609#7 7 Bardoel

download 609#7 7 Bardoel

of 3

Transcript of 609#7 7 Bardoel

  • 8/7/2019 609#7 7 Bardoel

    1/3

    At your serviceOveral in Europa kalft het draagvlak van de oude brede publieke omroep af. Duidt dat op een

    crisis binnen de democratie? Wat is de toekomst van publieke omroepen tussen populisme en

    postmoderniteit?

    In 1993 gaf de Britse communicatie-wetenschapper Michael Tracey een

    vermaard geworden lezing voor de

    Europese Omroepunie (EBU) onderde titel The Decline and Fall of PublicService Broadcasting. De lezing en laterhet gelijknamige boek verwoorddenop overtuigende wijze het overheer-sende gevoel van die dagen: de pu-blieke omroep, dat belangrijke sociale,culturele en journalistieke instituut

    van de twintigste eeuw, raakt in ernstigverval als gevolg van recente poli-tieke, ideologische en technologischetransformaties. Tracey stelde zelfs datpublic broadcasting as was oncesaid of Weimar is a corpse on leave.

    Its likely disappearance constitutes anindication of a real and deep-seatedcrisis within liberal democracy.

    Tussenweg

    Afgemeten aan de sombere prognosesvan toen heeft de publieke omroep deopkomst en overmacht van commer-cile spelers in de laatste twintig jaar het duaal bestel goed doorstaan. De

    publieke omroep is er vrijwel overal inEuropa in geslaagd een gezonde, eigen

    positie en een brede opdracht in pro-grammering en bereik te behouden. Wel

    is de legitimatie enigszins verschovenvan de politieke functionaliteit bijdra-gen aan pluriforme meningsvorming en

    politieke democratie naar de sociaal-culturele functionaliteit: het bevorderen

    van de sociale samenhang en cohesie ineen gendividualiseerde samenleving.En wat betreft de programmataak:ondanks de verwachting van program-matische convergentie tussen publiekeen commercile omroep heeft de pu-blieke omroep in de meeste landen eentussenweg weten te ontwikkelen tussencommercile aanpassing en publieke

    zuiverheid. Hiermee is de publiekeomroep erin geslaagd om een aan-zienlijk marktaandeel te behouden en,

    belangrijker nog, ook het vertrouwenbij het grootste deel van de bevolking tebehouden.

    Ondanks al dit goede nieuws ben ikna twintig jaar duaal bestel nietteminniet onverdeeld optimistisch over detoekomst van publieke omroep inEuropees perspectief. Deze scepsiskomt voort uit twee vaststellingen. Deeerste is de verschuiving van de poli-tieke consensus met betrekking tot hetbestaansrecht van de publieke omroep.De tweede heeft te maken met de steedsgrotere rol die de Europese Unie speeltin relatie tot het nationale mediabeleid.

    PVV

    Laat ik de verschuivende politieke con-sensus ten aanzien van nut en noodzaak

    van publieke omroep illustreren met eenuitgebreid citaat uit het verkiezingspro-gramma van de PVV: De staatsomroepexcelleert de laatste jaren vooral in hetwaarschuwen tegen de Partij voor de

    Vrijheid. Avond aan avond paraderen erlinkse mensen die door linkse omroepenworden uitgenodigd hun politiek-correc-te meningen te debiteren. Dat allemaalop uw kosten. ()Dat is mooi geweest. We hakken flinkin het budget van de staatsomroep.

    Uitgangspunt op het gebied van destaatsomroep is dat publieke omroepeen aanvulling moet zijn op het com-mercile aanbod. Het bestaansrechtis marktfalen. De staatsomroep moetamusement overlaten aan de commer-cie. Die kan dat veel beter. ()De publieke omroep kan fors kleiner alshet zich concentreert op de kerntakeninformatie en educatie. Dan is n

    publieke zender voldoende. Staatsradiohoeft niet langer. ()Ook de wildgroei van websites vande staatsomroep moet ophouden, dat

    concurreert volop met kranten en opinternet bestaat geen schaarste. ().

    Dit citaat maakt duidelijk waar de actu-ele problemen betrekking tot publiekeomroep liggen:

    - de legitimatie voor een brede publiekeomroep naar West-Europees model

    verkruimelt;- de steun voor toespitsing van de pro-grammatische opdracht van de publiekeomroep op kerntaken neemt toe;- de steun voor afschaffing van reclameen andere commercile inkomsten voor

    publieke omroepen neemt eveneens toe;- de steun voor een volwaardige taak voor

    de publieke omroep op internet en com-putergerelateerde platforms neemt af.

    Legitimatie

    Het was even wennen, maar de vanzelf-sprekende legitimatie voor publiekeomroep in de West-Europese traditiebehoort tot het verleden. Het klas-sieke pedagogisch imperatief waaropuiteenlopende maatschappelijke

    voorzieningen als de publieke omroep,de gesubsidieerde cultuur en ook de

    professionele journalistiek berusten endie aansluiten bij een lange traditie vanzowel religieus-ethische idealen als vanhet moderne Verlichtingsdenken verliestin een postmoderne samenleving snelaan kracht en gezag.

    Zorgelijk vind ik de neiging, voorlopigvooral onder rechtse politici, om depublieke omroep aan te duiden alsstaatsomroep. De publieke omroep isnatuurlijk geen staatsomroep, maar

    verontrustend is wel de brede trendonder politici om de openbare omroepin toenemende mate te beschouwen alseen instelling die primair dienstbaarmoet zijn aan politieke doelen, in plaats

    van een instituut dat in volle vrijheidde publieke sfeer bedient, het domeinwaarin de samenleving van burgers, vrij

    van inmenging door staat en markt, kan

    communiceren over zaken van maat-schappelijk belang.

    PUBLIEKE OMROEP TUSSEN POPULISME EN POSTMODERNITEIT

    HOE NU VERDER?

    Door Jo Bardoel

    Mediafonds april 2011 609 cultuur en media 5

  • 8/7/2019 609#7 7 Bardoel

    2/3

    Programmataak

    De discussie over de programmataakvan publieke omroep is nauw verbon-den met het vertoog over de legitimatie.Want als men volksverheffing of,moderner gezegd, cultuurspreidingof (nog eigentijdser) levenslang lerenals uitgangspunt neemt, dan impliceertdat een streven naar groot bereik,waarbij het algemene, niet op voorhandgenteresseerde publiek als het ware

    verleid moet worden met een afwisse-ling van leerzame en leuke inhoud. Alsmen publieke omroep echter ziet alseen aanvullende voorziening die primairmarktfalen moet repareren en negatieveexternaliteiten moet opvangen, dan kanmet een veel meer beperkte en toege-spitste aanbodsvoorziening volstaanworden.

    Ook in het Verenigd Koninkrijkwordt al langer de vraag gesteld of

    verstrooiing en sport nog wel tot detaken van publieke omroep behoren. InNederland lag er enkele jaren geleden

    zelfs een wetsvoorstel klaar waarin dezetoespitsing van de publieke program-mataak in navolging van een advies

    van de Wetenschappelijke Raad voorhet Regeringsbeleid vervat zat. Omdathet derde kabinet-Balkenende voortijdigten val kwam, is dit niet doorgegaan.Opmerkelijk is bovendien dat dit

    voorstel niet uit rechtse koker kwam,maar en dit illustreert andermaal de

    verschuivende politieke consensus vanuit het links-liberale D66.

    Uitgeefmodel

    Ten aanzien van de organisatie zien wedat steeds vaker vragen gesteld wordenbij de exclusieve koppeling tussen de

    publieke taak en een enkele centralepublieke instelling. In Nederland hebbenzowel de eerste visitatiecommissie voorde publieke omroep, waarvan ik deeluitmaakte, als de WetenschappelijkeRaad voor het Regeringbeleid in 2004bepleit om minstens een televisienetin te richten volgens een uitgeefmodel.Hierin wordt de programmatischeinvulling verzorgd door private produc-tiemaatschappijen die daarop vrijelijk

    kunnen intekenen. Met zon meer openmodel is in het Verenigd Koninkrijk alervaring opgedaan, met Channel 4 naastde BBC, terwijl recent de Ofcom her-haaldelijk voorstellen in deze richtingheeft gedaan. De praktijkervaring metdit model in Nieuw-Zeeland was, zoalsin 609 #5 te lezen viel, weinig positief.Dat heeft weliswaar afbreuk gedaan aande aantrekkelijkheid van deze optie,maar hiermee is de idee van distributed

    public service, zoals het in de Europesediscussie is gaan heten, allerminst vantafel.

    Met betrekking tot de financieringhebben de publieke omroepen inEuropa ondanks grote druk van com-

    mercile tegenspelers als ook vanuitBrussel hun bekostiging vanuit eencombinatie van retributie en reclameovereind kunnen houden. In Nederlandis door de fiscalisering van de omroep-bijdrage sinds 2000 en als gevolg van deonder druk staande reclame-inkomsten

    per saldo de politieke afhankelijkheidvan publieke omroep aanzienlijk grotergeworden. In combinatie met de algenoemde instrumentele houding van

    de politiek ten opzichte van publiekeomroep is dit een zorgelijke ontwik-keling: Den Haag vraagt, en Hilversumdraait.

    Internet

    Het vierde en laatste aspect betreft deplaats en taak van publieke omroep opnieuwe platforms, vooral internet. De

    publieke omroep heeft hier de eersteslag gewonnen, maar bij lange na nietde oorlog. Het recht van de openbareomroep om op nieuwe platforms actiefte zijn staat in de praktijk ter discussie,

    alleen al omdat in Europa het opererenvan door de overheid gesteunde bedrij-ven op de vrije markt problematisch is.De uitkomst van de volgende slag, welkeruimte de publieke omroep preciesop internet krijgt, is nog onzeker. Enhet moet gezegd worden, publiekeomroep is vooral actief geworden opinternet omwille van overwegingen vanterreinbezetting, om niet uitgeslotente worden van de distributiemiddelen

    van de toekomst, en veel minder omdataan deze internetaanwezigheid ook eenheldere visie op de publieke taak ten

    grondslag ligt. Het institutionele belangprevaleert hiermee boven het publieke,maatschappelijke belang. Ook het verzet

    van andere actoren tegen omroepaan-wezigheid op het internet naast decommercile omroepen, ook de ge-schreven pers niet alleen de uitgevers,maar ook de vertegenwoordigers van de

    journalistiek heeft eerder strategischedan inhoudelijke gronden.

    De Amsterdam Test is een nieuwhoogtepunt in de bemoeienis van deEuropese Unie met nationale publieke

    omroepen. De toelating van nieuwediensten van de publieke omroep moetvooraf aan goedkeuring worden on-derworpen, door middel van zowel eenpublic value test als een market impactassessment. Deze nieuwe stap, neer-gelegd in de Omroepmededeling 2009en voortvloeiend uit het AmsterdamProtocol over staatssteun aan openbareomroepen uit 1997, impliceert een pri-maat van economische mededingings-

    politiek boven meer cultureel gedrevenaudiovisueel beleid, en bijgevolg ook op nationaal niveau het primaat van

    supranationaal mededingingsbeleidboven nationale cultuurpolitiek. Hetoorspronkelijke ideaal om grensover-

    schrijdende televisie te gebruiken omeen Europese identiteit tot stand tebrengen is verworden tot een actievemarktpolitiek waarin een gelijk speel-

    veld voor commercile en publiekeactoren de primaire doelstelling is.

    De Amsterdam Test wordt intussendoor de meeste lidstaten ingevoerd. Inhet beste geval zorgt deze ervoor datde publieke omroep, en de nationaleoverheden, gedwongen worden om hun

    presentie op nieuwe platforms adequaatte verantwoorden en af te bakenen.Maar het kan er ook toe leiden dat de

    publieke omroep als instrument vancultuurpolitiek in toenemende mate

    primair vanuit marktoverwegingen be-jegend wordt, resulterend in een kleinerwordend speelveld als gevolg van eensamenspel van voortdurende klachtenen juridische procedures vanuit concur-renten en een stapsgewijs voortschrij-dend Europees mededingingsbeleid.

    Bestaansrecht

    Krijgt Michael Tracey alsnog gelijk metzijn prognose dat the decline and fall of

    public service broadcasting ophandenis? Met enige overdrijving kunnen westellen dat publieke omroep inmiddels

    market-proofis en zich in de nieuweverhoudingen aardig staande weet tehouden. Maar de volgende slag is veellastiger; de bestaande legitimatie van

    publieke omroep als Europees conceptstaat op alle punten ter discussie. Hetbestaansrecht van publieke omroep alseen onafhankelijk van staat en marktopererende institutie, als onderdeel van

    een publieke sfeer naar Habermasiaansmodel, wordt niet langer door alle grote

    politieke stromingen gedeeld. Voor eentoespitsing van de programmataak totinformatie en cultuur en voor de inper-king of afschaffing van reclame-inkom-sten bestaat intussen zelfs een, zij hetwisselende, politieke meerderheid. Hetdenken over alternatieve organisatiemo-dellen, waarin publieke taak en publiekeomroep een minder exclusieve relatiehebben, staat evenmin stil. Tegelijkertijdis de presentie van publieke omroep opinternet nog een open kwestie; de prin-

    cipile beslissing is genomen, maar voorde praktische uitwerking ligt, zowel inEuropees verband als in Nederland, nog

    veel open.

    Wat mij betreft moet de publieke om-roep zich vrijelijk kunnen ontwikkelen

    van zoals het in het Europese discoursheet -public service broadcasting naar

    public service media, van PSB naarPSM. Maar dit nieuwe privilege brengtook verplichtingen met zich mee. Waarde publieke omroep de afgelopen twin-tig jaar vooral geprobeerd heeft zich te

    handhaven en zich letterlijk en figuurlijkgoed in de markt te zetten, verschuiftin de komende periode het accent naar

    6 609 cultuur en media april 2011 Mediafonds

  • 8/7/2019 609#7 7 Bardoel

    3/3

    de vraag welke aantoonbare publiekemeerwaarde hij in de huidige over-wegend commercile media-ecologie

    vertegenwoordigt. In een technologischneutrale media-omgeving kan de

    publieke omroep immers niet langer eenexclusieve claim leggen op de publiekemediafunctie, en zal hij moeten ac-cepteren dat zijn belang in de toekomststeeds meer wordt afgewogen tegenoverandere belangen die bijdragen aan

    een goede journalistieke en artistiekeinfrastructuur in de samenleving, zoalsde pers en de culturele sector.

    De vraag is hoe dit alles praktischgeorganiseerd moet worden, ook geletop de grote verlegging van geldstro-men die ermee gemoeid kan zijn. Ikgeloof in dit verband in een geleidelijkmodel, waarin in het verlengde vaneen eerder advies van de Raad voorCultuur plaats is voor zowel een meerherkenbare publieke mediaorganisatie,

    voortkomend uit de huidige publiekeomroep, als voor een overkoepelend

    publiek mediafonds, voortbouwendop de bestaande mediumgebondenfondsen. Maar ik vrees dat Den Haagen Hilversum voorlopig niet toekomenaan deze grote ordeningsvragen, omdatmen zich teveel vastbijt in de vraagwelke omroepen onderling moeten gaanfuseren.

    Prof. dr. Jo Bardoel is hoogleraar Journalistiek

    en Media aan de Radboud Universiteit Nijmegen

    en hoofddocent Politieke Communicatie aan de

    Universiteit van Amsterdam. Hij werkte ruim vijftien

    jaar in beleidsadviserende functies bij de NOS in

    Hilversum. Hij was onder meer lid van de eerstevisitatiecommissie voor de landelijke publieke

    omroep (Commissie Rinnooy Kan) en voorzitter

    van de commissie media van de Raad voor Cultuur.

    illustratie: PJ Roggeband

    Mediafonds april 2011 609 cultuur en media 7