overeenkomsten
34
Er zijn 6 reportages dubbel gecodeerd. Binnen deze items zijn 30 overeenkomende
codes toegekend en 10 verschillen opgemerkt. Aan de hand hiervan is de
intercodeursbetrouwbaarheid vastgesteld op 30/30+10 = 0,75. Dit getal moet
tenminste 0.70 zijn. Aan de hand van deze uitkomst kan worden geconcludeerd dat
grote consensus bestaat over de manier van coderen. De 10 verschillen zijn
eenvoudig te verklaren. Er was in een aantal gevallen sprake van een andere
interpretatie. Een paar is bijvoorbeeld een frame niet als frame waargenomen waar
dat wel zo bedoeld was. De verschillen in codering zijn besproken en waar nodig is de
toelichting aangescherpt.
In dit onderzoek is enerzijds gekeken naar aanwezige boodschappen in de televisie-‐
uitzendingen, dat wil zeggen, kenmerken die aan de oppervlakte liggen en
gemakkelijk te observeren zijn (Potter & Levine-‐ Donnerstein,1999) Hierbij kan
worden gedacht aan de vraag of de journalist in het item vragen stelt die een stigma
tegen gaan. Dit is een duidelijke vraag, waar simpelweg turven volstaat en waar
weinig interpretatie bij komt kijken.
Anderzijds is er in dit onderzoek ook gekeken naar zogenaamde ‘latente’ kenmerken
van communicatieboodschappen (De Ridder, 1994). Latente kenmerken zijn de
betekenissen van elementen van een boodschap die onder de oppervlakte liggen
(Babbie, 1992). Zo worden er in het waarnemingsinstrument vragen gesteld over
welke stereotype woorden er voor psychiatrisch patiënten worden gebruikt.
Wanneer is een term subjectief? Hier speelt wel een deel interpretatie van de kant
van de onderzoeker mee. Hoe die afwegingen zijn gemaakt zal kort worden toegelicht
in hoofdstuk 4.
3.5 Topiclijst voor de semigestructureerde interviews
Om de tweede onderzoeksvraag te beantwoorden, zijn er semigestructureerde
interviews afgenomen bij vijf psychiaters. Hiervoor is een lijst met vragen ontwikkeld.
De theorie achter deze onderzoeksmethode zal hier eerst kort worden toegelicht.
35
3.5.1 Theorie
Het interview is de aangewezen methode om informatie te verkrijgen over attitudes,
opinies, gevoelens, gedachten of kennis. In dit onderzoek is gekozen voor
semigestructureerde interviews omdat er op deze manier een zekere mate van
vergelijkbaarheid van de gegevens uit de verschillende interviews mogelijk is. Een
semigestructureerde interview houdt volgens Boeije (2005) in dat een deel van de
vragen vooraf is vastgesteld. Er blijft voldoende ruimte voor de geïnterviewde over
om eigen ervaringen en meningen te vertellen (zie voor de gebruikte vragenlijst
bijlage 1). De interviews zijn telefonisch afgenomen en er is zoveel mogelijk gebruik
gemaakt van open vragen. Door open vragen te stellen wordt de respondent niet
gedwongen een bepaald antwoord te geven en kan er meer informatie verkregen
worden. Er is een lijst opgesteld met gespreksonderwerpen, zodat de ruimte bestond
om dieper in te gaan op onderwerpen die aangehaald werden door de respondent.
3.5.2 Operationalisatie topiclijst
De analyse van de semigestructureerde interviews heeft plaatsgevonden door de
interviews op te nemen, uit te werken en per vraag te vergelijken. Hierdoor is
achterhaald op welke punten de psychiaters het met elkaar eens zijn en waar juist
tegenstrijdigheden bestaan. Deze analyse vormt samen met het theoretisch kader de
belangrijkste input voor een lijst met aanbevelingen voor journalisten die aan het
einde van hoofdstuk 5 (conclusie en discussie) aan bod komt.
De onderwerpen zijn bepaald aan de hand van het theoretisch kader en de
bevindingen uit het eerste deel van het onderzoek. Enerzijds kunnen de psychiaters
aangeven of er reden bestaat om aan te nemen dat het imago van hun
(schizofrenie)patiënten is verslechterd sinds Alphen aan de Rijn, anderzijds kunnen
zij als ‘ervaringsdeskundige’ aangeven hoe zij zelf omgaan stigma’s en in hoeverre zij
die bewust tegengaan en hoe media die oppikken (of niet). De verwachting is dat hun
mediaervaringen ook handvatten geven voor toekomstig onderzoek. De topiclijst is te
vinden in bijlage 1.
36
3.5.3 Betrouwbaarheid en validiteit
De semigestructureerde interviews zijn valide. Tijdens een interview bestaat namelijk
de mogelijkheid om door te vragen en om onduidelijkheden op te helderen. Dit
vergroot de kans dat vrij nauwkeurig achterhaald wordt hoe de psychiaters denken
over de invloed van de berichtgeving op de algemene beeldvorming over
psychiatrisch patiënten (Bryman, 2008, p. 55). Bovendien is de validiteit vergroot,
doordat de manier van interviewen gesynchroniseerd is. De betrouwbaarheid van de
semigestructureerde interviews is kleiner dan de validiteit. Elke expert beantwoordt
de vragen namelijk anders. Pas wanneer een zeer groot aantal interviews wordt
afgenomen, stabiliseert het resultaat en wordt een onderzoek gebaseerd op
semigestructureerde interviews zeer betrouwbaar (Bryman, 2008, p. 55).
37
4. Resultaten In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het verrichte onderzoek worden beschreven.
Allereerst zullen de resultaten van de inhoudsanalyse van de televisieberichtgeving
over psychische problemen van Tristan van der Vlis worden gepresenteerd
(paragraaf 4.1). Hier zullen de deelvragen van de eerste onderzoeksvraag één voor
één behandeld worden. Bij iedere deelvraag zal waar nodig naar het totaal van de drie
actualiteitenprogramma’s worden gekeken, verder toegelicht met specifieke
voorbeelden per programma.
Daarna worden de resultaten uit de semigestructureerde interviews gepresenteerd
(paragraaf 4.2). Ook hier zullen de belangrijkste resultaten per deelvraag worden
behandeld.
4.1 Inhoudsanalyse
Om ‘stigmatisering’ in berichtgeving meetbaar te maken is er, zoals beschreven, een
waarnemingsinstrument ontwikkeld waarmee alle nieuwsitems beoordeeld zijn.
Daarbij is alle informatie genoteerd en geturfd die direct of indirect verband hield
met de psychische problemen van Tristan van der Vlis. Het waarnemingsinstrument
is vervolgens gebruikt om een waardeoordeel te kunnen geven over de verschillende
items, namelijk in hoeverre is de berichtgeving stigmatiserend? Er zijn enkele
belangrijke dingen op te merken alvorens de resultaten worden besproken. Ten
eerste, het belang van de context waarin bepaalde uitspraken worden gedaan is groot.
Voor elke uitspraak die genoteerd is, is steeds gekeken, is dit in deze context stigma-‐
bevorderend. Uiteraard speelt de interpretatie van de onderzoeker daarbij een sterke
rol, maar dit is geprobeerd zoveel mogelijk te beperken door criteria te formuleren
die te onderbouwen zijn met de theorieën uit eerder onderzoek (zie ook theoretisch
kader). Een ander belangrijk punt is de weging van de uitspraken per nieuwsitem, of
per programma. Het zal opvallen dat de psychologische problemen van Tristan van
der Vlis lang niet in alle items genoemd of (uitgebreid) behandeld worden. Er is
daarom voor gekozen de items niet afzonderlijk te beoordelen op wel of niet
stigmatiserend, maar een totaal beoordeling per televisieprogramma te geven, met
daarbij concrete voorbeelden uit verschillende nieuwsitems.
38
4.1.1 Centrale thema’s in de berichtgeving
De centrale thema’s in de berichtgeving zijn onderzocht om, met enige
voorzichtigheid, uitspraken te kunnen doen over de focus van de journalistieke
agenda. De onderwerpen waar media veel over berichten, komen sneller op de
agenda van het publiek (McCombs, 1994). Deze theorie zou niet verklaren hoe het
publiek over de psychische problemen van Tristan van der Vlis denkt, maar wel in
samenhang met welke andere onderwerpen er over wordt gesproken en gedacht. Hoe
meer aandacht media aan bepaalde onderwerpen besteedt, hoe groter de kans dat het
publiek zich er ook mee bezig gaat houden. Daarom is het belangrijk te weten op
welke thema’s de focus van de berichtgeving heeft gelegen. Er werd vrij snel bekend
dat Tristan van der Vlis psychische problemen had. Het is belangrijk stil te staan bij
de context waarin deze problemen met name zijn besproken, om dat de kans groot is
dat ook het publiek zal spreken over ‘psychiatrische patiënten’ in deze context.
Wanneer er bijvoorbeeld veel over de rol van videospelletjes wordt gesproken en de
effecten die dat op Van der Vlis’ psyche heeft gehad, is het volgens de agenda setting
theorie ook aannemelijk dat het publiek het hier ook meer over zal hebben. Bij
sommige contexten zal de kans op stigmatisering sterker zijn, dan bij andere. Dat
hangt ook af van de bestaande stereotypen die eerder besproken zijn. Hier wordt
later nog uitgebreider op in gegaan. Er zijn in totaal 30 nieuwsitems beoordeeld van
drie verschillende programma’s. In onderstaande tabellen is van elke nieuwsitem de
hoofdvraag of (als die er niet was) het onderwerp ingevuld. Bij alle items worden de
psychische problemen van Van der Vlis genoemd, maar op welk thema lag nu precies
de focus? Grofweg zijn er vijf belangrijke categorieën te onderscheiden: Items die
(vooral) gaan over de gebeurtenis ‘wat is precies gebeurd op 9 april 2011 in Alphen
aan de Rijn?’, over de dader ‘wie was Tristan van der Vlis?’, over de slachtoffers ‘wie
waren de slachtoffers en hoe gaat het nu met ze?’ (onder de slachtoffers zijn ook alle
ooggetuigen gerekend), over de fouten rondom de wapenverstrekking en de
behandeling ‘hoe kon Tristan van der Vlis een wapen krijgen?’ of ‘waarom heeft de
gezondheidszorg niet aan de politie gemeld dat Tristan psychische problemen had?’
en een laatste categorie is gaming ‘welke invloed hebben gewelddadige videogames
gehad op Tristan van der Vlis?’, al is daar maar één item over gemaakt. Elk item is
39
ingedeeld in één van die vijf categorieën, afhankelijk van de zendtijd die per ‘thema’ is
besteed.
Centrale thema’s EenVandaag
Tabel 2 Hoofdvragen per item van EenVandaag
Datum item Hoofdvraag Focus 9 april 2011 Wat is er gebeurd in Alphen aan de
Rijn, wat weten we over de slachtoffers en dader?
Gebeurtenis
11 april 2011 Waarom de wapenwet moet worden aangepast
Fouten wapenverstrekking
11 april 2011 Hoe kan het dat iemand met grote psychische problemen aan zoveel wapens komt?
Fouten wapenvertrekking
11 april 2011 Wie was Tristan van der V.? Dader 11 april 2011 Samenvatting van gebeurtenissen
(nieuwe feiten), herdenking van de ‘helden’
Slachtoffers
12 april 2011 Hoe pakken de Alphenaren hun normale leven weer op? Hoe ga je om met traumatische gebeurtenissen?
Slachtoffers
16 april 2011 Hoe ging de winkeliers in Alphen deze week weer aan de slag?
Slachtoffers
18 april 2011 Kunnen de ouders van Tristan van der V ooit weer onderdeel uitmaken van de gemeenschap?
Dader
20 april 2011 Officiële herdenkingsdienst; hoe wordt er terug gekeken?
Slachtoffers
11 juli 2011 Welke fouten zijn er gemaakt bij de wapenverstrekking?
Fouten wapenvertrekking
16 juli 2011 Hoe gaat het met de nabestaanden?
Slachtoffers
28 september 2011 Toezicht vuurwapenwet, wat is er mis in Nederland?
Fouten wapenverstrekking
29 september 2011 Wat is er geleerd van het drama in Alphen?
Fouten wapenverstrekking/GGZ
30 november 2011 Overheid hield kritisch rapport wapenwet achter
Fouten wapenverstrekking
1 december 2011 Weet de overheid waar alle vuurwapens zijn en zijn de risico’s verantwoord?
Fouten wapenverstrekking
24 december 2011 De ‘lone wolf’ Tristan van der V, terugblik met burgemeester Eenhorn.
Dader
40
Wat opvalt is dat van de 16 items die EenVandaag gemaakt heeft, het bijna de helft
van de gevallen (7) over fouten in de wapenverstrekking of in de hulpverlening is
gegaan. Daarnaast lag de focus meer op berichtgeving over de slachtoffers, dan
berichtgeving over Tristan van der Vlis. Dit wordt nogmaals grafisch weergegeven in
onderstaande grafiek.
Figuur 1 Centrale thema berichtgeving EenVandaag
Centrale thema’s Nieuwsuur Tabel 3 Hoofdvragen per item van Nieuwsuur Datum item Hoofdvraag Focus 9 april 2011 Wat is er gebeurd in Alphen aan de
Rijn? Hoe ga je om met zo’n gebeurtenis? Zijn er signalen gemist?
Gebeurtenis
10 april 2011 Herdenking, hoe kan het worden voorkomen? Wie was de dader?
Dader / fouten wapenverstrekking en GZ
11 april 2011 Hoe kwam Tristan van der Vlis aan zijn wapens?
Fouten wapenverstrekking
12 april 2011 Getuige ‘Yasmina’: wat heeft zij gezien en gedaan?
Slachtoffers
12 april 2011 Welke rol speelt het spel ‘Call of Duty’?
Factor ‘gaming’
18 april 2011 Hoe is het om familie te zijn van een moordenaar?
Dader
28 april 2011 Hoe kwam Tristan van der Vlis aan Fouten
1
5
3
7
Gebeurtenis Slachtoffers Dader Fouten Gaming
41
zijn wapens, rapport? wapenverstrekking 11 juli 2011 Wat was de precieze rol van de
politie en GGZ (rapport)? Fouten wapenverstrekking/GZ
24 september 2011 Waarom gedwongen behandeling (pleidooi)
Fouten GZ
24 september 2011 Yasmina redde het leven van Paul (heldenmoed prijs)
Slachtoffers
29 september 2011 Hoe zorg je dat wapens niet in verkeerde handen komen?
Fouten wapenverstrekking
Dit beeld zien we terug bij Nieuwsuur. De berichtgeving ging in 50% van de gevallen
over fouten in de wapenverstrekking of de psychologische behandeling. Daarbij gaat
de berichtgeving net iets vaker over de slachtoffers in vergelijking met de
berichtgeving over de psychische problemen van Tristan van der Vlis.
Figuur 2 Centrale thema’s berichtgeving Nieuwsuur
Centrale thema’s Brandpunt Tabel 4 Hoofdvragen per item van Brandpunt Datum item Hoofdvraag Focus 10 april 2011 Hoe is een schietpartij te
voorkomen? Dader
17 juli 2011 Hoe heilig is het beroepsgeheim? Fouten GGZ 11 september 2011 Reconstructie van het schietdrama Gebeurtenis Brandpunt heeft maar drie nieuwsitems gemaakt over de schietpartij in Alphen aan
de rij. Waarbij bij in de eerste reportage de focus lag op problematiek bij daders, de
1
2
1,5 5,5
1
Gebeurtenis Slachtoffers Dader Fouten Gaming
42
tweede op fouten bij de behandeling (niet doorbreken beroepsgeheim) en de derde
een reconstructie was van alle gebeurtenissen.
Tot slot staat in grafiek 3 hieronder een overzicht van de totale berichtgeving van
EenVandaag, Nieuwsuur en Brandpunt.
Figuur 2 Centrale thema in de berichtgeving (totaal)
Duidelijk is dat over de psychische problemen van Tristan van der Vlis vooral is
bericht in samenhang met berichtgeving over de fouten die er gemaakt zijn bij de
wapenverstrekking en, in mindere mate, bij het behandeltraject binnen de
gezondheidszorg. Hieruit zijn geen conclusies te trekken over de mate waarin de
berichtgeving stigmatiserend is geweest, maar er kan wel gesteld worden dat de
focus van berichtgeving op fouten bij wapenverstrekking en behandeling, het risico
op stigmatisering verhoogt. Tristan van der Vlis had een psychiatrisch verleden en
elke keer dat er in deze context (‘waarom heeft hij een wapen gekregen’) over hem
wordt bericht, bestaat er de kans dat het stereotype ‘psychiatrische patiënten zijn
gevaarlijk, onvoorspelbaar en gewelddadig’ wordt bevestigd bij het publiek. Zeker
wanneer er context (bijvoorbeeld cijfers over hoe vaak schizofreniepatiënten zo’n
misdaad begaan) over psychiatrische patiënten ontbreekt en er dus geen
3
7
5,5
13,5
1
Gebeurtenis Slachtoffers Dader Fouten Gaming
43
‘destigmatisering’ plaats vindt. Dit kan vervolgens gemakkelijk leiden tot de intentie
om psychiatrische patiënten uit de samenleving te sluiten en op te sluiten, de
stigmatiserende reactie (Kraan & Van ’t Veer, 2007). Echter of dit ook daadwerkelijk
gebeurt, zal uit verdere analyse moeten blijken. Wat verder opvalt is dat er meer
zendtijd besteed is aan de slachtoffers en nabestaanden dan aan portrettering van
Tristan van der Vlis. Een mogelijk gevaar dat hier kan optreden is, zoals in het
theoretisch kader beschreven, dat bepaalde slachtoffers tot een soort ‘ultieme’
symbolen van zinloos geweld worden verheven. Het gevolg daarvan kan zijn dat de
geweldsdaad van Van der Vlis nog minder begrijpelijk wordt. Deze vorm van framing
zou stigmatiserend kunnen zijn, afhankelijk van de context. Dit zal verder worden
onderzocht.
4.1.2 Framing middelen in de berichtgeving
Zoals genoemd in deelvraag twee is er onderzocht of er bepaalde framing middelen in
de berichtgeving terug te vinden zijn in de vorm van stereotype taalgebruik als het
gaat om het benoemen van de psychische problemen van Van der Vlis, bekende
frames over psychiatrische patiënten en het generaliseren van dit extreme geval.
Allereerst is er onderzocht in hoeverre de psychische gesteldheid van Tristan van der
Vlis gezien wordt als dé verklarende factor voor zijn geweldsdaad. Een direct verband
tussen schizofrenie en geweld is nooit aangetoond (Douglas et al., 2009). Wel is er een
verhoogd risico. Het zou dus feitelijk juist zijn het ziektebeeld van Tristan van der Vlis
te betrachten als één van de verklarende factoren voor zijn gedrag. Wanneer er dus
vanuit wordt gegaan dat de psychische gesteldheid van Tristan van der Vlis de
hoofdreden is dat hij zes mensen heeft doodgeschoten, is dat een verkeerde aanname
en een vorm van framing. Het voedt daarbij het bestaande maatschappelijke frame
dat schizofreniepatiënten ‘gewelddadig zijn’.
44
Figuur 3 Frame EenVandaag
De bovenstaande cirkeldiagram toont dat bij EenVandaag de psychische gesteldheid
van Tristan van der Vlis in twee items letterlijk genoemd wordt als belangrijkste
verklarende factor. Om dit te kunnen registreren zijn alle statements over
(verklarende) factoren genoteerd. De reden dat Van der Vlis’ psychische gesteldheid
twee keer als belangrijkste factor wordt genoemd, komt mogelijkerwijs ook door de
informatie die de officier van justitie in haar persverklaring geeft, want deze
informatie is meerdere keren herhaald in de media. Zo wordt er gezegd: ‘Door de
stoornis schizofrenie had Van der V. ernstige psychotische belevingen. Dat maakte hem
depressief en daardoor ontwikkelde hij steeds sterkere denkbeelden over zelfmoord’.
Hierdoor lijkt heel duidelijk het een uit het ander voort te vloeien en uiteindelijk uit te
monden in de (zelf)moordactie van Van der Vlis.
In vijf nieuwsitems wordt de psychische gesteldheid van Van der Vlis indirect
aangenomen als belangrijkste factor, omdat de uitzending focust op fouten bij de
wapenverstrekking of de behandeling waarbij nooit een uitleg gegeven wordt over
het verband tussen schizofrenie en geweld. Onderliggende vragen zijn dan vaak ‘hoe
kan iemand met schizofrenie een wapen krijgen’, of ‘waar is het mis gegaan in de
behandeling’. Kortom, er wordt duidelijk een link gelegd tussen zijn psychische
gesteldheid en de wapenverstrekking of de falende behandeling, maar er wordt
2
5 9
Hoofdfactor
Indirect hoofdfactor, maar focus op fouten
Eén van de factoren
Niet genoemd
45
nergens extra informatie gegeven over de betekenis van dit verband. In negen items
kunnen geen aanwijzingen worden gevonden voor de aanwezigheid van dit frame.
Figuur 4 Frame Nieuwsuur
Nieuwsuur (zie bovenstaande cirkeldiagram) laat een net iets ander beeld zien. Daar
wordt in twee nieuwsitems wel letterlijk gezegd dat de psychische gesteldheid van
Van der Vlis maar één van de aanwezige factoren die een mogelijke verklaring zouden
kunnen zijn voor zijn daad. Zo zegt psychiater Van Marle in Nieuwsuur: ‘Achteraf
terugkijkend zie je daar een aantal risicofactoren en dan zeg je ‘ja natuurlijk’, maar
terecht zegt u ‘er zijn zoveel mensen die aan zo’n risicoprofiel voldoen, dus waarom
doen die dat niet?’. In de eerste plaats, daarom is het ook zo zeldzaam. Er zijn er maar
heel weinig die dat doen en het is daarom ook niet te voorspellen. En het tweede
belangrijke gegeven is dat dit soort calamiteiten niet spontaan gebeuren, maar er een
hele reeks van voorbereiding en stapjes ellende aan vooraf gaat.’ Een dergelijke
uitspraak geeft een genuanceerd en objectiever beeld van de werkelijkheid en gaat
stigmatisering tegen. In geen enkel item wordt de psychische gesteldheid van Tristan
van der Vlis als dé hoofdfactor genoemd. Bij vijf items wordt het frame niet gevonden
en bij vier items is het indirect de hoofdfactor, maar lag de focus op fouten bij de
wapenverstrekking en behandeling. Zo begint de presentator in Nieuwsuur een
reportage met de volgende inleidende tekst: ‘Vanochtend presenteerde Tjibbe Jouwstra
4
2
5
Hoofdfactor
Indirect hoofdfactor, maar focus op fouten
Eén van de factoren
Niet genoemd
46
zijn rapport naar wapenbezit door sportschutters in Nederland. In het rapport harde
conclusies en aanbevelingen. Vooral de politie krijgt er van langs, want die ging veel te
gemakzuchtig om met de controle op wapenbezit. En zo kon de schizofrene Tristan van
der Vlis dit voorjaar zes mensen doodschieten in Alphen aan de Rijn en daarna zichzelf.’
De focus ligt op de fouten die de politie gemaakt heeft, maar het wordt wel gekoppeld
aan de schizofrenie van Van der Vlis. Het is begrijpelijk dat er genoemd wordt dat Van
der Vlis psychische problemen had, maar in deze context, zonder verdere uitleg voegt
het niet veel toe en wordt wel weer het (onjuiste) verband tussen geweld en
schizofrenie benadrukt.
Tot slot de drie Brandpuntreportages (zie onderstaande diagram): eenmaal wordt het
duidelijk genoemd als één van de factoren, eenmaal wordt het de hoofdfactor
genoemd en in de laatste reportage (een reconstructie van de hele gebeurtenis in
Alphen aan de Rijn) wordt geen frame gevonden. In het item waar het als hoofdfactor
genoemd wordt, zegt de presentator: ‘Tristan. Hij leidt aan psychoses en juist deze
waanideeën brengen hem tot zijn verschrikkelijke daad’. Feitelijk klopt dat wel, maar
het is maar een deel van de waarheid, omdat er nog veel meer risicofactoren zijn
waardoor hij uiteindelijk zijn daad kon plegen en die worden nergens genoemd.
Figuur 5 Frame Brandpunt
1
1
1
Hoofdfactor
Indirect hoofdfactor, maar focus op fouten
Eén van de factoren
Niet genoemd
47
Figuur 6 Framing middelen EenVandaag
Zo wordt Tristan van der Vlis in drie items heel duidelijk als voorbeeld gesteld voor
falend beleid. Achterliggende gedachte is in die items heel duidelijk ‘kijk hoe slecht de
wapenwet geregeld is, want het gaat nu zo mis’. Of ‘er moet per wet gedwongen
behandeling van schizofreniepatiënten geregeld worden, want Tristan van der Vlis
toont ons hoe het mis kan gaan’. Zo zegt burgemeester Eenhoorn in een interview met
EenVandaag: ‘Er wordt actie ondernomen en dat betekent dus met betrekking tot het
medisch beroepsgeheim, dat we bijvoorbeeld als iemand gedwongen is opgenomen
eigenlijk ook gedwongen medicatie moeten kunnen toepassen. Zeker bij die
zorgwekkende zorgmijders , zoals dat dan heet. Zoals bij mensen met een psychose die
gevaarlijk kunnen zijn voor de maatschappij. Dat we dan ook daadwerkelijk iets kunnen
doen bij de behandeling’. Eenhoorn pleit hier voor doorvoering van de wet ‘verplichte
GGZ’ waarbij psychiatrisch patiënten als Tristan van der Vlis naast verplichte opname
ook verplicht medicatie krijgen. Deze wet is tamelijk omstreden, psychiaters denken
heel verschillend over de doorvoering ervan, maar Eenhoorn neemt hier dus stelling
door Tristan van der Vlis als ‘verschrikkelijk voorbeeld’ te stellen, dat toch
voorkomen moet worden. Een vorm van reclame voor de omstreden wet en daarom
in dit geval een framing middel.
Ook wordt in drie nieuwsitems van EenVandaag een overleden slachtoffer sterk als
‘held’ neergezet. Dat was deze vrouw ongetwijfeld, maar omdat zij wel in drie
nieuwsreportages terug komt, wordt een soort van icoon voor ‘onschuldig
3
1
3 9
Metaforen
Voorbeeld falend beleid
Catchphrases
Stereotype beschrijving
Iconisch visueel beeld
48
geweldsslachtoffer’ en toont het de kijker ook des te meer hoe schrijnend de daad van
Van der Vlis was waardoor het als framing middel is bestempeld.
Bij Nieuwsuur, zie figuur 7, gebeurt dit in mindere mate. Van de 11 items, worden er
in 2 framing middelen gevonden. Bij de drie Brandpuntitems worden er geen framing
middelen gevonden.
Figuur 7 Framing middelen Nieuwsuur
Ook is er om deze deelvraag te kunnen beantwoorden onderzocht in hoeverre er
gebruik is gemaakt van een objectieve woordkeuze om de psychische gesteldheid van
Tristan van der Vlis te beschrijven. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen
een objectieve en een ‘gekleurde’ woordkeuze. Met objectieve woordkeuze wordt een
omschrijving bedoeld waar geen sprake is van een waardeoordeel of typering. Het
gaat om een neutrale manier van beschrijven, zoals ‘psychische problemen’ of ‘de
diagnose schizofrenie’. Bij een gekleurde woordkeuze wordt gerefereerd aan een
omschrijving die een bepaald waardeoordeel met zich meedraagt (zie ook stereotype
woorden zoals beschreven in het theoretisch kader) of een beschrijving die niet als
neutraal kan worden gekwalificeerd. Bijvoorbeeld een typering als ‘hij was gek’ of ‘de
schizofrene Tristan van der Vlis’. Wanneer woorden als ‘psychotisch’ of ‘schizofreen’
zo maar, zonder (latere) uitleg over de ziekte worden gebruikt, wordt dit bestempeld
1 0,5
0,5
9
Metaforen
Voorbeeld falend beleid
Catchphrases
Stereotype beschrijving
Iconisch visueel beeld
49
als gekleurd taalgebruik, omdat dit alle mensen met de diagnose schizofrenie en
mensen met psychoses op één hoop gooit, terwijl er niet genoemd wordt hoe groot
deze uitzondering is.
Figuur 7 Taalgebruik aangaande de psychische gesteldheid Tristan van der Vlis
Uit Figuur 7 is op te maken dat in de nieuwsitems van EenVandaag subjectief
woordgebruik voorkomt (bijna de helft van de gevallen). In Nieuwsuur iets meer dan
een kwart en bij Brandpunt zelfs iets meer dan de helft. Omdat bij EenVandaag de
meeste uitspraken genoteerd zijn (36), is in onderstaande cirkeldiagram nog
gespecificeerd welke woorden er precies gebruikt zijn. In paragraaf 4.1.3 wordt zo
nog verder beschreven door welke bronnen deze woorden en andere framing
middelen precies gebruikt zijn.
0
5
10
15
20
25
30
35
40
EenVandaag Nieuwsuur Brandpunt
Objectief
Gekleurd
50
Figuur 8 Taalgebruik EenVandaag
Voor de duidelijkheid zullen er nog enkele voorbeelden worden toegelicht met
betrekking tot het taalgebruik. Er is voor gekozen om ‘iemand met psychische
problemen’ als objectief taalgebruik te bestempelen. Dat is weliswaar een brede
definitie als het gaat om de psychische gesteldheid van Tristan van der Vlis, maar er
was dan ook tamelijk weinig bekend aangaande feiten over zijn psychische
problematiek. Het dossier was immers niet vrijgegeven, dus alle informatie die er was
kreeg de media via ouders, familie of de officier van justitie. Vanuit de
gezondheidszorginstelling is er nooit iets bevestigd. Wanneer de term ‘psychiatrisch’
werd gebruikt, werd dit als subjectief genoteerd als er in de genoemde context geen
verdere verklaring werd gegeven. Toch kon ‘psychiatrisch’ ook als objectief worden
geturfd. Een voorbeeld om het te verduidelijken. Corine de Ruiter zei op 9 april ’s
avonds in de uitzending bij EenVandaag het volgende: ‘Er zijn in het algemeen 3 typen
daders te onderscheiden. Het eerste type komt het meeste voor. Dat zijn mensen die
psychotisch zijn, schizofreen vaak, mensen die heel achterdochtig zijn, het gevoel hebben
dat iedereen iets tegen hen heeft. Ze hebben vaak ook depressieve neigingen, en
daardoor kan het zijn dat een soort nihilisme ontstaat, zo van ‘mijn leven is niks waard’.
Pieter Jan Hagens: ‘Dat zijn dus de psychiatrische mensen zeg maar, u heeft nog twee
56%
5% 6% 3%
11%
19%
Objectief
Gek/gestoord
(Geestes)ziek
Psychisch niet in orde
Schizofreen/psychotisch
Psychiatrisch
51
andere categorieën’. De Ruiter: ‘De tweede categorie dat zijn mensen, daar is ook wel
iets psychiatrisch mee aan de hand, maar dat is niet zo duidelijk. Vaak zijn het mensen
die zelf getraumatiseerd zijn en die van daar uit heel veel woede opbouwen’. In dit geval
gebruiken zowel De Ruiter als journalist Pieter Jan Hagens de term ‘psychiatrisch’
terwijl er geen context bij wordt gegeven. Hierdoor treedt een generalisatie op,
waardoor het lijkt alsof daders van dergelijke shootings altijd een psychiatrisch
verleden hebben en dat is niet zo (Douglas, 2009). In een andere reportage zegt de
directeur van de Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie in reactie op de vraag
of iedereen die onder psychiatrische behandeling staat maar verboden moet worden
een wapen te krijgen: ‘Nee dat gaat mij te ver. Mensen die onder psychiatrische
behandeling zijn en dat kan om een veelheid van factoren gaan (iemand die burnout is,
in een echtscheiding verkeerd..) Om nou direct te zeggen iedereen die onder behandeling
verkeerd kan geen verlof meer krijgen, dat gaat mij een stap te ver. Ik vind wel dat de
GGZ meer openheid moet geven’. In dit geval is het woord ‘psychiatrisch’ als objectief
aangeduid, omdat het geen stigma’s in de hand werkt, maar juist toont dat psychiatrie
een breed begrip is en niet alleen mensen als Tristan van der V. treft.
Tot slot zijn ook alle feiten opgeschreven die in de nieuwsitems worden vermeld over
geweld en schizofrenie(patiënten). Het gevaar bestaat dat wanneer een dergelijke
daad wordt begaan door iemand met schizofrenie er een generalisatie optreedt die
niet wordt tegen gegaan. Feitelijk gebeurt dit iedere keer wanneer de psychische
problemen van Van der Vlis wel genoemd worden, maar niet geduid. Kortom,
wanneer er geen cijfers of verdere toelichting worden gegeven over
schizofrenie(patiënten). Wat opvalt is dat de psychische gesteldheid van Tristan van
der Vlis in bijna elk item op z’n minst genoemd wordt, maar dat er maar in twee van
de 30 nieuwsitems duidelijk wordt uitgelegd dat het hier om een uitzondering gaat.
En dat is in Nieuwsuur waar Van Marle de dag na de schietpartij meerdere keren zegt
hoe zeldzaam een dergelijke schietpartij is. En eenmaal in Brandpunt waar een
psychiater benadrukt dat het een feit is dat er een verhoogde kans bestaat op geweld
bij schizofreniepatiënten. Vervolgens noemt hij alleen geen cijfers, wat jammer is
omdat zijn opmerking daar wel om vraagt. Daarna zegt hij wel: ‘Je moet steeds in je
52
achterhoofd houden, het is een zeldzame gebeurtenis, mij overkomt het misschien niet,
maar het bestaat wel. Je moet het relativeren en je moet het serieus nemen’. In elk item
waar wel letterlijk ‘schizofrenie’, ‘schizofreen’ of ‘psychotisch’ wordt genoemd in
samenhang met Van der Vlis en zijn daad en er nergens in de reportage cijfers of meer
uitleg wordt gegeven over het ziektebeeld, is later (zoals staat beschreven in het
meetinstrument) aftrek gegeven. Schizofrenie en psychoses zijn ingewikkelde
ziektebeelden die niet enkel genoemd kunnen worden, maar juist vragen om een
correcte uitleg, op zijn minst cijfers om het een en ander in perspectief te plaatsen.
4.1.3 Brongebruik en ‘destigmatisering’
Van de 72 uitspraken die er gedaan zijn over de psychische problematiek, zijn er 29
als stigma-‐bevorderend aangemerkt. Onderstaande diagram (figuur 9) toont welke
bronnen deze statements hebben gedaan. Wat opvalt is meer dan de helft van de
stigma-‐bevorderende uitspraken door de journalist (dus de media zelf) zijn gemaakt
en niet door derden (zoals bijvoorbeeld ooggetuigen of de politie). Wat ook opvalt is
dat 28% van de uitspraken door experts (psychiaters of psychologen) wordt gemaakt.
Een voorbeeld hiervan is een uitspraak van Corine de Ruiter. Journalist: Bij Karst T
werd gezegd ‘dit is een lone wolf’, iemand die in z’n eentje deze daad heeft voorbereid,
misschien is dat in dit geval ook zo? Kun je daar als opsporingsbeambte ook maar iets
aan doen? Psycholoog: Heel moeilijk, maar ik denk wel dat wij in onze maatschappij
meer aandacht moeten hebben voor mensen die het psychisch moeilijk hebben
daar rust nog een enorm taboe op. Veel instanties zijn er wel mee bezig, zoals
Trimbos, etc., maar het blijft moeilijk. Mensen gaan moeilijk met hun psychische
problemen naar anderen toe, maar als je het in jezelf houdt, kan het zo uit de hand
lopen dat mensen suïcidaal worden.
Journalist: Ik weet niet of uw oproep vandaag in goede aarde zal vallen...
Toen deze opmerking werd gemaakt was er nog niks bekend over de psychische
gesteldheid van Van der Vlis. De Ruiter vraagt echter aandacht voor mensen met
psychische problemen op basis van de daad van Van der Vlis. Omdat er nog geen
feiten bekend zijn over zijn psychische problematiek, wordt dit als behoorlijk
stigmatiserend bestempeld, omdat het maatschappelijke stereotypes voedt, zoals dat
53
dit soort daden altijd door mensen in ‘psychische nood’ worden gepleegd, wat niet zo
is.
Een voorbeeld van een manier waarop een journalist stigma’s in de hand kan werken
is een voorbeeld uit Brandpunt, daarin zegt een journalist: ‘De psychotische
nachtmerrie van Tristan heeft 7 doden tot gevolg en tientallen gewonden’. Hoe een
psychose werkt wordt verder niet toegelicht en daarbij wordt toch het ziektebeeld
direct gekoppeld aan zijn geweldsdaad wat feitelijk onjuist is.
Figuur 9 Brongebruik
4.1.4 Totaalscore en de verschillen tussen de drie actualiteitenprogramma’s
Alle statements en opmerkingen die letterlijk (of iets minder letterlijk) verband
houden met de psychische gesteldheid van Tristan van der Vlis zijn opgeschreven.
Totaal zijn er in alle drie de programma’s 72 statements gegeven over de psychische
gesteldheid van Van der Vlis (35 in EenVandaag, 26 in Nieuwsuur, 10 in Brandpunt).
Figuur 10 Gemiddeld aantal stigmatiserende elementen per uur per
programma
55% 28%
17%
Journalist
Expert
Anders
54
Om een indicatie te geven van de mate van stigmatisering per programma zijn alle
behandelde elementen (stereotype taalgebruik, framing middelen, brongebruik)
gewogen en bij elkaar opgeteld en daarna afgezet tegen de zendtijd om zo een
eindscore te bepalen in ‘stigma per uur’. Concreet betekent dit dat alle statements
per programma die als ‘gekleurd’ bestempeld zijn, opgeteld worden bij het aantal
framing middelen per programma. Daarbij opgeteld wordt ook nog het aantal keer
dat de bron die een gekleurde uitspraak deed de journalist of de expert was. De
totaalscore is vervolgens omgerekend naar een score per uur, zodat een onderling
vergelijk mogelijk was.
Wat daarbij opvalt is dat EenVandaag en Brandpunt ongeveer even hoog scoren,
namelijk gemiddeld ongeveer 27 stigmatiserende elementen per uur en Nieuwsuur
gemiddeld ongeveer 9. Een belangrijk punt dat hier vermeld dient te worden is dat er
bij alle nieuwsitems ook is genoteerd wanneer de journalist of expert een de-‐
stigmatiserende vraag stelde of opmerking maakte. Dit is, zoals ook uit eerder
onderzoek blijkt, essentieel om bestaande stigma’s en stereotyperingen tegen te gaan.
Er is maar twee keer genoteerd dat dit gebeurde in de 30 nieuwsitems en beide keren
was bij Nieuwsuur die, zoals ook blijkt uit bovenstaande figuur, sowieso al de minste
stigmatiserende berichtgeving heeft. In de conclusie zal hier nog uitgebreider over
worden gesproken.
0
5
10
15
20
25
30
EenVandaag Nieuwsuur Brandpunt
Stigma per uur
55
4.2 Resultaten semigestructureerde interviews
De interviews met de vijf experts schetsen een beeld van de invloed die de
berichtgeving over Tristan van der Vlis op de algemene beeldvorming rondom
schizofreniepatiënten gehad heeft. Enerzijds wordt er letterlijk naar voorbeelden van
die invloed gevraagd, anderzijds gaat ook om de rol van de psychiaters als deskundige
zelf. Hoe houden zij rekening met heersende stigma’s en met de manier waarop de
media werkt. De antwoorden van de experts worden per deelvraag behandeld. De
antwoorden zijn grotendeels geparafraseerd, als aanvulling worden soms quotes
gebruikt. Na elke deelvraag volgt een korte tussenconclusie die uitgebreider wordt
toegelicht in hoofdstuk 5. Er is getracht een rode lijn te vinden in de antwoorden van
de experts. Dit was niet altijd mogelijk, omdat zij onderling sterk van mening konden
verschillen. Dit is mogelijk ook te wijten aan het feit dat sommige experts wel actief in
de media optreden en anderen niet waardoor hun ervaringen verschillen. Dit wordt
waar nodig ook aangegeven.
4.2.1 De invloed van berichtgeving op de algemene beeldvorming rondom
schizofrenie
De experts zijn het erover eens dat de beeldvorming nadelig is beïnvloed door de
berichtgeving over Tristan van der Vlis. Het is een geruchtmakende zaak geweest in
Nederland en ook in het buitenland. Met name het feit dat er expliciet genoemd is dat
Van der Vlis gediagnosticeerd was met schizofrenie heeft invloed gehad op de
beeldvorming rondom de ziekte. Van Marle geeft aan dat de ziekte ‘schizofrenie’ en
‘de psychiatrische patiënt’ daardoor worden gekoppeld aan ‘dit soort zinloos geweld
en vervolgens suïcide van de dader.’ De experts komen veelal met voorbeelden uit hun
eigen (werk)omgeving. Van Marle geeft aan: ‘Ik heb het gemerkt aan de zogenaamde
‘talk of the town’. Ik krijg het te horen van andere patiënten die ermee zitten, in mijn
eigen kring op bruiloften en partijen of mensen die mij aanschieten omdat ze weten wie
ik ben. Vaak doen ze dan negatieve uitlatingen over psychiatrische patiënten en ook
over schizofrenie. Bijvoorbeeld ‘mooie gasten heb jij’, ‘wat een gevaarlijk beroep heb je’
of ik krijg de vraag of alle psychiatrische patiënten schizofreen zijn, of ‘mag je dit van
alle schizofrenen verwachten’? Je moet ook niet vergeten, niet zo lang geleden was er in
56
België ook een schizofrene jongen die een schooltje met een mes bewerkte. Daar was ook
met naam en toenaam bekend dat die persoon schizofreen of psychiatrische patiënt was.
Dus je kunt je afvragen in hoeverre je dat wel in de media moet vermelden wat iemands
diagnose is. Je kunt misschien wel vermelden dat iemand psychiatrische patiënt is, maar
meteen zo’n heftig woord als schizofrenie, daarvan kun je je afvragen of je dat als
journalist wel moet willen noemen.’ Bram Bakker sluit zich daarbij aan. Hij zegt zeker
te weten dat de algemene beeldvorming is veranderd en hij vertelt: ‘Mensen weten
niet goed welke gedrag er bij de ziekte hoort en welk gedrag niet. In de media wordt
iemand met schizofrenie toch bijna altijd gekoppeld aan gewelddadig gedrag. Daardoor
ontstaat een generalisatie die nadelige gevolgen heeft voor de beeldvorming rondom de
ziekte.’ Bruggeman zegt ook zeker te weten dat de berichtgeving (en hij bedoelt daar
zowel televisie als kranten mee) een hele negatieve invloed heeft gehad op alleen al
het woord ‘schizofrenie’. Verder heeft hij bij themabijeenkomsten over schizofrenie
die toevallig kort na 9 april plaatsvonden gemerkt aan verontruste reacties en vragen
van de deelnemers dat schizofrenie sterk geassocieerd werd met Tristan van der Vlis.
‘Er was toen eigenlijk nog helemaal niet bekend wat er precies met die jongen aan de
hand was, maar er waren wel al allemaal experts op televisie aan het roepen wat het
zou moeten zijn. Er werd een causaal verband gelegd zo van ‘deze jongen heeft
schizofrenie dus hij heeft dit vanuit zijn psychose gedaan. Ten eerste is de diagnose
schizofrenie niet eenvoudig, daar vergissen we ons nogal eens in. Iemand kan wel met
schizofrenie te boek staan, maar dan hoeft hij het nog niet te hebben. En daarbij hoeft
het echt helemaal niet de psychotische ervaring geweest te zijn waar vanuit iemand
zoiets gedaan heeft en dat wordt volgens mij ook nooit belicht. Kortom er wordt veel
gespeculeerd, terwijl het voor elke patiënt weer een heel ander verhaal kan zijn’. Ed
Brand die dagelijks met schizofreniepatiënten werkt, kan geen uitspraken doen over
de mogelijk veranderende beeldvorming rondom schizofrenie na 9 april. Hij heeft niet
gemerkt dat er echt opmerkelijk veel is veranderd. ‘Men zou het wel kunnen
aannemen, maar het is niet goed te staven. Ik merk wel in het algemeen dat ook bij
weldenkende mensen, bijvoorbeeld mensen uit mijn vrienden-‐ en kennissenkring, dat het
vaak moeilijk wordt begrepen dat ik überhaupt enige bekommernis heb voor de
gedetineerden waar ik mee werk die ook nog krankzinnig zijn en die worden behandeld
57
en worden verpleegd. Het is echt zo van ‘die mensen kunnen beter omgekeerd aan een
boom opgehangen te worden’. Brand herkent wel in het algemeen de nadelige invloed
van mediaberichtgeving op de beeldvorming rondom schizofrenie, maar dat is een
ontwikkeling die al langer gaande is. ‘Het incident van 9 april is eigenlijk een reeks in
een lange ontwikkeling van ‘schizofrenie in de media’ en het bevestigt eigenlijk weer
wat mensen als denken. Het is begonnen in de jaren negentig toen in de Vrolikstraat in
Amsterdam een Turks meisje werd vermoord door een schizofrene man. Bij mijn weten
was dit de eerste keer dat er heel uitgebreid in de media is bericht over schizofrenie. En
sindsdien is de toon over schizofrenie in de media nadelig veranderd, ik heb dat
sindsdien ook redelijk goed gevolgd. Daarvoor viel het me nooit zo op. Toen was de
vraag eigenlijk ‘is deze man ziek of is hij crimineel’. Je moet om er goede uitspraken over
te kunnen doen weten welk percentage van de schizofreniepatiënten is in staat een
moord te begaan.’ Corine de Ruiter zegt dat ze vanaf haar positie niet goed kan
inschatten in hoeverre de beeldvorming rondom schizofrenie is veranderd, maar
geeft wel aan dat zij hoort van mensen die direct met de schietpartij te maken hebben
gehad, slachtoffers en nabestaanden in Alphen aan de Rijn, dat ze nog steeds met
allemaal vragen zitten over de psychische gesteldheid van de dader en in hoeverre
dat een verklaring biedt voor zijn daad. Die vragen zijn door gebrek aan openheid van
de gezondheidszorginstellingen en de overheid niet adequaat beantwoord. Bram
Bakker wil daarbij benadrukken dat hij denkt dat het niet zo zeer stigmatiserende
berichtgeving is geweest waardoor de beeldvorming is veranderd: ‘De oorzaak van
het probleem ligt eerder bij de gezondheidszorginstelling. Rivierduinen heeft het dossier
van Van der Vlis nooit openbaar gemaakt. Daardoor is de diagnose ‘schizofrenie’ nooit
officieel bevestigd. Terwijl er wel veel informatie circuleerde. Voor je uitgebreid kunt
spreken over het ziektebeeld, moet er wel eerst bekend zijn wat de precieze feiten zijn.
Dat was nu niet duidelijk, dus waar moet je het dan over hebben. De GZ-‐instelling heeft
zich verscholen achter het beroepsgeheim, maar het had hen gesierd als ze gewoon
openlijk uitleg hadden gegeven. Dan hadden ook organisaties als Anoiksis of Ypsilon
zich kunnen laten horen op basis van de feiten.’ Daar zijn ook de andere experts het
mee eens. Ed Brand geeft aan dat hij het onbegrijpelijk vindt dat de medische
gegevens niet zijn prijsgegeven. ‘Ik vind dat in dit geval het belang van de slachtoffers
58
boven het belang van het individu gaat. Je zou de slachtoffers en nabestaanden het recht
moeten kunnen gunnen om te weten: ‘wie was die man’, ‘hoe is het hij tot zijn daad
gekomen’, ‘heeft hij die daad willens en wetens gepleegd of was het gewoon een daad
van een zieke geest’. De GGZ heeft dat toen niet vrij gegeven. Maar uit oogpunt van
preventie vind ik dat vrij onbegrijpelijk. Ik denk dat het niet gebeurd is, omdat het
dossier aan alle kanten rammelde. De berichtgeving gaat (terugkijkend) dus heel weinig
uit van de feiten, want daarvoor zou je het dossier moeten onderzoeken. Wat is er
gebeurd en hoe zag die behandeling eruit , in welke mate hebben de behandelaars een
steek laten vallen of in hoeverre heeft de betrokken persoon zich onttrokken aan de
behandeling. Dat zijn natuurlijk hele belangrijke dingen om te weten.’
Tussenconclusie: Alle experts geven aan het idee te hebben dat de beeldvorming
rondom psychiatrie en schizofrenie in het bijzonder sinds 9 april nadelig is
veranderd, al vinden Corine de Ruiter en Ed Brand het moeilijk om aan te geven hoe
ze dat hebben gemerkt. Of het komt door stigmatiserende (televisie)berichtgeving,
daarover verschillen ze van mening. Bram Bakker, Hjalmar van Marle en Richard
Bruggeman noemen voorbeelden van mensen uit hun (werk)omgeving die zich
negatiever uitlaten over schizofrenie sinds 9 april, maar Corine de Ruiter en Ed Brand
hebben dit niet zo ervaren. Ed Brand merkt daarbij terecht op dat het incident op 9
april onderdeel is van een ontwikkeling die al langer gaande is; er zijn al eerdere
incidenten geweest met geweld en mensen die schizofreen hadden of psychotisch
bleken. Bram Bakker en Corine de Ruiter benadrukken daarbij ook sterk dat zij
denken dat de beeldvorming niet zo zeer nadelig veranderd door de berichtgeving,
maar door het feit dat bijvoorbeeld het medisch dossier van Van der Vlis niet
openbaar is gemaakt. Daardoor is het moeilijk om adequate voorlichting te geven,
omdat je niet precies weet wat er aan de hand is. Ed Brand en Richard Bruggeman
benadrukken dat er erg weinig van de feiten is uitgegaan, maar dat er vooral veel in
algemeenheden is gespeculeerd.
4.2.2 De invloed van de berichtgeving op psychiatrische patiënten
De experts werken in de dagelijkse praktijk met schizofreniepatiënten. De vraag is in
hoeverre hun patiënten na 9 april iets gemerkt hebben van veranderingen in de
59
beeldvorming rondom hun ziekte. Drie van de experts hebben daar niks van kunnen
merken. Bram Bakker geeft aan dat hij het daar niet over heeft en dat zijn patiënten er
ook niet zelf mee komen. Dit zegt ook Ed Brand. Hij geeft aan dat je zo bezig bent met
‘mensen op de been houden’, dat je niet zo snel toekomt aan de vraag of ze last
hebben van stigma’s in de media. Hij voegt toe dat er wel een andere plek is waar zijn
patiënten geconfronteerd worden met de invloed van de media (alleen gaat het niet
op in het geval van Alphen aan de Rijn). Toch wordt het wel kort aangestipt, omdat
het ook belangrijk is voor de conclusie van het huidig onderzoek. ‘De feitelijke
uitwerking van de media ligt bij hun invloed op de rechterlijke macht. Tristan van der
Vlis was al overleden, maar juist bij mensen die hun daad overleven en wel moeten
voorkomen, zie je dat de rechterlijke macht sterk reageert op de media. Eén van de
taken van de rechterlijke macht is ‘tegemoet komen aan onrust in de samenleving’. Dat
belang gaat vaak boven het individuele belang van de dader of verdachte. Dus ze kijken
eerst naar de invloed van de daad op de samenleving. Dat is natuurlijk met name zo
wanneer er sprake is van een geweldsincident. En op zo’n moment is de rechterlijke
macht geneigd (en dat zie je ook heel duidelijk in de rechtspleging en in de uitspraken),
de oren te laten hangen naar de media, want die vertolken de onrust in de samenleving.
Je ziet dan bijvoorbeeld heel concreet dat iemand die apert schizofreen is, dus een zieke
man, door de rechterlijke macht deels toerekeningsvatbaar wordt verklaard. Het is de
bedoeling dat die man dan ook voorkomt en zich voor z’n daad verantwoordt. Terwijl,
als wij dat zien als behandelaars, dan zien we een doodziek iemand die absoluut niet
beseft wat hij gedaan heeft of überhaupt hoe een rechtsgang eruit ziet. Hij wordt dan
dus niet als patiënt, maar als dader neergezet, juist om tegemoet te komen aan de
samenleving. En dat zijn hele schrijnende gevallen moet ik zeggen. Dan speelt het
publiek an sich geen rol, maar wel degene die het publiek vertegenwoordigen in de
rechtsgang en dat zijn de rechters. En die kiezen er echt vaak voor om iemand die ziek is
niet ziek te willen zien, omdat ze anders niet het instrumentarium hebben om recht te
spreken over de daad en dus ook geen gevangenisstraf kunnen eisen. Je ziet dit ook bij
Breivik in Zweden of bij de crèchezaak in België. In België ging het ook om een volledig
zieke man, maar de rechterlijke macht wil toch dat iemand zich verantwoordt.’
60
Van Marle ziet wel duidelijk invloed op zijn patiënten. ‘Natuurlijk heb ik het gemerkt
aan mijn patiënten. Die beklagen zich en schieten mij er ook actief op aan, omdat die
zelf ook negatieve opmerkingen hebben gekregen. Ze komen dan op mijn spreekuur en
dan klagen ze daarover. Ik geef mijn patiënten medicatie en praat met hen over hoe ze
het leven aankunnen en dit is dan weer een domper daarop. Als ze komen probeer ik ze
daar tegen te wapenen, maar het is wel een verlies van kwaliteit van leven. Het is verlies
van hun geluksgevoelens of van het gevoel dat ze er weer een beetje bovenop komen of
dat ze zich willen inzetten om weer een volwaardig lid van de maatschappij te worden.
Mijn patiënten merken bijvoorbeeld dat in de omgang met andere mensen die mensen
meer afwachtend zijn en niet zo snel meer uit zichzelf het initiatief nemen’. Bruggeman
vertelt dat het niet iets was wat hij dagelijks terug zag bij zijn patiënten die op zijn
spreekuur kwamen, maar hij heeft het wel een paar keer meegemaakt dat patiënten
zeiden dat ze het naar vonden dat ze met die gebeurtenis in Alphen gelieerd werden.
Bruggeman vindt het een domper voor het imago van schizofreniepatiënten. Naar zijn
mening is er door de media te sterk op gefocust dat Van der Vlis’ schizofrenie de
oorzaak is van het geweld. ‘Je kunt er dan wel tegen in gaan brengen dat mensen met
schizofrenie ook heel vaak slachtoffer zijn van geweld, maar het is niet zo eenvoudig om
het met cijfers weg te poetsen. Je kunt natuurlijk wel met betere statistieken dan gedaan
is laten zien dat het maar 1 op de zoveel patiënten is die dat een keer doet en dat er
andere mensen zijn die dat soort dingen doen die geen schizofrenie hebben.’
Tussenconclusie: De experts verschillen van mening over de mate waarin de
berichtgeving een direct nadelig effect heeft gehad op hun patiënten. Ed Brand,
Corinne de Ruiter en Bram Bakker hebben het er niet met hun patiënten over gehad.
Het was ook niet iets waar ze zelf mee kwamen. Van Marle merkte het wel aan de
reacties van zijn patiënten en ook Bruggeman heeft een paar van patiënten gehoord
dat ze het moeilijk vonden dat ze met Tristan van der Vlis geassocieerd werden. De
opmerking van Ed Brand is een mogelijk een interessant punt voor verder onderzoek:
hij zegt het idee te hebben dat de nadelige invloed van mediaberichtgeving zichtbaar
is bij de rechterlijke macht: als psychiatrische patiënten hun daad overleven,
ondervinden ze door publiciteit in de media veel nadeel bij hun rechtsgang. In
hoeverre dit klopt, zou verder onderzocht moeten worden.
61
4.2.3 De rol van een expert in de berichtgeving
Aan de experts wordt voorgelegd hoe belangrijk zij hun eigen rol vinden in de media
na een gebeurtenis als in Alphen aan de Rijn. In hoeverre zijn zij op zo’n moment
verantwoordelijk voor het tegengaan van stigma’s, is dat iets waar ze actief rekening
mee houden en zeggen ze ook wel eens ‘nee’ tegen een interviewverzoek. Corine de
Ruiter vindt het lastig te bepalen hoe belangrijk haar eigen rol is. Zij heeft na haar
media-‐optreden in EenVandaag op de dag van de shooting, een brief gehad van de
cliëntenraad van de RIAGG Maastricht waarin kritiek werd geuit op haar snelle
media-‐optreden. Het feit dat er nog nauwelijks iets bekend was over de dader en het
feit dat zij, bij EenVandaag, gezegd had dat Van der Vlis psychotisch zou kunnen zijn,
zou leiden tot onnodige stigmatisering van psychiatrische patiënten. De Ruiter is het
daar niet mee eens. Ze vindt het juist belangrijk dat er bij zo’n zaak, die landelijk veel
aandacht krijgt, uitleg wordt gegeven en kennis wordt gedeeld over dergelijke daders.
Ze vindt het dan ook moeilijk om te bepalen of haar media-‐optreden te snel was. ‘Als
je gebeld wordt met de vraag of je hierover je visie wilt geven op televisie, weet je niet
wat er ’s avonds allemaal precies bekend is over de dader. Ik heb alleen wat gezegd in
het algemeen over typen daders. Ik vind ook niet per se dat er eerst een bepaald aantal
feiten bekend moet zijn. Ik vind het ook belangrijk dat ik aan ‘maatschappelijke
dienstverlening’ doe, vanuit mijn hoogleraarschap. Daar hoort heel duidelijk bij,
voorlichting geven aan de bevolking. Het is belangrijk dat je de kennis die hebt, deelt. Als
we willen dat de samenleving veiliger wordt, moet je toch kennis over psychische ziektes
delen’. De Ruiter geeft aan dat zij geen gevallen kent van dergelijke daders die geen
psychiatrisch verleden hadden, dus ze vindt het gerechtvaardigd dat die link wel
meteen werd gelegd. Van Marle echter, geeft aan dat de meeste ‘school shooters’
helemaal geen psychiatrische achtergrond hebben. Hij vindt dan ook dat als je
gevraagd wordt na zo’n gebeurtenis je het wel kan hebben over vergelijkbare
gevallen, maar dat je het wel breder moet trekken en duidelijk moet aangeven dat het
mogelijkerwijs ook zo kan zijn in dit geval. ‘En de journalisten moeten dan even
voorzichtig zijn met het inschakelen ‘van de dokter’, als na een week bekend wordt
bijvoorbeeld via de ouders dat zo’n jongen schizofrenie heeft, dan kun je natuurlijk
62
wel een psychiater bellen. Maar over de persoon van een dader kun je echt pas
spreken als je meer gegeven hebt om over te oordelen’. Marle ziet het, net als De
Ruiter, ook als zijn plicht als hoogleraar om zijn kennis te delen. Hij vindt het
belangrijk dat naast de journalistieke berichtgeving en ook te horen is wat de
deskundige er van vindt, juist en hopelijk als tegengif tegen alle angsten en stigma’s
rondom bijvoorbeeld schizofrenie. Hij houdt daar dan ook bewust rekening mee. Op
deze manier vindt Van Marle dat hij op komt voor de patiënten. Hij weigert daarom
nooit interviewverzoeken. Hij vindt het wel belangrijk dat journalisten vragen naar
cijfers; bijvoorbeeld hoeveel mensen met deze aandoening doen nou zoiets of hoeveel
van deze gebeurtenissen worden veroorzaakt door mensen met schizofrenie.
Ed Brand kijkt kritisch naar media-‐optredens van zijn collega’s. Hij vindt het media-‐
optreden van bijvoorbeeld Corine de Ruiter veel te overhaast. Hij vindt dat je je over
zo’n zaak niet moet uitlaten totdat het onder de rechter is geweest, zodat je op grond
van dossierkennis weet waar je het over hebt. ‘Voor je het weet ga je uit van een
algemene categorie en ga je allerlei oordelen ventileren die je helemaal niet kunt
terugvoeren op de zaak zelf. Ik vind het altijd heel dubieus als mensen op die manier de
aandacht vragen’. Brand geeft aan dat hij zelf al jaren niet meer in gaat op
interviewverzoeken. ‘Jaren geleden ben ik een keer gebeld door de Volkskrant,
betreffende Volkert van der G. toen Pim Fortuyn werd vermoord. En ik heb me laten
verleiden tot toch wat uitspraken. Als de Volkskrant belt, ben je toch geneigd, merkte ik
in mezelf om uitspraken te doen, uitgaande van vermeende kennis. Terwijl ik me toen al
in die 10 minuten me realiseerde ‘wat ben ik aan het doen, ik ken die Volkert van der G
helemaal niet’. Maar de verleiding is zo groot om toch jezelf naar voren te schuiven.
Maar je ziet dat er dan door de media heel snel bepaalde woorden eruit pikken de dag
er na in de Volkskrant. Dan noem je een stoornis en dan wordt het meteen geplakt op
degene over wie het gaat, zoals Volkert van der G. Alsof ik de diagnose stel, terwijl ik
daar geen enkele uitspraak over heb gedaan. Maar er wordt dus meteen vanuit
algemeenheden gespecificeerd. Sindsdien ga ik niet meer in op interviewverzoeken. En
als je het dan wel doet, dan moet je heel goed weten wat het effect is van hetgeen wat je
zegt en moet je op z’n minst even vermelden over welk percentage het gaat als je het
over incidenten hebt. Want hoeveel mensen die de diagnose schizofrenie hebben, komen
63
überhaupt in hun leven met strafrecht in aanraking’. Bruggeman is het hier mee eens.
Hij vindt dat na zo’n gebeurtenis de expert eigenlijk z’n mond zou moeten houden
voordat echt tot op de bodem is uitgezocht hoe bepaalde feiten in elkaar steken. ‘Toen
Volkert van G veroordeeld werd, waren er ook psychiaters die tegen de media zeiden ‘die
man heeft een vorm van autisme, dat zie je zo’. Dat was psychiater Oosterhof die dat
toen deed. En hij werd toen publiekelijk in de krant op de vingers getikt door de
inspecteur, omdat je als psychiater niet over een patiënt moet praten die niet zelf
onderzocht hebt. Maar ik vind dat wel een net standpunt. Wij kunnen op zo’n moment
eigenlijk alleen maar speculeren. Ik snap natuurlijk best dat er behoefte is aan kennis en
dat je wilt gaan interpreteren en dat je het wilt begrijpen. Als journalist wil je daar
natuurlijk ook graag een expert voor raadplegen, maar toch wordt dat vaak dan al heel
snel een soort psychologisch onderzoek van een patiënt die wij helemaal niet kennen. Ik
zou eigenlijk willen dat de inspecteur, die dat 8 jaar geleden al riep, daar altijd tegen op
zou treden’. Bruggeman zegt in dit soort gevallen dan ook nooit ‘ja’ tegen
interviewverzoeken in dit soort gevallen, de kans dat op generalisatie is groot en voor
je weet trek je allerlei diagnostische conclusies terwijl je helemaal niet weet hoe dat
voor die specifieke patiënt precies zat. Bram Bakker is het hier niet mee eens. Bakker
vertelt dat hij al jaren vindt dat er een groot algemeen belang is dat er zoveel mogelijk
wordt uitgelegd over psychische aandoeningen. Hij vindt dat ‘niets zeggen’ bijdraagt
aan onbegrip, daarom weigert hij nooit interviews. Wel heeft hij de voorkeur voor live
interviews, omdat er niet geknipt kan worden. Ook hij heeft namelijk de ervaring dat
er van de 100 dingen die je zegt, toch precies net die 10 dingen eruit worden geknipt
die dan net wat meer toelichting vragen of die gevoelig liggen. Die ervaring heeft Van
Marle niet. ‘Er wordt prima geknipt en geplakt, maar ik hou daar ook rekening mee in
wat ik zeg. Ik zeg geen dingen die misverstanden op kunnen leveren’.
Ed Brand is als enige van de vijf experts werkzaam in zowel de reguliere psychiatrie
als de forensische psychiatrie. Hij noemt nog een ander interessant punt.‘Als je
forensisch psychiater bent, zie je enkel mensen die ook met het strafrecht in aanraking
komen. Dus dan ben je al gauw geneigd om te denken ‘ziektebeeld, dus strafrecht’.
Terwijl er heel veel schizofrenen zijn die absoluut nooit met het strafrecht in aanraking
komen en die zelfs niet op straat komen, omdat ze zo bang zijn. Maar als je dat niet alle
64
dagen meemaakt, dan krijg je een enorm vertekend beeld’. Verder vindt Brand dat je
van een deskundige moet eisen dat ze besef hebben van uitspraken in de media op de
publieke opinie. Hij heeft niet de indruk dat dat zo is, bovendien wijst Brand op het
feit dat steeds de forensische psychiaters en psychologen aan het woord komen en
die lijken soms geen idee te hebben dat er aan de andere kant van het spectrum een
groep schizofreniepatiënten zit die nooit een moord plegen.
Tussenconclusie: De experts met veel mediaervaring vinden de rol van een expert in
de media belangrijk, zeker bij gebeurtenissen als die in Alphen aan de Rijn.
Voorlichting zien zij op zo’n moment bijna als hun ‘verplichting’. Experts als Brand en
Bruggeman die weinig media-‐ervaringen hebben, pleiten daarentegen voor meer
terughoudendheid en vinden dat er in de berichtgeving over Van der Vlis veel te
haastig is gereageerd door experts (zowel op televisie als in kranten). Eerst moeten
alle feiten boven tafel. Daar zijn de media-‐experts het mee eens; je kunt prima in
algemeenheden praten en op die manier voorlichting geven, als je er maar bij zegt dat
het nog niet zeker is dat het in dit geval ook zo is. Alle experts denken van tevoren wel
na over de stigma’s, maar met name de media-‐experts vinden het feit dat ze
überhaupt een interview geven al de-‐stigmatiserend werken. Bram Bakker en
Hjalmar van Marle zeggen nooit nee tegen een interviewverzoek; Ed Brand, Richard
Bruggeman en Corine de Ruiter geven aan van wel. Corine de Ruiter omdat ze in
sommige gevallen niet genoeg kennis heeft over een bepaalde zaak. Richard
Bruggeman omdat hij vindt dat er in dit soort specifieke gevallen bijna nooit genoeg
bekend is. Dat vind ook Ed Brand, bovendien heeft hij zelf geen goede ervaringen met
interviews.
4.2.4 Media-‐optredens van experts na 9 april 2011
De vraag is of de experts die in de media zijn geweest een juiste bijdrage hebben
geleverd aan de beeldvorming rondom schizofrenie. Ed Brand denkt van niet. ‘Ik vind
het echt heel stuitend wat er wordt gezegd. Als Van Marle of De Ruiter te gast zijn in
actualiteitenprogramma’s moet er niet alleen gezegd worden dat het om een incident
gaat, maar ze moeten ook cijfers kunnen noemen. En dat heb ik nooit iemand horen
zeggen. Wat ik terug zie werkt mijn inziens stigmatisering in de hand, al is dat niet de
65
intentie van die mensen. Er is een groot misverstand tussen de relatie tussen
schizofrenie en criminaliteit. Er is nooit aangetoond dat het één leidt tot het ander.
Nooit, integendeel. Er is wel een verhoogd risico maar er is geen causaal verband.
Natuurlijk is iemand die psychotisch is minder in staat om zich te beheersen, maar dat
wil niet zeggen dat het automatisch leidt tot strafbaar gedrag’. Van Marle is wel
tevreden over zijn eigen optreden, maar heeft nog wel een kritische opmerking
richting enkele van zijn collega’s. ‘Sommige van mijn collega’s springen verder dan hun
polsstok lang is. Die gaan te veel op basis van de eerste feiten extrapoleren wat zij
vinden. Terwijl ze eerst zouden moeten kijken wat hun kennis, wetenschap en
deskundigheid daarover zegt. Ze hebben dan niet alleen een verhaal gebaseerd op de
feiten, maar meer een verhaal over wat zij zelf daarvan vinden. Dat vind ik niet juist.
Juist bij een heikel onderwerp waarbij je met stigma’s over psychiatrische patiënten te
maken hebt, moet je niet zo maar dingen gaan zeggen, dan moet je daar echt van
doordrongen zijn. Je kan het niet zo maar hebben over ‘schizofrenen’, dat moet je dan
wel kunnen toelichten’. Bram Bakker vindt dat er over het algemeen goed bericht is
over de zaak Van der Vlis. Hij is sowieso tevreden over de aandacht voor psychische
ziektes in de media de laatste jaren, ‘dat is stukken beter dan het was’. Bruggeman
kan geen specifieke uitspraken doen over de berichtgeving in de
actualiteitenprogramma’s, omdat hij weinig televisie gekeken heeft na de gebeurtenis.
Tussenconclusie: Dit is een lastig te beantwoorden vraag gebleken tijdens de
interviews. Niet alle experts hadden de media-‐optredens van collega’s nog helder op
hun netvlies. In algemeenheden kan gesteld worden dat de media-‐experts wel
redelijk tevreden lijken, waarbij Van Marle nog wel opmerkt dat er ook wel vaak
meningen in plaats van harde feiten worden geuit door collega-‐experts. Ed Brand is
over alle media-‐optredens zeer kritisch. Hij vindt het feit dat er nooit cijfers genoemd
worden zeer stigmatiserend werken. In grote lijnen is Richard Bruggeman het daar
mee eens. Bruggeman heeft enkel in algemeenheden wat kunnen zeggen over de
optredens van collega-‐experts na 9 april, maar hij vindt dat bij zo weinig informatie
experts beter kunnen zwijgen en dat ze anders fout bezig zijn. Als psychiater moet je
geen interviews geven over iemand die je niet zelf hebt onderzocht.
66
Alle tussenconclusies hebben betrekking op de hoofdvraag ‘zijn er gevolgen merkbaar
als het gaat om de algemene beeldvorming rondom psychiatrische patiënten en
schizofreniepatiënten in het bijzonder’. In het volgende hoofdstuk worden alle
tussenconclusies nog een keer onder de loep genomen en ook wordt de betekenis
besproken van de eerder beschreven analyses van de berichtgeving.
67
5. Conclusie In dit laatste hoofdstuk zal antwoord gegeven worden op de twee centrale vragen,
namelijk in hoeverre er zodanig bericht is over de psychische gesteldheid van Tristan
van der Vlis dat dit stigmatiserend is voor schizofreniepatiënten in het algemeen
(vraag 1) en welke gevolgen er merkbaar zijn als het gaat om de algemene
beeldvorming rondom psychiatrische patiënten en schizofreniepatiënten in het
bijzonder en welke rol de expert daarin heeft gespeeld (vraag 2). De belangrijkste
resultaten zullen hier in aanvulling op hoofdstuk 4 worden toegelicht en, voor zover
mogelijk, verklaard worden met behulp van het theoretisch kader, zoals beschreven
in hoofdstuk twee.
De (televisie)berichtgeving over de psychische gesteldheid van Tristan van der Vlis
[van EenVandaag, Brandpunt en in mindere mate Nieuwsuur] bevat een groot aantal
stigmatiserende elementen, al verschilt de mate waarin (sterk) per programma. Dat is
één van de belangrijkste conclusies van het huidige onderzoek. In bijna de helft van
alle onderzochte nieuwsitems worden de psychische problemen van Van der Vlis, zijn
‘schizofrenie’, ‘waanideeën’ of ‘psychoses’ gepresenteerd als directe of indirecte
oorzaak van zijn geweldsdaad terwijl een causaal verband tussen deze ziekte en
crimineel gedrag nooit is aangetoond (Douglas et al., 2009) en ook niet voor dit
specifieke geval op het moment van de uitzendingen. Deze conclusie lijkt aan te
sluiten bij bevindingen uit eerder onderzoek waaruit bleek dat over
schizofreniepatiënten vaak als ‘gevaarlijk’ en ‘onvoorspelbaar’ wordt bericht. In de 30
onderzochte nieuwsitems worden 72 uitspraken gedaan die verband houden met de
psychische gesteldheid van Tristan van der Vlis. Van die 72 uitspraken, zijn er 43 als
stigmatiserend beoordeeld, afhankelijk van de context en toonzetting. Dat betekent
dat in ongeveer 60% van de gevallen er stigmatiserende uitspraken worden gedaan
over de psychische problematiek van Van der Vlis. Belangrijk om te realiseren is dat
daarmee niet wordt aangetoond dat mediaberichtgeving in dit geval de oorzaak is
van stigmatisering van psychiatrische patiënten of dat deze vermijdbaar is. Hierop
wordt later in de conclusie nog ingegaan.
68
In de analyse is gekeken naar het verschil in berichtgeving tussen de drie
actualiteitenprogramma’s. Uit de resultaten blijkt dat met name de berichtgeving van
EenVandaag en Brandpunt veel stigmatiserende elementen bevat (gemiddeld
ongeveer 27 per uur), zeker in vergelijking met Nieuwsuur (gemiddeld ongeveer 9
per uur). Het ‘tegengif’ voor deze deels onvermijdelijke stigmatisering, zijn de-‐
stigmatiserende elementen die ook zijn onderzocht. Wanneer een journalist tijd
neemt om Van der Vlis’ psychische problemen in een goede context te plaatsen door
bijvoorbeeld naar statistieken te vragen (‘hoe vaak komt het eigenlijk voor dat
iemand met schizofrenie zoiets doet’), dan kan dit al helpen om negatieve
beeldvorming bij de kijker thuis tegen te gaan. Of wanneer een expert zelf met een
bredere context komt, of meer uitleg over een ziektebeeld. Dit gebeurde echter
nauwelijks. En de twee keer dat het wel gebeurde, was dit bij Nieuwsuur die sowieso
al niet zo heel stigmatiserend heeft bericht en bij Brandpunt (zie analyse). Waarom
Nieuwsuur beter scoort is een interessante vraag die nog onderzocht kan worden.
Er zijn nog wel enkele kanttekeningen te plaatsen bij de resultaten van het eerste deel
van het onderzoek. Allereerst de vraag of stigmatisering überhaupt wel te vermijden
was geweest in de berichtgeving over Tristan van der Vlis. Het is één van de
basisprincipes van de journalistiek om alle feiten boven tafel te krijgen bij zulke
gebeurtenissen. Het is dan ook aannemelijk dat het psychiatrisch verleden van Van
der Vlis in alle gevallen boven tafel was gekomen. Bovendien is het wel aangetoond
dat er bij schizofreniepatiënten een verhoogd risico is op geweldsdelicten. Dus dat
media erover berichten en het proberen te duiden is begrijpelijk en zelfs hun taak. Dit
is een belangrijk punt, omdat daardoor ook duidelijk wordt dat wanneer er bericht
wordt over een geweldsdelict waarbij de dader een psychiatrische achtergrond blijkt
te hebben, op voorhand aangenomen kan worden dat enige vorm van stigmatisering
onvermijdelijk zal zijn. De volgende vraag is echter op welke wijze media daar
rekening mee houdt, want zoals in de inleiding beschreven, is het ook de taak van de
journalist om de werkelijkheid zo getrouw mogelijk weer te geven, waarbij wordt
vermeden dat bij het berichten over dergelijke gebeurtenissen ‘slachtoffers en
nabestaanden daardoor nadeel zullen ondervinden, hen extra leed wordt aangedaan of
69
hun verwerkingsproces wordt bemoeilijkt’. En met de grote groep psychiatrische
patiënten en in het bijzonder de groep schizofreniepatiënten lijkt, zo tonen de
resultaten in dit onderzoek, lang niet altijd rekening te zijn gehouden. Bij de
nieuwsitems van EenVandaag wordt in bijna de helft van de gevallen stereotype taal
gebruikt om de psychische problemen van Van der Vlis aan te duiden, bij Brandpunt
zelfs in meer dan de helft van de gevallen. Eén specifiek voorbeeld wordt hier nog
nader toegelicht. In de leidraad voor journalisten staat ook in aanvulling dat
slachtoffers en nabestaanden geen leed zullen ondervinden van de berichtgeving:
‘Met het oog daarop dient de journalist informatie over slachtoffers en nabestaanden
die niet noodzakelijk is om de aard en ernst van ongeval of ramp weer te geven,
achterwege te laten’. Er is regelmatig genoemd dat Van der Vlis ‘schizofreen’ was, of
‘psychotisch’, of ‘psychiatrisch patiënt’. Met name de eerste twee beschrijvingen
behoeven meer context. Schizofrenie is een ingewikkeld ziektebeeld waarover niet zo
maar zonder uitleg bericht kan worden. Daarbij is het de vraag of deze specifieke
informatie in veel gevallen wel genoemd had moeten worden. Omdat de
gezondheidszorginstelling Rivierduinen het medisch dossier van Van der Vlis niet
heeft vrij gegeven zijn er maar weinig feiten bekend over zijn officiële diagnose en
behandeltraject. In dit geval kan dat ook terecht de vraag gesteld worden wat de
precieze toevoeging is van het vermelden van het feit dat hij aan schizofrenie leed, als
er niet meer uitleg gegeven kan worden over hoe dat ziektebeeld er bij hem uitzag.
Dat laatste verschilt namelijk enorm per persoon en Tristan van der Vlis was niet de
gemiddelde schizofreniepatiënt.
Een tweede kanttekening is dat nu weliswaar uit deze analyse is gebleken dat de
berichtgeving behoorlijk wat stigmatiserende elementen bevat, maar dat het nog
onduidelijk is wat de precieze daarvan op de beeldvorming is geweest. Uit eerder
genoemd onderzoek van Kraan en Van ’t Veer (1999) blijken media namelijk eerder
trendvolger als het gaat om stigmatiserende berichtgeving; zij zouden vertolken wat
er al in de maatschappij leeft. Dit zou in de toekomst verder onderzocht moeten
worden, want toch blijkt ook uit huidig onderzoek wel degelijk dat er een samenhang
is met de algemene beeldvorming. Hierbij zou dan ook krantenberichtgeving en
informatie op internet moeten worden meegenomen, want zoals psychiater Richard
70
Bruggeman in het interview zei, het is mooi als een expert met cijfers komt in een
interview of objectieve taal gebruikt, maar als één grote landelijke krant opent met
‘schizofreen vermoordt zes mensen’, dan is die impact veel groter.
Een laatste kanttekening betreft het meetinstrument. Stigmatisering kan op vele
manier meetbaar worden gemaakt. Dit meetinstrument is nog niet afdoende
gebleken. Er kan een indicatie worden gegeven van de mate waarin er
stigmatiserende elementen in de televisiereportages is voorgekomen, maar dit hangt
nog te sterk samen met de interpretatie van de onderzoeker. Het meetinstrument
vraagt om verdere aanscherping waarbij ook nog beter onderzocht wordt wat
bijvoorbeeld de impact is van de-‐stigmatiserende elementen.
Uit de analyse van de expertinterviews in het tweede deel van het onderzoek kan
gesteld worden dat de beeldvorming rondom schizofrenie sinds 9 april in negatieve
zin is veranderd. Met name de experts die niet in de media zijn geweest zijn van
mening dat dit onder andere te maken kan hebben met stigmatiserende berichtgeving
en voorbarige optredens van collega-‐psychiaters. Er kan dus met enige
voorzichtigheid gesteld worden dat media invloed hebben gehad op de algemene
beeldvorming rondom schizofrenie op basis van de gesprekken met de experts, maar
op welke manier dit precies gebeurd is, blijft vaag en vraagt om meer onderzoek. Er is
daarbij duidelijk verschil te merken in de opvattingen van experts die vaak in de
media optreden in vergelijking met experts die er (bewust) voor kiezen dit niet te
doen. De experts die vaak interviews geven, lijken het belangrijker te vinden dat er
over psychische aandoeningen wordt gesproken dan dat er door te zwijgen
stigmatisering wordt vermeden. Zwijgen vinden zij dus over het algemeen
stigmatiserender dan een interview geven. De media-‐experts zeggen zich wel bewust
te zijn van stigma’s, maar zien het ook als hun taak ‘de bevolking voor te lichten’. Zij
zien hun rol als belangrijk na een gebeurtenis als in Alphen aan de Rijn.
Dat zien de experts die niet in de media zijn geweest na Alphen anders. Zij vinden dat
experts hun mond moet houden na gebeurtenissen als Alphen aan de Rijn. Er was veel
te weinig informatie bekend waardoor je als expert als snel geneigd bent om Van der
Vlis direct of indirect te gaan diagnosticeren terwijl je hem niet kent en niets weet van
71
zijn behandeling en medisch dossier. Alle experts vinden wel dat er te vaak en snel
door media een causaal verband wordt gelegd tussen schizofrenie en geweld en dat is
er niet. Voor toekomstige berichtgeving komt dit dan ook op het lijstje met
aanbevelingen voor journalisten. Samenvattend kan geconcludeerd worden op basis
van de gesprekken met de vijf experts gesteld kan worden dat de berichtgeving wel
een bepaalde mate van invloed heeft gehad op de beeldvorming, maar dat er meer
onderzoek nodig is om aan te tonen op welke manier dat precies gebeurd is. Ook zou
het interessant zijn om de precieze rol en invloed van experts in de media te
onderzoeken. Er lijkt namelijk een grote discrepantie te bestaan tussen de experts die
wel in de media zijn en hun collega’s die het van afstand gadeslaan. Het is niet
onwaarschijnlijk dat de keuze voor bepaalde experts ook invloed heeft op de
beeldvorming. Alleen al uit deze interviews blijkt hoe belangrijk het is om niet altijd
dezelfde expert over een onderwerp aan het woord te laten. Dat is echter een ander
onderzoek, namelijk die naar de keuze strategieën van journalisten voor bepaalde
experts.
Tot slot: Aan alle experts is gevraagd naar aanbevelingen om stigmatisering tegen te
gaan. Wat moeten journalisten en experts doen bij een nieuw gewelddadig incident
waarbij iemand betrokken is die een psychiatrische aandoening zoals schizofrenie
heeft? Die vraag leverde het volgende lijstje met belangrijke aanbevelingen voor
toekomstige berichtgeving op. Door het huidig onderzoek zou het af en toe kunnen
lijken alsof er maar weinig niet stigmatiserend is, maar dat is niet zo.
Om te beginnen aanbevelingen voor de journalistiek:
-‐ Breng geen schrik of vooroordelen aan bij uw publiek. Het is de kerntaak van
de journalistiek: feiten uitzoeken en die beoordelen en wegen. Maar hou je bij
de feiten!
-‐ Onthoud dat een causaal verband tussen geweld en schizofrenie ontbreekt.
Probeer daarom altijd cijfers en statistieken te vermelden, zodat duidelijk
wordt dat gedrag als dat van Tristan van der Vlis een uitzondering is. Het
overgrote merendeel van de schizofreniepatiënten is niet gewelddadig.
72
-‐ Realiseer u dat u niet kunt spreken over ‘dé schizofreniepatiënt’. De groep
schizofreniepatiënten in Nederland is een grote en gemêleerde groep.
-‐ In het algemeen: Focus niet altijd op (gewelds)incidenten. Het is ook
belangrijk zo nu en dan uitzendtijd te besteden aan psychiatrische patiënten of
aandoeningen waarbij de focus niet op een negatieve gebeurtenis ligt.
-‐ Wanneer een expert wordt uitgenodigd om over een ingewikkeld ziektebeeld
als schizofrenie te spreken, neem dan de tijd. Het is beter dan bijvoorbeeld een
gast minder uit te nodigen, dan wanneer zo’n interview in 4 of 5 minuten te
‘proppen’. Daardoor is er meer kans op stigmatiserendere uitspraken, omdat
de expert zijn opmerkingen minder kan nuanceren.
Dan nog enkele aanbevelingen voor experts, psychiaters of psychologen die van plan
zijn een interview te geven aan een medium:
-‐ Realiseer u dat u geen diagnose kunt stellen op basis van krantenberichten.
Om een oordeel te kunnen uitspreken over een bepaalde casus, zou u die
patiënt eigenlijk eerst gezien moeten hebben of op z’n minst het medisch
dossier moeten lezen.
-‐ Bepaalde diagnoses zijn nog geen voorspelling over gedrag. Doe daar dan ook
geen uitspraken over.
-‐ Zorg dat de journalist u de tijd geeft om getallen en statistieken te
vermelden. Geef in elk geval aan hoe zeldzaam dergelijke incidenten zijn.
-‐ Probeer dingen in ‘normale mensentaal’ uit te leggen. Door bijvoorbeeld uit
te leggen hoe iemand met een psychose de wereld ervaart en waarneemt,
maakt u het voor het kijkerspubliek heel nabij.
-‐ Realiseer u heel goed waarom u in de media treedt: is dat eigen belang of in
het belang van de patiënt(en)? Zeker wanneer degene waarover u spreekt nog
in leven is, is het in de ogen van veel van uw collega’s onethisch om uitspraken
te doen over die persoon zonder dat u zijn dossier hebt gelezen of zonder dat
het voor de rechter is geweest.
73
Literatuurlijst
Angermeyer, M.C., & Schulze, B. (2001). Reinforcing stereotypes: How to focus on forensic cases in news reporting may influence public attitudes towards the mentally ill. International Journal of Law and Psychiatry, 24, 469-‐486.
Arondson, E., Wilson, T.D. & Akert, R.M. (2005). Social Psychology (5th ed.). New Yersey: Pearson Education Inc.
Brants, K. (1998). Beeldvorming en burgerschap. Media, migranten en de multiculturele samenleving. Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 23(3), 220-‐232.
Brown, K., Bradley, L.J. (2002). Reducing the stigma of mental illness. Journal of Mental Health Counseling, Vol 24(1), Jan 2002, 81-‐87.
Catthoor K, De Hert M, Peuskens J. (2003) Stigma bij schizofrenie: een literatuuroverzicht. Tijdschrift voor Psychiatrie, 45: 87-‐96
Edney, D.R. (2004). Mass media and mental illness. A literature review. Ontario: Canadian Mental Health Association. (www.ontario.cmha).
Entman, R.M. (1993). Framing: toward clarification of a fractured paradigm. Journal of Communication, 43, 51-‐58.
Gaebel, W., Baumann, A., Witte, A. M., & Zaeske, H. (2002). Public attitudes towards people with mental illness in six German cities. European Archives of Psychiatry and Clinical Neuroscience, 252, 278-‐287.
Gerbner, G. (1980). Dreams that hurt: Mental illness in the mass media. In R.C.Baron, I.D. Rutman, G. Klaczynska (red.). The Community Imperative (pp. 19-‐23). Philadelphia: Horizon House Institute.
Hamilton, D.L, & Sherman, S.J. (1996). Perceiving persons and groups. Psychological Review, 103, 336-‐ 355.
Klin, A., Lemish, D. (2008). Mental Disorders Stigma in the Media: Review of Studies on Production, Content, and Influences. Journal of Health Communication, 13, 434-‐449.
Kraan, H.F., Van ‘t Veer, J.T.B. (2007). Psychiatrie en media: stereotypen zaaien, stigma oogsten. Tijdschrift Klinische Psychologie, 2, 123-‐133.
Link, B., Phelan, J.C., Bresnahan, M. et al. (1999). Public conceptions of mental illness: labels, causes, dangerousness and social distance. American Journal of Public Health, 89, 1328-‐33.
McCombs, M.E. (1994). New Influences on our Pic-‐ tures of the World. In J. Bryant & D. Zillsmann (red.), Media Effects. Advances in Theory and Research (pp. 1-‐16). Hillsdale, New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates.
McKay, D. (2000). Stigmatising pharmaceutical advertisements. British Journal of Psychiatry, 177, 467-‐468.
74
Nairn, R. (1999). Does the use of psychiatrists as sources of information improve media depictions mental illness? A pilot study. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 33, 583-‐589.
Nairn, R., Coverdale, J., & Claassen, D. (2001). From source material to news story in New Zealand print media: a prospective study of the stigmatizing pro-‐ cesses in depicting mental illness, Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 35, 654-‐659.
Philo, G. (Ed). (1997). Changing media representations of mental health. Psychiatric Bulletin, 21, 171-‐172.
Reporting Suicide and mental illness (2007). Verkregen op 15 september 2011, online: http://www.mindframe-‐media.info/site/index.cfm?display=84375
Rose, D. (1998). Televison, madness and community care. Journal of Community & Applied Social Psychology, 8(3), 213-‐228.
Scheufele, D.A. (1999). Framing as a theory of media effects. Journal of Communication, 49, 103-‐122.
Schie, E.G.M., van, Meijer, E. en Wiegman, O. (1997). Beeldvorming omtrent psychiatrische patienten bij de bevolking en bij patienten zelf. Inhoudsanalyse mediaberichtgeving, Enschede: Universiteit Twente.
Sieff, E.M. (2003). Media frames of mental illness: the potential impact of negative frames. Journal of Mental Health, 12 (3), 259-‐269.
Taylor, S.M., & Dear, M.J. (1981). Scaling community attitudes towards mentally ill. Schizophrenia Bulletin, 7, 225-‐240.
Tijdsbestedingsonderzoek (2010). Verkregen op 15 november 2011, online: http://www.mediaonderzoek.nl/1586/tijdbestedingsonderzoek-‐2010/
Van Kerkhof, M. (2009) Schizofrenie is wetenschappelijk onthoudbaar. Psy, 11, 20-‐26.
Van ‘t Klooster, M. (2009) Strijd tegen Stigma. Een nieuwe rol voor de media. Deviant, 60, 26-‐28.
Veer, J. van ‘t (2006). The social construction of psychiatric stigma. (Proefschrift). Enschede: Universiteit Twente.
Wahl, O.(1995). Media Madness: Public Images of Mental Illness. New Brunswick, NJ: Rutgers Univer-‐ sity Press.
Wahl, O.F. (2002). Children’s view of mental illness: a review of the literature. Psychiatric Rehabilitation Skills, 6 (2), 134-‐158.
Wilson, C. Nairn, R., Coverdale, J. et al. (1999). Mental illness depictions in prime-‐time drama: Identifying the discursive resources. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 33, 232-‐239.
Wolff, G., Pathare, S., Craig, T., & Leff, J. (1996). Community attitudes to mental illness. British Journal of Psychiatry, 168, 183-‐190.
75
Bijlage 1. Topiclist semigestructureerde interviews
Hoofdvraag: In hoeverre heeft de berichtgeving over Tristan van der Vlis de algemene
beeldvorming rondom psychiatrische patiënten, schizofreniepatiënten in het bijzonder,
beïnvloed en welke rol heeft de expert daarin gehad?
Vraag 1.
Denkt u dat de schietpartij in Alphen aan de Rijn invloed heeft gehad op de algemene
beeldvorming rondom schizofrenie, of psychiatrie in het algemeen? Waarom
wel/niet.
Waar merkt u dat aan (voorbeelden)?
Vraag 2.
Heeft u gemerkt dat in de periode na de schietpartij in Alphen aan de Rijn uw
patiënten, of familie/vrienden van uw patiënten, met het nieuws geconfronteerd
werden? Op wat voor manier? Heeft u het idee dat de manier van berichtgeving
nadelige gevolgen voor hen heeft gehad? Zo ja, hoe? Had dit anders gekund? Hoe?
Vraag 3.
Hoe belangrijk is in uw beleving de rol van een expert in de media na zo’n ingrijpende
gebeurtenis? Zijn er redenen waarom niet zou ingaan op een interviewverzoek van
een journalist, waarom niet? In hoeverre is de expert verantwoordelijk voor het
bevestigen of tegengaan van stigma’s?
Vraag 4.
Hoe kijkt u terug naar media-‐optredens van collega-‐psychiaters in het nieuws na de
schietpartij (Van Marle, Rene Diekstra, Corine de Ruiter) heeft u het idee dat zij op
hun manier een juiste bijdrage hebben geleverd aan het begrip rondom de ziekte
schizofrenie? Wat is ‘juist’? [hier worden ook concrete (stigmatiserende) uitspraken
van psychiaters als voorbeeld gegeven + een reactie gevraagd.]
76
Bijlage 2. Waarnemingsinstrument met toelichting
A. Itemnummer Toelichting: De items worden op chronologische wijze geordend, daarbij krijgt het item de eerste letter van de naam van het programma. Item N3, staat dus voor het derde item dat Nieuwsuur (N) heeft uitgezonden over de gebeurtenissen in Alphen aan de Rijn. Weging: geen B. Lengte item in minuten Toelichting: Hier wordt genoteerd hoeveel minuten er aan het item is besteed. Halve minuten worden ook genoteerd. Alles boven de .30 wordt afgerond naar boven, onder de .30 afgerond naar beneden. 5.40 wordt dus afgerond naar 6 minuten. Weging: geen C. Datum item Toelichting: hier wordt de uitzenddatum van het item genoteerd, op de volgende manier 02-‐04-‐2011. Weging: geen D. Welk programma: 1. EenVandaag 2. Nieuwsuur 3. Brandpunt Toelichting: Hier wordt genoteerd welk programma het item heeft gemaakt. Weging: geen E. Vorm: 1. reportage (beta) 2. live interview verslaggever 3. live interview 4. studio interview met (familie van) slachtoffer(s) 5. studio interview met expert(s) Toelichting: Hier wordt genoteerd welke vorm er gekozen is voor de opbouw van een item. Als er meerdere vormen zijn, bijvoorbeeld een live interview, maar ook een reportage, dan worden deze beide gescoord. Weging: +1 als hier 5 wordt gescoord in combinatie met een hoofdvraag (zie vraag F) over de verklaring van de daad. F. Wat is de hoofdvraag van het item? (open vraag) Toelichting: De meeste reportages willen antwoord geven op een bepaalde hoofdvraag. Als deze duidelijk uit het item blijkt, wordt die hier genoteerd. Veel items beginnen ook al met een vraag die de presentator aankondigt, zoals ‘had Tristan van der V wel een wapen mogen krijgen?’ Weging: Zie vraag E. G. In hoeverre wordt in het item de psychische gesteldheid van Tristan van der Vlis gezien als dé verklarende factor (in vergelijking met andere factoren die ook spelen) voor zijn geweldsdaad? (de uitzendtijd per factor is hier ook meegenomen)
77
1. De psychische problemen van Tristan van der Vlis worden gezien als de belangrijkste factor voor de verklaring van zijn geweldsdaad. 2. De psychische problemen van Tristan van der Vlis worden genoemd als belangrijke factor waarom er wordt gefocust op de fouten in de wapenverstrekking of de behandeling, zonder dat de psychische problemen daarbij in context worden geplaatst. 3. De psychische problemen van Tristan van der Vlis worden gezien als belangrijke factor, naast andere factoren zoals bijvoorbeeld het feit dat hij ontslagen was of geen vrienden had. 99. niet van toepassing (er worden geen uitspraken gedaan) Toelichting: Deze vraag meet het frame ‘schizofreniepatiënten zijn gewelddadig’. Als in het item letterlijk wordt genoemd dat schizofrenie een verklaring biedt voor de geweldsdaad van Van der Vlis, wordt +2 genoteerd. Ook als gezegd wordt dat het de belangrijkste verklarende factor is. Als er meerdere factoren worden genoemd, ongeacht welke, wordt -‐2 gescoord. Als de focus meer ligt op andere factoren, zoals bijvoorbeeld fouten bij wapenverstrekking of hulpverlening, wordt er een +1 gescoord. Als er in het item niet gesproken wordt over verklaringen voor zijn gedrag, wordt er 99 ingevuld. Weging: +2 als er 1 wordt genoemd, +1 als 2, -‐2 als 3 wordt gescoord. H. Welke woorden worden genoemd om de psychische gesteldheid van Tristan van der Vlis te beschrijven: 1. Subjectieve woordkeuze, zoals: a. een gek of gestoord b. geestesziek c. psychisch niet in orde d. schizofreen e. psychotisch f. psychiatrisch patiënt 2. enkel objectieve woordkeuze (bijv. ‘psychische problemen’) 99. niet van toepassing Toelichting: De bovenstaande woorden zijn afgeleid uit theorie en eerder onderzoek naar stereotype woordgebruik over psychiatrische aandoeningen. De context speelt hier ook een rol. Elk woord en elke zin die verwijst naar de psychische problemen van Tristan van der Vlis wordt hier gescoord, maar de context moet worden meegenomen. Dat betekent dat het woord schizofreen alleen wordt geturfd als ook uit de context blijkt dat dit woord niet als neutraal of objectief kan worden gezien. (Criteria) Hier speelt voor een deel interpretatie van de kant van de onderzoeker (zie ook kopje betrouwbaarheid). Weging: +1 voor elke keer dat er 1 wordt gescoord. Bij meerdere subjectieve woorden in het item, wordt er elke keer +1 gescoord.
I. Komen de volgende ‘framing middelen’ voor in het item? 1. Ja, namelijk:
a. metaforen, zoals ‘Tristan was een tikkende tijdbom’ b. voorbeelden, zoals ‘Tristan toont ons hoe de hulpverlening heeft gefaald’ c. ‘catchphrases’, zoals ‘de Alphen-‐schutter’ d. persoonsbeschrijving van Tristan die voldoet aan het stereotype
psychiatrische patiënt, blijkend uit de context (zoals afgeleid uit de literatuur: gevaarlijk, onvoorspelbaar, werkeloos, labiel)
e. bepaalde visuele beelden die steeds op een iconische manier terug, zoals bijvoorbeeld die van bepaalde slachtoffers.
78
2. Nee 99. niet van toepassing Toelichting: De bovenstaande woorden zijn afgeleid uit theorie en eerder onderzoek naar framing elementen bij de berichtgeving over psychiatrische aandoeningen. De context speelt hier ook een rol. Als er een framing element wordt opgemerkt in het item, wordt +1 genoteerd + de bijbehorende voorbeelden. Wanneer niet, dan 2. 99 wordt genoteerd als Tristan van der Vlis niet wordt genoemd in het item. Weging: +1 als er 1 wordt gescoord. J. Welke ‘feiten’ worden er genoemd over psychiatrische patienten, schizofrenie en geweld? Toelichting: Dit is een open vraag met als doel een uitspraak te kunnen over het wel of niet generaliseren van het gedrag van Tristan van der Vlis naar de hele groep schizofreniepatiënten. Niet over alles is vast te stellen of het klopt of niet, maar de verwachting is dat de meerderheid van de genoemde ‘feiten’ wel te checken is. Hier wordt alles genoteerd wat er als feit is gepresenteerd over schizofrenie in combinatie met geweld. Weging: +1 als er (bewezen) incorrecte feiten worden genoemd. K. Wanneer er op vraag G, H of I ‘ja’ (score 1)’ geturfd is, wie deed dan deze uitspraak/uitspraken? 1. Journalist 2. Psychiater/psycholoog 3. Andere bron 99. niet van toepassing Toelichting: Hier wordt genoteerd welke bron(nen) aan het woord komt/komen. Elke bron woord geturfd. Dus als er interviews zijn met de burgemeester, maar ook met ooggetuige wordt er 1 en 3 geturfd. Weging: wanneer hier 1 (journalist) of 2 (expert) wordt geturfd, is het +2, wanneer 99 wordt geturfd, omdat het antwoord op vraag G, H en I 2 of 99 was, vindt er geen weging plaats. L. Welke vragen stelt de journalist aan de expert die gaan over een toelichting op de psychische problemen van Tristan van der Vlis? 1. Eén of meer, voorbeelden worden genoteerd. 2. Geen 99. niet van toepassing Toelichting: Voorlichting over schizofrenie (hoe ziet het ziektebeeld eruit, Tristan van der Vlis is een extreem geval, hij is niet de gemiddelde schizofreniepatiënt, etc.) gaat stigma tegen. Er moet dus goed opgelet worden bij expertinterviews. Elke vraag die vraagt naar verduidelijking van het ziektebeeld wordt genoteerd. Weging: -‐2 als er 1 wordt gescoord, +2 als er 2 wordt gescoord. M. Wanneer de psychiater wordt opgevoerd als expert, maakt hij/zij dan opmerkingen die destigmatiserend zijn? 1. Ja, de uitspraken van de psychiater vallen in een van de volgende categorieën : a. men moet oppassen niet alle psychiatrisch patiënten over één kam te scheren b. men moet zich er van bewust zijn dat er maar een hele kleine minderheid van de schizofreniepatiënten in staat is een dergelijke daad te plegen c. er is geen bewijs voor een direct verband tussen psychische problematiek en geweld
79
d. er is geen bewijs voor een direct verband tussen psychische problematiek en het spelen van gewelddadige videogame 2. Nee 99. Niet van toepassing Weging: -‐2 als 1 wordt gescoord, +2 als er 2 wordt gescoord.
80
Bijlage 3. Weging waarnemingsinstrument + verantwoording
Om te concluderen of een item wel of niet stigmatiserend is, is er een weging toegekend aan elke vraag. Daarbij is het belangrijk te realiseren dat dit de eerste keer is dat een meetinstrument ontwikkeld is om stigmatisering in (televisie)berichtgeving te meten. Dat betekent dat er over sommige punten nog gediscussieerd kan worden. De weging van de vragen is mogelijkerwijs zo’n discussiepunt.
Op basis van een grondige literatuurstudie (zie theoretisch kader) is bepaald hoe zwaar de verschillende elementen gewogen moeten worden. Over het algemeen hebben elementen waarvan uit onderzoek is gebleken dat ze veel invloed hebben op beeldvorming en stigmatisering (of juist het tegen gaan ervan), een zwaardere weging ontvangen. Daarnaast hebben ook de interviews met psychiaters bijgedragen aan een aanscherping van deze weging, ook zij hebben aangegeven welke elementen ze belangrijk achten bij mediaberichtgeving over psychiatrische patiënten. Toch heeft de manier waarop de weging tot stand is gekomen ook te maken met de inschattingen en kennis van de onderzoeker. Het is dus mogelijk op basis van andere ondervindingen wat te schuiven met de weging mits dit goed onderbouwd wordt.
Allereerst geldt: Hoe hoger de eindscore, des te meer stigma-‐bevorderende elementen het item moet bevatten. Ten tweede, alle uitlatingen over de psychische problematiek van Tristan van der Vlis worden genoteerd en in een aparte bijlage bijgevoegd. Ook wanneer enkel woorden gescoord worden, wordt toch de hele zin genoteerd, of eventueel meerdere zinnen om de context te verduidelijken.
Minpunten worden gegeven aan antwoorden die stigma’s tegen gaan, pluspunten aan antwoorden die stigma’s bevorderen. In het algemeen geldt ook: voor elke (gesloten) vraag waar ‘ja’ op geantwoord wordt, omdat er een stigmatiserend element gescoord is, wordt er +1 gescoord. Dit geldt voor de volgende vragen: F en G.
Verder is er voor gekozen om aan enkele antwoorden een zwaardere weging toe te kennen aan items die ‘het tegengaan van stigma’s’ meten, zoals vraag L en M. Het is aannemelijk dat wanneer een psychiater uitlegt dat de daad van Tristan van der Vlis een uitzondering is en dat hij niet voldoet aan het beeld van een gemiddelde schizofreniepatiënt, dit sterker moet wegen dan bijvoorbeeld het feit dat hij ‘de Alphenschutter’ wordt genoemd. De eerste opmerking heeft meer invloed op de beeldvorming dan een ‘catchphrase’ als de Alphenschutter. Voor ‘ja’ op vraag L en M geldt daarom -‐2.
Verder, als het hoofdthema van het item gaat over de verklaring van de daad, dan wordt er -‐1 gescoord als daarbij een studiogesprek wordt gehouden met een expert. Een studiogesprek biedt de kans om stigmatisering tegen te gaan en alleen die kans wordt in deze al positief beoordeeld.
Voor vraag H geldt, als er een (bewezen) incorrect feit wordt genoemd over schizofrenie en geweld, bijvoorbeeld een verkeerd verband, wordt er +1 gescoord.
81
Niet alle vragen zijn bij de scoring betrokken, omdat ze niet te wegen zijn. Deze vragen zijn (deels) wel gebruikt bij analyse van de resultaten, maar worden op een kwalitatieve manier besproken. Dat gaat om vraag A, B, C, D en K.
Dan geldt voor de eindscore het volgende: Er kan niet gezegd worden vanaf hoeveel punten een item ‘stigmatiserend’ is. De programma’s zullen in hun totaal worden besproken, waarbij er geteld wordt hoeveel stigmatiserende elementen het bevat afgezet tegen de totale uitzendtijd. Er dient dus per programma een gemiddelde te worden berekend per uur.
82
Bijlage 4. Statements per programma
EenVandaag Item 1 (interview met Corine de Ruiter uitgebreid): Journalist: Het is uw taak vast te stellen aan wat voor ziektebeeld dit soort daders voldoen. Is er als forensisch psycholoog iets algemeens te zeggen over de daders, over wat ze bezield? Psycholoog: Er zijn in het algemeen 3 typen daders te onderscheiden. Het eerste type komt het meeste voor. Dat zijn mensen die psychotisch zijn, schizofreen vaak, mensen die heel achterdochtig zijn, het gevoel hebben dat iedereen iets tegen hen heeft. Ze hebben vaak ook depressieve neigingen, en daardoor kan het zijn dat een soort nihilisme ontstaat, zo van ‘mijn leven is niks waard’. Journalist: Dat zijn dus de psychiatrische mensen zeg maar, u heeft nog twee andere categorieën. Psycholoog: De tweede categorie dat zijn mensen, daar is ook wel iets psychiatrisch mee aan de hand, maar dat is niet zo duidelijk. Vaak zijn het mensen die zelf getraumatiseerd zijn en die van daar uit heel veel woede opbouwen. Journalist: Ex-‐militairen bijvoorbeeld? Psycholoog: Dat zou kunnen. Trauma’s dus. En de derde categorie zijn de zuivere psychopathische daders, dus die hebben antisociale neigingen, geen geweten of schuldgevoel en 1 van de jongens van Columbine wordt in die categorie ingedeeld. Journalist: Het nieuws is nu ruim 6 uur oud, valt er al iets te zeggen over deze dader, vindt u? Psycholoog: Nee op basis van wat we nu weten niet. Je hoopt dat hij een afscheidsbrief heeft achtergelaten, dat geeft vaak wel aanknopingspunten. De vraag is natuurlijk was hij suïcidaal, had hij bizarre ideeën en of hij paranoia was kun je uit dat soort materiaal vaak wel halen. Het doet me heel erg denken aan een zaak die plaats vond in Omaha in Amerika, in december 2007. Daar was een jongen van 19, die ook in een shopping mall 9 slachtoffers totaal heeft gemaakt inclusief zichzelf en dat was ook zo out of the blue, midden op de dag om 2 uur ‘s middags. En die jongen die had serieuze psychiatrische problemen, die was al in de hulpverlening bekend. Journalist: Dat zegt natuurlijk niks over deze dader. (...) Journalist: Uit onderzoek blijkt dat in de VS ongeveer 30x per jaar geschoten wordt door iemand die ziek is in een winkelcentrum, hoe kan het dat het daar zo vaak voorkomt en dat wij dit daarom nu heel on-‐Nederlands vinden? Psycholoog: De toegankelijkheid van wapens speelt een grote rol bij dit type drama. Journalist: Is dat bewezen? Psycholoog: Ja. (...) Journalist: Bij Karst T werd gezegd ‘dit is een lone wolf’, iemand die in z’n eentje deze daad heeft voorbereid, misschien is dat in dit geval ook zo? Kun je daar als opsporingsbeamte ook maar iets aan doen? Psycholoog: Heel moeilijk, maar ik denk wel dat wij in onze maatschappij meer aandacht moeten hebben voor mensen die het psychisch moeilijk hebben daar rust nog een enorm taboe op. Veel instanties zijn er wel mee bezig, zoals Trimbos, etc., maar het blijft moeilijk. Mensen gaan moeilijk met hun psychische problemen naar anderen toe, maar als je het in jezelf houdt, kan het zo uit de hand lopen dat
83
mensen suïcidaal worden. Journalist: Ik weet niet of uw oproep vandaag in goede aarde zal vallen... maar dank voor uw komt. Uitspraken samengevat item 1: 1. Alle daders van zulke schietpartijen hebben een (psychiatrisch) ziektebeeld (journalist) 2. De grootste groep daders zijn mensen die schizofreen en psychotisch zijn, en daarbij depressieve neigingen hebben. (psycholoog) 3. De grootste groep daders zijn ‘psychiatrische mensen’ (journalist) 4. Tweede groep daders is ook wel iets psychiatrisch mee aan de hand (psycholoog) 5. Link met shooting in Amerika, die jongen had een psychiatrisch verleden (psycholoog) 6. In Amerika wordt er gemiddeld 30 x per jaar geschoten door iemand die ziek is (journalist) 7. We moeten in onze maatschappij meer aandacht hebben voor mensen die het psychisch moeilijk hebben. Daar rust een taboe op. (psycholoog) 8. Ik weet niet of die oproep vandaag in goede aarde zal vallen (journalist) Item 2: 9. Tristan van der V krijgt ondanks zijn psychische problemen dus een wapenvergunning van de politie. Maar kan de politie hier iets aan doen? (journalist) 10. Als iemand zich meldt bij de geestelijke gezondheidszorg omdat hij problemen heeft, is dat niet iets wat bij de politie gemeld wordt. (..) (politie) 11. Maar zijn wij er niet bij betrokken dan weten we bijvoorbeeld niet dat die persoon bijvoorbeeld geestelijk labiel is. (politie) 12. De toets is op dit moment in orde maar hij is niet compleet. Het zou goed zijn als er een extra procedure bijkomt zodat wij kunnen toetsen of iemand geestelijk stabiel is. Ik zou willen dat er een wettelijke regeling kwam waarbij politie werd geïnformeerd over personen die geestelijk labiel zijn (...) (politie) Item 3: 13. Hoe kan het dat iemand met psychische problemen en zelfmoordplannen in het bezit is van een wapenvergunning? (journalist) 14. Hij was blijkbaar in psychische problemen gekomen en is behandeld en op dat punt had de politie een aanvraag voor deze vergunning kunnen weigeren. (directeur KNSA, Sander Duisterhof) 15. Tristan heeft mentale en psychische problemen, hij zou zelfs zelfmoordplannen hebben. (journalist) 16. Ook heb ik begrepen dat hij in 2006 in gesloten psychiatrische inrichting heeft gezeten. Er staat in de regelgeving heel duidelijk dat mensen die psychische niet in orde zijn geen vuurwapens in bezit mogen hebben. (directeur KNSA) Item 4: 17. Een portret van een jongen met grote psychische problemen en een fascinatie voor wapens. (aankondigingstekst presentator)
84
Item 5: 18. ‘Ik kan me wel voorstellen dat Margriet er op afduikt, maar als je dan zo’n gestoorde kruist, dan heb je het gehad he’ (ooggetuige) Item 6: 0 Item 7: 19. Een week geleden werden 6 mensen in winkelcentrum De Ridderhof in Alphen in koele bloede doodgeschoten door een gestoorde man die later zelfmoord pleegde. (presentator) Item 8: 0 Item 9: 0 Item 10: 20. Tristan van der V nu. Hij was schizofreen, suïcidaal en hij had een extreme fascinatie voor geweld. (journalist) 21. In 2006 heeft een politieambtenaar van het bureau Alphen een registratie vastgelegd in het toenmalige systeem BPS van een assistentieverlening op verzoek van de GGZ in verband met een gedwongen opname van Van der V in een psychiatrisch ziekenhuis. (officier van justitie) 22. Tristan had een fascinatie voor schietincidenten zoals die op Columbine Highschool en het Duitse Winnigen. Maar bovendien was hij ernstig ziek. (journalist) 23. Door de stoornis schizofrenie had Van der V ernstige psychotische belevingen. Dat maakte hem depressief en daardoor ontwikkelde hij steeds sterkere denkbeelden over zelfmoord. (officier van justitie) 24. Zou je niet kunnen zeggen, iemand die bij de GGZ loopt moet helemaal geen vergunning krijgen? (journalist) 25. Nee dat gaat mij te ver. Mensen die onder psychiatrische behandeling zijn en dat kan om een veelheid van factoren gaan (iemand die burnout is, in een echtscheiding verkeerd..) Om nou direct te zeggen iedereen die onder behandeling verkeerd kan geen verlof meer krijgen, dat gaat mij een stap te ver. Ik vind wel dat de GGZ meer openheid moet geven. (directeur KNSA) Item 11: 0 Item 12: 26. Zelf wil hij ook een nieuwe regel waar de wet nu nog niet in voorziet: De controle van nieuwe leden op hun geestelijke gesteldheid. Wat bijvoorbeeld zou kunnen dat bij de controle vooraf (dus voor iemand lid mag worden van de schietclub) achter de schermen de GGZ wordt benaderd met de vraag ‘vindt u wel of niet dat er bezwaren kleven aan het lidmaatschap van de schietvereniging’. (politie) Item 13: 27. Het drama in Alphen aan de Rijn schokt Nederland. Hoe kan een psychiatrisch patiënt legaal in het bezit zijn van meerdere wapens en zo’n bloedbad aanrichten.
85
(journalist) 28. Tristan van der V is een jongen met grote psychische problemen. Hij is suïcidaal en heeft waanideeën. (journalist) 29. Tristan was, zoals veel meer mensen, een moeilijke patiënt. Vaak in de war en hij wilde zich niet laten behandelen, dus dat is gewoon lastig. (inspectie) 30. Dat betekent dus met betrekking op het medisch beroepsgeheim dat we bijvoorbeeld als iemand gedwongen is opgenomen eigenlijk ook gedwongen met medicatie moeten kunnen toepassen, bij die zorgwekkende zorgmijders zoals dat dan heet. Zoals bij mensen met een psychose die nog gevaarlijk kunnen zijn voor de maatschappij. Dat we dan ook daadwerkelijk iets kunnen doen bij die behandeling. (burgemeester Eenhoorn). Item 14: 31. Hoe kon een jongen met ernstig psychische problemen een vuurwapen krijgen? (journalist) 32. Het rapport waarschuwt dan al voor instabiele personen met een legale wapenvergunning. (journalist) 33. De politie heeft aangegeven dat met name psychiatrische problemen ernstige veiligheidsrisico’s met zich meebrengen. (rapport) 34. Quote terugblik officier van justitie: “ernstige psychotische belevingen” 35. Er zijn ernstige zorgen over mensen met psychische problemen en een wapen (uit rapport) 36. Na het schietincident heeft men heel snel weer alles onderzocht. En toen zijn er 26 verloven (wapenvergunningen) ingetrokken, waaronder 7 van mensen met psychische problemen. Item 15: 0 Item 16: 0 Totaal: 36 statements over psychische problemen Van der Vlis: 16 stigmabevorderend, 20 ‘objectief’ Nieuwsuur Item 17: 0 Item 18: 37. Dit soort gebeurtenissen, gebeurt zo weinig. Het kan ook dit jaar weer gebeuren. Het grote probleem is (en dat is bij de gedragskunde, voorspellingen vanuit het individu), is het heel moeilijk, je hebt wel je risicofactoren, maar omdat juist dit soort specifieke die je wilt voorkomen zo weinig voorkomen, heb je met je risicofactoren een profiel waar een heleboel mensen in passen. Dus om 1 calamiteit als deze te voorkomen, moet je als het ware 25 mensen vasthouden. En dat lukt niet en dat is voor deze maatschappij niet acceptabel. De false positieven. Je ziet dus een gevaarsprofiel, of dat nou terroristen zijn of psychiatrische patiënten. Je zegt van nou die mensen moeten we hebben, maken we een lijst voor, gaan we afvinken, dat is de risicogroep. Maar dan krijg je bij wijze van spreken een groep van 25 man en 1 daarvan weet je die doet het, maar wie het is, dat weet je niet. (psychiater)
86
38. Van der Vlis verkeerde in geestelijke problemen en was werkeloos. Hij stond een aantal jaren onder psychische behandeling. (voiceover) 39. Deze jongeman had eerder psychische problemen en dat was al bij een aantal mensen bekend (officier van justitie). Interview uitgebreid item 18 met Van Marle: Journalist: Als je het zo op een rijtje ziet, meneer van Marle, dan komt toch meteen het beeld naar boven van ‘boze, jonge mannen’. Psychiater: Dat klopt Journalist: En blanke mannen ook meestal. Psychiater: en teleurgestelde mannen die hoge aspiraties hebben voor zichzelf en daarin teleurgesteld zijn geraakt en daarvan de schuld geven aan hun omgeving en niet aan zichzelf. En die gaan verhaal halen en omdat het zo weinig gebeurt, dat wordt ook gezegd, er zijn voorbereidende handelingen voor nodig. Het is een idee dat groeit en groeit, het wordt bijna een soort obsessie. Een heleboel mensen, voor mijn part wij met z’n drieen, wij kennen allemaal onze agressieve fantasieën, zo van ‘ik sla ‘m de kop in als ik ‘m zie’ of ‘ik geef ‘m een dreun’. En stapje voor stapje, en dat is ook afhankelijk van je persoon, bijvoorbeeld door zo’n wapenvergunning, wordt dat onderdeel van je fantasiewereld. En zo bouwt iemand zijn daad op, totdat hij op een gegeven moment niet meer verder kan. (...) Journalist: Nu blijkt dat deze jongeman in een gesloten psychiatrische inrichting heeft gezeten, hoe kan hij dan aan een wapen komen? (...) Journalist: Meneer van Marle, de dader... we zien natuurlijk vaker dit soort schietpartijen in het buitenland, Duitsland, Finland. We hebben natuurlijk in Nederland Karst T gehad. Zijn dat altijd boze jonge mannen? Psychiater: Zeker waar het gaat om dit soort delicten wel. De boze jongeman, eigenlijk heel goed te profileren. Jong, vaak al eerdere problemen met de wet, teleurgesteld in het leven, dus vaak werkeloos, relatieproblemen, familiale achtergrond. Maar deze mannen zijn, met name dus mannen, zijn geneigd hun problemen te externaliseren. Ze zoeken het niet bij zichzelf, maar bij de omgeving die hen geen kans wil geven. En dit soort mannen zijn geneigd te externaliseren met een geweld tegen diezelfde maatschappij die ze de schuld geven. Journalist: En wat maakt dat deze jongen wel explodeert terwijl er ongetwijfeld vele teleurgestelde jonge mannen zullen zijn die dat niet doen? Psychiater: Daarom ben ik ook altijd heel terughoudend om dit allemaal zo te vertellen. Achteraf terugkijkend zie je daar een aantal risicofactoren, dan zeg je ‘ja natuurlijk’, maar terecht zeg je ‘er zijn zoveel mensen die aan zo’n risicoprofiel voldoen, dus waarom doen die dat niet?” In de eerste plaats, daarom is het ook zo zeldzaam, er zijn maar heel weinig die dat doen en het is ook niet te voorspellen omdat het zo zeldzaam is. En het tweede belangrijke gegeven is dat dit soort calamiteiten gebeuren niet spontaan, maar er gaat een hele reeks van voorbereiding en stapjes ellende aan vooraf. Journalist: Het idee groeide eigenlijk langzaam in zijn hoofd? Psychiater: Precies. Het wordt een obsessie, een rancune, een bestaanswijze, ‘je wapenen tegen die boze buitenwereld’, je gaat er in geloven en als je dan al lid bent van een schietvereniging is dat makkelijk. Anderen zoeken een wapen of gebruiken gewoon een wapen ze ebben, een keukenmes of wat dan ook. Die escalatie zie je dan
87
zich aftekenen en dan met name dus bij mensen die externaliseren, die gewend zijn hun agressie op de buitenwereld te richten. Dat zijn de mensen met grote risico’s. Journalist: Is het doel nou het vermoorden van die mensen of dat hij zelfmoord wil plegen? Psychiater: Het doel is beiderlei. Doel is een explosie van geweld tegen de maatschappij en als summum daarvan pleegt de dader zelfmoord. De slotakte zeg maar. Dat hoort inherent bij elkaar. Uiteindelijk kun je niet meer terug. Journalist: Je kunt toch altijd terug of stoppen, of gaat dat dan niet meer? Psychiater: Dat kan dan niet meer, want je wilt wat en dan doe je het en het wordt vernederend als je het dan niet meer uitvoert. Het zijn mensen met een overdreven gevoel van eigen waarde, narcisme en die willen zich wreken. Iedereen moet dat voelen want er is geen weg terug meer, anders wordt het een rechtbankzaak, dus dan ga je ook mee. Soort van apotheose. (...) Journalist: Kun je het zien aankomen? Psychiater: Suicidepogingen, wegelopen bij de baas, etc. Maar het moet wel gecombineerd worden. Alles samen geeft een alarmerend beeld. 40. Tristan heeft in een gesloten psychiatrische inrichting gezet, hoe kwam hij aan een wapen? Item 19: 41: Hoe kwam Tristan van der Vlis aan zijn wapens en waarom mocht hij ze houden ondanks zijn psychiatrisch verleden? 42. Hoe komt deze jongen met een psychiatrisch verleden in het bezit van 5 vuurwapens? (journalist) 43. Het belangrijkste is dat in 2006 deze man is opgenomen in een psychiatrische afgesloten inrichting. Hij had nooit een wapen mogen krijgen. (directeur KNSA) Item 20: 0 Item 21: 0 Item 22: 44. Bij de naam Kaczinsky zullen mensen toch aan moord, geweld en gekte denken. 45. Rationeel weet mijn moeder wel dat zij niet de oorzaak is geweest van de ziekte van haar zoon (broer van Ted Kaczinsky) Item 23: 46. Tristan krijgt in 2007, een jaar nadat hij is opgenomen omdat hij suïcidaal is, een wapen. (voiceover) 47. Tristan kreeg een wapenvergunning terwijl hij een psychiatrisch verleden had. Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat dit soort mensen in de toekomst geen wapen meer krijgen? (journalist). 48. U gaat pleiten voor dat psychiatrisch verleden. (journalist) 49. Mensen die zo dwaas zijn als deze knaap is geweest, hou je hier niet mee tegen. Het screeningsprofiel voor een verklaring omtrent gedrag zou wel strenger kunnen.
88
Item 24: 50. Voorwaarde is dat de aanvrager geestelijk stabiel is, maar Tristan heeft een jaar eerder vanwege suïcidale klachten in een gesloten inrichting doorgebracht. (voiceover) 51. Ook zouden meerdere instanties weten van zijn schizofrenie, psychoses en depressies. En van zijn wapenbezit. (voiceover) 52. Het is jongen die gedwongen is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, daar kwam de politie aan te pas en diezelfde politie geeft zo’n jongen een wapen. Hoe kan dat? (journalist) Item 25: 53. GGZ behandelde Tristan van der Vlis voor zijn zware schizofrenie, maar kon moeilijk grip op hem krijgen. Hij behoorde tot de groep zorgwekkende zorgmijders. Z’n hulpverleners pleiten nu voor een wettelijke regeling zulke zorgmijders gedwongen te behandelen en medicatie toe te dienen. 54. De dagelijkse realiteit voor de GGZ is dat wij eigenlijk niets anders hebben met de handen op de rug de vinger aan de pols houden om maar met ze in contact te blijven. 55. In 2006 wordt de schizofrene Tristan van der Vlis gedwongen opgenomen. Zijn ouders hebben een afscheidsbrief gevonden en vrezen voor zelfmoord. 56. In Nederland staat de wet alleen gedwongen opname toe en geen gedwongen behandeling. Als GZ-‐instelling doen wij een oproep naar de Tweede Kamer en de minister om die wet ‘verplichte GGZ’ die klaar ligt ook echt door te voeren omdat het ons meer geeft dan allen maar investeren in een behandelrelatie met patiënten die niet willen. 57. De wet op verplichte GGZ is al jaren in de maak maar liep vertraging op door de val van het vorige kabinet. Nu stuit het op veel politieke bezwaren. Voor deze groep zorgwekkende zorgmijders geldt dat pillen echt helpen, dus gedwongen pillen in laten nemen cq zorgen dat wij ze echt kunnen opzoeken. Bij deze groep is dat toch het middel dat we nu ontberen en dat kan helpen. Het zou deze samenleving soelaas bieden: het zou goed zijn voor de patiënt en voor de GZ. 58. Het is moeilijk uitspraken te doen of het drama voorkomen had kunnen worden door zo’n wet. Maar het helpt natuurlijk wel enorm als deze ziekte meer behandelingsmogelijkheden krijgt. 59. (in reactie op vraag ‘er gaan stemmen op om inzicht te krijgen in de medische dossiers voor er een wapen wordt verstrekt, wat vindt u daarvan?): Moet u zich voorstellen wat er dan gebeurt in de ogen van deze ernstig zieke groep mensen. Voor deze patienten worden wij dan onderdeel van het opsporingsapparaat en dat is toch al onderdeel van de angsten die sommigen hebben. Dan zijn we met z’n allen slechter af. Item 26: 0 Item 27: 60. Vanochtend presenteerde Tjibbe Jouwstra zijn rapport naar wapenbezit door sportschutters in Nederland. In het rapport harde conclusies en aanbevelingen. Vooral de politie krijgt er van langs, want die ging veel te gemakzuchtig om met de controle op wapenbezit. En zo kon de schizofrene Tristan van der Vlis dit voorjaar 6 mensen
89
doodschieten in een winkelcentrum in Alphen aan de Rijn en daarna zichzelf. (journalist) 61. Het is veel eenvoudiger om te verklaren dat je gek bent, maar het is veel moeilijker om te verklaren dat je niet gek bent. Ik ben bang dat het moeilijk is om artsen te vinden die zo’n verklaring willen afgeven, je neemt nogal een verantwoordelijkheid op je als huisarts of psychiater. En ik ben ook bang dat het de hulpvraag voor mensen die hulp nodig hebben zal afremmen. (directeur KNSA) 62. Maar vraagt u dat dan ook aan geesteszieke mensen? (journalist) Brandpunt Item 28 63. Is het in deze maatschappij makkelijker om geestelijk ontspoord in je eentje rond te dolen? Item 29 64. Tristan. Hij leidt aan psychoses en juist deze waanideeën brengen hem tot zijn verschrikkelijke daad. (journalist) 65. Don Linszen, al 30 jaar werkt hij met patiënten die net als Tristan psychotisch zijn. (journalist) 66. Ik heb nooit een moord meegemaakt in mijn lange loopbaan in omgang met patiënten met vroege psychose en schizofrenie, maar wel zelfmoord. (psychiater) 67. De psychotische nachtmerrie van Tristan heeft 7 doden tot gevolg en tientallen gewonden. 68. Het is een feit dat er een verhoogde kans bestaat op geweld bij schizofreniepatiënten. -‐-‐-‐ Feiten: Het is een feit dat er een verhoogde kans bestaat op geweld bij schizofreniepatiënten. Je moet steeds in je achterhoofd houden, het is een zeldzame gebeurtenis, mij overkomt het misschien niet, maar het bestaat wel. Je moet het en relativeren en je moet het serieus nemen. “Mijn conclusie is dat de minister haar eigen bijdrage levert aan de vergroting van de kans op geweld en moord. Aan de hand van cijfers kan ik hem staven. Uit onderzoek is gebleken dat juist patienten met een psychose niet behandeld willen worden, want ze voelen zich niet ziek”. (psychiater) Item 30: 69. Vader Tristan meldt zich. ‘Zijn zoon zou ook psychische problemen hebben’. (journalist) 70. Er kwam naar voren dat psychiatrische problemen heeft gehad. (voiceover) 71. Het feit dat een jongen een psychose heeft, in behandeling is of is geweest, is een zaak waarvan iedereen in Nederland zegt hoe kan dat. (burgemeester Eenhoorn) 72. De politie wist dat Tristan was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.