515 Bij Voorlopige Voorziening Wordt Oude Indicatie Gehandhaafd Omdat Het Geïndiceerde...

2
stelsel 38 5-2008 > zorg & financiering De sector bestuursrecht van de rechtbank Breda wees op 8 januari 2008, onder nummer 07/ 2978, vonnis in een geschil tussen eiser en een indicatieorgaan over het toegekende aantal uren persoonlijke verzorging (PV) en onder- steunende begeleiding (OB). De rechtbank stelde vast dat eiser ter onderbou- wing van de door hem gestelde noodzaak tot toekenning van meer uren persoonlijke verzor- ging en ondersteunende begeleiding voor zijn dochter een specifieke dagindeling van haar had overgelegd. Niet gebleken was of verweerder die dagindeling had betrokken bij zijn besluitvor- ming. Dit klemde des te meer nu het College voor zorgverzekeringen (CVZ) in zijn advies van 25 mei 2007 had aangegeven dat er meer expli- ciet ingegaan diende te worden op eisers bezwa- ren. Voor het overige had verweerder niet inzichtelijk gemaakt welke concrete vragen had- den geleid tot het primaire besluit. Juist gelet op voornoemd advies van het CVZ had het op de weg van verweerder gelegen zulks te doen. Uit het primaire besluit viel evenmin op te maken vanuit welke deskundigheid de indicatiesteller het advies had opgesteld. Ter zitting had ver- weerders gemachtigde desgevraagd verklaard dat de indicatiestellers in het algemeen fysiothe- rapeuten dan wel verpleegkundigen zijn, maar dit viel niet af te leiden uit het primaire besluit. Ter zitting had eiser verklaard dat de indicatie- steller bij het huisbezoek zijn dochter slechts vijftien minuten had gezien. In het onderhavige geval viel niet in te zien op welke wijze de indi- catiesteller op grond van die korte ontmoeting en het gesprek met eiser en zijn echtgenote had kunnen komen tot vaststelling van het aantal uren PV en OB per dag. Ten slotte was voor de rechtbank onvoldoende inzichtelijk geworden hoe de normtijden tot stand waren gekomen. Ter zitting had verweerders gemachtigde desge- vraagd verklaard dat de normtijden op de tijden van thuiszorg in natura zijn gebaseerd, maar daarvan was in het bestreden besluit niet geble- ken. De rechtbank kwam op grond van het voor- gaande tot het oordeel dat het bestreden besluit leed aan een motiveringsgebrek en voorts dat het niet voldoende zorgvuldig was voorbereid, zodat het bestreden besluit om die redenen voor vernietiging in aanmerking kwam. Het indica- tieorgaan diende een nieuw besluit te nemen. Bron: RZA 2008, 23< 514 indicatiebesluit lijdt aan motiveringsgebrek en is onvoldoende zorgvuldig voorbereid 515 bij voorlopige voorziening wordt oude indicatie gehandhaafd omdat het geïndiceerde zorgzwaartepakket leidt tot een ongemotiveerde teruggang in zorg De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage wees op 11 oktober 2007, onder nummer AWB 07/6393 AWBZ, vonnis in een geschil tussen een AWBZ-verzekerde (Algemene wet bijzondere ziektekosten) en het indicatieor- gaan over het indicatiebesluit waarbij werd vastgesteld dat verzoekster voor de periode van 3 juli 2007 tot 3 juli 2012 is aangewezen op zeven etmalen zorg per week met verblijf in een verpleeghuis (zorgzwaartepakket VV05). De rechtbank overwoog dat het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) weliswaar had aan- gegeven dat het nieuw ter zake ontwikkelde beleid tot een omzetting van de indicatie van zorg van functies/klassen naar zorgzwaartepak- ketten had geleid en in het onderhavige geval tot het toekennen van zorgzwaartepakket VV05, maar niet gemotiveerd had aangegeven waarom in dit concrete geval de teruggang in zorg voor verzoekster, die onveranderd thuis verblijft,

Transcript of 515 Bij Voorlopige Voorziening Wordt Oude Indicatie Gehandhaafd Omdat Het Geïndiceerde...

Page 1: 515 Bij Voorlopige Voorziening Wordt Oude Indicatie Gehandhaafd Omdat Het Geïndiceerde Zorgzwaartepakket Leidt Tot Een Ongemotiveerde Teruggang In Zorg

stelsel

38 5-2008 > zorg & financiering

De sector bestuursrecht van de rechtbank Bredawees op 8 januari 2008, onder nummer 07/2978, vonnis in een geschil tussen eiser en eenindicatieorgaan over het toegekende aantaluren persoonlijke verzorging (PV) en onder-steunende begeleiding (OB).

De rechtbank stelde vast dat eiser ter onderbou-wing van de door hem gestelde noodzaak tottoekenning van meer uren persoonlijke verzor-ging en ondersteunende begeleiding voor zijndochter een specifieke dagindeling van haar hadovergelegd. Niet gebleken was of verweerder diedagindeling had betrokken bij zijn besluitvor-ming. Dit klemde des te meer nu het Collegevoor zorgverzekeringen (CVZ) in zijn advies van25 mei 2007 had aangegeven dat er meer expli-ciet ingegaan diende te worden op eisers bezwa-ren. Voor het overige had verweerder nietinzichtelijk gemaakt welke concrete vragen had-den geleid tot het primaire besluit. Juist gelet opvoornoemd advies van het CVZ had het op deweg van verweerder gelegen zulks te doen. Uithet primaire besluit viel evenmin op te makenvanuit welke deskundigheid de indicatiestellerhet advies had opgesteld. Ter zitting had ver-

weerders gemachtigde desgevraagd verklaarddat de indicatiestellers in het algemeen fysiothe-rapeuten dan wel verpleegkundigen zijn, maardit viel niet af te leiden uit het primaire besluit.Ter zitting had eiser verklaard dat de indicatie-steller bij het huisbezoek zijn dochter slechtsvijftien minuten had gezien. In het onderhavigegeval viel niet in te zien op welke wijze de indi-catiesteller op grond van die korte ontmoetingen het gesprek met eiser en zijn echtgenote hadkunnen komen tot vaststelling van het aantaluren PV en OB per dag. Ten slotte was voor derechtbank onvoldoende inzichtelijk gewordenhoe de normtijden tot stand waren gekomen.Ter zitting had verweerders gemachtigde desge-vraagd verklaard dat de normtijden op de tijdenvan thuiszorg in natura zijn gebaseerd, maardaarvan was in het bestreden besluit niet geble-ken. De rechtbank kwam op grond van het voor-gaande tot het oordeel dat het bestreden besluitleed aan een motiveringsgebrek en voorts dathet niet voldoende zorgvuldig was voorbereid,zodat het bestreden besluit om die redenen voorvernietiging in aanmerking kwam. Het indica-tieorgaan diende een nieuw besluit te nemen.Bron: RZA 2008, 23<

514 indicatiebesluit lijdt aan motiveringsgebrek en is onvoldoende zorgvuldig voorbereid

515 bij voorlopige voorziening wordt oude indicatie gehandhaafdomdat het geïndiceerde zorgzwaartepakket leidt tot een ongemotiveerde teruggang in zorg

De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage wees op 11 oktober 2007, ondernummer AWB 07/6393 AWBZ, vonnis in eengeschil tussen een AWBZ-verzekerde (Algemenewet bijzondere ziektekosten) en het indicatieor-gaan over het indicatiebesluit waarbij werdvastgesteld dat verzoekster voor de periode van3 juli 2007 tot 3 juli 2012 is aangewezen opzeven etmalen zorg per week met verblijf in eenverpleeghuis (zorgzwaartepakket VV05).

De rechtbank overwoog dat het CentrumIndicatiestelling Zorg (CIZ) weliswaar had aan-gegeven dat het nieuw ter zake ontwikkeldebeleid tot een omzetting van de indicatie vanzorg van functies/klassen naar zorgzwaartepak-ketten had geleid en in het onderhavige geval tothet toekennen van zorgzwaartepakket VV05,maar niet gemotiveerd had aangegeven waaromin dit concrete geval de teruggang in zorg voorverzoekster, die onveranderd thuis verblijft,

ZenF-0508 cyaan.qxd 9-5-2008 13:51 Pagina 38

Page 2: 515 Bij Voorlopige Voorziening Wordt Oude Indicatie Gehandhaafd Omdat Het Geïndiceerde Zorgzwaartepakket Leidt Tot Een Ongemotiveerde Teruggang In Zorg

jurisprudentie

39zorg & financiering > 5-2008

redelijk moest worden geacht. Hierbij was vanbelang dat uit de beschikbare gegevens niet konworden afgeleid of het indicatieorgaan het aldan niet toepassen van een hardheidsclausulehad bezien. Nader onderzoek naar de gevolgenvan het nieuwe systeem van indicatiestelling was

in de onderhavige situatie, waarin het verblijfvan verzoekster in een instelling vóór en vanaf 1 juli 2007 was geïndiceerd en betrokkene on-veranderd thuis wilde verblijven, derhalve aan-gewezen.Bron: RZA 2008, 24<

516 in 2006 aangevangen dbc terecht in mindering gebracht opno-claimteruggave 2006

De Stichting Klachten en Geschillen Zorgver-zekering (SKGZ) adviseerde op 23 januari 2008,onder nummer 2007.01669, in een geschil tus-sen een verzekerde en diens zorgverzekeraarover de hoogte van het bedrag van de no-claim-teruggave.

De SKGZ overwoog dat in artikel 23 Zorgver-zekeringswet (Zvw) is bepaald dat kosten vanzorg of een andere dienst worden toegerekendaan het kalenderjaar waarin de zorg of dienst isgenoten, met dien verstande dat de kosten vanzorg of een andere dienst die in twee achtereen-volgende kalenderjaren is genoten en door dezorgaanbieder of een andere dienstverlener in

één bedrag in rekening zijn gebracht, wordentoegerekend aan het kalenderjaar waarin de zorgof dienst is aangevangen. Uit de beleidsregel CI-955 van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)blijkt dat declaratie plaatsvindt wanneer eenDBC (diagnosebehandelingcombinatie) is afge-sloten en dat het uitgangspunt voor declaratiehet DBC-tarief is dat gold op het moment vanhet openen van de DBC. Nu het bezoek aan deinternist op 14 maart 2007 deel uitmaakte van deop 22 maart 2006 geopende DBC, waren dekosten daarvan terecht in mindering gebrachtop de no-claimteruggave.Bron: RZA 2008, 30<

517 gebrek aan keuzerecht voor in buitenland wonende zorgverzekerden niet strijdig met eg-recht

De rechtbank Amsterdam wees op 31 januari2008, onder de nummers AWB 07/3445 ZFW,AWB 07/3443 ZFW en AWB 07/3444 ZFW vonnisin een drietal geschillen tussen in het buiten-land wonende gepensioneerde zorgverzekerdenen het College voor zorgverzekeringen (CVZ).Eisers wonen in België, Frankrijk en Ierland enzijn met de invoering van de Zorgverzekerings-wet (Zvw) in 2006 onderworpen aan de bepalin-gen van EG-Verordening 1408/71. Zij hebbenrecht op verstrekkingen volgens de wettelijkeregeling van het woonland en betalen daarvooreen zogenoemde buitenlandbijdrage die doorde Sociale Verzekeringsbank (SVB) op hun pen-sioen wordt ingehouden.

De rechtbank overwoog dat de omstandigheiddat de verordening eisers geen keuzerecht biedtniet in strijd is met het EG-recht. De verorde-ning biedt een regeling voor coördinatie van deverschillende wettelijke stelsels, waaraan inhe-rent is dat de hoogte van de te betalen socialebijdragen verschilt naar gelang de lidstaat waareen werkzaamheid geheel of gedeeltelijk wordtuitgeoefend of naar gelang van de socialezeker-heidswetgeving die op deze werkzaamheid vantoepassing is. Een uitbreiding of verlegging vanwerkzaamheden kan naar gelang het geval, voorbetrokkene meer of minder voordelig of nadeliguitvallen voor zijn sociale bescherming.

ZenF-0508 cyaan.qxd 9-5-2008 13:51 Pagina 39