A · Web viewongegist sap - aalbessensap ongegist druivensap most ongegiste wijn most ongegoed -...

103
O oase - rustoord, rustpunt oase in Algerije - Touat oase in Centraal-Azië - Chami oase in Egypte - Siwah, Charga, Dechle, Farafra oase in Libië - Koefra oase in Niger - Bilma, Kaouar oase in de Sinaï-woestijn - Elim oase in Soedan - Selima oasestad in Centraal-Azië - Chami obat - medicijn, artsenij obduceren - lijkschouwen obductie - lijkschouwing obediëntie - gehoorzaamheid, dienstplicht (in kloosters), kloostertucht obediëren - gehoorzamen obelisk - gedenknaald, grafzuil, monoliet, naald, (spits)zuil, pronknaald obeliskvormig grafmonument - grafnaald ober - bediende, garcon, kelner oberin - kelnerin Oberon - elfenkoning obi - gordel, kimonogordel obiit - ob obione - ganzevoetige (planten) obituarium - dodenlijst objekt - onderwerp, voorwerp, zaak objectdrager - objecttafel, objekttafel objekteren - tegenwerpen objectglas - voorwerpglas objektie - bezwaar, tegenspraa, tegenwerping objektief - lens, onbevooroordeeld, onbevangen, zakelijk objectiviteit - objektiviteit, onbevangenheid, onbevooroordeeldheid obla - rundermest oblaat - hostie oblatie - offergave oblie - fluitje, nieuwjaarskoekje, prauwel, wafeltje obligaat - verplicht, voorgeschreven obligatie - effect, obI., schuldbekentenis, verbintenis, verplichting, voorschrift obligatist - solist obligatoir - verbindend, verplicht obligeant - verplichtend, dienstvaardig, beleefd obligeren - noodzaken obligo - verplichting, borgstelling, garantie obliquiteit - scheefheid, slinksheid, sluwheid obliteratie - doorhaling, vernietiging oblong - langwerpig oboe - hobo obsceen - gemeen, goor, oneerbaar, onzedig, onzedelijk, ontuchtig, schunnig, smerig, vies, vuil, vis obscene geschriften - pornografie obsceniteit - oneerbaarheid, ontuchtigheid, onzedelijkheid obscuraat - domper, duisterling obscurant - cultuurbarbaar, duisterheid, duisterling, domper, obskurant, obscuriteit, onverstaanbaarheid, vergetelheid, obscuur - donker, duister, louche, onbekend obsederen - in beslag nemen obsequiem - gehoorzaamheid obsequiene - kruiperig, onderdanig, verbeleefd, overgedienstig observabel - merkwaardig, waarneembaar observant - kloosterling observatie - bespieding, inachtneming, opmerking, opvolging, tegenwerping, waarneming observatiepost - waarnemingsplaats observator - opmerker, waarnemer observatorium - sterrenwacht, waarnemingsstation observeren - bekijken, beschouwen, bespieden; gadeslaan, waarnemen obsessie - dwangvoorstelling, kwelling obsidisan - glasagaat, glaslava, lavaglas, marekaniet obsignatie - verzegeling obsoleet - verouderd obstakel - barrière, belemmering, hindernis, hinderpaal, versperring obstakels - barricade obstetrie - verloskunde obstetricus - verloskundige, vroedkundige obstinaat - eigenzinnig, halsstarrig, hardnekkig, koppig obstipatie - hardlijvigheid, verstopping obstructie - afsluiting, dwarsdrijverij obtuus - bot, stomp obus - granaat, projectiel occasie - gelegenheid occasion - bargain, koopje occasioneel - incidenteel, onopzettelijk, terloops, toevallig occident - avondland,westen occidentaal - westelijk occluderen - afsluiting, remmen occlusie - afsluiting occult - geheim, verborgen occultatie - zonsverduistering occulte handeling - tafeldans -1-

Transcript of A · Web viewongegist sap - aalbessensap ongegist druivensap most ongegiste wijn most ongegoed -...

O

oase - rustoord, rustpuntoase in Algerije - Touatoase in Centraal-Azië - Chamioase in Egypte - Siwah, Charga, Dechle, Farafraoase in Libië - Koefraoase in Niger - Bilma, Kaouaroase in de Sinaï-woestijn - Elimoase in Soedan - Selimaoasestad in Centraal-Azië - Chami obat - medicijn, artsenijobduceren - lijkschouwenobductie - lijkschouwingobediëntie - gehoorzaamheid, dienstplicht (in kloosters), kloostertucht obediëren - gehoorzamenobelisk - gedenknaald, grafzuil, monoliet, naald, (spits)zuil, pronknaald obeliskvormig grafmonument - grafnaaldober - bediende, garcon, kelneroberin - kelnerinOberon - elfenkoningobi - gordel, kimonogordelobiit - obobione - ganzevoetige (planten)obituarium - dodenlijstobjekt - onderwerp, voorwerp, zaakobjectdrager - objecttafel, objekttafelobjekteren - tegenwerpenobjectglas - voorwerpglasobjektie - bezwaar, tegenspraa, tegenwerpingobjektief - lens, onbevooroordeeld, onbevangen, zakelijkobjectiviteit - objektiviteit, onbevangenheid, onbevooroordeeldheidobla - rundermestoblaat - hostie oblatie - offergaveoblie - fluitje, nieuwjaarskoekje, prauwel, wafeltjeobligaat - verplicht, voorgeschreven obligatie - effect, obI., schuldbekentenis, verbintenis, verplichting, voorschriftobligatist - solistobligatoir - verbindend, verplichtobligeant - verplichtend, dienstvaardig, beleefd obligeren - noodzaken obligo - verplichting, borgstelling, garantie obliquiteit - scheefheid, slinksheid, sluwheidobliteratie - doorhaling, vernietiging oblong - langwerpigoboe - hoboobsceen - gemeen, goor, oneerbaar, onzedig, onzedelijk, ontuchtig, schunnig, smerig, vies, vuil, vis obscene geschriften - pornografieobsceniteit - oneerbaarheid, ontuchtigheid, onzedelijkheidobscuraat - domper, duisterlingobscurant - cultuurbarbaar, duisterheid, duisterling, domper, obskurant, obscuriteit, onverstaanbaarheid, vergetelheid,obscuur - donker, duister, louche, onbekend obsederen - in beslag nemenobsequiem - gehoorzaamheidobsequiene - kruiperig, onderdanig, verbeleefd, overgedienstigobservabel - merkwaardig, waarneembaarobservant - kloosterlingobservatie - bespieding, inachtneming, opmerking, opvolging,

tegenwerping, waarnemingobservatiepost - waarnemingsplaats observator - opmerker, waarnemerobservatorium - sterrenwacht, waarnemingsstationobserveren - bekijken, beschouwen, bespieden; gadeslaan, waarnemenobsessie - dwangvoorstelling, kwelling obsidisan - glasagaat, glaslava, lavaglas, marekanietobsignatie - verzegelingobsoleet - verouderdobstakel - barrière, belemmering, hindernis, hinderpaal, versperring obstakels - barricadeobstetrie - verloskundeobstetricus - verloskundige, vroedkundigeobstinaat - eigenzinnig, halsstarrig, hardnekkig, koppigobstipatie - hardlijvigheid, verstoppingobstructie - afsluiting, dwarsdrijverij obtuus - bot, stompobus - granaat, projectieloccasie - gelegenheidoccasion - bargain, koopjeoccasioneel - incidenteel, onopzettelijk, terloops, toevalligoccident - avondland,westenoccidentaal - westelijkoccluderen - afsluiting, remmenocclusie - afsluitingoccult - geheim, verborgenoccultatie - zonsverduisteringocculte handeling - tafeldansoccultisme - helderziendheid, parapsychologie, spiritisme, toverijoccupatie - bezigheid, emplooi, inbezitnemingoccuperen - bezetten, bezighouden, optredenoceaan - wereldzee, zee, waterplasoceaanleer - oceanografie oceaanvlieger - Lindbergh oceaanvogel - albatros oceanenkunde - oceanografie oceanische eilandengroep - Melanesië, Micronesië,Polynesiëoceanograaf - Agassiz, Cook, Hjort, Maury, Ross, Scoresby ocelot - marapoet, serval, tijgerkatoch - ach, charme, helaas, wee,och kom - gekheid, oeleochloraat - demagoog, plebsleider, volksmennerochtend - v.m., (Eng.) a.m. , dageraad, morgen(stond)ochtendblad - AD, Telegraaf, Trouw, Vaderland, Volkskrant ochtendgetijde - priemenochtendgewaad - duster, kimono, negligé, ochtendjasochtendgloren - aanvang, dageraad, krieken, morgenstond ochtendgodsdienst - morgenbede ochtendhulde - aubade ochtendjas - duster, ochtendgewaad, peignoirochtendkleed - kimonoochtendkrieken - dageraadocbtendmaal - ontbijt ochtendnevel - dauwochtendsignaal - reveille ochtendzang - aubadeoctaaf - interval, octava, toonafstand, tijdperkoctaaf (Kal.) - ottavaoctaaf plus terts - decime octaaffluit - piccolooctachord - lieroctaëder - achtvlakoctaëdriet - anataas

-1-

octant - hoekmeetinstrumentoctogonaal - achthoekigoctogoon - achthoekëoctopus - inktvis, poliep, sepia octrooi - gunstbrief, handelsmachtiging, patent, privilegeoctrooibrief - handvestoculaire inspectie - ogenschouwoculatie - entingoculist - oogarts, oogheelkundige oculus - roosvensterodalisk - concubine, dienares, (harem)slavinode - gedicht, hymne, jubelzang, lofdicht, loflied, lofzang, logos, vers, zangodeon - muziektempelodeur - geur, lodderein, lucht, parfum, reuk(water)odeurflesje - flaconodieus - bezwerend, ergerlijk, hatelijk, onuitstaanbaarOdin - alvader, oppergod, WodanOdins paard - Sielpnirodium - haat, vijandschap odol - mondwaterodometer - hodometer, pedometer, wegmeterodontalgie - tandpijnodontologie – gebidskennis, tandenleerodorant - reukstofOclysaeus' vader - Laertes Odysaeus' vrouw - PenetopeOdysseus' zoon - Telemachos oedeem - waterzucht, zucht, zwellingoefenaar - leermeester, oefenmeester, trainer oefenboot - tubboot (roeien)oefenen - bekwamen, betonen, betrachten, exerceren, harden, stalen, studeren, trainenoefenhout voor ballet - barreoefening - exercitie, (muz.) etude, opdracht, schoolopgave, test, thema, trainingoefening houden - maneuvrerenoefening in het schrijven van het gehoorde - dictee, dikteeoefening in het zingen - zangoefeningoefening in onderwijs - studieoefeningleider - coach, traineroefenles van studenten - practicumoefenlap voor eerste handwerklessen - merklapoefenmeester - africhter, coach, drilmeester, instructeur, trainer, leermeesteroefen- of proeftijd - stage oefenpatroon - Margaoefenplein - excercitieveldoefenproeftijd - stageoefenschool - leerschooloefenstuk - etude, themaoefenterrein van Sparta - (voetbalclub) Spangenoefentijd - proeftijd, stage, stagiaatoefenvertalIng - themaOeganda's hoofdstad - Entebbe Oegrische taal - Fins, Hongaars oehoe - arenduil, ooruil, ransuilOeralische taal - Fins, Hongaars, Laps, Samojedsoekaze - bevelschriftoeken - brommen, grommen, mompelen, pruttelenoele - gein, gekheid, malligheidoeloe - visuiloen - domoor, mafkees, stommeling, sukkel, suloenig - onbenullig, sulligoenologie - wijnleeroer - oud, oorspronkelijk, primitief, ijzeroer

oer bevattende - oerigoerachtig - ijzerhoudendOeralische taal - Fins, Hongaars, Laps, Samojeedsoeraliet - hoornblendeoerbank - oerlaagoerbevolking - Aino (Japan), Maori(Nw. Zeeland), Dravida (Voor-lnd. enCeylon), Negrito (Austr.), Indianen (Amerika)oerbos – jungle, oerwoudoerbron - God, begin, oorsprong, origineoerdier - aarddier, aueros, behemoth, brontosaurus, dinosaurus, dinotherium, diplodocis, gigantosaurus, holenbeer, iguanodon, mammoet, mastodont, minosaurus, oeros, reuzenhagedis, reuzenluipaardoerdieren - protozoaoerdiertje - protozoönOerdoe - Hindostanioerdom - aartsdom, ezelsdom, imbeciel, oliedom, stom, uilig oerelen - morrelen, peuterenoergeschiedenis - prehistorie oergesteente - magma, bazelt, graniet, lavaoergrond - primairoerhagedis - brontosaurus, dinosaurus, gigantosaurusoerhout - bitterzoetoerig - oerachtig, ijzerhoudendoerinsekten - proturaoerkracht in de kosmos - jin, jangoerkrachten in de kosmos (Chin.) - taooerlaag - oerbank, koffiebank oermiddellandse zee - tethysoermodel - prototypeoermens - Neandertaler, Neanderthaleroeros - auerosoeroud - aftands, eeuwenoud, overoud, stokoudoeroude Weense muziek - schrammel(muziek)oeroude stad - Assur, Ninive, Uroerpaard - eohippusoerreus - Ymiroerreus (Noorse myth.) - fornjotroersegment - somietoerstadium - begin, oorsprong, origine, prehistorieoersterk - ijzersterkoerstof - celstof, protoplasma oertaal - grondtaaloertijd - archaeicum, prehistorieoervogel - archaeopterixoerwapen - knotsoerwoud – bushbush, jungle, oerbos, rimboe. wildernis oerwoud in het Amazonegebied - selvaoerwoud in Italië - Etruriaoerwoud in Siberië - Taigaoerwoud in Zuid-Amerika - selva oesofagus - slokdarmoester - fluim, kwalster, ostreaoesterkwekerij - oesterbankoester net - kor, korreoesterteelt - ostreïcultuuroestertraan (fig.) - pareloestertijd - kortijdoestervanger - oestervisser, scholeksteroestervisser - scholeksteroestradiol - eierstokhormoon, folliculine, menformonoeteren - beuzelen, grommelen, mopperen, ploeterenoets - boomezel, heurst, mallejan, wagenoetsen - bedriegen, beetnemenoeuvre - werk

-2-

oever - boord, buitenrand, droge, grens, kaai, ka(de), kant, kust, rand, randje, riepe, rivierkant, wal(kant), waterkant, zeekant, zij, zijdeoeveraas- eendagsvlieg, efemeride, haftoeveraquarium - paludariumoeverbekleding - schoeiing, beslagoeverbescherming - dijkoeverbewoner - ripuariëroeverdam - ka(de), kaai, waloevergewas - bies, dodde, kod, kodde, lies, lis, oeverriet papierriet, papyrus, rietoeverkant - kade, wal oeverkruid - waterweegbreeoeverloos - grenzeloos, onbegrensdoevernegge - eendoeverpieper - kwikstaartoeverplant - lisoeverriet - halrietoevervaart - cabotageoeververbinding - brug, ferry, pont, tunnel, veeroevervlechtwerk maken - tuinenoeverzuring - waterzuringof dergelijke - o.d.Ofenpest - Boedapestoff side - buitenspeloffensie - beledigingoffensief - aanval, aanvallendoffer - gave, gift, offerande, opoffering, slachtofferoffer aan bacchus - libatieoffer van honderd stieren - bloedbad, hecatombeoffer waarbij bloed wordt vergoten - libatie, plengofferofferaar - doneur, gever, priesterofferaltaar - altaar, offertafel, outaar, outerofferande - consecratie, mis, offer, offerplechtigheid, offertoriumofferbeeld - votiefbeeldofferbeker - kelkofferbrood - hostie, ouwelofferbus - blok, offerblokofferen - aanbieden, afstaan, betalen, dokken, geven, offreren, opdragen, prijsgeven, sacrificeren, schenkenofferfeest - offerandeoffergave - oblatie, offergiftoffergeld - offertoriumoffergewaad - kazuifel, offerkleedofferkleed - offergewaadoffermaaltijd - communie, communie, sedekah, offerandeofferplaat - offersteenofferplaats - altaar, outaar, outerofferplaats van kinderen (aan Moloch) - gehennaofferplechtigheid - offerandeofferplechtigheid der katholieke kerk - eucharistievieringofferschaal met het bloed van Christus - graalofferschotel - patellaoffertafel - altaar, outerofferte - aanbieding, aanbod, bod, propositie, prijsopgave, voorslag, voorstel offervaardig - gul, mild, royaal, vrijgevig, weldadig, welwillend offervinder - haruspexoffice - suikerwerkerijofficiant - ambtenaar, beambteofficie - ambt, ambtsbekleding, dienst, post, werkkringofficieel - ambtelijk, deftig, echt, erkend, geloofwaardig, vormelijk, wettigofficieel bericht - bulletin, communiqueofficieel erkennen - homologeren

officieel gastmaal - banketofficieel gehoor - audiëntieofficieel geschrift - akte, bul, codicil, diploma, exploot, oorkonde, pas, paspoortofficieel grensstuk - pasofficieel medisch handboek - farmocopeeofficieel regeringsorgaan - staatsblad officieel schrijven - missive officieel stuk - acte, bul, codicil, diploma, exploot, oorkonde, pas, paspoort, testament, trouwboekjeofficieel toegelaten - erkendofficiële aanvang van de bouw - eerstesteenleggingofficiële bekendmaking - afkondiging, besluit, communiqué, bulletinofficiële gehoorverlening - audiëntie officiële herdenking - feestofficiële in gebruikstelling - opeing, tewaterlatingofficiele kleding - ambtsgewaadofficiele ontvangst - receptieofficiële plechtigheid - herdenking officiele verklaring - certificaatofficier - admiraal, bevelhebber, generaal, kapitein, kolonel, luitenant, majoor, overste, ritmeesterofficier bij cavalerie - ritmeester officier van gezondheid - regimentsartsofficier van justitie - prosecutorofficier van justitie in de middel eeuwen - drostofficierseetzaal en -dagverblijf op schepen, - messroomofficiersjas - boernoes officierskantine op schepen - mess, longroom officiersransel - musetteofficieus - gedienstig, halfambtelijk, hulpvaardig, onofficieel, zijdelingsofficina - boekdrukkerijofficinaal - geneeskrachtig, helendofficinalia - apothekerswaren, artsenijenofficio - ambtshalveofficium - ambt, dienst, plicht, officie offreren - aanbieden, opdragen, schenken, overhandigen offset - vlakdrukoffside - buitenspelofiet - groenmarmer, serpentijn, slangensteen, talksteen,ofiologie - slangenbeschrijvingofir - Arabië, goudland, Indiëofschoon - al, alhoewel, hoewel, hoezeer, of, ondanks, schoon, terwijl, trots,oftalmie - oogontstekingoftalmologie - oogziektenleeroftalmoloog - oogartsoftalmoscoop - oogspiegeloftewel - aliasogelijn - oogje, oogappelogen - beogen, blikken, doelen, kijken, mikken, smiezen, strevenogen/hulp voor de - bril, lens, loepogenblik - amerij, effen(tjes), even, moment, mum, ommezien, oogwenk, poos, seconde, sekonde, tel, tijdstipogenblik van gebeuren - tijdstip ogenblikje - amerij, even(tjes), moment, telogenblikkelijk - dadelijk, direct, gelijk, meteen, momentaan, onmiddellijk, onverwijld, prontamente, subiet, terstond, momenteelogenblik van rust - pauzeogendienaar - kruiper, vleierogenhulp - bril, lens, loepogenmedicijn - ogentroost

-3-

ogenschijnlijk - apparent, blijkbaar, duidelijk, klaarblijkelijk, schijnbaarogenschouw - paradeogentaal - blikogentroost - euphrasiaogief - kruisboog, puntboog, spitsboogogivaal - spitsboogvormigoir - afkomst, aver, kroost, nageslacht, nazaat, telg, zaad, afstammeling, nakomelingschapokay - o.k.. boedoké - akkoord, okido, uitstekendoker - berggeel, limoniet, hematietokeraarde - almagraokerachtige verfstof - siennaokido - akkoord, okeokkernoot - notenboom, noteboom, okker, notelaar, telnoot, walnootoksaal - koor, priesterkoor, zangerskooroksel - armholte, axilla, hoekokselstuk van hemden - klinkoksenaar - horlogeoktober - wijnmaandolderman - gildebestuurderoleander - laurierroos, rozelaurieroleaster - olijfboomolefine - alkenenoleïne - olievetolie - aardolie, amandelolie, anijsolie, beenderolie, bronolie, castorolie, cederolie, citroenolie, eucalyptusolie, gasolie, haarolie, katoenolie, klapperolie, kokosolie, lampolie, lavendelolie, lijnolie, machineolie, nagelolie, oleïne, olijfolie, palmolie, patentolie, pepermuntolie, petroleum, raapolie, ricinusolie, rozenolie, slaolie, smeer, smeerolie, sneenolie, standolie, stookolie, teerolie, terpentijn, traan, vet, wonderolieolie (Eng.) - oilolie uit bladeren van de kajoet(h)boom - kajapoetolie (pijnstillend)olie uit de absint- of alsemplant - absintolieolie uit een zekere vrucht - bergamotolieolie uit eieren - eierolieolie uit hars - terpentijn(olie)olie uit kruidnagelen - nagelolieolie uit nootmuskaat - macisolieolie uit olijven - olijfolie, slaolieolie uit oranjebloesem - neroli, neroliolieolie uit ricinuszaden - castorolie, purgeermiddel, ricinusolie, wonderolieolie uit rundvet, planten of zaden - boterolieolie uit versteende vissen - ichtyololie uit vlaszaad - lijnolie olieachtig - onctueus, tranig, vet, vettig olieachtige stof uit fossiele vissen - ichtyololieachtige vloeistof - balsem, bitumen, creosoot, levertraan, olijfolie, slaolie, visolieolieachtige vrucht - olijfoliebak van een lamp - peer olieberg - hoogte, terp, vluchtheuvelolieblauw - zwavelkoperolieboer - oliemanoliebol - dronkemansgezicht, rekruutoliebol met jam - nonnenfortjeolieboot - tanker, tankschipoliebron - petroleumbronoliecarter - oliezinkbakoliedom - aartsdom, indom, oerdom, oerstom, olieslim, uiligoliedom persoon - domoor, ezel, uilskuiken

olie- en azijnstel - opzetjeoliefabriek - olieslagerijoliefabrikant - olieslageroliegever - olienaaldolieglad - spekglad, spiegelgladoliegroef - smeergroefoliegroen - chromaatgroenoliehef - oliedroesemoliehoudend gewas - aardnoot, klapper, kokosnoot, koolzaad, olijfboom, pinda, raapzaad, ricinus, sesam, talkbes, vlasoliehoudend zaad - katoenpit, raapzaadoliehoudende hars - elemi(e)oliehoudende tropische plant - sesamolie-installatie - jaknikkeroliejas - regenjasoliekan met tuit - lampetoliekannetje - kitoliekever - meiwormoliekleed - presenningoliekoek - charlatan, domoor, kwakzalver, lijnkoek, oliekoop, raapkoek, sufferdoliekop - oliepotolielampje - nachtlichtje, pelitaoliemaatschappij - Avia, B.P. Caltex, Chevron, Esso, Fina, Shell, Totalolieman - machinesmeerder, olieboeroliemeter - oleometeroliën - smeren, vettenolienoot - aardnoot, pindaolieopslagplaats - olietankoliepeil - olieniveauolieperser - olieslageroliepomp - jaknikkerolierijke vrucht - aardnoot, olijf, pinda, talkbesolieslagerij - oliefabriek, oliemolen, oliestamperij, slagmolen,olieslim - oliedomoliesoort - gasolie, lijnolie, muntolie, notenolie, olijfolie, raapolie, rozenolie, santalolie, slaolie, smeerolie, stookolieoliestof - elaineoliesuiker - anijssuiker, glycerine, oliezoetolie uit vlasdraad - lijnolieolie uit zekere vrucht - bergamotolieolievat - drumolieverdamper - carburator olieverfdruk - oleografieolieverfkwast - spalterolieverkitsel - oliemastiekolieverkoper - oliemanolievetstof - oleïne, olineolievogel - Guarcharooliezaad - koolzaad, lijnzaad, sesamoliezinkbak - oliecarteroliezoet - glycerine, glycerololiezwart - lampzwartolifant - dikhuid, elefant, jumboolifantsbeen - ivoorolifantschildpad - reuzenschildpadolifantsketel - bouilleurketelolifantsleider - kornak, mahoutolifantssnuit - slurf, tromp olifantsspitsmuis - sprinspitsmuisolifantstand - slagtandolifantstor - olifantskever, snuitkeverolifantsvlinder - avondroodolifantsziekte - elefantiasis, elefantiasiusolifantenoppasser - kornak

-4-

oligarchie - familieregeringoligargische aandelen - prioriteitsaandelenoligo -klein, weinigollgochronisch - kortstondig, vluchtigoligofreen - achterlijk, zwakzinnigoligofrenie - achterlijkheid, zwakzinnigheidoligotroof - voedselarmoligotroof veen - hoogveen, sphagnumolim - eens, eertijds, voorheen, voormaals, vroeger, weleerolla podrida (Sp.) - allegaartje, mengelmoes, poespasolm - iep, ulmusolmkruid - moerasspireaolms - gek, kinds, oudoloe - visuilolomouc - Olmützolijfachtige plant - es, liguster, olijf, seringolijfboom - oleasterolijfgroen of bruinedelgesteente - kaneelsteen (lijkt op de hyacint)olijfolie - boomolie, genuaolie, maagdenolie, provenceolieolijftak - vredessymboololijk - boertig, grappig, guitig, koddig, leuk, luimig, slim, snaaks, guitigolijke kwant - guitolijkerd - clown, grapjas, grappenmaker, guit, klown, kwant, nar, pias, schalk, slimmerd, snaakolIjvenboomgaard - olijfhof'Olympisch comité - O.C.Olympische spelen - olympiade, sportmanifestatieolijvenboomgaard - olijfhofom - ana(Gr.), omdat, omheen, omstreeks, omtrent, ongeveer, para (Gr.), rond, rondom, teneinde, vanwege, verstreken, voorbij, wegens, zoalsom aalmoes te vragen - bedelenom afscheid te nemen - o.a.t.n., p.p.c.om bazuinen - rondvertellenom de onderkant - onderomom deze reden - hieromom die reden - daarom, deswege, vandaarom een voorbeeld te noemen - b.v., bijv., e.c., e.g.om en nabij - circa, omstreeks, ongeveer, omtrentom en om - beurtelings, afwisselend om hebben - dragenom het even - effen, egaal, gelijk, glad, eenderom het middel binden - aangordenom het middelpunt gelegen - centraalom kort te gaan - afijn, enfin om niet - cadeau, gratis, present, pd(prodeo)om reden dat - omdatom te bedanken - p.r. ,om te beginnen - (voor)eerstom van te smullen - gebak, heerlijk, taart, zalig,om welke reden - waaromom wie men algemeen lacht - riseeoma - grootmama, grootmoeder, omoe, opoeomagra - schouderjichtomalgie - schouderpijnomarmen - omhelzen, omstrengelen, pakkenomarming - accolade, akkolade, embrassement, omhelzing, verenigingomballing - rommelomber - bergbruin, umbraombervogel - hamerkopombeurten - afwisselend, beurtelingsombiliek - navelpuntombinden - omgorden

omblad - binnendekomboorden - omzomenomboordsel - chenille, kreel, kriel (van een hoed), randomboordsel van goud - of zilverpassement - chamarrureombrelle - paraplu, parasolombrengen - doden, uitroeien, vermoordenombrometer - regenmeterombudsman - gemachtigdeombuigen - omslaan, inflecteren, verbuigenombuiging - contorsie, reclinatie, retroversie, terugbuiging ombuiteling - saltoomdat - aangezien, daar, dewijl, naardien, nademaal, nu, onlangs, poos, redengevend, terwijl, vermits, want, wel, wijl, wijleomdelven - omgraven, omspitten omdijkt land - polder, waard, woerdomdoen - aangorden, omspitten, omslaanomdoening - drukte, omslag, omdolen - dwalen, rond(zwerven), warenomdoling - peregrinatieomdopen - debaptiseren, herdopenomdraai - keer, omkering, ommekeer, wenteling, wending omdraaien - draaien, keren, wenden omdraaiing - renverse, renverse, rotatie, touromduikelen - omrollen, omvallenomdijkt land - polder, waard, woerdomega - eindeOme Jan - lommerd, lombard, pandjeshuisomelet - eierpannenkoek, struifomen - (voor)tekenomfalos - navelomfloerst - getoileerdomgaan - gebeuren, geschieden, omvallen, leven, omlopen,rondgaan, rondlopen, verkeren, verstrijken, voorbijgaan, voorvallenomgaand - meteen, onmiddelijkomgaan met - hanterenomgang - contact, galerij, kontakt, loop, omloop, omwenteling, optocht, processie, relatie, ronde, rondgang, rondlopen, stoet, trans, verkeer, verkering, wendingomgang hebben -verkerenomgang van een toren - trans omgangsmiddel - taalomgangstaal - spreektaal omgangstaal in Suriname - Negerengels, Papiamentoomgangsvormen - etiquette, manieren, protocolomgebogen bord ter zijde van een ploeg - rister, riester, strijkbordomgebogen buis - hevel omgebogen metalen rand - fels, flensomgebogen stuk ijzer - pook omgedraaid - andersom, omgekeerd,verwisseldomgekeerd - achterstevoren, andersom, averechts, blik (kaartterm), bloot, daarentegen (d.e.t.), invers, invert, omgedraaid, omgewend, ondersteboven, open, overhoop, tegengesteld, omgekeerd beeld - negatief omgekeerd eivormig - obovaalomgekeerd lichtbeeld - negatiefomgekocht - corruptomgekromd schaafsel - krulomgekrulde hoek van bladzijde - ezelsooromgelegen - omliggendomgelegen land - omstrekenomgeploegd weiland - groes, groezeomgerold - omgekruld

-5-

omgeslágen deel van een kledingstuk -omslag, opslagomgeslagen jaspand - lapel, revers omgeslagen jasrand - reversomgeslagen rand - lapel, omleg, omslag, rand, revers, zoomomgeslagen zoom van een kleed - rabatomgespen - omgordenomgevallen - gekanteldomgeven - bekleed, ombinden, omgrenzen, omhuld, omklemmen, ommuren, omrasteren, omringen, omsingelen, omtogen, omwoelenomgeven door een kring - kreitsomgeving - atmosfeer, buurt, contrei, decor, dreven, entourage, kader, milieu, nabijheid, omstreken, omtrek, sfeer, streek,omgeving waar men zich thuis voelt - elementomgeving waarin men leeft - milieu, sfeeromgevouwen hoek van een bladzijde - ezelsooromgezetene - omwoneromgezoomde kant - zoomomgieten - overgietenomgooien - omkieperen, omkegelen, omslaan, omsmijten, omverwerpen, omwendenomgorden - gereedmaken, ombinden, toerusten,omgrenzen - afbakenenomhaal - bedoening, drukte, gedoe, heisa, krul, omslag, omweg, ophef, poeha, rompslomp, soesaomhaal van woorden - digressie, omweg, preambule, uitwijdingomhakken - kappen, kerven, kloven, loskappen, omgraven, omhalen, omkappen, omhulling van een of meervruchten - napjeomhulsel - bedekking, bolster, cocon, dop, bast, doos, etui, hoes, hul, huls, integument (huid), kaft, kap, kas, koker, korst, lichaam, map, omkleding, omwikkeling, omwindsel, pel, schaal, schede, schee, schil, tunica, vel, omwindsel, vlies, zemelomhulsel van bloemen - schutblaadjesomhulsel van de muskaatnoot - foelieomhulsel van een bloempot - cachepotomhulsel van een boek - kaft, kapitorie, omslagomhulsel van een brief - enveloppeomhulsel van een lamp - kap, lampekapomhulsel van een lichtbron - lantaarnomhulsel van een patroon - kardoesomhulsel van een schaaldier - schelpomhulsel van graanvruchten - kaf omhulsel van het zaad - zaadhuis, zaadhuisjeomhulsel van mes - schee, schedeomhulsel van poeiers - ouwelomhulsel van rupsen - cocon omhulsel van vruchten - pel, schilomhulsel voor een zwaard - schedeomhulsen van spieren - perimysiurrtomineus - onheilspellend

omineuze stad in W. Vlaanderen - Ieperenomissie - nalatigheid, uitlaten, uitlating, verzuim, weglating omitteren - overslaan, vergeten, weglaten,omkaderen - enkadreren, omlijnen, inlijstenomkantelen - kiepen, omslaanomkantijzer - omzetijzer, randijzeromkappen - omhakken, vellenomkeer - drama, inkeer, ommekeer, peripetie, revolutie, terugkeer, verandering, wendingomkeerbaar - reversibelomkeerwoord - palindroomomkegelen - omgooien, omverwerpenomkenteren - converteren, draaien, keren, omkeren, kantelen, omdraaien, omwenden, renverseren, wenden

omkeren - draaien, kantelen, keren, omdraaien, omkiepen, teruggaan, wenden, wentelen omkering - draai, interversie, inversie, kentering, omgooien, omkieperen, ommekeer, omwerpen, wending, wentelingomkieperen - omgooienomklappen - ompratenomkleden - bedekken, bekleden, draperen, hullen, omkleden - bedekken, verkledenomkleding - bedeksel, drapering , omkleedsel, verkleding omkleedsel - enveloppe, hoes, kaft, kleed, omhulsel, omkleding omslag, overtrek, sloop, tijkomklemmen - omkluisteren, omknellen, omvattenomklinken - kantelen, omslaanomkloppen - dooreenkloppenomkluisteren - omklemmen omklutsen - dooreenklutsen, mengenomkomen - creperen, doodgaan, sneuvelen, sneven, sterven, stikken, vergaan, verliezen, verongelukkenomkoopbaar - corrupt, louche, onbetrouwbaar, oneerlijk, onguur, veil, venaal, verleidbaaromkoopbaarheid - corruptie, veilheid, venaliteitomkoopgeld - fooi, omkoopsom, smeer, steekpenningomkoopsom - smeergeldomkopen - corrumperen, veilenomkoperij - corruptie, subornatieomkrommen - kromtrekkenomkukelen - omvallenomkwakken - omgooien, omverwerpenomkijken - omzien, rondzien, terugkijkenomlaag - beneden, benee, neder, nederwaarts, neer(waarts), terneer, zakken, zakkendeomlaag gaan - af(dalen), neerdalen, neergaan, zakkenomlaag ploffen - neerstorten, vallenomladen - overladen, overstouwenomlauweren - bekransen, bekronenomleg - omslag, zoomomlegeren - insluiten, omsingelenomleggen - stulpenomlegging - deviatie, omleidingomlegsel - boord, randomleiding - omleggingomliggend - naburig , omgelegen, omgevingomliggend land - buurland, entourage, omtrekomloop - circuit, circulatie, criterium, fijt, gaanderij, galerij, koers, kringloop, omwenteling, overloop, ronde, rondgang, roulatie, trans, verzwering, wandeling omloop aan de vinger - fijt, panaritiumomloop van een windmolen - zwikstellingomloopdijk - ringdijkomlooptijd van de maan - lunatie omlopen - circuleren, omgaan, omwentelen, rondlopen, rouleren,verstrijken, voorbijgaanomlijnen - afbakenen, begrenzen, concretiseren, omkaderenomlijning - afbakening, delineatie, kader, omtrekomlijsten - encadreren, omkaderenomlijsting - architraaf, encadrement, entablement, kader, lijst, montuur, passepartout, raam, rand, rollaag,omlijsting van een bril - montuur omlijsting van een opening - chambranleomlijsting van een prent - passe-partoutomlijsting van een raam of deur - entoblement, kozijnomlijsting van een schilderij - lijst, kaderommanteling - versterkingsgordel ommegang - gaanderij, ronde, rondgangommekant - keerzijde

-6-

ommekeer - draai, inkeer, kentering, omkering, ommezwaai, revolutie,verandering, wending, wentelingommeland - landstreekommestaand - keerzijde, omstaand, rondomommetje - kuier, loopje, omweg, wandeling(etje) ommezien - handomdraai, ogenblik, oogwenkommezijde - keerzijdeommezwaai - ommekeer, wentelingommuren - omwallenommuring - muurwerk, vestingmuurommuurde stad - vesteomnia - alles, elk, iederomnibus - autobus, boemeltrein, stadsbus, stoptrin, trolleybusom niet - P.D. prodeoomnipotent - almachtig, alvermogendomnium - wedrenomnivoor - alleseteromnivoren - beer, mens, varkenomoe - grootmoederomofaag - vleeseteromoogje - picotomperking - afrastering, omheining, schuttingompraten - bekeren, bewerken, overhalen, overredenompunt - middelpuntomranden - marginerenomranding - lijstomreden - omdatomrekenen - reducerenomringen - cerneren, insluiten, omgeven, omsluiten, omsingelenomringende gracht - singelomroepen - aankondigen, bekendmaken, uitzendenomroepvereniging - avro, e.o., kro, ikor, ncrv, nos, sbs, tros, vara, veronica, vpro, omroeper - bellenmanomroepinstallatie - radioomroepwagen - geluidswagenomroeren - mengen, mixenomrollen - kantelen, omduikelen, omrollen, tuimelenomruilen - omwisselen, ruil, verruilen, verwisselenomruiling - changement, conversie, echange, inwisseling, omruil, omwisseling, ruil, ruiling, uitwisseling, verandering, verwisselingomschakelen - overschakelen, veranderenomschansing - ommuring, schanswerkomscholen - heropleidenomschreven - circumscriptomschreven klank - velaaromschrift van een munt - legende, randschriftomschrijven - aanduiden, aangeven, bepalen, definiëren, parafraseren, uitduidenomschrijving - bepaling, aanduiding, definitie, determinatie, parafrase, perifrase, signalementomschrijving in woorden - circumlocutieomschrijving van bouwwerk - bestek omsingeld - ingeslotenomsingelen - belegeren, cerneren, insluiten, omlegeren, omringenomsingeling - beleg(ering), insluiting omslaan - aandoen, begroten, kantelen, kapseizen, kenteren, keren, kiepen, kieperen, neerslaan,ombuigen, omdoen, omdraaien, omkeren, omklinken, omrollen, omvallen, omvouwen, verdelen (gelijkelijk), wendenomslaan van belastingen - repartitieomslaan van een schip - kapseizen omslaan van het achterste zeil - gijpenomslachtig - breedvoerig, langdradig, verbeus, wijdlopig

omslachtig geheel van woorden - tiradeomslachtige drukte - rompslomp omslachtigheid - breedvoerigheid, omhaal, prolixiteit, wijdlopigheidomslag - allegatie, band, belasting, briefomslag, compres, couvert, doek, drukte, enveloppe, etui, gedoe, hoes, kaft, last, lust, map, moeite, naloop, omhaal, soesa, toestand, zakomslag aan een kleed - overslagomslag in de handel - peripetieomslag met documenten - actetaslapel, revers omslag van een gordijn - rabatomslag van een kleed - rabatomslag voor een boek - mapomslag van jas - lapel, revers omslagboor - zwengelbooromslagdoek - shawlomslagdoekje - sjaal, sjaaltje, stola, tissuomslager - omroeperomslagrok (Ind.) - sarongomslagvel van boeken - jacketomslenteren - ronddwalen, rondslenterenomsloten ruimte - stalomsloten stuk grond - erf, kraal, reservaat, tuin, wildbaanomsloten stuk grond met fruitbomen - bogaard, boomgaardomsloten stuk land - erf, gaard(e), tuinomsloten waterkom in een tuin - vijveromsluieren - voilerenomsluiten - beteugelen, cerneren, enclaveren, inhouden, bevatten, impliceren, insluiten, omringen, omvademen, omvamen, omvangen, omvattenomsluitend bouwsel - ombouwomsluiting - afrastering, enclavement, hekwerk, omheining, schuttingomsmeden - hersmeden, raffineren omsmelten - hersmelten, raffinerenomsmijten - omgooien, omsnoeren, omvergooien, om(ver)werpen, vernielen, verwoestenomspaden - omspitten, omwerken, omgraven, vernielen, verwoestenomspannen - omvatten, omsluiten, omvamenomspitten - omdelven, omgraven, omspaden, omwerkenomspringen - (be)handelen, omgaan, omverspringenomstampen - omschoppenomstander - ooggetuige, toeschouwer omstanders - publiek, toeschouwersomstandig - ampel, breed(voerig), circumstantieel, gedetailleerd, angdradig, nauwkeurig, particulier, uitgebreid, uitvoerig,wijdlopigomstandig beschrijven - detaillerenomstandig in alle bijzonderheden vertellen - particulariserenomstandigheden - milieu omstandigheid - bedoening, breedvoerigheid, circumstantie, eventualiteit, factor, feit, gebeurtenis, gelegenheid, geval, kwestie, situatie, toestandomstandigheid die iets doet geschieden - aanleidingomstandigheid die moeilijkheden veroorzaakt - bottleneck, dilemma, knelpuntomstandigheid die soms gevolgen heeft - aanleidingomstandigheid waarin men terecht komt - gedoeomstandigheid waarvan de werkelijkheid vaststaat - feitomstandig spreken - uitweidenomsteken - arborterenomstevenen - omvaren, omzeilenomstoeien - dartelen, dollen, ravotten, robbedoezenomstorten - omverwerpen, vernielen, verwoesten

-7-

omstoten - omverwerpen, vernietigenomstreden - betwistomstreden gebied aan de Israëlische grens - Golanomstreden punt - geschilpunt, twistpuntomstreeks - circa, nabij, nagenoeg, omennabij, ongeveer, omtrent, plusminus, rondomstreken - banlieu, buurt, omgeving, entourage, omtrekomstreken van grote stad - banlieueomstrengelen - omarmen, omklemmen, omsluiten, omsnoeren, omsukkelen, omvallen, omvattenom te bedanken - P.R.omtellen - aftellenomtocht - omgang, optocht omtoeteren - rondvertellen, uitbazuinenomtogen - bedekken, bekleden, bekleed, omgeven, omhuld, omhullen, omtrekken, omtijgenomtoveren - herscheppen, veranderen, vervormenomtrek - bereik, boord, buitenlijn, buurt, contour, entourage, grenslijn, lijn, nabijheid, omgeving, ommeland, omstreek, omstreken, omvang, perimeter, rondte, rand, silhouet, omtrek die bij de hand is - (hand)bereikomtrekken - afbakene, afperken, omhalen, omhullen, omtogen, omtijgenomtreklijn - contouromtreksvorm - contourvormomtrent - aangaande, betreffende, circa, inzake, nabij, nopens, omstreeks, ongeveer, plusminus, rondom, zowatomtuimelen - ombuitelen, omvallenomtuining - hekwerk, omheining, schuttingomtijgen - omhullen, omtrekkenomturnen - veranderenomvaamd - omspannenomvallen - kantelen, kapseizen, kieperen, omduikelen, omkieperen, omkukelen, omslaanomvang - afmeting, bereik, bestek, betekenis, circumferentie, dikte, enceinte, extentie, grootte, hoegrootheid, kanten, omtrek, perimeter, portee, ruimte, sfeer, tour, uitgebreidheid, uitgestrektheid, volume, wijdteomvang van acht tonen - octaaf omvang van menselijke stem - diapasonomvangen - omvatten, omgeven, inhouden, involverenomvangrijk - breed, dik, groot, lijvig, ruim, uitgebreid, uitgestrekt, veelomvattend, vet, volumineusomvat het noordelijk gedeelte van Syrië - Aleppoomvatten - begrijpen, bestaan, bevatten, behelzen, encadreren, impliceren, includeren, inhouden, intomen, involveren, meebrengen, omgeven, omhelzen, omklemmen, omringen, omsingelen, omsluiten, omspannen, omvangen, ophouden, recluterenomvatting - kader, lijst, montuur, omlijstingomver - andersom, omgevallen, ondersteboven, onderuit, overhoop omverblazen - doodschieten, fussileren, neerknallen, neerschieten, omverlappenomvergooien - kantelen, omgooien, omsmijtenvloeren, verijdelen, vloerenomverhalen - afbreken, ruïneren, slopen, vernielen, vernietigen, verwoestenomverhalen van bomen - rooienomverpraten - omturnen, overhalen, overreden, overtuigenomverrukken - neerhalen, omrukken, vernielen, verwoestenomverslaan - kantelen, omkiepenomverwerpen - omgooien, omkegelen, omslaan, omsmijten, renverseren, verijdelenomverwerpend - subversief omverwerping - demolitie, eversie

omvlochten drankfles - mattekeesje omvormen - reformeren, transvormenomvormer - transformatoromvorming - metamorfose, reforme, transformatie, vervormingomvouwen - omslaanom wat - waaromomweg - detour, kronkelweg, omhaal, ommetjeomwenden - draaien, keren, omkerenomwentelen - rollen, omdraaien, omkeren, zwenkenomwenteling - draaiing, keer, omdraaiing, ommekeer, ommezwaai, omwending, oproer, opstand, revolutie, ronddraaiing, rotatie, toer, tour, verandering, wending,omwentelingsgezind - revolutionair omwentelingslichaam - rotor omwerken - ploegen, spitten, verzettenomwerpen - omgooien, omsmijtenomwerping - subversieomwikkelen - inrollen, omhullenomwille van - vanwege, wegensomwinden - wikkelenomwindsel - omhulsel, bedekking omwisselen - ruilen, inruilen, omruilen, verruilen omwisseling – ruilomwisseling van geld - changeomwoeld koper- of ijzerdraad in vrouwenmuts - karkasomwoelen - omwerken, dooreen woelenomwoelen van grond - eggen, ploegen, spittenomwonden ijzerdraad - laltonomwonen - perioeciomwoners - burenomzagen - kappenomzagen van bomen - vellenomzeilen - ontlopen,ontwijken, vermijden omzendbrief - circulaire, missive, rondschrijvenomzet - afname, afzet, debiet, handel, slijterij, verkoopomzetten - converteren, konverteren, omstempelen,permuteren, verwisselenomzetten in geld - verzilverenomzetting - inversieomzetting in geld - monetisatie, realisatieomzetting van klanken - metathesis, transponatie, transponering omzetting van schuld met lagere rente - conversieomzetting van voedingsstoffen - assimilatieomzetting van voedingsstoffen - assimilatieomzichtig - bedachtzaam, behoedzaam, diplomatiek, menageus, diplomatisch, voorzichtigomzichtigheid - beleid, tactomzien - omkijkenomzoming - rand, boordomzwaai - breedvoerigheid, omhaal, omslag omzwaaien - cirkelen, draaien, omslaan, omturnen, omwenden, rondzwaaien, zwenkenomzwachtelen - verbindenomzwalken - omdolen, omzwervenomzwenking met de voet - draaisprongomzwerven - (om)dolen, (om)dwalen omzwervend - vulgivaagomzwerving - dooltocht, dwaaltocht, odyssee, peregrinatie,vagabondageonaandachtig - onattent, onoplettend, verstrooidonaandoenlijk - apatisch, flegmatiek, flegmatisch, frigide, glashard, hard, koel, koud, laconiek, ongevoelig, onverstoorbaaronaandoenlijke man - stoïcijnonaandoenlijkheid - apathie, flegma, ongevoeligheid, soliditeit

-8-

onaangedaan - koud, ongeroerd, ongevoelig, ijskoudonaangekondigd - onaangemeld, ongemeldonaangenaam - akelig, bar, belabberd, beroerd, desgreabel, ellendig, eng, gemeen, guur, hatelijk, hinderlijk, honend, knorrig, krenkend, kwaad, kwetsend, lastig, lelijk, mishaaglijk, misselijk, mottig, naar, nurks, onaardig, onbehaaglijk, ongenietbaar, ongenoeglijk, ongepast, ongevallig, onplezierig, ongezellig, onhebbelijk, onprettig, onsmakelijk, onwelgevallig, onwelkom, pestilent, pijnlijk, smadelijk, spijtig, verdrietelijk, verdrietig, vervelend, zuuronaangenaam geluid - gekras, gepiep, krassenonaangenaam gevoel - angst, jeuk, krieuwel, kriebel, onlust, pijnonaangenaam gezicht - tronieonaangenaam hard - rauw, ruw onaangenaam koud - guur, kil onaangenaam maken - bederven, vergallen, verpestenonaangenaam persoon - akeling, engerd, etre, kniesoor, naarling, nurksonaangenaam ruiken - stinkenonaangenaam smakend - bitter, flauw, sterk, garstig, ranzigonaangenaam weer - noodweer onaangenaam werkje – akkefietje, corveeonaangenaam zoet - miers, mierzoet onaangenaamheid - bitterheid, desagrement, krakeel,last, moeilijkheid, pestilentie, proef, toetsingonaangename bejegening - tergingonaangename discussie - twistgesprekonaangename droom - nachtmerrieonaangename drukte - lastonaangename ervaring - floponaangename gelaatsuitdrukking - grijns, sneeronaangename gesteldheid - buikpijn, hoofdpijn, kater, koliek, koorts, maagpijnonaangename geur - stank onaangename gevolgen hebben - aanbrandenonaangename gewaarwording - angst, buikpijn, kiespijn, maagpijn, malaise, onbehagen, pijn, schrik, vrees,onaangename kerel - barbaar, beul, bloedhond, bullebak, dondersteen, egoïst, genieperd, monster, onmens, pestkop, plaaggeest, tiranonaangename natte koude - kilheid, kilteonaangename onderbreking - storing onaangename reuk - stank, luchtje onaangename taak - akkefietje, akkevietje, penitentieonaangename tijding - jobstijdingonaangename verblijfplaats - bak, cel, erebus, gevang(enis), hel, lik, nor, petoetonaangename vertrekking van het gelaat - grijnsonaangename vrouw - kreng, feeks, tangonaangepast - asociaal onaangeraakt - gaaf, heel, intact, maagdelijk, onberoerd, ongerept onaangeroerd - gaaf, heel, intact, maagdelijk, ongerept, ongeschonden, volledigonaangeroerd zijn - liggenonaangestoken - onbesmetonaangetast - maagdelijk, onaangeraakt, onaangeroerd,onbetreden, ongerept, rein, zuiveronaangevochten - onbetwistonaangezien - alhoewel, niettegenstaande onaanlokkelijk - onaantrekkelijk, onbekoorlijkonaannemelijk - fabelachtig, fantastisch, inacceptabel, ongeloofbaar, ongelooflijk,ongeloofwaardig, verwerpelijk onaanraakbaar - taboe, heilig onaantastbaar - heilig, ongerept, onkreukbaar, onschendbaar,

taboeonaantrekkelijk - lelijk, onaanlokkelijk, onbekoorlijk, ongevoeligonaanvaardbaar - verwerpelijkonaanvechtbaar - evangelie onaanzienlijk - futiel, gering, klein, miniem, nederig, nietig, obscuur, onbeduidend, onbelangrijk, onbetekenend, onooglijk, ootmoedig, smalonaanzienlijk dorp - negorij, gat, gehuchtonaardig - bars, bits, koel, lelijk, nors, onaangenaam, onbeleefd, onbevallig, onheus, onplezierig, onvriendelijkonaards - hemelsonachtzaam - achteloos, inattent, nonchalant, nalatig, onattent, onoplettend, onverschillig, onvoorzichtig, slordig, verzuimachtig, zorgeloos onachtzaamheid - aanhoudend, achteloosheid, contenu, achteloosheid, nalatigheid, negligentie, onoplettendheid onafgebroken, slordigheid, steeds, voortdurendonadellijk - laag, onedelonadellijke bij de Romeinen - plebejeronaf - niet klaar, onafgemaakt, onvoltooidonafgebroken - aaneengeschakeld, aanhoudend, alaan, aldoor, altoos, altijd, bestendig, blijvend, continu, doorlopend, eeuwig, gedurig, geregeld, gestaag, gestadig, lijfelijk, ononderbroken, onophoudelijk, onverpoosd, permanent, perpetueel, regelmatig, staag, steeds, uitentreuren, voortdurendonafgebroken harde storm - staagorkaanonafgebroken naar één punt kijken - ogen, staren, turenonafgekort - voluitonafgemaakt - onaf, onafgewerkt, onvoltooidonafgemaakt beeldwerk - torso (van Hercules)onafgerichte soldaat - recruutonafgewend - onafgebroken, onophoudelijkonafgewerkt - onvoltooid, ruwonafhankelijk - autonoom, eigenmachtig, independent, liberaal, merdeka, onbelemmerd, ongebonden, vrij, zelfstandigonafhankelijk maken - immediatiserenonafhankelijk vorst - souvereinonafhankelijkheid - autonomie, independentie, vrijheid, zelfbestuur, zelfstandigheid onafkeerbare toekomst - lot, noodlotonaflosbaar - inconvertibelonaflosbare Nederlandse staatsschuldbrief - integraalonafscheidbaar - onafscheidelijk onafscheidelijk - adherent, connex, inseparabel, onafscheidbaar, verknochtonafscheidelijk behorend bij - adherentonafscheidelijk verbonden - adherent, inherent, innigonafscheidelijke tweelingbroers – dioscurenonafwendbaar - onontkoombaar, inevitabel, noodzakelijk, onvermijdelijkonafwendbaar gevolg - noodzaakonafwendbaar kijken - starenonafwendbare macht - noodlot onafzetbaar - inamovibel, onafzettelijkonafzetbaarheid - inamovibiliteitonafzienbaar - eindeloos, onafzienlijk, onbegrensdonafzienbare tijdsruimte - aeononalledaags - bijzonder, bizonder, buitengewoon, extraonanie - zelfbevredigingonappetijtelijk - onfris, onguur, onsmakelijk, viesonarglistig - oprechtonattent - nalatig, onachtzaam, onoplettend, onverschilligonbaatzuchtig - altruïstisch, belangeloos, caritas, edelaardig, edelhartig, edelmoedig, onzelfzuchtigfilantropie, gul, naastenliefde, royaal, vrijgevig,

-9-

onbaatzuchtig mens - altruïst, begunstiger, filantroop, goedbloed, leidsman, Maecenas, mensenvriend, weldoeneronbaatzuchtigheid - altruïsme, caritas, filantropie, naastenliefdeonbarmhartig - barbaas, genadeloos, gevoelloos, hard, inclement, koud, liefdeloos, meedogenloos, ongenadig, ongevoelig, wreedonbarmhartig mens - tiran, wreedaard onbarmhartige (de) - Neroonbarmhartigheid - hardheid, meedogenloosheid, wreedheidonbebouwd - braak, braakliggend, kaal, leeg, novaal, onontgonnen, wild, woest onbebouwd gebied - plein, vlakte, woestijnonbebouwde grond - driesonbebouwde grond om huis - werfonbebouwde ruimte in een stad - plein onbebouwde vlakte - steppe, woestijnonbedaarlijk - hevig, onstuimigonbedaarlijk lachen - schaterenonbedacht - onberaden, onnadenkend, voorbarigonbedacht handelend - voorbarigonbedachtzaam - doldriest, doldriftig, dolzinnig, driest, lichtvaardig, lichtzinnig, onbekookt, onbesuisd, onbezonnen, onnadenkend, onstuimig, roekeloos, voorbarig, woest, ijlhoofdig,onbedachtzaamheid - inconsideratie, onbezonnenheid, onnadenkendheidonbedeesd - koen, onbeschroomd, vrijmoedigonbedekt - bloot, kaal, naakt, ontbloot, openlijk onbedorven - fris, gaaf, gezond, ingénu, maagdelijk, naïef, onschuldig, onwetend, pluis, rein, vers, zuiver onbedreven - links, nieuw, onbekwaam, onervaren, ongemanierd ongeoefend, onhandig, plomp, zonderlingonbedreven persoon - klungel, kruk, stuntelonbedrieglijk- oprechtonbedrukt - blanco, leeg, witonbeducht - dapper, onbevreesd, stoutmoedigonbeduidend - alledaags, armzalig, banaal, bedroevend, beuzelachtig, dom, eenvoudig, flatulent, frivool, futiel, geesteloos, gering, hol, irrelevant, kinderachtig, klein, leurachtig, licht, lorrig, nietswaardig, minderwaardig, miniem, nestig, naïef, nietig, nietszeggend, onbelangrijk, onbenullig, onbetekenend, onnozel, onooglijk, pygmeeïsch,pover, prullig, tenger, triviaal, ijdel,onbeduidend dichtwerk - gerijmelonbeduidend gebabbel - kletsonbeduidend geval - futiliteit, kleinigheid, nietigheid, nulliteitonbeduidend iets - prul, vodonbeduidend persoon - lor, nietsnut, nul, prul,onbeduidend vertelsel - beuzelarijonbeduidende persoonlijkheid - nulliteitonbeduidende plaats - negorij, gehuchtonbeduidende zaak - beuzeling, kleinheid, nesterij, nietigheid, wissewas onbeduidendheid - exiguïteit, nietigheid, nulliteit onbedwingbaar - adamant, onbeteugelbaar, onbetoombaar, onblusbaar, ontembaar, tomeloosonbedwongen - ongetemd, vrij, wild, woestonbedijkt land - kwelder, schoronbegaan - onbetreden onbegaanbaar - impracticabelonbegonnen - eeuwig, oneindig, onmogelijkonbegonnen werk - sisyfusarbeid, sisyfuswerkonbegrensd - eindeloos, grenzeloos, mateloos, oeverloos, onafzienbaar, onbepaald, onbeperkt, ongelimiteerd, onmetelijk, onuitvoerbaar, uitgestrektonbegrensdheid - infiniteitonbegrijpelijk - duister, diepzinnig, geheimzinnig, grenzeloos, inconcevabel, mysterieus, onbevattelijk, ondoorgrondelijk,

onduidelijk, onnaspeurbaar, onverklaarbaar, onverstaanbaar, raadselachtig, verward, vreemd, wonderbaar, wonderbaarlijk, wonderlijk,onbegrijpelijke spreuk - orakelspreukonbegrijpelijke zaak - mysterie onbegroeid - kaalonbehaaglijk - akelig, gedeprimeerd, gènant, kil, koud, malaise, naar, onaangenaam, onbevallig, ongezellig, onprettig, vervelendonbehaaglijk gevoel - kou, onrust, onvrede, schuldonbehaard - haarloos, kaal, naaktonbehagelijke verlegenheid - gène, schaamteonbehagen - misnoegen, onlustonbeheerd (van goederen) - jacent onbeheerst - bandeloos, doldriest, driftig, onbesuisd, onbezonnen, onnadenkend, onstuimig, ruw, wild, woestonbehendig - links, onhandig onbehoedzaam - onbezonnen, onvoorzichtigonbeholpen - houterig, links, onhandig, primitief, stumperig, stunteligonbeholpen persoon - klaas, lomperd, lummel, stuntel, sukkel, sul onbeholpen prutsen - modderenonbeholpen prutser - modderaaronbeholpen ventje - nozemonbeolpen werken - prutsen, stumperen, stuntelen, tobbenonbehoorlijk - aanstotelijk, atopisch, boers, brutaal, bruut, impertinent, incorrect, lomp, onbeleefd, onbeschaafd, onbeschaamd, onbeschoft, onbetaamd, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongemanierd, ongepast, ongepermitteerd, onhebbelijk, onkies, onnet, onoirbaar, onoorbaar, ontoelaatbaar, onwelvoeglijk, pervers, ruw, stuntelig, vlegelachtigonbehoorlijk gedrag - brutaliteit onbehoorlijke tijd - middernacht, ontij, ontijd onbehouwen - boers, bot, cru, grof, lomp, onbesuisd, ongemanierd, plomp, ruw, wild, woestonbejaard - minderjarig, onmondig onbekeerd - onverbeterdonbekend - anoniem, n.n.,obscuur ongewoon, vreemd,onbekend in Nederland - berg, gletsjer, lawineonbekend met - ignorant, onbewust, onkundig, onwetendonbekendheid - obscuriteitonbekende - anonymus, n.n., vreemde onbekende grootheid in de wiskunde - x, y, zonbekleed - kaal onbepaalbaar - indeterminabel, ondefinieerbaarnonbeklemd - opgeruimdonbeklemtoond - toonloosonbeklemtoond deel van een maat - opmaat onbeklemtoonde klank weglaten - exilerenonbeklemtoonde lettergreep - thesis onbekommerd - gerust, onbezorgd, ongedwongen, ongegeneerd, opgeruimd, rustig, zorgeloosonbekommerdheid - bedaardheid, onbezorgdheidonbekookt - onbezonnen, ondoordacht, onstuimig, onzinnig, oppervlakkig onbekoorlijk - lelijk, onbevallig, onbekrompen - edel, edelmoedig, genereus, goedgeefs, grootmoedig, gul, liberaal, mild, nobel, overvloedig, royaal, ruim, rijkelijk, vrijgevigonbekrompenheid - liberaliteit, lichtonbekwaam - aangeschoten, beschonken, dronken, incapabel, incompetent, knoeier, krukkig, onbedreven, onbevoegd, ongeschikt, ontoereikendonbekwaam persoon - beunhaas, dronkelap, knoeier, prutseronbekwaam mens - knoeier, prutseronbekwaam tot werken - invalide

-10-

onbekwaamheid - incapaciteit, ongeschiktheidonbekwaamheid tot arbeid - invaliditeitonbeladen - leeg, onbelastonbelangrijk - alledaags, bijkomstig, irrelevant, goedkoop, klein, minderwaardig, nietig, nietsbetekenend, nietswaardig, nietszeggend, onaanzienlijk, onbeduidend, onbenullig, onbetekenend, onnozel, secundair, weinigonbelangrijk gesprek - praatje onbelangrijk mens - leeghoofd, nietsnut, nonvaleur, onbenulonbelangrijk persoon - leeghoofd, nul onbelast - belastingvrij, leeg, ledig, onbeladen, vrijonbeleefd - boers, bot, brutaal, grof, honds, impertinent, lomp, plomp, onaardig, onbehoorlijk, onbeschaafd, onbeschaamd, onbescheiden, onbeschoft, onfatsoenlijk, ongegeneerd, ongelikt, ongemanierd, ongeciviliseerd, onheus, onhoffelijk, onkies, onnet, onopgevoed, onvriendelijk, onwellevend, ruig, ruw, vlegelachtigonbeleefdheid - onwellevendheid onbeleefd mens - lomperd, lomperik, nonvaleuronbeleefd persoon - boer, hark, heikneuter, kaffer, lomperd onbeleefdheid - impertinentie, inciviliteit, lompheid, onwellevendheid, plompheid onbelegd - droog, kaalonbelemmerd - ongedwongen, ongehinderd, ongeremd, open, tolvrij, vlot, vrij(uit), ruim,onbelendend - vrijstaandonbelet - ongestoord, rustig, vrijonbemerkt - ongezien, onopgemerktonbemiddeld - arm, minvermogend, ongegoed, onvermogend onbemind - impopulaironbemindheid - impopulariteitonbeminnelijk - kwaadaardig, lelijk, onaardig, onbenepenonbeneveld - helder, helderziend, onbewolkt onbenul - dommerik, leeghoofd, stumperonbenullig - achterlijk, bot, dom, flut, geesteloos, kinderachtig, levenloos, loom, maf, onbeduidend, onnozel, onverstandig, slaap, stom, stompzinnig, stumperig, sullig, vadsig onbenullig iets - bagatel, futiliteitonbenullige jongen - slungelonbenullige zaak - futiliteit onbenulligheid - domheid, nietigheid, nulliteit, stompzinnigheidonbepaalbaar - indeterminabel, ondefinieerbaaronbenulligheid - domheid, nietigheid, nulliteit, stompzinnigheidonbepaald - algemeen, eindeloos, indistinct, infinitief, onbegrensd, onbeperkt, onzeker, vaag, willekeurigonbepaald gebieder - souvereinonbepaald gezaghebber - dictatoronbepaald hoofdtelwoord - alle(s), elk, elkeen, enig, enkele, ettelijke, geen, ieder(een), iets, men, menig, (n)iemand, niets, sommige, vele, weinige onbepaald lidwoord - eenonbepaald persoon - iemand onbepaald rangtelwoord - allemaal, hoeveelste, laatste, middelste, zoveelsteonbepaald telwoord - enige, enkele, enige, evenveel,grenzeloos, grenzenloos, meer, meest, menig, veel, verscheidene, weinigonbepaald voornaàmwoord - alles, ander, elk(een), enig(e), geen, het, hetgeen, ieder(een), iegelijk, iet, ietwat, menig, menigeen, (n)iemand, niemendal, niet, niets, iets, men, sommige, veel, veleonbepaald telwoord - enige, ettelijke, evenveel, meer, meest, menig, veel, weinig, onbepaalde hoeveelheid - aantal, bende, berg, drom, enkele, handvol, hoop, horde, iets, ietwat, kudde, massa, meerderheid, meeste, menig, menigte, minderheid, minste, partij, stapel, tal, troep, vlucht, weinig, zoveelonbepaalde plaats - ergens

onbepaalde tijd - eens, ooitonbepaalde volmacht - m.s.c. onbepaalde wijs - infinitiefonbepaaldheid - onbeperktheid, onbegrensdheid; onzekerheid, vaagheidonbeperkt - absoluut, eindeloos, grenzeloos, helemaal, lichtzinnig, ongelimiteerd, onbegrensd, onbelemmerd, onbepaald, onbegrensd, onbelemmerd, ongebonden, onmetelijk, onbegrensd, lichtzinnig, volstrekt, vrijonbeperkt gezaghebber - dictatoronbeperkt heersend - oppermachtig, souverein, verhevenonbeperkt heerser - dictator onbeperkte heerschappij - absolutisme, alleenheerschappij, autocratie, onbeperktheidonbeperkte macht - almachtonbeperkte machtsuitoefening - dictatuuronbeperkte oppermacht - alleenheerschappijonbeperkte volmacht - carte blanche, plenipotentieonbeperktheid - absolutismeonbeplant - dor, kaalonberaden - lichtvaardig, lichtzinnig, loszinnig, onbedacht, onbekookt, onbezonnen, ondoordacht, onvoorzichtig, roekeloos, stout, vermetelonberaden koen - vermetelonberedeneerbaar - irrationeel onberedeneerd - dwaas, emotioneel, ondoordacht, onverstandigonberedeneerde afkeer of tegenzin - antipathieonberedeneerde gewoonte - sleur onbereid - ongenegenonbereidwillig - ongenegenonbereikbaar - utopischonbereikbaar ideaal - utopieonberekenbaar - grillig, nukkig, onbetrouwbaar, ongestadig, onvast, onzeker, wisselvalligonberekenbaar gebeuren - toevalonberekend - natuurlijk, ongedwongen, ongeschikt, ongepastonberispelijk - af, correct, foutloos, inculpabel, impeccabel, keurig, korrect, korrekt, net, onbesproken, perfect, tiptop, volmaakt, voortreffelijk, zuiver onberispelijkheid - correctheid, korrektonberoemd - obscuuronberoepbaar doof - stokdoofonberoerd - koud, onaangedaan, onaangenaam, onbewogen, ijskoudonberijmd - rijmloosonbeschaafd - barbaars, boers, bot, bruut, cru, insolent, lomp, onbeleefd, oneffen, ongemanierd, ongepolijst, onnet, ordinair, plat, pummelachtig, rustiek, ruw, vulgair, wild, woest, zedeloos, onbeschaafde - barbaar, wildeonbeschaafdheid - botheid, lompheid, ruditeit, rusticiteit, ruwheidonbeschaafd persoon - barbaar, fieft, proleet, wreedaardonbeschaamd - brutaal, cru, cynisch, driest, eervergeten, euvelmoedig, geassureerd (Z.N.), gewetenloos, honds, insolent, impertinent, impudent, kapitaal, lomp, onbehoorlijk, onbeschaafd, onbeschoft, schaamteloosonbeschaamdheid - impudentie onbeschadigd - gaaf, heel, intact, intakt, ongedeerdonbescheid - overmoed, driestheid, vermetelheid, onbescheidenheid onbescheiden - aanmatigend, brutaal, driest, indiscreet, insolent, ongepast, onkies, onwellevend, vermetel, vrijpostigonbescheiden reporter - persmuskietonbescheidenheid - brutaliteit, indiscretie, ongepastheid, onwellevendheid, onwelvoeglijkheidonbeschermd - onbeschut, vogelvrij, weerloos

-11-

onbeschoft - brutaal, cru, cynisch, grof, honds, impertinent, impudent, inhalig, insolent, lomp, onbeleefd, onbeschaamd, onfatsoenlijk, ongelikt, ongemanierd, onvriendelijk, schrokkigonbeschofte uitval - algaradeonbeschoftheid - brutaliteit, impertinentie, onbeleefdheidonbeschoft persoon - domoor, kinkel, lomperd, prol, vlegel onbeschreven - blanco, blank onbeschroomd - frank, onbedeesd, vlot, vrij, vrijmoedigonbeschrijfelijk - onzegbaar, nameloos, vreselijk, zeeronbeschroomd - astrant, brutaal, frank, koen, onbedeesd, onbevangen, schromelijk, vlot, vrij(moedig), vrijpostigonbeschut - onbeschermd onbesefbaar - ondoorgrondelijk onbeslagen - onvoorbereid onbeslist - gelijk, kiet, onbeslecht, onzeker, open, quitte, remise, twijfelachtig, wisselvallig onbesliste wedstrijd - draw, remise, gelijkspelonbeslistheid - aarzeling, indecisie, onzekerheid, twijfel, weifelingonbesmet - goed, helder, onbevlekt, onbezoedeld, rein, vlekkeloos, zuiveronbespied - geheim, verborgen onbespreekbaar - taboeonbesproken - eerbiedwaardig, onaangeroerd, onberispelijk, respectabel, venerabelonbestand - wisselvalligheid, onbestendigheidonbestelbaar poststuk - rebut onbestelbare brief - rebut, rebuutonbestemd - onbepaald, onzeker, vaagonbestendig - aarzelend, bedenkelijk, buiig, dubieus, duister, grillig, instabiel, labiel, los, mutabel, onbepaald, onberekenbaar, onbeslist, onbetrouwbaar, ongestadig, ongewis, onstandvastig, onvast, onzeker, raadselachtig, regenachtig, twijfelachtig, vaag, variabel, veranderlijk, vergankelijk, wankel(baar), wispelturig, wisselvallig, wuft onbestendig mens - proteus, weerhaanonbestrafbaar - inculpabelonbestreden - onbetwistonbestuurbaar - stuurloosonbestuurd - onbeheerstonbesuisd - doldriest, doldriftig, dol(zinnig), driest, driftig, dwaas, lichtzinnig, onbedachtzaam, onbeheerst, onbehouwen, onbekookt, onnadenkend, onstuimig, roekeloos, razend, ruw, schieloos, teugelloos, wild, woest, tomeloos, voorbarig, uitzinnig, ijlhoofdig,onbesuisd slaan - houwenonbetaalbaar - duur, kostelijk, onschatbaar, onwaardeerbaaronbetaalbare schuld - achterstand, recesonbetaald - onvoldaanonbetamelijk - aanstotelijk, brutaal, dubbelzinnig, ergerlijk, impertinent, indecent, onbehoorlijk, onbeleefd, oneerbaar, onfatsoenlijk, ongepast, onhebbelijk, onkies, onoirbaar, onoorbaar, onvertogen, onvoegzaam, onwellevend, onwel(voeglijk), onzedelijk, stuitendonbetekenend - flut, iel, klein, luimig, nietig, onbeduidend, onbelangrijk, simpel, wreveligonbetekenend mens - nonvaleur, nul, onbeteugeld - bandeloos, buitensporig, onbedwongen, onbelemmerd, onbetoomd, onverhinderd, teugelloos, tomeloos, vrij, wild, woest onbetoogbaar - onbewijsbaar onbetoonde lettergreep in een vers - thesisonbetreden zandplaat - drijfzand onbetrouwbaar - achterdochtig, argwanend, bedrieglijk, gemeen, insolide, kameleontisch (fig.), leugenachtig, loens, loos, los, louche, malafide, mistrouwig, oneerlijk, ongewis, onvast,

onzeker, perfide, suspect, tendentieus, vals, verdacht, wantrouwig,onbetrouwbaar persoon - bedrieger, leugenaaronbetwijfelbaar - indubitabel onbetwist - erkend, onbestreden, uitgemaakt, vaststaand, vrij, wettigonbetwistbaar - duidelijk, incontestabel, indiscutabel, indisputabel, klaar, ongetwijfeld, onloochenbaar, ontegensprekelijk, ontegenzeglijk, ostentatief, toonbaar, wettelijk, zonneklaaronbevaarbare stroom - bergbeek, stortbeek onbevallig - lelijk, onbekoorlijk onbevangen - ingénu, objectief, natuurlijk, onbeschroomd, ongedwongen, onpartijdig, vrij(moedig )onbevangenheid - losheid, objectiviteit, onbeschroomdheidongedwongenheid, vrijmoedigheidonbevaren - onbedreven, onervarenonbevaren matroos - baar, bamboesonbevattelijk - dom, domheid, ingewikkeld, onbegrijpelijk, ondoorgrondelijk, traagonbevestigd - ongecontroleerd, onzeker,onbevlekbaar - immaculabelonbevlekt - blank, brandschoon, helder, intact, onbesmet, onbezoedeld, ongerept, ongeschonden, rein, schuldeloos, sereen, schoon, smetteloos, vlekkeloos, zuiveronbevlektheid - virginiteitonbevloeid rijstland - ladang, tegal(an)onbevochten - onaangevochten, onbestreden, onbetwistonbevoegd - illegaal, incapabel, incompetent, irridenta, onbekwaam, oncapabel, ongediplomeerd, ontoereikendonbevoegd arts - hagemeester, kwakzalveronbevoegd kunstrechter - Midasonbevoegd verklaren - recuserenonbevoegde - leekonbevolkt - desolaat, eenzaam, verlatenonbevooroordeeld - liberaal, objectief, onbevangen, onpartijdig, vooruitstrevend, vrijmoedigonbevredigd - ontevreden, onvoldaan, teleurgesteldonbevredigend - onvoldaan, teleurstellend onbevreesd - boud, dapper, driest, gerust, koen, moedig, onbeducht, onbevrozen(Z.N.), onversaagd, onvervaard, stout(moedig), stoutweg, vrijmoedig,onbevroren gedeelte in ijsvlakte - bijt, wakonbevrucht - gust, schieronbewassen - kaal, onbegroeidonbeweegbaar - onverzettelijk, onwrikbaar, pal, stijf onbeweeglijk - doodstil, immobiel, inflexibel, lam, muisstil, onbewogen, onverzettelijk, onwrikbaar, pal, roerloos, star, stijf, stil, stokstijf, strak, stram, vastonbeweeglijk kijken - starenonbeweeglijkheid - immobiliteit, ongevoeligheid, roerloosheid, starheid, stijfheidonbeweend - onbetreurdonbewerkt - anorganisch, braak, grof, naturel, ruwonbewerktuigd - anorganisch onbewezen - aangenomen, onbeproefd, ongestaafdonbewezen gedachte - theorie onbewezen grondstelling - axioma onbewezen stelling - hypothese onbewijsbaar - onbetoogbaaronbewimpeld - cru, eerlijk, onbeschroomd, ongedwongen, onomwonden, onverbloemd, onverholen, open(hartig), rechtstreeks, rechtuit, rondweg, ronduit, ruiterlijk onbewogen - bedaard, effen, gevoelloos, hard, impassibel, kalm, koel, koelbloedig, koud, onaangedaan, onberoerd, onverschillig, onverzettelijk, onwrikbaar, pal, roerloos, rustig,

-12-

star, stil, strak, uitgestreken, vast, wreed,onbewogenheid - kalmte, onverschilligheidonbewolkt - helder, klaar, opgeruimd, sereen, vrolijk, wolkeloosonbewoonbaar huis - krot onbewoond - leeg(staand ), uitgestorven, verlaten, woestonbewust - automatisch, Ignorant, instinctief, instinctmatig, onbekend, onopzettelijk, onwetend, onbewuste neiging - driftonbezegeld - onbekrachtigd, onbevestigdonbezet - ledig, leeg, leegstaand, onvervuld, open, openstaande, vacant, vrijonbezield - dof, dood, koud, levenloos onbezocht - alleen, eenzaamonbezoedeld - onbesmet, onbevlekt, rein, sereen, vlekkeloos, zuiveronbezoldigde docent aan een universiteit - privaatdocentonbezonnen - aalwaardig, aalwarig, astrant, blindelings, dol, dolzinnig, driest, frivool, heethoofdig, imprudent, impulsief, lichtvaardig, lichtvaardigheid, lichtzinnig, onbedachtzaam, onbedachtzaamheid, onbehoedzaam, onbekookt, onberaden, onberadenheid, onberedeneerd, onbezonnenheid,ondoordacht,onnadenkend, onrijp, onverstandig, onvoorzichtig, onwijs, overmoedig, roekeloos, vermetel, voorbarigonbezonnen jongeling - wulponbezorgd - gerust, luchtig, nalatig, onbekommerd, onbesteld, opgeruimd, vrolijk, zorgeloosonbezorgdheid - onbekommerdheid, zorgeloosheid onbezwalkt - glanzend, helder, onbeneveld, onbesmet, onbewolkt, rein, smetteloos, vlekkeloosonbezweken - pal, standvastig, volhardendonbillijk - irraisonnabel, onredelijk, onrechtmatig, onschappelijk, onwelwillendonbillijk recensent - criticaster, krententeller, muggezifter, Zoilus,onbillijkheid - onredelijkheidonbloedig - vreedzaamonboetvaardig - verstokt onboetvaardigheid - hardnekkigheid, impenitentie, verstoktheidonbrandbaar - vuurbestendig, vuurvastonbrandbare stof - asbest onbruikbaar - bedorven, kapot, nutteloos, ondeugdelijk, ongeschikt, onhandzaam, onnuttig, vernield, waardeloos,onbruikbaar drukwerk - misdruk onbruikbaar maken - bederven, beschadigen, demonteren, stukmaken, verdelgen, vernagelen, vernielen, vernietigen, verwoestenonbruikbaar overblijfsel - wrak onbuigbaar - star, stijfonbuigbaar rededeel - partikel onbuigzaam - hard, hardnekkig, inflexibel, koppig, onhandelbaar, onverzettelijk, star, stijf, stram, stug, weerbarstigonbuigzaamheid - inflexibiliteit, koppigheid, stijfheid, stramheid, stugheid, weerbarstigheidonchristen - heidenoncologie - gezwellenleeroncomfortabel - hinderlijk, lastig, ongemakkelijk, onprettigonconventionael - gemoedelijk, informeel, onvormelijkonctie - zalvingondaad - gruweldaad, misdaad, overtreding, wandaadondankbaarheid - ondankondanks - desondanks, edoch, niettegenstaande, nillens(Z.N.), ongeacht, spijts, trotsondanks dat - nietteminondeelbaar - indivisibelondeelbaar bestanddeel van stof of geest - anion, atoom, eenheid, ion, monade

ondeelbaar getal - priemgetal ondeelbaar stofdeeltje - atoom, ion, neutron, protonondegelijk - onsolide, oppervlakkig, prutsig, wuft ondenkbaar - imaginair, irreëel, onbestaanbaar, verbazendonder - adjunct, basaal, beneden, gedurende, hypo (Gr.), inter(Lat.), minder, parterre, sub, temidden (van), tijdens, vice onder andere - o.a.onder andere naam - alias, incognito, pseudoniemonder de oppervlakte van de zee gelegen - submarinaalonder de rib gelegen - subcostaalonder de rubriek - s.r.onder de tong - sublinguaalonder de wind - lijwaartsonder dwang - gedwongenonder een ander plaatsen - subordinerenonder een bepaalde vorm voorstellen - inkledenonder elkaar - intiem, ondereen, onderlingonder elkaar mengen - meierenonder het hersenvlies gelegen - subduraalonder het nodige voorbehoud - r.r.onder het oor gelegen - subauriculaironder het (dat) woord - s.v.onder het ijs - subglaciaalonder hofrecht - horigonder ogen zien - trotserenonder ons - apartje, internos, entre nous, onderonsjeonder vier ogen - particulier, privatim, privéonder voorwaarde dat - mits, tenzij, voorwaardelijkonder water zetten - inunderen, submergerenonder woorden brengen - formuleren, redigerenonder zeer streng toezicht - curateleonderaan - benedenonderaards bomvrij gewelf - kazematonderaards gewelf - bunker, katakombe, kazemat, souterrainonderaards graf - catacombe onderaards hol - krocht, spelonk, grotonderaards hol in een gevangenis - oubliëtteonderaards plantendeel - wortel onderaards verblijf - gewelf, hol, holograafonderaards verdedigingswerk - bunker, kazematonderaards waterbekken - cisterneonderaardse gang - catacombe, crypte, grot, haagte, spelonk, tunnel onderaardse gang door de hoofdwal - poterneonderaardse gevangenis - oubliëtteonderaardse grafkamer - catacombe onderaardse kapel - crypt, crypte onderaardse plaats - mijn onderaardse plantenstengel - bol, knol, wortelonderaardse ruimte - grot, hol, krocht, spelonk onderaardse spelonk - crypt, krochtonderaardse trein weg - metro, underground, subwayonderaardse verzamelbak voor water - cisterne onderaardse weg - tunnel onderafdeling van een legioen - cohort, cohorteonderafdeling van een provinciaal kerkbestuur - classisonder andere - o.a, ondermeeronderarm - voorarmonderarmbeen - ellepijp, spaakbeenonderbaas - ploegbaasonderbalk - architraafonderbalk van een kozijn - dorpelonderbed - beddezak, matrasonderbeen - kuit, scheenbeenonderbeul - beulsknecht onderbewust - subliminaal

-13-

onderbewustheid - psycheonderbinding - afbinding, ligatuuronderboom - lakenboom, linnenboomonderbouw - basis, basement, pijler, fundament, fundering,infrastructuur, landhoofdonderbouw van een brug - landhoofd, pijleronderbouw van een huis - fundament, funderingonderbramzeil - ondergrietjeonderbreken - afbreken, interrumperen, ophouden, stoppen, storenonderbreker - schakelaar, stopper, stroomonderbreker, verstoorderonderbreking - interruptie, remissie, storingonderbreking van vergadering - schorsingonderbrekingsboog - vonkenboogonderbrengen - binnenhalen, herbergen, huisvesten, indelenonderbrengen in een register - catalogiserenonderbroek - sliponderbroekje - slip(je)onderbroken - discontinuonderbuik - abdomenonderbuikskramp - koliekonderbuur - benedenbuur onderchef - souschefonderconsul - viceconsulondercultuur - folkloreonderdaags - binnenkort, onlangsonderdaan - burger, dienaar, ingezetene, landbewoner, ondergeschikte, staatsonderhorige, subject, sujetonderdak - asiel, huis, huisvesting, intrek, logies, onderkomen, verblijf, woningonderdak bij burgers - inkwartiering, logiesonderdak geven aan - logerenonderdak verlenen - huisvesten, herbergenonder dak zijn - wonenonderdanen - benen, voetenonderdanig - afhankelijk, byzantijns, deemoedig, dienstvaardig, dienstwillig, gedisciplineerd, gedwee, gehoorzaam, gezeglijk, knielend, kruipend, kruiperig, nederig, obseguieus, ondergeschikt, onderworpen, ootmoedig, serviel, slaafs, soumis, willig,onderdanigheid - deemoed, nederigheid, ondergeschiktheid, onderworpenheid, ootmoed, serviliteit, slaafsheid, submissieonder dat woord - s.vonderdeel - afdeling, artikel, bijkomstigheid, detail, gedeelte, lid, part, passage, stuk, tak, tekenonderdeel mariniers - corps onderdeel der biologie - oecologieonderdeel der scheikunde - stereo-chemieonderdeel in radiotoestellen - condensatoronderdeel van... - zie o.ok: deel van...onderdeel van agenda - onderwerp, puntonderdeel van atletiek – hoogspringen, kogelstoten, marathon, sprint, verspringenonderdeel van auto - accelerator, accu, carrosserie, claxon, dashboard, kap, motor, portier, radiator, rem, stuur, versnelling, wiel, wisser, uitlaatonderdeel van breimachine - balk, naaldonderdeel van de dynamo - rotoronderdeel van de gamelan - rebabonderdeel van de geneeskunde - orthopedieonderdeel van de long - kwabonderdeel van de marine - m.s.d., orthopedie, M.S.D.onderdeel van de mond van sommige insekten - grondstukonderdeel van de natuurkunde - aantrekkingskracht, bewegingsleer, electriciteit, evenwichtsleer, licht, magnetisme,

opticaonderdeel van de scheikunde - stereochemieonderdeel van de staat - gemeente, provincieonderdeel van de tijd - dag, decennium, eeuw, era, etmaal, jaar, kwartaal, kwartier, lustrum, maand, millennium, minuut, seconde, seizoen, semester, tel, trimester, uur, week onderdeel van de vergelijkende literatuurkennis - themetologieonderdeel van een accu - celonderdeel van een afdeling (biologie) - klasse, ordeonderdeel van een algemene dienst - dienstvakonderdeel van een ambtsgebied - arrondissementonderdeel van een atoom - electrononderdeel van een auto - accelerator, accu (mulator), band, carrosserie, dashboard, kap, motor, pedaal, portier, rem, stuur,versnellingsbak, wielonderdeel van een bakkerij - oven onderdeel van een balans - lastarm, mes onderdeel van een bed - matras, ombouw, spiraalonderdeel van een begroting - post, staatonderdeel van een bestuursgebied - arrondissementonderdeel van een camera - diafragma, filter, lens, objectief, sluiter, statief, zoekeronderdeel van een compagnie of eskadron - pelotononderdeel van een dans - figuuronderdeel van een drukpers - arm, cilinder, degel, frisket, inktbak, inktrol, looplijsten, rol, swingarm, timpaan, vochtrolonderdeel van een familie (biologie) - geslachtonderdeel van een fles - buik, hals, zielonderdeel van een fiets - achterlicht, bagagedrager, band, bel, frame, handvat, ketting, kettingkast, naaf, pedaal, rem, spaak, spatbord, stang, stuur, trapper, velg, versnelling, voorvork, zadeonderdeel van een film - sceneonderdeel van een fles - buik, hals, zielonderdeel van een frontlijn - sectoronderdeel van een gebit - tand, kies onderdeel van een geheel - bijzonderheid, deel, detail, enz.,gedeelte, helft, kwartonderdeel van een gerecht - saus onderdeel van een geschrift - bladonderdeel van een geweer - grendel, haan, kolf, korrel, loop, magazijn, trekker, tromp, vizieronderdeel van een geschrift - blad onderdeel van een hengel - reelonderdeel van een hijswerktuig - katrol, takelonderdeel van een horloge - anker, glas, kast, veer, wijzeronderdeel van een huis - badkamer, dak, douche, erker, fundering, gang, gevel, hal, kamer, keuken, kozijn, muur, raam, schoorsteen, spant, toilet, venster, vliering, vloeronderdeel van een kabinet (meubelstuk) - buik, kuifonderdeel van een kachel - asla, brander, pijp, rooster, smoorklep, tankonderdeel van een kanon - affuitonderdeel van een kerkdienst - collecte, gebed, mis, preek, zingenonderdeel van een ketting - slot, schakel, schalm, kraalonderdeel van een klasse (biologie) - ordeonderdeel van een klok - gewicht, klepel, onrust, rad, slinger, snek, snelrad, uurwerk, wijzeronderdeel van een kristalontvanger - detectoronderdeel van een lamp - ballon, fitting, glas, peeronderdeel van een leesles - leesbeurtonderdeel van een leger - administratietroepen, artillerie, bataljon, brigade, cavallerie, divisie, eskadron, garde, genie, grenadiers, infanterie, jagers, kompagnie, korps, landmacht, luchtafweer, luchtlandingstroepen, luchtmacht, marechaussee,

-14-

marine, militie, mitrailleurs, peloton, regiment, sectie, stoottroepenonderdeel van een mast - raonderdeel van een menu - gang onderdeel van een mes - heft, lemmetonderdeel .van een molen - kap, rad, steen, tremel, vang, wiekonderdeel van een motor - bougie, brandstofpomp, carburateur, cilinder, filter, klep, krukas, magneet, nokkenas, rotor, starter, verstuiver, zuigeronderdeel van een naaimachine - spoelonderdeel van een orde (biologie) - familieonderdeel van een overhemd - boord, manchetonderdeel van een piano - klavier, klep, pedaal, snaar, toetsonderdeel van een pomp - gek, mik, zwengel onderdeel van een priesterlijk gewaad - albe, amict, bonnet, parament, stola, stool, humeraal, manipel, singelonderdeel van een protestantse kerk - kansel, koor, preekgestoelte, ruimonderdeel van een provincie - arr. , arrondissement, classis (kerkgemeente),onderdeel van een radiotoestel - detectoronderdeel van een rechtsgebied - arrondissementonderdeel van een reeks - termonderdeel van een reglement - art., artikel, clausule, paragraafonderdeel van een rekening - postonderdeel van een rem - remasonderdeel van een repeteerwapen - aanbrengeronderdeel van een reukorgaan - brug, neus, neusgat, neusvleugelonderdeel van een riool - uitloop, zinkputonderdeel van een rivier - arm, bocht, meander, stroombed, stroomdraad, stroomversnelling, waterval, zijarmonderdeel van een rivierpijler - voeting onderdeel van een roeiriem - peel (Eng.)onderdeel van een roer - klikonderdeel van een Romeinse woning - atrium, patioonderdeel van een romp - borst, buik, leest, middel, rugonderdeel van een rozenkrans - beier, kraalonderdeel van een rijexamen - kerenonderdeel van een rijk - subregnumonderdeel van een scheepsromp - karkas, spantonderdeel van een scheepstuigage - ra, wantonderdeel van een scheepswerf - hellingonderdeel van een schilderij - doek, lijst, linnenonderdeel van een schip - achterdek, bak, boeg, bovendek, brug, buik, campagnedek, commandobrug, dek, kajuit, kiel, kombuis, kuil, kuildek, laadruim, machinekamer, mast, promenadedek, ra, reddingsboot, reling, roef, roer, ruim, schampdek, scheg, schegbeeld, schroef, spiegel, steven, stuurhut, voordek, vooronder, zonnedek, zwaard,onderdeel van een schoen - hak, neus, veter, zoolonderdeel van een staat - gemeente, provincieonderdeel van een station - bagageruimte, hal, loket, perron, restauratiezaal, wachtkameronderdeel van een soort (biologie) - ras, variëteitonderdeel van een steiger - aanbinder, bulsem, bulsterhout, juffer, korteling, maashout, planket, schraag, steigerplankonderdeel van een stoel - kussen, leuning, poot, zitting,onderdeel van een stoomketel - vlamoven, vlampijponderdeel van een stoommachine - adamsklep, alarmfluit, baanbed, balans, bosklep, bosveer, bovenspiegel, brijnkraan,buizenketel, cilinder, drijfas, drijfstang, drijfzuiger, excentriekstang, gangwiel, geleidebaan, indicateur, kast, kofferketel, kolderschijf, kookbuis, krukas, krukstang, mangat, mantel, pakking(bus), peilglas, piston, pijpenketel, regulateur, schoorsteen, stoomfluit, stoomkamer, stoomkap, stoomketel,

schuif, veiligheidsklep, vlampijp, vliegwiel, vlotter, voorwarmer, vuurgang, vuurhaard, wekker, zuiger, zuigerstangonderdeel van een tafel - blad, poot onderdeel van een tang - bek onderdeel van een tas - hengsel, beugelonderdeel van een telegraaftoestel - seingeveronderdeel van een telefoon - bel, haak, hoorn, kiesschijfonderdeel van een televisietoestel - beeldbuisonderdeel van een tennispartij - game, setonderdeel van een tennisracket - snaaronderdeel van een theepot - oor, tuitonderdeel van een toneelstuk - akte, scene, bedrijfonderdeel van een trein - bagagewagen, coupé, kolenwagen, locomotief, passagierswagon, postwagen, tender, wagononderdeel van een uurwerk - anker, gewicht, glas, kalot, lid, ketting, onrust, slinger, slagwerk, snek, veer, wijzer, wijzerplaatonderdeel van een uurwerk met onrust - echappementonderdeel van een vacht - haaronderdeel van een vinger - kootje, nagel, toponderdeel van een vis - graat, hom, kuit, vinonderdeel van een vliegtuig - aileron, cockpit, landingsgestel, motor, staart, stuurknuppel, vleugel,onderdeel van een voertuig - as, carrosserie, chassis, cilinder, krukas, lager, motor, rem, stuur, zuigeronderdeel van een voet - enkel, hak, hiel, teen, wreefonderdeel van een wasinrichting - blekerijonderdeel van een weefgetouw - plei onderdeel van een wet - artikel, art. onderdeel van een wetsartikel - sub, teronderdeel van een wiel - as, band, naaf, spaak, velgonderdeel van een woord - letter, lettergreep, syllabeonderdeel van een zuigfles - speenonderdekken - toedekkenonder de wind - lijwaartsonderdoen - bezwijken, zwichtenonderdompeling - bad, doop, immersieonderdoorgang – aquqduct, tunnel, viaduct onderdruk - depressie, vacuumonderdrukken - afpersen, bedwingen, beteugelen, dempen, inhouden, knevelen, neerdrukken, neerslaan, opprimeren, reprimeren, smoren, supprimeren, terroriseren, tiraniseren, uitzuigen, verbijten, verdrukken, verkroppen, vertreden onderdrukkend - beteugelend, oppressief, repressief, verdrukkendonderdrukker - bedwinger, bezetter, despoot, dictator, dwingeland, overheerser, tiranonderdrukking - beteugeling, depressie, dwingelandij, oppressie, repressie, slavernij, suppressie, terreur, tirannie, verdrukkingonderdrukt - gedempt, gesmoordonderdrukt lachen - giegelen, ginnegappen, gniffelen, gnuiven, grinnekenonderduikadres - schuiladresonderduiken - plongeren, verschuilenonderduims - heimelijk, onderhandsonderdwarsstuk van een deurkozijn - drempel onder ede verklaren - bevestigen, zwerenondereen - gemiddeld, dooreen, doorsnee, mengselondereendoen - dooreenklutsen, mengen, mixenondereen mengen - meierenonder een andere naam - incognitoonder eigen naam - autoniemonder elkaar - samenondereind - benedenzijde, onderkantondereinde - tegeneindeondereinde van een boom - wortelstronk

-15-

ondereinde van een schacht van een veer - spoelonderen - beneden, omlaagondererfstelling - substitutieonderfamilie van de zeehond - monniksrobondergaan - beleven, bezwijken, dompelen, doorstaan, dulden, instorten, lijden, ondervinden, stranden, tenietgaan, toelaten, verdragen, verduren, vergaan, verzwakken, zinkenondergaan van leed - kwellingondergaan van smart - lijden ondergaan van verdriet - lijden, smartondergang - afgang, afgrond, bederf, collaps, debâcle, decadentie, descensie, eclips, ineenstorting, nederlaag, perditie(R.K.), ruïne, val, verderf, verdoemenis, verval, verwoestingondergang der Asen bij de wereldbrand - godenschemeringondergang der goden - godenschemeringondergedeelte - benedendeelonder geen beding - nooitonder gelijke omstandigheden - C.P.ondergeschikt - afhankelijk, bijkomstig, dienstbaar, gering, gesubordineerd, inferieur, lager, minder, onbeduidend, onderdanig, onderhorig, onderworpen, secondair, secundair, subaltern, subjugaal,ondergeschikt maken van de persoon aan de massa - massificatieondergeschikt punt - detailondergeschikte - bediende, dienaar, dienstbode, dienstknecht, knecht, meid, mindere, onderdaan, onderdanige, onderhorige, subalternondergeschikte zaak - bijzaakondergeschiktheid - afhankelijkheid, dienstbaarheid, inferioriteit, inferioriteit, minderheid, onderdanigheid, onderworpenheid, subalterniteit, subordinatie ondergeschoven - apocrief, onecht, onwaarschijnlijk, valsondergetekende - ikondergevel - puiondergevolmachtigde - subdelegaatondergewaad - hemd, jupon, ondergoed, onderjurk, tunicaondergewaardeerd - onderschatondergod - Heracles, Heros, Prometheus, Saterondergod der zee - Nereus ondergodin - nimfondergoed - beha, hemd, lingerie, lijflinnen, onderkleed, slipje, ondergoed voor dames - lingerieondergooien - bedelvenondergraven - ondermijnen, ontaarden, sapperen, ondermijnen, verzwakken ondergravende werking - ondermijningondergrens - benedengrens, minimumgrensondergrond - basis, bodem, grondslag, grondslag,ondergrond van het borduren - stramien ondergronds - grondslag, heimelijk, illegaal, metro, onderaards, substraat, subterraan, subwayondergronds afvoerkanaal - cloaca, rioolondergronds gewelf - kerkerondergronds rijk - hades, hel, onderwereld, tartarusondergronds waterbekken – cisterneondergrondse - metro, subway, underground ondergrondse gang - tunnel ondergrondse gevangenis - kerker, oubliëtteondergrondse in Stockholm - Tunnelbanaondergrondse ruimte - kelder ondergrondse schuilplaats - bunker ondergrondse spoorweg - metro, subway, underground ondergrondse strijder - partizaanondergrondse verbinding - tunnel

ondergrondse werkplaats - mijnondergrondse woning - souterrain, sousterrainondergrondsgelegen woorverblijf - souterrainonderhand - intussen, spoedigonderhandelaar - bemiddelaar, diplomaatonderhandelen - bemiddelen, confereren, negotiëren, parlementeren, verhandelen, verkopenonderhandeling - bespreking, conferentie, gesprek, negotiatie, onderhoud, overleg, palaveronderhands - heimelijk, onderduimsonderhands stuk - codicilonderhandstelling - sekwesteronderhave - hondsdrafonderhevig - behept, lijdend, onderworpenonder het nodige voorbehoud - r.r.onder het woord - s.v.onderhoogbootsman - bootmansmaatonderhoor - verhooronderhoren - ondervragen, verhorenonderhorig - afhankelijk, ondergeschikt, onderworpenonderhorige - slaafonderhorigheid - afhankelijkheid, ondergeschiktheidonderhoud - alimentatie, bekostiging, confabulatie, conversatie, discours, discussie, gesprek, kostverzorging, last, levensonderhoud, onderhandeling, pourparler, rede, samenkomst, samenspraak, subsistentie,verzorging, voeding, voedsel,onderhoud - voedsel, verzorging, kost, voedingonderhoud uit barmhartigheid - genadebroodonderhouden - kapittelen, mainteneren, opkweken, verzorgen, voeden, onderhoudend - aangenaam, aardig, amusant, behaaglijk, belangwekkend, boeiend, comfortabel, fideel, gemoedelijk, genoeglijk, getapt, gezellig, huislijk, intiem, knus, leuk, prettig, vermakelijk, vrolijkonderhouden grasperk - gazononderhouder - verzorger; in standhouderonderhuid - endodermisonderhuids - hypodermatisch, subcutaan, subdermaal,onderhuidse vetlaag - spek onderhuidse vochtophoping - oedeemonderhuis - souterainonderhuur - sublocatieonderin - benedenonderkaak - kinnebak, mandibelonderkaak van insecten - mandibel onderkam van een kalkoen, haan - lelonderkant - basis, bodem, grond, onderzijde, vloeronderkant van een geweerkolf - hiel, klikonderkant van een schip - kielonderkastletter - minuskelonderkelderen - ondermijnenonderkenbaar - kennelijkonderkerk - crypt, krocht onderkeuken - kelderkeuken onderklasse der tweezaadlobbige planten - sympetalen, choripetalenonderklauw van een koe - kootonderkleding - beha, borstrok, broekje, hemd, kamizool, slip(je), panty, korsetonderkleed bij Romeinen - tunica onderknie (in de scheepsbouw) - schegonderkoeling - overafkoeling onderkomen - bunker, dak, hotel, intrek, herberg, herberging, hok, huis(vesting), kazemat, logement, motel, nest, onderdak, ren, schuilplaats, stalhol, tehuis, toevluchtsoord, verblijfplaats,

-16-

woning onderkoning - k(h)edive (Egypte), landvoogd, Nabob, palatijn (Hong.), stadhouder, stedehouderonderkoning van Egypte - kediveonderkrop bij koeien - kossem onderkruier - paltrokonderkruipen - supplanterenonderkruiper - beunhaas, intrigant, mens (klein), onderblijfsel, rat, renegaat, ventje, verdringeronder kussen - peluw, peul onderlaag - grondlaag, nederlaag, plankenlaag (bed), steunlaag, substraat, voedingsbodemonderlaag in een bedstee - laningonderlaag ter versterking van kleding - belegstukonderlaag van takkenbossen - stalingonderlaatst - onlangsonderlegbalk - dwarsstuk, kespslikhout, legger, rondbalkonderlegd - bekwaam, deskundig, geleerd, knap, kundig, ontwikkeld, toegerust, voorbereidonderlegdheid - bekwaamheid, capaciteit, kennis, knapheid, kundeonderlegger - matje, onderligger, sousmainonderlichaam - abdomen, onderbuik, onderlijfonderlicht - onderraamonderlijf - abdomenonderlijnen - onderstrepenonderling - elkaar, reciproque, saam, samen, wederkerig, wederzijds onderling huwen - connubiumonderling niet afwijkend - gelijk, identiek, overeenkomendonderling onmeetbaar - incommensurabelonderling samengroeien van meeldraden - adelfia, adelphiaonderling verband - samenhang, structuuronderling verbinden - voegenonderling wisselen - ruilenonderlinge afhankelijkheid - correlatie, interdependentie, wisselwerkingonderlinge afstemming - coördinatie, koördinatieonderlinge afwijking - discrepantie, verschilonderlinge bespreking - discussie, gedachtenwisselingonderlinge betrekking - correlatie Onderlinge Levensverzekering van Eigen Hulp - OLVEHonderlinge overeenkomst - trustonderlinge samenhang - interdependentieonderlinge strijdigheid - tegenstrijdonderlinge tegenstelling - antithesis, contrast, discrepantieonderlinge verbinding of aansluiting - geledingonderlinge verhouding der tonen - toonladderonderlinge wedijver - animositeitonderlip - benedenliponderlopen - bevloeien, overstromenonderlosser - hopperonderluitenant - adjudantonderlijf - abdomen, hypogastriumonderlijfje - keurs, onderkeursonderlijk - voetlijkonderlijnen - onderstrepenondermaans - aards, sublunarischondermaanse - aardeondermaatse vis - nest, pufonder meer - o.m., zoalsondermelk - aflaten, taptemelk ondermelker - sopperondermengen - meieren, mengenonderminister - staatssecretaris

ondermuts - flepondermijnen - afbreken, bederven, mineren, ondergraven, sapperen, slopen, verderven, verzwakkenondermijning - komplot, ondergravingonderneemzucht - ondernemingsgeestondernemen - aangaan, aanvaarden, beginnen, beproeven, durven, treden, uitvoeren, wagenondernemend - energiek, speculatief, stoutmoedigondernemer - auctionaris, fabrikant, firmant, impressario, leider, organisator, patroon, zakenmanondernemer inzake concerten - impresarioondernemer op kunstgebied - impresarioondernemer van publieke verkopingen - auctionarisondernemersbond in Nederland - V.N.O.ondernemersovereenkomst - kartelonderneming - actie, bedrijf, beweging, B.V., concern, expeditie, firma, handeling, handelsonderneming, holding, N.V., ontwerp, operatie, plan, plantage, supermarkt, toeleg, trust, veem, voornemen, warenhuis, werkzaamheid, winkelbedrijf, zaakonderneming die schepen in de vaart brengt - rederijonderneming tot het opslaan en bewaren van goederen - veem onderneming voor het slepen van schepen - sleepdienstonderneming waarbij men veel waagt - waagstukondernemingsdrang - aanpak, activiteit, energie, handelingsdrang, initiatiefondernemingsgeest - daadkracht, initiatief ondernemingslust - daadkracht, initiatief ondernemingsovereenkomst - kartelondernemingsraad - bedrijfsraad, or,ondernemingsvorm - co., compagnie, concern, consortium,firma, fa, maatschap, N.V., trust ondernemingszin - initiatief onderofficier - adjudant, fourier, korporaal o.o., onderluitenant, opper, sergeant, , s.m., wachtmeester onderofficier bij de administratie - s.m.a.onderofficier bij de bereden wapens - opperwachtmeesteronderofficier bij de cavalerie - wachtmeesteronderofficier bij de marine - bootsman, bottelier, constabel, konstabel , schipperonderofficier ter zee - bootsmanonderofficieren - kader, o.o. onderofficieren en korporaals - kaderonderofficiersrang - adjudant, korporaal, opper(wachtmeester), sergeant, s.m. (sergeant-majoor), wachtmeesteronder ogen zien - trotserenonder ons - vertrouwelijkonderonsje - kringetjeonderontwikkeld - achtergeblevenonderpachten - onderhurenonderpand - bodemerij, borg(som), borgtocht, cautie, garantie, handgeld, hypotheek, onderzetting, securiteit, staangeld, waarborg, zekerheidsstelling onderpastoor - kapelaan, rector,onderplaat - vuurplaatonderraaklijn - subtangensonderricht - bijles, catechisatie, college, cursus, instructie, instructielering, les, onderwijs, opleiding, rijles, scholingonderricht in het besturen van een auto - rijles onderricht in het geloof - catechese onderrichten - beleren, doceren, instrueren, leraren, leren, lesgeven, onderwijzen, opleiden, propedeutica, scholen, voorgaan, voorlichten,onderrichtend - didactisch, leerrijk, leerzaam

-17-

onderrichtgever - instructeur, docent, leraar, meester, onderwijzer, schoolmeesteronderrichting - bericht, instructie, lering, mededeling, onderwijs, voorschriftonderrichtingen - instructies, voorschriftenonderricht voor aanstaande moeders - moedercursusonderrok - japon, petticoatonderschatten - bagatelliseren, onderwaarderenonderscheid - differentiatie, differentie, discrimen, discriminatie, distinctie, egard, ongelijkheid, oordeel, orde, verschilonderscheid maken - discriminerenonderscheidbaar - apert, blijkbaar, duidelijk, kennelijk,klaarblijkelijk, onmiskenbaaronderscheiden - beoordelen, decoreren, distingeren, divers, eren, gedecoreerd, gewaarworden, kennen, kenmerken, kenschetsen, onderkennen, ontwaren, uiteenhouden, uiteenlopend, uitmunten, verschillen, verschillend, zienonderscheiden (bijv.nw.) - different, discernement, discernerenonderscheiden persoon - erelid onderscheidend - kenbaar, kenmerkend onderscheidene - diverseonderscheiding - distinctie, eer, eerbied, eermetaal, egard, ereblijk, erepalm, ereteken, medaille, orde, penning, prijs, ridderordeonderscheidingsteken - attribuut, chevron, decoratie, distinctief, egard, embleem, eredegen, erekruis, erelint, eremetaal, erepalm, eresabel, ereteken, erewapen, gedenkpenning, insigne, kenmerk, kokarde, krans, kruis, lauwerkrans, legpenning, lintje, medaille, medalje, merk, merkteken, orde, ordeteken, plaket, plaquet, rangteken, ridderorde, rozet, ster, streep,onderscheidingsteken van hoge officier - balk, galononderscheidingsvermogen - discernement, inzicht, oordeelonderscheppen - intercepteren, opvangen, tegenhoudenonderschikkend - afhankelijk, verbondenonderschikkend voegwoord (verbinding van hoofdzinmet bijzin) - aleer, naarmate, nadat, ofschoon, opdatonderschikking - subordinatieonderschragen - bijstaan, helpen, ondersteunen, nderstutten,steunenonderschrijven - goedkeuren, ondertekenen, subscriberen onderschuiving - subrogatie, suppositie, substitutieondershands - heimelijkonderslagbalk - lateionderspit - nederlaag onderspit delven - afleggen, onderdoen, verliezenonderstand - bijstand, hulp, ruggensteun, steunonderste - benedenste, laagst, laagsteondersteboven - omver, onderuit, onthutst, overhooponderste deel – bodemonderste deel van de rug - stuitjeonderste deel van een berg - voet onderste deel van een dak - ozingonderste deel van een hengelsnoer - ondersimonderste deel van een huis - kelder, fundament, sou(s)terrain, funderingonderste deel van een kroonlijst - architraafonderste deel van rivierpijler - voetingonderste deel van een strijkstok - talononderste deel van een strijkstok waarmee de snaren gespannen worden - slofonderste deel van een wervelkolom - heiligbeen, stuitonderste molensteen waarover de loper rondwentelt - leggeronderste punt - voetpuntonderste razeil - schoverzeilonderste rondhout van een mast - onderra

onderste tabaksbladen - voddengoedonderste verdieping van een gebouw - beletageonderste vlakke deel van een kroonlijst - architraaf, kornisonderste voetlid - tarsonderste zolder in een watermolen - krimpzolderondersteboven - omver, overhoopondersteek - bedgemak, po, slof onderstel - chassis, gestel, postament, postement, raamwerk, samenstel, sokkel, standaard, support, voetstukonderstel van een auto - chassis onderstel van een kanon - affuit ondersteld - aangenomen, hypothetisch, presumeren, presupponeren, putatief, supponeren, vermeend, veronderstellenonderstellen - aannemen, beweren, gissen, poneren, stellenonderstelling - aanname, gis, gissing, hypothese, mening, presuppositie, suppositie, vermoedenondersteunen - assisteren, bijstaan, dragen, helpen, scoren, stutten, weldoenondersteuner - sponsorondersteuning - bedeling, bijstand, hulp, kolom, onderdak, onderstand, pijler, pilaar, staander, steun, stut, sublevatie, subsidie, subventie, toelage, zuilondersteuningsgeld - subsidie, toelegeonderstoppen - onderdekken, toedekkenonderstrepen - acentueren, beklemtonen, benadrukken, cursiveren, onderlijnenonderstuk - souterainonderstuk van een stijl - neutonderstutten - beschermen, helpen, ondersteunen, schoren, steunen, supporterenondertekenaar - intekenaar, subscribentondertekenen - paraferen, signeren, subsigneren, waarmerkenondertekening - autogram, handtekening, onderschrift, paraaf, signatuur, subscriptie, subsignatieondertitel - deeltitel, voogdijonder toezicht - voogdijondertoon - zweemondertrouwen - aantekenenondertussen - echter, intussen, inmiddels, middelerwijl, onderwijl, terwijl, tussentijds, zolangonderuit - omver, plat, verliezenonderuitgaan - afgaan, vallen, uitglijdenonderuithalen - tackelen, vloerenondervangen - stuttenondervanging - obvieren, rescontrerenonderverdelen - divideren, sorteren, splitsenonderverdoving - pijnloosondervinden - bekwaam, beleven, duren, ervaren, experiëntie, gewaarworden, kennen, lijden, meemaken, ondergaan, verdragen, vernemen, waarnemingondervinding - belevenis, bevinding, empirie, ervaring, gebeurtenis, gewaarwording, voorvalondervloeien - overstromen, onderlopenondervoed - hongerig, mager, zwakonder voorbehoud - o.v.onder voorwaarde dat - mits, tenzijonder voorwensel bedekken - bemantelenondervragen - examineren, interrogeren, interviewen, tenteren, uithoren, verhoren ondervrager bij een intelligentiespel - quizmasterondervrager en verslaggever - interviewerondervraging - enquëte, examen, interpellatie, interview, interrogatie, onderzoek, raadpleging, verhoor, vraaggesprek,onderwaterboot - duikbootonderwaterapperaat - snorkel onderwaterkabine - bathyscaaf

-18-

onderwaterloping - dijkdoorbraak, overstroming, watersnoodonderwateropsporingsapparatuur - sonaronderwaterprojectiel - torpedo onderwaterstaand - blankonderwatervaartuig - duikboot, onderzeeboot, onderzeeër submarineonderwaterzetting - inundatie, inunderingonderweg bezoeken - aandoenonderweg stilhouden - aanleggen, pauzeren, stoppenonderwereld - Acheron, dodenrijk, erebus, gehenna, Hades, hel, Hinnomsdal, inferno, mundus, Orcus, penose, schimmenrijk, tartarus onderwereld figuur - crimineel, gangsteronderwereld (Hebr.) - sjeoolonderwerp - behandelingspunt, chapiter, gegeven, grondslag, hoofdgedachte, hoofdthema, materie, motief, object, punt, stof, subject, sujet, tema, thema, voorwerp, zaak, zinsdeel,onderwerp van behandeling - agendapunt, materie, tekstonderwerp van lachlust - risee onderwerp van een muziekstuk - themaonderwerp van gesprek - chapiter, object, propoost, punt, subject, thema, topiconderwerp van vele chansons - amouronderwerpelijk - subjectief, willekeurigonderwerpen - bedwingen, buigen, knechten, knevelen, krommen, onderdrukken, overmeesteren, overweldigen, submitteren, verootmoedigen, zwichten onderwerping - berusting, discipline, dwang, gelatenheid, lijdelijkheid, lijdzaamheid, onderdanigheid, onderdrukking, ootmoed, overgave, overmeestering, soumissie, subjectie, submissie, tiranie, tuchtonderwezen - geleerd, knap, wijsonderwicht - mancoonderworpen - afhankelijk, berustend, blootgesteld, deemoedig, gedwee, geknecht, gelaten, getemd, horig, nederig, lijdend, onderdanig, onderhevig, ootmoedig, serviel, slaafs, soumis, tam, volgzaam, ondergeschiktonderworpen aan (invloed of inwerking) - blootgesteld, onderhevig,onderworpen nederigheid - onderdanigheid, ootmoedonderworpene - slaaf, horige, lijfeigeneonderworpenheid - deemoed, deemoedigheid, gedweeheid, lijdzaamheid, onderdanigheid, ootmoed, ootmoedigheid, slaafsheid, submissieonderwijl - inmiddels, intussen, ondertussen onderwijs - instructie, leer(stof), lering, les, onderrichtopleiding, studieonderwijs - l.o. (M)ULO, VMO, MAVO, HAVO, MVO, MO, VWO, HO NO, BLOonderwijs - en ontwikkelingsinstelling - V. U.. onderwijs aan niet-leerplichtigen - herhalingsonderwijsonderwijs geven - lerenonderwijs in stemgebruik - logopedieonderwijsautoriteit - inspecteur, schoolopzieneronderwijsgebouw - school onderwijs genieten - leren, studerenonderwijsgerei - leermiddelonderwijsinrichting - les. lts, school, seminarie, th, thsonderwijsinrichting voor aspiranten van een klooster - juvenaatonderwijsinstelling - academie, atheneum, school, instituut, lyceum, gymnasium, hogeschool, kweekschool, HBS, MMS, LTS, UTS, MTS, HTS, TH, seminarie, seminarium, toneelschool, universiteitonderwijskracht - docent, gouvernante, gouverneur, hoogleraar, juf, juffrouw, lector, leraar, leermeester, lerares, meester,

onderwijzer, onderwijzeres, professor, schooljuffrouw, schoolmeesteronderwijskundig - p(a)pedagogisch, didactischonderwijskunst - didactiek, paedagogieonderwijsmateriaal - aanwijsstok, driehoek, landkaart, leerboek, liniaal, passer, schrift, schoolboek, schoolbordonderwijsmethode - didactiek onderwijsprogramma - leerplan onderwijssysteem in taal - globaalmethode, lezen onderwijsvernieuwer - Daltononderwijs voor rijbewijs - rijlesonderwijsvorm - moonderwijzen – aanleren, dicteren, doceren, instrueren, leren, lesgeven, onderrichten, voorgaan,onderwijzend - didactisch, leerzaam, lerendonderwijzer - docent, frik, leerkracht, leermeester, leraar, meester, opvoeder, paedagoog, pedant, schoolmeesteronderwijzer (Hebr.) - rebbeonderwijzeres - docente, juf, leerkracht, leraresonderwijzersdiploma - akteonderwijzersopleiding - kweekschool, p.a. (pedagogische akademie)onderwijzing - leringonderzaat - onderdaanonderzeebootraket - polaris, sark, serbonderzeeër - duikboot, onderzeeboot, submarine, U-boot onderzees leven - mesoplankton, nekton, vissen, planktononderzeese rug - bank, drempel, klif, koraalrif, ondiepte, plaat, rif, zandbankonderzeil - kelkebakje, fokonderzetsel - matje, onderzetje, treefjeonderzetstuk - basis, driepoot, piëdestal, schraag, standaardstatiefonderzetter - kelkebakje, tafelmatjeonderzetting - borg, hypotheek, waarborgonderzocht - beproefd, getestonderzoek - analyse, beoordeling, beoordeling, enquête, essaai, examen, beoordeling, expertise, indagatie, inspectie, keuring, nakijken, naspeuring, omvraag, peiling, proef(neming), research, speurwerk, test, toets(ing), verhoor, visitatieonderzoek naar de aanwezigheid van delfstof - exploratie, onderzoek naar de oorzaak van ziekten - aetlologieonderzoek naar de woorden in oude, bedorven tekst - tekstcritiek onderzoek naar echtheid - verificatieonderzoek naar kennis - examen, repetitie, testonderzoek naar rasverbetering - eugeneseonderzoek naar smaak - proevenonderzoek naar vingertoplijnen - dactyloscopieonderzoek van een land - exploratieonderzoek van een stuk grond op aanwezigheid van delfstof - prospectieonderzoek van het gehalte van goud of zilver - essaaionderzoeken - beproeven, doorzoeken, essaaieren, essayeren, examineren, keuren, meten, nagaan, napluizen, nasnuffelen, naspeuren, nasporen, navissen, navorsen, nazien, peilen, perquireren, polsen, proberen, proeven, recenseren, scrutineren, snuffelen, sonderen, speuren, tenteren, testen, toetsen , uitpluizen,visiteren, vorsenonderzoeken door bekloppen - percuterenonderzoekend kijken - spieden onderzoeker - analist, detective, enquêteur, examinator, explorateur, geleerde, informateur, inspecteur, laborant, natrekker, observator, peiler, rechercheur, rekwirent, requirent, revisor, speurder, visiteur, vorser, uitpluizer,onderzoeking - exploratie, visitatie

-19-

onderzoekingsmiddel - reagentiaonderzoekingstocht - expeditie onderzocht - getestonderzwaveligzuur - dithionigzuuronderzijde - benedenkamt, onderkantondeskundige - beunhaas, dilettant, kwakzalver, leek, ondeskundige, oningewijdeondeugd - apenkop, belhamel, bengel, euvel, gebrek, guit, guitig, guitigheid, kattenkwaad, kwajongen, leemte, mankement, nietsnut, rakker, rekel, schalk, schelm, schuld, slechtheid, snaak, tekortkoming, verdorvenheid, zonde,ondeugdelijk - defect, gebrekkig, kapot, onsolide, rot, slecht, waardeloosondeugdelijkheid - gebrekkigheid, waardeloosheidondeugdelijke waar - rommel ondeugend - brutaal, slecht, guitig, lastig, loos, nesterig, ongezeglijk, onkuis, onzedelijk, plat, plaagziek, schalks, slecht, snaaks, spotachtig, onzedelijk, stout, ondeugende bakvis - meisje, nestondeugendheid - guitigheid, schalksheid, slechtheid, stoutheid,ondeugende jongen - belhamel, bengel, dugniet, kwajongen, rekel, snotaap, snotneus, vlegel ondeugende vrouw - feeksondicht - proza; lekondichterlijk - alledaags,prozaïsch, a poëtisch, ondienstig - nutteloos, onnutondiepe kom in het veen - schenk, slenk,ondiepe plas - zoelondiepe porseleinen kom - klapmutsondiepe ronde kom - bekkenondiepe smalle sloot - greppel ondiepe snijwond - schramondiepte - bank, drempel, kuiltje, slenk, syrte, wadondiepte in de Noordzee - Doggersbankondiepte in het IJsselmeer - Pampus, Vrouwenzandondiepte in het water - drempel, wadondiepte in zee - rif, zeekatondiep tonnetje - vloot, vlotjeondiep water - grep, greppel, poel, sloot, ven, vlietondier - beul, draak, feniks, gedrocht, griffioen, leviathan, loeder, monster, mormel, onmens, wreedaardonding - loer, lor, prul, tod, vodondoelmatig - ongeschikt ondoenbaar - onmogelijk, onuitvoerbaarondoenlijk - onbegonnen, onmogelijk, onuitvoerbaarondogmatisch - vrijzinnigondoordacht - dartel, gedachteloos, lichtvaardig, lichtzinnig, loszinnig, onbekookt, onberaden, onberedeneerd, onbesuisd, onbezonnen, ondegelijk, onvoorzichtig, oppervlakkig, roekeloos,ondoordacht iets zeggen - ontvallen, uitflappenondoordringbaar - hermetisch, impenetrabel, impermiabel, onnaspeurbaar, waterdichtondoordringbaar bos - brousse, jungle, oerwoud, rimboeondoordringbaar woud in Brazilië - selvaondoorgrond - onbegrepen, onverklaardondoorgrondelijk - duister, grondeloos, impenetrabel, moeilijk, onbegrijpelijk, onnaspeurbaar, onpeilbaar, peilloosondoorlaatbaarheid - opaciteitondoorlat end - impermeabel, luchtdicht, ondoordringbaar, ondoorzichtig, troebel, waterdichtondoorschijnend - adiafaan, opaak, troebelondoorschijnend gemarmerd glas - marbrietondoorschijnend glas - melkglasondoorstaanbaar - overweldigend ondoorzichtig - adiafaan, adiataan, dof, intransparant, malachiet, onklaar, onbegrijplijk, opaak, schemerig, troebel, wazig

ondoorzichtig dof - matondoorzienbaar - onbegrijpelijkondraagbaar - onverduurbaarondraaglijk - duldeloos, hels, onduldbaar, onuitstaanbaar ondubbelzinnig - duidelijk, helder, klaar ondubbelzinnigheid - helderheid, klaarteonduidelijk - algemeen, ambigu, bedekt, binnensmonds, dof, doffig, dubbelzinnig, duister, geheimzinnig, indistinct, inexplicabel, ingewikkeld, loslippig, mysterieus, mistig, nebuleus, nevelachtig, nevelig, obscuur, onbegrijpelijk, onbestemd, onbevattelijk, onhelder, onklaar, onleesbaar, onverstaanbaar, onvertaalbaar, opaak, raadselachtig, samengesteld, schemerig, tortueus, troebel, tweeledig, twijfelachtig, vaag, verward, wazigonduidelijk praten - lallenonduidelijk spreken - binnensmonds, fluisteren, lispelen, mompelen, mummelen, prevelenonduidelijk worden - vervagenonduidelijk zien - astigmatismeonduidelijke geluiden - gefluister, gemorrel, geritsel, geruis, gesisonduidelijke handtekening - pataraffeondulatie - golving, haargolving, slingering, undulatieonduldbaar - hemeltergend, intolerabel, ondraaglijk, onduidelijk, onduldbaar, ontoelaatbaar, onuitstaanbaaronduleertang - haarkrultangonduleren - golven, haargolvenonduline - slangelooponecht - apocrief, bogus, buitenechtelijk, factice, geëmiteerd, gluipeig, illegitiem, irreëel, leugenachtig, na(gemaakt), namaak, nep, loos, nagemaakt, ondergeschoven, ongeloofwaardig, onnatuurlijk, onwaar, onwaarschijnlijk, onwerkelijk, onwettelijk, onwezenlijk, pseudo, spurius, valsonecht fluweel - velvet, velveteenonecht kind - bastaard, bastaardzoon, buitenbeentje, hybrideonecht porselein - fayenceonechte bittere amandelolie - nitro-benzolonechte braziel - braziliehoutonechte kunst - kitschonechte smaragd - peridotonechtelijk - buitenechtelijk, overspeligonechtheid - namaak, onwettigheid, onwettelijkheidoneconomisch - onvoordelig onedel - eerloos, gemeen, ignobel, laag, laaghartig, min, slecht, valsonedel metaal - pleetoneendrachtig - verdeeldoneenparig - ongelijkmatigoneensgezindheid - discordantie, onmin, twistoneer - belediging, berisping, blaam, blamage, schande, schandvlek, smaadoneer aandoen - blamerenoneerbaar- aanstootgevend, immodest, immoreel, incorrect, indecent, laagstaand, obsceen, onbetamelijk, onfatsoenlijk, onkuis, ontuchtig, onwelvoeglijk, onzedelijk, onzedig, schunnigoneerbaarheid - obsceniteit, onkuisheid, ontuchtigheid, onzedelijkheidoneerbiedig - brutaal, impudiek, irreverent, kwetsend, spottendoneerbiedige bejegening - spot, spotternijoneerbiedige scherts - spotoneerbiedigheid - impiëteitoneerlijk - achterbaks, bedrieglijk, deloyaal, dubbelhartig, gemeen, illoyaal, leugenachtig, loens, loos, louche, meinedig, misleidend, onoprecht, onwaar, scheel, slecht, slinks, smerig, trouweloos, unfair, vals, valselijk, veil, verborgen, verraderlijk, vies, vuil,

-20-

oneerlijk bij het spel - oneusoneerlijk persoon - bedrieger, dief, konkelaar, leugenaaroneerlijke mededinging - deloyaaloneerlijke speler - aaszak, knoeien, knoeieroneerlijkheid - bedrog, deloyaliteit, valsheidoneerlijk persoon - dief oneervol - roemloosoneet - lidrusoneetbaar - bedorven, onconsumabel, onsmakelijk, onverteerbaaroneetbaar vet - talkoneetbare boomvrucht - sleebesoneffen - hobbelig, inegaal, noppig, oneven, ongebaand, ongelijk, ribbelig, ruig, ruw, veranderlijkoneffen worden - greinenoneffen ijs - rulijsoneffen rand - braamoneffenheden wegnemen - afslachten, effenen, gladhamerengladmaken, planeren, schaven, vijlenoneffenheid - bobbel, braam, buil, bult, hobbel, kartel, kom, korst, nop, ribbel, ruwheidoneffenheid van tekenpapier - kornoneigen kind - stiefkindoneigenlijk - figuurlijk, metaphorisch, overdrachtelijk, symbolisch, zinnebeeldigoneigenlijke figuurlijke uitdrukking - troop, tropeoneindig - altoosduirend, buitengemeen, buitensporig, grenzeloos, eeuwig, eindeloos, immens, mateloos, onmetelijk, ontelbaar, voortdurendoneindig (muz.) - In finito oneindig geduld - engelengeduldoneindig groot - onmetelijkoneindig klein deel van een oppervlak - vlakelementoneindige ruimte - heelal oneindige tijd - eeuwigheidoneindigheid - eeuwigheid, grenzeloosheid, heelal, infiniteit, immensiteit, onbegrensdheid, onmetelijkheidonelastisch - stijf, stugonenig - different, oneens, tweedrachtig, verdeeldonenigheid - altercratie, brouille, conflict, contestatie, contentie, debat, deining, different, disharmonie, dispuut, geharrewar, gehaspel, gekibbel, gekijf, geschil, gekrakeel, geredekavel, heibel, herrie, hommeles, kabaal, keet, kibbelpartij, kif, kift, krakeel, kwaad, kwestie, kijf, last, matschudding (barg.), meningsverschil, mikmak, misverstand, mot, ongenoegen, onmin, onvrede, onvree, oorlog, oremus, rel, ruzie, scène, scheiding, scheuring, splitsing, stampei, stribbeling, strubbeling, spul, trammelant, tweedracht, tweespalt, twist, vechtpartij, verdeeldheid, verschil, vete, woordenstrijd, wrijvingonera - bezwaren, lastenonereren - belasten, bezwaren. onereus - bezwarend, drukkend, lastig, moeilijk, moeitevol onergdenkend - argeloos onergdenkend publiek - goegemeenteonerkentelijkheid - ondankonervaren - beginnend, groen, nieuw, onbedreven, ongeoefend, onkundig, onnozel, onschuldig, versonervarenheid - groenheidonervaren jongeman - beginneling, broekje, groentje, melkbaard, melkmuil, vlasbaardonervaren mens - beginneling, groentje, melkmuil, nieuwelingonervaren soldaat - filler, recruutonervaren zeeman - baaronervarenheid - inexperiëntieonetthetisch - smakeloosoneven - hobbelig, onpaar

oneven (roulette) - impaironevenhoevig dier - ezel, paard, tapironevenrechtigheid - disproportieonevenredig - ongelijkmatig, ongelijkverdeeld onevenredigheid - asymmetrieonevenredigheid in afmetingen - ametrieonevenwichtig - dionysjsch, gedesequilibreerd, labiel, onbeheerst, ongelijkmatigonevenwichtigheid - labiliteitonfatsoenlijk - alledaags, indecent, lelijk, lomp, min, onbehoorlijk, onbeschoft, onbetamelijk, oneerbaar , ongemanierd, ongepast, onkies, onoorbaar, ontoelaatbaar, onopgevoed, onwelvoeglijk, plat, triviaalonfeilbaar - onmiskenbaar, onvermijdelijk, stellig, volmaakt, zeker,onfortuinlijk - ongelukkigonfraai - lelijkonfris - bedompt, duf, gemeen, goor, groezelig, muf, naar, onhygienisch, onverkwikkelijk, slonzig, smoezelig, stinkend, vervelendongaaf - beschadigd, geschonden, gewond, stukongaar - rauw.ongaarne - afkerig, contrecoeur, gedwongen, kwaadschiks, node, noodgedwongen, ongraag, onwillig, schoorvoetend, tegenzin, ternauwernoodongans - gortig, ongezond, onwel, ziekelijkongastvrij - karigheid, inhospitaliteit, onherbergzaam, onveilig ongastvrijheid - inhospitaliteit, karigheidongeacht - loom, melig, niettegenstaande, ondanks ongeanimeerd - lusteloos, sloomongebaand - onbegaanbaar ongebakken - rauwongebakken brood - deeg ongebezigd - ongebruikt ongebleekt - crèmekleurig, ecru, ruwongebleekt linnen - canvasongebloemd - ongekunsteld, onopgesmuktongeblust - watervrij; brandend ongebluste kalk - kalkoxydeongebogen - astrant, recht, star, strak, stram, ongezeggelijk, ongezeglijkongebonden - dartel, libertijns, licentieus, lichtzinnig, liederlijk, los, losbandig, loshangend, neutraal, ongeregeld, onzedelijk, tuchteloos, vrij, wulps, zedeloosongebondenheid - vrijheid ongebonden soep - bouillonconsommé ongebonden stijl - proza ongebondenheid - losbandigheid, losgeslagenheidongeboren kind - nasciturusongeboren vrucht - embryo, foetus ongebreideld - teugelloos, tomeloos, toomloosongebroken - gaaf, heel, intact ongebruikelijk - abnormaal, afwijkend, ongewoonongebruikt - braak, maagdelijk, nieuw, onaangeroerd, ongebezigd, ongebruikte, ongeschonden, smetteloos, versongebruikte postzegel - postfrisongebuild tarwemeel - krop ongeciviliseerd - onbeschaafd, onfatsoenlijk, vlot, wildongecompliceerd - duidelijk, eenvoudig, gemakkelijk, gewoon, glad, naïef, ongekunsteld , primitief, simpel, uitvoerbaar, vloeiendongecultiveerd - onbeschaafd, wild, woestongecompliceerde muziek - punkongecordineerd - losstaand, rommeligongecultiveerd - onbehouwen, onbeschaafd, ongevormd, onontgonnen, wild, woest,

-21-

ongedaan maken - tenietdoenongedacht - onverwachtongedagtekend - ongedateerd ongedateerd - ongedagtekend ongedeerd - gaaf, gered, gezond, heel, heelhuids, intact, ongeschonden, onverlet, safe, veiligongedenkwaardig - immemorabelongedesemd brood - matse ongedierte - gespuis; insekten, insecten, parasietenongediciplineerd - ongeregeld, tuchteloosongeduld - drift, gejaagdheid, haast, onrust, spanningongeduldig - gejaagd, ongedurig, onrustig, rusteloosongeduldig maken - ergeren, irriteren, prikkelenongeduldig wachten - popelen ongedurig - grillig, ongestadig, onrustig, rusteloos, veranderlijk, wispelturigongedurig heen en weer lopen - ijsberenongedurigheid - onrust, rusteloosheid ongedwee - weerbarstig ongedwongen - amikaal, arbitrair, facultatief, familiaar, frank, gemoedelijk, gewillig, kunsteloos, lichtzinnig, los, natuurlijk, onbeklemd, onbelemmerd, onbevangen, ongekunsteld, spontaan, tiber, vlot, vrijmoedig, vrij(willig),ongedwongen feest - partyongedwongen (muz.) - leggieroongedwongen opwelling - spontaniteitongeëvenaard - enig, uniek, uitstekend, weergaloos, ongefundeerd - ongegrond ongegeneerd - erg, lompheid, los, onbekommerd, ongemanierd, onvormelijk, ruw, schaamteloos, zeerongegeneerdheid - grofheid, lompheid, ongemanierdheid, ruwheid, schaamteloosheid, ongepastheidongegist bier – wortongegist sap - aalbessensapongegist druivensap - most ongegiste wijn - most ongegoed - armongegrendeld - openongegrond - gratuit, klakkeloos, onbillijk, ongefundeerd, ongemotiveerd, onrechtmatig, onredelijk, onverantwoordongegrond oordeel - vooroordeelongegronde gedachte - waandenkbeeld, waanidee ongegronde hoop - illusieongegronde mening - droombeeld, waan ongegronde verwachting - hersenschim, luchtkasteelongehavend - onbeschadigd ongehinderd - onbelemmerd, ongemoeid, ongestoord, vrij(elijk)ongehoord - akelig, afschuwelijk, afstotend, buitengewoon, buitensporig, eigenwijs, erg, hemeltergend, kras, lelijk, onduldbaar, ongepast, ongezeglijk, raar, rebels, verregaand, vreemd, ijselijk, zeer, zonderling ongehoorde grootte - enormiteitongehoorzaam - eigenwijs, rebels, ongezeggelijk, ongezeglijk, onhandelbaar, recalcitrant, stout, weerspannigongehoorzaam kind - stouterdongehoorzaamheid in het leger - insubordinatie ongehuicheld - oprechtongehuwd - alleenstaand, celibaat, echteloos, eenlopend, eenzaam, eerbaar, ongetrouwd, vrijgezel ongehuwd samenleven - hokkenongehuwd man - celibatair, o.m. ,vrijgezel ongehuwde - agamist, celibatair, deern(e), juffrouw, meisje, vrijgezel, vrijsterongehuwde (Ind.) - budjangongehuwde jonge vrouw - maagdongehuwde staat - agamie, celibaat

ongehuwde toestand - agamie, celibaatongehuwde vrouw - begijn, juffrouw, vrijster, o.v., spinsterongeïnteresseerd - interesseloos, kil, koel, lusteloos, onverschilligongekend - buitengewoon, enorm, nieuw, onbekend, uniekongekleed - bloot, naaktongekleurd - blank, kleurloos, natief, naturelongekookt - rauwongekookte rijst - beras, brasongekookte stijfsel - amidon ongekrenkt - ongedeerd, ongeschondenongekreukt - effen, glad, ongekrenkt,ongekuist - grof, obsceen, onverzorgd, plat, ruwongekunsteld - eenvoudig, gewoon, ingénu, los, naïef, natuurlijk, ongedwongen, ongeforceerd, ongeveinsd, sober, spontaan, vrijongekunsteld meisje - ingénue ongekunstelde eenvoud - argeloosheid, naïviteit, onnozelheid, simpliciteitongekunsteldheid - eenvoud, eenvoudigheid, impliciteit, ingenuïteit, marinisme, naïviteit, natuurlijkheid, ongedwongenheid, ongeforceerdheid, simpliciteit, soberheid, spontaneïteitongekweld - ongeplaagdongekwetst - ongedeerdongel - ineptie, ongerijmdheid, reuzel, smeer, talk, vet ongelaagd gesteente - graniet, porfier ongelaagdheid - homogeniteit ongeladen - leegongeladen materiedeeltje - neutrino, neutronongeld - onkosten, opcenten, opgeldenongeldig - caduc, illegaal, illegitiem, incompetent, kaduk, kaduuk, nietig, onbevoegd, onwettig, vals, verlopen, wederrechtelijkongeldig verklaren - amortiseren, annonceren, annuleren, casseren, modificerenongeldig heidsverklaring - amortisatie, annulatie, diskwalificatie,ongeldig worden - verjaren, verlopenongeldigwording - peremptie, verjaringongeldigheid - gezagloosheid, incompetentie, invaliditeit, nietigheid, nulliteitongeleerd - dom, ongeletterdongeleerde - leekongelegen - lastig, importuun, inconvenabel, inconveniënt, inopportuun, ongeschikt, onpas, ongunstigongelegen komen - importuneren, storenongelegen ogenblik - ontij, ontijdongelegen tijdstip - onstadeongelegenheid - geldgebrek, importuniteit, incommoditeit, inconveniëent, moeilijkheid, verlegenheidongeletterd - analfabeet, dom, ongeleerdongeletterd mens - analfabeet, domoor ongeletterde - barbaarongelikt - ongepolijst, onbeschaafd, onbeschoft, ongemanierd, ongepolijst, (p)lomp, ruwongelimiteerd - onbegrensd, onbepaald, onbeperkt ongelinieerd - ongelijndongelkaars - smeerkaars ongelofelijk - buitengewoon, fabelachtig, onaannemelijk, ongelooflijk, ongeloofwaardigongelogen - echt, eerlijk, stellig, waar, zekerongeloof - wantrouwenongelooflijk - fabuleus, fantastisch, verbluffendongelooflijkheid - onaannemelijkheidongeloofwaardig - apocrief, duister, fabuleus, fantastisch

-22-

ongeloofwaardig verhaal - fabel, legende, verzinselongelooide runderhuid - seroenongelouterd - ongezuiverd ongelovig - heidens, ongodsdienstig, wantrouwend ongelovige - afvallige, agnosticus, atheïst, giaur (Turks), heiden, kaffer, kafir,ketter, ongodsdienstige, paganist, vrijdenkerongelovige (Arab.) - agnosticus, heiden, kafir, kaffer, ketterongelovige (Perz.) - geberongelovigen - infidelesongelovigheid - increduliteit, wantrouwenongeluk - aanrijding, aanvaring, accident, botsing, kruis (fig.), malheur, mankement, mispunt, noodlot, ongeval, onheil, rampspoed, schipbreuk, sinister, slag, tegenslag, tegenspoed, treinramp, val, verderf, weerslag,ongelukje - malheur ongelukkig - deerlijk, ellende, ellendig, erbarmelijk, hard, heilloos, jammerlijk, kwalijk, misere, noodlottig, rampspoedig, rampzalig, sinister,ongelukkig lopen - kreupel, strompelenongelukkig lot - noodlotongelukkig mens - ellendigeongelukkig zijn – kwalijkongelukkige - gebrekkige, verminkteongelukkigerwijs - helaasongeluksbericht - jobstijding ongeluksbode - jobsbode, onheilsbodeongeluksbrief - uriasbriefongeluksdag - diësater, vrijdagongeluksdier - kraai, raaf ongeluksgetal - dertien ongeluksgodin - Ate ongeluksjaar - rampjaarongelukskind - oedipus, ongeluksvogel, pechvogelongeluksplaats - onheilsplek, rampgebiedongeluks profeet - alarmistongeluksprofetes - Cassanära ongelukstijding - jobstijdingongeluksvogel - pechvogel, schlemiel, wanbofferongelijk - disparaat, geaccidenteerd, hobbelig, incongruent, inegaal, noppig, oneffen, ongelijksoortig, onrecht, ruig, rul, ruw, veranderlijk, verschillendongelijk krijgen - verliezenongelijkbaar - ongelijksoortig, onvergelijkelijk, weergaloosongelijkbrekend - anisotroopongelijkheid - dissimilariteit, impariteit, oneffenheid, verschilongelijkmatig - inegaal, heteronym, heteroniem, heteronoom, labiel, luimig, onevenredig, onevenwichtig, wisselvallig, ongelijk stuk - brokongelijk van humeur - labiel, luimigongelijke breedte/van... - verdrevenongelijkslachtig - disparaat, heterogeenongelijksoortig - anders, different, disparaat, heterogeen, incongruent, ongelijk, uiteenlopend, verschillendongelijksoortigheid - heterogeniteit ongelijkvleugelig insekt - wants, waterloperongelijkvormig - heteromorfongemak - eksteroog, gebrek, hinder, incommoditeit, kwaal, letsel, moeite, onconveniënt, (over) last, ongerief, spit, storing,ongemakkelijk - balorig, duchtig, hinderlijk, humeurig, krachtig, lastig, moeilijk, nukkig, ongeriefelijk, ongerieflijk, stroef, veeleisend, vervelend, ziekteongemakkelijk persoon - despoot, dwingeland, lastpak, lastpost, tiranongemakken - strapatsen ongemak veroorzaken - belemmeren, kwellen

ongemanierd - boers, bot, grof, lomp, onbehouwen, onbeleefd, onbeschaamd, onbehouwen, onbeleefd, ongepast, ongeschoft, ongegeneerd, onhebbelijk, onhoffelijk,onopgevoed, onwellevend, onwelwillend, ploertig, plomp, ruw ongemanierd mens - lomperd, proleetongemanierde lomperd - kinkelongemanierdheid - grofheid, lompheid, onbehouwenheid, onhebbelijkheid, ruwheid, schaamteloosheidongemanierd lachen - ginnegappenongemanierd mens - hufterongemeen - apart, buitengewoon, exclusief, extra, ongewoon, singulier, uitermate, uitmuntend, uitzonderlijk, zeer, zonderlingongemeend - gehuicheld ongemerkt - achterbaks, sluiks, slinks, heimelijk, steels, stiekem, stilletjes, tersluiksongemoeid - onbelemmerd, ongehinderd, ongestoord, vrijongemoeid laten - ontzien, respecterenongemotiveerd - argeloos, klakkeloos, naïef, ongefundeerd, vertrouwend, willekeurigongemotiveerde vrees - fobie ongenaakbaar - hoogmoedig, ontoegankelijk, trots ongenade - defaveur, ongunst, toorn, wangunst,ongenadig - erg, guur, hard, hardvochtig, hevig, onbarmhartig, ruw, ruw, wreed, zeerongeneeslijk - incurabel, onheelbaarongenegen - onbereid, ongezindongeneigd tot beweging - apat(h)isch, indolent, loom, lusteloos, passief, sloomongeneigd tot werken - lui, inert ongenietbaar - bitter, humeurig, kregel, neetorig, onsmakelijk, taai, toornigongenoegen - kift, misnoegen, onenigheid, ontevredenheid, ruzie, strubbelig, twistongenoeglijk - onplezierig, vervelendongeroepen - onverwachts, plotselingongeroerd - onaangedaan, onbewogenongerooide boomstomp - nolongerust - angstig, bang, bekommerd, bezorgd, onrustig, piekerend, zorgvolongerustheid - angst, bekommering, bekommernis, bezorgdheid, onrust, zorgongerust maken - bezighoudenongerijmd - absurd, disparaat, dwaas, gek, idioot, Incongruiteit, inept, onlogisch, onzinnig, paradoxaal, zotongerijmdheid - absurditeit, dwaasheid, ineptieongerijmde uitspraak - paradoxongerijpte kaas - kwarkongesalarieerd - onbezoldigdongeschaafd - grof, korrelig, ruwongescheiden - aaneenongeschikt - afgekeurd, incapabel, incompetent, onbekwaam, onbevoegd, onbruikbaar, ondeugdelijk, ondoelmatig, ongelegen, onpasongeschikt bevonden - afgekeurdongeschikt ogenblik - onpas, ontijdig ongeschikt verklaren - afkeurenongeschikt voor arbeid - invalideongeschikt voor bacteriën - sterielongeschikt voor gezelligheid - insociabelongeschiktheid - incapaciteitongeschilderd - blank ongeschoeid - barrevoets, blootsvoets ongeschoeid geestelijke - karmeliet ongeschoeide kloosterling - barrevoeterongeschokt - onwankelbaar, standvastig, vastongeschonden - algeheel, compleet, gaaf , heel, heelhuids,

-23-

intact, rein, onaangeroerd, onbedorven, onbeschadigd, ongedeerd, ongerept, ongeschokt, ongevlekt, perfect, puntgaaf, puur, schoon, virginaal, volledig, zuiverongeschoolde arbeider - loswerkmanongeschooldenloon - minimumloonongeschoren - harig, ruw, stoppeligongeschreven recht - adat, gewoonterechtongeschreven wet van eer en fatsoen - erecodeongeslachtelijk - negatiefongeslachtelijke of geslachtelijke voortplantingscel bij eencellige dieren - spore ongesloten - open, toegankelijkongesloten kromme lijn - paraboolongespannen - los, slapongesplitst - heel, onverdeeldongestaag - buiigongestadig - aarzelend, astatisch, bedenkelijk, buiig, bijkans, bijna, dubieus, duister, grillig, huiverig, instabiel, labiel, onbepaald, onberekenbaar, onbeslist, onbestendig, onbetrouwbaar, ongedurig, onstandvastig, onvast, onwis, onzeker, twijfelachtig, tijdelijk, vaag, vagelijk, veranderlijk, vergankelijk, versatiel, wankel, wankelbaar, wispelturig, wisselvalligongestadig weer - kwakkelweerongestadig zijn - aarzelen, kwakkelen, lammenadig, twijfelen, walen, wankelen, weifelenongesteld - belabberd, beroerd, lamlendig, lammenadig, luchtziek, misselijk, onlekker, onpasselijk, onwel, suf, treinziek, zeeziek, ziek, zwakongesteldheid - euvel, indispositie, kater, kwaal, menstruatie, ziekteongesteldheid na een drinkgelag - katerongestolde lava - magmaongestoord – onaangedaan, kalm, rustig, sereen, vredigongestoord kalm -helder, onbewolkt, sereen ongestraft - straffeloosongetekend - anoniem, naamloos, ongesigneerdongeteld - ontelbaarongeteld kopen - roezenongetemd - koest, onbedwongen, ontembaar, ruw, teugelloos, tomeloos, wild, woestongetemde - wildeongetemperd - onverflauwd, onverminderdongeteugeld - buitensporig, ongebreideld, teugelloos, tomeloos,ongetoomd - teugelloos, tomeloosongetrouwd - ongehuwd, vrijgezel ongetrouwde juffrouw - spinsterongetwijfeld - absoluut, beslist, gewis, onbetwistbaar, pertinent, positief, stellig, waarlijk, wis, zekerongetwijnd - ongetweernd, vlotzijdeongevaarlijk - benigne, beschut, gedekt, goedaardig, onschadelijk, onschuldig, safe, veilig, zeker,ongeval - accident, malheur, misval, ongeluk, panne, rampongeval met een auto - panne ongevallenwet - W.A.O.ongevallig - onaangenaam, onwelgevalligongeveer - bijkans, bijna, circa, ca., globaal, nagenoeg, omstreeks, omtrent, ong., plusminus, p.m., zowatongeveinsd - eenvoudig, eerlijk, hartelijk, ongemaakt, onomwonden, onverbloemd, openhartig, openlijk, oprecht, openlijk, rechtuit, regelrecht, rondborstig, ronduit, ruiterlijk,ongeveinsdheid - oprechtheidongeveinsde natuurlijkheid - eenvoudongeverfd - blank, naturelongeverfde wol - natuurwol

ongevoeglijk - onbehoorlijk, onbetamelijk, smerig, viesongevoeglijkheid - onbetamelijkheid, onfatsoenlijkheidongevoelig - apatisch, cynisch, dikhuidig, flegmatiek, gevoelloos, hard(vochtig), impassief, impassibel, indifferent, insensibel, kaal, koel, koud, lauw, lazarus, lethargisch, onaangedaan, onaandoenlijk, onbarmhartig, onbewogen, ongemerkt, ongeroerd ongeroerd,, ruw, steenhard, verdoofd, verhard, verstokt, wreedongevoelig persoon - ijskonijnongevoelig voor genot - blase ongevoeligheid - apathie, insensibiliteit, lethargieongevoeligheid voor pijn - analgesieongevormdheid - informiteitongevouwen drukwerk - pianoongevulcaniseerde rubber - caoutchoucongevuld - hol, ledig, leegongevulde plaats - leegteongewapend - weerloosongewassen - brutaal, goor, lomp, smerig, vuilongewenst - interval, ongewild, storendongewenst gat - lek, wakongewenste gast - inbreker ongewenste onderbreking - storing ongewenste ontwikkeling - uitwas, woekeringongewenste opening - bres, breuk, lek ongewenste vouw - kreuk, kreukel ongewerveld dier - kwal, pier, rups, slak, wormongewervelde dieren - evertebrata, invertebrataongewild - ongewenstongewillig - koppig, onwillig, opstandig, recalcitrant, weerspannigongewis - hachelijk, ongerust, onrustig, onvast, onwillig, onzeker, precair, vaag, wankel ongewoon - aandachtig, abnormaal, afwijkend, buitenissig, excentriek, extraordinair, bijzonder, eigenaardig, ernstig, gek, nieuw, ongemeen, ongewend, onwennig, opmerkelijk, opvallend, opzienwekkend, raar, schutterig, uitzonderlijk, vreemd, zeldzaam, zonderling, zorgvuldig,ongewoon begaafd - geniaal ongewoon beroep - duiker ongewijd - goddeloos, heiligschennend, onheilig, profaan, werelds,ongewijzigd - eender, gelijk, hetzelfde, onveranderdongezegd - gezwegenongezeglijk - balsturig, dwars, eigenzinnig, eigenwijs, grillig, koppig, ongehoorzaam, onwillig, rebels, ruw, stout, stijfhoofdig, tuchteloos, wild, weerbarstig, weerspannigongezellig - onbehaaglijk, onhuiselijk, saai, vervelend ongezien - onbekeken, ongeacht, onopgemerkt, steelsongezocht - natuurlijk, ongedwongen, spontaanongezond - bleek, kwakkelend, lijdend, miezerig, mijterig, nadelig, schadelijk, slecht, sukkelend, voos, ziek, ziekelijk, zwakongezond bleek - fletsongezonde uitdamping van rottende stoften - miamasmaongezouten - cru, flauw, laf, onkies, openhartig, onkies, rauw, ruwongezuiverd - ruwongezuiverd salpeterzuur - sterkwaterongezuiverde alcohol - foezelongezuiverde borax - tinkalongezuiverde petroleum - bronolie ongezuurd brood - matseongodist - atheïst, godloochenaarongodisterij - atheïsmeongodsdienstig - areligieus

-24-

ongodsdienstig mens - heidenongunst - ongenade, wangunstongunstig - bescheiden, bezwarend, branie, defavorabel, desavantageus, infavorabel, infaust, kwaal, kwalijk, lelijk, miserabel, nederig, ongelegen, onrendabel, onvoordelig, schadelijk, sinister, slecht, verkeerd ongunstig bekend - obscuur ongunstig gepraat - opspraak ongunstig gezicht - tronie ongunstig persoon - boef, fielt, sujet ongunstige betekenis hebbend - pejoratiefongunstige kanten - nadelenongunstige naam krijgen - opspraakongunstige toestand - gène, impasse, nadeel, ongelegenheid, schade, schandeongure man - boef, ventonguur - afschuwelijk, akelig, bar, doortrapt, eng, ellendig, erg, gemeen, griezelig, grimmig, gruwelijk, lam, louche, luguber, naar, onbekwaam, ruw, schrikwekkend, sinister, slecht, verdachtonguur gezicht - tronieonguur persoon - boefkerel, sujetonhandelbaar - dwars, eigenzinnig, indociel, koppig, moeilijk, obstinaat, onbehendig, onbedreven, onbeholpen, onhandzaam, onmogelijk, onwillig, recalcitrant, schutterig, vleug, weerbarstig, weerspannigonhandelbaar mens - pachydermonhandig - atactisch, boers, houterig, klunzig, krukkig, links, loborig, lomp, lummelig, onbeholpen, onbehouwen, onpractisch, plomp, primitief, pummelig, schutterig, stumperig, stijf, stunteligonhandig bezig zijn - stuntelenonhandig gedoe - gehaspel, geploeter, gepruts, geschutter, gestuntel, gesukkelonhandig iemand - stoethaspel, sukkel,onhandig lang mens - slamier onhandig mens - hark, kruk, lomperd, schlemiel, stoethaspel, stommerd, stuntelonhandig (lang) mens - hannes, haspel, lummel, pummel, schutter, slamier, stoffel, stuntelonhandig te werk gaan - stumperen, stuntelenonhandig werken - stuntelenonhandige jongen - lummelonhandige, onnozele sul - jangat, janhenonhandige vroeuw - dauwel, haspel, modde, stuntel, treuzelonhandigheid - bevue mispas,, blunder, flater, linksheid, lompheid, maladresse,onhandzaam - onbruikbaar, onhandigonharmonisch - atactischonhartelijk - bars, kil, koel, koeltjes, koud, nors, onheus, onvriendelijk, onwelwillendonhartelijkheid - kilheid, kilte, koelhartigheid, koelheid, koelte, liefdeloosheid, ongenegenheid, onverschilligheid, onvriendelijkheid, stuursheidonhartstochtelijk - onaangedaan, ongeroerd, ongevoelig, passief,onhebbelijk - brutaal, hatelijk, lomp, onbehoorlijk, onbeschoft, onfatsoenlijk, onvriendelijk, onwellevend, vervelendonhebbelijk gezegde - hatelijkheid onhebbelijkheid - brutaliteit, incongruteitonhebbelijk persoon - lomperd, onbeschofte, vlegelonheelbaar - incurabel, ongeneeslijkonheil - bedreiging, bezoeking, catastrofe, desaster, ellende, fataliteit, gevaar, katastrofe, mislukking, molest, noodlot, ongeluk, onheil, onraad, plaag, ramp(spoed), sinister, tegenslag, tegenspoed, weeonheil brengend - kwaadonheil brengende godin - Ate

onheil veroorzaken - teisterenonheilig - goddeloos, heiligschendend, laag, ongewijd, onkuis, onrein, profaan, wereldsonheil in het vooruitzicht stellen - dreigenonheilsbode uit de Bijbel - Uria onheilsdier - raafonheisgodin - Ate onheilsmogelijkheid - gevaar onheilspellend - alarmerend, donker, dreigend, gevaarlijk, griezelig, luguber, noodlottig, omineus, rampspoedigsinister, veegonhelder - heiig, mottig, onduidelijk, troebel, verward, wazigonherbergzaam - bar, ongastvrij, ontoegankelijk, verlaten, woest onherbergzaam gebied - eiland (onbewoond), hei, heide,rimboe, strand, woestenijonherkenbaar - kennelijkonherroepelijk - derfinitief, irrevocabel, onherstelbaar, onveranderlijk, onvermijdelijk, reddeloos, vaststaandonherstelbaar - incompensabel, incurabel, irremediabel, irreperabel, kapot, onherroepelijk, onverbeterbaar, onverbeterlijk, reddeloos, versleten, wanhopigonheuglijk - immemoriaalonheus - grof, hard, onbeleefd, onbeschaafd, oneerlijk, onmenselijk, onvriendelijk, onwellevend, onwelwillend, ruwonhoffelijk - onbeleefd, ongemanierd, onheus, onwellevendonhoorbaar - geruisloos, stilonhuiselijk - ongezelligonhygiënisch - onfrisvies, vuiloninbare schuld - nonvaleuroningevorderde schuld - nonvaleuroningevuld - blanco, onbeschreven, opengelatenoningewijde - buitenstaander, leek, ongewijde, onheilige, outsideroningewijde hostie - ouwelonintellectueel - onontwikkeldonintelligent - debiel, domoninteressant - onbelangrijk, onbeduidend, onbetekenendoninvorderbare schuld - nonvaleuronjuist - abusief, abusievelijk, abuis, averechts, fout(ief), gebrekkig, incorrect, mis, onecht, onnauwkeurig, onterecht, onwaar, onzuiver, vals, verkeerdonjuist beeld - begripsverwarringonjuist begrip - droombeeld, hersenschim, waan, waanvoorstelling, wanbegriponjuist gebruik - misbruikonjuist schot - misseronjuist voor liniment - linamentonjuiste gedachte - waanonjuiste mening - droombeeld, hersenschim, waan, wanbegriponjuiste rechterlijke beslissing - maljugeonjuiste voorstelling - fantasie, waanbeeld, waan(idee)onjuistheid - fout, leugen, misvattingonk - onevenonkans - pech, tegenslag onkel - nonkel, ome, oom onkenbaar - onherkenbaaronkennend voornaamwoord - geenonkies - cru, gebrekkig, indelicaat, indiskreet, onbehoorlijk, onbetamelijk,onfatsoenlijk, onfijn, ongezouten, onvertogen, onzedelijk, onzedig, plat, tactloos onkiesheid - indiscretieonklaar - beschadigd, confuus, defect, feil, gederangeerd, kapot, obscuur, onaf, onduidelijk, ongereed, ongesteld, stuk, troebel, verward,onklaar maken - ontredderen, saboteren, vernielen

-25-

onklaar zijn - panne, stukonkosten - impensen, spesenonkostennota - declaratieonkosten/onverwachte. .. - schadepost, stroponkrachtig - imfirmatiefonkreukbaar - betrouwbaar, integer, ongerept, onomkoopbaar, onverlet, rechtschapen, striktonkreukbaarheid - eerlijk, integriteit, onschendbaarheid onkruid - aardangel, bitterzoet, bolder, bolderik, (brand)netel, distel, dolik, dovenetel, duist, duizendknoop, ganzevoet, glidkruid, herderstasje, herik, hermoes, hirs, hondsdraf, hondstong, huttentut, kaasjeskruid, klaverzuring, krod, krodde, kweek, ladde, melde, netel, paardebloem, paardestaart, ruit, ruta, ijzerkruid, veldereprijs, weegbree, zevenblad, zuring, zwartkoorn,onkruid verwijderen - wiedenonkruidplant - ganzevoetonkruiduitroeier - extirpatoronkruidverdelgingsmiddel - kleurstofonkruidvrij maken - oproerenonkuis - impudent, onbeschaamd,onrein, ontuchtig, onzedelijk, onzedig, schaamteloos, schunnig, viesonkuisheid - ontucht, onzedelijkheid, overspeligheidonkunde - agnosie, ignorantie, onbekendheid, onwetendheid onkundig - ignorant, onervaren , onwetendonkundigheid - onwetendheidonkunstzinnig - amusischonkwetsbaar - invulnerabel, kogelvrij, onaantastbaar, ongevoeligonland - moerasonlangs - destijds, kortelings, kortgeleden, laatst, laatstleden, 1.1., net, (onder)laatst, overlest, pas, poos, recent(elijk), redengevend, somtijds, verleden, wijlonlangs gebeurd - net, pas, recent onledig - arbeidend, bezet, bezig, doende, druk, werkendonleerzaam - indociel, ongedwee, onhandelbaaronleesbaar - illegibelonleesbaar schrift - gekrabbelonlekker - onbehaaglijk, onwelonlesbaar - onblusbaaronlichamelijk - geestelijk, immaterieel, onstoffelijk, spiritueelonlijdelijk - ondraaglijk, onduldbaar onlogisch - inconsequent, kromonloochenbaar - flagrant, kennelijk, onbetwistbaar, onmiskenbaar, onwraakbaar, sprekend, tastbaar, zichtbaar, zonneklaaronlust - afkeer, beroering, last, onbehaaglijkheid, onbehagen, ongerief, oproer, rel, tegenzin, twist, woelingonlustig - landerig, lusteloosonmaatschappelijk - asociaalonmacht - bewusteloosheid, bezwijming, flauwte, impotentie, katzwijm, lam, machteloosheid, onbekwaamheid, onvermogen, zwakteonmachtig - impotent, lam, machteloos, weerloosonmachtig om te betalen - insolvabel, insolvent onmatig - bovenmatig, buitensporig, extravagant, gulzig, immoderaat, mateloos, ongebonden, ongeremd, onredelijk, overdadig, overdreven, propperig, uitgelatenonmatigheid - intemperentie, overdaadonmededeelzaam - gesloten, hard, harteloos, wreed, harteloos, impitoyabel, zwijgzaamonmeedogend - deerlijk, ellendig, meedogenloos, wreedonmeedogende toorn - ongenade onmeetbaar - eindeloos, immens, immensurabel, oneindig, onmetelijk,onmeetbaar getal - pi, oneindig

onmens - aterling, barbaar, beest, beul, despoot, monster, Nero, ondier, onverlaat, sadist, snoodaard, wreedaardonmenselijk - barbaars, beestachtig, bestiaal, dierlijk, gevoelloos, hard, inhumaan, meedogenloos, onmeedogend, onnatuurlijk, onwelwillend, wreedonmenselijke daad - wandaadonmenslievend - inhumaan onmerkbaar - Imperceptlbel, onopgemerkt, onwaarneembaar, steels, steelsgewijs, stiekem, stilletjesonmerkbaar (muz.) - insensibleonmetelijk - eindeloos, gigantisch, grenseloos, immens, onbegrensd, oneindig, onmeetbaar, ontzaglijkonmetelijk groot - grenzeloosonmetelijk rijk - schatrijkonmetelijkheid - gigantisch, grenzeloosheid, immensiteit, oneindigheidonmiddellijk - aanstonds, accuut, bestendig, dadelijk, direkt, fluks, gezwind, illico, meteen, ogenblikkelijk, onbeweeglijk, onverwijld, onwrikbaar, paraat, prompt, rechtstreeks, seffens, spoedig, staandevoets, straks, subiet, te mee, temet, terstond, voetstoots, volkomen, zo, zodadelijk, zometeenonmiddellijk begrip - intuïtie onmiddellijk de tegenstoot toebrengen - riposterenonmiddellijk vereffenbaar - liquide onmin - conflict, geharrewar, gekijfstrijd, geschil, heibel, herrie, krakeel, kijf, onenigheid, ongenoegen, onvrede, perkara, ruzie, tweedracht, twist, veteonmisbaar - indispensabel, integrerend, klaarblijkelijk, manifest, nodig, noodzakelijk, onontbeerlijk, vereist onmiskenbaar - apert, beslist, blijkbaar, duidelijk, evident, flagrant, kennelijk, merkbaar, onloochenbaar, uitgesprokenonmoed - moedeloosheid, ruzieonmogelijk - belachelijk, onbegonnen, onbestaanbaar, ontdoenlijk, onuitvoerbaar, uitgesloten, zonderlingonmogelijk maken - beletten, verhinderen, voorkomenonmogelijk mens - piechemonmondig - minderjarig, onvolwassenonmondigheid - minderjarigheid, minoriteitonna - ver (af)onnadenkend - achteloos, automatisch, gedachteloos, klakkeloos, lichtzinnig, machinaal, onbedacht, onbesuisd, onbezonnen, onvoorzichtig, roekeloos, werktuiglijk,onnaspeurbaar - onbegrijpelijk onnatuurlijk - abnormaal, boekig, gedwongen, gekunsteld, gemaakt, grotesk, kunstmatig, onecht, onmenselijk, ontaard, pervers, stijf, tegennatuurlijkonnatuurlijk klein mens - dwerg, lilliputteronnatuurlijke eetlust - heterorexieonnatuurlijke haargroei - trichoseonnatuurlijke spanning - hypertensie, paratonie, stressonnauwkeurig - gedwongen, grofweg, inaccuraat, incorrect, nalatig, onzorgvuldig, onzuiver, opgeschroefd, oppervlakkig, ruwweg, slordig, superficieel, vaag, valsonnavolgbaar - inmitabel, ongevenaardonnet – onbeschaafd, onvertogen, onzindelijk, schuin, slordig, unfair, vuil, wanordelijkonnodig - irrelevant, misbaar, nutteloos, onbruikbaar, ondienstig, overbodig, nodeloos, overtollig, vruchteloosonnodige drukte - omhaal, omslag, poehaonnodig uitgeven - verdoen onnoemelijk - bijzonder, naamloos, nameloos, zeer onnozel - abderitisch, achterlijk, bete, daas, dazig, dom, dwaas, eenvoudig, gek, goedgelovig, groen, halzerig, idioot, imbeciel, kalverig, kinds, kletsmeier, knullig, lichtgelovig, naïef, natuurlijk, onbeduidend, onbenullig, onervaren, ongekunsteld, onschuldig, onwijs, raar, schaapachtig, simpel, stom, stumperig,

-26-

suf, sullig, warhoofd, zwak (van begrip), zwakzinnig onnozel gepraat - kinderpraatonnozel kind - wurmonnozel meisje - doetjeonnozel mens - bloed, domoor, hals, loeres, sufferd, stumperd, sukkel, sulonnozel persoon - doetjeonnozele - botterik, hals, idioot, loeres, rut, sufferd, sulonnozele bloed - Beotiër, boer, hals, loeres, lomperd, nulliteit, sulonnozele hals - abderiet, pechvogel, schlemiel, slappeling, slungel, sulonnozele jongen - jordenonnozele sullige vrouw of meisje - doetje, slooronnozele ziel - doetje, sulonnozelheid - bêtise, domheid, eenvoud, fatuiteit, imbeciliteit, lichtgelovigheid, niaiserie, naïviteit, onschuld, simpliciteit, stompzinnigheidonnut - braak, doeniet, inutiel, nul, nutteloos, ondienstig, overbodig, smeerpoes (Z.N.), vergeefs, vruchteloos, ijdel,onnutte resten - afvalonnuttig - nutteloos, onbruikbaaronnuttig uitgeven - verdoenonofficieel - informeelonofficiële gezellige avond - instuifonomasticon - naamboekonomastiek - naamkundeonomatopee - bam, bang, bim, boem, bong, bonk, klets, klanknabootsing, koekoek, pats, pets, tik, takonomatopoësis - klanknabootsingonomkeerbaar - irreversibelonomkoopbaar -corruptibel, integer, onkreukbaaronomstootbaar - onomstotelijk, onwrikbaar onomstotelijk - apodictisch, evident, onwankelbaar, onweerlegbaar, onwrikbaar, vast onomstotelijke waarheid - axiomaonomstreden - onbetwistonomwonden - categorisch, duidelijk, eerlijk, frank, gladweg, helder, klaar, loyaal, onbewimpeld, onverbloemd, open, openhartig, openlijk, ronduit, vrij, vrijuitononderbroken - aaneen, aldoor, continu, onafgebroken, onophoudelijk, voortduren, voortdurend,onondertekend - ongesigneerd onontbeerlijk - nodig, noodzakelijk, onmisbaaronontbeerlijke voedingsstof - eiwit, koolhydraat, mineraal, vitamine, wateronontcijferbaar - hiëroglyfisch, onleesbaaronontcijferbaar handschrift - krabbelpootonontdekt - maagdelijk, onbetreden, ongereptonontgonnen - braak, ledig, woest onontkoombaar - inevitabel, onvermijdelijkonontspannen - gespannen, rusteloosonontvankelijk - afwijzendonontwarbaar kluwen - klit onontwikkeld - domonontwikkeld insect - emelt, larve, pop onontwikkeld lichaamsdeel - rudimentonontwijkbaar - inevitabel, onvermijdbaaronooglijk - afzichtelijk, haveloos, lelijk, onopvallend, slordigonoorbaar - onbehoorlijk, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ontoelaatbaar, onwelvoeglijkonoordeelkundig - onbevoegdonopgelost - kwestieusomopgeloste kwestie - raadsel, vraagonopgemerkt - ongezien, onopvallend, steelsonopgemaakt weefsel - mul

onopgemerkt - ongezien, onopvallend, sober, vergetenonopgemerkt laten voorbijgaan - verliezenonopgemerkt willende blijven - bedekt, heimelijk, verholenonopgeruimd - rommeligonopgesmunkt - afkerig, arm, armoedig, eenvoudig, karig, soberonopgevoed - lomp, onbehouwen, onbeleefd, onbeschaafd, onbeschaamd, onfatsoenlijk, ongemanierd, ruwonophoudelijk - aanhoudend, aldoor, almaar, altijd, continu, gedurig, gestadig, steeds, voortdurendonoplettend - achteloos, inattent, lichtzinnig, nalatig, onaandachtig, onachtzaam, onattent, onbedachtzaam, onberaden, onbesuisd, roekeloos, slordig, verstrooidonoplettendheid - inattentie, nonchalanceonoplosbaar - indissolubelonoplosbaar eiwit - albuminoïde, scleroproteïneonoplosbare stof - bezinkselonopmerkzaam - onachtzaam, onoplettendonoprecht - deloyaal, gehuicheld, gemeen, geveinsd, huichelachtig, leugenachtig, onecht, oneerlijk, onwaar, onwaarachtig, vals, veinzendonoprecht man - Janus, valsaardonoprecht mens - valsaardonoprechtheid - gemeenheid, geveinsdheid, oneerlijkheid, onwaarheid, valsheidonopvallend - bescheiden, correct, discreet, korrekt, onbeduidend, onopgemerkt, onopvallend maken - camouflage, camoufleren onopzettelijk - incidenteel, onbewust, ongewild, onwillekeurig, terloops, toevalligonopzettelijke keuze - greeponordelijk - bandeloos, chaotisch, druk, onnet, onopgeruimd, onregelmatig, ordeloos, rommelig, rumoerig, ruw, slordig, wanordelijk, wild, woeloig, woestonordelijkheid - chaos, ordeloosheid, rommel, wanordeonordentelijk - onfatsoenlijk, onwellevend, onwelvoeglijkonorganisch - anorganischonorthodox - liberaalonovergankelijk - intransitief onovergankelijk werkwoord - intransitivumonoverkomelijk - insurmontabelonoverlegd - onoverdacht, onberadenonovertrefbaar - uitstekendonovertroffen - top, uitstekend, weergaloos, onovertroffen in sport - kampioen onovertroffen persoon - held, kampioenonoverwinbaar - onoverwinnelijk, onverslaanbaaronoverwinnelijke held - Herakles, Herculesonoverwinnelijke vloot - armada onoverzichtelijk - chaotisch, onduidelijk, rommeligonoverzienbaar - uitgestrekt, obscuur, onafzienbaar, onberekenbaar, onoverzichtelijkonpaar - oneven, onparig onparighoevige - neushoorn, tapir, woudkoeonparlementair - onbeschaafdonpartijdig - afzijdig, impartiaal, neutraal, onbevangen, onvooringenomen, onbevooroordeeld, onzijdig, oprecht, rechtvaardigonpas - ongelegen, ongeschiktonpasselijk - geschokt, kwalijk, luchtziek, misselijk, naar, onwel, overstuur, wagenziek, zeeziek onpasselijkheid - kwalijkheid, misselijkheid, ongesteldheidonpassend - ongelegenonpeilbaar - bodemloos, grondeloos, ondoorgrondelijk, peilloosonpeilbare diepte - afgrond

-27-

onpersoonlijk - algemeen, impersoneel, karakterloos, kleurloos, objectief, vlak onpersoonlijk voornaamwoord - hetonpersoonlijke werkwoorden - impersonaliaonplezierig - lusteloos, onaangenaam, onbehagelijk, ongenoeglijk, onprettigonplooibaar - obstinaat, onwilligonpraktisch - dom, eigengereid, eigenzinnig, halfgaar, onhandelbaar, onhandig, stunteligonpraktische pedant - scholasticusonprettig - naar, onaangenaam, onbehaaglijk, onplezierigonprettig gevolg van een fuifje - kateronprettige bijkomstigheid achteraf - naweeonprettige gewaarwording - kater, nawee, onbehaaglijkheidongemak, ongerief, onlustonraad - gevaar, look, nood, onheilonraadzaam - ongeradenonrecht - nefas, onbillijkheid, ongelijk, onrechtvaardig, onredelijk, valsonrechtmatig - illegaal, illegaliteit, ongegrond, onwettig, verbodenonrechtmatig bezit - usurpatieonrechtmatig verkrijgen – jatten, kapen, pikken, roven, stelenonrechtmatige begunstiging van familieleden - nepotisme onrechtmatige behandeling - willekeuronrechtstreeks - indirect onrechtvaardig - onbillijk, oneerlijk, ongerechtig, onrechtmatig, onredelijk onredbaar - reddeloosonredelijk - buitensporig, deraisonnabel, irraisonnabel, onbillijk, oneerlijk, ongegrond, onrechtvaardig, onschappelijk, onverstandig, redeloos, schreeuwend, unfair,onredelijkheid - onverstand onredzaam - onbeholpen onregelmatig - abnormaal, atactisch, barok, grillig, hortend, irregulair, irregulier, ongeregeld, ordeloos, stotend, wanordelijkonregelmatigheid - abnormaliteit, afwijking, anomalie, ataxie, fraude, hapering, hinder, misvorming, ordeloosheid, rel, stoornis, storing, wanorde,onrein - besmet(telijk), impuur, smerig, onheilig, onkuis, onzedelijk, onzindelijk, onzuiver, smerig, treife, troebel, vies, vuil, zwadderig, onreine - pariaonrein van zeden - onkuisonridderlijk - onhoffelijkonroerend - liggend, onverplaatsbaar, vast onroerend goed - gebouw, huis, landgoed, pand, perceel, villaonroerende goederen - immobiliaonrust - agitatie, alarm, angst, anxietas, bekommering, beroering, beweging, bezorgdheid, deining, drukte, gedruis, gejaagdheid, gewoel, gisting, herrie, beweeglijkheid, ongeduld, ongedurigheid, ongerustheid, opwinding, perturbatie, remous, roering, rusteloosheid, seditie, spanning, trepidatie, tumult, turbulentie, woeling,onrust in een horloge - balansonrust in een molen - ratelonrust teweegbrengend - agitantonrustbarend - alarmerend, angstig, sensationeel, verontrustend, zorgelijk, zorgwekkendonrustig - angstig, beweeglijk, driftig, druk, geagiteerd, gejaagd, gespannen, haastig, jachtig, nerveus, ongedurig, ongerust, onstuimig, opgewonden, opwindend, roerig, rumoerig, turbulent, wild, woelig, woelziek, woest, zenuwachtig, zorgwekkendonrustig bewegen - wankelen onrustig kind - woelwateronrustigmaken - verontrusten

onrustig rond lopen - banjeren, biezen, ijsberenonrustig (muz.) - agitatoonrustig zijn - woelenonrustigheid - turbulentieonruststoker - aanstoker, agitator, alarmist, excedent, onrustzaaier, ophitser, oproerkraaier, oproerling, oproermaker, opruier, perturbateur, rebel, scheurmaker, stokebrand, woelgeest,onrust verwekken - agiteren, opruien, opstokenonrustvlinder - perturbateur, pijlstaartvlinder, sfinxonrijm - prozaonrijp - groen, infantiel, naïef, onbezonnen, onontwikkeld, onvoldragen, onvolgroeid, onvolwassen, prilonrijp fruit - kroetonrijpe druiven - agrestons - hectogramons (Lat.) - nosons aller stammoeder - Evaons aller woonplaats - aarde onsamenhangend - abrupt, draaloos, incoherent, los, mul, opeens, rapsodisch, rul, verwardonsamenhangende taal - wartaal onschadelijk - indifferent, innocent, onnadelig, onschuldigonschadelijk middel - placeboonschappelijk - onbillijk, onredelijkonschatbaar - onwaardeerbaar onscheidbaar - innig, onafscheidelijkonschendbaar - betrouwbaar, hoogheilig, immuun, integer, inviolabel, onaantastbaar, onverbrekelijk, sacrosant, taboe, verbindendonscherp - bot, mistig, nevelig, onduidelijk, stomp, troebel, vaag, wazigonschoon - lelijk, vuil onschuld - argeloosheid, domheid, innocentie, naïviteit, onnozelheidonschuldig - argeloos, blank, eenvoudig, ingénue, innocent, kinderlijk, naïef, onbedorven, ongevaarlijk, onnozel, onschadelijk, onverdorven, onwetend, rein, schuldeloos, trouwhartigonschuldig (muz.) - innocenteonserieus mens - losbolonsierlijk - onelegant, plomponsmakelijk - degoutant, goor, onaangenaam, vies, walgelijk, weerzinwekkendonsociaal - asociaal, onmaatschappelijkonsolide - krakkemikkig, louche, ondeugdelijk, ondeugdzaam, louche, ongenietbaar, onsterk, onvast, onverkwikkelijk, weerzinwekkendonspoed - ongeluk, tegenspoed onsportief - unfaironstaatkundig - impolitiekonstabiel - grillig, labiel, onbestendig, wankelbaar onstabiel zijn - variërenonstandvastig - aarzelend, astatisch, grillig, inconstant, instabiel, kameleontisch, labiel, onbestendig, onstabiel, onvast, onzeker, twijfelachtig, veranderlijk, wankelbaar, weifelend, wispelturig, wisselvallig, zwak,onstandvastig (muz.) - volubileonstandvastig zijn - variërenonstandvastigheid (muz.) - instabileonsterfelijk - eeuwig, immortel, onvergankelijk ontsterfelijke strobloem - immortelleonsterfelijkheid - athanasie, eeuwigheid, immortaliteitonsterk - breekbaar, broos, bros, ondeugdzaam, onsolide, teer, week, zwakonstevig - onvast, zwak

-28-

onstichtelijk - ontuchtig, onzedelijkonstoffelijk - abstract, abstrakt, astraal, geestelijk, immaterieel onlichamelijk, ontastbaaronstoffelijk deel van de mens - geest, ziel, onstoffelijk werktuig - orgaan onstoffelijkheid - immaterialiteitonstuimig - bandeloos, boos, borstelig, buiig, driftig, druk, fel, furieus, furioso, gaal, harig, hartstochtelijk, stormachtig, heftig, hevig, impetueus, (muz.) impetuoso, kwaad, onafgewerkt, onbesuisd, onbewerkt, oneffen, onzuiver, orageus, roezig, ruig, rumoerig, ruw, stormachtig, stormig, turbulent, verbolgen, vehement, vertoornd, virulent, wild, woest onstuimig (muz.) - acciacato, vehementonstuimig kind - wildebras onstuimig paard - wildvang onstuimig persoon - Roeland onstuimig te keer gaan - roezemoezenonstuimige drift - woedeonstuimige golf - breker, rolleronstuimige golven - branding, brekers onstuimige windvlaag met stortregen - travaatonstuimige zee - moerzeeonstuimigheid - drift, geroezemoes, geweld, gewemel, hartstochtelijkheid, heftigheid, hevigheid, hitte, impetuositeit, kracht, onrust, oproer, overspannenheid, turbulentie, vehementie, wildheid, woeling, woestheidonstuimig kind - wildebrasonstuitbaar - onweerhoudbaaronsubstantieel - soeperigonsympatiek - antipatiek, tegenstaandonsympathiek persoon - kwalonsystematisch - onordelijk, systeemloos, wanordelijkontaalkundig - alinguïstischontaard - decadent, gedegenereerd, gemeen, onnatuurlijk, pervers, slecht, verbasterd, verdorven, zeerontaard mens - aterling, onmens, onverlaat, snoodaardontaard wezen - aterling, dégeneré, onmens, onverlaatontaarde - dégénéré, aterling ontaarden - degenereren, denatureren, ondergraven, verbasteren, verzwakken ontaarding - decadentie, degeneratie, ontaardheid, verbastering verdorvenheidontaarding der zeden - zedenverwilderingontactisch - taktloosontastbaar - abstract, abstrakt, onstoffelijkontastbaar deel van de mens - psycheontastbare stof - ether, gas, lucht, neongasontbeerlijk - overbodigontberen - carentie, careren, derven, missenontbering - derving, gebrek, gemis, kommerontbieden - inviteren, uitnodigenontbieding - oproepontbindbaar - decomponibel, resiliabelontbinden - bederven, bevrijden, dissolveren, factorbepaling (wisk.), losmaken, opheffen, oplossen, putreficeren, resolveren, rotten, scheiden, vergaan, verorberen, verwerken,ontbinden van zonden - absolveren, kwijtschelden, voleindenontbindend - resolutiefontbinding - absolutie, afschaffing, afwikkeling, analyse, bederf, beëindiging, buitenwerkingstelling, decompositie, desorganisatie, dissolutie, elevatie, intrekking, liquidatie, lysis, ontwrichting, opheffing, oplichting, resolutie, rotting, schorsing, sepsis, sluiting, verheffing, verrotting, verteringontbindingsproces - verrottingontbladerd - kaalontbloot - naakt, nakend, onbedekt

ontbloot van - spenenontbloten - onthullen, strippen, uitkledenontbloting - denudatieontboezemen - slaken, uitenontboezeming - expectoratie, uiting, uitlating, uitspraak, uitstortingontbolsteren - beschaven, bevrijden, losmaken, opheffen, pellen, schillenontbost terrein - heide, ontginning, plantageontbranden - aangaan, afgaan, losbarsten, ontvlammenontbranding - accensieontbreken - absent, defect, falen, haperen, liegen, mangelen, mankeren, missen, schelen, schorten ontbreken van een geordend bestuur - anarchismeontbreken van geordend bestuur - anarchieontbreken van kleur - bleek, dof, grauw, kleurloos, vaal, zwart, ontbreken van licht - donkerontbreken van pigmentkleur - albinismeontbreken van samenwerking - incoördinatieontbrekend - deficiënt, mankerend, missendontbrekend gedeelte - manco, tekort ontbrekend geld - deficit, tekortontbijt - dejeuner, maaltijd, ochtendmaalontbijtservies - opzetjeontbijtspek - baconontcijferbaar - leesbaar, oplosbaarontcijferen - dechiffreren, decoderen, oplossenontdaan - aangedaan, confuus, onthutst, ontroerd, ontsteld, ontzet, overstuur, paf, verschrikt, verschrokken, verslagen, verward, verwezenontdaan van sappen - droog, voos ontdekken - achterhalen, bemerken, bespeuren, decouvreren, gewaarworden, merken, onderscheiden, ontbloten, onthullen, ontwaren, opdiepen, opsporen, (uit)vinden, waarnemen, zienontdekker - Columbus, Tasman, zie ook uitvinder vanontdekker der toonkunst - amfionontdekker van Amerika - Columbus ontdekker van Australië - Tasmanontdekker van bloedsomloop - Harvey ontdekker van China - Polo ontdekker van chloroformnarcose - Simpson ontdekker van de bronnen van de blauwe Nijl - Bruceontdekker van de grondwetten der erfelijkheid - Mendelontdekker van de tuberkelbacil - Kochontdekker van elektromagnetisme - Oerstedontdekker van glycogeen in de lever - Bernardontdekker van haringkaken - Beukelszontdekker van het kwantum - Planckontdekker van hormonen - Bayliss, Starlingontdekker van osmose - Pfefferontdekker van ozon - Schönbein ontdekker van penicilline - Flemingontdekker van radium - Curieontdekker van sterilisatie - Kochontdekker van tuberkelbacil - Kochontdekker van ultra-virus - Beyerlinckontdekker van vitamines - Funk, Hopkinsontdekker van wet van de zwaarte kracht - Newtonontdekker van wet van het licht - Huijgensontdekker van X stralen - Röntgen ontdekker van zuurstof - Drebbel ontdekking - bemerking, betrapping, detectie, gewaarwording, relevatie, trouvaille, uitvinding, vindingontdekkingsreiziger -Amundsen, Columbus, Cook, Hedin, Himilco, Livingstone, Polo, Scott, Tasmanontdekt - gevonden

-29-

ontdoen - leegmaken, pellen, schillenontdoen van lading - ontladen ontdoen van schil - pellen, schillenontdooid ijs - (ijs)waterontdooid water - ijswater ontdooien - smeltenontduiken - eluderen, ontkomen, ontwijken, onttrekken, ontvluchten, vermijdenontduiking - bedrog, fraude, ontwijking, uitvluchtonteerder - schender, verkrachterontegenzeglijk - zonneklaaronteigenen - expropriëren, naasten, nationaliseren, ontnemenonteigening - expropriatieontelbaar - legio, oneindig, talloos ontelbare menigte - myriadeontembaar - farouche, onbedwingbaar, wilt, woestonterecht - misplaats, onverdiend onteren - aanranden, beledigen, construperen, defloreren, fletrisseren, misvormen, schandvlekken, schenden, schofferen, toetakelen, verkrachten, violerenonterend - dishonorabel, eerloos, ignominicus, infamant, krenkend, schandelijk, smadelijkonterik - gemenerik, smeerlap, viezerik, vuilakonterven - exherideren, uitsluitenonterving - verstotingontevreden - balorig, balsturig, boos, brommerig, chagrijnig, chicaneurig, discontent, driftig, gallig, gemelijk, gramstorig, grommig, izegrimmig, kniezerig, knorrig, korzelig, kregel, landerig, landziekig, malcontent, mishaagd, misnoegd, morrig, narrig, neetorig, nurks, onbevredigd, onvoldaan, onvergenoegd, sikkeneurig, vitterig, wrevelig,ontevreden mens - brompot, nijdas, nurks ontevredenheid - misnoegen, ongenoegenontevredenheidsbetuiging - berispingontfermen - erbarmenontferming - barmhartigheid, clementie, commiseratie, erbarmen, genade, medelijdenontfutselen - afsnoepen, escamotage, escamoteren, luizen, ontnemen, poetsen, rollen, wegnemenontfutseling - escamotageontgaan - eviteren, misgaan, missen, ontglippen, ontkomen, ontsnappen; ontwijken, vergeten, vermijden ontgelden - bekopen, bezuren, boeten, misgeldenontginnen - aanbreken, aansnijden, bebouwen, defricheren, exploiterenontginning - aanplanting, exploitatie, kolonie, plantageontginning in een bos - plantage, rade, rodeontginning in een moerasgebied - veenkolonieontginningsstelsel - claimontglazing - devitrificatieontglippen - ontgaan, ontkomen, ontsnappenontgonnen land - rodeontgoochelen - afknappen, begoocheling, desillusioneren, droombeeld, hersenschim, illusie, ontnuchteren, teleurstellen ontgoocheling - deceptie, desillusie, ontnuchtering, tegenvaller, teleurstellingontgrate vis - filet ontgraven - opgraven, uitgravenontgrendelen - ontsluiten, openenontgrendeling - opening, ontsluiting, opensluiting ontgroenen - kleineren, ontbolsterenontgroening - noviciaatontgronden - afgraven, uitbaggerenonthaal - bejegening, ontvangst, receptie, sier, traktatie, traktement, vergastingonthalen - ontvangen, trakteren, vergasten

onthalzen - onthoofden, guillotineren, nekkenonthand - gehandicapt, gehinderd, ontriefdontharden - verzachtenontharen - epileren, scherenontharing - epilatieontharingsmiddelen - depilatoriaonthechten - losmakenonthechting - versterving ontheemde - d.p., stateloze, vluchteling ontheffen - bevrijden, dechargeren, dispenseren, kwijten, kwijtschelden, libereren, ontlasten, ontslaan, verlossen, vrijstellenontheffing - afzetting, décharge, dispensatie, ontlasting, ontslag, relevatie, releveren, verlichting, vrijdom, vrijstellingontheiligen - kwetsen, misvormen, ontwijden, profaneren, schendenontheiliging - heiligschennis, ontwijding, profanatie, sacrilege, schennis, violatieontheisteren - vernielen, verwoesten onthoeken - ontschrankenonthoofden - decapiteren, decolleren, guillotineren, onthalzenonthoofder - beul, guillotineonthoofding - decollatieonthoofding bij dode vrucht - decapitatieonthoofdingswerktuig - guillotine, valbijl, zwaard onthouden - memoreren, ontzeggen, spenen, vasten,onthouden van rechtmatig deel - spoliërenonthoudend - abstinent, ontzeggendonthouding - abstinatie, abstinentie, continentie, encratie, ontzegging, vasten onthouding van eten - vastenonthouding van sterke drank - abstinentie, sobriëtas, sobriëteitonthoudingsperiode - vastenonthoudzaamheid - encratieonthullen - deceleren, devoileren, openbaren, ontdekken, ontmaskeren, ontsluieren, verklappen, verklarenonthulling - inauguratie, ontsluiering, openbaring, relevatie, revelatie, verklaringonthutsen - ontredderen, ontstellen, ontzetten, schokken, verbijsterenonthutsing - perplexiteitonthutst - bedremmeld, beduusd, beteuterd, geconsterneerd ontdaan, ontredderd, ontroerd, ontsteld, ontzet, paf, perplex, sprakeloos, stomverbaasd, stupefait, verbaasd, verbijsterd, verbluft, verbouwereerd, verlegen, verschrikt, verlegen, verslagen, versteld, verwezenonthutstheid - perplexiteitontiegelijk - geweldig, reuzeontig - schandelijk, smerig, vies, vuilontkenbaar - loochenbaar, niabelontkennen - denegeren, generen, loochenen, mishandelen negeren, tegensprekenontkennend - afwijzend, loochenend, negatief, negerendontkennend antwoord - nee, neenontkennend beschikken - afwijzen, weigerenontkennend bijwoord - nergens, niet, nimmer, nauwelijks, niemaals, nooitontkennend telwoord - geen, niemendal, niets, niks, nul-ontkennend voegwoord - doch, noch ontkennend voornaamwoord - geen, niemand, nietsontkennend voorvoegsel - in, on, a, im, non, ontontkenner van elk gezag - anarchistontkenning - dementie, denegatie, diffessie, geen, gene, loochening, nee, neen, negatie, niemand, niet, nooit, tegenspraakontkenning (Duits) - nein, nicht

-30-

ontkenning (Eng.) - no, not ontkenning (Fr.) - ne, non, rien ontkenning (Mal.) - tidaontkenning van een bewering - dementiontkenning van het bestaande - nihilismeontkentenis - negatie, ontkenningontketenen - bevrijden, loslaten, losmakenontkiembak - broeikas, kweekbak, moutbakontkiemde en weer gedroogde gerst - moutontkiemde gebrande gerst - moutontkiemen - germineren, groeien, kenen, kiemen, ontluiken, ontstaan, ontspruiten, opkomen, uitlopenontkieming - germinatieontkleden - uitkledenontkleed - bloot, naaktontkleurd - bleek, flets, vaal, verkleurd, verschotenontkleuren - bleken, decoloreren, verbleken, verschietenontkleuring - decoloratie, discoloratieontkleuringsmiddel - peroxydeontknopen - afloop, losknopen, ontraadselen, ontwarren, ophelderen, oplossenontknoping - afloop, clou, denouement, enodatie, epiloog, oplossing, pointeontknoping van een drama - peripetieontknoppen - ontspruiten ontkolen van gietijzer - gaarfrissenontkomen - evadueren, mijden, ontduiken, ontgaan, ontglippen, ontlopen, ontschieten, ontsnappen, ontvlieden, ontwijken, verdwijnenontkoming - ontsnappingontkoppelen - debrayeren, loskoppelen, losmaken scheidenontkoppeling - debrayageontkorrelen - egrenerenontkorsten - afschillen, ontschorsenontkracht - uitgemergeldontkrachten - ontwrichtenontkurken - ontstoppenontlaatkleur - aanloopkleur ontladen - afladen, dechargeren, lossen, verlichtenontlading - dechargeontladingslamp met natriumdamp - natriumlampontlasten - bevrijden, dechargeren, libereren, ontdoen, ontheffen, verheffen, verlichten, verlossen, vrijstellenontlastend - exonererendontlastend bewijs - alibiontlastend middel - laxansontlasting - afgang, decharge, defecatie, egestie, ontheffing, sedes, stoelgang, verlichtingontlasting bevorderen - laxerenontlastingbevorderend middel - laxans, purgeontlastsluis - suatiesluisontlaten van staal - temperen ontleden - analyseren, decomponeren, dismembreren, disseceren secerenontleden van planten - determinerenontleder - opensnijder, prosectorontleding - afbraak, analyse, anatomie, dismembratie, ontbinding, prosectieontleding (med.) - schismaontleding in bestanddelen - analyseontleding van dieren - zoötomieontleding van het licht door een glazen prisma - spectrum ontleed - onttrokken, overgenomenontleedbaar - decomponibelontleedkamer - snijzaalontleedkamer van dieren - zoötomie

ontleedkunde - anatomie ontleedkundig - analytisch, anatomischontleedkundige - anatomist, anatoom ontleedmesje - laatmes, lancet, scalpel, vlijmontleend - overgenomenontlenen - ontvangen, overnemen, putten (uit), uithalenontlening - overnameontlopen – mijden, omzeilen, ontgaan, ontkomen, ontvlieden, ontvluchten, ontwijken, schelen, verschillenontlopend - fugitief, vluchtigontluchter - luchtkokerontluiken - monogonie, ontsluiten, ontstaan, ontwikkelenopenen, opengaanontluiken van bloemen - ontkiemen, ontsluiten, openen, opengaan ontluisteren - aantasten, ontsierenontluistering - afbreukontlijving - doodslag, moordontmaagden - defloreren, onterenontmaagding - defloratieontmand paard - ruinontmand varken - bargontmande haan - kapoenontmande ram - hamelontmande stier - osontmannen - castreren, lubbenontmande harembewaker - eunuch ontmanning - castratieontmantelen - demanteleren, demonteren, doppen, leeghalen, ontdoen, ontwapenen, pellen, schillen, slechten, slopenontmanteling - demontageontmaskerd - demaskeren, demasqueren, doorzien, doorschouwdontmaskeren - doorzien, onthullenontmenst - ontaard, onbarmhartig, onmenselijk, wreedontmoedigd - aangeslagen, down, gedeprimeerd, geïntimideerd mismoedig, moedeloos, neerslachtig, radeloos, verslagen, wanhopigontmoedigen - demoraliseren, deprimerenontmoedigend - decourageant, demoraliserend, deprimerend ontmoediging - demoralisatie, moedeloosheidontmoeten - aanboren, aangaan, aantreffen, bejegenen, belegeren, kennismaken, raken, recontreren, samenkomen, samentrekken tegenkomen, samentreffen, treffenontmoeting - gevecht, ren-dez-vous, rencontre, treffen, vergaderingontmoetingsplaats - trefpuntontnemen - afgrissen, afkapen, afnemen, afpakken, benemen, beroven, gappen, onteigenen, ontfutselen, ontstelen, onttrekken priveren, roven, spoliëren, stelen, wegnemenontnemend - privatiefontnuchtering - desillusie, ontgoochelingontoegankelijk - dicht, gesloten, inaccessibel, toeontoegankelijkheid - imperdoratioontoegeeflijk - eigenwijs, koppig, stijfhoofdig, weerbarstigontoelaatbaar - inadmissibel, onduldbaar, ongeoorloofd, onoorbaar, verbodenontoereikend - insuffisant, onvoldoendeontoerekenbaar - grillig, krankzinnigontoerekenbaarheid - abnormaliteitontnuchtering - ontgoocheling ontoelaatbaar - onduldbaar, ongeoorloofd, onoorbaar ontoereikend - onvoldoende ontoerekenbaar - gek, grillig, krankzinnigontoeschietelijk - stugontong - lastertong

-31-

ontoombaar - onbedwingbaar, ongebreideld, onverzettelijk,teugelloos, vies, vuil, wild, woestontplofbaar - explosiefontplofbaar goudpoeder - knalgoudontplofbaar mengsel - kruit ontplofbare stof - buskruit, carbid, dynamietkruitontploffen - afgaan, exploderen, detoneren, klappen, knallen, springen, uiteenbarsten, uiteenspattenontploffing - detonatie, eruptie (krater), explosie, knal, plof, uitbarstingontploffingsmateriaal - buskruit, donderpoeder, dynamiet, mrliniet, trotyl,ontploffingsmiddel - amberiet, belliet, buskruit, dynamiet, ecrasiet, fulminaat, glycerine, knalgas, knalgoud, knalpoeder, knalkwik, knalzilver, kruit, lignose, meliniet, nitrocellulose, nitroglycerine, nitropliet, pyroxiline, samsoniet, sas, schietkatoen, slagbus, trotylontplooien - developperen, deployeren, gladstrijken, ontrollen, ontvouwen, ontwikkelen, openvouwen ontpopt diertje - insekt, vlinder ontraadselen - onthullen, ontsluieren, ophelderen, oplossen, uitpuzzelen, verklarenontraden - afraden ontrading - dehortatie, dissuasieontrafelen - ontwarrenontredderd - desolaat, gehavend, onthutst, radeloos, reddeloos, troosteloos, verslagen, verward, verwarrend, wanordelijk, wanhopigontredderen - delabreren, havenen, ontwrichten, verstorenontreddering - chaos, getroffenheid, verwarring, verslagenheid, wanorde ontrefbaar - onkwetsbaarontreinigen - bevlekken, bevuilen, bezoedelenontriefd - onthand ontroerd - aangedaan, aandoenlijk, bewogen, desolaat, gealtereerd, geëmotioneerd, geroerd, getroffen, emotioneel, ontsteld, troosteloos,ontroeren - aangrijpen, altereren, ontstellen, raken, treffenontroerend - aandoenlijk, emotioneel treffendontroering - aandoening , aangrijping, alteratie, beweging, deernis, emotie, getroffenheid, ontsteltenis, opschudding, schrik, ontrollen - afspelen, gebeuren, ontplooien ontromen - aflaten, afromen, romenontromingsmachine - melkcentrifuge ontronding - delabialisatieontroostbaar - desolaat, troosteloos, wanhopigontrouw - afvallig, deloyaal, echtbreuk, felonie, illoyaal, infideel, infideliteit, leenbreuk, onbetrouwbaar, oneerlijkheid, prevaricatie, trouweloos, vals, verraadontrouw plegen - verradenontrouw van leenman - felonie ontrouw worden - afzwerenontrouw zijn - afvalligontroven - benemen, bestelen, schaken, stelenontruimd - leeg, ledig, verlatenontruimen - evacuerenontruiming - emigratie, evacuatie, recessie, verlatingontschepen - debarkeren, landenontscheping - debarkatie ontschorsen - pellen, schillenontschorsen van eiken - ekenontschorste plek op een boom - blesontsieren - mismaken, missieren, ontluisteren, schendenontsiering - smet, vlekontsiering van het gezicht - litteken, pok, pukkel, puistontslaan - afdanken, bedanken, bevrijden, debarasseren,

degareren, demitteren, dimitteren, ontheffen, opzeggen, pasporteren, releveren, renvoyeren, verlossen, vrijgeven, wegdoen, wegjagen, wegsturen, wegzendenontslaan uit een ambt - amoverenontslag - afscheid, afzetting, amotie, bons, buitenvervolgingstelling, congé, demissie, destitutie, ontheffing, remotie, vrijlating, vrijstellingontslag genomen hebbend - demissionairontslag nemen uit de scheepsdienst - afmonsterenontslagbewijs uit de krijgsdienst - paspoortontslagbrief - paspoortontslagen - ontheven, vrijontslagen worden uit de dienst - afzwaaienontslapen - dood, gestorven, overlijden, sterven ontslapene - dode, overledeneontslaven - vrijmakenontslippen - ontgaan, ontglijden, ontsnappenontsloten - openontsluieren - devoileren, ontdoen, onthullen, openbarenontsluiering - onthulling, revalatieontsluimeren - inslapen, ontwakenontsluiten - aanboren, blootleggen, blootlegging, ontgrendelen, opendoen, openleggen, openen, opening, openmaken, opsluiten, recluderenontsluiting - opening, openstellingontsmet - aseptisch, bacterievrij, steriel ontsmetten - desinfecteren, kuisen, steriliserenontsmettend - desinfecterendontsmettend verbandgaas - jodoformgaasontsmettende stof - carbol, jodoform, karbolontsmetting - asepsie, asepsis, aseptie, asertie, desinfectieontsmettingsmiddel - acepsis, alcohol, carbol, creoline, creosoot, fenol, formaline, jodium, jodiumtinctuur, jodoform, lysol, mercurochroomontsmettingstoestel - desinfectieovenontsnappen - echapperen, evaderen, evadueren, ontglippen, ontkomen, ontvluchten slippen, uitbreken, vluchten, wegkomen, weglopenontsnappende elektrische stroom - lekstroomontsnapping - echappement, escapade, evasie, evatie, ontgaan, ontglipping, ontkoming, ontspanning, ontvluchting, ontwijking, uitbraak, (uit)vlucht, voorwendselontsnapte - vluchtelingontsnoeren - losbinden, losmakenontspannen - recreeren, relaxen, relacheren, rustig, slap, verpozenontspannen liggen - rustenontspanning - afleiding, amusement, delassement, détente, divertissement, losmaking, ontwijking, recreatie, relaxatie, relaxie, rust, spel, sport, tijdverdrijf, uitvlucht, vakantie, vermaak, verpozing, verslapping, verstrooiing, vertier, verzetontspanningsafdeling van het Nederlandse leger - rao ontspanningsmiddel - lectuur, spel ontspanningsoord - lustoord, lustplaats, recreatieterrein, Tivoli, uitspanning, vakantieoordontspanningsplaats voor kinderen - speeltuinontsparen - uitsparenontsporen - derailleren, ontgaanontsporing - deraillement, misgreep, misstap, vergissingontspringen - aanvangen, barsten, kenen, kiemen, ontlopen, ontsnappen, ontstaan, openspringen, proflueren, uitlopenontspruiten - afstammen, kenen, kiemen, ontkiemen, ontstaan, profluerenontstaan - aanleiding, aanvang, abiogenesis, begin, bron, geboorte, geboren, genese, genesis, groeien, kiem, ontkiemen, ontspruiten, ontwikkelen, oorsprong, oorzaak, voortkomen,

-32-

voorspel, vorming, wordingontstaan (doen) - veroorzaken, voortbrengenontstaan en ontwikkeling betreffende - genetischontstaan van neerslag - precipitatieontstaan van organische vormen - morfogenesisontstaat na hevige botsing - ravage ontsteken - aansteken, boeten, infecteren, ontbranden, ontvlammen, opwekken,ontsteking - brand, detonatie, infectie, inflammatie, lont, ontbranding, ontvlamming, zweerontsteking aan de amandelen - amygdaline, amygdalitisontsteking aan de toppen der vingers - fijt, panaritium ontsteking aan dierenvoeten - rapontsteking bij schapen - rotkreupel ontsteking der haarwortelzakjes van de baard - baardschurftontsteking door verstopte huidklier - vinontsteking in de lendenen - lumbagoontsteking in de schouderstreek - omagraontsteking van de alvleesklier - pancreatitisontsteking van de amandelen en slijmvliezen - anginaontsteking van de blindedarm - apendicitis, yphilitis,ontsteking van de borstklier - mastitisontsteking van de dikke darm - colitisontsteking van de hersenen - encefalitisontsteking van hersenvlies - meningitisontsteking van de heup - coxitisontsteking van de huid - brand, dermatitis, rap, zweerontsteking van de huig - invulitis, kionitisontsteking van de keelamandelen - tonsillitisontsteking van de klieren - adenitisontsteking van de lever - hepatitisontsteking van de longen - pneumonieontsteking van de luchtpijp - tracheïtisïontsteking van de melkklieren - mastitisontsteking van de mondslijmvliezen - stomatitisontsteking van de nieren - nefritisontsteking van de neus - rhinitisontsteking van de oorspeekselklier - parotitisontsteking van de oren - otitis ontsteking van de schildklier - thyroïditisontsteking van de slagaderen - angitis, arteritisontsteking van de vingertoppen - fijt, omloop, panaritiumontsteking van de watervaatklieren - adenitisontsteking van de weivliezen - serositisontsteking van de zenuwen - neuritis ontsteking van een slijmvlies - katarontsteking van het beenmerg - osteomyelitisontsteking van het borstvlies - pleur(it)is, pleurisontsteking van het darmslijmvlies - enteritisontsteking van het hersenvlies - meningitisontsteking van hat heupgewricht - coxartritis, coxitisontsteking van het inwendige hartvlies - endocarditisontsteking van het neusslijmvlies - neuscatarreontsteking van het nierbekken - pyelitisontsteking van het oogbindvlies - conjunctivitisontsteking van het oogslijmvlies - trachoma, trachoomontsteking van het regenboogvlies - iritisontsteking van het ruggenmerg - myelitisontsteking van het slijmvlies der luchtwegen - bronchitis, catarre ontsteking van het slijmvlies in de mond - spruw, stomatitisontsteking van het strottenhoofd - laryngitisontsteking van wormvormig verlengsel van deblindedarm – appendicitisontstekingachtig - flogistischontstekingsmiddel - aansteker, bougie, detonator, lont, lucifer,

slaghoedje, tijdschokbuisontstekingswerktuig - aanstekerontsteld - confuus, gealtereerd, ontdaan, onthutst, ontroerd, ontzet, overstuur, paf, perplex, verbijsterd, verschrikt, verschrokken, verslagen, verward, verwezenontstelen - afgappen, beroven, ontnemenontstellen - onthutsen, ontroeren, ontzettenontstellend - schrikbarendontsteltenis - afschuw, afgrijzen, alarm, alteratie, alternatoe, angst, beroering, commotie, confusie, consternatie, griezel, gruwel, konfusie, konsternatie, ontroering, ontzetting, opschudding, paniek, schrik, verbijstering, verslagenheid, verwarring, volksoploop, vreesontstemd - balorig, beledigd, boos, boosheid, conturbatie, ergernis, gebelgd, gedeprimeerd, geërgerd,gemelijk, gepikeerd, geprikkeld, grommig, humeurig, kniezerig, knorrig, korzelig, kregel, kriegel, kwaad, landerig, lichtgeraakt, misnoegd, nijdig, ongedisponeerd, ontevreden, onzuiver, opvliegend, perturbatie, spijtig, toorn, toornig, vals, verdrietig, verstoord, wanluidend, wrevel, wreveligontstemmen - aansporen, ergeren, prikkelenontstemming - boosheid, ergernis, misnoegenwrevelontstentenis - absentie, afwezigheid, alarm, alter, fout, gebrek, gemis, mangel,ontstoken - branderig, koortsig, gezwollenontstokenheid - inflammatieontstoppen - ontkurkenonttakelen - aftuigen, demonteren, ontmantelenonttrekken - afscheiden, markeren, ontduiken, ontrukken, verbergen, verhullenonttrekken van zuurstof - desoxyderenonttrekking van water aan een vloeistof - dehydratieonttrekking van zuurstof - desoxydatieonttrekken van zuurstof - desoxyderenonttrokken aan - exemtonttronen - detroneren, ontluisteren, verdringen, verdrijvenontucht - fornicatie, losbandigheid, oneerbaarheid, onfatsoen, onkuisheid, onzedelijkheid, zedeloosheidontuchthuis - bordeelontucht plegen - boeleren ontuchtig - lubriek, luxurieus, obsceen, obscoen, oneerbaar, onkuis, onzedelijk, overspelig, zedeloos ontuchtige vrouw - hoer, prostituée, slet, snol, sloerie, temeierontuig - afval, gespuis, onkruid, tuig, uitschotontvallen - ontglippen, verliezenontvangbewijs - acquit, bon, ecepis, kwitantie, nota, recepsis, recief, recuontvangceel - bewijs, reciefontvangdraad - antenneontvangen - aannemen, bekomen, beuren, genieten, incasseren, inhalen, innen, krijgen, onthalen, ontlenen, overnemen percipiren, recipiëren, toucheren, trekken, verkrijgen, verwerven ontvangen van geld - beuren, innenontvangen van klappen - incasseren ontvangen van een nalatenschap - ervenontvangen worden - overkomenontvangenis - bevatting, bevruchting, conceptie, onbevlekt, vindingontvanger - gaarder, kassier, radiotoestel, rentmeester, schuldeiserontvanger van pachten - rentmeesterontvangkamer - salet, salon ontvangspriet - antenneontvangst - instuif, onthaal, partij, party, receptie, recette ontvangstbewijs - bon, nota, reçuontvangstdag - jour

-33-

ontvangsten - recetteontvangtafel - balieontvangtoestel - fax, radio, telefoon, televisie, telex ontvangststation - radioontvangstzaal - salonontvangstzaaltje - saletontvankelijk - admissibel, dissimuleren, geldig, gevoelig, impressionabel, receptief, susceptibel,vatbaar ontvankelijk maken - predisponeren ontvankelijkheid - receptiviteit ontvaren - verstrijkenontveld - rauwontvellen - schaven, schuren, villenontvelling - darsis, excoriatie, schaafwond ontvelling van het zitvlak - blikaarsontvetten - afromen, afschuimen, degraisserenontvezelen van stengels - decortiserenontvlambaar - combustibel, explosief, hartstochtelijk, heet, heetgebakerd, inflammabel, opgezweept, verhitontvlammen - inflameren, imflammeren, ontbranden, ontsteken, veinzen, vlamvattenontvlamming - ontbrandingontvlechten - losmaken, losvlechtenontvlekken - reiniger, schoonmaken ontvlekkingsmiddel - nafta, tetra, triontvlekkingsvloeistof - tetraontvlieden - ontlopen, ontvluchten, ontwijkenontvloeien - ontspringen ontvlokken - dispergeren ontvluchte vrouw - vluchtelingeontvluchten - deserteren, echapperen, ontsnappen, ontwijken, weglopenontvluchting - evasie, ontsnapping ontvoerder - kaper, kidnapper, rover, schakerontvoerder van kinderen - kidnapper, schakerontvoerder van meisje - schaker ontvoeren - kidnappen, schakenontvoering - abductie, kidnapping, roof, schakingontvolkt - uitgestorvenontvolken - deporterenontvolking - depopulatieontvonken - ontbranden, ontvlammenontvoogding - emancipatieontvouwen - deployeren, developperen, expliceren, ontplooien, ontwikkelen, spreiden, toelichten, uiteenzetten, uitleggen, verklarenontvouwing - developpement, ontplooiingontvreemden - achteroverdrukken, deroberen, gappen, jatten, pikken, roven, stelen, wegnemenontvreemding - bespeuren, diefstal, opmerken, zienontwaakte (de) - Boeddhaontwaarden - ontijkenontwaarding (geld) - inflatieontwaken - bijkomen ontwapenaar - pacifistontwapenen - desarmeren, stillenontwapenende karaktertrek - charmeontwaren - bespeuren, gewaarworden, merken, ontdekken, ontrafelen, opmerken, zienontwarren - bevrijden, debarrasseren, demeleren, losmaken, ontknopen, ophelderen, oplossenontwarring - oplossing, ontknoping ontwassen - ontgroeienontwateren - draineren, droogleggenontwatering - drainageontwateringsgreppel - raai

ontwateringssluis - verlaatontwellen - ontvloeien, ontspringen, opwellenontwennen - afleren, afwennen ontweren - ontwarrenontwerp - begroting, blauwdruk, beraming, bestek, concept, conceptie, creatie, dessin, idee, inval, klad, lay-out, maquette, model, onderneming, opmaak, opstel, patroon, plan, programma, project, schema, schets, tekening, tracé, voornemen, voorstel, ijverontwerp op papier - tekening ontwerp opstellen - minuterenontwerp van een film - scenarioontwerp van een weg - tracéontwerp van staatsbegroting - miljoenennotaontwerpen - adumbreren, aftekenen, bedenken, beramen, concipiëren, maken, minuteren, modelleren, opstellen, plannen, projecteren, samenstellen, schematiseren, schetsen, smeden, tekenen, traceren, uitdenken, uitzetten, voorbereiden, vormenontwerper - architekt, auteur, concipiënt, couturier, modekoning, planner, planoloog, stedebouwkundige, stylist, vormer ontwerper en schrijver - opstellerontwerper van balletten - choreograaf ontwerper van constructies - constructeurontwerper van drukwerk - graficusontwerper van gebouwen - architekt ontwerper van idee - uitvinderontwerper van kleding - couturier, modekoningontwerper van steden - planoloog, stedenbouwkundigeontwerp tekening - schetsontwijden - kwetsen, ontheiligen, schenden ontwijken - afdwalen, mijden, omzeilen, ontduikenontgaan, ontlopen, schuwen, vermijdenontwijkend - elusief, evasiefontwijking - evasie, ontsnappingontwikkeld - beschaafd, geciviliseerd, gecultiveerd, gevormd, knap, kundig, onderlegd, ontgonnen, rijp, sterk, volwassen, welgevormdontwikkeld insekt - imago ontwikkelde fotografische plaat - negatief ontwikkelde zoogdieren - apen ontwikkelen - aanrijpen, beschaven, developperen, evolueren, groeien, kweken, ontstaan, rijpen, uitwerken, vormenontwikkeling - aangroei, aanwas, beloop, beschaving, cultuur, eruditie, eveloppement, evolutie, fase, genese, groei, licht, loop, ontogenie, perfectionering, proces, toename, toeneming, uitbreiding, vervorming, voortgang, vooruitgang, vorming, wasdomontwikkeling der leefwijzen - melodiekontwikkeling der rassen - filogenese, filogenieontwikkeling van de verkeersprognose - verkeersdichtheidontwikkeling van een gebergte - orogeneseontwikkeling van een levend wezen - ontogeneseontwikkeling van het landschap - morfogenese ontwikkeling van levende wezens - ontogeneseontwikkelingsfase - stadiumontwikkelingsfase bij insekt - cocon, larve, popontwikkelingsgang - proces ontwikkelingsleer - embryologie, evolutieleer, ontogenie, transformismeontwikkelingsleer bij de mens - jeugd, kindsheid, puberteit, adolescentie, juventas, ouderdomontwikkelingslijn - trendontwikkelingsproces - stadiumontwikkelingsstadium - faseontwikkelingsstadium van de mens - baby, bejaarde, embryo,

-34-

kind, kleuter, peuter, puber, volwassene, zuigelingontwikkelingsstadium van insekten - ei, imago, larve, pop ontwikkelingstheorie - darwinisme, evolutieleerontwikkelingstrap - fase ontwikkelingsvorm - larveontwikkelingsvorm van lintwormen - blaasworm, vin ontworstelen - ontrukkenontwortelen - deracineren, exstirperen, rooienontwrichten - ontkrachten, verlammen, verrekkenontwrichting - desorganisatie, desoriëntatie, dislocatie, luxatie (geneesk.), ontbinding, subluxatie, verlamming, verrekkingontwringen - afpersen, loswringen, ontworstelenontwijden - kwetsen, misvormen, ontheiligen, profaneren, schenden, schennen, uitscheldenontwijder van begraafplaats - grafschenderontwijding - iconodule, iconoduul, ontheiliging, profanatie,schending, violatieontwijfelbaar - gewis, indibutabel, kennelijk, stellig, wis, zekerontwijfelbare waarheid - evangelieontwijk - begeven, eviteren, ontgaan, ontkomen, eluderen, ontlopen, rijplaats, wijkplaatsontwijken - eluderen, mijden, ontlopen,ontduiken, ontspringenontwijkend - elusief, evasief, ontduikendontijdig - inopportuun, laat, misplaatst, ongelegen, prematuur, voorbarig, voortijdig, vroegtijdigontijdig bevallen - aborterenontijdige rijpheid - precociteitontijdigheid - immaturiteitontzag - achting, autoriteit, deferentie, eerbied, egard, invloed, overwicht, prestige, regard, regards, respect, reverentie, schroom, veneratie, vreesontzag afdwingend - ontzag hebben, bewonderen, respecterenontzag hebben voor - eerbiedigen, hoogachten, respecterenontzag inboezemen - imponerenontzaglijk - enorm, immens, geweldig, groots, ontzettend, verheven ontzaglijke plasregen - hoos, wolkbreukontzagwekkend - geducht, imposant, ontzaglijk, overweldigend, vreesaanjagendontzegd - verbodenontzeggen - betwisten, onthouden, verbieden, weigerenontzegging - abnegatie, interdict, interdictie, onthouding, renunciatie, verbod, weigeringontzenuwen - dementeren, enerveren, verslappen, verzwakken, weerleggenontzet - bevrijd, bevrijding, ontdaan, onthutst, ontsteld, verlost, verbijsterd, verlossing, verschriktverslagenontzetten - amoveren, beroven, bevrijden, ontstellen, slopen, verbijsteren, verlossen, verwijderen ontzettend - afgrijselijk, enorm, epouvantabel, gruwelijk, vreselijk, verbijsterend, verschrikkelijkontzettend groot - indrukwekkend,kolossaal, reusachtigontzetting - afbraak, angst, deprivatie, inzakking, ontwrichting, schorsing, schrik, sloping, verbijstering, ontsteltenisontzetting uit ambt - amotie, ontslag, ontheffing, ontvreemdingontzetting uit het ambt (R.K.) - devestituurontzield - doodontzien - duchten, menageren, mijden, respecteren, sauveren, sparen, vrezenontzind - dol, dwaas, gek, idioot, mal, razendonuitgegeven geschriften - ineditaonuitgelokt - spontaanonuitgesproken - stil, verborgenonuitputtelijk -bodemloos, eindeloos onuitputtelijk geduld - engelengeduld, jobsgeduldonuitroeibaar - ingeroest, ingeworteld, onkwetsbaar

onuitroeibare ziekte - endemie onuitsprekelijk - naamloos, onnoemlijk, overstelpend onuitsprekelijk groot - onnoemlijk onuitstaanbaar - degoutant, ergerlijk, intolerabel, insupportabel, naar, ondraaglijk, onduidelijk, onmogelijk, odieus, onverdraaglijk, onduldbaar, vervelend, walgelijkonuitstaanbaar iemand - misbaksel, naarling onuitvoerbaar - impracticabel, ondoenlijk, onmogelijkonuitwisbare schandvlek - brandmerkonuitvoerbaar - ondoenbaar, ondoenlijk, onmogelijk, onvast - buiig, immuun, instabiel, labiel, los(jes), onbestendig, ongewis, onsolide, onstevig, onzeker, veranderlijk, wankel, wankelbaar, wankelmoedig, week, weifel(end)onvast en los - wankelonvast staan - wankelenonvast zijn - onzeker, onvaste gang - titubatieonvatbaar - immuun, ongevoelig, ongrijpbaar, refractair, resistentonvarbaarheid - immuniteitonvatbaar maken - immuniseren onvatbaar voor ziekten - immuun, resistent,onvatbaarheid - immuniteitonveilig - gevaarlijk, onveranderd - bestendig, eender, gelijk, hetzelfde, idem, identiek, naief, ongewijzigd, stabiel onveranderd houden - stabiliserenonveranderlijk - bestendig, constant, duurzaam, egaal, fixé, getrouw, inalterabel, ncommutabel, invariabel, onwrikbaar, paalvast, rotsvast, stabiel, star, standvastig, stationair, statisch, stereotiep, strak, vast(staand)onveranderlijk maken - stabiliseren onverantwoord - gevaarlijk, ongegrond, ontoelaatbaar, roekeloosonverbasterd - (ras)zuiver, puur onverbeterlijk - gestreng, halsstarrig, onherstelbaar, streng, reddeloos, uitstekend, verhard, verstoktonverbeterlijke misdadiger - recidivistonverbeterlijke schelm - aartsdeugnietonverbeterlijke twijfelaar - aartstwijfelaaronverbeterlijkheid - halsstarrigheid, volhardingonverbiddelijk - genadeloos, gestreng, inflexibel, ongenadig, onvermurwbaar, rigide, streng, wreed, zeer,onverbiddelijkheid - gestrengheid, onvermurwbaarheidonverbitterd - berustend, gelatenonverbloemd - cru, eenvoudig, frank, onomwonden, onverholen, openhartig, oprecht, realistisch, rondborstig, scherp, simpel,onverbloemd erotisch - priapisch onverbloemd weergeven van de werkelijkheid - realiteit, realisme onverbogen - rechtonverbrandbaar - aflogistisch, incombustibelonverbrandbaar materiaal - asbestonverbreekbaar - fideel, inviolabel, onafscheidelijk, onlosmakelijk, onscheidbaar, standhoudend, trouwonverbrekelijk - hecht, indissolubel, onafscheidelijkonverbuigbaar - indeclinabel onverbuigd soort getal - drieërleionverdacht - authentiekonverdedigbaar - indefensibelonverdeeld - gezamenlijk, intact, samen, volmaakt, volledig onverderfelijk - incorruptibel, onsterfelijk, onvergankelijkonverdicht - echt, waaronverdiend - onterecht, onrechtvaardig, tenonrechte onverdienstelijk - nietswaardig

-35-

onverdorven - onaangetast, rein, zuiveronverdorvenheid - reinheidonverdraagbaar - onuitstaanbaar onverdraaglijk - hinderlijk, impatibel, intolerabel, onaangenaam, onduldbaar, onuitstaanbaar, onverdraagzaamonverdraagzaam - intolerant onverdragzaamheid - intolerantieonverdroten - braaf, dapper, gestadig, infatigabel, kloek, koelbloedig, kordaat, moedig, onbeducht, onbeschroomd, onbevreesd, onbevroren, onverpoosd, onversaagd, onverschrokken, onverstoorbaar, onverstoord, onvervaard, stoer, stoutmoedig, stug, volhardend, volijverig, vrijmoedig, ijverig,onverduisterd - fel, hel, lichtonverduisterd schijnend - helonverdund - puuronverduurbaar - ondraaglijk, onverdraagbaaronverenigbaar - incompatibel, inconciiiabel, inkompatibel, strijdigonverenigbaarheid - incompatibiliteit, inkompatibiliteitonverflauwd - ongetemperd, onverzwaktonvergankelijk - altijddurend, blijvend, eeuwig, onsterfelijk, onverwoestbaar, voorgoed onvergeeflijk - inexcusabel, impardonnabel, onverantwoordelijkonvergelijkbaar - incomparabelonvergelijkelijk - enig, excellent, incomparabel, meesterlijk, onvergetelijk, uitmuntend, uitnemend, uniek, weergaloosonvergenoegd - misnoegd, ontevredenonvergetelijk - enig, gedenkwaardig, heuglijk, onuitwisbaar, uitmuntend, uniekonvergezeld - alleenonverglaasd aardewerk - terracottaonverglaasd melkwit - biscuit, porseleinonverglaasde beeldjes uit pottebakkersklei - terracottabeeldjes (uit Tanagra)onvergolden - onbeloondonverharde weg - pad, zandwegonverhinderd - onbelemmerd, onverlet, vrijonverhoeds - bruusk, eensklaps, ineens, opeens, onverhoopt, onverwacht, onvoorziens, pardoes, plots, plotseling, plotsklaps, toevallig, toevalligerwijzeonverhoeds aanvallen - betrappenonverhoeds de voet neerzetten - tredenonverhoeds overvallen - betrappen, overrompelen, errassenonverhoedse aanval - inval, invasie, overval, raidonverholen - duidelijk, frank, goedrond, gul, kortweg, ogenblik, onbewimpeld, ongeveinsd, onomwonden, onverbloemd, openhartig, openlijk, oprecht, rechtuit, regelrecht, resoluut, rondborstig, ronduit, rondweg, royaal, ruiterlijk, vlakaf, vlakuit, vlakweg, volmondig, vrij, vrijuit, onverhoedse aanval - overval, raidonverhoopt - onverhoeds, verrassendonverhuld - bloot, naaktonverjaarbaar - imprescriptibelonverklaarbaar - duister, geheimzinnig, inexplicabel, mysterieus, onbegrijpelijk, raadselachtigonverklaarbaarheid - mysterie, raadselachtigheid, wonderonverkleurbaar - kleurecht, kleurvastonverkoopbaar - incourantonverkoopbaar artikel - winkeldochteronverkoopbaar goed - rebut, rebuutonverkort - (al)geheel, intact, integraal, ongecensureerd, volledig onverkwikkelijk - akelig, ellendig, naar, onplezierig, vervelend onverlaat - aterling, bandiet, boosdoener, booswicht, bruut, deugniet, ellendeling, fielt, onmens, ploert, rover, schavuit, schurk, snoodaard

onverlet - gaaf, intact, maagdelijk, onaangeraakt, onaangeroerd, onbetreden, ongedeerd, ongeschonden, perfect, zuiver,onverlicht - donker, duister, somberonverlost - irredentaonvermeld laten - weglatenonvermengbaar - immiscibelonvermengd - alleen, echt, enkel, gedegen, genuïen, klaar, louter, naturel, onversneden, puur, rein, sec, volmaakt, zuiveronvermengd met water - sekonvermengdheid - echtheid, genuteit, onvervalstheid, zuiverheid, onverminderd - ongetemperd, onverflauwdonvermoeibaar - infatigabel, krachtig, nijverig, sterkonvermoeid - fit, infatigabel, onverwacht, plotselingonvermoeid bezig - rusteloosonvermogen - armoe, armoede, bewusteloosheid, impotentie, machteloosheid, onmacht, zwakteonvermogen om de gedachten schriftelijk uit te drukken - agrafieonvermogen om het waargenomene te herkennen - agnosieonvermogen om normaal te lopen - abasieonvermogen om te betalen - deconfitureonvermogen om te lezen - alexieonvermogen om te staan - astasieonvermogen om te zingen - afonieonvermogen om woorden tot zinnen te verbinden - agrammatismeonvermogen om zich iets te herinneren - geheugenverliesonvermogen om zich uit te drukken in taal - aphasieonvermogen tot gaan - abulie onvermogen tot het doen van gerichte handelingen - aprazie, apraxieonvermogen tot schrijven - agrafieonvermogen tot spreken - afasieonvermogend - arm, behoeftig, impotent, nooddruftig, onbemiddeldonvermogend om te betalen - insolvent, insolvabelonvermurwbaar - gestreng, inflexibel, onverbiddelijk, steenhard, strengonvermijdelijk - absoluut, beslist, hoognodig, onfeilbaar, onontkoombaar, zeker onvermijdelijk gevolg - consequentie onvermijdelijkheid - noodzaakonverpakt - losonverpakte lading - bulkgoedonverplaatsbaar - onroerendonverplicht - vrijwilligonverplichte goedheid - gunstonversaagd - beslist, boud, branie, dapper, driest, ferm, flink, heldhaftig, heroïek, kloek, kloekhartig, kloekmoedig, koen, kordaat, kranig, manhaftig, manmoedig, moedig, onbevreesd, onvervaard, resoluut, trankiel, vermetelonversaagdheid - dapperheid, kordaatheidkranigheidonverschillig - achteloos, apat(h)isch, blasé, dikhuidig, drukkend, enerlei, flegmatiek, flegmatisch, geblasseerd, gelijkmatig, gelijk, gevoelloos, harteloos, indifferent, indolent, koel, koelbloedig, koud, koudjes, laconiek, lakoniek, laks, lauw, lethargisch, liefdeloos, lusteloos, neutraal, nonchalant, onbewogen, ongevoelig, onoplettend, slap, slof, sloom, stereotiep, stoïcijns, traag, zorgeloosonverschillig mens - laodiceeëronverschillig welke - enigerleionverschilligheid - apathie, nalatigheid, nonchalance, slordigheid, achteloosheidonverschrokken - branie, dapper, ferm, flink, koen, kordaat,

-36-

moedig, onversaagd, onverwrikt, onverzetbaar, onwankelbaar, resoluut, stoutmoedig, vastberaden,onverschrokkenheid - bluf, drift, durf, lef, moed(igheid)onverslijtbaar - duurzaam, stevigonversneden - onvermengd, puur, zuiveronverstaanbaar spreken - fluisteren, horten,mompelen, mummelen, murmelen, raffelenonverstaanbaarheid - obscuriteitonverstand - domheid, dwaasheidonverstandig - absurd, bête, bot, dom, dwaas, ezelachtig, hardleers, irrationeel, kortzichtig, onbenullig, onbevattelijk, onlogisch, onnozel, onredelijk, onwetend, onwijs, onzinnig, redeloos, stom, stupide, uilig, zinneloos,onverstandig mens - dwaas, gekonverstandige zucht tot iets - bevlieging, manieonverstoorbaar - bedaard, evenwichtig, flegmatiek, gelijkmatig, gelijkmoedig, inalterabel, kalm, lakoniek, pacifiek, stoïcijns, vast, vredelievend, vreedzaam,onverstoorbaar kalm - flegmatiekonverstoorbaar persoon - stoïcijnonverstoorbaarheid - flegma, kalmte, ataraxieonverstoorbare gelatenheid - placiditeitonverstoord - kalm, rustigonverteerbaar - inconsumabel, oneetbaaronvertogen - indecent, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongepast, onnet, onwellevend, ruwonvertrouwd - onbekend, onervaren, vreemdonvervaard - boud, dapper, ferm, fier, kloek, koen, moedig, onbevreesd, onversaagd, opperbest, stoeronvervalst - echt, genuïen, puur, louter, onvermengd, oorspronkelijk, origineel, veritabel, waar, zuiveronvervalstheid - echtheid, genuïteit, zuiverheidonvervreemdbaar - eigen, inaliënabelonvervuld - leeg, ledig, tenietonvervuld zijn - vacerenonvervulde vacature - vacantonverwacht - abrupt, bruusk, extra, halsoverkop, ineens, ongedacht, onverhoeds, onverhoopt, onvoorzien, plots, plotseling, opeens, pardoes, plotsklaps, subiet, toevalligonverwacht gebeuren - toevalonverwacht komen - aanvallen, betrappen, verrassenonverwacht treffen - betrappenonverwachte komst - invalonverwachte verandering - peripetieonverwachts - abrupt, eensklaps, ineens, onverhoeds, opeens, pasdoes, plots, plotseling, plotsklaps, schielijk, toevalligonverwachts aanvallen - overvallenonverwachts overvallen - overrompelen, overtroevenonverwachts storen - onderbrekenonverwarmd - kil, koudonverwelkbaar - onverderfelijk, onvergankelijkonverwelkt - frisonverwezenlijkbaar - droombeeld, utopieonverwezenlijkbaar iets - utopieonverwisselbaar - impermutabelonverwoestbaar - hecht, indestructibel, oersterk, onvergankelijk, onverslijtbaar, stevig, ijzersterkonverwricht - stevigonverwrikbaar - onveranderlijk, standvastigonverwrikt - onverschrokken, onwankelbaar, pal, stevigonverwijld - aanstonds, dadelijk, direct, illico,meteen, onmiddellijk, prompt, snel, subiet, temee, temet, terstondonverzadelijk – onlesbaar, onverzadigbaar, onverzadelijkonverzadigbaar eter - hollebollegijs, vreetzakonverzadigde koolwaterstoffen - alkenen, heptenen, olefinenonverzetbaar - onverzettelijk, onwankelbaar

onverzettelijk - beraden, bestendig, constant, continu, doorzettend, duurzaam, eigenzinnig, halstarrig, hardnekkig, hoofdig, hartnekkig, immobiel, inalterabel, invariabel, koppig, obstinaat, onbeweeglijk, onbewogen, onbuigzaam, onveranderlijk, onwankelbaar, onwrikbaar, opiniater, paalvast, pal, perpetueel, stabiel, standvastig, stationair, stereotiep, stoer, stok(stijf), streng, stijfhoofdig, stug, vastberaden, volhardend, volhoudend, weerbarstigonverzettelijk iemand - eigenwijs, stijfhoofd, stijfkop onverzocht - onbeproefdonverzoenbaar - inconciliabel, onverzoenlijkonverzoenlijk - aartsvijandig, geslagen, gezworen, haatdragend, hard, hostiel, implacabel, intransigent, onverzoenbaar, wrokkig,onverzorgd - haveloos, slordig, vervallen, verwaarloosdonvindbaar - latent, spoorloos, weg, zoekonvoedzaam - caloriearmonvoeglijk - misplaatst, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongepastonvóegzaam - onbehoorlijk, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongepast, onnet, onoorbaar, wanvoeglijk onvoelbaar - onmerkbaaronvoldaan - inadequaat, inefficiënt, onbetaald, onbevredigend, ontevreden, teleurgesteldonvoldaanheid - leegteonvoldoende - gering, ineffectief, insuffisant, lelijk, nadequaat, ontoereikend, slechtonvoldoende bloedtoevoer - ischaemieonvoldoende gekookt - ongaaronvoldoende hulpmiddel - lapmiddelonvoldoende ontwikkeling - atelieonvoldoende reparatie - lapwerk onvoldoende spijsvertering - apepsieonvoldoende verbetering - lapmiddel, lapwerkonvoldoende voor berichtgeving geadresseerd - onbestelbaaronvoldoendheid - insufficiëntieonvoldragen - onrijponvoldragen ooft - kroetonvoldragen vrucht - embryo, foetus onvoleind(igd) - onafgemaakt, onvoltooidonvoleindigd - imparfaitonvolgroeid - onvolwassenonvolgroeide, onvolwassen vis - nestonvolgroeidheid - onrijpheid, onvolwassenheidonvolkomen - gebrekkig, imperfect, incompleet, kort, kwalijk, lek, lekkage, onaf, onvolledig, onvolmaakt, onvoltalllg, paraparese, schadelijk, slecht, tekort, verkeerd, wan,onvolkomenheid - gebrek, imperfectie, onvolmaaktheidonvolledig - catalectisch, defectief, gebrekkig, incompleet, lacuneus, onvolkomen, onvolmaakt, onvoltalligonvolledig rijm - kreupelrijmonvolledige gedaanteverwisseling - hemimetabolieonvolmaakt - gebrekkig, imparfait, imperfect, onvolledig, onvoltooid onvolmaaktheid - gebrek, imperfectieonvoltallig - incompleet, onvolledig, onvoleindigd, onvolkomen, onvolledigonvoltooid - onaf, onvolmaakt onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd - futurumonvoltooid tegenwoordige tijd - o.t.t., praesenonvoltooid verleden tijd - imperfectum, o.v.t., praeteritumonvoltooide symfonie - Unvollendeteonvolwaardig - minder, misdeeldonvolwaardig fruit - kroetonvolwassen - groen, kinderlijk, minderjarig, onmondig, onvolgroeid, onrijp, puberaal,onvolwassen meisje - bakvis onvolwassen vee - jongvee

-37-

onvolwassene - bakvis, blaag, teenager, tiener, puberonvolwassenheid - onrijpheid, pubertijdonvoorbereid - spontaan, e.t. onvoorbereid dichten - improviserenonvoorbereid musiceren - improviserenonvoorbereid praatje - improvisatieonvoorbereide toespraak of speech - improvisatieonvoordelig - duur, improfitabel, infavorabel, nadelig, schadelijkonvooringenomenheid - objectiviteitonvoorwaardelijk - absoluut, blindelings, categorisch, onbeperkt, puuronvoorzichtig - achteloos, imprudent, inattent, lichtvaardig, nalatig, onachtzaam, onberaden, onbezonnen, onbezorgd, ondoordacht, onoplettend, roekeloos, schieloos, vermetel, zorgeloosonvoorzichtigheid - driestheid, imprudentie, inattentie, onachtzaamheid, onbehoedzaamheid, risicodragend, roekeloosheidonvoorzien - gebeurtenis, onverhoeds, onverwacht, opeens, plots(eling), toeval, toevalligonvoorzien geluk - fortuinonvoorzien geval - peripetie, toevalonvoorzien voorval - toevalonvoorziene gebeurtenis of situatie - bijkomstigheid, coïncidentie, incident, noodlotonvoorziene samenloop - coïncidentieonvoorziens - onverhoeds, plotseling, plotsklapsonvormelijk - familiaar, gemoedelijk, gezellig, informeel,losjes, onconventioneel, onconventioneel, ongegeneerdonvormelijkheid - informaliteitonvrede - onenigheid, onmin, oorlog, ruzie, tweedracht, twist, veteonvredelievend - oorlogszuchtigonvriendelijk - bars, bits, bokkig, bot, bruusk, grim, grimmig, grof, hard, inhumaan, knorrig, koel, koud, links, lomp, nors, nurks, onaangenaam, onaardig, onbeschoft, onbeleefd, ongezellig, onhartelijk, onhebbelijk, onheus, onplezierig, onwelgevallig, onwelwillend, scherp, sikkeneurig, snar, spits, spijtig, stroef, stug, stuurs, toorn, toornig, vinnig, vijandig, woede, zuur,onvriendelijkheid - stuursheidonvriendelijk mens - bok, chagrijn, neetoor, nijdas, nurks, zuurpruimonvriendschappelijke verhouding - onenigheid, onmin, ruzieonvruchtbaar - dor, improduktief, infertiel, infertiel, infructueus, mager, steriel,tevergeefs, vergeefsonvruchtbare koe - kween, munteonvrij - afhankelijk, gebonden, gênant, hinderlijk, horig, onderworpen onvrije - slaaf, horige, lijfeigene onvrije vrouw - slavinonvrije waren - contrabandeonvrijwillig - gedwongen, node, verplicht onvruchtbaar - dor, infertielsteriel, vergeefsonvruchtbaar gebied - duinen, hei, steppe, toendra, woestijn, zandonvruchtbaarheid - dorheid, droogte, schraalte, steriliteitonvruchtbaar maken - steriliserenonvruchtbaarmaking - sterilisatieonvruchtbare bruine kiel - knik, knikkleionwaar - denkbeeldig, fout, frauduleus, gefingeerd, gelogen, geveinsd, illusoir, leugenachtig, loos, mis, onecht, oneerlijk, onjuist, onoprecht, onwezenlijk, pseudo, spurius, vals, verdacht, verkeerdonwaarachtig - onecht, onoprecht onwaardig - beneden, ignobel, min, onbrtamelijk, oneervol,

schandelijk, verachtelijk onwaarheid - bedrog, falsiteit, jok, kletspraat, leugen, leugentaal, liegen, logen, sprookje, valsheid, waanzinonwaarheid spreken - jokken, liegenonwaarneembaar - onmerkbaar onwaarschijnlijk - betwijfelbaar, fabelachtig, fabuleus, inplausibel, improbabel, ondenkbaar, twijfelachtig, vreemd, waanzinnigonwaarschijnlijk verhaal - fabel, sprookjeonwankelbaar - constant, onbeweeglijk, onwrikbaar, roerloos, stabiel, standvastig, vast onweer - bliksem, donder(bui), noodweer onweerhoudbaar - dol, driest, onbetwistbaar, onomstotelijk, onstuitbaaronweerlegbaar - apodictisch, bewezenonweerlegbaar aangetoond - bewezenonweersbeestje - donderkopjeonweersbui - donderbuionweersgod bij de Germanen - Donaronweersgod bij de Grieken - Zeusonweersgod bij de Romeinen - Jupiteronwel - akelig, katterig, lammenadig, anderig, miezerig, min, misselijk, naar, ongans, ongesteld, onpasselijk, pips, sip, slap, slapjes, wee, ziekonwelgevallig - onaangenaam, ongewenstonwellevend - astrant, brutaal, burgerlijk, grof, lomp, onbeleefd, onbeschoft, onbeschaafd, onbetamelijk, onfatsoenlijk, ongegeneerd, ongemanierd, onhebbelijk, onheus, onopgevoedonwellevendheid - brutaliteit onwelluidend - dissonant, wanluidendonwelluidende klanken - kakofonie onwelriekend - stinkend onwelriekende geur - stank onwelriekende maar zeer nuttige substantie - mestonwelvoeglijk - aanstotelijk, deshonnet, immodest, indecent, onbescheiden, onbetamelijk, oneerbaar, onfatsoenlijk, ongemanierd ongepast, onheus, onkies, onkuis, onnet, onzedelijk, onzedig, schuinonwelwillend - onbillijk, onhebbelijk, onheusonwennig - bang, bedeesd, onervaren, ongewoon, onhandig, schutterig, verlegen, vreemdonweren - donderenonwerkelijk - abstrakt, imaginair, irreëel, onwezenlijk onwerkelijkheid - droom onwerkzaam - lui, uitwerkingloos, inert, traag, indolentonwetend - dom, ignorant, onkundig, stom onwetend - dom, ignorant, leek, onbewust, onkundigonwetendheid - agnosie, domheid, dwaasheid, ignorantie, ondergronds, onkunde, onnozelheid, onverstand, wederrechtelijkonwetend iemand - domoor, leekonwettig - illegaal, illegitiem, ongegrond, ongeoorloofd, onrechtmatig, strafbaar, verboden, wederrechtelijk, zwartonwettig een bepaald beroep uitoefenend - onbevoegdonwettig geneesheer - kwakzalver, wonderdokteronwettig grensvervoer - smokkelonwettig kind - bastaardonwettige handeling - misdaad, overtredingonwettige heffing van belastingen - afpersing, knevelarijonwettige rente - woekerrenteonwettige winst - woekeronwettigheid - illegaliteit, illegitimiteitonwezenlijk - inessentieel, irreeel, onwerkelijkonwijs - dom, daas, dwaas, gek, getikt, immens, mal, onverstandig, warhoofd onwil - afkeer, tegenzin, verzet, weerstand, weerwilonwillekeurig - automatisch, instinctmatig, instinctief,

-38-

machinaal, onafhankelijk, onbewust, oncontroleerbaar, onopzettelijkonwillekeurig bewegen - ademen, reflex, ticonwillekeurig urineren in bed - bedwaterenonwillekeurige beweging - ademen, reflex, ticonwillekeurige reactie - reflexonwillekeurige urinelozing - bedwateren, enuresisonwillekeurigheid - automatieonwillig - balorig, balsturig, bokkig, dwars, gedwongen, halsstarrig, koppig, node, obstinaat, ongaarne, ongehoorzaam, onhandelbaar, recalcitrant, stug, stijfhoofdig, ternauwernood, weerbarstig, weerspannig onwilligheid - koppigheid, tegenzin, onwilonwis - onbetrouwbaar, onvast, onzekeronwraakbaar - onafwijsbaar, onomstotelijk, onweerlegbaar, pal, rotsvast, star, vastonwrikbaar - bestendig, halsstarrig, hardnekkig, juist, klamp, nagelvast, onbeweeglijk, onmiddellijk, onomstotelijk, onverbreekbaar, onverzettelijk, onwankelbaar, paalvast, pal, pen, precies, rotsvast, standvastig, star, stijf, strak, vlak, volkomen, wielvast,onwrikbaar vast - muurvastonwijs - daas, dom, dwaas, gek, getikt, idioot, kletsmeier, mal,onnozel,onverstandig, warhoofdonwijsheid - dwaasheidonyx - nagelsteen onzacht - hard, ruw, heftig, pijnlijk, pijnlijkonzakelijk gepraat - geleuter, gezwam, gezwets, onzalig - fataal, funest, heilloos, noodlottig, rampspoedig, verderfelijkonzalig oord - erebus, gehenna, hel, onderwereld, tartarusOnze Lieve Heer - Christus, God, O.LH.Onze Lieve Vrouw - madonna, O.L.V.onze rekening - n. c.Onze Vader - paternosteronze vlag - driekleuronze voornaamste melkgever - koe onze woonplaats - aardeonzedelijk - aanstotelijk, gemeen, goor, immoraliteit, immoreel, indecent, liederlijk, los, oneerbaar, obsceen, onfatsoenlijk, onkuis, onrein, ontuchtig, onwelvoeglijk, pornografisch, schandelijk, schendig, schuin, schunnig, tuchteloos, vuil, weelderig, wellustig, wulps, zedeloos, zinnelijkonzedelijke film - pornofilmonzedelijke lectuur - pornografieonzedelijke taal - schuttingtaalonzedelijkheid - immoraliteit, ontuchtonzedig - indecent, oneerbaar, onkies, onkuisonzedigheid - gemeenheid, oneerbaarheidonzegbaar - onuitsprekelijk onzeglijk - balsturig, eigenzinnig, koppigonzeker - aarzelend, aleatoir, anceps, astatisch, bedenkelijk, bijkans, bijna, casueel, douteus, dubieus, duister, grillig, hachelijk, hypothetisch, instabiel, labiel, los, lukraak, onbepaald, onberekenbaar, onbeslist, onbestendig, onbetrouwbaar, ongestadig, on(ge)wis, onopgelost, onrustig, onstandvastig, onvast, onwil, precair, quaestieus, raadselachtig, tuitelig, twijfelachtig, twijfelend, twijfelmoedig, tijdelijk, vaag, vagelijk, veranderlijk, vergankelijk, waggelend, wankel, wankelbaar, weifelend, wispelturig, wisselend, wisselvalligonzekerheid - onvastheid, twijfel(achtigheid), onbetrouwbaarheid, suspensieonzekerheid van beweging - ataxieonzeker persoon - twijfelaaronzeker zijn - aarzelen, twijfelenonzekere zaak - loterij

onzelfstandig - afhankelijk, onvrij onzelfstandig mens - kuddedieronzelfstandige volgeling - naloperonzelfstandige werkkring - loondienstonzelfstandigheid - afhankelijkheid, heterotelieonzelfzuchtig - altruïstisch, edelaardig, edelmoedig, filantropisch, genereus, gevaar, grootmoedig, menslievend, nobel, onbaatzuchtig, risico, wederwaardigheidonzelfzuchtig mens - altruïst, philantroop, filantrooponzelfzuchtigheid - altruïsme, menslievendheidonzelieveheersbeestje - kapoentje, pi(e)pampoentje, zonnekeveronzelievevrouwebedstro - boskruid, walstroonzelievevrouwebeeldje - madonnaonzelievevrouwedistel - mariadistelonzelievevrouwehandschoen - akelei, vingerhoedskruidonzenthalve - onzerzijdsonze planeet - aardeonzes inziens - o.i.onzichtbaar of verborgen - invisibel, latent onzichtbaar - gecamoufleerd, imperceptibel, invisibel, latent, microscopisch, onbemerkt, onnaspeurbaar, onopgemerkt, verborgen, verdekt, wegonzichtbaar (med.) - latentonzichtbaar handelen - camouflageonzichtbaar maken - blinderen, camouflage,camoufleren, maskeren, wegmoffelenonzichtbaar of verborgen - latentonzichtbaar worden - verdwijnenonzichtbaar worden van een hemellichaam door een ander – immersieonzichtbaarheid - camouflageonzichtbaar maken - blinderen, camouflerenonzichtbaarmaking - bedekking, blindage, blindering, camouflage, maskerade, maskering, mimicry, verberging, verhulling, vermommingonzichtbare kleur - schutkleur, ultravioletonzichtbare uitstroming - emanatieonzienlijk - bovenaards, bovenzinnelijkonzin - aberratie, absurditeit, afdwaling, apekool, bazel, bombast, brabbeltaal, divagatie, dwaasheid, dwarsheid, extravageren, flauwekul, flauwiteit(en), galimatas, galimatias, gebazel, gekheid, gekkepraat, gekkigheid, gezwam, kinderpraat, kletskoek, kletspraat, kolder, kul, kwijl, lak, larie, lariefarie, lulkoek, maling, mallepraat, nonsens, oele, quatsch, rim-ram, shit, snert, speeksel, stupiditeit, waanzin, wartaal, zever, zotheid, zotteklap, zottepraat, onzin praten - bazelen, dazen, kolderen, raaskallen, revelen, zwammen onzin uitslaan - dazen, gein, kletsen, lallen, raaskallen, uitkramen, ijlen, zwammenonzindelijk - bevuild, goor, morsig, onnet, onrein, slordig, smerig, vies, vuil onzindelijk mens - slons, smeerlap, smeerpoets, vuilak

onzindelijke vrouw - morsebel, onreinheid, onzindelijkheidonzinnelijk - abstrakt, bovennatuurlijk, bovenzinnelijk,geestelijk, transcedentonzinnig absurd, belachelijk, buitensporig, dol, dom, dwaas, extravagant, gek, idioot, krankzinnig, maf, mal, nonsens, snonsensicaal, nonsensikaal, onverstandig, overdreven, redeloos, tupide, waanzinnig, zinneloos, zotonzinnig gepraat - geleuter, geraaskalonzinnigheid - absurditeit, dwaasheid, extravagantie, idioterie, zotheidonzin praten - bazelen, dazen, zwammenonzondig - onschuldig

-39-

onzuiver - bruto, gemengd, goor, illiquide, impuur, ongewassen, ongezuiverd, onnauwkeurigonoprecht, onrein, ontstemd, onzindelijk, ruw, smerig, troebel, vals, vermengd, vies, vuil, wellustigonzuiver gewicht - brutoonzuiver zingen - detonerenonzuivere streep in een diamant - glesonzijdig - geslachtsloos, onz., neuter, eutrum, neutraal , onpartijdigonzijdig woord - neutrum onzijdigheid - neutraliteitooft - fruit, vruchtenooftboom - perelaarooftgodin - Pomonaooftkorf - fruitmandooftkunde - karpologie, pomologie ooftkundig - pomologischooftkundige - pomoloogoog - blik, bocht, gezicht, gezichtsveld, kijk, lens (camera), lus, oculus, pit (aardappel), plantkop, uitzicht, verfdruppel, zichtoog hebben - ogenoog in het. . . vallend - markant oog in touw - lusoog van touwwerk langs een zeil – leuveroogafwijking - loens, scheel, staaroogappel - aangebedene, beminde, dierbaarste, iris, lieveling, ogelijn, ogendokter,oogbol, oogspecialist, pupil, schat, snoes, troetelkindoogarts - oculist oogbal - oogappel, oogboloogbalstuipen - nystagmusoogbindvlies - conjuctivaoogbindvliesontsteking - conjunctivisoogbolstuipen - nystagmusoogbout met draaibare schalm - warteloogdeel - hoornvlies, iris, lens, netvlies, pupil, retinaoogdeksel – ooglidoogdruppel - traanoog gebrek - loens, scheel, staaroögenese - eicelvormingooggetuige - reporter, verslaggeverooggetuigenverslag - reportage oogglas - lens, lunet, monocle, oculair, oogglas van microscoop - oculair ooggroet - knipoogooghaar - wimper, pinker ooghaartjes - ciliaoogharen - ciliënooghebben - ogenoogheelkunde - oftalmologie oogholte - kasoogje - knipoogje, lusje, maas, malie, ogelijn, trensoogje in een schoen - malie oog in een touuw - lus, trensoogje van garen - trensoogje van schoen - malieoogkas - oogholteoogklep van een paard - lunet, ooglapoogkreeftje - cycloopooglap - oogklepooglid - oogdekselooglidontsteking - blefaritisooglijk - aangenaam, toonbaaroogluikend - connivendo, heimelijkoogluikend toestaan - gedogenoogmake-up - eyeliner, mascara

oogmerk - bedoeling, doel, doeleinde, doelstelling, intentie, mening, mikpunt, oogpunt, opzet, plan, voornemen oognetvliesontsteking - dictyïtis oogontsteking - oftalmie, ofthalmieoogopslag - blik, lonkoogpinker - ooghaaroogpunt - beoordeling, gezichtspunt, perspectief, standpunt, uitgangspuntoogspecialist - oogartsoogst - gewas, opbrengst, plukoogsten - binnenhalen, maaien, rooien, verwerven, verzamelenoogsten van fruit - plukkenoogster - maaier, plukker, roieroogstlied - vinataoogstmaand - augustus oogstmes - arit, sikkel, zichtoogstopbrengst - beschotoogtand - hoektandoogtrilling - nystagmusoog van touwwerk - leuver oogverblindend - klaterend, luisterrijk, schitterend oogvlies - retina, membraan, netvlies, vaatvliesoogvlies (hard) - scleraoogvocht - traanoog vormig lint - lisoog vormig snoer - lasso, lis, lusoogwater - collyrlumoogwenk - ogenblik, moment, ommezien, tel oogwit - doeloogwratje - lenticel, strontje oogziekte - amaurose (zw. staar), cataract, glaucoom, granulose, hemeralopie, hordeolum, houw, kippig, loensheid, oftalmie, oxyopie, scheelheid, staar, trachoma, trachoomoogziekte bij dieren - hauwooi - garm, germ, schaapooievaar - aalreiger, adebaar, eiber, eidebaar, harpoenreiger, ibis, kwak, kuifreiger, langbeen, langnek, langpoot, lepelaar, lepelgans, lepelreiger, maraboe, maraboet, marabout, nachtreiger, nijlreiger, ombervogel, reiger, roerdomp, stork, uiver, zilverreiger,ooievaar met prachtige staartveren - maraboeooievaarachtige moerasvogel - ibis, lepelaar, maraboe, kropooievaar, reiger, roerdompooievaarachtige vogel - adjudantooievaar (Afr.) - maraboe ooievaarsbeen - steltooievaarsbek - geranium, kraanhals, naaldekervel, reigersbek, relargoniumooievaarsbloem - lisooievaarsnest - eibernestooievaarsvogel - ibis, lepelaar, maraboe, nimmerzat, ooievaarooilam - wijfjeslamooit - eens, immer, laterook - als, alsmede, alsook, avenant, bovendien, daarbij, daarenboven, daarnevens, evenals, eveneens, evenzeer, evenzo, evengoed, mede, nog, samen, tegelijk, tevens, toch, zowel,ook dit - alsmede, benevens, daarenbovenook eveneens - almedeook niet - evenminook of met - medeook zo - evenzo, net zo, evenals oöliet - kuitsteen, eiersteenoölogie - eierkundeoom - onkel, nonk, nonkeloom die priester is - heeroomoom door wie men ten doop is gehouden - peetoom

-40-

ooms kind - neef, nichtoom van Agamemnon - Thyestesoom van Esther - Mardochaesoom van Jakob - Labanoom van wie je hoopt te erven - suikeroomoomskind - neef, nichtoomzegger - neef, nichtoomzeggerskind - achterneef, achternichtoomzegster - nichtoor - handgreep, handvat, hengseloor (deel) - lel, schelpoor (jagerstaal) - lepeloor van een haas ol konijn - lepelooraap - oormakioorarts - otoloogoorbaar - aangepast, behoorlijk, betamelijk, billijk, dienstig, fatsoenlijk, geoorloofd, gepast, geschikt, kies, netjes, nuttig, oirbaar, voegzaam, voordelig, welvoeglijkoorbeest - oorwormoorbel - klips, knop, oorhanger, oorringoorbeschrijving - otografieoorblazer - kwaadspreker, opruier, opstoker, stokebrandoorblazerij - kwaadsprekerijoorbloeding - otorrhagieoord - gewest, kaap, landschap, landstreek, negorij, plaats, plek, stee, streek, vlak,oord (afgelegen) - negorijoord der verdoemden - erebus, gehenna, Hades, hel, onderwereldoord van verschrikking - heloordeel - advies, beoordeling, beschouwing, doem, dunk, gevoelen, inzicht, judicatie, kritiek, kijk, mening, opinie, opvatting, recensie, rede, sententie, standpunt, verstand, visie, vonnis, zienswijzeoordeel dat op waan berust - waanoordeeloordeelkunde - kritiekoordeelkundig - judicieus, logisch, rationeel,scherpzinnig, verstandig,oordeelloos - kritiekloosoordeelsdag - doemdagoordelaar - rechteroordelen - achten, beschouwen, beslissen, denken, dunken, geloven, judiceren, keuren, menen, rechtspreken, rekenen, schatten, veroordelen, vinden, vonnissenoorhanger - bandelotte, bel, oorbel, oorknop, oorliët, oorring, orliët, pendant oorheelkunde - otiatrieoorheelkundige - oorarts, otoloogoorhoorn voor doven - audifoon oorhorentje - otofoonoorklep - oorlapoorklepje - oorlapjeoorknop - oorbel, oorhangeroorkonde - acte, akte, bewijs, brevet, bul, bulletin, charta, charter, diploma, document, getuigenis, handvest, machtiging, manifest, ratificatie, stuk, vergunning, verklaring, wissel, zegel oorkonde van bekrachtiging - ratificatieoorkondeboek - charta, charter, charterboekoorkondenleer - diplomatiekoorkundige - otoloogoorkussen - hoofdkussenoorlam - borreloorlapje - leloorlof - afscheid, vergunning, verlofoorlog - botsing, gevecht, kamp, krijg, krijgsgewoel, onenigheid, onvrede, strijd, slag, vete, vijandschap

oorlog (fr.) - guerreoorlog (Ind.) - prangoorlog betreffende - polemologisch oorlog met een aanvallend karakter - aanvalsoorlog oorlog voeren - krijgvoeren oorlogen - strijden oorlogsapparaat - krijgsmacht, leger oorlogsbazuin - krijgstrompet oorlogsbedrijf - krijgshandel, krijgsverrichting oorlogsbeschrijving - stratografieoorlogsbodem - aviso, dreadnought, duikboot, fregat, korvet, kruiser, monitor, mijnenlegger, mijnenveger, onderzeeboot, onderzeeër, oorlogsschip, slagschip, torpedoboot, torpedojager, vliegdek (moeder)schipoorlogsdaad - enteren, heldenfeit, wapenfeitoorlogsgas - mosterdgas, niesgas, strijdgasoorlogsgezind - krijgszuchtigoorlogsgod - Ares, Janus, Mars, Mavors, Tyroorlogskreet - leus, slagzin, slogan, strijdleusoorlogskreet van de Schotse Hooglanders - sloganoorlogskunde - polemologie, strategie,oorlogskunst - krijgskunstoorlogskijker - polemoscoop oorlogsmacht - heerschaar, krijgsmacht, legermachtoorlogsmatroos - marinier, vlotelingoorlogsschade - oorlogsmolestoorlogsschip - admiraalsschip, adviesbark, adviesjacht, aviso, dreadnought, duikboot, galei, galjas, galjoen, galjoot, jager, korvet, kruiser, linieschip, monitor, mijnenlegger, mijnenveger, onderzeeboot, onderzeeër, oorlogsbodem, oorlogsbodem, torpedoboot, torpedojager, vliegtuigmoederschip, wachtschipoorlogsschip om berichten over te brengen - avisooorlogsschip uit de 17e eeuw - palander, pinasoorlogsterm - spervuuroorlogsterrein - slagveldoorlogstuig - artillerie, atoombom, bazoeka, bom, bren, flak, geschut, geweer, granaat, jager, kanon, karabijn, kernwapen, materiaal, mitraileur, mortier, munitie, sten(gun), tank, raket, wapenoorlogsvaan - strijdbanieroorlogsvaartuig - aviso, torpedojageroorlogsvlag - krijgsbanieroorlogsvliegtuig - bommenwerper, dakota, gevechtsvliegtuig,jachtvliegtuig, jager, mig, spitfire, straaljager, verkenningsvliegtuigoorlogsvloot - armada, slagvlootoorlogsvrijwilliger - o.v.w. oorlogswerktuig der Romeinen - ballista, blijde,oorlogswinst - o.w.oorlogswinstmaker - narikin, oweeër, zwarthandelaaroorlogszuchtig - krijgszuchtig, strijdlustigoorlogszuchtige Engelsman – Jingooorlogvoerend - belligerent, strijdend ooronderdeel - leloorontsteking - loopoor, otitisoorpauw - oorfazantoorpeutertje - oorlepeltjeoorpijn - otalgieoorrob - pelsrob, zeebeer, zeeleeuwoorsieraad - oorknop, oorringoorsmeer - cerumenoorsmout - oorsmeeroorspeekselklier - parotitisoorspiegel - otoscoop, otoskoopoorsprong - aanvang, ader, afkomst, afstamming, bakermat, begin(sel), bron, bronader, geboorte, genesis, herkomst,

-41-

inleiding, kiem, komaf, moeder, ontstaan, oorzaak, origine, origineel, origo, spreng, wel, wieg, wortel, zaad,oorspronkelijk - aangeboren, aanvankelijk, afkomstig, autochtoon, eenvoudig, echt, eerst, eigenaardig, fris, geestig, herkomstig, inheems, nieuw, onvervalst, originair, origineel, outhentiek, primair, primitief, primordiaal, verrassend, wel, zelfstandig, zonderling,oorspronkelijk gesteente - basalt, granietoorspronkelijk model - prototype oorspronkelijk model van ovaal - ei oorspronkelijk vernuft - genie oorspronkelijk wild rund - oerosoorspronkelijke bevolking of bewoners - autochtonenoorspronkelijke bewoner van Amerika - Indiaanoorspronkelijke bewoner van India - Drawidaoorspronkelijke bewoner van Peru - Incaoorspronkelijke bewoner van de Filippijnen - Negrito oorspronkelijke taal - oertaal oorspronkelijke van enig stuk - minuutoorsteen - otolietoorsuizing - oorgeruisoortoestellenverkoper - audicienoortrechter - oorspiegelooruil - arenduil, katuil, oehoe, ransuiloorveeg - zie: oorvijgoorverdovend - luidoorversiersel - oorringoorvloed - otorrhoëoorvijg - Iel, klap, klets, muilpeer, oorveeg, opdonder, oplawaai, opstopper, optater, pats, slag, watjekouoorzaak - aanleiding, agens, beweegreden, bron, causa, causaliteit, causus, drijfveer, faktor, gevolg, grond, motief, oorsprong, raison, ratio, reden, schuldoorzakelijk - causaaloorzakelijk verband - causaliteitoorzakelijkheid - clausaliteitOostaziatisch gewicht - taël Oostaziatische munt - sen Oost-Duitse stad - Halle, Leipzig Oost-Duitsland - D.D.R.oostelijk - orientaaloostelijk deel van de Middellandse Zee - levantoostelijkste punt van Italië - Otranto Oosten - levant, morgenland, oriënt Oostenrijk - AustriaOostenrijkse bergtop - Arlberg, Brenner, Pfänder, Zug,. Eisenhut, Dachstein, ZitterklapferOostenrijkse Jongensnaam - Buldur, ManfredOostenrijkse munt - groschen, heller, schillingOostenrijkse rivier - zie: rivier in OostenrijkOostenrijkse schrijver - Musil, Zweig Oostenrijkse tenor - Dermota oostenwind - apeliotes, argestes, eiros, eurus, solano, vulturnusoosterlengte - 0.1.oosterling - Arabier, Aziaat, Brahmaan, Chinees, Filippino, Hindoe, Indiër, Japanner, Javaan, Koreaan, Maleier, Pakistaan, Semiet, Siameesoosterlucie - pijpbloemoosters boek - Koranoosters eiland - Bali, Timor, Java, Borneo, Flores, Lombok, Alor, Babar, Wetar, Sumba, Madura, Nias, Natunaoosters geleerde - magiër, mahatma oosters gerecht - bami, gadogado, ketoepat, kroepoek, lemper, nasi, nasirawon, nasigoreng, nasigoeri, nasikoeling, nasirames, roedjak, rijstoosters gewaad - sari

oosters handweefsel - ikatoosters heerser - aga, khan, mogol, raden, radja, sha, sultanoosters hoofddeksel - fez, tiara tulbandoosters hoofdman - sheik, sjeikoosters kledingstuk - gandoera, kabaja, kaftan, kemben, labaar, samaar, sarong, slendang, talaaroosters kleed - boernoes, kaftan, talaaroosters koopman - kling, klontongoosters land - Arabië, Bengalen, Birma, Cambodja, China, India, Indonesië, Irak, Iran, Japan, Jemen, Korea, Mantsjoerijè, Nepal, Pakistan, Thailand, Vietnam,oosters man - oosterlingoosters mes - krisoosters muziekinstrument - keteltromoosters opperkleed - kaftanoosters orkest - gamelanoosters orthodox heilige - naoemoosters paardenras - Arabier oosters paleis - konak, kraton, serail (met harem)oosters parfum - ylangylangoosters rechter - kadioosters rijdier - drommedaris, ezel, kameeloosters schoeisel - sandaaloosters slaginstrument - gong, kendang, tamtam oosters snaarinstrument - rebab, sitarooosters sprookjesvoertuig - tapijtoosters spel - gooosters statiekleed - talaaroosters tapijt - afghaan, bokhara, ghordes, karadagh, kasak, kelim, keshan, khorasan, kirman, ladik, namase, pers, saruk, serabend, shirman, sumak, ushak, vomud, voragan, vurukoosters tovenaar – fakiroosters voertuig – grobak, riksja, sadooosters vorst - grootmogol, mogol, satraapoosters vorstenkleed - talaar oosters wapen - jatagan, klewang, kris, rentjongoosters weefsel - kamelot, kammelot, kelimoosterse aanspreektitel - sahiboosterse bedevaartplaats - Medina, Mekkaooosterse bevloeiingswijze - pensjaaboosterse citadel - kasbaoosterse danseres - almee, bajadèreoosterse denker - Krishnamurti, Tagoreoosterse dichter - Tagoreoosterse dolk - jatagan, kris, rentjongoosterse duif - pagadetoosterse fraaie stof - kamelotoosterse geleerde - magiëroosterse genotmiddelen - hasj, opiumooosterse goden - Allah, Boeddha, Brahma(n), Sjiva,Visjnoeoosterse godsdienst - Boeddhisme, brahmanisme, Hindoeïsme, Islam, Shintoïsme, soefioosterse groet - salam, sembah, tabéoosterse grootwaardigheidsbekleder - grootvizier, vizieroosterse heer - grootmogol, lama, maharadja, mogol, nizam, sahib, sheik, sjeik, sultan, toeanoosterse heerser - aga, radjaoosterse herberg - bazaar, bazar, kan, karavanseraOosterse hoofddoek - tulbandoosterse jongensnaam - OmarOosterse juf - pagadetoosterse kerk - synagoge Oosterse luchthaven - Beiroet, Bombay, Cairo, Delhi, Calcutta, HonkongOosterse mantel - abaja, boernoes, burnoesoosterse markt - bazaar, bazar, khan, passar

-42-

Oosterse muziek - gamelan, sitaroosterse naam - Ali, Mohammed Oosterse netelplant - ramee, rameh, ramiOosterse plant - henna, nardusoosterse rechter - kadioosterse slaginstrumenten - gamelanOosterse slingerplant - sirihOosterse sluier - haikoosterse staat - IrakOosterse stadswijk - kasbaOosterse standen - kastenoosterse stof - damast, kamelot, kelimoosterse taal - Maleis, Perzisch, SemitisOosterse tempel - pagodeoosterse titel - aga, begum, emier, emir, imam, kankan, khan, maharadja, maharani, mas, mogol, radenajoe, raden, radja, ratoe, sjeik, soesoehoenan, sultanoosterse tolk - dragoman, drogmanoosterse toren - minaretOosterse tovenaar - fakiroosterse vechtsport - judo, karateOosterse vesting - kasbaoosterse vorst - bei, bey, emier, maharadja, radjah, sjah, sultanoosterse waterlelie - lotusOosterse waterplant - kalmoes, lotus, waterlelieOosterse welriekende plant - nardusoosterse windhond - saliki, saluki Oosterse woestijn - Kalahari, Negeb, SaharaOosterse wijze - magiërOosterse zanglijster - bulbulOosterse ziekte - cholera, lepra, pokken, trachoomOosterse zijde - levantineOosteuropees schrijver - DostojewskiOosteuropese organisatie - comeconoostganger - koloniaalOosthamitische groep volken - Ethiopidenoosthoek - JavaOostindisch eiland - Bali, Madoera, Neira, Soemba, TimorOostindisch gerecht - bami, nasiOostindisch gewicht - kati, kattiOostindisch graan - gierstOost-Indische Compagnie - O.I.C., V.O.C.Oostindische draagstoel - palankijnOostindische inlandse opzichter - mandoerOostindische kers - klimkersOostindische plant - galgantOostindische specerijen - kerry, kruidnagelen, nootmuskaat, peperOostindische vlas - juteOostkust van de Middellandse Zee - LevantOostland - Duitslandoostnoordoost - e.n.e., o.n.o.Oostzeehaven - Danzig, Gdansk, Kiel, Leningrad, Lübeck, Memel, Riga, Rostock, TallinOostzeestaat - EstlandOostzeestad - Hanzestadoostzijde - oostkantoostzuidoost - O.Z.O., E.S.E.oot - haverootje - kringetje, malingootmoed - bescheidenheid, deemoed, modestie, nederigheid, soumissie, submissieootmoedig - bescheiden, deemoedig, ingetogen, kruiperig, modest, nederig, onaanzienlijk, onderdanig, onderdanigheid, onderworpen, serviel, slaafs, soberootmoedig verzoek - smeekbede

ootmoedig vragen - smekenootmoedige bede - suppliekootmoedigheid - bescheidenheid, ingetogenheid, nederigheidop - afgedraaid, afgeleefd, afgemat, gebroken, kapot, leeg, moe, uitgeput, versletenop aan kunnen - vertrouwenop aangename wijze de tijd doorbrengen - tijdverdrijfop aartsvaderlijke wijze - aartsvaderlijkop adem komen - bijkomen, kalmeren, uitblazen, uitpuffen, uitrustenop afstamming berustend - fylogenetischop afstand - afgelegen, ver, veraf, verwijderdop afstand gelegen - verop alle plaatsen - alom, overal, overvolop baars gelijkende vis - mulop barnsteen gelijkende hars - kopalop bepaalde plek - elders, ergens op bepaalde tijd te verrichten taak - beurtop bepaalde wijze ondertekenen - paraferenop betalen aandringen - manenop bevel - o.l., p.o,op boom gehechte tak - entop Borneo levende aap - neusaapop dat moment - alsdan, dan, ogenblik, toen, op dat ogenblik - alsdan, danop dat tijdstip - dan, toenop dat woord - i.v., in voceop de aangehaalde plaats - I.c., t.a.p: op de achterzijde - indorso, versoop de been zijn - staanop de bon zetten - bekeuren, verbaliserenop de bovenzijde - bovenopop de eerste plaats - eerst, primo, vooraan, vooropop de eerste rij - vooraanop de eerste zijde van een blad - rectoop de geschikte tijd - opportuunop de gewone plaats en tijd - h.l.q.c. op de golven dansen - deinenop de grond komen - landen, neerkomenop de haarvaten betrekking hebbend - capillairop de hand van - proop de hals halen - aanhalenop de hoogte - bekend, bijdehand, ingelicht, vertrouwdop de hoogte zijnd - bekend, geïnformeerd, ingelicht, ingewijd, wetenop de huid levende parasieten - epizoënop de juiste manier - terechtop de juiste tijd - tijdigop de keerzijde - versoop de kerkleer betrekking hebbend - ecclesiologischop de kop tikken - vindenop de kust betrekking hebbend - litoraalop de laatste dag - ultimoop de lange baan schuiven - aanhouden, bestendigen, duren, eterniseren, perpetueren, protraheren rekken, traineren, uitstellen, vervolgenop de lat kopen - poffenop de manier van - volgens, à laop de manier van het platteland - boers, dorpsop de markt brengen - introducerenop de mens gelijkend - antropomorfop de mouw spelden - voorliegen, wijsmakenop de munt betrekking hebbend - monetairop de natuur betrekking hebbend - fysisch, natuurkundig, natuurlijkop de penning - zuinig, krenterig, vrekkig

-43-

op de plaats zelf ontstaan - autochtoonop de proef stellen - beproeven, eprouveren, proberen, testenop de rand aantekenen - marginerenop de rede berustend - rationeel, redelijk, weldoordacht, zakelijkop de rug betrekking hebbend - dorsaalop de sterren betrekking hebbend - astraal astrologisch, astronomischop de vermelde dag - datoop de viool spelen - fiedelenop de voeten rusten - staanop de voorgrond tredend – markant, relevant, opzichtig, opzienbarend, prominent, saillantop de wijze van - à la, alsop de wind varen - zeilenop de wip gaan - wipperenop de zeebodem levende diersoort - koraal, korstkoraal, orgelkoraal, paardespons, spons, sterkoraal, zeeanemoon, zeekomkommer, zeeroos, zeesterop de zeevaart betrekking hebbend - maritiemop de zenuwen werken - enerverenop de zon betrekking hebbend - solairop den duur - allengs, eens, gaandeweg, langzamerhand, mettertijd, ooitop den duur vergeten worden - vergeetboekop deze dag - heden, vandaagop deze manier - zoop deze plaats - alhier, hier, hine, terplaatseop deze tijd - nu, nunc, danop deze plaats - hierop deze wijze - aldus, hier, zoop dezelfde bladzij - ibid, ibidemop dezelfde dag te betalen (wissel) - a.i.d.op dezelfde datum - ausop dezelfde manier - eender, eveneens, evenzeer, evenzoop dezelfde plaats - i.b., ibidemop dezelfde tijd - tegelijk(ertijd)op dezelfde wijze - aldus, als, dito, eender, eodem, evenals, eveneens, evenzeer, evenzo, evenals, ib., idem, item, zoop dezelfde wijze (Lat.) - sim(simile)op die manier - aldus, dusdanig, zodoende, zoop die plaats - aldaar, daar, daarheen, derwaarts, ginder, ginds, ginter, (Lat.) ibi, terplaatseop die reden - daaromop die tijd - alsdan, dan, destijds, toenop die wijze - alzo, aldus, zo, zodanig, zodoende op dit moment - heden, momenteel, nog, nu, thansop dit ogenblik - nu, heden, tegenwoordig, thans, vooralsnogop domme wijze - domwegop dreef - gang, legertros, trainop droge wijze - droogjesop droogvloer drogen - eestenop dwaze wijze - dwaselijkop edele wijze - edelaardigop een aal gelijkende - aalachtigop een aangeduide plaats - gindsop een adres (amica manu) - amop een afstand houden - werenop een ander overdragen - transfererenop een ander overgaan - devolverenop een ander spoor zetten - rangerenop een ander teren - parasiterenop een andere manier - aliter, andersop een andere plaats - eldersop en andere wijze - andersop een andere wijze te werk gaan - tappen

op een armoedige wijze - armelijkop een been voort springen - hinkenop een beetje na - bijnaop een bepaalde manier doden - kelenop een bepaalde manier drogen - eestenop een bepaalde plaats - ergens op een bepaalde tijd - eens, ogenblik, ooit, tijdstipop een bepaalde wijze ondertekenen - paraferenop een bepaalde wijze zich gedragen - bejegenenop een doel richten - ramenop een dood spoor zetten - uitrangerenop een droge toon - droogjesop een droogvloer drogen - eesten op een dwaalspoor brengen - afleidenop een enkele plaats - ergensop een enkele andere plaats - eldersop een geschikt ogenblik - gelegenop een goed ogenblik - gelegen, opportuunop een keer - eens, ereis, eris, weleensop een kier staan - kierenop een lagere plaats - omlaagop eem lagere plaats gelegen - benedenop een lastige plaats - ongelegenop een lijn brengen - afstemmen, aligneren, uitlijnenop een mens gelijkende wortel - alruinop een nader tijdstip - laterop een nieuwe regel - alinea, paginaop een of andere plaats - ergensop een ongeschikt ogenblik - ongelegen, onpas, ontijop een oven drogen - eestenop een plaats - ergensop één punt gericht - convergentop één punt verenigen - concentrerenop één rechte lijn liggend - collineairop één snaar - u.c.op een strak koord toeren verrichten - koorddansenop een streek betrekking hebbend - regionaalop een testament steunend - testamentairop een troefkaart een hogere troef leggen - overtroevenop een vergevorderd uur - laatop een vluchtheuvel gebouwd dorp - terpdorpop een vroeger tijdstip - daarvoor, eerder, tevoren, voorafop een vuur gaar maken - bradenop eenvoudige wijze - simpelwegop effect berekend - drakerig, onuitstaanbaarop eigen gezag - eigendunkelijk, eigengereid, eigenmachtigop eigen voordeel uit - baatzoekend, baatzuchtig, hebberig, inhaligop elkaar - ineen, ineengedrongen, opeen, opgepakt, opgestapeld, overeenop elkaar gelijkend - overeengekomen, eender, overeenkomend, overeenkomstig op elkaar zetten - stapelenop elkander - opeen, evereenop elke plaats - overalop- en afgaande lijndienst - pendeldienstop en moe - bekafop en neer bewegen - deinenop en neer bewogen sluisdeur - valdeurop en neer gaan - deinen, wippenop en neer gaan op de golven - deinenop en neer gaande beweging - golfbewegingop en top - doorgefourneerd, doorgewinterd, helemaalop enige plaats - ergensop ernstige wijze een ander het hof maken - flirtenop ervaring berustend - empirisch, proefondervindelijk

-44-

op fiere wijze - parmantigop flessen tappen - bottelenop gang brengen - startenop gedenkteken gelijkend - monumentaalop geen enkel tijdstip - nooitop geen enkele plaats - nergens, nieversop geen enkele wijze - generleiop gelijke wijze - evenzo, idem, identiek, simileop gelijke wijze behandelen - schematiserenop geregelde tijd terugkerend - periodiekop geringschattende wijze spotten - schamperop gespannen voet staan - pikop getrouwe wijze - trouwelijkop gewoonte berustend - conventioneelop goed geluk - bonnefooi, lukraakop goede grondslagen rustende - welgegrondop goedkope basis werken - rationalisatieop goud gelijkend metaalmengsel - chrysootop grond van - krachtens, volgensop grote afstand - ver(af), verteop grote afstand van de grond - hoogop grote schaal - grootscheepsop handen en voeten voortbewegen - kruipenop handen zijn - genaken, naderenop handige wijze - slinksop heden - nuop het borstbeen betrekking hebbend - sternaalop het einde - in fine, tenslotteop heterdaad - flagrantop het gebied der wetenschap betrekking hebbend - geleerdop het genoemde - eropop het gezichtsvermogen betrekking hebbend - visueelop het goede ogenblik - gelegenop het hoenderrek gaan zitten - rekkenop het innerlijk leven gericht - introvertop het juiste ogenblik - opportuun op het juiste tijdstip - wijl, wijleophet laatst - eindelijk, nipt, rand, tenslotteop het kantje - net, niptop het klimaat betrekking hebbende - klimatologischop het land - buitenop het land terecht komen - landenop het moment - heden, nu, thansop het ogenblik - heden, momenteel, nu, ogenblikkelijk, tegenwoordig, thans, vandaagop het oog hebben - bedoelenop het spel zetten - beproeven, besluiten, blootstellen, riskeren, wagen op het spoor komen - naspeurenop het strand lopen - stranden, stronzenop het strand raken - strandenop het verkeerde moment - onwelkom, ongelegenop het vuur staan - opstaanop hetzelfde - overeenop hetzelfde lijkend - eender, overeenop hetzelfde ogenblik - gelijk, samen, tegelijk(ertijd), zowelop iets ingaan - happen, reagerenop karige wijze - schaarsop komst zijn - dreigen, onderwegop korte afstand - vlakbijop korte termijn - binnenkort, weldraop krediet kopen - poffenop kunnen tegen - aankunnenop last - o.I.op lastgeving van - p.p.op leeftijd - bejaard, oud

op luidruchtige wijze - druk, rumoerigop orde brengen - regelen, redderen, rangschikkenop pad - uitop palen rustend bladerdak - ajoupaop platina gelijkend metaal - rhodiumop prijs stellen - waarderen op punt van uitbarsten - geladen op redelijke gronden - rationeelop regelmatige tijden terugkerend - periodiekop reis - onderwegop room gelijkend – romigop rozen zitten - gebeiteldop staande voet - direct, meteen, onmiddelijk, subietop slot - dicht, toe, geslotenop te lossen vraagstukken - opgaven op tijd - afgemikt, intijds, prompt, tijdig op uw gezondheid - proost, santé- op vaste tijden - regelmatig, verbreidop vele plaatsen - passimop verschillende plaatsen - passinop visite vragen - nodigenop voet van gelijkheid - collegiaal, paritair op voet van oorlog brengen - mobiliserenop voorwaarde dat - mits, tenzijop wacht staan - postenop water wiegelen - deinenop weg - teweegop weg gaan - aanvangen, beginnen, startenop welke tijd - wanneerop welke wijze - hoeop wissels geaccepteerd - ampereop zekere keer - eensop zekere plaats - ergensop zeker tijdstip - eens, ooit, toenop zichzelf - afgezonderd, alleen, apart, eenzelvig, solitair, zelfstandig op zichzelf bestaand - autonoom, integraalop zichzelf gericht - egocentrisch op zijn gemak - behaaglijk, rustigop zijn hoede - waakzaamop zijn hoogst - hoogstensop zijn minst - minstens, tenminste op zijn teentjes getrapt - aangebrand, geïrriteerd, ontstemd, gepikeerdop zwart zaad - blut, rutopa - grootpapa, grootvaderopaak - donker, ondoorschijnend, troebelopaal - asteriaopaalkleurig veldspaat - osseoogopaciteit - donkerheid, ondoorschijnendheidopank - damesschoenopbaggeren - moerenopbalken - aanaardenopbellen - telefoneren opbergboek - album, dossier, klapper, map, ordner, register, verzamelboek, verzamelmapopbergen - bewaren, opruimen, opslaan, stallen, wegbergen, wegbrengen, wegleggen, wegsluiten, wegzettenopbergloods - pakhuisopbergmap - dossier, ordner, stofmap opbergplaats - box, doos, kabinet, kast, kist, la(de), magazijn opbergplaats voor eieren - eierrekopbeuren - bemoedigèn, heffen, lenigen, opgeven, opheffen, opkikkeren, opmonteren, opnemen, optillen, pellen, reconforteren, torsen, tillen, troosten, verkwikkenopbeurend - bemoedigend, hartelijk, opvrolijkend

-45-

opbeuring - balsem, bemoediging, heul, troost, vertroosting, verzachtingopbiechten - bekennenopbinden - optuierenopbikken - opetenopblazen - overdrijvenopbliksemen - opdonderen, ophoepelen, weggaanopbloei - renaissanceopbod - opbiedenopbod bij veilingen - licitumopboedelen - opbergen, opredderenopboeken - noterenopboenen - ophoepelen, wegwezenopbokken - opvijzelenopbollen - uitpuilen, zwellenopbonjouren - ophoepelen, vertrekken, weggaanopborrelen - opkomen, (op)wellenopborrelende lucht - bel, bobbelopborreling - ebullitieopbossen - beplanten, bundelenopbouw - bevordering, bouw, constructie, montage, synthese, uitbreidingopbouw van een schip - dek (huis), sloependek, promenadedek opbouwen - bemoedigen, construeren, optrekken, stichtenopbouwend - constructief, stichtelijk opbrabbelen - opdreunen, opzeggenopbranden - verterenopbreken - afbreken, eindigen, losbreken, opleveren, verhuizen, verplaatsen, weghalenopbrengen - arresteren, betalen, binnenbrengen, braken, grootbrengen, omhoogbrengen, opgeven, opleiden, opleveren, opvoeden, produceren, proveniëren, renderenopbrenger - belastingschuldigeopbrengst - baat, bate, baten, beschot, debiet, divident, gewin, inkomen, interest, oogst, productie, profijt, provenu, recette, rendement, rente, resultaat, revenu, tribuut, uitkomst, verdienste, verkoopsom, voortbrengst, winstopbrengst bestaand uit het tiend van goederen - smaltiendopbrengst der vangst - besommingopbrengst van akker - oogst opbrengst van belegde gelden - renteopbrengst van bouwland - oogst opbrengst van fabriek - produktie opbrengst van het land (Zuid-Ned.) - hoteopbrengst van hooiland - zwadopbrengst van kapitaal - interest, intrest, renteopbrengst van wedstrijd - prijs opbruisen - bruisen, fervesceren, gisten, mousseren, opstuiven, petilleren, schuimenopbruisend - driftig, opvliegend, petulant opbruismiddel - gistopcenten in België - opcentiemenopdagen - aankomen, aanzetten, arriveren, naderen, opdoemen, opdraven, verschijnen opdat - daarom, teneindeopdelven - opgraven opdelving - opgraving opdichten - verzinnen opdienen - serverenopdienen van eten - opdissenopdiepen - opduiken, opsporen, opvissen, retoucheren, uitdiepenopdirken - opdiggelen, opknappen, opmaken, opschikken, optuigen, optutten, tooien, versieren opdissen - opdienen, serveren, vertellenopdoeken - afschaffen, stoppen, opheffen, wegwezenopdoemen - opdagen, verschijnen

opdoen - debiteren, kopen, krijgen, vergarenopdoend - voorkomendopdoffen - opdirken, opmaken, opwrijvenopdoffer - dreur, klap, poeieropdonder - klap, oplaaai, opstopper, slag, vuistslagopdossen - tooienopdraaien - betalen, bevel, boeten, opwindenopdracht - aanbesteding, bestelling, bevel, boodschap, commando, commissie, consigne, corvée, demandatie, gebod, helling, karwei, last(geving), levering, mandaat, missie, opgave, order, overdracht, plicht, roeping, taak, toewijding, verplichting, werk, zending,opdracht (van geschrift) - dedicatieopdracht geven - gebieden, gelasten opdrachtgever - lastgever, mandant, mandatarisopdracht herroepen - afgelasten, aflasten, annulerenopdrachtgever - lastgever opdrachtig - opgezet, opgezwollenopdragen - aanbesteden, bevelen, gebieden, gelasten, infereren, offeren, offreren, opgeven, toewijden, verordenen, wijdenopdringen - aanpraten, opdrijven, opzadelenopdringen - aanpraten, opdrijven, opzadelenopdringen van een denkbeeld - suggereren, suggererenopdrinken - innemen, uitdrinkenopdrogend middel - siccatief, sikkatiefopdrijven - haasten, jagen, opjagen, voortjagenopduikelen - opsnorren, opsporenopduvel - duw, klap, stoot, opdonder, oplawaai, opstopper, optater, stomp, watjekouopduvelen - heengaan, weggaan opeen - compact, dichtopeenhopen - cumuleren, entasseren, opstapelen, optassen, stapelenopeenhoping - accumulatie, agglomeraat, agglomeratie, aggregaat, conglomeraat, cumulatie, hoop, samenpakking, stapel, tas opeenhoping van afval - vuilnisbelt opeenhoping van bacteriën of bloedlichaampjes - agglutinatie, kolonieopeenhoping van bergpuin - moreneopeenhoping van etter in de huid - abces, abcesvormingopeenhoping van etter in lichaamsholte - empyeemopeenhoping van mijnsteen - stortbergopeens - abrupt, acuut, eensklaps, ineens, onverhoeds, onverwachts, onvoorzien, pardoes, plots (ellng), plotsklaps, subietopeenstapelen - cumuleren, entasseren, kumulerenopeenstapeling - accumulatie, cumulatie, hoop, opeenhoping, opstapeling, optassing, tasopeenstapeling (stijlfiguur) - epizeuxisopeenvolgend - cumulatiefopeenvolging - aaneenschakeling, keten, lijst, rangorde, reeks, rij, serie, volgordeopeenvolging in chromatische intervallen - chromatiekopeenvolging van perioden - historie opeenvolging van tijdstippen - duur, periode, tijdsduuropeenvolging van tonen - toonladder opeisbaar - invorderbaaropeisen - eisen, provoceren, rekwireren, requireren, sommeren, vindiceren, vorderenopeising - vorderingopen - apert, bloot, frank, fris, geopend, ledig, luchtig, onafgesloten, onbelemmerd, onbezet, onomwonden, ontsloten, openhartig, openlijk, ronduit, ruim, toegankelijk, vacant, vrij, zichtbaaropen aanbouw aan een huis - veranda, waranda

-46-

open automobiel - convertible, roadsteropen binnenplaats - koer, patioopen boot van de Eskimo's - oemiakopen brief - patent, rondschrijvenopen draagvat - emmeropen en bloot - openbaaropen ertsmijn - ertsgroeveopen fuik - inkopen gaan - doorgaanopen galerij - portiekopen galerij van een inlandse woning - pendop(p)oopen goot - grep, greppelopen groeve - dagbouwopen hemelglobe - sfeeropen land - veldopen leggen - deducerenopen luxe auto - cabrioletopen maken - losmakenopen naaien - ajourerenopen oor - smartooropen orgelregister - apertusopen pantoffel - slipperopen paviljoen - pendoppoopen plaats - esplanade, leemte, ruimte, vacatureopen plaats bij een huis - koeropen plaats in een vaste stof - gatopen plaats in het bos - laar, traopen plaats of plek - brandgang, brandsingel, brink, laar (in dorp), leegte, leemte, loo, ruimte, tra (in bos), vacatureopen plaats tussen kusten - gatopen plein in een dorp - brink, laar open plek in een bos - laar, traopen plek in het ijs - bijt, wak open pronkkastje - etagèreopen riool - goot, grep, greppelopen riviermond - estuarium, trechtermondopen roeiboot - dory, sloepopen ruimte - gaping, heide, plein, polder, veld open ruimte in een gebouw - videopen ruimte in een stad - pleinopen ruimte in moskee - sahnopen ruimte in muur - nis, timpaanopen ruimte tussen citadel en stad - esplanadeopen ruimte van een oud kerkhof - areaopen ruimte voor een gebouw - voorpleinopen ruimte voor een kerk - kerkpleinopen rijtuig - bendy, brik, buggy, calèche, landauer, phaeton, victoriaopen schoen - opankopenschoeisel - sandaalopen springen - kenenopen stee - gaalopen strook in het bos - laar, tra open stuk grond - terrein, veldopen stuk land - akker, terrein, veld, weideopen tafel - ordinarisopen terras - patioopen theater - amfitheateropen tweewielig wagentje - riksja, satoopen tweewielige disselwagen - gig open uitbouw - balkonopen uitstalruimte - etagêre, etalage, vitrineopen vaartuig - punteropen vak - gaping, lacune, leemteopen vat - emmer, teil,open vismand - kriel

open voorhof in Romeinse woning - atriumopen vrachtauto - truckopen wagentje - gig, riskjaopen wak in ijs - bijtopen wandelgang in een tuin - pergolaopen waranda - serreopen weefsel - gaas, kant, tuleopen zeilbootje - larkopen zomerschoen - opank, sandaal openbaar - algemeen, bekend, berucht, duidelijk, klaar, notoir, notoor, notorisch, openlijk, publiek, publiekelijk, toegankelijk, welbekend, wereldkundigopenbaar ambt - post, rijksambtenaaropenbaar ambtenaar - deurwaarder, notaris, rechter openbaar bekend maken - proclamerenopenbaar bekendmaken - adverterenopenbaar debat - teach in openbaar gebouw - gemeentehuis, postkantoor, stationopenbaar gebouw van kooplieden - beursopenbaar lichaam - instantieopenbaar maken - publicerenopenbaar ministerie - OM, parketopenbaar rijtuig - onnibusopenbaar slachthuis - abattoiropenbaar spreekgestoelte - forumopenbaar verkopen - veilen, verauctionerenopenbaar vervoermiddel - autobus, boot, bus, tram, trein, pont, schip, veerpont, vliegtuigopenbaar weeggebouw - waagopenbaarheid - bekendheid, notoriteit, publiciteit openbaar maken - afkondegen, licht, publiceren, uitbrengenopenbaarheid vrezend - lichtschuwopenbaar making - bekendmaking, onthulling, openbaring publicatieopenbaar vervoer - auto(bus), metro, omnibus, overzetveer, pont, tram, trein, veerpont, vliegtuigopenbaar worden - uitlekkenopenbare aankondiging - publikatieopenbare actie - campagneopenbare bekendmaking - aankondiging, advertentie, afkondiging, annonce, manifest(atie), plakkaat, proclamatie, promulgatie, publicatieopenbare betoging - demonstratie, manifestatieopenbare betrekking - ambt, postopenbare bijeenkomst - landdag, meetingopenbare eredienst - cultus openbare functie - ambt, notaris, rechter, openbare gerechtelijke verkoping - subhastatieopenbare gerechtsplaats - forum openbare instelling - bank, bibliotheek, dienst, doelen, gemeentehuis, ministerie, postkantoor, staatsinstellingopenbare les - oratieopenbare mening - men, opinie openbare raadsman - ombudsman openbare redetwist - debatopenbare samenkomst - meeting openbare school - staatsschool, gemeenteschoolopenbare schuld - staatsschuldopenbare schuldbekentenis - amende, grootboekinschrijving, obligatie, pandbrief, staatsobligatieopenbare schuldbelijdenis - confiteoropenbare straatverkoping - marktopenbare tuin - park, plantsoen openbare vergadering - meetingopenbare verkeersruimte - plein openbare verkoop - veiling

-47-

openbare verkoper - afslageropenbare verkoping - afslag, auctie, boeldag, subhastatie, veiling, vendu (tie)openbare vertoning - manifestatieopenbare wandelplaats - park, plantsoen openbare waterplaats - urinoiropenbare weg - straatopenbare werken - O.W.openbaren - bekendmaken, blootleggen, decouvreren, kennen, manifesteren, mededelen, meedelen, onthullen, ontsluieren, openleggen, publiceren, uiten, reveleren, verkondigen, vertonenopenbaring - afkondiging, bekendmaking, emanatie, Epifanie, gnosis (bijbel), inzicht, kennis, mening, notificatie, ontdekking, onthulling, opinie, publicatie, revelatie, uiting, verkondiging, verschijning, verschijningsvormopenbaring van Johannes - Apocalyps(is)openbaring van Mohammed - Koranopenbaringsboek - Bijbel, Koranopenbersten - springenopenblijven van ambt - vacatieopenbreken - barsten, kraken, forceren opendoen - ontsluiten, openen, openmakenopenen - inwijden, ontgrendelen, ontluiken, ontsluiten, opendoen, openmaken, openstellen, recluderen, uitklappenopenen en sluiten - sperrenopenen van de buikholte - parotomielaopenend - laxerendopener (weversgerei) om katoen te zuiveren - duivel, snar, wolfopengaan - ontluiken, ontsluitenopengaan door krimpen - opschijnenopengesneden visbuik - wam opengevallen - onbezet, vacant, vakantopengevallen betrekking - vacatureopengevallen plaats - vacatureopengewerkt - ajouropengewerkt gordijn - vitrage opengewerkt weefsel - ajour, kantopenhartig - botaf, botuit, botweg, eenvoudig, eerlijk, frank, gewoonweg, gladaf, gladweg, goedrond, grifweg, gul, guluit, gulweg, hartelijk, kortweg, lompweg, onbewimpeld, ongemaakt, ongeveinsd, ongezouten, onomwonden, onverbloemd, onverholen, open, openbaar, openlijk, oprecht, plataf, platuit, platweg, prompt, rechtuit, regelrecht, reinuit, resoluut, rond(uit), rondweg, royaal, ruiterlijk, rondborstig, trouwhartig, vlakaf, vlakuit, vlakweg, volmondig, volstrekt, vrank, vrij, vrijuit, welgemeendopenhartige schuldbekentenis - amendeopenhartigheid - candeur, eerlijkheid, franchise, hartelijkheid, openheid, oprechtheid, rondborstigheid, simpliciteit, sinceriteitopenheid - openhartigheid, rondborstigheidopenhuis - instuifopening - aars, anus, apertura, begin, bijt, bres, breuk, deurgat, doorbraak, embouchure, foramen, gaping, gat, glip, hiaat, hiatus, hol, inlaat, interval, kier, kloof, krater, lek, mond, monding, muil, naad, none, ontsluiting, ouverture, porie, porus, reet, scheur, sleuf, spleet, split, toegang, tussenruimte, uitgang, uitlaat, wakopening achter in de mond - keelgatopening géschoten in de muur - bresopening in de boeg - kluisgatopening in de huid - porieopening in een ketel - mangatopening in een kledingstuk - split opening in een netwerk - maasopening in een omheining - hek, poort

opening in een ouderwets kanon - zundgatopening in een stoomketel - mangat opening in een vestingmuur - bresopening in het ijs - bijt, wak opening in het menselijk lichaam - apertuuropening op vulkaan - boccaopening van (o.a. testament) - apertuuropening van biervat - spongat opening van iets - mondopening van opera - ouverture openingsrit - proloogopeningsstuk - intrada, ouvertureopeningszet, waarbij een pion wordt aangeboden - gambietopenleggen - blootleggen, openbaren, openen, uiteenzettenopenlijk - aanschouwelijk, onbedekt, onomwonden, onverholen, openbaar, ostensibel, ostentatief, publiek, rechtstreeks, rondweg, zichtbaaropenlijk bekendmaken - uitroepen, afkondigen, proclameren, publicerenopenlijk eerbetoon - applaus, aubatie, ovatie, serenade openlijk uitkomen voor iets - getuigen, belijdenopenlijke belediging - affront, smaad openlijke hulde - applauseerbetoonopenlijk uitkomen voor iets - belijden, getuigenopenluchtmaaltijd - picknickopenmaken - aanbreken, ontgrendelen, ontsluiten, opendoen, openen, opslaanopenslaan - uitklappenopensnijden - disseceren, ontleden, slachtenopensnijden (med.) - kerven, secerenopensnijden en ontleden van lichamen - prosectieopensnijden en reinigen - wammenopenspreiden - uitvouwenopenspringen - kenen, openbarstenopenstaand - geopend, leegopenstaande - ledig, leeg, onbezet, vacant, vakantopera - kijkspel, zangspelopera - Aïda, Alceste, Arabella, Artarserse, Bacchus, (La) Bohème, Caid, Capriccio, Carmen, Cenerentola, (Le) Cid, Daphne, Djamileh, Don Carlos, Don Pasquale, Elektra, Euryanthe, Falstaff, Faust, Favorita, Fedora, Fidelio, (die) Fledermaus, (der) FreischützGötterdämmerung, Don Giovanni, Gloriana, (de) Grimes, Guillaume Teil, Hamlet, Herbergprinses, Herodiade, Idomeneo, Iris, Jenufa, Julien, ((die) Königskinder, (La) Lakmé, Libuse, (de) Liefdesdrank, Lohengrin, L'ombre, Louise, Lulu, Macbeth, Madame Sans-Gêne, Manon, Marina, Martha, (die) Meistersinger, Mignon, Nabucco, Norrna, Oberon, Orfeo, Othello, Paljas, (de) Parelvissers, Parsifal, Pelléas et Melisande, Peter Porgy end Bess, Rheingold, Rienzi, Rigoletto, (der) Rosenkavalier, Salome, Samson et Delila, (der) Schauspieldirektor, Semiramide, Serse (Xerxes), Siegfried, Tancred, Tanhaüser, Tiefland, Til Eulenspiegel, Titus, Tosca, (La) Traviata, Tristan und Isolde, Trovatore, Turandot, Undine, Má Vlast, (der) Waffenschmied, (die) Walküre, Werther, (die) Zauberflöte, (der) Zigeunerbaron, Zildaoperafiguur - faust, figarooperagebouw in Milaan - Scalaoperakijker - jumelle, polemoscoopoperalied - ariaoperatekst - librettooperateur - aanlegger, aanstoker, chirurg, filmdraaier, filmoperateur operatie - daad, gevechtsbehandeling, handeling, handeling, ingreep, legerbeweging, onderneming, sektie, transactie, verrichtingopera van d'Albert - Tiefland

-48-

opera van Beethoven - Fidelio opera van Belini - Norrna, (11) Pirata, (La) Somnabule opera van Berg - Lulu, Wozzeck opera van Bizet - Carmen, (De) Parelvissersopera van Blockx - (De) Herbergprinses .opera van Boito - Mephistoopera van Britten - Peter Grimes, Gloriana, Midsummernightsdreamopera van Charpentier - Louise, Julienopera van Delibes - Lakméopera van Debussy - Pelléas etMelisande opera van Dellbes - Lakmé opera van Donizetti - (De) liefdesdrank, (La) Favorita, Don Pasquale opera van Egk - Columbus opera van Flotow - Martha, Rübezahl, Zilda, L'ombreopera van Gershwin - Porgy end Bessopera van Giordano - (Madame) Sans-Gêne, Tedoraopera van Gluck - Alceste, Artarserse, Orfeo opera van Gounod - Faust, Mireille opera van Händel - Serse, Xerxes opera van Hindemith - Cardillac opera van Humperdinck - (die) Königskinderopera van Janacek - Jenufaopera van Leoncavallo - Paljasopera van Lortzing - Undine, (der) Waffenschmied, (der) Wildschützopera van Mascagni - Cavalleria Rusticanaopera van Massenet - Manon, Hérodiade, (Le) Cid, Bacchus, Wertheropera van Meyerbeer - Profeetopera van Mozart - Idomeneo, (die) Zauberflöte, Don Giovanni, Titus, (der) Schauspieldirektor, Figaro's Hochzeitopera van Orf - Antigoneopera van Pederewski - Manruopera van Pfltzner - Palestrina opera van Puccini - Tosca, (la) Bohème, Turandotopera van Respighi - Lucretia, Semiramisopera van Rossini - Teil, Cenerentola, Tancred, Othello, Semiramideopera van Saint-Saëns - Samson et Delila opera van Smetana - Libuse, Ma , Vlast opera van Strauss - Arabella, Daphne, Salome, Elektra, (Die) Fledermaus, Rosenkavalier, Salomé, (der) Zigeunerbaron opera van Thomas - Mignon opera van Verdi - Aïda, Othello, Macbeth, Nabucco, Falstaff, (la) Traviata, Rigoletto, (il) Trovatoreopera van Wagner - Rienzi, (die) Walküre, Parsifal, Lohengrin, Tannhäuser, Götterdämmerung, Rheingold, (die) Meistersinger, Siegfriedopera van Weber - Oberon, Euryanthe, (der) Freischützoperacomponist - Adam, d'Albert, Beethoven, Bellini, Berg, Bizèt, Blockx, Britten, Charpentier, Debussy, Delibes, Donizetti, Egk, Fall, Flotow, Gershwin, Giardano, Gluck, Gounod, Gershwin, Giardano, Humperdinck, Lalo, Lehar, Leoncavallo, Lortzing, Mascagni, Massenet, Moessorgski, Mozart, Nicolaï, Offenbach, Ortf, Puccini, Rossini, Smetana, Strauss, Suppé, Thomas, Tsjalkowski, Verdi, Weber, Wagner, Zeileroperettetekst - librettooperettezangeres - divetteoperment - koningsgeel, zwavelarsenicumopeten - nuttigen, verorberen, verterenopeter - verkwisteropfleuren - opbloeien, opleven, opmonteren, opvrolijkenopflikkeren - opduvelen, opvlammenopfokken - aankweken, grootbrengen, mesten, telen, opjutten,

verfrissenopfrissen - verkwikkenopfrissertje - borrel, geheugensteuntjeopgaaf - karwei, kwestie, les, manifest (van scheepslading), oefening, opdracht, order, probleem, som, taak, vraagstuk, vermelding, werkstukopgaan - betreden, klimmen, opkomen, rijzen, stijgenopgaan in - opsluitenopgaan in rook - vervliegenopgaan in vlammen - verbrandenopgaand - doorgaand, hoogstammig, klimmend, opwaarts, steilopgaande schacht van een boom - boomstamopgaarder - ontvangeropgang - bloei, furore, opkomst, succes, trap, voorspoed, wasdomopgang (mode) - furore, opkomst opgang maken - mousserenopgaren - oppotten, sparen, vergaren, verzamelenopgave - aangifte, declaratie, kwestie, les, oefening, opdracht, postulaat, probleem, raadsel, reken(som), syllabus, taak, vermelding, vraagstukopgave der nodige eigenschappen - kwalificatieopgave van een opstel - themaopgave van vervoerde goederen - manifestopgeblazen - dik, gezwol1en, hoogmoedig, opgesneden, opgezet opgeblazenheid - bombast, hoogmoed, verwaandheidopgebreideld - tomeloosovertrokken, paf, pafferig, verwaand opgedirkt - opgedost, opgeprikt, opzichtig, overdadig, uitgedostopgedirkt mens - paasosopgedragen werk - taak, plicht opgedrongen denkbeeld of voorstel - suggestie, wenk

operatie - handeling, transactie, onderneming, verrichting operatekst - librettooperatie aan de schedel - trepanatie operatie bij longtuberculose - speleotomieoperatieboor - schedelboor, trepaan operatief ingrijpen - operatie, opereren operatiekamer - (afk.)o.k.operatiemes - bistouri, laatvlijm, lancet, scalpeloperatiemesje - lancetoperatieve verlossing - keizersnedeoperatievrees - ergasiofobie opereren - helpenopereren van gezonde dieren t.b.v. de wetenschap - vivisectieopererend geneesheer - operateuroperette - kijkspel, zangspeloperette-componist - Lehar, Fall, Dinck, Lalo, Adam, Leoncavallo, Lortzing, Mascagni, Massenet, Moessorgski, Nicolai, Offenbach, Saint-Saëns, Smetena, Thomas, Suppé, Strauss, Zeiler, Nicolai, Gershwin, Giordano, HumperOffenbachopeten – nuttigen, opmaken, verbruiken, verteren, verorberen, verstouwen, verzwelgenopeter - verkwisteropgeëist recht - aanspraakopgegeven speeksel - fluim, rochelopgegeven straf - pensumopgegeven werk -opdracht, pensum, taak opgehoogd - opgespoten opgehoopt zand - duin opgehoogde dijk - bermopgehoopt - opeengestapeld, samengepakt opgehoopt zand - duinopgehoopte ijsschotsen - ijsbankopgeknapt - beter

-49-

opgekookt touwwerk - pluisopgekropt - bedekt, onderdrukt, verbeten, verborgen, verduwd, verholenopgekropt haatgevoel - rancuneopgekropte haat - vete, wraak, wrok opgeld - agio, premie, surplusopgeld boven de parikoers – agioopgeleerd - volleerdopgelegd - pandoeropgelegd werk - taakopgelegde boete in de biecht - penitentieopgelegde kans - buitenkansje, opportuniteitopgelegde taak - bestelling, bevel, last, lastgeving, opdracht, orderopgelegde vloer - parketvloeropgeleid - geschooldopgelopen - besmet, opgezwollenopgelopen mens - driftkop, heethoofd, standjeopgelost - beëindigd, dissoluut, ontwardopgelucht - blij, verlicht, vrolijkopgemaakt - opgesmukt, versierdopgemaakte oorkonde - privilegeopgemerkt worden - treffenopgenaaid lapje - patopgenomen geld - ogopgenomen worden in een gemeenschap - inburgerenopgeprikt - kaarsrecht, opgedostopgerold vlees - rolladeopgerold strookje papier voor de pijp - fidibusopgerold stuk pens - rolpensopgerold stuk vlees - rolladeopgerold wafeltje - oblie, oublie opgerold zonnescherm - kreeopgerolde haring - rolmopsopgerolde tortilla - tacoopgeruimd - blij, blijgeestig, blijmoedig, goedgemutst, joviaal, levendig, lustig, monter, netjes, onbekommerd, onbezorgd, opgewekt, ordelijk, schoon, verblijd, vergenoegd, verheugd, vrolijk, welgemoedopgeruimd en netjes - proper, schoonopgeruimdheid - blijdschap, vroloijkheidopgescheept met - wanhopigopgeschikt - getooid, gesierd opgeschoten jongen – lummel, nozem, slungelopgeschroefd - bombastisch, gezwollen, hoogdravendopgesierd - opgesmukt, verbloemdopgespaard geld -spaarcenten opgestopt dier - balgopgestoven fijn materiaal - löss opgestoven zand - duin, dekzand opgetogen - bekoord, blij(de), blij(moedig), dolblij, enchante, extatisch, gecharmeerd, gelukkig, gelukzalig, glunder, monter, onbekommerd, onbezorgd, opgewekt, verblijd, verheugd, verrukt, vrolijk, welgemoedopgetogenheid - bekoring, extase, elatie, geluk, verrukking, vervoeringopgetooid - versierdopgeven - aanmelden, aanreiken, brakrn, gelasten, laten, melden, prijsgeven, roemen, stoppen, verliezenopgeven van een renner - afstappenopgevoed - getogen, grootgebracht, welgemanierd opgewassen tegen - bekwaam, berekend, bestand, capabel, gestandopgewekt - aardig, beleefd, bont, blij, blijde, blijgeestig, blijmoedig, bonvivant, brutaal, feestelijk, flink, gaiment, geanimeerd, glunder, goedgemutst, goedsmoeds, hups, kwiek,

kwik, levendig, (levens)lustig, lichtvaardig, luchthartig, lustig, monter, opgeruimd, opgètogen, rap, tierig, tuk op, verblijd, vergenoegd, verheugd, vinnig, volbeweging, vrolijk, wakker, welgemoed, zonnig opgewekt (muz.) - animato, levendig, vivace, allegrettoopgewekt druk – levendig, spontaanopgewekt en aardig - hups opgewekt en blij - blijmoedigopgewekte geest - zin, lust, animo opgewekte stemming - fleuropgewektheid – animo, blijheid, entrain, fleur, levendigheid , lichtheid, luim, lust, monterheid, vivaciteit, vrolijkheid, zinopgewekt vermaak - blijspelopgewonden - geagiteerd, geënerveerd, geäxalteerd, geprikkeld, hartstochtelijk, onrustig, uitgelaten, zenuwachtigopgewonden - (muz.) concitato, driftig, onrustig, uitbundig, uitgelaten, zenuwachtig, verhit opgewonden toestand - agitatie, drift, extase, lorum, verbijstering, verwarring opgewonden wol - kluwenopgewondenheid - agitatie, alteratie, exaltatie, drift, driftigheid, emotie, nervositeit, overspanning, geestdriftigheidopgeworpen aardhoogte - stelle, terp, wierdopgeworpen hoogte als vluchtplaats voor het vee - stelleopgeworpen heuvel in Friesland - terpopgeworpen heuvel in Groningen - wierd(e)opgeworpen heuvel in Zeeland - vliedbergopgeworpen hoogte als vluchtplaats voor het vee - stelleopgezet - bol, bombastisch, flatulent, gezwollen, hoogdravend, pafferig, gezwollen, opgeblazen, opgelopen, pofopgezwollen - hoogdravend opgloeien - luminescerenopgooi bij wedstrijd - toss opgooien - tossenopgraven - blootleggen, delven, deterreren, opspittenopgraving van lijken - exhumatieopgroeien - opschietenopgroeiend - aankomendophaalbrug - balansbrug, flapbrug, hefbrug, klap(brug), klepbrug, til,ophaalgordijn tegen de zon - markies, store ophaal in een kous - ladderophaalnet - kruisnet, kuilnet, totebel, schrobnet, visnetophakkerig - winderig, blufferig, uitdagendophalen - afhalen, bedwingen, binnenhalen, hijsen, inbinden, innemen, inzamelen, meenemen, openhalen, ophelderen, opfrissen, opklaren, opsnuiven, optrekken, omhooghalen, opzuigen, opfrissen, takelen, verbeteren, verwerven, verwonden, vooruitgaanophaler - collectant, inzamelaar, dopbeitel ophangen - opknopen, stranguleren, suspenderenophanghaak gebruikt door drukkers en papiermakers - terletophanging - suspensieophef - bombarie, drukte, emphase, grootspraak, kapsones, klem, lawaai, lef, lof, lofspraak, nadruk, omhaal, opzien, ostentatie, poeha, praats, soesa, spats, stennis, tamtam, tumult, vertoonopheffen - afschaffen, beuren, lichten, ontbinden, opnemen, tillen, vijzelen opheffend - compensatoiropheffing - abolitie, afschaffing, afwikkeling, disjunctie, dissolutie, elevatie, eliminatie, expliciteren, intrekking, lichting, likwidatie, nullificatie, ontbinding, oplichting, opslag, opsteking, remissie, schorsing, sublatie, verheffing, vernietigingopheffing van een verbod - remissie ophef maken - pralen, opklaren, toelichten

-50-

ophelderen - demeleren, eclaireren, klaren, liquideren, ontwarren, opklaren, oplossen, parafraseren, toelichten, uitleggen, verduidelijken, verklaren, verlichten, zuiverenophelderend - illustratief, statarisch ophelderende aantekening - annotatieophelderende omschrijving - parafraseopheldering - clarificatie, commentaar, dilucidatie, elucidatie, explanatie, explicatie, illustratie, inlichting, licht, ontknoping, ontwarring, opklaring, oplossing, toelichting, uitleg(ging), verduidelijking, verheldering, verklaringopheldering vragen - interpellerenophemelen - exalteren, lauderen, omhoogsteken, preconiseren, proneren, prijzen, roemen, verheerlijken, verheffenophemeling - exaltatie, preconisatieopheuen - opdrijven, opjagenophieuwen - hijsenophitsen - aanvuren, aanzetten, cumuleren, opjagen, opruien, opstokenophitser - aanzetter, agitator, faiseur, opruier, opstoker, stokebrandophitsing - gestook, hetze, incitatie, instigatie, opruiïng, paroxysme, tsaophoepelen - inpakken, weggaan ophogen - eleveren, rehausseren, verhogenophogen van grond - aanaardenophogen van grond onder water - dempenophoging - terrasophopen - aangroeien, aanwassen, cumuleren, optassen, (op)stapelenophopend - cumulatiefophoping - aangroeiing, accumulatie, culminatie, cumulatie, depot, opeenhoping, oploop, samenloop, stapel, tas, verenigingophoping van bloed in enig lichaamsdeel - hyperaemieophoping van kristallen - otolietophoping van vocht - oedeemophouden - aflaten, (af)nokken, belemmeren, (be)eindigen, bevatten, cesseren, derbeken, inhouden, opfokken, opkweken, overgaan, pauzeren, pozen, retarderen, rusten, stagneren, staken, stilhouden, stop, stoppen, storen, tegenhouden, uitscheiden, verblijven, vertragen, weerhoudenophouden (het) - retentieophouden der menstruatie - menopauzeophouden hem lastig te vallen - aflatenophouden met - laten, stoppenophouden te bestaan - vergaanophouden te kwellen - aflatenophouden van persoonlijk bestaan - nirwana (Boeddha-Sanscriet)ophouden zijn steun te zoeken - aflatenophouding - beëindiging, belemmering, r.t., retentie, stopping, tegenhouding, terughouding, uitstekingophuiden - schrapen, verzamelenophijsen - takelenopiaat - slaapmiddelopineren - stemmenopiniater - halsstarrig, hardnekkig, koppigopinie - avis, bericht, convictie, dunk, gevoelen, mening, oordeel, opvatting, raad, sentiment, visie, zienswijzeopiniekijk - mening, oordeel, opvatting, visieopinieonderzoek - enquête, macrotest opinieonderzoeksbureau - Nipoopinie-onderzoekbureau in Amerika - Harrisopium - ameiden, amfioen, heulsap, madat, slaapbollensap, slaapgom, tiké, tjandoeopium bevattend geneesmiddel - opiaatopium om te roken - madat

opium roken - schuiven opiumachtige middelen - methadon, morfine, opium, opalfium, pethidine, romilaropiumalkaloïde - hoestmiddel, morfineopiumeters - theriakiopiumleverancier - maankop, papaver, slaapbolopiumleverend land - Turkijeopiumpreparaat - laudanum, opiaat, t(h)eriakel, triakelopiumrokers - opiomanen, opiumschuivers, opiophagen, theriakiopiumtinctuur - laudanumopiumwaanzin - amokopiumzuur - morfineopjagen - drijven, haasten, opdrijven, ophitsen, opjutten, opschrikken, opzetten, opzwepen, prikkelenopjager van het wild - drijveropjutten - aanvuren, opjagen, opstoken, opzetten opkalefateren - herstellen, opknappen, oplappenopkamer - entresol, insteekkamer, voute(Z.N.)opkammen - flemen, flikflooien, vleien,opkammerig - blufferig, grootsprekendopkarren - vertrekken, weggaanopkeren - ophouden, stuiten, terughoudenopkikkeren - opbeuren, opfleuren, opknappen, opmonteren, opvrolijkenopkikkertje - borrel, drankjeopkisten - opstuikenopklapbaar bed - opklapbed, veldbedopklapbare stoel - klapstoel, ligstoel, strapontijn(tje) opklapbed - kantelbed, tuimelbedopklappen - opslaanopklaren - ophelderen, oplichten, opruimen, toelichten, verduidelijkenopklimmen - promoveren, stijgenopklimmend - gradueel, hiërarchiek, progressief, stijgende, trapsgewijs opklimmende reeks - climax opklimming - escalatie,gradatieopklimming in rang - promotieopkloppen - kruisen, laveren opklosssen van garen - spoelenopkluiven - verorberenopknabbelen - verorberen opknappen - beredderen, breeuwen, genezen, herstellen, kalfaten, opflikken, opkalefateren, oplappen, opredderen, opruimen, politoeren, raccomoderen, regratteren, reinigen, renoveren, repareren, restaureren, schoonmaken, verbeteren, verfraaien, vernieuwen, verstellenopknopen - executeren, ophangenopknoping - hangpartij, ophangingopkoken - verhitten, wellenopkomeling - oweeër,parvenu, poen, snobopkomen - beginnen, herstellen, ontkiemen, ontstaan, opgaan, opgroeien, oprijzen, opstaan, stijgen, verschijnen, vooruitkomenopkomen tegen - bestrijden, betwisten, opponeren, tegensprekenopkomen voor - ijverenopkomend - verrijzend opkomende gedachte - gril, idee, ingeving, intuïie, invalopkomst - begin, bloei, dageraad, ontstaan, opgang, verschijning, vooruitgangopkomst van de zon - dageraad opkopen - afnemen, snezenopkoper - heler, koopman, lorrenman, voddenmanopkoper van gestolen goed - heler

-51-

opkoper van halfsleets scheepstuig - tagrijnopkorting van zeilen - gordingopkrassen - weggaanopkrikken - vijzelenopkroppen - inhouden, onderdrukken, opstuwenopkweken - cultiveren, grootbrengen, koesteren, onderhouden, opfokken, opvoeden, telenopkweking van dieren - aanfok opkijken - verwonderenopkijken naar - bewonderenoplaag - druk, oplage, editie oplaag van een boek – druk, editieopladingsverschijnsel bij accu´s - polarisatieoplage - aantal, druk, editie, oplaag oplappen - herstellen, kalefateren, opknappen, repareren, verstellenoplawaai - ababbel, dreun, duw, klap, mep, oorveeg, opdonder, opduvel, oplababbel, opstopper, optater, poeier, slag, stoot, watjekouw opleggen - inmaken, nantiseren, onttakelen, opgeven, opslaan, opstapelen verplichtenoplegger - bijwagen, scharnier, traileroplegging - appositieopleghout - fineeroplegsel -agrement, boordsel, fineer, garneersel, garnering, ornament, ruche, tres, versiering, versiersel oplegwerk - placageopleiden - aankweken, beleren, kweken, leren, onderleggen, onderrichten, onderwijzen, opvoeden, vormenopleiden en africhten - aanbrengen, bijbrengenopleiding - educatie, onderwijs, scholing, studie, training, vormingopleidingsinrichting - school, instituut, internaat, seminarieopleidingsschool - kweekschoolopleidingstijd - stageopletten - (aan)horen, achtgeven, bemerken, luisteren, opmerkzaam, oppassen, toezien, uitkijken, verhoren, waarnemen, wachthouden, wakenoplettend - aandachtig, alert, attent, nauwkeurig, opmerkzaam, soigneus, vigilant, voorkomend, waaks, waakzaam, zorgvuldigoplettende zorg - aandacht, acht, attentieoplettendheid - aandacht, attentie opleven - herleven, herstel, opbloeien, opfleurenopleveren - opbrengen, produceren, renderen, voortbrengenopleving - bloei, herleving, herstel, opwekking, renaissance, revival, wederoplevingoplezen - declameren, voordragen oplichten - afzetten, bedriegen, beetnemen, begoochelen, beuren, flessen, frauduleren, knoeien, liegen, misleiden, nalezen, neppen, opbeuren, (op)heffen, opklaren, opnemen, (op)tillen, opzoeken, smousen, tillen, verzamelen voorlezen, zwendelenoplichtende ster - novaoplichter - aflegger, afzetter, bedrieger, dief, flessentrekker, fraudeur, knoeier, kwartjesvinder, misleider, tiller, zakkenroller, zwendelaaroplichterij - afzetterij, bedrog, fraude, nep, zwendeloplichting - afzetterij, bankbreuk, bedriegerij, bedrog, fraude, kwakzalverij, nep, opbeuring, zwendeloploeven - inkrimpen oploop - aanloop, beweging, opschudding, opstoot, opzwelling, rel, samenscholing, toeloop, tumult, volkswoede, woelingoplopend - driftig, vurig, opvliegend oplopend terrein - helling oplopende rijen zitplaatsen in rijen in een schouwburg - gradinenoplopende vlakte - terras

oplopendheid - drift, opvliegendheid,oplopen van water - stijgenoplosbaar - berekenbaar, ontcijferbaar, solubeloplosbaar eiwit - albumine oplosbaarheid - dissolubiliteit, solubiliteitoplosmiddel - aceton, alcohol, benzine, benzol, dissolvent, dissolveren, solveren, tetra, tri, trileen, verklarenoplosmiddel voor vetten - tetra, tri oplossen - achterhalen, analyseren, beslissen, ontbinden, ontcijferen, ontknopen, ontraadselen, ontwarren, raden, resolveren, uitpraten, uitwerken, verdwijnen, vergaan, oplossen in het absolute - nirwana oplossend - ontbindend, scheidend oplossende middelen - resolventiaoplossing - afloop, antwoord, analyse, beslissing, decompositie, dissolutie, enodatie, ontknoping, ontleding, ontwarring, resolutie, sleutel, solutie, uitkomst, uitslag, uitweg, verklaring, vermengingoplossing door middel van een membraan - osmoseoplossing in de oneindigheid (boeddhisme) - nirwanaoplossing in vloeistoffen - solutieoplossing van ammoniakgas in water - salmiakgeestoplossing van een metaal in kwik - amalgaam, amalgamaoplossing van lakmoes in water - lakmoestinctuuroplossing van soda en potas - loogoplossing van vaste stoffen - loogoplossingen zoeken - peinzen, puzzelenopluchten - lenigen, opfrissen, soulageren, verademen, verkwikken, verlichten, verruimenopluchting - geruststelling, verademing, verlichting opluiken - herleven, opengaan, opfleurenopluisteren - ophelderen, verhelderenopluistering - glans, luisteropmaak – garnering, grime, lay-out, make-up, ontwerp, schets, schmink, sier, versieringopmaakmiddelen - bedak, cosmetica, loeder, rouge, schminkopmaakster - ouvreuseopmaken - berekenen, blanketten, doorbrengen, doordraaien, garneren, grimeren, kartelen, leren, maken, monteren, opeten, opkrijgen, opstellen, remonteren, samenstellen, teren, tooien, uitrekenen, vaststellen, verboemelen, verbrassen, verbruiken, verdoen, verkwisten, versieren, verteren, verzuipenopmaken van een begroting - budgetterenopmaken van schotels - gamerenopmaker - doorbrenger, doordraaier, metteur, verbrasser, verkwisteropmarcheren - inrukken, ophoepelen, weggaanopmaten - braken, grootbrengen, opbrengen, opleveren, opvoedenopmerkelijk - eigenaardig, interessant, markant, merkwaardig, opvallend, remarquabel, vreemd, zonderlingopmerkelijke verrichting - prestatie, staaltje, stuntopmerkelijkheid - cuiositeitopmerken - aanmerken, bemerken, bespeuren, constateren, gadeslaan, ontwaren, opletten, opperen, remarqueren, signaleren, treffen, waarnemen, zienopmerker - observator, spectatoropmerkenswaard - remarquabelopmerkenswaardig - eigenaardig, interessant, merkwaardig, observabel, opmerkelijk, remarquabel, waarneembaar, zonderling opmerking - aandacht, aanmerking, gedachteuiting, inversie, kritiek, noot, observatie, opm, uitlating, uitingopmerkingen in de marge - kanttekeningen, marginalia, randnota'sopmerkzaam - aandachtig, achtgevend, alert, attent,

-52-

nauwlettend, oplettend, waaks, waakzaam, wachts (van honden)opmerkzaam gadeslaan - observerenopmerkzaam maken op - attenderenopmerkzaamheid - aandacht, aanmerking, attentie, diligentia opmerkzaamheid ondervinden - aanmerkingopmeten - opnemenopmetselen - optrekkenopmieter - beuk, lel, oplawaaiopmonteren - aanzetten, opbeuren, opfleuren, opkikkeren, opmeting, opneming, opvrolijken, opwekken, troostenopname - film, foto, kiekje, lening, plaat, plaatsing, registratie-opname apparaat - ampex, bandrecorder, dictafoon, filmcamera, recorder, telex, telefax opname dichtbij - close-up opname in de heilige boeken - canonisatieopnametechniek van grammofoonplaten - mono, stereoopneemapparaat - dictafoon, recorder opneemcentrum - interneringskampopneemdoek - dweil, vaatdoek, veegdoek, wrijfdoek, zwabber,opneem (opname)band - ampex, beeldband, geluidsbandopnemen - absorberen, adopteren, arresteren, beginnen, bekijken, bepalen, beuren, bloeien, dragen, fotograferen, hervatten, incorporeren, inrekenen, inzuigen, lenen, lichting, meten, onderbrengen, opbeuren, opbreken, opheffen, oplichten, opmeten, (op)rapen, opslorpen, optillen, opvatten, opvegen, reageren, recipiëren, schatten, tillen, toelaten, verzwelgen, vooruitgaan, waarnemen, wegnemen, wegvegen opnemen (het) - conceptie, opnameopnemen als lidmaat - immatriculerenopnemen als staatsburger - naturaliserenopnemen in - annexeren, incorporeren, inlijvenopnemen van brandstof - bunkeren, tankenopnemen van de voorraad - afpeilopnemen van kind - adopterenopnemer - recipiëntopnemer van films - cameraman, filmeropneming - annexatie, assimilatie, incorporatie, inlijving, naturalisatie, opmeting, opname opneming als lid in de protestantse kerk - confirmatie opneming in een krant - advertentie, insertieopneming in een vereniging - aannemingopneming in staatsverband - naturalisatieopneming in vereniging - affiliatieopneming onder de goden - apoteose, apotheoseopnemingsvaartuig - peilingsschipopnemingsvermogen - absorbatie, asorptie, assimilatieopneuker - dreun, oorveeg, opstopper, slag, stomp, stootopneming van voedingstoffen - assimilatieopnieuw - andermaal, alsweder, alweer, bis, her, weder,weer, wederom, weerom, (muz.) dinuovoopnieuw aanbesteden - heraanbestedenopnieuw aantreffen - terugvindenopnieuw adem scheppen - herademenopnieuw beginnen - herbeginnen, hernemen, hervattenopnieuw bijeenkomen na lange tijd - reüniërenopnieuw breien - aanbreienopnieuw gebakken - opgepieptopnieuw hetzelfde doen – herhalen, overdoenopnieuw in dienst nemen - reëngagerenopnieuw in het bezit komen van - recupererenopnieuw inrichten - hervormen, reformeren, reorganiserenopnieuw maken - hernieuwen, herstellen, renoveren, verbeteren, vernieuwenopnieuw overwegen - herzienopnieuw schatten - retaxerenopnieuw snoeien - nasnoeien

opnieuw stemmen - raccorderenopnieuw tassen - hertassenopnieuw verdubbelen - redoublerenopnieuw voortbrengend - reproductiefopnieuw vormen - regenererenopnieuw ijken - herijkenopnieuw zeggen - herhalen, repeterenopnoemen - opgevenopodeldoc - kamferzalfopoe - oma, grootje, grootmoeder, grootmamaopofferen - afstaan, immoleren, prijsgeven, sacrifiëren, sacrificerenopoffering - immolatie, offer, opdracht, sacrifice, toewijdingoponthoud - dëlai, halte, interruptie, moratorium, more, onderbreking, panne, pauze, pech, sejour, stagnatie, station, stilstand, storing, stremming, tijdverlies, verlating, verlet, vertragingopossum - buidelratoppakken - opnemen, optillen, rapenoppas - babysit, bewaking, oppasser, oppassing, wiegenwacht, zorgoppassen - achtgeven, bedienen, behoeden, dienen, gedragen, opletten, proberen, toezien, uitkijken, verplegen, verzorgen, verzorging, wakenoppassend - behoorlijk, braaf, deugdzaam, eerlijk, eerzaam, fatsoenlijk, keurig, net, secuur, vlijtig, waakzaamoppassen voor - wakenoppasser - babysit, bewaker, broeder, cipier, herder, hoeder, ordonnans, portier, suppoost, surveillant, verpleger, verzorger, wakeroppasser van olifant - kornak oppasser van schapen - herder oppasser van wol leveranciers - herderopper - schelf, (hooi)mijt, rook, hoop, opperman, stapel, tas, opperabt - aartsabt, archimandriet, opperwachtmeester, opperabt in Griekenland - archimandrietopperarmbeen - humerusopperarmspier - bicepsopperbest - allerbest, beproefd, bravissimo, deugdelijk, excellent, hooghartig, kloek, patent, prima, probaat, puik, trots, uitmuntend, uitstekend, voorbeeldigopperbevel - leidinggever, oppergezagopperbevelhebber – admiraal, generaaloppercommando - staf opperdieren - primaten opperduivel - Beëlzebub, Satanopperen - aanvoeren, beschutten, opmerken, opwerpen, schuilen, suggereren, uiten, voorslaan, voorstellen oppergezag - suprematie oppergod - Alfadur, Allah, Alvader, Jupiter, Odin, Wodan, Zeusoppergod der zee - Neptunus,Poseidonopperheer - God, soevereinopperheerschappij - hegemonie opperherder - Christus, Godopperhoofd - aanvoerder, chief, leider, overste, stamhoofd, opperhoofd (Indianen) - sachem opperhuid - epidermisopperhuidcellen (verhoornd) - nagelopperkleed - bovenkleed, dalmatiek, gewaad, habijt, kaftan, labaar, robe, stola, stool, togaopperkleed van monnik - pijopperleenheerschappij - suzereiniteitopperleiding - directie, bestuur, toezichtopperlijn van het dak - nok oppermacht - God, oppergezag

-53-

oppermacht van vijf vorsten - pentarchieoppermachtig - almachtig, soevereinopperman - aandrager, bouwvakarbeider, dakdekker, metselaar, steenzetter, straatmaker, stukadoorshulp, voormanopperofficier - admiraal, generaal, maarschalk, schout bij nachtopper of hoop - mijt opperpriester - dalai, paus, patriarch opperst - hoogst, bovenst, supreem, voornaamstopperstalmeester - maarschalk opperste laag van het bekleedsel van uit- of inwendige organen (niet van de huid) - epitheel, epitheliumoppertoezicht - eindcontrole, supervisie, suprematie oppervlakkig - banaal, flut, lichtvaardig, los, losjes, losweg, luchtig, nietszeggend, onbeduidend, ondegelijk, ondiep, ongelijk, onnauwkeurig, superficieel, terloops, vlak, vluchtig,oppervlakkig aanraken - effleurerenoppervlakkig lichtvaardig geschreven boek - flutoppervlakkig verbranden - schroeienoppervlakkige kennis - galantisme oppervlakkige liefde - kalverliefdeoppervlakkige wond - krab, krauw, schram, sneetjeoppervlakkigheid - banaliteit, lichtvaardigheid, onoordeelkundigheid, superficialiteitoppervlakte - areaal, bovenvlakte, gebied, meer, niveau, plas, terrein, opp., waterspiegel, watervlakteoppervlakte der aarde - grondoppervlakte oneffen maken - greinen, greinerenoppervlakte uitgestrektheid - areaaloppervlakte van bos - areaaloppervlakte van de teen ruw maken - boucharderenoppervlakte van een kegel - kegelmanteloppervlakte van water - spiegeloppervlaktegebied - areaaloppervlaktemaat - are, bahoe, bunder, gemet, ha, hectare, morgen, roe oppervlaktewisseling - golving oppervorst - grootvorstopperwachtmeester - opper Opperwezen - God(heid) opperzaal - bovenzaaloppeuter - opdonder, opstopperoppikken - arresteren, meenemenopplakbriefje - etiketopplakken - gommen, lijmenoppletie - overvullingopploegen - omploegen, ontginnen oppoetsen - politoerenoppoken - op(porren), rakelenopponent - bestrijder, frondeur, tegenpartij, tegenspreker, tegenstander, tegenstreveropponeren - bestrijdenoppoppen - opschikkenopporren - aanporren, aanzetten, oprakelen, rakelen, wekkenopportuun - doelmatigopposant - tegenstanderoppositie - tegenstand, verzet oppositie voeren - opponerenoppotten - opgaren, sparen, oppressie - benauwdheid, benauwing, druk, onderdrukkingopprikken - (op)speldenopprimeren - onderdrukkenopprobatie - beschimping, hoonoppronken - opschikken, optooienopproppen - volstoppenoppuilen - puttenoppijpen - opblazen, opscheppen, opspelen

opraapsel - verzinseloprakelen – harken, opkoteren, (op)pokenoprapen - oppakkenopraken - opgaanoprecht - betrouwbaar, braaf, echt, eenvoudig, eerlijk, ernstig, fair, gelovig, gemeend, goed, hartelijk, hartgrondig, heus, hoffelijk, innig, loyaal, meewarig, onbedrieglijk, ongekunsteld, ongemaakt, ongeveinsd, onpartijdig, onverbloemd, open, openhartig, rechtschapen, rechtuit, reinwit, ridderlijk, rondborstig, ronduit, riterlijk, serieus, sinceer, trouw, trouwhartig, waar, waarheidlievend, welgemeend, wezenlijk, zuiveroprecht berouw hebbende - berouwvoloprecht blijk gevend van iets - openhartigoprecht gemeend - welgemeendoprecht iemand - Nathanaëloprecht van gemoed - eenvoudoprecht vertrouwen - argeloosheid, naïviteitoprechte belangstelling - liefdeoprechtheid - droiture, eerlijkheid, ernst, gemeendheid, rechtschapenheid, rondheid, simpliciteit, sinceriteit, trouw, veraciteit, zuiverheidoprekenen - optellenoprekken - uitrekkenoprement - operment, zwavelarsenicumoprichten - bouwen, creëren, erigeren, grondvesten, instellen, metselen, openen, opheffen, opstaan, opsteken, stichten, vestigen, vormenoprichter - bouwer, insteller, stichteroprichter van de levensschool - Perquinoprichter van het cabaret - Herfst, 'Lurelei'oprichter van Time-concern - Hadden, Luceoprichting - bouw, elevatie, erectie, fondatie, fundatie, grondvesting, installatie, instelling, opbouw, opening, stichting, verrijzenis, vestigingoprispen - boeren, eructeren, opslaanoprisping - boer, ructus, vapeur, zuuroprisping van de maag - eructatieoprit - inrit, kluft, oprij, oprijlaan, stoep, toegang, toegangswegoprit van een dijk - kluft, oprij, stoepoproden - ophoepelen, opredderen, opruimen, opschietenoproep - aansporing, convocatie, ontbieding, opbod, opwekking, oproep te wapen - alarmoproep ten strijde - ban (door leenman), mobilisatieoproep ter vergadering - convocatie rekwisitie, uitnodigingoproepen - aanschrijven, aansporen, aanvaarden, bijeenroepen, convoceren, dagvaarden, evolueren, ontbieden, telefoneren vorderen, uitdagenoproepen van herinneringen - evocerenoproeper tot het gebed van de minaret - moedzinoproeping - convocatie, evocatie, indicatie, oproep, vocatieoproeping tot de oorlog door de leenheer - banoproepinstallatie - intercom, megafoon, microfoon, telefoonoproepkracht - noodhulpoproepsignaal - wektoonoproepteken voor schepen - a.s.t.oproer - beroering, beroerte, demonstratie, muiterij, omwenteling, ongeregeldheden, onlust (en), opschudding, opstand, opstootje, rebellie, rel, revolte, revolutie, seditie, troebelen, tumult, verzet, volkswoedeoproer maken - insurgeren, muiten, rebelleren, revolterenoproer maker - muiteling, opruier, rebeloproer onder schepelingen - muiterijoproeren - aanaardenoproerend - muitachtigoproerig - factieus, muitend, muitziek, opstandig, rebels,

-54-

revolutionair, seditieus, weerspannig, woelziekoproerig worden - mutineren, revolterenoproerige beweging - furieoproerkraaier - agitator, ophitser, raddraaier, rebel, stokebrandoproerling - agitator, djahat, insusgent, muiter, muiteling, oproerkraaier, oproermaker, oproerzaaier, provocateur, rebel, rustverstoorder, woelgeestoproerling (Ind.) - djahat, insurgentoproermaker - agitator, ochlocraat, opruier, snuiter, stokebrand,opstandeling, provo, provocateur, rebeloproeruitlokker - provocateur , rebeloprolbaar schilderij (Jap.) - kakemonooprolbaar zonnescherm - jaloezie, kree, storeoprolbare duimstok – rolmaatoprolIer - glomerisop rolletjes - goed, gladjes, soepelopruien - aanhitsen, agiteren, hitsen, instigeren, ophitsen, opstoken, prikkelen, stokenopruiend - demagogischopruier - aanstoker, aanzetter, agitator, onruststoker, ophitser, oproermaker, provocateur, raddraaier, revolutionair, stoker, volksmenneropruiing - instignatie, ophitsingopruimbeitel - opzuiverbeitelopruimboor - verzinkbooropruimen - afschaffen, opbergen, oproden, opvrolijken, opzuiveren, ordenen, redderen, regelen, schikken, schoonmaken, uitverkopen, verlichten, verwijderen, wegdoenopruiming - ordening, uitverkoop, zuiveringoprij - oprit, oprijlaanoprijg - reepoprijlaan - inrit, inrij, oprijweg, oprit, rijweg, toegang, toegangswegoprijzen - opkomen, opstaan, zwellenoprijzing - opkomst, opstand, verrijzenis, zwellingopscheppen - bluffen, geuren, geurmaken, grootspreken, opdissen, ophemelen, opsnijden, pochen, pralen, protsen, snoevenopschepper - blaaskaak, bluffer, branie, braniemaker, druktemaker, geurder, geurmaker, grootspreker, lefgozer, leugenaar, opsnijder, patser, ploert, pocher, poen, praalhans, praler, snob, snoever, uitslover, windmakeropschepperij - bluf, gepoch, gesnoef, grootspraak, humbug, pocherij, poeha, praal, rodomontade, snoeverij, zwetserijopschieten - avanceren, opgroeien, opkomen, vlotten, vorderen, wassenopschik - kleinood, luister, opsmuk, praal, pracht, pronk, sier, sieraad, sieraden, smuk, tooi, versiering, weeldeopschikken - dossen, optooien, versieren, opschuiven, uitmonsterenopschorsen - verdagen, uitstellenopschorten - opgorden, prorogeren, suspenderen, uitstellen, verdagen, verschuiven, opkorten opschortend - suspensief opschorting - renunciatie, schorsing, surséance, suspensie, temporisatie, uitstel(ling), verschuiving opschorting van betaling - surséance opschorting van rechtszitting - verdagingopschrift - epigraaf, epigram, epitaaf, hoofd, inscriptie, rubriek, titelopschrift in een krantenartikel - kop opschrift op enveloppen - adresopschrift op het kruis - i.n.r.i. opschrift op steen - grafschrift opschrift op stenen in Rome - S.P.O.R.opschrift van de Russische Andreasorde - S.A.P.R.

opschriftenkunde - epigratieopschrijfboekje - agenda, blocnoteopschrijven - boekstaven, noteren, notuleren opschrijven van een melodie - notatieopschudding - alteratie, amok, alarm, beweging, consternatie, deining, drukte, gedoe, gedoente, geraas, herrie, kabaal, last, lawaai, ontsteltenis, oploop, rel, rep, roering, rumoer, sensatie, tumult, verwarring, volksoploopopschudding verwekkend - alarmerend, beroerend, ontstellend, sensationeel, tumultueusopschuiven - verdagen, opschorten, uitstellen, verschuivenopsieren - decoreren, dossen, gameren, opsmukken, optooien, ornamenteren, tooien, verfraaienopsiering - franjeopsiersel - decoratie, dos, franje, opsmuk, ornament, sieraad, tierlantijn, tooi, versierselopslaan - opgaan, oprispen, oprijzen, opschieten, opsteken, optellen, opzetten, stockeren, uitspruiten, verhogenopslag - bewaring, blik, gewas (onkruid), (het) opslaan, inslag, lapel, loonsverhoging, opbod, oplegging, opslagplaats, revers, scheut, toeslag, uitspruitsel, verhogingopsleg (muz.) - arsis opslagbewijs van een veem - cedel, ceelopslag bij tennis - serviceopslagcapaciteit - geheugenopslaglijst - ceelopslagplaats - autopakhuis, bergruimte, bewaarplaats, boet, depot, dok, dump, entrepot, graanpakhuis, graansilo, hangar, houtpakhuis, keet, kelder, korenpakhuis, loods, magazijn, meelpakhuis, opslag, pakhuis, reservoir, rijstpakhuis, schob, schuur, silo, stapelgebied, stapelplaats, stapelterrein,tank, veem, voederkuil, voorraadschuur, zolderopslagplaats voor granen - (graan) siloopslagplaats van ongebruikte leger goederen - dumpopslagplaats voor olie - tankopslatten - uitbaggerenopslokken - inslikken, inzwelgen, verslinden, verzwelgenopslokker - gulzigaard, slokopopslorpen - absorberen, inzuigen, resorberenopslorping - absorptie, inzwelging, opslurping, resorptieopsloten - dreggen, uitdiepen, zuiverenopsluiten - afsluiten, afzonderen, ontsluiten,opsluiting - aaneensluiting, arrest, detentie, gevangenzetting, hechtenis, inbewaringstelling, incarceratie, opberging, reclusie, sequestratie,opsluiting in gevangenis - arrestopsluitingsvrees - claustrofobieopsluitplaats - bagno, cachot, cel, gevang, gevangenis, kerker, lik, nor, petoetopslurping - slorp, slurpopsmeren - invettenopsmikkelen - eten, smullenopsmuk - dos, opdoffing, opschik, optooi, praal, pracht, sier, tooi, tooisel, versieringopsmuk van een uniform - tresopsmukken - farderen, opdoffen, opsieren, pareren, toetakelen, tooien, uitdossen, versierenopsnoeien - groeperen, opschakelen, uitdunnen, vastbindenopsnoepen - opsnuisterenopsnorren - nazoeken, opduikelen, speurenopsnijden - bluffen, grootspreken, opensnijden, opscheppen, pochen, pralen, snoeven, voorsnijden, zwetsenopsnijder - blaaskaak, bluffer, branie, braniemaker, dikdoener, geurmakèr, geurtrapper, grootspreker, lefhebber, levenmaker, opschepper, pocher, poen, snoever, spekschieteropsnijderij - blague, gasconnade

-55-

opsnijerij - blufferijopsodemieter - opstopperopsolferen - aansmeren, opdringen, wijsmaken opsolteren - wijsmakenopsommen - enumereren, noemen, opnoemen, tellenopsomming - cedel, ceel, enumeratie, inventaris, lijst, opnoeming, programma, reeks, rij, specificatieopsomming van gegevens - programmaopsomming van personen - lijst, nominatieopsouperen - opmaken, verbrassenopspannen - razen, uitvarenopsparen - bewaren, vergaren, verzamelenopspattend vocht - spat, spetopspelden - opprikkenopspelen - fulmineren, razen, tekeergaan, tieren, uitspelen, uitvarenopspelend - fulminantopsporen - achterhalen, deterreren, nagaan, naspeuren, nasporen, navorsen, onderzoeken, opsnorren, opzoeken, uitpluizen, uitvinden, uitvissen, uitvorsen, zoekenopsporing - exploratie, investigatie, ontdekking, recherche, speuring, speurwerkopsporingsambtenaar - detective, rechercheur opsporingsapparaat - radaropsporingsapparaat voor onderzeeërs - asdic .opsporingsdienst - recherche opsporingsdienst (Eur.) - Interpolopsporingsdienst (USA) - FBIopsporingsinstallatie - radaropsporingsmaatschappij - exploitatiemaatschappijopsporingsradiodienst - alarmcentraleopspraak - afkeuringopspringen - opstuitenopspringend insekt - sprinkhaan, vloopspringend vochtdeeltje - spat, spet, spetter, opstaan - (op)rijzen, optreden, rebelleren, revolteren, strekkenopstaand deel van een meubel - stijlopstaand touw op een schip - standeropstaand voorhaar - kuif opstaande balk of pilaa - stander, stijlopstaande boord van een trui - colopstaande haardos - kuifopstaande haren van een tapijt - poolopstaande kant - boeisel, kim, klens, rand, randkraag, randkransopstaande lat - rasteropstaande pen in een roeiboot - dol, roeipen, opstaande pilaar - stander opstaande rand - boeisel, braam, flens, kim opstaande randkraag aan buizen - flensopstaande scheepswand - boord opstal - gebouw, perceelopstampen - aanstampen, vaststampenopstand - insurrectie, muiterij, oproer, protest, rel, rebellie, revolte, revolutie, verzet, volksverzetopstand tegen de regering - coup, staatsgreepopstand tegen prijsverhoging - kopersstakingopstand van werknemers - stakingopstandelijk - rebelsopstandeling - insurgent, muiter, oproerling, oproermaker, rebel revolteur, revolutionair, verzetsmanopstandig - omwentelingsgezind, oproerig, rebels, revolutionair, opstandige - muiter, oproerling, oproermaker, rebelopstandige beweging - revolteopstandige beweging in Ierland - IRAopstandige engel (Arab.) - Eblis, weerspannig

opstandigheid - rebellie, verzet, weerbarstig, weerspannigheidopstanding - herrijzenis, resurrectie, resuscitatie, verrijzenis, wedergeboorteopstandstabel - opbrengsttabelopstap - bordes, optrede, optree, stoep, treeplank opstapelaar - hamsteraaropstapelen - hamsteren, hopen, ophopen, ramasseren, tassen, vergaren, verzamelenopstapelend - aanwassend, ophopend,opstapeling - accumulatie, hoop, opeenhoping, opeenstapeling, ophoping, stapel, tasopstapje - trede, treeopstappen - aftreden, uittreden, verdwijnen, vertrekken, weggaanopsteken - aanboring, aansteken, aanwakkeren, empocheren, opstrijken, opwekkenopsteker - hooivork, wigopstel - artikel, betoog, bijdrage, dissertatie, essai, essay, ontwerp, proeve, schets, scriptie, scriptum, stijloefening, verhandeling opstel in een krant - artikel opstellen - formeren, installeren, neerzetten, ontwerpen, oprichten, parkeren, plaatsen, redigeren, samenstellen, scheppen, schikken, schrijven, uitmaken, uitstallen, vervaardigen, vormen opstellen in de openlucht -parkerenopstellen om te wachten - parkerenopstellen van een dagblad - redactieopsteller - concipiënt, installateur, ontwerper, oprichter, redacteur, schrijver, vervaardigeropstelling - additie, formatie, installatie, ontwerp, oprichting, plaatsing, positie, redactie, redigering, slagorde, vervaardigingopstelling van soldaten - colonneopstelling van troepen van afstand tot afstand - echelon opstelraad - red., redactie, redaktieopsterken - reconforterenopstoepen - ophitsen, opstokenopstoken - aanboeten, aanhitsen, aanzetten, boeten, hetzen, hitsen, instigeren, ophitsen, opjutten, opruien, opsteken, opzetten, verbruikenopstoken van vuur - opboeten, oprakelenopstoker - kuiper, intrigant, ophitser, opruier, raddraaier, stokeropstoking - instigatieopstoot - oploop, uppercutopstootje - oploop, oproer, relopstopper - duw, klap, stomp, stoot, oorveegopstoter - knol, duivelstoejager opstrijken - empocheren, innen, opsteken, tempermesopstrijkmes - spatel, paletmes opstuiten - kaatsen, ospringen, verenopstuiven - opvliegenopstuivend - opvliegendopsturen - inzenden, verzenden, zendenopstijgende warme luchtstromingen - thermiekopstijging - ascensieoptakelen - hijsen, opdirken, ophijsen, opsmukken, optooien, optuigen, tuigen,optassen - ophopen, stapelenoptater - oorveeg, opduveloptatief - wensendoptekenen - aantekenen, noteren, registrerenoptellen - adderen, additie, enumeratie, rekenen, samenvoegen, sommatie, summatie, summeren, tellingoptelling - auditie,bijeentelling, som,optelteken - plusopteren - kiezen, verbruiken, verteren

-56-

optie - keuze, keus, voorkeur optiek - lichtleer, optica, visie, zichtleeroptillen - beuren, heffen, lichten, opnemen, oppakkenoptimaal - gunstig, hoogst, sterkst, uiterstoptimaten - aanzienlijken, patriciërsoptisch bedrog - irradiatieoptisch Instrument - bril, camera, fototoestel, kijker, lens, loep, lorgnet, lorgnon, loupe, microscoop, monocle, octant, optiek, perescoop, prisma, sextant, (spiegel)telescoop, stereoscoop, sterrekijker, telelens, telescoop, toneelkijker, verrekijker, werktuig, zeekijkeroptisch seintoestel - seintoren, semafoor, telegraafoptisch verschijnsel – regenboog, optocht - bloemencorso, defile, feeststoet, mgang, optocht, parade, processie, sleep, stoet tocht, optocht van ruiters - cavalcade optometer - gezichtsmeteroptooien - opschikken, opsieren, opsmukken, paleren, sieren, smukken, stofferen, tooien,verfraaien, versierenoptrapje - stoepoptred - estrade, opstap, podium, tredeoptrede - opstapoptred van een troon - estrade optreden - ageren, beginnen, doen, handelen, manoeuvreren, occuperen, opstaan, strijden, verschijnen, voordragen, werken,optrek - hut, woningoptrekken - accellereren, hijsenoptrekking van spieren - retractieoptrommelen - bijeenroepenoptuigen - opdirken, takelen, tomen, zadelenopulent - gegoed, (steen)rijk, vermogendopuntia - vijgdistelopus - op, (muziek)werk,opusculum - werkjeopvallen - afsteken, bemerken, frapperen, speuren, treffen, uitblinken opvallend - curieus, evident, excentriek, frappant, grotesk, markant, merkwaardig, ongewoon, omineren, opmerkelijk, opzichtig, opzienbarend, ostentatief, saillant, sprekend, tekenend, treffend opvangdraad - antenne opvarend - opvliegendopvatten - beginnen, beramen, opnemen, oprapen, tillenopvatting - conceptie, denkbeeld, hervatting, interpretatie, inzicht, leer, mening, oordeel, overtuiging, standpunt, theorie, uitleg, vervolging, vorming, zienswijzeopvegen - opnemen opvijzelen - opkrikken opvissen - dreggenopvliegen - opstuivenopvliegend - agressief, coleriek, choleriek, driftig, dynamisch, gejaagd, geprikkeld, gichtig gramstorig, heetgebakerd, humeurig, korzelig, lichtgeraakt, ontstemd, onstuimig,oplopend, opstuivend, toornigopvlucht van een vogel - essor opvoeden - eleveren, grootbrengen, kweken, meevoeren, voortbrengen, vormenopvoeder - ouder, onderwijzer, pedagoogopvoeding - educatie, grootbrenging, scholing, vorming opvoeding van de jeugd - neopedieopvoedkunde - pedagogie (k) opvoedkundige - pedagoogopvoeren - vertonenopvoering - opdrijving, voorstelling, vergroting, verhoging, vertoning, vertoonopvolgen - betrachten, nakomen, naleven, remplaceren,

succederen, treden, vervangenopvolgend - consecutief, opklimmend, respectievelijk, subsecutief, successief, successievelijk,opvolger - successoropvolger van de profeet - kalif, kalief opvolgers van Alexander de Grote - diodochen, Antiochus, Demitrius, Perdiccas, Ptolemaeus, Poliocretes Pyrrhus, Seleucesopvolging - successieopvolging naar dienstjaren - anciënniteitopvolging naar ouderdom - senioraatopvolgster van Vasti in de gunst van Xerxes - Estheropvorderen - (op)eisen opvordering - opeising, reclamatie, revendicatie, sommatieopvordering tot de strijd - uitdaging opvordering van eigendom - naastingopvouwbaar - plooibaar, buigbaar opvouwbaar bed - veldbed, luchtbed, kermisbed, slaapzak, stretcheropvouwbaar huisje - tent opvouwbaar reclameboekje - folderopvouwbare fiets - vouwrijwielopvouwbare knijpbril - lorgnet opvouwbare schraag - schrankopvreten - opfrettenopvreter - doodeter, parasiet, uitbuiter, uitzuiger,verslinder opvrolijken - animeren, opbeuren, opkikkeren, opmonteren, opwekken, troosten opvullen - bolmaken, bomberen, opzetten, plomberen, volstoppenopvullen met watten - watteren opvullen met zittingen - capitonnerenopvullen van holte van tanden of kiezen - plomberenopvulling met olie van een microscoop - olieimmersieopvulling van poppen - zaagselopvulmateriaal voor meubels - caragatepvulsel in versregel - stoplap (fig)opvijzelaar - lofredenaaropvijzelen - pronerenopvijzen - aanhitsenopwaaien - opvliegenopwaarts - ana, bergop, omhoog, oplopendopwaarts gaan - opgaan, opleiden, stijgenopwaarts gerichte druipsteenkegel - stalagmietopwaartse plooiing in aardlaag - anticlinaalopwaartse ronding - zeegopwachting - bezoekopwarmen - opleukerenopwegen tegen - evenaren, lonenopwegend tegen kosten en moeite - lonendopwekken - aanmanen, aanmoedigen, aansporen, aanwakkeren, aanzetten, animeren, exciteren, exhorteren, manen, nopen, opfrissen, opmonteren, opruien, opsteken, opvrolijken, prikkelen, stimuleren, stoken, susciteren, verfrissen, verkwikkenopwekken tot - oproepenopwekken tot beterschap - vermanenopwekken van een magnetisch electrisch veld - inductieopwekkend - aanmoedigend, aansporend, impulsief, opbeurend, prikkelend, stimulerend, verkwikkendopwekkend bevel - adhortatiefopwekkend en later verlammend werk - nicotineopwekkend middel - dope, existans, LSD, marihuana, sassafras, stimulans, tonicumopwekkend muziekstuk - fanfare, mars, reveille opwekkend trompetgeschal - fanfareopwekkende middelen - analeptica

-57-

opwekker van elektriciteit - dynamoopwekking - aanmoediging, aansporing, bemoediging, exhortatie, exitatie, impuls, initatie, prikkel, prikkeling, provocatie, reveil, stimulans, stimulatie, suscitatie, verkwikkingopwekking van de lachlust - miltkittelingopwekkingsmiddel - amfetamine, benzedrine, cocaïne, coffeïne, heroïne, pervetineopwellen - op(borrelen)opwellend water - bron, welopwelling - aandrift, bevlieging, bron, bui, drang, drift, elan, gril, impuls, inval, neiging, opborreling, opbruising, opkoking, vlaag, vleug, vuur,opwelling van woede - driftopwerken - retoucheren, verhogenopwerken met de hamer - opkloppen, repousséopwerpen - betwisten, braken, moveren, omhoogwerpen, opperen, proponeren, uitwerpen, voorslaan, voorstaan, voorstellenopwerping - bezwaar, maar, tegenwerpingopwikkelen - oprollenopwinden - enerveren, exciteren, hieuwen, opdraaien, spannen, verheffen, vijzelenopwindend - agitato (muz.), agiterend, enerverend, frappant, prikkelend, sensationeel, spannendopwinding - agitatie, beroering, boosheid, drift, exaltatie, gejaagdheid, kwaadheid, nervositeit, opdraaiing, opgewondenheid, overspanning, sensatie, spanning, zenuwachtigheid opwindtrommeltje aan een hengel - reelopwissen - opvegen, opnemenopzadelen - belasten, opdringenopzamelen - bijeenbrengen, sparen, verzamelen, wannenopzeggen - afdanken, afzeggen, beeindigen, declameren, ontslaan, reciteren, voordragenopzegging van een zaak - renunciatieopzegging van het leen - refutatieopzeilen – laveren opzenden - toesturen, versturenopzet - bedoeling, beraming, concept, doel, dolus, erg, grondplan, idee, intentie, moedwil, oogmerk, plan, premiditatie, schema, toeleg, voorbedachtheid, voordacht, voornemenopzetje - ontbijtserviesopzettelijk - bedacht, bewust, boosaardig, doelbewust, doloos (misdrijven), gepremediteerd, moedwillig, expres, voorbedacht, voorbedachtelijk, welberaamd, welberaden, wetens, willens,opzettelijk bedrog - falsem, falsificatie, falsum, vervalsingopzettelijk vertoon - ostentatief opzettelijk wanorde stichten - sabotage, bederven of beschadigenopzettelijke opzien verwekkend - ostentatief, vertoonopzettelijke tegenwerking - sabotageopzettelijke verergering van ziekteverschijnsel - aggravatieopzettelijke waardevermindering van de munt - devaluatieopzetten - aanmoedigen, aanzetten, beramen, extubereren, ondernemen, openen, ophogen, opjagen, oprichten, opstoken, optooien, opwekken, opzwellen, slijpen, uitzetten, versieren, zwellenopzetten van dieren - dermoplastiek, prepareren opzetter - keerbeitelopzetter van dieren - preparateur, taxidermistopzetting - extumescentieopzicht - aanzien, achting, aspect, avista, beheer, eerbied, idee, leiding, oogmerk, respect, toezichtopzicht (in elk) - absoluut, gans, geheelopzichte (ten - van) - aangaande, betreffende, concernant, genoemde, inzake, nopens, omtrent, rakende, relatief

opzichter - baas, bewaker, chef, controleur, custos, hofmeester, inspecteur, intendant, koster, mandoer, mantri, mayordomo, meier, narijder, opziener, patroon, rentmeester, surveillantopzichter in de kerk - koster opzichter (Ind.) - mandoer, mantri, mantrie, tandilopzichtig - bont, druk, opvallend opzichtigheid - glitteropzichtig uniform - apenpakopzichtprojector - epidiascoop opzichzelfstaand - alleenstaand, apart, bizonder, bijzonder, los, onafhankelijkopzien - aanzien, eclat, eerbiedigen, glans, luister, praal, sensatie, verbazing, verwondering, vrezenopzien verwekkend - ostentatiefopzienbarend - alarmerend, eclatant, geruchtmakend, sensationeel, spectaculair, verbazingwekkendopzienbarende gebeurtenis - evenement, sensatie, stunt, verrassing, voorvalopziener - inspecteur, opzichteropzien naar - bewonderenopzoeken - apporteren, bezoeken, naslaan, oprapen, opsporenopzoeken in een boek - naslaanopzoeten – gladvijlenopzuigen - resorberenopzuiging van vloeistofen door een poreuze wand - osmoseopzwellen - rijen, opzetten, rijzen, verdikkenopzwelling in de hersenen - tumoropzwelling van de blinde darm - appendicitisopzwelling van de bloedvaten - phlebectasie, spataderopzwelling van de huid - blaaropzwepen - aanmoedigen, aanzetten, hitsen, opjagenopzij - bezijden, langsopzij gaan - sparen, uitwijken, zwichtenopzij leggen - afzonderen, bewaren, reserveren, verleggenopzij streven - evenarenopzij van - naastora - bidora et labora - bid en werkora pro nobis - O.P.N.oraal - mondelingoraal anticonceptiemiddel - pil orageus - stormachtig, woeligorakel - godsspraak, openbaring, raadsman, voorspelling, vraagbaak, weetalorakelachtig - geheimzinnig, raadselachtigorakelen - profeteren voorspellen orakelplaats - Amfiaros, Delfi, Dodoneorakelplaats van Apollo - Klarosorakeltempel van Apollo - Delfiorang (Ind.) - mensoranjeappel - sinaasappel oranjegezinde - orangistoranje lijster - koperwiek, schatlijster Oranje-Nassauorde - O.N.O. oranjerie - broeikas, kas, serre, tuinhuisje, wintertuin oratie - betoog, gebed, toespraak, rede, redevoeringorator - betoger, redenaar, redevoerder, retor, sprekeroratorium - bidvertrek , kapel, muziekdramaoratorium van Bach - Weihnachtsoratoriumoratorium van Händel - Jephtha, Joshua, Messiahoratorium van Haydn - (die) Jahreszeiten, (die) Schöpfungoratorium van Mendelssohn - Elias, Paulusorbiculair - kringvormig, ringvormig, rondorbis - baan, kringOrcadische eilanden - Hou, Sanday

-58-

orchis - standelkruidorcus - Hades, Tartarusordale - godsoordeelorde - afdeling, bouworde, corporatie, dagorde, discipline, graad, hiërarchie, klasse, kloosterorde, kosmos, norm, onderscheiding, rang, reeks, regel, regelmaat, ridderorde, rust, schikking, stand, stel, toestand, trap, tucht, vereniging, volgordeordebewaarder - agent, diender, gendarme, politie, politieagent, rechercheur, suppoost, veldwachterorde der augustijnen - O.E.S.A. orde der benedictijnen - O.S.B. orde der dominicanen - O.P.orde der karmelieten - O.C.orde der kapucijnen - O.M.C. orde der minderbroeders - D.F.M. orde der predikheren - O.P. ordeband van zijde - sjerp ordebewaarder - agent, politie, suppoost ordebroeder - geestelijke, fra(ter)ordedienst - O.D.ordesgeestelijke - benedictijn, dominicaan, franciscaan, kloosterling, kruisheer, monnik, norbertijn, pater, trappist, jezuïet, mariaan, montfortaan, willemijnordeloos - ongeregeld, onregelmatig, slorig, tuchteloos, verward, wanordelijkordeloosheid - bende, chaos, wanordeordeloze boel - allegaartje, baaierd, bende, chaos, rommel, rommelzo, rommelzooi, troep, wanorde, warboel, warwinkel,ordeloze rommel - jamboelordelijk - clean, geordend, geregeld, keurig, methodisch, net, netjes, opgeruimd, ordentelijk, regelmatig, schikkelijk, solide, systematischordelijkheid - netheidordende kracht - régulateurordenen - beredderen, inrichten, ordineren, organiseren, rangeren, rangschikken, regelen, reglementeren, reorganiseren, saneren, schikken, systematiseren, wijdenordenen en samennaaien van geschreven stukken - rotulerenordenend - regulatiefordening - herstelling, inrichting, maatregel, opruiming, planning, regeling, sanering, schikking, vervanging, zuiveringordentelijk - behoorlijk,billijk, fatsoenlijk, ordelijk, redelijk, schappelijk, wellevend, welvoeglijkordepriester - benedictijn, dominicaan, franciscaan, jezuïet, kloosterling, mariaam, monnik, montfortaan, norbertijn, ordebroeder, ordegeestelijke, pater, trappist, willemijn, order - bepaling, bestelling, bevel, commando, dienst, gebod, instructie, kruisheer, lastgeving, mandaat, opdracht, voorschriftorders geven - bevelenorder geven tot leveren - bestellenorderbriefje - promesseorders geven - bevelen, leverenordeteken - appel, decoratie, erekruis, insigne, kruis, lint, medaille, medalje, scepter, sjerp, ordezuster - non, klaris, kloosterlinge, kloosterzusterordinaal getal - ranggetalordinair - algemeen, alledaags, banaal, gemeen, gewoon, grof, plat, triviaal, vulgairordinantie - regeling, instelling, verordening, ontwerp, ordonnantie, planordinariaat - leerstoelordinaris - eethuis, gewoon, gebruikelijk ordinatie - wijdingordineren - instellen, stellen, wijdenordner - dossier, map, opbergmapordonnans - bewaker, boodschapper, koerier, oppasser, waker

ordonnantie - bevel, gezondmaking, inrichting, orde, ordening, regeling, reorganisatie, schikking, verordening, voorschrift ordonnateur - opziener, verordenaarordonneren - bevelen, gelasten, ordenen, schikkenoreade - bergnimforeïd - kunstgoudorego - marjoleinoreïd - kunstgoudorellien - orleaanorembaal - staatsievaartuigoremus - bidoreren - betogen, kletsen, redenerenorgaan - blad, bondsblad, gildeblad, hart, instrument, klier, krant, lever, long, maag, milt, nier, oog, oor, partijkrant, spreekbuis, verenigingsblad, werktuig, zintuig orgaan bij de lever - miltorgaan dat zich samen kan trekken - spierorgaan in de borstkas - hart, long orgaan in de buik - blaas, lever, maag, milt, nier orgaan van een kwal - velumorgaan van een vis - kieuw orgaan van eencellig dier - organelorgaan van gewaarwordingen - benulorgaan van sporeplanten - sporenvruchtorganisatie - bewerktuiging, bond, genootschap, ordening, regeling, structuur, verenigingorganisatie der Verenigde Naties - U.N.O.organisatie tot opsporing - rechercheorganisatie van afpersers - racketorganisatie van het radiowezen - omroepbestel, radiobestelorganisatie van rotarians - rotaryorganisatie voor Europese econom. samenwerking - OEESorganisation internationale de radio et television - OIRTorganisator - impresario, ondernemer, programmeur, regelaarorganisator van concerten - impresarioorganisator van toneelvoorstellingen of concert - impresarioorganisch - bewerktuigd, levendorganisch oplosmiddel - ester, solventorganische ammoniakverbinding - amineorganische chemie - koolstofchemieorganische mengmest - compostorganische scheikunde - koolstofchemieorganische stof - purineorganische verbinding - amine, ester, koolhydraat, ureum organiseren - fixen, inrichten, kapen, maken, ordenen, regelen, wegnemenorganisme - amoebe, bouw, dier, lichaam, samenstel, structuur, wezenorganisme in zeewater - necton, planctonorganist - orgelspeler, musicus, muzikantorganogeen gesteente - kalk, veen, steenkool, bruinkool orgasme - bevrediging, climax, extaseorgeade - amandelmelk, amandelpersorgel - bioscooporgel, harmonium, kamerorgel, kerkorgel klavier, pierement, straatorgelorgel der armen - (trek)harmonicaorgelbespeler - organistorgeldraaier - liereman, orgelmanorgeldraaister - lierevrouworgelregister - pedaal, positief, regaalorgelpunt - fermateorgelpijp - labiaal, piramidon, prestant, pijp, regaal, registerorgelpijp met lipwerk - labiaal, labiaalpijporgelpijpen - figurantenorgelpijpen die tot één geluidssoort behoren - registerorgelregister - angelica, bourdon, cimbaal, flageolet, gamba,

-59-

kornet, mixtuur, pedaal, pijpenrij, regaal, roerfluit, alicet, spitsfluit, stem, trompet, vulstem, woudfluitorgelregister dat de musette nabootst - musetteorkestorgelregister met pijpen als een omgekeerde piramide - piramidonorgelregister met tongwerk - regaalorgelregister om de wind te regelen - balregisterorgelregisterknop - manubriumorgelschuif - registerorgelspeelster - organisteorgelspelen - orgelenorgelspeler - orgelist, organistorgelstem - registerorgeltoets - toucheorgeltrapper - balgentrederorgeltussenspel - versoorgiast - ingewijde, adeptorgie - bacchanaal, braspartij, gelag, drinkgelag, slemperij, zwelgpartijorgineel van notariële akte - minuutoriënt - levant, morgenland, oostenoriëntaal - morgenlands, oostelijk, oostersoriënteren - richtenoriflamme - rijksvaanoriginair - afkomstig, oorspronkelijk, zelfstandigoriginaliteit - eigenaardigheid, oorspronkelijkheid, vreemdsoortigheidorigine - afkomst, bron, ontstaan, oorsprong, welorigineel - anders, authentiek, echt, eigenaardig, fris, nieuw, onvervalst, oorspronkelijk, verrassend, zonderlingorigineel iemand - snaak, typeorigineel van een boek - manuscriptorigineel van notariële akte - minuut orka - zwaardwalvisorkaan - cycloon, storm, stormwind, tornado, wervelstormorkest - band, muziekgroeporkest (Jav.) - gamelanorkestinstrument – althoorn, bas, bekken, blokfluitdrum, klarinet, orgel, piano, saxofoon, triangel, tromel, trmpet, viool, xylofoonorkest met houten en koperen blaasinstrumenten - harmonieorkest met koperen blaasinstrumenten - fanfareorkestbak - orkestruimteorkestcompositie - partituurorkestje - combo, band, kapelorkestleider - dirigent, kapelmeester, maatgever, orkestmeesterorkestmeester - directeur, orkestleiderorkestratie - instrumentatieorkestrion - kabinetorgelorkeststuk - ouvertureorkestwerk - concert, oratorium, symfonie orleaan - anatto, orellienornaat - ambtsgewaad, ambtstooi, plechtgewaadornament - feston, oplegsel, sieraad, tierlantijn, versiering, versierselornament (bloemvormig) - fleuronornament (roosvormig) - roset, rozetornament bij het bouwen - pluikornament met spiralen - holmornament van bladfiguren - bladwerkornament van bloemen en bladeren - festoenornamentaal oplegwerk - applicatieornamentatie - versiering ornamentiek - versieringskunst orneren - sieren, versieren,ornithologie - vogelkunde

ornithografie - vogelbeschrijving ornithologie - vogelkundeornitholoog - vogelkenner orogenese - gebergtevorming orognosie - gebergtekunde orseille - verfmosorthodox - dogmatisch, fijn, precies, rechtzinnig, steilorthodox denkend - conservatieforthodox mens - fijneorthodoxprotestant - calvinist, gereformeerde, hervormdeorthogonaal - rechthoekigorthografie - spelkunstorthoklaas - kaliveldspaatortografie - spellingos - bul, domooroscar - filmprijsoscillatie - slingering, trilling oscilleren - schommelen, slingeren, trillenosmaan - Turkosmose - penetratieosmium - os.ossatuur - beendergestelossenbreker - duindoorn, kattedoorn, stalkruidossendoder - prachtkever, stinkwesp ossendrijver - Boötes, ossehoederosseharst - lendestuk, ribbestukossehoeder - ossedrijverossenkar - sadoossenkneu - staartmeesossekopje - zwartkopmeesossenoog - glasknoop, kamille, margriet ossepikker - buphagaossetong - anchusaossenzweep - sjambokossificatie - verbeningossuarium - knekelhuisostensibel - gewaand, klaarblijkelijk, tonenswaard, zichtbaarostensief - pralend, pronkend, vertoonbaar, zonneklaarostensorium - monstransostentatie - bluf, grootspraak, praalzucht, pralerij, vertoon, vertoonmakingostentatief - bluffend, grootsprekend, pralend, pronkend, vertoonbaar, zonneklaarosteogangreen - koudvuurosteomalacie - beenverwekingosteomyelitis - beenmergontstekingosteoïd - beenachtig, benigosteria (It.) - herberg, logement ostracisme - schervengerichtostreïcultuur - oesterteeltotalgie - oorpijnotiatrie - oorheelkundeotitis - oorheelkundeotium - rust, ledigheidotofoon - oorhoren(tje), hoorbuisotoliten - gehoorsteentjesotorrhoë - oorvloedotoscoop - oorspiegel, otoskoootter - domoor, loutre, paravaan, stommerik, viseterotteren - betijen, ploeteren, tobbenottetto - octetOttomaan - Turkottomaans - Osmaans, Turksoubollig - boertig, dwaas, koddig, komiek, zonderlingoud - afgeleefd, aftands, antiek, bedaagd, bejaard, belegen, bouwvallig, gammel, grijs, oudbakken, ouderwets, overjarig,

-60-

seniel, verlegen, versleten, vervallen, voormalig, welbedaagdoud afgewerkt paard - knol oud afweermiddel - schildoud apothekersgewicht - scrupel, skrupeloud-Aziaten - Medenoud beeldeneiland - Paaseilandoud beproefd soldaat - veteraan oud beroep - bakeroud bevaren matroos - paaioud cafe - herbergoud en versleten - aftandsoud en vervallen - gammel, wrakoud en zwak - afgeleefdoudegyptisch graf - mastaba, piramideoud Egyptisch grafteken - mastaba oud Egyptische zonnegod - Raoud Egyptische godin van de hemel - Hathoroud Europees volk - Galliërs, Germanen, Gothen, Kelten, Noormannen, Vikingenoud Fries kasteel - stinsoud gebruik - traditie, mosoud geldstuk - cent, daalder, tientjeoud geweer - Beaumont, eenderoer, laadbus, musket, snaphaan, voorladeroud gewicht - loodoud Griekse cultuur - Hellenisme oud Griekse grafzuil - steleoud Griekse munt - mina, obool, talent, drachmeoud Griekse stijl - Ionisch, Dorisch, Korinthischoud handschrift - codexoud heldendicht - Ilias, Odysseeoud Hollands meubelstuk - kabinetoud Hollandse munt - stoteroud huisraad - rommeloud Iers alfabet - ogamoud IJslandse letterkunde - Eddaoud Indische godheid - Boeddha, Brahma, Deva, Ganesha, Indra, Kama, Krishma, Kubera, Mara, Shiva, Vajoe, Vishnoe, Yamaoud Italiaanse liedvorm - strambotto oud Javaanse taal - kawioud jongensspel - kotenoud Joodse spreuken en leefregels - talmoed, talmudoud kaartspel - tarokoud kasteel - Brederode, Loevestein, Nyenrode, Muiderslotoud Keltische priestèr - druïdeoud kinderspel - hoepelenoud klavier - cembalooud kluchtspel - Esbattement, Sotternieoud koopvaardijschip - koggeoud koperen muntstukje - mijtoud krijgsman - grijskopoud kunstvoorwerp - antiquiteitoud maar waardevol - antiekoud man - grijsaardoud martelwerktuig - duimschroef, knoet, pijnbank, radoud medicinaal gewicht - drachme oud meubelstuk - kabinetoud model klavier - cembalo, clavecimbalooud muntstuk - halve cent, reaaloud muziekinstrument - spinetoud Noors hofdichter - skaldoud Noors prozawerk - eddaoud onderkoning van Korea - Ito oud oorlogsschip - galeioud paard - guil, knol

oud Perzische taal - zendoud Perzische vorst - sjahoud pistool - pistoletoud roeivaartuig - galeioud Romeins boven kleed - toga oud Romeins onderkleed - tunica oud schietwapen - musketoud schip - fregat, galei, galjoen, kavalje, kogge, korvetoud schriftteken - rune, hiëroglief oud schrijfbureau - kabinetoud snaren instrument - luit, vedel oud soldaat - veteraanoud Spaans oorlogsschip - galjoenoud Spaans zilveren geldstuk - mat oud spel - domino, ganzebord, schakenoud stadje in Noord-Holland - Edam, Hoorn, Medemblikoud stootwapen - dagge, hellebaard, lans, ponjaardoud strafwerktuig - folterbank, palei, pijnbank, schandpaal, tredmolenoud testamentische figuur - zie: bijbelse figuuroud tuchtigingsmiddel - karwats, plak, roe oud type schip - fregat, galei, kogge, galjoen, korvetoud verdedigingsmiddel - schildoud vervoermiddel - diligence, postkoets, trekschuitoud voertuig - tuf, vihikeloud volk - Hunnen, Keltenoud volk in Mexico - Aztekenoud volk in Peru - Inca'soud vrouwtje - bes, neutoud wapen - blijde, boog, goedendag, knots, lans, musket, speer, zwaardoud wapen met pijl - boogoud wapenkleed - maliënkolderoud werptuig - katapultoud zeilschip - kofoud zetterswerktuig - tenakeloud Zuiderzeestadje - Hoorn, Medemblik, Edam, Stavorenoude - bejaardeoude auto - oldtimer, rammelkast, vehikeloude belasting - tiendeoude Belgische rekenmunt - belgaoude bijbelse stad - Uroude bijbelvertaling - Italaoude boomstronk - knaroude Chinese munt - taeloude dans - gigue, menuet, valetaoude doek - lor, vodoude drukpers - degeloude Duitse munt - teleroude Egyptische koning - Faraooude Engelse munt - gienje, guinje, shillingoude Europeaan - Avaar, Aleman, Gallier, Germaan, Gooth, Kelt, Noorman, Vikingoude fiets - rammelkaroude filosofie - epicurisme, stoïcismeoude Franse munt - écu, livre, napoleon oude Friese maat - tolse oude Friese munt - ducaat, écu, livre, napoleon oude geldswaarde - talent oude geneeswijze - aderlatenoude Germaanse schrifttekens - runenoude gewoonten - adat, traditie, zedenoude gouden munt - dukaat, reaaloude grammofoon - pathefoonoude Griekse bijbelvertaling - septuagintaoude Griekse held - Hercules

-61-

oude Griekse munt - drachme, mina, mine, obool, talent oude Griekse volksstam - Aeoliërsoude Hebreeuwse munt - sikkeloude heer - grootvader, opa oude Hollandse munt - cent, dubbeltje, gulden, kwartje, rijksdaalder, stuiveroude inhoudsmaat - aam, kan, kop, mengel, mud, pint, schepel, spint, vat, verrei, vierteloude Joodse munt - zilverlingoude kerel - binkoude koperen munt - duitoude kroon - écuoude kunst - antiekoude landmaat - bunder, roe(de)oude lap - lomp, lor, slet, tod, vodoude lappen - lorren, voddenoude Latijnse bijbelvertaling - itala, vulgata, vulgaatoude Latijnse naam voor Parijs - Lutetia oude lengte eenheid - duim, el, morgen, roeoude lijfstraf - radbraken, vierendelenoude maat - bunder, duim, el, kan, kop, lood, maatje, mud, oortje, roe, roede, stoter, streep, thaler, vat, vingerhoed, wisseoude man - baas, sintoude mast - aamoude mensen - bejaardenoude munt - blank (6 duiten), cent, daalder, duit, dukaat, dukaton, florijn, groot, halvegulden, kluit, mat, mina (gr.), mijt, obool, ort, penning, piaster, pietje, pond, reaal, rozenobel, rijder, scheepjesschelling, schelling, sikkel, sou, stater, stoter, stuiver, talent, taler, thaler, tientje, zilverlingoude munt der negers - kauri, schelpoude naam voor Antibes - Antipolisoude naam voor Arras - Atrechtoude naam voor Boeötië - loniaoude naam voor Bogor - Buitenzorg oude naam voor bos - Loooude naam voor Bretagne en Normandië - Armoricaoude naam voor cm - duimoude naam voor de NOS - NTSoude naam voor een deel van Europa - Hellasoude naam voor DJakarta - Batavia oude naam voor DJawa - Javaoude naam voor Engeland - Albion, Anglia oude naam voor Ethiopië - Mauretanië, Morenlandoude naam voor ethylalcohol of spiritus - wijngeestoude naam voor Finland - Suomioude naam voor Frankrijk - Gallië oude naam voor Gelderland - Gelre oude naam voor Ghana - Goudkust oude naam voor Griekenland - Hellasoude naam voor Ierland - Eire, Erin, Hiberniaoude naam voor Indonesië - N.O.I., Indiëoude naam voor Jeruzalem - Arieloude naam voor Jogjakarta - Mataramoude naam voor kalketrip - sterredisteloude naam voor een kasteel - burcht, huis, steen oude naam voor Kongorivier - Zaireoude naam voor Lesoto- Basutoland oude naam voor Maasgouw - Mosagooude naam voor Maastricht - Trajectumoude naam voor Malagassië- Madagaskaroude naam voor Malawi - Nyassaland oude naam voor Malta - Mileteoude naam voor muzieknoot - ut oude naam voor Napels - Neapolis, Parthenopeoude naam voor Nederlander - Bataaf

oude naam voor Nijmegen - Noviomagnumoude naam voor Oktober - aarzelmaandoude naam voor Overijssel - Oversticht oude naam voor Overveen - Tetterodeoude naam voor Padua - Pataviumoude naam voor Parijs - Lutetia oude naam voor physiologie - biodynamicaoude naam voor Portugal - Lusitaniaoude naam voor Rome - Vestaoude naam voor Schotland - Caledoniëoude naam voor slager - beenhouweroude naam voor Spanje - Hispania, Iberië oude naam voor Thailand - Siam oude naam voor Tiel - Theoleoude naam voor ui – ajuinoude naam voor Utrecht - Sticht oude naam voor Wales - Cambriaoude naam voor wetering - lee. oude naam voor Wijk bij Duurstede - Dorestadoude naam voor Zaïre - Congooude naam voor Zwitserland - Helvetiëoude Nederlandse goudmunt - rijderoude Nederlandse munt - daalder, duit, rijder, stoteroude Nederlandse vochtmaat - mengeloude Noorse verhalen - sagaoude olielamp - quinquetoude onderwaterinstallatie - duikersklokoude ongetrouwde juffrouw - vrijster (oude)oude ontuchtige vrouw - mot(te)oude Peruaanse vorstentitel - Incaoude Perzische munt - tomanoude piano - rammelkast oude ridderhofstede - havezaat, havezate oude Romeinse stad bij Napels - Pompeioude rommel - lorren, prondel, prullen, voddenoude Scandinavische heldendichter - skaldoude scheepsmaat - last oude schoolbehoefte - gard, griffel, Iei, plakoude slaapplaats - alkoof, bedsteeoude soldaat - grenadieroude Spaanse dans - sarabandeoude Spaanse gouden munt - mat, reaaloude Spaanse inhoudsmaat - arroba oude Spaanse munt - dubloem, mat, reaaloude sport - kolvenoude sprookjeswezens - elf, fee, gnoom, heks, kabouteroude spullen - antiekoude stad - Nineve, Sodom, Uroude stad aan de Bosporus - Chalcedonoude stad aan de Po - Adriaoude stad in Griekenland - Olympiaoude stad in lonie - Milete oude stad in Italië - Rome, Adria oude stad in Klein-Azië - Ilium, Milete, Nineveh, Sardes, Trojeoude stad in Palestina - Endoroude stad uit de bijbel - Galilea, Gomorra, Sodom, Uroude statige dans - pavaneoude slotmaat - eloude stroming in de kunst - barok, gotiek, maniërisme, renaissanceoude stukjes kabeltouw - bittereinden (palestina)oude stijl - o.s.oude stofmaat - eloude taaie man - knaroude taal - Aramees, Gotisch, Grieks, Keltisch, Latijn, Saksish, Sanskriet, Tochaars

-62-

oude taal der Hindoes - Sanskrietoude taal uit Voor-lndië - Sanskrietoude tentwagen voor een groot gezelschap - janplezieroude testament - O.T.oude titel in Peru - Inca, Inkaoude titel in Venetië - dogeoude toren (met alarmsignaal op de vesting) - Belfort, wachttorenoude Turkse titel van de onderkoning van Egypte - Kediveoude tweede schans - retranchementoude vakbond - gildeoude vakvereniging - gildeoude van dagen - bejaardeoude Venetiaanse titel - dogeoude verbond - O.V.oude verdedigingslinie - schans, waterlinieoude verschijningsvorm van arts - chirurgijnoude versleten man - peeoude versterkte woning in Friesland - stinsoude vertaling van het O.T. - septuagintaoude vertelling - legende, sage, sprokeoude visser - peetoude vlaktemaat - gemet, morgen, roeoude vlaktemaat in Suriname - akkeroude vochtmaat - aam, anker, kan, kop, mengel, okshoofd, pint, stoop, vat, vierteloude volksdichter - bard, skald oude volksdichter bij de Scandinavische volken - skaldoude volksgebruiken - folklore oude vreemde goudmunt - eagleoude vreemde munt - RMoude vrek - Warenaroude vrouw - bes, kween, mie, neut, opoeoude vrijer - agamistoude vuuraanblazer - blaasbalgoude wapenuitrusting - harnas, maliënkolderoude waterbak - regentonoude waterloop in Zuid-Holland - Aaroude waterloop tussen Lienden en Kesteren - Lee oude wieg - kribbeoude wijn maat - aam, anker, lastoude wijsgeer - Aristoteles , Solon, Plato, Socrates, Zenooude zede - overlevering, traditieoude zeeman - paaioude zeug - mot(te)oude zilveren munt - dukaat, dukatonoude zonde - pekelzondeoudegrootje - harnasmannetjeoudbakken - oud, vervelend, saai oudegyptisch grafteken - mastabaoudegyptisch rinkelinstrument - sistrumoudegyptische boot - papyrusbootoudegyptische dodengod - Anubisoudegyptische godin van de hemel - Hathoroudegyptische ratel - sistrumoudegyptische wijze van lijkpreparatie - balseming, mummificatieoudegyptische zonnegod - Ra, Reoudeheer - pa, papa, vaderoudejaarsavond - silvesteravondoudejaarsavondgerecht op Curacao - ayacaoudeman - rachitisoudemarkt - rommelmarkt, vlooienmarktouden (de) zwoeren erbij - Angelsaksisch, Oudengels, Styxoudengelse goudmunt - guineeouder - aver, ma, moe, moeder, pa, va, vader, verzorger

ouder zijn - prioriteitouderdom - aleas(lat.), bestaanstijd, leeftijd, (Eng.) age, levensavond, senior, seniumouderdom in rang - anciënniteitouderdomseigen - senielouderdomsgeneeskunde - geriatrie ouderdomsgewrichtsziekte - jichtouderdomsklasse - leeftijdsklasseouderdomskunde - gerontologieouderdomskwaal - (ader)verkalking ouderdomsstaar - cataract ouderdomstekorten - ouderdomspsychosenouderdomstint van verflagen op schilderijen - patinaouderdomsuitkering - A. O.W. ouderdomsverschijnsel - beverig, doofheid, hardhorendouderdomsziekte - aderverkalkingouderdomszorg - geriatrie, gerontologieouderdomszwakte - decrepiditeit, seniliteit oudere - senior, sr.oudere beproefde leider - mentoroudere broeder van Mozes - Aaronoudejaarsavond - silvesterouderliefde - ouderminouderling - grijsaard, kerkeraadslid, presbyter, voorgangerouderloos kind - vondeling, wees, weeskindouderloze - vondeling, weesouderlijk erfgoed - allodiumoudermin - ouderliefdeouders en kinderen - gezinouderwets - aftands, antiek, gedateerd, oudbakken, oudmodisch, oudtijds, verouderd, versletenouderwets bed - alkoof, bedstedeouderwets bergmeubel - latafelouderwets beroep - baker ouderwets boord - vadermoordenaarouderwets dressoir - commodeouderwets eenvoudig en huiselijk - aartsvaderlijkouderwets gebakje - evenveeltjeouderwets gerecht - hutspotouderwets geweer - musket, snaphaan, voorladerouderwets handvuurwapen - haakbusouderwets herenkledingstuk - paltrokouderwets hoofddeksel van de soldaat - kepiouderwets hulpmiddel bij het rekenen - telraamouderwets kanon - valkenet, falconet ouderwets kapsel - knotjeouderwets klavier - spinetouderwets kledingstuk - buis, hes, hoepelrok, keurs, mof, queue, sakouderwets luchtschip - zeppelinouderwets meisje - tutjeouderwets meubelstuk - kabinet, latafelouderwets muziekinstrument - clavecimbel, clavecin, lier, luit, klavierouderwets olielampje - snotneusouderwets opgevoed - conservatief, orthodoxouderwets rijtuig - sjeesouderwets schip - fregat, galei, galjoen, kogge, korvetouderwets schoolattribuut - leiouderwets schrijfplankje - leiouderwets slaapvertrek - alkoofouderwets slagwapen - degen, dolk, goedendag, hellebaard, klewang, knots, lans, musket, piek, ponjaard, sabel, spies, strijdbijl, strijdhamer, zwaardouderwets snarenspeeltuig - spinetouderwets snoepje - ulevel

-63-

ouderwets veldkanon - valkenetouderwets vermaak - kermisouderwets vervoermiddel van een arts - dokterskoetsouderwets vervoermiddel voor ieder - reiskoetsouderwets waarschuwingsteken aan deuren - klopperouderwets wapen - degen, dolk, goedendag, hellebaard, klewang, knots, lans, musket, piek, ponjaard, sabel,spies, strijdbijl, strijdhamer, zwaardouderwets zeilschip - galjoenouderwetse aandrijfmachine - stoommachineouderwetse begroeting - buiging, handkus, revérenceouderwetse bril - lorgnet, lorgnon, monocle, neusknijperouderwetse broek - drollenvanger, plusfour, pofbroekouderwetse cowboyfilm - westernouderwetse dans - charleston, menuet, polka, step, vileta, wals. ouderwetse drank - kandeel, slemp ouderwetse Franse dans - menuetouderwetse geneeskunde - aderlating, lavement, purgatie ouderwetse geneesmethode - aderlatenouderwetse gezellige bijeenkomst - saletouderwetse grote paraplu - besteedster, vroegpreek,ouderwetse japon - sakouderwetse jurk - hobbezakouderwetse kaarsendover - snuiterouderwetse kachel - buiskachel, fornuis, kolenkachel, potkachel, vulkachelouderwetse kast - commode, etagère, kabinet, kussenkast, latafelouderwetse knijpbril - neusnijperouderwetse kraamverpleegster - bakerouderwetse ladenkast - kabinetouderwetse lamp - moderateur, olielamp, tuitlampouderwetse mand - karbies ouderwetse naam voor zakdoek - neusdoekouderwetse olielamp - baklamp, quinquet ouderwetse paraplu - besteedsterouderwetse piano - clavecimbel, klavier, clavichordouderwetse postwagen - diligence ouderwetse regenjas - mackintoshouderwetse reiswagen - diligenceouderwetse rok - crinoline, hoepelrokouderwetse slaapgelegenheid - alkoofouderwetse student - corpslidouderwetse vrouwenmuts - hulouderwetse tabak - pruimtabakouderwetse tentwagen - janplezierouderwetse tijdmeter - zandloperouderwetse vloerbedekking - zandouderwetse vrouwenmuts - hulouder worden - verjaren, vergrijzenoudgediende - veteraan oudgerechtshof in Drenthe - etstoeloudgermaans schriftteken - runeoudheidkunde - archeologie, palaeontologieoudheidkundige - archeoloog, palaeontoloog oudste - deken, nestor, senior, sr. oudste deel van de Indische letterkunde - veda oudste der Goden - Uranus oudste Griekse koning voor Troje - Nestor oudste heilige Hindoe-boeken - Veda oudste lettertekens der Germanen - runenoudste periode van het tertiair - paleogeen, plistoceenoudste profeet van Israël - Amosoudste Romeinse bijbelvertaling - italiaoudste steentijdperk - Paleolthicumoudste tijd - oertijd

oudste tijdperk van de Jura - Lias oudste tijdperk van het Holoceen - Preboreaal .oudste tijdperk van het Kwartair - Pleistoceenoudste tijdperk van het Mesozoïcum - Triasoudste tijdperk van het paleozoïcum - Cambriumoudste tijdperk van het Tertiair - Eoceen, Paleoceenoudste universiteit van België - Leuvenoudste universiteit van Nederland - Leidenoudste vorm van handel - ruilhandel oudste zoon van Noach - Sem oudtestamentische rite bij overdracht van schuld - handopleggingoudbakken – afgezaagd, ouderwetsoudere - senioroudvader - grootpapa, grootvaderoudijslands sagenboek - Eddaoudijslandse letterkunde - Eddaoudijslandse literatuur - Eddaout - afoutaar - altaaroutcast - paria, verworpeling, uitgestoteneouter - altaar, outaaroutfit - uitrustingoutillage - uitrustingoutilleren - uitrustenoutput - uitdraai, opbrengst, productie, uitvoer, outreren - overdrijvenoutrering - overdrijvingoutsider - buitenstaander, leek, outsastouverture - inleiding, opening, prelude, suite, voorspelouwe - baas, chef, patroon, kapitein, vader ouwe vent - paaiouwehoeren - zanikenouwel - briefsluiting, hostie, oblaat, poederomhulselouwel met medicijn - cachetouwelijk meisje - meutovaal - eirond, eivorm(ig), ellips, eliptisch, kringvormigovaal schild - beukelaar, rondasovaalvormig schild - beukelaar, rondasovaal zitbadje - bidet, teilovale bak of vat - aadovale draagmand - paanderovale kegelsnede - ellipsovale knop - kokardeovale metalen bak - teilovalen vat bij het afromen van melk gebruikt - aadovarium - eierstok, vruchtbeginselovatie - applaus, handgeklap, huldeblijk, toejuiching oven - ast, eestoven om tegels te bakken - tegelovenoven om thee te drogen - siroccooven van vuurvaste steen of metaal - moffeloven voor het drogen van meekrab - meestoofoven waarin koper gereinigd wordt - gaarovenovenbakkertje - fitis ovenbeest - kakkerlakovendekkertje - fluitjeovengat - ovenmondovenhuis - bakkeetovenijzer - loet, ovenkrabberovenkrabber - loet, rakelijzer, vuurhaakovenplank - schotel, schietplank ovenschop - paalovenverzorger - ovenistovenvogel - furnariusover - aangaande, betreffende, boven, langs, via

-64-

over - (voorvoegsel) transover dat of dit - daaroverover de band spelen - bricolerenover de brug komen - betalen, dokken, onthalen, trakterenover de grens zetten - uitleiden, uitwijzen, uitzettenover de grond trekken - slepenover de hekel halen - hekelenover de hele wereld - mundiaalover de kop gaan - buitelenover de kop rollen - rollebollenover de pool gaand - transarctischover een andere boeg - overstag, overstuurover één kam scheren - generaliserenover één kant omvallen - kantelen over een ogenblik - aanstonds, binnenkort, dadelijk, straks, zo,zometeenover een poosje - later, straks over een rail lopend gordijnwieltje - runnerover een tijdje - dadelijk, later,straks over elkaar - overeenover en weer - beurtelings, mutueel, viceversa, wederkerig, wederzijds over fijn - superfijnover het algemeen genomen - globaalover het bezit strijden - betwistenover het geheel genomen - globaalover het water scheren - planerenover hoepels of bogen gespannen - huifover iets heen komen - overkomenover staatszaken redeneren - politiserenover twee dagen - overmorgenover zee en water reizen - varenoveraardig - alleraardigstoveraccentuering van de militaire macht - militarismeoveral - allerwegen, alom, alomme, passim, rondomoveral gelijk - egaal, effen, gladoveral gespreid - universaal, universeeloveral iets vandaan halend - eclectischoverall - werkpakoveral pijn - panalgieoveral roeren - omslaanoveral tegelijk - effen, egaal, gelijk, gladoveral tegenwoordig - omnipresentoveral uitbazuinen - koopoveral verspreid liggen - rondslingerenoveral vertellen - rondbrievenoveral voorkomend - ubiquitairoverall - ketelpak, werkpakOveralpisch - Transalpijnsoverbekend - beroemdoverbekende waarheid - commonplace, gemeenplaatsoverbeladen - boordevol, propvoloverbelasten - surchargerenoverbeschaving - hypercultuur, raffinementoverbevruchting - superfecundatieoverblad - overveloverbluffen - epateren, overdonderen, verwarren overbluft - pafoverblijfsel - afval, as, bezinksel, bouwval, casco, fragment, overschot, puin, puinhoop, relict, relikwie, rest(ant) , residu, rudiment, ruïne, saldo, sediment, spoor, staart, wrakoverblijfsel bij verbranding - as overblijfsel na bierbereiding - bosteloverblijfsel na verbranding - asoverblijfsel uit een vroegere tijd - relict, reliktoverblijfsel uit het verleden - relict, relikt

overblijfsel van auto - wrak overblijfsel van heilige - reliek, relikwieoverblijfsel van bouwwerk - bouwval, puin(hoop), ruïne overblijfsel van een dode - kreng, lijkoverblijfsel van een gestorvene - relikwieoverblijfsel van een schip - casco, wrakoverblijfsel van een vroegere toestand - relictoverblijfsel van een wond - strekking, littekenoverblijfsel van geperst suikerriet - ampasoverblijfselen van zeedieren - echinietenoverblijfsels - restenoverblijven - logeren, nablijven, overschieten, resten, resteren, rottenoverblijvend - achterblijvend, perennerend, remanent, residuaal, resterendoverblijvende koolsoort - weeuwoverblijvende lap - krapoverblijver - overlevendeoverbodig - doelloos, irrelevant, machteloos, nodeloos, nutteloos, ondienstig, ondoelmatig, onnodig, onnut, ontbeerlijk, overcompleet, overdadig, overdreven, overig, overmatig, overscharig, overtallig, overtollig, ijdeloverbodig gewicht - ballastoverbodige lading - ballast overbodige versiering - franje overboekt - overvoloverboeren - overleggenoverborstelen - afranselenoverbrengen - aanbrieven, doorbrengen, dragen, navertellen, overboeken, overbrieven, rapporteren, reporteren, tikken, transfereren, transporteren, verklappen, verklikken, verplaatsen, vertalen, vervoerenoverbrengen naar een andere toonsoort - transponeren, transpositieoverbrengen van gedachte op bovenzinnelijke wijze - telepathieoverbrengen van gekleurde afbeeldingen - decalcomanieoverbrengend - devolutiefoverbrenger - bode, drager, koerier, overbriever, tolk, verhuizer, verklikker, verrader overbrenger van berichten - bode, koerier, renbode, ijlbodeoverbrenger van de ene taal in de andere - tolkoverbrenging - overboeking, traductie, translocatie, transscriptie, transplantatie, transport, transmissie, transfer, transfusie, vertolking, vervoeroverbrenging van beweging - transmissieoverbrenging van bloed - transfusieoverbrenging van levend weefsel - transplantatieoverbrieven - aanbrengen, overbrengen, verklikken overbroek - bovenbroekoverbruggen - overbrengen, verklikkenovercompleet - boventallig, overtollig, overvloed, teveel, weeldeovercorrectie - perfectionismeoverdaad - buitensporigheid, exces, exuberantie, luxe, onmatigheid, overlading, overvloed, verkwisting, weelde, weelderigheidoverdacht - beradenoverdadig - barok, buitenmatig, buitensporig, exagert, excessief, extravagant, exorbitant, expressief, exuberant, gulzig, lucullisch, luxueus, onmatig, overbodig, overdreven, overmatig, overtollig, te, teveel, verkwistend, weelderigoverdadig brassen - gulzig, slempenoverdadig drinken - zuipen, slempenoverdadig eten - brassen, bunkeren, schransen, slempen, vreten, zwelgen

-65-

overdadig lang - ellenlangoverdadig lekker eten en drinken - brasserij, orgie, slempenoverdadige versiering - glamouroverdadige vormen - barokoverdadige weelde - bacchanaal, orgie (fig.), slempartijoverdag - daags, op de dag overdaging - evocatieover de grond trekken - slepenover de hekel halen - hekelenover een poosje - laterover en uit - voorbijover en weer - wederzijdsover een tijdje - dadelijk, straksover korte tijd - straks, temee, weldra, strakjesoverdekken - bedekken, behangen, bekleden, overkappen, tapisserenoverdekken met een laagje goud of zilver - platerenoverdekking - dak, huif, kapoverdekking van een wagen - huifoverdeksel - overtrekseloverdekt houten portaal - bordesoverdekt met roest - roestig overdekt verblijf op een schip - dekhuis overdekt verblijf van binnenschip - roefoverdekt zwembad - binnenbadoverdekte bergplaats voor hooi - bargoverdekte booggang - pergolaoverdekte buitenslaapplaats - tent overdekte gaanderij - xystosoverdekte galerij - bazaar, booggang, galerij, loggia, pasage, stoa, veranda overdekte gang - corridor, mijngang, pergola, loopgang, porticus, tunnel, zuilengangoverdekte lange gang - galerij overdekte marktplaats - hal, pasar, veilingoverdekte ommegang - gaanderij, loggiaoverdekte ruimte - staloverdekte ruimte voor de deur - portiekoverdekte schutting vóór de ingang - tamboeroverdekte straat - passageoverdekte verkoopplaats - haloverdekte wielerbaan - velodrome, velodroomoverdekte winkelstraat - passageoverdekte zuilengang - galerijoverdenken - bekijken, bepeinzen, beraden, beredeneren, beschouwen, bespiegelen, bewonderen, bezien, bezinnen, filosoferen, mediteren, mijmeren, nabetrachten, nadenken, overdenken, overpeinzen, overwegen, peinzen, piekeren, reflecteren, zinnenoverdenking - beraad, beschouwing, bespiegeling, cogitatie, contemplatie, meditatie, mijmering, nabetrachting, overpeinzing, overweging, peinzerij, refectie, reflexie, repeteren,overdoen - afstaan, herhalen, herzien, overdragen, verdoen, verkopenoverdonderen - epateren, intimideren, overbluffenoverdondering - intimidatie, vreesaanjagingoverdraagbaar - endossabel, transportabeloverdraagbaarheid - transmissibiliteitoverdracht - afstand, boodschap, cessie, commissie, delegatie, endossement, giro, last, levering, mandaat, metafoor, opdracht, order, overbrenging, overgang, overgave, transfer, translatie, transmissie, transport overdracht van een koningsschap - troonopvolgingoverdracht van een wissel - endossementoverdracht van eigendom - transportoverdrachtelijk - figuurlijk, metaforisch, oneigenlijk,

zinnebeeldigoverdrachtelijke figuurlijke uitdrukking - metafooroverdrachtelijke uitdrukking - metafoor, metaforaoverdragen - afgeven, afstaan, betalen, brengen, cederen, endosseren, overdoen, overgeven, transfereren, transporteren, verklikken, verplaatsen, vervreemdenoverdragen van geld - betalen, delegeren, gireren, overmakenoverdragen van gevoelens op een ander - liefde, sympathieoverdragen van schuld - delegerenoverdrager - cesentoverdrager van een wissel - girantoverdrager van een wissel op een ander - endossantoverdrager van eigendom (Belg.) - verklikkeroverdragerij - verklikkerijoverdreven - aangedikt, bovenmatig, buitensporig, exceptioneel, excessief, exorbitant, extravagant, gekleurd, hoogdravend, hyperbolisch, immoderaat, kras, onmatig, overbodig, overdadig, overmatig, sterk, te, ultra, vergroot,overdreven bewonderen - dwepenoverdreven compliment - strijkage overdreven drukte - ophefoverdreven eerbaar - preutsoverdreven gevoelig - sentimenteel overdreven klagerig - aandoenlijk, huilerigoverdreven lust - manie, rageoverdreven muziekliefde - melomanieoverdreven neiging - manie overdreven opschik - pronk, sier overdreven overheidsbemoeiing - dirigismeoverdreven streng - rigide, scherp, stijf, strakoverdreven liefde - manie overdreven vaderlandsliefde - chauvinismeoverdreven vereren - dwepen overdreven voorliefde - manie overdreven vroom persoon - begijn, devoot, kwezel overdreven zelfingenomenheid - egoïsmeoverdreven zucht tot iets - begeerte, hartstocht, manieoverdreven zucht tot wat vreemd is - xenomanieoverdreven zuinig - gierig, inhalig, krenterig, schriel, vrekkigoverdrevenheid - extravagantieoverdrukken maken - fotocopiëren, fotokopiërenoverdrukpapier - carbonoverdrijven - aandikken, chargeren, exageren, opschroeven, opsmukken, overtrekken, outreren, vergroten, voorbijdrijven overdrijvend - hyperbolischoverdrijving - aandikking, aggravatie, amplificatie, exageratie, hyperbool, opschroeverij, supererogatie, vergrotingoverdrukpapier - carbonoverduidelijk - apert, flagrant, glad, glashelder, klaar, klaarblijkelijk, onweerlegbaar, palpabel, tastbaar, voelbaar, wiedes, zonneklaaroverdwars - schuin, transvers, transversaal, transverseelovereen - gelijk, opeen, overovereengekomen - afgesprokenovereenkomen - accorderen, afspreken, bedingen, bepalen, congrueren, corresponderen, geloven, kloppen, kwadreren, overeenstemmen, strelen, stroken, strijken, vaststellen, vleien, voegenovereenkomend - analoog, concordantie, congruent, gelijkvormig, identiek, overeenkomstig, overeenstemmend, parallel, strokend, symmetrischovereenkomende - evenwijdig, gelijklopend, parallel, vergelijkbaar, verwantovereenkomende vorm van een aal - aalvormig overeenkomende ware grootte - levensgrootovereenkomend met - analoog, fair identiek,

-66-

overeenstemmend, strokendovereenkomst - afspraak, agreement, akkoord, analogie, arbeidsovereenkomst, beding, bestand, C.A.O., compensatie, compromis, concordaat, contract, convenant, conventie, convenu, dading, deal, entente, fiat, forfait, fusie, gelijkenis, gelijkheid, handvest, harmonie, identiteit, kartel, overeenstemming, overleg, pacht, pact, pactum, polis, rapport, regeling, samengaan, schikking, stipulatie, top, tractaat, traktaat, transactie, vennootschap,verbintenis, verbond, verdrag, vergelijk overeenkomst hebben met - lijkenovereenkomst of akkoord - verdragovereenkomst tot handel - koopovereenkomst tot kopen - koopovereenkomst treffen - accommoderen, accorderenovereenkomst tussen drie partijen - trustovereenkomst tussen regering en vaticaan - concordaatovereenkomst van wedden - weddenschapovereenkomst vertonen met - lijkenovereenkomst waarbij ieder wat toegeeft - regeling, schikking, vergelijkovereenkomstig - analoog, conform, eender, gelijk, identiek, ingevolge, naar, naargelang, ook, overeenstemmend, soortgelijk, (ver)volgens overeenkomstig de waarheid - waar overeenkomstig de ware grootte - levensgrootovereenkomstige - naargelangovereenkomstige feiten - analogieovereenstemmen - accorderen, concorderen, conformeren, gelijken, harmoniëren, harmoniseren, kloppen, overeenkomen, rijmen, stroken,overeenstemmend - accordabel, adequaat, analoog, compatibel, concordant, conform, congruent, convergent, eensdenkend, eensluidend, gelijk, gelijkluidend, gelijkvormend, harmonisch, homoloog, identiek, overeenkomstig, strokendovereenstemmend (muz.) - unitamenteovereenstemmend met - conformovereenstemmend met elkaar - evenredigovereenstemmend met het oorspronkelijke - authentiekovereenstemming - accoord, akkoord, analogie, comptabiliteit, concordia, conformiteit, congruentie, eenheid, eensgezindheid, gelijkenis, gelijkluidendheid, harmonie, identiteit, immanentie, vergelijk, uniformiteitovereenstemming en harmonie - eenheidovereenstemming met bepaalde overeenkomst - analogieovereenstemming uitdrukkend - evenalsovereind - rechtop, staand (e)overeind blijven - staanovereind gaan - opstaan, rijzenovereind komen - opkomen, opstaanovereind staand - rechtopovereind zetten - opkrijgen, oprichtenovereind zijn - staanovererving van eigenschappen - atavisme (van de voorouders)overfrak - overjasovergaan - eindigen, ophouden, overlopen, treden, veranderen, verdwijnen, voorbijgaan overgaan in andere soort - transmutatieovergaan tot metaal of erts - mineraliserenovergaan tot vorst - vriezenovergaan van de ene toonsoort in de andere - modulerenovergaand - transitiefovergang - devolutie, menopauze, metamorfose, modulatie, moduleren, mutatie, promotie, transitie, transformatie, transitivisme, verandering, verplaatsing, wissel(ing), wijzingovergangsleeftijd bij de vrouw - climacteriumovergankelijk - overgaand, transitief

overgankelijk werkwoord - intransitiefovergave - abandon, afstand, berusting, capitulatie, cessie, nederlaag, onderspit, onderwerping, overdracht, redditie, remise, resignatie, toewijding, traditie, transmissie, uitleveringovergave van het een tegen het ander - ruil, uitwisselingovergebleven - rest, restant, resterend, over (ig)overgebleven deel - rest, zie: overblijfsel overgebleven gedeelte - restantovergebleven lap stof - couponovergebleven stuk - eindovergebracht bericht - telegramovergedienstig - obsequieusovergedragen - afgeleverd overgehaald - bekeerd, gedistilleerdovergeleverd gebruik - aditrechtovergeleverd volksverhaal - legende, mythe, sage overgemaakt geld - remesse, rimesse, remiseovergenomen - gekocht, ontleendovergeschreven stuk - copie, kopie, transcriptovergeslagen - gepasseerd, voorbijgegaanovergeven - afdragen, afzien, braken, capituleren, kotsen, leveren, onderwerpen, opgeven, overdragen, overhandigen, overleveren, overreiken, spugen, spuwen, toevertrouwen, vomeren, zwalpenovergeving aan het gevoel muz.) - abbandonoovergevoelig - allergisch, hypergevoelig, ketelachtig, sensitief, sentimenteelovergevoeligheid voor bepaalde stoffen - allergieovergevoeligheid voor spijzen - treefovergoed - bovenkleren overgroeide booggang - pergolaoverhaal - pont, pontveer, veeroverhaalglas - destilleerkolfoverhaast - haastig, ijlings, overijld, prematuur, voorbarig, overhaast handelen - precipiterenoverhaastig - gejaagd, overhaast, ijlingsoverhalen - bekeren, bepraten, bewegen, bewerken, destilleren, hellen (tot een huwelijk), itten, lokken, ompraten, overreden, overtrekken, overtuigen, overzetten, paaien, persuaderen, spannen, verlokken, wervenoverhalen tot andere mening - bekeren, ompraten overhand - beurtelings, overwicht, prevalentieoverhand behouden - obtinerenoverhand krijgen - meerderheid, overstemmen, winnenoverhandigen - aanbieden, aangeven, aanreiken, (af)geven, aanbieden, overgeven, reikenoverhands naaien - neggen overhangen - hellen, overhellenoverheer - opperheer, meester overheerlijk - delicieus, kostelijk, zaligoverheersen - beheersen, domineren, overweldigen, primeren, tiranniserenoverheersend - dominant, dominerend, onderdrukkend, predominant, sterk, tiranniek overheerser - bezetter, despoot, dictator, geweldenaar, machthebber, overweldiger, tirandominatie, bestuur, knechting, tirannieoverheid - autoriteit, bestuur, gezag, magistraat, magistratuur, regering, staat overheidsbedrijf - P.T.T., Staatsmijnenoverheidsbetrekking - ambt, magistraat, positie overheidsinstelling - BVD, GEB, GGD, SER, SRoverheidsmonopolie - regalia, regaliënoverheidspersoon - autoriteit, burgemeester, gezant, kamerlid, magistraat, minister, premier, rechter, schepen, staatssecretaris, wethouder

-67-

overheidspersoon (Rom.) - protoroverheidspersoon in Engelse stad - aldermanoverheidspersoon in het oosten van ons land – oldermanoverheidspersoon in Sparta - efooroverheidspersoon in 't oude Friesland - grietman, olderman overhellen - inclineren, neigen, overgaan, overhangen overhellen tot iets - neigenoverhellende tot zonde - zondigoverhelling - neiging, slagzij, sympathieoverhelling tot iets - neigingoverhemd - boezeroen, kiel, shirtoverhemd van werklui - boezeroen, kieloverhoef - beenwoekeringoverhoeks - diagonaal, overdwars, schuin(lopend), transversaaloverhoop - dooreen, doorelkaar, omver, verward, vijandig, wanordelijk, waroverhoop halen - rommelenoverhoop smijten - saccageren, vernielenoverhouden - bewaren, sparen, uitzuinigenoverig - andere, overgebleven, resterendoverige - andereoverige (het) - cetera (Latijn)overigens - anders, anderzijds, bovendien, ook, trouwens, verder, voorts, wijdersoverjaars - oubollig, ouderwets, verouderd overjarig - achterstallig overjarige sneeuw - firn, fiernoverjas - bonker, coat, demi (saison), frak, jekker, jopper, mantel, monticoat, overfrak, overkleed, overrok, paletot, pool, schansloper (zeemansjas), surtout, ulster, winterjasoverjas met aangeknipte schouders - raglanoverkant - overzijde, transoverklappen - bepraten, overhalenoverkleed - mantel, paltrokoverkleed van subdiaken - unica, tuniekoverkleedsel - overtrekoverkluizen - overwelven overkomen - aangrijpen, gebeuren, meemaken, overhebben, vervallen, vervullen, wedervarenoverkomst - bezoek, visiteoverkruis - kruiselingsoverkijken - nazienoverlaars - bovenlaarsoverladen met gallons - chamarrureoverlading - overslagoverlading van de maag - oppletieoverlander - rijnschipoverlangen - overgeven, overzeilenoverlangs - longitudinaal, viaoverlappen - accableren, bedolven, grillig, inhalen, kantelen, omrollen, omslaan, overbelasten, overstelpen, overstelpend, samenvallen, stampvol, surchargerenoverlast - last, leed, hinder, importuniteit, kwelling, lastigheid, moeilijkheid, molest, molestatie, plaag, plagerij, overlast aandoen - generen, molesterenoverlast aandoen door geweldpleging - molesterenoverlast door geweld - molestatieoverlaten - achterlaten, overdoen, verkopenoverleden - b.m., dood, gestorven, ob, omgekomen, ontslapen, overgegaan, wijlenoverledene - afgestorvene, dode, gestorvene overleg - beleid, beraad, bepeinzing, beprating, beraadslaging, beschouwing, bespreking, bezinning, conferentie, contact, deliberatie, gedachte, gnosis, inzicht, overdenking, overeenkomst, overlegging, samenspraak, overweging, samenspraak, samenspreking, tact, tactiek, verstand, voeling,

zorg overleg met opdrachtgever - ruggespraakoverleg tonende - beleidvoloverleggen - beraadslagen, beraden, delibereren, exhiberen, indienen, overhouden, sparen, tonenoverleggen om toe te komen - bedelenoverleren - instuderen, repeterenoverlest - onlangsoverletten - overdenkenoverlevering - adat, kaballo, legende, overbrenging, sage, sprookje, traditie, traductie,overlevering gemeen hebben - volkoverleving - survivanceoverloop - couloir, doorgang, enjambement, galerij, oversteekplaats, overstroming, passage, portaal, toeloop (Z.N.), waring, zebrapadoverlopen - overgaanoverlopen van de zin van de ene versregel in de andere - enjambementoverlopen van soldaten - deserteren overloper - afvallige, deserteur, drosser, renegaat, verrader, vaarsoverluid - duidelijk, hardop, hoorbaar, luidkeelsoverlijden - sterven, doodgaan, ontslapen, verscheidenovermaat - buitensporigheid, doorslag, exces, overdaad, surplus, teveel, toegift, toemaat, weeldeovermacht - dominatie, force-majeure, majoriteit, meerderheid, prepotentie, superioriteit, suprematieovermaken - betalen, gireren, herdoen, remitteren, sturen, toezenden, transfererenovermaken van een bedrag in internationaal betalingsverkeer - transferovermaker van geld - remitantovermaking - remise, transferovermaking van geld - remise, storting, transferovermaking van geld naar het buitenland - transferovermaking van wissels - remiseoverman - aanvoerder, bevelhebber, buurman, deken, gildehoofd, hoofd, leider, partner overmand door slaap - slaapdronkenovermannen - overweldigen overmatig - buitensporig, enorm, excessief, exorbitant, extravagant, hevig, losbandig, overdadig, overdreven, te, teveel, tomeloosovermatig bezet - propvolovermatig drinken - slempen overmatig eten - brassen, bunkeren, schransen, zwelgenovermatig goed - superovermatig groot - enormovermatig vet - geil, opgeblazen, opgezet, pafferigovermatig warm - heetovermatig zoet - miersovermatige aanzwelling - hypertrofieovermatige domheid - enormiteitovermatige eetlust - adefagie, vraatzuchtovermatige grootte - enormiteitovermatige warmte - hiteovermeesteren - bedwingen, domineren, meeslepen, onderwerpen, overmannen, overweldigen, overwinnenovermeten - nametenovermits - aangezien,daar, naardien, nademaal, omdatovermoed - driestheid, gewelddadigheid, hoogmoed, laatdunkendheid, roekeloosheid, trotsheid, vermetelheid, verwaandheidovermoedig - aanmatigend, brutaal, driest, fier, hoogmoedig, koen, laatdunkend, preuts, roekeloos, trots, vermetel, uitbundig

-68-

overmouw - morsmouw overnachten - logeren, slapen, verblijven overname - koop, ontlening overnemen - kopen, navolgen, pakken, ontlenen, ontvangenovernemen uit - ontlenen, ontvangenovernieuw - alweer, nogmaalsovernoeming - metonymia overoud - aloud, stokoudoverpeinzen - mediteren, nadenken, overdenken, overwegenoverpeinzer - speculant, speculateuroverpeinzing - bespiegeling, contemplatie, ernst, meditatie, overdenking, terugblik overplaatsen ter veredeling - enten overplaatsing - dislocatie, mutatie, transfer, transpositie, verandering, verplaatsing, verwisseling, wijziging, overplanting - transplantatie overreden - belezen, bepraten, bewegen, bezweren, induceren, ompraten, overhalen, overtuigen, persuaderenoverredend - overtuigend, persuasiefoverredingsgave - suggestiefoverredingskracht - persuasieoverreiken - (aan)geven, aanreikenoverrijp - beurs, melig, rotoverrompeld - verrast overrompelen - aanvallen, betrappen, overvallen, verbazen, verrassenoverrompeling - overval, verrassingoverschaduwen - beschermen, ombrageren, overtreffen overschieten - overblijven, resterenoverschietende kaarten - talon overschildering - pentimentoverschoen - galocheoverschort - sloofoverschot - excendent, kadaver, kliek, klusje, kreng, lijk, overblijfsel, reserve, residu, rest(ant), restje, saldo, surplus, tamp, teveel, verschil, winstoverschotje - eindje, kliekje, klusje, restje, staartjeoverschot van maaitijd - etensrest, kruimels, kliek overschotten - restenoverschrijden - depasseren, excederen, overgaan, passerenoverschrijding - transgressieoverschrijven - gireren, kopiëren, overmaken, perseriberenoverschrijving - afschrift, giro, kopie, overboeking, spieken, spieren, transcriptie, transfer (adm.)overseinen - berichten, telegraferen overslaan - afgeven, afranselen, afrossen, exileren, omitteren, overzetten, passeren, stukslaan, voorbijgaan, voorbijzien, weglatenoverslaande sluiting - klepoverslag - beraming, berekening, evaluatie, klep, omslag, raming, revers, salto, verdelingoverslag van een buis of pijp - radkransoverslag van een voorwerp - klep overspannen - exalteren,geprikkeld, hysterisch, nerveus,zenuwziekoverspanning - boog, brug, exaltatie, overwerkingoverspel - boelage, echtbreuk, minnarijoverspeler - echtbreker overspelige man - boeloverspelige vrouw - boelin, minnaresoverspoelen van garens - haspelenoverstag - gekeerd, gewendoverstapje - pasjeoverstappen - verwisselenoverstapping - transgressieoverste - aanvoerder, abdis, abt, bestuurder, commandant, deken,

gardiaan, hoofd, mater, opperhoofd, prioroverste in klooster - abt, gardiaan, prioroverste in het leger - luitenant-kolonel, It., kol., officieroverste van een vrouwenklooster - abdis, mater, priores, priorinoversteek - afdak, luifel, pont, veeroversteekplaats - zebrapadoverstek - oversteeksel overstek aan voorgevel - luifeloverstekend dak - afdak overstekende dakrand zonder goot - ozingoverstelpen - accableren, bedelven, bestormen, overladenoverstelpend - exuberant, naamloos, nameloos, overladen, overvloedig, weelderig overstelpt - overladen, overmandoverstromen - onderlopen, ondervloeien, submergerenoverstroming - banjir, diluvium, watersnood, watervloed overstuur - ontdaan, vanstreek, verkeerd, verwardovertapbuis - hevel, retortovertappen - hevelenovertellen - hertellen, natellenovertocht - passage, trajectovertollig - bovenmatig, boventallig, expletief, onnodig, overbodig, overcompleet, overdadig, overmatig, overtallig, pleonastisch, redundant, surplus, teveelovertollige woordenstroom - redundantieovertolligheid (in uitdrukking) - exuberantie, pleonasmeovertoom - sleephellingovertreden - contraveniëren, misvormen, schenden, toetakelen, treden, verbreken overtreder - delinquentovertreder van een gebod - zondaar overtreding - delict, fout, fraude, inbreuk, infractie, misdaad, misstap, schending, vergrijp, violatie, wetsschending, zondeovertreding van goddelijke wet - zondeovertreffen - overschaduwen, overvleugelen, uitblinken, uitmunten, surpasseren, voorbijstrevenovertreffende trap - superlatief overtreffende trap van lang - langer, angstovertreffende trap van veel - meer, meestovertrek - bedekking, hoes, kleed, kussensloop, sloop, sprei, trijp (stof), tijk overtrek van een stoel - hoesovertrek van beddengoed - hoeslaken, sloop overtrek van kussen - sloopovertrekken - bedekken, bekleden, natekenen, opblazenovertrekken met glanzende film - lamineren, plastificerenovertrekpapier - calqueerpapier overtreksel - velamenovertrekstof - tijk, trijpovertroeven - surcouperenovertroeving - surcoupovertuigd - doordrongen, overreed, positief, stellig, vast, verzekerd, zekerovertuigd voorstander - beschermer, paladijnovertuigen - aantonen, bewijzen, convinceren, evinceren, overreden, persuaderen, persuasief, pregnant, uitleggen, vaststaand, verklaren, verzekeren, welsprekend, zinrijkovertuigend - bewezen, doorslaand, genoegzaam, geweten, gewichtig, onomstotelijk, overtuiging - aandrang, beginsel, convictie, geloof, mening, overreding, persuasie, zekerheidovervaart - overtocht, traject, veeroverval - aanranding, aanslag, aanval, attaque, beroerte, coup, impetus, invasie, irruptie, klinkbout, overrompeling, raid, razzia, slag, sluitbout, staatsgreep, strooptocht, toeval

-69-

overvallen - aangaan, aanranden, aanvallen, belagen, verrassen, overrompelenovervaller - aanrander, roverovervaren - aanvaren, rammenoververfijnd - decadent, geraffineerdoververmoeid - doodmoe, lam, op, overspannen, uitgeputoververzadigd - beu, blasé, moede, zatovervleugelen - domineren, overtreffenovervlieger - hoogvlieger,vliegtuig, vogel overvloed - abondance, abondantie, boel, bom, exuberantie, hoop, lading, luxe, menigvuldigheid, opulentie, overdaad, planty, profusie, profuste, rijkdom, surplus, alrijkheid, uberteit, vleet, volop, weelde, welvaart, zeeovervloed geven - regenenovervloede (ten) - daarenboven, bovendienovervloedig - abondant, abundant, ampel, buitensporig, copieus, exuberant, goed, kopieus, menigvuldig, mild, onbekrompen, onuitputtelijkoverdadig, overstelpend, plantureus, plenty, profuus, royaal, ruim, rijk, rijkelijk, rijpelijk, ruimschoots, talrijk, veelvuldig, volop, weelderig, zatovervloedig (maaitijd) - copieus, kopieusovervloedig (med.) - profuusovervloedig eten - buffelen, schransenovervloedig neerstromen - gutsenovervloedige neerslag - gutsen, regenenovervloedigheid - overtolligheid, redundantieovervloeiend van gemoed - exuberantovervoeren - transporteren, verplaatsenovervol - afgeladen, bomvol, boordevol, overladen, eivol, stampvol, tjokvolovervol zijn - overstromenovervolbloedigheid - exuberantie, hyperemieovervriendelijk - doucereusovervulling van de maag - oppletieoverwaarde - surplu, tarraoverweg - knooppunt, kruising, kruispunt, spoorwegovergangoverwegbeveiliging - barrière, ketting, knipperlicht, overwegboom, sluitboomoverwegen - aanzien, afwegen, bedenken, beraden, beramen, berekenen, bekijken, bezien, considereren, delibereren, mediteren, nadenken, overdenken, overleggen, overpeinzen, piekeren, proberen, wikkenoverwegend - beslissend, doorslaggevend, gewichtig, hoofdzakelijk, hoofdzakelijk, predominant, preponderant, prevalentoverweging - argument, bedenking, beraad, beraadslaging, berekening, beschouwing, bespiegeling, beweegreden, consideratie, deliberatie, gedachte, grond, meditatie, motief, overdenking, overleg, reflectieoverweg kunnen - opschietenoverwegwachter - baanwachter, hekkesluiter, spoorwachteroverweldigen - bemachtigen, forceren, overheersen, overmannen, overmeesteren, overstelpen, usurperen, vermannen, vermeesteren, verpletterenoverweldigend - hoogst, meeslepend, opperst, supreem, supremeoverweldiger - Alexander, Atilla, Caesar, Cortez, Cyrus, Hitler, Napoleon, Pizarro, usurpator, veroveraaroverweldiging - bemachtiging, onderwerping, overheersing, overmeestering, usurpatie, vermanning, veroveringoverwelfd straatje in Noord-Afrika en Midden-Oosten - soek, soukoverwelfde altaarnis - apsis overwelfde deur - portiekovoverwelfde gang - booggangoverwelfde ingang - portiekoverwelfde ruimte - gewelfsel

overwelfde uitbouw - absis, abside, apsisoverwelfde winkelstraat - soek (Tunis)overwelfsel - boog, gewelf, kap, koepel, verwulf .overwelven - overspannen, overwulvenoverwerken - retoucherenoverwerkt - overprikkeld, overspannenoverwicht - aanzien, doorslag, gezag, hegermonie, invloed, macht, meerderheid, overhand, overheersing, predominatie, preponderantie, prestige, prevalentie, toegift, toeslag,overwicht hebben - heersen, prevalerenoverwinnaar - macht, prestige,overwinnaar – bedwinger, kampioen, macht, prestige, triomfator, macht, prestige, victor, winnaar, zegevierderverwinnaar bij Marathon - Miltiadesoverwinnaar der Perzen bij Marathon - Millimadesoverwinnaar in wedstrijden - kampioenoverwinnaar van Castor - Idasoverwinnaar van de draak - Joris overwinnares - victrixoverwinnen - bedwingen, besparen, overmeesteren, slaan, triomferen, veroveren, verslaan, zegepralen, zegevieren overwinnend - victorieusoverwinning - triomf, victorie, winst, zege, zegepraaloverwinningsilluminatie - zegevurenoverwinningskreet - triomfkreetoverwinningslied - danklied, paean, strijdlied, triomfliedoverwinningsteken - bezem, lauwerkrans, palm, trofee, zegepalm overwinningstrofee - beker, cupoverwinterende koolplant - stuloverwoekeren - verstikken, overgroeienoverwogen - bedacht (zaam), bezonnen, ernstig, serieusoverwonnen - geslagen, gezegevierd, k.o., schaakmat, verslagen overwonnen worden - nederlaag , verliezenoverwonnen zijn - liggenoverijld - haastig, onbezonnen, overhaast, voorbarig,overijld handelen - vergalopperenoverijling - recipitatie Overijssel - OverstichtOverijssels dorp - zie: dorp in OverijsselOverijssels water - Bolksbeek, Dedemsvaart, Dinkel, Keteldiep, Loolee, Reest, Regge, Schipbeek, Twenthekanaal, IJssel, Vecht, ZwartewaterOverijsselse heuvel - Alpenberg, Haarlerberg, Herikerberg, Holterberg, Lemelerberg, TankenbergOverijsselse stad - Almelo, Dedemsvaart, Delden, Deventer, Enschede, Genemuiden, Goor, Hengelo, Kampen, Oldenzaal, Olst,Ootmarsum, Steenwijk, Zwolle Overijsselse streek - Kop, Salland, Twenteoverzees gebiedsdeel - kolonie, rijksdeeloverzeggen - repeterenoverzendbaar - transmissibeloverzender - remittentoverzending - transmissieoverzetboot - pont, veeroverzetplaats - pont, veeroverzetpont - gierpontoverzetten - afgeven, overslaan, overvaren, traduceren, transponeren, vertalenoverzetter - tolk, veerman, vertaler overzicht - catalogus, exposé, hoofdlijnen, index, inhoud, inventaris, lijst, oriëntatie, panorama, program, programma, prospectus, resumé, revue, samenvatting, schema, schets, staat, synopsis, tabel, tableau, uittreksel, verkortingoverzicht gevend - synoptischoverzichtelijk - duidelijk, schematisch

-70-

overzichtelijke figuur - diagram overzichtelijke lijst - index, tabeloverzien - nagaan, nakijkenoverzij keren - kantelenoverzijde - transovipaar - eierleggendoxaalzuur - dicarbonzuur, perzuur, zuringzuuroxydatie - roestoxydatie laag op oud brons - patina oxydatielaag op titanium - rutieloxydatiemiddel - euchloriënoxyde - roestoxyde van aluminium - boehmiet, diaspoor, gybbsiet, hydrargilliet oxyde van calcium - aragoniet,calciet oxyde van ijzer - goethiet, hamerslag, hematiet, ijzerroestoxyde van lood - glit, menieoxyde van magnesium - brucietoxyde van silicium - kiezel, kwartsoxyde van titaan - anataas, rutieloxyderen - aanslaan, roestenoxyderend gas - ozon, zuurstofoxyderende vloeistof - waterstofperoxydeoxygenium - zuurstofoxygoon - scherphoekig, spitshoekigoxymel - honingazijnoxymeter - zuurstofmeteroxyopie - oogziekteozokeriet - aardwas

-71-