6 Kwalitatief onderzoek - · PDF fileteerd, wat een tentatieve theorie oplevert over wat er...

17
6 Kwalitatief onderzoek T. Plochg M.C.B. van Zwieten 6.1 Inleiding Kwalitatieve onderzoeksmethoden worden de laatste jaren steeds meer toegepast in het ge- zondheidszorgonderzoek (gzo). Dit blijkt onder meer uit het toenemend aantal publi- caties van kwalitatieve onderzoeksresultaten in vooraanstaande wetenschappelijke tijd- schriften en de ontwikkeling van designs waarin kwalitatieve en kwantitatieve metho- den worden gecombineerd (Creswell, 2003; Adamson, 2005). Beide tendensen laten naar ons idee zien dat de traditionele controverse tussen voor- en tegenstanders van kwalitatief onderzoek is achterhaald. Het is zinvoller om de sterke en zwakke punten van beide vormen van onderzoek te kennen en te bezien hoe ze elkaar kunnen aanvullen en versterken. De wetenschapsvisie van A.D. de Groot, zoals beschreven in hoofdstuk 2, biedt hiervoor goede aanknopingspunten. Zoals eerder werd betoogd, is kwalitatief onderzoek te plaatsen in het domein van het explorerend, hypothese- (of theorie)vormend onderzoek en krijgt het daarmee een duidelijke positie in de empiri- sche cyclus. In dit hoofdstuk zullen wij deze positie preciseren door te beschrijven wat kwalitatief onderzoek concreet inhoudt en hoe het in het gzo tot zijn recht kan komen. Kwalitatief onderzoek is een vorm van inter- preterend onderzoek waarbij empirische ge- gevens op een systematische en controleer- bare wijze worden verzameld, geanalyseerd, en gerapporteerd. Wezenlijk daarbij is dat de verschillende onderzoeksfasen – probleemaf- bakening, formulering onderzoeksvraag, be- paling onderzoeksopzet, dataverzameling, data-analyse, en rapportage – door elkaar heen kunnen lopen en niet strikt van elkaar hoeven te worden gescheiden zoals in kwan- titatief onderzoek gebruikelijk is. Dit betekent dat de kwalitatieve onderzoeker deze fasen meerdere malen cyclisch doorloopt, waar dit in kwantitatief onderzoek slechts eenmaal gebeurt. In dit herhalende of iteratieve karak- ter ligt de kracht van kwalitatief onderzoek besloten. Het stelt de onderzoeker namelijk in staat nauw contact te houden met de com- plexe werkelijkheid, die in kwalitatief onder- zoek doorgaans in de alledaagse, natuurlijke context wordt bestudeerd. Door met een open blik en een relatief globale onderzoeksvraag van start te gaan kan de onderzoeker flexibel inspelen op hetgeen empirisch wordt waarge- nomen. Centraal in de analyse bij kwalitatief onder- zoek staat de systematische interpretatie van het bestudeerde (sociale) fenomeen. De on- derzoeker doet zelf de waarnemingen en in- terpreteert in het licht van de onderzoeksvraag wat deze waarnemingen betekenen. Daarmee is de onderzoeker waarnemings- en analyse- instrument tegelijk en heeft hij per definitie een centrale rol in het onderzoek. Reflexivi- teit, in de zin van het onderkennen en be- schrijven van de invloed van de onderzoeker op de onderzoeksresultaten, neemt in kwali- tatief onderzoek daarom een belangrijke plaats in.

Transcript of 6 Kwalitatief onderzoek - · PDF fileteerd, wat een tentatieve theorie oplevert over wat er...

6 Kwalitatief onderzoek

T. PlochgM.C.B. van Zwieten

6.1 Inleiding

Kwalitatieve onderzoeksmethoden worden delaatste jaren steeds meer toegepast in het ge-zondheidszorgonderzoek (gzo). Dit blijktonder meer uit het toenemend aantal publi-caties van kwalitatieve onderzoeksresultatenin vooraanstaande wetenschappelijke tijd-schriften en de ontwikkeling van designswaarin kwalitatieve en kwantitatieve metho-den worden gecombineerd (Creswell, 2003;Adamson, 2005). Beide tendensen laten naarons idee zien dat de traditionele controversetussen voor- en tegenstanders van kwalitatiefonderzoek is achterhaald. Het is zinvoller omde sterke en zwakke punten van beide vormenvan onderzoek te kennen en te bezien hoe zeelkaar kunnen aanvullen en versterken.De wetenschapsvisie van A.D. de Groot, zoalsbeschreven in hoofdstuk 2, biedt hiervoorgoede aanknopingspunten. Zoals eerder werdbetoogd, is kwalitatief onderzoek te plaatsenin het domein van het explorerend, hypothese-(of theorie)vormend onderzoek en krijgt hetdaarmee een duidelijke positie in de empiri-sche cyclus. In dit hoofdstuk zullen wij dezepositie preciseren door te beschrijven watkwalitatief onderzoek concreet inhoudt en hoehet in het gzo tot zijn recht kan komen.

Kwalitatief onderzoek is een vorm van inter-preterend onderzoek waarbij empirische ge-gevens op een systematische en controleer-bare wijze worden verzameld, geanalyseerd,

en gerapporteerd. Wezenlijk daarbij is dat deverschillende onderzoeksfasen – probleemaf-bakening, formulering onderzoeksvraag, be-paling onderzoeksopzet, dataverzameling,data-analyse, en rapportage – door elkaarheen kunnen lopen en niet strikt van elkaarhoeven te worden gescheiden zoals in kwan-titatief onderzoek gebruikelijk is. Dit betekentdat de kwalitatieve onderzoeker deze fasenmeerdere malen cyclisch doorloopt, waar ditin kwantitatief onderzoek slechts eenmaalgebeurt. In dit herhalende of iteratieve karak-ter ligt de kracht van kwalitatief onderzoekbesloten. Het stelt de onderzoeker namelijk instaat nauw contact te houden met de com-plexe werkelijkheid, die in kwalitatief onder-zoek doorgaans in de alledaagse, natuurlijkecontext wordt bestudeerd. Door met een openblik en een relatief globale onderzoeksvraagvan start te gaan kan de onderzoeker flexibelinspelen op hetgeen empirisch wordt waarge-nomen.Centraal in de analyse bij kwalitatief onder-zoek staat de systematische interpretatie vanhet bestudeerde (sociale) fenomeen. De on-derzoeker doet zelf de waarnemingen en in-terpreteert in het licht van de onderzoeksvraagwat deze waarnemingen betekenen. Daarmeeis de onderzoeker waarnemings- en analyse-instrument tegelijk en heeft hij per definitieeen centrale rol in het onderzoek. Reflexivi-teit, in de zin van het onderkennen en be-schrijven van de invloed van de onderzoekerop de onderzoeksresultaten, neemt in kwali-tatief onderzoek daarom een belangrijkeplaats in.

BSL – ID 0000 – ALG_BK_2KZM – Handboek gezondheidszorgonderzoek Pre Press Zeist 15/06/2007 Pg. 077

De omschrijving van kwalitatief onderzoek zalin dit hoofdstuk nader worden uitgewerkt aande hand van een aantal basisonderdelen die ineen kwalitatieve onderzoeksopzet kunnenworden onderscheiden. Aan de orde komenachtereenvolgens de probleemstelling, hetgebruik van theorie, de selectie van onder-zoekseenheden, de methoden van dataverza-meling, de analyse, de rapportage van onder-zoeksresultaten en de wijze waarop de kwali-teit van het onderzoek gewaarborgd en waarmogelijk verbeterd kan worden. Tot slot wordtkort ingegaan op het combineren van kwali-tatieve en kwantitatieve onderzoeksmethodenen worden enkele afsluitende opmerkingengemaakt over kwalitatief gzo.

6.2 De probleemstelling

Een wetenschappelijke probleemstelling valtuiteen in een onderzoeksdoel en een onder-zoeksvraag. Kwalitatief onderzoek is in hetalgemeen aangewezen wanneer het uitpluizenvan een bepaald sociaal fenomeen ‘in dediepte’ het onderzoeksdoel is. Het gaat daarbijom het beschrijven en/of exploreren van ge-drag, van interacties tussen mensen, socialerelaties, ervaringen, meningen, opvattingenen dergelijke, maar ook van zaken als beleid oforganisaties die daar direct of indirect uit-vloeisel van zijn. Nader beschouwd gaat hetom onderzoeksdoelen die betrekking hebbenop situaties zoals die in box 6.1 zijn opge-somd.

Box 6.1 Situaties waarbij kwalitatief

onderzoek is aangewezen

Situaties:– waarin het gaat om een beschrijving

van het bijzondere, het eigenaardigevan een geval of verschijnsel.

– waar zo weinig onderzoek naar isgedaan, dat de relevante variabelen ofrelaties daartussen onbekend zijn.

– waarbij de uitkomsten van eerderonderzoek niet met elkaar in over-eenstemming zijn te brengen.

– die complex en veranderend zijn.– waarbij kwantificerend onderzoek

ontoereikend is om tot adequaat be-leid en/of praktijken te komen.

– waarin het praktisch of ethisch nietmogelijk of verstandig is om kwanti-ficerend te werk te gaan.

– waarbij het doel is de betekeniswe-reld achter sociale processen, inter-acties, sociale relaties, gedragingen,gevoelens, houdingen en ervaringente exploreren.

– waarbij het doel is de dagelijkse wer-kelijkheid achter gevonden statisti-sche verbanden te achterhalen.

– waarbij de empirische werkelijkheideerst uitvoerig in kaart dient te wor-den gebracht alvorens een begrip kanworden geoperationaliseerd in me-tingen.

Bron: Maso & Smaling, 2004, bladzijde11.

Voorbeelden van recent kwalitatief gzo zijnstudies naar het dagelijkse werk van specia-listen en hun aanspraken op zeggenschap inNederlandse ziekenhuizen (Kruijthof, 2005),naar de beste manier van omgaan met onver-wachte bevindingen in de prenatale diagnos-tiek (Van Zwieten, 2006) en naar de matewaarin de gemeente Amsterdam en Agiszorgverzekeringen een public healthperspec-tief hanteren om het zorgaanbod in de stadaan te sturen (Plochg et al., 2006).

Kwalitatieve onderzoeksvragen worden inprincipe zo open mogelijk geformuleerd. Dereden hiervoor is dat de kwalitatieve onder-zoeker zijn onderzoeksonderwerp niet opvoorhand wil inperken. Hij weet immers nogniet precies welke variabelen en/of verbandenertoe doen. Dit staat haaks op kwantitatieveonderzoeksvragen, die juist zo specifiek mo-

BSL – ID 0000 – ALG_BK_2KZM – Handboek gezondheidszorgonderzoek Pre Press Zeist 15/06/2007 Pg. 078

Handboek gezondheidszorgonderzoek78

gelijk geformuleerd moeten worden. Creswell(2004; bladzijde 106-108) formuleert zevenrichtlijnen om tot een goede kwalitatieve on-derzoeksvraag te komen (zie box 6.2). Eenkwalitatieve onderzoeksvraag die aan dezerichtlijnen voldoet, is bijvoorbeeld: Welke op-vattingen hebben creools-Surinaamse patien-ten over hypertensie en de te nemen maatre-gelen? (Beune et al., 2004). Deze vraag is opengeformuleerd (‘welke opvattingen’), waarbijtegelijkertijd op een fenomeen wordt gefocust(opvattingen over hypertensie), bij een gespe-cificeerde onderzoeksgroep (creools-Suri-naamse patienten).

Box 6.2 Richtlijnen om tot een goede

kwalitatieve onderzoeksvraag te komen– Formuleer een of twee centrale on-

derzoeksvragen en maximaal vijf totzeven deelvragen. De deelvragen vol-gen na de centrale vragen en zijnmeer gefocust. De vragen gevenrichting aan het onderzoek.

– Begin de onderzoeksvraag met hoe ofwat.

– Focus op een fenomeen of concept.– Maak gebruik van explorerende

werkwoorden als ontdekken, begrijpen,beschrijven (van ervaringen), verkennen(van processen) en dergelijke.

– Vermijd directieve woorden als beın-vloeden, effect hebben, bepalen en derge-lijke. Deze woorden suggereren eenkwantitatieve benadering.

– Formuleer open vragen zonder naarliteratuur of theorie te verwijzen,tenzij de gekozen onderzoeksbena-dering daarom vraagt.

– Specificeer, indien nodig, de partici-panten en onderzoekssetting in deonderzoeksvraag.

Bron: Creswell, 2004, bladzijde 105-107.

6.3 Gebruik van theorie

Elk wetenschappelijk onderzoek heeft eentheoretische grondslag die bepaalt hoe metbestaande kennis en theorie in het onderzoekwordt omgegaan en vanuit welk theoretischperspectief de werkelijkheid wordt bestu-deerd. Dit is in kwalitatief onderzoek niet an-ders. Vanwege het interpreterende karaktervan kwalitatief onderzoek is het daarbij be-langrijk dat helder is welke invloed het ge-bruik van de theorie op het onderzoek heeft.Al bij de start van het onderzoek moetenhierin keuzes worden gemaakt. Bij een tegrote invloed van de theorie ligt het gevaar opde loer dat de onderzoeker zich meer laat lei-den door bestaande kennis en theorie dandoor hetgeen hij tijdens het onderzoek waar-neemt. Hierdoor zou het onderzoek zijn openen flexibele karakter verliezen. Aan de anderekant is het onverstandig om helemaal aan detheorie voorbij te gaan en een onderzoek ge-heel ‘blanco’ te starten, nog afgezien van devraag of dit uberhaupt mogelijk is. In zo’ngeval bestaat het risico voor de onderzoeker inzijn datamateriaal te ‘verdrinken’ doordat hijte weinig houvast heeft om te bepalen welkeempirische aspecten er wel en niet toe doen.Bovendien kan het onderzoek uiteindelijk ir-relevant blijken te zijn wanneer het niet goedin de literatuur is verankerd, of vragen beant-woordt waarop het antwoord al bekend was.Kortom, de kwalitatieve onderzoeker moeteen balans zien te vinden in de mate waarin hijde theorie gebruikt om zijn onderzoek te stu-ren en structureren.

In de kern gaat het daarbij om de vraag hoe-veel sturing en structurering door de theorienoodzakelijk dan wel methodologisch toe-laatbaar is. De enige restrictie die methodolo-gen op dit punt hanteren, is dat het kwalita-tieve onderzoek inductief dient te blijven, ditomdat men anders in het domein van het de-ductief toetsende onderzoek terechtkomt (ziehoofdstuk 2). Verder staat het de onderzoekervrij om in het licht van zijn onderzoeksvragente bepalen in welke (sturende) mate hij theorie

BSL – ID 0000 – ALG_BK_2KZM – Handboek gezondheidszorgonderzoek Pre Press Zeist 15/06/2007 Pg. 079

6 Kwalitatief onderzoek 79

gaat gebruiken. Om de eigen positie hieroverduidelijk te krijgen wordt aangeraden omvooraf een theoretisch kader te construeren(Maxwell, 1996; Creswell, 2004; Maso enSmaling, 2004). Een dergelijk kader geeft deonderzoeker houvast en maakt hem bewustvan de rol die theorie in zijn onderzoek speelt.Verder dwingt het hem te reflecteren op zijneigen – vaak impliciete – verwachtingen enveronderstellingen.Er zijn enkele praktische tips te geven voor hetconstrueren van een theoretisch kader.Allereerst wordt aanbevolen om ‘theorie’ in debreedste zin op te vatten. Het construeren vaneen theoretisch kader vraagt om meer danalleen een samenvatting van de literatuur ende keuze voor een bepaalde theorie. De on-derzoeker moet niet alleen gebruikmaken vanbestaande theorieen en literatuur, maar ookvan zijn eigen ervaringskennis, eventueelvooronderzoek doen, en gedachte-experi-menten uitvoeren (Maxwell, 1996, bladzijde27).Daarnaast is het van belang dat de onderzoe-ker zich ervan bewust is in welke kwalitatieveonderzoeksschool of -traditie zijn onderzoekstaat. Dit omdat dit medebepalend is voor hette construeren theoretische kader. In de ge-fundeerde theoriebenadering (grounded theory)wordt het gebruik van bestaande theorie enkennis bijvoorbeeld tot een minimum beperkt.De aanname hierbij is dat gedurende het on-derzoek, via constante vergelijking en gerichtedataverzameling, juist een nieuwe theoriewordt ontwikkeld die op het empirische veldpast en zo als het ware op de onderzoeksre-sultaten is ‘gefundeerd’ (Wester, 1995). In deetnografische benadering wordt daarentegenvooraf een theoretisch perspectief geexplici-teerd, wat een tentatieve theorie oplevert overwat er in het onderzoeksveld gebeurt enwaarom (Neuman, 2000). In tabel 6.1 staanvier belangrijke onderzoeksscholen en dedaarbij behorende benaderingen.Tot slot merken diverse methodologen op dater verschillende typen kaders kunnen wordengehanteerd, die van elkaar verschillen in demate van structurering en functie. Zo maakt

Maxwell (1996, bladzijde 33-34) onderscheidtussen een theoretisch kader welke een denk-richting aangeeft en een kader dat fungeert alszoeklicht. Met het eerste doelt hij op veelom-vattende theorieen van een hoog abstractieni-veau. In het gzo kan men bijvoorbeeld den-ken aan de systeemtheorie (Parsons, 1951) ofde lerende organisatie (Argyris, 1978). Ditsoort theorieen geeft richting en betekenis aanempirische waarnemingen, maar laat geheelopen hoe en waarop ze worden toegepast. Metde zoeklichtmetafoor doelt Maxwell op deverlichtende werking van theorieen. Ze bren-gen specifieke fenomenen en/of verbandenonder de aandacht die anders onopgemerktzouden zijn gebleven of verkeerd zoudenkunnen worden geınterpreteerd.

6.4 Selectie van onderzoekseenheden

Kwalitatieve onderzoekers bestuderen door-gaans een relatief klein aantal onderzoeks-eenheden, die ze meestal selectief gekozenhebben. Zelden wordt op toeval (aselect) ge-selecteerd, zoals in kwantitatief onderzoekgebruikelijk is. Dit komt allereerst doordatmet kleine steekproeven via aselecte samplingmoeilijk representativiteit te bereiken is(Maxwell, 1996). Belangrijker is dat het inkwalitatief onderzoek veelal gaat om het ver-kennen en beschrijven van een bepaald sociaalfenomeen in de volle breedte en diepte. Ombeide redenen zal de kwalitatieve onderzoekerjuist gericht op zoek gaan naar die onder-zoekseenheden, die het te bestuderen feno-meen in al zijn verscheidenheid represente-ren. Een goede selectiestrategie zorgt er daar-om voor dat de gevormde theorie of hypothesezoveel mogelijk uitingen van het te onderzoe-ken fenomeen omvat, althans voor zover rele-vant in het licht van de vraagstelling. Eengoede selectie bevat daarom voldoende varia-tie, heterogeniteit en extreme gevallen.In een kwalitatieve selectiestrategie wordtvastgelegd in welke setting het onderzoek gaatplaatsvinden (waar), welke personen zullenworden onderzocht (wie), welke activiteitenvan de onderzochten object van studie zijn

BSL – ID 0000 – ALG_BK_2KZM – Handboek gezondheidszorgonderzoek Pre Press Zeist 15/06/2007 Pg. 080

Handboek gezondheidszorgonderzoek80

(wat) en welk sociaal proces of fenomeencentraal staat. Onderzoekers kunnen hun se-lectiestrategie baseren op een of op een com-binatie van de volgende drie basisstrategieen:doelgerichte selectie, theoriegestuurde selectie, enopportunistische selectie. Het combineren vandeze strategieen is goed mogelijk, ook al om-dat kwalitatief onderzoek iteratief van aard is.Een combinatie kan bijvoorbeeld nodig zijnals gaandeweg blijkt dat bepaalde onder-zoekseenheden met relevant geachte kenmer-ken zijn ondervertegenwoordigd.– Doelgerichte selectie (purposive sampling)

betekent dat onderzoekseenheden wordengeselecteerd op basis van vooraf geformu-leerde criteria. Het doel is tweeledig. Aller-eerst dient een doelgerichte selectie tewaarborgen dat zoveel mogelijk kenmer-ken die in het licht van de vraagstellingmogelijk relevant zijn, vertegenwoordigdzijn. Daarnaast zorgt doelgerichte selectievoor genoeg diversiteit om de impact van

bepaalde kenmerken in ogenschouw tekunnen nemen.

– Theoriegestuurde selectie (theoretical sam-pling) is een speciale vorm van doelge-richte selectie die niet vooraf, maar juistgedurende het onderzoek plaatsvindt. Bijdeze werkwijze beginnen onderzoekersmet de bestudering van een onderzoeks-eenheid om vervolgens, op grond van het-geen ze hebben ontdekt, op zoek te gaannaar nieuwe eenheden die de eerdere be-vindingen kunnen verscherpen, bevestigenof corrigeren.

– Opportunistische selectie (opportunisticsampling) vindt meestal plaats in veldon-derzoek, waarbij onderzoekers gebruikma-ken van onvoorziene of toevallige kansenen ontmoetingen om personen, groepen ofgevallen in hun onderzoek te betrekken.

Bij de keuze voor een selectiestrategie spelendiverse methodologische en praktische over-

Tabel 6.1 Belangrijke onderzoekstradities binnen kwalitatief onderzoek.

Onderzoekstraditie Disciplinaireorigine

Belangrijkstevoortgebrachtemethode

Doel

Etnografie Antropolo-gie/sociologie

Participerendeobservatie

Begrijpen van de sociale wereld door teparticiperen in de sociale verbandenwaarin mensen leven en gedetailleerdebeschrijvingen te maken van de mensen,hun cultuur en denkwerelden

Fenomenologie/etnomethodologie

Filosofie/sociologie

Conversatieana-lyse

Ontrafelen van de ‘constructen’ diemensen gebruiken om betekenis te gevenaan hun dagelijkse leven. Ontrafelen vande betekenissen die in conversaties entekst verborgen zijn

Symbolischinteractionisme

Sociologie/socialepsychologie

Gefundeerdetheoriebenade-ring

Verkennen van sociaal gedrag en socialerollen om te begrijpen hoe mensen huneigen omgeving interpreteren en daaropreageren

Organisatieonderzoek Sociologie Casestudy Onderzoek van een of enkele gevallen,waarbij diepgang wordt bereikt doorbestudering van de complexe relatieswaarin het betreffende geval functioneert

Bron: Ritchie en Lewis, 2003; Wester, 1995.

BSL – ID 0000 – ALG_BK_2KZM – Handboek gezondheidszorgonderzoek Pre Press Zeist 15/06/2007 Pg. 081

6 Kwalitatief onderzoek 81

wegingen een rol. Denk aan overwegingenmet betrekking tot validiteit (zie paragraaf6.8), de toegankelijkheid van de doelgroep (ismen bereid mee te doen; zijn potentiele res-pondenten uberhaupt te identificeren), dehaalbaarheid van de dataverzameling (af-stand, tijd, geld), en/of de onderzoeksrelatiedie men reeds met participanten heeft.Tot slot bestaat over de omvang van het aantalonderzoekseenheden in kwalitatief onderzoeknog vaak onduidelijkheid. Zoals reeds hierbo-ven is beargumenteerd, is men in kwalitatiefonderzoek niet gericht op grote aantallenomwille van statistische analyses. Doorgaansvolstaat een selectie van een tiental tot enkeletientallen onderzoekseenheden. Uitzonderinghierop vormt de gevalsstudies (casestudy)1

welke slechts een geval of enkele gevallen(multiple casestudy) kan betreffen. In gzo

kan het bijvoorbeeld gaan om een ziekenhuis,een gezondheidscentrum of een polikliniek,maar ook om een stad of regio. Hoewel hierbijdezelfde selectiestrategieen kunnen wordentoegepast en dezelfde overwegingen spelen,worden deze gevallen vaak om pragmatischeredenen gekozen, bijvoorbeeld omdat de or-ganisatie de opdrachtgever van het onderzoekis of de hoofdonderzoeker er reeds toegangtot heeft.

6.5 Methoden van dataverzameling

In kwalitatief onderzoek zijn diverse metho-den om data te verzamelen voorhanden.Basistypen zijn interviews, observaties, docu-mentverzameling en gestructureerde groeps-processen. Al deze methoden leveren gege-vens op die (eventueel na bewerking) intekstvorm worden weergegeven. De keuzevoor een bepaalde (combinatie van) metho-de(n) wordt bepaald door de onderzoeks-vraag. Echter, Maxwell (1996) benadrukt datin kwalitatief onderzoek de onderzoeksvragenzich niet automatisch laten vertalen of opera-

tionaliseren in een methode van dataverza-meling. Die keuze hangt voor een belangrijkdeel ook af van de context en timing van hetonderzoek, zoals de beschikbaarheid en toe-gankelijkheid van databronnen. Het gaat erdus vooral om die methode te kiezen, die ineen bepaalde context de data genereert die deonderzoeker nodig heeft om zijn onderzoeks-vragen te kunnen beantwoorden.

Interview

Het interview is in kwalitatief onderzoek eenvan de meest gebruikte methoden van data-verzameling.In een kwalitatief interview zoekt de onder-zoeker, binnen het kader van het onderzoeks-doel, aansluiting bij de eigen beleving van derespondent. Het is afhankelijk van de gekozenvorm in welke mate de verkregen antwoordendaarbij worden voorgestructureerd. Bij eeninterview aan de hand van een vragenlijst ge-beurt dit in hogere mate dan bij een diepte-interview waarbij het uitgangspunt is dat deinterviewer de respondent zoveel mogelijk deruimte geeft om in eigen bewoordingen ant-woord op de vragen te geven. De interviewerpast hiertoe diverse gesprekstechnieken toe,zoals het gebruik van topiclijsten (in plaatsvan vragenlijsten met voorgestructureerdeantwoorden), het stellen van open vragen,doorvragen en non-verbale technieken. Bij eendiepte-interview moet de interviewer tegelij-kertijd het onderzoeksdoel goed in de gatenhouden, om niet in de verkregen informatie te‘verdrinken’.

Los van de mate van structurering, die kanvarieren van gestructureerd of semigestructu-reerd tot ongestructureerd in het diepte-inter-view, bestaan er verschillende soorten inter-views, zoals telefonische surveys, interviewsvia e-mail of chatprogramma’s, focusgroep-interviews, brainstormsessies en (spontane)groepsinterviews tijdens veldonderzoek. On-

1 Het voornaamste kenmerk van een casestudy is dat er sprake is van een intensieve bestudering vaneen verschijnsel bij een of enkele gevallen (Yin, 2003). Een casestudy kan zowel kwalitatief alskwantitatief van aard zijn (zie voor de laatste hoofdstuk 7).

BSL – ID 0000 – ALG_BK_2KZM – Handboek gezondheidszorgonderzoek Pre Press Zeist 15/06/2007 Pg. 082

Handboek gezondheidszorgonderzoek82

derscheidende dimensies zijn het aantal res-pondenten per interview (individueel of ingroepsverband), de rol van de interviewer(sturend of niet), en de setting waarin het in-terview plaatsvindt (formeel of informeel). Ie-dere vorm van interviewen levert andersoor-tige gegevens op, waardoor ze niet zondermeer uitwisselbaar zijn. Daarom moet dekeuze voor een bepaalde vorm van interviewenaltijd gemotiveerd worden, zowel in het lichtvan de probleemstelling als in het licht vanbovengenoemde dimensies. De noodzaakhiertoe kan worden geıllustreerd aan de handvan het verschil tussen focusgroepen en indi-viduele diepte-interviews; twee vormen vaninterviewen die momenteel in het gzo veel-vuldig worden gebruikt. Individuele diepte-inter-views leveren een breed en diep inzicht op inhet individuele perspectief van een persoon enkunnen helpen bij het ontrafelen van denk-wijzen en redeneringen van individuen, endiens persoonlijke context. Focusgroepinterviewsleveren daarentegen gegevens op die doorgroepsinteractie en -reflectie zijn ontstaan enverfijnd. Ze zijn geschikt om de sociale con-text van een fenomeen te bestuderen, te ver-kennen hoe men over een bepaald onderwerppraat of om tot creatieve oplossingen voor eenbepaald probleem te komen. De methode vanfocusgroepinterview is dus vooral aangewezenin situaties waarin de groepsinteractie eenmeerwaarde heeft voor de onderzoeksresulta-ten. Deze interviews leveren dus een heel an-der soort data op dan individuele interviews.

Omdat interviews gericht zijn op het verkrij-gen van inzicht in de persoonlijke belevingvan respondenten, is het belangrijk de ant-woorden van respondenten zo nauwkeurigmogelijk te registreren. Bij kwalitatieve inter-views is het gebruikelijk geluidsopnames vanhet gesprek te maken. Na afloop kunnen diewoordelijk worden uitgetypt, waarna detranscripten kunnen worden geanalyseerd (zieparagraaf 6.6). Bij diepte-interviews is eennauwkeurige registratie van de precieze be-woordingen van de respondenten uiteraardbelangrijker dan bij de meer gestructureerde

vormen van interviews, waarbij de antwoordenin vooraf bepaalde categorieen worden inge-deeld.

ObservatieWaar interviews informatie opleveren over demanier waarop respondenten het onderwerpvan onderzoek beleven, proberen observatiesinzicht te verkrijgen in hoe het er in de on-derzoekssetting, in de situatie van alledag,daadwerkelijk aan toegaat. Observeren wordtgedefinieerd als het systematisch, zorgvuldigen aandachtig gadeslaan van gedragingenwaarin de onderzoekers zijn geınteresseerd(Maso en Smaling, 2004, bladzijde 49). Ditaandachtig gadeslaan vraagt om zorgvuldigkijken, luisteren en aandacht hebben voor de-tail. Observaties worden altijd gestuurd doorde vragen die de onderzoeker zichzelf stelt.Meestal zijn die vragen bij de start van deobservatie nog vrij algemeen (Wat gebeurt erop deze ziekenhuisafdeling precies? Wie zijnde betrokkenen? Welke logica ligt ten grond-slag aan de organisatie van de afdeling?),maar worden ze gaandeweg, mede onder in-vloed van de verkregen resultaten, steeds spe-cifieker en gerichter (Wat gebeurt er tijdens degrote visite? Hoe is de verhouding tussen art-sen en verpleegkundigen?). Het is afhankelijkvan de onderzoeksvraag en de gekozen theo-retische benadering op welke aspecten van deonderzoekssetting de observaties zich preciesrichten. Dit kan varieren van menselijk ge-drag, bijvoorbeeld bepaalde formele, organi-satorische aspecten (Hoe is het werkoverleggeregeld?) of informele interacties (Hoe gaanartsen in de pauzes met de verpleegkundigenom?), tot materiele zaken die mogelijk vaninvloed zijn op het te onderzoeken gedrag (Isde ligging en inrichting van de koffiekamervan invloed op de informele omgang tussenartsen en verpleegkundigen?).

Bij het observeren kan de onderzoeksrol opverschillende manieren worden ingevuld. Hetgaat daarbij om twee aspecten. Allereerst kande onderzoeksrol al dan niet participerend zijn.Bij een participerende observatie observeert de

BSL – ID 0000 – ALG_BK_2KZM – Handboek gezondheidszorgonderzoek Pre Press Zeist 15/06/2007 Pg. 083

6 Kwalitatief onderzoek 83

onderzoeker de bestudeerde situatie terwijl hijdaar zelf actief aan deelneemt. Bij een non-participerende observatie observeert de on-derzoeker terwijl hij zelf aan de zijlijn blijftstaan. Het tweede aspect betreft de vraag of deonderzoeker zijn rol als observator aan deonderzochten onthult of juist verborgen houdt.Aldus ontstaan vier mogelijkheden waaropeen observatorrol kan worden ingevuld:1 De onderzoeker participeert, maar houdt

zijn onderzoeksrol verborgen.2 De onderzoeker participeert en de onder-

zochten zijn bekend met zijn rol als on-derzoeker.

3 De onderzoeker neemt geen deel en houdtzijn onderzoeksrol verborgen.

4 De onderzoeker neemt geen deel, maar deonderzochten zijn bekend met zijn rol alsonderzoeker.

Kruithof (2005) gebruikte bijvoorbeeld devierde vorm van observeren in haar onderzoeknaar het dagelijks werk van specialisten. Zijbleef in haar onderzoeksrol aan de zijlijn staanen draaide niet actief mee in de bestudeerdewerkzaamheden, maar de medisch specialis-ten over wie het onderzoek ging, waren er welvan op de hoogte dat ze door Kruithof werdengeobserveerd.Indien de onderzoeksinteresse uitgaat naareen relatief geısoleerd onderwerp van onder-zoek, kan non-participerende observatie ookplaatsvinden door video-opnamen te maken,zoals observatiestudies naar consulten vanhuisartsen en medisch specialisten bijvoor-beeld laten zien (o.a. Bensing et al., 2003;Zandbelt et al., 2005).Bij de keuze voor een van deze vormen vanobserveren spelen zowel methodologische alspraktische overwegingen een rol. Methodolo-gisch gezien is geen van de vier vormen vanobserveren superieur. Alle hebben hun krachten beperkingen, die ondermeer te makenhebben met de mate van beınvloeding door deonderzoeker (researcherbias) en de matewaarin geobserveerde personen op de onder-zoeker reageren (reactivity). Op de vraag voorwelke onderzoeksrol gekozen moet worden, is

alleen in het licht van de onderzoeksvraag ende situatie waarin het onderzoek plaatsvindteen bevredigend antwoord te geven.Normatieve overwegingen die spelen bij hetobserveren hebben betrekking op het moge-lijk schaden van vertrouwelijkheid, de eventu-ele ontgoocheling die optreedt als personenerachter komen dat ze geobserveerd zijn en deeventuele betrokkenheid en/of kennis die deonderzoeker langs deze weg kan krijgen vanmoreel laakbaar of zelfs illegaal (crimineel)gedrag (Neuman, 2000). Praktische overwe-gingen hebben vooral betrekking op het ver-krijgen van toegang tot de plaats waar het teobserveren sociale fenomeen zich voordoet.

Tijdens het observeren of – afhankelijk van degekozen onderzoeksrol en de praktische om-standigheden – direct daarna, maakt de on-derzoeker aantekeningen in de vorm van zo-genoemde veldnotities. Er bestaan veel ma-nieren om veldnotities te maken. Neuman(2000) maakt onderscheid tussen handge-schreven aantekeningen (korte geheugen-steuntjes en krabbels), directe notities vanobservaties (gedetailleerde beschrijvingen vanobservaties die direct zijn opgetekend na hetverlaten van de onderzoekssetting), interpre-tatieve notities (waarin de onderzoeker eeninterpretatie maakt van het geobserveerde),analytische notities (van methodologische enanalytische ideeen die opborrelen tijdens hetobserveren) en persoonlijke notities (vanemotionele en persoonlijke gevoelens van deonderzoeker tijdens het veldwerk).

Op een later tijdstip, maar wel zo snel moge-lijk na afloop van de observaties, werkt deonderzoeker alle verschillende soorten veld-notities uit in een zogeheten observatieproto-col. Een observatieprotocol bevat teksten vanverschillende aard. Zowel gedetailleerde be-schrijvingen van gebeurtenissen als letterlijkeweergaven van gesprekken en eigen ervarin-gen van de onderzoeker in zijn rol als obser-vator worden opgetekend in het observatie-protocol, dat meestal chronologisch wordtingedeeld. Wel is het belangrijk dat de ver-

BSL – ID 0000 – ALG_BK_2KZM – Handboek gezondheidszorgonderzoek Pre Press Zeist 15/06/2007 Pg. 084

Handboek gezondheidszorgonderzoek84

schillende soorten teksten, zoals weergavenvan feitelijke voorvallen of eigen ervaringenvan de onderzoeker, steeds duidelijk als zo-danig herkenbaar zijn.Omdat een observatieprotocol eigenlijk eenverzameling van verschillende soorten versla-gen is, kan het taalgebruik hierin sterk va-rieren. Voor letterlijke citaten wordt uiteraardde taal aangehouden die feitelijk in de onder-zoekssetting is waargenomen, dus inclusiefjargon en andere voor de setting specifiekebegrippen. Voor de overige beschrijvingen ge-bruikt de onderzoeker het soort taal dat hetbest bij de betreffende beschrijving past. Inveel gevallen is het gebruik van wetenschap-pelijke terminologie daarbij onnodig. Doel isimmers een zo direct mogelijke weergave vande geobserveerde praktijk te geven, en hier-voor volstaat alledaags taalgebruik over hetalgemeen goed.Door observaties is het mogelijk rijke data meteen alledaags karakter te verkrijgen die bestu-deerd zijn in de natuurlijke context, zonderdat ze van tijd en ruimte zijn geabstraheerd.Met name participerende observatie kan daar-door op een unieke manier inzicht bieden inhet insiderperspectief, bijvoorbeeld door‘role-taking’ waarbij de onderzoeker zelf aanden lijve kan ervaren hoe bepaalde zaken doorverschillende betrokkenen uit de onderzoeks-setting worden beleefd.

Documentverzameling

Bij documentverzameling worden documen-ten verzameld die door menselijke gedragin-gen tot stand zijn gekomen. In het gzo kanmen denken aan documenten als beleidsrap-porten, medische patientendossiers, eenzorgprotocol, het kwaliteitsjaarverslag, notu-len van vergaderingen en registraties, maarook aan dagboeken van patienten, discussie-fora op het internet, kranten, brieven, foto’sen films. Kortom, documentverzameling iseen vorm van dataverzameling die breed encreatief kan worden ingezet. Een recent voor-beeld van documentverzameling in gzo is hetonderzoek van Akkermans (2006) naar deverbanden tussen maatschappelijke ontwik-

kelingen, veranderingen in de sociaalpsychia-trische pathologie en de geestelijke gezond-heidszorg. In het kader van haar promotieon-derzoek analyseerde Akkermans onder meer566 patientendossiers afkomstig uit het his-torische archief van de Amsterdamse ggd.Documentverzameling wordt in (kwalitatief )gzo veelal aanvullend gebruikt om specifiekeuitspraken of bevindingen te verifieren. Voor-deel van deze methode is dat ze tekst en/ofbeelden omvatten die zonder tussenkomst vaneen onderzoeker zijn verzameld. Daardoorzijn de data exact en is herhaling van dataver-zameling goed mogelijk; andere onderzoekerskunnen immers precies hetzelfde documentanalyseren. Dit betekent overigens niet dat deinformatiewaarde van ieder document evengroot is. In het algemeen zijn documentenwaardevol als het registraties betreft die directvoorvloeien uit het gedrag dat wordt bestu-deerd. Dit was bijvoorbeeld het geval in destudie van Kruijthof (2005), die naast haarobservaties en conversaties met medisch spe-cialisten over hun dagelijkse werk ook schrif-telijke instructies en standaardproceduresverzamelde en analyseerde.

Echter, als het gaat om documenten waarinopvattingen, meningen, gevoelens en ervarin-gen worden geuit, moet men erop bedachtzijn dat het geschrevene niet per se samenhoeft te vallen met de werkelijke gevoelens,opvattingen en ervaringen van de schrijver.Daar komt bij dat het vaak niet te achterhalenis of de schrijver volledig en accuraat is ge-weest (reporterbias). Naast beperkingen dieinherent zijn aan het document, zijn er ookbeperkingen die gerelateerd zijn aan het on-derzoek zelf. De toegang tot documenten kangeblokkeerd zijn. Verder kan het ontsluitenvan relevante documenten worden bemoeilijktals de onderzoeker niet weet dat ze bestaan ofwaar ze te vinden zijn. Tot slot zijn documen-ten, evenals interviews en observaties, con-textgebonden. Onderzoekers moeten er daar-om voor zorgen dat zij deze context bij huninterpretatie van de documenten betrekken.

BSL – ID 0000 – ALG_BK_2KZM – Handboek gezondheidszorgonderzoek Pre Press Zeist 15/06/2007 Pg. 085

6 Kwalitatief onderzoek 85

Gestructureerd groepsproces

Het gestructureerde groepsproces is een me-thode die wordt gebruikt om meningen vanindividuen in groepsverband te expliciteren enin kwalitatieve en/of kwantitatieve termenweer te geven. Bij sommige groepsprocessenstaat het verkennen van toekomstige ontwik-kelingen centraal, bij andere het prioriterenvan opvattingen naar belang en bij weer an-dere gaat het primair om het bereiken vanovereenstemming. Ook kan een gestructu-reerd groepsproces worden gebruikt om eenabstract begrip of concept verder te explicite-ren. Gestructureerde groepsprocessen wordengebruikt om een explicitering en/of een syn-these te maken van kennis die bij individuenreeds aanwezig is. Gestructureerde groeps-processen zijn aangewezen in situaties waariner onvoldoende wetenschappelijk bewijs in deonderzoeksliteratuur aanwezig is, of waarinhet beschikbare bewijs conflicterend is. Doorexperts of leken op een gestructureerde wijzemet elkaar meningen te laten uitwisselenwordt beoogd consensus te bereiken of tedoen voorspellingen over een bepaald onder-werp. Het groepsproces wordt bewust ge-structureerd om te voorkomen dat dominantepersoonlijkheden of gevestigde belangen deoverhand krijgen en de resultaten vertekenen.De bekendste methoden zijn de nominalegroepstechniek, het Delphi-onderzoek enconceptmapping (Jones en Hunter, 1995).

De nominale groepstechniek bestaat uit een ge-structureerde procedure waarin experts inmeestal twee panelrondes een aantal thema’s,issues of vragen identificeren, rangschikken,bediscussieren en vervolgens herschikken.Het identificeren en prioriteren van thema’sdoor de groep staat voorop. De groepsdiscus-sie is geformaliseerd en wordt strikt door deonderzoeker/gespreksleider gecontroleerd. Ingzo is deze techniek bijvoorbeeld gebruiktdoor het Kwaliteitsinstituut cbo (CentraalBegeleidingsOrgaan) om toetsingsonderwer-pen voor peer review door medisch specialis-ten in Nederlandse ziekenhuizen te selecterenen te rangschikken (Klazinga, 1996).

Het Delphi-onderzoek onderscheidt zich op eenaantal onderdelen van de nominale groeps-techniek. Allereerst is de doelstelling gerichtop het doen van een voorspelling (vandaar denaamgeving naar het orakel van Delphi). Ver-der is een belangrijk verschil dat de groeps-discussie anoniem is en dus feitelijk virtueelplaatsvindt. Het onderzoeksteam raadpleegtiedere deelnemer met behulp van schriftelijkevragenlijsten, analyseert die en koppelt dievervolgens weer terug aan de deelnemers,eveneens met behulp van een vragenlijst. Dediscussie wordt gevoed door in de terugkop-peling de antwoorden van de groep en hetindividuele antwoord van de desbetreffendedeelnemer te verwerken. Deelnemers wordenin een aantal rondes geconsulteerd, net zolang tot er consensus is bereikt of de expertsniet meer reageren. Een Delphi-onderzoekkan zowel kwalitatieve voorspellingen opleve-ren (bijvoorbeeld bij de vraag welke biotech-nologische doorbraken de komende vijftienjaar worden verwacht) als kwantitatieve voor-spellingen (bijvoorbeeld bij de vraag hoeveelneurochirurgen er in Nederland nodig zijn in2020). Voorbeeld van Nederlands gzo betreftde Delphi-studie van Fleuren et al. (2004).Doel van deze studie was om experts consen-sus te laten bereiken over welke in de litera-tuur geıdentificeerde factoren zorginnovatiesbevorderen of belemmeren.Conceptmapping (Trochim en Kane, 2005) tenslotte is een gestructureerd conceptualise-ringsproces, waarvan het doel is complexe,multidimensionele en controversiele concep-ten nader te duiden. Hiertoe wordt een kwali-tatieve benadering gecombineerd met kwanti-tatieve analyse-instrumenten. Het kwalitatieveaspect betreft een groepsdiscussie waarindeelnemers brainstormen, thema’s rang-schikken en interpretaties maken. Vervolgensworden multivariate analysetechnieken toege-past om de verkregen ideeen te clusteren. Opdeze manier kunnen conceptmaps wordengemaakt, die er uitzien als een berglandschap.Deze kaarten geven niet alleen aan in welkedimensies de betreffende groep een abstractbegrip (bijvoorbeeld kwaliteit) heeft onder-

BSL – ID 0000 – ALG_BK_2KZM – Handboek gezondheidszorgonderzoek Pre Press Zeist 15/06/2007 Pg. 086

Handboek gezondheidszorgonderzoek86

scheiden (de bergen), maar geven ook gra-fisch weer hoe belangrijk de onderscheidendimensies worden gevonden (de hoogte vande bergen) en de relatieve afstand van de on-derscheiden dimensies tot elkaar (de afstandtussen de bergen). Een recent voorbeeld is destudie van Nabitz et al. (2005) waarin eenconceptmap voor het expliciteren van kwaliteitvan zorg voor instellingen in de verslavings-zorg is geconstrueerd.

6.6 Analyse

De analyse van kwalitatief materiaal draait omhet systematisch interpreteren van teksten inhet licht van de onderzoeksvraag. In demeeste gevallen doet de onderzoeker dit doorsleutelwoorden (codes) in de kantlijn te zettendie de desbetreffende passage in de tekst zogoed mogelijk representeren. Door vervolgensal die codes te ordenen, te groeperen, verban-den te leggen en patronen te herkennen pro-beert de onderzoeker van de tekst te abstra-heren en een theorie op te bouwen. Vergelijkhet met een enorme brij aan tekst zonder kopen staart waar een boek van gemaakt wordtdoor er een hoofdstukindeling in aan te bren-gen en stukken tekst te verplaatsen en te her-ordenen.Er bestaat een varieteit aan analytische bena-deringen die kwalitatieve onderzoekers kun-nen volgen, afhankelijk van de gevolgde on-derzoekstraditie (zie tabel 6.1), bijvoorbeeldde constante vergelijking, analytische inductieof framework approach (Boeije, 2005; Ritchieen Lewis, 2004). Hoewel al deze benaderingenhun eigen accenten hebben, volgen ze alle-maal een vergelijkbaar analyseproces waarinzes stappen kunnen worden onderscheiden(Creswell, 2004, bladzijde 191-195).

In stap 1 van het analyseproces wordt het on-derzoeksmateriaal geordend en voor analyseklaargemaakt. Deze stap bestaat vooral uitpraktisch werk, zoals het uitwerken van veld-notities in een observatieprotocol, uittypenvan interviews en het bij elkaar zoeken enordenen van verschillende soorten onder-

zoeksgegevens. Hoewel transcriberen, hetwoordelijk uittypen van een opgenomen in-terview of gesprek in een tekstdocument, domtypewerk lijkt, is niets minder waar. In allerust beluisteren van interviews en gesprekkenis een belangrijke eerste stap van het analyse-proces, die niet zonder meer aan een typistekan worden uitbesteed. Zeker in het begin vaneen studie verdient het de voorkeur dat deonderzoeker zelf zijn materiaal transcribeert,omdat het helpt bij het maken van goede in-terpretaties c.q. analyses. Hoewel arbeidsin-tensief is het vaak de investering waard omgreep op de data te krijgen.In stap 2 gaat het erom een globaaloverzicht vanhet onderzoeksmateriaal te krijgen. Hiertoeleest en bekijkt de onderzoeker al het verza-melde onderzoeksmateriaal op een globalemanier, om een eerste, algemene indruk tekrijgen van de mate waarin de data informatiefzijn in het licht van de onderzoeksvraag.Stap 3 vormt de start van de gedetailleerde analysein de vorm van een eerste ronde van coderen vande tekst. Doel van dit coderen is de data teorganiseren in fragmenten tekst, alvorens zein een volgend stadium van betekenis kunnenworden voorzien. In deze eerste coderings-ronde worden tekstfragmenten aangeduidmet coderingstermen die nauw aansluiten bijde beleving van de respondenten of partici-panten (‘in vivo’termen).Stap 4 vormt de uitdieping van de gedetailleerdeanalyse. In deze stap neemt de onderzoekerafstand van de belevingswereld van de res-pondenten en gaat hij juist op zoek naarnieuwe betekenissen en verbanden die uit hetonderzoeksmateriaal naar voren kunnen ko-men. Hiertoe stelt de onderzoeker zichzelf, inhet licht van de onderzoeksvraag, analytischevragen als: wat betekent dit? of: waar gaat ditover? Nadat alle of een aantal transcripten zijngecodeerd, is het raadzaam om in een apartememo alle codes onder elkaar te zetten, ze tedefinieren en te groeperen en categoriseren.Daarna worden de transcripten opnieuw ge-lezen en herlezen om de codes te verfijnen,onderlinge verbanden te zoeken en een hie-rarchie in de (categorieen van) codes aan te

BSL – ID 0000 – ALG_BK_2KZM – Handboek gezondheidszorgonderzoek Pre Press Zeist 15/06/2007 Pg. 087

6 Kwalitatief onderzoek 87

brengen. De onderzoeker krijgt hierdoor zichtop het geheel en de belangrijkste thema’s vanhet onderzoek. Deze thema’s representerenals het ware de ‘hoofdstukken’ van de eerdergenoemde hoofdstukindeling die de onder-zoeker in de tekst aanbrengt. In deze vierdestap van het analyseproces staat het interpre-tatieve karakter van kwalitatief onderzoek hetnadrukkelijkst op de voorgrond. Op een crea-tieve manier wordt geprobeerd betekenis tegeven aan de data, door verschillende datamet elkaar te vergelijken, door de data te be-schouwen in het licht van de literatuur en doornaar nieuwe verbanden te zoeken. Vanwegedit hoge interpreterend gehalte is het belang-rijk om systematisch en niet in termen van eenintuıtief proces over deze fase na te denken.Om inzichtelijk te maken hoe deze creatievestap in de analyse tot stand komt, heeft Boeije(2005) het begrip ‘onderzoeksslang’ geıntro-duceerd. Aan de hand van deze term beschrijftzij het proces van het opeenvolgend heen enweer gaan tussen het empirisch materiaal ende diverse interpretaties van de onderzoekerop een systematische en inzichtelijke manier.Tijdens stap 5 zoekt de onderzoeker naar eenpassende vorm voor een betekenisvolle weergavevan de resultaten. Resultaten van interviewskunnen bijvoorbeeld per persoon (within-case) of per thema geldend voor verschillendepersonen (cross-case) worden gerangschikt,en verschillende geobserveerde settings kun-nen bijvoorbeeld worden beschreven aan dehand van een centraal thema dat uit de analysenaar voren is gekomen.In stap 6, de laatste fase van het analysepro-ces, wordt gestreefd naar een interpretatie van deanalyse als geheel. Door de resultaten van hetonderzoek af te zetten tegen de oorspronke-lijke probleemstelling, de onderzoeksvraag ende relevante literatuur, kan antwoord wordengezocht op de vraag: Welke lessen kunnenworden getrokken uit de studie en wat bete-kenen die?

Tegenwoordig is er geavanceerde software-programmatuur beschikbaar die het kwalita-tieve analyseproces kan ondersteunen, zoals

MAXqda, NVivo, ATLAS.ti en Kwalitan. Hetvoordeel van deze software is dat ze het ana-lyseproces systematiseren, ordenen, inzichte-lijk en vooral toegankelijk maken. Met eendruk op de knop kunnen bijvoorbeeld alletekstfragmenten met een bepaalde code wor-den geselecteerd. Uiteraard moet ook bij ge-bruik van dit soort software de onderzoekernog altijd zelf de gehele cyclus van coderingen analyse uitvoeren. Omdat het relatief be-werkelijk is om alle transcripten consequentvia de computer te coderen, leveren deze pro-gramma’s alleen tijdwinst op bij een grotehoeveelheid onderzoeksmateriaal. Wanneerhet aantal transcripten minder is dan ongeveervijftien, levert het gebruik van software quatijdinvestering wellicht te weinig winst op.Omdat het gebruik van software een hulp-middel is en geen doel op zich, is het geenprobleem als gewoon op de ouderwetse ma-nier, met gebruikmaking van verschillendesoorten stiften en het noteren van trefwoordenin de kantlijn, wordt gecodeerd.

6.7 Rapportage

De laatste fase van het kwalitatieve onder-zoeksproces vormt de schriftelijke rapportagevan het onderzoek, dat in gzo veelal in devorm van een wetenschappelijk artikel of(hoofdstuk van) een boek gebeurt. Qua struc-tuur wijkt de rapportage van een kwalitatiefonderzoek niet wezenlijk af van die van eenkwantitatief onderzoek.Een artikel met betrekking tot kwalitatief gzoziet er meestal anders uit dan een rapportagevan kwantitatief gzo. Met name de resulta-tensectie bestaat meestal uit meer tekst enminder tabellen. Mede hierdoor is een publi-catie van kwalitatief onderzoek doorgaans eenstuk langer; artikelen van dertig pagina’s zijnbijvoorbeeld geen uitzondering. Deze lengteheeft onder meer te maken met een belangrijkkenmerk van kwalitatief onderzoek, dat thickdescription wordt genoemd. Door het empiri-sche materiaal op een verhalende en gedetail-leerde manier weer te geven wordt de relatiezichtbaar tussen de ruwe gegevens en de in-

BSL – ID 0000 – ALG_BK_2KZM – Handboek gezondheidszorgonderzoek Pre Press Zeist 15/06/2007 Pg. 088

Handboek gezondheidszorgonderzoek88

terpretatie daarvan, waardoor deze contro-leerbaar en eventueel bekritiseerbaar wordt(zie ook paragraaf 6.8). In feite hebben letter-lijke citaten of gedetailleerde beschrijvingenuit een observatieprotocol in kwalitatief on-derzoek een overeenkomstige functie als ta-bellen in kwantitatief onderzoek: ze maken delezer duidelijk dat de gegevens er echt zijn.Bij het rapporteren van kwalitatief gzo intijdschriften die minder kwalitatief georien-teerd zijn en het aantal woorden sterk limite-ren, kan de lengte van een artikel problemenopleveren. Door toch tabellen, kaders en ap-pendices te gebruiken, kan de tekst van hetartikel zelf worden ingekort. Hoewel tabellenniet zo’n centrale positie innemen als in rap-portages van kwantitatief onderzoek, biedenze zeker de mogelijkheid om relevante infor-matie met betrekking tot het proces en contextvan het onderzoek kernachtig en visueel weerte geven. Topiclijsten, kenmerken van degeınterviewden en een contextbeschrijvingvan de onderzoekssetting lenen zich bijvoor-beeld goed voor weergave in een tabel. Maarook resultaten kunnen buiten de lopende tekstworden weergegeven, bijvoorbeeld in een ka-der waarin verschillende citaten worden op-genomen die illustratief voor een bepaaldthema zijn.

Hoewel thick description als een belangrijkekwaliteit van kwalitatief onderzoek kan wor-den beschouwd, leidt een overvloedig gebruikvan citaten niet per definitie tot een goed ar-tikel. Sowieso wordt uitbundig gebruik vancitaten afgeraden, omdat dit afbreuk doet aande leesbaarheid en helderheid van het betoog.Belangrijkste is dat de empirische data in hetlicht van de vraagstelling worden gepresen-teerd. Een goede wetenschappelijke rappor-tage kenmerkt zich door een helder betoogwaarin beantwoording van de vraagstelling derode draad vormt. Bij kwalitatief onderzoekworden gegevens in de vorm van citaten vanrespondenten, passages uit documenten en/ofuitgeschreven observaties gebruikt om hetbetoog empirisch te verankeren. De kwaliteitvan rapportages van kwalitatief onderzoek

wordt dus niet alleen afgemeten aan de rijk-heid van het empirische materiaal, maarvooral ook aan de overtuigingskracht van hetbetoog, ofwel de systematische interpretatiedie de onderzoeker gebruikt om betekenis aandat empirische materiaal te geven.

6.8 Kwaliteitswaarborgen

Net als ieder ander onderzoek kan de kwaliteitvan kwalitatief onderzoek worden beoordeeldaan de hand van de begrippen betrouwbaarheiden validiteit (zie ook paragraaf 2.4). Gegevende doelstelling en aard van het kwalitatieveonderzoek worden deze begrippen echter opeen andere manier gehanteerd. Dit komtdoordat kwalitatieve onderzoeksresultaten perdefinitie door directe tussenkomst van eenonderzoeker tot stand zijn gekomen. In feite isde onderzoeker het onderzoeksinstrument,waardoor zijn persoonlijke inbreng, in devorm van waarneming, communicatie en in-terpretatie, wezenlijk bijdraagt aan de te pro-duceren kennis. Het is daarom niet zozeer devraag of de onderzoeker invloed op de tot-standkoming van de onderzoeksresultatenheeft gehad, maar hoe die invloed gedurendehet onderzoek heeft plaatsgehad en voor der-den inzichtelijk wordt gemaakt. Goed weten-schappelijk onderzoek wordt volgens Maso enSmaling (1998) gekenmerkt door het streven,in relatie tot het kader van de vraagstelling vanhet onderzoek, recht te doen aan het objectvan onderzoek, het object van studie te latenspreken en niet te vertekenen.Het begrip betrouwbaarheid (wat overeen-komt met het in hoofdstuk 2 gebruikte begriptransparantie) kan daarbij worden ingevuldals afwezigheid of het minimaliseren van toe-vallige vertekeningen en zegt iets over eendeugdelijke uitvoering van het onderzoek. Vali-diteit kan worden opgevat als afwezigheid ofhet minimaliseren van systematische verteke-ningen en zegt iets over een deugdelijke opzetvan het onderzoek (Van Zwieten en Willems,2004).De kwalitatieve onderzoeker probeert gaande-weg het onderzoeksproces of achteraf mogelijke

BSL – ID 0000 – ALG_BK_2KZM – Handboek gezondheidszorgonderzoek Pre Press Zeist 15/06/2007 Pg. 089

6 Kwalitatief onderzoek 89

vormen van vertekening uit te sluiten (Max-well, 1996). In de loop van de tijd zijn er di-verse procedures ontwikkeld die de kwalita-tieve onderzoeker kunnen helpen bij het mo-nitoren van en reflecteren op mogelijke bron-nen van vertekening. De belangrijkste hiervanzijn in tabel 6.2 beschreven.

De betrouwbaarheid (transparantie) van eenonderzoek kan worden onderscheiden in in-terne en externe betrouwbaarheid. Interne be-trouwbaarheid zegt iets over eventuele onei-genlijke invloeden die van individuele onder-zoekers als onderzoeksinstrument zijn uitge-gaan. Vooral wanneer een onderzoek doormeer personen wordt uitgevoerd, is het be-langrijk de interne betrouwbaarheid in de ga-ten te houden. Als verschillende personen in-terviews afnemen dient bijvoorbeeld regelma-tig met elkaar te worden afgestemd hoe iederdaaraan zijn individuele invulling geeft. Hetgaat er daarbij niet om van het interview eeneenheidsworst te maken, maar om duidelijk tekrijgen of verschil in resultaten tussen inter-viewers onderling voortkomen uit de indivi-duele stijl van interviewen, of uit daadwerke-lijke verschillen tussen respondenten.Externe betrouwbaarheid zegt iets over de moge-lijke vertekening door de uitvoering van hetonderzoek als geheel. Hoewel een exacte her-haling van een kwalitatief onderzoek meestalniet haalbaar zal zijn (zie ook paragraaf 2.4),is het wel belangrijk om inzichtelijk te makenop welke manier het onderzoek precies is uit-gevoerd. Het hele proces van het onderzoekdient daarom goed te worden gedocumen-teerd (audit trail, zie tabel 6.2) en gerappor-teerd (thick description, zie tabel 6.2).

Ook de validiteit van een onderzoek kan wor-den onderverdeeld in een interne en externevariant. De interne validiteit geeft antwoord opde vraag of men inderdaad datgene heeft on-derzocht wat men zegt te onderzoeken. Van-wege de centrale rol van de onderzoeker wordtbij kwalitatief onderzoek met het oog op deinterne validiteit veel aandacht besteed aan hetmonitoren van de eigen onderzoeksrol. Een

gevaar dat bij kwalitatief onderzoek bijvoor-beeld op de loer ligt, is een te grote identifi-catie met het object van studie. Binnen detraditie van het antropologische veldwerk,waar vaak onderzoek werd gedaan doormaanden, soms zelfs jaren, op een afgelegenplek in een inheemse gemeenschap door tebrengen, werd hiervoor het begrip going nativegebruikt: de onderzoeker identificeert zichuiteindelijk zo met zijn onderzoeksobject, datinterpretatie en empirische werkelijkheid teveel door elkaar gaan lopen. Vanuit de be-trokkenen in de onderzoekssetting kan doorallerlei redenen reactiviteit optreden. Reactivi-teit wil zeggen dat de te bestuderen personenzich tijdens het onderzoek niet meer gedragenzoals ze normaal zouden doen. Member’scheck, zoeken naar tegenvoorbeelden en re-flexiviteit in de zin van het monitoren van on-derzoeksrol, zijn beproefde methoden om deinterne validiteit van kwalitatief onderzoek tevergroten (tabel 6.2).Externe validiteit heeft betrekking op de gene-raliseerbaarheid of verplaatsbaarheid van deconclusies van het onderzoek naar andere,vergelijkbare settings. Om bij kwalitatief on-derzoek een uitspraak te kunnen doen over deverplaatsbaarheid van de onderzoeksconclu-sies is het vooral belangrijk om helder te heb-ben op welke manier, en om welke reden, deselectie van onderzoekseenheden heeftplaatsgehad.In het algemeen kan worden gesteld dat, waarkwantitatief onderzoek streeft naar een zohoog mogelijke externe validiteit, kwalitatiefonderzoek meestal wordt gekenmerkt dooreen hoge interne validiteit.

6.9 Combineren van kwalitatief en

kwantitatief onderzoek

Het combineren van kwalitatief en kwantita-tief onderzoek vindt in gzo steeds meerplaats. Achtergrond van deze ontwikkeling isdat de onderzoeksvragen steeds complexer enomvattender worden, waardoor het vaak nietmeer afdoende is een enkelvoudige methodete gebruiken. Hoewel het combineren van

BSL – ID 0000 – ALG_BK_2KZM – Handboek gezondheidszorgonderzoek Pre Press Zeist 15/06/2007 Pg. 090

Handboek gezondheidszorgonderzoek90

methoden vanuit praktisch oogpunt wenselijkis, is het niet geheel zonder problemen. Erspelen diverse wetenschapsfilosofische kwes-ties, die reeds elders in dit handboek zijn be-sproken (zie hoofdstuk 2) en die daarom hierbuiten beschouwing worden gelaten.

In de praktijk zijn er oneindig veel manierenom kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeks-methoden te combineren. De wijze waarop ditmethodologisch het beste kan, is geenszinsuitgekristalliseerd en nog in ontwikkeling.Desalniettemin heeft Creswell (2003) een or-dening aangebracht die houvast biedt. Hij steltdat onderzoekers zich vier wezenlijke vragenmoeten stellen wanneer ze onderzoeksme-thoden combineren:1 In welke volgorde worden beide methoden

gehanteerd?2 Welke prioriteit wordt gegeven aan de kwa-

litatieve en kwantitatieve dataverzamelingen analyse?

3 In welke onderzoeksfase worden beide me-thoden geıntegreerd?

4 Wordt er een overkoepelend theoretisch kadergehanteerd?

Op basis van deze vragen komt Creswell(2003, bladzijde 208-219) tot zes coherentetypen van gecombineerde onderzoeksdesigns(box 6.3).Een sprekend voorbeeld van Nederlands gzowaarin een gecombineerde onderzoeksme-thodiek is gehanteerd, vormt de Edisse-studie(Huijsman et al., 2001). Volgens de typologievan Creswell (2003) is dit onderzoek te duidenals een parallelle genestelde strategie. Kwali-tatieve methoden werden gebruikt om cva-zorgketens in zes regio’s organisatorisch tebeschrijven. Tijdens de analysefase werdendeze beschrijvingen vervolgens in een domi-nant quasi-experimenteel design gebruikt omdie regio’s op een aantal uitkomstmaten tevergelijken (Huijsman et al., 2001).

Tabel 6.2 Procedures voor het waarborgen van kwaliteit.

Procedure Omschrijving

Triangulatie Gebruik van verschillende methoden, bronnen, onderzoekers en/ofgezichtspunten om specifieke bevindingen te verifieren of te versterken.

Member’s check Het terugkoppelen van transcripten en/of analyses aan de deelnemers ofrespondenten met de vraag of zij zich in de toegekende betekenissen engemaakte interpretaties kunnen herkennen.

Peer review Collega’s buiten het onderzoeksproject uitnodigen commentaar te leverenop de verkregen onderzoeksresultaten.

Zoeken naartegenvoorbeelden

Op zoek gaan naar gevallen die de onderzoeksresultaten zouden kunnenweerspreken of weerleggen (falsificatie).

Thick description Rapporteren in de vorm van een verhalende en gedetailleerde beschrijvingvan de empirische gegevens, waardoor de lezer inzicht krijgt in de relatietussen de ruwe data en de interpretatie daarvan.

Audit trail Bijhouden van een systematische administratie van de verschillendepraktische stappen in het onderzoeksproces en de daarbij betrokkenonderzoeksmedewerkers.

Reflexiviteit Inzicht bieden in de ontwikkeling van de manier waarop de onderzoekergedurende het gehele onderzoek zijn rol als onderzoeker heeft ingevuld enbeleefd, en de wijze waarop dit mogelijk invloed heeft gehad op deuiteindelijke resultaten.

BSL – ID 0000 – ALG_BK_2KZM – Handboek gezondheidszorgonderzoek Pre Press Zeist 15/06/2007 Pg. 091

6 Kwalitatief onderzoek 91

Box 6.3 Zes typen van gecombineerde

onderzoeksdesigns

1 Seriele verklarende strategie (se-quential explanatory strategy): Prio-riteit wordt gegeven aan de kwanti-tatieve data en de twee methodenworden geıntegreerd gedurende deinterpretatiefase. In zijn algemeen-heid worden de kwalitatieve gegevensondersteunend gebruikt om dekwantitatieve gegevens te verklarenof te interpreteren.

2 Seriele explorerende strategie (se-quential exploratory strategy): Ineerste instantie een kwalitatief on-derzoek dat gevolgd wordt door eenkwantitatief onderzoek. Beide me-thoden worden geıntegreerd in deinterpretatiefase. Dit kan handig zijnom een nieuw onderzoeksinstrumentte ontwikkelen.

3 Seriele transformatiestrategie (se-quential transformative strategy):Deze strategie heeft twee onafhanke-lijke dataverzamelingsfasen, waarbijde volgorde niet vaststaat. Ze wordengeıntegreerd in de interpretatiefasevan het onderzoek. De basis van ditonderzoek vormt een sterk uitge-werkt theoretisch onderzoeksper-spectief dat richtinggevend is voorbeide methoden.

4 Parallelle triangulatiestrategie (con-current triangulation strategy): Deonderzoeker probeert binnen eenonderzoek met behulp van kwalita-tieve en kwantitatieve methoden be-vindingen te verifieren. Doorgaansvindt integratie in de interpretatiefaseplaats.

5 Parallelle genestelde strategie (con-current nested strategy): Kwalitatieveen kwantitatieve data worden gelijk-tijdig verzameld, maar een methodeis dominant. De ondergeschikte me-thode wordt genesteld in de hoofd-

methode. De twee methoden wordengecombineerd in de analysefase,waardoor het noodzakelijk is om degegevens te bewerken zodat ze geın-tegreerd kunnen worden.

6 Parallelle transformatie strategie(concurrent transformative strategy):Dit is een strategie waarbij een over-koepelend theoretisch perspectiefrichtinggevend is. Het kan de vormaannemen van de strategieen 4 en 5.Doorgaans vindt integratie in de in-terpretatiefase plaats.

Bron: Creswell 2003, bladzijde 208-219.

Hoewel het combineren van kwalitatieve enkwantitatieve onderzoeksmethoden steedspopulairder lijkt te worden binnen het gzo,dient benadrukt te worden dat de methodolo-gie verdere ontwikkeling behoeft. Met namede praktische kanten van het combineren(wanneer en hoe) en de validiteit van de uit-eindelijke resultaten zijn nog voer voor me-thodologische discussies.

6.10 Tot slot

In deze bijdrage zijn kwalitatieve onderzoeks-methoden nader gepreciseerd. Het doel wasom te laten zien wat de kracht en zwakte vandit soort methoden is en hoe ze beter tot hunrecht kunnen komen in het gzo. Centraleboodschap is dat kwalitatieve methoden eeneigenstandige positie binnen het gzo hebbenen dat ze kennis genereren die niet met andere(kwantitatieve) methoden verkregen kan wor-den. Dit wordt ook zichtbaar gemaakt in deempirische cyclus van A.D. de Groot. Kwali-tatief onderzoek kan een bijdrage leveren aaninventariserend onderzoek door het gedetail-leerd beschrijven van de te bestuderen feno-menen, aan instrumenteel onderzoek door hethelpen expliciteren van te meten eenheden/categorieen, en aan explorerend onderzoekwaar het hypotheses helpt genereren die ver-volgens weer de input voor toetsend onder-

BSL – ID 0000 – ALG_BK_2KZM – Handboek gezondheidszorgonderzoek Pre Press Zeist 15/06/2007 Pg. 092

Handboek gezondheidszorgonderzoek92

zoek kunnen vormen (zie ook hoofdstuk 2).Aldus moeten kwalitatieve onderzoeksmetho-den een vast onderdeel vormen van de ge-reedschapskist die gezondheidszorgonder-zoekers hanteren om (toekomstige) onder-zoeksvragen te beantwoorden.

Aanbevolen literatuur

Baarda D, Goede M de, Teunissen J. BasisboekKwalitatief onderzoek. Handleiding voor hetopzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek(tweede geheel herziene druk). Groningen: Wol-ters-Noordhoff, 2005.

Boeije H. Analyseren in kwalitatief onderzoek.Denken en doen. Amsterdam: Boom, 2005.

Creswell JW. Research design. Qualitative, Quanti-tative and mixed methods approaches (secondedition). Thousand Oaks, London New Delhi:Sage Publications, 2003.

Maxwell JA. Qualitative Research Design. An inter-active approach. Applied Social ResearchMethods Series Volume 41. Thousand Oaks,London New Delhi: Sage Publications, 1996.

Ritchie J, Lewis J. (eds.) Qualitative research prac-tice. A Guide for Social Science Students andResearchers. London: Sage Publications, 2003.

Referenties

Akkermans C. Aanspoelen aan de achtergracht.Maatschappelijke ontwikkelingen, clientelevor-ming en de psychiatrische patienten van deAmsterdamse GG & GD (1933-1988). Proef-schrift. Amsterdam: Askant Academic Publish-ers, 2006.

Argyris C, Schon DA. Organisational learning: atheory of action perspective. Reading/Mass:Addison-Wesley, 1978.

Bensing JM, Roter DL, Hulsman RL. Communica-tion patterns of primary care physicians in theUnited States and the Netherlands. Journal ofGeneral Internal Medicine, 2003;18(5):335-342.

Beune E, Haafkens J, Schuster J, Bindels P. ‘Underpressure’: how Ghanaian, African-Surinameseand Dutch patients explain hypertension. Journalof Human Hypertension, 2006;20:946-955.

Fleuren M, Wiefferink K, Paulussen T. Determi-nants of innovation within health care organiza-tions. International Journal of Quality in HealthCare, 2004;16(3):107-123.

Huijsman R, Klazinga NS, Scholte op Reimer WMJ,Wijngaarden JDH van, Exel NJA van, Putte-BoonC van et al. Beroerte, beroering en borging in deketen. Den Haag: ZonMw, 2001.

Jones J, Hunter D. Qualitative Research: Consensusmethods for medical and health servicesresearch. BMJ,1995;311:376-380.

Klazinga NS. Quality management of medical spe-cialists care in The Netherlands. An explorativestudy of its nature and development. Overveen:Belvedere, 1996.

Kruijthof K. Doctors’ Orders. Specialists’ day to daywork and their jurisdictional claims in Dutchhospitals (proefschrift). Nieuwegein: DrukkerijBadoux, 2005.

Maso I, Smaling A. Kwalitatief onderzoek: praktijken theorie. Amsterdam: Boom, 2004.

Nabitz U, Brink W van de, Jansen P. Using conceptmapping to design and indicator framework foraddiction treatment centres. International Jour-nal of Quality in Health Care, 2005;17(3):193-201.

Neuman WL. Social Research Methods. Qualitativeand Quantitative approaches. Boston LondonToronto Sydney Tokyo Singapore: Allyn andBacon. 2000. 4th edition.

Plochg T, Delnoij DMJ, Hogervorst WVG, Dijk Pvan, Belleman S, Klazinga NS. Local health sys-tems in 21st century: who cares? - an exploratorystudy on health system governance in Amster-dam. Eur J Public Health, 2006;16:559-564.

Trochim W, Kane M. Concept mapping: an intro-duction to structured conceptualization in healthcare. International Journal of Quality in HealthCare, 2005;17(3):187-191.

Wester F. Strategieen voor kwalitatief onderzoek.Bussum: Coutinho, 1995.

Yin RK, Campbell DT. Case Study Research. Designand methods (3rd edition). London: Sage Publi-cations, 2003.

Zandbelt LC, Smets EM, Oort FJ, Haes HC de.Coding patient-centered behaviour in the medi-cal encounter. Soc Sci Med, 2005; 61(3):661-671.

Zwieten M van, Willems D. Methodologie van kwa-litatief onderzoek: Waardering van kwalitatiefonderzoek. Huisarts & Wetenschap, 2004;47(13):631-635.

Zwieten M van. The target of testing. Dealing with‘unexpected’ findings in prenatal diagnosis.Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 2006.Proefschrift UvA.

BSL – ID 0000 – ALG_BK_2KZM – Handboek gezondheidszorgonderzoek Pre Press Zeist 15/06/2007 Pg. 093

6 Kwalitatief onderzoek 93