200 jaar reilen en zeilen - Marinemuseum · 2021. 5. 31. · 200 jaar reilen en zeilen Waar de...

12
200 jaar reilen en zeilen Waar de macht wordt geacht de wijsheid heeft in pacht, maar elke keer slecht doordacht, de vloot telkens weer averij heeft gebracht Door Frits Rohling In de periode 1870 – 1914 investeren veel particuliere ondernemers met privékapitaal in grote thee-, koffie-, tabaks-, suiker- en andere plantages in Nederland-Indië. Tevens gaat men opzoek naar olie die eerst in 1892 in Sumatra naar boven komt, zeven jaar later gevolgd door een bron bij Perlak in Atjeh. In 1902 sluit de N.V. Koninklijke Nederlandse Petroleum Maatschappij een alliantie met de Britse Shell Transport & Trading Company, die in 1907 wordt bevestigd door een nauwere samenwerking. De Eerste Wereldoorlog (1914 – 1918) veroorzaakt een scheiding tussen Nederland en Nederlands- Indië met als gevolg dat door dit isolement de bevolking in Indonesië de economie en de infrastructuur voor haar eigen rekening moet nemen en te heroriënteren. De nationalistische organisatie Sarekat Islam groeit uit tot de grootste islamitische volksvereniging met antikapitalistische inslag en keert zich tegen de uitbuiters van de Indonesische bevolking in de olie- en suikerindustrie. Nadat de Nederlandse vloot in 1811 grotendeels door de Britten is vernietigd en het bestuur in Oost-Indië tot 1816 hebben overgenomen, is het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (lees: de Koninklijke Zeemacht) sinds 1816 niet meer in staat geweest om Nederlandsch-Indië, de Indische Archipel, volledig te beschermen. Reeds in 1806 houdt de Bataafse Republiek op te bestaan omdat Nederland onder Frans beheer is gekomen en Herman Willem Daendels wordt benoemd tot gouverneur-generaal van Nederlands- Indië. Hij maakt een einde aan het compagniebewind en voert een gecentraliseerd bestuur in, waarbij de macht bij de Gouverneur-generaal komt te liggen en Java wordt onderverdeeld in prefecturen. Vanaf 1811 wordt zijn plaats ingenomen door Thomas Stamford Raffles die als luitenant gouverneur-generaal wordt benoemd. Hij weet de macht van de Javaanse vorsten te breken en de basis te leggen voor een moderne koloniale staat. Herman Willem Daendels Thomas Stamford Raffles Met het Verdrag van Londen, 13 augustus 1814, krijgt het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden haar bezittingen weer terug en verandert de naam van Bataafse Republiek in Nederlands-Indië. Pas op zondag 29 oktober 1815 is het mogelijk om met een eskader van vier linieschepen, een fregat, een korvet en een brik vanaf de rede van Texel naar Batavia te vertrekken. Aan boord zijn de commissarissen-generaal die in naam van Willem I het bestuur over de voormalige territoriale bezittingen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie van de Britten zullen overnemen. Pas in mei 1816 bereiken de linieschepen Admiraal Evertsen, Amsterdam en de Ruyter, de korvet Iris en de brik Spion de rede van Batavia na tien jaar afwezigheid. De Britten hebben op dat moment nog geen instructies ontvangen om de bezittingen over te dragen. Na moeizame onderhandelingen wordt het Nederlands gezag op Java op 19 augustus 1816 officieel geproclameerd. Het Nederlands bestuur heeft toen gemeend ook zonder grote vloot te kunnen handhaven omdat er op dat moment geen aanwijzingen waren dat vanuit de omringende landen directe dreiging bestond. Wel heeft men te maken met binnenlandse ongeregeldheden en zeeroverij. Om het Nederlandse gezag te handhaven en zeeroof te bestrijden wordt op 18 augustus 1815 de Koloniale Marine ingesteld. Indien nodig wordt zij ondersteund door de eskaderschepen van de Koninklijke Marine (het Auxiliair Eskader) die verantwoordelijk zijn voor de verdediging van de kolonie tegen buitenlandse vijanden. De kwaliteit van de schepen laat te wensen over en zijn beperkt inzetbaar. Deze strategie heeft men gedurende bijna honderd jaar weten te consolideren.

Transcript of 200 jaar reilen en zeilen - Marinemuseum · 2021. 5. 31. · 200 jaar reilen en zeilen Waar de...

Page 1: 200 jaar reilen en zeilen - Marinemuseum · 2021. 5. 31. · 200 jaar reilen en zeilen Waar de macht wordt geacht de wijsheid heeft in pacht, maar elke keer slecht doordacht, de vloot

200 jaar reilen en zeilen Waar de macht wordt geacht

de wijsheid heeft in pacht,

maar elke keer slecht doordacht,

de vloot telkens weer

averij heeft gebracht

Door Frits Rohling

In de periode 1870 – 1914 investeren veel particuliere ondernemers met privékapitaal in grote thee-, koffie-, tabaks-, suiker- en andere plantages in Nederland-Indië. Tevens gaat men opzoek

naar olie die eerst in 1892 in Sumatra naar boven komt, zeven jaar later gevolgd door een bron bij

Perlak in Atjeh. In 1902 sluit de N.V. Koninklijke Nederlandse Petroleum Maatschappij een alliantie

met de Britse Shell Transport & Trading Company, die in 1907 wordt bevestigd door een nauwere samenwerking.

De Eerste Wereldoorlog (1914 – 1918) veroorzaakt een scheiding tussen Nederland en Nederlands-

Indië met als gevolg dat door dit isolement de bevolking in Indonesië de economie en de infrastructuur voor haar eigen rekening moet nemen en te heroriënteren. De nationalistische

organisatie Sarekat Islam groeit uit tot de grootste islamitische volksvereniging met

antikapitalistische inslag en keert zich tegen de uitbuiters van de Indonesische bevolking in de olie- en suikerindustrie.

Nadat de Nederlandse vloot in 1811 grotendeels door de Britten is vernietigd en het bestuur in Oost-Indië tot 1816 hebben overgenomen, is het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (lees: de

Koninklijke Zeemacht) sinds 1816 niet meer in staat geweest om Nederlandsch-Indië, de Indische

Archipel, volledig te beschermen. Reeds in 1806 houdt de Bataafse Republiek op te bestaan omdat Nederland onder Frans beheer is gekomen en Herman Willem Daendels wordt

benoemd tot gouverneur-generaal van Nederlands-

Indië. Hij maakt een einde aan het compagniebewind en

voert een gecentraliseerd bestuur in, waarbij de macht bij de Gouverneur-generaal komt te liggen en Java

wordt onderverdeeld in prefecturen. Vanaf 1811 wordt

zijn plaats ingenomen door Thomas Stamford Raffles die als luitenant gouverneur-generaal wordt benoemd. Hij

weet de macht van de Javaanse vorsten te breken en de

basis te leggen voor een moderne koloniale staat. Herman Willem Daendels Thomas Stamford Raffles

Met het Verdrag van Londen, 13 augustus 1814, krijgt het Verenigd Koninkrijk

der Nederlanden haar bezittingen weer terug en verandert de naam van Bataafse Republiek in

Nederlands-Indië.

Pas op zondag 29 oktober 1815 is het mogelijk om met een eskader van vier linieschepen, een

fregat, een korvet en een brik vanaf de rede van Texel naar Batavia te vertrekken. Aan boord zijn

de commissarissen-generaal die in naam van Willem I het bestuur over de voormalige territoriale bezittingen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie van de Britten zullen overnemen. Pas in

mei 1816 bereiken de linieschepen Admiraal Evertsen, Amsterdam en de Ruyter, de korvet Iris en

de brik Spion de rede van Batavia na tien jaar afwezigheid. De Britten hebben op dat moment nog

geen instructies ontvangen om de bezittingen over te dragen. Na moeizame onderhandelingen wordt het Nederlands gezag op Java op 19 augustus 1816 officieel geproclameerd.

Het Nederlands bestuur heeft toen gemeend ook zonder grote vloot te kunnen handhaven omdat er op dat moment geen aanwijzingen waren dat vanuit de omringende landen directe dreiging

bestond. Wel heeft men te maken met binnenlandse ongeregeldheden en zeeroverij. Om het

Nederlandse gezag te handhaven en zeeroof te bestrijden wordt op 18 augustus 1815 de Koloniale Marine ingesteld. Indien nodig wordt zij ondersteund door de eskaderschepen van de Koninklijke

Marine (het Auxiliair Eskader) die verantwoordelijk zijn voor de verdediging van de kolonie tegen

buitenlandse vijanden. De kwaliteit van de schepen laat te wensen over en zijn beperkt inzetbaar. Deze strategie heeft men gedurende bijna honderd jaar weten te consolideren.

Page 2: 200 jaar reilen en zeilen - Marinemuseum · 2021. 5. 31. · 200 jaar reilen en zeilen Waar de macht wordt geacht de wijsheid heeft in pacht, maar elke keer slecht doordacht, de vloot

Over den “treurigen” toestand der Zeemacht in Ned. Indië bij den aanvang van den

Atjeh-oorlog in Maart 1873.

In de aflevering van Maart 1882 van het tijdschrift “Vragen des Tijds”

behandelt de Generaal Booms de urgentie en de opportuniteit van den Atjeh-oorlog getoetst aan de Atjeh stukken, en eindigt zijn betoog

met de woorden: “dat het de plicht der Geschiedenis is hare stem te

doen hooren over het Regeringsbeleid dat in Maart 1873 tot den Atjeh-oorlog heeft gevoerd”.

Gerardus Petrus Booms

In dat betoog wordt herhaaldelijk vermeld de vewaarloozing en de

treurige toestand der Marine in het begin van 1873, allerwege bekend; ook door leden der Tweede

Kamer bevestigd in het Comité-Generaal van April 1874, en gewezen op vroeger plichtverzuim ten

aanzien der krijgsmiddelen, dus ook van de Marine.

Vóór het jaar 1866 zorgde de Minister van Marine alleen voor een toereikende scheepsmacht in

Nederlands-Indië, met uitzondering van enkele ijzeren rivier-stoomvaartuigen, welke op het Marine

Etablissement te Soerabaia werden in elkander gezet, en eenige vaartuigen der Civiele Marine (kleine stoomschepen en kruisbooten, in Indië aangekocht of gebouwd) welke tot het Departement

van Koloniën behoorden.

In 1866 kwam men overeen om een Indische Oorlogsmarine in het leven te roepen en het

materieel geheel ten laste van Nederlands-Indië zou komen. De bemanning zou komen uit de

Koninklijke Nederlandse Marine en tijdelijk worden afgestaan aan het Departement van Koloniën. In 1868 ging het materieel van de Zeemacht in de vorm van kleinere oorlogsschepen en

wachtschepen over naar de Nederlands-Indische Militaire Marine. Er werden vier ijzeren

raderstoomschepen 3de klasse in Nederland gebouwd op particuliere werven en bekostigd door het Departement van Koloniën. De grotere schroefstoomschepen van 13 stukken en 200 tot 250 man

vormden een zoogenaamd auxiliair eskader en bleven tot de Koninklijke Marine behoren.

Reeds vanaf 1860 wordt het steeds moeilijker om ‘s Lands vloot goed te bemannen en voor een

behoorlijke aflossing te zorgen van de schepelingen in Indië die na een periode van drie jaar hun

termijn erop hadden zitten en naar Nederland terug moesten keren.

De kweekscholen voor de Zeevaart in Leiden en Groningen konden niet voldoen aan de aanvraag voor nieuwe matrozen en moest de Zeemacht omzien naar personen die geen binding hadden met

het Vaderland en vaak deserteerden wanneer zij in buitenlandse havens aanlegden.

Jouwert Andreae Pieter Mijer

Met de gedachte dat de Indische Regeering geen

veroveringen in de Kolonie zou ondernemen stelt de

Commandant der Zeemacht O.I. Jouwert Andreae in een brief d.d. 6 juli 1869 voor aan de Gouverneur-Generaal

Pieter Mijer om voor de Indische Marine en het Auxiliair

Eskader de vloot als volgt samen te stellen:

Auxiliair Eskader (Koninklijke Nederlandse Marine): 3 schroefstoomschepen 1ste klasse

Nederlands Indische Militaire Marine:

2 raderstoomschepen 1ste of 2de klasse

4 raderstoomschepen 3de klasse, 2 schroefstoomschepen 3de klasse

4 schroefstoomschepen 4de klasse

4 ijzeren raderstoomschepen 4de klasse voor rivierdiensten

4 wachtschepen (Batavia, Semarang, Soerabaia en Makassar) 2 opnemingsvaartuigen (stoomvaartuigen)

Page 3: 200 jaar reilen en zeilen - Marinemuseum · 2021. 5. 31. · 200 jaar reilen en zeilen Waar de macht wordt geacht de wijsheid heeft in pacht, maar elke keer slecht doordacht, de vloot

De minister van Marine Lodewijk Gerard Brocx bepaalde echter zijn auxiliair eskader op 4 schroefstoomschepen 1ste of 2de klasse (19 juli 1869).

Lodewijk Gerard Brocx

De minister van Koloniën Engelbertus de Waal ging met dit voorstel akkoord en stelde de Gouverneur-Generaal hiervan op 24 maart 1870 op de hoogte.

Engelbertus de Waal

Helaas zijn de aanwezige schepen in Indië reeds zodanig verouderd, versleten, onderhavig aan

langdurige reparaties en is de infrastructuur van de havens niet toereikend om zelf de scheepsbouw ter hand te nemen.

Ergo, de vervanging vanaf 1873 komt te laat om bij de aanvang van de oorlog met Atjeh (1873-

1914) adequaat in te kunnen ingrijpen.

Op 11 januari 1871 wordt Commandant Zeemacht in Oost-Indië, Schout-

bij-Nacht Jouwert Andreae opgevolgd door Vice-admiraal Olke Arnoldus

Uhlenbeck. In 1873 wordt deze weer opgevolgd door Schout-bij-Nacht Frederik Lambertus

Geerling.

Olke Arnoldus Uhlenbeck Frederik Lambertus Geerling

Op 23 mei 1908 overhandigt een Staatscommissie een rapport (KB 3 augustus 1906, no. 39) aan

H.M. de Koningin met daarin haar bevindingen

over de samenstelling en indeling van de Zeemacht in Nederlands-Indië en de verdeling van de uitgaven voor die Zeemacht

tussen de Staatsbegroting en de begroting voor Nederlands-Indië. In dit

rapport het besluit om de gehele verantwoordelijkheid voor defensie ter zee van Nederlands-Indië en de daarvoor benodigde middelen moet berusten bij de Minister van Koloniën, en dat het

noodzakelijk is om in het leven te roepen een Koninklijke Marine voor Nederlands-Indië, met eigen

materieel en eigen personeel. (Hiervoor is in april 1873 eenzelfde aanbeveling voorgelegd aan de Gouverneur-Generaal met het oog op het op eigen gezag kunnen voorzien in het onderhoud en bemanning van de vloot in Nederlands-Indië. Daarbij zou in geval van oorlogstijd de Nederlandse vloot veel te laat in Nederlands-Indië arriveren om de verdediging gezamenlijk uit te voeren).

De uitgebreide motivatie om tot dit besluit te komen wordt afgerond met de mededeling dat een

vergelijking met de vroegere Koloniale Marine wordt afgewezen maar wel aandacht wordt besteed aan een aantal oorzaken dat de voormalige Koloniale Marine niet aan haar doel heeft beantwoord,

zie het geschiedkundig overzicht in het Rapport van de Commissie bij het KB van 31 juli 1889,

nr. 27; een gebrekkige organisatie, zeeofficieren die hoofdzakelijk werden geronseld vanuit de Koopvaardij, ondeugdelijke officieren uit het Indisch Leger, weinig tot geen aanmoediging en

beloning en geen goed opgeleide adelborsten en officieren vanuit Nederland. Bovendien waren aan

officieren die jaar na jaar langdurig in dezelfde rang en dezelfde plaatsing hadden gediend, alle

vooruitzichten voor een bevordering ontnomen. Het materieel was gebrekkig en bestond vooral uit aangepaste koopvaarders of schepen van de

Koninklijke Marine die niet meer naar Nederland zouden terugkeren.

Ergo, de Koninklijke Marine in Nederlands-Indië zal tot een hogere graad van volmaaktheid moeten worden opgevoerd, rekening houdend met de beschikbare hulpmiddelen en dat voor het nieuwe

instituut voldoende middelen worden beschikbaar gesteld.

Page 4: 200 jaar reilen en zeilen - Marinemuseum · 2021. 5. 31. · 200 jaar reilen en zeilen Waar de macht wordt geacht de wijsheid heeft in pacht, maar elke keer slecht doordacht, de vloot
Page 5: 200 jaar reilen en zeilen - Marinemuseum · 2021. 5. 31. · 200 jaar reilen en zeilen Waar de macht wordt geacht de wijsheid heeft in pacht, maar elke keer slecht doordacht, de vloot
Page 6: 200 jaar reilen en zeilen - Marinemuseum · 2021. 5. 31. · 200 jaar reilen en zeilen Waar de macht wordt geacht de wijsheid heeft in pacht, maar elke keer slecht doordacht, de vloot

Rond 1913 lijkt er een verandering op komst wanneer een commissie wordt opgericht door de

minister (ad interim) van Marine, H. Colijn, onder kabinet Heemskerk. Deze commissie krijgt de opdracht mee om de defensie van Nederlands-Indië in kaart te brengen,

met de bedoeling om deze overzeese gebiedsdelen koste wat kost te behouden, uiteraard om

economische redenen gezien de bodemschatten die voor Nederland van groot belang zijn. Op 21 mei 1913 wordt het rapport overhandigd aan koningin Wilhelmina.

De taken van de Koninklijke Marine zouden moeten worden uitgebreid middels het instellen van een tactische eenheid en uitbreiding van havens en hulpsteunpunten in Indië, om het

handelsverkeer te beschermen en vijandelijke aanvallen van buitenlandse mogendheden af te

slaan. Om adequaat te kunnen ingrijpen moet de communicatie van en naar Nederlands-Indië

worden gemoderniseerd en de wateren rondom de eilanden permanent en volledig bewaakt worden. Vooral de expansiedrift van Japan ligt hieraan ten grondslag. Deze tactische eenheid,

bestaande uit slagschepen aangevuld met torpedoboten en onderzeeboten, zou voldoende moeten

zijn om deze taak uit te voeren. De financiering van dit project zou voor een belangrijk deel moeten worden bekostigd door

Nederlands-Indië, ware het niet dat in 1912 een Wetswijziging ten aanzien van de uitgaven van de

Marine was doorgevoerd en Indië feitelijk niet belast kon worden voor deze uitgaven. Een nieuwe Vlootwet zou hiervoor de oplossing zijn geweest, maar deze is te laat om door de Tweede Kamer te

worden goedgekeurd. Bovendien verliest de regering in 1913 de verkiezingen en is deze Vlootwet

van de baan. Pas in 1920 wordt de Vlootwet nieuw leven ingeblazen.

Op dat moment is de verdediging van Nederlands-Indië opgedragen aan twee verschillende

marines: de Koninklijke Marine en de Indische Militaire Marine; de laatstgenoemde met een “korte”

onderbreking van 1840 – 1866.

De positie van de Nederlandse bestuurders is wankel, mede door een financieel beperkte armslag.

Het zeewezen in de Archipel, de scheiding van taken, de inzetbaarheid van materieel en de

samenstelling van personeel zorgt voor eindeloze discussies. De bureaucratie neemt hand over

hand toe en er tekent zich een competentiestrijd af tussen de drie instanties, het gouvernement, de Koloniale Marine en de ‘Koninklijke Nederlandsche Zeemagt’. In 1838 wordt de Koloniale Marine

opgeheven.

Een en ander is te danken aan een vertrouwelijke missive aan de Directeur-generaal van Marine te Den Haag waarin de opheffing van de Koloniale Marine wordt beschreven. De doelstelling om een

korps te creëren dat vertrouwd is met de plaatselijke gewoonten, taal en zeden, is toch niet

gehaald. Marineofficieren van het eskader zouden nog beter thuis zijn in de Indische wateren en meer Maleis spreken dan hun koloniale collega’s. De chef van de Koloniale Marine is een civiel

ambtenaar. Zij zouden vervangen moeten worden door jonge zeeofficieren uit de Koninklijke

Marine. Aldus geschiedt en geschikte koloniale marineofficieren kunnen overstappen naar het vaste korps

zeeofficieren van de Koninklijke Marine met behoud van hun rang. In 1841 wordt ook het materieel

van de Koloniale Marine ingelijfd bij de Koninklijke Marine.

Het eskader van de Koninklijke Marine bestond ineens uit 24 oorlogsschepen. Naast de verdediging van de kolonie tegen aanvallen van buitenaf en het ondersteunen van het landleger bij

grootscheepse expedities diende het versterkte Nederlandse Eskader voortaan ook de zeeroof in de

archipel te bestrijden. Hiervoor waren kleinere boten nodig voor specifieke taken als politiediensten en militaire vervoerscapaciteit. Deze boten waren in Nederland niet te gebruiken, dus investeerde

men hier liever geen cent in. Bovendien werden in Nederland alleen maar volledig uitgeruste

oorlogsschepen gebouwd, die in de Oost weer niet rendabel waren. Na 1850 verbleef meer dan de

helft van het marinepersoneel in de Oost.

In 1852 concludeert de commissie Prins Hendrik dat deze impasse

gebaseerd is op het opheffen van de Koloniale Marine. Het voorstel van Viceadmiraal E.G. van der Plaat, commandant Zeemacht Nederlands-Indië

om een Indische Militaire Marine op te richten naar het evenbeeld van de

Koloniale Marine, wordt als voorbarig terzijde geschoven.

E.G. van der Plaat (Marinemuseum)

Met de introductie van de ijzeren schroefstoomschepen nam de

modernisering van de vloot in Indië een hoge vlucht. De schepen waren

Page 7: 200 jaar reilen en zeilen - Marinemuseum · 2021. 5. 31. · 200 jaar reilen en zeilen Waar de macht wordt geacht de wijsheid heeft in pacht, maar elke keer slecht doordacht, de vloot

kwetsbaar en duur in onderhoud. Er waren niet voldoende kolendepots om brandstof te bunkeren

waardoor de actieradius beperkt was. Zelden werden zij aan vijandelijk vuur blootgesteld, daarvoor waren ze te kostbaar. Zij werden vooral ingezet als moederschip voor een flottielje van kleinere

schoeners en kruisboten. Raderstoomschepen voeren hoog de rivieren op en vertoonden zich op

plaatsten waar nog nooit Nederlandse oorlogsschepen waren gezien, daarbij ontzag inboezemend op de inheemse bevolking. Om de zeeroverij te beteugelen werden de stoomschepen gestationeerd

op strategische punten van de Buitenbezittingen, waarbij de stationscommandant diensten

verleende in opdracht van het burgerlijk bestuur en kruistochten ondernam tegen zeerovers en opstandige inheemse volken. Op gezette tijden wisselden de schepen elkaar af en keerden voor

herstel terug naar Java.

Raderstoomschip Hr. Ms. Onrust Raderstoompschip Hr Ms. Valk (1864-1898) Raderstoomschip Hr. Ms. Amsterdam

In 1852 stelde schout-bij-nacht E.G. van der Plaat een vast plan van bekruising van de archipel vast als preventieve maatregel in de strijd tegen zeerovers. De belangrijkste stationsplaatsen

waren gelegen in de wateren van de Molukken en Menado, in Celebes te Makassar, aan de oostkust

van Sumatra te Palembang, aan de westkust te Padan, op Bangka te Muntok, in Riouw en

onderhorigheden, in West-Borneo te Pontianak en in Zuid- en Oost-Borneo te Bandjermasin. Of deze aanpak daadwerkelijk de zeeroverij heeft doen verminderen blijft gissen; bij het ontwaren

van een rookpluim aan de horizon waren de zeerovers snel verdwenen. De marineleiding in Den

Haag ergerde zich aan het feit dat de bemanningen hun militaire esprit de corps snel verloren omdat er te weinig werd geoefend. De bemanningen waren vooral uit op de premie en amuseerden

zich bijzonder goed aan de wal, waarbij drank, vrouwen en tropische ziekten velen deed belanden

in de ziekenboeg.

De opheffing van de Koloniale Marine hield de gemoederen dan ook behoorlijk bezig en had iedere

politicus of marineofficier zijn oordeel klaar over de verdeling van de maritieme strijdkrachten in

het vaderland en de koloniën. Een eerste stap tot reorganisatie was de naamsverandering van de Gouvernements Schoeners en Kruisboten in Gouvernements Marine in 1861. Drie jaar later werden

de commandant Zeemacht en chef van de Gouvernements Marine in een nieuw departement

ondergebracht van de Marine in Nederlands-Indië. Naar het voorstel van commandant Zeemacht E.G. van der Plaat uit 1853 werd bij Koninklijk Besluit van 16 november 1866 de oorlogsmarine

vervolgens onderscheiden in een (wederom) Auxiliair Eskader en een Indische Militaire Marine, die

eveneens werd ondergebracht bij het departement van Marine. Het personeel van beide marines

behoorde tot de Koninklijke Marine.

De schepen van de Indische Militaire Marine (vanaf 1813 de Koloniale

Marine) worden betaald door het Ministerie van Koloniën en de

manschappen zijn in dienst van de Koninklijke Zeemacht, na 1904 van de Koninklijke Marine.

Op 30 juli 1914 kondigt de Nederlandse regering een algehele mobilisatie af om de neutraliteit van Nederland te bestendigen en te

beschermen. De toestand van de Nederlandse krijgsmacht is totaal

niet berekend op het verdedigen van de neutraliteit en is zeker niet

geëquipeerd op een gewapend treffen ter land en ter zee, in vergelijking met de ons omringende vijandelijke mogendheden.

Page 8: 200 jaar reilen en zeilen - Marinemuseum · 2021. 5. 31. · 200 jaar reilen en zeilen Waar de macht wordt geacht de wijsheid heeft in pacht, maar elke keer slecht doordacht, de vloot

Alleen al de mobilisatie is een economische aderlating en het

productieproces komt bijna tot stilstand. Een handelsblokkade, ingesteld door de Britten, legt in feite het scheepvaart- en

handelsverkeer lam, met name de transporten die vanuit

Nederlands-Indië naar Nederland worden verscheept. Het handhaven van de neutraliteit is gezien de militaire slagkracht een

hoofdpijndossier, zeker met de grote onzekerheid of Japan in Azië

het Nederlandse bewind in Nederlands-Indië zou respecteren. Ook in Nederlands-Indië wordt

men geconfronteerd met een ontwakend inheems nationalisme,

met name vanuit de politieke beweging Sarekat Islam die voor de

Indonesische bevolking dezelfde rechten opeist die gelden voor de Nederlanders in Europa en in de Overzeese Gebiedsdelen.

Zoals gezegd is de regering in 1913 reeds bezig met de vraag of het wenselijk is om de vloot te versterken. Vooral het groeiende

wantrouwen in de richting van Japan is reden genoeg om de vloot

te versterken en een Vlootcommissie in te stellen. Deze commissie is van mening dat een grote en sterke vloot, bestaande uit tenminste negen slagschepen, noodzakelijk is om het Koninkrijk te

verdedigen. Het aantal verouderde schepen dat op dat moment in dienst is van de

Gouvernementsmarine en de Koninklijke Marine in Nederlands-Indië is niet voldoende om de open ligging van de Indische Archipel te verdedigen. De Gouverneur-generaal is van mening dat een

vloot van vijf slagschepen nodig is om de schade, die de strategische inzet van de vloot zou treffen

bij een vijandelijke aanval, zoveel mogelijk te beperken. Helaas ziet de Nederlandse regering hierin geen oplossing, omdat het kostenplaatje van een zowel verdedigende als aanvallende vloot

onbetaalbaar is en het werven van personeel bemoeilijkt wordt door de aantrekkende economie, en

een baan bij de krijgsmacht niet wordt geambieerd.

Ergo, een besluit tot de bouw van nieuwe (slag)schepen wordt op de lange baan geschoven, mede door het uitbreken van de Eerste

Wereldoorlog.

Na de Eerste Wereldoorlog is het Nederlandse volk fel gekeerd tegen

uitbreiding van de krijgsmacht en er heerst een groot pacifistisch

gevoel, zeker nadat het kabinet besluit om de vloot te moderniseren voor een bedrag van driehonderdmiljoen gulden, terwijl op sociale

voorzieningen wordt bezuinigd. Tegenstanders van de vlootwet met een antimilitaristische

overtuiging weten met een zelden gebruikt middel, een volkspetitionnement, ruim 1 miljoen

Nederlanders te overtuigen om een handtekening te zetten. De roep om “nooit meer oorlog” en “ontwapening” en de daarbij behorende antimilitaristische

sentimenten overspoelen Nederland dat op alle fronten de

neutrale status stevig omarmt met de naïeve gedachten dat onpartijdigheid beloond zal worden door niet te

worden aangevallen door vijandelijke partijen. Ook buiten

Nederland spelen deze sentimenten een grote rol, wat op 25 januari 1919 resulteert in de oprichting van de

Volkenbond, een van de uitkomsten van het Verdrag van

Versailles met als doelstelling: ”Het behoud van de vrede op langere termijn”. Nederland wordt in 1920 lid van de bond, vooral op grond van het vermeende succes van haar

neutraliteit tijdens de Eerste Wereldoorlog.

In 1920 wordt de Vlootwet nieuw leven ingeblazen en een defensiecommissie onder voorzitterschap van Schout-bij-Nacht A.F.

Gooszen (secretaris is Ltz. 1 Hendrik Ferwerda) die de verdediging van

de Indische Archipel wederom moet onderzoeken. De commissie legt de focus vooral op Java (Noord/Noordoost) en zou

voor de Koninklijke Marine een taak zijn weggelegd in de Javazee in de

triangle Batavia, Singapore en Noordwest Borneo. Nadeel: De oostelijke kant van de Archipel zou dan open en blootliggen. Het

Vlootplan dat deze commissie indient voorziet in een verregaande uitbreiding van de vloot in een

periode van twaalf jaar, waaronder vier kruisers, 24 jagers en 32 onderzeeboten en de bouw van een oorlogshaven in Tandjong Priok te Batavia. Hiervoor wordt geen wetsvoorstel ingediend en ook

deze (Onderzeeboot)Vlootwet is na de verkiezingen van 1922 weer vergeten.

Page 9: 200 jaar reilen en zeilen - Marinemuseum · 2021. 5. 31. · 200 jaar reilen en zeilen Waar de macht wordt geacht de wijsheid heeft in pacht, maar elke keer slecht doordacht, de vloot

De discussie over de vlootversterking en -modernisering wordt in 1923 weer aan de orde gesteld

door het kabinet Ruijs de Beerenbrouck. Wederom wordt een commissie ingesteld onder voorzitterschap van mr. R.J.H. Patijn in een periode waarin de Nederlandse economie er slecht

voorstaat en vanwege de recessie er grondig bezuinigd moet worden. Patijn benadert zijn opdracht

in het kader van het neutraliteitsdenken en een daarvoor evenredige samenstelling van een “neutraliteitsvloot” die in staat is om een vijandelijke aanval af te slaan. Uiteraard dient de

regering de hiervoor benodigde gelden vrij te maken zodat deze Vlootwet kan worden

aangenomen. De minister van Financiën jhr. Mr. D.J. de Geer kan zich niet vinden in het voorstel om niet te bezuinigen op de Marine maar wel bezuinigingen doorvoeren op de rechtsbedeeling,

salarissen van ambtenaren, Openbare Werken en op Onderwijs, stemt tegen de Vlootwet en dient

op 11 juli 1923 zijn ontslag in. Hij wordt opgevolgd door de Anti-Revolutionair Colijn die in de

periode 1922/1923 pleit voor bezuinigingen op defensie en in beginsel tegen de vlootwet is. Niettemin dient hij een begroting voor 1924 in waarin hij naast talrijke bezuinigingen uitgaven voor

de modernisering van de vloot; het Ministerie van Marine zou worden vrijgesteld en min of meer

Carte Blanche moeten krijgen voor de eerstkomende zes jaar, ten koste van het Ministerie van Oorlog. (Colijn is van mening dat “de wet geen meerdere lasten oplegt; dat ze feitelijk niets anders doet dan het bedrag, dat nu elk jaar aan bouw van schepen wordt uitgegeven, te kapitaliseren; dat kapitaal in een kort tijdperk doet verwerken, om vervolgens de afbetaling van dat bouwkapitaal dan weer zoo te regelen, dat elk jaar daarvoor noodig is hetzelfde bedrag dat nu jaarlijks voor nieuwen bouw wordt uitgegeven”)

Op 27 oktober 1923 debatteert de Tweede Kamer over de vlootplannen en leiden de antimilitaristische sentimenten bij de stemming tot een uitkomst van 49 stemmen voor en 50

stemmen tegen (1 Kamerlid is door ziekte afwezig en 10 dissidente Kamerleden stemmen tegen).

Het wetsontwerp, ten aanzien van de samenstelling en versterking van de zeemacht en aanleg van steunpunten en versterkingen in Nederlands-Indië door middel van een aanzienlijke versterking

van de vloot, dat door de Minister van Financiën H. Colijn was ingediend, wordt dus niet

aangenomen. Een zwarte datum in de geschiedenis van de Onderzeedienst die een uitbreiding van

het aantal onderzeeboten in de Indische Archipel ziet verdampen. (De Ambtenaar F. S. Noordhoff, die decreteerde, dat de „olievloot" er niet mocht komen, durfde van Colijn schrijven : „Hij wenscht te bereiken, dat Nederlandsch-Indië stookolie verbruikende oorlogsschepen krijgt, dan kan de Bataafsche Petroleum-Maatschappij zich in voile gerustheid gaan toeleggen op een opvoering der productie en op geweldige winsten.", Dr. Colijn, Een levensschets door Dr J.C. Rullmann)

Het ontwerp-vlootwet stelde de volgende eisen.

Voor Nederland: - 18 onderzeeboten

- 4 onderzeebootmijnenleggers

- 5 pantserboten - 3 mijnenleggers met 200 mijnen Hr. Ms. Hydra 1912

- 4 mijnenlegers type Hydra

- 2 mijnenleggers type Vulkanus - 6 kanonneerboot-mijnenleggers

- 4 mijnenvegers

- 45 verkenningsvliegtuigen - 15 jachtvliegtuigen

Hr. Ms. Vulcanus 1917

Voor Nederlands-Indië: - 4 kruisers

- 24 jagers

- 32 onderzeeboten - 4 onderzeebootmijnenleggers

- 4 flottieljevaartuigen

- 4 mijnenlegger type Siboga Mijnenlegger Hr. Ms. Siboga Mijnenlegger Hr. Ms. Hercules - 1 mijnenlegger type Medusa

- 1 mijnenlegger type Hercules

- 2 kleine mijnenleggers - 1 omgebouwde mijnenlegger

- 1 onderzeebootmoederschip

- 72 verkenningsvliegtuigen

- 18 jachtvliegtuigen - 18 gevechtsvliegtuigen Mijnenlegger Hr. Ms. Medusa

Page 10: 200 jaar reilen en zeilen - Marinemuseum · 2021. 5. 31. · 200 jaar reilen en zeilen Waar de macht wordt geacht de wijsheid heeft in pacht, maar elke keer slecht doordacht, de vloot

Steunpunten te Tandjong Priok (hoofdsteunpunt), Soerabaja (hulpsteunpunt), een steunpunt in de

Riouw Archipel te Makassar. Dit ontwerp wordt naar de Indische regering gezonden en aldaar door een defensie-commissie

bestudeerd. De juist benoemde Gouverneur-Generaal, Dirk Fock heeft weinig op met het voorstel,

maar wordt overruled door de Minister van Koloniën, Simon de Graaff. De commissie laat weten dat dit ontwerp moet worden aanvaard en direct tot uitvoer gebracht moet worden. Ook de

Volksraad oordeelt positief over dit ontwerp en stelt dat de realisatie hiervan sneller moet verlopen

dan in de wet is aangegeven.

U zult het al begrijpen, in Nederland stuit het ontwerp-vlootwet op tegenstand en wordt de

indiening van het ontwerp als voorbarig gezien. Er waren ernstige bezwaren tegen de hoge

uitgaven en als tegenvoorstel stelden leden van de Tweede Kamer voor om gelden vrij te maken voor een politievloot. Toch besluit de regering het ontwerp-vlootwet aan te houden om te

onderzoeken in welk tempo de aanbouw van de voorgestelde vloot zou plaatshebben in een

periode van zes jaar met behoud van scheepstypen. Voor dit onderzoek wordt een staatscommissie ingesteld, bekend als de commissie Patijn, die op 7 april 1923 rapport uitbrengt aan de Koningin.

In het rapport wordt onder anderen gezegd dat men niet mag rekenen op een algehele ontwapening, een krijgsmacht bestaande uit een leger en een vloot daarom noodzakelijk is en de

neutraliteit een internationale plicht is en dat is voor Nederland een zware taak vanwege het bezit

van de overzeese gebiedsdelen. De vlootwetcommissie onderstreept de noodzaak van een krachtige vloot, voorzien van het

benodigde materieel. De noodzaak van een hoofdmacht bestaande uit louter onderzeeboten wordt

door de commissie afgewezen in verband met een snelle verplaatsing van die hoofdmacht. Uiteindelijk concludeert de vlootwetcommissie dat de in het ontwerp-vlootwet genoemde aantallen

worden gehalveerd en verlengt de regering de aanbouwtermijn van zes tot zeven jaar. Interessant

is te constateren dat het aantal vliegtuigen hetzelfde blijft, met dien verstande dat voor

Nederlands-Indië het aantal jachtvliegtuigen gesteld wordt op 36.

Niet alleen voor de “verre” toekomst maar ook op de kortere termijn heeft het verwerpen van de

vlootwet grote consequenties. Inkrimping van het marinepersoneel, het dienstverband van de matrozen werd teruggebracht van 12 naar 5 jaar. Vijftien jaar later zal deze beslissing leiden tot

een volledig ontoereikende krijgsmacht waarvan de Koninklijke Marine op alle fronten met

minimale en sterk verouderde middelen moet strijden tegen twee grootmachten.

In de Volkskrant van 11 maart 2021 wordt in het kader van de in het zicht zijnde

verkiezingen op 17 maart 2021 een artikel gewijd aan de Defensie-uitgaven.

De openingszin luidt: “Nederland kampt met een uitgeklede defensieorganisatie

die, omdat de internationale omgeving ertoe dwingt, weer opgetuigd moet worden”.

De internationale verhoudingen verslechteren en het samenwerkingsverband NATO/OTAN, waarin de Verenigde Staten van Amerika steun verlenen in het kader van de Russische dreiging en

destabilisatie in Oost-Europa, het Midden-Oosten en delen van Noord-Afrika, lijkt te verwateren en

wordt de Europese Gemeenschap geacht om meer verantwoordelijkheid te nemen voor de

veiligheid van het Europese continent.

Aan het einde van de Koude Oorlog (1945 – 1991) wordt de Nederlands krijgsmacht verkleind en

in 1997 omgevormd tot een beroepsleger dat zich vooral moet bezighouden met crisisbeheersing - in het kader van een mogelijke aanval vanuit de communistisch ingestelde Oostbloklanden die

onder het juk van Rusland verkeren - hierbij gesteund door de Verenigde Staten van Amerika

middels het NATO/OTAN pact. 2,6 procent van het bruto binnenlands product wordt dan aan defensie uitgegeven. In de loop der jaren zal deze bijdrage zienderogen verschralen en de

inzetbaarheid van de krijgsmacht zwaar worden aangetast. In de afgelopen decennia is de

Koninklijke Marine nog wel ingezet voor vredesoperaties en operaties in het kader van piraterij/zeeroof in het Midden-Oosten.

Ook nu blijkt dat de politieke partijen over het algemeen de noodzaak van een goed geoutilleerde en strategische krijgsmacht, wellicht in Europees verband, entameren maar zijn hun financiële

doelstellingen voor defensie beperkt en blijven dan ook onder het Europese gemiddelde steken.

Of zoals dat zo vaak in de verkiezingsstrijd wordt ervaren: “Veel geblaat maar weinig wol”.

Page 11: 200 jaar reilen en zeilen - Marinemuseum · 2021. 5. 31. · 200 jaar reilen en zeilen Waar de macht wordt geacht de wijsheid heeft in pacht, maar elke keer slecht doordacht, de vloot

Zoals voormalig CSK Luitenant-admiraal Rob Bauer dan ook zegt: “De retoriek loopt, zoals

vaker, danig uit de pas met de realiteit”.

Hoewel de omstandigheden in ruim 200 jaar drastisch zijn veranderd en het Verenigd Koninkrijk

der Nederlanden nog enigszins van toepassing is door de overzeese gebiedsdelen in de Cariben, met als opponent Venezuela, lijken de regerende partijen en de volksvertegenwoordiging ook nu de

mening toegedaan dat verdedigen de beste aanval is (Neutraliteitsdenken). Echter, de beste aanval is

het verzamelen van informatie vooraf, het inwinnen van inlichtingen, waardoor de verdediging in staat is een dreiging vroegtijdig te onderkennen en af te slaan. Om de dreiging te elimineren is

slagkracht nodig, in welke vorm dan ook. (FR)

Stationsschip Zr. Ms. Holland in Caraïbische wateren Ondersteuningsvaartuig Zr. Ms. Pelikaan te Curaçao

“In tijd van vrede bereidt men zich voor op de oorlog en tijdens de oorlog bereidt men zich voor op de vrede”. (Sun Tzu)

‘Nederland klaploper van de NAVO’

Ondanks dat er deze kabinetsperiode 5,5 miljard euro bij is gekomen voor Defensie,

verkeert de krijgsmacht in zorgwekkende staat. Dat stellen de commandanten van de

marine, landmacht, luchtmacht en marechaussee.

Geen schepen om grenzen rond Europa te bewaken. Te weinig vaartuigen om explosieven in de

Noordzee te ruimen, terwijl die een groot gevaar vormen voor onder meer de visserij. Nul

jachtvliegtuigen om snel in te zetten voor verdediging van bijvoorbeeld het NAVO-grondgebied.

Schaarste in de IT, gebrekkig materieel en personeelstekorten.

Minister Ank Bijleveld-Schouten pleit al langere tijd voor tenminste vier miljard euro om het tij bij

Defensie te kunnen keren. Ze krijgt nu voor het eerst publiek bijval van haar operationele

commandanten: Vice-admiraal Rob Kramer (marine) en de luitenant-generaals Martin Wijnen

(landmacht), Dennis Luyt (luchtmacht) en Hans Leijtens (marechaussee). Ze doen een boekje open

in dagblad Trouw, dat een interview met het viertal heeft gepubliceerd. De militaire top zegt zich te

schamen voor de magere bijdrage aan de NAVO en zich klaploper te voelen. “

De commandanten schetsen een duidelijk verhaal over hoe hun onderdelen ervoor staan, ondanks

alle investeringen die het kabinet de afgelopen periode al heeft gedaan. Hun verhaal onderbouwt

de noodzaak dat er in de volgende kabinetsperiode vier miljard extra nodig is om toe te groeien

naar het Europees NAVO-gemiddelde”, stelt Bijleveld.

Alle vier zien ze met lede ogen hoe Nederland de eigen veiligheid voor lief neemt. Volgens Wijnen

waant Nederland zich onkwetsbaar. “Mensen voelen het gewoon niet. We zitten te ver van het

oosten af, te ver van het zuiden, om iets te zien van de dreigingen.”

Page 12: 200 jaar reilen en zeilen - Marinemuseum · 2021. 5. 31. · 200 jaar reilen en zeilen Waar de macht wordt geacht de wijsheid heeft in pacht, maar elke keer slecht doordacht, de vloot

Inmiddels is bekend dat dit jaar Zr. Ms. Van Speijk noodgedwongen tegen de kant wordt

gemanoeuvreerd tot waarschijnlijk eind 2024. Mede door het Coronavirus is er een groot personeelstekort ontstaan wat niet alleen Zr. Ms. Van

Speijk maar in feite de gehele vloot treft. Binnen alle rangen en functies wordt het personeel van

de Koninklijke Marine getroffen door een tekort aan specialisten, vooral onder de matrozen. Gedurende de komende 2½ jaar zal Zr. Ms. Van Speijk onderhevig zijn aan een ingrijpend

onderhoud. Na de zomer van 2021 zal ook Zr. Ms. Johan de Witt eerder aan de kant worden

gelegd. Informatie uit: “Navalisme nekt onderzeeboot”, Jaap Anten Militairespectator: “Vragen des Tijds” “Verdreven doch niet verslagen”, K.W.L. Bezemer “Het Marinebeleid in de Tweede Wereldoorlog”, Mr. A.N. Baron de Vos van Steenwijk “Zeeroof en zeeroofbestrijding” A.M.C. van Dissel “Keuzes van 17 maart”, Arnout Brouwers, De Volkskrant Delpher, Rapport van de commissie benoemd bij KB van 3 augustus 1906, no. 39

Repostory.overheid.nl “Nederland klaploper van de NAVO”, Defensiekrant, Jaargang 44, 2 april 2021, Kapitein Jessica Bode Defensiekrant 15-2021