2.1.1 CAT 1314

12

Click here to load reader

Transcript of 2.1.1 CAT 1314

Page 1: 2.1.1 CAT 1314

Cucovs. CAT SAH / afname 23 september 2013 Pagina 1 van 12

VUmc-compas

toetsing Toets CAT B2.1 13-14 / Cursus-afhankelijke toets Cursus Schade, afweer en herstel Cursuscoördinator (vice-) Prof.dr. W.J. Mooi Gelegenheid 1e Toetsdatum Maandag 23 september 2013 Tijd 18.30– 20.30 uur (tot 21.00 uur voor extra-tijd studenten) Plaats TenT-hal VU-campus Aantal en type vragen

64 meerkeuzevragen: 11 tweekeuzevragen, 11 driekeuzevragen, 32 vierkeuzevragen, 8 vijfkeuzevragen, 2 zeskeuzevragen

Druk tweezijdig bedrukt Toegestane hulpmiddelen geen Studentinstructie: MC-toets: kies het beste (volledig juiste en meest complete) antwoord • mobiele telefoons uit en in de tas onder de stoel • alléén toetsbenodigdheden op tafel • vul je studentnummer en naam duidelijk in op het formulier • kras NIET in de barcode rechtsonder; ook GEEN doorhalingen • zo nodig foutieve hokjes corrigeren door zeer goed te gummen • vragen over de inhoud van de toets worden NIET beantwoord • commentaren na afloop naar de JVC van je cursus • toiletbezoek NIET toegestaan • fraude wordt bestraft. Succes!

A

Page 2: 2.1.1 CAT 1314

Cucovs. CAT SAH / afname 23 september 2013 Pagina 2 van 12

Page 3: 2.1.1 CAT 1314

Cucovs. CAT SAH / afname 23 september 2013 Pagina 3 van 12

1 Aan het begin van een acute ontstekingsreactie door een bacteriële infectie treden

afweercellen uit de bloedbaan. Welke uittredende cellen zijn in die fase het meest talrijk? a. Eosinofiele granulocyten b. Neutrofiele granulocyten c. Basofiele granulocyten d. Lymfocyten e. Monocyten

2 Steriele necrose van weefsel, zoals door infarcering, induceert uitsluitend een chronische ontstekingsreactie, maar geen acute ontstekingsreactie. a. Juist b. Onjuist

3 Epitheelcellen brengen receptoren tot expressie die, door het herkennen van micro-organismen, een ontstekingsreactie in gang kunnen zetten. a. Juist b. Onjuist

4 Wat is het inflammasoom? a. Het totaal van genen dat bij ontsteking geactiveerd wordt b. Een cytoplasmatisch multimoleculair complex c. Een door ontsteking gezwollen weefsel d. Het fagolysosoom van een geactiveerde afweercel

5 Een [X] van het colloïd-osmotisch drukverschil tussen het vasculaire en extravasculaire compartiment draagt bij aan oedeemvorming in ontstoken weefsel. Vul in bij [X]: a. Verhoging b. Verlaging

6 Jochem heeft bij het vissen zijn vinger aangeprikt en deze vinger is de volgende dag rood, pijnlijk en gezwollen. Er schemert een blauw-rode vage streep door op zijn onderarm, vanaf zijn pols tot bijna aan zijn elleboog. Waarop berust deze vage blauw-rode streep? a. Veneuze trombose b. Veneuze stuwing c. Flebitis (veneuze ontsteking) d. Lymfoedeem (belemmering van de lymfeafvloed) e. Lymfadenitis f. Lymfangitis

Page 4: 2.1.1 CAT 1314

Cucovs. CAT SAH / afname 23 september 2013 Pagina 4 van 12

7 Een zwakke binding tussen circulerende leukocyten en geactiveerd endotheel, resulteert in het rollen van de leukocyten over het geactiveerde endotheel. Welke moleculen zijn betrokken bij deze zwakke binding? a. Integrines b. Defensines c. Adhesines d. Selectines

8 Welk proces wordt door opsonines gestimuleerd? a. Vasodilatatie b. Endotheelactivatie c. Diapedese d. Chemotaxis e. Fagocytose f. Complementactivatie

9 Welke eiwitten moet een leukocyt tot expressie brengen om succesvol door de vaatwand te migreren (diapedese)? a. Desmine en laminine b. TIMPs en CD1a c. PECAM-1 (CD31) en collagenasen

10 Waaruit bestaan Neutrophil Extracellular Traps (NETs)? a. DNA, histoneiwitten en diverse antimicrobiële enzymen en peptiden b. Lysosomale proteasen, door de neutrofiele granulocyt verloren tijdens fagocytose

(‘regurgitatie’) c. Resten van fibrillaire matrixeiwitten als gevolg van matrixdigestie door migrerende

neutrofielen

11 Welke afweerstoornis wordt veroorzaakt door deficiënte functie van NADPH-oxidase? a. Het syndroom van Chédiak-Higashi b. Het syndroom van Di-George c. De ziekte van Bruton d. Chronische granulomateuze ziekte e. Het leukocytaire astenie-syndroom

12 Een steenpuist (furunkel) is een acute destructieve ontsteking van een haarfollikel, die leidt tot vorming van een kleine holte, gevuld met talrijke ontstekingscellen en celresten. Op welk type ontsteking berust de furunkel? a. Fibrineuze ontsteking b. Sereuze ontsteking c. Abcederende ontsteking d. Organiserende ontsteking

Page 5: 2.1.1 CAT 1314

Cucovs. CAT SAH / afname 23 september 2013 Pagina 5 van 12

13 Door welke cellen worden bradykinine en Factor XII hoofdzakelijk geproduceerd? Door… a. geactiveerde endotheelcellen b. geactiveerde leukocyten c. mestcellen d. weefselmacrofagen e. hepatocyten

14 Arachidonzuur is het substraat voor zowel cyclo-oxygenase als 5-lipoxygenase. Welke ontstekingsmediatoren worden gevormd door de cyclo-oxygenase route? a. Prostaglandinen en tromboxanen b. Leukotriënen en lipoxines

15 Waarom werken steroïden ontstekingsremmend? Steroïden… a. catalyseren de afbraak van prostaglandinen b. catalyseren de synthese van thromboxanen uit prostaglandinen c. remmen de synthese van arachidonzuur uit membraanfosfolipiden d. remmen de synthese van lipoxinen uit 5-HPETE

16 Welke cytokinen spelen tijdens een acute ontstekingsreactie een belangrijke oorzakelijke rol bij activering van endotheel? a. Fibrinogeen en complement b. Platelet activating factor (PAF) en nitric oxide (NO) c. P-selectine en sialyl-Lewis X d. TNF en IL-1

17 Wat is de rol van een alternatief geactiveerde (M2) macrofaag in het ontstekingsproces? Een M2 macrofaag … a. remt ontsteking b. bevordert ontsteking

18 Wat zijn de activiteiten van een TH1 lymfocyt? Een TH1 lymfocyt produceert … a. IL-17 en draagt bij aan het rekruteren van onder andere neutrofielen b. IFN-γ en activeert daarmee onder andere macrofagen c. IL-4 en IL-5 en activeert daarmee onder andere eosinofielen

19 Een infectie met een van onderstaande ziekteverwekkers leidt veelal tot een granulomateuze ontstekingsreactie. Welke? a. Staphylococcus aureus b. Streptococcus pneumoniae c. Neisseria meningitidis d. Mycobacterium leprae e. Vibrio cholerae

Page 6: 2.1.1 CAT 1314

Cucovs. CAT SAH / afname 23 september 2013 Pagina 6 van 12

20 Hoe reageert het beenmerg op verhoogde spiegels van TNF en IL-1? a. Verhoogde productie van acute-fase eiwitten b. Versnelde afgifte van witte bloedcellen naar de bloedbaan c. Activering van witte bloedcellen

21 Wat is kenmerkend voor stabiele weefsels? a. Onvermogen tot compensatoire celdeling, ook na celverlies b. Continue actieve celdeling, die nog verder toeneemt bij celverlies c. Geen of zeer geringe celdeling, maar actieve celdeling bij celverlies

22 Wat voor stamcellen zijn iPS cellen? a. Induced pluripotent stem cells b. Intrinsic polydirectional stem cells c. Isolated peripheral stem cells

23 Wat is hyaluronan (hyaluronzuur)? a. Een groeifactor b. Een protease c. Een mucopolysaccharide d. Een fibrillair eiwitpolymeer

24 Wat is granulatieweefsel? a. Acuut ontstoken weefsel, waarin zich een granulocytair infiltraat bevindt b. Ontstekingsweefsel, gevormd door een type IV overgevoeligheidsreactie c. Vaatrijk, nieuwgevormd losmazig bindweefsel

25 Welke effecten heeft TGF-β signalering in beschadigd weefsel? Stimuleren van … a. collageensynthese b. matrixafbraak

26 Systemische lupus erythematosus wordt veroorzaakt door een hypersensitiviteitsreactie. Welk type hypersensitiviteit betreft het? a. Type I b. Type II c. Type III d. Type IV

27 Bij welk type hypersensitiviteit spelen perforines en granzymes een rol bij induceren van celdood? a. Type I b. Type II c. Type III d. Type IV

Page 7: 2.1.1 CAT 1314

Cucovs. CAT SAH / afname 23 september 2013 Pagina 7 van 12

28 Bij een allergische reactie kan epitheelbeschadiging optreden. Welke afweercellen scheiden eiwitten uit die het epitheel beschadigen? a. TH1-cellen b. TH2-cellen c. Eosinofiele granulocyten d. Macrofagen

29 Binding van IgE’s aan de mestcel induceert mestcelactivatie a. Juist b. Onjuist

30 Waardoor wordt myasthenia gravis veroorzaakt? Door... a. auto-antistoffen die leiden tot fagocytose van spiercellen door macrofagen b. auto-antistoffen die interfereren met neuromusculaire signaaltransmissie c. een myotroop virus d. een kiemlijnmutatie in het DES gen, dat codeert voor desmine

31 Bij welke afweerreactie spelen eosinofiele granulocyten een essentiële rol? Bij afweer tegen... a. bacteriële toxinen b. intracellulaire bacteriën c. virussen d. helminten (wormen)

32 Wat past bij perifere tolerantie-inductie in het T-cel systeem? a. Anergie b. Expressie van het AIRE-gen c. Negatieve selectie

33 Welke auto-antistoffen zijn kenmerkend voor SLE? Antistoffen tegen... a. basaalmembraan-eiwitten b. dubbelstrengs DNA c. Fc-domeinen van IgG-antistoffen d. endotheel van capillairen

34 Waardoor wordt nierschade bij SLE-patiënten vooral veroorzaakt? Door... a. depositie van immuuncomplexen in glomeruli b. auto-antistoffen tegen glomerulaire podocyten c. hypertensie

35 Bij de indirecte pathway van transplantaatafstoting worden peptiden afkomstig van het transplantaat aan afweercellen aangeboden door antigeenpresenterende cellen van… a. het transplantaat b. de recipiënt

Page 8: 2.1.1 CAT 1314

Cucovs. CAT SAH / afname 23 september 2013 Pagina 8 van 12

36 Geef het meest volledige en geheel juiste antwoord. Welke transmembraanmoleculen van de T-helpercel gebruikt HIV om aan de cel te binden en deze binnen te dringen? a. CD4 moleculen b. CD4 en CXCR4 moleculen c. CR1 moleculen d. CR1 en CXCR4 moleculen

37 Welk virus veroorzaakt het Kaposi-sarcoom? a. HHV-8 b. HIV c. EBV d. HPV-16

38 Welk type amyloïd is geassocieerd met chronische ontstekingsprocessen? a. ATTR amyloïd b. AANF amyloïd c. Aβ2m amyloïd d. AA amyloïd e. AL amyloïd

39 Welke bevinding is kenmerkend voor het hyper-IgM syndroom? Afwezigheid van… a. TH1 cellen b. folliculaire dendritische cellen c. IgG d. plasmacellen

40 Welke deficiëntie is kenmerkend voor SCID? a. Uitsluitend deficiëntie van de cellulaire afweer b. Uitsluitend deficiëntie van de humorale afweer c. Deficiëntie van de aangeboren afweer d. Deficiëntie van zowel de aangeboren als de humorale afweer e. Deficiëntie van zowel de humorale als de cellulaire afweer

41 Welk circulerend celtype is belangrijk voor het binden van immuuncomplexen in de circulatie? a. Erytrocyten b. B-lymfocyten c. Monocyten d. Trombocyten

42 Welk immunoglobuline-isotype wordt het minst snel afgebroken in het serum? a. IgA b. IgD c. IgE d. IgG e. IgM

Page 9: 2.1.1 CAT 1314

Cucovs. CAT SAH / afname 23 september 2013 Pagina 9 van 12

43 Waarom worden monomere, niet gecomplexeerde immunoglobulines niet snel door binding aan Fc-receptoren op macrofagen weggevangen uit de circulatie? a. Enkelvoudige immunoglobulines komen alleen in serum voor b. De affiniteit van monomeer immunoglobuline voor Fc-receptoren is zeer laag c. Het fagocyteren van monomeer immunoglobuline valt in het niet bij de overmaat in

serum d. Binding en opname kan alleen na complement-activering

44 Wat is de functie van het alternatieve C3-convertase? a. Splitsen van C3 in C3a en C3b b. Vormen van C3 in de lever c. Verhinderen van verdere splitsing van C3 d. Stabiliseren van de binding van C3b in het celmembraan e. Verhinderen van de binding van C3b aan eigen lichaams

45 Welk splitsingsproduct is de meest krachtige anafylatoxine? a. C2a b. C3a c. C4a d. C5a

46 Wat is de functie van de door granulocyten geproduceerde defensinen? a. Als lytisch enzym doden ze bacteriën b. Chemo-attractant voor monocyten c. Verhinderen van de kolonisatie van bacteriën door proteolyse d. Doden van bacteriën door vorming van poriën

47 Welk molecuul op lichaamseigen cellen verhindert de polymerisatie van C9 in het membrane attack complex? a. C5 convertase b. CD59 c. DAF d. Factor P

48 Voor welke eigenschap van het Ig-molecuul heeft het gebruik van verschillende gensegmenten, die coderen voor een constant deel van het Ig-molecuul, consequenties? a. Affiniteit b. Complementfixatie c. Specificiteit d. Herrangschikking van V- en D- en J-genen

49 Welke immunoglobulinen-isotypen komen tegelijk voor op de membraan van B-lymfocyten, en hoe zijn de specificiteiten van deze antilichamen? a. IgM en IgD met dezelfde specificiteit b. IgM en IgD met vaak wisselende specificiteit c. IgM en IgG met dezelfde specificiteit d. IgM en IgG met vaak wisselende specificiteit

Page 10: 2.1.1 CAT 1314

Cucovs. CAT SAH / afname 23 september 2013 Pagina 10 van 12

50 Wat is een belangrijk verschil bij de vorming van diversiteit van de antigeenreceptor van B- en T-lymfocyten? a. Bij de vorming van de T-celreceptor speelt het RAG recombinase geen rol b. Bij de T-celreceptor is geen sprake van somatische hypermutatie c. De T-celreceptor kan uit alfa-beta of gamma-delta ketens bestaan d. Het constante deel van de T-celreceptor kan zelfstandig signaleren

51 In welke organen kunnen macrofagen nog NIET geopsoniseerde bacteriën efficiënt uit de bloedbaan filteren? a. Milt en lever b. Lever en nieren c. Lever en long d. Milt en nieren

52 Op welke wijze zijn dimere IgA-moleculen met elkaar verbonden? a. Via Van der Waals krachten b. Met J-ketens via disulfide bruggen c. Via covalente verbindingen tussen de Fc-gebieden d. Met disulfidebruggen tussen de Fc-gebieden

53 Welke cellen brengen MHC klasse II moleculen tot expressie op hun celoppervlak? a. Cellen op plaatsen waar het immuunsysteem slecht toegang toe heeft, zoals

neuronen b. Cellen die betrokken zijn bij antigeenpresentatie, zoals dendritische cellen c. Erythrocyten d. Alle kernhoudende cellen van het lichaam

54 Bij welk proces speelt de TH2 lymfocyt een essentiële rol? a. Doden van virus-geïnfecteerde cellen b. Productie van antilichamen c. Onderdrukking van andere T-cel functies d. Het aantrekken van granulocyten

55 Welke verandering treedt op in het IgM-molecuul wanneer de B-cel plasmacel wordt? a. Het Fc-deel wordt niet meer gevormd b. Het transmembraangedeelte wordt niet meer gevormd c. Het IgM wordt in monomere vorm uitgescheiden d. De hinge-region verliest flexibiliteit door glycosylering

56 Bij een recente inventarisatie werden 896 verschillende allotypen van het MHC klasse 1 (HLA-A) beschreven. Hoeveel verschillende allotypen MHC klasse 1 (HLA-A) kan een individu maximaal hebben? a. 2 b. 4 c. 896 d. 1792

Page 11: 2.1.1 CAT 1314

Cucovs. CAT SAH / afname 23 september 2013 Pagina 11 van 12

57 Welke moleculen worden door T-lymfocyten geproduceerd na activering via het T-cel receptor complex? a. Complementfactoren b. Antigeen-receptorcomplexen en cytotoxische enzymen c. CD3 moleculen d. Chemokinen, cytokinen en enzymen

58 Plasmacellen en NK-cellen ontstaan uit dezelfde lymfoïde precursorcel. a. Juist b. Onjuist

59 Somatische hypermutatie treedt op in de kiemcentra van lymfeklieren. a. Juist b. Onjuist

60 Jan (18 jaar) bezoekt de huisarts omdat hij al twee weken keelpijn en koorts heeft. De huisarts schat de kans dat Jan lijdt aan mononucleosis infectiosa 30%. Hij laat bloed onderzoeken met de IgM-EBV-test. De IgM-EBV-test heeft een sensitiviteit van 98% en een specificiteit van 100% voor mononucleosis infectiosa. De testuitslag is positief. Wat is de achterafkans op mononucleosis infectiosa voor Jan? a. 30% b. 50% c. 98% d. 100%

61 Op welke parameters is de Baux-score gebaseerd? a. Percentage lichaamsoppervlak met brandwonden en de leeftijd van de patiënt b. Geschatte temperatuur en de tijdsduur van hitte-inwerking

62 Wat is in het algemeen de eerste-keustherapie bij een derdegraadsverbranding? a. Open-wondbehandeling b. Gesloten wondbehandeling c. Chirurgie

63 Een volwassen patiënt heeft een verbranding van de volledige huid van één arm en één been. Hoeveel procent van het lichaamsoppervlak is verbrand? a. 18 procent b. 27 procent c. 36 procent Let op! Vraag 64 op volgende blad!

Page 12: 2.1.1 CAT 1314

Cucovs. CAT SAH / afname 23 september 2013 Pagina 12 van 12

64 Een moeder komt met haar dochter naar het spreekuur. De dochter heeft een infectie aan het oor. De huisarts weet dat de familie gereformeerd is en de kinderen derhalve mogelijk niet ingeënt zijn. Recentelijk zijn er een aantal gevallen van mazelen in de omgeving gemeld. Op grond van medische argumenten adviseert de Gezondheidsraad preventief ingrijpen. De voordelen voor het kind zijn evident. Het aantal klachten dat is ontvangen over schadelijke neveneffecten van het vaccin is ongeveer de helft van het normale aantal klachten over een vaccin. Welke stijl van gespreksvoering biedt de meeste ruimte voor aandringen op inenting door het inbrengen van medische argumenten? a. Informed decision making b. Shared decision making c. Paternalistisch model d. Het informatieve model