2] waarheid van Plato tot Nietzsche - WordPress.com · 2018. 9. 30. · 9 2] waarheid – van Plato...

16
9 2] waarheid – van Plato tot Nietzsche ontstaan van de filosofie het gevoel dat de waarheid ver te zoeken is, en de leugen regeert, is niet typerend voor de begin 21 e eeuw abrahamistische religies, waaronder het christendom, wantrouwen het ondermaanse, uit angst voor verleiding het onderscheidt tussen werkelijkheid en schijn, waarheid en dwaling, is ook een constant thema in de filosofie in de geschiedenis van de filosofie ging het zoeken naar waarheid vaak gepaard met het ' ontmaskeren' van schijn synoniem met leugen, dwaling en illusie, werd schijn veelal getypeerd als mentale gevangenis / slavernij bevrijding van de schijn / leugen stond dan ook gelijk aan het herstellen van de oorspronkelijke, 'eigenlijke' waarheid alle religies en filosofische systemen uit de oudheid maken een onderscheid tussen praktische kennis en 'inzicht' 1 praktische kennis heeft betrekking op 'know-how' (technisch of moreel), en veronderstelt een doel / belang deze vorm van kennis kent gradaties van waarheid; relatief t.o.v. datgene waarop deze van toepassing is inzicht heeft betrekking op theoretische beschouwing, het waarom / waardoor, en veronderstelt belangeloosheid deze vorm van kennis is gestoeld op 'absolute waarheid'; inzichtelijk voor ingewijden, getraind in de leer Karl Jaspers (1883-1969) definieert deze periode 800-200 v.Chr. als de axiaal-periode: in diverse culturen een overgang van een mythisch / ritualistisch naar een kritisch / metafysisch tijdperk 2 in deze periode zocht men naar fundamentele principes die de natuurlijke en sociale orde constitueren inzicht in deze orde stond gelijk aan Waarheid, de tegenhanger van illusie, chaos, vergankelijkheid, etc men trachtte de veelheid aan fenomenen te reduceren tot een onderliggend verklarend oer-beginsel 3 deze ‘ware kennis’ werd opgetekend in canonieke heilige geschriften, die boven-menselijke autoriteit hadden zo is de letterlijke betekenis van Veda (de Indiase canonieke bundel van heilige geschriften): kennis / inzicht de westerse filosofie ontstond in Griekenland in de klassieke periode 624-323 v.Chr. 4 de vroege filosofie kan gekenschetst worden als een zoektocht naar ‘inzicht in de ware aard der dingener wordt gezocht naar één verklarend principe (logos) voor de orde (kosmos) in alles kosmos = orde, ordening ; logos = woord, rede, verklaring, kennis, orde, (natuur)wet (vgl. dharma / dao) uitdaging was één verklaring, één theorie, de vereniging in één concept van: het waarneembare & het inzichtelijke het veranderlijke & het blijvende beweging & rust het vele & het ene worden & zijn vragen die gesteld werden gingen over de aard van de dingen, en in hoeverre kennis daarvan mogelijk is is wat we waarnemen werkelijk? is de werkelijkheid eenheid of veelheid? is er continuiteit in het veranderlijke? 5 en kunnen we, zonder antwoord op deze vragen, wel spreken van ‘ware kennis’, of is alle stabiliteit illusoir?

Transcript of 2] waarheid van Plato tot Nietzsche - WordPress.com · 2018. 9. 30. · 9 2] waarheid – van Plato...

  • 9

    2] waarheid – van Plato tot Nietzsche

    ontstaan van de filosofie

    het gevoel dat de waarheid ver te zoeken is, en de leugen regeert, is niet typerend voor de begin 21e eeuw

    abrahamistische religies, waaronder het christendom, wantrouwen het ondermaanse, uit angst voor verleiding

    het onderscheidt tussen werkelijkheid en schijn, waarheid en dwaling, is ook een constant thema in de filosofie

    in de geschiedenis van de filosofie ging het zoeken naar waarheid vaak gepaard met het 'ontmaskeren' van schijn

    synoniem met leugen, dwaling en illusie, werd schijn veelal getypeerd als mentale gevangenis / slavernij

    bevrijding van de schijn / leugen stond dan ook gelijk aan het herstellen van de oorspronkelijke, 'eigenlijke' waarheid

    alle religies en filosofische systemen uit de oudheid maken een onderscheid tussen praktische kennis en 'inzicht' 1

    praktische kennis heeft betrekking op 'know-how' (technisch of moreel), en veronderstelt een doel / belang

    deze vorm van kennis kent gradaties van waarheid; relatief t.o.v. datgene waarop deze van toepassing is

    inzicht heeft betrekking op theoretische beschouwing, het waarom / waardoor, en veronderstelt belangeloosheid

    deze vorm van kennis is gestoeld op 'absolute waarheid'; inzichtelijk voor ingewijden, getraind in de leer

    Karl Jaspers (1883-1969) definieert deze periode 800-200 v.Chr. als de axiaal-periode:

    in diverse culturen een overgang van een mythisch / ritualistisch naar een kritisch / metafysisch tijdperk 2

    in deze periode zocht men naar fundamentele principes die de natuurlijke en sociale orde constitueren

    inzicht in deze orde stond gelijk aan Waarheid, de tegenhanger van illusie, chaos, vergankelijkheid, etc

    men trachtte de veelheid aan fenomenen te reduceren tot een onderliggend verklarend oer-beginsel 3

    deze ‘ware kennis’ werd opgetekend in canonieke heilige geschriften, die boven-menselijke autoriteit hadden

    zo is de letterlijke betekenis van Veda (de Indiase canonieke bundel van heilige geschriften): kennis / inzicht

    de westerse filosofie ontstond in Griekenland in de klassieke periode 624-323 v.Chr. 4

    de vroege filosofie kan gekenschetst worden als een zoektocht naar ‘inzicht in de ware aard der dingen’

    er wordt gezocht naar één verklarend principe (logos) voor de orde (kosmos) in alles

    kosmos = orde, ordening ; logos = woord, rede, verklaring, kennis, orde, (natuur)wet (vgl. dharma / dao)

    uitdaging was één verklaring, één theorie,

    de vereniging in één concept van:

    het waarneembare & het inzichtelijke

    het veranderlijke & het blijvende

    beweging & rust

    het vele & het ene

    worden & zijn

    vragen die gesteld werden gingen over de aard van de dingen, en in hoeverre kennis daarvan mogelijk is

    is wat we waarnemen werkelijk? is de werkelijkheid eenheid of veelheid? is er continuiteit in het veranderlijke? 5

    en kunnen we, zonder antwoord op deze vragen, wel spreken van ‘ware kennis’, of is alle stabiliteit illusoir?

  • 10

    het probleem voor de pre-socratische filosofie (vóór Socrates) was de onverenigbaarheid van twee concepten:

    aan de ene kant wordt de waarneembare werkelijkheid gekenmerkt door imperfectie en impermanentie

    alles is een proces van ontstaan en vergaan, alles is voorwaardelijk (contingent), niets is blijvend, niets is

    aan de andere kant lijken bepaalde aspecten van de werkelijkheid duurzaam voort te bestaan in de tijd

    wezenlijke eigenschappen, wetmatigheden, wiskundige concepten, etc. lijken een zekere stabiliteit te hebben

    Plato (428-347 v.Chr.)

    Plato probeerde de steeds weer opduikende antinomieën te verenigen in één theorie: de Vormen-leer

    in navolging van zijn leermeester Socrates, was hij van mening dat mensen zich veelal laten leiden door illusies

    ze gaan af op vooroordelen, op wat ze denken te zien, op wat ze ‘van horen zeggen’ hebben, of gelezen hebben

    wijsheid & inzicht is echter niet hetzelfde als kennis / veel-weterij, maar komt tot stand via dialoog (o.l.v. een mentor)

    in de Phaedrus kritiseert Plato het gebruik van het schrift in het onderwijs a.h.v. een Egyptische mythe

    Thoth (Djehoety) was de Egyptische god van de schrijfkunst (en de maan, magie, kalender, en wijsheid)

    hij had volgens de mythologie het schrift uitgevonden en die kennis doorgegeven aan de mensheid

    farao Thamos (god: Amun-Ra) meende dat het schrift niet zou leiden tot wijsheid, maar slechts tot feiten-kennis

    het schrift kan dienen als geheugen-steuntje, als reminder, maar niet als bron van kennis en wijsheid

    het geschreven woord zou mensen infecteren met ‘nep-kennis’: weetjes en verhalen uit externe bronnen

    mensen zouden lui worden, niet langer gedwongen om grote hoeveelheden kennis te integreren / eigen te maken

    ze zouden veel kennis tot zich nemen zonder te weten hoe deze op waarde te schatten / hoe ermee om te gaan

    deze ‘schijn-kennis’ zal leiden tot ‘nep-wijsheid’, betweterigheid en arrogantie; ronduit slechte eigenschappen

    moraal van het verhaal: denken te weten is niet hetzelfde weten: ‘ware kennis’ veronderstelt inzicht en begrip

    teksten zijn slechts zwijgende imitaties van een echt, levend gesprek tussen filosofen (waarheids-minnaars)

    teksten kunnen niet spreken, vragen beantwoorden, zichzelf verdedigen, met tegenwerpingen komen, etc

    het gesprek (dialectiek / dialoog) is de levende, ademende uitwisseling van gedachten, argumenten, etc

    de veel-weterij van de sofisten (‘nep-filosofen’) is ijdel, en getuigt juist van een gebrek aan authentieke wijsheid

    hun wil-tot-weten is geen wil-tot-waarheid, maar een wil-tot-macht: om de ander te overtuigen d.m.v. retoriek

    zij ‘vervormen’ de werkelijkheid / waarheid om deze aan te laten sluiten bij de illusies die mensen al koesteren

    dit i.p.v. mensen te ‘verheffen’ tot nieuwe inzichten; bijv. door ze te confronteren met hun illusoire denkbeelden

    in de Sofist onderscheidt Plato twee manieren van afbeelden:

    een getrouwe kopie / ware representatie van het origineel, dus zonder de werkelijkheid geweld aan te doen

    een opzettelijk vervormde versie om de kopie natuur-getrouw te laten lijken voor de toeschouwer

    standbeelden werden boven uitvergroot, om het beeld vanuit het perspectief van onder correct te doen schijnen

    sofisten maken zich schuldig aan vervorming van de werkelijkheid om deze aan te laten sluiten bij de perceptie

    'ware aard' staat dus tegenover 'verschijning', en veronderstelt een andere, hogere (of diepere) werkelijkheid

    wil onze kennis de werkelijkheid natuur-getrouw (naar haar aard) representeren, dan moet ze 'inzichtelijk' zijn

    “kennis is een correcte overtuiging gebaseerd op argument” (Theaetetus), oftewel: justified true belief (Gettier)

    bij Plato draait het niet om verificatie met het waarneembare (verifieerbare feiten), maar om het juiste inzicht

  • 11

    Plato’s Vormen-leer

    de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid is weliswaar veranderlijk en contingent, en kennis daarvan is dus relatief

    maar ware kennis = kennis van het ware ; het vatten van het algemene, het abstracte (zoals wiskunde)

    het abstracte manifesteert zich in de dingen, maar we kunnen het niet zien (empirisch), alleen inzien (rationeel)

    als we een rond voorwerp zien, zien we nooit een perfecte cirkel, maar die kunnen we ons wel voorstellen

    er bestaan geen absoluut rechtvaardige rechters, wetten, besluiten: er is wel zoiets als rechtvaardigheid (an sich)

    ‘rondheid’, ‘rechtvaardigheid’, etc. zijn Vormen / Ideeën die zich op diverse manieren in de wereld manifesteren

    deze Vormen zijn ideëel, maar niet minder reëel; ze vormen zelfs de bestaansvoorwaarde voor alle fenomenen

    volgens Plato bestaan er dus twee soorten werkelijkheid: concreet waarneembaar (illusoir) & abstract (echt)

    perceptie = zintuiglijke waarneming, en dus illusoir, samengesteld/deelbaar, vergankelijk

    begrip = niet-zintuiglijk maar inzichtelijk, ondeelbaar, onvergankelijk

    de veranderlijkheid van de wereld van het worden ligt aan de waarneming: een schijn-werkelijkheid

    de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid is contingent: eindig, imperfect, voorwaardelijk, afhankelijk

    in de wereld van de zintuiglijkheid gaat alles voorbij en blijft niets hetzelfde: "alles (ver)wordt, niets is..."

    de zintuiglijke wereld = inhoud (dimensies ruimte & tijd, materie, lichaam, beweging, vergankelijkheid, imperfectie)

    die werkelijkheid voldoet nooit aan ons begrijpen cq. onze begrippen: is inherent vol tegenstellingen (Herakleitos)

    de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid is schijn, bestaat niet echt; vergelijkbaar met schaduwen en echo's

    het abstracte bevindt zich elders, in een ‘hogere’ werkelijkheid, die niet zichtbaar, maar wel inzichtelijk is

    de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid is een afgeleide, de ware werkelijkheid is begrippelijk (algemeen)

    deze ware werkelijkheid is de wereld van de Vormen (later: Ideeën), en onderscheid zich van meningen (doxa)

    εἶδος (eidos) en ἰδέα (idea) stammen van het indo-europese woord voor ‘zien’ (als inzien)

    in de ontwikkeling van de Griekse filosofie onderscheiden van φαινόμενα (phainomena, van φαίνω = schijnen)

    de transcendentale wereld van de Vormen overstijgt het individu, en bestaat onafhankelijk van de waarneming

    Vormen zijn abstract, stabiel, universeel en enkelvoudig (dapperheid, rechtvaardigheid, rondheid, etc)

    in de ideële wereld der abstracties heerst perfecte orde en permanentie: vorm (wiskunde, begrippen, ziel)

    de Vormen zijn behalve ideëel, ook de ideële vorm van de contingente vormen waarin zij geactualiseerd zijn

    door hun participatie aan de waarneembare werkelijkheid verlenen ze de dingen ook enige mate van stabiliteit

    zo blijft een paard te herkennen als paard, ook als het slechts drie poten heeft, zwart of wit is, of ouder wordt

    de Vormen zijn dus niet alleen objecten van kennis, ze verlenen de waarneembare werkelijkheid ook structuur

    "Voor iedere verzameling van dingen die we met dezelfde naam aanduiden, bestaat een Vorm"

    de Vorm is de voorwaarde voor de wijze waarop de dingen in de wereld zijn (‘tafel’, ‘bed’, ‘rivier’)

    de dingen zijn afbeeldingen, nabootsingen, schaduwen, onvolmaakte kopieën, exemplaren van de Vormen,

    Vormen zijn de essenties van de dingen, en hebben daarom een ‘hogere’ bestaanswaarde (bestaan ‘echter’)

    het platoons dualisme draait dus vooral om de oppositie vorm / inhoud 6

    kennis van de contingente werkelijkheid is schijn-weten, kennis van de Vormen is ware kennis

    bovenaan de hiërarchie van Vormen / Ideeën staan het Goede, het Ware en het Schone

    zij wakkeren het verlangen om het juiste te doen, de drang naar wijsheid en de zoektocht naar schoonheid aan

    deze drang naar het hogere zetelt in de onsterfelijke ziel (het lichaam is slechts een tijdelijke kerker)

  • 12

    dit dualistische wereldbeeld woord door Plato verbeeld in zijn allegorie van de grot (de Staat, boek VI-VII)

    de gevangenen zitten met de rug naar het vuur, zien slechts schaduwen op de wand voor zich en horen slechts echo’s van wat achter hen is zij denken dat wat ze zien de werkelijkheid is kwalijk is dat ze met deze situatie tevreden zijn hun vals bewustzijn voedt zich met illusies het vuur is de wereld van de Vormen de filosoof kan naar de bron kijken (het vuur), en zelfs uit de grot opklimmen naar het daglicht de zon staat voor de hoogste Vorm: het Goede de gevangenen in de grot lijken op kunstenaars de kunstenaar neemt waarneming als uitgangspunt de kunstenaar maakt een kopie van een kopie (geldt voor figuratieve kunst, niet voor abstracte) de schaduwen staan ook voor opvattingen en meningen over morele en politieke onderwerpen (vgl. de invloed die televisie tegenwoordig heeft) de grot is dus ook een politieke allegorie van Plato's kritiek op de Atheense democratie

    waarheid: van onthulling naar correcte weergave van de werkelijkheid

    in het neo-platonisme (Plotinus: 204-270) wordt het Goede, Ware en Schone geduidt als Het Ene

    kennis over Het Ene is niet mogelijk, maar filosofie en mystieke ervaring kunnen ons er wel mee in contact brengen

    door kerkvaders als Augustinus werd de christelijke theologie beinvloed door (neo)-platoonse filosofie 7

    het mono-theisme en het neo-platonisme vonden elkaar in hun gedeelde geloof in één Waarheid

    “Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven” [Johannes 14:6]

    kennis van deze waarheid moet echter niet opgevat worden als ‘correcte weergave van de feiten’

    het griekse en het christelijke waarheidsbegrip heeft eerder betrekking op openbaring / onthulling

    aletheia (grieks: Αληθεια) = on-verborgenheid / on-verhuld zijn (de godin Aletheia wordt daarom naakt afgebeeld)

    deze betekenis van (naakte) waarheid lijkt meer op onthulling, ontdekking, of inzicht dan op 'feitelijk'

    in de late middeleeuwen kregen geleerden meer oog voor de natuurlijke werkelijkheid (als schepping Gods)

    het (neo)-platonisme maakte plaats voor de veel naturalistischere filosofie van Aristoteles (384-322 v.Chr.)

    hiermee kreeg waarheid ook een minder mystieke, en meer empirische connotatie van ‘veritas’

    veritas (latijn) = waarheid als 'overeenkomstig de werkelijkheid', en daarmee als iets dat is vast te stellen

    filosofie was niet langer de dienstmaagd van de theologie (philosophia ancilla theologiae)

    er werd een onderscheid gemaakt tussen geopenbaarde kennis, en via de zintuigen verkregen kennis

    dit markeert het begin van de wetenschappelijke revolutie (formeel met de dood van Copernicus: 1543)

    in de 16e & 17e eeuw werd de natuur-filosofie een zelfstandige discipline, die opereerde volgens eigen regels

    centraal daarbij stonden: rationele theorie-vorming, empirische toetsing, en mathematische formulering

    Newton’s Philosophiae Naturalis Principia Mathematica (1687) is hiervan het eerste beroemde voorbeeld 8

    waarheid, als inzicht in de essentie van het Ware, was niet langer een religieuze / theologisch aangelegenheid

    de wetenschappelijke revolutie bewerkstelligde een scheiding tussen geloof en (empirische) wetenschap

    het nieuwe adagium meten = weten stelde de filosofie voor vragen aangaande de aard van empirische kennis

    in hoeverre levert de wetenschap ware kennis? in hoeverre kunnen wij de werkelijkheid kennen?

    bijv: is causaliteit een natuurlijk gegeven, of een verband dat wij mensen aanbrengen tussen gebeurtenissen?

  • 13

    Immanuel Kant (1724-1804) - Kritik der reinen Vernunft (1781)

    Newton weet een bepaalde concrete ervaring (appel valt uit de boom op de grond) te verklaren,

    namelijk door aan te nemen dat er een verband bestaat tussen appel en grond: zwaartekracht

    het verband wordt niet waargenomen, maar hij beschrijft dit verband met een formule: F = G m1 * m2 / R2

    hiermee kan hij voorspellingen doen over toekomstige ervaringen

    en de formule veralgemeniseren tot een universele wetmatigheid

    causaliteit gaat vooraf aan waarneming, het maakt waarneming van gebeurtenissen als gebeurtenis mogelijk

    het causaliteits-begrip is de voorwaarde voor kennis over de werkelijkheid in termen van gebeurtenissen

    empirie (waarneming / ervaring) en rationeel begrip / inzicht zijn beide nodig voor theoretische kennis

    Kant's 'copernicaanse revolutie': wij leren de wereld niet op een neutrale, passieve, objectieve manier kennen

    er zijn a-priori ken-voorwaarden (structuren) in ons verstand / bewustzijn die waarneming mogelijk maken

    zonder deze verstands-vormen geen waarneming, want dan zou al het waargenome vorm-loos zijn

    wij kunnen alleen dingen kennen zoals het verstand ze modelleert (conceptueel kader, interpretatie-mal)

    binnenkomende informatie wordt geordend en geclassificeerd om tot een oordeel te komen

    de mogelijkheids-voorwaarden voor kennis zijn dus gelegen in het subject (bewustzijn / waarnemer)

    ons ken-vermogen legt zelf structuur op aan de wereld, verstand en zintuigen geven vorm aan de waarneming

    ons kenvermogen is een interpretatiemal: het interpreteert, filtert, selecteert, legt verbanden

    onze aanschouwings-vormen zijn als een bril: deze vervormt weliswaar, maar zonder zien we niets

    Phänomenon & Ding an sich

    zo kennen we de dingen (fenomenen) alleen zoals ze zich aan ons ken-vermogen voordoen (verschijnen)

    het fenomeen richt zich op, en conformeert zich aan, onze a priori ken-mogelijkheden

    fenomeen = verschijning, van Grieks voor schijnen (vgl. "het schijnt dat zus & zo het geval is...")

    de fenomenale wereld is dus eigenlijk een constructie, een schepping door het subject

    de natuurwetten liggen niet in de natuur, om ont-dekt te worden, maar zijn product van het actieve verstand

    kennis bestaat alleen in de verbinding (synthese) tussen zintuiglijke voorstelling en verstandelijk begrip

    natuurwetten beschrijven, ze dicteren niet; wetmatigheden zijn product van het verstand, geen gegeven natuur

    de laws of nature (E=mc2 of E=T+V) zijn niet immanent aanwezig in de natuurlijke fenomenen

    natuurwetten zijn transcendent in die zin dat ze de natuur beschrijven; ze gaan óver de werkelijkheid

    (wetenschappelijke) kennis is een menselijk product, maar is wel universeel, omdat ons kenvermogen dat is 9

    wij kunnen de werkelijkheid dus niet kennen buiten ons kenvermogen om, alleen de fenomenen kennen we

    fenomeen staat voor de dingen zoals we ze waarnemen, Ding an sich voor de werkelijkheid op zichzelf

    "das Ding an sich ist ein unbekanntes" (is onkenbaar); wij kennen alleen onze interpretatie ervan 10

    het Ding an sich is niet kenbaar, want kenbaarheid impliceert modellering, vormgeving

    waarnemen is altijd iets bepaalds waarnemen (Aristoteles: zijn is altijd iets bepaalds zijn: wat-heid)

    dit komt er dus op neer dat wat de mens kent, gekleurd is door zijn eigen kenvermogen

    pure empirie bestaat niet, en dus objectieve kennis ook niet ("de mens is de maat aller dingen")!

    vgl. bijv: intelligentie = datgene wat een intelligentie-test meet; intelligentie-an-sich is een idee

    het Ding an sich, op zichzelf (ongeïnterpreteerd) is onkenbaar, maar wordt verondersteld door ons denken 11

    zonder deze aanname zou er alleen een verschijnen zijn, zonder een iets dat verschijnt 12

    daarmee behoort het Ding an sich (als aanname) tot de wereld van ideeën (noumena); zoals God of het zelf

    Kant heeft (in navolging van Hume) zo de Rede de hoop op absolute, zekere kennis ontnomen

  • 14

    Kant's Kritik der reinen Vernunft laat ons achter met een betekenisloze natuur, een anoniem en zinloos universum

    uiteindelijk is de werkelijkheid (als Ding an sich) niet kenbaar, maar moeten we het bestaan ervan veronderstellen

    kennis is afhankelijk van de a priori vormgeving door het kenvermogen (aanschouwingsvormen en categorieen)

    m.a.w: wij kunnen de dingen slechts kennen zoals ze aan onze waarneming en kenvermogen verschijnen

    tijd en causaliteit zijn niet empirisch, maar maken de ervaring van dingen als causaal in de tijd pas mogelijk

    sommige uitspraken gaan over waargenomen verschijnselen (fenomenen), andere zijn speculatief (metafysica)

    transcendentaal idealisme: in de filosofie gaat het niet om de dingen zelf, maar om de manier waarop we ze kennen

    "alle kennis die zich niet met de objecten zelf bezighoudt maar met onze kennis erover, noem ik transcendentaal"

    filosofen na Kant trokken radicale, maar uiteenlopende, conclusies uit zijn theorie; vooral t.a.v. het Ding an sich

    zo gaf Kant’s transcendentaal idealisme aanzet tot het Duits Idealisme (o.a. Fichte, Schelling en Hegel):

    als de werkelijkheid zoals die werkelijk is (als Ding an sich), onkenbaar is, dan is objectiviteit onmogelijk

    hoe de werkelijkheid aan ons verschijnt wordt bepaald door ons kenvermogen / aanschouwingsvormen

    onze kennis zegt dan meer over hoe wij de werkelijkheid interpreteren, dan over de werkelijkheid zelf

    het Ding an sich is dan een overbodige aanname, immers: alles is dan fenomenologie (verschijningsleer)

    ons wereldbeeld en zelf-beeld verandert in de loop van de geschiedenis, en is dus een historisch product

    kennis is dan een groeiend inzicht in hoe de dingen aan ons verschijnen: een product van cultuur / beschaving

    ‘de wereld’ is dus een product van ons bewustzijn (Schopenhauer: Die Welt als Wille und Vorstellung, 1818)

    de Linguistic Turn

    begin 20e eeuw leidt inzicht in de rol van taal in ons denken tot wat in de filosofie heet de 'linguistic turn' 13

    de term Linguistic Turn wordt geassocieerd met de analytische filosofie (en logisch positivisme)

    vooral in de Angelsaksische landen kreeg deze stroming de leidende rol in de filosofie 14

    motto van de analytische filosofie: “The way to understand reality is by examining language”

    analytische filosofie is een reactie op de idealistische teneur binnen filosofie (holisme, fenomenologie)

    het wordt soms synoniem geacht met taal-filosofie, maar is eigenlijk een tak van de taal-filosofie

    kenmerken van de analytische filosofie 15

    sterk vertrouwen in rationalisme en de natuur-wetenschappelijke methode om de wereld te beschrijven

    benadert filosofische problemen los van historische oorsprong of taalkundige en culturele context

    interesse in analyse van een filosofisch probleem en interpretatie van de wereld (i.p.v. de menselijke conditie)

    problemen die zich niet door de logica laten oplossen, blijven door de beperkingen van de taal onoplosbaar

    analytische filosofie wil schijnproblemen analyseren, die door ons taalgebruik gesuggereerd worden:

    er zijn geen essenties (wezenskenmerken, een ware aard), maar slechts empirisch vast te stellen feiten

    het ziet taal als objectiveerbaar: streeft naar helderheid in theorie-vorming, met logica als gereedschap

    introspectie & metafysica maken plaats voor taal-analyse gebaseerd op logica (Frege, Russell, Wittgenstein)

    logica gaat over de formele structuur (niet de inhoud) van redeneringen en beweringen (proposities)

    het verband tussen redeneringen en de werkelijkheid is niet relevant voor de geldigheid van een redenering 16

  • 15

    Logicisme, logisch atomisme & de referential theory of meaning

    Gottlob Frege (1848-1925) 17 is de voorloper van de analytische filosofie: wars van metafysisch gespeculeer

    common sense: de werkelijkheid is niet mentaal maar objectief; dingen bestaan op zich, los van het geheel

    anti-holistisch: de werkelijkheid kan begrepen worden los van historische of sociale context

    eigenschappen van- en relaties tussen "dingen" zijn vergelijkbaar met wiskundige functies

    taal / wiskunde beschrijft niet het wezen der dingen (hun ware aard), maar slechts hun logische samenhang

    Über Sinn und Bedeutung (1892) behandelt het verschil tussen betekenis & verwijzing (sense & reference)

    hij onderscheid 2 soorten betekenis:

    betekenis als referentie = het object waarnaar het begrip verwijst (bijv: Venus)

    betekenis als zin (sense) = de betekenis waarnaar het begrip verwijst (ochtend-ster / avond-ster)

    dit verschill lijkt op dat tussen connotatie (associatie) en denotatie (verwijzing)

    Sinn heeft betrekking op het bedoelde (een idee), Bedeutung heeft betrekking op waarnaar verwezen wordt

    zo kunnen woorden qua Sinn (betekenis-inhoud) verschillen, maar naar hetzelfde verwijzen

    de woorden ros en knol verwijzen beide naar paard, maar hebben en andere connotatie / betekenis-inhoud

    en woorden als eenhoorn en smurf hebben wel een Sinn (betekenis-inhoud), maar geen Bedeutung

    Bertrand Russell (1872-1970)

    Russell wordt beschouwd als vader van de analytische filosofie en het logisch atomisme

    logisch atomisme was een reactie op het (Brits en Duits) idealisme (holisme), dat stelt:

    "alle feiten zijn met elkaar verbonden: de werkelijkheid is fundamenteel één, en kan alleen zo gekend worden"

    Russell is sterk gekant tegen idealisme (Hegel) enerzijds, en cartesiaans en Hume's scepticisme anderzijds

    hij verdedigt een common sense realisme: individuele dingen, feiten, concepten, en getallen bestaan objectief

    logica is de basis van alle denken; logische analyse van taal moet de filosofie zuiveren van zinloze speculatie

    het logisch atomisme gaat uit van ontologisch pluralisme:

    de wereld bestaat uit losse (atomaire) feiten, die afzonderlijk gekend kunnen worden, los van het geheel

    uit de structuur van de logica valt af te leiden hoe de werkelijkheid feitelijk is ingericht

    feiten zijn volgens Russell "die dingen die een bewering waar of onwaar maken"

    On Denoting (1905) gaat over verwijzing en betekenis (de kapstok & ruggegraat van de analytische filosofie)

    hierin bekritiseert Russell de betekenis-theorie van Frege:

    ook termen of proposities die nergens naar verwijzen kunnen zinvol (betekenisvol) zijn, maar zijn wel onwaar:

    bijv: "eenhoorns hebben één hoorn" is onwaar, want eenhoorns bestaan niet

    volgens Russell zijn fictieve uitspraken onwaar: "de koning van Frankrijk is kaal" is onwaar

    de grammaticale structuur van de zin valt namelijk niet samen met de logische structuur ervan

    de logische structuur is: "er is één huidige koning van Frankrijk" en "deze is kaal"

    voor een conjunctie (en-bewering) geldt dat beide delen waar moeten zijn, wil de hele bewering waar zijn

  • 16

    Ludwig Wittgenstein (1989-1951): Tractatus Logico-Philosophicus (1922)

    Wittgenstein baseert zich op het logisch atomisme en vernieuwingen in de logica door Russell en Frege

    het is de taak van de filosofie om de logische vorm van empirische uitspraken te beschrijven

    zinvolle uitspraken zijn afbeeldingen van (mogelijke) situaties (en kunnen waar of onwaar zijn)

    m.a.w: zinnen zijn betekenisvol als ze een (mogelijke) stand van zaken uitdrukken

    ware uitspraken zijn met succes getoetste zinvolle uitspraken

    in z’n algemeenheid zegt een bewering: “dit is de stand van zaken” (Tractatus 4.5)

    de logische structuur van proposities is isomorf met de logische structuur van de werkelijkheid

    afbeeldings-theorie van de propositie: beweringen drukken standen van zaken in de werkelijkheid uit

    Wittgenstein's afbeeldings-theorie is een versie van het correspondentie-model van de waarheid

    dit stelt dat een uitspraak waar is als ze met de werkelijkheid correspondeert, en onwaar als ze dat niet doet

    (voor de duidelijkheid: er wordt onderscheid gemaakt tussen waarheid en werkelijkheid !)

    Wittgenstein stelt dat een uitspraak waar is als ze correspondeert met het feit dat ze beschrijft

    er is een formele overeenkomst tussen de structuur van de wereld en de structuur van de taal

    via inventarisatie van alle atomaire uitspraken kan de hele wereld (alle feiten) in kaart gebracht worden

    de samenhang van feiten is dus de werkelijkheid, en hiervan kunnen we kennis hebben

    "de wereld is de totaliteit van de feiten, niet van de dingen

    de wereld wordt door de feiten gedefinieerd en daardoor dat het alle feiten zijn

    het geheel van de feiten bepaalt wat het geval is en ook wat allemaal niet het geval is

    de feiten in de logische ruimte zijn de wereld"

    zoals feiten bestaan uit elementen in onderling verband, zo bestaan beweringen uit woorden in onderling verband

    de enkelvoudige volzin (atomaire propositie) functioneert als afbeelding ("de kat slaapt")

    taal en wereld (geheel van feiten) hebben dezelfde logische vorm

    de vroege Wittgenstein formuleerde een afbeeldings-theorie van betekenis (afbeelding als formele abstractie)

    beweringen beelden feiten af, zoals een landkaart op formele wijze een terrein 'afbeeldt'

    woorden (namen) zijn gebaseerd op conventie, maar de logische structuur van de bewering is feitelijk

    de relatie tussen woord en object (de verwijzing) wordt vastgelegd in een ostensieve (aanwijzende) definitie

    de structuur van een bewering moet conform de regels van de logica zijn

    de elementen binnen een bewering moeten ergens naar verwijzen (Bedeutung)

    standen van zaken (feiten) zijn dus alleen toegankelijk via de taal / logica

    het gebied van het zegbare wordt zo beperkt tot empirische uitspraken; niet-empirische uitspraken zijn zinloos

    m.a.w: alleen beweringen die standen van zaken / feiten representeren zijn betekenisvol, andere zijn zinloos

    ethiek en metafysica zijn geen feitelijke beschrijvingen, niet te verifiëren, en daarom betekenisloos

    sinnlos / senseless = niet nuttig, tautologisch, a-priori, niet verwijzend naar feiten in de wereld (1+1=2)

    bijv. “1+1=2” of “mijn vader is een man” of “de cirkel is rond”

    unsinnig / nonsensical = nonsense, niet bewijsbaar of weerlegbaar

    bijv: “God is liefde” of “Cruijff is de beste” of “leven is lijden”

  • 17

    onzorgvuldig taalgebruik leidt tot filosofische verwarring en metafysische theorie-vorming

    de filosofie kan geen problemen oplossen, doch slechts schijn-problemen doen verdwijnen

    in navolging van Hertz meent hij dat filosofische problemen voortkomen uit vage en onterechte vragen 18

    het doel van de filosofie is om zin van onzin te scheiden; zin is wat als waar of onwaar bewezen kan worden

    d.w.z: alleen apophantisch taalgebruik is betekenisvol (apophansis = bewering: dus ‘waar’ of ‘onwaar’)

    zinvolle uitspraken moeten waar of onwaar kunnen worden bevonden d.m.v. verificatie (empirie)

    Wittgenstein wilde wetenschappelijk (zinvol) denken onderscheiden van zinloos denken

    enerzijds om de wetenschap te vrijwaren van metafysica en vage ideeën,

    maar ook om het denken over de mens te vrijwaren van positivisme

    doel van de Tractatus Logico-Philosophicus is dus tweeërlei:

    1] een einde maken aan schijnproblemen van de filosofie door aan te geven waar de grens van het zegbare ligt

    2] een dam opwerpen tegen de oprukkende verwetenschappelijking van het mensbeeld

    namen & betekenis van beweringen

    we moeten betekenis en waarheid scheiden door verschil te maken tussen namen en beweringen

    namen zijn de kleinste atomaire analyse-eenheden: verwijzende woorden (kat, atoom, planeet, Higgs-deeltje)

    namen moeten hypothetisch worden gepostuleerd (conventie / afspraak) als kleinste element van de taal

    de betekenis van een naam (teken / woord) is datgene waarnaar het verwijst (be-tekende), of het bestaat of niet

    namen krijgen pas betekenis in de context van een bewering; ze verwijzen niet naar een essentie / aard / wezen

    namen hebben alleen betekenis in hun onderlinge verbinding (verificatie van de verwijzing is onmogelijk!)

    “only the proposition has sense; only in the context of a proposition has a name meaning” (Tractatus 3.3)

    namen benoemen (be-tekenen) objecten, maar beelden de dingen niet af (het Ding an sich is onkenbaar)

    beweringen (proposities) beelden wel situaties af (maar benoemen niet)

    de betekenis van een volzin (bewering, propositie) zit in de volzin zelf, in de compositie van namen

    een naam kan niet waar of onwaar zijn (verwijst alleen), een bewering wel (feiten zijn verifieerbaar)

    zo kunnen (gekende) namen in een nieuwe combinatie in een volzin staan en iets (op)nieuw be-tekenen

    de wijze waarop namen verwijzen is volgens conventie / theorie: 'atoom' krijgt pas betekenis door de theorie

    over de betekenis van namen moeten we het eens zijn (conventie), maar feiten zijn objectief / logisch

    als we het eens zijn over de betekenis van kat, zitten en mat, dan is "de kat zit op de mat" waar of onwaar

    de vraag of katten, matten, atomen, quarks of genen objectief bestaan is metafysica; het zijn slechts namen

    namen verwijzen dus naar hypothetische objecten, feiten zijn de logische relaties ertussen, en maken de wereld

    “Die grenzen meiner sprache sind die grenzen meiner welt” (5.6)

    de 7 basis-stellingen uit de Tractatus zijn:

    1] De wereld is alles wat het geval is.

    2] Wat het geval is (een feit) is het bestaan van standen van zaken.

    3] Het logische beeld van de feiten is de gedachte.

    4] De gedachte is een betekenisvolle zin.

    5] De zin is een waarheidsfunctie van elementaire zinnen.

    6] De algemene vorm van een waarheidsfunctie is: [p-, ξ-, N(ξ-)] Dit is de algemene vorm van een zin.

    7] Van dat, waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen.

  • 18

    de Tractatus is een poging om het zegbare te zeggen, en daarmee het domein van het onzegbare af te bakenen

    stelling 7 anders geformuleerd: "de grenzen van de taal zijn de grenzen van de filosofie"

    tot het onzegbare rekent hij het ethische, esthetische, religieuze en mystieke (dat wat gebaseerd is op waarden)

    "Der Sinn der Welt muß außerhalb ihrer liegen" (Tractatus 6.41)

    filosofie als metafysica (van Plato tot Hegel) is een dwaling: sinnlos/unsinnig

    maar de Tractatus is ook niet bewijsbaar, en dus sinnlos/unsinnig; het is slechts een ladder

    “My work consists of two parts, the one presented here plus all that I have not written. And it is precisely this

    second part that is the important point. For the ethical gets its limit drawn from the inside, as it were, by my

    book; … I’ve managed in my book to put everything firmly into place by being silent about it …”

    het voorwoord van de Tractatus Logico-Philosophicus stelt dat de uitspraken erin definitief zijn, en

    dat de problemen van de filosofie er voorgoed mee opgelost zijn, doordat hun zinloosheid aangetoond is

    filosofie kan geen problemen oplossen; wetenschappelijke noch filosofische

    filosofie kan slechts schijn-problemen doen verdwijnen, door analyse van het taalgebruik

    de ‘latere’ Wittgenstein (1929-1951)

    de Philosophische Untersuchungen (1953) is een postuum gepubliceerde aforismenbundel

    hierin neemt Wittgenstein afstand van de Tractatus (hoeveel afstand is onderwerp van discussie)

    de fout in de Tractatus (1922) is dat hij uitging van één geval van taalgebruik: beschrijvingen,

    en uit dit ene geval het wezen (de essentie) van de taal wilde afleiden

    het logisch atomisme / positivisme legt de nadruk op benoemen van dingen en beschrijven van situaties

    woorden hebben betekenis doordat zij dingen benoemen

    zinnen / beweringen zijn verbindingen van woorden (namen)

    ieder woord heeft één betekenis: het object waar het voor staat, waarnaar het verwijst

    namen / dingen (Tractatus) en particularia (Russell) zijn als de oer-elementen (waar Socrates over sprak)

    het systeem van oer-elementen gaat uit van enkelvoudige elementen ("appel", "kat", "rivier")

    maar enkelvoudigheid is een relatief begrip: is afhankelijk van de context binnen een bepaald taalspel

    woorden zijn instrumenten, een multi-functioneel gereedschap

    de betekenis van woorden ligt in hun gebruik, woorden hebben alleen betekenis binnen een taalspel

    ostensieve (aanwijzende) definities funderen niet, want ze vooronderstellen zelf taalspelen

    dus de betekenis van een zin of woord is afhankelijk van de context in een taalspel

    en aangezien contexten kunnen verschillen, verschillen ook de betekenissen van woorden

    de veronderstelling dat een woord naar een op zichzelf staand ding verwijst is misleidend

    bijv: het woord koningin kan uiteenlopende betekenissen hebben:

    staatshoofd, kaartspel, schaakspel, bijen, theater, sprookje

    taal heeft naast de ostensieve (descriptieve) functie, nog vele andere functies; bestaat uit diverse taalspelen

    taalspelen zijn concrete gevallen van woordgebruik

    een taalspel = het geheel van taalgebruik en de handelingen en praktijken die met dat taalgebruik zijn verweven

    taal en menselijk handelen zijn dus onlosmakelijk verbonden; taal is een deel van een levensvorm

  • 19

    een woord is vergelijkbaar met een schaakstuk:

    het schaakstuk is geen ding (een stukje hout met een bepaalde vorm en kleur; zwart of wit), maar een functie

    de betekenis van een schaakstuk is het geheel van regels dat het gebruik bepaalt van desbetreffend stuk

    niet de woorden (namen) en zinnen (proposities) op zich, maar het spel sticht betekenis!

    bijv: licht-blauw & donker-blauw hebben blauw gemeenschappelijk

    oranje & rose hebben rood gemeenschappelijk

    rood & blauw hebben niets gemeenschappelijk (beide zijn elementaire kleuren)

    rood & blauw hebben gemeen dat ze voorkomen in de vlag van Nederland, Frankrijk, Rusland…

    vgl: familiegelijkenissen: sommige kenmerken overlappen elkaar, andere verschillen

    er zijn onderlinge overeenkomsten en verschillen in allerlei combinaties; qua karakter, neus, oog-opslag, etc

    tussen de vele verschillende taalspelen bestaat ook een familiegelijkenis

    ieder object deelt eigenschappen met elk ander object, maar er is geen algemene overeenkomst

    het gebruik van vaag (alledaags) taalgebruik kan net zo praktisch zijn als exact taalgebruik

    omgangstaal wordt pas een bron van problemen doordat filosofen haar essentialistisch interpreteren

    de filosofie heeft geen oog voor het instrumentele en contingente karakter van de taal

    filosofische problemen ontstaan niet doordat men de "ware logische vorm" van de taal niet ziet

    maar doordat filosofen het gebruik van de taal in de alledaagse praktijk niet (er)kennen

    filosofische problemen ontstaan doordat filosofen woorden uit hun natuurlijke context (taal-spel) halen,

    zonder te kijken naar de context, naar welke functie het vervult binnen dat taal-spel

    taal die door filosofen uit z'n context van het leven wordt gerukt en geanalyseerd is "taal op vakantie"

    de filosofische omgeving waar taal dan in terecht komt is als ijs: glas-helder en glad (zonder weerstand)

    biedt dus ook geen mogelijkheden om te remmen en te sturen (immer gerade aus, ins blaue hinein: doelloos)

    d.w.z: door het gebrek aan weerstand (contingentie, ambiguïteit) kan taal niet functioneren, niet werken

    "De verwarring die ons bezig houdt ontstaat wanneer de taal onbelast draait, niet wanneer zij werkt"

    volgens Wittgenstein II is het opruimen van dergelijke misverstanden de voornaamste taak van de filosofie

    filosofie moet 'het ijs verlaten en klunen': het bestuderen van omgangstaal in het dagelijks gebruik: taal in actie!

    dit sluit aan bij de ontwikkeling naar een theorie van taal-handelingen (speech-acts: Austin, Strawson, Searle)

    in de Filosofische Onderzoekingen beschrijft Wittgenstein de regels van de taal als autonoom:

    taalspelen worden niet afgelezen van de feiten, maar worden opgelegd aan de wereld (constructivisme)

    het concept taalspelen wijst op het ontbreken van uniformiteit in de taal: anti-essentialisme

    Wittgenstein II keert zich tegen het zoeken naar de essentie van taal en werkelijkheid

    de werkelijkheid is niet objectief, maar evenmin subjectief te bepalen, alleen inter-subjectief, door inter-actie

    het is niet zinvol om te praten van een werkelijkheid buiten het taalspel

    wat ‘werkelijk’ is kan alleen binnen een taalspel ter sprake worden gebracht

    taalspelen zijn arbitrair: zij vormen geen afspiegeling van de structuur van de feiten

    tegelijkertijd zijn zij niet-arbitrair, maar gebonden aan feiten uit de levensvormen waarbinnen ze fungeren

    menselijke levensvormen bestaan uit "feiten" die het geraamte vormen waarbinnen wij onze taalspelen spelen

    wij kunnen alleen taalspelen begrijpen die overeenstemmen met onze levensvorm

    feiten zijn geen (onto)logische noodzaak (zoals gesteld in de Tractatus),

    maar zij zijn contingent: biologisch, psychologisch en antropologisch van aard

  • 20

    de betekenis van een woord is het gebruik ervan in een bepaalde context / taal-spel

    dit gebruik is onderhevig aan regels die gelden binnen het taal-spel

    taal is onlosmakelijk verbonden met de levensvorm (sociaal-culturele context) waarin deze gesproken wordt

    het begrijpen van een taal is het kennen van de regels voor correct gebruik ervan

    maar wanneer weet je of je wel de goede regels hanteert? (vgl. verificatie vs. falsificatie)

    een betekenis-scepticus zou zeggen: "dat weet je niet"

    de criticus van de scepticus zegt: "de regels van het spel bepalen de betekenis"

    de regels voor het taal-spel zijn duidelijk voor iemand die het spel kent

    je kan ze uitleggen aan iemand, maar op het moment dat die ze begrijpt kent die het spel ook

    als je te horen krijgt: "dat zeg je niet zo" weet je dat je een andere regel hanteert dan de ander

    het heeft geen zin te vragen naar wat de loper is, buiten zijn functie binnen de regels van het schaak-spel

    'de loper' bestaat alleen bij de gratie van de regels, en kan dus ook vervangen worden door een kurk

    een privé-taal is dus niet mogelijk: "meaning is use !"

    ander taal-gebruik leidt tot een ander taal-spel, en dus een andere betekenis-wereld

    "wij kunnen onze woorden evenmin zelf van betekenis voorzien,

    als dat we onszelf een kado kunnen geven"

    de regels van de taalspelen noemt hij grammaticale regels (i.p.v. syntactische regels uit de Tractatus)

    grammaticale regels bepalen wat een zinvolle uitdrukking binnen een bepaald taalspel is;

    ze bepalen niet wat een ware of onware uitspraak is

    het gebruik van een regel is niet absoluut, eenmalig of vooraf opgelegd,

    maar krijgt een bindend karakter door gewoontevorming binnen een gemeenschap / (sub)cultuur

    "De grenzen van mijn taal be-tekenen de grenzen van mijn wereld"

    taal & cultuur

    de linguistic turn behelsde een verschuiving van een bewustzijns-filosofisch naar een taal-filosofisch paradigma

    de 'taalkundige wending' houdt in dat filosofische problemen herbezien werden in het licht van ons taalgebruik

    alle theorieen over de mens en de wereld zijn overgeleverd via taal, en dus moeten we ons daar op concentreren

    maar taal heeft verschillende functies:

    beschrijven van de (natuurlijke of sociale) werkelijkheid: dan verwijst taal naar objecten / feiten (referentie)

    hierbij speelt het concept 'waarheid' een belangrijke rol: is het beweerde in overeenstemming met de feiten?

    het stichten van een werkelijkheid: dan wordt taal gebruikt om iets (een idee of gevoel) uit te drukken

    hierbij spelen intenties en conventies een belangrijke rol: m.a.w: cultuur

    het idee van taal als constitutief voor een cultuur stamt al uit de Duitse Romantiek (18e eeuw)

    Johann Georg Hamann (1730-1788) 19

    we kunnen ons denken nooit losmaken van andere facetten van ons mens-zijn, dus ook niet van onze taal

    elk mens wordt geboren in een taal-werkelijkheid, en deze talige werkelijkheid stempelt zijn denken

    ons denkvermogen is afhankelijk van ons spraakvermogen, en de rede is dus aangewezen op de taal

  • 21

    Johann Gottfried Herder (1744-1803); de belangrijkste proponent van de Sturm und Drang-beweging (ca. 1770)

    stelt dat onze interpretatie van de werkelijkheid historisch-cultureel bepaald is

    "alle volkeren op aarde (...) hebben een unieke, onherhaalbare identiteit", een Volksgeist

    deze volksaard hangt nauw samen met de taal de er gesproken wordt

    Wilhelm von Humboldt (1767-1835)

    taal is niet alleen een ergon (een gereedschap waarmee wij de werkelijkheid beschrijven / representeren)

    maar vooral een energeia (een dynamisch proces waarin de cultuur vorm krijgt en waar wij deel van uitmaken)

    verschillende talen geven op verschillende wijze vorm aan de wereld

    "de mens leeft met zijn objecten, zoals de taal ze aan hem presenteert [...] elke taal tekent rondom de mensen

    die haar spreken een magische cirkel, waar men niet aan kan ontsnappen [...] de diversiteit van talen is niet

    een diversiteit van tekens en geluiden, maar een diversiteit van wereldbeelden"

    culturele antropologie: Edward Sapir (1884-1939) & Benjamin Lee Whorf (1897-1941)

    Franz Boas (1858-1942) zag een belangrijke rol voor de linguïstiek in de culturele antropologie, en andersom

    twee studenten leggen de basis voor de theorie van linguïstische relativiteit : de Sapir-Whorf-hypothese

    Edward Sapir en Benjamin Lee Whorf menen dat taal constitutief is voor ons beeld van de werkelijkheid

    William Dwight Whitney, Roger Brown, Eric Lenneberg, en Lea Boroditsky staan in dezelfde traditie

    verschillende talen hebben verschillende lexicons / vocabulairs, en deze classificeren dingen anders

    d.w.z: structureren de werkelijkheid anders waardoor er sprake is van een andere wereld

    dit impliceert dat de filosofie geen "mirror of nature" is, noch een spiegel van "het menselijk denken",

    maar veeleer van een specifieke taal-(familie): namelijk het Indo-Europees...

    het Chinees of Hopi leidt daarom als vanzelf naar een andere 'metafysica' (paradigma / wereldbeeld)

    "De mens leeft niet alleen in de objectieve wereld, noch in de wereld van sociale activiteit zoals vaak

    aangenomen, maar is voor een groot deel overgeleverd aan de specifieke taal die het expressie-middel is

    geworden in zijn samenleving. Het is een illusie te veronderstellen dat men zich aan de realiteit aanpast

    zonder gebruik van taal, en dat taal slechts een incidenteel middel is om bepaalde problemen in communicatie

    of het denken mee op te lossen. [...] Zelfs relatief eenvoudige waarnemingen zijn onderworpen aan de sociale

    patronen, genaamd woorden. We zien en horen en ervaren zoals we doen omdat de taal-gewoonten van onze

    gemeenschap bepaalde interpretatie-keuzes vooronderstelt. [...] Het is zelfs zo dat "de werkelijkheid" in grote

    mate gebouwd is op de taal-gewoonten van de groep. Geen twee talen zijn ooit genoeg gelijkend om dezelfde

    sociale werkelijkheid te representeren. De werelden waarin verschillende samenlevingen leven zijn andere

    werelden, niet slechts dezelfde wereld met andere etiketten voor dingen." (Edward Sapir: the Status of

    Linguistics as a Science, 1929)

    "Aldus worden we geconfronteerd met een nieuw relativiteits-principe, dat stelt dat alle waarnemers niet door

    hetzelfde fysieke bewijs tot hetzelfde beeld van de werkelijkheid geleid worden, tenzij hun linguïstische

    achtergrond vergelijkbaar is, of op elkaar afgestemd kan worden. [...] We analyseren de natuur volgens lijnen

    die uitgezet zijn door onze moedertong. De categorieën en typen die wij herkennen in de wereld der

    fenomenen vinden we daar niet omdat ze elke waarnemer in het gezicht staart; integendeel: de wereld doet

    zich voor als een kaleidoscopische stroom van indrukken die door ons denken georganiseerd moet worden...

    en dit betekent hoofdzakelijk door de linguïstische systemen in ons denken. [...] Geen individu is vrij om de

  • 22

    natuur met absolute objectiviteit te beschrijven, maar is gebonden aan bepaalde manieren van interpreteren,

    ook al denk hijzelf dat hij volledig vrij is. [...] de westerse filosofie heeft zich nog niet bevrijd van het illusoire

    gebruik van onze logica, die de basis vormt van de Arische (Indo-Europese) talen. [...] zoals bijv. de notie van

    substantie, waarvan het bestaan gesuggereerd wordt door de taal." (Benjamin Lee Whorf: Science and

    Linguistics, 1940/1956)

    "Iedere taal staat voor een wereld op zich" (Geert Mak)

    Friedrich Nietzsche (1844-1900)

    Nietzsche bindt de strijd aan met Plato, het christendom, en de filosofen die de waarheid als iets heiligs zien

    het geloof in God, de Waarheid, en andere absolutismen duidt op niets anders dan een slaafs geloof in de taal

    "Waarheid is en beweeglijk leger van metaforen [en] antropomorfismen [...] die door lang gebruik een volk

    vast, canoniek en bindend voorkomen: waarheden zijn illusies waarvan men heeft vergeten dat het illusies

    zijn. Daarom liegt de mens elke keer wanneer hij meent de waarheid te spreken."

    (Über Wahrheit und Lüge im aussermoralischen Sinne; 1873)

    "Ik vrees dat wij God niet kwijtraken zolang wij nog in de grammatica geloven" (Götzen-Dämmerung, 1888)

    dogmatische filosofen hebben altijd de geheime wens gehad om een 'waarheid voor iedereen' te vinden

    die wens is een metafysische behoefte aan zekerheden en absolute fundamenten

    maar de smaak voor het absolute is de slechtste van alle smaken; het is de smaak van de horige mens

    ondanks hun waarheidsliefde, zien ze niet in dat de wereld van het absolute een puur verzinsel is

    er is geen absolute, voor iedereen geldende waarheid, alle waarheid is perspectivisch / relatief

    "Het is niet meer dan een moreel vooroordeel dat waarheid meer waard is dan schijn. Het is zelfs de slechtst

    bewezen veronderstelling die er in de wereld bestaat. Erken voor jezelf toch in ieder geval dat leven alleen

    maar bestaanbaar is op grond van perspectivische waarderingen en schijn. En zou men met de brave

    geestdrift en onhandigheid van veel filosofen de 'schijnbare wereld' helemaal willen afschaffen, welnu, gesteld

    dat jullie dat zouden kunnen, - dan bleef daarbij tenminste ook niets meer over van jullie 'waarheid'! Ja, wat

    dwingt ons eigenlijk tot de veronderstelling dat er een werkelijke tegenstelling tussen 'waar' en 'onwaar'

    bestaat? Waarom zou de wereld die ons aangaat niet een fictie mogen zijn?" - Jenseits von Gut & Böse #34

    tegenover het dogmatisme van het 'ernstige denken' stelt Nietzsche het perspectivisme van het 'lichte denken'

    zijn 'vrolijke wetenschap' spot met alle gevestigde waarheden en probeert ongekende mogelijkheden uit

    "De tegenwerping, de zijsprong, het vrolijke wantrouwen, de spotlust zijn tekenen van gezondheid:

    al het absolute hoort thuis in de pathologie." - Jenseits von Gut und Böse #154

  • 23

    1 Aristoteles maakte onderscheid tussen 3 vormen van kennis:

    - episteme = theoretische wijsheid - heeft betrekking op inzicht in de wereld / een belangeloze wil tot weten

    - techné = technische know-how - heeft betrekking op 'hoe iets te doen/maken'

    - phronesis = morele know-how - heeft betrekking op ethiek, sociale relaties, normen & waarden, handelen, etc

    2 - in India ontstonden uit het brahmanisme (proto-hinduisme) stromingen als buddhisme en jainisme

    - in China ontstonden ‘de 100 scholen’: confucianisme, taoisme, mohisme, legalisme, de yin-yang-school, etc

    - in Perzië ontstond de eerste monotheistische religie: zoroastrisme / mazdeïsme

    - in de Griekse cultuur ontstonden vele stromingen die de grondslag vormen voor de westerse filosofie

    3 in vele culturen dacht men dat er achter de veranderlijke fenomenen een harmoniserend principe werkzaam is:

    de dao (taoisme), yin & yang (Chinees naturalisme), Brahma (hinduisme), dharma (buddhisme), logos (Grieken)

    4 door kolonisatie en handel komen de Grieken in contact met andere culturen, en dus andere ideeën

    er werd veel gereisd en gehandeld, waardoor veel invloeden uit Babylon, Perzië, India, Egypte, etc.

    dit heeft een relativerende werking op de mythologie, en wakkert interesse aan in andere theorieën en technieken

    dit leidt tot herbezinning en een kritische houding t.a.v. tradities, wereldbeschouwing, mythologie, en godsdienst

    zo ontstaat ook de behoefte aan integratie van de verscheidenheid aan theorieën en technieken in één 'wetenschap'

    5 bijv: de 100 biljoen cellen waaruit wij zijn opgebouwd hebben een levensduur varierend van enkele uren tot 8 jaar

    toch lijkt 'ons' lichaam tot op zekere hoogte een 'discrete eenheid die duurzaam voortbestaat in de tijd'

    wij zijn ons niet bewust van alle veranderingen in ons lichaam / brein, en beschouwen ons 'zelf' als constant

    gedachten, emoties, verlangens, etc. die de inhoud vormen van ons bewustzijn zijn een stream of consciousness

    maar is het ‘zelf ’ dat gisteravond naar bed ging hetzelfde ‘zelf ’ dat vanochtend weer wakker werd?

    6 het onderscheid tussen vorm en inhoud wordt mooi verbeeld met de paradox van het schip van Theseus

    dit is een denk-experiment van Plutarchus (46-120 na Chr.), met een latere toevoeging van Hobbes (1588-1679)

    - is een schip, waarvan alle onderdelen in de loop van de tijd vervangen zijn, nog hetzelfde schip?

    - en als men van de oorspronkelijke onderdelen een exacte kopie reconstrueert? wat is dan het 'echte' schip?

    de paradox komt voort uit de menselijke cognitieve eigenschap om te objectiveren / reïficeren (verdingelijken)

    7 syncretisme (hybridisatie) is in de godsdienstwetenschappen het naar elkaar toegroeien van geloofssystemen,

    een poging om uiteenliggende of tegengestelde geloven en religies met elkaar te combineren

    8 Isaac Newton: De wiskundige beginselen van de natuurfilosofie

    9 "the laws of nature that govern the phenomena" (Stephen Hawking) is dus volgens Kant 'bij wijze van spreken'

    10 Griekse sceptici noemden de onkenbaarheid van de fenomenen acatalepsia = Grieks voor "ongrijpbaar"

    11 Locke: "a something we know not what, a supposed but unknown support of those qualities we find existing"

    12 de fenomenologie en het boeddhisme hebben hier vrede mee, en verwerpen het idee van een objectieve werkelijkheid

    13 de term Linguistic Turn werd geïntroduceerd door Gustav Bergmann (1906-1987), lid van de Wiener Kreis

    Bergmann identificeerde Wittgenstein als de initiator ervan (maar feitelijk gingen Russell en Frege hem voor)

  • 24

    14 de kloof tussen de positivistische (empiristische, naturalistische, wetenschappelijke) benadering enerzijds,

    en de neo-kantiaanse, hermeneutische en fenomenologische benadering anderzijds,

    leidt in de 20e eeuw tot gescheiden werelden, aparte culturen, die zich op verschillende manieren manifesteren:

    - alfa & bèta, in Angelsaksische landen bekend als sciences & humanities (gamma = social sciences)

    C.P. Snow stelt in The Two Cultures (1956) dat er een onvruchtbare scheiding bestaat tussen alfa & bèta,

    en dat in intellectuele kringen bèta wordt afgedaan als toegepaste, technische wetenschap voor ingenieurs;

    Plato of Shakespeare citeren heeft meer status dan Newton of Planck begrijpen

    - angelsaksische & continentale filosofie:

    angelsaksische filosofie is meer pragmatisch / empirisch georienteerd (Hobbes, Locke, Hume, Bentham, Mill)

    continentale filosofie richt zich meer op de condition humaine (mens & cultuur)

    - analytische filosofie enerzijds, en semiotiek en structuralistische (taal)filosofie anderzijds:

    de analytische filosofie en de linguistic turn waren vooral van invloed op de angelsaksische filosofie

    de 'continental linguistic turn' (na WO2) vond weinig weerklank in de angelsaksische filosofie (tot Rorty)

    15 fases van de analytische filosofie:

    1900 - 1920: realisme, logicisme & logisch atomisme (Frege, G.E. Moore, Whitehead , Russell)

    1920 - 1945: logisch positivisme van de Wiener Kreis (gepopulariseerd door Ayer en Carnap)

    1945 - 1985: analyse van de omgangstaal (Wittgenstein II, Ryle, Austin, Searle, Strawson)

    16 bijv: premisse 1: alle mensen zijn sterfelijk | premisse 1: alle mensen zijn groen

    premisse 2: Socrates is een mens | premisse 2: Socrates is een mens

    conclusie: Socrates is sterfelijk | conclusie: Socrates is groen

    beide redeneringen zijn geldig (want logisch equivalent), maar hun waarheid is afhankelijk van verificatie

    hetzelfde geldt voor mathematische modellen: interne consistentie en verificatie van voorspellingen zijn 2 dingen

    17 Frege zorgt met zijn Begriffschrift in 1879 voor een doorbraak in de logica: hij introduceert de predicaten-logica

    zowel de syllogistiek als de propositie-logica zijn te interpreteren binnen de predicaten-logica

    dit vormt de theoretische grondslag voor ontwikkeling van moderne computer-techniek en informatica

    Grundgesetze der Arithmetik (1893-1903) probeert de wiskunde in een verzamelingen-leer te axiomatiseren

    Frege is de geestelijk vader van het logicistische project, een deductieve wetenschap gebaseerd op logica en wiskunde

    het logicisme stelt dat de wiskunde een uitbreiding is van, en reduceerbaar is tot logica

    18 bijv: wat het wezen van kracht is, is een onzinnige vraag, we kunnen alleen spreken over wat we waarnemen

    19 Hamann was volgens Berlin "the most passionate, consistent, extreme and implacable enemy of the Enlightenment"