#4 P&P - XpertHR - het platform voor de HR-professional · voor de pensioenuitvoerders. Gelukkig is...
Transcript of #4 P&P - XpertHR - het platform voor de HR-professional · voor de pensioenuitvoerders. Gelukkig is...
pensioenland
#4AUGUSTUS-SEPTEMBER 2014
Alle facetten van een duurzaam pensioen
Denk goed na voor u gaat wijzigen
Met een heldere opdrachtaanvaarding gezonder besturen
De toekomstbestendigheid van de CDC-regeling
Onzuiver pensioen: geheel of gedeeltelijk belast?
P&Ppensioen &
praktijk
Vernieuwing in
In gesprek over de toekomst van pensioen
© 2014 H
olland Van Gijzen A
dvocaten en Notarissen LLP. A
ll Rights R
eserved.
HVG. UW PARTNER IN DE COMPLEXITEIT VAN DEWIJZIGENDE JURIDISCHE WERKELIJKHEID.
De wet en regelgeving is voortdurend aan verandering onderhevig. De aanhoudendedruk op organisaties is hoog. Erg hoog. Dit naast een financiële markt die reedsveel vraagt van uw organisatie. Wij begrijpen dit en denken graag met u mee.
Is uw pensioencontract bijvoorbeeld al aangepast aan Witteveen anno 2015? En heeft u al zicht op de nieuwe premiestelling ten gevolge van het Witteveenkaderen eventueel het nieuwe financieel toetsingskader? Hoe staat u overigens tegen-over de voorgestelde wijzigingen op het gebied van pensioencommunicatie enheeft u mogelijk al overwogen of een APF tot uw mogelijkheden behoort dan wel ofu uw pensioenregeling bij een dergelijke entiteit zou willen onderbrengen? Het islastig om het overzicht te behouden in een tijd waarin er zoveel wijzigingen op deorganisatie afkomen. Onze Pensioenrecht advocaten werken graag met u aan eentoekomstbestendige pensioenregeling.
Daarnaast kan de nieuwe regelgeving op financieel gebied gevolgen hebben vooruw organisatie. Weet u al wat de effecten van de AIFM richtlijn zijn op de bestaandebeleggingsstructuren binnen uw organisatie? Heeft u de grenzen gesteld aan hetbeloningsbeleid voldoende in het oog? Wat mag u als werkgever nog toezeggen? En wat zijn de gevolgen van regelgeving als EMIR en MIFID II voor de beleggingenvan het pensioenfonds? Onze advocaten Financieel recht lopen graag met u dooruw organisatie om deze te controleren op de laatste wet- en regelgeving.
Heeft u ook uw arbeidsovereenkomsten al aangepast aan de Wet Werk en Zekerheid?Hoe gaat u bijvoorbeeld om met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, het concurrentiebeding, de ketenregeling en de aanzegtermijn? Ook verandert per1 juli 2015 het ontslagrecht. Hierdoor kunt u niet langer kiezen of u een voor -genomen ontslag voorlegt aan het UWV Werkbedrijf of de kantonrechter. De opbouw van een dossier wordt onder de Wet Werk en Zekerheid nog belangrijkerdan het nu al is. De beëindigingsvergoeding kan immers niet meer door de kanton-rechter worden verhoogd om oneffenheden te compenseren. Middels onze cursusOntslagrecht en Dossieropbouw onder de Wet Werk en Zekerheid maken wij eenvoudig inzichtelijk wat van u verwacht wordt. Ook ten aanzien van uw overigevragen denken onze advocaten Arbeidsrecht graag met u mee.
Door op het juiste moment de juiste keuzes te maken voorkomt u kostbare vergissingen. Onze advocaten Pensioenrecht, Financieel Recht en Arbeidsrechthebben brede en diepgaande kennis van de materie en staan u graag met raad endaad terzijde bij uw juridische uitdagingen. Daarnaast hebben onze advocaten een groot internationaal netwerk, waardoor ook internationale advisering, met eventuele lokale coördinatie, tot onze mogelijkheden behoort.
Bianca van Tilburg I [email protected]
www.hvglaw.nl
Inhoud4 Van de redactie Nicolette Opdam
Volledige vernieuwing in pensioenland
5 Actueel Hans Kennis
Denk goed na voor u gaat wijzigen!
6 Pensioen in Beeld Nieuwsberichten
8 Debat Pauline Bakker vs. Maja Maric en Iris Sluiter
Stemverhouding bij paritair bestuur pensioenfonds: toegestaan of niet?
10 Opinie Monica Swalef
Met een heldere opdrachtaanvaarding gezonder besturen
12 Opinie Corine Hoekstra en Jolanda Ram
De toekomstbestendigheid van de CDC-regeling
16 Wetgeving Helga van Bijnen
Heeft u het partnerpensioen goed in beeld?
20 Internationaal pensioen Frans van Liempt
Pension Sustainability Index 2014
25 Fiscale regelgeving Jan van Liere
Onzuiver pensioen: geheel of gedeeltelijk belast?
29 Fiscale regelgeving Cor Overduin
Slim inzetten van de WKR door werkgevers bij de kosten van pensioenregelingen
PENSIOEN & PRAKTIJK
Pensioen & Praktijk is een onafhankelijk en praktijkgericht blad voor iedereen die betrokken is bij, dan wel geïnteresseerd is in, alle facetten van een duurzaam pensioen. Deze doelgroep omvat in ieder geval medewerkers werkzaam op HR-afdelingen, de afdeling fi nance, OR-leden, DGA-adviseurs, fi nancial planners, pensioenadviseurs, actuaris-sen, accountants, advocaten, belasting-adviseurs, notarissen alsmede mede-werkers bij (levens)verzekeraars, PPI’s en pensioenfondsen. Onder pensioen wordt in het kader van dit blad de totale oudedagsvoorziening in ruime zin ver-staan inclusief nabestaandenregelingen.
Redactie
Hoofdredactie: mr. N. (Nicolette) Opdam, partner bij Holland Van Gijzen Advocaten & Notarissen LLP, kantoor Amsterdam.
Eindredactie: M.L. (Marie-Louise) Beenker, LVB Networks, Amersfoort.
Redactieleden: drs. C. (Cor) Overduin, partner bij Grant Thornton Accountants en Adviseurs bv, kantoor Gouda, mr. drs. M. (Michael) Visser, verbonden aan Tilburg University en daarnaast zelf-standig ondernemer via Pensioen GeMi.
Redactieleden van Pensioen & Praktijk verlenen hun medewerking op persoon-lijke titel. Redactieleden, auteurs en uit-gever aanvaarden geen aansprakelijkheid voor de gevolgen van enig handelen op basis van in Pensioen & Praktijk ingeno-men standpunten.
RedactieadresRadarweg 29Postbus 1521000 AD [email protected]
AbonnementenadministratieReed Business KlantenadministratiePostbus 808, 7000 AV DoetinchemTel. (0314) 358 358Fax: (0314) 349 048E-mail: [email protected]
Abonnementen lopen automatisch door, tenzij uiterlijk 30 dagen voor de verval-datum opgezegd.
Abonnementsprijzen€ 295,22 per jaar (inclusief btw en verzendkosten), losse nummers: € 30,- (zolang de voorraad strekt). Bij betaling via acceptgiro wordt € 2,50 extra in rekening gebracht.
AdvertentiesReed Business bv AmsterdamPostbus 152, 1000 AD Amsterdamniels fl oors: n.fl [email protected] Nekkers: [email protected].: +31 (0)23 71 13 200Geldend advertentietarief 1-1-2014
UitgeverSuzanne Eijkemans
Uw gegevens kunnen worden gebruikt voor het toezenden van informatie en/of speciale aanbiedingen door Reed Business bv en speciaal geselecteerde bedrijven. Indien u hiertegen bezwaar heeft, stuurt u een briefje naar Reed Business bv, t.a.v. adresregistratie, postbus 808,7000 AV Doetinchem.
© Copyright 2014 Reed Business bv
4 Pensioen & Praktijk | Augustus-September 2014
Volledige vernieuwing in pensioenland
Nicolette Opdam Hoofdredacteur
Partner Pensioenrecht en
Financieel recht Holland Van
Gijzen Advocaten en Notarissen
Vandaag is het de eerste keer dat ik u als nieuwe hoofdredacteur mag 'toespreken'.
En wat een mooi moment. Het pensioenlandschap was de afgelopen jaren al
fl ink in beweging en iedereen is nog druk bezig met het verwerken van deze
veranderingen, zoals de Wet versterking bestuur pensioenfondsen en de gewij-
zigde fi scale kaders voor pensioen. De één is wat verder dan de ander, maar
maar er wordt collectief hard gewerkt. Deze onderwerpen staan daarom ook
nog steeds hoog op de agenda.
De veranderingen stoppen echter niet. De volgende grote verandering kondigt zich
alweer aan: de wijziging van het fi nanciële kader voor pensioenfondsen in 2015.
En we mogen niet vergeten om ook aandacht te besteden aan de verbetering van
de pensioencommunicatie. Het wetsvoorstel daarvoor kunnen we na de zomer ver-
wachten. Nieuws ook voor de zzp'ers: er komt een uitvoeringsorganisatie voor een
vrijwillige oudedagsvoorziening. Dit zorgt ervoor dat ook zzp'ers met de voordelen
van een collectiviteit kunnen sparen voor hun oudedagsvoorziening. Een mooi
resultaat dat niet zonder slag of stoot tot stand is gekomen, maar dat wel aansluit
op de veranderende arbeidsmarkt waarin steeds meer mensen als zzp'er werken.
Daarnaast heeft staatssecretaris Klijnsma de Nationale Pensioendialoog gelan-
ceerd. Dit is een platform dat ruimte biedt om de toekomst van het pensioenstel-
sel breed te benaderen. Zou het bijvoorbeeld niet mogelijk moeten zijn om
pensioenvermogen in te zetten voor de kosten van wonen en zorg? Dit is maar
één voorbeeld van de out of the box -ideeën die aan de orde zullen komen. Ik
kan bijna niet wachten op de eerste inspirerende gedachten en heb de website
paraat: www.denationalepensioendialoog.nl .
Ook bij de redactie van Pensioen & Praktijk staan wij voor een verandering.
Alles in verhouding natuurlijk en wij wensen nu juist voort te bouwen op de
nieuwe weg die door Mans Kuipers als interim hoofdredacteur is ingezet. We
gaan dus niets op zijn kop zetten. Samen met Cor Overduin en Michael Visser
heb ik de eer u de komende jaren deelgenoot te mogen maken van de ins & outs
rondom pensioen. Wij zullen auteurs vragen u in duidelijke en klare taal mee te
voeren langs belangrijke veranderingen die gaande zijn en u daarbij vooral van
tips te voorzien die in de praktijk toepasbaar zijn. De vertaalslag naar de prak-
tijk is bij een complex thema als pensioen één van de grootste uitdagingen.
De Nationale Pensioendialoog zal het komende jaar in verschillende uitgaven
van Pensioen & Praktijk een plaats krijgen. Maar naast de discussie over de
houdbaarheid van ons pensioenstelsel willen wij natuurlijk ook aandacht blij-
ven besteden aan onderwerpen die op korte termijn al impact op u hebben.
In deze uitgave gaan wij daarom in op de opdrachtaanvaarding door pensioen-
fondsbestuurders, het pensioenbewustzijn en de mogelijkheid voor werkgevers
tot het benutten van de fi scale vrije ruimte en nog veel meer interessante onder-
werpen.
Ik wens u namens de hele redactie van Pensioen & Praktijk veel leesplezier!
Van de redactie
5Augustus-September 2014 | Pensioen & Praktijk
Denk goed na voor u gaat wijzigen!
Column
Elke keer verbaas ik me weer over het pensioenbe-
wustzijn. Of liever: het gebrek eraan. Dan heb ik
het niet eens over de Nederlander in het algemeen,
maar over professionals die er het nodige van zou-
den moeten weten. Samen met Reed Business
Media hebben we een pensioenonderzoek gedaan
onder mensen die werkzaam zijn bij HR en Finance,
of lid zijn van een ondernemingsraad. Maar liefst
27% van hen wist niet dat alle pensioenregelingen
op 1 januari 2015 aangepast moeten zijn aan de
nieuwe belastingregels.
De komende maanden gaan wij in Pensioen &
Praktijk over dit onderzoek publiceren. We willen
u daarmee graag inzichten geven die u kunnen
helpen bij het wijzigen van uw pensioenregeling. De
belastingdienst helpt een handje mee, want die gaat
alle werkgevers actief wijzen op de veranderingen in
de wet. Dit had volgens onze respondenten niet
gehoeven. Slechts 7% vindt dat de overheid een rol
moet spelen bij de informatieverstrekking rond de
noodzakelijke wijzigingen. Dat is vooral een taak
voor de pensioenuitvoerders.
Gelukkig is niet iedereen onwetend. Van de respon-
denten zegt 22% volledig op de hoogte te zijn van de
wijzigingen en 51% enigszins. We zien dat ook in
onze praktijk. Sommige klanten hadden al voor de
zomer afspraken gemaakt over de pensioenregeling
2015. Zij hadden wellicht ook hierdoor een relaxte
vakantie. De gekozen oplossingen zijn uiteraard
afhankelijk van de situatie. Als de huidige pensioen-
regeling al fiscaal maximaal is, zit verbetering van de
Hans Kennis
partner Montae
regeling er niet in. Als de huidige regeling niet fiscaal
maximaal is, dan is verbetering van de regeling de
favoriete oplossing. Andere oplossingen zijn het ver-
lagen van de eigen bijdrage of die van de werkgever,
het laten stijgen van de lonen of het bevorderen van
duurzame inzetbaarheid.
Voordat oplossingen aan de orde zijn, moet eerst
de cruciale vraag worden beantwoord of er wel
moet worden gecompenseerd. Die vraag hebben
wij ook in de enquête gesteld. Omdat de fiscale
maatregelen een splitsing maken tussen inkomens
tot en boven € 100.000, hebben ook wij dit onder-
scheid gemaakt. Voor werknemers met een inko-
men beneden die grens kiest 27% van de werkge-
vers voor volledige compensatie, 40% voor
beperkte compensatie en 23% vindt compensatie
helemaal niet nodig. Het zal u niet verbazen dat
OR-leden daar anders over denken: 64% wil volle-
dige compensatie, 29% beperkt en slechts 5% geen
compensatie.
Het is interessant om te zien dat werkgevers en OR-
leden niet veel van mening verschillen over compen-
satie voor mensen met een inkomen boven € 100.000.
Van beide groepen respondenten vindt meer dan 40%
dat hier geen enkele compensatie nodig is. Ik zou hen
willen adviseren goed te kijken naar de nabestaan-
den. Ook zij hebben rechten. Wellicht wordt daar iets
te makkelijk over gedacht.
Deze column valt onder verantwoordelijkheid van
Montae
6 Pensioen & Praktijk | Augustus-September 2014
Pensioen in beeld
WEBSITE NATIONALE PENSIOENDIALOOG LIVE
Op 4 juli 2014 heeft staatssecretaris Klijnsma van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid een voortgangs-
rapportage over De Nationale Pensioendialoog naar
de Tweede Kamer gestuurd. Daarin valt te lezen dat
de oriëntatiefase van het kabinet in de zomer zal wor-
den afgerond. Medio augustus gaat de website www.
denationalepensioendialoog.nl live. Daar zal onder
meer de opbrengst van de oriëntatiefase worden
geplaatst: onderzoeken en peilingen die het kabinet
zelf heeft gedaan, maar ook links naar visiedocumen-
ten van gesprekspartners die een belangrijk onderdeel
zijn van de dialoog. Van september tot december zal
het kabinet de Nationale Pensioendialoog faciliteren;
een brede en open dialoog waaraan een ieder die
ideeën heeft over het pensioenstelsel kan deelnemen.
Bron: Rijksoverheid.nl
0
65-plushuishoudens naar aanvullende inkomsten op de AOW, 2012
20 40 60 80 100
%
Alleenstaande
vrouw, 65-plus
Alleenstaande
man, 65-plus
Paar, beide
partners 65-plus
Paar, één
partner 65-plus
Totaal (incl overig
65-plushuishouden)
AOW
Aanvullend pensioen
Inkomen uit vermogen
Overig aanvullend inkomen (w.o. huurtoeslag)
Bron: CBS
ALTERNATIEF VOOR PLAN INZETTEN PENSIOENPREMIES VOOR AFLOSSEN HYPOTHEEKOp verzoek van de Tweede Kamerfracties van D66, de
ChristenUnie en de SGP heeft staatssecretaris
Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
besloten de verkenning van het voorstel van de Refor-
matorisch Maatschappelijke Unie (RMU) over het
inzetten van pensioenpremies voor het aflossen van
hypotheekschulden uit te breiden met een alternatief
voorstel, zo blijkt uit een brief van 17 juni 2014 aan
de Tweede Kamer. Dit alternatief houdt in dat werk-
nemers (onder voorwaarden) de mogelijkheid kunnen
krijgen om een deel van hun opgebouwde pensioen-
aanspraken af te kopen voor het aflossen van hun
hypotheekschuld. De staatssecretaris zal de uitkomst
van de verkenning van de gezamenlijke voorstellen in
het najaar naar de Kamer zenden.
Bron: Rijksoverheid.nl
65-PLUSHUISHOUDENS HEBBEN VAKER AANVULLENDE INKOMSTENTussen 2000 en 2012 steeg het aantal 65-plushuis-
houdens van 1,5 miljoen naar bijna 2 miljoen. Het
aantal 65-plushoudens dat naast de AOW minder
dan 250 euro aan aanvullende inkomsten (zoals
aanvullend pensioen of lijfrente) had, daalde van
200 duizend tot 173 duizend. Hieronder waren 111
duizend alleenstaande vrouwen van 65 jaar of
ouder. Dit blijkt uit recente cijfers van het Centraal
Bureau voor de Statistiek.
Bron: CBS.nl
7Augustus-September 2014 | Pensioen & Praktijk
Totaal actieve
PPI’s
Gemiddelde
per PPI
Mediane
waarneming
Vermogen onder beheer (x 1 mln) 380 47 36
Aanwas vermogen onder beheer 2013 (x 1mln) 235 29 16
Aantal deelnemers per eind 2013 108.000 13.500 9.800
Toename deelnemers in 2013 65.000 8.100 6.100
Aantal uitvoeringsovereenkomsten per eind 2013 2.432 304 143
Toename uitvoeringsovereenkomsten in 2013 1.689 211 94
Pensioen in beeld
In augustus stuurt toezichthouder De Nederlandsche
Bank (DNB) een vragenlijst aan alle pensioenfondsen
met actieve opbouw. In die vragenlijst zal DNB zowel
vragen naar verwachte wijzigingen in de pensioenop-
bouw als naar de daarmee samenhangende wijzigin-
gen van de pensioenpremie. Verder zal DNB vragen
stellen over het besluitvormingsproces en de manier
waarop het fonds evenwichtige belangenafweging
vorm heeft gegeven bij deze wijzigingen. DNB wil de
antwoorden op de vragen uiterlijk eind november
ontvangen. Over de algemene uitkomsten van het
sectorbrede onderzoek bericht DNB in januari 2015,
zo valt te lezen in het nieuwsbericht van 3 juli.
Bron: DNB.nl
Zeker zo belangrijk is dat ook de kwaliteit van de
beleggingen is verbeterd en de deelnemer minder
risico loopt aan het einde van de beleggingshorizon.
Dat dit in betrekkelijk korte tijd tot een meetbaar
positief effect op het pensioenresultaat heeft geleid,
de onderzoekers stellen een 13% hoger pensioen en
een lager risico voor deelnemers, beoordelen we als
zeer positief. Daarbij is wel de kanttekening relevant
dat de onderzoekers aangeven dat de huidige prijs-
stelling te scherp zal kunnen blijken, waardoor op
termijn een bijstelling van de prijsstelling kan worden
verwacht', aldus minister Dijsselbloem van Financiën
in reactie op de uitkomsten van de evaluatie premie-
pensioeninstelling (PPI).
Bron: Rijksoverheid.nl
In de volgende editie van Pensioen & Praktijk leest u
meer over het onderzoek en wat dit voor de praktijk
betekent.
EVALUATIE PPI: 13% HOGER PENSIOEN EN EEN LAGER RISICO VOOR DEELNEMERS
DNB ONDERZOEK NAAR EVENWICHTIGE VASTSTELLING PREMIE VOOR HET JAAR 2015
Tabel ‘Markt voor PPI’s’. Bron: evaluatie PPI 2014 (LNBB actuarissen en pensioenconsultants en AF Advisors)
Pensioen & Praktijk | Juli-Augustus 20148
Stemverhouding bij paritair bestuur pensioenfonds: toegestaan of niet?
Debat
Sinds 1 juli jl. moeten alle pensioenfondsen
voldoen aan de in de Pensioenwet geïmple-
menteerde governanceregels. Daarnaast is
sinds 1 januari 2014 de Code Pensioenfondsen
(de Code) van kracht. De Code noch de Pensioenwet
verzetten zich tegen het gebruik van een gewogen
stemverhouding. Toch is hier in de praktijk een hoop
over te doen.
De Code en toelichting bepalen dat ieder bestuurslid
stemrecht toekomt, ongeacht het bestuursmodel.
Onafhankelijke bestuursleden komt derhalve ook
stemrecht toe. Voorts sluit de toelichting de gewogen
stemverhouding niet uit, waarbij het illustratief ver-
wijst naar een specifieke, tijdelijke, situatie waarin de
feitelijke samenstelling van het bestuur niet paritair
zou zijn. Achterliggend doel lijkt in dat geval te zijn
om de situatie 'gelijk te trekken', oftewel evenwich-
tige belangenbehartiging ondanks dat de feitelijke
situatie anders is. Denk bijvoorbeeld aan de werkge-
ver die zich terugtrekt in een gesloten pensioenfonds,
of de werkgever die een vaste premie of een premie-
plafond heeft toegezegd, daarmee relatief weinig
risico loopt en daarmee een kleiner belang heeft te
behartigen dan de andere geledingen. De evenwichtig-
heid noopt in deze situatie tot een andere verdeling.
Andersom zijn situaties denkbaar waarin juist toepas-
sing van de gewogen stemverhouding bijdraagt aan
het versterken van het bestuur. Wanneer we het stem-
recht bekijken in samenhang met de onderlinge
getalsverhouding (pensioengerechtigden bezetten in
beginsel niet meer dan 25% van het totaal aantal
VOOR: ‘Gewogen stemverhouding essentieel voor evenwichtige belangenbehartiging!'
zetels) constateer ik dat dit ertoe kan leiden dat er
geen sprake is van evenwichtige belangenbehartiging.
Bijvoorbeeld in het geval van een vergrijzend pensi-
oenfonds. De stemverhouding biedt dan uitkomst.
Voorts is de 'beperking' die DNB aanhangt, juridisch
gezien opvallend, nu het civiele recht een dergelijke
beperking ten aanzien van de stemverhouding niet
kent. Het is de nv, bv en vereniging expliciet toegestaan
om bestuursleden statutair meer dan één stem toe te
kennen. De enige voorwaarde is dat er niet meer stem-
men mogen worden gegeven dan er 'andere' bestuurs-
leden zijn. Pensioenfondsen zijn weliswaar veelal stich-
tingen, maar kunnen evenzogoed in deze vormen
bestaan. De beperking lijkt voorts niet te zijn beoogd
door de Wet versterking bestuur Pensioenfondsen.
De regering geeft – in lijn met het civiele recht – aan
het onwenselijk te vinden om één partij te verbieden
bestuurlijke verantwoordelijkheid te dragen (stem-
recht ontzeggen). De doelstelling van de Wet in ogen-
schouw nemend moet toepassing van dit recht dan
ook mogelijk blijven, zeker wanneer dit bijdraagt aan
de versterking van het bestuur.
Een ander argument is dat het niet toepassen van de
gewogen stemverhouding ertoe kan leiden dat, ter
omzeiling van de hoofdregel, de omvang van het
bestuur zodanig groot wordt dat het afbreuk doet aan
de efficiëntie en de effectiviteit van het bestuur.
Het hanteren van stemverhoudingen is dus mogelijk
en moet behouden blijven. Het bestuur heeft daarin
naar mijn mening alle vrijheid van handelen.
mr. Pauline Bakker
Advocaat
Pensioenrecht en
Financieel recht
Holland van Gijzen
Advocaten en
Notarissen
Juli-Augustus 2014 | Pensioen & Praktijk 9
Vanuit perspectief van De Nederlandsche
Bank (DNB) staat voorop dat pensioen-
fondsen handelen in lijn met de wet- en
regelgeving. De Wet versterking bestuur
pensioenfondsen heeft als doel om het bestuur van
pensioenfondsen te verstevigen. Voor het paritair
bestuur is in deze wet nadrukkelijk aandacht besteed
aan het in balans brengen van onderlinge verhoudin-
gen tussen vertegenwoordigers van werkgevers, werk-
nemers en pensioengerechtigden. De werkgevers kun-
nen maximaal 50% zetels bezetten, de werknemers
en de pensioengerechtigden dus minimaal 50% zetels,
en de pensioengerechtigden bezetten van het totaal
aantal zetels maximaal 25%, wat echter minder kan
zijn op basis van de getalsverhouding tussen werkne-
mers en pensioengerechtigden binnen het pensioen-
fonds. Deze regels dient een pensioenfonds dat kiest
voor een paritair bestuur, hoe dan ook te volgen.
Er kunnen omstandigheden zijn die het onwenselijk of
lastig maken om elke zetel waar een geleding recht op
heeft, te bezetten. DNB begrijpt dit dilemma en is van
oordeel dat bij uitzonderlijke en/of tijdelijke omstan-
digheden gebruik van stemverhoudingen (tijdelijk) uit-
komst biedt. Dit is ook te lezen in één van onze Q&A's.
In de praktijk zien wij een aantal gevallen waarbij een
pensioenfondsbestuur uitwijkt naar gebruik van stem-
verhoudingen en waarbij dat naar ons oordeel ook is
gerechtvaardigd. Het gaat dan om situaties waarin een
pensioenfonds zich bevindt in een afrondende fase
van liquidatie, of waarin een pensioenfonds een zeer
specifiek deelnemersbestand heeft en de verschillende
TEGEN: 'Gebruik stemverhoudingen is een uitzondering en geen usance'
bloedgroepen van oudsher allemaal een bestuurslid
leveren om zich vertegenwoordigd te voelen. Daarbij
wordt eveneens de effectieve werking van het bestuur
in ogenschouw genomen. Als een bestuur kleiner of
gelijk blijft en dus (één van) de bestaande geledingen
zetels opgeven ten behoeve van de nieuwe geleding,
blijft het bestuur slagvaardig en dat zien wij als een
verbetering. Overigens, in al deze gevallen wordt
door gebruik van stemverhoudingen bewerkstelligt
dat de werkgever zijn maximale 50% zetelbezetting
met stemrecht kan doen gelden.
Deze besturen gaan de governance op dit punt na een
jaar evalueren. Gelet op de situaties die het betreft, is
goed mogelijk dat de bijzondere omstandigheden die
aan gebruik van stemverhoudingen ten grondslag lig-
gen na verloop van tijd verdwijnen of op andere
wijze kunnen worden weggenomen.
Tot slot is nog van belang te melden dat gebruik van
stemverhoudingen slechts in beperkte mate de feite-
lijke bezetting van het bestuur corrigeert. De feitelijke
bezetting is immers van invloed op onder meer de
dynamiek in het bestuur en zaken als de portefeuille-
verdeling, geschiktheid en beschikbaarheid van het
bestuur. Twee kunnen meer dan één, is bijvoorbeeld
een gezegde dat hier opgeld kan doen. Daarom is
gebruik van stemverhoudingen ook een uitzondering
en geen usance.
Debat
Maja Maric en
Iris Sluiter
Beiden werkzaam
bij DNB
10 Pensioen & Praktijk | Augustus-September 2014
Met een heldere opdrachtaanvaarding gezonder besturen
Het is zover! Natuurlijk handelen geschikte bestuurders, intern toezicht- hou-
ders en leden van het verantwoordingsorgaan vanaf 1 juli 2014 conform de Wet
versterking bestuur pensioenfondsen. Deze is vastgelegd in Pensioenwet, Besluit
Pensioenwet en Code Pensioenfondsen. Handig is dat bestuurders hulp kunnen
ontlenen aan de Vragen & Antwoorden van De Nederlandsche Bank (DNB).
Het pensioenfondsbe-
stuur kan voortvarend
aan de slag. DNB heeft
de (gewijzigde) statu-
ten namelijk goedgekeurd, waar-
door vanaf dat moment de taakver-
deling tussen bestuurders, intern
toezichthouders en leden van het
verantwoordingsorgaan beter is
afgebakend.
Er is geen overgangsrecht; pensi-
oenfondsen voldoen wel of niet
aan de wet per 1 juli 2014. Nog
niet door DNB (her)benoemde
bestuurders kunnen voorlopig
slechts als toehoorder deelnemen
aan bestuursvergaderingen.
Zo'n 94% van de pensioenfondsen
heeft gekozen voor het paritaire
model, al dan niet aangevuld met
maximaal twee onafhankelijk
bestuurders. De focus ligt in dit
artikel daarom hierop.
Bij een goede en gezonde gover-
nance hoort het vaststellen van
doelstellingen en uitgangspunten.
Maar vooral een duidelijke en for-
meel vastgelegde opdracht. Slechts
op die manier kan een pensioen-
mr. Monica Swalef
Swalef pensioenjuristen en academie
fondsbestuur naar mijn mening
invulling geven aan de opgedragen
taak van evenwichtige belangenaf-
weging.
EVENWICHTIGE
BELANGENAFWEGING
De bestuurders en medebeleidsbe-
palers verrichten hun taak met
inachtneming van de belangen
van de (gewezen) deelnemers,
andere aanspraakgerechtigden, de
pensioengerechtigden en de werk-
gever opdat zij zich evenwichtig
vertegenwoordigd voelen. Om
belangen op evenwichtige wijze te
kunnen afwegen, is een heldere
opdracht van de betrokken sociale
partners noodzakelijk. Het gaat
natuurlijk altijd om het uitvoeren
van de pensioenregeling.
Voorafgaand aan de opdrachtaan-
vaarding dient het pensioenfonds-
bestuur haar eigen doelstelling en
uitgangspunten duidelijk in beeld
te hebben.
Dit ligt verankerd in artikel 102a
van de Pensioenwet. Net als de
risicohouding trouwens. Het
bestuur, intern toezicht en het ver-
Opinie
antwoordingsorgaan gebruiken dit
bij de besluitvorming, de verant-
woording, de advisering en het
toezicht binnen het fonds.
OPDRACHTAANVAARDING
Artikel 102a Pensioenwet draagt
het pensioenfondsbestuur ook
op te zorgen voor de formele
opdrachtaanvaarding van de
door de vertegenwoordigers van
werkgever(sverenigingen) én
werknemer(sverenigingen) aan
het pensioenfonds opgedragen
pensioenregelingen. Het bestuur
toetst deze opdracht als geheel en
voor de relevante beleidsgebieden
aan de doelstellingen en uitgangs-
punten.
Overigens dient het bestuur er-
naar te streven zo veel mogelijk
duidelijkheid van de sociale part-
ners te krijgen over:
pensioenregelingen;
daarbij horende doelstellingen;
het ambitieniveau van de toe-
slagverlening; en
risicohouding.
11Augustus-September 2014 | Pensioen & Praktijk
PENSIOENDRIEHOEK
Nu de opdrachtaanvaarding in arti-
kel 102a Pensioenwet wordt ver-
eist, is de vraag nog wel hoe deze
wordt vastgelegd. Zoals gezegd
dragen sociale partners gezamen-
lijk het pensioenfonds op de pensi-
oenregelingen uit te voeren. Deze
opdracht moet formeel door het
pensioenfondsbestuur worden aan-
vaard. Ik onderzoek hieronder kort
of dit mogelijk is in de pensioen-
driehoek. Deze driehoek vormt
immers het kader voor alle pensi-
oenafspraken.
De pensioenovereenkomst is wat
er tussen werkgever en werknemer
is overeengekomen over het pen-
sioen. De inhoud van de pensioen-
overeenkomst wordt dus bepaald
door sociale partners onderling.
Het pensioenreglement, opgesteld
door het pensioenfonds, legt de
rechten en plichten vast tussen het
pensioenfonds en de deelnemer.
De deelnemer is de werknemer die
het aangaat. Het pensioenregle-
ment moet naadloos aansluiten op
de pensioenovereenkomst en de
uitvoeringsovereenkomst.
De uitvoeringsovereenkomst is de
overeenkomst tussen werkgever en
pensioenuitvoerder over de uitvoe-
ring van de pensioenovereenkomst.
In geval van een (verplicht gesteld)
bedrijfstakpensioenfonds is er geen
uitvoeringsovereenkomst maar een
uitvoeringsreglement.
Het uitvoeringsreglement is de
door een bedrijfstakpensioenfonds
opgestelde regeling (a) met betrek-
king tot de verhouding tussen pen-
sioenfonds en werkgever en (b) de
uitvoering van de pensioenover-
eenkomsten.
Uit bovenstaande blijkt dat de
opdrachtaanvaarding niet voor-
komt in de genoemde documen-
ten. Hoe moeten we deze dan vast-
leggen?
NIEUW! JURIDISCHE VASTLEG-
GING OPDRACHT
De Pensioenwet is met inwerking-
treding van de Wet versterking
bestuur pensioenfondsen uitge-
breid met de opdrachtaanvaarding.
Hierin bieden de sociale partners
gezamenlijk de opdracht aan bij
het pensioenfonds. Die moet dan
door het pensioenfondsbestuur for-
meel worden aanvaard.
De formele opdrachtaanvaarding
kan mijns inziens niet worden gere-
geld door toevoeging van bepalin-
gen aan de uitvoeringsovereen-
komst, uitvoeringsreglement,
pensioenovereenkomst of pen-
sioenreglement. Het leidt tot een
nieuw juridisch document: een
overeenkomst van sociale partners
en het pensioenfondsbestuur.
BESTUREN VANUIT OPDRACHT-
AANVAARDING
Een duidelijke opdracht van soci-
ale partners voor de uitvoering van
de pensioenregeling, die formeel
door het pensioenfondsbestuur is
aanvaard en getoetst aan haar
eigen doelstellingen en beleidsuit-
gangspunten, is een vereiste voor
een goede governance.
Partijen moeten heldere afspraken
maken over de opdrachtaanvaar-
ding en die expliciet vastleggen.
Alleen dan kan tijdens de uitvoe-
ring van de pensioenregelingen
worden teruggegrepen op een geza-
menlijk overeengekomen opdracht.
De onderwerpen in de opdracht-
aanvaarding zijn uiteraard bepa-
lend voor een succesvolle naleving
daarvan. Onderwerpen die naar
mijn mening cruciaal zijn om op te
nemen zijn de inhoud van de pen-
sioenovereenkomst, overeenstem-
ming over de mate van risicone-
ming en beleggingsbeleid en de
zorgvuldigheid van de uitvoering.
Daarbij is het uiteraard van belang
dat het pensioenfonds per 1 juli
2014 klaar was met de verplichte
hervormingen. Daarmee is het
bestuur meer in control en kan ze
bijsturen en corrigeren indien
nodig. De manier om de verstrekte
opdracht goed uit te voeren.
ZIJN WE ER DAN?
Minstens zo belangrijk om de
opdracht goed uit te voeren is de
vanzelfsprekendheid dat bestuur-
ders en intern toezichthouders des-
kundig zijn om de complexiteit
goed in te schatten en invulling te
geven aan evenwichtige belangen-
afweging.
Nog belangrijker vind ik dat
bestuurders en intern toezichthou-
ders competent en geschikt zijn
voor het ingewikkelde krachtenveld
in en rondom pensioenfondsen.
Uit onderzoek blijkt voortdurend
dat gedrag van bestuurders en
intern toezichthouders bepalender
is voor de gezondheid van een
organisatie dan de regels. De com-
binatie van karakters van de
bestuurders, intern toezichthou-
ders en de voorzitters van die orga-
nen zijn daarin leidend.
GEZOND VERSTAND
Naar mijn stellige overtuiging zou
ieder pensioenfonds daarom nu al
op de agenda moeten zetten om
jaarlijks, het functioneren van het
bestuur, intern toezicht en mede-
zeggenschap te evalueren op
geschiktheid, deskundigheid en het
functioneren als team. Mijn advies:
gebruik de 'gezondverstandclau-
sule'.
Opinie
Pensioen & Praktijk | Juli-Augustus 201412
Opstap van CDC naar CiDC?
Collectiviteit en solidariteit zijn belangrijke kenmerken van het
Nederlandse pensioenstelsel, dat internationaal – in ieder geval tot
voor kort – veelal wordt aangemerkt als 'robuust'. Ons pensioensys-
teem is echter onderhevig aan maatschappelijke en economische ont-
wikkelingen.
Opinie
Mensen leven langer
en werken niet meer
hun hele leven bij
dezelfde werkgever.
Mede op grond van deze ontwik-
kelingen is ons pensioenstelsel
sinds het einde van de vorige eeuw
geconfronteerd met een groot aan-
tal wijzigingen. De massale wijzi-
ging van eindloon naar middelloon
is daar een goed voorbeeld van.
Ook de steeds verdergaande inter-
nationalisering heeft een grote
impact gehad op ons pensioensys-
teem. Zo werden in 2005 de inter-
nationale boekhoudregels aange-
past. Voor beurs- genoteerde
ondernemingen werden strengere
eisen gesteld in de IFRS (Internati-
onal Financial Reporting
Standards), voor niet-beursgeno-
teerde ondernemingen gold de
Nederlandse Richtlijn voor de jaar-
verslaglegging 271 (RJ271). Naast
deze internationale regelgeving
werd de (pensioen)wereld in 2007
opgeschrikt door de financiële cri-
Corine Hoekstra en Jolanda Ram
Beiden werkzaam als pensioenjurist bij Bergamin Pensioenrechtadvies B.V. te Rotterdam
sis. De beurzen gingen onderuit en
de rente kelderde naar een histo-
risch dieptepunt. Al deze omstan-
digheden zorgden ervoor dat er
behoefte vanuit werkgevers kwam
aan meer financiële beheersbaar-
heid van de pensioenregeling. De
werknemers, veelal vertegenwoor-
digd door de vakbonden, wensten
echter een zo goed mogelijke pen-
sioenregeling met zo veel mogelijk
zekerheid en waardevastheid.
Werkgevers zochten, in overleg
met de bonden, dan ook naar een
compromis, dat zowel voor de
werkgever als voor de werknemers
acceptabel was. Dit compromis
werd gevonden in de Collective
Defined Contribution (CDC)-
regeling.
COLLECTIVE DEFINED CONTRI-
BUTION; DE KENMERKEN
Een CDC-regeling is een pensioen-
regeling waarbij de jaarlijks te
betalen pensioenpremie voor een
bepaalde periode, doorgaans vijf
jaar, vast staat. Met deze premie
wordt een pensioenovereenkomst
gesloten met de werknemers die
voorziet in een opbouw door
middel van een middelloonstelsel
(DB). De vereisten ten aanzien
van het Financieel Toetsingskader
– zoals vastgelegd in de Pensioen-
wet – zijn van toepassing, zodat
de premie kostendekkend dient te
worden vastgesteld en er een buf-
fer wordt opgebouwd waarmee
tegenvallers kunnen worden opge-
vangen. De werkgever mag in
beginsel geen aanvullende stortin-
gen doen in het geval de beschik-
bare middelen onvoldoende blij-
ken te zijn om de uitkeringen te
kunnen voldoen. Doet de werkge-
ver dat wel, dan wordt de regeling
gezien als een reguliere DB-rege-
ling, met alle consequenties van
dien voor de balans van de onder-
neming. Daar staat tegenover dat
overschotten in de regeling even-
min ten goede van de bijdragende
onderneming mogen komen.
De toekomstbestendigheid van de CDC-regeling:
Juli-Augustus 2014 | Pensioen & Praktijk 13
‘Solidariteit begint steeds
meer te knellen’VOOR- EN NADELEN
De CDC-regeling lijkt voor alle
partijen een goed compromis.
Echter, zoals veelal kenmerkend
voor compromissen, kent de
regeling voor de betrokken
partijen zowel voor- als nadelen.
Voordeel voor de werknemers is
dat met hen een pensioenuitke-
ring wordt overgekomen. CDC
wordt onder de Pensioenwet dan
ook gekwalificeerd als een uitke-
ringsovereenkomst. De vereisten
uit de Pensioenwet met betrek-
king tot uitkeringsovereenkom-
sten, gelden dan ook voor de
CDC-regeling. Daarnaast is het
collectieve karakter van de CDC-
regeling een belangrijk voordeel
voor de werknemers. De risico's
van sterven en langleven, rentevo-
latiliteit en tegenvallende beurs-
koersen worden niet individueel
gedragen door werknemers, maar
worden verspreid over alle deelne-
mers en over een langere periode
uitgespreid. In goede financiële
tijden worden buffers aangelegd
om de risico's op te vangen.
Belangrijk voordeel voor de
werkgever is dat de hoogte van
de premie voor een vaste periode,
veelal vijf jaar, vast wordt gezet
en de kosten voor de werkgever
dus beheersbaar en overzichtelijk
zijn. De CDC-regeling kent voor
de werkgever de voordelen van
een DC-regeling, ook voor wat
betreft de gevolgen voor de balans
van de onderneming. Na vijf jaar
wordt herzien of de premie nog
kostendekkend is of aangepast
dient te worden.
Keerzijde van een vaste premie is
dat indien er onvoldoende midde-
len beschikbaar zijn om aan de
pensioenverplichtingen te vol-
doen, er geen sturing mogelijk is
door van de werkgever een verho-
ging van de premie of bijstorting
te vragen. Dat is bij DB-regelingen
in beginsel wel mogelijk. Doordat
de premie voor vijf jaar vaststaat
en bij tegenvallende resultaten
niet teruggevallen kan worden op
de werkgever, zal de kortings-
maatregel als ultimum remedium
bij een CDC-regeling eerder in
zicht komen dan bij een DB-
regeling, waar de bijdragende
onderneming in beginsel nog wel
om een aanvullende bijdrage kan
worden verzocht. Op deze wijze
verschuiven de risico's meer rich-
ting de werknemers, aangezien
risico's van tegenvallende resulta-
ten, het renterisico en het lang-
levenrisico niet langer via een ver-
hoging van de premie bij de
werkgever kunnen worden afge-
dekt.
Daar staat tegenover dat, teneinde
te kunnen kwalificeren als CDC-
regeling, positieve resultaten
evenmin mogen terugvloeien naar
de werkgever. Positieve resultaten
blijven in het pensioenfonds en
komen ten goede aan de deelne-
mer, in de vorm van indexatie of
in het aanleggen van hogere buf-
fers. Wat in het verleden nog wel
eens gebeurde, was dat er bij
positieve resultaten zogenoemde
'premievakanties' werden toege-
kend. Bij grote vermogensover-
schotten in het fonds werden deze
zelfs aan de werkgever uitbetaald.
In een CDC-regeling vervallen
deze mogelijkheden, waarbij
opgemerkt dient te worden dat
premiekortingen en terugstortin-
gen in de huidige tijd bij DB-rege-
lingen, gezien de financiële
omstandigheden, eveneens tot het
verleden lijken te behoren.
AANDACHTSPUNTEN
Er zijn een aantal aandachtspun-
ten te onderscheiden voor CDC-
regelingen.
Als eerste is de communicatie en
verslaglegging van belang. In alle
relevante pensioendocumenten
(het pensioenreglement, de
startbrief etc.) dient het voor de
deelnemer duidelijk te zijn dat
de regeling het karakter van een
CDC-regeling heeft. Ook dient
duidelijk gecommuniceerd te
worden aan de deelnemers dat de
verplichtingen van de werkgever
eindigen bij het betalen van de
overeengekomen premie en wat
daarvan de gevolgen zijn voor de
deelnemer. Hier valt in de praktijk
nog het een en ander aan te
verbeteren. Het is nog vaak
onvoldoende duidelijk voor de
deelnemer dat geen aanvullende
Opinie
Pensioen & Praktijk | Juli-Augustus 201414
bedragen van de werkgever kun-
nen worden gevraagd en wat
daarvan de consequenties zijn
voor de pensioenregeling.
Een tweede aandachtspunt is het
wijzigingstraject bij het overgaan
van een DB-regeling naar een
CDC-regeling. Gedacht kan wor-
den aan de situatie waarin een
contractueel overeengekomen
bijstortingsverplichting van de
werkgever wordt geschrapt. Door
deze wijziging in de financiering
van de pensioenregeling neemt de
kans op het toepassen van kortin-
gen toe, zeker indien daar geen of
onvoldoende compensatie in de
vorm van additionele buffers voor
wordt toegekend. Voor een wijzi-
ging naar CDC zal dan ook een
zorgvuldig wijzigingstraject met
de werknemers(vertegenwoor-
digers) doorlopen moeten worden.
DE GRENZEN VOORBIJ; HET
NEDERLANDSE STELSEL ALS
VOORBEELD
Niet alleen in Nederland is pensi-
oen een onderwerp waar veel om
Opinie
te doen is. Ook in andere landen
staat pensioen prominent op de
agenda. Zo is men in het Verenigd
Koninkrijk aan het beoordelen op
welke wijze zij hun pensioenstel-
sel toekomstbestendig kunnen
maken. Hierbij wordt onder meer
het Nederlandse CDC-stelsel als
voorbeeld genomen. Tot aan het
einde van de vorige eeuw, kende
het Verenigd Koninkrijk voorna-
melijk DB-regelingen, gebaseerd
op het laatstverdiende salaris.
Vanuit kostenoogpunt zijn deze
regelingen massaal versoberd.
Anders dan in Nederland, is in het
Verenigd Koninkrijk geen instem-
ming nodig van de werknemers
bij een dergelijke wijziging en
spelen de vakbonden niet dezelfde
prominente rol als in Nederland.
Werkgevers konden dan ook zon-
der veel hindernissen eindloonre-
geling beëindigen en zuivere DC-
regelingen daarvoor in de plaats
aanbieden. Een tegenbeweging
richting meer collectief geregelde
pensioenen, is in het Verenigd
Koninkrijk onder meer ingezet
‘Is meer individualiteit
dan het antwoord?’
toen in 2010 uit onderzoek bleek
dat een doorsnee Nederlandse
gepensioneerde gemiddeld de
helft meer aan pensioen ontvangt
dan een doorsnee Britse gepensio-
neerde. De Britse minister Steve
Webb heeft voorgesteld om het
Nederlandse systeem van CDC
naar het Verenigd Koninkrijk te
halen. In de Queen's Speech is in
juni 2014 aangekondigd dat het
overgaan naar een dergelijk pensi-
oenstelsel in de regelgeving moge-
lijk gemaakt gaat worden door de
overheid. Hiermee wordt getracht
om schaalvoordelen te behalen
door de collectiviteit te bevorde-
ren (lagere kosten, hogere uitke-
ringen) en dat het pensioenstelsel
toekomstbestendig wordt.
In het Verenigd Koninkrijk is men
dus aan het beoordelen of CDC
een werkbaar alternatief kan zijn
voor de bestaande individuele
DC-regelingen. Hier ligt dus een
mooie kans voor Nederland om
haar kennis en kunde op dit
gebied te exporteren naar het Ver-
enigd Koninkrijk. In Nederland
hebben we immers al geruime
ervaring op dit gebied. Overigens
wordt het Nederlandse CDC-
systeem niet een-op-een overgeno-
men. Ons stelsel, met als belang-
rijk kenmerk solidariteit middels
de doorsneepremie, is voor het
Verenigd Koninkrijk een brug te
ver. In Nederland begint deze soli-
dariteit echter eveneens te wrin-
gen.
Juli-Augustus 2014 | Pensioen & Praktijk 15
Opinie
IS CDC TOEKOMSTBESTENDIG?
Na geruime ervaring met CDC in
de praktijk, hebben we ook de
knelpunten van CDC-regelingen
inmiddels kunnen ervaren. Zo
bieden CDC-regelingen geen
antwoord op vraagstukken met
betrekking tot verplichte (interge-
nerationele) solidariteit en herver-
deling van pensioengeld tussen
jong en oud, man en vrouw en
hoog- en laagopgeleid. Deze soli-
dariteit, met de doorsneepremie
als belangrijk kenmerk, begint
steeds meer te knellen en ligt in
Nederland onder vuur. Met name
vanuit de jongere werknemers
klinkt steeds vaker de vraag of
de pensioenlasten en lusten niet
eerlijker verdeeld kunnen worden.
Onderkend wordt dat collectiviteit
vele voordelen kent, maar tegen
welke prijs? Is meer individualiteit
dan het antwoord om ons pensi-
oenstelstel toekomstbestendig te
maken?
Om, ondanks de afwachtende
houding vanuit de politiek, de
pensioenregeling in tijden van
financiële tegenslagen en verder-
gaande vergrijzing robuust te
kunnen behouden is gezocht
naar alternatieven. Hierbij is het
uitgangspunt dat de voordelen
van collectiviteit behouden blij-
ven, maar een antwoord wordt
gevonden op de knelpunten. Met
andere woorden, individuele
rechten waar mogelijk en collec-
tief delen van risico's die niet
individueel gedragen kunnen wor-
den.
Dit onderzoek heeft geleid tot
nieuwe denkrichtingen. Om
tegemoet te komen aan wensen
om meer individuele rechten te
realiseren, maar wel te profiteren
van de collectieve voordelen is
een steeds vaker genoemde optie
een verdergaande verfijning van
de CDC, in combinatie met de
voordelen van (individueel) DC.
Dit is de Collective Individual
Defined Contribution (CIDC)-rege-
ling. Deze pensioenvorm kent een
aantal collectief geregelde aspec-
ten, waaronder de premiestelling,
het vermogens- en risicobeheer en
de biometrische risico's. Er is ook
een individuele component in
deze regeling. Iedere deelnemer
heeft in deze regeling in de
opbouwfase een eigen pensioen-
rekening die individuele eigen-
domsrechten eenduidig definieert.
De voordelen van individuele
rechten zijn onder andere de hel-
dere eigendomsrechten en risico-
management op leeftijd. Verder is
het een begrijpelijk en transparant
systeem. De voordelen van collec-
tiviteit zijn verplichte pensioenop-
bouw, solidariteit waar nodig en
schaalvoordelen in de uitvoering.
CONCLUSIE
Concluderend kunnen we zeggen
dat CDC-regelingen in Nederland
van groot belang zijn geweest,
teneinde een massale vlucht van
DB naar DC, zoals we hebben
kunnen zien in het Verenigd
Koninkrijk, te voorkomen. Na
een aantal jaar ervaring met CDC-
regelingen kunnen voor- en nade-
len worden onderkend. Voordeel
is dat de werkgever precies weet
wat hij de komende vijf jaar dient
te betalen voor de pensioenrege-
ling. Bovendien hoeven de pensi-
oenverplichtingen niet gewaar-
deerd te worden op de balans van
de onderneming. De werknemer
heeft bij de CDC-regeling het
voordeel dat er nog steeds sprake
is van een uitkeringsovereen-
komst. Er is wel een verplaatsing
van de risico's naar de werkne-
mer, aangezien de kortingsmaatre-
gel als ultimum remedium bij een
CDC-regeling eerder in zicht komt
dan bij een DB-regeling. Mochten
de beurzen positieve resultaten
laten zien dan komt dit ten goede
aan de deelnemers door het verle-
nen van indexatie en buffervor-
ming. De gekozen tussenweg tus-
sen DB en DC in de vorm van
CDC, heeft haar nut dan ook
bewezen als compromis tussen de
belangen van werkgever en werk-
nemers.
Is de CDC-regeling ook goed
genoeg om het pensioenstelsel
in Nederland toekomstbestendig
te houden? Door de toenemende
vergrijzing en het knellende
keurslijf van de verplichte solida-
riteit, rekening houdend met
veranderende behoeften en meer
vraag naar individuele rechten,
lijkt CDC inmiddels alweer aan
vernieuwing toe. De CIDC-rege-
ling lijkt een welkom alternatief,
nu de politiek op zich laat wach-
ten met het ontwerp van een
nieuw en toekomstbestendig pen-
sioenstelsel.
16 Pensioen & Praktijk | Augustus-September 2014
Heeft u het partnerpensioen
goed in beeld?
Jarenlang heeft het partnerpensioen een bijrol vervuld. Het wordt
hoog tijd dat het in de schijnwerpers komt te staan. Het partner-
pensioen is namelijk niet altijd wat het lijkt.
Wetgeving
Eind 2010 volgde uit onderzoek van de Con-
sumentenbond in opdracht van Pensioenkij-
ker.nl dat 75% van de werknemers niet weet
hoe hoog de uitkering uit zijn partnerpensi-
oen nou eigenlijk zal zijn. Een soortgelijk beeld komt
naar voren uit onderzoek dat Tilburg University in
2012 uitvoerde in opdracht van vakorganisatie CMHF.
Veelal is de gedachte dat het partnerpensioen wel
goed is geregeld. De werkelijkheid is dat in steeds
meer gevallen er minder partnerpensioen wordt opge-
bouwd of dat er een partnerpensioen op risicobasis is
overeengekomen. Ook de recente ontwikkelingen met
betrekking tot de verlaging van de jaarlijkse fiscale
pensioenopbouw hebben forse gevolgen voor het
partnerpensioen.
Als ik het afgelopen jaar kijk naar de parlementaire
behandeling van diverse (pensioen)wetsvoorstellen
lijkt het erop dat het partnerpensioen meer in
beeld komt. Op belangrijke momenten tijdens het
wetgevingsproces wordt in ieder geval expliciet
aandacht besteed aan het partnerpensioen. De
mr. Helga van Bijnen
Hoofd Sector OZK en kapitaalverzekeringen bij de Belastingdienst en tevens verbonden aan het Fiscaal
Instituut en CompetenceCentre for Pension research van Tilburg University
vraag is echter of het voldoende is en of hierdoor
betrokkenen (werkgever, werknemer en zijn
nabestaanden) voldoende beseffen wat hiervan de
gevolgen zijn. Drie kwart weet nu al niet wat ze
hebben, laat staan dat duidelijk is wat de nieuwe
aanpassingen voor hen betekenen. In dit artikel blik
ik terug op een aantal belangrijke aanpassingen in het
partnerpensioen sinds de invoering van de Pensioenwet
(PW) in 2007, met bijzondere aandacht voor de
ontwikkelingen in 2014.
INVOERING PENSIOENWET
Met de invoering van de PW leek het alsof het part-
nerpensioen de aandacht zou krijgen die het verdient.
Het partnerpensioen vond een prominente plaats in
de wet en gedurende de daarop volgende jaren werd
er het een en ander gerepareerd. Nieuw in de PW
was de verplichte voortzetting van het partnerpen-
sioen als dat op risicobasis (zie verderop risico versus
opbouw) was overeengekomen. In artikel 55 PW is de
verplichting voor pensioenuitvoerders opgenomen de
17Augustus-September 2014 | Pensioen & Praktijk
dekking van het partnerpensioen in stand te houden
tijdens de periode waarin een recht bestaat op een
werkloosheidsuitkering. De gewezen werknemer – of
beter gezegd de partner van de gewezen werknemer
– heeft gedurende de periode dat geen sprake is van
een nieuwe dienstbetrekking toch de zekerheid dat
bij het overlijden een partnerpensioen tot uitkering
komt. Hoe hoog de uitkering zal zijn, kan slechts
worden bepaald bij het einde van de dienstbetrekking
omdat er geen 'opbouw' meer plaatsvindt. Alleen de
dekking wordt voortgezet.
Een andere belangrijke reparatie vond plaats naar
aanleiding van het advies van de Stichting van de
Arbeid van 18 juni 2010. Er werden gaten geconsta-
teerd bij een baanwisseling. De volgende situaties
werden onder andere genoemd:
Waardeoverdracht is tijdelijk niet mogelijk van-
wege onderdekking van het opvolgende fonds,
en indien daarbij niet zou zijn gekozen voor uit-
ruil van het ouderdomspensioen zou er tijdelijk
geen volledige nabestaandendekking kunnen
zijn.
Waardeoverdracht is wel mogelijk en aange-
vraagd, maar het traject is nog niet afgerond ten
tijde van het overlijden van de gewezen deelne-
mer.
Een verzoek tot uitruil is ingediend maar nog
niet verwerkt ten tijde van het overlijden van de
gewezen werknemer.
Dit heeft ertoe geleid dat op grond van een aanpas-
sing in de wet bij tussentijdse beëindiging van de
deelneming een verplichte uitruil kan plaatsvinden
(default) mits dit in het reglement is opgenomen. Dat
betekent dat bij einde van de dienstbetrekking een
deel van het ouderdomspensioen verplicht wordt
omgezet in partnerpensioen. Gedurende een periode
van maximaal 24 maanden zal het ouderdomspen-
sioen lager zijn, maar bestaat er in ieder geval een
recht op partnerpensioen. Na deze periode wordt de
uitruil weer teruggedraaid, tenzij dit niet gewenst is
door de gewezen deelnemer dan wel zijn partner.
ONTWIKKELINGEN 2014
Ook dit jaar is er weer aandacht voor het partnerpen-
sioen. Tijdens de behandeling van diverse wetsvoor-
stellen op pensioengebied wordt nader ingegaan op
gevolgen van de voorgenomen maatregelen op het
partnerpensioen. Ik bespreek de drie meest in het oog
springende.
BIJZONDER PARTNERPENSIOEN
Bij een echtscheiding kan op grond van de Wet
Verevening Pensioenrechten bij Scheiding (WVPS)
het ouderdomspensioen worden verevend. De gewe-
zen partner krijgt een recht op de helft van het tijdens
het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen.
Daarnaast is in de PW een bepaling opgenomen die
ervoor zorgt dat het opgebouwde partnerpensioen als
het ware meegaat met de ex-partner bij echtschei-
ding. De ex-partner behoudt op grond van artikel
57 PW dan wel artikel 68 van de Wet verplichte
beroepspensioenregeling (Wvb) bij echtscheiding het
recht op het zogenoemde bijzonder partnerpensioen.
RISICO VERSUS OPBOUW
Een aanspraak op partnerpensioen kan op twee wij-
zen worden gefinancierd. Op opbouwbasis (kapitaal
gedekt) en op risicobasis. In het eerste geval wordt er
daadwerkelijk gespaard en een 'potje' opgebouwd
voor het geval de werknemer komt te overlijden.
In 2013 volgde uit
overzichten van DNB dat
333 pensioenfondsen
aan ongeveer 5,4 miljoen
actieve deelnemers
een partnerpensioen
aanbieden
Wetgeving
18 Pensioen & Praktijk | Augustus-September 2014
Wetgeving
Indien het partnerpensioen op risicobasis is overeen-
gekomen, wordt slechts jaarlijks een premie voldaan
voor het geval het overlijden zich dat jaar voordoet.
Deze variant is vergelijkbaar met een brandverzeke-
ring. Doet het voorval zich niet voor (vindt het over-
lijden niet plaats) dan kan het 'risico' het opvolgende
jaar weer tegen een nieuwe premie worden verze-
kerd. Er vindt geen opbouw van kapitaal plaats.
In 2013 volgde uit overzichten van DNB dat 333 pen-
sioenfondsen aan ongeveer 5,4 miljoen actieve deelne-
mers een partnerpensioen aanbieden. Daarvan hebben
plus minus 1,7 miljoen een partnerpensioen op risico
basis, 1,9 miljoen op opbouwbasis en ruim 1,7 miljoen
een combinatie van opbouw en risicobasis.
Alleen wanneer het partnerpensioen op opbouwbasis
is overeengekomen verkrijgt de ex-partner een aan-
spraak op dat gedeelte van het partnerpensioen dat
op de scheidingsdatum is opgebouwd. In tegenstel-
ling tot de ouderdomsaanspraken bij een echtschei-
ding wordt ten aanzien van het partnerpensioen geen
onderscheid gemaakt tussen de gehuwde en voorhu-
welijkse periode. De volledig opgebouwde aanspraak
valt onder de noemer bijzonder partnerpensioen.
Indien er sprake is van een toezegging op risicobasis
valt er echter niets te verdelen. Het bijzonder partner-
pensioen is nihil. Slechts wanneer in het verleden een
uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen
heeft plaatsgevonden, krijgt de gewezen partner toch
een bijzonder partnerpensioen mee.
Tot vóór de indiening van het wetsvoorstel 'Verzamel-
wet pensioenen 2014' was er veel onduidelijkheid met
betrekking tot het bijzonder partnerpen-sioen en het
voortijdig overlijden van de ex-partner. In nagenoeg
alle gevallen kwam de opgebouwde waarde door
het vervallen van de aanspraak ten gunste van de
pensioenuitvoerder. In het nieuwe voorgestelde
(zesde) lid van de artikelen 57 PW en 68 Wvb wordt
geregeld dat de waarde van het bijzonder partnerpen-
sioen bij vooroverlijden van de gewezen partner niet
meer toekomt aan de uitvoerder maar terugvloeit naar
de werknemer zelf. De voorwaarde die daarbij wel
wordt gesteld, is dat dit is opgenomen in de pensioen-
regeling. Alleen dan kan een werknemer zich erop
beroepen. Er is uitdrukkelijk gekozen voor een wette-
lijke mogelijkheid en geen wettelijke verplichting om
de waarde van het bijzonder partnerpensioen aan te
wenden bij het vooroverlijden van de gewezen part-
ner. De achterliggende gedachte is dat dit past binnen
ons aanvullende pensioenstelsel, waarbij de eerste
verantwoordelijkheid ligt bij de sociale partners. In het
wetsvoorstel is dan ook een soort van oproep gedaan
aan de sociale partners deze wijziging vóór 1 juli 2014
op te nemen zodat de werknemers bij overlijden na 1
juli ook direct gebruik kunnen maken van de moge-
lijkheid die het wetsvoorstel biedt.
Bij het vooroverlijden van de gewezen partner kan de
werknemer op een tweetal manieren de opgebouwde
waarde van het bijzonder partnerpensioen aanwen-
den. Hij kan besluiten de waarde:
uit te ruilen ten behoeve van zijn ouderdomspen-
sioen, namelijk een hoger eigen ouderdomspen-
sioen en/of een eerder ingaand ouderdomspen-
sioen; of
de aanspraak om te zetten in een aanspraak op
partnerpensioen ten behoeve van een eventuele
nieuwe partner.
Zoals hiervoor al aangegeven, is aanpassing van het
reglement een voorwaarde om de aanspraak om te
kunnen zetten bij het vooroverlijden van de gewezen
partner. Het is aan de sociale partners, dan wel werk-
gevers, om een keuze te maken of het de werknemer
is toegestaan of niet. Wat mij vervolgens niet duide-
lijk is, is of de werknemer ook de keuzevrijheid heeft
zijn bestedingsdoel te kiezen; verhoging van zijn
eigen oudedagsvoorziening dan wel aanvulling/
herstel partnerpensioen. Of dat ook deze keuze
buiten het bereik van de werknemer ligt. Gepensio-
neerden kunnen in elk geval géén gebruikmaken van
deze regeling. Vanaf het moment van bereiken van
de pensioenleeftijd treedt namelijk een andere fase in.
Op dat moment wordt de hoogte van het ouderdoms-
pensioen vastgesteld en begint de uitkering van het
ouderdomspensioen.
NETTOLIJFRENTE IN DE TWEEDE PIJLER
Bij de behandeling van hetzelfde wetsvoorstel
'Verzamelwet pensioenen 2014' is ook uitvoerig gedis-
cussieerd over de nettolijfrente in de tweede pijler.
19Augustus-September 2014 | Pensioen & Praktijk
Deze nieuwe aanvullende spaarvoorziening voor
inkomens boven de € 100.000 betrof aanvankelijk
slechts een netto regeling in de derde pijler (individu-
eel). Met dit wetsvoorstel is ook een netto aanvulling
onder de Pensioenwet mogelijk gemaakt. Tijdens het
wetgevingsproces is via een amendement de naam
nettolijfrente voor de tweede pijler gewijzigd in netto-
pensioen. Bijzonder is dat werkgevers die verplicht
zijn aangesloten bij een bedrijfstak- of beroepspensi-
oenfonds deze nettopensioenvariant van dat fonds
verplicht aan moeten bieden. Werknemers zijn vrij
dat aanbod te accepteren, maar kunnen er ook voor
kiezen een andere uitvoerder te zoeken.
Het nettopensioen maakt volgens het kabinet onder-
deel uit van een arbeidsvoorwaardelijke afspraak
tussen werkgevers en werknemers en is daarmee
'pensioen' in de zin van de PW. Dat betekent dat als
begunstigde voor het nettopensioen bij overlijden in
aanmerking komen:
(gewezen) echtgenoot;
de (gewezen) geregistreerde partner; of
de (gewezen) partner.
In de tweede pijler is de kring van gerechtigden
beperkt. Dit in tegenstelling tot een derde pijler pro-
duct, waar zelfs een willekeurige derde als gerech-
tigde tot de mogelijkheden behoort.
Het wetsvoorstel is op 3 juli aangenomen door de
Tweede Kamer. Op het laatste moment is daarbij nog
een motie aangenomen waarbij de regering het voor
verplichtgestelde werkgevers toch mogelijk moet
maken om te kunnen kiezen voor een andere uitvoer-
der in de tweede of derde pijler. Hoe deze dispensatie
er precies uit komt te zien, wordt na de zomer pas
duidelijk.
GEVOLGEN AFTOPPING PENSIOENGEVEND LOON?
Tijdens de behandeling van een aantal andere
wetsvoorstellen (Witteveen 2015 en het Belastingplan
2014) is specifiek de vraag gesteld wat de gevolgen
zijn voor het partnerpensioen van de hiervoor al eer-
der aangehaalde aftopping van het pensioengevend
loon op € 100.000.
De aftopping heeft ook gevolgen voor de omvang van
het partnerpensioen dat vanaf 1 januari 2015 wordt
toegekend. Aanspraken uit het verleden worden niet
geraakt, zo bevestigt het kabinet in een brief van 23
mei 2014. Op grond van een voorgestelde overgangs-
maatregel kan het percentage van 70% worden over-
schreden voorzover dat het gevolg is van het feit dat
de aftopping in de jaren voor 2015 niet van toepas-
sing was. Ten aanzien van de aanspraken op risicoba-
sis wordt verder nog opgemerkt dat gebruik kan wor-
den gemaakt van de ‘risicopartnerpensioenknip’
(Besluit van 20 december 2013, nr. BLKB2013/2199M).
TOT SLOT
De afgelopen maanden is er in de politieke arena veel
aandacht voor het partnerpensioen geweest. Vooral
op detailniveau is veel duidelijkheid geschapen. Het
is een goed begin, maar natuurlijk zeer de vraag of de
hiervoor besproken faciliteiten ook bekend zijn bij
werkgevers en werknemers. Los daarvan lijkt het mij
veel belangrijker om te werken aan het besef bij de
werknemer wat zijn nabestaanden daadwerkelijk
gaan krijgen bij zijn overlijden. Dat is niet altijd wat
het lijkt. Ik spreek de hoop uit dat de spotlights nog
wat meer op het partnerpensioen worden gericht,
zeker ook in de maatschappelijke discussie over de
toekomst van ons pensioenstelsel. De nabestaanden
van de toekomst verdienen dat.
‘Dit wetsvoorstel maakt
ook een netto aanvulling
onder de Pensioenwet
mogelijk’
Wetgeving
20 Pensioen & Praktijk | Augustus-September 2014
Pension Sustainability
Index 2014
Hoe groot is de druk op overheden om hun pensioensysteem te
hervormen? Allianz Global Investors heeft wederom de Pension
Sustainability Index (PSI) uitgevoerd waarin de hervormingsdruk
wordt gemeten door de belangrijkste onderdelen van de internationale
pensioensystemen door te lichten. Het doel van deze index is om
overheden en burgers ervan bewust te maken dat er een noodzaak
bestaat tot hervorming van het pensioensysteem.
Internationaal pensioen
De PSI combineert de huidige stand van
zaken en de toekomstige vooruitzichten
van het pensioensysteem in de eerste pij-
ler van een bepaald land in één getal. Dat
getal is een aggregatie van een aantal indicatoren:
demografie, pensioensysteem en overheidsfinanciën
(zie figuur 2, pag. 22). Deze indicatoren licht ik
hierna toe.
Een korte uitleg volgt hierna. De officiële PSI bestaat
uit 50 landen wereldwijd. Figuur 1 (pag. 22) geeft een
weergave van de landen uit West-Europa en Noord-
Amerika.
mr. Frans van Liempt
Manager Pensioenbureau Allianz Nederland
SUBINDICATOR DEMOGRAFIE
Een van de belangrijkste drijvende krachten achter
pensioenhervormingen is de vergrijzing. De grijze druk
geeft de verhouding weer tussen het aantal mensen
boven de pensioenleeftijd en het aantal mensen in de
leeftijdsgroep 15 jaar tot de pensioenleeftijd (vergrij-
zingsratio). Voor de PSI wordt zowel de huidige als de
toekomstige demografische situatie beoordeeld.
SUBINDICATOR PENSIOENSYSTEEM
Voor de subindicator pensioensysteem worden de
huidige en toekomstige gegevens van het nationale
eerstepijler pensioen geëvalueerd. In de eerste pijler
gaat het meestal om omslagstelsels. Daarbij is de ratio
Steeds grotere druk om hervormingen
door te voeren
21Augustus-September 2014 | Pensioen & Praktijk
tussen de gepensioneerden en de premiebetalers in de
werkende bevolking cruciaal voor de financiering van
het pensioensysteem.
De hoogte van de pensioenuitkering (replacement
rate) in de eerste pijler heeft ook een grote impact
op de duurzaamheid van een pensioensysteem. In
deze subindicator is een kwalitatieve benadering
gebruikt voor de beoordeling van het proces van
hervorming van het pensioensysteem. Bijvoorbeeld
indien radicale hervormingen in het verleden zijn
doorgevoerd om dramatische wijzigingen in de
demografie te adresseren.
Het verlagen van de replacement rate in de eerste pij-
ler heeft ook andere gevolgen voor de overheidsfinan-
ciën. Als het pensioeninkomen laag is, wordt armoe-
debestrijding een belangrijke overheidstaak. Het
financieren van bijstandsregelingen legt mogelijk
meer druk op de overheidsfinanciën. Daarom wordt
* Schaal van 1 - 10: 10 = weinig noodzaak om te hervormen, 1 = grote noodzaak te hervormen.
Figuur 1: 2014 PSI voor West-Europa en Noord-Amerika
2,00 4,00 6,00 8,00
MT
GR
CY
ES
IT
FR
PT
BE
AT
DE
IE
Lu
FI
CA
UK
US
CH
DK
NL
NO
SE
Internationaal pensioen
het belang van de aanwezig-
heid van een kapitaalgedekte
tweede pijler in de beoordeling
meegenomen. Dit wordt geme-
ten door de waarde van de
beleggingen in de tweede pijler
in een percentage van het BNP
uit te drukken.
SUBINDICATOR OVERHEIDS-FINANCIËNDe staat van de overheidsfi-
nanciën is een derde subindi-
cator die gebruikt wordt in de
PSI. Als overheidsuitgaven
voor pensioenuitkeringen nu al
hoog zijn of als een dramati-
sche stijging in de komende
decennia te verwachten is,
heeft dat een negatief overall
effect op de overheidsfinan-
ciën. De parameter die hier
van belang is, zijn de uitgaven
aan pensioenuitkeringen, uit-
gedrukt in een percentage van
het BNP, en de wijzigingen die
tegen 2050 daarin te verwachten zijn.
De overheidsschuld uitgedrukt in een percentage van
BNP wordt ook meegenomen in de PSI om te bepalen
hoeveel rek er nog in de overheidsfinanciën zit.
WAARDERING VAN DE SUBINDICATORENDe individuele variabelen van de subindicatoren wor-
den gewaardeerd met een score van 1 tot 10, waarbij
1 de slechtste score is en 10 een indicatie is van de
beste score. Bepalende criteria in de waardering van
de subindicatoren zijn:
Het nationaal pensioensysteem is erop voorbereid
om de gevolgen van een vergrijzende maatschappij
op te vangen in de volgende gevallen:
Het eerste pijler omslagsysteem is ontworpen om
gemiddelde uitkeringen te doen en een groot
percentage van de bevolking is daarvoor verze-
kerd.
22 Pensioen & Praktijk | Augustus-September 2014
Overheidsfinanciën
DemografieVerandering in
vergrijzingsratiotot 2050
Pensioensysteem
Wijziging in hoogte vanpensioenuitkeringen
Doorgevoerdehervormingen
Wijzigingen in hoogte vanpensioenuitkeringen/BNP
tot 2050
Subindicatoren Status Dynamiek
Vergrijzingsratio*
Hoogte vanpensioenuitkering in1e pijler en dekking
werkenden
Wettelijke/echtepensioendatum
Omvang van kapitaalgedekte 2e pijlerals % van BNP
Pensioenuitkeringen/BNP
Overheidsschulden/BNP
Noodzaak voorbijstandsondersteuning
-
-
-
-
-
VERANDERINGEN IN DE PSI SINDS 2011
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Internationaal pensioen
* Verhouding van het aantal 65-plussers ten opzichte van de beroepsbevolking (15-65 jr.)
Figuur 2: PSI - Methodologie
23Augustus-September 2014 | Pensioen & Praktijk
voerd. In andere gevallen hebben vertragingen in
noodzakelijke hervormingen landen achterop
gebracht, zoals het geval is met Frankrijk. Verschil-
lende economische ontwikkelingen en herstel hebben
eveneens hun effect op pensioenuitgaven en over-
heidsschulden gehad, waardoor een verschuiving in
de ranglijst van de landen is ontstaan.
Er zijn enige grote veranderingen in de vergrijzingsra-
tio te zien. De VN projecteerde voor Hongkong,
Spanje en Cyprus een nog snellere vergrijzing dan eer-
der aangenomen. Gecombineerd met de andere demo-
grafische ontwikkelingen in de subindicator demogra-
fie beïnvloedt de vergrijzing de uitkomst voor met
name Hongkong en Taiwan. Singapore, Zwitserland,
Zweden, Noorwegen, Oostenrijk en Rusland vallen
op, doordat hier een tragere vergrijzing plaatsvindt.
De financiële crisis en de daarop volgende vertraging
in het tempo van de maatregen had vanzelfsprekend
grote invloed op de hoogte van de overheidsschulden.
Net als het beperkte economisch herstel daarna en de
daarmee gepaard gaande negatieve ontwikkeling van
het BNP. Dat beïnvloedde de subindicator overheids-
financiën negatief. De daling van Slovenië en Malta
werd deels veroorzaakt door de stijging van de over-
heidsuitgaven voor pensioenuitkeringen in het basis-
jaar 2012. Een positiever vooruitzicht is er voor Roe-
menië, nadat het erin was geslaagd om de effectieve
pensioendatum te verhogen. Dat had een positieve
invloed op de subindicator pensioensysteem en dus
op de positie van dat land in de ranglijst.
Ook de hervormingen van het pensioensysteem zijn
in het rapport meegenomen. De zeer drastische trans-
formatie in Griekenland heeft grote invloed gehad op
de pensioenuitgaven. Dat hielp om de financiële posi-
tie van Griekenland te verbeteren. Door de schulden-
last hebben landen zoals Denemarken, Nederland en
Roemenië de hervormingen versneld doorgevoerd,
waar andere landen nog steeds traag zijn in het her-
vormen van het pensioensysteem. Door die traagheid
hebben sommige landen, zoals Frankrijk, terrein ver-
loren op de ranglijst.
De VS is op de ranglijst sterk gestegen. Deels door de
verslechterde vergrijzingsratio in andere landen, maar
Decline compared to 2011
Increase compared to 2011
Figuur 3: Pension Sustainability Index – Veranderingen tussen 2011 and 2014
0 5 10 15 20 25 30 35 40 45
45
Ranking 2014
Ranking 2011
Taiwan
Croatia
Hong Kong
United States
Luxembourg
Singapore
Ireland Romania
Turkey
Greece
Slovenia
Malta
France
Latvia
40
35
30
25
20
15
10
5
0
Sources: Allianz Asset Management, International Pensions
Internationaal pensioen
24 Pensioen & Praktijk | Augustus-September 2014
ook door een positieve herziening van de overheids-
uitgaven voor pensioenuitkeringen in vergelijking met
de voorgaande studies.
POSITIE VAN NEDERLANDNederland had de zesde plaats op de ranglijst in de
PSI 2009. In de PSI 2011 was dat de vijfde plaats en
dat is in de laatste PSI zo gebleven. Nu moet Neder-
land Australië, Zweden, Denemarken en Nieuw-Zee-
land voor laten gaan.
Wat de subindicator demografie betreft stond Neder-
land in de PSI 2009 op de 16e plaats in de ranglijst
van 36 landen. In de PSI 2014 was dat de 27e plaats,
uitgaande van 55 landen. De vergrijzingsratio neemt
met 24 procentpunten toe in 2050 ten opzichte van
2012. Ter vergelijking: de toename van de vergrijzing
was in Zuid-Afrika het laagst van alle 55 beoordeelde
landen, namelijk 8 procentpunten. Taiwan zit aan de
andere kant van het spectrum met maar liefst een
toename van meer dan 50 procentpunten. Opmerke-
lijk is de situatie in Japan. Met een ratio van 36% is
Japan al een enorm vergrijsd land, maar desondanks
wordt dat nog erger. Tegen 2050 zal de vergrijzingsra-
tio verdubbeld zijn naar meer dan 70%!
De subindicator pensioensysteem meet de bruto-uit-
kering als percentage van het gemiddelde inkomen.
Nederland staat in West-Europa met een AOW-uitke-
ring van 44% op de 8e plaats van de 18 landen. Zwe-
den kent het laagste percentage: 35%. Italië heeft de
meest omvangrijke eerste pijler met een uitkering van
80% van het gemiddelde inkomen.
De pensioendatum is een ander aspect dat gemeten
wordt binnen deze subindicator. Zowel de wettelijke
als de werkelijke pensioendatum wordt daarin
meegenomen. De meeste landen in West-Europa,
waaronder Nederland, kenden in 2012 een wettelijke
pensioendatum van 65 jaar. De werkelijke pensioen-
datum in Nederland is inmiddels gestegen naar 63,5
jaar. De hervormingen van de AOW-ingangsdatum in
Nederland hebben een positieve invloed gehad.
Voor de subindicator overheidsfinanciën kent Neder-
land de laagste overheidsuitgaven voor pensioenuit-
keringen in West-Europa: 7%. Dat was in eerdere stu-
dies 5%. Italië daarentegen heeft met 15% de hoogste
uitgaven. De tweede parameter is de overheidsschuld
als percentage van het BNP. In 2007 was dat percen-
tage voor Nederland 48%, en dat is in 2012 gestegen
naar 72%. Het land met de hoogste overheidsschuld
was Griekenland, en dat blijft zo. De schuld steeg van
108% naar bijna 160%. En zelfs Luxemburg heeft in
die periode ingeleverd. Van geen overheidsschuld in
2007 naar ongeveer 20% in 2012.
CONCLUSIESDe PSI 2014 toont aan dat de druk om hervormingen
in het pensioensysteem door te voeren steeds groter
wordt. Desondanks zijn veel landen hier nog steeds
terughoudend in. Noodzakelijke hervormingen zijn in
elk geval:
is groot, omdat het twee positieve gevolgen heeft. Op
korte termijn ontstaat er een lagere last voor de over-
heidsfinanciën. Op lange(re) termijn verbetert de ver-
houding werkenden – gepensioneerden.
-
past te worden aan de kosten van levensonderhoud.
te worden naar (deels) kapitaalgedekte systemen.
gebracht te worden. De enorme stijging van de over-
heidsschulden van alle landen geeft steeds minder
ruimte om de uitgaven voor pensioenuitkeringen te
laten groeien, want tegelijkertijd met de vergrijzing
zullen de kosten voor gezondheidszorg exploderen.
We worden met zijn allen dan wel ouder, maar niet
noodzakelijk ook gezonder op onze oude dag.
Internationaal pensioen
Eerder publiceerde Allianz Global Investors de PSI
in 2009 en 2011. In editie 1-2 van Pensioen & Prak-
tijk 2011 is een artikel van de hand van mr. Frans
van Liempt verschenen over de PSI 2009.
Voor een uitgebreide uitleg over de methodologie
en andere en uitgebreide grafieken verwijzen wij u
naar het rapport zelf en genoemd artikel in P&P.
25Augustus-September 2014 | Pensioen & Praktijk
Onzuiver pensioen: geheel of gedeeltelijk belast?
De grootste fiscale dreiging bij pensioenafspraken is de kwalificatie
‘onzuiver’. In dat geval worden de tot dan toe opgebouwde pensioen-
aanspraken ineens belastbaar en is voorts revisierente (tarief 20%)
verschuldigd. Daarnaast kunnen rente en boete leiden tot een nog
hogere kostenpost.
Fiscale regelgeving
Kan een 'onzuivere pensioenregeling' gecom-
partimenteerd worden, door het gedeeltelijk
heffen van pensioenaanspraken? Daarvoor
is de uitspraak van Rechtbank Gelderland
(vindplaats ECLI:NL:RBGEL:2013:4262) belangrijk.
Deze gaat hier op in en geeft richting in deze sfeer;
zeker nu vaststaat dat de staatssecretaris heeft beslo-
ten niet door te procederen.
De casus was als volgt. Belanghebbende, X, houdt
de aandelen in Y bv. Y bv heeft een pensioen aan X
toegekend. Het pensioen voldoet niet aan de normen
van het Witteveenkader. Y bv verzoekt G bv om het
pensioen vóór 1 juni 2004 in overeenstemming met
het Witteveenkader te brengen. Dit lukt echter niet.
De inspecteur stelt vervolgens dat de pensioenaan-
spraak niet op tijd is aangepast, zodat de pensioen-
aanspraak onzuiver is geworden.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat X en Y bv niet
aannemelijk hebben gemaakt dat de pensioenregeling
tijdig is aangepast. De rechtbank acht daarbij verschil-
lende verklaringen van X van belang. Vervolgens
overweegt de rechtbank dat het feit dat de pensioen-
regeling niet langer kwalificeert als wettelijke pensi-
oenregeling, niet wordt veroorzaakt door een hande-
ling van de contractpartijen, maar door een wijziging
van de wettelijke vereisten met de invoering van het
Jan van Liere RB MAPLABelastingadviseur verbonden aan HLB Van Daal & Partners N.V. te Waalwijk.
Witteveenkader in 1999. In een dergelijk geval is het
dan conform een redelijke, aan doel en strekking van
de wet beantwoordende, uitlegging van art. 19b van
de wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) om slechts
loonbelasting respectievelijk inkomstenbelasting te
heffen over het deel van de aanspraak dat bovenma-
tig is. De rechtbank vermindert de (naheffings)aansla-
gen.
Artikel 19b van de Wet LB belast (onder meer) het
onzuiver worden van de pensioenaanspraak.
De achtergronden die pleiten voor een geheel belasten
van de tot dan toe opgebouwde pensioenaanspraken
brengen ons terug naar de Memorie van Antwoord bij
de Wet Brede Herwaardering II. De toenmalig staatsse-
cretaris (Vermeend) zegt daar het volgende:
'Met (...) zijn wij van mening dat het toekennen van
een pensioen betekent dat men er zich van bewust is
dat levenslange verplichtingen worden aangegaan en
rechten worden toegekend. Afkoop van een pensioen
zou hiermee in strijd komen. Op grond van de hui-
dige wetgeving wordt een regeling waarbij de moge-
lijkheid van afkoop van meer dan bijkomende bete-
kenis is, reeds niet als pensioenregeling in de zin Wet
LB 1964 aangemerkt. Wat betreft afkoop of andere
handelingen in strijd met de voorwaarden is wettelijk
26 Pensioen & Praktijk | Augustus-September 2014
Fiscale regelgeving
bepaald dat de gehele pensioen- of VUT-aanspraak
tot het loon wordt gerekend en tegen het progressieve
tarief in plaats van het bijzondere tarief zal worden
belast.
In de Memorie van toelichting van het voorliggend
wetsvoorstel is aangegeven dat het in vorenbedoeld
onderdeel b bij afkoop van pensioen ook gaat om
afkoop van een gedeelte van het pensioen. Ter
voorkoming van a contrario-redeneringen is het
niet wenselijk gedeeltelijke afkoop afzonderlijk in de
wettekst te vermelden. In dit verband zij erop gewezen
dat in het bij Brede Herwaardering I tot stand geko-
men art. 45c, tweede lid art. 45c, tweede lid, onder-
deel b, Wet IB 1964, waaraan vorenbedoeld onderdeel
b van art. 11c [thans artikel 19b Wet LB] is ontleend,
eveneens is afgezien van het in de wettekst opnemen
van gedeeltelijke afkoop. Zoals in een verslag van
een schriftelijk overleg inzake Brede Herwaardering I
is vermeld (...) moet ook voor art. 45c gedeeltelijke
afkoop op gelijke voet worden behandeld met algehele
afkoop.'
De staatssecretaris merkte voorts tijdens de monde-
linge behandeling van het wetsvoorstel op:
‘(...) Het is natuurlijk de bedoeling, dat is het
kenmerk, het karakter van zo'n regeling – dat een
pensioenregeling tot uitkering komt. Er worden geen
pensioenregelingen ontworpen in dit land of waar ook
ter wereld om afgekocht te worden. Het is altijd de
bedoeling dat het pensioen keurig regulier tot uitke-
ring komt. Ik zeg dit, omdat ik in toenemende mate in
de vakpers allerlei beschouwingen lees over de voorde-
len van afkoop en over constructies die erop gericht
zijn om afkoop mogelijk te maken (...). Als je Neder-
land vergelijkt met het buitenland, dan zie je dat wij
in de opbouwfase een soepel fiscaal regime hebben
met een relatief ruime faciliëring. Als je in de opbouw-
fase een ruime faciliëring biedt, dan ligt het ook voor
de hand dat je verwacht dat het tot uitkering komt en
vervolgens bij de uitkering onderworpen is aan belas-
tingheffing. Dat is ons systeem. Je moet natuurlijk
streven naar een zeker evenwicht. Die benadering is
ook gekozen in de fiscale begeleiding. Dat willen wij
graag zo houden.
Dan zie ik hele beschouwingen over de vraag wat er
fiscaal gebeurt als er afgekocht wordt. Afkoop is verbo-
den, tenzij het toegelaten is. Ik heb dan ook geen
behoefte aan al die beschouwingen wat er daarna
gebeurt. Het is gewoon verboden, punt uit.’
Het is dus helder hoe de staatssecretaris denkt over
de fiscale gevolgen van het onzuiver worden van een
pensioenregeling, zeker in relatie tot afkoop. De vraag
die rest, is of sprake is van een gehele of gedeeltelijke
'afkoop' als de pensioenregeling niet op tijd is aange-
past aan de gewijzigde wetgeving. Rechtbank Gelder-
land overweegt:
4.10
Uit de wettekst volgt inderdaad dat ingeval op enig
tijdstip een aanspraak ingevolge een pensioenregeling
niet langer als zodanig is aan te merken, op het
onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip de aan-
spraak wordt aangemerkt als loon uit vroegere dienst-
betrekking en in zijn geheel wordt belast. De vraag is
Staatssecretaris: ‘Als je
Nederland vergelijkt met
het buitenland, dan zie je
dat wij in de opbouwfase
een soepel fiscaal regime
hebben met een relatief
ruime faciliëring.’
27Augustus-September 2014 | Pensioen & Praktijk
evenwel aan de orde, zoals door eisers in beroep naar
voren gebracht, of doel en strekking van de wetgeving
tot de conclusie moeten leiden dat die sanctie in situa-
ties als de onderhavige op meer evenredige wijze dient
te worden toegepast. De sanctie dient in die zienswijze
te worden beperkt namelijk voor zover de opgebouwde
pensioenaanspraken in het licht van het Witteveenka-
der een bovenmatig karakter dragen. De rechtbank
beantwoordt de voormelde vraag bevestigend en over-
weegt hiertoe als volgt.
4.11
Uit de geciteerde parlementaire geschiedenis blijkt dat
pas sprake is van een gewraakte handeling in de zin
van artikel 19b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet
LB, indien het feit dat de pensioenregeling niet langer
aan bedoelde wettelijke vereisten voldoet wordt veroor-
zaakt door handelingen van één of van beide bij die
regeling betrokken partijen. Er dient aldus sprake te
zijn van een actief handelen door contractpartijen in
strijd met de fiscale wetgeving in deze. Dit leidt de
rechtbank tevens af uit het karakter van de overige
handelingen die in het kader van artikel 19b, eerste
lid, van de Wet LB als verboden zijn aangemerkt,
namelijk het afkopen, vervreemden, belenen en prijs-
geven van de aanspraak. Voor wat betreft al deze cate-
gorieën handelingen geldt als start- en verder aankno-
pingspunt voor de toepassing van de sanctie een
initiële handeling van de contractpartijen zelf.
In het onderhavige geval is de oorzaak van het niet
langer kwalificeren als wettelijke pensioenregeling
niet gelegen in een handeling van de contractpartijen,
maar in een wijziging van de wettelijke vereisten met
de invoering van het Witteveenkader in 1999. Aan
belastingplichtigen is tot 1 juni 2004 de mogelijkheid
geboden om hun pensioenregeling aan te passen en
met artikel 18, derde lid, van de Wet LB (tekst 2004).
Daarnaast is voorzien in de mogelijkheid om uiterlijk
op het eerste moment van overschrijding het zuivere
deel te laten vaststellen. Maar ondanks dat, brengt
naar het oordeel van de rechtbank een redelijke, aan
doel en strekking beantwoordende, uitlegging van
artikel 19b van de Wet LB mee dat als sprake is van
een niet-tijdige aanpassing van de pensioenregeling
slechts loon- en inkomstenbelasting wordt geheven
over het deel van de aanspraak dat bovenmatig is,
mits geen sprake is van een door de belastingplichtige
in kwestie bewust achterwege laten van de aanpas-
sing hetgeen bijvoorbeeld tot uitdrukking kan komen
in een vergaande overschrijding van de termijn daar-
toe. De rechtbank acht die uitleg mede in lijn met de
uitzonderingsregeling die de wetgever met artikel 18,
derde lid, van de Wet LB als zodanig heeft willen
scheppen.
Voor de goede orde, artikel 18, lid 3 Wet op de
loonbelasting geeft aan dat ondanks overschrijding
van fiscale begrenzingen een pensioenregeling een
pensioenregeling blijft voor zover deze binnen de
begrenzingen blijft. Dit artikel voorziet dus in een
splitsingsbenadering.
Vervolgens komt de rechtbank tot de uitspraak (kort
samengevat):
In een dergelijk geval is het dan conform een redelijke,
aan doel en strekking van de wet beantwoordende,
uitlegging van art. 19b van de Wet LB om slechts LB
en IB te heffen over het deel van de aanspraak dat
bovenmatig is.
De staatssecretaris van Financiën heeft medegedeeld
dat hij heeft afgezien van het instellen van hoger
beroep. Hij neemt in zijn brief afstand van de uit-
spraak van Rechtbank Gelderland van 5 november
2013 en schrijft dat de betrokken inspecteur wegens
ontbreken van materieel belang heeft afgezien van
hoger beroep. Hieruit mag niet worden afgeleid dat
de belastingdienst deze uitspraak als richtsnoer
neemt. Integendeel. Volgens de staatssecretaris is de
uitspraak van Rechtbank Gelderland in strijd met
de wetshistorie en arresten van de Hoge Raad. Het is
opmerkelijk dat geen hoger beroep is ingesteld. Er
zou kennelijk geen materieel belang zijn. Dat is
bijzonder als je bedenkt dat de gehele aanspraak een
bedrag van € 150.935 betreft.
Deze uitspraak en de toelichting erop van de
staatssecretaris is niet onopgemerkt gebleven. Zo
heeft bijvoorbeeld de redactie van Vakstudie-Nieuws
Fiscale regelgeving
28 Pensioen & Praktijk | Augustus-September 2014
Fiscale regelgeving
commentaar gegeven. Door de niet tijdige aanpassing
is sprake geweest van een bovenmatigheid van € 204,
die leidt tot belastingheffing over de volledige aan-
spraak ad € 150.935 (à 52%), verhoogd met revisie-
rente (20%) en heffingsrente. De rechtbank komt tot
een uitleg van art. 19b Wet LB 1964 die door sommi-
gen wellicht als vrijmoedig wordt gezien. De recht-
bank acht aannemelijk dat geen sprake is geweest
van een bewust achterwege laten van aanpassing van
de pensioenregeling.
Belanghebbenden in kwestie zijn te laat geweest om
de pensioenregeling in overeenstemming te brengen
met het Witteveenkader, maar deze omissie rechtvaar-
digt derhalve niet een onmiddellijke heffing over de
integrale pensioenaanspraak tegen 72% (belasting en
revisierente). De redactie van Vakstudie-Nieuws sug-
gereert dat de staatssecretaris er goed aan doet om de
werking van art. 19b Wet LB 1964 (met art. 30i AWR)
nog eens tegen het licht te houden (...). Niet iedereen
zal dit tempo van wetswijzigingen kunnen bijhouden
en dan ligt toepassing van art. 19b Wet LB 1964 op de
loer. Eerder al suggereerde deze redactie dat de
inspecteur ook 'lichtere correctiemiddelen' ten dienste
zouden moeten staan, naast de botte bijl waar hij
thans uitsluitend over kan beschikken. In de literatuur
is in dit verband voorgesteld dat de inspecteur de
bevoegdheid zou moeten krijgen tot het opleggen van
een correctieverplichting aan partijen om de onzuiver-
heid van de regeling binnen een bepaalde termijn
ongedaan te maken (J.C.A. van Ruiten, 'Over het
genot van een belaste aanspraak', NTFR-Beschouwin-
gen 2012/2). Het zware middel van integrale belas-
tingheffing kan dan worden bewaard voor situaties
waar dit gepast is. De hier behandelde procedure had
in dat geval niet gevoerd hoeven worden.
CONCLUSIEDat de afkoop van pensioenaanspraken kan leiden tot
sancties, is logisch. Het feit dat de inspecteur afziet
van het instellen van beroep in deze casus, is dat
niet. Het ontbreken van materieel belang is hier vol-
gens de staatssecretaris debet aan. Het is opmerkelijk
dat er geen materieel belang zou zijn en dat daarom
niet is doorgeprocedeerd. Nu moet de praktijk het
doen met een gunstige uitspraak van de Rechtbank
die onherroepelijk vaststaat maar waarbij op voorhand
is aangetekend dat de fiscus een tegenovergestelde
visie heeft. Het is echter toch alleszins redelijk om de
conform een vorig 'regime' opgebouwde aanspraken
in stand te laten? Nu blijft de praktijk achter met een
hoopvolle en redelijke benadering van dit soort situa-
ties, echter deze kan slechts bereikt worden via een
juridisch gevecht dat wel tot de Hoge Raad aan toe
zal gaan. Waarbij de uitkomst onzeker is. Aan u de
keus... Via het credo better safe than sorry weet ik
wel waar de praktijk voor zal kiezen. Angst over-
heerst en niemand wil hier proefkonijn zijn wegens
de draconische sancties die dreigen. Zal ongetwijfeld
vervolgd worden.
Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven.
Het zware middel van
integrale belastingheffing
kan dan worden bewaard
voor situaties waar dit
gepast is.
29Augustus-September 2014 | Pensioen & Praktijk
Slim inzetten van de WKR door werkgevers bij de kosten van pensioenregelingen
De fiscale facilitering van pensioenregelingen versobert de komende
jaren. Werkgevers worden hiermee geconfronteerd. De roep om com-
pensatie door werknemers is een te verwachten reactie. De werkgever
die zijn personeel toch zoveel mogelijk tegemoet wil komen, doet er
verstandig aan om te bekijken welke mogelijkheden de zogenoemde
werkkostenregeling (WKR) biedt.
Fiscale regelgeving
Met ingang van 2015 geldt voor alle werk-
gevers dat de vergoedingen en verstrek-
kingen aan personeel onder het regime
van de WKR vallen. Kosten die niet als
intermediaire kosten, gericht vrijgestelde kosten of
niet vallend onder de nihilwaardering, en als eindhef-
fingsloon zijn aangewezen door de werkgever vallen
in de WKR-ruimte. Per werkgever zijn deze voor de
loonheffingen onbelast indien en voor zover hierbij de
grens van 1,5% (vanaf 1 januari 2015: 1,2%) van de
fiscale loonsom niet wordt overschreden. Het meer-
dere is belast als eindheffingsloon tegen een tarief van
80%. De werkgever is zelf de belastingplichtige
inzake dit eindheffingsloon. Het tarief van 80% is een
gebruteerd tarief; in termen van gewone belastingta-
rieven bedraagt de belasting ongeveer 44%.
De vrije ruimte bij het WKR-systeem geeft werkgevers
de mogelijkheid om onbelaste vergoedingen en ver-
strekkingen aan het personeel te geven.
VOORBEELD 1Werkgever X BV heeft 100 personeelsleden en een
fiscale loonsom van € 4.000.000. De vrije ruimte in
de WKR bedraagt dan € 60.000 (= 1,5% van
€ 4.000.000). Per werknemer is dat dus € 600.
Cor Overduin Partner bij Grant Thornton Accountants en Adviseurs BV
PENSIOENKOSTEN EN DE WETSWIJZIGINGEN 2015Anno 2015 gaan meerdere wijzigingen in die voor
werkgevers ingrijpend kunnen zijn. Met de verlaagde
opbouwpercentages moet een verlaging van de pen-
sioenpremies bereikt worden. Werkgevers zien hun
loonkosten dus dalen, maar werknemers zullen
mogelijk toch om compensatie gaan vragen voor hun
versoberde pensioenrechten. Daarnaast is vanuit fis-
cale optiek de begrenzing van pensioengevend inko-
men tot € 100.000 de belangrijkste wijziging. Sowieso
kunnen alle wetswijzigingen aanleiding zijn om in
iets bredere zin te kijken naar de huidige pensioenre-
geling. Daarbij kan bijvoorbeeld ook bezien worden
op welke wijze het nabestaandenpensioen is gere-
geld.
HOE KAN DE WKR SLIM INGEZET WORDEN BIJ HET PENSIOENDOSSIER?Werkgevers kunnen de vrije ruimte van de WKR, die
voorziet in onbelaste uitkeringen en/of verstrekkin-
gen, benutten bij het vormgeven van hun pensioenre-
geling. Aan de hand van twee voorbeelden worden
enkele mogelijkheden geschetst.
VOORBEELD 1Werkgever A heeft veel werknemers met een inkomen
dat hoger is dan € 100.000. Werkgever A wil deze per-
30 Pensioen & Praktijk | Augustus September 2014
soneelsleden toch zoveel mogelijk in staat stellen om
de opbouw van een goede oudedagsvoorziening te
continueren. Om die reden besluit werkgever A de
met ingang van 2015 bespaarde pensioenpremies voor
het 100.000-excedent aan het betreffende personeel
ten goede te laten komen. Deze werknemers kunnen
zelf en individueel beslissen om een zogenoemde net-
tolijfrente aan te kopen. Werkgever A vergoedt aan
deze groep werknemers een deel van hun premie.
Hierbij mag werkgever A niet discrimineren. Om die
reden betaalt werkgever A aan iedere werknemer uit
de 100.000+-groep een zelfde bedrag per jaar. Werk-
gever A wijst dit bedrag aan als eindheffingsloon voor
de WKR. Daardoor valt deze vergoeding in de vrije
ruimte en voor zover de vrije ruimte wordt overschre-
den, moet de werkgever 80% eindheffing afdragen.
Dat lijkt een dure route maar dat is het niet. De
100.000+-groep kent immers een marginaal belas-
tingtarief dat gelijk is aan het toptarief van 52%.
Indien een werkgever bij het toptarief van 52%
gebruteerd een looncomponent vergoedt, is de belas-
tingheffing 108%. Dat is beduidend duurder dan het
vergoeden via het WKR-systeem waarbij de belasting-
druk maximaal 80% is. Het WKR-systeem helpt op
deze manier werkgevers die relatief veel personeel in
de 100.000+-categorie hebben, om de nadelen van
de aftopping van het pensioengevend inkomen op
€ 100.000, tegen zo laag mogelijke fiscale kosten te
compenseren.
VOORBEELD 2Werkgever B kent een pensioenregeling waarbij het
nabestaandenpensioen op risicobasis wordt gefinan-
cierd. Werkgever B heeft de vrije ruimte van de WKR
nog volledig tot zijn beschikking. Werkgever B beëin-
digt de aanspraken op nabestaandenpensioen (NB:
uitsluitend voor inkomens boven een bepaald bedrag,
zodat discussies over zorgplicht werkgever worden
voorkomen). In ruil daarvoor wijst werkgever B de
uitgespaarde pensioenpremies aan als eindheffings-
loon in het kader van de WKR. Daarbij bepaalt werk-
gever B dat iedere werknemer in de groep die met de
aanpassing van het nabestaandenpensioen te maken
heeft, een vergoeding ontvangt. Met de vergoeding
kan de werknemer zelf de premie voor een losse
(excedent-)overlijdensrisicoverzekering betalen. Het
personeel van werkgever B kan in overleg met een
verzekeraar een onverplicht collectief aanbod over-
eenkomen ter dekking van die individuele (exce-
dent-)overlijdensrisico's. De vergoeding van werkge-
ver B is leeftijdsafhankelijk. Iedere werknemer kan
vervolgens zelf bepalen op welke wijze het (exce-
dent-)overlijdensrisico wordt afgedekt. Daarbij kan de
werknemer kiezen om deel te nemen aan het collec-
tieve aanbod maar hij/zij kan ook kiezen om het zelf
te regelen met een andere verzekeraar. De vergoeding
door werkgever B ten laste van de vrije ruimte in de
WKR is onbelast. De premie die de werknemer voor
de overlijdensrisicoverzekering betaalt, is fiscaal niet
aftrekbaar. Daar staat tegenover dat de éénmalige uit-
kering vrij is van inkomstenbelastingheffing en –
indien goed georganiseerd – ook vrij kan zijn van erf-
belasting. Met behulp van het WKR-regime wordt het
risico van zogenoemd vooroverlijden fiscaal niet
meer in de sfeer van de (dure) box 1 – met zijn pro-
gressieve tarieven – afgewikkeld maar in de veel gun-
stigere box 3. Voor de partners van kostwinners die er
hobby's op nahouden met een hoog risico, zoals bij-
voorbeeld pokeren in Slovenië, een geluk bij een
ongeluk.
TOT SLOTHet WKR-regime in de loonbelasting kan zijn nut
bewijzen in de sfeer van het pensioen. De mogelijk-
heid om belastingvrij vergoedingen en verstrekkingen
te doen, biedt op zich een fiscaal aantrekkelijke
ruimte. Die ruimte is beperkt tot 1,5% (vanaf 1 janu-
ari 2015: 1,2%) van de loonsom. Dat is misschien niet
veel, maar voor bepaalde onderdelen van een pen-
sioenregeling kan dit al een aardige lastenbesparing
bieden. En zelfs bij overschrijding van de vrije ruimte
hoeft het WKR-regime niet nadelig te zijn. Het eind-
heffingstarief van 80% kan bij hoogbetaalde werkne-
mers ook voordeliger blijken. Kortom, het WKR-
regime biedt fiscaal aantrekkelijke ruimte. Werkgevers,
werknemers en pensioenadviseurs kunnen daar in
goed overleg op inspelen. Tijd voor teamwork om
gezamenlijk een goed passend resultaat te bereiken!
Fiscale regelgeving
Deelname€ 30,-
incl. lunch en borrel
3 oktober 2014World Forum Den Haag
een init iatief van kennispartner
André Rouvoet Rick Nieman
Hét congres over uw vermogenNederlanders leven steeds langer en in goede gezondheid. De hogere levensverwachting opent nieuwe perspectieven op het gebied van carrière en persoonlijke financiële planning. Maar de hogere levensverwachting heeft wel consequenties voor de huizenmarkt, de gezondheidszorg en het pensioenstelsel.
Op vrijdag 3 oktober geven topsprekers hun visie op welke wijze elke generatie het beste kan inspelen op de uitdagende veranderingen.
Schrijf u nu in via www.gripopjevermogen.nl Of bel: 078 – 625 3838. Deelname kost € 30,- voor 1 persoon of € 50,- voor 2 personen.
Twitter mee via #gojv14 of volg @gojv
Erica Terpstra
Mediapartners
Sponsors
Pensioenbureau
Act
ua
rie
el
Bestuursbureau
Asset-management
Risicomanagemen
Go
vern
an
ce
Pensioencommunciatie
Juridisch advies
Oplossingen
Vermogensbeheer
Consultancy
Ervaring
Bevlogenheid
Betrokken
Pensioenfondsen
Bestuursondersteuning
Ve
rze
kera
ar
Professionals
Samenwerking
Lan
de
lijk
Internationaal
Ondernemingsraden
Pragmatisch
UW PENSIOENBUREAU
RIJSWIJK EINDHOVEN CARIBBEAN
WWW.MONTAE.NL [email protected] 070 - 304 29 00
Werkgevers
Overheid
PPI
nFtk
ALM
Voorlichting
On
de
rzo
ek
Bestuursmodellen
Pensioenuitvoering
Zelfevaluatie
GeschiktheidUitbestedingsbeleid
nrichtingsvraagstukken
Pensioencontrac
Wijziging regeling
Keuze uitvoerder