236 MAANDBLAD - webstore.iisg.nlwebstore.iisg.nl/persmuseum/MMPM01_PM-10320731_0245.pdf · niet...

6
m 236 MAANDBLAD 2 Januari 1918 van den Nederlandschen Journalisten-Kring Redacteur: D. HANS Laan van Nieuw Oost-Indië 156, 's-Gravenhage Dit blad verschijnt den eersten en derden Woensdag van iedere maand. INHOUD. Officiëele Mededeelingen: De Kring en de duurte- toeslag. — Ledenlijst. Plaatselijke Vereenigingen: Haagsche Journalisten- Vereeniging. —Binnenland: Het Maandbladfonds; Een onjuiste voorstelling; De grafkelders der dagbladen; Duurtetoeslag; Advertenties en berichten. — Indië: Uit den Oost. — Rechtszaken: „Een diep-onrechtvaardige straf". Persdelicten. — Personalia en Berichten. — Mozaïek. — Inge- zonden: Een slag in de lucht. Laatste Nieuws: De pers en de militairen. — Advertentie. Officiëele Mededeelingen. De Kring en de duurtetoeslag. Sinds de vorige opgave is nog antwoord ingekomen van de directie der Bordrechtsche Courant (nummer 29). Zij deelt mede aan het verzoek van het Kringbestuur te hebben voldaan. Aan de directies, die nog altijd niet hebben geantwoord, is thans voor de derde maal door het Bestuur een schrijven gezonden, waarin op de noodzakelijkheid van salarisverhoo- ging of duurtetoeslag wordt gewezen. Ledenlijst. A dresverander int Joh. Luger, verhuisd naar Amstelveenscheweg 210, Amsterdam. M. Blokzijl woont niet (zooals werd vermeld) Hollendorff- Platz, maar Nollendorff Platz 6 m , Berlijn. UMutaliipfl uit ie Plaatselijke Vereenippn. Haagsche Journalisten-Vereeniging. Door het. Bestuur der Haagsche Journalisten-Vereeniging is op 13 December onderstaand adres gezonden aan B. en W. van den Haag: Weled. geste. Heeren, Het Bestuur der Haajpche Journalisten-Vereeniging veroorlooft zich voor het volgende Uwe aandacht te vragen. In de Raadsvergadering van 30 October 1.1. heeft de Wethouder voor de Financien, mr. P. Droogleever Fortuyn, blijkens de onlangs verschenen Handelingen het volgende gezegd: Blz. 1230, 2e kolom, midden: . . . en in de tweede plaats in het feit, dat de Haagsche pers te dien aanzien slechts haar mede- werking wenschte te verleenen in den vorm van advertenties en niet in den vorm van communique's" (betreffende crisismaatregelen). Blz. 1231, Ie kolom, boven: u . . . maar die pogingen (om de medewerking der pers te verkrijgen) hebben niet tot een bevredigend resultaat geleid.'-" Ons bestuur meent, dat deze uitlatingen, zóó absoluut geformu- leerd, niet billijk zijn tegenover de Haagsche Pers. In een onderhoud, dat voorzitter en secretaris van ons bestuur reeds in December 1916 met den voorzitter van Uw college mochten hebben, werd onzerzijds ten aanzien van de medewerking der pers voor gemeentelijke publicaties slechts deze restrictie gemaakt, dat elke dagblad-redactie natuurlijk vrij zou blijven om in het redacti- oneel gedeelte, datgene te plaatsen wat zij noodig of gewenscht zou oordeelen en in zoodanigen vorm als zij het best geschikt achtte voor haar lezers. Dit standpunt is gebaseerd op het algemeen in de journalistiek gehuldigde beginsel, dat alleen de redacties zeggen- schap hebben over het redactioneel gedeelte der bladen. Wat overigens betreft de bereidwilligheid der Haagsche pers. om in het algemeen belang mede te werken tot verspreiding van mede- deelingen van overheidswege, ons bestuur houdt er zich van verze- kerd, dat hierop inderdaad nog te rekenen valt. In dit verband zij er slechts op gewezen, dat toen bleek, dat „de Crisiscourant'' — om redenen welke hier buiten beschouwing mogen blijven — geen voldoende zekerheid en regelmaat van publiciteit verzekerde, ver- schillende bladen er weder toe overgegaan zijn, om — ondanks de zeer beperkte ruimte, als gevolg van den papiernood van gemeen- telijke publicaties in het redactioneel gedeelte melding te maken. In het belang van den naam der Haagsche pers heeft ons bestuur gemeend, voor bovenstaande overwegingen de aandacht van Uw College te vragen. Aangenaam zoude 't ons zijn Uwerzijds hierop eenig antwoord te mogen ontvangen. Hetwelk doende, enz. * * * Donderdag 10 Januari zal, in de salons van den Haagschen Kunstkring, een tweede gezelligheidsavond gehouden worden. De societeits-commissie er op vertrouwende dat het welslagen van de vorige bijeenkomst tot alle leden is doorgedrongen, rekent op een groote opkomst. Voor muziek, zang en voordrachten wordt .gezorgd, van 8% uur af. Opening der zalen 8 uur. Binnenland. Het Maandblad-fonds. Thans valt te overzien, hoe het met het Maandblad-fonds gedurende 1917 is gegaan. Hieronder dus het resultaat. Met den penningmeester van den Kring (aan wien de bijdragen die wij ontvangen door ons geregeld worden opge- zonden) zijn wij overeengekomen, om over 1917 alleen te verantwoorden de ontvangen bijdragen, en niet de gelden die wèl zijn toegezegd, maar nog niet gezonden. Naar dezen maatstaf is gedurende 1917 in het fonds ge- vloeid een bedrag van f 214 aan bijdragen en f 97 aan opbrengst van advertenties. Samen dus f 311.—. Aan toe- gezegde, maar nog niet ontvangen bijdragen, is te goed een bedrag van f 20.50. Dit komt van-zelf over 1918 binnen. Op 31 December 1917 was het fonds dus f 311.— groot: de specificeering van alle ontvangen gelden vindt men in vorige nummers van het orgaan. Uit het fonds moesten worden betaald de kosten van het aantal bladzijden, die het orgaan van 1 Mei tot 31 December meer zou tellen dan gemiddeld 6 per nummer. Sinds 1 Mei zijn 16 nummers verschenen. De Kringkas betaalt dus 16 maal 6 bladzijden, dus 96. Het orgaan was echter in deze periode 144 bladzijden groot, zoodat uit het fonds in totaal 48 pagina's moeten worden betaald. De kosten per bladzijde zijn f 3.75, zoodat uit het fonds een bedrag van f 180 moet worden voldaan. Er is dus een batig saldo van ƒ 311 — f 180 = f 131. Daarmee beginnen we 't nieuwe jaar. Natuurlijk is dit bedrag lang niet voldoende om de kosten over 1918 te dekken. De stichters van het fonds gingen destijds van de onderstelling uit, dat over 1918 een verhoogde contributie zou zijn ingevoerd, zoodat de Kringkas dan de kosten van het orgaan volledig zou kunnen dragen. Dit echter is niet het geval. De contributie wordt in 1918 niet verhoogd. Het is dus gewenscht, dat het fonds, ter ontlasting van de Kringkas, zoo sterk mogelijk zij. Met het batig saldo komen we slechts een deel van 1918 door. Er moet nog heel wat bij. En zou het nu onmogelijk zijn, het fonds zóó sterk te maken dat het eventueel alle kosten van het orgaan kan betalen?

Transcript of 236 MAANDBLAD - webstore.iisg.nlwebstore.iisg.nl/persmuseum/MMPM01_PM-10320731_0245.pdf · niet...

Page 1: 236 MAANDBLAD - webstore.iisg.nlwebstore.iisg.nl/persmuseum/MMPM01_PM-10320731_0245.pdf · niet alleen voor den begrafenisondernemer „business" is! Maar de dagbladen verstaan het

m 236

MAANDBLAD 2 Januari 1918

van den

Nederlandschen Journalisten-Kring R e d a c t e u r : D. H A N S

Laan van Nieuw Oost-Indië 156, 's-Gravenhage Dit blad verschijnt den eersten en derden

Woensdag van iedere maand.

INHOUD. Officiëele Mededeelingen: De Kring en de duurte-toeslag. — Ledenlijst. — Plaatselijke Vereenigingen: Haagsche Journalisten- Vereeniging. —Binnenland: Het Maandbladfonds; Een onjuiste voorstelling; De grafkelders der dagbladen; Duurtetoeslag; Advertenties en berichten. — Indië: Uit den Oost. — Rechtszaken: „Een diep-onrechtvaardige straf". — Persdelicten. — Personalia en Berichten. — Mozaïek. — Inge­zonden: Een slag in de lucht. — Laatste Nieuws: De pers en de militairen. — Advertentie.

Officiëele Mededeelingen.

De Kring en de duurtetoeslag. Sinds de vorige opgave is nog antwoord ingekomen van

de directie der Bordrechtsche Courant (nummer 29). Zij deelt mede aan het verzoek van het Kringbestuur te hebben voldaan.

Aan de directies, die nog altijd niet hebben geantwoord, is thans voor de derde maal door het Bestuur een schrijven gezonden, waarin op de noodzakelijkheid van salarisverhoo-ging of duurtetoeslag wordt gewezen.

Ledenlijst. A dr esver ander int

Joh. Luger, verhuisd naar Amstelveenscheweg 210, Amsterdam. M. Blokzijl woont niet (zooals werd vermeld) Hollendorff-

Platz, maar Nollendorff Platz 6m, Berlijn.

UMutaliipfl uit ie Plaatselijke Vereenippn.

Haagsche Journal isten-Vereeniging.

Door het. Bestuur der Haagsche Journalisten-Vereeniging is op 13 December onderstaand adres gezonden aan B. en W. van den Haag:

Weled. geste. Heeren,

Het Bestuur der Haajpche Journalisten-Vereeniging veroorlooft zich voor het volgende Uwe aandacht te vragen.

In de Raadsvergadering van 30 October 1.1. heeft de Wethouder voor de Financien, mr. P. Droogleever Fortuyn, blijkens de onlangs verschenen Handelingen het volgende gezegd:

Blz. 1230, 2e kolom, midden: „ . . . en in de tweede plaats in het feit, dat de Haagsche pers te dien aanzien slechts haar mede­werking wenschte te verleenen in den vorm van advertenties en niet in den vorm van communique's" (betreffende crisismaatregelen).

Blz. 1231, Ie kolom, boven: u . . . maar die pogingen (om de medewerking der pers te verkrijgen) hebben niet tot een bevredigend resultaat geleid.'-"

Ons bestuur meent, dat deze uitlatingen, zóó absoluut geformu­leerd, niet billijk zijn tegenover de Haagsche Pers.

In een onderhoud, dat voorzitter en secretaris van ons bestuur reeds in December 1916 met den voorzitter van Uw college mochten hebben, werd onzerzijds ten aanzien van de medewerking der pers voor gemeentelijke publicaties slechts deze restrictie gemaakt, dat elke dagblad-redactie natuurlijk vrij zou blijven om in het redacti­oneel gedeelte, datgene te plaatsen wat zij noodig of gewenscht zou oordeelen en in zoodanigen vorm als zij het best geschikt achtte voor haar lezers. Dit standpunt is gebaseerd op het algemeen in de journalistiek gehuldigde beginsel, dat alleen de redacties zeggen­schap hebben over het redactioneel gedeelte der bladen.

Wat overigens betreft de bereidwilligheid der Haagsche pers. om

in het algemeen belang mede te werken tot verspreiding van mede­deelingen van overheidswege, ons bestuur houdt er zich van verze­kerd, dat hierop inderdaad nog te rekenen valt. In dit verband zij er slechts op gewezen, dat toen bleek, dat „de Crisiscourant'' — om redenen welke hier buiten beschouwing mogen blijven — geen voldoende zekerheid en regelmaat van publiciteit verzekerde, ver­schillende bladen er weder toe overgegaan zijn, om — ondanks de zeer beperkte ruimte, als gevolg van den papiernood — van gemeen­telijke publicaties in het redactioneel gedeelte melding te maken.

In het belang van den naam der Haagsche pers heeft ons bestuur gemeend, voor bovenstaande overwegingen de aandacht van Uw College te vragen.

Aangenaam zoude 't ons zijn Uwerzijds hierop eenig antwoord te mogen ontvangen.

Hetwelk doende, enz. * *

* Donderdag 10 Januari zal, in de salons van den Haagschen

Kunstkring, een tweede gezelligheidsavond gehouden worden. De societeits-commissie er op vertrouwende dat het welslagen van de vorige bijeenkomst tot alle leden is doorgedrongen, rekent op een groote opkomst. Voor muziek, zang en voordrachten wordt .gezorgd, van 8% uur af. Opening der zalen 8 uur.

Binnenland.

Het Maandblad-fonds. Thans valt te overzien, hoe het met het Maandblad-fonds

gedurende 1917 is gegaan. Hieronder dus het resultaat. Met den penningmeester van den Kring (aan wien de

bijdragen die wij ontvangen door ons geregeld worden opge­zonden) zijn wij overeengekomen, om over 1917 alleen te verantwoorden de ontvangen bijdragen, en niet de gelden die wèl zijn toegezegd, maar nog niet gezonden.

Naar dezen maatstaf is gedurende 1917 in het fonds ge­vloeid een bedrag van f 214 aan bijdragen en f 97 aan opbrengst van advertenties. Samen dus f 311.—. Aan toe­gezegde, maar nog niet ontvangen bijdragen, is te goed een bedrag van f 20.50. Dit komt van-zelf over 1918 binnen. Op 31 December 1917 was het fonds dus f 311.— groot: de specificeering van alle ontvangen gelden vindt men in vorige nummers van het orgaan.

Uit het fonds moesten worden betaald de kosten van het aantal bladzijden, die het orgaan van 1 Mei tot 31 December meer zou tellen dan gemiddeld 6 per nummer. Sinds 1 Mei zijn 16 nummers verschenen. De Kringkas betaalt dus 16 maal 6 bladzijden, dus 96. Het orgaan was echter in deze periode 144 bladzijden groot, zoodat uit het fonds in totaal 48 pagina's moeten worden betaald. De kosten per bladzijde zijn f 3.75, zoodat uit het fonds een bedrag van f 180 moet worden voldaan.

Er is dus een batig saldo van ƒ 311 — f 180 = f 131.— Daarmee beginnen we 't nieuwe jaar. Natuurlijk is dit bedrag lang niet voldoende om de kosten

over 1918 te dekken. De stichters van het fonds gingen destijds van de onderstelling uit, dat over 1918 een verhoogde contributie zou zijn ingevoerd, zoodat de Kringkas dan de kosten van het orgaan volledig zou kunnen dragen. Dit echter is niet het geval. De contributie wordt in 1918 niet verhoogd. Het is dus gewenscht, dat het fonds, ter ontlasting van de Kringkas, zoo sterk mogelijk zij. Met het batig saldo komen we slechts een deel van 1918 door. Er moet nog heel wat bij. En zou het nu onmogelijk zijn, het fonds zóó sterk te maken dat het eventueel alle kosten van het orgaan kan betalen?

Page 2: 236 MAANDBLAD - webstore.iisg.nlwebstore.iisg.nl/persmuseum/MMPM01_PM-10320731_0245.pdf · niet alleen voor den begrafenisondernemer „business" is! Maar de dagbladen verstaan het

2 M A A*N D B L A D

Zon het onmogelijk zijn, om, vóór de eerstkomende jaar vergadering, een bedrag bijeen te brengen dat de Maandblad-kosten geheel kan dekken? Maar vooralsnog reikt onze be­doeling zoover niet. Eerst moet het fonds zoo sterk zijn, dat de 8 pagina's per nummer er door gewaarborgd zijn.

Collega's: denkt, nu het nieuwe jaar is begonnen, aan het fonds. Als ieder lid een bijdrage geeft, komen we tot een prachtig resultaat: Over 1917 hebben verreweg de meeste leden niets gegeven. Kan dat nu niet anders worden? Een heel klem deel van ieders duurtetoeslag voor het orgaan, en we zijn er. De Redacteur houdt zich voor bijdragen aaabevolen. Laat ieder nu eens wat zenden: niet alleen de trouwe klanten, maar ook zij die het tot dusver — vergeten zijn.

Een onjuiste voorstelling. Onder den titel: Een schrijverstruc, helpt u, geachte

redactie — in het Maandblad van 19 Dec. — een onjuist­heid verbreiden, waarvan aan Het Leven de primeur toekomt. Laatstgenoemd weekblad haalt namelijk een geschiedenis op van lange jaren her, welke het geheel verkeerd voorstelt. Waarheid is, dat Dora Kremer, het stuk waarmede Heijer-mans als tooneelschrijver debuteerde, „is gevallen als een baksteen" en dat dit toen door de dagbladcritici is gecon­stateerd. Maar Heijermans was toen nog geen journalist, woonde nog te Rotterdam en daar had dat debuut dan ook Til sK t\ TS

Er kon dus bij de critici geen Freudenscha.de hebben ge-heerscht over dat échec, om de eenvoudige reden, dat Heijermans pas later aan De Telegraaf werd verbonden en onder den naam „Gerritje" zijn toenmalige collega's zoo genoegelijk over den hekel haalde.

Wat nu de zoogenaamde wraakneming van Heijermans betreft op de critiek, die hij verantwoordelijk stelde voor de ondubbelzinnige afwijzing van zijn eersteling, door het publiek — gelijk allicht auteurs die fiasco maken dit doen, juist waar het hun eerstgeborene geldt, dien zij natuurlijk voor een pronkjuweel houden — inderdaad heeft Heijermans, een paar jaar later te Amsterdam gevestigd, onder den ps. Ivan Jelakowski, den eenacter Ahasverus geschreven, welke 111 het Salon des Variétés opgevoerd, door vele critici hoog is oprezen. Heijermans heeft daar toen munt uit geslagen en het publiek trachten wijs te maken, dat de ongunstige cri-tieken over Dora Kremer dus te wijten waren geweest aan persoonlijke tegeningenomenheid te zijnen aanzien! Het is intusschen een vergissing van Het Leven te beweren, dat alle kranten „opgetogen" waren over Ahasverus; o. a. de door Het Leven genoemde Berckenhoff, schreef in de N. Rott. Ct, na het succes geconstateerd en de opvoering geprezen te hebben: aan het drama zelf van Jelakowski kunnen wij met den besten wil geen groot belang toekennen, tenzij men het beschouwe in het licht der jodenvervolging in Rusland. Maar dan treden wij buiten het gebied der kunst!

Berckenhoff is er dus niet ingevlogen, gelijk Het Leven wil doen voorkomen. Wat de andere critici betreft — het is niet aan mij hen te verdedigen. Daar liggen er trouwens al van op 't kerkhof. Maar een feit is, dat het kleme drama Ahasverus torenhoog staat boven Dora Kremer en met name in de milieu-schildering den lateren Heijermans aankondigt.

Om tenslotte nog even op Dora Kremer terug te komen — ik heb 't stuk nooit gezien, wèl gelezen, en het zal mij steeds een raadsel blijven, hoe een auteur als Heijermans, die m zijn latere werken zoo herhaaldelijk zijn zeer bijzondere gaven als tooneelschrijver getoond heeft, kon van wal steken met een stuk als Dora Kremer, waarin van al dat talent nauwlijks een spoor is te vinden. Het zou mij niet verwon­deren, als Heijermans zelf thans over zijn Dora Kremer met anders oordeelt, dan het publiek van 1890 of 91 —tenminste hij heeft 'nooit getracht revisie te krijgen van het gemelde vonnis, door zich aan een wederopvoering van zijn stuk te

W a g e n" H. L. BERCKENHOFF.

De grafkelders der dagbladen. De businesslike harteloosheid van het jachtend dagblad­

bedrijf brengt voor de journalisten mee, dat zij zich. by het sterfgeval van een belangrijke figuur uit de samen­leving boven alles hebben te interesseeren voor het tvjd-stip van zijn overlijden. Want meer dan de overledene-zelf, meer dan zijn figuur, zijn belangrijkheid, beheerscht dit

voor een dagblad dat au courant wil zijn de situatie. Van het tijdstip van overlijden hangt immers af, of de plech­tige uitvaart zal plaats hebben in het avond- dan wel in het ochtend-blad, of de redacteur, die eventueel den Ljk-dienst in de courant zal hebben te verzorgen, dit zal kunnen doen in het passend gematigd tempo van den treurmarsch, of dat zulks geschieden moet in de nerveuse gejaagdheid van het prestissimo, dat tegen den tijd van afdrukken de redactiebureaux electriseert.

Wanneer van een voor het aangezicht van het publiek „groote" figuur het verscheiden voorzien wordt, zit men op de redactiebureaux als het ware op dit overlijden te wachten, en in hun ongeduldig wachten is dezelfde amb­telijke profaanheid, die de beroepsdienaren van begrafe­nissen kenmerkt. Doch terwijl bij de boodschap van het overlijden de bedienaar van professie zich steekt in het plechtige zwart, dat zwaarmoedigheid afschaduwt op zijn glad gezicht, improviseert een redactie-Binnenland, als de kondschapper aan de telefoon eindelijk de langverwachte tijding beet heeft, („och mevrouw!... . Nu dank u wel mevrouw!"), een soort Indianen-gehuil van vreugde. Doch dat gebeurt in 't algemeen alleen, als het stervensbericht binnenkomt juist voor het sluiten der vormen, zoodat men in stilte hopen kan, dat bij den concurrent de krant juist ter perse is.

Het is voor u, mijne dierbare levenden, misschien wei­nig verkwikkend te zien, hoe aldus een stervensbericht niet alleen voor den begrafenisondernemer „business" is!

Maar de dagbladen verstaan het ook nog de doodQn op andere, meer respectabele, wijze te eeren, n.1. als zij zeer groot zijn: zij zijn dan in den redactioneelen grafkelder alreeds bijgezet vóór zij nog gestorven zijn. In dien graf­kelder, soms niets meer dan een stoffig rek op de zetterij, liggen als zoovele nette zerkjes de stukken opgebonden zetsel, die te zamen de necrologie van den overledene zullen vormen; en aan het aantal zerken is reeds bij het leven de „belangrijkheid" der verschillende personen af te meten.... Hoe meer zerkjes iemand heeft, hoe grooter bij overlijden de plaats in de krant. En, omdat in den dood toch allen gelijk zijn, liggen in de grafkelders der dag­bladen van beteekenis Treub en Posthuma, van Aalst en Kröller, Cort van der Linden en Ossendorp, Troelstra en Wijnkoop, Lloyd George en von Kühlmann, d'Annunzio en Is. Querido, dr. Aletta Jacobs en Nine Minnema, en nog vele anderen broederlijk en zusterlijk bijeen. Hun zerkjes zijn getooid met wat de aanstaande dooden in hun leven loffelijks en schoons deden of zeiden, met hun eereteekenen en lauwerkransen, met alles trouwens wat in den komkommertijd de redacteuren der verschillende rubrieken er nog aan hebben opgepoetst en opgesierd. Want willen de zerkjes passend blijven voor de graven, tot welker glorie zij werden uitverkoren, dan moeten zij van jaar tot jaar worden bijgebeiteld en afgebikt.

Het rondkijken in deze grafkelders van het woord zou voor vele grooten van thans een ware zegetocht zijn. O, als zij konden kennis nemen van zooveel liefelijks en welgestyleerds, waarmee de kranten hen plechtig zullen uitleiden uit dit leven. En geen gebeurtenis uit hun leven zouden zij vergeten vinden, geen lintje genegeerd, geen anecdote overgeslagen, want ieder jaar wordt de" necrolo­gie op passende wijze aangevuld; doch het geheel blijft in denzelfden hoogen toon gestemd, en de schrijvers weten blijkbaar ieder jaar een voorschot te erlangen op de ontroering, die hem zal overmannen bij het ontvan­gen later van het overlijdensbericht.

Somtijds duurt het lang vóór de zerkjes uit den kelder gehaald worden en over het smalle krantengraf worden gelegd; ja de- necrologieën van sommige voornamen dezer aarde liggen tientallen jaren te wachten voor zij dienst mogen doen. En er heerscht dan ook in de krantenbu-reaux het hardnekkige maar zeer verklaarbare bijgeloof, dat zij, wier levensbericht gereed staat om als doodsbe-richt gelanceerd te wórden, op een lang leven mogen rekenen. Zoo heeft Frans Jozef in sommige redactioneele grafkelders meer dan twintig jaren gerust, en ex-keizerin Eugénie, Sarah Bernhard e. a. zijn daar al lang ten doode gedoemd. Doch, wanneer hun zerkjes eindelijk zeer stoffig worden opgeheschen, zijn dikwijls dejournahstieke schrij­vers van het begin der necrologie niet meer in het leven....

Dit is wel een bedrijfsvolmaaktheid die de volmaakt­heid der snelle rotatiepersen evenaart, doch dit bijzetten van levensberichten heeft ook zijn gevaarlijken kant. Het gebeurde n.1. bij het overlijden van Franz Jozef, dat

Page 3: 236 MAANDBLAD - webstore.iisg.nlwebstore.iisg.nl/persmuseum/MMPM01_PM-10320731_0245.pdf · niet alleen voor den begrafenisondernemer „business" is! Maar de dagbladen verstaan het

M A A N D B L A D 3

in eén onzer groote dagbladen het langademige, aandoen­lijke levensbericht van den verscheiden Keizer aldus ein­digde : „Hij overleed op het s lo t . . . den . . . 181 . . in den hoogen ouderdom van . . . jaren, en smaakte het genoe­gen zijn groot rijk in vrede en voorspoed achter te laten." Dit zerkje was na 1914 door de desbetreffende redacteuren niet meer bijgebeiteld en op het laatste oogenblik, zonder correctie, in den vorm gezet. Trouwens wij kennen gedurende den oorlog geen komkommertijd meer, en de grafkelders der dagbladen ondervinden er, zooals men ziet, de nadeelen van.

(De Nieuwe Amsterdammer.) H. J.

Duurtetoeslag. Een redacteur van De Telegraaf schrijft ons: „Misschien is het uit kieschheid, dat de Handelsblad-

collega's geen nauwkeuriger gegevens aan het Maandblad verstrekten dan zij deden. Ik meen evenwel,dat het in het belang van anderen kan zijn, indien men precies weet wat de Handelsblad-directie voor de redactie heeft gedaan. Daarom verzoek ik u, nader mee te deelen, dat de Hbld.-redacteuren, buiten den verhoogden duurtetoeslag van circa f 20 per maand, die gehandhaafd blijft, allen tegelijk een onverwachte verhooging van f 200 a f 400 hebben gekregen, waardoor sommigen in zeer korten tijd een salarisverhooging van ongeveer 700 gulden hebben ont­vangen. Een schrille tegenstelling bij hetgeen bij voor­beeld de Telegraafdirectie deed, die de noodzakelijkheid van duurtetoeslag of salarisverhooging nog in 't geheel niet schijnt in te zien, hoewel ,men mag aannemen, dat de levensstandaard sedert den oorlog met minstens 60 a 70 % is gestegen."

De inhoud van bovenstaand stukje trof ons zéér, voor­namelijk omdat wij onlangs, toen wij in verband met de Kring-actie eens informeerden, hadden vernomen, dat vele salarissen aan De Telegraaf wel degelijk waren verhoogd. Wij hebben daarom, waar het hier een groot dagblad geldt, eens nader geïnformeerd en ons ook met den schrijver van het stukje in verbinding gesteld. Ons is toen met stelligheid bevestigd, dat inderdaad verscheidene salarissen zijn verhoogd, terwijl tevens voor een groep redacteuren een nieuwe regeling inzake periodieke verhooging is ge­troffen. Een minderheid heeft inderdaad geen verhooging ontvangen. De schrijver van het stukje, wien wij één en ander meedeelden erkende het, maar verzocht ons alsnog het volgende op te nemen: „De aangebrachte salaris-ver­beteringen zijn gedeeltelijk periodieke verhoogingen die ook zouden zijn uitgekeerd, als er geen oorlog was ge­weest en ik meen onafhankelijk daarvan op duurte-toeslag of extra-verhooging te moeten aandringen".

Aan het verzoek tot plaatsing van deze aanvullende opmerking voldoen wij natuurlijk.

* # * Men zend ons het volgende bericht: „Overeenkomstig het besluit der jongste algemeene ver­

gadering, heeft het bestuur der Ned. Kath. Journalisten-vereeniging zich gewend tot de directies van de katholieke bladen, waaraan haar leden verbonden zijn, met een dringend verzoek om duurtebijslag voor het redactie-per­soneel. De mooie taak van Eoomsch journalist mag niet al te zeer versomberd worden door de nijpende dagelijksche zorgen. Het moet immers voor den journalist dubbel bitter zijn, op te komen voor de kleinen, te pleiten voor recht, rechtvaardigheid en liefde, en zelf aan den lijve een tekort van den meest noodzakelijken welstand te ervaren. Het bestuur van de Ned. Kath. Journalistenvereeniging herin­nert er aan, dat de allernoodzakelijkste levensbehoeften minstens 80 pCt. in prijs gestegen zijn en meent, dat een minimum-bijslag van 10 pCt. als een zeer bescheiden wensch mag worden beschouwd."

Advertenties en berichten. De directeuren-vereeniging heeft sinds lang een hard-

nekkigen strijd aangebonden tegen het weren van reclame-berichten uit de redactioneele rubrieken der bladen.

En terecht. Dit echter is niet alleen een taak voor de directeuren,

maar ook voor de journalisten.

Dag in dag uit komt het voor, dat firma's en organi­saties pogen reclame-berichten in den tekst binnen te smokkelen. Menige advertentie is op die manier gratis, op een pracht-plaats, gepubliceerd. Dezer dagen vonden wij bv. in de sportrubriek van De Telegraaf het volgende bericht:

„Het Ajax-bestuur verzoekt ons mede te deelen, dat de toegangsbewijzen van den gedeeltelijk gespeelden wedstrijd Ajax—H.V.V. geen recht van toegang geven voor de ont­moeting op a.s. Zondag Ajax—Sparta. Ten einde aan vele verzoeken tegemoet te komen, zullen bij den volgenden competitiewedstrijd Ajax—H. 'V. V. de toegangsprijzen beduidend worden verminderd en worden teruggebracht tot: tribune f 0.75, onoverdekte tribune f 0.50, staan­plaatsen langs het veld f 0.25 en staanplaatsen achter de doelen voor volwassenen en jongeren 10 cents."

Dit is de meest duidelijke vorm van een advertentie. Nu moet men weten, dat Ajax een voetbalclub is, die per wedstrijd in Amsterdam vele duizenden guldens ontvangt. De advertentiekosten kunnen er gemakkelijk af: dat is een droppel op een emmer. Toch biedt het bestuur zulk een gratis-advertentie voor de sport-rubriek aan en krijgt haar geplaatst ook. Daarom willen wij onze collega's nog eens dringend aanraden, speciaal ook op de sportrubriek te letten, want het komt herhaaldelijk voor dat daarin reclame-berichten worden opgenomen.

Caveant consules!

Indie.

Uit de-n-Oost. Indien er ter wereld Kringleden wonen, die slechts noode het

Maandblad, en dan in zoo groot mogelij ken omvang, zouden willen missen, dan zijn het zeker de collega's in Indië, die, al getuigen zij er niet in 't openbaar van, van d'eersten tot den laatsten regel trouw lezen. Het Maandblad vormt, op wellicht een brokske particuliere correspondentie na, den eenigen organisatorischen band tusschen den Kring en zijn In­dische leden, die om geografische redenen wel zeer stellig buiten het eigenlijke Kringleven staan. En juist daarom is dan, bij wat welwillendheid van maildienst en censor, de Maandblad-komst zoo'n begeerde en ik zou teleurgesteld zijn, indien ik moest vernemen, dat niet Indische Kringleden het hunne tot het Maandblad-fonds hebben bijgedragen.

Ik wees er op, dat de Indische Kringleden zoo geheel buiten het vakvereemgingsleven staan. In Indië zelf zijn reeds eenige pogingen om een journalistenvereeniging te stichten mislukt, hetgeen, gezien de weinig collegiale onderlinge ver­houdingen in de kleine groep Indische journalisten, en dan in 't. bijzonder onder de leidende krachten van de vakge-nooten, die uit den aard aangewezen zouden zijn eveneens leiding aan 'n journalistenbond te geven, geen verbazing behoeft te wekken. Overigens heeft een ruim 4-jarige ervaring mij geleerd, dat er hier op Java weinig voor een journalisten­vereeniging zou zijn te verrichten, noch ten opzichte van het publieke leven, noch in den eigen kring. Een der redenen daarvan is, dat er meer dan ergens anders in Indië voorhet groote puliek geen collectiviteit van journalisten bestaat, daar elke krant en verder weer elke redacteur afzonderlijk beoor­deeld en daarnaar behandeld wordt. Ik geloof dan ook niet, dat een uiteenzetting van de positie van den journalist in Indië te geven zou zijn, zonder in ieder geval elke krant afzonderlijk te beschouwen, en daaraan waag ik mij, die natuurlijk ten deze als bevooroordeeld beschouwd wordt, niet. Wel zou meer in 't algemeen, hetgeen trouwens reeds eerder in 't Maandblad geschied is, een en ander over materiëele levensomstandigheden van den journalist in Indië kunnen vermeld worden, een onderwerp, waarop ik nader hoop terug te komen.

Beschouwt deze regelen slechts als een inleiding voor wat opmerkingen uit de-n-Oost, welke, hopelijk, in collegialen kring niet ongelezen zullen blijven; het Maandblad brengt weinig over Indië, minder nog uit Indië zelf, ofschoon hier toch een dozijn Kringleden woont.

Er zou m.i. door het Kringbestuur nu en dan meer aan­dacht aan de leden in Indië geschonken kunnen worden.

Zoo bijvoorbeeld bij de onlangs gehouden enquête naar de salarissen. Niet, dat men in Nederland had behoeven te wachten tot uit Indië — en dat bij de huidige slechte mail-

Page 4: 236 MAANDBLAD - webstore.iisg.nlwebstore.iisg.nl/persmuseum/MMPM01_PM-10320731_0245.pdf · niet alleen voor den begrafenisondernemer „business" is! Maar de dagbladen verstaan het

4 M A A N D B L A D

verbindingen! — de gegevens waren binnengekomen om daar­mede bij het opmaken van de statistiek rekening te houden, neen, daarvoor zouden de Indische cijfers te weinig beteekenis hebben gehad. Maar wel konden de gegevens voor de Indische Pers-Commissie van nut zijn geweest. Die Kring­commissie zal niet zonder redenen ingesteld zijn (gaarne als ik eens hoeveel adviezen zij per jaar verstrekt) en daar de collega's, die er deel van uitmaken, reeds verscheidene jaren Indië verlaten hebben, zouden wat nieuwe gegevens bruik­bare inlichting opgeleverd hebben. Ook ware voor de enquête naar de kwestie van journalisten en niet-journalisten-corres-pondenten in Indië bruikbaar materiaal te verzamelen geweest, daar de Kring en in 't bizonder zijn orgaan, naast de behar­tiging der onmiddellijke belangen van de leden, eveneens tot taak heeft, meer akademisch-journalistieke kwesties in 't licht der vak-publiciteit te stellen. Zoo heb ik noode in het Maandblad gemist, van de hand van een der oud-Indische journalisten, een beschouwing over de werking van het Recht van Antwoord in Indië naar aanleiding van hetgeen daarover in de Eerste Kamer gezegd' en, wat België betreft, in de Limburger Koerier geschreven en door het Maandblad over­genomen is.

Een enkel Maandblad-nummer ontving ik niet, misschien is m'n opmerking onjuist

* * *

Tot besluit iets uit de Indische praktijk. We kenden hier tot het begin van dit jaar geen corres-

pondentie-Dureaux, gelijk ze in de Nederlandsche jounalistiek en sterker nog in de bmtenlandsche ingeburgerd zijn. De bladen kregen hun nieuws uit verschillende steden van eigen correspondenten, in de groote steden redacteuren van 'n plaatselijk blad (die daarmede — d.w.z. alleen voor seindienst

f 25.- a f 50.- per maand en per krant bijverdienste maakten), in de kleine plaatsen, waar geen kranten ver­schijnen, van particulieren, meest onderwijzers of ambtenaren, gelijk ook in 't moederland het geval is. Dè particulieren werden dan meestentijd per bericht gehonoreerd.

Tot door den vroegeren Javabode-rtAa.ctQux, D. W. Berretty, een „Algemeen Nieuws- en Telegraaf Agentschap" („Aneta") te Batavia werd opgericht, dat zich voorstelde voor alle kranten een Nieuwscentrale te worden. Bijna alle Indische dagbladen sloten zich aan en, ik erken 't volgaarne, de dienst werkt vrij goed, ofschoon de groote 'bladen hier en daar hun eigen sein-correspondenten handhaafden.

Wat was van deze oprichting het gevolg? In de eerste plaats, dat de binnenlandsche telegrammen-rubrieken der dagbladen vrijwel uniform werden en in de tweede plaats, dat verschillende correspondenten van dagbladen (ik spreek hier uitsluitend over sein-correspondenten) door de redacties „bedankt" werden, daar „Aneta" volgens contract billijker kon werken. Een lichtzijde is, dat „Aneta" zijn correspon­denten ruim betaalt.

Er valt over de instelling van een dergelijk persbureau niet te klagen. Het past in het kader van den tegenwoor-digen tijd. Hetgeen niet wegneemt, dat in het Maandblad vastgelegd mag worden, dat ook in Indië de oprichting van een correspondentiebureau door een aantal journalisten en correspondenten als 'een „vijandelijke daad" beschouwd werd, al zijn de gevolgen allerminst van bizondere beteekenis voor den journalis-tenstand geweest, 't Valt echter te betreuren, dat dit persbureau door het reclame-maken voor de levering van krantenknipsels aan particulieren onder de vaan van „Aneta" journalistiek en negotie op voor het publiek ver-warringwekkende wijze gekoppeld heeft.

Een tweede persbureau, dat èn in Indië, èn in Nederland krantenrecht verkregen heeft, is het te Amsterdam en Batavia gevestigde „Nederl. Indische Persagentschap", welker oprich­ting ongetwijfeld met weinig instemming door de sein-corres­pondenten der Indische dagbladen in Nederland, en omge­keerd onder de sein-correspondenten der Nederlandsche bladen in Indië, begroet is.

SEMARANG, October 1917. S. DE VRIES.

Rechtszaken.

„Een diep-onrechtvaardige straf" Bovenstaande kwalificatie van de straf, die onzen collega

H. Tersteeg te Soerabaja getroffen heeft, vond ik in het vorige nummer van dit Maandblad; zij zal de volle in­

stemming hebben van allen, die in staat zijn het „misdrijf" van den delinquent te peilen.

De oorlog heeft in Indië aanleiding gegeven tot de uit­vaardiging van twee verbodsbepalingen betreffende het publiceeren 1° van berichten omtrent de bewegingen van troepen en Ned. oorlogsschepen in den Archipel; 2° van berichten van buitenlandsche oorlogsschepen in de Ned.-Indische wateren.

Het tweede verbod is sinds geruimen tijd opgeheven, dank zij de actie van ondergeteekende. Ik had het verbod overtreden door het bericht openbaar te maken, dat de Duitsche kruiser Emden te Sabang was binnengeloopen. Voor den handel van Soerabaja, die door de gestie van de Emden stil was gelegd, was het bericht van zoodanige beteekenis, dat ik meende gerechtigd te zijn, het heuglijke nieuws te publiceeren. (Later bleek dat een koopvaarder met den naam Emden te Sabang was aangekomen, maar dat was toen nog niet bekend.) Op last der Eegeering werd ik vervolgd — een daad die vinnige afkeuring uit­lokte. In eersten aanleg werd ik veroordeeld tot de mini­mumstraf: drie maanden gevangenis. (In het Koninklijk besluit dat ik had overtreden was de straf gesteld op vijf tot tien jaren tuchthuis!)

Ik diende toen, na in hooger beroep te zijn gegaan, bij het Hooggerechtshof een memorie in, waarin ik op staats­rechtelijke gronden aantoonde (of poogde aan te toonen), dat de afkondiging van het betrekkelijk verbod niet was geschied in overeenstemming met de voorschriften van het Indisch staatsrecht. Het Hof vereenigde zich met mijn betoog, en ontsloeg mij van rechtsvervolging. Daarop zat er voor de Indische Regeering niets anders op dan het verbod in te trekken, hetgeen geschiedde.

Maar de andere oekase bleef bestaan. Zij heeft tot talrijke vervolgingen geleid. Men zal nu zeggen: de Indische journalisten hadden

het vermelden van berichten over de bewegingen van troepen en schepen in den Archipel en de Indische wateren kunnen nalaten. De praktijk antwoordt hierop, dat dit allesbehalve een eenvoudige zaak is. In den namiddag, terwijl de tropische zon gloeit, komt in plaat­sen als Soerabaja de stroom van telegrammen en berichten binnen. Er wordt gemeld: „Op de westkust van Borneo is een plaatselijk verzet geweest; er zijn een paar dozijn fuseliers heengezonden om de orde te herstellen." Het bericht slipt door en 's avonds krabt de hoofdredacteur van het blad dat dit onnoozel nieuws gaf zich achter het oor: hij heeft een beweging van troepen in den Archipel vermeld!

Er wordt meegedeeld dat het een of ander scheepje van Soerabaja naar Timor is vertrokken. Het komt in de krant. Later blijkt dat het vaartuig een stukje geschut aan boord heeft en dus een „oorlogsschip" is; hij heeft een beweging van schepen in den Archipel vermeld!.

Ik fantaseer heelemaal niet. Voor de beide boven ver­melde delicten is een der twee hoofdredacteuren van het Soerabajaasch Handelsblad tot 14 dagen gevangenisstraf veroordeeld.

Het Hooggerechtshof is zich gaan inbeelden dat Indische journalisten zich boven de wet wilden plaatsen. Bil de behandeling van de zaak-Tersteeg, op 17 April j.1. is dit door den ambtenaar van het O. M. verklaard, en de zware straf, aan den heer Tersteeg opgelegd, had de tendenz zoodanig af te schrikken, dat het „gezag der wet" niet meer zou worden aangerand.

Het meest curieuse van de zaak-Tersteeg is echter, dat het zeer de vraag is of hier de verbodsbepaling overtreden is. Immers, de heer Tersteeg had niet van de beweging van oorlogsschepen in de Ned. Indische wateren gerept: hij had die schepen aangeduid door stippeltjes, blijkbaar met de bedoeling niet met de wet in conflict te komen. Het Hof was echter van een ander „gevoelen". Het is een bekend woord dat in Indië met gevangenisstraf „gesmeten" wordt; de heer Tersteeg kreeg een maand. Met ,diep-onrechtvaardig" is deze straf zeker niet te hard gekenschetst.

Laat mij thans zeggen waar de hoofdfout schuilt van dat stuitend optreden tegen Indische journalisten.

De koloniale regeering is een autocratie. Zij heeft geen parlement naast zich dat haar kan remmen; zij voelt zich oppermachtig. De pers heeft geen partijen achter zich; dus behoeft jegens haar slechts weinig — of geen — consideratie te worden gebruikt. Zoo werden in Indië de grenzen van het leerstuk der staatsmacht ver, zeer ver, uitgezet.

De regeering is onfeilbaar, zy beveelt, en er wordt ge-

Page 5: 236 MAANDBLAD - webstore.iisg.nlwebstore.iisg.nl/persmuseum/MMPM01_PM-10320731_0245.pdf · niet alleen voor den begrafenisondernemer „business" is! Maar de dagbladen verstaan het

M A A N D B L A D 5

hoorzaamd. Zij komt er niet toe zich af te vragen of een afgekondigde maatregel verkeerd werkt. In casu ware er alle aanleiding geweest tot het stellen van zoo'n vraag. Het voortdurend geharrewar had enkel tot oorzaak, dat het verbod in de praktijk niet kon gehandhaafd worden. En zoo had de regeering het moeten intrekken.

Zou zij hiermede 't belang van het land geschaad hebben?

Geen oogenblik. De bestaansreden van het verbod is nooit aanwezig geweest. Wij zijn in Indië op 't gebied der defensie vrijwel weerloos. Onze verouderde marine, wier zwaarste kanonnen van 28 c.M. zijn, kan door de nieuwere en sterkere Japansche of hiermee gelijkstaande vloot van het zeevlak worden weggeblazen, zonder dat zij gelegenheid krijgt den vijand „aan 't lijf" te komen. Onze landmacht in Indië is zwak en haar verzorging, o.a. met ammuni t ie , gebrekkig.

Dit alles is algemeen bekend. Er komt bij dat onze koloniën verpest zijn met Japansche spionnen, zoodat wij zoo goed als niets geheim kunnen houden.

Men mag concludeeren dat het er met betrekking tot de veiligheid van Indië niets toe doet of melding gemaakt wordt van troepenverplaatsingen en scheepsbewegingen dan wel of dit wordt nagelaten. Het betreffende publicatie­verbod is geheel overbodig en de regeering had het kunnen en moeten intrekken.

Maar zoo iets schijnt van de autocratie niet te ver­wachten te zijn.

Talrijke conflicten zijn en worden in Indië geschapen, doordat de regeering slechts het „sic volo sic jubeo" als richtsnoer erkent. Bijzonder beteekenend is dit uitgekomen in de z.g. zaak-Einthoven, die ik vergunning vraag kort te schetsen.

Te Soerabaja ontstonden ernstige troebelen, waarin de resident en de hoofdcommissaris van politie een pijnlijk tekort aan beleid toonden. Zij werden gehandhaafd en niet gestraft. De ambtenaar voor Ohineesche zaken ter plaatse (Henri Borel) deed zijn plicht en rapporteerde de regeering naar waarheid.

Wat gebeurde? De ambtenaar voor Ohineesche zaken werd gestraft (met een vernederende overplaatsing) en de resident bevorderd tot directeur van binnenlandsch bestuur. De scherpe critiek der pers op het gebied van dezen resident was volstrekt genegeerd. Achter die pers staat immers geen volksvertegenwoordiging of eenig ander lichaam dat de regeering deren kan!

Bij de behandeling van de zaak-Tersteeg is in eersten aanleg door het O. M. gezegd, dat naar het oordeel van het Hof niet een onverantwoordelijke pers, maar de ver­antwoordelijke regeering te beslissen had wat al of niet geoorloofd was. In abstracto volkomen juist . Maar de werkelijkheid leert anders. Om te beginnen schikt het met de verantwoordelijkheid van de regeering — of het Gouver­nement — van een Aziatische Kolonie nog al. Maar is het rationeel er tegenover te plaatsen: een onverantwoorde­lijke pers? Vervult in een kolonie waar het openbaar leven geen orgaan heeft om zich te uiten, de pers een roeping of niet? Functioneert zij daar niet als een onbe­schreven vertegenwoordiging van de verschillende groepen der bevolking? Vormt zij niet een uiterst nut t ig tegen­wicht tegen de door niets geremde autocratie?

Ik verlies mij niet in leege bespiegelingen. In Britsch-Indië wordt de boven geschetste roeping van de pers door de regeering inderdaad erkend; daar wordt zij —speciaal de Engelsche, in tegenstelling met de Inlandsche pers — met consideratie bejegend. Handelde men ten onzent ook zoo en schonk men de pers de waardeering die een levens­voorwaarde voor een gezond functioneeren mag worden geacht, er zouden heel andere verhoudingen ontstaan. En de beul — ik verschrijf mi j ; ik bedoel: de strafrechter — zou er minder werk hebben.

M. VAN GEUNS.

Persdel icten.

O ó k e e n p e r s d e l i c t . — In Berlijn heeft dezer dagen een Bechtbank-beambte terechtgestaan ter zake van bedrog: hij had een. beklaagde 10 Mark afhandig gemaakt onder voorgeven, de aanwezige verslaggevers met dit geld te zullen bewerken, opdat de bladen de zaak niet zouden vermelden. Te zijner verdediging voerde de beambte aan, meermalen te hebben opgemerkt, dat een gelegenheids-berichtgever zich niet geneerde, dergelijke zaakjes met beklaagden op touw te zetten. De man heeft een maand

gevangenisstraf gekregen, ondanks zijn verdediging. Het is te betreuren — teekent de Vörwarts hierbij aan — dat men den naam van den „revolverjournalist" niet heeft genoemd, opdat de fatsoenlijke kranten zich voor de medewerking van dezen gelegenheids-berichtgever kunnen hoeden.

Personalia en Berichten.

Binnenland:

— In Amsterdam is verschenen een ^nieuw dagblad, The British Nezos. Het is opgericht met het oog op de vele duizenden Engelsche krijgsgevangenen, die hier te lande ge­ïnterneerd worden. Het blad wordt gedrukt in het gebouw van De Telegraaf, maar overigens bestaat er tusschen beide bladen geen verband. Het nieuwe blad heeft zelfs zijn eigen zetters — geïnterneerden uit Groningen — meegebracht.

— In Harderwijk wordt van gemeentewege een weekblad uitgegeven, .Gemeenteblad Harderwijk, waarop de ingezetenen zich kunnen abonneeren. De burgemeester is redacteur. Het blad bevat niet alleen officieele mededeehngen, maar ook een rubriek stadsnieuws, een raadsverslag, een persoverzicht enz.

— Met ingang van i Januari zal, wegens den papiernood, de uitgave van het Lochemsch Nieuws- en Advertentieblad met bij-edities, tijdelijk gestaakt worden.

— Uit een correspondentie in de N. R. Ct.: „Datik u niet reeds uit Venlo uitvoeriger over de aankomst van de Britsche krijgsgevangenen heb kunnen berichten is voor een goed deel te wijten aan het gebrek aan medewerking bij de Neder-landsche autoriteiten, die, om ondoorgrondelijke redenen, de vertegenwoordigers van de pers zooveel mogelijk op een afstand trachten te houden en in hun arbeid te bemoeilijken. Zoo werden zooeven — ik schrijf dit in den trein en wij zijn nog maar net vertrokken — aan een collega uit Amster­dam door een kapitein van de infanterie zijn aanteekeningen ontnomen, omdat van hoogerhand was bevolen, de pers niet toe te laten. Dus moesten wij steelsgewijze werken en achtte ik het ook niet geraden van Venlo uit te seinen, aangezien ik niet de kans wilde loopen, dat de censuur daar een stokje voor stak."

Indië.

— In Semarang is het eerste nummer uitgekomen van het maandblad De Indische Beweging; onder redactie van J. F. H. A. Later en Tjipto Mangkoenkoesoemoe.

— In de redactie van de Java-bode is opgenomen de heer Kees Borst, die in Amerika als correspondent verbonden is geweest aan de Los Angelos Times en de San Francisco Examiner.

— Er is ons geseind, dat de heer Van de Leemkolk, ter vervanging van den he.er Veersema, was benoemd tot hoofd­redacteur van de (Semarangsche) Nieuwe Courant. Naar wij nu in het Bat. Nld. lezen, heeft de N. Ct. zelf dit bericht nog niet gegeven. Het schijnt, dat de directeur van het blad den heer v. d. Leemkolk benoemd heeft zonder de eigenares van het blad erin te kennen. Gevolg: de waarnemende hoofdredacteur weigerde plaats te maken voor den heer v. d. Leemkolk, die nu wel aan de N. Ct. werkt, maar vooralsnog niet als hoofdredacteur. Mag men het verhaal in het Bat. Nbl. ter zake geheel gelooven, dan schijnt er onder de werkers aan de N. Ct. allesbehalve eensgezindheid te heersenen.

(N. R. Crt.)

— Gistermiddag — zoo meldt het N. v. d. D. v. N. I. van 2i Sept. jl. — werd de directeur van het om zijn veel­vuldige campagnes vermaarde Chineesche dagblad Sin Fo door een als inlander vermomd Chinees aangevallen en met een hard voorwerp boven het rechteroog verwond. Hevig bloedende moest de, op deze hardhandige repliek geenzins verdachte, dagblad directeur huiswaarts worden gebracht.

Buitenland.

— Het groote Weensche blad Die Zeit is in andere handen overgegaan. De hoofdredacteurs dr. J. Singer en dr. Heinrich Kanner zijn als zoodanig afgetreden.

Page 6: 236 MAANDBLAD - webstore.iisg.nlwebstore.iisg.nl/persmuseum/MMPM01_PM-10320731_0245.pdf · niet alleen voor den begrafenisondernemer „business" is! Maar de dagbladen verstaan het

6 M A A N D B L A D

Mozaïek. S 1 a n g e n m e n s c h e n. — Uit het Larensch Nieuwsblad: //Woens­

dagmiddag klokslag 13 uur, verscheen de burgemeester omhangen met den secretarie-ambtenaar Herckenroth, op het bordes van het gemeentehuis. De heer Herckenroth las toen met luider stemme de afkondiging .der neuwe grondwet af. De geheele plechtigheid was in enkele seconden ai'geloopen."

* * * H a a g s c h e - P o s t - m o p . — «1 2tal Slingen 4ï 5 dezer zijn

6en verjaardag te 7aar. HoogSend, Uw toegeö. van iOen. (Het spreekt van ill dit is eenonbeOlig bericht Red. H. P.J

# * * D e H e i l i g e S c h a a r . — Uit de Nieuwe Courant: Er is een

courant hier te lande, die zijn buitenlandsch overzicht eenvoudig uit het Alg. Hbld. knipt met daaronder de letters A. H., die de geachte lezer als onderteekening mag beschouwen zoo hij wil. Er zijn andere, die als ze overzichtjes overnemen, zich die moeite niet eens geven. Een lezer zendt ons een exemplaar van een blad in Zeeland verschijnend, dat ons overzichtje in 't Ochtendblad uu en dan zoo mooi vindt, dat het dat overdrukt, zonder zich zelfs de moeite te geven het te ,/onderteekenen" met N. C. Ditmaal zullen wij den zondaar nog maar niet noemen, in de hoop, dat hij met hei nieuwe .jaar zijn leven betert."

* * * F r a a i v e r h a a 1. — In de Dordrechtsche Courant vinden wij het

volgende verhaal: //L. V., een jongen van 15 jaar, was in den laat-sten tijd vrij uit zijn humeur. Hij was op een stuk tuinland aan 't werk' met een zekeren J. v. L. alhier. Door de koude sloegen zij hun armen om zich heen, om zich zoodoende te verwarmen. V. in zijn slechte bui zei eensklaps, raak me niet aan of ik steek je met mijn mes. Van L., denkende dat 't niet ernstig gemeend was, legde vriendschappelijk zijn hand op den schouder van V., die daarop een pas geslepen knipmes nam en L. pardoes in zijn borst stak aan de rechterzijde, waardoor hij een tamelijk diepe wonde kreeg en hij zich onder geneeskundige behandeling moest stellen. Dr. Stoutbeek heelde de wonde. Was de steek aan de linkerzijde toegebracht, dan had 't weinig gescheeld of 't hart was geraakt. Tegen V. werd proces-verbaal opgemaakt."

* Een j p u r n a l i s t e n - k o m e d i e . — Arthur Schn'itzler, de Weensehe

tooneelsehrijver, ook hier te lande door meer dan een werk een repu­tatie genietend, heeft een journalisten-stuk geschreven. Een comedie: „Fink und Fiederbusch"' — aldus luidt de titel. Het is in Berlijn opgevoerd door het gezelschap van het Lessing-theater, en met suc­ces, als men het Berliner fageblatt gelooven mag De twee eerste bedrijven — zegt Fritz Engel — werden met een applaus van „gematigde windsterkte' ' begroet. Aan het slot echter heerschte er storm zonder dat men eigenlijk wist waarom het stormde. Een van Schuitzler's sterkste stukken oordeelt de criticus het niet. Slechts sporen van des auteurs gratie vond hij erin en zelfs in zijn floret­kunst was de Weener niet gelukkig. Engel wijst voorts op een — toevallige — overeenkomst met Tristan Bernards //Deux Canards' en trekt een paralel tusschen Freytag's Schmock — uit zijn bekend blijspel Die Journalisten — en de hoofdfiguur uit Schnitzler's stuk, die als Fink aan dit, als Fliederbusch aan een ander blad, van tegenover gestelde richting, meewerkt. Vergeefs echter poogt Schnitzler, volgens Engel, te tornen aan de door Freytag hoog-ge-houden mannendeugd: het onbekommerd volgen der politieke over­tuiging.

Ingezonden.

Een slag in de lucht. Indien de heer B. J. Gelder niet in stad en land als een scherp­

zinnig en verstandig man bekend stond, zou ik zeggen, dat men al een bijzonder warhoofd moet zijn, om uit een ingezonden stuk en uit een daarbij behoorend onderschrift een greep te doen van twee niets met elkaar uitstaande citaten en dan naar aanleiding daarvan conclusie te trekken, zooals hij in het vorig nummer deed.

Inderdaad, als de heer Gelder op die wijze zijn eigen blad redigeert, heeft hij zijn tien pop al verspeeld — aan zich zelf!

En van arrogantie gesproken — het gebruik van den pluralis majestates door dézen heer nog daargelaten — mededeelingen van collega's, die wel eens vergaderingen „verslagen" hebben, waar hij het woord heeft gevoerd, deden mij bij de lezing van het stukje „Een uitlating" in het vorig nummer van het Maandblad onwillekeurig denken aan de splinter en den balk.

De heer Gelder leze en overwege eens de woorden van den Spreuken-dichter;

Twist met een mensch niet zonder oorzaak, zoo hij u geen kwaad gedaan heeft."

Waarlijk — de heer Gelder deed een slag in de lucht en raakte zich zelf!

De redacteur van vHet Advertentie-Bureau". * * *

De redacteur Van Het Advertentie-Bureau, een beroepsjourna­list, zendt ons een stapel exemplaren van zijn blad toe met verzoek te willen beoordeelen of de heer Gelder het recht had tot zijn on­gunstige kwalificatie in het vorig nummer. Wij begeven ons echter liever niet in dit twistgesprek tusschen beide heeren; ze zijn thans quitte. Alleen willen wij opmerken, dat, waar de heer

Gelder een citaat van een inzender uit Het Advertentie-Bureau gaf, waarin schamper werd geoordeeld over de vrijheid van mee-nings-uiting der Nederlandsche journalisten, de redacteur van dat orgaan gelukkig niet heeft nagelaten, tegen die uitlating krachtig te protesteeren. Redactie Maandblad.

Laatste nieuws.

De Pers en de militairen. De verslaggever van het Handelsblad vertelt, dat generaal Onnen

hem had beloofd bij de aankomst der Engelsche krijgsgevangenen de pers in alle opzichten ter wille te zullen zijn.

En dan vervolgt onze collega; „Dat ik evenwel te optimistisch was geweest, bleek mij even

later, toen ik, op het perron te Venlo mijn indrukken opschrijvend teneinde die naar het Handelsblad te seinen, plotseling den kapitein Lucardie op mij toe zag komen, die mij, zeer hoffelijk, maar ook zeer positief meedeelde, dat hij mij in mijn werk moest belem­meren, en dat ik hem het beschreven papier had af te staan. Een beroep op mijn gesprek met generaal Onnen van j .1. 'Maandag en op mijn gesprek met des generaals adjudant mocht niet baten, de kapitein verklaarde, dat hij zijn orders had uit te voeren en dientengevolge „die papieren" moest in beslag nemen. Ietwat spijtig, dat 't mij daardoor onmogelijk was nog iets van de aankomst op­genomen te zien in de posteditie van de krant, moest ik toch even lachen om de blijkbare naïveteit van den goeden kapitein, die waarlijk scheen te meenen, dat hij, door beslag te leggen op mijn onnoozele zeven beschreven blaadjes, kon bewerken, dat er niets van de aankomst in de krant zou komen. Inderdaad was het resultaat, dat ik in Venlo niet seinde, — omdat ik verwachten kon dat mij daar de censuur zou dwars zitten, — maar toch wel zorgde, dat mijn verhaal gisteren nog in de krant kwam, al kon het helaas voor de lezers buiten Amsterdam eerst in het ochtendblad verschijnen. Het komt mij evenwel voor, dat het zaak is de aandacht te vestigen op den onnoodigen ijver van militaire autoriteiten, die trachten te beletten, dat het verslag in de krant komt van een gebeurtenis, welke toch het geheele Nederlandsche volk inte­resseert en aangaat, en waarbij zoovele menschen betrokken zijn, dat alle détails ervan tóch binnen enkele dagen gemeengoed zijn van alle Nederlanders: heel Venlo was er bij tegenwoordig 1"

Advertentiën.

UITSLAG PRIJSVRAAG.

Verwijzende naar mijn vorige advertentiën ter dezer zake zij hier gemeld, dat na dien een schrijven inkwam van den Heer Leo Faust uit Parijs. Deze schrijft:

„Ik zou U gaarne een flinke verbetering aan de hand doen maar — werkelijk — ik kan er geen vinden die hout snijdt". Verder geeft de heer F. nog eenige wenken wat de technische verzorging van de Visscherij-Courant betreft, deelt mede hoe zijn meening omtrent verschillende daarin voorkomende rubrieken is, om dan te vervolgen:

„U zoudt op een zelfde manier studies kunnen geven bijv. over de inrichting en wijze van werken der verschil­lende instellingen op visscherij-gebied (volgen namen van die instellingen). Van de visscherij-examens zoudt U niet alleen de samenstelling der examen-commissies kunnen geven, maar ook de aan candidaten voorgelegde vraag­stukken, voorts een serie feuilletons over (volgen allerlei zaken)."

Simple comme bonjour. Mijns inziens heeft de Heer F. wel voldaan aan den eisch. ZEd. heeft een perspectief geopend, nog wel een zoodanig dat er volop werk zal zijn, zoodra slechts de geschikte journalist zijn werkkracht aan ons wil geven. Billijkheidshalve tegenover de andere Heeren meld ik dus dat de prijs van f 100.— toegekend is aan Uwen collega, den heer Leo Faust te Parijs.

B. J. GELDER.

Gedrukt bij A. de la Mar Azn., Amsterdam.