#4 P&P - XpertHR - het platform voor de HR-professionalDe beste hoogleraren en docenten van de...
Transcript of #4 P&P - XpertHR - het platform voor de HR-professionalDe beste hoogleraren en docenten van de...
#4JULI - AUGUSTUS 2015
Alle facetten van een duurzaam pensioen
Veranderingen in pensioenaccounting
Belastingheffi ng over pensioenuitkering na emigratie
Groeiende behoefte aan modern pensioen
Klaar voor de volgende wijziging van uw pensioenregeling?
P&Ppensioen &
praktijk
Het APF: een veelbelovende toekomst,
maar snelheid geboden
PE punten:
RB, NOAB,
NIRPA
en NBA
Ga voor meer informatie en inschrijven naar:
www.elseviernextens.nl/evenementen
15 en 24 sept, 1, 7 en 14 okt en 5 nov 2015 | Nyenrode Business Universiteit
Elsevier Nextens heeft in samenwerking met Nyenrode Business Universiteit een collegereeks voor u ontwikkeld. Hierbij leert u verder te kijken dan de regels én kunt u fiscaal recht inzetten om de doelstellingen van uw onderneming te bereiken. Laat u inspireren op het landgoed van Nyenrode Business Universiteit.
Uw resultaten:• U verbetert de concurrentiekracht en performance van de onderneming.• U maakt het verschil als strategisch businesspartner.• U bent in staat de doelstellingen van uw organisatie te bereiken.
TopsprekersDe beste hoogleraren en docenten van de Nyenrode Business Universiteit laten een onuitwisbare indruk achter en u gaat met veelinspiratie aan de slag. Met o.a. de volgende sprekers:
Collegereeks
De fiscale professional als businesspartner
Prof. dr. Leen Paape RA RO CIA (Dean en lid van het College van Bestuur van Nyenrode Business Universiteit)neemt u in dit college mee in het gedachtegoed van management control en risicomanagement.
Prof. dr. J. de Swart (Hoogleraar Toegepaste Wiskunde aan de Business Universiteit Nyenrode en adviseur bij PricewaterhouseCoopers Advisory) over de besluitvormingsinstrumenten voor duurzame bedrijfsvoering.
Dr. Edgar Karssing (Universitair Hoofddocent Beroepsethiek en Integriteitsmanagement, Nyenrode Business Universiteit) over o.a. tax planning, belastingontduiking en belastingontwijking.
Inhoud4 Van de redactie Nicolette Opdam
Op het moment is niets in pensioenland zeker
5 Opinie Bastiaan Starink
Belastingheffi ng over pensioenuitkering na emigratie kan beter
8 Debat Silvia Gawronski en Jeroen Heijboer
Het nabestaandenpensioen? Niets meer aan doen!
10 Wetgeving Bianca van Tilburg en Pieter van Rijsbergen
Het APF: een veelbelovende toekomst, maar snelheid geboden
16 Uitgelicht Michael Visser
Pensioen in beeld
18 Financiële regelgeving Jeroen Hilbrands
Veranderingen in pensioenaccounting
23 Opinie Harold Herbert
Groeiende behoefte aan modern pensioen
27 Fiscale zaken Bas Dieleman
Vrijval voorziening werkgever door nieuw herstelplan pensioenfonds
31 Online Michael Visser
Pensioen op Twitter
32 Opinie Oscar van Zadelhoff
Klaar voor de volgende wijziging van uw pensioenregeling?
PENSIOEN & PRAKTIJK
Pensioen & Praktijk is een onafhankelijk en praktijkgericht blad voor iedereen die betrokken is bij, dan wel geïnteresseerd is in, alle facetten van een duurzaam pensioen. Deze doelgroep omvat in ieder geval medewerkers werkzaam op HR-afdelingen, de afdeling fi nance, OR-leden, DGA-adviseurs, fi nancial planners, pensioenadviseurs, actuaris-sen, accountants, advocaten, belasting-adviseurs, notarissen alsmede mede-werkers bij (levens)verzekeraars, PPI’s en pensioenfondsen. Onder pensioen wordt in het kader van dit blad de totale oudedagsvoorziening in ruime zin ver-staan inclusief nabestaandenregelingen.
Redactie
Hoofdredactie: mr. N. (Nicolette) Opdam, partner bij Holland Van Gijzen Advocaten & Notarissen LLP, kantoor Amsterdam.
Eindredactie: Astrid Slootweg.
Redactieleden: drs. C. (Cor) Overduin, partner bij Grant Thornton Accountants en Adviseurs bv, kantoor Gouda, mr. drs. M. (Michael) Visser, verbonden aan Tilburg University en daarnaast zelf-standig ondernemer via Pensioen GeMi.
Redactieleden van Pensioen & Praktijk verlenen hun medewerking op persoon-lijke titel. Redactieleden, auteurs en uit-gever aanvaarden geen aansprakelijkheid voor de gevolgen van enig handelen op basis van in Pensioen & Praktijk ingeno-men standpunten.
RedactieadresRadarweg 29Postbus 1521000 AD [email protected]
AbonnementenadministratieReed Business KlantenadministratiePostbus 808, 7000 AV DoetinchemTel. (0314) 358 358Fax: (0314) 349 048E-mail: [email protected]
Abonnementen lopen automatisch door, tenzij uiterlijk 30 dagen voor de verval-datum opgezegd.
Abonnementsprijzen€ 331,68 per jaar (inclusief btw en verzendkosten). Overige prijzen op aan-vraag. Bij betaling via acceptgiro wordt € 2,50 extra in rekening gebracht.
AdvertentiesReed Business bv AmsterdamPostbus 152, 1000 AD AmsterdamEllen Bijl: [email protected].: +31 (0)6 105 59 650
UitgeverWieneke Brandt
Uw gegevens kunnen worden gebruikt voor het toezenden van informatie en/of speciale aanbiedingen door Reed Business bv en speciaal geselecteerde bedrijven. Indien u hiertegen bezwaar heeft, stuurt u een briefje naar Reed Business bv, t.a.v. adresregistratie, postbus 808,7000 AV Doetinchem.
© Copyright 2015 Reed Business bv
Pensioen & Praktijk | Juli - Augustus 20154
Op het moment is niets in pensioenland zeker In dit nummer besteden we aandacht aan op handen zijnde wijziging van de accountingsre-
gels voor ondernemingen als het om de pensioenregeling gaat. Daarbij wordt vooral gekeken
hoe hybride regelingen behandeld moeten worden. Jeroen Hilbrands geeft u daar inzicht in.
Hij concludeert dat de accountingsregels veel invloed hebben gehad op de inhoud van de
pensioenregeling en dat dit in de nabije toekomst zeker niet anders zal zijn. Het is niet voor
niets dat wij aan dit misschien iets meer technische onderwerp aandacht willen besteden.
Naast alle fi scale veranderingen die tot aanpassingen in pensioenregelingen hebben geleid,
vooral versoberingen in dit geval, zien we een verschuiving van risico's van de werkgever
en de pensioenuitvoerder naar de deelnemer. In Nederland is dat de afgelopen jaren al deels
vormgegeven door de invoering van CDC-regelingen ( Collective Defi ned Contribution ). Deze
regelingen zijn voor de deelnemer nog steeds een middelloonregeling, maar dan met bij-
voorbeeld een vaste premiesystematiek en geen garanties op indexaties of de uitkering zelf.
Dit alles is natuurlijk gepaard gegaan met behoorlijke medezeggenschapstrajecten en onder-
handelingen. Oscar van Zadelhoff gaat hier nader op in. Hij plaatst kritische kanttekeningen
bij de onderhandelingen die gevoerd moeten worden en spreekt ook over een verdergaande
verschuiving naar premieregelingen. Budget wordt voor werkgevers steeds meer de norm nu
pensioen een zeer kostbare maar wel waardevolle arbeidsvoorwaarde is gebleken.
Wij spraken eerder al over de Nationale Pensioendialoog. In de volgende editie van Pen-
sioen & Praktijk zullen wij hier zeker nog meer aandacht aan besteden. Juist ten tijde van
het ter perse gaan van deze editie informeerde staatssecretaris Klijnsma de Tweede Kamer
over de belangrijkste uitkomsten van de dialoog en keuzes voor een toekomstbestendig
pensioenstelsel. Een belangrijke conclusie is dat, om het stelsel van aanvullende pensioe-
nen in de toekomst aan te laten sluiten, het dient te worden aangepast aan de verande-
rende manier waarop mensen leven en werken. In deze editie kijken wij met Harold Her-
bert wel alvast met een verzekeraarsbril naar de toekomst van een modern pensioen. Hij
schetst voor pensioenverzekeraars de rol in de toekomst van het pensioen.
We zien dat alle bestaande pensioenpanelen fl ink in beweging zijn. Zo besteden Bianca van
Tilburg en Pieter van Rijsbergen aandacht aan de laatste stand van zaken van het Algemeen
Pensioenfonds. Misschien wordt dat wel één van de nieuwe pensioenuitvoerders, uitermate
geschikt voor het nieuwe pensioendenken en de nieuwe wensen van de deelnemers.
Op dit moment is in ons pensioenstelstel niets meer helemaal zeker. De regelingen zijn net
veranderd en zullen blijven veranderen. Er komen steeds nieuwe spelers op de markt en
ook buitenlandse partijen hebben steeds meer interesse in het beheer van onze pensioen-
gelden. Er komt meer aandacht voor aan pensioenen aanpalende producten. Dit omdat we
minder pensioen mogen opbouwen vanwege de fi scale veranderingen, maar ook omdat
gezocht wordt naar nieuwe combinaties van pensioen en zorg, pensioen en wonen en pen-
sioen en zelfstandig ondernemerschap.
Conclusie is dat het zeker geen saai terrein is en dat er de komende jaren nog veel van u
zal worden verwacht in welke rol u dan ook betrokken bent bij deze mooie, waardevolle en
kostbare arbeidsvoorwaarde. Wij blijven ons best doen u van de laatste ontwikkelingen op
de hoogte te brengen.
Van de redactie
Nicolette Opdam Hoofdredacteur
Partner Pensioenrecht en
Financieel recht Holland Van
Gijzen Advocaten en Notarissen
Juli-Augustus 2015 | Pensioen & Praktijk 5
Belastingheffing over pensioenuitkeringen na emigratie kan beter
Opinie
Het huidige systeem van verdeling van hef-
fingsrechten kan rechtvaardiger en beter
uitvoerbaar worden vormgegeven. Het
zijn deze elementen die centraal staan in
mijn op 8 april 2015 aan Tilburg University verde-
digde proefschrift.
PARTICULIERPENSIOEN EN OVERHEIDSPENSIOEN
Op basis van artikel 18 van het OESO-modelverdrag
is een particulierpensioen belastbaar in het woon-
land. Onder particulierpensioen vallen in principe
alle pensioenuitkeringen die niet in het kader van
een aanstelling of dienstbetrekking bij de overheid
zijn opgebouwd. Op grond van artikel 19, tweede lid
van het OESO-modelverdrag zijn overheidspensioe-
nen belastbaar in het bronland. Overheidspensioe-
nen zijn pensioenen die zijn opgebouwd in het
kader van een dienstbetrekking of aanstelling bij de
overheid. De afwijkende fiscale behandeling van
overheidspensioen wordt verdedigd doordat overhe-
den graag belasting heffen over pensioenen die ze
zelf hebben gefinancierd, zo valt onder andere op te
maken uit antwoorden van de staatssecretaris van
mr. dr. Bastiaan Starink
Werkzaam bij Pensions, Actuarial & Insurance Services van PwC te Amsterdam en
verbonden aan het CompetenceCentre for Pension Research van Tilburg University
In 2013 ontvingen bijna 350.000 in het buitenland woonachtigen een
pensioen vanuit Nederland. Velen van hen wonen in België, Duitsland,
Frankrijk of Spanje. Het van toepassing zijnde bilaterale belastingverdrag
bepaalt of de pensioenuitkering belast is in het woonland of het bron-
land. Veelal is het bronland heffingsbevoegd over overheidspensioen en
het woonland over particulierpensioen. Echter, in de praktijk blijkt het
niet eenvoudig om vast te stellen in welk land nu precies belasting ver-
schuldigd is vanwege vele onduidelijkheden en problemen.
Financiën op Kamervragen uit de Eerste Kamer in de
jaren '90 van de vorige eeuw (Algemeen verdragsbe-
leid, Kamerstukken I 1990-1991, 20 365, aanhangsel,
p. 53, nr. 26). Het komt voort uit het wederzijdse
respect voor elkaars soevereiniteit.
Om vast te stellen welk land na emigratie een pen-
sioenuitkering mag belasten, moet dus eerst vastge-
steld worden of sprake is van een overheidspensioen
of een particulierpensioen. Dat lijkt eenvoudiger dan
het is. Van een overheidspensioen is sprake indien
het pensioen is opgebouwd in het kader van een
dienstbetrekking bij een publiekrechtelijk rechtsor-
gaan. Dat betekent dat naast het pensioen van échte
ambtenaren, ook het pensioen van medewerkers van
bijvoorbeeld het Centraal Bureau voor de afgifte van
Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), het Kadaster en de
Nederlandse Loodsencorporatie als overheidspen-
sioen wordt aangemerkt. Het pensioen van werkne-
mers van Tilburg University (die formeel in dienst
zijn van de Stichting Katholieke Universiteit Brabant)
wordt evenwel aangemerkt als particulierpensioen
terwijl dat van werknemers van de Rijksuniversiteit
Groningen weer als overheidspensioen wordt
Pensioen & Praktijk | Juli-Augustus 20156
aangemerkt. En toch ontvangen beiden een pensioen
van het ABP.
De consequentie hiervan is dat zich de situatie kan
voordoen waarbij een hoogleraar die twintig jaar voor
Tilburg University heeft gewerkt en twintig jaar voor
de Rijksuniversiteit Groningen, één pensioenuitkering
ontvangt die deels als particulierpensioen en deels als
overheidspensioen wordt aangemerkt. Een dergelijk
samengesteld pensioen kan ook ontstaan door
waardeoverdracht van een particulierpensioen naar
een overheidspensioen en vice versa dan wel door
privatisering van een overheidsinstantie. Op basis van
de Javasche Bank-arresten (HR 12 juni 1991, BNB
1991/312 en HR 8 juli 1980, BNB 1980/259) moet het
heffingsrecht over een dergelijke pensioenuitkering
voor 20/40-deel worden belast in het bronland en
voor 20/40-deel in het woonland. Dat is althans de
Nederlandse uitleg en interpretatie van belastingver-
dragen. Verdragspartners kunnen er een hele andere
visie op nahouden hetgeen kan leiden tot situaties
van dubbele (niet) heffing. Dat het onderscheid tus-
sen particulierpensioen en overheidspensioen interna-
tionaal tot onrechtvaardige en onuitvoerbare situaties
leidt, zal daarom geen verbazing wekken. Uit mijn
promotieonderzoek blijkt dat het aanwezige onder-
scheid tussen belastingheffing over particulierpensioen
en overheidspensioen veel praktische en theoretische
problemen met zich meebrengt. De argumenten voor
het onderscheid zijn achterhaald en leiden tot een
ongelijkheid in belastingheffing tussen burgers die
slechts wordt veroorzaakt door het publiekrechtelijke
dan wel privaatrechtelijke karakter van de voormalig
werkgever. Dit is in strijd met de rechtsgelijkheid en
leidt tot rechtsonzekerheid. Mede vanwege de groei
van de publieke sector en de normalisering van de
arbeidspositie van ambtenaren, dient naar mijn
mening ook vanuit Nederlands perspectief het onder-
scheid in belastingheffing tussen particulierpensioen
en overheidspensioen te worden opgeheven. Dit
brengt met zich mee dat de problematiek zoals die
van gemengde pensioenen en de interpretatieproble-
men inzake particulierpensioen en overheidspensioen
tot het verleden behoort. Dat leidt tot meer duidelijk-
heid en rechtszekerheid. Echter, opheffing van het
onderscheid leidt tot de vraag of overheidspensioen
voortaan in het woonland moet worden belast of
particulierpensioen voortaan in het bronland.
VERDELING HEFFINGSRECHTEN
Momenteel is woonlandheffing over particulierpen-
sioen de norm. Toch komt deze OESO-conforme
onbeperkte woonlandheffing over particulierpensioen
in Nederlandse belastingverdragen nog maar beperkt
voor. Vanaf de jaren '90 van de vorige eeuw streeft
Nederland in belastingverdragen naar een situatie
waarbij het woonland de pensioenuitkering in de
heffing mag betrekken maar het bronland het hef-
fingsrecht overneemt indien het woonland de pensi-
oenuitkering niet 'fatsoenlijk' belast. Het verdrag met
België kent een dergelijke verdragsbepaling. Sinds
2011 is bronlandheffing echter het Nederlandse uit-
gangspunt bij verdragsonderhandelingen. Dat is bij-
voorbeeld bereikt in het verdrag met Zuid-Afrika. Het
verdrag met Canada is een verfrissende afwijking
waarbij het bronland maximaal 15% belasting mag
heffen en het woonland de pensioenuitkering volledig
in de heffing betrekt maar voorkoming van dubbele
belasting verleend voor de reeds in het bronland
betaalde belasting.
Zo komen vele varianten voor de verdeling van hef-
fingsrechten over particulierpensioen voor in Neder-
landse belastingverdragen. De vraag is echter wat een
rechtvaardige en uitvoerbare verdeling van heffings-
rechten is tussen het bronland en het woonland. Het
belangrijkste argument vóór woonlandheffing is dat
een inwoner van een land profiteert van alle publieke
voorzieningen die het woonland heeft ingericht en
Opinie
Het huidige systeem
van verdeling van
heffingsrechten kan
rechtvaardiger en beter
uitvoerbaar worden
vormgegeven
Juli-Augustus 2015 | Pensioen & Praktijk 7
dat van een inwoner een bijdrage aan deze publieke
voorzieningen kan worden verlangd door middel van
belastingheffing. Ik heb hier onderzoek naar gedaan
en ben uiteindelijk tot de conclusie gekomen dat dit
argument steekhoudend is.
Het belangrijkste argument vóór bronlandheffing is
dat de gerechtigde tot de bron destijds profijt heeft
gehad van de publieke voorzieningen in het bronland
en dat de bron mede hierdoor heeft kunnen ontstaan.
Na onderzoek heb ik geconcludeerd dat ook dit argu-
ment steekhoudend is. Sterker nog, de argumenten
vóór bronlandheffing zijn niet sterker dan die van
vóór woonlandheffing en vice versa. In het kader van
de verdeling van heffingsrechten tussen twee landen
geniet een gelijkwaardig en evenredig gedeeld hef-
fingsrecht tussen het bronland en het woonland
daarom de voorkeur, omdat beide genoemde landen
een legitiem recht hebben om de pensioenuitkering
(deels) in de heffing te betrekken. De verwachting is
dat een gedeeld heffingsrecht de druk op verdragson-
derhandelingen, met name tussen pensioenimporte-
rende en –exporterende landen, wegneemt. Ook past
het in de huidige internationale trend waarbij landen
niet langer ten koste van hun verdragspartner probe-
ren zoveel mogelijk heffingsrechten naar zich toe te
trekken. Beide landen hebben recht op hun fair share
in de belastingopbrengst.
RECENTE BELASTINGVERDRAGEN
Na vele jaren onderhandeling en een langdurig
parlementair goedkeuringsproces, is het nieuwe
belastingverdrag met Duitsland op 19 mei aangeno-
men door de Eerste Kamer. Het verdrag treedt per
1 januari 2016 in werking. Tijdens de behandeling in
de Tweede Kamer op 11 juni 2014 nam het pensioen-
artikel een prominente plaats in. Dat is niet vreemd
omdat het nieuwe verdrag het heffingsrecht over par-
ticuliere pensioenuitkeringen van meer dan € 15.000
toekent aan het bronland. Dit in tegenstelling tot het
huidige verdrag waar woonlandheffing de norm is.
Dit kan substantiële financiële gevolgen hebben voor
in Duitsland gepensioneerde Nederlanders. Zie voor
een bespreking van deze problematiek het artikel
van Helga van Bijnen en Michael Visser in nummer
2/2014 van PensioenMagazine. Tijdens de parlemen-
taire behandeling haalt Omtzigt (CDA) de door
mij in mijn proefschrift en tijdens een hoorzitting van
de commissie Financiën van de Tweede Kamer
geopperde verdeling van heffingsrechten aan en ver-
zoekt de staatssecretaris na te denken over dit sys-
teem. Ook Merkies (SP) en Nijboer (PvdA) vragen de
staatssecretaris naar zijn visie. De staatssecretaris
geeft aan dat "de mensen die zich daarin hebben ver-
diept, zullen kunnen uitleggen dat ook dat weer op
allerlei manieren een heleboel administratief gedoe
kan opleveren en dat dit voor heel veel gevallen hele-
maal niet de voorkeur heeft. Voor de grote groep die
nu onder die grens zit (van € 15.000, invoeging BS),
betekent dit bijvoorbeeld veel meer gedoe. Ik ben
best bereid om daaraan in een later stadium op de
een of andere manier een keer aandacht te besteden,
maar het ene is beslist niet automatisch beter dan het
andere” (Handelingen II, 2013/14, nr. 92, item 12).
Helaas is de staatssecretaris nog niet concreet terug-
gekomen op het punt inzake de verdeling van hef-
fingsrechten. Maar ik zie het resultaat van de door de
staatssecretaris beloofde aandacht graag tegemoet.
Momenteel wordt er tussen Nederland en Spanje
namelijk onderhandeld over een nieuw belastingver-
drag. Gezien het aantal Nederlandse pensionado's in
Spanje en de wens van Nederland om te komen tot
een bronlandheffing over pensioenuitkeringen, is de
verwachting niet dat snel een akkoord tussen beide
landen wordt bereikt. Spanje heeft om dezelfde
reden namelijk belang bij een woonlandheffing. Ik
geef de wetgever daarom in overweging om het hef-
fingsrecht te delen. Naar verwachting leidt dit tot een
snellere sluiting van het verdrag. Ook doet het recht
aan de belangen van beide landen. Never a dull
moment!
Een uitgebreidere samenvatting van mijn proefschrift
is opgenomen in PensioenMagazine, Woon- en
bronlandheffing over particulier- en overheidspen-
sioen, nummer 4/2015, p. 15-20. Het onderhavige
artikel is een bewerking van het genoemde artikel.
Opinie
Beide landen hebben
recht op hun fair share in
de belastingopbrengst
Pensioen & Praktijk | Juli - Augustus 20158
Stelling: Het nabestaandenpensioen? Niets meer aan doen!
Debat
Voor:Het nabestaanden-pensioen is toe aan verduidelijking!
nabestaandenpensioenstelsel wijzigt, terwijl de veran-
dering misschien een relatief tijdelijk verschijnsel is.
Sociaal-wetenschappelijk onderzoek is nodig alvorens
tot definitieve conclusies over te gaan. Ook is belang-
rijk om vast te stellen of deze veranderingen bij alle
jongeren leven, zodat wordt voorkomen dat partner-
en werkgeverloyale jongeren worden benadeeld ten
opzichte van 'mobiele' jongeren. Daardoor zou ik een
voorstander zijn van een stelsel waarin eenieder zelf
de keuzevrijheid heeft om een nabestaandenpensioen
te kiezen dat bij zijn leef-/ werk-/gezinssituatie past.
Een werkgeverloyale vrijgezel heeft immers andere
behoeften dan een zzp'er met een vrouw en stiefkind,
een ex-vrouw en drie kinderen.
Alternatieven: de Expertgroep geeft duidelijk aan
dat andere alternatieve oplossingen denkbaar zijn
om de problematiek van het huidige nabestaanden-
pensioen weg te nemen. Gekozen moet worden
voor het alternatief dat ook voldoet aan de beginse-
len van behoorlijke wetgeving, zoals subsidiariteit,
uitvoerbaarheid, draagvlak etc. Op dit moment is
onduidelijk of het huidige alternatief hieraan
voldoet. Zijn er minder ingrijpende wijzigingen
denkbaar? Willen de jongeren dít alternatief?
Focus op verduidelijking in plaats van verandering:
een van de meest schrijnende uitkomsten van het
onderzoek van deze Expertgroep is misschien wel dat
de inhoud en reikwijdte van het huidige pensioen niet
duidelijk is voor jongeren. Ik betwijfel echter of dat
wordt weggenomen door enkel het systeem te unifor-
meren. Immers, bekend is dat jongeren zich ook vaak
niet hebben ingelezen of laten informeren over pen-
sioenen. Ook met een nieuw stelsel zal het begrip van
het nabestaandenpensioen dan niet groeien. Boven-
dien kan het probleem van 'onduidelijkheid' in dat
geval misschien beter worden weggenomen door
'verduidelijking' dan door 'verandering'.
Afgelopen maand zijn een aantal adviezen
van de Stichting PensioenLab (een stich-
ting met als doel de (pensioen)belangen
van jongeren te behartigen) gepresen-
teerd. Eén van de adviezen ziet specifiek op het nabe-
staandenpensioen.
Deze Expertgroep heeft onderzoek gedaan naar het
begrip van jongeren van het huidige nabestaanden-
pensioen en heeft gekeken wat jongeren met betrek-
king tot het nabestaandenpensioen willen.
De Expertgroep is tot een interessante conclusie geko-
men, namelijk dat het nabestaandenpensioen toe is
aan verandering. Deze verandering zien zij door het
huidige nabestaandenpensioen te uniformeren (enkel
te verzekeren op risicobasis) en de reikwijdte daarvan
te verbreden, zodat "meer nabestaanden" daardoor
worden gedekt. De achterliggende redenen hiervoor
worden door de Expertgroep gevonden in de vergrote
arbeids- en partnermigratie.
In een groot aantal aspecten van hun advies kan ik
mij goed vinden. Zo ben ik voorstander van het uni-
formeren van begrippen en onderstreep ik dus het
idee om met het partnerbegrip van het nabestaanden-
pensioen aan te sluiten bij het partnerbegrip in fiscale
wetgeving. Niet alleen maakt dit het partnerbegrip
duidelijk en uniform, ook lijkt dit een modernisering
te zijn die aansluit bij de maatschappelijke ontwikke-
lingen op dit gebied.
Toch heb ik ook een aantal kanttekeningen:
De 'veranderingen': de Expertgroep benoemt de
vergrote arbeids- en partnermigratie en concludeert
dat dit een verandering is die (aansluitings)proble-
men met het nabestaandenpensioen veroorzaakt,
welke dienen te worden aangepakt. Belangrijk is ech-
ter om uit te zoeken of deze veranderingen tijdelijk
of blijvend van aard zijn. Je wilt voorkomen dat het
Silvia Gawronski,
advocaat bij
NautaDutilh.
Schrijft dit artikel
op persoonlijke
titel
Juli - Augustus 2015 | Pensioen & Praktijk 9
Debat
Tegen: Het nabestaandenpensioen is toe aan verandering!
het NNP geen invloed op de uitkeringshoogte van het
nabestaandenpensioen, evenals het wisselen van
partner. Het bijzonder nabestaandenpensioen komt te
vervallen, waardoor er voor de huidige partner altijd
een volledig partnerpensioen verzekerd is.
Voor het partnerbegrip wordt aangesloten bij het part-
nerbegrip in de fiscale wetgeving. Dat maakt het dui-
delijker. Dit houdt in dat gehuwden, geregistreerde
partners en partners met notariële en onderhandse
samenlevingscontracten partner van elkaar zijn. Ook
het gezamenlijk bezitten van een huis of het hebben
van kinderen kwalificeert.
De dekking voor kinderen wordt verruimd. Nu krij-
gen de kinderen van de huidige partner uit een vorig
huwelijk, die wel deel uitmaken van het gezin, geen
wezenpensioen. Bij het NNP is dit wel het geval. Na
het verbreken van de partnerschap vervalt het part-
nerpensioengedeelte van het nabestaandenpensioen.
Het NNP speelt in op de huidige arbeidsmobiliteit,
partnermobiliteit en de onduidelijkheid die nu heerst
over het nabestaandenpensioen.
Er zijn talloze alternatieve oplossingen denkbaar om
de problematiek van het huidige nabestaandenpen-
sioen weg te nemen en ons advies is niet tot in detail
uitgewerkt. Verder onderzoek is noodzakelijk. Onze
boodschap aan de huidige pensioenwereld berust op
de bevindingen van jongeren die representatief zijn
voor de arbeidsmarkt van de toekomst.
In de verschillende discussies die wij voerden, hoor-
den wij ook de roep om het nabestaandenpensioen af
te schaffen en individueel te regelen of in uitkerings-
tijd te beperken tot een aantal jaren, zodat men na het
overlijden van de partner sneller aan het werk moet.
Uit onze enquête blijkt dat de “jonge” werkende
maatschappij hier niet voor kiest omdat ook deze jon-
geren waarde hechten aan het nabestaandenpen-
sioen. Van hen ziet 82% graag een nabestaandenpen-
sioen dat automatisch is geregeld via de werkgever,
waarbij de partner levenslang verzorgd achterblijft.
Uniformeren dus dat nabestaandenpensioen!
Jeroen Heijboer,
Grant Thornton,
lid van de
groep Toekomst
Nabestaandenpensioen
van het PensioenLab
Het nabestaandenpensioen is toe aan veran-
dering. Het sluit niet meer aan bij de bele-
vingswereld en principes van de huidige
“jonge” werkende maatschappij, maar
mag volgens de jongeren niet verdwijnen. Dat zijn de
conclusies die de groep Toekomst Nabestaandenpen-
sioen van het PensioenLab naar aanleiding van een
enquête (afgenomen onder ruim 100 jongeren) en
onze persoonlijke bevindingen hebben getrokken.
Wij hebben geconstateerd dat het huidige nabestaan-
denpensioen drie grote problemen kent:
Arbeidsmobiliteit. Vooral jongeren wisselen tegen-
woordig veel vaker van baan. Een nabestaandenpen-
sioen op risicobasis levert een fors lagere aanspraak
op als er wordt gewisseld van baan, omdat de aan-
spraak dan gebaseerd wordt op de maximaal te berei-
ken arbeidsjaren bij de huidige werkgever.
Partnermobiliteit. Tegenwoordig wordt niet alleen
vaker van baan, maar ook van partner gewisseld. In
het huidige systeem leidt dat tot onverwachte en vaak
ook ongewenste consequenties (bijzonder partner-
pensioen).
Complexiteit. De huidige pensioenregelingen ver-
schillen te veel en zijn te ingewikkeld. Uit de enquête
die wij hebben afgenomen, blijkt dat jongeren niet
weten wie wanneer recht heeft op geld. Wie is bij-
voorbeeld de partner?
Daarom adviseren wij de bestaande regelingen te uni-
formeren en te transformeren naar een nieuw nabe-
staandenpensioen (NNP). Wij kiezen ervoor om het
nabestaandenpensioen op één manier te verzekeren,
namelijk op risicobasis. Hiermee lossen wij ten eerste
de onduidelijkheid op die nu heerst doordat er bijvoor-
beeld vaak een combinatie is van nabestaandenpensi-
oen op opbouwbasis en risicobasis (onnodig complex).
Doordat er uitsluitend nabestaandenpensioen op risi-
cobasis is, spelen wij in op de arbeidsmobiliteit en
partnermobiliteit. Het wisselen van baan heeft door
Pensioen & Praktijk | Juli-Augustus 201510
Het APF: een veelbelovende toekomst, maar snelheid geboden!
Op 18 juni jongstleden heeft de Tweede Kamer ingestemd met het
voorstel voor de Wet algemeen pensioenfonds en met een aantal
amendementen. De snelle behandeling lijkt er op te duiden dat
de politiek de urgentie van de invoering van het Algemeen
Pensioenfonds (verder: APF) inziet.
Wetgeving
Het APF is een pensioenfonds dat geschei-
den vermogens mag aanhouden per col-
lectiviteitkring. In iedere collectiviteitkring
worden één of meer pensioenregelingen
uitgevoerd voor één of meer aangesloten werkgevers.
Elk van deze collectiviteitkringen kent eigen mede-
zeggenschap en heeft een eigen dekkingsgraad. Het
APF kent één bestuur dat belast is met het dagelijks
beleid over de verschillende collectiviteitkringen.
In dit artikel gaan wij kort in op de huidige stand van
zaken. Daarnaast bespreken wij een aantal belang-
rijke aandachtspunten bij de keuze om de uitvoering
van een pensioenregeling onder te brengen bij een
algemeen pensioenfonds. Onderwerpen die daarbij
aan bod komen zijn onder meer de medezeggenschap
en de financiering van het weerstandsvermogen van
een algemeen pensioenfonds. Wij gaan in dit artikel
voorbij aan een overzicht van de belangrijkste ken-
merken van een algemeen pensioenfonds. Daaraan is
immers reeds in de editie van oktober 2014 aandacht
geschonken in het artikel van Teun Huijg (De wezens-
kenmerken van het algemeen pensioenfonds).
Wij gaan in dit artikel uit van een APF met een
onafhankelijk bestuursmodel, aangezien onze
mr. Bianca van Tilburg
mr. Pieter van Rijsbergen
Beiden Advocaat Pensioenrecht en Financieel recht bij
Holland Van Gijzen Advocaten en Notarissen LLP te Amsterdam
verwachting is dat dit de meest voorkomende vorm
zal zijn. Het gaat dan dus om een APF met een pro-
fessioneel bestuur en een Raad van Toezicht bij een
two tier board en de belanghebbenden zijn vertegen-
woordigd in het Belanghebbendenorgaan.
HUIDIGE STAND VAN ZAKEN
WETGEVING EN LAGERE REGELGEVINGHet wetsvoorstel APF is op 18 juni 2015 aangenomen
door de Tweede Kamer. Daarbij heeft de Tweede
Kamer een aantal amendementen aangenomen, waar-
van de strekking kort gezegd het volgende inhoudt:
-
schillende collectiviteitkringen kunnen worden
samengevoegd na overeenstemming door alle par-
tijen. De bevoegdheden van het samengevoegde BO
zien dan op alle onderliggende kringen (Kamerstuk
34117, nr. 14). Dit betekent dat de medezeggen-
schap van de verschillende collectiviteitkringen
meer gecentraliseerd kan worden;
-
sen mogen afgescheiden vermogens aanhouden,
maar zich nog niet omvormen tot een algemeen
pensioenfonds (Kamerstuk 34117, nr. 17);
Juli-Augustus 2015 | Pensioen & Praktijk 11
Wetgeving
-
-
-
-
-
INITIATIEVEN VOOR OPRICHTING APF
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Pensioen & Praktijk | Juli-Augustus 201512
ontwikkelingen als Solvency II belangrijke impact
hebben op hun verzekeringsbedrijf. Door de zware
solvabiliteitseisen komen de marges voor het echte
verzekeringsbedrijf onder druk te staan. Het APF kan
dan als alternatief gezien worden. Verzekeraars zijn
immers veelal goed ingericht om de pensioenadminis-
tratie en het vermogensbeheer op zich te nemen en
kunnen daar hun winstmarges op halen.
Werkgevers houden de ontwikkelingen van het APF
ook in de gaten. Zij zoeken naar pensioenuitvoerders
die tegen een aantrekkelijke prijs de pensioenregelingen
kunnen uitvoeren. Een APF kan door schaalgrootte
voordelen hebben ten opzichte van een onderne-
mingspensioenfonds. Bovendien ontstaat door de
mogelijkheid van het aanhouden van gescheiden
vermogens bij een APF de mogelijkheid om keuzes
te maken met betrekking tot de solidariteit die men
wil aanvaarden en met wie.
AANDACHTSPUNTEN BIJ OPRICHTING APF
In deze paragraaf beschrijven wij een aantal aan-
dachtspunten bij de oprichting van het APF.
WEERSTANDSVERMOGEN APF
Belangrijk aandachtspunt bij de oprichting van een
APF betreft het weerstandsvermogen dat het moet
hebben om de bedrijfsrisico's van het APF af te dek-
ken. Het weerstandsvermogen heeft het karakter van
eigen vermogen. Het weerstandsvermogen is gerela-
teerd aan de hoogte van het beheerd vermogen
(0,2% van het beheerd vermogen) met als minimum-
bedrag € 500.000 en als maximum € 20 miljoen.
Daarnaast dient het APF te voorzien in een beroeps-
aansprakelijkheidsverzekering. Doet het APF dat
niet, dan moet het weerstandsvermogen worden ver-
hoogd met 0,1% van het beheerd vermogen. Deze
eisen liggen vast in lagere regelgeving, waarvan de
internetconsultatie op 4 juni jl. is gesloten. Het zou
dus nog kunnen dat deze eisen worden aangepast.
Tegen de omvang van het weerstandsvermogen
bestaat, ons inziens terecht, veel bezwaar. Wij gaan
daar hieronder kort op in.
Het is duidelijk dat de eisen aan het weerstandsver-
mogen zijn afgeleid van de eigen vermogenseisen
zoals deze gelden voor de Premie Pensioen Instelling
(PPI). Echter, de PPI valt onder de Wet op het finan-
cieel toezicht en niet onder de Pensioenwet en het
daarbij horende financieel toetsingskader. Pensioen-
fondsen moeten voldoende buffers hebben onder het
Financieel Toetsingskader dat nota bene per 1 januari
2015 nog is verscherpt. Deze buffers moeten de conti-
nuïteit van het pensioenfonds waarborgen. Bij het
APF gelden deze eisen van het Financieel Toetsings-
kader per afgescheiden vermogen. De vraag is
waarom daarnaast nog (hoge) extra buffers in de
vorm van weerstandsvermogen bij het APF worden
geëist. Dit is van een verzwaring van de prudentiële
eisen aan het APF ten opzichte van gewone pensioen-
fondsen (stapeling van buffer op reeds aanwezige
buffers). Ons inziens zou óf het weerstandsvermogen
verlaagd moeten worden, óf de per collectiviteitkring
noodzakelijke buffers, om overlap en daarmee te hoge
eisen aan benodigde zekerheden te voorkomen.
Een hoog weerstandsvermogen kan de toegang tot
een APF belemmeren. Het moet namelijk extra wor-
den gefinancierd en de vraag is waar dit geld vandaan
moet komen. Bij omvorming tot respectievelijk aan-
sluiting bij een APF zou een deel van de aanwezige
buffers kunnen vrijvallen ten gunste van het weer-
standsvermogen. De vraag is of dit altijd kan, aange-
zien bestaande pensioenfondsen die middelen niet
zomaar beschikbaar kunnen stellen, zonder te tornen
aan de dekkingsgraad in de collectiviteitkring.
Mocht een APF een partij hebben gevonden die het
weerstandsvermogen wil financieren door schenking
of het beschikbaar stellen van een achtergestelde
lening, dan zijn er ook de nodige aandachtspunten.
Bij schenking zal schenkingsrecht betaald moeten
worden. Bij een achtergestelde lening wordt in de
huidige lagere regelgeving een verband gelegd met de
dekkingsgraad van het pensioenfonds. Hoe lager de
dekkingsgraad is, hoe kleiner het gedeelte van de ach-
tergestelde lening dat kan meetellen voor het weer-
standsvermogen. Wij vinden deze koppeling uiterst
vreemd, aangezien het weerstandsvermogen juist
geen enkele relatie kent met de afgescheiden vermo-
gens van de verschillende collectiviteitkringen. Ook
dit kan mogelijk nog veranderen, doordat behalve
HVG ook andere partijen hier opmerkingen over
hebben gemaakt tijdens de internetconsultatie.
Behalve de hoogte van het weerstandvermogen,
blijkt de financiering daarvan dus ook een uitdaging.
Welke kleine en kwetsbare pensioenfondsen die
graag samen willen werken in een APF hebben de
Wetgeving
Juli-Augustus 2015 | Pensioen & Praktijk 13
Wetgeving
middelen om een dergelijk weerstandsvermogen te
financieren?
INRICHTING COLLECTIVITEITKRINGEN
Het APF is vrij in het indelen van collectiviteitkrin-
gen. Het kan er dus voor kiezen om afgescheiden
vermogens te hanteren per voormalig pensioenfonds
of pensioenregeling, maar het is ook denkbaar om
gescheiden vermogens aan te houden per aan te bie-
den soort pensioenregeling of -product. En door het
aangenomen amendement mogen vrijwillige pen-
sioenregelingen in een andere collectiviteitkring wor-
den uitgevoerd dan de basisregeling. Dit maakt het
gemakkelijker om netto pensioenregelingen in een
aparte collectiviteitkring onder te brengen om deze in
voldoende mate fiscaal hygiënisch te kunnen scheiden
van de reguliere Tweede Pijler pensioenregelingen. Dit
vinden wij een goede ontwikkeling.
Het APF zal bij uitbreiding van een collectiviteitkring
zowel goedkeuring moeten krijgen van de Raad van
Toezicht als van het Belanghebbendenorgaan van de
betreffende collectiviteitkring. Bovendien zal het APF
steeds de gang naar de notaris moeten maken om de
nieuwe samenstelling van het afgescheiden vermogen
notarieel te laten vastleggen, zodat steeds voor der-
den duidelijk is uit welke vermogensbestanddelen
het afgescheiden vermogen op een bepaald moment
bestaat. Hoewel wij begrijpen dat voor derden duide-
lijk moet zijn hoe de afgescheiden vermogens zijn
vormgegeven, menen wij dat een notariële wijziging
van statuten bij het aangaan van elke nieuwe uitvoe-
ringsovereenkomst onnodig en onwerkbaar is. Wij
pleiten voor een eenvoudiger publicatieverplichting,
bijvoorbeeld door verplichte melding van elke wijzi-
ging op de website. Een andere suggestie die is
gedaan, is publicatie van wijzigingen in de kringen in
de Staatscourant.
Een APF moet zich afvragen hoeveel risico's en
solidariteit nieuw aan te sluiten partijen willen delen
met anderen. Kortom, wat zijn de grenzen aan een
collectiviteitkring.
MEDEZEGGENSCHAP
De medezeggenschap bij het APF is geregeld via het
Belanghebbendenorgaan. Iedere collectiviteitkring
heeft een eigen Belanghebbendenorgaan, bestaande
uit vertegenwoordigers van de werknemers, werkge-
vers en pensioengerechtigden. Optioneel kunnen daar
vertegenwoordigers van gewezen deelnemers aan
worden toegevoegd.
De Belanghebbendenorganen hebben goedkeurings-
en adviesrechten ten aanzien van aangelegenheden
met betrekking tot de eigen collectiviteitkring. Met
het aangenomen amendement is het mogelijk om de
Belanghebbendenorganen van de verschillende collec-
tiviteitkringen samen te voegen in één Belanghebben-
denorgaan. Deze mogelijkheid vinden wij een forse
verbetering ten opzichte van het oorspronkelijke wets-
voorstel. Hierdoor kan de governance sterk vereen-
voudigd worden. Daarnaast bestaat de mogelijkheid
om, als de werkgever geen uitvoeringsovereenkomst
meer heeft met het APF, geen de vertegenwoordiger
van de werkgever meer in het Belanghebbendenor-
gaan op te nemen. Beide mogelijkheden kunnen
alleen als alle belanghebbenden het daarmee eens
zijn. Ook dit is een verbetering in onze ogen. In geval-
len dat de werkgever de uitvoeringsovereenkomst
heeft opgezegd en dus feitelijk zijn handen van de
betreffende pensioenregeling heeft afgehaald, is het
geforceerd handhaven van medezeggenschap van de
werkgever vreemd en onwenselijk.
AANSLUITING BIJ APF
Als een werkgever overweegt zijn pensioenregeling te
laten uitvoeren door het Algemeen Pensioenfonds,
dan kan hij hiertoe nu nog zelfstandig besluiten. Er
ligt momenteel echter een wetsvoorstel dat instem-
ming van de ondernemingsraad vereist voor aanslui-
ting bij een pensioenfonds.
Voor de overdracht van de reeds bestaande pensioen-
aanspraken en –rechten is geen instemming nodig
van de werknemers, indien het bestaande pensioen-
fonds daarmee ophoudt te bestaan.
Wij adviseren werkgevers om goed te informeren
naar de voorwaarden van het APF en specifiek met
betrekking tot de collectiviteitkring waarin uw pen-
sioenregeling wordt uitgevoerd. Het is zaak dat werk-
gevers heel goed op de hoogte zijn van de risico's die
zij met anderen delen en wat de kosten daarvan zijn
en, belangrijker, wat de gevolgen zijn voor het pen-
sioen van de werknemers.
Wie weet zegt u over een jaar of wat: Het APF, dat is
mijn nieuwe pensioenuitvoerder!
Bijlage van elipsLife
De veranderingen in de pensioen-
wereld volgen elkaar razendsnel
op. Daarbij richt de aandacht
zich vooral op de hoogte van de uitke-
ring op pensioendatum. De risico’s die
werknemers lopen in aanloop naar hun
pensioen, blijven vaak onderbelicht.
Denk daarbij aan de gevolgen van het
wegvallen van inkomen door arbeidson-
geschiktheid of overlijden. Dit jaar werd
daar een extra risico aan toegevoegd.
Sinds 2015 bouwen medewerkers over
hun salaris boven 100.000 euro niet lan-
ger een fiscaal gefaciliteerd pensioen op.
Iets om rekening mee te houden, want
dit geldt ook voor het nabestaandenpen-
sioen. Zo ontstaat direct een flink gat
tussen het huidige salaris van de werk-
nemer en de nabestaandenuitkering die
naasten ontvangen. Veel werknemers
beseffen niet welke impact dit op de le-
vensstijl van hun naasten kan hebben als
zij onverhoopt komen te overlijden.
Steeds meer werkgevers en pensioen-
fondsen willen hun verantwoordelijk-
heid op dit gebied nemen. Bijvoorbeeld
door het bieden van verzekeringen aan
werknemers en deelnemers om zich
tegen deze risico’s te beschermen. De
complexiteit en kosten hiervan vormen
echter vaak een obstakel. Speciaal voor
deze markt biedt elipsLife diverse verze-
keringsoplossingen. Het bedrijf hanteert
daarbij innovatieve methoden om maat-
werk te bieden aan zakelijke klanten.
Maatwerk
elipsLife is gespecialiseerd in overlij-
dens- en arbeidsongeschiktheidsver-
zekeringen voor de zakelijke markt. De
verzekeraar combineert voor klanten de
efficiëntie van een collectieve verzeke-
ring met de voordelen van maatwerk.
‘Alles draait daarbij om kennis,’ legt
Stefan Duran, Branch Head Benelux van
elipsLife uit. ‘Onze kennis van secto-
ren, branches en bedrijven maakt het
mogelijk de producten goed aan te laten
sluiten bij de daadwerkelijke wensen en
risico’s in het bedrijfsleven.’ Dat is een
werkwijze die goed past bij de diversiteit
in de zakelijke markt anno 2015. In het
verleden waren in elke onderneming
de diverse leeftijdscategorieën gelijk
vertegenwoordigd. Van junior-medewer-
kers in het magazijn, tot de senioren in
Het beschermen van werknemers tegen de financiële risico’s van overlijden en arbeidsongeschiktheid wordt steeds belangrijker voor bedrijven. elipsLife biedt uitkomst.
Aandacht voor financiële risico’s werknemer
Financieel risico bij overlijden onbekend
Veel werkenden weten niet wat partnerpensioen is, zo blijkt uit onderzoek. Dat het partnerpensioen na het overlijden van de deelnemer van de pensioenre-geling aan diens partner wordt uitgekeerd, is bij een derde van de Nederlan-ders niet bekend. Ook vaak onbekend zijn de risico’s die naasten lopen door recente veranderingen in de pensioenopbouw. De fiscale opbouw van het na-bestaandenpensioen is sinds dit jaar beperkt tot 100.000 euro. Levensstijl en woonlasten zijn veelal afgestemd op het inkomen, daarom betekent het over-lijden van de partner vaak een grote financiële terugval. Werknemers en werk-gevers weten vaak niet hoe dit risico af te dekken. Werkgever en pensioen-aanbieder kunnen hier – in samenwerking met elipsLife – aantrekkelijke op-lossingen voor bieden. Daardoor kunnen naasten van de werknemer ook in de toekomst de gewenste levensstijl behouden.
your insurance
Over elipsLife
De internationale verzekerings-maatschappij elipsLife is gespe-cialiseerd in overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsverzeke-ringen voor de zakelijke markt. Klanten zijn pensioenfondsen, (beursgenoteerde) bedrijven en zelfstandigen. Om hen van deskundig advies te voorzien, werkt elipsLife nauw samen met een netwerk van experts: verzekeringsadviseurs, pensioenconsultants, actuarieel adviseurs en pensioenpremie- instellingen. Het bedrijf werd in 2008 opge-richt en is een dochteronder- neming van de Zwitserse beurs-genoteerde herverzekeraar Swiss Re. Het hoofdkantoor staat in Triesen (Liechtenstein). elipsLife heeft filialen in Zürich en Amstelveen.
www.elipsLife.com
het management. Door specialisatie en
technologische ontwikkelingen heeft
elk bedrijf tegenwoordig een unieke
opbouw van leeftijden en opleidingsni-
veaus. Denk bijvoorbeeld aan techno-
logiebedrijven die verhoudingsgewijs
veel jonge, hoogopgeleide werknemers
in dienst hebben. Daarnaast blijkt uit
onderzoek dat een hoog opleidings-
niveau in combinatie met een hoog
inkomen nauw verbonden is met een
gezonde levensstijl. Dat vertaalt zich
in lage risico’s op arbeidsongeschikt-
heid en vroegtijdig overlijden. Al deze
kennis gebruikt elipsLife in de dienst-
verlening.
Passende premie
elipsLife verdiept zich in de wensen
van werkgever en werknemers. Duran:
‘Zo kunnen we passende producten
aanbieden tegen concurrerende tarie-
ven. Denk aan een laag lifestyle-tarief,
waar alle medewerkers binnen een
onderneming van profiteren. Een ander
voorbeeld betreft de overlijdensrisi-
coverzekeringen van elipsLife, die de
nabestaanden van de werknemer naar
wens een maandelijkse uitkering
garanderen óf een eenmalige uitke-
ring.’
Door het beste van maatwerk en col-
lectiviteit te combineren, kan altijd een
passende premie worden aangeboden.
Werkgevers investeren steeds meer in
de gezondheid, scholing en producti-
viteit van werknemers. Dat heeft vaak
een positieve invloed op de risico’s,
weet Duran. ‘We willen daarom weten
wat er speelt in de onderneming. We
duiken in (sociale) jaarverslagen en
informatie over personeelsverloop,
ziekteverzuim en preventie.’ Zo is de
premie altijd accuraat. Slaagt een
bedrijf er in minder verzuimkosten te
realiseren, dan volgt er bovendien een
extra korting op de premie. Zijn de
kosten hoger dan verwacht, dan betaalt
het bedrijf een opslag. Zo wordt nooit
teveel premie betaald. Ook de efficiënte
bedrijfsvoering van de verzekeraar zelf
draagt bij aan het lage kostenniveau.
Door binnen Europa als één organisa-
tie te werken, is elipsLife in staat om
internationale organisaties te bedienen.
Deze schaalgrootte zorgt ervoor dat
de kosten voor onder andere automa-
tisering en toezicht laag zijn. In lokale
markten zoals Nederland heeft de
verzekeraar experts die nauw contact
met de klanten onderhouden en snel
kunnen reageren op vragen.
Pensioen & Praktijk | Juli - Augustus 201516
Pensioen in beeld
DNB SCHRIJFT NIEUWE LAGERE UFR VOOR
OPLOSSINGSRICHTINGEN PENSIOEN IN EIGEN BEHEER
De Ultimate Forward Rate (UFR) voor pensioenfond-
sen, onderdeel van de rekenrente waarmee pensioen-
fondsen de waarde van hun toekomstige verplichtin-
Nieuwsselectie door mr. drs. Michael Visser
Pensioenonderzoeker Tilburg University en eigenaar Pensioen GeMi
gen berekenen, wordt per 15 juli 2015 op een andere
manier bepaald. Deze aanpassing volgt het advies
van de Commissie UFR, die deze aangepaste bereke-
ning van de UFR adviseerde om tot een realistischer
vaststelling van de gebruikte rekenrente te komen. De
nieuwe berekeningsmethode leidt tot een UFR die op
dit moment 3,3% bedraagt. Dit is lager dan de hui-
dige UFR van 4,2%. Door de waardering tegen een
lagere rente leidt de nieuwe UFR tot een enigszins
lagere dekkingsgraad. Het kan zijn dat enkele fondsen
alsnog een herstelplan moeten indienen. Naar ver-
wachting leidt de aanpassing van de UFR nu niet tot
aanvullende kortingen. De aanpassing kan wel leiden
tot hogere pensioenpremies. Dat heeft De Nederland-
sche Bank (DNB) 14 juli bekendgemaakt.
Bron: DNB.nl
Op 1 juli heeft staatssecretaris Wiebes van Finan-
ciën zijn uitwerking van oplossingsrichtingen voor
het pensioen in eigen beheer aangeboden aan de
Tweede en Eerste Kamer. In de Kamerbrief gaat hij
nader in op een fiscale reserve in eigen beheer voor
de oude dag, de zogenoemde oudedagsbestem-
mingsreserve (OBR), en een nieuwe variant daarop:
oudedagssparen in eigen beheer. Daarnaast
bespreekt hij een variant op een beschikbarepremie-
regeling met een vast oprentingspercentage. Er
wordt overigens gesuggereerd een uitfasering van
het pensioen in eigen beheer ook in de afweging
mee te nemen, mits die begeleid wordt door een
aantrekkelijke overgangsregeling. Als de Kamer prijs
stelt op nadere uitwerking van die laatste route, is
de staatssecretaris daartoe bereid.
Bron: rijksoverheid.nl
Uitgelicht
Figuur: Huidige en aangepaste UFR
Bron: DNB besluit over de aanpassing van de UFR
Juli - Augustus 2015 | Pensioen & Praktijk 17
KABINET PRESENTEERT PENSIOENKEUZES
VOOR DE TOEKOMST
OVERGANGSTERMIJN WFT VERLENGD TOT 2017
Het pensioenstelsel wordt op een aantal
belangrijke punten versterkt: het wordt trans-
paranter, eenvoudiger en beter toegesneden op
de verschillende kenmerken en behoeften van
deelnemers. De sterke punten van bestaande
pensioenregelingen, zoals risicodeling en soli-
dariteit, mogen daarbij niet verloren gaan. Dat
schrijft staatssecretaris Klijnsma van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid op 6 juli namens
het kabinet in een notitie aan de Tweede
Kamer ‘Hoofdlijnen van een toekomstbesten-
dig pensioenstelsel’. Het kabinet streeft ernaar
de doorsneesystematiek in 2020 af te schaffen
en gefaseerd een overstap te maken naar een
nieuwe systematiek van pensioenopbouw. De
voorlopige voorkeur gaat uit naar een systeem
waarin de premie niet afhankelijk is van de
leeftijd, maar de opbouw wel (degressieve
opbouw). In het najaar volgt een werkpro-
gramma van het kabinet waarin de stappen
voor de verdere uitwerking van de hoofdlijnen
worden uiteengezet.
Bron: rijksoverheid.nl
Minister Jeroen Dijsselbloem van Financiën verlengt
de overgangstermijn voor centrale Wft-examens op-
nieuw, deze keer tot 1 januari 2017. Eerder werd de
termijn al verlengd tot april 2016. Met dit besluit geeft
de minister uitvoering aan een in juni door de Tweede
Kamer aangenomen motie.
Met ingang van 1 januari 2017 komen de PE-plus exa-
mens definitief te vervallen, zo schrijft de minister 9
juli in een Kamerbrief over de uitwerking moties vak-
bekwaamheid financiële adviseurs.
Bron: rijksoverheid.nl
Uitgelicht
2020
Pensioen & Praktijk | Juli-Augustus 201518
Veranderingen in pensioenaccounting
Bad accounting breeds bad policies, stelt voorzitter Hans Hooger-
vorst van de International Accounting Standars Board (IASB). Reden
om onderzoek te doen naar specifieke boekhoudregels voor hybride
pensioenen, zoals de in Nederland populaire CDC-regelingen.
Vanuit het oogpunt van zuivere accounting heeft Hoogervorst een
punt. IAS19, de richtlijn die beschrijft hoe beursgenoteerde onderne-
mingen hun pensioenverplichtingen op de balans moeten opnemen,
voorziet niet in CDC-regelingen.
Financiële regelgeving
De richtlijn onderscheidt alleen pensioen-
regelingen op basis van de toegezegde
premie (defined contribution of DC) en
pensioenregelingen op basis van toege-
zegde aanspraken (defined benefit of DB).
In dit artikel wordt teruggekeken op de introductie
van accounting standards, de ontwikkelingen in de
tijd en de toekomstige ontwikkelingen.
GESCHIEDENIS (PENSIOEN)ACCOUNTING
In 1972 werd overeenstemming bereikt over de
instelling van een International Accounting
Standards Committee (IASC). Landen als Australië,
Canada, Frankrijk, Duitsland, Japan, Nederland,
het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten
waren vanaf het eerste uur betrokken. De invloed
van de IASC groeide snel. De commissie stelde veel
standaarden op, waaronder een die betrekking
heeft op pensioenen (IAS19). In 2000, na een her-
ziening van de structuur, ging de IASC verder als
de IASB.
Jeroen Hilbrands
Actuaris, werkzaam bij FLOXX Solutions and Valuations
De IASB kan de toepassing van de regels in de afzon-
derlijke landen niet afdwingen. Vanaf 2005 wordt
IAS19 in Nederland pas een issue. Waar wij dan
spreken over nieuwe 'pensioen boekhoudregels' voor
de jaarrekening van de onderneming, is dit in de
Angelsaksische landen al jaren de bestaande praktijk.
In 1985 zijn in de Verenigde Staten de richtlijnen
FAS87 en FAS88 uitgebracht. Bijna 20 jaar later gaan
Europese landen pas over op een soortgelijke waarde-
ring van het pensioenstelsel.
De belangrijkste oorzaak is een verordening van het
Europese Parlement. In 2002 wordt namelijk besloten
dat beursgenoteerde Europese ondernemingen vanaf
2005 de geconsolideerde jaarrekening moeten opstel-
len in overeenstemming met IAS. De lidstaten hebben
vervolgens de mogelijkheid om de toepassing van
deze IAS-verordening uit te breiden tot de geconsoli-
deerde jaarrekening van niet-beursgenoteerde onder-
nemingen en/of tot de enkelvoudige jaarrekeningen.
Van deze mogelijkheid maken de meeste EG-landen
gebruik door de lokale richtlijnen naar het IAS-concept
Regelzucht IASB brengt collectieve pensioenoplossingen in gevaar
Juli-Augustus 2015 | Pensioen & Praktijk 19
Financiële regelgeving
te herschrijven. In Nederland wordt via de 'Richtlij-
nen voor de Jaarverslaggeving' (RJ) een herziening
van richtlijn 271 'personeelsbeloningen' uitgebracht.
RJ271 komt in grote lijnen overeen met IAS19 en
geldt vanaf 2005 voor alle Nederlandse ondernemin-
gen (uitgezonderd de DGA).
DOEL EN IMPACT (PENSIOEN)ACCOUNTING
Nederlandse ondernemingen zagen tot 2005 de 'wer-
kelijke' kosten van pensioen nauwelijks terug in hun
jaarrekening. In de jaarrekening werd de (betaalde)
pensioenpremie als last in de resultatenrekening ver-
werkt en op de balans was 'niets' te zien. Tekorten of
overschotten bleken niet uit de jaarrekening.
IAS19 en RJ271 beschrijven hoe ondernemingen hun
pensioenverplichtingen op de balans moeten opne-
men. De boekhoudregels streven naar standaardisatie.
Door het voorschrijven van regels wordt het mogelijk
de cijfers van ondernemingen onderling beter te
vergelijken.
IAS19 en RJ271 vertalen de economische verweven-
heid tussen onderneming en het pensioenfonds of de
verzekeraar: een tekort (overschot) bij de pensioenuit-
voerder kan leiden tot een schuld (bezit) op de balans
van de onderneming. De boekhoudregels betekenen
ook een geheel andere waardering van de pensioen-
verplichtingen. De verplichtingen worden op markt-
waarde gewaardeerd, er wordt rekening gehouden met
toekomstige inflatie en met toekomstige salarisstijgin-
gen. In een klimaat met lage rente en inflatie leidt
deze methodiek veelal tot (grote) pensioentekorten op
de balans van de onderneming. Deze tekorten raken
het eigen vermogen van de onderneming.
Overigens gelden deze effecten niet voor alle onderne-
mingen. Voor ondernemingen met een pensioenrege-
ling op basis van beschikbare premie leiden de nieuwe
regels tot weinig verandering. Veel ondernemingen
hechten daarom waarde aan een pensioenregeling die
voor IAS19/RJ271 als toegezegde premieregeling (DC-
regeling) kwalificeert. In dat geval is de boekhoudkun-
dige verwerking eenvoudig: de betaalde pensioenpre-
mie is de last in de resultatenrekening. Kwalificeert de
regeling niet als 'DC', dan volgen er onvoorspelbare
pensioenlasten en pensioenvoorzieningen in de jaarre-
kening van de onderneming.
In Nederland is als gevolg hiervan de CDC-regeling
bedacht: een DB-regeling die volgens de letter van de
richtlijnen wél als DC-regeling kwalificeert. De CDC-
regelingen ontstonden in 2005, het moment waarop
IAS19 en RJ271 van kracht werden.
ONTWIKKELINGEN IN 2008: AFSCHAFFEN RJ271
De kredietcrisis in 2008 heeft er mede toe geleid dat
de RJ in een kort tijdbestek de pensioenparagraaf
heeft afgeschaft. Bijna alle niet-beursgenoteerde
ondernemingen konden weer terug naar de situatie
zoals deze voor 2005 gold: slechts de (betaalde) pen-
sioenpremie als last in de winst- en verliesrekening
verantwoorden en geen balanspost meer.
Hoewel de wijziging pas in 2009 werd gepubliceerd,
mocht dit al met terugwerkende kracht worden toege-
past over boekjaar 2008. RJ271 als afgeleide van
IAS19 heeft dus feitelijk maar drie jaar stand gehou-
den: good accounting looses in bad circumstances.
ONTWIKKELINGEN IN 2012: IAS19 REVISEDIn 2011 heeft de IASB de gewijzigde IAS19 Employee
Benefits (IAS19R) uitgebracht, welke in 2012 door de
Europese Commissie is goedgekeurd. Het afschaffen
van de zogenoemde corridormethode is de belangrijk-
ste wijziging. Dit betekent dat winsten en verliezen
direct moeten worden verwerkt en niet mogen wor-
den uitgesmeerd over toekomstige jaren. Ook vervalt
de mogelijkheid om met het 'verwacht rendement op
beleggingen' de resultatenrekening te sturen.
In de kantlijn van deze verandering zijn, onder meer
door inspanning van de RJ, de pensioenkoepels,
VNO-NCW en het ministerie van Sociale Zaken, in
IAS19R bepalingen opgenomen die gericht zijn op
de Nederlandse pensioensituatie. IAS19R biedt de
mogelijkheid om rekening te houden met risico- en
kostendeling. Een ultieme poging om de DB-regeling
te redden.
Een punt van kritiek vanuit Nederland was dat IAS19
geen rekening houdt met het karakter van veel Neder-
landse pensioenregelingen. Het risico ligt namelijk
meestal niet eenzijdig bij de werkgever én niet eenzij-
dig bij de werknemers. IAS19 gaat wel van dit binaire
model uit. Voorbeelden van risicodeling en kostende-
ling zijn voorwaardelijke indexatie, de mogelijkheid
Pensioen & Praktijk | Juli-Augustus 201520
aanspraken te korten, gelimiteerde bijstortverplichtin-
gen en de mogelijkheid om de eigen bijdrage van de
werknemers te verhogen.
In Nederland is vervolgens geen consensus bereikt
over de waarderingsmethode van de beperking van
de verplichtingen die IAS19R biedt. Er zijn modellen
en uitkomsten gepresenteerd waarbij de verplichtingen
toenamen. De twee Uitingen die de RJ publiceerde
boden onvoldoende duidelijkheid voor ondernemin-
gen. De onvoorspelbaarheid van pensioenlasten en
pensioenvoorzieningen bleef bestaan waardoor
ondernemingen de pensioenregelingen hebben
aangepast in een DC- of CDC-regeling.
ONTWIKKELINGEN IN 2014:
PENSIOEN VAN DE DGA
In 2014 heeft de RJ voorgeschreven dat het voor de
DGA niet langer is toegestaan om het pensioen in
eigen beheer tegen fiscale grondslagen te waarderen.
In 2005 werd, behoudens voor de DGA, RJ271 inge-
voerd. In 2008 werd RJ271 afgeschaft. Zes jaar later
kreeg de DGA alsnog met een RJ271 variant te maken.
De waardering voor de DGA moet worden gebaseerd
op basis van de 'beste schatting'. De beste schatting
komt overeen met een IAS19 waardering: het toepas-
sen van de marktrente, het meenemen van levensver-
wachting, toekomstige salarisstijgingen, indexaties
etc. Dit geldt voor zowel grote en middelgrote rechts-
personen (RJ271) als voor kleine rechtspersonen
(Richtlijn B14). Kleine rechtspersonen mogen nog wel
artikel 2:396 lid 6 BW toepassen en de gehele jaarre-
kening, inclusief de waardering van de pensioenvoor-
ziening, opstellen volgens de fiscale grondslagen.
Hoewel deze aanpassingen verdedigbaar zijn, zal
deze wijziging gevolgen (gaan) krijgen. De DGA gaat,
mede door nieuwe wet- en regelgeving, zijn pensioen-
regeling aanpassen. De traditionele middelloonrege-
ling zal worden ingewisseld voor een eenvoudige
variant met een beschikbaar premiekarakter.
TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN:
DEFINITIE VAN DE DISCONTERINGSVOET
De disconteringsvoet die wordt gebruikt voor de
bepaling van de waarde van pensioenverplichtingen,
zoals voorgeschreven door IAS19R en RJ271, is
afgeleid van het actuele rendement, op de balansda-
tum, van obligaties genoteerd in dezelfde munteen-
heid als de verplichtingen en uitgegeven door
hooggekwalificeerde bedrijven. In landen waar er
geen grote markt is voor dergelijke obligaties mag
gebruik gemaakt worden van het actuele rendement
op overheidsobligaties.
In de praktijk wordt het rendement afgeleid van
hoogwaardige ondernemingsobligaties, met een
resterende looptijd van 10 jaar of langer, genoteerd
in euro's en met minimaal een AA-rating. Uit deze
selectie worden obligaties verwijderd, bijvoorbeeld
obligaties van ondernemingen waarvoor een lagere
kredietwaardigheid is aangekondigd, obligaties met
een significant lager of hoger rendement, converteer-
bare obligaties, vervroegd aflosbare obligaties of
obligaties met een significante grote spread.
Als er dan voldoende obligaties overblijven kan een
disconteringsvoet worden vastgesteld gebaseerd op
een bepaalde duration. Maar de looptijd van de
pensioenverplichtingen is vaak langer. De disconte-
ringsvoet dient te worden aangepast aan de looptijd
van de pensioenverplichtingen. Omdat er nauwelijks
hoogwaardige ondernemingsobligaties met een lange
looptijd zijn, worden er extrapolatie-technieken toege-
past. Bijvoorbeeld extrapolatie door middel van de
DNB-curve, de ECB-curve of het verschil in rende-
ment van staatobligaties bij verschillende looptijden.
Een kritiekpunt op IAS19(R) is dat er veel ruimte is
voor de keuze van parameters die een aanzienlijk
effect kunnen hebben op de waardering van de
bezittingen en/of de verplichtingen. IAS19R stelt wel
verhoogde eisen aan het onderbouwen van de veron-
derstellingen. Maar er blijft discussie over de (on)
mogelijkheden voor het vaststellen van de disconte-
ringsvoet.
Eind 2008, ten tijde van de kredietcrisis, was het
aantal Corporate AA-leningen met langere looptijd
circa 10. De rating van sommige leningen waren
twijfelachtig. Inmiddels zijn er circa 25 leningen
(waarbij het aantal uitgevers ongeveer de helft is).
Dat blijft weinig. Leningen met lange looptijd zijn er
niet of nauwelijks.
Wanneer er teveel vrijheid bestaat in de keuze van
belangrijke parameters, kan dit aanleiding geven tot
Financiële regelgeving
Juli-Augustus 2015 | Pensioen & Praktijk 21
Financiële regelgeving
strategisch gedrag. Het toelaten van keuzevrijheid
kan belangrijk zijn als er gestreefd wordt naar het
waarderen van verplichtingen op fair value. De
recente paper van Netspar Boekhoudkundige regelge-
ving voor bedrijfspensioenfondsen beschrijft deze
problematiek.
Samengevat wordt het geluid om niet langer een
disconteringsvoet op basis van hoogwaardige onder-
nemingsobligaties voor te schrijven steeds sterker.
Als alternatief wordt het (lagere) rendement op
staatsobligaties genoemd. Een lagere disconterings-
voet leidt tot hogere verplichtingen. Hogere verplich-
tingen zullen leiden tot aanpassing (versobering) van
de pensioenregelingen.
TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN:
KWALIFICATIE DB, DC OF CDC
Volgens de IASB-voorzitter zijn er redenen om onder-
zoek te doen naar specifieke boekhoudregels voor
hybride pensioenen (CDC-regelingen). CDC-regelingen
zijn, als gevolg van de boekhoudregels, in Nederland
juist erg populair. Voor IAS19R kwalificeert een CDC-
regeling zich als DC-regeling, voor de Pensioenwet is
het een uitkeringsovereenkomst (DB-regeling).
IAS19R voorziet inderdaad niet in CDC-regelingen.
Maar is dat erg? In IAS19R zijn wel bepalingen
opgenomen die gericht zijn op risicodeling en kosten-
deling. Het risico ligt meestal niet eenzijdig bij de
werkgever én niet eenzijdig bij de werknemer. Niet
bij een DB-regeling, niet bij een DC-regeling en niet
bij een CDC-regeling.
De vraag is wat specifieke boekhoudregels voor
hybride pensioenen gaan toevoegen. Het kan niet
anders zijn dan dat er een zwaarder regime voor
CDC-regeling wordt beoogd. Zwaarder in de zin dat
er aanvullende verplichtingen op de balans van een
onderneming met een CDC regeling gaan komen.
De praktijk heeft uitgewezen dat, ook ondanks de
mogelijkheid die IAS19R biedt om rekening te houden
met risicodeling (risk sharing) en kostendeling (sha-
red funding), ondernemingen hun regelingen hebben
aangepast in een DC-regeling of een CDC-regeling. Dit
vanwege onzekerheid over de waardering van ver-
plichtingen. Specifieke boekhoudregels voor hybride
pensioenen zijn duidelijk en misschien wenselijk
voor de accountant, maar onwenselijk voor de CFO
indien dit tot nieuwe verplichtingen leidt.
CONCLUSIE
Boekhoudregels hebben veel invloed gehad op de
pensioenregelingen. Vanaf het moment dat IAS19
werd geïntroduceerd is de aard van veel pensioenre-
gelingen gewijzigd. Het aantal DB-regelingen is
afgenomen, het aantal DC-regelingen is toegenomen
en de CDC-regeling is ontstaan als gevolg van de
boekhoudregels. De meeste recente wijzigingen van
IAS19R in 2012 hebben deze tendens verder verstrekt.
Boekhoudregels zorgen voor creativiteit en vele
varianten van moderne pensioenregelingen.
Ondernemingen houden niet van pensioenonzeker-
heid: financiële onzekerheid op de balans en in de
resultatenrekening. Dat is geen core business. In de
moderne regelingen wordt het collectieve element
behouden. Herzieningen dwingen de in de praktijk
ontwikkelde creatieve oplossingen in een knellend
keurslijf dat zich vertaalt in verplichtingen die in de
jaarrekening moeten worden verantwoord. Nieuwe
boekhoudregels zijn daarom gevaarlijk, hoe goed ze
boekhoudkundig ook zijn. Ondernemingen zullen de
financiële onzekerheden willen mijden. Daardoor
komt het collectieve element verder onder druk en
wordt het pensioenrisico steeds verder naar de indi-
viduele werknemer verschoven: van collectief DC
naar individueel DC.
Wanneer er teveel
keuze bestaat in de
keuze van belangijke
parameters, kan dit
aanleiding geven tot
strategisch gedrag
OF
ELSEVIER COMPLEETWEEKBLAD + DIGITAAL
ELSEVIER DIGITAAL
Altijd en overal
Elsevier bij de hand
Bestel via www.elsevier.nl/vooru en krijg de app-gids 2015 t.w.v. € 8,95 cadeauEXTRA!
Juli-Augustus 2015 | Pensioen & Praktijk 23
Groeiende behoefte aan modern pensioen
De terugtredende overheid, de maatschappelijke ontwikkelingen en
de economische trends zijn een uitdaging. Zo zullen mensen voor
de aanschaf van een eigen woning in de toekomst zelf geld moeten
meenemen, en zullen door de wijzigingen in de studiefinanciering
meer ouders zelf willen sparen voor de studie van kinderen. Dat zijn
slechts enkele voorbeelden van ontwikkelingen die de behoefte aan
vermogensvorming op langere termijn doen toenemen.
Opinie
Verzekeraars kunnen klanten hierbij van
dienst zijn, omdat zij veel ervaring hebben
met vermogensopbouw voor de langere
termijn, en dit desgewenst kunnen combi-
neren met het afdekken van risico's. Dit vergt wel een
level playing field met andere aanbieders. Kansen zien
wij voor de sector ook als het gaat om de modernise-
ring van het pensioenstelsel, de veranderende arbeids-
markt en het groeiend aantal zzp'ers met vraag naar
een flexibel aanbod van dienstverlening en producten.
Maar er zijn ook forse zorgpunten waarvoor de Com-
missie verzekeraars eveneens aandacht vraagt en die
al geruime tijd bepalend zijn voor de beleidsagenda
van de sector. Zo staat de levensverzekeringsmarkt
onder druk, als gevolg van de lage rente, geen level
playing field in de concurrentie met banken en pen-
sioenfondsen en reputatieproblemen. De actuele uit-
dagingen zijn dan ook fors, maar de ontwikkelingen
in het pensioenstelsel en de toenemende noodzaak
voor mensen om vermogen beschikbaar te hebben
voor bijvoorbeeld aankoop van een eigen woning,
studie van kinderen of aanvullende ouderenzorg, bie-
den verzekeraars nieuwe kansen om waarde te creë-
ren voor klanten.
GROEIENDE BEHOEFTE AAN VERMOGENSOPBOUW
Ik ga graag nader in op de ontwikkelingen in de pen-
sioenmarkt, omdat verzekeraars met name in dit
Harold Herbert
Directeur Verbond van Verzekeraars
domein volgens ons in de toekomst nog meer kunnen
betekenen voor klanten. Het pensioenstelsel als zoda-
nig staat fors ter discussie, het maatschappelijk en
politiek debat is vol in gang. Maar over één uitgang-
punt zijn vrijwel alle partijen het roerend eens: het
stelsel moet transparanter, flexibeler en eenvoudiger
worden. Ook komt de vraag naar meer keuzevrijheid
voor zowel werkgevers als werknemers steeds vaker
op tafel.
GOEDE UITGANGSPOSITIE
Ongeveer een vijfde van de collectieve pensioenen
in Nederland is bij een verzekeraar ondergebracht.
Verzekeraars hebben dus al veel ervaring en kennis
opgebouwd, die ze willen inzetten om te zorgen dat
mensen ook in de toekomst een goed pensioen kun-
nen opbouwen. De afgelopen jaren hebben we als
Verbond ons oor te luister gelegd bij de consument en
(maatschappelijke) organisaties. Alle inzichten heb-
ben geresulteerd in de visie Mee met de tijd; naar een
toekomstbestendig pensioenstelsel, waarin we tien
aanbevelingen doen.
Het Nederlandse pensioenstelsel wordt internationaal
geroemd vanwege de soliditeit en de hoge participa-
tiegraad. Veel mensen bouwen hier, naast hun AOW,
via de werkgever pensioen op én hebben aanvullend
iets geregeld in de derde pijler. Dat driepijlersysteem
is inderdaad een groot goed, maar daar tegenover
staat dat het financiële bewustzijn laag is, het
Pensioen & Praktijk | Juli-Augustus 201524
Opinie
vertrouwen tanende is, mensen weinig te kiezen
hebben en er onduidelijkheid is over de mate van
zekerheid bij diverse pensioenregelingen. Die zwaktes
worden door diverse trends de komende jaren steeds
explicieter. Zo wordt de arbeidsmarkt flexibeler en
sluit de huidige sectorale indeling steeds minder goed
aan op de "nieuwe economie", waarin bedrijven en
sectoren in hoog tempo opkomen en verdwijnen, en
de grenzen tussen sectoren vervagen. Daar komt bij
dat de levensverwachting verder stijgt en mensen
aangeven meer behoefte te hebben aan meer keuze-
vrijheid. Draagvlak voor herverdelingseffecten, zoals
overdracht van jong naar oud, is er steeds minder. Al
die trends zetten het stelsel verder onder druk.
VIJF THEMA'S
Wat ons betreft staan de volgende vijf thema's
centraal in het debat.
SOLIDARITEIT
De eerste is onvermijdelijk en al volop gaande:
solidariteit tussen generaties. Doordat we steeds meer
ouderen krijgen, pakt de huidige doorsneesystematiek
(jong en oud bouwen voor dezelfde premie hetzelfde
pensioen op) in veel pensioenregelingen slecht uit
voor jongeren. Ook worden binnen pensioenfondsen
beleggingsrisico's gedeeld tussen generaties. Is dit
nog houdbaar in een vergrijzende economie? Ook het
Centraal Planbureau heeft de meerwaarde voor deze
beide vormen van intergenerationele solidariteit
inmiddels ter discussie gesteld. In mijn ogen terecht.
Herverdeling over generaties belemmert transparantie
over aanspraken, het sluit niet goed aan bij een
dynamische arbeidsmarkt waarin mensen niet in
dezelfde sector of in loondienst blijven werken, en
het vertrouwen in het stelsel onder jongeren wordt
aangetast.
VERANDERENDE ARBEIDSMARKT
Een tweede thema is de veranderende arbeidsmarkt.
Uit ervaring weten we dat collectiviteiten via de
werkgever in de pensioenuitvoering tot meer schaal-
grootte en lagere kosten leiden, maar intussen veran-
deren sectoren: van traditionele homogene sectoren
naar een meer diffuse arbeidsmarkt. Daar moeten we
oplossingen voor vinden. Ook werken mensen steeds
meer afwisselend in loondienst en in zelfstandig
ondernemerschap.
FLEXIBILITEIT
Als derde thema zien we dat mensen ook zelf steeds
meer behoefte hebben aan flexibiliteit. Ze willen meer
zeggenschap over de mate van zekerheid, hun uitke-
ringsfase en hoeveel ze opbouwen.
KEUZEVRIJHEID
Een vierde thema is de complexiteit van het stelsel en
het gebrek aan een level playing field tussen pensi-
oenuitvoerders. Werkgevers moeten in onze ogen
meer keuzevrijheid krijgen en zelf kunnen bepalen
(in overleg met hun werknemers uiteraard) bij welke
uitvoerder zij het pensioen onderbrengen. Prikkels
voor concurrentie zullen de uitvoeringskosten verla-
gen en de kwaliteit van dienstverlening verbeteren.
Gelijke regels voor dezelfde contracten zorgen er
bovendien voor dat het pensioenstelsel beter te
begrijpen is.
COMBINATIE PENSIOEN, ZORG EN WONEN
Een laatste thema, waar al veel over wordt gespro-
ken, gaat over de vraag in hoeverre combinaties
tussen pensioen, zorg en wonen wenselijk zijn. Nu
zijn dit drie gescheiden terreinen. Meer uitruil tussen
deze terreinen kan, maar dan moet wel goed worden
gekeken hoe. Als mensen voor verschillende doelen
(wonen, zorg) pensioen kunnen inzetten in de
opbouwfase, wordt het risico op een zeer laag pensi-
oen onvoldoende voor het voetlicht gebracht. Wij
denken dan ook dat voordelen van combinaties alleen
in de uitkeringsfase van het pensioen te behalen zijn.
EEN MODERN EN TOEKOMSTBESTENDIG PENSIOEN
Kijkend naar deze vijf thema's en wensen, dan ligt
modernisering van het stelsel voor de hand. Immers,
al die wensen zijn goed te regelen in een stelsel op
basis van Defined Contribution-regelingen (DC), een
pensioenregeling waarbij de premie vaststaat. DC-
regelingen hebben de toekomst. Ze bieden het
belangrijke voordeel dat sprake is van duidelijk
gedefinieerde eigendomsrechten, ze sluiten beter aan
op de verandering in de arbeidsmarkt. Ook is het
mogelijk om meer flexibiliteit en keuzevrijheden te
Juli-Augustus 2015 | Pensioen & Praktijk 25
Opinie
introduceren. Wel kan er in onze ogen nog het nodige
aan DC-regelingen worden verbeterd. Zo kan een hogere
pensioenuitkering worden gerealiseerd als een deelne-
mer ook na de pensioendatum risico mag nemen.
Op dit moment hebben deelnemers geen keuze en
moet het pensioen op pensioendatum omgezet wor-
den in een vaste uitkering. Als de uitgangspunten op
de pensioendatum niet allesbepalend zijn voor de
hoogte van de pensioenuitkering ontstaat er kans op
een beter pensioenresultaat. Deelnemers zouden een
eigen keuze moeten krijgen of zij een gegarandeerde
uitkering wensen of een met beleggingsresultaten dan
wel een met beleggingsresultaten en levensverwach-
ting meebewegende, variabele pensioenuitkering.
Daarnaast moet voor DC-regelingen de fiscale
opbouw gelijkwaardig zijn aan de opbouw van de
huidige middelloonregelingen.
Het Verbond pleit voor het afschaffen van fiscale toet-
sing bij een life-event. Het aantal toetsmomenten bij
3 procentstaffels zou beperkt moeten blijven tot twee
momenten: op het moment dat de werkgever de rege-
ling gaat voeren en op het moment dat de deelnemer
met pensioen gaat. Tussentijdse fiscale toetsing staat
haaks op de langetermijnhorizon die bij een premiere-
geling nodig is. Als in 3 procentregelingen de maxi-
male fiscale grenzen worden overschreden, dan komt
dat deel van de waarde toe aan de pensioenuitvoerder.
Dit bovenmatige deel zou, na belasting tegen het pro-
gressieve tarief, moeten terugvloeien aan de deelnemer
en niet aan uitvoerder. Immers: de deelnemer draagt
de lasten en moet daarom ook de lusten ontvangen.
KANSEN VERZEKERINGSSECTOR
In het pensioendomein komt veel in beweging en dat
biedt de verzekeringssector de nodige kansen. Inno-
vatie en modernisering staan hoog op onze agenda.
Wat we al doen kan nog efficiënter en nog slimmer,
gebruikmakend van nieuwe IT-mogelijkheden. Zo is
samen met de Pensioenfederatie Pensioen 1-2-3 ont-
wikkeld, een innovatief (online) gelaagd informatie-
model voor pensioendeelnemers. We hebben een
innovatielab geopend waar we met onze leden maar
vooral ook met externe partijen brainstormen over de
enorme dynamiek in onze samenleving en hoe verze-
keraars daarin maatschappelijke meerwaarde kunnen
leveren. Want ook schadeverzekeraars stellen zich in
op een wereld vol nieuwe uitdagingen zoals zelfrij-
dende auto's, cybercrime, nanotechnologie en kli-
maatverandering. Die uitdagingen treden we met
zelfvertrouwen tegemoet. Het Chinese karakter voor
'crisis' is niet toevallig hetzelfde karakter als dat
voor 'kans' – en dat is precies de benadering die wij
voorstaan.
-
-
-
-
-
-
Tien aanbevelingen
prof. dr. André Wierdsma prof. dr. Thijs Homan dr. Arend Ardon drs. Jaap Peters dr. Hans Vermaak
Succesvol veranderenTijdens de masterclasses Veranderkunde leert u:
Als manager om te gaan met weerstand en
onzekerheid
Slachtoff er gedrag en vaste denkpatronen
doorbreken
Sturing geven aan veranderprocessen
Volg de 6-daagse Veranderkunde reeks en leer wat
u in huis moet hebben om een verandering te laten
slagen!
Nieuwe expert in de Veranderkunde reeks!
drs. Leike van Oss“Wat kan je als veranderaar doen als je weet datorganisaties robuust en deels onveranderbaar zijn?Hoe krijg je het dagelijks handelen van mensen veranderd in een context die voortdurend uitlokt het voormalig succesvolle gedrag te blijven vertonen? Kortom, hoe zijn organisaties veranderbaar?”
www.veranderkunde.nl of bel 020 - 515 92 15K i jk voor meer informatie :
Powered by :
Foto: Marco Peters
Juli-Augustus 2015 | Pensioen & Praktijk 27
Vrijval voorziening werkgever door nieuw herstelplan pensioenfonds
De Wet aanpassing financieel toetsingskader voor pensioenfondsen
(hierna: de Wet) is per 1 januari 2015 in werking getreden. Een van
de belangrijkste maatregelen van de Wet is dat de systematiek voor
herstelplannen van pensioenfondsen is komen te vervallen en is ver-
vangen door één herstelplan van maximaal tien jaar. Deze maatregel
heeft onder andere gevolgen voor werkgevers. In dit artikel bespreek
ik vooral de relevante fiscale gevolgen voor werkgevers.
Fiscale zaken
Tot 1 januari 2015 gold dat een pensioen-
fonds een langetermijnherstelplan moest
opstellen als de dekkingsgraad lager was
dan het vereiste eigen vermogen. De loop-
tijd van zo’n plan bedroeg hoogstens vijftien jaar. De
belangrijkste maatregelen van een langetermijnher-
stelplan waren het verhogen van pensioenpremie en
het beperken van indexatie.
Tot 1 januari 2015 gold dat een pensioenfonds een
kortetermijnherstelplan moest opstellen indien de
dekkingsgraad lager was dan het minimaal vereiste
eigen vermogen. De looptijd van een kortetermijnher-
stelplan bedroeg hoogstens drie jaar. Behoudens
verhogen van pensioenpremie en beperken van
indexatie, kon een kortetermijnherstelplan een kor-
ting op pensioenaanspraken bevatten.
De tot 1 januari 2015 geldende systematiek voor her-
stelplannen is middels de Wet vervangen door één her-
stelplan (hierna: nieuw herstelplan). Een pensioen-
fonds moet volgens artikel 138 PW een nieuw
herstelplan opstellen als de dekkingsgraad van artikel
133a PW lager is dan het vereiste eigen vermogen. De
looptijd van een nieuw herstelplan bedraagt volgens
artikel 138 PW hoogstens tien jaar. Zolang de dekkings-
graad van een pensioenfonds lager is dan het vereiste
eigen vermogen, moet het pensioenfonds op grond van
Dr. B. Dieleman
Werkzaam bij Loyens & Loeff en verbonden aan Tilburg University
artikel 139 PW elk jaar een nieuw herstelplan opstellen
met een looptijd van hoogstens tien jaar.
De maatregelen van een nieuw herstelplan bestaan
uit het verhogen van de pensioenpremie, het beper-
ken van indexatie en het korten op pensioenuitkerin-
gen. Het eerste kan bij ondernemingspensioenfond-
sen via additionele stortingen of herstelpremie.
Als de dekkingsgraad van een pensioenfonds vijf
achtereenvolgende jaren onder het minimaal vereiste
eigen vermogen blijft, moet het pensioenfonds vol-
gens artikel 140 PW maatregelen nemen die ertoe lei-
den dat de dekkingsgraad direct tot het niveau van
het minimaal vereiste eigen vermogen wordt ver-
hoogd. Dit laatste kan via een additionele storting of
door een korting op pensioenaanspraken.
De inwerkingtreding van de Wet heeft tot gevolg dat
alle korte– en langetermijnherstelplannen per 1 janu-
ari 2015 zijn vervallen. Indien de dekkingsgraad van
een pensioenfonds per 1 januari 2015 lager was dan
het vereiste eigen vermogen, moest het pensioenfonds
voor 1 juli jl. een (eerste) nieuw herstelplan indienen.
VERWERKING PENSIOENVERPLICHTINGEN IN
BALANS EN WINST- EN VERLIESREKENING
De Hoge Raad noemt in het Baksteenarrest drie voor-
waarden voor het vormen van een voorziening voor
Pensioen & Praktijk | Juli-Augustus 201528
Fiscale zaken
toekomstige uitgaven. Ten eerste dienen de uitgaven
hun oorsprong te vinden in feiten en omstandigheden
die zich voor balansdatum hebben voorgedaan (hierna
de oorsprongeis). Ten tweede dienen de uitgaven aan
de periode voorafgaand aan balansdatum te kunnen
worden toegerekend. Ten derde dient een redelijke
mate van zekerheid te bestaan dat de uitgaven zich
zullen voordoen.
Het feit dat een collectieve pensioenregeling bij een
pensioenuitvoerder moet worden ondergebracht,
roept een rechtsverhouding op tussen werkgever en
pensioenuitvoerder. Dit heeft als fiscale consequentie
dat de door een werkgever verschuldigde betalingen
een aftrekbare bedrijfslast vormen. Een andere fis-
cale consequentie van het elders onderbrengen van
de pensioenverplichting is dat een werkgever alleen
in specifieke situaties, zoals bij herstelplannen, een
voorziening kan vormen. Als een voorziening wordt
gevormd, geschiedt dit tegen de contante waarde van
de toekomstige betalingen, waarbij conform artikel
3.29 Wet IB 2001 met disconteringsvoet van ten min-
ste 4% wordt gerekend.
Als pensioenlast in de fiscale winst-en-verliesrekening
wordt in beginsel de aan een pensioenuitvoerder
betaalde pensioenpremie in aanmerking genomen.
Behoudens goed koopmansgebruik kan de aftrekbaar-
heid van de premie worden beperkt door de artikelen
3.26 t/m 3.28 Wet IB 2001.
Pensioenuitvoerders zijn op grond van artikel 128 PW
in principe verplicht om bij de vaststelling van pensi-
oenpremie rekening te houden met indexatie. Een
deel van de pensioenpremie houdt dus verband met
verwachte loon- en prijsstijgingen. Dit deel van de
pensioenpremie magt niet ten laste van de winst wor-
den gebracht in het jaar van betaling.
Middels de disconteringsvoet kan bij pensioenpremie
op indirecte wijze rekening worden gehouden met
verwachte loon- en prijsstijgingen. In artikel 3.28 Wet
IB 2001 is opgenomen dat bij het hanteren van een
rekenrente van 4%, mag worden aangenomen dat er
middels de disconteringsvoet niet met loon- en prijs-
stijgingen rekening wordt gehouden.
Het door pensioenuitvoerders hanteren van een
marktrente die lager is dan 4%, resulteert in beginsel
in deels niet-aftrekbare pensioenlasten. Gedurende de
parlementaire behandeling van het toenmalige artikel
9b Wet IB 1964 is echter toegezegd dat een lagere
marktrente dan 4% is toegestaan in combinatie met
loon- en prijsstijgingen van minder dan 4%, zolang
het saldo van de marktrente en de loon- en prijsstij-
gingen nihil blijft. Op grond van deze toezegging, als-
mede het feit dat bij een collectieve pensioenregeling
in principe aan de voorwaarden van artikel 3.27 Wet
IB 2001 wordt voldaan, kan worden geconcludeerd dat
in 2015 aan pensioenuitvoerders betaalde pensioen-
premie volledig aftrekbaar is.
FISCALE BEHANDELING ADDITIONELE STORTINGEN
Bij additionele stortingen vanwege kortetermijn-
herstelplannen was vaak sprake van een juridisch
afdwingbare verplichting. Als een juridische afdwing-
baarheid zou ontbreken, geldt dat een voorziening
voor deze additionele betalingen mag worden ge-
vormd, indien aan de in het Baksteenarrest genoemde
vereisten wordt voldaan. Mijns inziens is dit het geval
omdat additionele stortingen vanwege kortetermijn-
herstelplannen niet afhankelijk waren van toekomsti-
ge fluctuaties van de dekkingsgraad. Daarnaast stond
de hoogte van de additionele stortingen vanwege
kortetermijnherstelplannen los van toekomstige be-
leggingsresultaten van het pensioenfonds en houden
deze additionele stortingen verband met het waarbor-
gen van pensioenrechten die voortvloeien uit in het
verleden verrichte arbeid.
De staatssecretaris keurde in het besluit van 26 okto-
ber 2009 goed dat voor 50% van de contante waarde
van de additionele stortingen vanwege kortetermijn-
herstelplannen een voorziening kan worden gevormd,
zonder dat nader onderzoek nodig is naar de kans dat
de betalingen daadwerkelijk worden gedaan. Echter,
indien aan de voorwaarden van het Baksteenarrest
wordt voldaan, hetgeen bij additionele stortingen
vanwege kortetermijnherstelplannen in principe het
geval was, kan voor de volledige contante waarde van
de additionele stortingen een voorziening worden
gevormd. Bovengenoemd besluit is eind 2014 inge-
trokken naar aanleiding van jurisprudentie omtrent
pensioen in eigen beheer.
Alle kortetermijnherstelplannen zijn per 1 januari
2015 vervallen. Indien een werkgever een voorziening
had gevormd voor additionele stortingen vanwege
kortetermijnherstelplannen, dient deze dus vrij te
vallen. Bij mijn weten is gedurende de parlementaire
behandeling van de Wet niet ingegaan op de fiscale
gevolgen van het vervallen van kortetermijnherstel-
plannen voor werkgevers.
Juli-Augustus 2015 | Pensioen & Praktijk 29
Fiscale zaken
In bovengenoemd besluit was opgenomen dat de
aftrekbaarheid van additionele stortingen vanwege kor-
tetermijnherstelplannen door de artikelen 3.26 t/m
3.28 Wet IB 2001 kon worden beperkt. Dit besluit
keurde daarom goed dat dergelijke stortingen niet hoe-
ven te worden getoetst aan de eis dat pensioenver-
plichtingen geheel zijn afgefinancierd. Voor zover addi-
tionele stortingen vanwege kortetermijnherstelplannen
verband hielden met verwachte loon- en prijsstijgin-
gen, was bovengenoemde goedkeuring een loze bepa-
ling; pensioenfondsen moeten op grond van artikel 128
PW een kostendekkende premie in rekening brengen.
Naar mijn mening kon op grond van goed koopmans-
gebruik geen voorziening worden gevormd voor addi-
tionele stortingen vanwege langetermijnherstelplan-
nen. In dit geval gold namelijk veelal dat er geen
redelijke mate van zekerheid was dat de additionele
stortingen daadwerkelijk moesten worden gedaan;
het was niet ondenkbaar dat een langetermijnherstel-
plan tussentijds werd aangepast. Daarnaast gold dat
werkgevers zich over het algemeen niet voor een peri-
ode van vijftien jaar wilden committeren tot het doen
van onvoorwaardelijke additionele stortingen. Het feit
dat pensioenfondsen een continuïteitsanalyse moes-
ten maken doet hier mijns inziens niet aan af.
FISCALE BEHANDELING ADDITIONELE
STORTINGEN CONFORM NIEUW HERSTELPLAN
Een nieuw herstelplan kent een periode van hoogstens
tien jaar en het is goed denkbaar dat een nieuw her-
stelplan jaarlijks moet worden herzien. Naar mijn
mening kan daarom niet met zekerheid worden
gesteld dat de omvang van additionele stortingen van-
wege een nieuw herstelplan betrouwbaar kan worden
vastgesteld. Mijns inziens betekent dit dat niet aan de
vereiste redelijke mate van zekerheid wordt voldaan.
Daarnaast staat, in tegenstelling tot bij kortetermijn-
herstelplannen, de hoogte van de additionele stortin-
gen niet los van toekomstige beleggingsresultaten van
het pensioenfonds. Tegenvallende beleggingsresultaten
kunnen immers een reden zijn om een nieuw herstel-
plan na een jaar te herzien. Hierdoor kan niet zonder
meer worden gesteld dat aan de oorsprongeis wordt
voldaan. Ik concludeer daarom dat in principe geen
voorziening kan worden gevormd voor additionele
stortingen vanwege een nieuw herstelplan.
Bovengenoemde uitkomst acht ik onwenselijk; het is
van maatschappelijk belang dat pensioenfondsen aan
hun verplichtingen kunnen voldoen. Bovendien ligt
er geen fiscaal motief ten grondslag aan de hiervoor
van werkgevers benodigde additionele stortingen.
Echter, ik ben mij bewust van de onzekerheid die
gepaard gaat met een herstelplan dat jaarlijks wordt
vernieuwd. De mogelijkheid van het vormen van een
voorziening lijkt daarom te moeten worden gevonden
in het vormgevingsproces van een herstelplan. Zo is
het denkbaar dat werkgever en pensioenfonds afspre-
ken dat additionele stortingen gedurende een periode
van bijvoorbeeld drie jaar ten minste een bepaald
bedrag zijn, ongeacht de dekkingsgraad van het pen-
sioenfonds in die periode.
Ten aanzien van een storting vanwege het feit dat de
dekkingsgraad van een pensioenfonds zich vijf jaar
lang onder het minimaal vereiste eigen vermogen
bevindt, geldt dat hiervoor in principe geen voorzie-
ning kan worden gevormd. Een dergelijke storting is
immers eenmalig en moet direct plaatsvinden.
Aangenomen mag worden dat stortingen vanwege het
feit dat de dekkingsgraad van een pensioenfonds zich
vijf jaar lang onder het minimaal vereist eigen vermo-
gen bevindt, geen verband houden met verwachte
loon- en prijsstijgingen. De aftrekbaarheid van deze
stortingen zal dus in principe niet aan de artikelen
3.26 t/m 3.28 Wet IB 2001 moeten worden getoetst.
De betaling van additionele stortingen vanwege
nieuwe herstelplannen zal wel aan de artikelen 3.26
t/m 3.28 Wet IB 2001 moeten worden getoetst. Ik
concludeer dat anno 2015 in casu geen sprake is van
een aftrekbeperking.
SAMENVATTING EN CONCLUSIES
De Wet aanpassing financieel toetsingskader heeft tot
gevolg dat alle korte- en langetermijnherstelplannen
zijn vervallen en dat pensioenfondsen veelal een
nieuw herstelplan moeten opstellen. Door werkgevers
gevormde voorzieningen vanwege kortetermijnher-
stelplannen moeten hierdoor vrijvallen. Daarnaast
kunnen werkgevers in beginsel geen voorziening
vormen voor additionele stortingen vanwege een
nieuw herstelplan. Werkgevers die een voorziening
voor additionele stortingen vanwege kortetermijnher-
stelplannen hebben gevormd, kunnen dus met een
substantiële vrijvalwinst worden geconfronteerd.
Dit artikel is een verkorte versie van het gelijknamige
artikel dat in weekblad Fiscaal Recht nr. 7102 verscheen.
31Juli - Augustus 2015 | Pensioen & Praktijk
Pensioen op TwitterDe pensioenknip komt even terug en zorgt
meteen voor een golf van reacties op Twitter.
Is de pensioenknip een goed idee?
Online
PENSIOENKNIP
@CAPensioenen: Geplaatst
Handreiking tijdelijke pen-
sioenknip 2015 en V&A 15-001
m.b.t waardering verplichting
partnerpensioen eigen beheer
na echtscheiding
@dorth_nl: Daar is-ie weer:
'De Pensioenknip'! DE oplos-
sing voor alle ongemakken
van beschikbare premie? Wel
goed rekenen!
@olaf_boschman: Klijnsma
'heropent' pensioenknip: aan-
koop tijdelijke uitkering van 2
jaar mogelijk. Sluiting 1-1-
2017. rijksoverheid.nl/
bestanden/doc...
@pensioenTIP: Jetta's pen-
sioenknip paniekknop. 10
grote nadelen en 1 klein voor-
deeltje #pensioenknip. #pen-
sioen @Jetta_Klijnsma http://
bit.ly/1SpaHGE
@HelmaLodders : Vooruitlo-
pend op meer keuze momen-
ten nu #pensioenknip!
@geldbelangen: Herinvoering
'pensioenknip' eerste stap in
goede richting tegen keurslijf-
pensioen. Bal nu bij de verze-
keraars. Def oplossing is er
nog niet.
@svanweyenberg : De
#pensioenknip geeft mensen
keuze, als noodoplossing tot
nieuwe wet beschikbare pre-
mieregeling of initiatiefwet
@HelmaLodders er is.
@Nicolaewna : Kabinet besluit
pensioenknip in te voeren.
fd.nl/economie-politiek/...
Jammer, want het is specula-
tie op rentestijging. In 2009 al
gedupeerden.
#pensioendialoog
SCHIJNOPLOSSING
Poul Gelderloos is eigenaar
van Poul Gelderloos Pen-
sioenInzicht. Hij twitterde
over de schijnoplossing die
(herinvoering van) een pen-
sioenknip volgens hem is
voor mensen die nu hun
pensioen moeten aankopen.
‘In Nieuwsuur van 8 juni
2015 vertelde een meneer zijn
aandoenlijke verhaal over een
fors tegenvallend pensioen.
Hij gaat jaarlijks € 11.000 ont-
vangen terwijl hij jarenlang
€ 20.000 had verwacht.
‘Experts’ en politici rolden
direct over elkaar heen met
diverse stevige uitspraken. De
‘pensioenknip’ moest terug-
komen of je moest na pen-
sioendatum langer kunnen
doorbeleggen. Want dit ver-
haal was ‘zielig’ en dat mag
niet in Nederland. Georges
Biever (Sturm und Drang Ver-
zekeringsrecht) en ik zien in
de pensioenknip geen won-
dermiddel. Bovendien zijn
zonder ingrijpende aanpas-
singen van het pensioen-
systeem de voorstellen van
die ‘experts’ en politici een
dode letter en partijretoriek.
Die oplossingen dan uitdra-
gen als de ultieme waarheid,
dát wilden wíj weer niet.’
De complete reactie vindt u
op http://pi.poulgelderloos.nl/
nieuws/pensioenknip/
@InzichtPen-
sioen: Aan
‘zielig’ willen
we altijd wel
wat doen.
Want ‘zielig’ mag niet in
Nederland. Het drama van
de Pensioenknip.
Twinterview
Pensioen & Praktijk | Juli-Augustus 201532
Klaar voor de volgende wijziging van uw pensioenregeling?
Pensioenregelingen moeten de laatste jaren regelmatig aangepast
worden als gevolg van wijzigende wetgeving. De wijziging van de
pensioenregeling geldt als wijziging in arbeidsvoorwaarden, waar-
voor specifieke voorschriften gelden. Eenzijdige wijziging door de
werkgever is behoudens uitzonderingen niet mogelijk, waardoor
overeenstemming met alle werknemers bereikt moet worden. Hierin
speelt de werkgever een rol, betrekt de werkgever wellicht een (pen-
sioen- of arbeids-) juridisch adviseur, is de Ondernemingsraad en tot
slot natuurlijk elke werknemer betrokken. Een aanpassingstraject kan
daardoor een complexe, langdurige en ook kostbare aangelegenheid
voor de werkgever zijn. Kan dit niet anders?
Opinie
Ik verken in dit artikel of het mogelijk is om in de
arbeidsvoorwaarden al te anticiperen op toekom-
stige wijzigingen door een aanpassingsmecha-
nisme op te nemen.
WIJZIGING ARBEIDSVOORWAARDEN
Het Burgerlijk Wetboek en de Pensioenwet zijn vrij
duidelijk over de wijze waarop arbeidsvoorwaarden
gewijzigd kunnen worden. Er dient primair sprake te
zijn van overeenstemming. Eenzijdige wijziging is
alleen mogelijk in bijzondere omstandigheden als
dreigend faillissement, en dan ook alleen nog als dit
in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. Het belang
van de werkgever moet zodanig zwaarwegend zijn,
dat naar redelijkheid het belang van de werknemer
moet wijken. Theoretisch is ook nog ontsnapping
mogelijk op basis van redelijkheid en billijkheid als
de gevolgen van de overeenkomst onaanvaardbaar
zijn, of als sprake is van onvoorziene gevolgen. Deze
mr. Oscar van Zadelhoff
Productmanager/jurist bij BeFrank
bepalingen kunnen echter niet lichtvaardig ingeroe-
pen worden.
Hoe moeilijk het is om eenzijdig arbeidsvoorwaarden
te wijzigen bleek recent uit de V&D-zaak. V&D wilde
eenzijdig het salaris van de medewerkers verlagen en
gebruikte daarvoor alle gronden uit het Burgerlijk
Wetboek die ik hiervoor aanhaalde. Hoewel het om
een aantoonbaar langdurige en forse verliessituatie
ging, oordeelde de rechter dat het niet in strijd is
met goed werknemerschap om de loonsverlaging te
weigeren. Het is echter wel degelijk mogelijk dat
eenzijdige wijziging wordt toegestaan door de rechter,
maar dat zal sterk afhangen van de omstandigheden
van het geval en de belangenafweging die een rechter
zal maken.
DE AANLEIDING
De aanleiding om in te grijpen in de arbeidsvoorwaar-
den kan in dit verband dus voortvloeien uit een
Juli-Augustus 2015 | Pensioen & Praktijk 33
Opinie
wetswijziging of economische noodzaak. In het geval
van een wetswijziging dient de werkgever enerzijds
zijn arbeidsvoorwaarden in overeenstemming met de
wet te brengen, maar anderzijds kan hij de arbeids-
voorwaarden niet zonder meer aanpassen. Dit is een
spanningsveld waar in de meeste gevallen een oplos-
sing beschikbaar komt uit onderhandelingen. Een
wijziging in het fiscaal kader van pensioenregelingen
zal moeten leiden tot een aanpassing daarvan, omdat
de consequenties van het niet aanpassen bijzonder
ingrijpend zijn. Het is echter niet zo dat op basis
daarvan het eenzijdig wijzigingsrecht maar ingeroe-
pen kan worden.
Het aanpassen van arbeidsvoorwaarden kan ook uit
economische noodzaak zijn. Een besparing door een
eigen bijdrage in te voeren in de pensioenregeling,
vakantiedagen inleveren of zelfs een directe loonsver-
laging zijn daarbij opties. In veel gevallen zal ook
daar de onderhandeling uitkomst bieden. Het eenzij-
dig wijzigingsrecht valt ook in die situatie onder een
zware belangentoets. Het is in alle situaties overigens
niet voldoende als uitsluitend de Ondernemingsraad
met de wijzigingen heeft ingestemd.
ANTICIPEREN OP WIJZIGINGEN
Het wijzigen van arbeidsvoorwaarden is dus erg
moeilijk op het moment dat de omstandigheden die
dat noodzaken zich voordoen. Kunnen we in de
arbeidsvoorwaarden niet anticiperen op (sommige)
toekomstige situaties? Is het mogelijk om de arbeids-
overeenkomst eenmalig aan te passen met een wijzi-
gingsbepaling, waarna de toekomstige gewijzigde
situatie op een bepaalde wijze direct daarin door-
werkt? Feitelijk komen werkgever en werknemer in
het heden dan al overeen hoe een toekomstige wets-
wijziging of economische noodzaak in de arbeids-
voorwaarden doorwerken.
DE WETSWIJZIGING
Laten we eerst de situatie van een wetswijziging
bekijken. We weten dat de (fiscale) pensioenleeftijd
in de nabije toekomst verder omhoog zal gaan. We
nemen in de arbeidsovereenkomst een bepaling op
dat bij toekomstige aanpassing van de fiscale pen-
sioenleeftijd, de pensioenregeling automatisch wordt
aangepast naar de nieuwe fiscale pensioenrichtleeftijd
en de daarbij behorende lagere opbouw (naar verhou-
ding). Werkgever en werknemer komen dan op dit
moment overeen, hoe een toekomstige situatie door-
werkt in de arbeidsvoorwaarden. Als de situatie zich
voordoet, is dus geen sprake van een wijziging omdat
het reeds expliciet was overeengekomen. De wijzi-
gingsbepaling zelf moet natuurlijk wel voldoende
bepaalbaar zijn. Het moet precies duidelijk zijn welke
wijziging wordt beoogd en hoe die doorwerkt in de
pensioenregeling. Een algemene wijzigingsbepaling
als "...dan wordt de pensioenregeling aangepast." zal
niet werken.
Dan is er nog de hobbel van de Ondernemingsraad te
nemen. Voor zover aanwezig bij de werkgever heeft
de Ondernemingsraad instemmingsrecht bij het wijzi-
gen van de pensioenregeling. Maar is er wel sprake
van een wijziging van de pensioenregeling, als in de
huidige pensioenovereenkomst al exact vastligt hoe
de pensioenregeling eruitziet wanneer zich een duide-
lijk bepaalde toekomstige situatie voordoet?
DE ECONOMISCHE NOODZAAK
Het hiervoor vermelde geldt ook voor de situatie van
de economische noodzaak. De werkgever wil op dit
moment met de werknemers overeenkomen dat bij
een bepaalde verslechtering van de bedrijfsresultaten,
de arbeidsvoorwaarden daarin meebewegen. Voor
een deel is dat praktijk door te werken met variabele
beloningen, maar dat geldt slechts voor een zeer
beperkte groep werknemers. Bovendien is een varia-
bele beloning vaak maar deels afhankelijk van finan-
ciële resultaten, zodat dit maar weinig ruimte creëert
om (langdurige) financiële klappen op te vangen.
Ook hier zal de wijzigingsbepaling volledig bepaal-
baar moeten zijn. Dat is nu juist bij de reden van
economische noodzaak wel een probleem, omdat
'Hoe moeilijk het
is om eenzijdig
arbeidsvoorwaarden te
wijzigen, bleek recent uit
de V&D-zaak'
Pensioen & Praktijk | Juli-Augustus 201534
bedrijfsresultaten op veel verschillende manieren uit-
gedrukt kunnen worden, en ook in meer of mindere
mate beïnvloedbaar zijn door de werkgever of aan-
deelhouder. De wijzigingsbepaling is daarmee al
gauw niet volledig te objectiveren en bepaalbaar.
Toch is er bij de werkgever een sterke behoefte om
verrassingen met pensioenlasten te voorkomen. Veel
werkgevers met middelloonregelingen worden nu met
enorme kostenstijgingen geconfronteerd door de zeer
lage rente. Dit zijn zodanige kostenstijgingen dat ze
niet duurzaam te dragen zijn door veel ondernemin-
gen, en zij zoeken dan ook massaal een uitweg naar
kostenbeheersing en voorspelbaarheid. Zelfs bij werk-
gevers met een toch zeer voorspelbare beschikbare
premieregeling zien we die behoefte nog.
BUDGET ALS UITGANGSPUNT
De wens van de werkgever is kostenbeheersing en
voorspelbaarheid. Deels kan hij wel bij voorbaat met
onverwachte situaties rekening houden. In de loon-
sfeer gebeurt dat door gebruik te maken van deels
variabele beloning. In de pensioensfeer zien we veel
CDC-regelingen, waarbij feitelijk bij voorbaat de
maximale draagkracht van de onderneming voor wat
betreft de pensioenregeling wordt vastgesteld. Het
risico van neerwaartse bijstelling van de aanspraken
door toekomstige ontwikkelingen ligt in die gevallen
bij de werknemer. De beschikbare premieregeling is
natuurlijk een schoolvoorbeeld van voorspelbaarheid,
en zelfs daar zien we in de praktijk bij het toepassen
van een stijgende beschikbare premie vraag naar het
toepassen van een maximale grens aan de werkge-
versbijdrage. Wanneer deze bijdrage een bepaald
percentage van de totale loonsom overschrijdt, moet
de eigen bijdrage worden bijgesteld.
VASTLEGGING EN UITVOERING
Voor zover de pensioenregeling geraakt wordt door
een wijzigingsbepaling, zal dit wel duidelijk in de
pensioenovereenkomst vastgelegd dienen te worden.
Omdat deze vaak zeer nauw aansluit bij het pensi-
oenreglement van de pensioenuitvoerder, zal de
pensioenuitvoerder bereid moeten zijn een dergelijke
bepaling daarin op te nemen. Dat zal meestal als
maatwerk beschouwd worden. Het verplicht de uit-
voerder dan ook in een bepaalde situatie en op een
bepaald moment te handelen zoals vastgelegd en een
wijziging in de regeling door te voeren. Omdat we
net vastgesteld hebben dat er geen sprake is van een
formele wijziging van de pensioenovereenkomst als
gevolg van de vooraf overeengekomen wijzigingsbe-
paling, geldt geen wettelijke informatieplicht voor de
werkgever en de uitvoerder. Dit laat onverlet dat het
wel vanzelfsprekend is dat werknemers geïnformeerd
worden over hoe de regeling er vanaf een bepaald
moment precies uitziet.
Let wel; deze werkwijze heeft de keerzijde dat niet
zonder meer van de bepaling afgeweken kan worden.
Als de pensioenopbouw fiscaal wordt beperkt, maar
er bijvoorbeeld nog ruimte is om de regeling op pun-
ten te optimaliseren, dan vereist vervulling van die
wens dat alsnog een formele wijziging van de pensi-
oenregeling noodzakelijk is met instemming van alle
werknemers.
CONCLUSIE
We zien dat het wijzigen van een pensioenregeling
en/of arbeidsvoorwaarden nauwelijks is af te dwin-
gen door een werkgever. Ook niet als de omstandig-
heden dat lijken te eisen. Onderhandelingen bieden
meestal wel uitkomst, maar het proces om tot een
wijziging te komen vraagt veel geduld, begeleiding,
inspanning, communicatie, en kost ook gewoon veel
geld. Daarbij is het proces voor de werkgever omge-
ven met onzekerheid en risico's. In sommige situaties
lijkt het mogelijk te zijn in de arbeidsvoorwaarden
rekening te houden met toekomstige wijzigingen. Dit
zijn objectiveerbare en bepaalbare wijzigingen, waar-
over nu al duidelijke afspraken tussen werkgever en
werknemer gemaakt kunnen worden. De pensioenuit-
voerder moet hier wel aan willen meewerken.
Opinie
'We zien in de praktijk bij
het toepassen van een
stijgende beschikbare
premie vraag naar het
toepassen van een
maximale grens aan de
werkgeversbijdrage'
Gedragsbeïnvloeding voor managersTopclass Meesterlijk Beïnvloeden
Als manager en leidinggevende moet u ‘dingen gedaan krijgen’. De tijden dat dit ging via een simpele opdracht zijn voorbij. U moet uw stem laten gelden zonder weerstand te wekken. Hoe krijgt u uw medewerkerszover en houdt u ze gemotiveerd bovendien?
Gedragsbeïnvloeding en motivatie zijn de sleutels voor een succesvol teamAls leidinggevende moet u de koers uitzetten. En er vervolgens voor zorgen dat die koers gevolgd en gehandhaafdwordt. Hoe gaat u daarmee om en -heel belangrijk- hoe communiceert u daar helder over met uw medewerkers?
Topclass Meesterlijk BeïnvloedenIn de Topclass Meesterlijk Beïnvloeden gaat u 2 dagen intensief aan de slag met alle ins and outs van gedrags-beïnvloeding en met de vraag hoe u uw stem in de organisatie nog beter laat gelden. We bespreken de laatste bevindingen en talloze voorbeelden van toepassing in de praktijk.
Voor wie?Deze topclass is bestemd voor leidinggevenden die doelbewust, krachtig en positief willen beïnvloeden. Na het volgen van deze topclass ‘Meesterlijk Beïnvloeden’ draait u daar uw hand niet meer voor om.
TopsprekersDe 4 top-experts op het gebied van gedragsbeïnvloeding en motivatie brengen u de fijne kneepjes van het mees-terlijk beïnvloeden bij: Manon Bongers, Roos Vonk, Ronald van Aggelen en Hans van der Loo.
Beperkt aantal plaatsenOm een goede interactie zeker te stellen is het aantal plaatsen beperkt. Aan deze topclass kunnen maximaal 40 personen deelnemen. Schrijf daarom snel in zodat wij uw deelname kunnen garanderen.
Meer informatie en online inschrijven via:
www.academyleiderschap.nl/meesterlijkDe Topclass Meesterlijk Beïnvloeden wordt georganiseerd door de Leiderschap Academy.
2-daagse intensieve training • 14 en 15 oktober 2015 • Woudschoten - Zeist
Inclusief:• 2-daagse
intensieve training• boekenpakket• overnachting
(8,6 ‘Heerlijk’)• alle maaltijden
en drankjes
HÉT CONGRES OVER UW VERMOGEN
een initiatief van kennispartner
Deelname
€ 32,50�incl. lunch en
borrel
Alexander Rinnooy Kan Anne WalravenSteven van Eijck Bas Jacobs
Sponsoren
Mediapartners
U kunt zich inschrijven via
of bel: 020 – 5159872. Deelname kost € 32,50 voor 1 persoon of € 55,- voor 2 personen
Het goede nieuws is dat de economie inmiddels weer groeit. Maar de strijd tegen de economische
crisis is gepaard gegaan met forse maatschappelijke veranderingen. Wat is het effect van die
veranderingen?
Eén ding is zeker: ook bedrijven moeten anticiperen. In de economie draaide het de afgelopen
twee jaar steeds meer om start-ups, veelbelovende ondernemingen die nieuwe paden zoeken. Wat
betekent dit voor de huidige banen? Sluit het onderwijs nog wel voldoende aan op de veranderende
arbeidsmarkt?
Grip op je Vermogen laat in een afwisselend en verrassend programma zien wat de belangrijkste
veranderingen zijn en wat dit betekent, niet alleen voor uw toekomst en vermogen, maar ook voor
dat van uw (klein)kinderen. Beleggers kunnen hiervan profi teren door in te spelen op de kansen die
de veranderende wereld biedt.
Datum: 9 oktober 2015
Locatie: World Forum Den Haag