AANLEG VAN LEIDINGEN VAN AIR LIQUIDE · 2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te...
Transcript of AANLEG VAN LEIDINGEN VAN AIR LIQUIDE · 2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te...
AANLEG VAN LEIDINGEN VAN AIR LIQUIDE
Kruibeke
Verzoek tot ontheffing van de MER-plicht
COLOFON
Opdracht:
Aanleg van leidingen van Air Liquide
Kruibeke
Verzoek tot ontheffing van de MER-plicht
Opdrachtgever:
Air Liquide Industries Belgium
Bourgetlaan 44
1130 Brussel
Opdrachthouder:
Antea Belgium nv
Roderveldlaan 1
2600 Antwerpen
T : +32(0)3 221 55 00
F : +32 (0)3 221 55 01
www.anteagroup.be
BTW: BE 414.321.939
RPR Antwerpen 0414.321.939
IBAN: BE81 4062 0904 6124
BIC: KREDBEBB
Antea Group is gecertificeerd volgens ISO9001
Identificatienummer:
2286093002/scl
Datum: status / revisie:
september 2015 definitief
November 2015 revisie
Vrijgave:
Gert Pauwels, Account Manager
Controle:
Gert Pauwels, senior adviseur
Projectmedewerkers:
Gert Pauwels, MER-deskundige Bodem, Water en MER-
coördinator
Sofie Claerbout, MER-deskundige Fauna en Flora
Cedric Vervaet, Mer-deskundige Landschap, Bouwkundig
erfgoed en Archeologie
Marijke Verhasselt, adviseur
Stefanie De Weser, adviseur
Antea Belgium nv 2015 Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Antea
Group mag geen enkel onderdeel of uittreksel uit deze tekst
worden weergegeven of in een elektronische databank worden
gevoegd, noch gefotokopieerd of op een andere manier
vermenigvuldigd.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 3 van 127
INHOUD
LIJST VAN AFKORTINGEN...............................................................................................10
1 INLEIDING.................................................................................................................12
1.1 AANLEIDING........................................................................................................................12 1.2 TOETSING AAN DE MER-PLICHT .............................................................................................12 1.3 VERZOEK TOT ONTHEFFING: PROCEDURE EN DOELSTELLING .........................................................13 1.4 INITIATIEFNEMER .................................................................................................................13 1.5 DOEL EN VERANTWOORDING PROJECT .....................................................................................13 1.6 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN ................................................................13
2 PROJECTBESCHRIJVING.................................................................................................29
2.1 RUIMTELIJKE SITUERING ........................................................................................................29 2.2 KORTE BESCHRIJVING AANLEG OVERSTROMINGSGEBIEDEN ..........................................................31 2.3 ALGEMENE EN SPECIFIEKE KENMERKEN VAN DE OM TE LEGGEN LEIDINGEN EN DE AANLEGFASE ..........34 2.4 SPECIFIEKE KENMERKEN VAN DE AAN TE LEGGEN LEIDINGEN EN VERDUIDELIJKING AANSLUITINGSZONES
.........................................................................................................................................41 2.5 FASERING EN WERKGELEGENHEID ...........................................................................................43 2.6 PRODUCTIE AFVALSTOFFEN....................................................................................................43 2.7 VERONTREINIGING EN HINDER................................................................................................44 2.8 RELEVANTE ALTERNATIEVEN ..................................................................................................44
3 OVERZICHT VAN MOGELIJKE EFFECTEN EN GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN ...........................45
3.1 ALGEMENE INGREEP-EFFECT RELATIES .....................................................................................45 3.2 GLOBALE VERKENNING VAN DE INGREEP-EFFECTEN ....................................................................45
4 BESCHRIJVING VAN DE BESTAANDE SITUATIE, EFFECTEN, AANBEVELINGEN EN MAATREGELEN .........51
4.1 BODEM ..............................................................................................................................51 4.2 GRONDWATER ....................................................................................................................59 4.3 OPPERVLAKTEWATER............................................................................................................64 4.4 FAUNA EN FLORA.................................................................................................................74 4.5 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE ............................................................84 4.6 MENS EN GELUID .................................................................................................................97
5 BESCHIKBAARHEID EN ACTUALITEIT VAN DE GEGEVENS.......................................................113
5.1 INFORMATIE .....................................................................................................................113 5.2 VOORSPELLINGS- EN BEOORDELINGSMETHODE .......................................................................113 5.3 BESLUIT............................................................................................................................114
6 MAATSCHAPPELIJKE GEVOELIGHEID VAN HET PROJECT .......................................................115
7 EINDCONCLUSIE .......................................................................................................116
8 BRONNEN...............................................................................................................118
9 BIJLAGEN ...............................................................................................................120
TABELLEN
Tabel 1-1: Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden al dan niet van toepassing op het
projectgebied 15
Tabel 2-1: Gewestplanbestemmingen gekruist door de om te leggen leidingen 30
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 4 van 127
Tabel 2-2: Onderverdeling van het tracé in deeltracés 30
Tabel 3-1: Overzicht ingreep-effectmatrix (mogelijke en te onderzoeken effecten) – aanleg in open
sleuf 47
Tabel 3-2 Ingreep-Effectmatrix (mogelijke en te onderzoeken effecten) aanleg door ‘gestuurde
boring’ 49
Tabel 4-1: Voorkomende bodemtypes langs de om te leggen leidingen 52
Tabel 4-2: Indeling Prati Index zuurstof (PIO, chemische kwaliteit) 65
Tabel 4-3: Indeling Belgische Biotische Index (biologische kwaliteit) 65
Tabel 4-4: Triadeschaal 68
Tabel 4-5: Elementen van de watertoets 70
Tabel 4-6: doorkruiste habitattypes door de geplande leiding op basis van de BWK 2014 77
Tabel 4-7: Archeologische vondsten in de nabije omgeving van de leidingen, bron CAI (toestand
november 2014), Agentschap Onroerend Erfgoed. 86
Tabel 4-8: Milieukwaliteitsnormen voor geluid gedurende de dagperiode. 100
Tabel 4-9: Geluidsvermogen niveau per type bron 104
Tabel 4-10: Geluidsvermogenniveau per werffase 105
Tabel 4-11: Uurgemiddeld geluidsdrukniveau per werffase thv de beschouwde immissiepunten. 107
Tabel 4-12: Daggemiddeld geluidsdrukniveau per werffase thv de beschouwde immissiepunten. 107
Tabel 4-13: Overzicht maximale niveaus 109
Tabel 4-14: Overzicht van het aantal hinderdagen voor de mens en gevoelige fauna. 110
Tabel 4-15: Overzicht van het aantal hinderdagen voor de zeer gevoelige fauna 110
FIGUREN
Figuur 2-1: aanduiding van de mogelijke werkzones thv het intredepunt (groene en oranje stippellijn)
39
Figuur 2-2: aanduiding van de werkzone rond het uittredepunt (groene stippellijn) 39
Figuur 2-3: Voorbeeldtekening gestuurde boring 40
Figuur 2-4: aansluiting zuurstofleiding ter hoogte van het beginpunt 42
Figuur 2-5: aansluiting waterstofleiding ter hoogte van het eindpunt 42
Figuur 2-6: aansluiting stikstofleiding (groene dikke lijn) ter hoogte van eindpunt en verbinding van
twee bestaande waterstofleidingen 43
Figuur 4-1: weergaven van de BBI en Prati-index in de Zeeschelde ter hoogte van het projectgebied
(bron: VMM) 66
Figuur 4-2: weergaven van de BBI en Prati-index in de Barbierbeek ter hoogte van het projectgebied
(bron: VMM) 66
Figuur 4-3: situering van de geplande leiding (noordelijk deel) op de CAI, toestand november 2014
(bron: OE) 87
Figuur 4-4: situering van de geplande leiding (zuidelijk deel) op de CAI, toestand november 2014
(bron: OE) 88
Figuur 4-5: geluidsbelastingskaart van het wegverkeer (Lden, links en Lnight, rechts) 2011 ter hoogte
van het projectgebied, bron LNE 100
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 5 van 127
BIJLAGEN
Bijlage 1 Dwarsdoorsneden dijk
Bijlage 2 Veiligheidsfiches stikstof-, waterstof- en zuurstofgas
Bijlage 3 Passende Beoordeling
Bijlage 4 GRUP GOG met Natuurvewevingsgebied Kruibeke – Bazel – Rupelmonde
Bijlage 5 Kaartenbundel
Bijlage 6 Aanduiding van de ligging van de huidige leidingen
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 6 van 127
Verklarende woordenlijst
Abiotisch milieu De niet-levende materie
Ankerplaats De meest landschappelijk waardevolle gebieden voor Vlaanderen. Ze
bestaan uit complexen van gevarieerde erfgoedelementen die een
geheel vormen. Ze zijn binnen de relictzone uitzonderlijk inzake
gaafheid of representativiteit, ofwel ruimtelijk een plaats inneemt die
belangrijk is voor de zorg of het herstel van de landschappelijke
omgeving, of ze zijn uniek.
Autonome ontwikkeling De ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken zonder
gestuurde beïnvloeding van buitenaf.
Avifauna Vogelwereld
Bemaling Afpomping van water om het grondwaterniveau plaatselijk te verlagen
zodat werken in droge grond kunnen uitgevoerd worden
Biotisch Van de levende natuur.
biotoop Leefgebied van een soort (omgeving waarin alle voor die soort
benodigde omstandigheden aanwezig zijn).
Bodemprofiel Verticale bodemdoorsnede waarin de opbouw en de ontwikkeling van
de bodem waarneembaar is
Bodemserie De basiseenheid van de Belgische classificatiehiërarchie. De
bodemserie wordt bepaald door de grondsoort, de natuurlijke
drainering en de horizontenopvolging. Een bodemserie wordt verder
ingedeeld in bodemtypen
Bodemverdichting Samenpersen en dichter maken van de bodem
Compactie Inklinking van een grondlaag door het gewicht van machines of
constructies.
dB(A)-waarde Afgeleide van de gewone decibel. Geeft de sterkte van het geluid
gecorrigeerd voor de gevoeligheid van het (menselijk) oor weer.
Debiet De hoeveelheid water die per tijdseenheid langs een bepaald punt
stroomt
(Deel)ingreep Ingreep: onderdeel van een activiteit
Deelingreep: onderdeel van een ingreep, waarvoor afzonderlijke
effecten kunnen aangegeven worden.
Direct effect Een rechtstreeks milieueffect als gevolg van een deelingreep.
Discipline Milieuaspect dat in het kader van milieueffectrapportage onderzocht
wordt, door de regelgeving vastgelegd als de disciplines 'mens', 'Fauna
en Flora', 'bodem', 'water', 'lucht', 'licht, warmte en straling', 'geluid en
trillingen', 'klimaat', landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en
materiële goederen'
Diversiteit Het aantal soorten dat op een bepaald oppervlak voorkomt.
Ecosysteem Samenhangend geheel van elkaar onderling beïnvloedende planten,
dieren, mensen en omgeving in een bepaald gebied.
Ecotoop Een ruimtelijk begrensde eenheid met een karakteristieke
homogeniteit (vb. hakhoutbos, droge of natte heide)
Effect Uitwerking op het milieu van de (deel)ingrepen van een voorgenomen
activiteit.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 7 van 127
Effectbeoordeling Waardeoordeel van de effecten die optreden ten gevolge van een
geplande situatie uitgedrukt in kwalitatieve of kwantitatieve termen,
zodanig dat de besluitvormer en de bevolking zich objectief kunnen
inlichten over de ernst van de effecten.
Eutrofiëring Een uitzonderlijke hoge algenactiviteit als gevolg van een verhoogde
beschikbaarheid van nutriënten (vnl. stikstof en fosfor) door menselijk
handelen
Eutroof Voedselrijk
Faunistisch Met betrekking tot de dierenwereld
Floristisch Met betrekking tot de plantenwereld
Geplande situatie Toestand van het studiegebied tijdens en na de uitvoering van het
plan
Grondwaterkwetsbaarheid De grondwaterkwetsbaarheid van een gebied is een code die het risico
op verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende
laag aangeeft (bron: dov)
Immisie De bij de ontvanger aanwezige hoeveelheid geluid of stoffen
Ingreep-effectenschema Schema of netwerk dat de relatie tussen de ingrepen van de
voorgenomen activiteit en de mogelijke milieueffecten weergeeft
Integraal waterbeleid Het beleid gericht op het gecoördineerd en geïntegreerd ontwikkelen,
beheren en herstellen van watersystemen met het oog op het
bereiken van de randvoorwaarden die nodig zijn voor het behoud van
dit watersysteem als zodanig, en met het oog op het multifunctionele
gebruik, waarbij de behoeften van de huidige en komende generaties
in rekening wordt gebracht
Kwel Kwelgebieden zijn plaatsen waar grondwater voortdurend aan de
oppervlakte komt (opwaartse grondwaterstroming i.p.v. infiltratie)
LAeq,T
het A-gewogen continu equivalent geluidsniveau over periode T. Het
discontinue geluidsniveau over de meetperiode T wordt omgerekend
naar een continu niveau met dezelfde energetische waarde. Het
equivalent geluidsniveau wordt in de meeste normen als maat voor de
geluidsbelasting gebruikt.
LAi,T het A-gewogen geluidsdrukniveau dat gedurende i % van de
observatieperiode T wordt overschreden (i = 1, 10, 50, 95, ...).
LA1,T is een maat voor de veelvuldig optredende pieken in het geluid.
LA10,T het gemiddeld piekgeluid, vb. bij druk verkeersgeluid.
LA50,T is representatief voor het gemiddelde niveau.
LA95,T is representatief voor het achtergrondgeluidsniveau en wordt in
VLAREM II bij een evaluatie periode van 1h gebruikt als
beoordelingsparameter van het omgevingsgeluid.
Lsp
het specifiek geluid. Het is een component van het omgevingsgeluid
die kan worden toegeschreven aan één of meer welbepaalde
geluidsbronnen van een inrichting en die akoestisch gezien, kan
geïdentificeerd worden.
LAmax,T het maximaal geluidsdrukniveau geregistreerd in de periode T.
LW, LWA het geluidsvermogenniveau (lineair of A-gewogen). Het is een maat
voor het uitgestraalde geluidsvermogen. Het is een éénduidig cijfer
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 8 van 127
voor een bepaalde bron. Voor een puntbron geldt in het vrije veld
volgende relatie tussen geluidsdrukniveau en geluidsvermogenniveau:
LWA = LPA + 11 + 20 log r (r = afstand in m).
Landschapsatlas Verkorte naam voor ‘Atlas van de relicten van traditionele
landschappen’. Deze atlas werd opgemaakt voor de vijf provincies.
Lijnrelicten Lijnvormige landschapselementen die drager zijn van een
cultuurhistorische betekenis. Het kunnen allerhande wegtracés zijn,
dijken, militaire verdedigingslinies en ook natuurlijke verschijnselen
wanneer die het bindend element zijn tussen erfgoedwaarden of
landschappelijk structurerend zijn.
Lozingspunt Plaats waar het afvalwater in het oppervlaktewater/riolering
terechtkomt
MER-deskundige Natuurlijke of rechtspersonen door de Vlaamse minister bevoegd voor
het leefmilieu als deskundige voor het opstellen van een
milieueffectrapport in een of meerdere disciplines 'mens', 'Fauna en
Flora', 'bodem', 'water', 'lucht', 'licht, warmte en straling', 'geluid en
trillingen', 'klimaat' en 'monumenten en landschappen en materiële
goederen in het algemeen'
Omgevingsgeluid Totaal geluid veroorzaakt door alle geluidsbronnen op een gegeven
plaats en op een gegeven ogenblik; oorspronkelijk omgevingsgeluid =
omgevingsgeluid dat aanwezig is vóór het exploiteren of veranderen
van een inrichting
Ontwikkelingsscenario Beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening
houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de
evolutie onder invloed van plannen en beleidsopties
Projectgebied Het gebied waarin een voorgenomen activiteit gepland is.
Quartair Behorende tot de vierde of jongste aardvorming, de uit water
afgezette lagen.
Referentiesituatie De toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in
functie van de effectvoorspelling, omvattende: de huidige, gewijzigde
en de wenselijke situatie
Relict Een relict is een overblijfsel uit vroegere tijd dat nog getuigt van de
toestand die toenmaals was. Met betrekking tot landschappen kunnen
relicten zeer divers in aard zijn en getuigen in vele gevallen van een
wordingsgeschiedenis. In wezen zijn dit punt-, lijn- en vlakvormige
relicten
Remediërende maatregel Maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieueffecten van
het plan te vermijden, te beperken en zoveel mogelijk te verhelpen
Rooien Het verwijderen van bomen en houtachtige gewassen met inbegrip
van hun wortelstelsel
Sondering Een sondering is een proef waarbij een reeks sondeerbuizen,
onderaan voorzien van een sondeerpunt, langzaam en gelijkmatig in
de grond wordt gedrukt en waarbij met bepaalde diepte- of
tijdsintervallen, de conusweerstand, de plaatselijke
wrijvingsweerstand en/of de totale indringingsweerstand worden
gemeten. Met de elektrische conus kan ook de waterspanning in de
grond rond de conus worden vastgesteld. De statische discontinue
sondering wordt uitgevoerd met de mechanische conus (CPT-M) en de
statische continue sondering wordt uitgevoerd met de elektrische
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 9 van 127
conus (CPT-E of piëzoconus (CPT-U) (bron: dov)
Studiegebied Het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de
milieueffecten en afhankelijk is van de invloedssfeer van de
milieueffecten
Watertoets Met de “watertoets” wordt nagegaan of een ingreep schade kan
veroorzaken aan het watersysteem. Het watersysteem is het geheel
van alle oppervlaktewater (gaande van water dat een helling
afstroomt tot de rivieren), het grondwater en de natuur die daarbij
hoort
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 10 van 127
LIJST VAN AFKORTINGEN
ANB Agentschap voor Natuur en Bos
BBI Belgische Biotische Index; een systeem om via de bepaling van de
aanwezigheid van een aantal groepen macro-invertebraten in een
waterloop de biologische waterkwaliteit van deze waterloop te
beoordelen
BPA Gemeentelijk Bijzonder Plan van Aanleg beslaat een gedeelte van het
grondgebied van één gemeente. Het is een zeer gedetailleerd plan dat
verder gaat dan het aanduiden van een bestemming van de bodem,
maar uitgebreide voorschriften inhoudt
BS Belgisch Staatsblad
B.Vl.R. Besluit van de Vlaamse Regering
BWK Biologische waarderingskaart. De voorkomende vegetatie wordt, aan de
hand van een uniforme lijst van karteringseenheden, geïnventariseerd
en in kaart gebracht. Aan iedere ecotoop wordt een waarde toegekend
CREG Commissie voor de regulering van de elektriciteit en het gas
GNOP Gemeentelijk NatuurOntwikkelingsPlan
GEN Grote Eenheden Natuur (VEN)
GRS Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan
GRUP Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan
HGB Horizontaal Gestuurde Boring
MB Ministerieel besluit
MER Milieueffectrapport (het rapport): milieueffectrapport over een plan of
programma: een openbaar document waarin, van een voorgenomen
plan of programma en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen
alternatieven, de te verwachten gevolgen voor mens en milieu in hun
onderlinge samenhang op een systematische en wetenschappelijk
verantwoorde wijze worden geanalyseerd en geëvalueerd, en
aangegeven wordt op welke wijze de aanzienlijke milieueffecten
vermeden, beperkt, verholpen of gecompenseerd kunnen worden
(bron: nieuwe mer-decreet van 18/12/2002)
m.e.r. Milieueffectrapportage (het proces): de procedure die al dan niet leidt
tot het opstellen en goedkeuren van een milieueffectrapport over een
voorgenomen actie en in voorkomend geval tot het gebruik ervan als
hulpmiddel bij de besluitvorming omtrent deze actie (bron: nieuwe
mer-decreet van 18/12/2002)
OHD Ontheffingsdossier
OBO Oriënterend bodemonderzoek
RSV Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
RUP Ruimtelijk Uitvoeringsplan
RWO Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend erfgoed
SBZ Speciale Beschermingszone (V: in kader van de Vogelrichtlijn; H: in
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 11 van 127
kader van de Habitatrichtlijn)
TAW Tweede Algemene Waterpassing (referentieniveau voor de
hoogtebepaling)
VMM Vlaamse Milieu Maatschappij
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 12 van 127
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In kader van de aanleg van de nieuwe overstromingsgebieden te Kruibeke dienen bestaande Air
Liquide-leidingen, dewelke zich in de overstromingsgebieden bevinden, te worden omgelegd. Het
betreft stikstof- (N2), waterstof (H2) en zuurstofleidingen (O2).
De geplande omlegging is ca. 5.300 m lang, opgesplitst in een noordelijk deel van ca. 4.300 m in open
sleuf en een zuidelijk deel van ca. 1.000 m via een horizontaal gestuurde boring. De aanleg is
voorzien in 2016.
1.2 Toetsing aan de MER-plicht
De lijst van MER-plichtige activiteiten is opgenomen in het Besluit van de Vlaamse Regering van 10
december 2004 (BS 17/02/2005) en wijziging van 1 maart 2013 (BS 29/04/2013). In dit besluit
worden de projecten opgedeeld in Bijlage I-projecten (MER altijd vereist), Bijlage II-projecten
(ontheffing van MER-plicht mogelijk na gemotiveerd verzoek) en Bijlage III-projecten (projecten
waarvoor een project-MER of een project-m.e.r.-screeningsnota moet worden opgesteld).
Volgens deze regelgeving moeten MER-plichtige inrichtingen en infrastructuurwerken (werken en
handelingen) een m.e.r.-proces doorlopen dat resulteert in een kennisgeving, een ontwerp-MER en
een definitief goedgekeurd MER. Pas nadat de goedkeuring door de Dienst Mer is toegekend kan de
milieuvergunnings- of stedenbouwkundige vergunningsprocedure verder gezet worden.
Volgens §3 van artikel 4.3.3 van het MER/VR-decreet van 18 december 2002 kan de initiatiefnemer
evenwel in de gevallen bedoeld in artikel 4.3.2 van het decreet een gemotiveerd verzoek tot
ontheffing van de rapportageverplichting indienen bij de administratie. Volgens de bepalingen van
artikel 4.3.2 van het MER/VR-decreet en het uitvoeringsbesluit van 10/12/2004 valt voorliggend
project onder de hiernavolgende categorie van projecten:
Bijlage II 10 k) Aanleg in open sleuf van buisleidingen en aanleg van randvoorzieningen behorend bij
die buisleidingen die niet gelegen zijn binnen de rooilijnen van een openbare weg, en waarbij een van
de volgende voorwaarden vervuld is:
1) ten minste 2000 m2 van de randvoorzieningen ligt in een bijzonder beschermd gebied;
2) de buisleiding heeft een ononderbroken lengte van 1 km of meer in een bijzonder
geschermd bebied;
3) de buisleiding heeft een lengte van 10 km of meer.
Afhankelijk van het debiet van de bemalingen bij de aanleg kan volgende MER-rubriek ook van
toepassing zijn.
Bijlage II 10 o) Werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater:
• Onttrekken van grondwater, met inbegrip van terugpompingen van onbehandeld en
niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag, als het netto onttrokken
debiet 2.500m3 per dag of meer bedraagt. Kunstmatige aanvullingen van grondwater
als het debiet 2.500m3 per dag of meer bedraagt;
• Onttrekken van grodnwater als het debiet 1.000m3 per dag of meer bedraagt en de
activiteit gelegen is in of een aanzienlijke invloed kan hebben op een gebied zoals
aangeduid in uitvoering van het decreet houdende maatregelen ter bescherming van de
kustduinen van 14 juli 1993 of als de activiteit een betekenisvolle aantasting van de
natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 13 van 127
Gezien de geplande leidingen niet zijn gelegen binnen een leidingstraat en over een ononderbroken
lengte van 1 km of meer gelegen zijn in een bijzonder beschermd gebied (Natura 2000-gebied), valt
het project onder de bepalingen van rubriek 10k.
1.3 Verzoek tot ontheffing: procedure en doelstelling
De beslissing om dit project van de MER-plicht te ontheffen kan door de bevoegde administratie
worden genomen wanneer zij, op basis van de informatie in dit verzoek tot ontheffing, besluit dat
het voorgenomen project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu en een project-
MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan
bevatten. De bevoegde administratie neemt hierover een beslissing binnen de zestig dagen na
indiening van het verzoek tot ontheffing.
Er wordt verzocht dit project van de MER-plicht te ontheffen omwille van verschillende redenen, die
verder in dit document nader zullen worden toegelicht:
• er worden geen aanzienlijke milieueffecten verwacht,
• het opstellen van een project-MER zal redelijkerwijs geen nieuwe of bijkomende gegevens
over aanzienlijke milieueffecten, anders dan deze besproken in het dossier m.b.t. verzoek
tot ontheffing van de MER-plicht, opleveren.
1.4 Initiatiefnemer
De opdrachtgever voor dit ontheffingsdossier is:
Air Liquide Industries Belgium
Bourgetlaan 44
1130 Brussel
1.5 Doel en verantwoording project
Te Kruibeke is ‘Waterwegen & Zeekanaal’ bezig met de creatie van een overstromingsgebied langs de
Schelde. Om dit overstromingsgebied in gebruik te kunnen nemen dienen bestaande Air Liquide-
leidingen, dewelke zich nu in het overstromingsgebied bevinden, te worden omgelegd. In het
noordelijk deel van het overstromingsgebied kan de omlegging van de leidingen grotendeels
gebeuren door gebruik te maken van de nieuwe Ringdijk en de nieuw aangelegde
compartimenteringsdijk. In het zuidelijk deel van het overstromingsgebied wordt de bestaande
leiding omgelegd via een horizontaal gestuurde boring. Het betreft stikstof- (N2), waterstof (H2) en
zuurstofleidingen (O2).
1.6 Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden
In het juridisch en beleidsmatig kader worden de verschillende relevante aspecten inzake het
milieubeleid voor het project- en studiegebied toegelicht. Dit gebeurt vanuit drie invalshoeken:
• een eerste deel omvat de (korte) beschrijving van de wetgeving in het kader van de
ruimtelijke ordening;
• het tweede deel bevat een opsomming van de wettelijke bepalingen op het vlak van de
milieuhygiëne (recht dat ertoe strekt een aantal negatieve invloeden op het leefmilieu te
voorkomen/beperken);
• in een derde deel komen de bepalingen van het milieubeschermingsrecht aan bod (recht
dat het behoud/herstel van positieve elementen beoogt);
• in een laatste deel komen de beleidsmatige randvoorwaarden aan bod.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 14 van 127
In Tabel 1-1 worden de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden opgesomd, samen met hun
relevantie voor dit project en een korte bespreking.
Verwijderd:
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 15 van 127
Tabel 1-1: Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden al dan niet van toepassing op het projectgebied
Randvoorwaarde Inhoud Rele-
vant
Bespreking
1. Ruimtelijke Ordening
1.1 Vlaamse Codex
Ruimtelijke Ordening
De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (een
coördinatie van het decreet ruimtelijke ordening) voert
vernieuwingen in op drie belangrijke punten:
vergunningen, planologie en handhaving. Die
vernieuwingen beogen vooral vereenvoudigde en
transparantere procedures en een grotere
rechtszekerheid voor burgers en lokale besturen.
Ja Beschrijft de RUP-procedure voor de aanvraag van de
stedenbouwkundige vergunning.
1.2 Ruimtelijk Structuurplan
Vlaanderen (RSV)
Geeft de richtlijnen weer van het toekomstig gebruik
van de ruimte in Vlaanderen. De hoofddoelstelling is
het behoud en waar mogelijk versterking en de
uitbreiding van de nog resterende open ruimte.
Ja In het RSV wordt de bundeling van ondergrondse leidingen waar
mogelijk met bestaande lijninfrastructuren, zoals o.a. het volgen
van bestaande en/of ontworpen ondergrondse vervoerleidingen
en lijninfrastructuren: primair wegennet I en II, spoorwegen,
waterwegen en hoogspanningsleidingen als beleidsoptie
vermeld.
Kruibeke is volgens het RSV ingedeeld als buitengebied.
Kruibeke maakt ook deel uit van de Vlaamse Ruit.
1.3 Verordenende plannen Plannen die de bestemming van de gronden in
Vlaanderen bepalen. Hieronder wordt verstaan
� gewestplan
� Bijzonder plan van aanleg (BPA)
� Ruimtelijke Uitvoeringsplan (RUP)
Ja De leidingen doorkruisen de volgende
gewestplanbestemmingen: Natuurgebied , Buffergebied en
Valleigebied.
De om te leggen leidingen bevinden zich binnen het RUP
“Gecontroleerd overstromingsgebied met
Natuurverwevingsgebied Kruibeke-Bazel-Rupelmonde”.
1.4 Stedenbouwkundige
vergunning
Concrete toepassing van de Vlaamse Codex Ruimtelijke
Ordening.
Ja Een stedenbouwkundige vergunning is nodig voor de leidingen.
Bovendien is een MER/verzoek tot ontheffing van de MER-plicht
(voorliggend document) vereist bij de aanvraag van de
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 16 van 127
Randvoorwaarde Inhoud Rele-
vant
Bespreking
stedenbouwkundige vergunning
1.5 Gemeentelijke
kapvergunning
Specifieke stedenbouwkundige vergunning Ja Voor het kappen van bomen niet in bosverband en waarvoor
geen stedenbouwkundige vergunning is vereist, dient onder
bepaalde voorwaarden een kapvergunning te worden
aangevraagd. De aanvraag kan worden geïntegreerd in de
aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning
2. Milieuhygiënerecht
2.1 Bodemdecreet – Vlarebo
(uitvoeringsbesluit)
Regelt de bodemsanering, potentiële
verontreinigingsbronnen, historisch verontreinigde
gronden en grondverzet in Vlaanderen. Indien gronden
worden overgedragen of onteigend dienen de
bepalingen van het bodemsaneringsdecreet gevolgd te
worden.
Ja
De mogelijke aanwezigheid van potentieel verontreinigde sites
of gronden die zijn opgenomen in het
GrondenInformatieregister wordt opgevraagd bij de gemeente
Kruibeke.
Volgens de “digitale versie van de verspreiding van
bodemonderzoeken in Vlaanderen, OVAM, Afdeling
Bodemsanering en Attestering, toestand 03/12/2013” bevinden
er zich op korte afstand van de leidingen (< 200 m) 1 perceel
met een oriënterend bodemonderzoek (in 2007) en 1 perceel
met een beschrijvend bodemonderzoek (in 2004). In de ruimere
omgeving zijn heel wat bodemonderzoeken uitgevoerd,
voornamelijk op de oevers langs de Schelde.
Er is geen onderzoek uitgevoerd naar uitgegraven grond.
2.2 Vlarem Het Vlaams reglement inzake milieuvergunningen
bepaalt de milieuvoorwaarden inzake ingedeelde
inrichtingen.
Ja Een gasleiding is geen ingedeelde inrichting
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 17 van 127
Randvoorwaarde Inhoud Rele-
vant
Bespreking
2.3 Vlarema Met het Materialendecreet en het VLAREMA (Vlaams
reglement voor het duurzaam beheer van
materiaalkringlopen en afvalstoffen) evolueert het
Vlaamse afvalstoffenbeleid naar een duurzaam
materialenbeleid waar het sluiten van
materiaalkringlopen en het verlagen van de milieudruk
over de hele levenscyclus van een product centraal
staan.
Ja Bij de aanleg van leidingen kunnen mogelijk materialen
vrijkomen die bij hergebruik onder de VLAREMA-reglementering
vallen (b.v. gebruik van uitgegraven grond in bouwstof). Alle
afvalstoffen worden conform de Vlaamse wetgeving terzake
verwijderd.
2.4 Wet op de bescherming
van oppervlaktewateren
Regelt de bescherming van oppervlaktewateren van
het openbaar hydrografisch net en de territoriale zee
tegen verontreiniging en legt de
kwaliteitsdoelstellingen vast voor alle
oppervlaktewateren.
De milieukwaliteitsnormen waaraan de
oppervlaktewateren en het geloosde bemalingswater
moeten voldoen zijn opgenomen in VLAREM II.
Ja De om te leggen leidingen doorkruisen in de zuidelijke zone
twee keer een naamloze waterloop van 3e categorie. In de
noordelijke zone doorkruist het tracé de Barbierbeek (2e
categorie), de Akkersbeek (3e categorie) en de Kapelbeek (2
e
categorie). Alle waterlopen die doorkruist worden voldoen aan
de basiskwaliteit.
2.5 Wet op de onbevaarbare
waterlopen
Hierin wordt vastgelegd dat buitengewone werken van
wijziging van de waterlopen slechts kunnen uitgevoerd
worden nadat hiervoor een machtiging bekomen is
vanwege de bevoegde overheid.
Sinds 1/05/2012 worden de machtigingen afgeleverd
via de stedenbouwkundige vergunning op voorwaarde
dat de provincie (bij waterlopen van 2de
en 3de
categorie) of het bevoegde ministerie (bij waterlopen
van 1ste
categorie) gunstig advies gaf.
Ja Het geplande tracé doorkruist in de zuidelijke zone twee keer
een naamloze waterloop van 3e categorie. In de noordelijke
zone doorkruist het tracé de Barbierbeek (2e categorie), de
Akkersbeek (3e categorie) en de Kapelbeek (2
e categorie). Alle
waterlopen die doorkruist worden voldoen aan de
basiskwaliteit.
2.6 Bevaarbare waterlopen Voor de bevaarbare waterlopen geldt o.a. een besluit
betreffende het toekennen van vergunningen, het
vaststellen en innen van retributies voor het privatieve
Neen De om te leggen leidingen doorkruisen geen bevaarbare
waterlopen.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 18 van 127
Randvoorwaarde Inhoud Rele-
vant
Bespreking
gebruik van het openbaar domein van de waterwegen
en hun aanhorigheden.
2.7 Grondwaterdecreet Regelt de bescherming van het grondwater, het
gebruik ervan en het voorkomen en vergoeden van
schade.
De procedure voor het aanvragen van een vergunning
voor de onttrekking van of infiltratie naar het
grondwater, evenals voor boringen naar grondwater, is
geïntegreerd in VLAREM (rubrieken 52 tot en met 55).
In verband met de te volgen vergunningsprocedure
worden de grondwaterwinningen in 3 categorieën
onderverdeeld naargelang het opgepompte debiet
(melding, vergunning klasse 1 en vergunning klasse 2).
Specifieke voorwaarden voor hoger genoemde
activiteiten zijn opgenomen in de hoofdstukken 5.52
tot en met 5.55 van VLAREM II.
De afbakening van waterwingebieden en
beschermingszones valt onder het besluit van 27 maart
1985.
Ja
Ja
In het kader van de werken nodig voor de aanleg van de
leidingen is het mogelijk dat bemaling noodzakelijk is. Details
over de bemaling en de effecten zijn belangrijk omdat hieruit
tevens zal blijken over welke hoeveelheden het zal gaan en of al
dan niet een melding dient te gebeuren of een vergunning dient
aangevraagd te worden.
De geplande leidingen zijn niet in de buurt van
waterwingebieden gelegen.
Op een afstand kleiner dan 200 m van de aan te leggen leidingen
komen er geen vergunde grondwaterwinningen voor .
2.8 Polders en Watering Polders zijn openbare instellingen die werden/worden
opgericht met het oog op instandhouding,
drooglegging en bevloeiing van de ingedijkte gronden
die op de zee en de aan getij onderhevige waterlopen
werden veroverd.
Wateringen zijn openbare instellingen die buiten de
polderzones ingesteld zijn met het oog op het tot stand
brengen en handhaven, binnen de grenzen van hun
gebied, van een voor de landbouw en hygiëne gunstige
Neen De om te leggen leidingen zijn gelegen binnen de Polder van
Kruibeke.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 19 van 127
Randvoorwaarde Inhoud Rele-
vant
Bespreking
bewatering en met het oog op de beveiliging van de
grond tegen watersnood.
2.9 Decreet Integraal
Waterbeleid
Dit decreet is de implementatie van de Europese
Kaderrichtlijn Water in de Vlaamse wetgeving en legt
de doelstellingen, principes en structuren vast voor
een vernieuwd duurzaam waterbeleid. In dit decreet
wordt o.m. de watertoets als instrument voor een
integraal waterbeleid opgenomen. Voor een activiteit
die wordt onderworpen aan een
milieueffectrapportage geschiedt de analyse en
evaluatie van het al dan niet optreden van een
schadelijk effect op de kwantitatieve toestand van het
grondwater en de op te leggen voorwaarden om dat
effect te vermijden, te beperken, te herstellen of te
compenseren in dit rapport.
Dit decreet houdt eveneens in dat de schade door
overstromingen zo veel mogelijk wordt beperkt door
oplossingen die aansluiten bij de natuur van het
watersysteem (o.a. aanpak aan de bron en het
voorzien van buffering voor overtollig water).
Ook zorgt dit decreet ervoor dat de nodige ruimte voor
water planmatig wordt vastgelegd.
D.m.v. de watertoets (besluit van 20/06/2006) dient de
overheid na te gaan hoe het watersysteem zal worden
beïnvloed door het project. Het watersysteem is het
geheel van alle oppervlaktewater (gaande van water
dat een helling afstroomt tot de rivieren), het
grondwater en de natuur die daarbij hoort.
Ja In het ontheffingsdossier zal nagegaan worden of het project
interfereert met de bepalingen van dit decreet.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 20 van 127
Randvoorwaarde Inhoud Rele-
vant
Bespreking
2.10 Gewestgrens-
overschrijdende effecten
Verdrag van Espoo:
Verdrag inzake milieueffectrapportage in
grensoverschrijdend verband (UNECE, 1991)
JNeen De om te leggen leidingen zijn op meer dan 5 km van een
gewestgrens gelegen. Er worden geen
gewestgrensoverschrijdende effecten verwacht.
3. Milieubeheersrecht
3.1 MER-decreet Dit decreet en bijhorende besluiten regelt de opmaak
van een milieueffectrapportage.
Ja Het desbetreffende project is project-MER plichtig. Voor het
desbetreffende project kan een verzoek tot ontheffing van de
MER-plicht ingediend worden. Daartoe wordt voorliggend
ontheffingsdossier opgemaakt.
3.2 Natuurdecreet Dit decreet regelt het beleid inzake natuurbehoud en
vrijwaring van het natuurlijke milieu, inzake de
bescherming, de ontwikkeling, het beheer en het
herstel van de natuur en het natuurlijk milieu, inzake
de handhaving en het herstel van de daartoe vereiste
milieukwaliteit en inzake het scheppen van een zo
breed mogelijk draagvlak. Het decreet regelt tevens de
procedure van de afbakening van de Speciale
Beschermingszones. Het gebiedsgericht beleid houdt
ook de ontwikkeling van het Vlaams Ecologisch
Netwerk (VEN) en het Integraal Verwevings- en
ondersteunend Netwerk (IVON) in. Het natuurdecreet
legt de voorschriften en geboden in VEN en de Speciale
Beschermingszones vast.
Tevens regelt dit decreet het soortgericht natuurbeleid
(soortenbescherming volgens Koninklijk Besluit)).
In het kader van het MER zijn volgende artikels
Ja
Algemene bepalingen uit het Natuurdecreet zijn uiteraard van
toepassing.
De om te leggen leidingen bevinden zich in het VEN-gebied “De
vallei van de Boven Zeeschelde van de Dender- tot de
Rupelmonding”.
De om te leggen leidingen bevinden zich eveneens in het
Vogelrichtlijngebied “Durme en middenloop van de Schelde” en
het Habitatrichtlijngebied “Schelde- en Durmeëstuarium van de
Nederlandse grens tot Gent”.
Het projectgebied bevindt zich niet in Ramsargebied.
Het voorkomen van beschermde soorten in het studiegebied
wordt nader onderzocht en omschreven in het OHD.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 21 van 127
Randvoorwaarde Inhoud Rele-
vant
Bespreking
belangrijk:
• art. 8, dat het stand-still-beginsel invoert: ‘De
Vlaamse regering neemt alle nodige maatregelen
ter aanvulling van de bestaande regelgeving om
over het gehele grondgebied van het Vlaamse
Gewest de milieukwaliteit te vrijwaren die vereist
is voor het behoud van de natuur en om het stand-
still-beginsel toe te passen zowel wat betreft de
kwaliteit als de kwantiteit van de natuur en
ongeacht de bestemming van het gebied’.
• art. 14, dat de natuurtoets invoert t.o.v. de
initiatiefnemer: ‘Iedereen die handelingen verricht
of hiertoe de opdracht verleent, en die weet of
redelijkerwijze kan vermoeden dat
natuurelementen in de onmiddellijke omgeving
daardoor kunnen worden vernietigd of ernstig
geschaad, is verplicht om alle maatregelen te
nemen die redelijkerwijze van hem kunnen
worden gevergd om de vernietiging of de schade
te voorkomen, te beperken of te herstellen’.
• art. 16, dat een compensatie oplegt bij
beschadigingen aan natuur, en in se dus de
natuurtoets inhoudt t.o.v. de overheid: ‘Als voor
een activiteit op grond van wetten, decreten of
besluiten een vergunning of toestemming van de
overheid, dan wel een kennisgeving of melding aan
de overheid vereist is, draagt deze overheid er zorg
voor door het opleggen van voorwaarden of het
weigeren van de vergunning of toestemming dat
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 22 van 127
Randvoorwaarde Inhoud Rele-
vant
Bespreking
er geen vermijdbare schade aan de natuur kan
ontstaan’. Door toepassing van art. 16 kan de
Vlaamse Regering vergunningen weigeren of
toekennen onder bepaalde voorwaarden (herstel-
of compensatiemaatregelen.
• art. 25, m.b.t. de voorschriften en geboden in VEN,
zoals het gebruik van bestrijdingsmiddelen,
wijzigen structuur van waterlopen, wijzigen
bodemreliëf of werkzaamheden uit te voeren die
het grondwaterpeil doen dalen of de bestaande
ont- en afwatering versterken.
• art. 26bis waarin vermeld staat dat in VEN geen
onvermijdbare en onherstelbare schade aan de
natuur mag toegebracht worden. Dit artikel geldt
voor alle VEN-gebieden die een effect kunnen
ondervinden van het project. Er kan enkel een
afwijking door de ministers bekomen worden als
kan aangetoond worden dat het project voor groot
openbaar belang dient uitgevoerd te worden, met
inbegrip van redenen van sociale of economische
aard.
• art. 36ter §3: De aanwezigheid van een speciale
beschermingszone houdt o.m. in dat een passende
beoordeling dient te worden opgemaakt door de
initiatiefnemer voor elke vergunningsplichtige
activiteit. Bij een MER-plichtig project geschiedt de
passende beoordeling in het kader van de
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 23 van 127
Randvoorwaarde Inhoud Rele-
vant
Bespreking
milieueffectrapportage.
• Art. 51: bescherming van planten- en
dierensoorten en van hun levensgemeenschappen
3.3 Natuurreservaten Voor elk erkend natuurreservaat wordt een
beheersplan opgesteld.
Neen De om te leggen leidingen bevinden zich niet in of in de nabije
omgeving van een erkend natuurreservaat.
3.4 Bosreservaten De Vlaamse Regering stelt vast voor welke bossen of
bosgedeelten bijzondere beschermings- en
beheersmaatregelen worden genomen omdat ze een
ecologische en wetenschappelijke functie te vervullen
hebben. Deze bossen worden vanaf de aanwijzing of
erkenning bosreservaten genoemd.
Neen Er bevindt zich geen bosreservaat in het studiegebied
3.5 Bosdecreet Heeft tot doel het behoud, de bescherming, de aanleg,
het beheer en het herstel van de bossen en het
natuurlijk milieu van de bossen te regelen. Het regelt
o.a. compensatie van ontbossing:
Art. 90bis §1 van het bosdecreet stelt dat ontbossing
verboden is. Ontbossing in zones met de bestemming
woongebied is wel mogelijk, mits naleving van de
voorschriften van de wetgeving op de ruimtelijke
ordening en de stedenbouw en na advies van de
Afdeling Bos & Groen.
Art. 90bis §4 legt compensatieplicht op met het oog op
het natuurbehoud van een gelijkwaardig bosareaal
door de houder van de stedenbouwkundige
vergunning tot ontbossing.
De compensatie wordt gegeven in natura en/of door
storting van een bosbehoudsbijdrage in het Fonds voor
Ja T.g.v. de uitvoering van het project en de erfdienstbaarheid
zullen een drietal bomen moeten worden gekapt. Indien van
toepassing, zal dit volgens het decreet gecompenseerd worden.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 24 van 127
Randvoorwaarde Inhoud Rele-
vant
Bespreking
Preventie en Sanering inzake Leefmilieu en Natuur.
3.6 Soortenbesluit Dit soortenbesluit vervangt sinds 1 september 2009 de
Koninklijke besluiten van 16 februari 1976 (planten), 22
september 1980 (diersoorten uitgezonderd vogels) en
9 september 1981 (vogels). Dit Besluit biedt eveneens
bescherming aan bepaalde soorten buiten de SBZ’s.
ja Het soortenbesluit dient gerespecteerd te worden.
3.7 Onroerenderfgoeddecreet
(12/07/2013; B.S.
17/10/2013) en
uitvoeringsbesluit
(goedgekeurd door
Vlaamse Regering op
16/05/2014)
Sinds1 januari 2015 is het nieuwe Onroerenderfgoeddecreet
in werking. Vanaf dan geldt een overkoepelende regelgeving
voor monumenten, stads- en dorpsgezichten, landschappen
en archeologie.
Het nieuwe onroerend erfgoeddecreet vervangt drie
voorgaande decreten (monumentendecreet van 1976,
archeologiedecreet van 1993 en landschapsdecreet van
1996) en een wet uit 1931 op het behoud van monumenten
en landschappen.
Met de definitieve goedkeuring van het nieuw decreet
onroerend erfgoed door de Vlaamse regering is ook de
Conventie van Malta1 in Vlaamse regelgeving omgezet. Om
de Conventie van Malta verder te implementeren in de
De geplande leidingen doorkruisen geen beschermde
landschappen, dorps- of stadsgezichten, of monumenten.
De geplande leidingen zijn gelegen in de ankerplaats “Polder van
Kruibeke, Bazel en Rupelmonde”.
Er zijn aanduidingen in de landschapsatlas en
landschapskenmerkenkaart die overlappen met of in de nabije
omgeving gelegen zijn van het projectgebied.
1 Ook wel het Verdrag vanValetta genoemd.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 25 van 127
Randvoorwaarde Inhoud Rele-
vant
Bespreking
Vlaamse regelgeving is een volledig nieuw archeologisch
traject nodig. Daarin spelen erkende archeologen een
cruciale rol. Omdat zij de enigen zijn die een opgraving of een
vooronderzoek met ingreep in de bodem mogen uitvoeren,
kan het hoofdstuk Archeologie van het
Onroerenderfgoeddecreet pas in werking treden wanneer er
voldoende archeologen erkend zijn. Het is de verwachting
dat dit aantal in de loop van 2015 zal bereikt zijn. Tot dan
blijft het Archeologiedecreet van 1993 van kracht.
3.8 Decreet op het
archeologisch
patrimonium
Regelt de bescherming, het behoud en de
instandhouding, het herstel en het beheer van het
archeologisch patrimonium en organiseert en
reglementeert de archeologische opgravingen.
Zie verder ‘verdrag van Malta’ onder de beleidsmatige
randvoorwaarden
Ja
Ja
In het kader van het OHD zal de Centrale Archeologische
Inventaris geraadpleegd worden.
4 Beleidsmatige
Randvoorwaarde
Inhoud Rele-
vant
Bespreking
4.1 Provinciaal Ruimtelijk
Structuurplan
Geeft de hoofdlijnen weer van het ruimtelijk beleid dat
de provincie Oost-Vlaanderen voert.
Ja Kruibeke maakt deel uit van het Oost-Vlaamse deel van de
Vlaamse Ruit en is aangeduid als kern en hoofddorp. De regio
kenmerkt zich door een versnoering van kernen aan de Schelde.
In de gewenste structuur wordt Kruibeke geselecteerd als
prioritair aandachtsgebied voor zowel landschapsbehoud als
landschapsbouw. Ook is Kruibeke geselecteerd als
openruimtecorridor waardoor er geen nieuwe bebouwing gezet
mag worden die de open ruimte beperkt.
4.2 Gemeentelijk Ruimtelijk
Structuurplan (GRS)
Geeft de hoofdlijnen weer van het ruimtelijk beleid dat
de desbetreffende gemeente wil voeren.
Ja Een van de ontwikkelingsperspectieven in het GRS, specificiek
voor nutsleidingen: “Er dient een leidingenstraat afgebakend
waar alle bovenlokale nutsleidingen door de gemeente dienen
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 26 van 127
Randvoorwaarde Inhoud Rele-
vant
Bespreking
samengebracht.”
De leidingen bevinden zich in de deelruimte “Scheldevallei”
waarvoor de belangrijkste doelstellingen beveiliging tegen
ongewenste overstromingen en natuurontwikkeling zijn (visie
van het Gewest, waar de gemeente zich bij moet neerleggen).
Zacht recreatief medegebruik is mogelijk.
4.3 Gemeentelijk
Natuurontwikkelings-
plan (GNOP)
Beschrijft het natuurbeleid dat de desbetreffende
gemeenten de komende jaren willen voeren.
Neen Het GNOP van Kruibeke is goedgekeurd in 1995 en schrijft het
natuurbeleid tot 2005. Het GNOP is echter aan actualisatie toe
en grotendeels achterhaald. Een aantal actiepunten zijn wel
gerealiseerd zoals de bescherming als landschap van de
Barbierbeekvallei.
4.4 Gemeentelijk
mobiliteitsplan
Beschrijft het mobiliteitsbeleid dat de desbetreffende
gemeenten de komende jaren willen voeren
Neen Het mobiliteitsplan van Kruibeke bevat geen acties die relevant
zijn voor dit project.
4.5 Gewestelijk
Milieubeleidsplan 2011-
2015
Het Milieubeleidsplan bepaalt de hoofdlijnen van het
milieubeleid dat door het Vlaamse Gewest, en ook
door de provincies en gemeenten in aangelegenheden
van gewestelijk belang, dient te worden gevoerd.
Naast een schets van de context, is in het plan een
evenwaardige plaats toebedeeld aan de
langetermijndoelstellingen, de overheidsinterne
engagementen, de plandoelstellingen, de
milieuthema’s en tenslotte de maatregelenpakketten.
Ja Algemeen zijn de doelstellingen inzake luchtkwaliteit,
biodiversiteit, kwaliteit van de watersystemen, milieudruk en
bodembeleid van toepassing.
4.6 Provinciaal
milieubeleidsplan
Beschrijft het milieubeleid dat de provincie Vlaams-
Brabant de komende jaren wil voeren.
Ja In de Milieubeleidsnota van de provincie Oost-Vlaanderen (2010
- 2013) wordt geen melding gemaakt van specifieke acties in het
projectgebied.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 27 van 127
Randvoorwaarde Inhoud Rele-
vant
Bespreking
4.7 Gemeentelijk
milieubeleidsplan (MBP)
Beschrijft het milieubeleid dat de desbetreffende
gemeenten de komende jaren willen voeren
Ja Het milieubeleidsplan van Kruibeke was niet beschikbaar.
4.8 Ruilverkaveling Een ruilverkaveling herschikt landbouwpercelen binnen
een vooraf afgebakend gebied. Het instrument
ruilverkaveling wordt ingezet om een gebied in al zijn
facetten integraal en duurzaam te laten ontwikkelen.
Neen Het projectgebied bevindt zich niet in een ruilverkaveling.
4.9 Landinrichting Heeft tot doel de inrichting van landelijke gebieden te
realiseren overeenkomstig de bestemmingen
toegekend door de ruimtelijke ordening. Hierbij wordt
kwaliteit, synergie en evenwicht in de ontwikkelingen
van het ruimtegebruik van de open ruimte beoogd.
Neen Het projectgebied bevindt zich niet in een landinrichtingsproject.
4.10 Natuurinrichting Heeft tot doel een gebied optimaal in te richten in
functie van het behoud van de bestaande natuur, voor
het herstel en ontwikkeling van natuur en het beheer
nadien.
Neen Het projectgebied maakt geen deel uit van een
natuurinrichtingsproject.
4.11 Regionale landschappen Hier kunnen openbare besturen, diensten en
verenigingen elkaar ontmoeten en samenwerken aan
de ontwikkeling van de streek.
Ja De gasleidingen doorkruisen het regionaal landschap Schelde-
Durme.
4.12 Bekkens en deelbekkens Vlaanderen is ingedeeld in 103 deelbekkens, 11
bekkens en 2 stroomgebieden. Per bekken is er een
bekkenbeheerplan, waarin ook de acties uit de
deelbekkens, gelegen binnen dit bekken, zijn
opgenomen. Per stroomgebied is er ook een
stroomgebiedbeheerplan.
Ja Het projectgebied bevindt zich in het Beneden-Scheldebekken,
meer bepaald in het deelbekken van de Barbierbeek.
4.13 Stiltegebieden Een ‘stiltegebied’ wordt meestal gedefinieerd als een
gebied waarin de natuurlijke geluiden, afkomstig van
zowel fauna als flora, overheersen.
Neen Het projectgebied is niet gelegen in een potentieel stiltegebied.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 28 van 127
Randvoorwaarde Inhoud Rele-
vant
Bespreking
4.14 Europese Conventie van
Malta (La Valetta, 1992)
De vertaling naar Vlaamse regelgeving is nog niet
gebeurd. Vanuit de Vlaamse Overheid wordt er wel
naar gestreefd te handelen ‘in de geest van Malta’. Er
wordt hierbij in de eerste plaats gestreefd naar het
behoud van de sites in situ, wat een inschakeling van
archeologie in de vroegste fasen van de ruimtelijke
planning vereist. Daar waar behoud in situ niet
mogelijk is, is het enige mogelijke alternatief een
preventief archeologisch onderzoek van de bedreigde
sites.
In het verdrag zijn tevens bepalingen opgenomen
m.b.t. de financiering van archeologisch onderzoek. In
art. 5 van het verdrag wordt verplicht te waarborgen
dat milieueffectrapportage en de daaruit
voortvloeiende beslissingen ten volle rekening houden
met archeologische vindplaatsen en hun context.
ja Er wordt verder verwezen naar de opmerking onder ‘decreet
archeologisch patrimonium’ juridische randvoorwaarden
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 29 van 127
2 Projectbeschrijving
2.1 Ruimtelijke situering
De ligging van de huidige leidingen zijn weergegeven in bijlage 6. De geplande om te leggen tracés zijn
weergegeven op bijgevoegd situatieplan (kaart 1a en 1b) en een uittreksel uit het gewestplan (kaart 2).
Het projectgebied situeert zich op de topografische kaartbladen 15-6 en 15-7, schaal 1/10.000. Het
geplande tracé wordt weergegeven op alle kaarten in bijlage. Bij de verdere detailuitwerking van het
tracé is het echter mogelijk dat nog minimale verschuivingen optreden.
Kaart 1a: Ruimtelijke situering
Kaart 1b: Situering op orthofoto
Het projectgebied situeert zich in de provincie Oost-Vlaanderen op grondgebied van Kruibeke binnen
de overstromingsgebieden langs de Schelde. Deze overstromingsgebieden kunnen geografisch
opgesplitst worden in 2 zones, met name de noordelijke zone en de zuidelijke zone. De ondergrondse
leidingen die moeten omgelegd worden zijn:
• Noordelijke zone – GGG (gecontroleerd getijde gebied):
o H2 (Waterstof – 100 bar) DN100 Zelzate – Puurs;
o N2 (Stikstof – 64 bar) DN250 Beveren – Maasmechelen;
o O2 (Zuurstof – 64 bar) DN250 Antwerpen – Baudour (Umicore Hoboken antenna).
• Zuidelijke zone – GOG (gecontroleerd overstromingsgebied):
o H2 (Waterstof) DN100 Zelzate – Puurs.
De aanleg van de leidingen in de noordelijke zone gebeurt in open sleuf. De stikstofleiding en de
waterstofleiding worden geherlocaliseerd in de voorziene zone binnen de ringdijk startende vanaf het
noordelijk deel van de KBR Polder. De zuurstofleiding loopt samen met deze leidingen na het kruisen
van de ringdijk. Er zal een constructie gebouwd worden over de bestaande zuurstofleiding ter hoogte
van de ringdijk om deze te vrijwaren. Ongeveer 500 m na het kruisen van de compartimenteringsdijk
takt de waterstofleiding aan op de bestaande leiding Zelzate-Puurs. De andere twee leidingen (zuurstof
en stikstof) volgen verder de ringdijk tot net voor de oever van de Schelde.
In het zuidelijk deel valt enkel de waterstofleiding binnen het GOG. Tussen de compartimenteringsdijk
en de Verkortingsdijk is de waterstofleiding gesitueerd onder de wegenis waardoor er geen
herlocalisatie gepland is in deze zone. Ten zuiden van de Verkortingsdijk dient de bestaande
waterstofleiding wel geherlocaliseerd te worden. De aanleg van deze leiding zal gebeuren via een
gestuurde boring (HGB). De strengzone wordt voorzien ter hoogte van de noord-zuid gerichte Lange
Gaanweg, dewelke daardoor gedurende meerdere weken niet bruikbaar zal zijn voor het verkeer.
De buiten dienst gestelde leidingen in de overstromingsgebieden zullen drukloos en gereinigd achter
gelaten worden.
Voor een meer gedetailleerde situering van het projectgebied wordt verwezen naar hoofdstuk 4, meer
bepaald onder de hoofdstukken ‘Bestaande toestand’ bij de verschillende disciplines.
Ligging t.o.v. de omgeving
Het noordelijke tracé vertrekt vanaf de bestaande leidingen ter hoogte van de Scheldelei en takt terug
aan op de bestaande leidingen net voor de Scheldedijk. Het zuidelijk deel vertrekt net voor het
kruispunt Blauwe gaanweg – Verkortingsdijk en takt terug aan op de bestaande leiding ter hoogte van
de dijksloot (Scheldedijk).
Beschrijving volgens de plannen ruimtelijke ordening
Het tracé van de om te leggen leidingen is weergegeven op een uittreksel uit het gewestplan (kaart 2).
Deze bestemming komt echter te vervallen door het opgemaakte RUP “Gecontroleerd
overstromingsgebied met Natuurverwevingsgebied Kruibeke-Bazel-Rupelmonde”, zie verder. Ter
informatie worden wel nog de gewestplanbestemmingen weergegeven.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 30 van 127
Kaart 2: Uittreksel uit het gewestplan
Volgens de bestemmingen op het gewestplan doorkruisen de leidingen volgende gebieden:
Tabel 2-1: Gewestplanbestemmingen gekruist door de om te leggen leidingen
Bestemming Lengte geplande
tracé in m
% t.o.v. het totale tracé
Natuurgebied 2672 50,41
Buffergebied 1567 29,56
Valleigebied 1062 20,03
Totaal 5301 100
De om te leggen leidingen bevinden zich binnen het RUP “Gecontroleerd overstromingsgebied met
Natuurverwevingsgebied Kruibeke-Bazel-Rupelmonde”, definitief vastgesteld op 16 januari 2004. De
leidingen zijn hierbij voorzien in de bestemmingszone “Gecontroleerd Overstromings- en Natuurgebied
“Kruibeke-Bazel-Rupelmonde”. Dit gebied is volgens de stedenbouwkundige voorschriften bestemd
voor de instandhouding, de ontwikkeling en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu en van
landschapswaarden en voor de beveiliging van het Schelde-estuarium tegen ongewenste
overstromingen. De landschapswaarden kunnen zowel betrekking hebben op het historisch gegroeide
landschap als op de nieuw te ontwikkelen delen van het landschap. In het gebied zijn natuur en
beveiliging van het Schelde-estuarium tegen ongewenste overstroming nevengeschikte hoofdfuncties.
Om de effectbespreking efficiënt en in detail te kunnen uitvoeren, werd het tracé opgedeeld in
deeltracés (zie kaart 1). De indeling werd in eerste instantie uitgevoerd op basis van de soort leidingen
die het tracé omvat en in tweede instantie op basis van de gewestplanbestemmingen (die echter
komen te vervallen, vanwege het opgemaakte GRUP), waarbij elke overgang in bestemmingszone tot
een onderverdeling in een deeltracé leidde. In onderstaande tabel wordt het tracé overlopen van
begin- tot eindpunt en wordt de indeling in deeltracés aangegeven.
Tabel 2-2: Onderverdeling van het tracé in deeltracés
Deeltracé Lengte (m) Soort leiding(en) Bestemmingszone volgens het gewestplan
1 1036 N2 + H2 Natuurgebied
2 845 N2 + H2 Buffergebied
3 697 N2 +H2 +O2 Bufffergebied
4 509 N2 +H2 +O2 Natuurgebied
5 916 N2 + O2 Natuurgebied
6 150 O2 Natuurgebied (144 m)
Valleigebied (6 m)
7 75 N2 Natuurgebied (17 m)
Valleigebied (58 m)
8 66 H2 Natuurgebied (44 m)
Valleigebied (22 m)
9 1007 H2
Natuurgebied (6 m)
Valleigebied (976 m)
Buffergebied (25 m)
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 31 van 127
Ligging t.o.v. bijzondere gebieden
Het tracé doorkruist volgende bijzondere gebieden: een ankerplaats, een relictzone, een
Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied en een VEN-gebied. In hoofdstuk 4 onder elke discipline
staat een uitgebreide beschrijving van de ligging t.o.v. bijzondere gebieden.
2.2 Korte beschrijving aanleg overstromingsgebieden
Gezien het project wordt uitgevoerd naar aanleiding van de aanleg van de overstromingsgebieden langs
de Schelde te Kruibeke (in kader van het Sigmaplan) en gezien de leidingen in het noordelijk deel van
het projectgebied worden voorzien in de recent aangelegde dijken, wordt in dit hoofdstuk een korte
toelichting gegeven inzake de doelstellingen van de verder te realiseren overstromingsgebieden.
Het Sigmaplan voorziet reeds in de herlokalisatie van de aanwezige leidingen binnen de huidige
Scheldedijk. Omdat de Scheldedijk wordt omgevormd tot overloopdijk, moeten de leidingen uit de dijk
worden verwijderd en/of op een veilige afstand van de overloopdijk worden geherlokaliseerd. In de
gebiedsdelen die onder invloed komen te staan van GGG-werking voorziet het Sigmaplan dat de
leidingen in aangepaste leidingendijken worden verlegd naar de hogergelegen randen van de
deelgebieden zodat ze voldoende beschermd zijn tegen de dagelijkse in- en uitstroom van
Scheldewater.
Overstromingsgebieden
Het noordelijk deel van het overstromingsgebied zal ingevuld worden met gecontroleerd gereduceerd
getij (KGGG) waarin de dagelijkse tijwerking van de Schelde het gebied instroomt. Op deze manier
kunnen slik- en schorfuncties gerealiseerd worden. Het zuidelijk gebied zal enkel gaan functioneren als
gecontroleerd overstromingsgebied (RGOG) dat slechts bij stormtij via de lange overloopdijken
volstroomt. De GOG’s zullen bijgevolg slechts sporadisch onder water komen te staan, namelijk enkel
bij stormtij. Uit berekeningen van het Waterbouwkundig Laboratorium blijkt dit 1 à 2 maal per jaar het
geval te zullen zijn. In de polders van Bazel en Rupelmonde zal weidevogelgebied gerealiseerd worden.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 32 van 127
(K: Kruibeke / B:Bazel / FDV: Fasseitpolder / KK: Kruibeekse Kreek)
Ringdijk
De ringdijkgedeelten zullen worden afgewerkt op Sigmahoogte die in kader van het Sigmaplan in
Kruibeke werd vastgelegd op +8,35m TAW. Waar nodig wordt bij de aanleg een overhoogte
gerealiseerd die rekening houdt met zettingen en inklinking van de ondergrond. Bovendien wordt
voorzien dat zonder veel wijzigingen aan het profiel de dijk kan worden verhoogd naar een nieuwe
Sigmahoogte in het kader van een verdere actualisatie van het Sigmaplan.
Ten behoeve van inspectie en onderhoud worden de dijkmassieven ingezaaid en regelmatig gemaaid
en/of begraasd en wordt boven op de ringdijk een dienstweg aangelegd. De profielen worden zo
opgebouwd dat de taluds ook langs de voet van de dijk vlot kunnen worden geïnspecteerd. Aan de voet
van de volledige lengte van de ringdijk wordt een teen met een dienstweg aangelegd. Ter hoogte van
deelgebied KGGG (waarin het noordelijk deel van de om te leggen leidingen gelegen is) wordt de teen
met de dienstweg breed uitgevoerd zodat tussen de dijk en de dienstweg een leidingenstrook vrij komt
waarnaar pijpleidingen worden verlegd. De dienstwegen worden waar mogelijk optimaal ingericht en
opengesteld in functie van recreatief medegebruik.
Voor het profiel van de ringdijk waarin de te verleggen leidingen worden gepland wordt verwezen naar
bijlage 1, figuren 1 tot en met 5.
Compartimenteringsdijk
Voor het realiseren van de compartimentering tussen de verschillende deelgebieden uit het globaal
streefbeeld, wordt maximaal uitgegaan van de bestaande dijken en wordt een minimale wijziging van
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 33 van 127
de bestaande dijken vooropgesteld. Alle compartimenteringsdijken hebben een lagere dijkhoogte dan
de overloopdijk langs de Schelde. Bij een bepaalde waterstand zullen ze zelf ook overstromen en
functioneren als overloopdijk tussen de verschillende gedefinieerde deelgebieden. Een beperkt deel
van de noordelijke dijk van de Barbierbeek wordt verwijderd zodat de Barbierbeek een vrije loop heeft
in het KGGG. Deze ingreep gaat samen met het sluiten van de Kruibeekse kreek t.h.v. de Dweerse
Gaanweg.
Net als bij de ringdijk worden ook leidingendijken geïntegreerd in het profiel van enkele
compartimenteringsdijken. Zowel ten behoeve van de leidingenstrook als ten behoeve van de
bijhorende dienstweg verbreedt hierdoor het profiel van deze compartimenteringsdijken.
De dienstwegen worden waar mogelijk optimaal ingericht en opengesteld in functie van
toegankelijkheid en recreatief medegebruik.
De compartimenteringsdijken worden zo (her)aangelegd dat faunavluchtroutes worden gerealiseerd
naar de ringdijk en delen van de Scheldedijk op Sigmahoogte.
Voor het profiel van de ringdijk waarin de te verleggen leidingen worden gepland wordt verwezen naar
bijlage 1, figuren 6 en 7.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 34 van 127
2.3 Algemene en specifieke kenmerken van de om te leggen leidingen en de
aanlegfase
2.3.1 Technische beschrijving van het project
In de technische beschrijving van de projectwerken wordt het project in detail beschreven (situering,
dimensies, afbakening gebied, fasering van de werken, enz.).
Er wordt een nauwkeurige beschrijving gegeven van het project met analyse van hoofdingrepen en
deelingrepen, beschrijving van activiteiten tijdens de verschillende fasen van het project
(voorbereidende fase, uitvoeringsfase incl. afwerking en exploitatiefase), exacte locatie van de ingrepen
e.d.. Dit laat toe een gedetailleerd beeld te krijgen van de mogelijke toestand van het studiegebied na
de uitvoering van het project.
In volgende beschrijving wordt de methode voor de standaard aanleg van een leiding in open sleuf in
detail beschreven. De hier beschreven methodiek is een algemene werkwijze, gebaseerd op bestaande
projecten voor de aanleg van leidingen, dewelke kan worden aangepast aan de specifieke noden van
het project. Er wordt onderstaand wel reeds aangegeven welke rubrieken al dan niet van toepassing zijn
voor onderhavig project.
2.3.2 Deelingrepen aanleg in open sleuf – noordelijk deel
De aanleg van een leiding kan worden opgedeeld in verschillende deelingrepen. Deze worden
hieronder opgelijst, waarna ze per deelingreep besproken worden.
A. voorbereiding van de werkstrook
B. maatregelen om machines toegang te verschaffen tot het tracé
C. verwijdering van de teelaarde van de rijstrook en de bouwsleuf
D. installeren bemalingspompen en bemalen
E. aanleg gasleiding
F. uitgraven sleuf+ plaatsen leiding
G. afwerking bouwsleuf
H. ontruiming van de werkstrook
I. herstel van het terrein in zijn oorspronkelijke staat
J. aanbrengen van bebakening
K. bouw bovengrondse installatie
In het noordelijk deel wordt de leiding aangelegd in open sleuf. De gronddekking van de leidingen
bedraagt minimaal 110 cm. Bij parallelle aanleg met bestaande ondergrondse infrastructuren zoals
kabels en andere nutsleidingen worden de leidingen aangelegd met een tussenafstand die groter of ten
minste gelijk is aan de wettelijk voorziene 0,40 m, voor de zuurstofleiding is dit 0,50 m. Concreet voor
dit project worden de leidingen aangelegd met een tussenafstand as-as van 75 cm. Voor de sleufbodem
wordt nog een extra marge van 20 cm tot de leiding voorzien. Voor het noordelijke deel, waar de H2-
leiding (DN100) en de N2-leiding (DN350) worden omgelegd geeft dit bijgevolg een sleufbodem van ca.
140 cm. Vanaf dat de zuurstofleiding (DN300) er ook bij komt, geeft dit een sleufbreedte van ca. 225
cm.
2.3.2.1 Deelingreep A: voorbereiding van de werkstrook
Werfinstallatie en mobilisatie
De aannemer start met de installatie van de werfburelen m.i.v. aansluitingen voor elektriciteit, water,
sanitair, telecommunicatie,… Samen met de werfmobilisatie wordt al het nodige materiaal, de
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 35 van 127
machines en de arbeidsmiddelen voor de aanleg van de leiding naar de werf gebracht. Op de terreinen
waar materiaal wordt gestapeld, wordt de teelaarde afgegraven en voorlopig gestockeerd. De nodige
verhardings- en nivelleringswerken worden uitgevoerd. Het volledige terrein van de werfinstallatie
m.i.v. de materiaalopslagruimte, wordt omheind.
De juiste locatie van de werfburelen is momenteel nog niet gekend.
Topografische werkzaamheden
De aslijn van de leiding wordt op het terrein uitgezet met behulp van paaltjes. De ondergrondse
installaties (kabels en leidingen) worden gelokaliseerd op basis van informatie verstrekt door de diverse
concessiehouders/nutsmaatschappijen via KLIM/KLIP. Naast detectie van deze installaties dient de
exacte inplanting en diepteligging door de aannemer te worden bepaald d.m.v. manueel gegraven
proefsleuven.
Binnen de werkstrook worden alle aanwezige merkpalen, luchtbakens, eigendomspalen, omheiningen
en de loop van de aanwezige grachten en waterlopen door de aannemer ingemeten teneinde deze na
de aanleg van de leiding op dezelfde plaats terug te kunnen plaatsen of de loop van de grachten en/of
waterlopen te kunnen herstellen.
De werf wordt ook voorzien van signalisatie in overeenstemming met het verkeersreglement.
Plaatselijk worden doorgangen voorzien voor het vee en voor de exploitanten van de belendende
percelen, indien van toepassing.
Ruimtebeslag
De afbakening van de werkstrook gebeurt ten opzichte van de uitgezette as met behulp van houten
palen. Het ruimtebeslag van de werkstrook omvat:
• een rijstrook voor het werfverkeer;
• een zone waar de leiding bovengronds wordt gelast en de lasnaden bekleed;
• de sleuf;
• een zone waar de grond gestockeerd wordt.
Inrichten werkstrook
Het inrichten van de werkstrook omvat:
• het tijdelijk verwijderen van obstakels (bebakening, afsluitingen,
verlichtingspalen, …);
• het gedeeltelijk en tijdelijk inbuizen van de gekruiste grachten en waterlopen
(indien van toepassing);
• het operationeel houden van in gebruik zijnde installaties (verplaatsing van
kabels, nutsleidingen, …). Tijdens de gehele duur van de werf dient de
waterbevoorrading (veedrinkputten, waterputten, waterbakken) en de
elektriciteitsvoorziening in alle percelen te worden verzekerd (indien van
toepassing);
• de instandhouding van de drainering, de afloop van water van de terreinen die
de werkstrook kruisen of die buiten de werkstrook vallen doch door de werken
worden beïnvloed (indien van toepassing).
2.3.2.2 Deelingreep B: maatregelen om machines toegang te verschaffen tot het tracé
De werkstrook wordt meestal betreden vanaf een openbare weg. In uitzonderlijke gevallen dienen
voorlopige toegangswegen ingericht te worden om de werf te bereiken.
De juiste locatie van deze toegangswegen zijn momenteel nog niet gekend. Wel is het logisch dat het
transport van grote materialen en machines zoveel mogelijk gebeurt via de grote wegen.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 36 van 127
2.3.2.3 Deelingreep C: verwijdering van de teelaarde van de rijstrook, de bouwsleuf en de
stapelzone ondergrond
In dit project wordt de teelaarde niet over de volledige werkstrookbreedte afgegraven. De enige
afgraving binnen het project betreft de uitgraving van de sleuf, omdat gewerkt wordt op de dijken in
een aangelegd kleipakket van ca. 2m dikte.
2.3.2.4 Deelingreep D: installeren bemalingspompen en bemalen
Daar waar de leidingen worden aangelegd in de dijken zal bemaling niet nodig zijn. Ter hoogte van de
aansluiting met de bestaande leidingen (dewelke zich in de lager gelegen gebieden bevinden) en ter
hoogte van de werkzones woor de horizontaal gestuurde boring (HGB), zal wel lokaal moeten bemaling
geplaatst worden (zie §2.4).
2.3.2.5 Deelingreep E: uitgraven sleuf
De sleuf wordt uitgegraven op basis van het lengteprofielontwerp en de uitgezette as van de leiding.
Het graven gebeurt met graafmachines uitgerust met graafbakken afgestemd op de grondsoort
waardoor de sleufwanden onder een welbepaalde hellingshoek komen te staan. Het uitgraven van de
sleuf gebeurt bij voorkeur in talud onder een hoek die bepaald wordt i.f.v. de grondsoort.
De diepte van de sleuf en de ligging van de leiding is derwijze dat de leiding in alle richtingen een
minimum gronddekking heeft van 1,10 m (vooral van belang bij grachten en hellende terreinen). Bij het
uitgraven wordt rekening gehouden met de bochten, de specifieke vereisten in de buurt van wegen,
spoorwegen, waterwegen, gedraineerde landbouwgronden en ondergrondse infrastructuren waardoor
mogelijk een diepere uitgraving nodig is.
Concreet voor dit project worden de leidingen aangelegd met een tussenafstand as-as van 75 cm. Voor
de sleufbodem wordt nog een extra marge van 20 cm tot de leiding voorzien. Voor het noordelijke deel,
waar de H2-leiding (DN100) en de N2-leiding (DN350) worden omgelegd geeft dit bijgevolg een
sleufbodem van ca. 140 cm breedte. Daar waar de 3 leidingen worden aangelegd bedraagt de
sleufbodem ca. 225cm.
De uitgegraven grond wordt op minstens 50 cm van de rand van de sleuf gestapeld. Er wordt geen
funderingszone onder de leiding aangelegd, waardoor het grondverzet (uitgraving) beperkt blijft.
Uitgravingen in de buurt van ondergrondse leidingen en kabels gebeuren begeleid, deels manueel en
indien mogelijk met graafmachines waarvan de krachtcapaciteit beperkt is.
Na het vrijgraven worden alle ondergrondse installaties (nutsleidingen, kabels, drainage, …) zorgvuldig
opgemeten door het topografiebureel van de aannemer.
Indien de aard van het terrein het noodzaakt, wordt de sleuf gestut om een stabiele en veilige
werkomgeving te creëren. Dit kan ook nodig zijn in de omgeving van gebouwen en andere
kunstwerken.
2.3.2.6 Deelingreep F: aanleg leiding
Laden, vervoer, lossen, opslag en verhandeling van materialen
De leidingelementen worden zorgvuldig behandeld om deuken en schade aan de bekleding en de
buizen te voorkomen.
Naargelang het geval worden de buizen hetzij rechtstreeks uitgereden langsheen het tracé, hetzij
tussentijds opgeslagen op daartoe ingerichte stapelplaatsen. Bij het uitrijden van de buizen worden zij
gelegd op houten blokken en in een richting parallel aan de aslijn van de leiding, zodanig dat zij door
eenvoudige manipulatie aan elkaar kunnen worden gelast.
Richtingsveranderingen
In functie van het tracé (horizontaal) en de terreinconfiguratie (vertikaal) zullen richtingsveranderingen
van de buizen nodig zijn. Deze richtingsveranderingen kunnen als volgt worden uitgevoerd:
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 37 van 127
• door de elastische vervorming van de leiding;
• door koudbuigen van de beklede buizen;
• door warmbuigen van de onbeklede buizen in de fabriek.
Lassen
De buizen worden bovengronds aan elkaar gelast tot strengen. Voor het lassen dienen alle lasnaden
van de buizen zowel in- als extern gereinigd te zijn.
Bekleding van de leiding
De buizen zijn in de fabriek bekleed met polyethyleen of polypropyleen. De uiteinden van de buizen zijn
steeds onbekleed om voldoende ruimte vrij te houden voor het lassen.
Eens aan elkaar gelast, worden alle naakte delen op de werf bekleed. Het aanbrengen van de bekleding
wordt uitgevoerd door gecertificeerd personeel.
Over de gehele lengte van de leiding wordt de bekleding gecontroleerd door middel van een elektrische
borstel, het zogenaamd afvonken. De controle gebeurt voordat de leiding in de sleuf wordt
neergelaten.
Neerlaten leiding in de sleuf
Na het graven van de sleuf en nadat de aaneengelaste buizenstreng volledig is bekleed, gecontroleerd
met het elektrisch afvonkapparaat en goedgekeurd, wordt de leiding in de sleuf neergelaten met
behulp van aangepast materieel. Het opheffen en verhandelen van de buizenstrengen gebeurt met
beugels of sledes om beschadiging van de bekleding te voorkomen.
De leiding wordt, indien nodig, onmiddellijk na het neerlaten op gepaste wijze beveiligd om het
opdrijven tengevolge van wateroverlast te voorkomen.
2.3.2.7 Deelingreep G: afwerking bouwsleuf
Vóór de aanaarding van de sleuf worden leiding en toebehoren opgemeten teneinde een as built
dossier te kunnen opstellen. Daarna wordt de sleuf terug opgevuld met de uitgegraven grond.
De aanaarding van de sleuf verloopt in drie fasen:
Tijdens de aanaardingswerkzaamheden worden ook de aanwezige draineersystemen weer in staat
gesteld (indien van toepassing).
Bijzondere maatregelen dienen te worden getroffen bij aanaarding van sleuven in hellende terreinen
om uitspoeling van de aanaarding tegen te gaan: o.m. het plaatsen van kleistoppen in de sleuf en het
onmiddellijk herinzaaien van het terrein.
2.3.2.8 Deelingreep H: ontruiming van de werkstrook
De werkstrook wordt volledig ontruimd en de dijk wordt opnieuw ingezaaid.
2.3.2.9 Deelingreep I: herstel van het terrein in zijn oorspronkelijke staat
Alle terreinen gebruikt voor de aanleg van de leiding worden in hun oorspronkelijke staat hersteld tot
algehele voldoening van de landeigenaars en beherende overheden. Voor alle privé-terreinen wordt,
per betrokkene, een proces verbaal van vrijgave inclusief een schadevergoedingsformulier opgemaakt.
De aannemer maakt samen met de betrokken overheden proces-verbaal van de weder in staat stelling
op voor alle betrokken openbare domeinen.
Deze werken moeten binnen de kortst mogelijke termijn worden uitgevoerd en er wordt naar gestreefd
deze binnen een periode van 12 weken te beëindigen na het openen van de werkstrook.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 38 van 127
2.3.2.10 Deelingreep J: aanbrengen van bebakening
Tot slot wordt het tracé van de leiding gevisualiseerd door merkpalen en luchtbakens. Deze bebakening
vormt een belangrijke pijler in het veiligheidsbeleid.
• Merkpalen voorzien van signalisatieplaatjes worden geplaatst bij elke
wegkruising en kruising van een waterloop en telkens zich een belangrijke
richtingsverandering van de leiding voordoet.
• Luchtbakens worden geplaatst bij belangrijke richtingsveranderingen om de
aanwezigheid van een leiding te benadrukken en om het toezicht vanuit een
helikopter mogelijk te maken.
Het geheel van bebakening wordt nog aangevuld met de meetpunten voor kathodische bescherming.
Na het plaatsherstel worden alle nieuw geplaatste of herplaatste merkpalen, luchtbakens,
omheiningen, … en de verdwenen objecten (vb gevelde bomen) in kaart gebracht, derwijze dat as-built-
inplantingsplannen van de leiding kunnen worden opgesteld die de meest recente toestand van het
terrein na beëindiging van de werken weergeven.
2.3.3 Aanleg via een horizontaal gestuurde boring – zuidelijk deel
Bij het horizontaal gestuurd boren wordt eerst over de totale lengte een gat geboord waarna de
productbuis door dit gat wordt getrokken (Figuur 2-3).
Vanaf een op het maaiveld opgestelde boorstelling wordt de pilotbuis onder een bepaalde intredehoek
in de grond gedrukt. Tijdens het boren wordt continu boorvloeistof (bentoniet) doorheen de holle
boorbuizen onder hoge druk gepompt. Nadien wordt het boorgat in meerdere fasen geruimd.
Bentoniet is een natuurlijk product dat tijdens de boring volgende functies vervult: het instandhouden
van het boorgat, het reduceren van de wrijving buis-boorgat en het transporteren van de losgewoelde
grond. De boorspoeling wordt gerecycleerd, d.w.z. gereinigd en gezuiverd van de getransporteerde
grond zodat naast gerecycleerd bentoniet nog hoofdzakelijk een steekvaste zandfractie overblijft. Bij
een horizontaal gestuurde boring wordt enkel een in- en uittredepunt vrijgemaakt met respectievelijke
maximale afmetingen van (50 m x 50 m) 2.500 m² en 750 m².
De initiatiefnemer voorziet een horizontaal gestuurde boring ter hoogte van deeltracé 9, met name de
waterstofleiding in het zuidelijk gelegen GOG.
De werkzone rond het intredepunt wordt voorzien aan de voet van de hoofddijk van de Schelde. Er
worden momenteel nog twee varianten opengelaten voor de ligging van de werkzone. De eerste
variant kruist de Dijksloot, terwijl de tweede variant een langgerekte zone is ter hoogte van de dijk, wat
mogelijk het werken binnen de werkzone bemoeilijkt. In het OHD zullen de effecten van beide
varianten onderzocht worden.
Het uittredepunt wordt voorzien ten noorden van de Verkortingsdijk/oost-west gerichte Lange
Gaandeweg, waardoor de toegangsweg naar het veer altijd kan open blijven. Het uittredepunt is lager
gelegen, waardoor hier plaatselijk bemaling zal nodig zijn.
Verwijderd:
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 39 van 127
Figuur 2-1: aanduiding van de mogelijke werkzones thv het intredepunt (groene en oranje stippellijn)
Figuur 2-2: aanduiding van de werkzone rond het uittredepunt (groene stippellijn)
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 40 van 127
Figuur 2-3: Voorbeeldtekening gestuurde boring
Bij de techniek van de horizontaal gestuurde boring is het noodzakelijk dat de streng op voorhand
wordt voorbereid. Deze moet zo worden aangelegd dat hij over de volledige lengte van de horizontaal
gestuurde boring klaar ligt voor het boorgat waardoor hij zal worden getrokken. Deze leiding moet
klaar liggen in de richting van de uit te voeren boring. Bijgevolg kan deze streng deels buiten de
normale werkzone van het tracé komen te liggen. Tot slot wordt de gelaste streng in het boorgat
getrokken.
2.3.4 Controle en onderhoud van de leiding
Controle op de leiding:
o patrouille (weg of per helicopter): frequentie 4 x per jaar voor dunbevolkte gebieden / 8 x per
jaar voor dichtbevolkte gebieden;
o third party activity management;
o up to date houden van plannen in KLIM/KLIP systeem;
o controle op gedeclareerde werven;
o opvolging werken in nabijheid van leidingen;
o kathodische bescherming tegen uitwendige corrossie – jaarlijkse meetcampagne
Onderhoud
o onderhoud voorbehouden zone leindingtracé
o onderhoud / inspecties speciale punten
o onderhoud op het kathodische beschermingssyteem
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 41 van 127
2.4 Specifieke kenmerken van de aan te leggen leidingen en verduidelijking
aansluitingszones
Dit project voorziet in het leggen van één of meerdere leidingen in een (gedeelde) sleuf. In het
noordelijk deel worden zowel waterstof-, zuurstof- en stikstofleidingen omgelegd in open sleuf met een
totale lengte van 4.294 m. In het zuidelijk deel wordt enkel een waterstofleiding omgelegd via een
gestuurde boring met een lengte van ca 1 km.
De werkstrook van het noordelijk deel omvat de topzone van de dijk op 3,5 m TAW (ca. 7,85 m), de
naastliggende weg (ca. 4,5 m) en de zone naast de weg voor de stockage van de uitgegraven grond (ca.
4 m) zie bijlage 1. Er wordt opgemerkt dat het momenteel onzeker is of de zone naast de weg overal
voldoende groot zal zijn. Indien bijkomende stockageruimte nodig is, zullen beperkte delen van de
nieuw aangelegde dijken (buitenkant) gebruikt worden, welke bestaan uit vette klei. Er zal zeker niet
gestockeerd worden in het overstromingsgebied. Ook de middenzone van de Scheldelei (de strook
tussen de 2 nieuw aangelegde wegen, waar ook het knooppunt van Fluxys gebouwd is), ten noorden
van deeltracé 1, kan hiervoor in aanmerking komen.
De enige uitgraving / afgraving die zal gebeuren betreft de uitgraving van de sleuf. Bij deze uitgraving
vindt geen scheiding van de bodemhorizonten plaats, gezien de uit te graven grond bestaat uit een
uniform dik kleipakket (met uitzondering van de zones van de aansluitingen met de bestaande
leidingen).
Er zal ter hoogte van de werkstrook geen zandbaan aangelegd worden en er wordt ook niet gewerkt
met rijplaten.
De strengzone voor de aanleg van de waterstofleiding in het zuidelijk deel, wordt voorzien ter hoogte
van de Lange Gaanweg, dewelke daardoor gedurende meerdere weken niet bruikbaar zal zijn voor het
verkeer.
De aanwezige Fluxys-leidingen in het overstromingsgebied werden reeds omgelegd in de periode van
augustus tot november 2014. Deze leidingen werden eveneens verlegd in de daartoe voorziene zone in
de dijken. Er worden voor de uitvoering van dit project extra maatregelen genomen om deze
Fluxysleidingen niet te beschadigen: indien transport met zware machines dient te gebeuren boven de
Fluxys-leiding, dan zullen rijplaten ter bescherming (en ter lastenverdeling) worden voorzien. Verder
worden de normale maatregelen genomen zoals uitzetting met piketten door Fluxys, eventuele
sonderingen (handmatig) op regelmatige afstanden ter controle van de positie. De landmeter kan de
positie van de bestaande leiding volledig uitzetten op terrein indien nodig.
Ter hoogte van het beginpunt van de zuurstofleiding is voor de afwerking van de dijk reeds een nieuw
stuk leiding aangelegd (oranje op onderstaande figuur), beschermd met een ontlastingsconstructie. De
bestaande leiding kruist daarbij een gracht, waardoor deze vermoedelijk ondiep gelegen is. Daarom
werd voorgesteld om de nieuwe leiding te verlengen (rode lijn) ten opzichte van de oorspronkelijke
toestand en dan de aansluiting te maken in de achterliggende akker. Deze akker is dus lager gelegen en
buiten het overstromingsgebied. Om de nieuwe leiding te kunnen aanleggen zullen 3 bomen moeten
gekapt worden.
Als de zuurstofleiding ter hoogte van het eindpunt zo lang mogelijk in de dijk wordt aangelegd, dient de
Fluxysleiding 2x gekruist te worden. Om dit te vermijden, zal de zuurstofleiding op het einde over ca. 75
m naast de dijk in het lager gelegen terrein worden aangelegd tot aan het aansluitingspunt, waardoor
bemaling plaatselijk zal noodzakelijk zijn.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 42 van 127
Figuur 2-4: aansluiting zuurstofleiding ter hoogte van het beginpunt
Ter hoogte van het eindpunt van de waterstofleiding is een lindeboom met landschappelijke waarde
gelegen. Om deze boom te vrijwaren wordt de aftakking van de dijk tot aan de bestaande leiding (dus
buiten het dijksegment) voorzien achter de boom. De aansluiting gebeurt aan de rand van een bosje in
een natte zone. Mogelijks zal er wat gekapt moeten worden en wellicht zal hier ook plaatselijk
bemaling nodig zijn. Op de comparimenteringsdijk is de waterstofleiding de middelste van de drie, wat
maakt dat de zuurstofleiding moet gekruist worden om de dijk te kunnen verlaten.
Figuur 2-5: aansluiting waterstofleiding ter hoogte van het eindpunt
Ter hoogte van het eindpunt van de stikstofleiding (groene dikke lijn op onderstaande figuur) dient bij
het verlaten van de compartimenteringsdijk de zuurstofleiding (oranje dikke volle lijn) nog gekruist te
worden. Vervolgens gebeurt de aanleg in het lager gelegen terrein. Met de nieuwe leiding moeten ook
de bestaande H2- en N2-leiding (lichtblauwe volle lijnen op onderstaande figuur) gekruist worden, wat
maakt dat een diepe sleuf nodig zal zijn. De aansluiting gebeurt in een (zeer) natte rietzone waardoor
over een afstand van ongeveer 60m bemaling zal noodzakelijk zijn.
Als laatste dient een verbinding (oranje volle lijn in het zuiden van onderstaande figuur) gemaakt te
worden tussen 2 bestaande waterstofleidingen (licht blauwe volle lijnen op onderstaande figuur) zodat
een doorgaande leiding ontstaat vanaf het eindpunt van de nieuw aangelegde waterstofleiding naar de
andere zijde van de Schelde. Deze verbinding bevindt zich ten zuiden van het eindpunt van de
stikstofleiding. Het bestaande knooppunt dient hiervoor verwijderd te worden en de 2 leidingen dienen
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 43 van 127
met elkaar verbonden te worden. Ook dit gebeurt in lager gelegen terrein, waardoor plaatselijk
bemaling zal nodig zijn.
Figuur 2-6: aansluiting stikstofleiding (groene dikke lijn) ter hoogte van eindpunt en verbinding van
twee bestaande waterstofleidingen
2.5 Fasering en werkgelegenheid
Naast de werkgelegenheid die ontstaat ingevolge de studieopdrachten en de opmaak van de vereiste
ontwerpen, wordt ook werkgelegenheid gecreëerd bij de uitvoering van de ingrepen.
Het tewerkstellingsrapport omvat bijgevolg de totale tewerkstelling van de start tot de finale realisatie
van het project.
De werken zullen in het totaal ongeveer 5 maanden in beslag nemen. Tijdens de aanleg zullen ongeveer
30 personen op de werf aanwezig zijn.
Tijdens de uitvoering van de werken zullen de nodige maatregelen worden opgelegd opdat tijdens de
uitvoering van de werken minstens dezelfde veiligheidsgraad wordt behouden als voor de werken.
De arbeidsveiligheid tijdens de werken valt onder de verantwoordelijkheid van de aannemer. Deze is
gehouden de wettelijk voorziene maatregelen te treffen en te respecteren.
2.6 Productie afvalstoffen
Bij de aanleg van de leidingen is er geen aanzienlijke productie van afvalstoffen. In de exploitatiefase
worden er geen afvalstoffen geproduceerd.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 44 van 127
2.7 Verontreiniging en hinder
Door het lekken van stookolie, benzine, oplosmiddelen, e.d. kan tijdens de aanlegwerken een
verontreiniging van de bodem optreden. Gezien de uitvoeringsmodaliteiten en de gevolgde
veiligheidsvoorschriften, wordt het risico op lekken tot een minimum herleid. Bovendien betreft het
hier geïsoleerde puntbronnen (van potentiële bodemverontreiniging) waardoor het areaal dat
mogelijks wordt verontreinigd eerder gering zal zijn.
Vermits de leidingen quasi onderhoudsvrij zijn, worden schade en hinder beperkt tot tijdelijke en
eenmalige ongemakken. Wel wordt er een voorbehouden zone afgebakend ter hoogte van de
leidingen. Deze voorbehouden zone houdt beperkingen inzake bebouwing (en beplanting) in. De
wettelijke breedte van deze voorbehouden zones bedraagt 5m.
2.8 Relevante alternatieven
Er kunnen op verschillende niveaus alternatieven beschouwd worden. Hierbij kan er een onderscheid
gemaakt worden tussen beleidsalternatieven, uitvoeringsalternatieven en locatiealternatieven.
2.8.1 Nulalternatief
Het nulalternatief kan algemeen omschreven worden als ‘de ontwikkeling volgens de huidige
bestaande praktijk en toetsingskader die volgt in het projectgebied wanneer het project geen doorgang
vindt of niet wordt uitgevoerd’. Dit betekent de toestand zonder het verleggen van de bestaande
leidingen. Het niet aanleggen van de leidingen heeft als gevolg dat de bijna volledig aangelegde
overstromingsgebieden niet kunnen afgewerkt worden zoals gepland en niet kunnen in werking treden.
Op basis van bovenstaande argumentatie kan worden besloten dat de omlegging van de bestaande
leidingen binnen de overstromingsgebieden verantwoord en noodzakelijk is.
2.8.2 Locatiealternatief
In het ontheffingsdossier worden geen locatiealternatieven meegenomen. De leidingen worden
namelijk aangelegd in de daartoe voorziene zone binnen de reeds aangelegde dijken. Ter hoogte van
het begin- en eindpunt van sommige leidingen werd het plan in de ontwerpfase op bepaalde punten
bijgesteld naar aanleiding van voortschrijdend inzicht. Deze punten werden reeds besproken onder
§2.4. Bijkomend werd de werkzone ter hoogte van het uittredepunt van de HGB gewijzigd in de loop
van de ontwerpfase. Om de toegang naar het veer te verzekeren, werd er namelijk beslist om de locatie
van het uittredepunt meer noordwaarts te verschuiven. Hierdoor worden de toegangswegen naar het
veer mee onderboord, waardoor deze niet onderbroken moeten worden. Bij de initiële ligging van het
uittredepunt zouden deze wegen wel tijdelijk onderbroken worden, namelijk tijdens het effectieve
binnentrekken van de strengzone en het aansluiten van de nieuwe leiding op de bestaande leiding.
2.8.3 Uitvoeringsalternatief
Ter hoogte van speciale punten (kruisingen van wegen, waterlopen, waardevolle gebieden) kunnen de
leidingen worden aangelegd door middel van een gestuurde boring. In het project wordt dit reeds
voorzien (zie § 2.3.3).
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 45 van 127
3 Overzicht van mogelijke effecten en grensoverschrijdende
effecten
Gebaseerd op de algemene locatiekarakteristieken en de projectbeschrijving worden hieronder per
discipline de voornaamste mogelijke effecten die t.g.v. het project redelijkerwijze kunnen verwacht
worden in een overzicht weergegeven (zie Tabel 3-1).
Daarnaast wordt aangehaald dat er geen gewestgrensoverschrijdende effecten worden verwacht.
3.1 Algemene ingreep-effect relaties
De ingreep-effect analyse omvat een globale analyse en afbakening van de te verwachten relevante
milieueffecten. Hierin wordt de milieu-impact van het geplande project op (meestal) de huidige
toestand beschreven.
Het project omvat de aanleg van een stikstof-, zuurstof- en waterstofleiding en kan in drie fasen
opgedeeld worden:
• Aanlegfase: voorbereiding van de werken en de aanleg van de voorziene infrastructuren
• Exploitatie- en onderhoudsfase: exploitatie en onderhoud van de nieuwe infrastructuren
• Ontmantelingsfase
In dit ontheffingsdossier gaat de aandacht uit naar de effecten op:
• bodem
• grondwater
• oppervlaktewater
• fauna en flora
• landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie
• mens en geluid
In de ingreep-effecttabel (Tabel 3-1) wordt een overzicht gegeven van de tijdelijke en permanente
potentiële effecten op het biotisch en abiotisch milieu. In verdere paragrafen worden de effecten
nader toegelicht, meer bepaald of ze voorkomen en in welke mate.
3.2 Globale verkenning van de ingreep-effecten
Op basis van gelijkaardige projecten die reeds eerder werden gerealiseerd, wordt in onderstaande tabel
aangegeven welke de meest relevante effecten zijn om in dit dossier te onderzoeken. Zoals gezegd zal
voor deze effecten, die de grootste impact hebben, onderzocht worden of het effect relevant is binnen
de aandachtsgebieden door de ingrepen te combineren met de kwetsbaarheid van het gebied.
Vóór de werken: voorbereidingsfase
In de voorbereidende fase dient de signalisatie en de afbakening van het werkterrein te gebeuren. De
vegetatie en bodemtoplaag in de werkzone worden verwijderd. Daarbij wordt rechtstreeks schade en
verstoring toegebracht aan de bodem, de flora en fauna en het landschap. Op de door de aanleg van
werk- en opslagzones eventueel gecompacteerde bodem zal een vegetatievernietiging en –wijziging
optreden. Ook voor de discipline water worden effecten verwacht, daar men grachten en/of
waterlopen zal overbruggen of inbuizen.
Tijdens de werken: uitvoeringsfase
De inzet van machinemateriaal en mensen gedurende de werken zal gevolgen hebben voor bodem,
mens en fauna en flora (druk, lawaai). Het graven van sleuven en het plaatsen van de buizen heeft een
permanente wijziging van de bodemkenmerken tot gevolg.
De gedeelten van het tracé die door middel van een horizontaal gestuurde boring worden aangelegd
zullen een veel beperkter milieueffect veroorzaken, aangezien hierbij over de lengte van de boring geen
vegetatiewijziging- en vernietiging voorkomt (echter wel t.h.v. in- en uittredepunt), het bodemprofiel
Verwijderd:
Verwijderd:
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 46 van 127
niet wordt uitgegraven en er geen kans op verdichting bestaat. Tevens dient niet bemaald te worden
indien de leiding wordt aangelegd m.b.v. een gestuurde boring, met uitzondering van de werfzones
rond de in- en uittredepunten die wellicht wel zullen bemaald worden.
Exploitatie en onderhoud
De exploitatie van de geplande leidingen in open ruimte heeft geen invloed op de omringende
ecosystemen. Wel wordt een strikte controle tijdens de exploitatie uitgevoerd, teneinde eventuele
impacten op de leiding maximaal te voorkomen.
Vermits de geplande leidingen quasi onderhoudsvrij zijn, worden schade en hinder beperkt tot tijdelijke
en éénmalige ongemakken. Wel dient een voorbehouden zone boven de leidingen vrijgehouden te
worden. In deze voorbehouden zone worden heesters en struikgewas, maar geen diepwortelende
bomen, toegelaten.
In geval van een calamiteit (lek/ breuk in de leiding) kan er een risico op een onveilige situatie ontstaan.
Ontmantelingsfase
De ontmantelingsfase wordt als niet relevant beschouwd voor dit project. Leidingen hebben een zeer
lange levensduur.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 47 van 127
Tabel 3-1: Overzicht ingreep-effectmatrix (mogelijke en te onderzoeken effecten) – aanleg in open sleuf
Verwacht effect op … Deelingrepen
Bodem Grondwater Oppervlaktewater Fauna / flora Landschap, Bouwkundig
erfgoed en Archeologie
Antropogeen milieu
(mens en geluid en
gezondheid)
Aanlegfase
Voorbereiding van de
werkstrook
Eventueel maatregelen om
machines toegang te
verschaffen tot het tracé
Verdichting Wijziging infiltratie-
eigenschappen
Wijziging
afvoereigenschappen
Biotoopverlies
Wortelschade
Rustverstoring
Bodemverstoring
Versnippering
Landschapsbeleving
Landschapsstructuur
Cultuurhistorie
Mogelijk verlies
archeologische
erfgoedwaarde
Geluidshinder
Visuele hinder
Beperking
toegankelijkheid
Eventueel installatie
bemalingspompen en
bemaling
Invloed op
fysisch/chemische
eigenschappen,
inklinking
Wijziging
grondwatersysteem
Wijziging
waterkwantiteit
Wijziging
structuurkwaliteit
Biotoopwijziging door
verdroging
Wijziging fauna/flora
Mogelijk verlies
archeologische
erfgoedwaarde
Zettingen
Uitgraven van sleuf en
werkputten
Profielverstoring
Verdichting
Bodemhygiëne
Wijziging infiltratie-
eigenschappen /
grondwaterstroming
Verandering
structuurkenmerken
Biotoopverlies
Wortelschade
Rustverstoring
Bodemverstoring
Barrièrewerking
Landschapsbeleving
Mogelijk verlies
erfgoedwaarde
Cultuurhistorie
Geluidshinder
Visuele hinder
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 48 van 127
Verwacht effect op … Deelingrepen
Bodem Grondwater Oppervlaktewater Fauna / flora Landschap, Bouwkundig
erfgoed en Archeologie
Antropogeen milieu
(mens en geluid en
gezondheid)
Aanleg leiding
Verdichting
Verontreiniging door
lekken van machines
Inbrengen van
bodemvreemde
materialen, wijziging
van
bodemeigenschappen
Verontreiniging door
lekken
Wijziging infiltratie-
eigenschappen
Rustverstoring
Landschapsbeleving Geluidshinder
Afwerking sleuf
Verdichting
Profielverstoring
Wijziging infiltratie-
eigenschappen
Rustverstoring Geluidshinder
Ontruiming werkstrook Rustverstoring
Herstellen van het terrein in
de oorspronkelijke staat
Verdichting Wijziging infiltratie-
eigenschappen
Herstel hydrologische
karakteristieken
Rustverstoring Verlies aan
erfgoedwaarde
Landschapsbeleving
Exploitatiefase
Controle en onderhoud Verdichting Infiltratie Biotoopverlies
Rustverstoring
Ondergronds ruimtebeslag
en erfdienstbaarheid
Effect aanwezigheid
kabels wijziging
grondwaterstroming
Ecotoopwijziging (bij
voorkeur geen
diepwortelende bomen)
Versnippering
Landschapsbeleving
Verlies erfgoedwaarde
Landschapsstructuur
Bouwverbod in de
voorbehouden zone
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 49 van 127
Verwacht effect op … Deelingrepen
Bodem Grondwater Oppervlaktewater Fauna / flora Landschap, Bouwkundig
erfgoed en Archeologie
Antropogeen milieu
(mens en geluid en
gezondheid)
Tabel 3-2 Ingreep-Effectmatrix (mogelijke en te onderzoeken effecten) aanleg door ‘gestuurde boring’
Verwacht effect op … Deelingrepen
Bodem Grondwater Oppervlaktewater Fauna / flora Landschap, Bouwkundig
Erfgoed en Archeologie
Antropogeen milieu
Aanlegfase
Aanleg van de werkplaatsen
(in- en uittredepunt)
Verdichting (door
machines)
Structuurwijziging
Verontreiniging bij
calamiteiten
Biotoopverlies
Wortelschade
Rustverstoring
Bodemverstoring
Landschapsbeleving
Landschapsstructuur
Geluidshinder
Beperking
toegankelijkheid
Visuele hinder
Afgraven van de teelaarde
Profielverstoring
Mineralisatie
Verhoogde afspoeling
van bodemmateriaal
Verdichting
Barrièrewerking
Biotoopverlies
Wortelschade
Rustverstoring
Bodemverstoring
idem Geluidshinder
Visuele hinder
Gestuurde boring
Inbrengen van
bodemvreemde
materialen, wijziging
bodem-
eigenschappen
Beïnvloeding
grondwaterstroming Rustverstoring
Landschapsbeleving
Effect op cultuurhistorie Geluidshinder
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 50 van 127
Verwacht effect op … Deelingrepen
Bodem Grondwater Oppervlaktewater Fauna / flora Landschap, Bouwkundig
Erfgoed en Archeologie
Antropogeen milieu
Aan- en afvoer van
materialen
Verdichting
Verontreiniging door
lekken
Verontreiniging door
lekken
Rustverstoring Landschapsbeleving Stofhinder
Geluidshinder
Verkeershinder:
Beperking
toegankelijkheid
Aanvullen van de
werkputten,
Terugplaatsen teelaarde
Rustverstoring Landschapsbeleving Geluidshinder
Herstellen van het terrein in
de oorspronkelijke staat
Wijziging
bodemstructuur
Herstel normale
grondwaterpeil
Herstel normale
hydrologische
karakteristieken
Rustverstoring
Landschapsbeleving
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 51 van 127
4 Beschrijving van de bestaande situatie, effecten,
aanbevelingen en maatregelen
Onderstaande beschrijving geeft per discipline een afbakening van het studiegebied (op basis van de
reeds beschikbare data), een bijkomende toelichting omtrent de juridische en beleidsmatige context
(waar relevant), een beschrijving van de bestaande situatie, de toekomstige toestand, een
beschrijving van de effecten die verwacht worden en een overzicht van de aanbevelingen of
maatregelen die (waar nodig) genomen kunnen worden.
4.1 Bodem
4.1.1 Afbakening van het studiegebied
Het projectgebied bestaat uit de werkstrook, met aandacht voor die zones waar grondwerken zullen
plaatsvinden, waar mogelijk grond/materialen wordt gestockeerd of waar tijdens de exploitatie nog
een invloed op de bodem te verwachten valt. Het studiegebied kan worden opengetrokken tot
buiten het projectgebied wat bodemkwaliteit betreft en dan meer bepaald de mogelijke effecten van
verontreinigingsbronnen in de nabije omgeving van de werkstrook.
De geologische situatie wordt beschreven tot op de diepte waar eventuele horizontaal gestuurde
boringen worden gerealiseerd. Effecten op het diepere grondwater worden besproken onder de
discipline grondwater.
4.1.2 Beschrijving van bestaande toestand
Kaart 3: Bodem
4.1.2.1 Geologie en geomorfologie
Het terrein langsheen de geplande leidingen is vlak. De leidingen worden in het noordelijk deel
namelijk aangelegd in de dijken van een overstromingsgebied. Op sommige plaasten betreft het een
“getrapte” dijk. De dijkhoogte waar de leidingen worden in voorzien bedraagt +3,5 mTAW.
De ondergrond wordt vooral gevormd door formaties van het Quartair en daaronder het Tertiair.
Voor de geplande omlegging worden over het gehele tracé (van noord naar zuid) volgende tertiaire
lagen teruggevonden:
• Lid van Putte – (delen van) deeltracé 1 t.e.m. 6;
• Lid van Terhaegen – (delen van) deeltracé 5 t.e.m.9.
Het lid van Putte en het Lid van Terhaegen komen ter hoogte van de geplande leidingen voor op
ongeveer 10 tot 20 m onder het maaiveld.
Onder de Quartaire lagen verstaat men de jongste twee miljoen jaar van de aardgeschiedenis. De
dikte van de Quartaire lagen varieert van ca. 6,7 m tot ca. 9,4 m (bron: dov.vlaanderen.be). De
Quartaire afzettingen worden doorgaans als doorlatend beschouwd. Indien er veel sterk
antropogene gronden zijn, kan de samenstelling van de bovenste meter(s) sterk verschillen ten
gevolge van dempingen, ophogingen, verhardingen enz.
4.1.2.2 Bodemgesteldheid
De bodem omvat de bovenste 1,25 m grond vanaf het maaiveld. Een uittreksel uit de bodemkaart is
gegeven in kaart 3. De geplande om te leggen leidingen doorkruisen volgens de bodemkaart voor
meer dan de helft van het traject natte of vochtige kleigronden (textuurklasse E, ca. 2,8 km en
textuurklasse U, ca. 331 m). Verder lopen de geplande leidingen over natte en vochtige zandleem,
vochtige zandgronden en antropogene gronden.
De om te leggen leidingen lopen voornamelijk over natte bodemtypes. Alle leidingen doorkruisen
bodems waarin geen profiel aanwezig is.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 52 van 127
Er dient echter opgemerkt te worden dat de gegevens op de bodemkaart niet meer kloppen met de
huidige situatie op het terrein. De leidingen in het noordelijk deel zullen namelijk aangelegd worden
in de reeds aangelegde nieuwe dijken van het GGG. Deze dijkkern bestaat uit een twee meter dik
kleipakket. In principe kan dus gesteld worden dat de leidingen in het noordelijk deel overal
kleigronden zullen kruisen, met uitzondering van de delen ter hoogte van de aansluitingen met de
bestaande leidingen.
In onderstaande tabel worden alle doorkruiste bodemtypes volgens de bodemkaart opgelijst2.
Tabel 4-1: Voorkomende bodemtypes langs de om te leggen leidingen
Bodemtype Lengte (m)
% tov
totale
lengte
tracé
Omschrijving
Antropogeen 1.451 27,38 OB, ON, OT
Nat zandleem 378 7,13 Pfp(o), vPep
Natte klei 2.220 41,89 Efp(o), Egp(o), vEep, vEfp
Natte zware klei 331 6,25 vUep
Vochtig zand 92 1,74 Sdp, uSdp
Vochtig zandleem 285 5,38 Pdp, sPdp, uPdp
Vochtige klei 542 10,23 (s)Edp, Edp, sEdp
Eindtotaal 5299
De strengzone is gelegen op de wegenis. De grond kan hier als antropogeen beschouwd worden.
4.1.2.3 Bodemkwaliteit en bodemhygiëne
Volgens de “digitale versie van de verspreiding van bodemonderzoeken in Vlaanderen, OVAM,
Afdeling Bodemsanering en Attestering, toestand 03/12/2013” bevinden er zich op korte afstand (<
200 m) van de geplande om te leggen leidingen:
� Bodemsaneringsproject (dossiernummer): 31579;
� Oriënterend bodemonderzoek (dossiernummer): 30376 en 979;
� Beschrijvend bodemonderzoek (dossiernummer): 19645 en 23242.
Rondom de strengzone bevinden zich geen bijkomende percelen die opgenomen zijn in de OVAM-
databank.
Er wordt vastgesteld dat op verschillende terreinen bodemonderzoeken hebben plaatsgevonden en
dat tevens op verschillende van de onderzochte terreinen een verontreiniging werd aangetroffen: nl.
minstens daar waar een beschrijvend bodemonderzoek of een bodemsaneringsproject nodig is/was.
Op de percelen aangeduid met ‘attest verleend’ kan eveneens nog een verontreiniging voorkomen
maar dan een verontreiniging waar geen ernstige aanwijzing voor een ernstige verontreiniging van
uitgaat (dan is er immers een beschrijvend onderzoek nodig).
De kans op het voorkomen van verontreiniging wordt verondersteld kleiner te zijn indien er geen
Vlarebo-activiteiten hebben plaatsgevonden in het verleden of wanneer er geen plaatsvinden in de
huidige toestand. De geplande leidingen in open sleuf worden aangelegd in de aangelegde dijken van
2 Er dient opgemerkt te worden dat de bodemkaart slechts een benadering is van de reële toestand, de
weergegeven cijfers zijn dus als benaderend te beschouwen.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 53 van 127
het GGG. Er kan verondersteld worden dat deze werden aangelegd met niet-verontreinigde gronden,
waardoor de kans op bodemverontreiniging klein geacht wordt.
4.1.2.4 Bodemverdichting en –stabiliteit
Verdichting van de bodem door betreding treedt op wanneer de druk van de gebruikte voertuigen
groter wordt dan het draagvermogen van de bodem.
De druk die door voertuigen wordt uitgeoefend, is vooral afhankelijk van de bandenspanning, en in
mindere mate van de bandbelasting3. Het draagvermogen van de bodem wordt bepaald door de
bodemtextuur, de bodemvochtigheid en het gehalte aan organisch materiaal in de bodem. Bodems
met een fijne textuur (zoals leem) en een hoog vochtgehalte zijn zeer gevoelig voor verdichting.
Algemeen kan gesteld worden dat de bodem een gemiddeld draagvermogen heeft van 1 bar.
De gevoeligheid voor verdichting van de bodem kan afgeleid worden op basis van de bodemserie
zoals aangegeven op de bodemkaart. Langsheen de om te leggen leidingen komen hoofdzakelijk
bodemtypes voor die gevoelig zijn aan verdichting volgens de bodemkaart.
De geplande leidingen doorkruisen in het totaal 3.471 m voor verdichting gevoelig tot zeer en uiterst
gevoelige bodems volgens de bodemkaart:
• 378 m natte zandleemgrond (textuur P en drainageklasse ‘e’ of ‘f’): gevoelig;
• 2.260 m vochtige tot natte kleigrond (textuur E of U en drainageklasse ‘d’ of
‘e’): zeer gevoelig;
• 833 m natte kleigrond (textuur E en drainageklasse ‘g’ of ‘f’): uiterst
gevoelig.
De strengzone is gelegen op de wegenis. De grond kan hier als antropogeen en weinig gevoelig voor
verdichting beschouwd worden.
Zoals eerder gesteld zijn de gegevens op de bodemkaart niet meer actueel. De leidingen in het
noordelijk deel worden namelijk voorzien in de reeds aangelegde nieuwe dijken van het GGG, met
uitzondering van de zones ter hoogte van de aansluiting met de bestaande leidingen. Deze dijkkern
bestaat uit een dik kleipakket. In principe kan dus gesteld worden dat de werfzone in het noordelijk
deel overal gevoelig tot zeer en/of uiterst gevoelig zal zijn voor verdichting.
4.1.2.5 Profielontwikkeling
Een bodemprofiel is het resultaat van een ontwikkelingsproces, waarbij horizonten worden gevormd
in een moedermateriaal. De aan- of afwezigheid van het bodemprofiel en het type kan worden
afgeleid uit de bodemkaart.
De doorkruiste bodems worden volgens de bodemkaart allen aangeduid als bodems met
profielontwikkeling ‘p’, wat betekent dat hier geen profielontwikkeling aanwezig is. Gezien de
leidingen in het noordelijk deel zullen aangelegd worden in de recent aangelegde dijk van het GGG,
kan inderdaad verondersteld worden dat hier geen profiel zal aanwezig zijn.
Gezien de strengzone gelegen is op de wegenis, kan eveneens verondersteld worden dat ook hier
geen profiel zal aanwezig zijn.
4.1.2.6 Erosie
Het projectgebied situeert zich in de Scheldevallei op vlakke percelen en overlapt bijgevolg niet met
een goedgekeurd gemeentelijk erosiebestrijdingsplan.
3 Dit hangt samen met het feit dat een luchtband bij constante spanning en toenemende belasting steeds verder
afplat, waardoor het contactoppervlak bijna evenredig toeneemt, zodat de gemiddelde gronddruk vrijwel
constant blijft. Een hoge bandenspanning zal sneller aanleiding geven tot verdichting.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 54 van 127
De geplande leidingen worden voorzien in de recent aangelegde dijk. De taluds van de dijken hebben
een bepaalde helling en kunnen onderhevig zijn aan erosie als ze niet goed begroeid zijn.
4.1.2.7 Bodemgebruik
Het bodemgebruik langsheen de geplande leiding komt aan bod in §4.4.2.
4.1.3 Beschrijving van de toekomstige toestand en de verwachte effecten
De effecten voor de discipline bodem zullen zich vooral voordoen in de aanlegfase van de leidingen.
Aangezien tijdens de exploitatie weinig effecten verwacht worden, worden beide fasen samen
behandeld.
4.1.3.1 Structuurwijziging
Verdichting van de bodem veroorzaakt enkele secundaire effecten: door het lagere poriënvolume
van de bodem kan er minder regenwater infiltreren, waardoor meer water afstroomt, de
grondwatertafel minder gevoed wordt, de piekdebieten in de waterlopen stijgen, het erosierisico
stijgt, wortelgroei bemoeilijkt wordt, enz. De daling van de structuurkwaliteit van de bodem door
compactie, heeft bijgevolg ook secundaire effecten op de waterhuishouding en de vegetatie.
Voor het bepalen van de gevoeligheid voor verdichting wordt standaard gebruik gemaakt van de
bodemkaart, nl. op basis van de combinatie textuur- en drainageklasse. Er wordt verwezen naar
§4.1.2.4. Er is dan een risico op verdichting in de (zeer/uiterst) gevoelige zones waar er tijdens de
leidingaanleg met open sleuf gewerkt wordt, met name ter hoogte van (delen van) deeltracés 1
t.e.m. 4, 6 en 7.
Echter, in het noordelijk deel worden de leidingen hoofdzakelijk aangelegd in de daartoe voorziene
zone binnen de recent aangelegde dijken. De werkstrook beperkt zich tot de aangelegde (of nog aan
te leggen werfweg) op de dijk en een beperkte zone naast de werfweg voor de stockage van de
aarde. Er kan bijgevolg verondersteld worden dat deze zones reeds verdicht werden tijdens de
aanleg van de dijk. Ter hoogte van de dijksegmenten is daarnaast geen ander grondgebruik meer
mogelijk, waardoor effecten inzake verdichting als verwaarloosbaar tot beperkt negatief kunnen
beoordeeld worden. Op een beperkt aantal plaatsen (begin zuurstofleiding, eind waterstofleiding en
eind stikstofleiding) worden de geplande leidingen beperkt buiten de dijksegmenten aangelegd. De
omvang van de mogelijke verdichting in deze zones is dusdanig beperkt, dat er geen aanzienlijke
effecten inzake verdichting in deze zones verwacht wordt.
De om te leggen waterstofleiding in het zuidelijk deel zal aangelegd worden via een HGB waardoor in
principe enkel verdichting mogelijk is ter hoogte van het in- en uittredepunt. Het intredepunt
bevindt zich ter hoogte van kleigrond, terwijl het uittredepunt grotendeels ter hoogte van een natte
zandleembodem gelegen is. Mogelijke verdichting in deze zones zijn bijgevolg niet uit te sluiten.
Echter, deze zones zijn beperkt in omvang en zullen wellicht reeds (gedeeltelijk) verdicht zijn,
wegens de onlangs uitgevoerde grootschalige werken in de omgeving.
De strengzone wordt voorzien ter hoogte van een reeds bestaande (en verharde) weg, waardoor het
risico op verdichting beperkt is.
De mogelijke stockagezones zijn gesitueerd ter hoogte van de nieuw aangelegde dijken en/of ter
hoogte van de Middenzone van de Scheldelei. Gezien het bodemgebruik van deze zones na
uitvoering van het project geen nadelige effecten kent van een mogelijke verdichting, worden de
mogelijke effecten beperkt negatief beoordeeld.
4.1.3.2 Profielwijziging
De om te leggen leidingen bevinden zich in de Scheldevallei en worden volgens de bodemkaart
aangeduid als bodems zonder profielontwikkeling. Gezien de voorziene ligging van de noordelijk
gelegen leidingen (deeltracés 1 t.e.m. 8) binnen de recent aangelegde dijken, worden hier geen
aanzienlijke negatieve effecten inzake profielvernietiging verwacht. Op een aantal plaatsen (begin
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 55 van 127
zuurstofleiding, eind waterstofleiding en eind stikstofleiding) worden de geplande leidingen beperkt
buiten de dijksegmenten aangelegd. De omvang van de mogelijke profielvernietiging in deze zones is
dusdanig beperkt, dat er geen aanzienlijke effecten inzake profielwijziging in deze zones verwacht
worden. Ook ter hoogte van de mogelijke stockagezones wordt geen aanzienlijk negatief effect op
de profielverstoring verwacht.
Het zuidelijk deel (deeltracé 9) wordt aangelegd via een HGB. Ter hoogte van het in- en uittredepunt
van de horizontaal gestuurde boring worden de profielen gewijzigd. Deze bevinden zich echter
eveneens ter hoogte van bodems zonder profielontwikkeling waardoor ook hier geen significant
negatieve effecten inzake profielvernietiging verwacht worden. De strengzone wordt voorzien ter
hoogte van een verharde weg, waardoor hier geen vergravingen gepland zijn.
Tijdens de exploitatiefase wordt geen effect verwacht op het bodemprofiel.
4.1.3.3 Wijziging bodemhygiëne
Bij de aanleg van de leidingen wordt er naar gestreefd om het uitgegraven materiaal volledig te
gebruiken voor de heropvulling van de sleuf. Hierdoor wordt er dus geen “gebiedsvreemd” materiaal
aangewend, waardoor de kans op een mogelijke wijziging van de bodemkwaliteit (o.a. op het vlak
van textuur, milieuhygiënische kwaliteit, e.d.) bijna onbestaande is. Ook de tijdelijke stockage van de
uitgegraven (niet verontreinigde) grond naast de sleuf of ter hoogte van de mogelijke stockagezones,
zal geen aanleiding geven tot een wijziging van de bodemkwaliteit.
Op kaart 3 worden binnen een straal van 200 meter de percelen weergegeven waar er een
onderzoeksactiviteit is verricht (oriënterend of beschrijvend bodemonderzoek of
bodemsaneringsproject). Als eventuele verontreiniging zich tot in de werkstrook heeft verspreid op
deze locaties, kan bij de graafwerken verontreiniging uit de bodem worden verwijderd. De
verwijdering van de verontreiniging wordt als positief beschouwd. Stockage van de verontreinigde
grond ter plaatse kan echter tot verspreiding van de verontreiniging leiden, wat dan weer negatief
wordt beoordeeld.
De verstoring van de bodemprocessen blijft beperkt tot de onmiddellijke omgeving van de leiding
(voor open sleuf tracés) of het in- en uittredepunt van de leiding (voor boringen en persingen). Na
het herstel van de bodemfuncties zijn de gevolgen van de aanleg van een ondergrondse leiding zeer
gering.
Door het lekken van stookolie, benzine, oplosmiddelen, e.d. kan tijdens de aanlegwerken een
verontreiniging van de bodem optreden. Gezien de uitvoeringsmodaliteiten en de gevolgde
veiligheidsvoorschriften, wordt het risico op lekken tot een minimum herleid. Bovendien betreft het
hier geïsoleerde puntbronnen (van potentiële bodemverontreiniging) waardoor het areaal dat
mogelijks wordt verontreinigd eerder gering zal zijn. Indien er zich toch verontreinigingen zouden
voordoen, wordt deze verontreinigde grond afgegraven.
De getransporteerde gassen zijn volgens de technische fiche’s weinig oplosbaar in water. Bij een
eventueel lek zijn bijgevolg weinig effecten te verwachten voor wat betreft de grondwaterkwaliteit.
De bodemkwaliteit en dan meer bepaald de gashuishouding in de onverzadigde zone kan wel
wijzigen. Bij calamiteiten waarbij bluswater dient ingezet te worden, kan het gebruikte bluswater,
dat in contact kan geweest zijn met verschillende stoffen, de bodem verontreinigen. Het risico op
een calamiteit is echter dermate klein, zodat de kans op een accidentele verontreiniging zeer
beperkt is.
Rekening houdende met bovenvermelde afwegingen wordt het risico op wijziging van de
bodemhygiëne (bodemkwaliteit) door aanleg van de leidingen als beperkt negatief beschouwd.
4.1.3.4 Wijziging bodemvochtregime
De enige invloed van de aanleg van de leidingen op de waterhuishouding is de eventuele bemaling
van het grondwater tijdens de uitvoeringsfase. Echter, er wordt verondersteld dat er globaal geen
bemaling zal nodig zijn voor het aanleggen van de leidingen. Op een beperkt aantal punten wordt er
verwacht dat er beperkt wel bemaling zal nodig zijn, met name ter hoogte van het uittredepunt van
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 56 van 127
de HGB, het beginpunt van de zuurstofleiding, het eindpunt van de waterstofleiding en het eindpunt
van de stikstofleiding. De bemaling zal beperkt zijn in tijd en omvang, waardoor er geen aanzienlijke
effecten op het grondwater worden verwacht.
Aangezien geen stabiliserende onderlaag gebruikt wordt en dus geen vreemde grond wordt
ingebracht, wordt hierdoor ook geen effect op het bodemvochtregime verwacht.
4.1.3.5 Grondverzet
Bij de aanleg van de leidingen en de afwerking van de werkstrook wordt er naar gestreefd om geen
grond uit het projectgebied te verwijderen. De bodem die door de leidingen wordt ingenomen,
wordt ook terug in de sleuf ingebracht. Aangezien de uitgegraven bodem hierdoor gelijkmatig over
de werkstrook wordt verdeeld, zal dit leiden tot een minimale verhoging van de werkstrook.
Aangezien deze verhoging minimaal is, wordt dit effect als niet significant beschouwd.
Het terug verspreiden van de teelaarde gebeurt met de nodige voorzorgsmaatregelen in dat opzicht
dat de werken worden stopgezet als de weersomstandigheden dermate slecht zijn dat een goed
plaatsherstel onmogelijk gegarandeerd kan worden.
De horizontale boring in het zuidelijk deel geeft wel aanleiding tot het verwijderen van grond,
dewelke niet terug gebruikt kan worden. De totale lengte van de voorziene boring bedraagt ca. 1 km.
Het boorgat voor het aanleggen van de waterstofleiding bedraagt 250mm. Samengeteld geeft dit
aanleiding tot ca. 50 m³ grond die moet afgevoerd worden.
4.1.3.6 Wijziging bodemgebruik-bodemgeschiktheid
Tijdens de aanlegfase zal het huidige bodemgebruik tijdelijk verstoord worden. Aangezien de
leidingen worden aangelegd in de Sigmadijken, zal enkel toegankelijkheid van de dijk tijdelijk
onderbroken worden.
Na de aanleg van de leidingen wordt de oorspronkelijke toestand hersteld, waardoor er ter hoogte
van de dijk geen blijvende hinder blijft bestaan. Dit aspect wordt verder besproken in de discipline
Mens.
Aangezien de samenstelling van de bodem niet substantieel gewijzigd wordt, blijft de bodem
geschikt voor alle huidige mogelijke bodemgebruiken, met uitzondering van het oprichten van
constructies of het aanplanten van diepwortelende planten in de erfdienstbaarheidszone van de
leidingen. Dit wordt verder besproken bij de effectbespreking van de discipline Landschap,
Bouwkundig Erfgoed en Archeologie.
Ter hoogte van de horizontaal gestuurde boring is er ook een erfdienstbaarheidszone, maar zijn er
geen effecten op het bodemgebruik of bodemgeschiktheid te verwachten.
Indien de bodem niet wordt afgedekt tijdens of na de werken, zijn er geen effecten te verwachten
naar wijziging van infiltratie-oppervlakte.
4.1.3.7 Reliëfwijzigingen
Tijdens de aanleg van de leidingen wordt het reliëf van de werkzone binnen de werkstrookbreedte
tijdelijk gewijzigd door het uitgraven van de sleuf en het stockeren van de uitgegraven aarde. Na de
werken wordt de oorspronkelijke toestand hersteld, zodat er geen aanzienlijke reliëfwijzigingen te
verwachten zijn. Gezien de bodem die door de leidingen wordt ingenomen gelijkmatig over de
werkstrook wordt verdeeld, zal dit leiden tot een minmale verhoging van de werkstrook. Aangezien
deze verhoging minimaal is, wordt dit effect als niet significant beschouwd. De tijdelijke
reliëfverstoring wordt als beperkt negatief beoordeeld.
4.1.3.8 Wijziging erosiegevoeligheid
Het gebied is niet erosiegevoelig. De werken worden uitgevoerd op een vlak stuk van de dijk. Enkel
de uitgegraven grond wordt tijdelijk gestockeerd ter hoogte van het talud van de dijk (en/of ter
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 57 van 127
hoogte van de mogelijke stockagezones). Na uitvoering van de werken wordt de oorspronkelijke
toestand hersteld. Er wordt aangeraden het talud terug in te zaaien om erosie te voorkomen.
4.1.3.9 Diepere ondergrond
De zuidelijk gelegen waterstofleiding zal aangelegd worden via een horizontaal gestuurde boring
waarbij er tussen de 5 en de 30 meter diep geboord zal worden. Hierdoor worden volgende tertiaire
lagen aangeboord:
o Dikte quartair: ca. 9,5 m
o Dikte lid van Terhagen: ca. 20 m
Tijdens het boren wordt er continu boorvloeistof (bentoniet) doorheen de holle boorbuizen onder
hoge druk naar de boorkop gepompt zodanig dat de jetbit de grond hydraulisch loswoelt. Bentoniet
is een thixotroop product dat tijdens de boring volgende functies vervult: het instandhouden van het
boorgat door een “cakevorming” op de boorwand, het reduceren van de wrijving buis-boorgat, het
transporteren van de losgewoelde grond naar het in- of uittredepunt in de ruimte tussen de
boorbuis en het boorgat en eventueel het aandrijven van de boormotor (indien men er niet in slaagt
de grond te jetten).
De boorspoeling wordt gerecycleerd, d.w.z. gereinigd en gezuiverd van de getransporteerde grond
zo dat naast gerecycleerd bentoniet nog hoofdzakelijk een steekvaste zandfractie overblijft.
Het uiteindelijke boorgat is groter dan de ontworpen vervoerleiding. Door de boring worden de
tertiaire lagen dus plaatselijk verstoord. Daar bentoniet een natuurlijk product is en na de boring
grotendeels terug wordt gerecycleerd, is er geen effect te verwachten op de kwaliteit van de
ondergrond.
Ten behoeve van de horizontaal gestuurde boringen worden telkens grondboringen en sonderingen
uitgevoerd. Op basis van deze gegevens worden de specifieke uitvoeringseigenschappen (bvb. druk
van bentoniet) aangepast. Op deze wijze wordt het risico op bvb. doorslag van bentoniet naar de
oppervlakte, in de hand gehouden.
Effecten op grondwaterstroming door het uitvoeren van horizontaal gestuurde boringen worden
besproken in paragraaf 4.2.2.1.
4.1.4 Besluit Bodem
4.1.4.1 Conclusie
Het bodemgebruik zal in de exploitatiefase nagenoeg niet wijzigen.
De geplande leidingen worden niet aangelegd in zones die gevoelig zijn voor profielverstoring. Er
worden geen significant negatieve effecten inzake profielvernietiging verwacht.
Effecten inzake bodemverdichting worden als verwaarloosbaar tot beperkt negatief beeoordeeld,
gezien de leidingen worden aangelegd in de recent aangelegde dijken en er bijgevolg vanuit gegaan
wordt dat er reeds verdichting heeft plaatsgevonden.
Het risico op de wijziging van de bodemkwaliteit wordt als beperkt negatief beschouwd. Het
grondverzet beperkt zich namelijk tot de effectieve werkstrook. Hierdoor is er slechts een beperkt
risico op het verspreiden van mogelijke verontreinigingen. Indien er in open sleuf wordt gewerkt
wordt de regelgeving omtrent grondverzet nauwgezet opgevolgd. Gezien de uitvoeringsmodaliteiten
en de gevolgde veiligheidsvoorschriften, wordt het risico op lekken tot een minimum herleid.
Bovendien betreft het geïsoleerde puntbronnen (van potentiële bodemverontreiniging) waardoor
het areaal dat mogelijks wordt verontreinigd eerder gering zal zijn.
De getransporteerde gassen zijn volgens de technische fiche’s weinig oplosbaar in water. Bij een
eventueel lek zijn bijgevolg weinig effecten te verwachten voor wat betreft de grondwaterkwaliteit.
De bodemkwaliteit en dan meer bepaald de gashuishouding in de onverzadigde zone kan wel
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 58 van 127
wijzigen. Bij calamiteiten waarbij bluswater dient ingezet te worden, kan het gebruikte bluswater,
dat in contact kan geweest zijn met verschillende stoffen, de bodem verontreinigen. Het risico op
een calamiteit is echter dermate klein, zodat de kans op een accidentele verontreiniging zeer
beperkt is.
Er valt geen effect te verwachten op de kwaliteit van de ondergrond door het uitvoeren van de
horizontaal gestuurde boring. Reliëfverstoring wordt als beperkt negatief beoordeeld.
Vanuit de discipline bodem zijn er geen significante verschillen tussen beide mogelijke varianten
voor de werkzone van het intredepunt van de HGB.
Voor de discipline Bodem wordt gesteld dat er geen aanzienlijke effecten verwacht worden en dat
een MER-onderzoek geen nieuwe of bijkomende gegevens zal opleveren voor de bespreking van
de milieueffecten.
4.1.4.2 Milderende maatregelen
Vanuit de discipline Bodem worden geen milderende maatregelen nodig geacht.
4.1.4.3 Aanbevelingen om het project milieuvriendelijker te maken
o Herstel van het oorspronkelijke reliëf na de werken;
o Inzaaien van de dijken na de werken om erosie te beperken.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 59 van 127
4.2 Grondwater
4.2.1 Beschrijving van bestaande toestand
Kaart 4: Referentiesituatie Water
4.2.1.1 Grondwaterstand
De waterhuishouding van de gronden is afhankelijk van verschillende factoren: de diepte van de
grondwatertafel, de permeabiliteit van de grond, de aard van het substraat en de topografische
ligging.
De grondwaterstand kan worden afgeleid uit de bodemkaart, de sonderingen en uitgevoerde
oriënterende en beschrijvende bodemonderzoeken.
Bodemkaart
De gronden beïnvloed door een permanente grondwatertafel, die gedurende een groot deel van het
jaar op geringe diepte onder het maaiveld staat, vertonen wegens de reducerende invloed van het
grondwater vanaf een zekere diepte die met de laagste stand van het grondwater overeenkomt, een
grijze of blauwgrijze reductiehorizont. De reductiehorizont wijst dus op een permanente verzadiging
met water.
De bodemhorizonten die tijdelijk door het water beïnvloed worden, vertonen gleyverschijnselen
gekenmerkt door grijze en grijsbruine vlekken en door talrijke bruinachtige roestvlekken. Hun
bovengrens geeft de gemiddelde hoogste grondwaterstand (winter en voorjaar) weer.
Op de bodemkaart wordt aan de hand van de draineringsklassen per grondsoort weergegeven op
welke diepte er gleyverschijnselen voorkomen. Deze diepte geeft onrechtstreeks aan tot welke
hoogte het grondwater kan voorkomen. Er dient opgemerkt te worden dat er met deze
grondwaterstand niet hetzelfde bedoeld wordt als de permanente grondwaterstand weergegeven
door de reductiehorizont. De leidingen doorkruisen hoofdzakelijk natte tot vochtige kleibodems,
waardoor in combinatie met volgende drainageklassen het volgende kan gesteld worden:
• d: matig gleyige gronden, gley-verschijnselen tussen 50 en 80 cm diepte;
• e: matig slechte drainering, gley-verschijnselen op 20 – 50 cm diepte;
• f: slechte drainering: gley-verschijnselen tot aan het maaiveld;
• g: zeer slechte drainering: gley-verschijnselen op maaiveld.
Het grootste deel van de geplande leidingen doorkruisen vochtige tot natte gronden volgens de
bodemkaart. Echter de leidingen worden voorzien in de recent aangelegde Sigmadijken (dus in
principe boven maaiveldniveau, zie bijlage 1).
4.2.1.2 Grondwaterkwetsbaarheid
Het risico van verontreiniging van grondwater hangt af van talrijke factoren, die samen de
kwetsbaarheid van de ondergrond bepalen. De aard en de dikte van de deklagen, de dikte en de
eigenschappen van de watervoerende lagen en de dikte van de onverzadigde zone (diepte van de
grondwatertafel) bepalen de kwetsbaarheid van het grondwater. De kwetsbaarheid van (de kwaliteit
van) het grondwater is voor Vlaanderen weergegeven in kwetsbaarheidskaarten, met een schaal van
vijf eenheden (van uiterst tot weinig kwetsbaar).
Het projectgebied voor de te herlokaliseren leidingen is gelegen ter hoogte van weinig kwetsbare
bodems inzake grondwaterkwaliteit (Dc).
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 60 van 127
4.2.1.3 Grondwaterwinningen
Op een afstand kleiner dan 200 m van de geplande leidingen komen geen vergunde
grondwaterwinningen voor. De geplande leidingen zijn evenmin gelegen in de buurt van een
(beschermingszone van een) waterwinningsgebied.
4.2.1.4 Grondwaterkwaliteit
Volgens de “digitale versie van de verspreiding van bodemonderzoeken in Vlaanderen, OVAM,
Afdeling Bodemsanering en Attestering, toestand 03/12/2013” bevinden er zich binnen een buffer
van 200 meter rondom de geplande leidingen 2 percelen waar een beschrijvend bodemonderzoek
heeft plaatsgevonden en 1 perceel waarvoor reeds een bodemsaneringsproject werd uitgevoerd.
Mogelijk is er op deze locaties verontreiniging aanwezig in het grondwater.
4.2.1.5 Kwelgebieden
Kwelgebieden zijn plaatsen waar grondwater voortdurend aan de oppervlakte komt (opwaartse
grondwaterstroming i.p.v. infiltratie). Deze kwel is het gevolg van de bewegende grondwaterstroom
die op een minder doordringbare basis botst (bijvoorbeeld klei), onder de grond verder loopt en in
lager gelegen (vallei)gebieden tot aan het maaiveld wordt gestuwd. Enkele verschillen tussen
infiltratiegebieden en kwelgebieden worden opgesomd:
• Schommelingen grondwatertafel: In infiltratiegebied is het grondwaterpeil sterk
afhankelijk van de neerslag en de schommelingen zijn groot. Een kwelgebied wordt in
principe continu gevoed met kwel.
• Samenstelling grondwater: in infiltratiegebied wordt het grondwater vnl. gevoed met
neerslagwater en de samenstelling is vergelijkbaar (zwak zuur en arm aan mineralen).
Het kwelwater heeft een andere samenstelling die afhankelijk is van o.a. de verblijftijd
in de bodem, de aard van de lagen waarmee het water in contact komt (oplossen,
meevoeren of achterblijven van mineralen).
In één valleigebied kan de samenstelling van het grondwater sterk verschillen, hetgeen een invloed
heeft op de levensgemeenschappen die er zullen voorkomen. Zo treft men in kwelgebieden
kwelindicatoren aan, dit zijn planten die afhankelijk zijn van deze samenstelling van het grondwater.
Opkwellend grondwater is moeilijk rechtstreeks op het terrein te meten. Terreinonderzoek met
betrekking tot kwelafhankelijke vegetatie (op basis van de biologische waarderingskaart/
ecotopenkaart, BWK) verschaft evenwel indicatieve informatie over opkwellend grondwater. De
indicatorwaarden voor kwel op basis van ecotopen zijn opgesteld door het Instituut voor
Natuurbehoud (IN, nu INBO). Deze indicatorwaarden zijn echter een ruwe benadering en dienen als
een signaal, een relatieve vergelijking te worden beschouwd en niet als een absoluut vaststaand
gegeven.
Binnen het studiegebied kan verondersteld worden dat er meerdere kwelgebieden aanwezig zijn.
Door het uitvoeren van de Sigmawerken en het in werking treden van de GGG’s en GOG’s kunnen
wijzigingen inzake de voorkomende kwelgebieden optreden. Zo wordt voor de GOG’s in normale
‘beheersomstandigheden’ (in situaties waarbij geen Scheldewater over de overloopdijk het GOG
instroomt) een versterking van de kwelimpact nagestreefd, o.a. door een vernatting.
In het zuidwesten van de huidige Kruibeekse polder bevindt zich momenteel een uitgestrekte zone
met sterke invloed van kwelwater. Onder een KGGG-regime (Kruibeeks overstromingsgebied met
gecontroleerd gereduceerd getij) wordt deze zone overspoeld met brakker Scheldewater en water
van de Barbierbeek, en blijven de potenties van het waardevolle kwelwater onbenut.
4.2.1.6 Grondwaterstroming
Uit het regionaal grondwatermodel, opgezet i.h.k.v. het onderzoek naar de kwelstromen (Haecon,
2002) blijkt dat de KBR-polder onder druk staat van enerzijds voeding van de westelijk gelegen
Waaslandse cuesta, en anderzijds van de Schelde (oosten en zuiden). Het model toont dat
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 61 van 127
waterafvoerende maatregelen (grachten, pompen en sluizen) noodzakelijk zijn om de polder
landbouwkundig op gewenst peil te houden. Het model toont ook een sterke verzadiging van de
deklagen van het cuestagebied. Deze bestaat uit een dunne deklaag op een ondoorlatende laag
(Boomse klei). Dit wordt aangetoond door het voorkomen van poelen en de vele tijdelijk afvoerende
– drainerende – waterlopen.
De modelleringen tonen aan dat er een belangrijk verschil bestaat in de waterhuishouding in het
noordelijk deel van de polder van Kruibeke (= Kruibeekse Polder) en het zuidelijke deel van de polder
van Kruibeke (= Bazelse en Rupelmondse polder), die van elkaar gescheiden zijn door de
Barbierbeek. In het noordelijk deel gebeurt de afwatering naar de polder voornamelijk via beken
(Kapelbeek, Akkersbeek) die de cuesta doorsnijden. In het zuidelijke deel is dit niet het geval: hier
wordt het cuestawater (Hanewijkbeek, Rapenbergbeek, …) opgevangen door het Vliet. In het
zuidelijk deel van de KBR-polder zijn de peilen zowel ’s winters als ’s zomers in hoofdzaak
geconditioneerd door het polderbeheer.
Door het in werking treden van de overstromingsgebieden zal er een verschuiving plaatsvinden
inzake de afwatering van de omliggende gebieden. Zo zal de afgewerkte ringdijk een hydrologische
barrière vormen voor het grondwatersysteem tussen de polders en de hoger gelegen gebieden ten
westen van de polders. Ten noorden van de Barbierbeek worden de Kapelbeek en de Akkersbeek,
samen met de rest van het toestromende oppervlaktewater, afgevoerd naar een wachtbekken.
Volgens de grondwaterstromingsgevoeligheidskaart van de watertoets is het geplande tracé
hoofdzaklijk gelegen ter hoogte van zeer gevoelige bodems voor grondwaterstroming. Ter hoogte
van (delen van) deeltracés 5, 6 en 8 zijn matig gevoelige bodems voor grondwaterstroming gelegen.
4.2.2 Beschrijving van de toekomstige toestand en de verwachte effecten
4.2.2.1 Grondwaterhuishouding
De leidingen worden in de berm (verbrede teen) van net aangelegde dijksegmenten (ringdijk of
compartimenteringsdijk) aangelegd, op enkele meters boven het maaiveldniveau. De sleuven
worden dus niet uitgegraven op maaiveldniveau zelf, maar op een hoger niveau waardoor kan
aangenomen worden dat er globaal geen bemaling zal genoodzaakt zijn. Indien dit toch het geval zou
zijn, zal de grondwaterstandsdaling zeer beperkt zijn. Gezien de leidingen worden aangelegd in het
dijklichaam welke bestaat uit een kleikern zal de bemalingsstraal, indien bemaling toch noodzakelijk
zou zijn, bijgevolg zeer beperkt zijn en niet buiten de werkstrook reiken.
Wellicht dient er bemaald te worden ter hoogte van het uittredepunt van de gestuurde boring en ter
hoogte van de eindpunten van de te verleggen leidingen. De bemalingsperiode zal in dit geval
minimaal gehouden worden. De eindpunten van de te verleggen zuurstof- en stikstofleidingen
bevinden zich ter hoogte van een natte kleibodem / antropogene bodem, waardoor er ook hier kan
verwacht worden dat de bemalingsstraal niet buiten de werkstrook zal reiken. Het uittredepunt van
de geplande HGB bevindt zich grotendeels ter hoogte van een natte zandleembodem en het
eindpunt van de waterstofleiding is gelegen ter hoogte van een zandbodem, waardoor de
bemalingsstraal hier iets verder kan reiken. Echter de lengte die dient bemaald te worden is zeer
beperkt en ook de bemalingsduur zal beperkt zijn.
In de buurt van het in- en uittredepunt van de gestuurde boringen en de boorkop (voorloop,
geleidebuis en ruimer) heeft de boorvloeistof, die onder druk het grondwater en een deel van de
bodem verdringt, een beperkte invloed. De beïnvloede zone is dermate gering (enkele meters) dat
dit nagenoeg geen gevolgen heeft voor het grondwaterreservoir zowel wat betreft de kwaliteit als de
kwantiteit (stijghoogte, diepte grondwatertafel, ...).
Tijdens de uitvoering wordt rond de boorbuizen een zone met verhoogde druk gecreëerd door het
onder druk verpompen van de boorvloeistof. Rondom het boorgat ontstaat zo een quasi
ondoorlatende zone. Ingeval van blokkering van de terugstroom langs de buis kan de verhoogde
druk tot ongewenste effecten leiden zoals het openscheuren van de grond aan het maaiveld.
Daarom dient de druk in de boorvloeistof strikt in de hand gehouden te worden. Daar bentoniet een
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 62 van 127
natuurlijk product is zijn de gevolgen van de inbreng in de bodem ervan voor het grondwater niet
relevant.
De aanwezigheid van de leidingen in de bodem kan de grondwaterhuishouding verstoren. Hierin zijn
voornamelijk de aanwezigheid van de dieper gelegen leidingdelen (aangelegd door middel van
gestuurde boringen) van belang. Het effect zal echter beperkt zijn en wordt dan ook beperkt negatief
beoordeeld. De leidingen in het noordelijk deel bevinden zich boven het maaiveld in het dijklichaam,
waardoor er geen effecten op het grondwater verwacht worden door aanwezigheid van de
leidingen.
Er bevinden zich geen grondwaterwinningen binnen een straal van 200 m rondom het geplande
tracé, waardoor er geen beïnvloeding van bestaande grondwaterwinningen wordt verwacht door
uitvoering van het project.
Voor de aanleg van de geplande leidingen maakt men geen gebruik van bodemvreemde materialen
om de leidingen te stabiliseren. Er wordt dan ook geen effect op het bodemvochtregime verwacht.
4.2.2.2 Grondwaterkwaliteit
Het grondwater is over het gehele projectgebied matig kwetsbaar tot zeer kwetsbaar. Door het
lekken van stookolie, benzine, oplosmiddelen, e.d. kan tijdens de aanleg van een leiding
bodemverontreiniging optreden met kans op uitloging naar het grondwater. Indien de nodige
veiligheidsvoorschriften worden gevolgd, wordt het risico op lekken tot een minimum herleid.
Bovendien betreft het hier geïsoleerde puntbronnen (van potentiële bodemverontreiniging)
waardoor het areaal dat mogelijks wordt verontreinigd eerder gering zal zijn.
Bij horizontaal gestuurde boringen wordt er ter hoogte van de in- en uittredepunten een ondiepe
put gegraven teneinde de terugkerende boorvloeistof op te vangen alvorens het opnieuw (eventueel
na ontzanding in een bentoniet-recyclageëenheid) via de boorkop in de ondergrond te brengen.
Zolang geen verontreinigende substanties langs deze weg naar het grondwaterreservoir kunnen
infiltreren (vb. morsen oliehoudende producten), heeft dit geen gevolgen voor de
grondwaterkwaliteit.
Het getransporteerde gas is volgens de technische fiche’s weinig onoplosbaar in water. Bij een
eventueel lek zijn bijgevolg weinig effecten te verwachten voor wat betreft de grondwaterkwaliteit.
De bodemkwaliteit en dan meer bepaald de gashuishouding in de onverzadigde zone kan wel
wijzigen.
4.2.3 Besluit grondwater
4.2.3.1 Conclusie
Er wordt vanuit gegaan dat er globaal geen bemaling zal nodig zijn bij de aanleg van de leidingen in
het noordelijk deel via open sleuf. De geplande leidingen bevinden zich immers in de berm (verbrede
teen) van de net aangelegde dijksegmenten (ringdijk of compartimenteringsdijk), op enkele meters
boven het maaiveldniveau. De minimale bemaling op een beperkt plaatsen waar de leidingen over
een korte lengte buiten de dijk worden aangelegd, zal geen aanzienlijke effecten veroorzaken. Er
worden bijgevolg geen effecten inzake grondwaterstroming en verdroging verwacht.
De bemalingsstraal ter hoogte van het eindpunt van de stikstof en zuurstofleiding zal niet tot buiten
de werkstrook reiken. Ter hoogte van het eindpunt van het uittredepunt van de HGB en
waterstofleiding zal dit mogelijks wel het geval zijn, maar de afstand waarover bemaald dient te
worden is zeer beperkt en ook de bemalingsduur is beperkt.
Door het lekken van stookolie, benzine, oplosmiddelen, e.d. kan tijdens de aanleg van een leiding
bodemverontreiniging optreden met kans op uitloging naar het grondwater. De nodige
veiligheidsvoorschriften worden gevolgd om het risico op lekken tot een minimum te herleiden.
Bovendien betreft het hier geïsoleerde puntbronnen (van potentiële bodemverontreiniging)
waardoor het areaal dat mogelijks wordt verontreinigd eerder gering zal zijn.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 63 van 127
Het getransporteerde gas is volgens de technische fiche’s weinig onoplosbaar in water. Bij een
eventueel lek zijn bijgevolg weinig effecten te verwachten voor wat betreft de grondwaterkwaliteit.
Voor de aanleg van de geplande leidingen maakt men geen gebruik van bodemvreemde materialen
om de leiding te stabiliseren. Er wordt dan ook geen effect op het bodemvochtregime verwacht.
Vanuit de discipline grondwater zijn er geen significante verschillen tussen beide mogelijke varianten
voor de werkzone van het intredepunt van de HGB.
Voor de discipline Grondwater wordt geconcludeerd dat er geen aanzienlijke effecten verwacht
worden en dat een MER-onderzoek geen nieuwe of bijkomende gegevens zal opleveren voor de
bespreking van de milieueffecten.
4.2.3.2 Milderende maatregelen
Vanuit de discipline grondwater worden geen milderende maatregelen nodig geacht.
4.2.3.3 Aanbevelingen om het project milieuvriendelijker te maken
De veiligheidsvoorschriften m.b.t. bodem- en grondwaterverontreiniging moeten strikt opgevolgd
worden. Bij kritische manipulaties met diesel, benzine en olie zoals vuloperaties en verwisselen van
oliefilters is het gebruik van lekbakken aangewezen.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 64 van 127
4.3 Oppervlaktewater
Kaart 4: Water
4.3.1 Afbakening van het studiegebied
Voor de discipline Water worden alle oppervlaktewateren bestudeerd die eventueel beïnvloed
worden door de perimeter van het projectgebied of door het kruisen van de waterlopen.
4.3.2 Beschrijving van bestaande toestand
Het projectgebied bevindt zich in het Beneden-Scheldebekken, meer bepaald in het deelbekken van
de Barbierbeek. Volgende acties zijn opgenomen in het bekkenbeheerplan ter hoogte van het
projectgebied:
o “Uitvoeren van de bovengemeentelijke saneringsprojecten (collectoren, persleidingen,
pompstations, prioritaire rioleringen, …) in het Benedenscheldebekken, zoals opgenomen in
het vastgelegde deel van de rollende meerjarenprogramma’s (Investeringsprogramma’s
t.e.m. 2005 en Optimalisatieprogramma’s vanaf 2006).
o Afwerken GOG Kruibeke – Bazel – Rupelmonde: de waterbeheerder plant in het kader van
de veiligheidsdoelstellingen van het geactualiseerde Sigmaplan nog enkele ingrepen voor
een hogere veiligheid die o.m. het waterbergende vermogen van de Zeeschelde zullen
verhogen. Een belangrijk onderdeel in de uitvoering van het geactualiseerde Sigmaplan is de
inrichting van het gecontroleerd overstromingsgebied Kruibeke-Bazel-Rupelmonde (het
KBR) – het laatste GOG uit het oorspronkelijke Sigmaplan (1977) dat nog ingericht dient te
worden. Het KBR heeft een oppervlakte van ongeveer 600 ha en zal een belangrijke extra
bijdrage aan de veiligheid leveren.
Zonder uitvoering van het geplande project kan het GOG niet verder afgewerkt worden, waardoor
kan gesteld worden dat het voorgenomen project bijdraagt tot het realiseren van een
vooropgestelde actie uit het bekkenbeheerplan.
De geplande leidingen doorkruisen meerdere waterlopen:
• Kapelbeek (2de
cat.) – deeltracé 1;
• Akkersbeek (2de
cat.) – deeltracé 2;
• Barbierbeek (2de
cat) – deeltracé 4;
• Dijksloot (3de
cat) – deeltracé 9.
De wet op de onbevaarbare waterlopen (28/12/1967, B.S. 15/02/1968) stelt dat ‘buitengewone
werken van wijziging’ slechts kunnen uitgevoerd worden nadat hiervoor een machtiging bekomen is
vanwege de bevoegde overheid. Onder werken van wijziging verstaat men werken, die zonder de
waterloop te schaden, er niet toe strekken deze te verbeteren.
De niet-geklasseerde waterlopen en de geklasseerde waterlopen van categorie 3 vallen onder de
bevoegdheid van de gemeente. De geklasseerde waterlopen van categorie 2 vallen onder de
bevoegdheid van de provincie, die van categorie 1 onder de bevoegdheid van de Vlaamse Overheid.
De bevaarbare waterlopen vallen onder de bevoegdheid van de nv De Scheepvaart, Waterwegen en
Zeekanaal.
4.3.2.1 Waterkwaliteit
Een algemene beoordeling van de chemische en biologische kwaliteit van het oppervlaktewater
wordt gegeven door de PIO (Prati-index zuurstof) en de BBI (Belgische Biotische Index).
De Prati-Index zuurstof (PIO) wordt bepaald op basis van het percentage zuurstofverzadiging, het
chemisch zuurstofverbruik en de ammoniumstikstof. De indeling van de index is gegeven in Tabel 4-2 Verwijderd:
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 65 van 127
Tabel 4-2: Indeling Prati Index zuurstof (PIO, chemische kwaliteit)
Prati-index Omschrijving
0-2 Aanvaardbaar
2-4 Matig verontreinigd
4-8 Verontreinigd
8-16 Zwaar verontreinigd
> 16 Zeer zwaar verontreinigd
Voor het bepalen van de biologische kwaliteit wordt gebruik gemaakt van de methode van de
Belgische Biotische Index (B.B.I.). Hier wordt een waarde toegekend afhankelijk van het aantal
macro-invertebraten. De indeling wordt weergegeven in Tabel 4-3.
Tabel 4-3: Indeling Belgische Biotische Index (biologische kwaliteit)
B.B.I. Omschrijving
10-9 Niet verontreinigd, zeer goede kwaliteit
8-7 Weinig verontreinigd, goede kwaliteit
6-5 Verontreinigd, matige kwaliteit
4-3 Zwaar verontreinigd, slechte kwaliteit
2-1 Zeer zwaar verontreinigd, zeer slechte kwaliteit
0 Idem, maar macro-invertebraten zijn nauwelijks aanwezig
(max. 1 groep) of afwezig
In de omgeving van het projectgebied zijn een aantal meetpunten van de Vlaamse
Milieumaatschappij voor de opvolging van de waterkwaliteit gelegen. Hieruit valt hetvolgende af te
leiden:
o Akkersbeek – Prati-index 2011 – 8,51 = zwaar verontreinigd;
o Zeeschelde: prati-index: zwaar verontreinigd (8,94 en 9,47) tot verontreinigd (7,98);
o Zeeschelde: BBI: zeer slecht (1 en 2);
o Barbierbeek: prati-index: overwegend verontreinigd (waarden tussen 4 en 8);
o Barbierbeek: BBI: zeer slecht (1 en 2).
Met opmaak:
of grammaticacontroleuitvoeren
Verwijderd:
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 66 van 127
Figuur 4-1: weergaven van de BBI en Prati-index in de Zeeschelde ter hoogte van het projectgebied
(bron: VMM)
Figuur 4-2: weergaven van de BBI en Prati-index in de Barbierbeek ter hoogte van het
projectgebied (bron: VMM)
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 67 van 127
4.3.2.2 Ecologische en structuurkwaliteit
Visindex
Door het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) werd een Index voor Biotische Integriteit
opgesteld (IBI), de zogenaamde Visindex (Smolders et al., 1998). Deze index moet niet gezien
worden als een instrument dat de bestaande kwaliteitsindexen wil vervangen, maar als een
bijkomend instrument dat ook andere verstoringsvormen meet (vooral m.b.t. structuurkwaliteit,
stuwen, cfr. supra). De ontwikkelde methodologie getuigt van een brede en integrale aanpak daar ze
de kwaliteit meet van de ecologische structuur van een associatie van eindgebruikers van een
aquatisch ecosysteem, nl. vissen, die gevoelig beïnvloed wordt door verschillende
verstoringsvormen.
De visindex wordt uitgedrukt in EQR (ecologische kwaliteit ratio) die varieert van 0 (slecht) tot 1
(uitstekend). In de omgeving van het projectgebied werd de Visindex bepaald voor de Barbierbeek.
Er zijn metingen beschikbaar van 1996 (0 – slecht) , 2003 (0 – slecht), 2007 (0,2 – ontoereikend) en
2011 (0 – slecht). Algemeen wordt de visindex van de Beneden-Schelde ook als slecht tot
onvoldoende omschreven.
Structuurkwaliteit
Binnen een ecotypologische studie (Bervoets et al, 1993) is tevens de structuurkwaliteit (parameters
meandering, stroomkuilenpatroon, holle oevers) van de waterlopen onderzocht. Een goede
structuurkwaliteit is van belang voor de ecologische waarde van de oever van de waterloop en
bevordert het zelfreinigend vermogen. De Kapelbeek, Akkersbeek en Barbierbeek worden hierbij
aangeduid als waterlopen met een waardevolle structuurkwaliteit.
Ter hoogte van de reeds aangelegde Sigmadijken zijn de bovenstaande waterlopen plaatselijk
ingekokerd.
De beoordeling van de structuurkenmerken van tijgebonden waterlopen zoals de Zeeschelde, steunt
op de grootte van de slikken en/of schorren, de aan- of afwezigheid van oeverversteviging en het
type dijkversterking. Volgens Hoffmann (1993) heeft de Schelde langs het studiegebied voornamelijk
een zwakke structuurkwaliteit. De meeste slik- en schorgebieden langs de linker Scheldeoever, ter
hoogte van het studiegebied zijn momenteel weinig ontwikkeld. Echter eens het GGG in werking
getreden zal zijn, zal zich hier een waardevolle slikken- en schorrenzone kunnen ontwikkelen.
4.3.2.3 Overstromingsgebieden
Er zijn door de Vlaamse overheid verschillende kaarten opgesteld die de situatie m.b.t.
overstromingen weergeven. Het betreft de volgende:
• De van nature overstroombare gronden (NOG): zijn afgebakend op basis van
de bestaande digitale bodemkaart. Daaruit kan worden afgeleid op welke
gronden er zich in het verleden sedimenten hebben afgezet als gevolg van
overstromingen.
• Recent Overstroomde Gebieden (ROG) 2006: de geactualiseerde ROG-kaart
is een weergave van de gekende overstromingen die zich daadwerkelijk
hebben voorgedaan in de periode 1988–2006 (update van 2005).
• De kaart met gemodelleerde overstromingsgebieden (MOG): kaart vanuit
overstromingsgebieden die via modelleringsstudies in de periode 1995-2003
werden afgebakend.
De risicozones overstroming zijn een combinatie van zowel de ROG2006-kaart als de MOG-kaart
omdat hierdoor het aantal gebieden zonder informatie geminimaliseerd wordt. Immers waar geen
ROG-informatie is kan wel MOG-informatie beschikbaar zijn en vice versa. (Risicozone: Plaatsen die
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 68 van 127
aan terugkerende en belangrijke overstromingen blootgesteld werden of kunnen blootgesteld
worden). Ondertussen heeft de overheid een geüpdate versie van de ROG-kaart (2006), hoewel nog
niet van de gecombineerde ‘risicozones overstromingen’.
De risicozones zijn eerder indicatief en niet bruikbaar tot op perceelsniveau. De grenzen van de
bekomen risicozones mogen dus niet als een scherpe, heel lokale grens beschouwd worden.
De polders te Kruibeke – Bazel - Rupelmonde worden volgens de beschikbare kaarten aangeduid als:
recent overstroomd gebied, risicozone overstromingen, van nature overstroombare gebieden vanuit
de waterloop en effectief overstromingsgevoelig (watertoetskaart 2014). Deze polder wordt vanuit
het Sigmaplan ook omgevormd tot GGG en GOG om het Zeescheldebekken te beveiligen tegen
stormvloeden. Het is net omwille van de aanleg van deze overstromingsgebieden dat de leidingen
van Air-Liquide dienen omgelegd te worden.
4.3.2.4 Waterbodems
De kwaliteit van de waterbodem wordt bepaald met de ‘triadebenadering’, waarbij men zowel de
biologische, de fysisch-chemische als de ecotoxicologische kwaliteit opmeet en combineert.
De biologische kwaliteit wordt opgemeten aan de hand van de Biologische Waterbodemindex of
BWI, die net als de BBI steunt op de aanwezigheid van zoetwaterongewervelden. Voor de fysisch-
chemische kwaliteit worden de onderzoeksresultaten van verontreinigde plaatsen vergeleken met
referentiewaarden. De ecotoxicologische kwaliteit wordt opgemeten aan de hand van acute
toxiciteitstesten met een wier en een schaaldier. Ze wordt uitgedrukt in effecteenheden.
De Triadeschaal combineert de drie benaderingen tot een indeling van de kwaliteit van de
waterbodems in vier klassen. Klasse 1 staat voor zeer zuiver: deze waterbodems voldoen aan zowel
de fysisch-chemische, biologische als ecotoxicologische kwaliteit. Alle andere klassen zijn in mindere
of meerdere mate beïnvloed.
Tabel 4-4: Triadeschaal
Globale klasse Betekenis
1 Niet afwijkend t.o.v. de referentie
2 Licht afwijkend t.o.v. de referentie, derde prioriteit voor verder
saneringsonderzoek
3 Afwijkend t.o.v. de referentie, tweede prioriteit voor verder saneringsonderzoek
4 Sterk afwijkend t.o.v. de referentie, eerste prioriteit voor verder
saneringsonderzoek
De VMM beschikt over een waterbodemmeetnet die in de toekomst dient te bestaan uit in totaal
zo’n 600 meetpunten. De verzamelde informatie kan dienen om het waterbodembeleid te evalueren
en bij te sturen.
In de Zeeschelde werd ter hoogte van het projectgebied een meting uitgevoerd in 1992 waarbij de
fysico chemie score 3 gekregen heeft (afwijkend t.o.v. de referentie, tweede prioriteit voor verder
saneringsonderzoek). De waterbodem op de Barbierbeek werd reeds meerdere malen onderzocht
(2000/ 2004/ 2008/ 2012) waarbij de eindklasse telkens score 3 of 4 kreeg. Vooral de biologische
kwaliteitsindex vormt een probleem (telkens score 4).
4.3.3 Beschrijving van de toekomstige toestand en de verwachte effecten
4.3.3.1 Oppervlaktewaterkwantiteit
De leidingen worden in de berm (verbrede teen) van net aangelegde dijksegmenten (ringdijk of
compartimenteringsdijk) aangelegd, op enkele meters boven het maaiveldniveau. De sleuven
worden dus niet uitgegraven op maaiveldniveau zelf, maar op een hoger niveau waardoor kan
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 69 van 127
aangenomen worden dat er globaal geen of slechts in zeer beperkte mate bemaling zal genoodzaakt
zijn. Op een beperkt aantal punten wordt er verwacht dat er beperkt wel bemaling zal nodig zijn,
met name ter hoogte van het uittredepunt van de HGB, het beginpunt van de zuurstofleiding, het
eindpunt van de waterstofleiding en het eindpunt van de stikstofleiding. De bemaling zal beperkt zijn
in tijd en omvang, waardoor het opgepompte debiet zeer beperkt zal zijn. Er wordt bijgevolg geen
significante verhoging van het debiet van de beek / gracht verwacht waar het eventuele
bemalingswater zou in geloosd worden. Er worden evenmin negatieve effecten verwacht ter hoogte
van overtromingsgevoelige gebieden. De reeds aangelegde dijken beschermen de bestaande
bebouwing reeds tegen overstromingen. Het beperkte debiet bij een eventuele bemaling kan
probleemloos geloosd worden in de overstromingsgebieden zonder risico op overstromingen ter
hoogte van bebouwing.
Regulier onderhoud ter hoogte van het GOG zal geen probleem vormen in combinatie met de
waterstofleiding, gezien de leiding zich hier vrij diep onder het maaiveld zal bevinden (vanwege de
HGB). Indien grotere en diepere ingrepen gepland worden in het GOG zal overleg met Air Liquide
nodig zijn.
Ter hoogte van het intredepunt van de voorziene HGB zal de werkzone in variant 1 de aanwezige
waterloop kruisen. Deze zal dus plaatselijk en tijdelijk moeten gedempt worden, waardoor er zeer
beperkt en tijdelijk minder ruimte voor water zal zijn.
4.3.3.2 Oppervlaktewaterkwaliteit
Als het lozingswater van een eventuele bemaling op de aanwezige oppervlaktewateren geloosd
wordt, kan de kwaliteit van het oppervlaktewater worden aangetast indien er
grondwatervervuilingen in de omgeving van het projectgebied aangetrokken worden door bemaling.
De risicozones hiervoor zijn de percelen binnen het projectgebied die zijn opgenomen in het
grondeninformatieregister en waar een grondwaterverontreiniging is vastgesteld. Alle percelen waar
er ooit een onderzoeksverrichting heeft plaatsgevonden, bevinden zich op een redelijke afstand van
de geplande werkstrookbreedte (verder dan de werkstrookbreedte) waardoor er vanuit gegaan kan
worden dat aantrekking van vervuild grondwater niet reeël is. Enkel het perceel ter hoogte van het
bodemonderzoek met nummer 19645 (oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek) ligt op
beperkte afstand (ca. 22 m) van de geplande zuurstofleiding (deeltracé 6). De mogelijke
bemalingsstraal zal echter niet reiken tot aan het perceel waar het bodemonderzoek heeft
plaatsgevonden, waardoor kan verondersteld worden dat ook hier geen aantrekking van vervuild
grondwater zal plaatsvinden.
Ook bij accidentele lozingen tijdens de aanleg van de leidingen kan er een aantasting van de
oppervlaktewaterkwaliteit zijn.
Tijdens de exploitatiefase van de leidingen zijn er geen significante effecten te verwachten op de
kwaliteit van het oppervlaktewater gezien de lage kans op lekken in de leidingen en op voorwaarde
dat de nodige voorzorgsmaatregelen in acht genomen worden in het geval er zich toch calamiteiten
voordoen.
De leiding zal gas vervoeren. Het getransporteerde gas is volgens de technische fiche’s weinig
oplosbaar in water. Bij een eventueel lek zijn bijgevolg weinig effecten te verwachten voor wat
betreft de oppervlaktewaterkwaliteit.
4.3.3.3 Structuurkwaliteit
De leidingen woden in het noordelijk deel aangelegd in de reeds gerealiseerde dijklichamen. Daar
waar de dijklichamen kruisen met aanwezige waterlopen, zijn de waterlopen plaatselijk ingekokerd
onder de dijk. De leidingen worden aangelegd boven deze ingekokerde waterloop, waardoor er geen
effecten inzake structuurkwaliteit te verwachten zijn.
In het zuidelijk deel (deeltracé 9) worden twee waterlopen gekruisd via een HGB waardoor er geen
effecten op de structuurkwaliteit van de waterlopen verwacht worden. Ter hoogte van het
intredepunt van de voorziene HGB zal de werkzone in variant 1 de aanwezige waterloop kruisen.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 70 van 127
Deze zal dus plaatselijk en tijdelijk moeten gedempt worden, waardoor de structuurkwaliteit tijdelijk
kan verstoord worden.
4.3.4 Elementen ten behoeve van de watertoets
4.3.4.1 Inleiding
Met de “watertoets” dient te worden geëvalueerd of een ingreep schade kan veroorzaken aan het
watersysteem. Het watersysteem is het geheel van alle oppervlaktewater (gaande van water dat een
helling afstroomt tot de rivieren), het grondwater en de natuur die daarbij hoort. Sinds 24/11/2004
is – met het nieuwe decreet Integraal Waterbeleid – de watertoets in Vlaanderen in voege getreden
en sinds 1 maart 2012 is een aangepast uitvoeringsbesluit watertoets in werking. Bij elke beslissing
over een plan, programma of vergunning moet de bevoegde overheid nagaan of er schade kan
ontstaan aan het watersysteem. Zij mogen ingrepen met een schadelijk effect niet langer toestaan.
Als de schade kan beperkt worden, moeten ze compenserende maatregelen opleggen.
Alle elementen die voor de vergunningsverlenende overheid van nut kunnen zijn om deze
‘watertoets’ op te maken, worden in het OHD aangereikt, meer bepaald onder de disciplines
Grondwater, Oppervlaktewater en Fauna en flora. In het kader van dit OHD wordt in de volgende
paragrafen hiervan een korte synthese gegeven zodat dit een apart leesbaar deel vormt.
Als algemene conclusie kan gesteld worden dat het watersysteem eventueel tijdelijk beïnvloed
wordt door de werken, maar dat er geen permanente effecten met betrekking tot het watersysteem
te verwachten zijn, de milderende maatregelen in acht nemende.
4.3.4.2 Geplande leidingen
Het project betreft de herlocalisatie van een waterstof-, stikstof- en zuurstofleiding ter hoogte van
de polder van Kruibeke – Bazel – Rupelmonde naar aanleiding van de aanleg van de
overstromingsgebieden (GGG en GOG). De totale afstand bedraagt ca. 5.300 m waarvan ca. 1.000 m²
via een HGB zal worden aangelegd in het zuidelijk deel van het projectgebied.
De leidingen worden in het noordelijk deel aangelegd in de reeds geraliseerde dijklichamen van de
overstromingsgebieden via een open sleuf met een dekking van 110 cm. Tijdens de exploitatie wordt
een voorbehouden zone vrijgehouden van diepwortelende begroeiing en bewoning, zoals wettelijk
voorgeschreven is.
Volgende deelingrepen hebben een potentiële invloed op het watersysteem:
• verwijderen bestaande vegetatie (hoofdzakelijk grazige
vegetatie);
• bemalen (globaal hoogst waarschijnlijk niet nodig; op een
minimaal aantal plaatsen zal een beperkte bemaling wel
noodzakelijk zijn);
• lozen van bemalingswater(globaal hoogst waarschijnlijk niet
nodig; op een minimaal aantal plaatsen zal een beperkte
bemaling wel noodzakelijk zijn);
• aanvulling sleuf met aarde;
• realisatie van de HGB.
4.3.4.3 Elementen watertoets
Tabel 4-5: Elementen van de watertoets
Effectgroep Milieueffect van het project Maatregelen / aanbevelingen
Ingreepgroep “aanleggen van gebouwen, wegen of constructies (verhardingen en ondergrondse
constructies)
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 71 van 127
Effectgroep Milieueffect van het project Maatregelen / aanbevelingen
Gewijzigd
overstromingsregime
Er heeft geen ophoging van het terrein
plaats. De huidige dijkhoogte en
bodemgebruik ter hoogte van de leidingsleuf
wordt na aanleg hersteld zodat er geen
beïnvloeding is van het
overstromingspotentieel van het gebied.
Geen bijkomende maatregelen
/ aanbevelingen noodzakelijk
Gewijzigde infiltratie naar
grondwater en
afstroming
De leidingen worden in het noordelijk deel
voorzien in de dijkkern van de reeds
gerealiseerde dijken, welke bestaan uit een
dik kleipakket. Dit dijklichaam wordt
verondersteld reeds verdicht te zijn tijdens
de aanleg van de dijken zelf.
In het zuidelijk deel bevindt de te
herlocaliseren waterstofleiding zich binnen
het GOG.
Deze leiding wordt aangelegd
via een HGB waardoor er geen
verdichting van het GOG zal
optreden.
Gewijzigde
grondwaterkwaliteit
De aanleg en exploitatie van de leidingen
gebeurt volgens de veiligheidsvoorschriften
zodat de kans op voorkomen van
calamiteiten beperkt wordt ingeschat.
Geen bijkomende maatregelen
/ aanbevelingen noodzakelijk
Gewijzigd
grondwaterstromings-
patroon
De aanleg van de ondergrondse leidingen
gebeurt met een dekking van 110 cm.Er
wordt verwacht dat er geen bemaling zal
nodig zijn, gezien de leidingen zich in het
noordelijk deel binnen het dijklichaam
bevinden, boven het oorspronkelijk
maaiveld Slechts op een beperkt aantal
punten zal een beperkte en tijdelijke
bemaling nodig zijn.
De aanwezigheid van de leiding in de bodem
kan in het zuidelijk deel de
grondwaterhuishouding verstoren. Het
effect zal echter zeer lokaal en beperkt zijn
en wordt bijgevolg beperkt negatief
ingeschat.
Geen bijkomende maatregelen
/ aanbevelingen noodzakelijk
Ingreepgroep “Wijziging Bodemgebruik”
Vegetatiewijziging Door uitvoering van het project dient er
nauwelijks opgaande vegetatie gerooid te
worden. De dijklichamen bestaan
momenteel uit een grazige vegetatie (en het
is de bedoeling dit ook zo te behouden in de
toekomst)..
Geen bijkomende maatregelen
/ aanbevelingen noodzakelijk
Ingreepgroep “Reliëfwijziging”
Wijziging afvoer door
wijziging van het reliëf
Er wordt geen reliëfwijziging voorzien. Geen bijkomende maatregelen
/ aanbevelingen noodzakelijk
Wijzigingen van het Er wordt niet verwacht dat er bemaling zal Geen bijkomende maatregelen
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 72 van 127
Effectgroep Milieueffect van het project Maatregelen / aanbevelingen
aantal punt- en/of diffuse
bronnen
nodig zijn voor het aanleggen van de
leidingen in de dijklichamen in het noordelijk
deel. Mogelijks dienen het in- en
uittredepunt van de HGB wel bemaald te
worden.
De lozing van het bemalingswater zal steeds
op een oordeelkundige manier gebeuren,
waardoor geen significante effecten
verwacht worden.
/ aanbevelingen noodzakelijk
Ingreepgroep “Aanpassing aan bedding en structuur van de waterloop”
Toename/bestendiging
van
vismigratieknelpunten in
de waterloop
Er worden geen vismigratieknelpunten
gecreëerd
Geen bijkomende maatregelen
/ aanbevelingen noodzakelijk
Wijziging van de
structuurkwaliteit van de
waterloop met verlies van
habitatdiversiteit.
In het noordelijk deel worden de leidingen
aangelegd boven de ingekokerde
waterlopen. In het zuidelijk deel worden de
waterlopen gekruist via een HGB. In beide
gevallen worden bijgevolg geen effecten op
de structuurkwaliteit verwacht.
Geen bijkomende maatregelen
/ aanbevelingen noodzakelijk.
4.3.4.4 Conclusie watertoets
Er wordt niet verwacht dat er bemaling zal nodig zijn voor het aanleggen van de leidingen in de
dijklichamen in het noordelijk deel. Ter hoogte van het uittredepunt van de HGB en de eindpunten
van de stikstof, zuurstof en waterstofleidingen zal wel bemaald moeten worden. De lozing van het
bemalingswater zal steeds op een oordeelkundige manier gebeuren, waardoor geen significante
effecten verwacht worden.
In het noordelijk deel worden de leidingen aangelegd boven de ingekokerde waterlopen. In het
zuidelijk deel worden de waterlopen gekruist via een HGB. In beide gevallen worden bijgevolg geen
effecten op de structuurkwaliteit verwacht.
De aanleg van de leidingen veroorzaakt geen bijkomend risico op overstromingsgevoelige gebieden.
4.3.5 Besluit oppervlaktewater
4.3.5.1 Conclusie
Er worden geen significante effecten op de oppervlaktewaterkwantiteit verwacht, gezien er niet
verwacht wordt dat bemaling zal nodig zijn bij het aanleggen van de leidingen in het noordelijk deel.
Slechts ter hoogte van een beperkt aantal punten dient beperkt en tijdelijk wel bemaald te worden.
Het bemalingsdebiet en de bemalingsstraal zullen hierbij heel beperkt zijn, gezien er op deze punten
hoofdzakelijk een kleibodem aanwezig is.
De structuurkenmerken van de gekruiste waterlopen zullen niet wijzigen, gezien de leidingen in het
noordelijk deel worden aangelegd boven de ingekokerde waterlopen en de waterlopen in het
zuidelijk deel worden gekruist via een HGB.
Tijdens de exploitatiefase van de leidingen zijn er geen significante effecten te verwachten op de
kwaliteit van het oppervlaktewater gezien de lage kans op lekken in de leidingen en op voorwaarde
dat de nodige voorzorgsmaatregelen in acht genomen worden in het geval er zich toch calamiteiten
voordoen.
De aanleg en exploitatie van de leidingen gebeurt volgens de veiligheidsvoorschriften zodat de kans
op voorkomen van calamiteiten beperkt wordt ingeschat. Het getransporteerde gas is volgens de
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 73 van 127
technische fiche’s weinig oplosbaar in water. Bij een eventueel lek zijn bijgevolg weinig effecten te
verwachten voor wat betreft de oppervlaktewaterkwaliteit.
Vanuit de discipline Oppervlaktewater bestaat er een lichte voorkeur voor variant 2 voor de ligging
van de werkzone van het intredepunt van de HGB, gezien hierdoor de aanwezige waterloop niet
tijdelijk en over een beperkte afstand moet gedempt worden.
Voor de discipline Oppervlaktewater wordt geconcludeerd dat er geen aanzienlijke effecten
verwacht worden en dat een MER-onderzoek geen bijkomende informatie met betrekking tot de
effectenanalyse zal opleveren.
4.3.5.2 Milderende maatregelen
Vanuit de discipline oppervlaktewater worden geen milderende maatregelen nodig geacht.
4.3.5.3 Aanbevelingen om het project milieuvriendelijker te maken
Vanuit de discipline oppervlaktewater worden geen aanbevelingen gedaan om het project
milieuvriendelijker te maken.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 74 van 127
4.4 Fauna en Flora
Kaart 5: Fauna en Flora
4.4.1 Afbakening van het studiegebied
Door de inplanting van de leidingen zijn er theoretisch gezien in en rondom de eigenlijke
inplantingszone gevolgen op fauna en flora mogelijk. Afhankelijk van de verschillende effectgroepen
die kunnen worden beschouwd, varieert de grootte van het studiegebied. Het studiegebied voor
fauna en flora omvat het eigenlijke projectgebied aangevuld met de zone waarbinnen er allerlei
effect(groep)en op fauna en flora mogelijk zijn ten gevolge van de realisatie van het project. Deze
zone varieert naargelang de effectgroep die men bekijkt. Ecotoopverlies en ecotoopwijziging
situeren zich veelal binnen het projectgebied zelf. Het gaat immers om ecotopen die verdwijnen
door ruimtebeslag. Het studiegebied in verband met verstoring dient ruimer opgevat te worden. Er
kan immers over grotere oppervlakte verstoring optreden door bijvoorbeeld geluidsproductie tijdens
de werken. Hier zullen voornamelijk verstoringseffecten besproken worden op fauna. Wat betreft
versnippering zal het studiegebied eveneens ruimer zijn dan het projectgebied. Versnippering kan
immers op grotere schaal een impact hebben op de ecologische structuur. Hier zal vooral aandacht
uitgaan naar het functioneren van het projectgebied binnen de natuurwaarden in de ruimere
omgeving en tevens naar interne versnippering van het gebied na de uitvoering van het project.
Verdroging en vernatting hebben mogelijk een invloed op fauna en flora. Het studiegebied voor deze
effectgroep wordt afgeleid uit de disciplines grondwater en oppervlaktewater.
Op basis van genoemde afbakening van het studiegebied willen we het aandachtsgebied voor deze
studie afbakenen. Aandachtsgebieden worden (volgens het MER-richtlijnenboek) in principe
afgebakend aan de hand van een summiere analyse van 3 afzonderlijke criteria. Deze 3 voorgestelde
toetsstenen zijn:
• kwetsbare gebieden (met bv. zeldzame ecotopen, obv de oorspronkelijke BWK);
• het voorkomen van rodelijstsoorten (m.a.w. zones met zeldzame planten en dieren, obv de
huidige basisdocumenten inzake flora en avifauna die ter beschikking zijn);
• bijzondere beschermingen (wetgeving en beleid, o.b.v. een summiere analyse van deze 2
elementen).
Volgens de biologische waarderingskaart 2014 bevindt het geplande tracé zich voor het grootste
deel in waardevol gebied.
Wanneer we een overlay maken van deze als aandachtspunt afgebakende elementen willen we
stellen dat in functie van dit onderzoek naar de natuurwaarden:
• het studiegebied bestaat uit de werkstrook van de te herlocaliseren leidingen;
• het aandachtsgebied bestaat uit het terrein waar de leidingen worden aangelegd en de
zones met natuurwaarden die op de oost- en westzijde aanleunen bij het tracé;
• het projectgebied is de breedte van de werkstrook noodzakelijk om een de leidingen aan te
leggen.
4.4.2 Beschrijving van bestaande toestand
De aanleg van de overstromingsgebieden is momenteel in volle ontwikkeling. Hierdoor zijn de
meeste beschikbare gegevens met betrekking tot de huidig voorkomende biotopen reeds verouderd,
inclusief de meest recente versie van de BWK (2014). Het uitvoeren van een volledige en
gedetailleerde update van de BWK in de omgeving van het projectgebied is niet echt relevant, gezien
de huidige toestand door de verdere aanleg en/of de effecten ten gevolge van de aanleg van de
overstromingsgebieden nog kan wijzigen in de nabije toekomst. Daarom zal bij de beschrijving van
de bestaande toestand vooreerst een overzicht gegeven worden van de voorkomende biotopen
volgens de BWK (versie 2014) ter hoogte van de geplande leiding en in de (ruime) omgeving ervan,
en zal er daarna eveneens aangegeven worden welke biotopen er momenteel voorkomen ter hoogte
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 75 van 127
van geplande leidingen en de werkzones en welke biotopen er verwacht worden ter hoogte van de
geplande leidingen en in de omgeving ervan door het in werking treden van de
overstromingsgebieden.
De faunaoverdruk die op de officiële waarderingskaart staat aangegeven werd niet geactualiseerd in
functie van dit OHD.
De landschapsecologische evaluatie gebeurt door de integratie van vier criteria. Door deze criteria
op een correcte en logische wijze naast mekaar te plaatsen, kan men tot 7 verschillende
waarderingsklassen komen:
• Biologisch minder waardevol (m)
• Biologisch minder waardevol met waardevolle elementen (mw)
• Biologisch minder waardevol met zeer waardevolle elementen (mz)
• Biologisch waardevol (w)
• Biologisch waardevol met zeer waardevolle elementen (wz)
• Biologisch zeer waardevol (z)
• Complex van biologisch minder waardevolle, waardevolle en zeer waardevolle elementen
(mwz)
De criteria die binnen deze studie gehanteerd worden, zijn:
• Zeldzaamheid
• Natuurlijkheid
• (Bio)diversiteit
• Biologische potenties
Zeldzaamheid kan aangeduid worden als het meest objectieve criterium en is makkelijk te
operationaliseren, vermits er in Vlaanderen voldoende standaardgegevens ter beschikking zijn
waarop de zeldzaamheid van soorten is terug te vinden (o.a. Stieperaere en Fransen, Van Rompaey
en Delvosalle, De Langhe et al.).
Het criterium natuurlijkheid kan zonder veel problemen worden ingeschat en levert weinig
interpretatieproblemen. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen hoog, matig en weinig
natuurlijk.
De biodiversiteit duidt op de veelheid van levensvormen. Dit kan slaan op soorten, ecosystemen of
genen, en hangt samen met factoren als ouderdom, zeldzaamheid en ruimtelijke structuur.
De biologische potentie is afhankelijk van terreinaspecten (zaadvoorraad, beheersmogelijkheden,
geschiedenis, bodempatroon,...) en van beleidsmatige aspecten (Groene HoofdStructuur (GHS),
Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN)-waardig en dan wellicht GEN, vogelrichtlijngebied,,...). Het is
duidelijk dat de verschillende waarderingscriteria elk op zich een eigen waardering hebben en elkaar
sterk kunnen overlappen.
4.4.2.1 Vogel- en Habitatrichtlijngebied
De Europese Vogelrichtlijn (VRL) (79/409/EEG) van 2/4/1979 inzake het behoud van de vogelstand
verplicht de lidstaten voor de in bijlage bij deze richtlijn vermelde, bijzonder te beschermen
vogelsoorten, alsook voor de geregeld voorkomende trekvogels, speciale beschermingsmaatregelen
te treffen.
• De geplande leidingen doorkruisen het Vogelrichtlijngebied “Durme en de
middenloop van de Schelde”.
De Europese Habitatrichtlijn (HRL) 92/43/EU van 21/05/92 inzake de instandhouding van de
natuurlijke habitats en wilde flora en fauna beoogt het waarborgen van de biodiversiteit en streeft
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 76 van 127
naar de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna die hiervan deel
uitmaken. Op Europees niveau is het de bedoeling tot een coherent ecologisch netwerk, 'Natura
2000', te komen dat bestaat uit speciale beschermingszones (Habitatrichtlijn- en
Vogelrichtlijngebieden, Ramsar-gebieden).
• De geplande leidingen doorkruisen het Habitatrichtlijngebied “Schelde- en
Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent”.
Er kan besloten worden dat er een impact op een Natura-2000 gebied mogelijk is door uitvoering
van het project. Hierdoor is de opmaak van een Passende Beoordeling vereist.
4.4.2.2 VEN-gebieden
De geplande leidingen doorkruisen het VEN-gebied “De vallei van de BovenZeeschelde van de
Dender tot de Rupelmonding”. Hierdoor is de opmaak van een verscherpte natuurtoets vereist.
4.4.2.3 Natuurreservaten
In de nabijheid van het geplande tracé zijn geen natuurreservaten gelegen.
4.4.2.4 Soortniveau
Flora
Gezien de recente ontwikkelingen ter hoogte van het projectgebied, met name de dijkaanleg van de
overstromingsgebieden te Kruibeke, werd een gedetailleerde soorteninventarisatie niet nodig
geacht. De leidingen worden in het noordelijk deel namelijk voorzien ter hoogte van het dijklichaam,
welke recent zijn aangelegd en momenteel bestaan uit een korte grazige vegetatie. Ter hoogte van
sommige delen is er in de huidige situatie zelfs nauwelijks vegetatie aanwezig.
Fauna
Gezien het lijnvormige tracé en de relatief grote lengte ervan is het weinig zinvol om voor het
volledige gebied een soortenlijst op te stellen. Een gerichte inventarisatie werd er in het kader van
deze studie niet uitgevoerd. Er werden geen bijzondere zoogdieren, amfibieën of vissen
waargenomen.
Er kan aangenomen worden dat in het gebied langsheen het tracé vele algemene diersoorten
kunnen aangetroffen worden. Op de BWK versie 2014 wordt het projectgebied volledig als
faunistisch voornaam gebied afgebakend ter hoogte van het geplande tracé.
Volgens de vogelatlas 2011 is het projectgebied gelegen binnen een pleistergebied, een
slaaptrekroute, een seizoenstrekroute en een voedseltrekroute en binnen het buffergebied van een
broedkolonie. Het is duidelijk dat eens de overstromingsgebieden in werking zullen zijn en het GGG
zich kan omvormen tot een slikken- en schorrenzone, dat het belang van de omgeving van het
projectgebied voor avifauna (sterk) zal toenemen.
4.4.2.5 Ecotoop- en biotoopniveau
Op het niveau van ecotopen (vegetatietypen in relatie met homogene milieu-omstandigheden) en
biotopen (leefgebied van levensgemeenschappen) komen / kwamen verschillende vegetatietypes
voor. Voor elk habitattype wordt tevens de biologische waardering en de doorkruiste lengte
weergegeven. Er dient echter benadrukt te worden dat de BWK versie 2014 nog geen rekening
gehouden heeft met de aanleg van de (nieuwe) dijken. Deze dijken hebben een breedte van meer
dan 50 m, waardoor kan verondersteld worden dat het grootste deel van de ecotopen in
onderstaande tabel reeds verdwenen zijn. Ter hoogte van het zuidelijk deel is de BWK eveneens
verouderd in de omgeving van de geplande leiding. Volgens de BWK versie 2014 doorkruist de
geplande leiding meerdere populierenaanplanten. Deze zijn echter momenteel niet meer aanwezig
en ingenomen door graslanden.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 77 van 127
Tabel 4-6: doorkruiste habitattypes door de geplande leiding op basis van de BWK 2014
waarde BWK-type lengte (m) waarde BWK-type lengte (m)
m hp 126 wz hpr 712
hx 69 kd 44
uv 51 lhb 193
Totaal m 246 lhi 42
mw aer 53 Totaal wz 991
hp 220 z ae 12
hpr 363 aev 43
hpr- 180 lh 135
kp 6 lhb 119
un 69 sf 47
uv 49 Totaal z 356
weg 28 Eindtotaal 5302
Totaal
mw 968
w hpr 227
hr 142
hrb 19
kbs 12
kd 588
lh 104
lhb 126
lhi 1223
lsh 62
se 238
Totaal w 2741
Momenteel zijn de natuurwaarden ter hoogte van het projectgebied echter beperkt. De recent
aangelegde dijken zijn hoofdzakelijk begroeid met een grazige vegetatie of zijn onbegroeid. De
voorkomende natuurwaarden ter hoogte van het projectgebied zijn bijgevolg dan ook eerder
beperkt voor wat betreft het noordelijk deel (deeltracés 1 t.e.m. 8).
In het zuidelijk deel is de te herlocaliseren leiding niet gelegen in het dijklichaam. Er worden
hoofdzakelijk graslanden en een paar bomenrijen doorkruist.
4.4.2.6 Beschrijving toekomstige vegetatie omwille van de aanleg van de overstromingsgebieden
De huidig aanwezige leidingen dienen omgelegd te worden naar aanleiding van de aanleg en in
werking treding van de geplande overstromingsgebieden. Het noordelijk deel van het tracé komt in
de ringdijk van het GGG te liggen, terwijl het zuidelijk deel binnen het GOG gelegen zal zijn.
Bij de aanleg van de overstromingsgebieden werd de ringdijk langs de Schelde afgegraven waardoor
de polder blootgesteld zal worden aan getijdenwerking en er een ontwikkeling van een slikken- en
schorrenlandschap tot ontwikkeling kan komen. Hierdoor zullen een groot deel van de aanwezige
bosbestanden ten gevolge van (toekomstige) overstromingen met brak water (bij instellen GGG-
werking) afsterven. Bij de aanleg van het GGG wordt eveneens voorzien in een voorafgaandelijke
rooiing van de bosbestanden. De GGG-werking zal bijgevolg in eerste fase leiden tot een quasi
volledig verlies van de huidige vegetatie in de dagelijks overstroomde delen van de polder, enerzijds
doordat de huidige vegetatie niet bestand is tegen langdurige en frequente overstromingen,
anderzijds door afzetting van sedimenten op de vegetatie en de invloed van saliniteit. Op relatief
korte termijn (10 à 15 jaar) kan een slikken- en schorrenvegetatie tot ontwikkeling komen.
De ondiepe tijdelijke Barbierbeekbedding zal op relatief korte termijn door lokale vernatting
spontaan evolueren tot een aantrekkingspool voor weidevogels en steltlopers, met een afwisseling
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 78 van 127
van vochtige pioniersituaties, opslag van wilgen, ontwikkeling van natte ruigte en plas-drassituaties.
Na het instellen van de getijdenwerking zal deze zone verder evolueren tot een kreek wat voor
lokale weidevogelpopulaties interessante potenties biedt. Door het verwijderen van de voedselrijke
toplaag in het waterbergingsgebied ontstaan gunstige uitgangssituaties voor bepaalde
pioniergemeenschappen. Het kiemen van ‘ongewenste soorten’ zoals Pitrus die vaak massaal in de
zaadbankvoorraad van de bovenste bodemlaag zitten, geeft een beperkt negatief effect.
De getijonafhankelijke natuurontwikkeling heeft als doel om natte natuur met broekbossen en
permanent natte en vochtige graslanden te creëren of beter te laten ontwikkelen. Er wordt daarom
naar gestreefd om de abiotische omstandigheden voor die natte natuur te optimaliseren. Hierbij
wordt uitgegaan van een vernatting tegenover de huidige toestand.
4.4.2.7 Ecosysteemkwetsbaarheidskaarten
Op basis van de BWK van de huidige (en toekomstig geplande) toestand van het terrein en de
bijhorende waardebeoordeling kan ook worden aangegeven welke de kwetsbare gebieden zijn voor
de verschillende verstoringsprocessen die volgens het bestek dienen plaats te vinden bij het
aanleggen van een leiding (verdroging, verzuring, eutrofiëring en ecotoopverlies). Welke zones
kwetsbaar zijn, en welke zones dus een relevante impact zullen ondervinden van de eventuele
werkzaamheden ten gevolge van de leidingaanleg, wordt in de effectenanalyse van dit OHD
besproken.
• Het noordelijk deel van het tracé wordt hoofdzakelijk als weinig kwetsbaar
tot kwetsbaar voor geluidsverstoring aangeduid. Het zuidelijk deel van het
tracé is hoofdzakelijk gelegen in een zone die als zeer kwetsbaar wordt
aangeduid.
• Het overstromingsgebied zelf kan als (zeer) kwetsbaar voor verdroging
worden aangeduid. Echter, de brede dijkzone waar de te herlocaliseren
leidingen in het noorden zijn gelegen, kan als weinig kwetsbaar voor
verdroging beschouwd worden.
• Het onderzoeksgebied is over het algemeen weinig kwetsbaar voor
eutrofiëring.
• Het dijklichaam waarbinnen de leidingen in het noordelijk deel worden
aangelegd kan als weinig kwetsbaar voor ecotoopverlies worden
beschouwd. De graslanden ter hoogte van het zuidelijk deel worden als
kwetsbaar beschouwd.
• Het dijklichaam in het noorden en de graslanden in het zuiden kunnen
worden aangeduid als niet tot weinig kwetsbaar voor verzuring.
4.4.3 Beschrijving van de toekomstige toestand en de verwachte effecten
4.4.3.1 Effectgroep ‘ecotoop- en biotoopverlies of –winst
Effectieve oppervlakte-inname en het hieraan gekoppelde ecotoopverlies zal zich beperken tot de
zone van de werfstrook (en mogelijke stockagezones) en de strengzone. Vanuit de
projectomschrijving blijkt dat de werfstrook voor de aanleg van de geplande leiding in het noorden
maximaal ca. 16 m bedraagt. Deze werkstrook omvat hoofdzakelijk de topzone van de dijk (op 3,5 m
TAW) waarin de leidingen voorzien zijn (ca. 7,85 m), de naastliggende weg (ca. 4,5 m) en de zone
naast de weg voor de stockage van de uitgegraven grond (ca. 4 m). Ter hoogte van deze werfzone in
het noordelijk deel zijn bijgevolg geen waardevolle biotopen gelegen. Indien er plaatselijk
onvoldoende ruimte zou zijn ter hoogte van de werkstrook om de uitgegraven grond, zal er
bijkomend gestockeerd worden ter hoogte van de buitenkant van de nieuw aangelegde dijken en/of
ter hoogte van de middenzone van de Scheldelei. Ook hier bevinden zich geen waardevolle
biotopen. Op een beperkt aantal plaatsen (begin zuurstofleiding, eind waterstofleiding en eind
stikstofleiding) worden de geplande leidingen beperkt buiten de dijksegmenten aangelegd, ter
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 79 van 127
hoogte van akkerpercelen, zie §2.4. Er worden geen waardevolle biotopen ingenomen in deze zones
waardoor er geen aanzienlijke effecten verwacht worden.
Na de aanleg zal de oorspronkelijke toestand van de dijken hersteld worden en worden de taluds,
indien nodig, terug heringezaaid. Effecten inzake biotoopverlies worden bijgevolg verwaarloosbaar
tot beperkt negatief beoordeeld.
De voorziene werkstrook overlapt gedeeltelijk met de werkstrook die in het najaar van 2014 werd
gebruikt voor het verleggen van de Fluxysleidingen. Ter hoogte van deze toenmalige werkstrook
heeft zich nog geen stabiele waardevolle vegetatie kunnen ontwikkelen.
De graslanden in het zuidelijk deel zullen gevrijwaard blijven, gezien de waterstofleiding hier zal
aangelegd worden via een HGB. Er worden hier dan ook geen negatieve effecten verwacht inzake
biotoopverlies. Ter hoogte van het intredepunt bevindt zich eveneens een grazige vegetatie die zal
hersteld worden na uitvoering van de werken.
Ter hoogte van het beginpunt van de zuurstofleiding dienen 3 bomen gekapt te worden buiten de
ringdijk.
De strengzone is gesitueerd ter hoogte van de Lange Gaanweg waardoor er geen biotoopverlies
optreedt.
Boscompensatie
In het kader van het bosdecreet is het steeds noodzakelijk om de oppervlakte aan bos, die door
toedoen van de uitvoering van het project zal moeten verdwijnen, te compenseren. Echter, door
uitvoering van het project dienen slechts 3 bomen (tijdelijk) verwijderd te worden, waardoor het
Bosdecreet hier niet van toepassing is.
4.4.3.2 Effectgroep ‘rustverstoring’
De aanleg van de ondergrondse leidingen genereert geluidseffecten die onderverdeeld kunnen
worden in de verschillende fasen van uitvoering. De verstoringsgevoeligheid van een gebied voor
geluidsverstoring is, wat betreft de discipline fauna en flora, in belangrijke mate afhankelijk van 2
factoren, namelijk de aanwezigheid van potentiële habitats voor verstoringsgevoelige soorten en de
huidige verstoringsgraad van de gebieden.
Het aanleggen van ondergrondse leidingen kan tijdelijk de rust verstoren. De grootste
geluidstoename wordt verwacht tijdens het graven en vullen van de sleuf.
Geluidsverstoring heeft vooral een negatief effect tijdens de broedperiodes (i.c. van april tot juli).
Gezien de uitvoering van het project gefaseerd zal verlopen wordt er verwacht dat er voor het
merendeel van de soorten voldoende vluchtmogelijkheden zijn naar omliggende gebieden, met
gelijkaardige habitatkarakteristieken.
Er kan gesteld worden dat er langsheen beide zijden van de werkstrook verstoring kan optreden tot
over een afstand van maximaal 500 m indien rekening gehouden wordt met een worst-case situatie
(alle machines samen in werking, zie §4.6.3.4). De verstoringafstand zal echter meestal beperkt
blijven tot 100 à 200 m langs weerszijden van de werkstrook (rekening houdende met een
gemiddelde geluidsbelasting, zie §4.6.3.4) en dit slechts voor een beperkt aantal dagen, gezien de
fasering van de werken. De vermelde verstoringsafstanden houden daarbij ook nog rekening met de
aanwezigheid van bemalingspompen over het gehele tracé, wat hier niet het geval zal zijn, enkel ter
hoogte van bepaalde aansluitingen zal beperkt bemaling nodig zijn. De verstoringsafstanden zullen
bijgevolg nog beperkter zijn.
Uit de berekende bufferafstanden blijkt dat er bijna geen effecten te verwachten zijn ten aanzien van
avifauna op of langs de Zeeschelde. In het volledige gebied ten noorden van de Barbierbeek is een
relatief sterke geluidsimpact te verwachten in het open weilandgebied, in de bosrijke westelijke
cuestarand blijft de verstoringsimpact beperkt tot de randzone. In het zuidelijk deel beperkt de
mogelijke verstoring zich tot de zones rond het in- en uittredepunt.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 80 van 127
Gezien de aanwezigheid van voldoende uitwijkmogelijkheden wordt er verwacht dat het
broedsucces voor het merendeel van de soorten wellicht niet of amper gehypothekeerd (niet-
significant) wordt. Echter, indien de verstoring optreedt tijdens het broedseizoen is het mogelijk dat
verstoringsgevoelige fauna niet terug keert naar hun nest. Dit wordt beperkt tot matig negatief
beoordeeld. Dit effect kan gemilderd worden door het uitvoeren van de werken buiten het
broedseizoen. De meeste kleinere zoogdieren kunnen bij de aanleg van een ondergrondse leiding
uitwijken naar omliggende percelen.
Ook in de exploitatiefase is rustverstoring mogelijk, met name op het moment van de controles.
Deze verstoring is echter heel beperkt en wordt dus als verwaarloosbaar aanzien.
4.4.3.3 Effectgroep ‘lichtverstoring’
Tijdens de aanlegfase van de leidingen is het mogelijk dat er na zonsondergang of voor zonsopgang
lichtbronnen aanwezig zijn binnen de werfzone, vooral ter hoogte van het in- en uittredepunt van de
horizontaal gestuurde boring. Het volledige geplande tracé wordt als kwetsbaar voor lichtverstoring
aangeduid.
Om negatieve effecten bij de aanleg van het project zoveel mogelijk te beperken, wordt voorgesteld
om het gebruik van lichtbronnen zo veel als mogelijk te beperken, de lichtbronnen neerwaarts te
richten en te doven tijdens de nachtperiode, indien mogelijk. Indien hieraan voldaan wordt, en
gezien de mogelijke effecten slechts tijdelijk van aard zijn, worden de eventueel resterende effecten
beperkt negatief beoordeeld.
4.4.3.4 Effectgroep ‘versnippering en barrière-effecten’
De aanleg van een ondergrondse leiding zorgt in de meeste gevallen niet voor permanente
versnippering, maar veroorzaakt wel tijdelijke barrière-effecten. De leidingen worden in het
noordelijk deel voorzien binnen de recent aangelegde dijken waardoor zo goed als geen opgaande
vegetatie dient gerooid te worden. Er worden geen bospercelen doorkruist en er dienen geen
bomenrijen en houtkanten onderbroken of definitief verwijderd te worden die momenteel deel
uitmaken van een waardevolle migratieroute. Hierdoor worden er geen significante effecten
verwacht op de soorten die deze elementen gebruiken om zich te verplaatsen.
De meest in het oog springende barrière wordt veroorzaakt door de sleuven zelf. Maar ook hier zal
het effect relatief beperkt zijn omdat de meeste sleuven na enkele dagen alweer worden gedicht. De
activiteiten in de werkstrook en de aanwezigheid van de sleuven kunnen echter voor negatieve
effecten zorgen op amfibieën, zeker tijdens de trek en het voortplantingsseizoen. De hoogste
potenties voor het voorkomen van trek en voortplantingsplaatsen voor amfibieën zijn aanwezig ter
hoogte van de deeltracés met poelen in hun nabije omgeving, hoofdzakelijk in de omgeving, van de
Barbierbeek. Daarom wordt aangeraden ter hoogte van deze (delen van) deeltracés extra
voorzieningen te treffen, zoals het spannen van netten en dagelijks overzetten van amfibieën. Het
spannen van netten en de amfibieën geleiden naar een zone waar de werken reeds voltooid zijn of
nog niet begonnen zijn, zodat ze veilig het leidingentracé kunnen kruisen is een andere mogelijkheid,
indien deze niet verstoorde zones zich niet te ver van de poelen bevinden. Indien het niet mogelijk is
één van deze voorzieningen uit te voeren, wordt aangeraden geen sleuven te graven voor of tijdens
de trek van amfibieën (begin februari tot eind maart). Echter, de trekperiode is sterk afhankelijk van
de weersomstandigheden en dient in detail bekeken te worden op het moment van de uitvoering
van de werken. De afstand waarop amfibieën overwinteren kan sterk verschillen van poel tot poel en
is afhankelijk van het landgebruik in de omgeving. Indien er veel kleine landschapselementen
voorkomen op korte afstand van de poel, zullen de mogelijk voorkomende amfibieën hoogst
waarschijnlijk ook op korte afstand van de poel overwinteren. Indien kleine landschapselementen
ontbreken op korte afstand, is het niet ondenkbaar dat amfibieën tot meerdere honderd meters ver
van de poel overwinteren. Algemeen zou kunnen gezegd worden dat extra voorzieningen moeten
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 81 van 127
genomen worden ter hoogte van poelen die zich op ca. 100 m tot 150 m van het geplande
leidingentracé bevinden.
Het ruimtebeslag van de aanleg van de leidingen zal op landschappelijke schaal voor de noordelijke
tracédelen slechts voor een beperkte barrièrewerking zorgen, aangezien de leidingen voorzien zijn in
het dijklichaam, welke op zich reeds een veel grotere barrière vormt.
Na de aanleg van de leidingen wordt de vegetatie zo veel mogelijk in haar oorspronkelijke staat
hersteld. Enkel het herstel van hoge opgaande en diepwortelende vegetatie boven de leidingen is
niet mogelijk wegens veiligheidsoverwegingen. Deze worden in kader van het Sigmaplan ook niet
voorzien ter hoogte van de dijken.
4.4.3.5 Effectgroep ‘bodemverstoring’
De bouw van ondergrondse leidingen brengt mogelijke bodemverstoring met zich mee. Het
vervoeren en verplaatsen van grond door zware machines zal de bodem plaatselijk compacteren.
Soorten van natte milieus zijn zeer gevoelig voor betreding en verdichting van de bodem. Deze
vegetatietypes zijn immers afhankelijk van de locale abiotiek en door vergraving kan dit milieu lokaal
gewijzigd worden, waardoor het herstel van deze vegetatietypes gehypothekeerd wordt.
Echter, de leidingen worden voorzien in de recent aangelegde dijken, waarbij kan verondersteld
worden dat dijklichamen minder gevoelig zijn aan verdichting en dus aan bodemverstoring.
4.4.3.6 Effectgroep ‘verdroging / vernatting’
De effecten op fauna en flora van een eventuele daling van de (grond)waterstand zijn moeilijk te
voorspellen en meestal niet vast te stellen tijdens de aanlegfase van ondergrondse leidingen, maar
pas zichtbaar in de beheersfase, wanneer de aanleg reeds enige tijd is afgerond.
Echter, gezien de leidingen in het noordelijk deel in de dijkkern worden aangelegd, boven
maaiveldniveau, wordt er niet verwacht dat bemaling nodig zal zijn. Mogelijks zal er wel een
beperkte bemaling nodig zijn ter hoogte van het in- en uittredepunt van de gestuurde boring in het
zuidelijk deel. Het intredepunt bevindt zich ter hoogte van grazige vegetatie van de dijk, waardoor de
mogelijke verdrogingseffecten beperkt negatief tot verwaarloosbaar worden ingeschat. Nabij het
uittredepunt is een alluviaal bosje gelegen wat als gevoelig voor verdroging kan beschouwd worden.
Echter, indien er bemaald dient te worden, zal deze beperkt in omvang en in tijd zijn. Gezien de
voorkomende kleibodems in de buurt van het uittredepunt kan daarbij verwacht worden dat de
bemalingsstraal ook beperkt zal zijn (deze zal normaal niet tot buiten de werkzone reiken). Hierdoor
worden de effecten van een mogelijke bemaling ter hoogte van het uittredepunt eveneens
verwaarloosbaar tot beperkt negatief beoordeeld.
Indien er bemaling is nodig geweest tijdens de aanlegfase, zal het grondwaterniveau zich terug
herstellen tijdens de exploitatiefase, waardoor ook de oorspronkelijke vegetatie zich terug kan
herstellen.
Ook wat de fauna betreft kan worden gesteld dat groepen als vogels en zoogdieren in deze
omgeving vrijwel geen hinder zullen ondervinden van een eventuele bemaling.
Negatieve effecten ten gevolge van vernatting worden er nergens verwacht.
4.4.3.7 Effectgroep ‘structuurwijziging waterlopen’
De te herlocaliseren leidingen in het noordelijk deel worden aangelegd boven de ingekokerde
waterlopen. In het zuidelijk deel worden de twee gekruiste waterlopen onderboord. Er worden
bijgevolg nergens effecten verwacht ten opzichte van de structuurkwaliteit van de gekruiste
waterlopen.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 82 van 127
4.4.3.8 Effectgroep ‘eutrofiëring’
Gezien de aard van het project wordt er geen andere vorm van eutrofiëring verwacht, dan degene
die als resultante van verdroging kan optreden. De mogelijke effecten zijn dus geïntegreerd in de
effectgroep verdroging.
4.4.3.9 Effectgroep ‘inkrimping / uitbreiding migratie-, foerageer- en broedgebieden’
Tijdens de werken zal de oppervlakte ter hoogte van de werkstrook geen geschikt migratie-,
foerageer-, en / of broedgebied meer vormen. Echter, deze oppervlakte-inname is eerder beperkt en
van tijdelijke aard. Na de werken wordt de oorspronkelijke toestand hersteld. Er kan daarnaast
verondersteld worden dat er genoeg uitwijkmogelijkheden zijn in de omgeving van de geplande
leidingen. De tijdelijke afname in mogelijk migratie-, foerageer- en / of broedgebied wordt bijgevolg
als beperkt negatief beoordeeld.
In de exploitatiefase worden er weinig tot geen effecten verwacht op de migratie- foerageer- en
broedgebieden van de voorkomende fauna gezien het huidig landgebruik na aanleg van de leidingen
kan verder gezet worden.
4.4.3.10 Passende Beoordeling en Natuurtoets
Zie bijlage 3
4.4.4 Besluit Fauna en Flora
4.4.4.1 Conclusie
Rechtstreeks ecotoopverlies treedt op ter hoogte van de werkstrook in het noordelijk deel en de
werkzones ter hoogte van de in- en uittredepunten in het zuidelijk deel. Deze zones bestaan
nagenoeg volledig uit grazige (dijk)vegetaties. Na de aanleg zal de oorspronkelijke toestand van deze
(dijk)vegetatie hersteld worden en worden de bermen, indien nodig, terug heringezaaid. Effecten
inzake biotoopverlies worden bijgevolg verwaarloosbaar tot beperkt negatief beoordeeld.
Rustverstoring treedt tijdelijk op tijdens de uitvoeringsperiode. Voor het merendeel van de soorten
zijn er voldoende uitwijkmogelijkheden in de buurt. Echter, indien de verstoring optreedt tijdens het
broedseizoen is het mogelijk dat verstoringsgevoelige fauna niet terug keert naar hun nest. Dit wordt
beperkt tot matig negatief beoordeeld. Dit effect kan gemilderd worden door het uitvoeren van de
werken buiten het broedseizoen.
De volledige lengte van het geplande tracé wordt aangeduid als kwetsbaar voor lichtverstoring. Het
gebruik van lichtbronnen dient zo veel als mogelijk beperkt te worden en er wordt aanbevolen de
lichtbronnen neerwaarts te richten en te doven tijdens de nachtperiode indien mogelijk.
Lokaal kan tijdelijke barrièrewerking optreden tijdens de werkzaamheden o.a. tijdens de
amfibiëentrek. Daarom wordt aangeraden extra voorzieningen te nemen, zoals het spannen van
netten en dagelijks overzetten van amfibieën. Het spannen van netten en de amfibieën geleiden
naar een zone waar de werken reeds voltooid zijn of nog niet begonnen zijn, zodat ze veilig het
geplande tracé kunnen kruisen is een andere mogelijkheid, indien deze niet verstoorde zones zich
niet te ver van de poel bevinden. Indien het niet mogelijk is één van deze aanbevelingen uit te
voeren, wordt aangeraden geen sleuven te graven voor of tijdens de trek van amfibieën (begin
februari tot eind maart).
Permanente versnippering door de vernietiging van opgaande vegetatie wordt niet verwacht, gezien
er geen opgaande vegetatie dient verwijderd te worden en er evenmin opgaande vegetatie gepland
is in het Sigmaplan ter hoogte van de voorbehouden zones.
Er kan verondersteld worden dat dijklichamen minder gevoelig zijn aan verdichting en dus aan
bodemverstoring, waardoor er geen significante effecten verwacht worden.
Enkel ter hoogte van de in- en uittredepunten van de HGB en sommige aansluitingspunten met
bestaande leidingen, zal er mogelijks bemaald moeten worden. De bemalingsstraal zal hierbij niet tot
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 83 van 127
buiten de werkstrook reiken, waardoor er geen of slechts beperkt negatieve effecen inzake
verdroging verwacht worden.
De te herlocaliseren leidingen in het noordelijk deel worden aangelegd boven de ingekokerde
waterlopen. In het zuidelijk deel worden de twee gekruiste waterlopen onderboord. Er worden
bijgevolg nergens effecten verwacht ten opzichte van de structuurkwaliteit van de gekruiste
waterlopen.
De tijdelijke afname in mogelijk migratie-, foerageer- en / of broedgebied wordt als beperkt negatief
beoordeeld.
Vanuit de discipline fauna en flora zijn er geen significante verschillen tussen beide mogelijke
varianten voor de werkzone van het intredepunt van de HGB.
Voor de discipline Fauna en flora wordt geconcludeerd dat er geen aanzienlijke effecten verwacht
worden en dat een MER-onderzoek geen bijkomende informatie met betrekking tot de
effectenanalyse zal opleveren.
4.4.4.2 Milderende maatregelen
Vanuit de discipline fauna en flora worden geen milderende maatregelen nodig geacht.
4.4.4.3 Aanbevelingen om het project milieuvriendelijker te maken
• Het gebruik van lichtbronnen dient zo veel als mogelijk beperkt te worden. Verder dient
men de lichtbronnen neerwaarts te richten en eventueel te doven tijdens de nachtperiode,
indien mogelijk.
• Uitvoeren van de werken tijdens het broedseizoen kan het best vermeden te worden.
• Het spannen van netten en dagelijks overzetten van amfibieën. Het spannen van netten en
de amfibieën geleiden naar een zone waar de werken reeds voltooid zijn of nog niet
begonnen zijn, zodat ze veilig het geplande tracé kunnen kruisen is een andere
mogelijkheid, indien deze niet verstoorde zones zich niet te ver van de poel bevinden.
Indien het niet mogelijk is één van deze aanbevelingen uit te voeren, wordt aangeraden
geen sleuven te graven voor of tijdens de trek van amfibieën (begin februari tot eind
maart). Indien de werken worden uitgewerkt vanaf augustus tot het einde van het jaar,
komt deze aanbeveling te vervallen.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 84 van 127
4.5 Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie
Kaart 6: Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie
4.5.1 Afbakening van het studiegebied
Naast het bestuderen van het projectgebied zal het studiegebied worden opengetrokken naar het
omgevende landschap. Er zijn immers effecten te verwachten vanuit de nabije omgeving op
landschapsbeleving en landschapsstructuur.
4.5.2 Beschrijving van bestaande toestand
4.5.2.1 Historiek van het studiegebied
De Ferrariskaart
Op het einde van de 18de
eeuw werd het hele grondgebied van het huidige België voor de eerste
maal op een homogene wijze in kaart gebracht door graaf J. De Ferraris. De Ferrariskaart schetst een
beeld van het landschap in de 18e eeuw.
Het gebied tussen de Scheldeoever en de huidige Bazelstraat en Rupelmondestraat was ten tijde van
Ferraris hoofdzakelijk in gebruik als akkerland, lokaal afgewisseld met weiland. Daarnaast valt de
vallei van de Barbierbeek op.
Bewoning concentreert zich in de gehuchten ‘Cruybeke’, ‘Basele’ en ‘het Houten Cruys’.
Het wegenpatroon op de Ferrariskaart weerspiegelt redelijk goed het huidige wegenpatroon. De
verbinding van de kernen Bazel en Kruibeke was aanwezig, net als de straten in de omgeving van de
Barbierbeek (Kempenhoekstraat, Kreekdijk en Lange Gaanweg). Een aantal paden en onverharde
wegen nabij de Scheldeoever zijn echter verdwenen.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 85 van 127
Figuur 4-1: Uitreksel van de Ferrariskaart voor de omgeving van de om te leggen leidingen
Archeologische vondsten
Het archeologisch patrimonium bevindt zich onder het maaiveld (of water) en is daardoor niet
bepalend voor de zichtbare ruimtelijke structuur van het landschap. Toch is het belangrijk om dit
cultureel erfgoed te bewaren. Daarom wordt het in de ruimtelijke planning betrokken waardoor het
wel een structurerende betekenis kan hebben. Het belang van dit niet zichtbaar patrimonium is
daarom niet enkel historisch maar ook actueel en toekomstgericht.
Om een overzicht te krijgen van de reeds gekende archeologische sites werd de Centrale
Archeologische Inventaris (CAI) geraadpleegd. De Centrale Archeologische Inventaris is een
inventaris van tot nog toe gekende archeologische vindplaatsen. Vanwege het specifieke karakter
van het archeologisch erfgoed dat voor ons verborgen zit in de ondergrond, is het onmogelijk om op
basis van de Centrale Archeologische Inventaris uitspraken te doen over de aan- of afwezigheid van
archeologische sporen. De aan- of afwezigheid van archeologische sporen dient met verder
onderzoek vastgesteld te worden.
Volgende archeologische vondsten werden gedaan in de nabijheid van het projectgebied :
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 86 van 127
Tabel 4-7: Archeologische vondsten in de nabije omgeving van de leidingen, bron CAI (toestand
november 2014), Agentschap Onroerend Erfgoed.
CAI-nr Naam/toponiem Omschrijving Afstand t.o.v het tracé
156632 Broekdam-Zuid I Grondsporen,;Veenwinning,
rechthoekige kuilen in het
veen, datering onbepaald.
Ca. 21m ten westen van het tracé
156631 Oud-Veerstraat I Grondspoor, lijnelementen,
min of meer noord-zuid
verlopende gracht met een
breedte van ca. 2m,
onbepaalde datering.
Ca. 21m ten westen van het tracé
156633 Kapelbeek Grondspoor, veenwinning,
sleufvormige kuilen in het
veen die getuigen van
veenontginning,
onbepaalde datering.
Gelegen in het tracé
166197 Kruibeekse polder Vondstenconcentratie,
aardewerk, Midden-
romeinse tijd, vroege
Middeleeuwen en Volle
Middeleeuwen.
Lijnelementen,
uitgraving/geul met
verschillende
‘uitstulpingen’, onbepaalde
datering.
Ca. 170m ten oosten van het tracé
159228 Bazel sluis Vondstenconcentratie,
organisch materiaal, Vroeg-
Mesolithicum.
Vondstenconcentratie,
aardewerk, vroeg-
mesolithicum.
Ca. 150m ten oosten van het tracé
In de ruimere omgeving van het tracé zijn er verschillende archeologische vondsten gekend (zie
onderstaande figuren).
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 87 van 127
Figuur 4-3: situering van de geplande leiding (noordelijk deel) op de CAI, toestand november 2014
(bron: OE)
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 88 van 127
Figuur 4-4: situering van de geplande leiding (zuidelijk deel) op de CAI, toestand november 2014
(bron: OE)
Bouwkundig erfgoed
Binnen een straal van 200 m4 rondom het geplande tracé bevinden zich volgende aanduidingen
volgens de inventaris van het bouwkundig erfgoed:
4 In tegenstelling tot de raadpleging van de CAI waarbij mogelijke aanduidingen tot op 400 m werden vermeld,
wordt hier een straal van 200 m gehanteerd. Archeologisch erfgoed zit namelijk ‘verborgen’, waardoor een
ruimere buffer te verantwoorden is. Contextuele relaties die aan het oppervlak niet zichtbaar zijn, komen onder
de bodem misschien wel voor (vb. een uitgestrekt grafveld of vondstenconcentratie). Wat betreft het
bouwkundig erfgoed is die contextuele relatie eenvoudiger vast te stellen, gezien deze niet ‘verborgen’ zit in de
ondergrond.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 89 van 127
• 3 arbeidershuizen op ca. 190 m ten westen van deeltracé 1 met als status “gesloopt”
Net buiten de straal van 200 m bevindt zich heel wat bouwkundig erfgoed in de dorpskernen van
Kruibeke en Bazel.
4.5.2.2 Landschapsstructuur en landschapsbeeld
Macroniveau
Traditionele landschappen
Aan de hand van gemeenschappelijke structuurkenmerken kunnen landschappelijk samenhangende
gebieden worden afgebakend. Op basis van natuurlijke geografische streken en hun
cultuurhistorische kenmerken is een opdeling door prof. M. Antrop (UGent) gemaakt in traditionele
landschappen. Het geplande tracé doorkruist slechts 1 traditioneel landschap, met name
Scheldevallei stroomafwaarts Gent (alle deeltracés)
De landschapsstructuur bestaat uit een vallei met bedijkte rivier en afgesneden meanders
en rivierduinen. Identiteitsbepalende elementen zijn de bedijkte
hoogwateroverstromingsvlakte, brede natuurlijk afgesneden meanders met
kronkelwaterafzettingen, donken en oeverwallen, rivierduinen en (pot)polders. Verder zijn
er sterk gerichte, smalle vergezichten met grote afwisseling. Bebouwing komt zowel
verspreid als gegroepeerd voor en is sterk ruimtebegrenzend. Opgaand groen is plaatselijk
sterk ruimtebegrenzend. In de toekomst wenst men
� het vrijwaren van bebouwing van om het even welke aard in de
valleigebieden
� het beheersen van de recreatiedruk
� bijzondere aandacht voor de gradiënten en toposequenties in het
landschap
� het accentueren van de waardevolle sites (taluds, meanders, donken) in
hun omgeving
� een gedifferentieerde aanpak voor de verschillende riviersegmenten
Het is belangrijk dat de algemene kenmerken van de traditionele landschappen bewaard blijven
binnen een steeds veranderende en evoluerende ruimte.
Relicten zijn landschapselementen die nog duidelijk verwijzen naar of getuige zijn van de traditionele
kenmerken van het landschap. Deze relicten kunnen zones zijn, maar ook lijnen of punten.
Relictzones
Relictzones worden gedefinieerd als gebieden met een grote dichtheid aan punt- en lijnrelicten,
zichten en ankerplaatsen. Het verspreid voorkomen van deze ‘object’-relicten kan echter de gehele
ruimte typeren en het belangrijkste kenmerk van het landschap gaan uitmaken. In dat geval is de
connectiviteit tussen de waardevolle landschapselementen eveneens belangrijk voor de gehele
landschappelijke waarde.
De geplande leidingen bevinden zich volledig in de relictzone ‘Scheldevallei van dendermonde tot
Kruibeke’.
Wetenschappelijke waarde: Aantal unieke morfologische en morfogenetische relictvormen:
brede afgesneden meanders, donken en oeverwallen, polders. Polder van Bornem tussen
Bornem dorp en Oude Schelde: kwartairgeologisch en pedologisch een uniek en waardevol
gebied met een rijk bodemarchief. Aantal unieke morfologische en morfogenetische
relictvormen: brede afgesneden meanders, donken en oeverwallen, polders. Gedeelte van
de Vlaamse Vallei. De steilrand langs de rechteroever: relatief steile helling vormt ongeveer
de begrenzing van de Vlaamse Vallei. Linkeroever: alluviale vlakte, grasland, dicht net van
drainagegrachten. De afzetting van het alluvium gebeurde tijdens overstromingen van de
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 90 van 127
Schelde. De alluviale gronden zijn ingenomen door grasland en doorsneden door een dicht
net van drainagegrachten. Schorren van de Schelde: zeer goed bewaard en herkenbaar.
Percelen bos helpen bij de drainering en ontwatering van de polders. Uiterwaarden
aanwezig: gebieden die buitendijks liggen en bij hoge vloed nog regelmatig overstroomd
worden zodat het alluviatieproces blijft doorgaan.
Historische waarde: Sterk gerichte, smalle vergezichten met grote afwisseling, opgaand
groen is ruimtebegrenzend. Overwegend lange, smalle percelen. Percelen bos aanwezig.
Soms hebben de dijken een grillig verloop.Gesloten en vrij intact polderlandschap langsheen
de Schelde en stukje Rupel. Polder Kastel, Grote Wal: percelering blok- tot strookvormig,
geen perceelsranden, percelen bos aangeplant. Verschillende binnendijken omsluiten de
kleine, afzonderlijke polders. Akkershoofd en Groot Broek: kleine percelen met kleine
vijvers, waterputten en bebouwing. Gedeeltelijk beplant met bomen. De Roggeman:
begroeid met bomen, open landschap met strookvormige percelering. Sterk gerichte, smalle
vergezichten met grote afwisseling, opgaand groen is ruimtebegrenzend. Overwegend
lange, smalle percelen. Percelen bos aanwezig. Soms hebben de dijken een grillig verloop.
Polder van Temse: nu gedeeltelijk beplant met bomen en struiken.
Sociaal-culturele waarde: Steendorp: resten van steenbakkerijen aanwezig.
Beleidswenselijkheden: Vrijwaren van bebouwing van om het even welke aard. Beheersen
van de recreatiedruk. Bijzondere aandacht voor de gradiënten en toposequenties in het
landschap. Accentueren van de waardevolle sites in hun omgeving.
� de geplande leiding is in het noordelijk deel voorzien ter hoogte van een daartoe voorziene zone in
de nieuw aangelegde dijken. Van op de dijken zijn er vergezichten aanwezig richting de Schelde. In
het zuidelijjk deel worden alluviale graslanden gekruist.
Ankerplaatsen
Ankerplaatsen zijn algemeen beschouwd de meest waardevolle landschappelijke relicten. Ze vormen
representatieve plaatsen waar ideaal-typische kenmerken nog duidelijk herkenbaar zijn. Tenslotte
kunnen ankerplaatsen een ruimtelijk structurerend element (bvb. als blikvanger) zijn in een al dan
niet gave omgeving of een belangrijke (symbolische) voorbeeldfunctie vervullen.
Het tracé bevindt zich volledig in de ankerplaats ‘Polder van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde’.
Wetenschappelijke waarde: Deel van de Scheldevallei, westelijke grens wordt gevormd door
de steile helling van cuesta van het land van Waas. Alluviale gronden, rivierkleiafzetting,
veen aanwezig onder het alluviaal materiaal. Bestaat overwegend uit kleigronden en natte
bodems. In de polder van Bazel is een kleine donk in het landschap aanwezig.
Historische waarde: Reeds ingedijkt in de 13de eeuw. Grote overstroming in 1715 zorgde
voor het ontstaan van de Kruibekekreek die nu het verlengde van de Barbierbeek vormt en
de Rupelmondse en Bazelse kreek. Grondgebruik op het einde van de 18de eeuw
overwegend akkerland, nadien toename van kleine percelen weiland en bos. Het
perceleringspatroon is vrij goed bewaard. De dijken, dammen en wegen vormen een oud
patroon. De dorpskern van Bazel kent samen met het kasteeldomein van Wissekerke een
oude ontstaansgeschiedenis. Het Kallebeekveer verbindt de polder van Bazel met
Hermiksem.
Ethische waarde: Het betreft hier een zeer regelmatige percelering met kleine percelen bos,
behalve ter hoogte van Bazel, zeer weinig perceelranden. Het is een open tot
gecompartimenteerd landschap. De kreken zijn duidelijk op de orthofoto herkenbaar. De
oevers van de Rupelmondse kreek zijn met bomen beplant, net noorden ervan ligt een
groter bosperceel. De akkers zijn vooral op de donk gesitueerd, daarop aansluitend
bevinden zich graslanden die in natte beboste zones overgaan en/ of in stroken langsheen
de cuestarand en langsheen de huidige Scheldedijk. Op splitsing van wegen treffen we
lindebomen aan waaraan een kapelletje werd gehangen. Vanop de Lange gaanweg kan je
het kasteel van Wissekerke bewonderen.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 91 van 127
Ruimtelijk-structurerende waarde: De polders zijn door de cuesta van het Waasland en de
schelde met haar dijken gegrensd. Het betreft een gecompartimenteerd landschap met
kleine percelen bos. In de polder liggen verschillende kreken. Een belangrijke beek; de
Barbierbeek, is ingedijkt. Op de hogere donken liggen de akkers. De bewoning situeert zich
eveneens op de donken en vooral op het cuestafront.
� de geplande leidingen zijn in het noordelijk deel voorzien ter hoogte van een daartoe voorziene
zone in de nieuw aangelegde dijken. Ter hooge van de Barbierbeek bevinden de leidingen zich in de
compartimenteringdijk. In het zuidelijk deel worden alluviale graslanden gekruist. Langs deeltracé 8
staat een lindeboom waaraan een kapelletje is gehangen.
Mesoniveau
Landschapskenmerkenkaart
Naast het historische aspect in de landschapszorg, zoals vermeld in de atlas van de relicten, zijn
tevens de structurerende landschapselementen zonder relictwaarde van belang (bijvoorbeeld
beekdalen, boscomplexen,…).
De landschapskenmerkenkaart (aanvullende inventaris van de ruimtelijke landschapskenmerken van
bovenlokaal en Vlaams belang, afd. Monumenten en landschappen, 2002) wordt hiervoor
geraadpleegd. Er wordt in de inventaris een onderscheid gemaakt tussen het fysische systeem, het
botanisch systeem en menselijke infrastructuur.
In (de omgeving van) het studiegebied worden volgende landschapskenmerken teruggevonden:
• Fysisch systeem: natuurlijke waterlopen - hoofdbeken; hydrografisch
landschap.;
• Fysisch systeem: dijken in het bekken van de Beneden-Schelde
De gasleidingen doorkruisen het lijnrelict ‘Barbierbeek’ of is gelegen ter hoogte van de dijk langs de
Barbierbeek (deeltracés 4 t.e.m.8). Ten oosten van de leidingen bevindt zich het lijnrelict ‘Schelde’.
Twee puntrelicten bevinden zich op ca. 400 m van de geplande leidingen:
• Kasteel Altena, ten noorden van deeltracé 1;
• Dorpskern Kruibeke, ten westen van deeltracé 1.
Voor beide puntrelicten zijn geen erfgoedwaarden bepaald.
De gasleidingen doorkruisen geen beschermd landschap of monument. In de omgeving van de
leidingen bevinden zich wel een beschermd dorpsgezicht, beschermde monumenten en een
beschermd landschap:
• Beschermd dorpszicht ‘Dorpskom van Bazel’, ca. 450 m ten zuidwesten van deeltracé 4;
• Beschermd landschap ‘Barbierbeekvallei, fase 1, te Kruibeke (Bazel)’, ca. 750 m ten westen
van deeltracé 3;
• Beschermd monument ‘O.L.V. kerk Kruibeke’, ca. 350 m ten westen van deeltracé 1;
• Beschermd monument ‘Schaliënhuis en klooster van de zusters van de O.L.V. visitatie’, ca.
350 m ten westen van deeltracé 1;
• Beschermd monument ‘Gemeentehuis Kruibeke’, ca. 350 m ten westen van deeltracé 1;
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 92 van 127
• Beschermd monument ‘Het voormalig stoompompstation van het Bazel- en
Rupelmondebroek, met inbegrip van het gebouw, de watergang, en de tunnel onder de
Scheldedijk’ op 500 m van deeltracé 9.
Microniveau
Het bodemgebruik binnen het projectgebied bestaat uit de reeds aangelegde dijk rond de
overstromingsgebieden wat betreft het noordelijk deel, en uit weilanden wat betreft het zuidelijk
deel.
Op grondgebied van Kruibeke zijn momenteel (april 2015) geen elementen opgenomen in de
inventaris van het Landschappelijk Erfgoed.
4.5.3 Beschrijving van de toekomstige toestand en de verwachte effecten
4.5.3.1 Effecten op cultuurhistorie
Tijdens de aanlegfase van de leidingen bestaat de kans dat door de geplande werkzaamheden
(uitgraven en stockeren grond, plaatsen leiding) de eventueel aanwezige cultuurhistorische
elementen verstoord worden, door enerzijds verstoring van het landschap en anderzijds vernietiging
van archeologische resten.
Volgende zones zijn kwetsbaar voor verstoring van cultuurhistorische elementen:
o Het volledig geplande tracé doorkruist een relictzone (voor een omschrijving
van de relictzone, zie paragraaf 4.5.2.2);
o Het tracé bevindt zich volledig in de ankerplaats ‘Polder van Kruibeke, Bazel
en Rupelmonde’ (voor een omschrijving van de ankerplaats, zie paragraaf
4.5.2.2);
o Het geplande tracé doorkruist 1 traditioneel landschap over de volledige
lengte (zie 4.5.2.2);
o Puntrelicten: kasteel van Altena en dorpskern Kruibeke zijn op op ca. 400 m
van deeltracé 1 gelegen;
o Lijnrelicten: het tracé doorkruist het lijnrelict “Barbierbeek” of is gelegen in
de nabije omgeving ervan (deeltracés 4 t.e.m. 8);
o Beschermd dorpszicht ‘Dorpskom van Bazel’, ca. 450 m ten zuidwesten van
deeltracé 4;
o Beschermd landschap ‘Barbierbeekvallei, fase 1, te Kruibeke (Bazel)’, ca. 750
m ten westen van deeltracé 3;
o Beschermde monumenten ‘O.L.V. kerk Kruibeke’, ‘Schaliënhuis en klooster
van de zusters van de O.L.V. visitatie’ en ‘Gemeentehuis Kruibeke’, ca. 350 m
ten westen van deeltracé 1.
In zijn totaliteit doorkruist het geplande tracé over de volledige lengte een relictzone en een
ankerplaats. Bij de aanleg van de leidingen via open sleuf (noordelijk deel – maximale breedte ca. 2
m) betekent dit dat er een mogelijke aantasting van de cultuurhistorische resten kan plaatsvinden
over een oppervlakte van 1,1ha. Echter het doorkruisen van een relictzone en een ankerplaats
betekent niet dat er ook effectief een aantasting is van de landschappelijke en/of historische
waarden van deze zone. De doorkruiste waarden van de relictzone en ankerplaats worden
weergegeven in §4.5.2.2 Onderstaand wordt weergegeven welke effecten het uitvoeren van het
project heeft op de aanwezige waarden van de gekruiste relictzone en ankerplaats.
o de aanleg van de geplande leidingen heeft geen significante effecten op de nog aanwezige
brede afgesneden meanders, donken en oeverwallen, polders en bestaande percelering,
wat betreft het noordelijk deel, gezien de leidingen hoofdzakelijk worden aangelegd in de
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 93 van 127
reeds gerealiseerde dijken. Het zuidelijke deel wordt wel aangelegd in de polder, maar hier
zal de aanleg gebeuren via een HGB waardoor mogelijke effecten zich enkel ter hoogte van
het in- en uittredepunt zullen voordoen.
o Door uitvoering van het project dient geen opgaande vegetatie verwijderd te worden, met
uitzondering van drie bomen ter hoogte van het uittedepunt van de HGB. Er worden na
uitvoering van het project bijgevolg geen effecten op de bestaande vergezichten verwacht.
Tijdens de werken kan de stockage van aarde eventueel belemmerend werken. Echter, de
tijdelijke stockage gebeurt ter hoogte van de voet van de dijk, waardoor vanop de dijk geen
effecten inzake de aanwezige vergezichten zullen zijn.
o De lindeboom met kapelletje in de buurt van deeltracé 8 dient door uitvoering van het
project niet gerooid te worden.
Het mogelijks stockeren van uitgegraven grond op de buitenkant van de nieuw aangelegde dijken
en/of ter hoogte van de middenzone van de Scheldelei, zal geen aanzienlijke effecten hebben op de
voorkomende relictzone en ankerplaats. Mogelijke effecten zijn tijdelijk (visuele verstoring) en
hebben geen betrekking op de aanwezige waarden van de relictzone en ankerplaats.
Door uitvoering van het project dienen er geen bosgebieden en bomenrijen verwijderd te worden.
Aangezien de leidingen ondergronds verlopen, zijn er verder ook geen significante negatieve
effecten te verwachten (tijdens de exploitatiefase) op het traditioneel landschap. Tijdens de
aanlegfase kan het stockeren van aarde in de werkstrook voor een verstoring van het traditioneel
landschap zorgen. Dit is echter tijdelijk en herstelbaar, waardoor het effect als beperkt negatief
wordt beschouwd.
Het lijnrelict “Barbierbeek” wordt niet aangetast. De leidingen woden ter hoogte van de Barbierbeek
aangelegd in de reeds gerealiseerde dijklichamen. Daar waar de dijklichamen kruisen met de
Barbierbeek, is de beek plaatselijk ingekokerd onder de dijk. De leidingen worden aangelegd boven
deze ingekokerde waterloop, waardoor er geen effecten op de eventueel nog aanwezige
erfgoedwaarden van dit lijnrelict in de buurt van het projectgebied te verwachten zijn.
Het voorkomende bouwkundig erfgoed, puntrelicten, beschermde monumenten, beschermd
dorpsgezicht en beschermd landschap zijn op ruime afstand van de geplande leidingen gelegen
waardoor er geen significante effecten te verwachten zijn op deze elementen door uitvoering van
het project.
Op een aantal plaatsen (begin zuurstofleiding, eind waterstofleiding en eind stikstofleiding) worden
de geplande leidingen beperkt buiten de dijksegmenten aangelegd. De omvang van de mogelijke
effecten op de mogelijke cultuurhistorische waarden in deze zones is dusdanig beperkt, dat er geen
aanzienlijke effecten in deze zones verwacht worden.
Om het risico op de verstoring van de cultuurhistorische en archeologische resten te beperken,
wordt een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. In dit vooronderzoek worden de archeologisch
meest waardevolle zones bepaald. Tijdens de aanlegfase van de leidingen bestaat namelijk de kans
dat door de geplande werkzaamheden (uitgraven en stockeren grond, plaatsen leidingen) de
eventueel aanwezige cultuurhistorische elementen verstoord worden, door enerzijds verstoring van
het landschap en anderzijds vernietiging van archeologische resten. Het grondverzet kan
archeologische vindplaatsen die eventueel in het gebied aanwezig zijn, beschadigen of vernietigen.
Effecten op archeologisch erfgoed worden altijd negatief beoordeeld indien ze zich zouden voordoen
(globaal -2). Echter, gezien de leidingen in het noordelijk deel worden aangelegd in de recent
aangelgde dijken is de kans op verstoring van archeologische relicten hier uiterst klein. In het
zuidelijk deel wordt de leiding aangelegd via een HGB waardoor het te vergraven volume zeer
beperkt is, waardoor ook hier de kans op vergraving van archeologische relicten zeer beperkt wordt
ingeschat.
Minstens de geldende wetgeving inzake meldingsplicht bij vondsten dient hieromtrent gevolgd te
worden. Sinds 1 januari 2015 is het nieuwe Onroerenderfgoeddecreet in werking. Vanaf dan geldt
één overkoepelende regelgeving voor monumenten, stads- en dorpsgezichten, landschappen en
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 94 van 127
archeologie. Het nieuwe onroerend erfgoeddecreet vervangt drie voorgaande decreten
(monumentendecreet van 1976, archeologiedecreet van 1993 en landschapsdecreet van 1996) en
een wet uit 1931 op het behoud van monumenten en landschappen.
Met de definitieve goedkeuring van het nieuw decreet onroerend erfgoed door de Vlaamse regering
is ook de Conventie van Malta (ook wel het Verdrag van Valetta genoemd) in Vlaamse regelgeving
omgezet. Om de Conventie van Malta verder te implementeren in de Vlaamse regelgeving is een
volledig nieuw archeologisch traject nodig. Daarin spelen erkende archeologen een cruciale rol.
Omdat zij de enigen zijn die een opgraving of een vooronderzoek met ingreep in de bodem mogen
uitvoeren, kan het hoofdstuk Archeologie van het Onroerenderfgoeddecreet pas in werking treden
wanneer er voldoende archeologen erkend zijn. Het is de verwachting dat dit aantal in de loop van
2015 zal bereikt zijn. Tot dan blijft het Archeologiedecreet van 1993 van kracht
Volgens de huidige regelgeving (archeologiedecreet van 1993) komt het initiatief om archeologisch
vooronderzoek uit te voeren van de overheid (gemeentelijke en/of Vlaamse), meestal als gevolg van
een archeologisch advies bij de bouwvergunning. Volgens de nieuwe regelgeving
(onroerenderfgoeddecreet van 2013, luik archeologie wellicht van kracht vanaf medio 2015) zal het
initiatief bij de ontwikkelaar/bouwheer liggen, in het kader van de opmaak van een bij de
vergunningsaanvraag toe te voegen archeologienota.
Bij verplicht archeologisch onderzoek dient er bij de stedenbouwkundige en verkavelingsvergunning
een bekrachtigde archeologienota te zitten. Criteria en drempels voor deze verplichting zijn
afhankelijk van ondermeer de oppervlakte van de ingreep, de ruimtelijke bestemming, de ligging
binnen of buiten vastgestelde archeologische zones of beschermde archeologische site, de aard van
de vergunning, de aard van de aanvrager.
Op basis van de criteria wordt duidelijk dat de oppervlakte die wordt vergraven in ieder geval groter
zal zijn dan de criteria voor vrijstelling. Voorlopig zijn de zones waar geen archeologie te verwachten
valt nog niet nader afgebakend. Wellicht resulteert onder de nieuwe regelgeving de aanvraag van de
vergunningen voor de aanleg van de geplande leiding dan ook in een verplichting tot opstellen van
een archeologienota (met vooronderzoek). Zoals eerder gesteld zal Air Liquide een dergelijk
archeologisch vooronderzoek (laten) uitvoeren.
Tijdens de exploitatiefase zijn geen bijkomende effecten op de cultuurhistorische situatie te
verwachten.
4.5.3.2 Effecten op landschapsbeeld
Tijdens de werken wordt de ligging van de werkstrook zodanig bepaald dat er slechts een zo
minimale impact is op het landschap en de opgaande vegetatie.
De effecten op het landschapsbeeld (door het definitief verwijderen van vegetatie) zullen zeer
beperkt zijn. De geplande leidingen worden ter hoogte van het noordelijk deel aangelegd in de
daartoe voorziene zone binnen de recent aangelegde dijken. Deze bestaan uit een grazige vegetatie.
Enkel ter hoogte van het beginpunt van de zuurstorleiding in het noorden dienen plaatselijk drie
bomen gerooid te worden. Deze kunnen echter na de aanlegwerken terug heraangeplant worden,
indien gewenst.
De strengzone voor de HGB in het zuiden is gelegen ter hoogte van een reeds bestaande verharde
weg, waardoor ook hier geen opgaande vegetatie dient gerooid te worden.
Ter hoogte van de in- en uittredepunten van de HGB is een bredere werkstrook nodig.
o Ter hoogte van het intredepunt omvat de werkzone enkel grazige vegetatie. Na de aanleg
zal deze in de oorspronkelijke staat hersteld worden. Er worden geen significante effecten
voor het landschapsbeeld verwacht.
o Ter hoogte van het uittredepunt omvat de werkstrook eveneens hoofdzakelijk grazige
vegetatie. In het westen dienen drie bomen gerooid te worden. Deze zijn echter niet
gelegen binnen de voorbehouden zone en kunnen indien gewenst, na de
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 95 van 127
aanlegwerkzaamheden heraangeplant worden. Er worden geen significante effecten voor
het landschapsbeeld verwacht.
Bij het afbakenen van de werkzone en het plaatsen van de signalisatie wordt het landschapsbeeld
algemeen (tijdelijk en herstelbaar) geschaad.
De stockage van de uitgegraven aarde en de hele werf op zich zal het landschapsbeeld (tijdelijk en
herstelbaar) schaden. Gezien het tijdelijke karakter van deze effecten wordt de verstoring van de
landschapsbeleving tijdens deze fasen als beperkt negatief beschouwd.
Aangezien de vervoersleidingen zich ondergronds bevinden, zijn er tijdens de exploitatiefase
nagenoeg geen effecten op het landschapsbeeld te verwachten. Wat het landgebruik betreft, zijn de
reglementaire beperkingen in de erfdienstbaarheidszone van kracht.
4.5.3.3 Effecten op functionele versnippering actueel landgebruik
De geplande leiding loopt in het zuidelijk deel hoofdzaklijk door graslanden en wordt aangelegd via
een HGB. Na de aanleg kan het huidig landgebruik verder gezet worden. De geplande leidingen in
het noorden worden hoofdzakelijk aangelegd in de daartoe voorziene zone binnen de recent
aangelegde dijken in kader van het Sigmaplan. Na uitvoering van het project zullen de dijken hun
beschermende functie kunnen blijven uitoefenen. Op een beperkt aantal plaatsen (begin
zuurstofleiding, eind waterstofleiding en eind stikstofleiding) wordt een deel van de geplande leiding
aangelegd in akkerland. Na de uitvoering van het project kan dit landgebruik verder gezet worden. Er
worden bijgevolg nergens significante effecten op het landgebruik verwacht. Ook de tijdelijke
effecten tijdens de aanlegfase op het landgebruik zullen eerder beperkt zijn, gezien het zuidelijk deel
wordt aangelegd via een HGB (tijdelijke verstoring van het landgebruik beperkt zich tot het in- en
uittredepunt). In het noordelijk deel kan de toegankelijkheid van dienstweg tijdelijk beperkt zijn.
Het aanleggen van een leiding creëert tijdelijk een zone waar men niet kan passeren. Door het
afbakenen van de werkstrook wordt dit effect reeds vastgelegd. De versnippering treedt echter pas
in werking wanneer de sleuven worden gegraven en er aldus een fysieke barrière ontstaat. Hierdoor
wordt het landgebruik versnipperd. Het vermindert tijdelijk de oorspronkelijke connectiviteit en
wordt als beperkt negatief beoordeeld.
4.5.4 Besluit Landschap, Bouwkundig Erfgoed en Archeologie
4.5.4.1 Conclusie
De ondergrondse leidingen doorkruisen verschillende gebieden die potentieel kwetsbaar zijn voor
verstoring van cultuurhistorische elementen. Er dient geen opgaande begroeiing verwijderd te
worden, met uitzondering van drie bomen ter hoogte van het uittredepunt van de HGB. Effecten op
het landschapsbeeld worden dan ook beperkt negatief tot verwaarloosbaar beoordeeld.
Beschadiging aan het bouwkundig erfgoed, puntrelicten, beschermde monumenten, beschermde
landschappen en beschermde stads-of dorpsgezichten wordt niet verwacht, gezien deze zich op
ruime afstand buiten de werkstrook bevinden.
Het lijnrelict “Barbierbeek” wordt niet vergraven. Deze waterloop is ter hoogte van de kruising met
de geplande leidingen ingekokerd, de leidingen worden aangelegd boven de ingekokerde waterloop.
De leidingen zijn gelegen in een relictzone en ankerplaats. Er zal echter geen significante aantasting
plaatsvinden van de landschappelijke en/of historische waarden van deze zones. De beoordeling van
de eventuele verstoring van (archeologische) relicten wordt beperkt negatief ingeschat, aangezien
Air Liquide een archeologisch vooronderzoek laat uitvoeren. Bovendien wordt aangenomen dat er bij
de aanleg van de sleuf slechts een beperkt risico op verstoring van cultuurhistorische resten bestaat,
gezien de leidingen worden aangelegd in de recent aangelegde dijken of via een HGB worden
aangelegd.
De aanwezigheid van de werf op zich heeft een tijdelijk negatief effect op het landschapsbeeld en de
landschapsbeleving, maar na de werken valt dit effect weg.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 96 van 127
Vanuit de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie zijn er geen significante
verschillen tussen beide mogelijke varianten voor de werkzone van het intredepunt van de HGB.
Voor de discipline Landschap, Bouwkundig Erfgoed en Archeologie wordt geconcludeerd dat er
geen aanzienlijke effecten verwacht worden en dat een MER-onderzoek geen bijkomende
informatie met betrekking tot de effectenanalyse zal opleveren.
4.5.4.2 Milderende maatregelen
In het project wordt reeds voorzien in het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek. Vanuit
de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie worden verder geen milderende
maatregelen meer nodig geacht.
4.5.4.3 Aanbevelingen om het project milieuvriendelijker te maken
Vanuit de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie worden bijkomende
aanbevelingen gedaan.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 97 van 127
4.6 Mens en geluid
Kaart 8: Referentiesituatie Mens
4.6.1 Afbakening van het studiegebied
In de discipline Mens gaat de aandacht voornamelijk uit naar de impact op de directe woonomgeving
van het gebied, naar de verkeersafwikkeling, naar de geluidsimpact naar aanleiding van de uitvoering
van de leidingwerken en naar de veiligheidsaspecten. Voor de veiligheidsaspecten betreft het hier de
externe veiligheid, m.a.w. de impact op de directe omgeving van een mogelijk ongeval. Afhankelijk
van het onderzoeksthema wordt het studiegebied uitgebreid, bvb. tot de grens waar de geluids- en
verkeersimpact nog een significante invloed hebben.
4.6.2 Beschrijving van bestaande toestand
4.6.2.1 Landgebruik
Het bodemgebruik in de omgeving van de geplande leidingen is voor een groot deel agrarisch in de
vorm van (alluviale) weilanden. Verspreid komen er bosjes, ruigtes en waterplassen (hoofdzakelijk in
de omgeving van de Barbierbeek) voor. De effectieve werkzone omvat in het noordelijk deel bijna
uitsluitend de bestaande dijk. In het zuidelijk deel beperkt de werkzone zich tot het in- en
uittredepunt van de HGB waar beperkt opgaande vegetatie aanwezig is. Het landgebruik ter hoogte
van de HGB betreft hoofdzakelijk vegetatie.
4.6.2.2 Wonen en werken
De herlocalisatie van de leidingen doorkruist geen woongebied. In de noordelijke zone van de
geplande leidingen bevindt een aanduiding van woongebied op het gewestplan zich op minimaal 90
m ten westen van de leidingen. Het gaat om de dorpskern van Kruibeke, waar ook effectief
bewoning aanwezig is.
Op basis van de analyse van de kleurenorthofoto’s (genomen in 2013) werd een inschatting gemaakt
van het aantal woningen dat zich in de nabijheid (tot op 200 m) van het tracé bevindt. Aangezien het
bij foto-analyse niet steeds duidelijk en correct vast te stellen is of de waargenomen constructies
woningen of andere gebouwen (bvb. stallen, garages, …) zijn, dient dit als een ruwe schatting
beschouwd te worden.
Er bevinden zich een aantal industriële gebouwen bij de start van het geplande tracé aan de Schelde.
In een straal van 200 m rondom deeltracés 1 en 2, ter hoogte van de oostkant van Kruibeke dorp
(Broekdam-noord, Kapelstraat, Broekdam-zuid, Oud-Veerstraat en Polderstraat), worden ca. 180
woningen aangetroffen. Deeltracés 3 t.e.m. 9 zijn gelegen op minstens 200 m afstand van woningen.
Er bevinden zich 4 bedrijventerreinen gedeeltelijk binnen de bufferzone van 200 m rond de geplande
leidingen. De achterkant van het bedrijventerrein Bazelstraat bevindt zich net binnen de bufferzone
van 200 m rond de geplande leidingen. Het terrein is zowel bebouwd als onbebouwd. Ook kleine
zones van bedrijventerreinen Nr. 5 Kruibeke centrum 3/9, 4/9 en 5/9 bevinden zich in de bufferzone.
Deze terreinen zijn bebouwd.
Binnen een straal van 2 km bevinden zich volgende Seveso-bedrijven5:
o Caldic Belgium (Hemiksem);
o Proviron Industries (Hemiksem);
o Tankopslag Verbeke (Hemiksem);
o Umicore Precious Metals Refining (Hoboken).
5 Bron: http://www.werk.belgie.be/sevesoHome.aspx?id=6524
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 98 van 127
Verder dient opgemerkt te worden dat ook de aanwezige Fluxysleidingen binnen de
overstromingsgebieden dienden te herlocaliseerd werden. Deze leidingen bevinden zich momenteel
reeds in de daartoe voorziene zone in de dijk. Dit betekent dat de geplande leidingen in het
noordelijk deel zullen aangelegd worden op korte afstand van de reeds omgelegde Fluxysleidingen.
Er zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig in de nabije omgeving van de geplande leidingen.
Ongeveer 1,5 km ten westen van het geplande tracé is wel een hoogspanningsleiding aanwezig.
4.6.2.3 Landbouw
Enkel in het zuidelijk deel wordt de geplande leiding aangelegd in landbouwgebied (valleigebied)
over een lengte van ca. 1 km. De totale lengte van het geplande tracé is 5,3 km, wat betekent dat
ongeveer 1/5e van het tracé aangelegd wordt in landbouwgebied.
Op basis van de landbouwpercelenkaart (op de mestbank aangifteplichtige percelen, bron ALV) van
2013 wordt een inschatting gemaakt van de verschillende teelten die door de leiding gekruist
worden6. De leiding kruist volgens deze gegevens enkel grasland, en dit over een lengte van ca. 850
m.
In het noordelijk deel overlapt het tracé en de mogelijke stockagezones niet met landbouwgebied of
landbouwpercelen.
4.6.2.4 Toerisme en recreatie
De streek van Kruibeke, en in het bijzonder het poldergebied, kent heel wat recreatieve activiteiten.
Belangrijkst daarin zijn wellicht de beoefenaars van de visserij, de wandelaars en fietsers. Verder is
er ook het veer van Kallebeek, dat een toenemend succes schijnt te kennen bij dagrecreanten.
Diverse bewegwijzerde (en andere) fietsroutes doorkruisen de gemeente Kruibeke en haar polder-
en bosgebieden. Het historisch centrum van Bazel, met het kasteel van Wissekerke in het bijzonder,
kan gezien het grote aantal fietsroutes dat er langskomt als recreatief knooppunt bestempeld
worden. In enkele gevallen worden de Verkortingsdijk, de dreef ten zuiden van het kasteel, de
Blauwe Gaanweg, de Kleine Gaanweg en de Broekstraat gebruikt als verbindingswegen naar
Rupelmonde.
Verschillende wandelroutes doorkruisen het grondgebied van Kruibeke. Het merendeel van de
wandelroutes zijn niet op het terrein bewegwijzerd maar zijn te volgen aan de hand van een kaartje
of een beschrijving in een brochure. De vijf ‘Bazel, Soete Waesland’-wandelroute’s, uitgestippeld
door het gemeentebestuur Kruibeke, hebben een lengte variërend van 4,5km tot 8km. De routes
beginnen en eindigen allemaal in de dorpskern van Bazel en lopen alle door of langs de
overstrominsgebieden. De uitgegeven wandelingen richten zich voornamelijk op de historische
centra van Kruibeke, Bazel en Rupelmonde, waarbij het kasteel van Wissekerke, dat in de
overgangszone ligt, meerdere keren op de route ligt.Tevens is er voor belangstellenden de
mogelijkheid een natuurwandeling langs de Rupelmondse en Bazelse polders te maken onder leiding
van een natuurgids.
Ook na de aanleg en inwerking treden van de overstromingsgebieden zal het gebied tal van
mogelijkheden voor recreatie met relatief weinig impact op de omgeving en natuur kennen. De
ringdijk, Scheldedijk en compartimenteringsdijken en alle bestaande wegen door het gebied kunnen
worden gebruikt als fiets- en wandelpaden. Belangrijk is te melden dat ter hoogte van de recreatieve
routes de paden of wegen heraangelegd werden en van een nieuwe verharding werden voorzien.
Dienstwegen worden opengesteld t.b.v. recreatief fietsen en wandelen.
6 Hierbij wordt opgemerkt dat niet alle landbouwpercelen op het terrein opgenomen zijn in de
landbouwpercelenkaart. De opgegeven lengtes zullen dus een onderschatting van de werkelijke situatie zijn.
Het feit dat niet alle landbouwpercelen worden aangegeven draagt bij aan de verklaring van het verschil in
lengte tussen alle doorkruiste aangegeven landbouwpercelen en de lengte binnen landbouwgebied volgens het
gewestplan.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 99 van 127
Doorheen de overstromingsgebieden werden ook nieuwe onverharde avontuurlijke wandelpaden
voorzien.
4.6.2.5 Verkeer
Naast de Schelde, is de belangrijkste verkeersas in het studiegebied de N419. Deze kruist echter
nergens de geplande leidingen. Er worden door het noordelijk deel van de geplande leidingen enkel
dienstwegen van de dijk geblokkeerd/gekruist.
Belangrijk te vermelden is dat het Kallebeekveer dagelijks vrij intensief gebruikt wordt o.a. door
toeristen en rereanten maar ook door de schoolgaande jeugd van Hemiksem naar scholen in Bazel.
Dit veer voorziet in 2 afvaarten per uur voor voetgangers, fietsers en lichte bromfietsers van ’s
morgens 5u tot ’s avonds 23.30u. Hierbij vormt de Lange Gaanweg / Verkortingsdijk één van de
belangrijke verbindingen tussen Bazel en het veer.
Ter hoogte van het zuidelijk deel zal de ‘Dweerse Gaanweg’ en de ‘Lange Gaanweg’ gedurende
ongeveer 1 maand niet toegankelijk zijn omdat hier de streng van de HGB dient gebouwd te worden.
In die periode zal de toegang tot het veer van Bazel dienen te gebeuren via de ‘Blauwe Gaanweg’.
4.6.2.6 Geluid
Aangezien bij de exploitatie van de leidingen geen geluidsimpact verwacht wordt, zal enkel de
situatie bij de aanleg van de leidingen behandeld worden. Om een inschatting te maken van de
geluidsimpact van de aanlegfase dient er vergeleken te worden met het voorkomende
omgevingsgeluid in normale omstandigheden.
Op de geluidsbelastingskaarten van AWV werden waarden berekend voor de N419. De kaarten
geven een gemiddeld geluidsniveau (tussen de 55 dB(A) en 75 dB(A), en > 75 dB(A)), van dag-,
avond- en nachtwaarden van de belangrijkste wegen van Vlaanderen weer (> 6 miljoen
voertuigpassages per jaar). Voor de N419 werden ter hoogte van de weg waarden van > 75 dB(A)
berekend. In de onmiddellijke omgeving komen waarden tussen 70-74 dB(A) en 65-69 dB(A) voor.
De aanwezigheid van de N419 geeft lokaal wat geluidsoverlast, maar deze dringt niet door tot in het
studiegebied. Er kan opgemerkt worden dat het ter hoogte van het gekruiste gebied vrij stil is.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 100 van 127
Figuur 4-5: geluidsbelastingskaart van het wegverkeer (Lden, links en Lnight, rechts) 2011 ter
hoogte van het projectgebied, bron LNE
In Tabel 4-8 wordt voor de verschillende zones die door de geplande leidingen gekruist worden, de
respectievelijke milieukwaliteitsnorm waaraan voldaan moet worden, weergegeven.
Tabel 4-8: Milieukwaliteitsnormen voor geluid gedurende de dagperiode.
Gebied Milieukwaliteitsnorm (dB(A))
Natuurgebied - Bosgebied 45
Agrarisch gebied 40
Gezien de ligging van het tracé in relatie tot de omgeving valt te verwachten dat deze
kwaliteitsnormen merendeels gerespecteerd worden. Dit is ook af te leiden uit de
geluidsbelastingskaart van het wegverkeer.
4.6.3 Beschrijving van de toekomstige toestand en de verwachte effecten
4.6.3.1 Wonen, werken en recreatie
Voor de aspecten inzake landschapsbeleving wordt verwezen naar §4.6.3.2.
Er worden geen woonzones, industriezones of recreatiezones gekruist. Binnen de werkstrook zijn
ook geen woningen of andere gebouwen gelegen.
Tijdens de voorbereidende werken zijn er weinig effecten te verwachten naar de omliggende
bewoning (of bedrijven). Enkel het afgraven van de teelaarde, het verwijderen van de vegetatie, het
uitgraven van de sleuf, het neerlaten van de leiding en het terug vullen van de sleuf kan voor een
beperkte, tijdelijke geluidsoverlast zorgen in de omgeving van het tracé. Echter, de dichtst bij
Verwijderd:
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 101 van 127
gelegen woningen bevinden zich nog altijd op een ruime afstand van het tracé, waardoor de
mogelijke geluidshinder minimaal zal zijn. De toegang tot woningen en bedrijven zal in ieder geval
niet gehinderd worden tijdens de werken. Aangezien er geen woningen dicht tegen het tracé
aanliggen, wordt er geen stofhinder of visuele hinder verwacht.
Tijdens de aanlegfase kunnen de werken hinder veroorzaken naar de recreanten in het studiegebied.
Daar waar de geplande leidingen langs fiets- of wandelpaden wordt aangelegd of deze paden kruist,
zullen de werken voor een tijdelijke hinder zorgen inzake geluid, doorgang en belevingswaarde van
het landschap. Wat betreft de uitgestippelde fietsroutes welke niet meer toegankelijk zullen zijn
tijdens de werken dient eventueel tijdelijk een omleiding voorzien te worden. Het onderbreken van
de fietsroutes is slechts tijdelijk en herstelbaar, waardoor de effecten beperkt negatief worden
beoordeeld.
Op basis van de duur van de werken per fase en locatie kan een inschatting gemaakt worden van het
aantal dagen hinder dewelke de omwonenden en werkenden mogelijk kunnen ondervinden.
Per actie zullen de werken tussen de 600 en de 800 m opschuiven. Er dient wel vermeld te worden
dat de hinder ter hoogte van de in- en uittredepunten van de horizontaal gestuurde boringen langer
zal duren, gezien de complexiteit en het aantal handelingen. Op deze locaties kan de hinder 6 dagen
langer duren. Tijdens de weekends wordt er normaliter niet gewerkt. Per deel van 600 m à 800 m
kunnen de omwonenden dus mogelijk 11 à 11,5 dagen hinder ondervinden. Ter hoogte van de
deeltracés 1 en 2 zijn woningen in de directe omgeving (op < 200 m) van de geplande leidingen
aanwezig. Dit effect wordt beperkt negatief beoordeeld. Eventuele geluidshinder die kan optreden
bij de werken wordt in volgende paragrafen besproken.
Tijdens de beheers- en exploitatiefase zijn er geen rechtstreekse effecten te verwachten naar
wonen, werken en recreatie toe. De aanwezigheid van de leidingen vormt geen belemmering voor
de huidige aanwezige woningen, bedrijven en recreatieve voorzieningen. Na de aanleg van de
leidingen zijn er wel enkele beperkingen voor wat betreft diepwortelende aanplantingen en
oprichting van constructies op de voorbehouden zones. Er worden hierdoor echter geen significante
effecten op de recreatieve voorzieningen verwacht.
De aanwezigheid van de leidingen vormt geen belemmering voor de huidige aanwezige bedrijven in
de buurt. Binnen een straal van 2 km rondom de geplande leidingen bevinden zich een aantal
Seveso-bedrijven. Deze zijn echter allen ten oosten van de Schelde gelegen. Er worden bijgevolg
geen significant negatieve effecten voor deze bedrijven verwacht.
In de omgeving van de geplande leidingen zijn reeds aardgasleidingen aanwezig. Deze worden
gevrijwaard tijdens de aanleg van de geplande leidingen. Er wordt een minimale afstand van 0,75 m
bewaard ten opzichte van deze aardgasleidingen. Indien transport met zware machines dient te
gebeuren boven de Fluxys-leiding, dan zullen rijplaten ter bescherming (en ter lastenverdeling)
worden voorzien. Verder worden de ‘normale’ maatregelen genomen als uitzetting met piketten en
eventuele sonderingen (handmatig) op regelmatige afstanden ter controle van de positie.
acties mogelijk hinder voor de omgeving (hinder)duur
Week 1 opening piste plaatsen van piste-afbakening 1 dag (veel handenarbeid) Week 2 afgraven teelaarde zware machines op de piste 1 dag
Week 3 afladen van de buizen zware machines op de piste 1 dag Week 4 koud-plooien van de buizen zware machines op de piste 1 dag Week 5 doorgang van de lastrein zware machines op de piste 1 dag à 1,5 dag
controles op de lassen werken met RX-stralen geen hinder naar omgeving
bekleden van de lassen werken met compressoren 1 dag
Week 6 graven van de sleuf zware machines op de piste 1 dag Week 7 leggen van leiding in de sleuf zware machines op de piste 1 dag Week 8 maken van verbindingslassen enkel machines op de werf 1 dag
Week 9 aanvullen van de sleuf zware machines op de piste 1 dag Week 10 plaatsherstel van de werkpiste zware machines op de piste 1 dag
Totaal 11 à 11,5 dagen
Week
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 102 van 127
4.6.3.2 Landbouw
In het zuidelijke deel van de geplande leidingen worden landbouwpercelen gekruist. Echter, hier zal
de leiding aangelegd worden via een HGB, waardoor mogelijke impact zich beperkt tot het in- en
uittredepunt en de strengzone. Het in- en uittredepunt bevinden zich echter niet ter hoogte van een
landbouwperceel en de strengzone is gesitueerd ter hoogte van de weg, waardoor er geen
rechtstreekse impact op landbouwpercelen zal optreden door uitvoering van het project. Er worden
ook geen significante effecten op de landbouwbedrijven zelf verwacht.
Op een aantal plaatsen (begin zuurstofleiding, eind waterstofleiding en eind stikstofleiding) wordt de
leiding over een beperkte afstand voorzien in landbouwpercelen. De afstand binnen de
landbouwpercelen is echter zeer beperkt en de mogelijke effecten voor de landbouw zijn tijdelijk
(enkel tijdens de aanlegfase), waardoor er kan besloten worden dat er geen aanzienlijke effecten zijn
voor de landbouw door uitvoering van het geplande project.
4.6.3.3 Verkeer
Tijdens de voorbereidende werken wordt een kleine toename in verkeer verwacht. Het vervoer van
de benodigde machines kan voor een tijdelijke en beperkte overlast zorgen. Er worden nog geen
wegen onderbroken zodat de hinder beperkt blijft.
Tijdens de aanlegfase zal er op de toegangswegen tot en de wegen in het studiegebied een toename
zijn van zwaar verkeer. Vanaf het centrum van Kruibeke en/of Bazel zal dit verkeer hoofdzakelijk via
kleinere wegen dienen te gebeuren, zodat dit wel voor enige hinder kan zorgen. Het effect hiervan is
evenwel beperkt aangezien deze wegen niet druk bereden worden. In samenwerking met de
gemeentelijke politiediensten worden de veiligste routes voor aan- of afvoer van materialen gekozen
en worden signalisatieplannen opgesteld teneinde de veiligheid op de wegen in de onmiddellijke
omgeving van de werf te garanderen, ook voor de zwakke weggebruiker.
Daar waar de leidingen langs fietsroutes wordt aangelegd of fietsroutes kruisen, zullen de werken
voor een tijdelijke hinder zorgen inzake geluid, doorgang en belevingswaarde van het landschap. Dit
geldt eveneens voor de wandelaars in het gebied. Wat betreft de delen van fietsroutes die niet meer
toegankelijk zullen zijn tijdens de werken dient eventueel tijdelijk een omleiding voorzien te worden.
Het onderbreken van de fietsroutes is slechts tijdelijk en herstelbaar, waardoor de effecten beperkt
negatief worden beoordeeld.
Er dient echter opgemerkt te worden dat het Kallebeekveer een belangrijke verbinding vormt voor
zachte weggebruikers tussen Bazel en Hemiksem. Deze verbinding dient tijdens de werken zo veel
mogelijk behouden te worden. Het uittredepunt van de HGB bevindt zich net ten noorden van het
kruispunt Lange Gaanweg en de Verkortingsdijk, waardoor dit kruispunt niet onderbroken dient te
worden tijdens de werken. De uitvoering van de HGB wordt gepland in juli 2016. Hierdoor zal er geen
hinder zijn voor schoolgaande jeugd. De hinder voor recreanten zal hierdoor wellicht iets groter zijn.
Tijdens de exploitatiefase zijn er geen effecten te verwachten inzake verkeer.
4.6.3.4 Geluidsdruk
De gevoelige zones voor mens zijn die zones waar er woningen in de nabije omgeving (< 200 m) van
het tracé gelegen zijn, namelijk ter hoogte van deeltracés 1 en 2.
De gevoelige zones voor fauna en flora worden vermeld in de discipline Fauna en Flora.
Ter bepaling van het effect van geluid dient men eerst en vooral te stellen dat het hier enkel en
alleen gaat over de tijdelijke aanlegfase van de geplande leidingen. Aangezien de leidingen volledig
in de grond gelegen zijn (minimum 1.10 m onder het maaiveld) is er geen enkele geluidsimpact te
verwachten tijdens de exploitatiefase.
Teneinde de geluidsimpact die gepaard gaat met de aanleg van een leiding te kunnen inschatten,
worden de geluidsvermogens van de relevante werffasen voor de aanleg van een leiding berekend
op basis van een analyse van de geluidsvermogens van de individuele bronnen die gepaard gaan met
elke werffase; en dit in functie van het type en aantal bronnen en hun werkingsfrequentie.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 103 van 127
Voor de bepaling van de geluidsvermogenniveaus van de verschillende werffasen zijn volgende
stappen gevolgd:
1. Aan de hand van een kwalitatieve broninventarisatie zijn de relevante, individuele
geluidsbronnen bepaald voor elke werffase. In deze stap is er ook aan elke werffase een
specifieke werflengte toegekend en is er verondersteld dat er zich geen overlap tussen de
verschillende werffasen voordoet.
2. Bepaling van de geluidsvermogens van de individuele bronnen aan de hand van:
a. Geluidsmetingen “in situ” van machines in gebruik op lopende werven (uitgevoerd
door Vinçotte Environment in de periode augustus 2008 – april 2009).
b. De fiches met technische inlichtingen van de gebruikte werfmachines.
c. De limietwaarden volgens de richtlijn 2000/14/EC voor het gebruik van materieel
buitenshuis (omgezet in KB op datum van 6 maart 2002 en verschenen in het
Belgisch Staatsblad van 12 maart 2002).
d. De Europese richtlijn 70/157/EEG, gewijzigd op 27 maart 1996 (96/20/EEG), met
betrekking tot de maximale geluidsdrukniveaus van motorvoertuigen.
3. Berekening van de geluidsvermogens van de werffasen op basis van de individuele
geluidsvermogens en de broninventaris (aantal + type) per werffase. In totaal werden 17
relevante werffasen geïdentificeerd.
Er dient te worden opgemerkt dat de broninventaris is opgemaakt op basis van een
standaard werf. Het aantal machines en het type machine kunnen echter per werffase
variëren in functie van de aannemer. Bijgevolg dienen de berekende vermogens beschouwd
te worden als gemiddelde vermogens die een beste inschatting geven van de realiteit.
4. Berekening van de akoestische impact op verschillende afstanden (50m, 100m, 200m, 400m
en 800m) van de bron met behulp van een akoestisch overdrachtsmodel IMMI volgens de
norm ISO 9613-2.
5. Validatie van de berekende geluidsvermogens op basis van continue, onbemande
immissiemetingen.
6. Bepaling van de impact op de mens (menshinderdagen) en de natuur (rustverstoring van de
fauna).
Geluidsvermogenniveau van de individuele bronnen
Voor de geluidsvermogenniveau’s van de individuele bronnen wordt gebruik gemaakt van de
gegevens uit het plan-MER voor het GRUP “leidingstraat Alveringem-Maldegem met aftakking naar
Langemark-Poelkapelle” waarbij de geluidsmetingen ter bepaling van het geluidsvermogenniveau
van de individuele geluidsbronnen die zijn uitgevoerd door Vinçotte Environment op de Fluxys-
werven Brakel – Haaltert, Zandhoven – Ranst en Ranst – Lier in de periode augustus 2008 – april
2009 worden vermeld. Gezien de aanleg van Fluxysleidingen op een vrij gelijkaardige manier
verloopt als de aanleg van de Air Liquide leidingen, kunnen deze cijfers als uitgangspunt gebruikt
worden.
In Tabel 4-9 worden de geluidsvermogenniveaus weergegeven van de individuele en relevante
geluidsbronnen die op de werf kunnen voorkomen. Per bron is ook de informatiebron en het
geluidskarakter weergegeven.
Verwijderd:
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 104 van 127
Tabel 4-9: Geluidsvermogen niveau per type bron
Omschrijving7
Geluids
vermogen
niveau in
dB(A)
Informatiebron Geluids-
karakter
A. Aanleg in open sleuf
Kubota/ kleine
graafmachine 100
Limietwaarde voor een kleine
graafmachine van maximaal 36 kW op
basis van Noise Database
ER 2000/14/EC
fluctuerend
Minibus 100 ER 70/157/EEG gewijzigd door 96/20/EEG
van 27 maart 1996 stabiel
Vrachtwagen/dumpers 106 ER 70/157/EEG gewijzigd door 96/20/EEG
van 27 maart 1996 fluctuerend
Vrachtwagen stationair
draaiend 97
Schatting op basis van werfmetingen van
een tractor stabiel
Graafmachine maximaal 105 Vermogenlabel Hitachi Zaxis 350 fluctuerend
Graafmachine stationair
draaiend 98 Werfmeting te Zandhoven stabiel
Buigmachine 104 Werfmeting te Zandhoven stabiel
Lassen /laspost 90 Werfmeting te Zandhoven stabiel
Kettingsleufmachine 115 Schatting op basis van Noise Database
ER 2000/14/EC stabiel
Morooka 98 Werfmeting te Haaltert stabiel
Sideboom maximaal 106 Werfmeting te Haaltert fluctuerend
Sideboom stationair
draaiend 98 Werfmeting te Haaltert stabiel
Slijpmolen 112 Werfmeting te Haaltert en Zandhoven fluctuerend
Borstelmolen 104 Werfmeting te Haaltert en Zandhoven fluctuerend
Stroomaggregaat 98 Schatting: gelijkgesteld aan Morooka stabiel
Trilplaat 110 Werfmeting te Haaltert stabiel
Straalinstallatie 115 Werfmeting te Haaltert en Zandhoven stabiel
Tractor 101 Werfmeting te Haaltert fluctuerend
7 Ter verklaring worden hieronder nog enkele begrippen toegelicht:
• Buigmachine: wordt gebruikt om beklede stalen buizen koud te buigen (max 40x de buitendiameter).
• Morooka: rupsvoertuig die het materieel voor het lassen vervoert (stroomaggregaat, lastent,
slijp/borstelmolen,…).
• Trilplaat: wordt aangewend om de eerste aanvul boven de leiding te verdichten dmv trillingen.
• Kettingsleufmachine: wordt aangewend om drains te plaatsen in geval van een horizontale
bronbemaling onder de toekomstige leidingen.
• Sideboom: hefwerktuig op rupsbanden typisch voor de aanleg van pijpleidingen.
• HGB: Horizontaal Gestuurde Boring.
• Intrillen van damplanken: het intrillen gebeurt op basis van hoogfrequente trillingen met een variabel
excentrisch moment.
Zandstralen: vooraleer de lasnaden met PE of PP worden bekleed, wordt deze met olivinezand gestraald tot SA
2’/2 (blank staal).
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 105 van 127
Omschrijving7
Geluids
vermogen
niveau in
dB(A)
Informatiebron Geluids-
karakter
Bulldozer 107 Werfmeting te Haaltert en Zandhoven fluctuerend
Landbouwmachine 101 Schatting: gelijkgesteld aan tractor fluctuerend
B. Horizontaal gestuurde boring
Minibus 100 ER 70/157/EEG gewijzigd door 96/20/EEG
van 27 maart 1996 stabiel
Stroomaggregaat 98 Schatting: gelijkgesteld aan Morooka stabiel
HGB installatie 108 Werfmeting te Zandhoven stabiel
Voor de berekening van de geluidsvermogens van de individuele bronnen op basis van de
werfmetingen zijn eventuele tonaliteiten niet in rekening gebracht, omdat deze zullen gemaskeerd
worden naar de omgeving toe.
Aangezien de metingen werden uitgevoerd op reële werven is het uiteraard onmogelijk om de
metingen uit te voeren in overeenstemming met de desbetreffende normen ter bepaling van het
geluidsvermogenniveau van diverse machines. Deze normen vereisen een aangepast meetterrein,
meerdere meetpunten op identieke afstanden van de bron en een constante belasting van de bron.
Deze voorwaarden zijn niet te realiseren op een werf “in situ”.
De in Tabel 4-10 berekende geluidsvermogens van de individuele bronnen geven evenwel een
realistische weergave van de werkingsvoorwaarden die eigen zijn aan een werf voor het aanleggen
van (gas)leidingen.
Er dient nog te worden opgemerkt dat er zich, afhankelijk van werf tot werf en van aannemer tot
aannemer, een variatie kan voordoen van het type machine en de bedieningswijze van de machines.
Deze vermogens dienen bijgevolg beschouwd te worden als representatieve, gemiddelde
vermogens.
Geluidsvermogenniveau voor de verschillende fasen van de werf
Aan de hand van de bepaalde geluidsvermogenniveaus voor de individuele bronnen wordt het
gemiddeld geluidsvermogenniveau van de verschillende werffasen berekend. Hierbij dient men
rekening te houden met het aantal bronnen per werffase en de tijd dat de verschillende
geluidsbronnen in werking zijn per werffase. Immers, een individuele bron is meestal slechts
gedurende korte perioden tijdens de werffase in werking.
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het gemiddelde geluidsvermogenniveau per
werffase. Er dient te worden opgemerkt dat het de gemiddelde geluidsvermogenniveaus betreft
aangezien de tijd dat een bron in werking is in beschouwing werd genomen. Verder is er voor
uitvoering van onderhavig project hoofdzakelijk geen bemaling nodig (met uitzondering van een
specifiek aantal punten), waardoor onderstaande cijfers automatisch een overschatting van de reële
situatie zullen zijn.
Tabel 4-10: Geluidsvermogenniveau per werffase
Werffase Belangrijkste werfmachines Geluidsvermogen
in dB(A)
A. Aanleg in open sleuf
Proefsleuven Kleine graafmachine en minibus 98.8
Openen werkstrook Minibus, graafmachine en tractors 106.5
Afgraven teelaarde Minibus en graafmachines 106.9
Aanleg zandbaan Minibus, vrachtwagens,
graafmachines en tractors 110.1
Verwijderd:
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 106 van 127
Werffase Belangrijkste werfmachines Geluidsvermogen
in dB(A)
Plaatsen bemaling Minibus, graafmachine,
kettingsleufmachine en tractor 114.5
Ontvangst & uitrijden
buizen
Minibus, vrachtwagens en
graafmachine 107.7
Buigen Minibus, graafmachine en
buigmachine 101.9
Lassen in lijn
Minibus, graafmachine, lasposten,
Morookas, slijpmolens,
borstelmolens en stroomaggregaten
108.6
Verbindingsfase
Minibus, graafmachines, Morooka,
stroomaggregaat en
bemalingspompen
104.8
Bekleden
Minibus, Morookas,
stroomaggregaat, straalinstallatie en
tractor
112.8
Graven sleuf Minibus, graafmachine en
bemalingspompen 105.6
Neerlaten in sleuf Minibus, graafmachines, (sideboom)
en bemalingspompen 105.2
Kleine aanvulling &
kabel
Minibus, graafmachines,
bemalingspompen, trilplaat en
tractor
111.2
Grote aanvulling Minibus, graafmachines en
bemalingspompen 107.0
Plaatsherstel Minibus, graafmachines, tractors,
bulldozer en landbouwmachines 111.3
B. Horizontaal gestuurde boring
Horizontaal gestuurde
boring (HGB)
Minibus, stroomaggregaat en een
HGB installatie 108.0
Berekening van het specifiek geluid van de werffasen op diverse afstanden
Op basis van de berekende geluidsvermogenniveaus per werffase werd vervolgens met behulp van
een akoestisch overdrachtsmodel het uurgemiddeld specifiek geluid en het daggemiddeld specifiek
geluid van de werffasen berekend voor immissiepunten op een afstand van 50 m, 100 m, 200 m, 400
m en 800 m.
Het is belangrijk te vermelden dat deze geluidsvermogenniveaus slechts tijdelijk op een bepaalde
plaats aanwezig zullen zijn aangezien een werf voor de aanleg van een gasleiding voortdurend in
beweging is met een vooruitgang van ongeveer 600 m per dag. Dit betekent dat, met uitzondering
van de werffasen voor de horizontaal gestuurde boring, de impact van een werffase op één specifiek
punt beperkt zal blijven tot maximaal één dag. Vandaar dat bij de berekeningen van de impact van
een werffase een onderscheid wordt gemaakt tussen een werffase die zich op een gegeven moment
op een bepaalde afstand van een immissiepunt bevindt (uurgemiddelde) en de gemiddelde impact
op een immissiepunt voor een volledige dag (daggemiddelde).
Teneinde dit onderscheid te kunnen maken, werden er 2 verschillende overdrachtsberekeningen
uitgevoerd.
1. Voor het uurgemiddeld specifiek geluid van de werffasen ter hoogte van de verschillende
immissiepunten wordt elke werffase beschouwd als een lijnbron welke het gemiddeld
vermogen bevat, met een lengte gelijk aan de vooropgestelde lengte van de werffase, en
welke zich recht tegenover het immissiepunt bevindt.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 107 van 127
2. Ter bepaling van het daggemiddeld specifiek geluid van de werffasen ter hoogte van de
immissiepunten worden de werffasen beschouwd als lijnbronnen met een gemiddeld
vermogen en een lengte overeenkomstig met de werfvordering per dag, nl. 600m per dag.
Bijgevolg zal de geluidsimpact ter hoogte van een immissiepunt veroorzaakt door een werffase die
zich gedurende 1u op dezelfde locatie bevindt meer significant zijn dan de geluidsimpact van een
werf die zich gedurende 8u over 600 m verplaatst.
De geluidsoverdrachtberekeningen werden uitgevoerd volgens de norm ISO 9613-2 met behulp van
het computerprogramma ‘IMMI’ voor een vlak spectrum met 1/3 octaafbanden tussen 25Hz en
10kHz.
Verder werd er uitgegaan van de volgende veronderstellingen:
• Geen afscherming tussen bron en immissiepunten (worst case);
• Meewind van de werf naar het immissiepunt (worst case);
• Omgevingstemperatuur 10 °C en relatieve vochtigheid 70 %;
• Bodemfactor 1 (bodem 100 % absorberend en 0 % reflecterend);
• Bronhoogte 1 m;
• Hoogte immissiepunten 4 m (niveau eerste verdieping).
In onderstaande tabellen worden de geluidsdrukniveaus ter hoogte van de beschouwde
immissiepunten weergegeven.
Tabel 4-11: Uurgemiddeld geluidsdrukniveau per werffase thv de beschouwde immissiepunten.
Berekende Lp (uurgemiddeld) in dB(A) Werffase
50 m 100 m 200 m 400 m 800 m
A. Aanleg in een open
sleuf
Proefsleuven 51.8 44.7 37.2 29.3 20.6
Openen werkstrook 59.5 52.4 45.0 37.1 28.4
Afgraven teelaarde 59.9 52.8 45.3 37.4 28.8
Aanleg zandbaan 63.2 56.1 48.6 40.7 32.0
Plaatsen bemaling 67.6 60.5 53.0 45.1 36.4
Ontvangst & uitrijden
buizen 60.8 53.6 46.2 38.3 29.6
Buigen 55.0 47.8 40.4 32.5 23.8
Lassen in lijn 61.5 54.5 47.1 39.1 30.5
Verbindingsfase 57.8 50.7 43.2 35.3 26.7
Bekleden 65.8 58.7 51.3 43.4 34.7
Graven sleuf 58.7 51.5 44.1 36.2 27.5
Neerlaten in sleuf 57.7 51.0 43.6 35.7 27.1
Kleine aanvulling & kabel 64.3 57.2 49.7 41.8 33.1
Grote aanvulling 60.1 52.9 45.5 37.6 28.9
Plaatsherstel 63.9 57.1 49.8 41.9 33.2
B. Horizontaal gestuurde
boring
Horizontaal gestuurde
boring (HGB) 61.0 53.9 46.5 38.6 29.9
Tabel 4-12: Daggemiddeld geluidsdrukniveau per werffase thv de beschouwde immissiepunten.
Berekende Lp (daggemiddeld) in dB(A) Werffase
50 m 100 m 200 m 400 m 800 m
A. Aanleg in een open
sleuf
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 108 van 127
Berekende Lp (daggemiddeld) in dB(A) Werffase
50 m 100 m 200 m 400 m 800 m
Proefsleuven 44.8 40.2 35.0 28.5 20.4
Openen werkstrook 52.5 48.0 42.7 36.2 28.2
Afgraven teelaarde 52.9 48.3 43.1 36.6 28.5
Aanleg zandbaan 56.2 51.6 46.4 39.9 31.8
Plaatsen bemaling 60.6 56.0 50.8 44.3 36.2
Ontvangst & uitrijden
buizen 53.7 49.2 43.9 37.5 29.4
Buigen 47.9 43.4 38.1 31.7 23.6
Lassen in lijn 54.6 50.1 44.8 38.3 30.2
Verbindingsfase 57.8 50.7 43.2 35.3 26.7
Bekleden 58.8 54.3 49.0 42.5 34.5
Graven sleuf 51.7 47.1 41.9 35.4 27.3
Neerlaten in sleuf 51.2 46.6 41.4 34.9 26.8
Kleine aanvulling & kabel 57.3 52.7 47.5 41.0 32.9
Grote aanvulling 53.1 48.5 43.3 36.8 28.7
Plaatsherstel 57.3 52.8 47.5 41.0 33.0
C. Horizontaal gestuurde
boring
Horizontaal gestuurde
boring (HGB) 61.0 53.9 46.5 38.6 29.9
Validatie op basis van immissiemetingen
De berekende geluidsvermogens voor de verschillende werffasen zijn gevalideerd aan de hand van
een vergelijkende studie tussen de geluidsdrukniveaus bepaald met behulp van het
overdrachtsmodel voor het immissiepunt op 100 m voor open sleuf, respectievelijk 63 m voor een
HGB boring, en de gemeten geluidsdrukniveaus bepaald door middel van continue
immissiemetingen te Boechout (open sleuf, werf …), respectievelijk te Outer (HGB boring, werf …),
en dit zowel voor het uurgemiddeld specifiek geluid als voor het daggemiddeld specifiek geluid.
Uit de vergelijking van de gemeten met de berekende geluidsdrukniveaus is gebleken dat er een
goede correlatie bestaat tussen de gemeten en de berekende geluidsdrukniveaus op de beschouwde
afstanden.
Op basis van deze vergelijking kan gesteld worden dat de berekende geluidsvermogenniveaus de
realiteit met voldoende nauwkeurigheid benaderen teneinde deze te gebruiken ter bepaling van de
geluidsimpact van een werf.
Evaluatie van de maximale impact
Bijkomend zijn er voor bepaalde werffasen periodes te verwachten waarvan het maximale
geluidsvermogenniveau hoger kan liggen dan de gemiddelde geluidsvermogenniveaus op uur- of
dagbasis zoals eerder weergegeven.
Dit is het geval voor:
1. Het lassen in lijn wanneer er 2 slijpschijven met borstelmachine gelijktijdig in werking zijn
(aanleg in open sleuf);
2. Het bekleden wanneer de straalinstallatie continu in werking is (aanleg in open sleuf).
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de maximale geluidsvermogenniveaus en de
te verwachten geluidsdrukniveaus ter hoogte van de beschouwde immissiepunten op 50 m, 100 m,
200 m, 400 m en 800 m van de activiteit.
Het maximale geluidsvermogenniveau van de activiteiten tijdens het lassen in lijn en het bekleden is
vergelijkbaar. Bijgevolg zijn deze activiteiten niet apart opgenomen in de tabel.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 109 van 127
Tabel 4-13: Overzicht maximale niveaus
Berekende Lp, max in dB(A)
Activiteit
Maximale
Geluids-
vermogen-
niveau
in dB(A)
50 m 100 m 200 m 400 m 800 m
Intrillen damplanken 125(*)
78.0 70.9 63.5 55.6 46.9
Lassen in
lijn/bekleden 116 69.0 61.9 54.5 46.6 37.9
De geluidsdrukniveaus zijn uitgedrukt in dB(A) re. 20µPa
De geluidsvermogenniveaus zijn uitgedrukt in dB(A) re 10-12
W
(*) Dit is een indicatief cijfer dat in hoge mate kan variëren in functie van de ingezette machines en van de aard van de
ondergrond. Het specifiek geluid dat werd uitgerekend kan bijgevolg afwijken van de opgegeven waarden.
De maximale geluidsniveaus die gepaard gaan met deze activiteiten kunnen zich hoogstens
gedurende de periode van 1 dag voordoen ter hoogte van een bepaald punt en dan nog met
tussenpozen (geen continu geluid).
Impact op de mens (menshinderdagen) en de natuur (rustverstoring van de fauna)
Om de geluidsimpact van een werf voor de aanleg van een leiding op de mens en de natuur te
evalueren, worden er hindercriteria vastgelegd op basis van literatuurgegevens en expert
judgement.
Voor elke werffase zullen de berekende daggemiddelde geluidsdrukniveaus op de beschouwde
immissiepunten getoetst worden aan volgende criteria:
• Hindercriterium voor de mens: 45 dB(A);
• Hindercriteria voor de natuur8:
o Gevoelige fauna: 45dB(A)
o Zeer gevoelige fauna: 40 dB(A).
Teneinde de werfactiviteiten te kunnen vergelijken met de hindercriteria wordt er vooropgesteld dat
alle werffasen slechts 1 dag plaatsvinden ter hoogte van een bepaald punt, met uitzondering van de
horizontaal gestuurde boring.
Een horizontaal gestuurde boring van een gasleiding met een diameter DN400 – DN600 neemt
gemiddeld 4 weken in beslag.
In onderstaande tabellen wordt voor elke werffase en per immissiepunt het aantal dagen
weergegeven dat het gestelde hindercriterium wordt overschreden door het daggemiddeld specifiek
geluid.
Indien het oorspronkelijk omgevingsgeluid reeds hoger ligt dan het hindercriterium zal de hinder
voor de mens en de aanwezige fauna derhalve beduidend lager liggen dan het aantal dagen dat
aangegeven is in deze tabellen.
8 Uit de studie « Disturbance by traffic of breeding birds: evaluation of the effect and considerations in planning
and managing road corridors » van Reijnen, M J.S.M. & R.F.B. Foppen is gebleken 45 dB(A) een richtwaarde is
voor gevoelige broedvogels en dat 40 dB(A) ook dient te worden gehanteerd als mogelijke richtwaarde voor
zeer gevoelige broedvogels. Er dient dan evenwel te worden opgemerkt dat deze studie is uitgevoerd in het
kader van verkeerslawaai en dat er steeds bijzondere aandacht moet besteed worden aan het reeds aanwezige
oorspronkelijke omgevingsgeluid.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 110 van 127
Tabel 4-14: Overzicht van het aantal hinderdagen voor de mens en gevoelige fauna.
Aantal hinderdagen voor de mens en
gevoelige fauna Werffase RW
50 m 100 m 200 m 400 m 800 m
A. Aanleg in een open sleuf
Proefsleuven 45 0 0 0 0 0
Openen werkstrook 45 1 1 0 0 0
Afgraven teelaarde 45 1 1 0 0 0
Aanleg zandbaan 45 1 1 1 0 0
Plaatsen bemaling 45 1 1 1 0 0
Ontvangst & uitrijden
buizen 45 1 1 0 0 0
Buigen 45 1 0 0 0 0
Lassen in lijn 45 1 1 0 0 0
Verbindingsfase 45 1 1 0 0 0
Bekleden 45 1 1 1 0 0
Graven sleuf 45 1 1 0 0 0
Neerlaten in sleuf 45 1 1 0 0 0
Kleine aanvulling & kabel 45 1 1 1 0 0
Grote aanvulling 45 1 1 0 0 0
Plaatsherstel 45 1 1 1 0 0
Totaal 14 13 5 0 0
B. Horizontaal gestuurde
boring
Horizontaal gestuurde
boring 45 10 10 10 0 0
De aanleg van een leiding in een open sleuf geeft voor een bepaald punt 14 hinderdagen op 50 m; 13
hinderdagen op 100 m en 5 hinderdagen op 200 m. Voor afstanden groter dan 400 m wordt er geen
hinder voor de mens en gevoelige fauna verwacht.
Voor de aanleg van een HGB zijn er 10 hinderdagen tot op 200 m. Voor afstanden groter dan 400 m
wordt er geen hinder voor de mens en gevoelige fauna verwacht.
Voor de maximale geluidsdrukniveaus (discontinu geluid) geeft dit een overschrijding van het
hindercriterium tot op 800 m voor het intrillen van damplanken gedurende hoogstens 1 dag. De
maximale geluidsdrukniveaus die gepaard gaan met het lassen in lijn en vervolgens bekleden in lijn
kunnen, per activiteit, gedurende hooguit 1 dag een overschrijding van het hindercriterium
veroorzaken tot op 400 m.
Tabel 4-15: Overzicht van het aantal hinderdagen voor de zeer gevoelige fauna
Aantal hinderdagen voor de zeer gevoelige fauna Werffase RW
50 m 100 m 200 m 400 m 800 m
A. Aanleg in een open sleuf
Proefsleuven 40 1 0 0 0 0
Openen werkstrook 40 1 1 1 0 0
Afgraven teelaarde 40 1 1 1 0 0
Aanleg zandbaan 40 1 1 1 0 0
Plaatsen bemaling 40 1 1 1 1 0
Ontvangst & uitrijden buizen 40 1 1 1 0 0
Buigen 40 1 1 0 0 0
Lassen in lijn 40 1 1 1 0 0
Verbindingsfase 40 1 1 1 0 0
Bekleden 40 1 1 1 1 0
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 111 van 127
Aantal hinderdagen voor de zeer gevoelige fauna Werffase RW
50 m 100 m 200 m 400 m 800 m
Graven sleuf 40 1 1 1 0 0
Neerlaten in sleuf 40 1 1 1 0 0
Kleine aanvulling & kabel 40 1 1 1 1 0
Grote aanvulling 40 1 1 1 0 0
Plaatsherstel 40 1 1 1 1 0
Totaal 15 14 13 4 0
B. Horizontaal gestuurde
boring
Horizontaal gestuurde boring 40 10 10 10 0 0
De aanleg van een leiding in een open sleuf geeft voor een bepaald punt 15 hinderdagen op 50 m; 14
hinderdagen op 100 m, 13 hinderdagen op 200 m en 5 hinderdagen op 400 m. Voor afstanden groter
dan 800 m wordt er geen hinder voor de zeer gevoelige fauna verwacht.
Voor de aanleg van een HGB zijn er 10 hinderdagen tot op 200 m. Voor afstanden groter dan 400 m
wordt er geen hinder voor de zeer gevoelige fauna verwacht.
Voor afstanden groter dan 100 m wordt er, gedurende de dagperiode, geen hinder voor de zeer
gevoelige fauna verwacht.
Voor de maximale geluidsdrukniveaus (discontinu geluid) geeft dit een overschrijding van het
hindercriterium tot op 800 m voor het intrillen van damplanken gedurende hoogstens 1 dag. De
maximale geluidsdrukniveaus die gepaard gaan met het lassen in lijn en vervolgens bekleden in lijn
kunnen, per activiteit, gedurende hooguit 1 dag een overschrijding van het hindercriterium
veroorzaken tot op 400 m.
4.6.3.5 Veiligheid
Er wordt aangeraden contact op te nemen met de Seveso-bedrijven en hen op de hoogte te brengen
van het voorgenomen project. Tevens kan aan de exploitanten informatie gevraagd worden over
mogelijke risico’s van de Seveso-inrichting voor de geplande leidingen.
4.6.4 Besluit
4.6.4.1 Conclusie
De geplande leidingen worden aangelegd in zones waar momenteel geen bebouwing op korte
afstand gelegen is, waardoor de hinder voor wonen en werken beperkt zal zijn.
Bij uitvoering van het project zal er tijdens de aanleg een tijdelijke negatieve invloed op de
recreatieve waarde van het gebied zijn. De aanwezigheid van de werf zal de landschapsbeleving voor
wandelaars, fietsers en recreanten tijdelijk verminderen. Na de werken is er echter geen invloed
meer van de aanwezigheid van de leidingen op de recreatieve waarde van het gebied.
Naar de omliggende woningen (en bedrijven) toe, kunnen de werken een tijdelijke geluidshinder
veroorzaken. In de nabije omgeving bevinden zich echter geen woningen, zodat deze hinder tot een
minimum beperkt wordt. De toegang tot de woningen (en bedrijven) blijft verzekerd.
Het verkeer kan tijdelijke hinder ondervinden door enerzijds de toename aan zwaar verkeer over
kleine wegen en anderzijds de onderbreking van enkele wegen. De belangrijkste toegangswegen tot
het veer van Kalle blijven zo lang mogelijk gevrijwaard.
Vanuit de discipline mens zijn er geen significante verschillen tussen beide mogelijke varianten voor
de werkzone van het intredepunt van de HGB.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 112 van 127
Voor de discipline Mens wordt geconcludeerd dat er geen aanzienlijke effecten verwacht worden
en dat een MER-onderzoek geen bijkomende informatie met betrekking tot de effectenanalyse zal
opleveren.
4.6.4.2 Milderende maatregelen
Vanuit de discipline mens worden geen milderende maatregelen voorgesnodig geacht
4.6.4.3 Aanbevelingen om het project milieuvriendelijker te maken
Wat betreft de delen van fietstroutes die niet meer toegankelijk zullen zijn tijdens de werken dient
eventueel tijdelijk een omleiding voorzien te worden.
In samenspraak met de lokale politiediensten dienen de werfroutes afgesproken te worden en
maatregelen voor de verkeersveiligheid van de zwakke weggebruiker ingevoerd te worden.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 113 van 127
5 Beschikbaarheid en actualiteit van de gegevens
In dit deel wordt er een woordje uitleg gegeven over de gegevens die gebruikt werden om dit
verzoek tot ontheffing op te stellen.
Er werd voor dit dossier m.b.t. verzoek tot ontheffing van de MER-plicht gebruik gemaakt van
bestaande en vrij beschikbare gegevens omdat er wordt verondersteld dat op basis van de
beschikbare gegevens een voldoende onderbouwd dossier kan worden opgesteld.
5.1 Informatie
5.1.1 Algemeen
Bij de beschrijving van de effecten is er van uitgegaan dat de ingrepen worden uitgevoerd zoals ze
werden beschreven. Indien bij uitvoering van de werken blijkt dat de actuele omstandigheden
andere ingrepen noodzaakt, dan dienen deze in de mate van het mogelijke, geen nadeliger
milieueffecten te veroorzaken dan de beschreven ingrepen.
5.1.2 Per discipline
• Voor de bespreking van de (avi-)faunistische gegevens werd voortgegaan op bestaande
inventarisaties, aangevuld met gegevens uit de literatuur. Het ligt voor de hand dat het
binnen het bestek van dit OHD niet mogelijk is om een volledige inventaris van de (avi)fauna
op te stellen.
• Hoewel de CAI enkele indicaties geeft van de archeologische potentie van het gebied, dient
de interpretatie hiervan met enige voorzichtigheid te gebeuren. Op basis van de inventaris
kunnen wel een aantal (potentiële) sites geïnventariseerd worden, maar deze mogen zeker
niet als definitieve inventaris worden beschouwd. Er mag immers geen misverstand bestaan
rond het gebruik van de CAI: de blanco zones mogen zeker niet opgevat worden als zones
waar geen archeologische sporen aanwezig zijn. Dergelijke zones vormen een leemte in de
kennis doordat er nooit eerder werd geprospecteerd of die ontoegankelijk zijn voor
veldkartering.
• De bepaling van de landbouwteelten die door de leidingen gekruist worden, is gebaseerd op
informatie van ALV (Agentschap Landbouw en Visserij) uit 2013. Gezien er een
teeltrotatiesysteem in de landbouw wordt toegepast, kunnen de actuele teelten verschillen
van deze die in dit OHD vermeld worden. Echter, gezien het zuidelijk GOG wordt aangeduid
als weidevogelgebied wordt niet verwacht dat de weilanden in de toekomst nog zouden
gescheurd worden. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat niet alle landbouwpercelen
opgenomen zijn in deze kaart. De verkregen gegevens zijn bijgevolg een onderschatting van
de werkelijke situatie.
• De woningdichtheid binnen een bepaalde afstand van de geplande leidingen wordt bepaald
bij benadering, aangezien het niet mogelijk is het exacte aantal te bepalen op basis van
luchtfoto’s.
• Op het moment van de opmaak van dit OHD was het verkenningsrapport inzake archeologie
nog niet beschikbaar.
5.2 Voorspellings- en beoordelingsmethode
5.2.1 Algemeen
De beoordeling van de effecten is vaak de minst objectieve stap in het hele
effectbeoordelingsproces. Vele van de gebruikte methodes beschikken niet over objectieve
waardeschalen.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 114 van 127
5.2.2 Per discipline
• Een aantal effecten in de discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie zijn
moeilijk meetbaar of voorspelbaar. Ook in het toekennen van criteria en het beoordelen
van effecten zit een mate van subjectiviteit. Vele van de gebruikte methoden beschikken
immers niet over objectieve waardeschalen.
• De werken zullen een impact hebben op de toegankelijkheid van sommige wegen, hetgeen
verkeersproblemen kan opleveren. De mate van verkeersdrukte en de invloed van
eventuele omleidingen op het verkeer kan echter niet op voorhand ingeschat worden.
• De voorspellingsmethodiek inzake geluidshinder is gebaseerd op eerdere ervaringen en
theoretische aannames.
• Er worden geen fundamentele leemten in de voorspellingsmethoden inzake fauna en flora
of de technische discipline bodem en water vastgesteld.
5.3 Besluit
Om bovengenoemde reden stellen we dat inzake de in dit verzoek tot ontheffing van de MER-plicht,
behandelde disciplines geen fundamenteel andere conclusies zullen worden getrokken dan
bovenstaande, wanneer zou overgegaan worden tot een gedetailleerder analyse van het project in
een MER-format.
In bijlage bevindt zich de literatuurlijst met een aanduiding van alle geraadpleegde werken en
bronnen van informatie.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 115 van 127
6 Maatschappelijke gevoeligheid van het project
De aanwezigheid van een leiding kan een subjectief gevoel van onbehagen oproepen bij de
omwonenden. We spreken hier van het NIMBY-effect (Not In My Back Yard of vertaald ‘niet in mijn
achtertuin’). Er kan aangenomen worden dat de kans op lekken in een gasleiding gering is. Tevens is
er weinig bewoning in de buurt van het traject.
De maatschappelijke gevoeligheid van dit project is gering.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 116 van 127
7 Eindconclusie
Het project bestaat uit het omleggen van een stikstof, zuurstof en waterstofleiding ter hoogte van de
aangelegde overstromingsgebieden te Kruibeke. Het noordelijk deel van het tracé wordt aangelegd
via een open sleuf in de daartoe voorziene zone binnen de recent aangelegde dijken van de
overstromingsgebieden. Het zuidelijk deel wordt aangelegd via een HGB waarbij het in- en
uittredepunt zich ter hoogte van de dijken bevinden en de strengzone wordt voorzien ter hoogte van
een verharde weg.
Bij de aanleg van leidingen bestaan er verschillende potentiële effecten die deze ingrepen met zich
kunnen meebrengen. De zuidelijke zone zal gekruist worden door middel van een horizontaal
gestuurde boring. Door de aanleg van de geplande leidingen in het noordelijk deel te voorzien in de
voorziene zone binnen de recent aangelegde dijken, worden de mogelijke te verwachten effecten in
grote mate beperkt.
In dit Ontheffingsdossier worden de milieueffecten in de relevante milieudisciplines ten gevolge van
de aanleg en werking van de geplande leidingen besproken.
Voor een uitgebreide bespreking van de mogelijke milieueffecten wordt verwezen naar hoofdstuk 4.
In onderstaande opsomming worden de belangrijkste effecten in de verschillende milieudisciplines
kort aangehaald.
• Bodem:
De leidingen kruisen zones die deels gevoelig zijn voor verdichting. Echter gezien de aanleg
in de dijk in het noordelijk deel en de aanleg via een HGB in het zuidelijke deel, worden
mogelijke effecten beperkt negatief tot verwaarloosbaar beoordeeld. De voorkomende
bodems zijn niet gevoelig voorprofielverstoring. Door de wijze waarop de werken worden
uitgevoerd, worden deze effecten beperkt gehouden. Het risico op de wijziging van de
bodemkwaliteit wordt als beperkt negatief beschouwd.
• Water:
Bij aanleg van de geplande leidingen wordt er globaal niet verwacht dat er bemaald zal
moeten worden. Slechts op een beperkt aantal punten dient een beperkte en tijdelijke
bemaling uitgevoerd te worden. De mogelijke wijziging van de grondwatertafel zal hierbij
grotendeels binnen de werkzone blijven. De te herlocaliseren leidingen in het noordelijk
deel worden aangelegd boven de ingekokerde waterlopen. In het zuidelijk deel worden de
twee gekruiste waterlopen onderboord. Er worden bijgevolg nergens effecten verwacht ten
opzichte van de structuurkwaliteit van de gekruiste waterlopen.
• Fauna en Flora:
De werkstrook omvat geen biologisch waardevolle vegetatie, waardoor er geen significante
effecten ten gevolge van rechtstreeks biotoopverlies te verwachten zijn. Tijdens de werken
treedt een tijdelijke rustverstoring op. Er wordt aanbevolen te werken buiten het
broedseizoen. Het gebruik van lichtbronnen dient zo veel als mogelijk beperkt te worden en
er wordt aanbevolen de lichtbronnen neerwaarts te richten en te doven tijdens de
nachtperiode indien mogelijk. Lokaal kan tijdelijke barrièrewerking optreden tijdens de
werkzaamheden o.a. tijdens de amfibiëentrek. Permanente versnippering door de
vernietiging van opgaande vegetatie wordt niet verwacht, gezien er geen opgaande
vegetatie dient verwijderd te worden (met uitzondering van 3 bomen).
• Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie:
Tijdens de werken zal de aanwezigheid van de werf en het verwijderen van de vegetatie het
landschapsbeeld wijzigen. Er dienen geen opgaande elementen verwijderd te worden, met
uitzondering van 3 bomen thv het uittredepunt van de HGB. Het risico op verstoren van
archeologische resten is zeer beperkt, gezien de leidingen in het noordelijk deel aangelegd
worden in de recent aangelegde dijken. In het zuidelijk deel wordt de leiding aangelegd via
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 117 van 127
een HGB waardoor het te vergraven volume zeer beperkt is, waardoor ook hier de kans op
vergraving van archeologische relicten zeer beperkt wordt ingeschat.. Er zal geen
significante aantasting plaatsvinden van de landschappelijke en/of historische waarden van
deze zones.
• Mens:
De werken kunnen een tijdelijke geluidshinder veroorzaken, echter er is nauwelijks
bewoning in de omgeving van het project. Inzake verkeer, kan de aanvoer van materiaal
tijdelijk voor overlast zorgen op de kleinere wegen. Het fietsroutenetwerk zal op bepaalde
plaatsen ook tijdelijk onderbroken worden. Tijdens de werken blijft de toegang tot de
woningen en bedrijven verzekerd, wat de hinder zal beperken. Na de werken zijn er geen
effecten te verwachten ten gevolge van de aanwezigheid van de leiding naar de discipline
mens toe.
In geval van een calamiteit (lek/ breuk in de leiding) kan er een onveilige situatie ontstaan.
Gezien de beperkte kans op calamiteiten en het inachtnemen van de nodige
voorzorgsmaatregelen indien er zich toch een calamiteit voordoet, wordt het effect van de
permanente aanwezigheid van een leiding op de externe mensveiligheid als beperkt
negatief beschouwd.
Momenteel worden nog twee varianten voor de locatie van de werfzone ter hoogte van het
intredepunt van de HGB open gelaten. Vanuit milieuoogpunt kan gesteld worden dat beide varianten
haalbaar zijn. De mogelijke effecten van variant 2 zullen echter iets beperkter zijn, gezien hier niet
tijdelijk de waterloop dient gedempt te worden in vergelijking met variant 1.
Er wordt geconcludeerd dat de aanleg van de leidingen zoals voorgesteld in dit dossier geen
aanzienlijke milieueffecten met zich meebrengt. Het opstellen van een project-MER zal
redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten, andere dan
besproken in dit dossier m.b.t. verzoek tot ontheffing van de MER-plicht, opleveren. Het
voorgenomen project kan milieuvriendelijker worden indien de voorgestelde aanbevelingen in het
project opgenomen worden.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 118 van 127
8 Bronnen
Literatuur
• Aminal, Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid. Richtlijnenboeken voor
het opstellen en beoordelen van milieueffectrapporten. September 1997.
• ANB, 2002, Brochure Regelgeving bij het ontbossen.
• Bervoets, L., Schneiders. A. & Wils, C. (1996), Onderzoek naar de
verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in
Vlaanderen.
• Decleer, K., 2007. Europeese beschermde natuur in Vlaanderen en het
Belgisch deel van de Noordzee. Habitattypen / Dier- en Plantensoorten.
Meldingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, INB.M.2007.01,
Brussel, 584pp.
• LNE, Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid. Geactualiseerde
richtlijnenboeken voor het opstellen en beoordelen van
milieueffectrapporten. 2004.
• Antrop, M., Het landschap meervoudig bekeken, Monografieën Stichting
Leefmilieu, nr. 30, Kapellen, 1989.
• AROHM, 2001. Afdeling Monumenten en Landschappen, Vlaamse
landschapsatlas
• Bodemkaart van België en verklarende teksten, OC-GIS Vlaanderen
• Deblust, G.; Froment, A.; Kuyken, E.; Nef, L.; Verheyen, R.; 1985. Algemene
verklarende tekst Biologische Waarderingskaart van België. Ministerie van
Volksgezondheid en van het Gezin. Instituut voor Hygiëne en Epidemiologie.
Coördinatiecentrum van de Biologische Waarderingskaart.
• De Pue E., Laurysen L. & Stryckers P. - Milieuzakboekje. Kluwer
Rechtswetenschappen België, 2003.
• Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Ruimtelijk Structuurplan
Vlaanderen, integrale versie, 594 p.
• UIA (s.d.), Basisrichtlijnen per activiteitengroep: activiteitengroep ‘aanleg
van transportleidingen’, UIA departement biologie, onderzoeksgroep
natuurbeheer en ethologie, 45 p.
• Van Ranst, E & Sys, C., Eenduidige legende voor de digitale bodemkaart van
Vlaanderen, Universiteit Gent, laboratorium voor bodemkunde, 2000
• Van Vessem J. & Kuijken E., 1995. Overzicht van de voorgestelde speciale
beschermingszones in Vlaanderen voor het behoud van de vogelstand (EG-
richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979). Rapport Instituut voor
Natuurbehoud, Hasselt.
• Vectoriële versie van de BWK, versie 2, Instituut voor Natuur en
Bosonderzoek (INBO), AGIV, 2010.
• Vinçotte Environment, 2008, 60224726-002. Geluidsstudie met betrekking
tot de geluidsvermogenniveaus van de verschillende werffases bij aanleg
leidingen, 2de
tussentijdsverslag.
• Vinçotte Environment, 2009, 60224726-003. Geluidsstudie met betrekking
tot de geluidsvermogenniveaus van de verschillende werffases bij aanleg
leidingen, definitief verslag.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 119 van 127
Internet
Vlaamse Milieuadministratie
(departement LNE)
www.mina.be
www.milieubeleidsplan.be
www.lne.be
Dienst Mer www.mervlaanderen.be
Databank Ondergrond Vlaanderen http:\\dov.vlaanderen.be
Administratie Ruimtelijke Ordening www.Ruimtelijkeordening.be
Instituut voor natuur en bosonderzoek www.Inbo.be
Vlaamse Milieumaatschappij www.vmm.be
Agentschap geografische informatie
Vlaanderen
www.agiv.be
www.geopunt.be
De inventaris van het bouwkundig erfgoed http://www.inventaris.vioe.be/dibe
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 120 van 127
9 Bijlagen
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 121 van 127
Bijlage 1 Dwarsdoorsneden dijk
Ter info: de aanduiding van de dwarsdoorsneden is op de overzichtsplannen terug te vinden in de
circels.
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 122 van 127
Bijlage 2 Veiligheidsfiches stikstof-, waterstof- en zuurstofgas
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 123 van 127
Bijlage 3 Passende Beoordeling
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 124 van 127
Bijlage 4 GRUP GOG met Natuurvewevingsgebied Kruibeke –
Bazel – Rupelmonde
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 125 van 127
Bijlage 5 Kaartenbundel
Kaart 1a: Ruime situering
Kaart 1b: Microsituering
Kaart 2: Uittreksel uit het gewestplan
Kaart 3: Bodem
Kaart 4: Water
Kaart 5: Fauna en Flora
Kaart 7: Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie
Kaart 8: Mens
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 126 van 127
2286093004 - herlocalisatie van Air Liquide-leidingen te Kruibeke – rev1 pagina 127 van 127
Bijlage 6 Aanduiding van de ligging van de huidige
leidingen