2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk'...

33
71 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP 'ZELFREGULERING' In dit hoofdstuk wordt beschreven wat in een aantal handelingstheorieën wordt verstaan onder zelfregulering of zelfsturing. Beide termen worden voorlopig nog als synoniemen naast elkaar gebruikt. Als kapstok voor het bespreken van de verschillende betekenissen die in de handelingstheorieën aan deze begrippen worden gehecht, wordt een indeling gebruikt in drie agologische modellen. In navolging van Crowfoot en Chesler (1974) en van Van Beugen (1978) zijn deze modellen door mij uitgewerkt in het boek 'Veranderkundige modellen, inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). Het gaat om een sociaal- technologische benadering, een persoonsgerichte benadering en een maatschappijkritische benadering. Ze vertolken onder meer drie soorten brillen waarmee men naar de verander- kundige praktijken van bijvoorbeeld het maatschappelijk werk kan kijken. We herkennen er in drie fundamentele paradigma's uit de geschiedenis van de sociale wetenschappen: de (neo)positivistische visie met haar nadruk op een logisch-empirische opvatting van wetenschap en haar voorkeur voor experimenteel opgezet kwantitatief onderzoek; de hermeneutisch-dialogische visie met haar accent op de subjectiviteit en waardenge- bondenheid van kennis en haar voorkeur voor fenomenologisch opgezet kwalitatief onder- zoek; de dialectisch-maatschappelijke en ideologiekritische visie met haar nadruk op maatschappelijk-structurele oorzaken van individuele problemen en haar voorkeur voor actie-onderzoek. De modellen verwijzen tevens naar drie soorten benaderingen van maatschappelijk werk. Deze drie benaderingswijzen zijn niet alleen herkenbaar in zijn recente geschiedenis (zie Payne 1997), maar ook al in de vroege geschiedenis van het maatschappelijk werk (zie Waaldijk 1996). Tegenover een beweging van toenemende professionalisering die haar aansluiting zoekt bij het (neo)positivistisch denken (sociaal-technologische benadering), is er van meet af aan aandacht voor disciplinering, bevoogding en maatschappelijke ongelijkheid vanuit een sociaal-democratische en socialistische denkbeweging (maatschappijkritische benadering). Ook de persoonsgerichte benadering roert zich al snel in de geschiedenis van het maatschappelijk werk. De aandacht voor persoonlijke ontwikkeling en bewustwording en de nadruk op intrapsychische aspecten van sociale problematiek zijn al vóór de Tweede Wereldoorlog herkenbaar. Na de oorlog stelt men zich kritisch op tegenover het ziektemodel van de psychoanalyse en de op het verleden gerichte behandeling ervan. Naast het intrapsychische krijgt vooral het interpsychische en discursieve denken in de persoonsge- richte benadering nadruk. Ook in de casuïstiek komen deze agologische stromingen op herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit boek zal blijken. Voor een verdere uitleg, verantwoording en relativering van de modellen wordt naar het genoemde boek verwezen. Betekenissen van het begrip zelfregulering komen voor in veel verschillende soorten handelingstheorieën, dikwijls op de achtergrond en soms als kernthema. Naast de cognitiewetenschappen en de sociologie treffen we het onder meer als centraal begrip aan in de cybernetica (Bok 1978), de economie (Albert 1977), de politicologie (Negt en Kluge 1982), de rechtswetenschappen (Van Driel 1989, Hulsman 1986), de neurobiologie (Schore 1994) en de organisatiekunde (Sims en Lorenzi 1992, Wijnen e.a. 1989, Aukes en Wolden- dorp 1994). We vinden fragmenten van het begrip terug in theorieën over zelfactualisering, autonomie, zelfbeschikking, 'selfdetermination', zelfhulp, zelfredzaamheid, zelforganisering, zelfstandigheid, 'empowerment' en deregulering. In enkele sociaal-wetenschappelijke handboeken zijn we de term 'zelfsturing of zelfregulering' tegengekomen als trefwoord in de

Transcript of 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk'...

Page 1: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

71

2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP 'ZELFREGULERING'

In dit hoofdstuk wordt beschreven wat in een aantal handelingstheorieën wordt verstaanonder zelfregulering of zelfsturing. Beide termen worden voorlopig nog als synoniemennaast elkaar gebruikt.

Als kapstok voor het bespreken van de verschillende betekenissen die in dehandelingstheorieën aan deze begrippen worden gehecht, wordt een indeling gebruikt in drieagologische modellen. In navolging van Crowfoot en Chesler (1974) en van Van Beugen(1978) zijn deze modellen door mij uitgewerkt in het boek 'Veranderkundige modellen,inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). Het gaat om een sociaal-technologische benadering, een persoonsgerichte benadering en een maatschappijkritischebenadering. Ze vertolken onder meer drie soorten brillen waarmee men naar de verander-kundige praktijken van bijvoorbeeld het maatschappelijk werk kan kijken. We herkennen erin drie fundamentele paradigma's uit de geschiedenis van de sociale wetenschappen: de(neo)positivistische visie met haar nadruk op een logisch-empirische opvatting vanwetenschap en haar voorkeur voor experimenteel opgezet kwantitatief onderzoek; dehermeneutisch-dialogische visie met haar accent op de subjectiviteit en waardenge-bondenheid van kennis en haar voorkeur voor fenomenologisch opgezet kwalitatief onder-zoek; de dialectisch-maatschappelijke en ideologiekritische visie met haar nadruk opmaatschappelijk-structurele oorzaken van individuele problemen en haar voorkeur vooractie-onderzoek.

De modellen verwijzen tevens naar drie soorten benaderingen van maatschappelijk werk.Deze drie benaderingswijzen zijn niet alleen herkenbaar in zijn recente geschiedenis (ziePayne 1997), maar ook al in de vroege geschiedenis van het maatschappelijk werk (zieWaaldijk 1996). Tegenover een beweging van toenemende professionalisering die haaraansluiting zoekt bij het (neo)positivistisch denken (sociaal-technologische benadering), is ervan meet af aan aandacht voor disciplinering, bevoogding en maatschappelijke ongelijkheidvanuit een sociaal-democratische en socialistische denkbeweging (maatschappijkritischebenadering). Ook de persoonsgerichte benadering roert zich al snel in de geschiedenis vanhet maatschappelijk werk. De aandacht voor persoonlijke ontwikkeling en bewustwordingen de nadruk op intrapsychische aspecten van sociale problematiek zijn al vóór de TweedeWereldoorlog herkenbaar. Na de oorlog stelt men zich kritisch op tegenover het ziektemodelvan de psychoanalyse en de op het verleden gerichte behandeling ervan. Naast hetintrapsychische krijgt vooral het interpsychische en discursieve denken in de persoonsge-richte benadering nadruk. Ook in de casuïstiek komen deze agologische stromingen opherkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit boek zal blijken. Voor eenverdere uitleg, verantwoording en relativering van de modellen wordt naar het genoemdeboek verwezen.

Betekenissen van het begrip zelfregulering komen voor in veel verschillende soortenhandelingstheorieën, dikwijls op de achtergrond en soms als kernthema. Naast decognitiewetenschappen en de sociologie treffen we het onder meer als centraal begrip aan inde cybernetica (Bok 1978), de economie (Albert 1977), de politicologie (Negt en Kluge1982), de rechtswetenschappen (Van Driel 1989, Hulsman 1986), de neurobiologie (Schore1994) en de organisatiekunde (Sims en Lorenzi 1992, Wijnen e.a. 1989, Aukes en Wolden-dorp 1994). We vinden fragmenten van het begrip terug in theorieën over zelfactualisering,autonomie, zelfbeschikking, 'selfdetermination', zelfhulp, zelfredzaamheid, zelforganisering,zelfstandigheid, 'empowerment' en deregulering. In enkele sociaal-wetenschappelijkehandboeken zijn we de term 'zelfsturing of zelfregulering' tegengekomen als trefwoord in de

Page 2: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

72

index. We noemen als voorbeelden: het handboek van de psychologie van Atkinson,Atkinson en Hilgard (1983), het handboek van 'Applied Social Psychology' van Semin enFiedler (1996), het handboek van de cliëntgerichte benadering (Swildens, 1991), de'Control-theory Approach to Human Behavior' van Carver en Scheier (1981), het boek'Social Foundations of Thought and Action' van Bandura (1986) en het handboek van'Modern Social Work Theory' van Payne (1997). Met name in systeemtheoretischgeoriënteerde benaderingen komt het begrip 'self-regulation' als kernbegrip naar voren.

Voordat we de literatuur op dit punt verder gaan verkennen, is een korte terminologischeopmerking nodig over het begrip handelen. Zelfregulering wordt in dit boek uitgewerkt alseen aspect van sociaal handelen. Het woord 'handelen' moet hier worden verstaan in debrede betekenis van het woord, zoals onder meer Haferkamp (Lenk, 1977) bedoelt. Hande-len is zowel gedrag, een materiële praktische activiteit, als bewustzijn, d.w.z. een ideëleactiviteit als waarnemen, denken, beleven, kiezen of inschatten. Zowel het 'zich gedragentot' als het innerlijk bewustzijn ervan zijn een conditio sine qua non voor een verklaring vanhet handelingsbegrip. Een gedragstheorie kunnen we dus omschrijven als een speciaal soorthandelingstheorie. Een handelingstheorie is breder: het omvat zowel het doen als hetwaarnemen, interpreteren, nadenken en ervaren. Een handelingstheorie legt een verbindingtussen het gestuurd worden door het eigen bewustzijn en het uitwendig contextueel gedragvan mensen (Lenk, 1984, 750). Handelen veronderstelt relaties tussen het gebeuren inbuiten- of binnenwereld en datgene wat er gebeurt in het bewustzijn van de handelendepersoon. Een lichamelijke activiteit is op zich nog geen handeling als dat 'iets doen' nietverbonden is met een reeks bewustzijnsinhouden (Lenk, 1984, 497). Dit integratieve begrip'handelen' kunnen we zien als het centrale thema van de moderne menswetenschappen. Hetkan zowel verwijzen naar actortheoretisch als naar systeemtheoretisch georiënteerdebenaderingen.

In de nu volgende theoretische verkenning van het begrip 'zelfregulering' of 'zelfsturing' hebik me laten leiden door een viertal vragen die uit de casuïstiek naar voren zijn gekomen (zie1.4). Een stellingname in deze kwesties lijkt belangrijk voor de verdere ontwikkeling vaneen agologische theorie van maatschappelijk werk. De vragen zijn:

1. Is het begrip 'zelfregulering' alleen van toepassing op individuen of ook op groepen of collectieven? De maatschappelijk werkers in het onderzoek werken zowel met individuen als met paren, gezinnen, groepen, netwerken en delen van organisaties. Ook in het werken met dergelijke groepen of collectieven herkennen we in de casuïstiek het begrip 'zelfregulering'. Het begrip wordt door betrokkenen dan niet op een afzonderlijk individu toegepast, maar op eenheden van twee of meer individuen. Hoe komt deze gerichtheid op beide soorten 'cliënten' in theorieën over zelfregulering naar voren?

2. In hoeverre wordt 'zelfregulering' opgevat als normatief begrip? Het formele gegeven 'dat de cliënt iets zelf op een bepaalde manier doet' is, vanuit de casuïstiek gezien, geen voldoende omschrijving van het begrip 'zelfregulering'. De maatschappelijk werkers gaan zeker niet akkoord met elke doelrichting die de cliënt kiest, al maakt hij of zij die keuze nog zo overwogen. In hun benadering hanteren ze allerlei inhoudelijke criteria van adequaatheid, waarmee het 'doelgeoriënteerd handelen' wordt genormeerd. We herkennen hierin aspecten van de normatieve professionaliteit van het maatschappelijk werk. Wat vertellen zelfreguleringstheorieën ons over dit normatief aspect van het beroepshandelen?

Page 3: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

73

3. In hoeverre is zelfregulering gericht op zelfbeïnvloeding en beïnvloeding van de omgeving? De bij het onderzoek betrokkenen gaan er vanzelfsprekend van uit, dat de zelfsturing van cliënten niet alleen gericht kan zijn op verandering van het eigen functioneren als persoon, maar ook op verandering van omgevingscondities. De maatschappelijk werkers hanteren voortdurend een dubbele werkwijze: enerzijds zijn ze gericht op de cliënt als persoon, anderzijds op de verhouding tussen de cliënt en zijn omgeving. Hoe komt deze dubbele accentuering in theorieën over zelfregulering naar voren?

4. Hoe verloopt nu precies dat proces van zelfregulering: als een bewust door de persoon zelf of als een door de omgeving gestuurd proces?

Bij de maatschappelijk werkers en cliënten herkennen we zowel vormen van bewuste enoverwogen zelfsturing als van min of meer vanzelf verlopende processen van'zelfsturing'. Het praktijkdenken lijkt zich ergens tussen deze tegenstellingen te bewegen.Aan de ene kant proberen de maatschappelijk werkers zich in te leven in hetpersoonlijke verhaal van de cliënt en helpen zij de cliënt om zichzelf bewust in een doorhem zelf gekozen richting te sturen. Nadruk leggen zij op subjectieve aspecten vanzelfregulering. Aan de andere kant proberen ze rekening te houden met hun kennis overde objectieve materiële en immateriële omstandigheden, waarop mensen vaak onbewustin hun handelen reageren. Hoe komt deze tegenstelling tussen zelfgestuurde enomgevingsgestuurde aspecten in theorieën over zelfregulering naar voren?

In de slotparagraaf van dit hoofdstuk zullen enkele voorlopige conclusies worden getrokkenmet betrekking tot de betekenis van het begrip 'zelfregulering' en zal worden teruggeblikt opde vier vragen.

Page 4: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

74

2.1. Zelfregulering in de sociaal-technologische benadering

Introductie

In de sociaal-technologische benadering wordt maatschappelijk werk gezien als een vormvan dienstverlening die gericht is op verbetering van het sociaal functioneren vancliëntsystemen. De snel veranderende Westerse samenleving vraagt van individuen, groepenen organisaties om voortdurende aanpassing. Om de problemen die hieruit voortvloeien opte lossen, zijn ambachtelijke werkmethoden niet meer voldoende. Nodig is eenwetenschappelijk gefundeerde, professionele aanpak. Cliëntsystemen moet een zo doelmatigmogelijke methode voor het oplossen van hun sociale problemen worden aangeleerd. Be-langrijk is de ontwikkeling en versterking van een rationele en democratische houding, die isaangepast aan de ontwikkelingen van de moderne maatschappij. De doelstellingen vanmaatschappelijk werk hebben vooral betrekking op individuele veranderingen op kleineschaal en leiden niet tot grote sociale veranderingen. Sociaal-technologische theorieënaccepteren in grote lijnen de huidige sociale orde en streven eerder naar hervormingen dannaar radicale sociale veranderingen.De sociaal-technologische benadering verwijst naar een combinatie van verschillendesociaal-wetenschappelijke theorieën en veranderkundige stromingen in het maatschappelijkwerk. Twee belangrijke soorten theorieën die voeding geven aan dit veranderkundigdenken, zijn: de sociaal-cognitieve benadering van gedrag en systeemtheoretischebenaderingen met hun aandacht voor de wederkerige beïnvloeding van individu en omge-ving. Deze theorieën oriënteren zich aan een wetenschapsopvatting, waarin het accentwordt gelegd op de empirische grondslag van wetenschappelijke kennis en op normen vansystematiek, kwantificeerbaarheid en objectiviteit. Nadruk ligt op statistisch onderzoek,liefst experimenteel opgezet.Naar de praktijk van het maatschappelijk werk betekent dit onder meer: het methodischhandelen zoveel mogelijk onderbouwen met geobjectiveerde wetenschappelijke kennis;norminterpretaties zoveel mogelijk scheiden van observeerbare feiten en gedragingen;nadruk leggen op planmatige verandering (planned change), d.w.z. verandering vanuit eenvooraf overwogen plan van doelen en strategieën en op te werk gaan via een systematischeen gefaseerde aanpak; doelen van het helpen zo nauwkeurig mogelijk operationaliseren,zodat ze haalbaar en toetsbaar zijn; als deskundige op sociaal-technisch gebied een zoneutraal mogelijke bemiddelaar zijn tussen cliënt en maatschappij. De verhouding tusssenwerker en cliënt wordt niet zozeer gezien als een wederkerige persoonlijke betrokkenheid,maar meer als een functionele samenwerkingsrelatie die gericht is op het oplossen van hetprobleem.

Zelfregulering in de cognitieve gedragsbenadering

Kolk gaat in zijn proefschrift 'Actief en passief bewustzijn' (1994) in op devoorgeschiedenis van de cognitieve psychologie. In die geschiedenis komen tweetegengestelde opvattingen naar voren. Volgens de ene opvatting is bewustzijn een passief,door de omgeving veroorzaakt proces. Het bewustzijn doet in wezen niet veel meer danpassief registreren van informatie uit de omgeving. Deze opvatting herkennen we ondermeer in het empirisme (37). In de Griekse filosofie is dit empiristisch standpunt reedsherkenbaar bij Aristoteles. Volgens de andere opvatting is het bewustzijn een activiteit, eenvorm van handelen die 'van binnenuit ontstaat'. Bewustzijn betekent: redeneren, denken,zich doelen stellen. De vraag is dan wat deze activiteit veroorzaakt. We herkennen dezeopvatting onder meer in het rationalisme als tegenhanger van het empirisme. De rationalis-tische kritiek op het empirisme zien we in de Griekse filosofie al terug bij Socrates en Plato.Het ligt voor de hand om te denken, dat het menselijk bewustzijn zowel een passieve als

Page 5: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

75

een actieve instantie is, aldus Kolk.

In de loop van de geschiedenis van de psychologie is de actieve opvatting over bewustzijnvolgens Kolk geleidelijkaan dominant geworden. Een van de eerste wetenschappelijkepsychologen, Wundt (1832-1920), wees er reeds op dat het bewustzijn niet alleen ietspassiefs is, maar ook en vooral een actief medium, waarin de wil belangrijk is die de psychi-sche processen - bijvoorbeeld de waarneming - bestuurt door de aandacht ergens op terichten. Hiermee verliet Wundt het mechanistisch, reflexmatig denken van de traditioneleassociatiefilosofie en legde de grondslag van de moderne psychologie. Zijn opvatting droegertoe bij, dat men in het onderwijs de betekenis ging inzien van de wilsvorming en inverband hiermee van de zelfwerkzaamheid van de leerling: de actieve verwerking van deleerstof. Daarmee werd Wundt een krachtige bestrijder van de oude leer-en luisterschool.Ook bij James (1842-1910), grondlegger van het functionalisme, is het bewustzijn doelge-richt. Het is in staat toekomstige consequenties van gedrag te overzien. Het heeft een'teleologische functie'. De reflexiviteit van het bewustzijn stelt ons volgens James in staattot verschillende perspectieven op onze ervaring. Selectie en aandacht spelen eenbelangrijke rol in ons bewustzijn. "The mind (..) works on the data it receives very much asa sculptor works on his block of stone", aldus James (1950, 288).

Het teleologisch denken zien we in een latere fase ook terugkomen in het behaviorisme, enwel in de wet van effect (beloning). Beloningen zouden versterkend (bekrachtigend) werkenop het gedrag. Deze wet is functionalistisch van karakter. Wat goed of gunstig is voor hetorganisme, bepaalt het gedrag en dus ook het leergedrag van mens en dier. Als een diergenoeg gedronken heeft, zal het ophouden met reageren op waterstimuli, anders zou het aanovermatig drankgebruik bezwijken. De frequentie van gedrag wordt verhoogd, wanneer datgedrag gunstige effecten heeft en de betrokkene iets oplevert, zo zouden we Skinnerstheorie kunnen samenvatten, aldus Kolk (1994, 196). Nu is volgens Kolk uit onderzoekgebleken, dat leren ook mogelijk is zonder bekrachtiging, en zelfs ook zonder zelf-bekrachtiging (zelfbeloning). We komen in de loop van deze paragraaf nog op dezestellingname terug. Met deze bevinding is volgens Kolk één van de belangrijkste stellingenvan het behaviorisme ondergraven. Het mechanistisch denken ervan in termen vanstimulus-response is in de moderne psychologie steeds meer verlaten. Chomsky heeft in zijnkritiek op het mechanistisch denken van het behaviorisme (Skinner) onder andere duidelijkgemaakt, dat bijvoorbeeld taal(gedrag) zelden het letterlijk herhalen is van iets dat vroeger algezegd is. Taal is altijd nieuw en mensen beschikken dus over een vermogen om steedsnieuwe zinnen te produceren. Dit vermogen noemt Chomsky linguïstische creativiteit.Empiristische theorieën zijn niet in staat dit universeel menselijk taalvermogen te verklaren.Mede door Chomsky kreeg de cognitieve psychologie ruim baan, aldus Kolk.Uit zijn historische analyse trekt Kolk dan ook als conclusie (1994, 199): "De cognitievepsychologie is momenteel grotendeels een psychologie van actief bewustzijn. Zij ziet demenselijke geest als een actief werkend systeem waarin bijvoorbeeld logische inferentiesworden gemaakt en hypothesen worden gesteld, en waarin wordt gecategoriseerd,vergeleken en gezocht. Dit geheel van mentale handelingen wordt aangeduid alsinformatieverwerking. De computer dient als metafoor of model van deze informatiever-werkingsprocessen". Volgens de heersende stroming in de cognitieve psychologie is hetbewustzijn een systeem dat mentale handelingen uitvoert, vergelijkbaar met een compu-terprogramma, aldus Kolk (zie ook Carver en Scheier 1996, 496).

Dit soort vergelijkingen met computers en computerprogramma's is kenmerkend voor psychologische theorieënvan cognitieve processen. Harré en Gillett schrijven (1994, 64): "The most influential theories of cognitivefunction have been formal theories based on the computer modeling of information use". Volgens Harréen Gillett spreekt uit dit soort vergelijkingen tussen het informatieverwerkingsproces van de hersenen en datvan de computer nog steeds een bepaald soort mechanistisch denken, dat in theorieën van cognitieve

Page 6: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

76

processen aanwezig is. ‘Human rule-following is not quite so mechanistic and determinate. Its inherentindeterminacy affects both the rule-following performance and the way in which a person normativelyselfevaluates that performance’, aldus Harré en Gillett (1994, 65). De auteurs pleiten dan ook voor wat zijnoemen ‘een tweede cognitieve revolutie’ (zie 2.2). Met name in de persoonsgerichte benadering zal er opworden gewezen, dat zelfregulatie van gedrag niet kan worden gereduceerd tot een serie opeenvolgendementale, actief informatieverwerkende handelingen in de vorm van een wetmatig verlopend proces,vergelijkbaar met een computerprogramma. Op deze manier zou de ‘autonomie van het subject’, dat vanuitzichzelf als bewust subject een eigen doelrichting in het handelen kan bepalen en een eigen zin kan geven aansituaties, geweld worden aangedaan. Volgens Kant betekent 'zelfsturing vanuit zichzelf', dat het zelfbeslissingen neemt die principieel niet veroorzaakt zijn, maar de oorzaak zijn van zichzelf. Dit leidt ons naar hetbegrip van de 'autonomie van het subject'.

In de ogen van de sociaal-psycholoog Gergen (1994) hebben sociaal-technologische theorieën, die zich baserenop een experimentalistische visie van wetenschappelijk onderzoek, de neiging om de autonomie van het subjectte minimaliseren of te ontkennen. Gergen schrijft (1994, 132): ‘As the experimentalist will argue, thelaboratory experiment enables one to manipulate a single variable of interest while holding othervariables constant. In this manner the effects on behavior of variations in a single variable may betraced with precision. We have already seen how the assumption of single-variable manipulation ismisleading. However, the major point in the present case is that, to the extent that investigators assumethat they manipulate or control specific factors in the investigation, they implicitly deny the capacity ofsubjects to decide how they wish to interpret, conceptualize, or treat the same configuation. As theexperimenter lays claim to control, he or she simultaneously deprecates the assumption that subjectsmay choose what they wish to see or do, that that they are creatures of choice. (..) The experimentalmodel is, in this sense, a deterministic one where responses are driven by stimuli". Menselijk gedragwordt als fundamenteel voorspelbaar voorgesteld, zoals een mechanisch geheel, vergelijkbaar met een machineof een organisch systeem die of dat noodzakelijke bepaalde doelen vanuit zichzelf nastreeft. Bij de besprekingvan de persoonsgerichte benadering gaan we verderop deze discussie in.Voorlopig blijft de vraag dus overeind, of het mechanistisch denken in termen van oorzaak en gevolg in decognitieve psychologie inderdaad wel grotendeels is verlaten, zoals Kolk beweert. Volgens Peeters (1994) ismechanistisch denken een a-historische manier van denken, die in de huidige psychologie met haarnomologische inslag nog steeds dominant is. "Zelfs in de zo op verandering gerichte ontwikkelingspsy-chologie is de a-historische zienswijze nog overheersend: veranderingen of ontwikkelingen voltrekkenzich op grond van assumpties over stabiliteit in de levensloop en over een vaste en geordendeopeenvolging van levensfasen die alle hun eigen typerende kenmerken vertonen. Voor deze'kortademigheid' in de psychologie zijn buiten de klassieke filosofische argumenten en common-sense-opvattingen allerlei verklaringen te geven zoals academische terreinafbakening, methodologische eisenen de behoefte aan verklaringen in termen van wetmatigheid en causaliteit" , aldus Peeters (1994, 23).

De mening van Kolk, dat de cognitieve psychologie momenteel grotendeels een psychologievan het actieve bewustzijn is, komen we ook bij andere auteurs tegen. De mens wordtgezien als een informatieverwerkend systeem dat in ieder geval actief deelneemt in de con-structie van zijn eigen werkelijkheid. We zouden kunnen zeggen: de mens wordt in desociale wetenschap meer en meer ontdekt als een wezen, dat zichzelf stuurt ten opzichtevan de omgeving. In de toenemende erkenning van het actief bewustzijn wordt hetmechanistische, door de omgeving bepaalde, denken ter discussie gesteld. Volgens Albert(Lenk, 1977, 205) is de mens een 'theoretisch dier': een dier dat theorieën fabriceert,verspreidt en deze voor zijn gedrag benut. Steeds meer raakt, volgens hem, in de modernepsychologie de opvatting in zwang, dat men tot nu toe de cognitieve factoren in hun beteke-nis voor de gedragssturing behoorlijk heeft onderschat, precies zoals in de neoklassiekeeconomie.

Bandura wordt algemeen beschouwd als de grondlegger van de verbindingstheorie tussen debehavioristische en de cognitieve psychologie. Hij ziet cognitieve processen als eenonafscheidelijk deel van gedragsverandering. Mensen reageren niet mechanisch - zonder nate denken - op stimuli vanuit de omgeving. Ze worden niet volledig door gebeurtenissen inde omgeving bepaald, maar gaan actief met de situaties om en transformeren ze naar eigenlust. "They are also self-reactors with a capacity for self-direction. The self-regulation of

Page 7: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

77

motivation and action operates partly through internal standards and evaluativereactions to one's own performances. The capability of forethought adds anotherdimension to the process of self-regulation. Most human behavior is directed towardgoals and outcomes projected into the future. By being represented cognitively in thepresent, conceived futures can have causal impact on current behavior. The capability forself-reflection concerning one's own thinking and personal efficacy is another dimensionof self-influence that receives prominent attention in this volume", aldus enkeleopeningszinnen in zijn boek 'Social Foundations of Thought and Action" (1986). In hetzicht van vele concurrerende invloeden vertonen mensen aanzienlijke zelfsturing. Ieder dieheeft geprobeerd om een pacifist te veranderen in een agressor of een religieuze enthousiastin een heiden, zal snel de kracht van de zelfsturing erkennen. Mensen bezitten zelfsturendebekwaamheden die hen in staat stellen om enige controle uit te oefenen over hun gedachten,gevoelens en acties. In het uitoefenen van zelfsturing stellen zij voor zichzelf bepaaldegedragsstandaarden op en reageren zelf-evaluatief op hun eigen acties. Bandura onder-scheidt in de zelfregulering van gedrag drie subfuncties: zelf-observatie, zelf-beoordeling enzelf-reactie.Via zelf-observatie richten mensen hun aandacht op relevante aspecten van de gedragssitua-tie, bijvoorbeeld op de kwaliteit, kwantiteit of originaliteit van een prestatie die ze hebbengeleverd. Zelf-observatie voorziet de persoon van informatie die nodig is om realistischeprestatiestandaarden voor zichzelf op te stellen en voor het evalueren van veranderingen diezich in zijn gedrag voltrekken. Vervolgens vindt er een zelf-beoordeling plaats aan de handvan gedragsstandaarden. Aan de hand daarvan beoordeelt men zijn geleverde prestatie alsgunstig of negatief. Men kijkt terug naar wat men heeft bereikt (feedback). Deprestatiestandaarden worden ontwikkeld uit informatie, afkomstig van verschillende vormenvan sociale beïnvloeding, bijvoorbeeld door vergelijking met belangrijke anderen (modeling)of ingegeven door institutionele invloeden uit bijvoorbeeld onderwijs, justitie, religie ofpolitiek. Daarnaast heeft elke persoon ook zijn eigen persoonlijke waarden en standaarden,aldus Bandura. Na de zelf-beoordeling volgt de zelf-reactie in de vorm van positieve ofnegatieve zelf-evaluatie (positief of negatief) en in de vorm van tastbare zelf-reacties(zelfbeloning of zelfbestraffing).Volgens Bandura tonen studies in natuurlijke situaties aan, dat succesvolle zelf-regulatorenerg bekwaam zijn in het gebruik maken van deze drie subfuncties van zelfregulering: zijsporen hun gedrag op; ze stellen voor zichzelf bereikbare doelen op; ze maken gebruik vaneen reeks strategien om hun doelen na te streven eerder dan dat ze vertrouwen op éénenkele techniek, en ze voorzien zichzelf van beloningen voor hun inspanningen.

En zo zien we in dit korte overzicht van de geschiedenis van de cognitieve psychologie, dat het mechanistisch-wetmatig denken in termen van een passief bewustzijn meer en meer is verlaten. Het menselijk bewustzijn isactief zichzelf sturend ten opzichte van de omgeving. En daarmee verwijdert men zich van het mechanistischperspectief van het bepaald zijn door stimuli uit de omgeving (Skinner). Het is een kwestie van wederkerigebeïnvloeding. Noch de omgeving noch het zelf kan worden beschouwd als de primaire oorzaak; de invloed vandeze twee is onderling verweven, aldus Bandura in zijn sociaal-cognitieve theorie (1986). Quainvloedsverhouding tussen individu en omgeving legt de cognitieve psychologie over het algemeen de nadruk ophetgeen zich in het cognitief systeem bij mensen afspeelt. De aandacht wordt gefocust op het cognitiefinformatieverwerkingsproces in het bewustzijn en de hieruit resulterende gedragssituaties. Vanuit hetmaatschappelijk werk gezien, dat de wederkerige invloedsverhouding tussen individu en maatschappelijkeomgeving tot zijn kernaspect rekent, kan men zich afvragen of de invloeden vanuit de maatschappelijkeomgeving in een cognitieve optiek niet te veel uit het gezichtsveld verdwijnen. Metaal schrijft in zijnpsychologisch proefschrift over 'persoonlijke autonomie' onder meer (1992, 73: "Met name sinds de opkomstvan de cognitieve psychologie (over)heerst de opvatting dat het menselijk handelen niet zozeer bepaaldwordt door de objectieve (sociale) werkelijkheid, maar door de betekenis die mensen geven aan deinformatie uit de buitenwereld". Niet de wereld zoals deze is, maar de interpretatie ervan staat volgensMetaal in de cognitieve psychologie centraal. Met deze uitspraak van Metaal belanden we in de discussietussen interpretationistisch en realistisch denken. We komen op deze discussie terug bij het bespreken van demaatschappijkritische benadering (zie 2.3). In paragraaf 8.4 zal, in navolging van Lenk (1995), het voorstel

Page 8: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

78

worden gedaan om in dit debat aan te sluiten bij het referentierealisme van Harré. We kunnen ons afvragen, ofde systeembenadering voor het maatschappelijk werk mogelijk een aanvulling kan zijn op de cognitievebenadering van sociaal gedrag.

Zelfregulering in systeemtheorieën

In de systeemtheorieën lijkt een historische ontwikkeling te zitten, die vergelijkbaar is metdie van de cognitieve gedragstheorieën. Het is de ontwikkeling van een mechanisch denkennaar aandacht voor het actieve bewustzijn dat zichzelf stuurt in de context van zijnomgeving. Laten we enige hoofdlijnen van deze ontwikkeling eens nader bekijken.

De systeemtheorie heeft onder meer haar wortels in de cybernetica (stuurkunde), vanoorsprong een natuurwetenschappelijke discipline. In de cybernetica is 'zelfregulering' eencentraal begrip. Volgens Wiener (Bok, 1978) ligt aan alle vormen van sturen van technischeen levende systemen een algemeen beginsel ten grondslag. Dit is het principe van detegenkoppeling, in het Engels 'negatieve feedback' genoemd. Zo hanteren wij in ons gedragnormen, bijvoorbeeld in ons fietsen is het de koers die we ons ten doel hebben gesteld.Invloeden vanuit de omgeving kunnen tot gevolg hebben dat we van de 'norm' gaanafwijken en dat we moeten bijsturen. We moeten dus een correctie uitvoeren om op koerste blijven. De fietser neemt de afwijking waar en corrigeert haar door het stuur in tegenge-stelde richting te draaien. Vandaar de term 'tegenkoppeling'. De tegenkoppeling is eenafweer tegen afwijkingen ten opzichte van een gekozen koers of norm. De tegenkoppelingtracht een norm te handhaven of anders gezegd: zij poogt de afstemming tussen norm(wenselijke situatie) en feitelijke gedragssituatie te bevorderen.

'Zelfregulering' is in cybernetische zin te omschrijven als de foutencorrigerende werking vanfeedback in systemen (Canon, 1932). Als mechanisme is feedback bijvoorbeeld aanwezig innatuurlijke organismen. Een voorbeeld uit het menselijk lichaam is, dat onze bewegingen zoongestoord verlopen vanwege een feedbackproces in het lichaam. Bij elke beweging is ereen kringloop van motorische en sensorische signalen en terugkoppelingen van signalentussen het centrale zenuwstelsel en de effector (een bepaalde spiergroep). Dit proces vanzelfregulering verloopt vanzelf, objectief zelfgestuurd, als een stochastisch proces, aldusBateson (1984, 34). Stochastisch betekent: het gedeeltelijk willekeurig spreiden van gebeur-tenissen, waarvan sommigen een gewenst resultaat bereiken. Zelfregulering omvat dus eenreeks gebeurtenissen die zowel een willekeurig werkende component bevat als eendoelbewust selectieproces dat alleen bepáálde resultaten doorlaat, namelijk de 'gepre-fereerde toestand'. Elk systeem, zo veronderstelt de cybernetische benadering vanzelfregulering, streeft immers een 'geprefereerde toestand', een bepaalde waarde, na: eenbepaalde lichaamstemperatuur, een bepaalde vorm van behoeftebevrediging, een bepaaldeverdeling van goederen, een bepaalde kiesdrempel of een bepaalde winstmarge. Op die'geprefereerde toestand' wordt het hele systeem functioneel gericht. Het gaat er in dezetheorie dan om uit te zoeken wat de condities zijn om deze 'geprefereerde toestanden' ofwaarden te bereiken. Op dat zoeken naar die condities wordt de nadruk gelegd.Het cybernetisch perspectief vindt niet alleen zijn toepassing in natuurkunde, biologie,wiskunde, techniek en informatica, maar is ook veelvuldig toegepast op sociale systemen.We komen dan terecht in de systeem- en communicatietheorie (Bateson, Watzlawick,Jackson, Minuchin).

Carver en Scheier hebben de cybernetische benadering toegepast op individueel gedrag.Hun boek 'Attention and Self-regulation, a Control-Theory Approach to Human Behavior'(1981) bevat onderzoeken - bijna alle gepresenteerde onderzoeken zijn laboratorium-studies- uit de persoonlijkheidspsychologie en uit de sociale psychologie rond het thema zelfregu-

Page 9: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

79

lering. Onder 'zelfregulering' verstaan zij: het proces waarin het individu bewust of spon-taan, van moment tot moment, het eigen gedrag regelt volgens zijn eigen standaarden.Het is een 'controle-theorie benadering'. Het begrip 'controle' verwijst naar een systematiekin een serie van instructies, waarbij uitvoering van een instructie wacht op een voorafgaandeinstructie, waarvan de uitvoering weer van een volgende instructie afhangt, vergelijkbaarmet een computerprogramma. Het is een gecontroleerd of beheerst proces.Een zelfregulerend systeem gaat, in de ogen van Carver en Scheier, te werk als een thermo-staat. De thermostaat meet continu of op gezette tijden de temperatuur in de kamer envergelijkt die met een standaardwaarde, de wenselijke waarde. Als de feitelijke temperatuurafwijkt van de standaard, wordt de controle overgebracht naar een ander deel van dethermostaat, dat bijvoorbeeld de verwarming aanzet. Als de temperatuur gelijk is aan destandaardwaarde, slaat de verwarming af. Het systeem interacteert met de omgeving doormiddel van vooral een negatief feedbackmechanisme. "Negative because its action servesto reduce or negate any sensed discrepancy. (..) It corrects a sensed 'error' andcompensates for an externally caused deviation. The result of a negative-feedback systemis the maintenance of stability, whenever possible, relative to some predetermined value",aldus Carver en Scheier.

In complexe systemen, zoals de mens, blijken er verschillende hiërarchische niveaus vanwaarden te bestaan: van zeer concreet tot zeer abstract. Carver en Scheier verwijzen hieronder meer naar Powers hiërarchie (zie 3.1). Carver en Scheier vatten zelfregulering op alseen dynamisch motivationeel proces van bepalen van doelen en van ze vervolgensgebruiken als referentiewaarden voor feedbacksystemen, die de bestaande toestand inovereenstemming brengen met de wenselijke toestand (1981, 119). Een gedragsstandaard iseen 'punt van vergelijking', een referentiewaarde, een richtpunt. Als de persoon een discre-pantie waarneemt - doordat hij bijvoorbeeld zijn aandacht focust op zijn private zelf -tussen de feitelijke waarde en de referentiewaarde, dan leidt dit tot een vergelijkingsprocestussen die gedragsstandaard en de huidige toestand. Er vindt dus een vergelijkingstestplaats. Dit vergelijkingsproces zet de zelfregulerende functie van het feedbackproces inwerking, d.w.z. op de test volgt een verandering in gedrag, zodat het gedrag meer in over-eenstemming komt met de standaard van de vergelijking. Dit is een negatief feedback-proces: het proces reduceert de discrepantie. Dit is de essentie van de controletheorie-benadering van het gedrag, aldus Carver en Scheier (1981, 144).

Door de systeemvisie als uitgangspunt te nemen van hun theorie over zelfregulering, willenCarver en Scheier afstand nemen van een atomistische denktrant. Niet de persoon als eengeatomiseerd zelfsturend individu wordt in de systeemtheorie immers tot uitgangspunt vandenken genomen, maar het individu, ingebed in natuurlijke en maatschappelijke systemen.Zelfregulering wordt niet opgevat als een afzonderlijk aspect van iemands gedrag in de vormvan een losstaand deeltje (atoom) van het geheel. Carver en Scheier focussen de aandachtop de onderlinge samenhang van cognities, emoties, verbaal en nonverbaal gedrag. Inonderlinge samenhang streven deze subsystemen een bepaalde referentiewaarde na.Daarnaast wordt het gedrag van mensen ook in de context van de omgeving bekeken. Hetgaat niet om losstaande handelingen of om afzonderlijke gedragingen; in het centrum van deaandacht staat de hele gedragscontext, aldus Carver en Scheier (1981, 77).

Carver en Scheier hebben met hun theorie over zelfregulering een poging gedaan om decognitieve gedragsbenadering en de systeembenadering met elkaar te integreren. Hetsysteembegrip 'zelfregulering' toepassen op het gedrag van individuen lijkt een watparadoxale opdracht. Het menselijk systeem wordt besproken vanuit het gezichtspunt vaneen actief bewustzijn dat sturing geeft aan het systeem. En daarmee zijn we, volgens Carveren Scheier, een heel stuk verwijderd van het oude mechanisch-wetmatig denken van het

Page 10: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

80

behaviorisme. De combinatie van de cognitieve gedragsbenadering en de systeembenaderinglevert in hun ogen een integratieve en meer evenwichtige theorie over zelfregulering op.Terwijl in de systeembenadering de aandacht uitgaat naar het proces van input en output,thematiseert de cognitieve benadering het ertussen liggend verwerkingproces van informatie(throughput). Dit informatieverwerkingsproces van het actieve bewustzijn wordt bestudeerdals zijnde een handelingssysteem. Gedrag wordt gecontroleerd via een feedback systeem."Evidence has accumulated that a system exists within the person which directs behaviorby comparing present behavior with a reference value", aldus Carver en Scheier.

Carver en Scheier stemmen, naar eigen zeggen, met hun controle-theorie benadering op veel punten overeenmet de sociaal-cognitieve benadering van Bandura. In beide theorieën komt naar voren: het belang vancognities bij gedragsregulatie, een kritische distantie van het mechanistisch denken over bewustzijn in hetbehaviorisme, nadruk op de wederkerige beïnvloeding van individu en omgeving, accent op het waarnemen vangedragsstandaarden, het belang van aandacht focussen en de rol van verwachtingen bij zelfregulering.

Volgens Carver en Scheier ligt een belangrijk verschilpunt met Bandura in de opvatting over de rol van zelfbe-krachtiging in het zelfreguleringsproces. Volgens Carver en Scheier (1981, 343 e.v.) verwijst het begrip 'self-reïnforcement' weer naar de oude behavioristische leertheorie. Bandura benadrukt het idee dat mensenzichzelf belonen als het doel bereikt is en zichzelf na mislukken van het bereiken van een doel bestraffen.Natuurlijk komt zoiets als zelfbekrachtiging volgens Carver en Scheier voor, maar het is geen wet die altijdvóórkomt (vgl Gergen 1973). Zelfbekrachtiging hoeft helemaal niet plaats te vinden. Waarom zou elkedoelbereiking van binnenuit of van buitenaf moeten worden beloond? Zelfbekrachtiging is een te gemakkelijkeverklaring in het geval dat een geobserveerd gedrag geen ondersteuning meer van buitenaf krijgt, terwijl hettoch voorkomt. Men noemt het dan maar 'zelfbeloning'. Bovendien bevatten 'bekrachtigers' niet alleen deveronderstelde bekrachtigingseigenschappen, maar ook informatie-eigenschappen. Vanuit de controletheorievan Carver en Scheier is de informatie-eigenschap echter het belangrijkste. Het voorzien van een beloninggeeft immers de informatie dat een doel bereikt is of het dient ervoor om die informatie speciaal in het oog telaten springen. Die kennis elimineert dus de behoefte aan verdere inspanning in de richting van dat doel ensoms geeft die beloning ook informatie die nuttig kan zijn in het sturen van toekomstig gedrag. Deze informatiekan via een externe beloning - bijvoorbeeld door een hulpverlener aan een cliënt - worden gegeven, maar zijkan ook uit andere bronnen komen, waardoor 'beloning' onnodig is. Zo veroorzaakt het toevoegen van eenextrinsieke beloning aan wat wordt ervaren als een intrinsiek interessante taak vaak een verlies aan interessein die taak . Waarom zou een beloning leiden tot een afname in interesse? Vanuit de zelfregule ringstheorie vanCarver en Scheier (1998, 508) wordt gesteld, dat het effect van elke beloning - of deze nu van buitenaf of vanbinnenuit komt - afhangt van de informatie die deze beloning bevat. De extra extrinsieke beloning zegt iets overde inspanningen van die persoon. De persoon leidt hieruit af, dat de taak zelf kennelijk niet erg interessant is.Als een beloning van buitenaf wordt gezien als verwijzend naar persoonlijke competentie met betrekking tot deactiviteit, dan kan deze beloning een toename produceren in de taak-interesse en de taakprestatie. De beloninggeeft nu immers heel andere informatie: het ondersteunt het handelen. Al met al is het volgens Carver enScheier dus beter om de term '(zelf)bekrachtiging' helemaal te laten vervallen en eenvoudigweg te praten overzelfregulering van gedrag.

Ook Bandura (1986, 355) verwijst op zijn beurt naar de zelfreguleringstheorie van Carver en Scheier. Hij wijstdaarbij op het gevaar, dat zelfregulering te veel wordt gezien als een automatisch of mechanisch gebeurenvolgens voorgeschreven regels. Zelfregulering van gedrag kan niet worden gereduceerd tot reflexievemechanische processen waarin feedback signalen met een criterium worden vergeleken en waarin, als het nietovereenstemt, het organisme automatisch op het correcte pad wordt teruggestuurd. Menselijke zelfreguleringopereert, volgens Bandura, in termen van aangenomen algemene richtlijnen eerder dan via preciesvoorgeschreven regels. Hoe complexer de activiteiten zijn die moeten worden zelfgestuurd en hoe minder debeslissingsregels zijn gespecificeerd, des te meer beoordelingsfactoren komen het proces binnen. Dan zijnhogere controlefuncties van het denken nodig. Bandura zegt het met Carver en Scheier eens te zijn, dat dezehogere controlefuncties gewoonlijk onderworpen zijn aan een uitvoerend controlesysteem volgens eencybernetische analogie met veel niveaus (zie 3.1). Het is bij zelfregulering echter geen regelgeleide routine.Een volledig geautomatiseerd psycho-cybernetisch zelfsysteem is te voorspelbaar, te rigide en te weinigaangepast aan de steeds veranderende omstandigheden, aldus Bandura. Zelfregulering is in zijn ogen nietalleen een feedback controle proces dat de discrepanties tussen een standaard en een feitelijke toestandreduceert; het is ook een feedforward proces waarin mensen zichzelf bewust doelen stellen die juist dergelijkediscrepanties produceren en hen uit hun evenwicht halen (Locke en Latham, 1990, 20).Bandura roept dus de vraag op of Carver en Scheier zelfregule ring niet te veel zien als een wetmatig verlopend

Page 11: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

81

proces in het menselijk systeem. Ook vanuit de persoonsgerichte benadering (zie 2.2) kan men zich de vraagstellen of er wel voldoende aandacht is voor de actor, d.w.z. voor het subject dat een sturende en leidende rolkan vervullen en een betekenisvolle verandering in het totaalsysteem teweeg kan brengen. Mogelijk kan ditsubject het systeem een heel andere richting op sturen dan het systeem zelf wil.

Carver en Scheier hebben geprobeerd om vanuit een systeemvisie een theorie over hethandelen van actoren te ontwikkelen. In de geschiedenis zijn meer van dergelijke pogingengedaan. Zo hebben Talcott Parsons en zijn medewerkers als eerste sociologen desysteemtheorie al toegepast op het menselijk handelen. De mens wordt door hen gezien alsrollendrager, als iemand die een plaats inneemt in een sociaal systeem. Voor verderebespreking van Parsons' theorie wordt verwezen naar 6.3.

Een systeembenadering toegepast op individuen en groepen is de veldtheorie van Lewin.Lewin wordt in de empirische psychologie gezien als een van de voorlopers van de cognitie-ve benadering van gedrag. Tevens wordt hij de vader van de 'planned change theory'genoemd. Vooral de door hem geïnspireerde groepsdynamica heeft zijn sporen in degeschiedenis nagelaten. 'Gedrag' is volgens Lewin zowel een functie van processen in depersoon als van factoren in de omgeving. "These imperative environmental facts - we shallcall them valences (Aufforderungscharaktere) - determine the direction of the behavior",aldus Lewin (1935, 77). Lewin benadrukt de dynamische relaties tussen individu enomgeving en houdt daarbij constant de structuur van de totale actuele situatie in zijnconcrete individualiteit voor ogen. In zijn veldtheorie (Lewin 1951) benadrukt hij zowel hetbelang van de subjectieve interpretatie, de cognitieve zelfsturing, door de betrokkene als de'objectieve' aspecten (gedragscontext) van het sociale veld. De totale perceptuele enfeitelijke leefruimte ('lifespace') van de persoon of groep moet in kaart worden gebracht.Motivaties en sociale acties kunnen worden begrepen vanuit een studie van de 'lifespaces'van personen. Een 'lifespace' of psychologisch veld bestaat onder meer uit een aantalreferentiewaarden, d.w.z. doelregio's of representaties van zaken die de persoon wenselijkof juist onwenselijk vindt. Men is volgens Lewin in een sociaal systeem steeds op zoek naarhet punt waar alle veranderingskrachten in de richting van een referentiewaarde en alleweerstandskrachten tegen verandering in deze richting met elkaar in evenwicht zijn. Omdathet psychologisch veld voortdurend verandert, betreft dit een 'quasi-dynamisch evenwicht'.

Met Lewin kijken naar een collectief - groep, gezin, team, organisatie, samenleving - bete-kent: dit collectief bekijken als een open, cultureel en dynamisch systeem. Zo'n systeem iseen geheel, dat niet gelijk is aan de som van haar delen. "The whole has definite propertiesof its own", aldus Lewin. Collectieve zelfregulering betekent, dat individuen met elkaarinteracteren en bepaalde waarden- en gedragspatronen vormen, zonder dat dit collectiefproduct volledig samenvalt met de zelfregulering van haar afzonderlijke leden. Omdat dedelen van het collectief - de afzonderlijke groepsleden - met elkaar in verband staan enelkaar wederkerig beïnvloeden (onderling van elkaar afhankelijk zijn), zal het totaalsysteemfeitelijk zelfreguleringseigenschappen laten zien en vanuit zichzelf een toestand vanevenwicht en integratie nastreven. Als er een verandering komt in één element, zal er eenreactie en aanpassing volgen in het hele systeem. Zonder deze actie-reactie-actie-reactie-effecten - dus bij zuivere optelling van de afzonderlijke delen - is een zelfreguleringsprocesvan een totaalsysteem niet denkbaar. Het systeem (de groep) zou dan in onafhankelijkedelen uit elkaar vallen. Dan verschijnt het beeld van een groep die bestaat uit individuen diegeheel onafhankelijk (autonoom) van elkaar zouden opereren. We zouden dit een situatievan volledige anarchie kunnen noemen, aldus Schütte (Lenk, 1977, 50). Onderlinge afhan-kelijkheid van en interacties tussen de delen is, volgens Lewin, een fundamentele dimensievan elk systeem. De delen werken op elkaar in en creëren met elkaar in de groep een quasi-stationair evenwicht. Lewin schrijft (1951, 165): "Self-regulating processes are well knownin the individual. (..) Simularly, self-regulating processes in regard to groups as a whole

Page 12: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

82

seem to be characteristic of those social conglomerations which are 'natural groups'. Forinstance, if a worker is temporarily absent other workers of his team might pinch-hit forhim. In other words, the constellation of forces which keeps the group life on a certainquasi-stationary level may maintain this level in spite of disturbances".

Maar de zelfregulering van een groep wordt in de ogen van Lewin niet alleen bepaald doorhaar interne werking. De groep is een levend systeem dat zichzelf regelt in haar relatie totde omgeving. Zij interacteert ook met andere sociale systemen. De groep is een opensysteem dat zichzelf in een actieve afhankelijkheid met de omgeving ontwikkelt en haardoelen probeert te realiseren. Haar functies zijn niet geheel op voorspelbare wijze binnenwelbepaalde grenzen geregeld. Er is sprake van een voortdurende interactie met debuitenwereld. Van die buitenwereld is de groep afhankelijk en op die buitenwereld oefent zijinvloed uit.De erkenning van de wederkerige beïnvloeding tussen individuen en tussen individuen enandere sociale systemen is een basisprincipe van het ecologisch systeemdenken (zie ookGermain 1979 en Brower en Nurius 1993). Opnieuw een poging om vanuit een systeemthe-oretische visie mensen als actoren te zien die hun sociale en fysische omgeving actiefbeïnvloeden en niet als enkel reactoren van informatie uit de omgeving. "Whe shape oursurroundings to help ourselves fit into them, while at the same time we shape ourbehaviors to fit into our surroundings", aldus Brower en Nurius (1993, 7). Volgens deauteurs gaat het om aanpassing aan de omgeving met het doel om te overleven.

Het bespreken van de systeembenadering sluiten we af met een enkele conclusie van Lenk.Lenk heeft in de jaren zeventig en tachtig een bijdrage geleverd aan de ontwikkeling vaneen algemene, interdisciplinair opgezette, handelingstheorie. Hij heeft er onder meer opgewezen dat de gedragstheoretische handelingsmodellen de sociaal-culturele en cultuurhis-torische situatie-aspecten hebben verwaarloosd (Lenk 1981, 8). De systeemtheoretischebenaderingswijze acht Lenk van wezenlijk belang voor de ontwikkeling van een integratievehandelingstheorie. Volgens Stadler en anderen (Lenk, 1981, 191) zijn reductionistischetheorieën over het menselijk handelen, zoals het behaviorisme, niet langer houdbaar.Centraal staat eerder de mens, gezien als een systeem, d.w.z. als een geheel dat meer is dande som van zijn delen en als een geheel dat één is met zijn delen, aldus Stadler e.a. (Lenk,1981, 192). Zelfregulering is een kernaspect van dit systeem.

Zelfregulering in methodiektheorieën van maatschappelijk werk

Bevorderen van zelfregulering van cliënten wordt ook in verschillende methodiektheorieënvan maatschappelijk werk, die nauwe raakvlakken hebben met de sociaal-technologischebenadering, belangrijk gevonden. We volstaan hier met het geven van enkele voorbeelden.Met deze voorbeelden sluiten we de bespreking van de sociaal-technologische benaderingaf.

In de zogenaamde 'functional school' van het social casework overheerst een teleologischdenken. De functionele aanpak daarvan betekent onder meer minder nadruk op diagnose,zoals in de 'diagnostic school' met haar sterk psychoanalytische inslag, en meer accent ophet 'bewuste willen' van de cliënt. Hollis (editie 1975) staat voor een deel in deze functio-nele traditie van het social casework. Volgens haar is het hoofddoel daarvan: het individuleren om adequaat in zijn sociale relaties te functioneren. In haar ogen is een fundamentelewaarde van casework: de eerbiediging van het recht van de cliënt om zelf te beslissen,veelal zelfbepaling genoemd (1975, 12). Hollis schrijft: "Niemand in deze wereld kansteeds precies doen wat hij wil. Hij kan echter wel zelf beslissen hoe zijn weg te vinden temidden van de beperkingen en kansen die de buitenwereld hem biedt. In extreme

Page 13: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

83

situaties, wanneer er gevaar bestaat dat de cliënt zichzelf of anderen werkelijk schaadt ofwanneer de cliënt niet in staat is deze verantwoordelijkheid te dragen, moet de casewor-ker ingrijpen en voor hem beslissingen nemen. De realiteit stelt nu eenmaal eisen aan hetindividu en niet iedereen kan daaraan beantwoorden".

Ook Perlman (editie 1959), die volgens Kamphuis (1972, 19) met succes een integratiebewerkstelligde tussen de diagnostische en functionele school, staat het recht opzelfbepaling hoog in het vaandel. Ieder mens heeft recht op zelfbeschikking: binnen degrenzen van de realiteit heeft ieder mens recht 'meester van zijn ziel' en zijn lot te zijn (86)."Het wezen van de zelfbeschikking is dit: dat het individu beseft wat hij voelt en denkt,wil en niet wil, en van de mogelijke gevolgen daarvan op de hoogte is, en dat hij danbeslist over of zich opmaakt tot een keuze van de te volgen koers" (172). Het bepalen vande eigen koers is het resultaat van een gezamenlijk onderzoek en gesprek met de case-worker, aldus Perlman. Perlman heeft de neiging, aldus Verbiest (1984, 22), slechts vanzelfbepaling te willen spreken als het handelen van de cliënt in overeenstemming is metbijvoorbeeld sociaal of wettelijk aanvaarde normen. Verbiest vindt een dergelijkeinhoudelijke nadere bepaling van het zelfbeschikkingsrecht van de cliënt misleidend (23).Kenmerkend voor Hollis en Perlman is in ieder geval het zelfbeschikkingsrecht van de cliëntnader in te vullen met externe afstemmingsnormen die gericht zijn op aanpassing van hetindividu aan de maatschappelijke omgeving. Deze nadruk op individuele aanpassing lijktkenmerkend voor een sociaal-technologische benadering van maatschappelijk werk.

Ook in de Taakgerichte Hulpverlening (TGH) (Reid en Epstein) wordt het principe van dezelfsturing als referentiekader expliciet benoemd. In deze methodiektheorie zien we eeneclectisch gebruik van principes uit de tot nu toe behandelde theorieën in het kader van eenop efficiëntie en effectiviteit gerichte kortdurende hulpverleningsbenadering, waarin ondermeer specificeren van het probleem en systematisch plannen, uitvoeren en evalueren vantaken centraal staan (Payne, 1997, 108). Haar basisgedachte is cliënten te activeren om zelfstappen te zetten die gericht zijn op probleemoplossing of probleemverlichting. De cliëntwordt gezien als het belangrijkste middel tot verandering (Reid 1995, 25). Volgens Jagt enJagt is het doel van de Taakgerichte Hulpverlening erop gericht, dat de cliënt leert omzoveel mogelijk zijn eigen boontjes te doppen en zijn handelingscompetenties te versterken.Jagt en Jagt schrijven (1997, 72): "De bedoeling is om een structuur te scheppen die decliënt stimuleert tot zelfstandig constructief denken en handelen. Misschien wel de helftvan de THG-strategie bestaat uit het bereiken van overeenstemming met de cliënt over devraag waaraan te werken en waarop te mikken. De maatschappelijk werker gebruikt zijntechnieken om de cliënt een duidelijk beeld te doen krijgen van wat hij (anders) wil enwat er mogelijk is in de gegeven omstandigheden. Via verschillende typen taken wordtvervolgens gewerkt aan specifieke welomschreven doelen". Terwijl de maatschappelijkwerker, voor zover nodig, heel actief is in het structureren van het hulpverleningsproces,heeft de cliënt de uiteindelijke stem als het erom gaat om uit te maken wat zijn probleem(hulpvraag) is en wat hij precies wil bereiken, aldus Jagt en Jagt (1990, 17 e.v.).

Page 14: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

84

2.2. Zelfregulering in de persoonsgerichte benadering

Introductie

Persoonsgerichte theorieën zien maatschappelijk werk als een poging om het welbevindenvan individuen, groepen en gemeenschappen te verbeteren door de persoonlijke groei enzelfontwikkeling van mensen te bevorderen en te vergemakkelijken. Door onvervuldemogelijkheden te helpen realiseren, worden personen meer compleet en meer in evenwichtmet zichzelf. In hun relaties met andere mensen ontwikkelen zij zich tot authentiekepersonen met een eigen identiteit. Een uitgangspunt van de benadering is het geloof in decapaciteit van mensen om in vrijheid hun eigen keuzes te maken en betekenissen enwaarden toe te kennen aan zichzelf en de wereld om hen heen. De zin of betekenis van hetleven kan iemand niet van buitenaf worden aangeboden. Zij kan slechts door iedere persoonopnieuw worden ontdekt. Mens-zijn houdt een scheppende activiteit in. De mens is subjectvan eigen handelen en creëert zijn eigen wereld (Umwelt). Hij kan de verantwoordelijkheidvoor zijn wereld nooit helemaal van zich afschuiven op de maatschappij.

Betekenissen toekennen aan situaties doet de mens niet in volstrekte eenzaamheid. In deomgang tussen mensen worden de betekenissen die mensen aan de wereld om hen heengeven tot een gemeenschappelijke betekeniswereld, tot een gedeelde samenlevingscultuur.In de persoonsgerichte benadering gaat het om participatieve zelfontwikkeling: in gesprekof dialoog met anderen construeren mensen hun eigen verhaal. We herkennen dit standpuntin de dialogisch-narratieve benadering (Verbiest 1984). Een dialoog is geen monoloog. Ineen monoloog gaat het om een subject-object relatie. De ander praat niet terug. Bij eendialoog gaat het om een relatie tussen twee subjecten: de ander praat terug en er is sprakevan wederkerigheid. Als subject van handelen geeft de ander vrijwillig mede vorm aan derelatie. Binnen een dergelijke dialogische relatie kunnen cliënten in het maatschappelijkwerk ervaring opdoen voor een open en authentieke manier van communiceren. Bij eendergelijke open communicatieve relatie en ervaringsgewijze manier van hulpverlenen pasteen flexibele en open programmering. In zo'n benadering zijn de persoonlijke menselijkeeigenschappen en houding van de maatschappelijk werker belangrijker dan zijn verworvensociaal-technische bekwaamheden.

Omdat de mens een wezen is dat zijn eigen zin en betekenis geeft aan de wereld om hemheen, is zijn handelen slechts als een betekenisvol geheel van binnenuit te begrijpen. In hetempirisch-rationeel onderzoek proberen onderzoekers om de eigen subjectiviteit zoveelmogelijk uit te schakelen. Op die manier willen zij komen tot een zo objectief mogelijkalgemeen beeld. Mensen worden gezien als objecten met in principe voorspelbaar gedrag.Daardoor worden zij als subject geobjectiveerd. Een subject kan immers op elk momentanders beslissen dan de wetmatigheid die de onderzoeker voorschrijft. Het is juist desubjectiviteit van de onderzoeker die bij het onderzoek moet worden betrokken. Er is geenonderzoek mogelijk zonder de mens als onderzoeker, die zelf ook zijn eigen zin enbetekenis geeft aan situaties. De onderzoeker moet dus ook altijd zichzelf meeonderzoeken.Nadruk ligt op kwalitatieve methoden van onderzoek, waarin men op zoek is naar desubjectieve betekenissen in een interactionele context en waarin de onderzochten wordengezien als partners die kunnen terugpraten. "The reductionist approach of experimentalpsychology which requires isolating specific, measurable causes of effects and examiningthe relationship between them is unlikely to yield much insight into this process", aldusStevens (1996, 150). De onderzoeksopvatting van de persoonsgerichte benadering komtonder meer naar voren in het symbolisch interactionisme (Mead, Glaser en Strauss).

Page 15: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

85

In de zienswijze van Peeters (1994, 234) gaat het hier om de tweede psychologie.Tegenover de experimentele, nomothetische en causale psychologie, die gebaseerd zijn opde methode van de natuurwetenschappen, staat een idiografische, historische enintentionele, hermeneutische psychologie. Deze visie sluit op een aantal essentiëlekenmerken aan bij de discursieve wending in de sociale wetenschap. Volgens Harré enGillett (1994) hebben we hier namelijk te maken met een tweede cognitieve revolutie. Decomputer-georinteerde cognitieve wetenschap met haar wortels in het behaviorisme en hetpositivisme (zie de sociaal-technologische benadering) blijkt een illusie te zijn. Zij is, volgensde auteurs, nog steeds gebaseerd op de Cartesiaanse tegenstelling van lichaam(observeerbaar) en geest (die niet toegankelijk zou zijn voor publieke observatie, 'the blackbox of cognition'). Er ligt geen coherente theorie van de relatie tussen formele statistischeberekeningen (betrekking hebbend op relaties tussen externe stimuli en observeerbaregedragsresponses) en het 'real-life' menselijk denken aan ten grondslag. In de nieuwediscursieve psychologie staan onder meer de rol van symbolen in het menselijk leven, deeenheid van lichaam en geest, de discursieve en sociale oorsprong van het zelf en debelangrijke rol van emoties centraal. Drie leidende principes karakteriseren volgens Harré enGillett (1994, 27) deze benadering:1. Veel psychologische verschijnselen worden geïnterpreteerd als eigenschappen of kenmerken van 'discourse' (een talige praktijk waarin bewust of onbewust gebruik wordt gemaakt van intentionele teken-systemen), en dat 'discourse' ('gesprek') kan publiek of privaat zijn. Als publiek, is het gedrag (behavior); als privaat, is het gedachte;2. Individueel en privé-gebruik van symbolische systemen die het denken bepalen. Deze symbolische systemen zijn afgeleid van interpersoonlijke discursieve processen die het hoofdkenmerk zijn van de menselijke omgeving. De menselijke geest kunnen we zien als een ontmoetingspunt van sociale relaties. Het is, in zekere zin, een sociale constructie;3. De productie van psychologische verschijnselen, zoals emoties, beslissingen, attitudes e.d. hangt in het 'gesprek' af van de vaardigheid van de actoren, hun relatieve morele plaats in de gemeenschap en de lijnen die zich in het verhaal ontvouwen.

De persoonsgerichte benadering sluit ook nauw aan bij het sociaal-constructionistischdenken (Gergen 1994). Haar opvatting is onder meer, dat alle kennis van 'de geest' sociaalgeconstitueerd is. Dit betekent onder meer, dat kennis niet louter een reactie is opinformatie vanuit de omgeving: mensen geven zelf betekenis aan de informatie enconstrueren in die zin hun eigen werkelijkheid. Gergen schrijft (1994, 186): "If intention isbuilt into our language of understanding, then environmental stimuli cannot easily beviewed as the cause of action. And if action can only be identified by knowing itsintentional basis, then behavioral observation plays an ancillary role to symbolicinterpretation". Omstandigheden in de omgeving kunnen dus niet zomaar worden gezienals de oorzaak van een mentale of praktische handeling. En met deze opvatting schuift deaandacht van de wetenschap op in de richting van het endogenisch perspectief van depersoonsgerichte theorieën, d.w.z. dat de nadruk wordt gelegd op de processen van hetbewustzijn en minder op theorieën die de aandacht vestigen op de externe wereld (exoge-nisch perspectief). De term 'stimulus' verwijst, volgens Gergen, al naar een informatie-verwerkingscapaciteit in het menselijk organisme. Het sociaal constructionisme verwerpt delogisch-empirische, op observeerbaar gedrag gerichte kennisopvatting van het sociaal-technologisch model met haar nadruk op de experimentele methode van onderzoek.De toenemende verschuiving in endogenische richting betekent volgens Gergen echter nietdat de sociale omgeving nu minder belangrijk is geworden. Integendeel, er is eentoenemende aandacht voor de sociale context waarin het menselijk handelen plaatsvindt. "In

Page 16: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

86

contrast to the empiricist position, we find a metatheory that places the locus ofknowledge not in the minds of single individuals, but in the collectivity. It is not theinternal processes of the individual that generate what is taken for knowledge, but asocial process of communication. It is within the process of social interchange thatrationality is generated. Truth is the product of the collectivity of truth makers", aldusGergen (1994, 207).

Zelfregulering en persoonsvorming-in-relaties

In het mensbeeld van de persoonsgerichte benadering is de mens een actief zichzelf sturendwezen. De mens is namelijk geen ding of object, maar een subject dat zin en betekenis kangeven aan de wereld om hem heen. Volgens de Amerikaanse filosoof Bergmann ontwikkeltde mens zichzelf in een actieve wisselwerking met zijn sociale omgeving. Het "ik" bestaatniet louter op zichzelf, maar wordt realiteit door een actie, een handeling: een zich identifi-ceren met bepaalde elementen uit de wassende stroom van ervaringen (Bergmann, 1977,82). Een opvating, een denkbeeld, een moraal heeft geen zin als iemand die zich niet heefteigen gemaakt. Dit "zich eigen maken" is een "handelen vanuit zichzelf" dat principieel nooitmet dwang aan een mens kan worden opgelegd. Het is iets dat mensen zelf moetentoevoegen. De mens voegt dus als subject iets toe aan informatie die van buitenaf of vanbinnenuit op hem afkomt. De mens is primair een creatief, een cultuurscheppend wezen,dat een zekere autonomie bezit ten opzichte van de buitenwereld. Hij heeft de bekwaam-heid om zelf eigen keuzes te maken en deze te realiseren, aldus Stevens (1996, 168). Depersoon is een intentioneel, doelnastrevend wezen is dat zich engageert met de wereld endeze wereld kan beïnvloeden. Elk mens heeft iets unieks in zich; hij is niet louter eenproduct van de omgevingscultuur, aldus Stevens.

Dat de mens een doelnastrevend wezen is en in zijn verwerking van informatie uit de buitenwereld nieuweinformatie toevoegt, is een gezichtspunt dat overeenkomt met de cognitieve benadering van gedrag. Verschillijkt onder meer te zitten in het feit, dat het subject in de cognitieve benadering vooral een reagerend subject is(actief reagerend op informatie van buitenaf), terwijl het subject in de persoonsgerichte benadering primair eenagerend subject is, dat zichzelf kan sturen vanuit zichzelf , d.w.z. een zekere autonomie bezit. Een belang-rijke vraag tussen de beide hoofdbenaderingen is dan ook, in hoeverre een zekere mate van autonomie legiti-meerbaar is.

Als in de persoonsgerichte benadering wordt gesproken over doelgeoriënteerd handelen,wordt dat nogal eens in verband gebracht met het thema zingeving. Stevens (1996, 204e.v.) brengt zingeving in verband met belangrijke doelen en waarden die mensen in hunleven willen nastreven. 'Zinvolheid' gaat over het zoeken naar betekenis in onze alledaagseervaringen. Het heeft te maken met een gevoel dat iets waarde heeft. Het veronderstelt eenengagement of betrokkenheid op het leven en het zich gewaarworden dat men er zelf waar-den op nahoudt. Het is het gevoel, dat bepaalde dingen er toe doen. Een leven dat zinvol-heid mist, is er een dat wordt ervaren als het missen van doel en vitaliteit in het leven, aldusStevens.

Ook Nijk (1978) legt nadruk op de bekwaamheid van mensen om doelgeoriënteerd tehandelen. Voor hem is persoonsvorming en handelingsbekwaamheid in menselijke relatieshet centrale doel van hulpverlening. Het gaat Nijk om de actieve deelname van mensen aande vormgeving van zichzelf en de situatie. Met het begrip 'handelen' doelt Nijk op eendoelgerichte activiteit, die gebaseerd is op een keuze. De mens beoogt iets met zijn hande-len. Nadat hij een keuze heeft gemaakt, kan hij over zijn handelwijze nadenken, zijnhandelen evalueren of corrigeren, zijn motieven aan anderen verklaren. De mens kan voorzijn handelen verantwoording afleggen. Dit begrip 'handelingsbekwaamheid' koppelt Nijkaan persoonsvorming. Bij persoonsvorming gaat het hem niet zozeer om een aantal

Page 17: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

87

technische instrumentele vaardigheden, als wel om de innerlijke vormgeving van de persoonin de omgang met zichzelf en anderen. Het gaat Nijk om de ontwikkeling van een authentie-ke en unieke persoonlijkheid.

Opvallend is dat in de persoonsgerichte benadering het begrip 'zelfregulering' meer omvat danhandelingscompetentie in de zin van doelen bepalen en deze daadwerkelijk proberen te realiseren. Nijk enanderen koppelen aan deze handelingscompetentie meteen ook persoonsvorming. En daarmee komt naarvoren, dat men in de persoonsgerichte benadering niet enkel gericht is op zelfsturing als zodanig, maar op inhun ogen adequate zelfsturing; dit is zelfsturing die gaat in de richting van persoonsvorming. Wenselijk wordtgevonden, dat het gedrag van mensen ‘adequaat’ is in die zin, dat het bijvoorbeeld wordt gekenmerkt doorauthenticiteit en innerlijk evenwicht.

Persoonsvorming heeft niet alleen te maken met ontwikkeling van onvervuldemogelijkheden, maar ook met identiteitsvorming. Van belang is de vraag of hetdoelgeoriënteerd handelen van mensen in overeenstemming is met de eigen identiteit, aldusBergmann (1977, 92 en 97). De inspanning, moeite en zware last die gepaard zouden gaanmet vrijheid, de eenzame heroïek van de solitaire autonome mens, waarop doorgaans denadruk wordt gelegd, komt dan ook niet overeen, stelt Bergmann, met hoe vrijheiddaadwerkelijk wordt ervaren. Een vrij bestaan is juist licht en draaglijk, een natuurlijkestroom, niet verkrampt noch geforceerd, een zich ontdoen van de behoefte aan contrôle,een afwezigheid van spanning en stress, een accurate uitdrukking van processen in zichzelf,alsof het vanzelf gaat: zelfregulerend. Dit is geen apathie, hoewel men er ogenschijnlijk nietsvoor hoeft te doen om te genieten. Bij identiteitsvorming stellen zich dus vragen als: Komenmijn handelingen overeen met hoe ik als persoon ben? Hoe waardevol en wenselijk is eenbepaald verlangen naar iets en hoe verhoudt zich dit verlangen tot mijn andere verlangens?Is de waarde die ik nastreef, werkelijk een accurate uitdrukking van mijn identiteit?

Het menselijk leven is, volgens de zienswijze van de persoonsgerichte benadering, in zijnkern ondeelbaar: één ongedeeld geheel van beleving en gedrag, van verstand en gevoel, vanlichaam en geest, van individu en sociaal wezen; een eenheid van verleden, heden entoekomst. Het gaat hier om een holistisch mensbeeld, dat we onder meer tegenkomen in depsychosynthese, de gestaltbenadering, de antroposofie en in allerlei vormen van meditatieen yogha. De mens streeft naar harmonie in zichzelf en met zijn omgeving en bestaattegelijkertijd uit verschillende 'zelven' waarvan het bestaan spanningsvelden in personen enrelaties inhouden. Door zich bewust te worden van die spanningsvelden, kan men zichzelfontplooien als een individu dat zijn zelfstandigheid kan behouden in zijn afhankelijk-zijn vanandere mensen. De ontwikkeling van het autonoom individu is niet strijdig met de verdereontwikkeling van het individu als sociaal wezen. In hun soms onverzoenbaar lijkende tegen-stellingen kunnen ze niet zonder elkaar en zijn ze afhankelijk van elkaar, zo benadrukkenauteurs als Cohn (1983), Rogers (1982), Gruen (1987), Manschot (1992), Verkerk (1997),Satir (1985) en Bouwkamp (1999). De menselijke identiteit bestaat, aldus Cohn, juist bij degratie van een bepaald evenwicht tussen afhankelijkheid en onafhankelijkheid. Deverschillende tegenstellingen in het mens-zijn hebben elkaar nodig: alleen hij die 'ik' kanzeggen, kan met behoud van de eigen zelfstandigheid relaties met anderen aangaan.

Ook door de psychoanalyticus Gruen wordt 'autonomie' niet opgevat als het resultaat vande noodzaak om onafhankelijk te zijn en te laten merken dat men meetelt. Een dergelijkeopvatting van 'autonomie' is volgens hem afgestemd op een ideologie van overheersing.Deze opvatting past binnen onze rationalistische en verzakelijkte cultuur. Voor Gruen bete-kent autonomie: de toestand van integratie, waarbij iemand helemaal in overeenstemmingis met de eigen gevoelens en behoeften. Echte autonomie bestaat volgens Gruen uit hetlevendige contact met plezier, verdriet, hulpeloosheid, angst, moed en wanhoop. Echteautonomie bestaat niet uit prestatiegerichte onafhankelijkheid die onze kinderlijke gevoelens

Page 18: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

88

onderdrukt. Afhankelijkheid en hulp behoeven is niet zonder meer een teken van zwakte engebrekkigheid.Manschot (1992) wijst erop, dat de begrippen 'zelfbepaling' en 'zelfbeschikking' eenzijdig denadruk leggen op het beheren van het eigen leven. Maar het leven kan verstoord wordendoor ziektes, handicaps en omgevingsinvloeden. Het leven valt niet geheel te beheersen ente controleren. In een dergelijke, volgens hem liberale visie, zit de ontkenning van het feitdat mensen kwetsbaar en sterfelijk zijn. In sommige culturen en religies wijzen juistovergave en acceptatie de weg naar wijsheid.

'Autonomie' krijgt hier in de persoonsgerichte benadering een andere betekenis dan in de sociaal-technologische benadering. In de dominante conceptie van ‘autonomie’ is een autonoom persoon, aldus Metaal(1992, 17), een competent iemand, die door middel van kritische reflectie tot zelfcontrole en onafhankelijkheidis gekomen. In de persoonsgerichte benadering is niet de onafhankelijke mens die zichzelf kan beheersen, hetprototype, maar de persoon die intern congruent is, communicatief goed is afgestemd op andere mensen en dieook in afhankelijke en bedreigde situaties vanuit zichzelf de kracht blijft vinden om door te gaan. Het is iemanddie zichzelf ook kan loslaten en niet heel z'n leven controleert en beheerst. Afgezien van de vraag in hoeverreeen dergelijk mensbeeld een reëel perspectief is, kan men zich afvragen hoe deze twee opvattingen vanautonomie zich in het zelfreguleringsconcept tot elkaar verhouden. In paragraaf 7.2 zal op deze discussieverder worden ingegaan.

In de persoonsgerichte benadering gaat het om 'zelfregulering in communicatief verband',d.w.z. dat men als totale persoon - niet alleen rationeel, maar ook emotioneel - in contactstaat met andere personen. De nadruk ligt op interactionistisch denken. In hetinteractionistisch denken wordt een sociaal systeem,zoals een gezin of organisatie, beschouwd als een interactie-geheel, een actief samenspelvan actoren die ieder eigen doelstellingen en zingevingen inbrengen. De dynamischeinteractie tussen deze actoren leidt tot een gemeenschappelijke cultuur. De nadruk ligt in desysteemtheoretische varianten van de persoonsgerichte benadering niet zozeer op deformeel-technische aspecten van sociale structuren als wel op de interpersoonlijke kwaliteitvan het interactie- of communicatieproces. Zo schrijft Satir over het gezinssysteem (1985,85): "Ieder systeem bestaat uit een aantal individuele onderdelen die er wezenlijkbijhoren en die zich met elkaar verbonden hebben om een bepaald resultaat te bereiken.Tussen deze onderdelen vinden acties, reacties en interacties plaats die voortdurend aanverandering onderhevig zijn. Elk onderdeel fungeert als starter voor alle andereonderdelen. Juist die voortdurende actie, reactie en interactie vormen het belangrijksteelement in wat ik versta onder systeem. Een systeem leeft alleen maar op het moment datde samenstellende delen er leven aan geven".Met een zelfregulerend sociaal systeem wordt in dit interactionistisch denken gedoeld ophet zelfontwikkelingsproces van een groep in interpersoonlijke zin: een ontwikkelingsprocesvan binnenuit vanuit de afzonderlijke personen die ieder zelf hun eigen waarden en normenmeebrengen en als authentieke personen - niet enkel in rationele, maar ook in emotionelezin - met elkaar proberen samen te werken op basis van streven naar consensus en niet viamacht en dwang. Alleen op deze manier van samenwerken en samenleven bevordert mensamenhangen tussen ontwikkelingen die zich in personen voltrekken en de groepsontwikke-ling als geheel.

In het interactionisme - denk ook aan het symbolisch interactionisme - speelt het aspect van bepaald wordeneen kleine rol, aldus Steinert (1977, 79). Er is meer aandacht voor het formele proces van zelfregulering danvoor de producten of resultaten die dit oplevert (verandering van de situatie, rijkdom e.d.), welke producten ophun beurt het handelen van mensen bepalen. Mensen bepalen, bijvoorbeeld in een groep, gezin of organisatie, inactieve wisselwerking met elkaar zelf, op basis van coöperatief handelen, hun gezamenlijke waarden, regels,normen, gebruiken en symbolen, hun cultuur. Structurele of positionele belemmeringen, bijvoorbeeld in termenvan macht, worden niet erkend; men is structuurblind; sociaal handelen lijkt slechts een coöperatief uit tevoeren opgave, aldus Steinert (82). In de maatschappijkritische benadering zal verder worden ingegaan op ditonderscheid tussen interactionistisch en structuralistisch denken.

Page 19: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

89

Zelfregulering in methodiektheorieën van maatschappelijk werk

Bevorderen van zelfregulering komt in verschillende methodiektheorieën vanmaatschappelijk werk, die nauw verwant zijn met de persoonsgerichte benadering, alsbelangrijk naar voren.

Een bekend voorbeeld is de cliëntgerichte benadering die vertrekt vanuit de ideeën vanRogers. Deze cliëntgerichte benadering is ook heden ten dage bepaald niet dood, getuigeonder andere het handboek van Swildens uit 1991. Rogers ideeën hebben veel invloedgehad op het maatschappelijk werk. Kenmerkend is zijn nadruk op het communicatieprocestussen cliënt en werker (de professional met zijn persoonlijke menselijke eigenschappen),meer dan op het inzetten van technieken en procedures, zoals gebruikelijk in de sociaal-technologische benadering (het beeld van de professional als communicatiedeskundige). Derelatie tussen werker en cliënt moet groeibevorderend zijn; de cliënt moet zichzelf daarbin-nen kunnen ontplooien. Drie houdingskenmerken van de werker blijken daarvoor essentieelte zijn: 'overeenstemming' of echtheid, een empathisch klimaat scheppen en een onvoor-waardelijke positieve achting voor de persoon van de cliënt. Empirisch onderzoek heeftbevestigd, dat dit inderdaad drie effectieve elementen zijn in een therapeutische relatie,aldus Payne (1997, 178).Belangrijk is verder dat Rogers de macht over zichzelf bij de cliënt wil leggen en niet bij dedeskundige. Zelfbeschikking staat als onvervreemdbaar recht van de cliënt voorop. De enigeautoriteit over zichzelf is de persoon zelf. Belangrijk is de cliënt te leren naar zijn eigengevoel te handelen en niet naar normen die van buitenaf zijn opgelegd. Zijn uiteindelijk doelis: een volledig functionerende persoon worden die zichzelf als persoon accepteert zoals hijis en voor wie verandering het centrale levensthema is. Rogers pleit voor zelfsturing opbasis van zelfacceptatie en zelfwaardering.

Uit zijn werkwijze spreekt een groot basisvertrouwen in de cliënt. Dit vertrouwen hangtsamen met zijn uitgangspunt, dat zelfregulering in principe zowel een vanzelf verlopendproces is, terwijl het tegelijkertijd een bewust doelgericht proces van zelfbepaling is. Zelfre-gulering als 'objectief' proces hangt in de visie van Rogers direct samen met zelfsturing alssubjectief proces; beide betekenissen van zelfregulering liggen bij hem in elkaars verlengde.Het gaat Rogers kennelijk om de combinatie van beide vormen. Aan de ene kant iszelfregulering een natuurlijk ontwikkelingsproces dat 'spontaan' gericht is op zelfontplooiing.Volgens Rogers humanistische mensvisie is de mens immers een van nature positiefingesteld sociaal wezen, in staat om in harmonie met zijn omgeving te leven en gericht opzelfactualisatie, mits de situatie een accepterende ruimte hiervoor biedt. Belangrijk is om inde hulpverlening de voorwaarden te creëren dat dit 'natuurlijk' proces zijn gang kan gaan.Eén zo'n voorwaarde is de erkenning van het recht van ieder mens op een eigen visie enbelevingswereld en de mogelijkheid zelf te bepalen wat men goed of slecht, mooi of lelijk,vindt (Swildens 1991, 20).Het bewuste proces van zelfbepaling, het in vrijheid zelf richting geven aan het leven, kentbij Rogers geen 'open einde'. Het gaat om zelfregulering in de richting van een volledigfunctionerend persoon worden die vertrouwen heeft in zichzelf, zijn eigen mogelijkhedenkent en in zijn uitwendig gedrag congruent is met een positief zelfbeeld, aldus Swildens(1991, 398). Bovendien is zelfregulering onlosmakelijk verbonden met socialisering. Hetheeft altijd verband met relaties: het gaat erom, dat mensen meer zichzelf worden inmenselijke relaties, dat ze in hun contacten met andere mensen meer zichzelf worden zoalsze in vrijheid werkelijk zijn, overeenkomstig hun gevoelens en echte behoeften, handelendnaar hun eigen innerlijke aard. Onder deze voorwaarde creëren mensen met elkaar eennieuw klimaat in de samenleving; ze bevorderen authentieke communicaties, waarin men

Page 20: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

90

meer als totale mens kan functioneren.

Nadruk op het bevorderen van zelfregulering is ook kenmerkend voor de biodynamischebenadering, een benadering die onder de noemer van 'lichaamsgericht werken' ook in hetmaatschappelijk werk herkenbaar is (zie 6.1). In de biodynamische benadering wordt deaandacht gevestigd op de onverbrekelijke samenhang tussen lichaam en geest.Zelfregulering wordt gezien als een in contact staan met het bio-energetisch proces in hetlichaam (Aalberse en Van Poppelen 1983 en Lowen 1992). Als iemand 'in contact staat metzijn lichaamsproces', betekent dit niet alleen dat die persoon zelfcontrole toepast op zijnlichaam, zoals benadrukt in de cognitieve gedragsbenadering; het betekent tegelijkertijd eenzich durven laten gaan, zich durven overgeven aan een ander, de eigen lichaamsenergiedurven ontladen, echt vertrouwen hebben in zichzelf, omdat men 'gegrond' (grounded) is.'Gegrond zijn' betekent dat men met twee benen op de grond (in de natuur) staat, zich nietvastklampt aan illusies en dat men het eigen innerlijk voelt, doordat men zijn gevoelens inde buik voelt, aldus Lowen (1992, 31). Men voelt zich 'geworteld', verbonden met z'nlichaam, z'n sexualiteit en z'n aard. Pas als men volledig in contact staat met zijn lichaam, ismen in staat tot zelfregulering en kan men verantwoordelijk zijn voor zijn daden, aldusLowen (1992, 181).Zelfregulering komt hier naar voren als de combinatie van lichamelijke en geestelijkezelfsturing. Een biodynamische therapeut kan de afstemming tusen geest en lichaambevorderen door de weerstanden die bijvoorbeeld in de darmen zitten, proberen weg tenemen, zodat de vegetatieve bewegingen in het lichaam weer hun eigen gang kunnen gaan.Zelfregulering verschijnt opnieuw als een proces dat vanzelf gaat. Maar dit vanzelfverlopend proces is bij mensen, volgens Lowen, geen mechanisch gebeuren. De mens alscomputer is geen adequate metafoor. De mens is een zelfsturend wezen van vlees en bloed.Reduceert hij zichzelf tot een automaat, dan zal hij uiteindelijk bewijzen dat hij dat niet isdoor in een depressie te vervallen en, als er geen activiteit in hem komt, uiteindelijk zichzelfvan het leven te benemen, aldus Lowen (1992, 57). Zelfdoding is volgens Lowen hetultieme bewijs van zelfregulering, aangezien het lichaam zelf vanuit zichzelf niet dood wildegaan, ook al was men depressief. Lowen gaat ervan uit, dat de mens in tegenstelling totbijvoorbeeld een technisch apparaat zichzelf stuurt vanuit zichzelf, als actief subject.

Zelfsturing komt ook naar voren als een centraal uitgangspunt van de ThemagecentreerdeInteractie (TGI), een ervaringsgewijze manier van werken met groepen die ontwikkeld isdoor de psychoanalytica Cohn (1983). In haar opvatting van levend leren is het belangrijkom een evenwichtige relatie te bewerkstelligen tussen de inhoud van de groepstaak (hetthema) en het groepsproces dat zich hier-en-nu voltrekt. Het moet in de ogen van Cohngeen zielloze, mechanische communicatie zijn, maar een coöperatief, levensecht leerproces,waarin aandacht is voor heel de mens: niet alleen zijn gedachten, maar ook zijn gevoelens.De vier elementen van een leersituatie - het individu (ik) is met dingen (het) bezig, samenmet anderen (wij) binnen een bepaalde omgeving (globe) - dienen evenveel gewicht tekrijgen, anders komt het levend leren in gevaar. Twee postulaten van deze groepswerkbenadering zijn: 'wees je eigen leider' en 'storingen hebben voorrang'. 'Wees je eigen leider"houdt de opdracht in voor elk groepslid om zelf te bepalen of en wat hij in een groep willeren of inbrengen. Deze grondregel probeert iedere persoon te versterken in het bewustzijnvan zijn autonomie. 'Storingen hebben voorrang", omdat er een verbrokkeld 'wij' ontstaat,als storingen in de groep van tafel worden geveegd. Blijven storingen onuitgesproken, dankunnen ze ons belemmeren in het werken aan een taak en het meedoen in de groep, aldusCohn.De TGI blijkt veel therapeutisch-pedagogische mogelijkheden in zich te hebben. Herrmannschrijft (1994, 371): "Sie (..) ermöglicht den Menschen auf ihrem Wachstumsweg, sich indem sozialen Lernfeld Gruppe in Autonomie und Interdependenz zu üben, ihre

Page 21: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

91

Lebensgestaltung unter dem Aspekt der Lebensqualität zu überprüfen und mit Hilfe derTZI Perspektiven zu entwickeln".

2.3. Zelfregulering in de maatschappijkritische benadering

Introductie

Maatschappijkritische theorieën zien maatschappelijk werk als een bijdrage aan deemancipatie van mens en maatschappij. Maatschappelijk werk kan bevorderen, dat cliëntenzowel individueel als collectief meer macht krijgen over hun natuurlijke en maatschappelijkelevensomstandigheden. Door zijn werken met vooral de minder kanshebbenden in desamenleving, kan het bijdragen aan meer maatschappelijke gelijkheid in kansen enterugdringen van achterstand en achterstelling. Streven naar persoonlijke en socialeontplooiing, zoals in de persoonsgerichte theorien, is slechts beperkt mogelijk vanwegeallerlei structurele belemmeringen, met name op sociaal-economisch en politiek gebied.Belangrijk is daarom, dat er betekenisvolle sociale verandering wordt nagestreefd. Debestaande maatschappelijke orde als gegeven accepteren, zoals sterk gebeurt in de beideandere modellen, sluit aan bij de belangen van dominante groepen, maar werkt verstorendvoor wat betreft een duurzame sociaal-ecologische ontwikkeling van de maatschappij.

In het zoeken naar oplossingen voor problemen is de maatschappelijk werker niet alleengericht op noodzakelijke veranderingen in de persoon zelf, maar ook op structurele en oppreventie gerichte veranderingen in verhoudingen, netwerken of gemeenschappen. Daarmeewordt een bredere kijk op het probleemgebied gevestigd. Men richt de aandacht meer opsociale dan op individueel-psychologische processen en probeert een blame the victim vancliënten te vermijden. Cliëntgedrag wordt niet geïnterpreteerd als 'onaangepast', wanneerhet niet strookt met de eisen van de omgeving of met de opvattingen van het dienstverle-nend systeem zelf. Men definieert het liever als 'ongewenste handelingssituatie' in plaats vanals 'psychologische 'weerstand', zoals in andere benaderingen gebruikelijk is. De nadruk ligtop het in staat stellen van mensen om als individu en vooral als collectief voor eigen engezamenlijke belangen op te komen. Mensen zijn geen machteloze slachtoffers van hetsysteem. Ze stellen zich op allerlei bewuste en onbewuste manieren te weer tegen negatievevormen van machtsuitoefening en onnodige vormen van afhankelijkheid en disciplinering.Te denken valt hier aan zowel individuele ongeorganiseerde ontsnappingspogingen als aanuitbreekpogingen, georganiseerd in bewegingen en organisaties, bijvoorbeeld devrouwenbeweging of de milieubeweging. Bij deze uitbreekpogingen van cliënten willenmaatschappelijk werkers op een kritische manier aansluiten.

Hierbij moet worden aangetekend, dat maatschappelijk werkers een tegenstrijdige positieten opzichte van cliënten innemen: enerzijds zijn ze agenten van sociale controle enbeheersing ten dienste van belangen van dominante machtsgroepen; anderzijds kunnen zijhun kennis en macht gebruiken om mensen te machtigen (empower) zichzelf te vormen enhun levensomstandigheden te verbeteren. Vanwege deze tegenstrijdige positie zoeken veelradicale werkers eerder allianties met belangengroepen en maatschappelijke organisaties danmet professionele groepen, aldus Payne (1997, 217). Ook probeert men, volgens Payne,professionele hulp zo mogelijk te vervangen door zelfhulp, wat te zien is als een vorm vande-professionalisering. Op die manier wordt de sociale controle van de professionalverminderd en kunnen cliënten meer hun eigen beslissingen nemen. Dit kan ook doormiddel van 'symbolische terugtrekking' in het contact met de cliënt, door niet onnodig veelin te grijpen en geen onnodig gebruik te maken van de eigen machtspositie.

De maatschappijkritische benadering verwijst naar een combinatie van verschillende sociaal-

Page 22: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

92

wetenschappelijke theorieën en veranderkundige stromingen in het maatschappelijk werk.Deze theorieën oriënteren zich onder meer op een dialectische wetenschapsopvatting,waarin de spanning van tegenstellingen en tegenstrijdigheden wordt gezien als essentieelvoor veranderingen. De dialectiek als vorm van redeneren door de relatie tussen een idee enhaar tegenpool te onderzoeken (these-antithese-synthese), kent een lange geschiedenis(Gergen 1994, 196). Het maatschappijkritisch model bouwt onder meer voort op dekritische theorie van de Frankfurter Schule (Adorno, Fromm, Habermas, Negt e.a.) en opMarx’ kritiek op de ideologische fundamenten van het kapitalistisch denken. Kennis wordtgezien als voortkomend uit een maatschappelijke 'praxis', waarin waardeopvattingen entegenstrijdige belangen, gekoppeld aan posities, een rol spelen. De kritische theorieonderzoekt deze maatschappelijke condities en probeert alternatieve doeleinden van socialeactie te ontwikkelen. Het gaat haar niet om de wereld alleen te beschouwen, maar ze ook tehelpen veranderen. Aan actie-onderzoek wordt veel waarde gehecht.

Zelfregulering in enkele maatschappijkritische theorieën

In de maatschappijkritische of dialectische psychologie is de aandacht gericht op deprocesmatige samenhang tussen psychische en maatschappelijke processen. "De mens isgeen homo clausus, mensen zijn van meet af aan opgenomen in een sociaal netwerk metwederzijdse afhankelijkheden, ontwikkelen in gedeelde maatschappelijke activiteiten eentaal en scheppen een sociale wereld die vormend is voor de psychische ontwikkeling vanelk individu", aldus Peeters (1994, 119). Volgens Holzkamp (1975, 370) is de mens geenlosstaand, geatomiseerd subject, maar een maatschappelijk wezen: een concreet individu,levend en werkend binnen een specifieke historisch-maatschappelijke context. Het handelenvan mensen is alleen binnen die context te begrijpen. Elk handelen - dus ook elke vorm vanzelfsturing - moet vanuit twee punten bekeken worden: de handeling en de situatie, aldusHaferkamp (1977, 101). Terwijl mensen aan de ene kant bepaald en gestuurd worden doorde in hun omgeving in potentie voorhanden keuze-alternatieven, oefenen ze op hun beurtindividueel en collectief ook invloed uit op deze omgeving. Haferkamp schrijft (1977, 106):"De (...) omvorming van gedragsmogelijkheden in gedrag van mensen geschiedt alspraktijk in de zin van het materieel, feitelijk veranderen van delen van de wereld inproducten om het menselijk bestaan te waarborgen". Dit scheppen van middelen envoorwaarden met het doel om te kunnen leven wordt in de brede zin van het woord arbeidgenoemd.

Zelfsturing komt hier naar voren in de betekenis van 'contextbepaald doelgeoriënteerd handelen waarmeeproducten worden gemaakt'. Arbeid kan in de kritische psychologie dus gezien worden als een vorm vanzelfsturing. "Arbeid is de op behoeftevoorziening gerichte lichamelijke en geestelijke arbeid', aldusMoser (1984, 737). Via arbeid realiseren mensen zichzelf. Hun kennis en vaardigheden worden als het ware inhun producten opgeborgen, ge-object-iveerd: in voorwerpen, symbolen, technische procedures, maat-schappelijke verhoudingen, culturele en sociale tradities. Op die manier worden de leerervaringen van demensen van de ene generatie aan de volgende doorgegeven, zodat er gesproken kan worden van een histori-sche en maatschappelijke ontwikkeling.

In maatschappijkritische theorieën is het zelf geen passieve entiteit dat volledig bepaaldwordt door externe invloeden. Al bij Marx is de ontwikkeling van mechanisch naar dialec-tisch denken merkbaar. "Niet zozeer de verandering van het bewustzijn van mensenbepaalt de verandering van hun situatie (zijn); het ligt eerder omgekeerd: de veranderingvan de situatie (zijn) bepaalt veeleer de verandering van hun bewustzijn", aldus Marx(Band 13, 1972, 9). In deze grondstelling van het historisch materialisme zet Marx zichzowel af tegen eenzijdig idealistisch denken als tegen eenzijdig materialistisch denken vanschrijvers als Feuerbach; alsof de mens slechts een passieve toeschouwer van de wereldzou zijn en er niet zelf mede vorm aan zou geven. "Het bewustzijn is zelf een factor van

Page 23: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

93

historische veranderingen", aldus Marx.Volgens hem is de geschiedenis van de maatschappij op te vatten als een proces dat zichbeweegt in de richting van emancipatie, d.w.z. daadwerkelijke bevrijding van klassen,groepen en individuen uit onrechtvaardige maatschappelijke afhankelijkheid. In de ogen vanVan Strien (1978, 54) ligt in het vergroten van de macht en invloed van groeperingen, diedeze voordien in geringe mate bezaten, het wezen van emancipatie: baas in eigen land, eigenhuis, eigen bedrijf, eigen lijf. Volgens Hendriks (1981) veronderstelt emancipatie een procesvan zelfbevrijding uit onnodige vormen van afhankelijkheid en ongelijkwaardigheid in maat-schappelijke verhoudingen. Oorspronkelijk betekende het Latijnse woord emancipatio: hetvrijlaten van een minderjarige uit de vaderlijke macht en het hem daardoor zelfstandigverklaren. Later, in het Romeinse Rijk, werd de term ook gebruikt voor het vrijlaten vanslaven door hun bezitter. Pas veel later heeft het begrip een bredere betekenis gekregen enkreeg het betrekking op elke vorm van 'bevrijding van onderdrukkende autoriteit', vooral debevrijding die de onmachtigen zelf teweegbrachten, aldus Hendriks (1981, 14). Bevrijdingwerd hier dus niet meer gezien als een geschenk van de machthebber, maar als een procesvan zelfbevrijding. Een maatschappelijke bevrijding van mensen uit een onnodig afhanke-lijke en onderdrukte positie is dus wel een belangrijke, maar geen afdoende garantie vooremancipatie. Anders gezegd: een sociologische analyse van de onderdrukte positie vanbepaalde groepen in onze maatschappij, kan onmogelijk het laatste woord hebben, zobenadrukt Baart (1986). Schuyt (1997) trekt deze gedachte over emancipatie door naarsociaal beleid. Volgens hem moet de overheid de afhankelijke groepen middelen in handengeven om zichzelf te helpen, om zelf hun positie te verbeteren in plaats van ze bijvoorbeeldgeld of deskundige hulpverlening te geven.

Zelfs voor een 'anti-subject' denker als Foucault is zelfsturing de eerste en alles funderendeuiting van vrijheid (Lambrechts 1981, Foucault 1985, Zwart 1995). Hij zet zich echter aftegen de Kantiaanse autonomie-opvatting van zelfsturing als 'in staat zijn om op bewustewijze als moreel subject in vrijheid vorm te geven aan zichzelf en zijn bestaan en afstand tenemen van datgene wat zijn gedrag feitelijk bepaalt'. Deze autonomie-opvatting is in zijnogen onderdeel van disciplinerende en normaliserende maatschappelijke praktijken, waareerder de wet van de sterkste geldt dan die van de rede. Het is een opleggen van eensubjectiverende, ogenschijnlijk humane moraal als voortzetting van een eeuwige,alomvattende machtsstrijd tussen sociale groeperingen en klassen. De onderwerping vanbuitenaf heeft in de moderne maatschappij plaats gemaakt voor zelf-onderwerping en zelf-disciplinering, d.w.z. zichzelf maken tot volgzame objecten van machtsuitoefening. Norm-besef is het resultaat van dressuur, aldus Foucault.Toch bestaat er volgens Foucault ook een vormgeving aan de vrijheid die niet als zelf-onderwerping kan worden opgevat. Deze opvatting sluit aan bij het alom aanwezige, diffusegevoel van onbehagen met de moderne, rationele cultuur van de technokratischesamenleving. Tegenover het 'autonome en rationele subject' dat verplicht is volgens dezogenaamde universele Wet van de rede (Kant) te handelen, stelt Foucault een door hetindividu zélf gestuurde vrijheidspraktijk. Het is een vorm van zelfbestuur die gekenmerktwordt door een 'zelf gestelde maat' en niet door gehoorzaamheid aan opgelegde normen ofalgemene wetten. Het is een praktijk van individuen die zichzelf een norm, een maat, eenregel stellen waarnaar zij willen leven. Dit zelfsturingsconcept, dat Foucault al herkent in deantieke ethische literatuur, bevat een persoonlijke moraal van 'zorg voor zichzelf' en kiezenvoor een eigen levensstijl, zonder universele geldigheid. Men wordt niet door disciplinerendepraktijken tot moreel subject gemaakt, maar uitgenodigd om zichzelf tot moreel subject omte vormen, volgens een wet die op het lichaam zelf is afgestemd. In de marge van hetsysteem kunnen deze nieuwe vormen van zelfsturing, in de ogen van Foucault, gestaltekrijgen.

Page 24: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

94

Uitgaan van zelfsturen betekent voor Foucault: een tussenweg kiezen tussen aan de enekant het liberaal vrijheidsconcept dat in oorsprong politiek reactief is, omdat het slechtsregels en normen formuleert die de onderlinge betrekkingen tussen mensen behéérsen, enaan de andere kant het eenzijdig en negatieve 'bevrijdingsdenken' van machten die mensenvan buitenaf besturen. Met het liberaal vrijheidsconcept, dat uitgaat van het autonomesubject, moet volgens Foucault worden gebroken. In het Helleense denken waren het zelfen de ander geen tegenpolen, zoals het moderne denken doet vóórkomen. Het modernedenken associeert 'zorg voor zichzelf' spontaan met egocentrisme, eigenbelang of eenmodieuze cultuur. In de bewuste vormgeving van het leven in vrijheid wordt menonmiddellijk geconfronteerd met de ander en diens vormgeving van het eigen leven. Devorming van het zelf betekent ipso facto een vormgeving van de eigen relatie tot anderen.Juist in dit continue machtsspel kan ik 'mijzelf' vinden.Vrijheid en macht veronderstellen dus elkaar. Mensen oefenen macht op elkaar uit. Dit iseen vitaal facet van het leven zelf. Macht staat niet tegenover vrijheid. Het is eerder datmen vrij moet zijn om aan het machtsspel deel te kunnen nemen. Hoe groter de vrijheid ineen relatie, hoe meer ruimte voor het spel en voor wisselingen in het leiden en geleidworden, verleiden en zich mee laten gaan, vormen en gevormd worden. Elke relatie kleurthet spel van de macht op eigen manier. In deze zin is macht een onmisbare kwaliteit vanalle onderlinge betrekkingen. Macht (pouvoir) kan echter gemakkelijk omslaan inoverheersing en onderwerping. Dit gebeurt als verhoudingen verstarren en het gedrag vande een wordt beknot of afgedwongen. Dat roept noodzakelijk verzet op, verzet tegenverstarde macht (domination). Dit verzet is uiting van vrijheid en van macht.

De erkenning van een vrij subject betekent in het maatschappijkritisch denken niet, dat heelhet menselijk handelen kan worden teruggebracht tot een intentioneel gebeuren, dat vanuiteen subjectief proces van betekenisgeving tot stand komt, zoals in de persoonsgerichtebenadering wordt verondersteld. Dat zou een te subjectivistisch standpunt zijn. Slechts eendeel van het handelen van mensen is bewust zelfgestuurd. Negt en Kluge (1982) sprekenhier van 'levende arbeid'. In zijn handelen is de mens tevens object, d.w.z. resultaat vaneen persoonlijke en maatschappelijke geschiedenis. Het is het niet-bewust zelfgestuurdehandelingsaspect. Negt en Kluge noemen dit 'gestolde arbeid'. Elk mens is door zijnpersoonlijke en maatschappelijke geschiedenis bepaald en beperkt in zijn volgend handelen.Zijn wezen is gevormd door het geheel van het in de geschiedenis van de mensheid ontwik-kelde erfgoed, zoals werktuigen, wetten, productietechnieken, taal, kunst enmaatschappelijke verhoudingen. Een kind eigent zich dit erfgoed toe - leert bijvoorbeelddenken en voelen in de taal en de beelden van zijn ouders - en naarmate het opgroeit, wordthet handelingsbekwamer en gaat het bewuster invloed op zijn levensomstandighedenuitoefenen. Men wordt meer subject, d.w.z. men gaat meer zelf bewust zijn levensom-standigheden mee bepalen. 'Meer subject worden' is ook de centrale doelstelling van debewustwordingsmethode op basis van zelfgestuurd ervaren leren van Freire.

In het maatschappijkritisch denken staat de dialectiek van subject en object centraal. Freireschrijft (1972, 36): "De objectivistische instelling is even simplistisch als die van hetsubjectivisme, dat mensen zonder wereld vooronderstelt. Wereld en mens existeren nietzonder elkaar, ze existeren allen in voortdurende wisselwerking. Marx aanvaardt eendergelijke dichotomie niet, en dat doet geen enkele kritisch-realistische denker. Wat Marxbekritiseerde en wetenschappelijk ontzenuwde, was niet de subjectiviteit, maar hetsubjectivisme en het psychologisme. Zoals de objectieve sociale werkelijkheid er nietmaar toevallig is, maar als product van het menselijk handelen, zo wordt ze ook niettoevallig veranderd". Zelfregulering kan dus worden gezien als een dialectisch proces: eenvoortdurend gevecht tussen subjectieve en objectieve krachten in een mens en tussenmensen in de richting van steeds weer nieuwe samenhangen en verbindingen, aldus Negt en

Page 25: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

95

Kluge (1982). Het objectieve aspect van zelfregulering is, dat iets in en tussen mensenvanzelf, zonder doelbewuste ingrepen - zelfregulerend - verloopt. Dit zouden we objectievezelfregulering kunnen noemen. Het subjectieve moment van zelfregulering is hetgeen demensen zelf toevoegen als bewust handelend subject. 'Zelfregulering' is dan heel hetsamenspel van subjectieve en objectieve krachten in mensen en tussen mensen, aldus Negten Kluge.

Deze zelfreguleringsgedachte trekken Negt en Kluge door naar de relatie tussen persoon enmaatschappelijke omgeving. Wanneer het gaat om tussenmenselijke of collectieve zelfregu-lering, dan betekent de erkenning van alle subjectieve en objectieve krachten het tot standkomen van een zelfregulerende orde in een collectief. Het is een veelvoudige orde. Negtschrijft met verwijzing naar het onderwijs-experiment van de Glocksee-Schule, eenbasisschool in Hannover, en de daar opgedane ervaringen met exemplarisch leren: "In einerSchule, die selbstreguliertes lernen zulässt, sind beispielsweise zwei Kinder in das Entzif-fern von Buchstaben vertieft. Drie Kinder machen sich an einer Kletterstange zu schaffen.Eine Gruppe von Kindern stürmt und tobt, eine andere Gruppe hat Tische zu einem Hauszusammengestellt un hockt darunter. Konzentriert lösen andere Kinder ein Rätselspiel(..). Der Leher bewegt sich dazwischen. Alle diese Gruppen stören einander nicht,obwohl wiederholt Verkehr und Berührungen zwischen ihnen stattfinden. (..) Es sindoffenbar unsichtbare Ordnung im Raum vorhanden, die Störungen ausschliesst: DieseOrdnung könnte ein Verkehrspolizist nich herstellen, weil er die Regeln von Vorfahrt undWarten, die hier gelten, nicht kennt" (1997, 198).

Negt en Kluge maken onderscheid tussen een 'opgelegde orde' en een 'zelfregulerende orde'als uitdrukking van een pedagogische praktijk, die op werkelijk democratische principesberust. Uit het spontane verloop van de contactlegging tussen mensen ontstaat volgens heneen bepaalde structuur. Gelukte zelfreguleringsprocessen brengen geen chaos tot stand,maar juist toenemende zelfbeheersing. Ze verzetten zich uit zichzelf tegen de 'vangnettenvan het leidinggeven' en de aanpassing onder commando. Een zelfregulerende ordeontwikkelt zich via vormen van vertrouwen en erkenning van de veelsoortige krachten diein en tussen mensen werkzaam zijn en die niet schadelijk hoeven te zijn. Een zelfre-gulerende orde tussen mensen is daarom totaler, complexer en flexibeler dan een kunstmatigvan buitenaf gecreëerde of opgelegde structuur. Mensen staan meer als totale personen metelkaar in verbinding. Het principe van alle zelfregulaties is juist om zich te willen bewegen involledige samenhangen. Het brengt levenssamenhang tot stand, aldus Negt en Kluge (1982).Zelfregulerend leren heeft niets met een 'laissez faire' houding te maken. Zelfregulering isgeen zuiver methodisch principe, maar een inhoudelijk bepaald begrip, aldus Negt (1997,195). Het duidt niet op een kant en klaar resultaat dat van buitenaf kan worden nagestreefd.Het verwijst naar een inhoudelijk leerproces, dat met het openbreken van blokkeringen inhet gedrag en bewustzijn van mensen tegelijkertijd zijn doelinhoud realiseert, namelijk hetvergroten van de ervaringsbekwaamheid en de vorming van autonomie in coöperatief ver-band. ‘Ervaringsbekwaamheid’ staat in de exemplarische leertheorie van Negt tegenover dez.i. toenemende fragmentering van kennis en bewustzijn. Het is een sociologischeverbeeldingskracht, waarmee mensen in staat zijn om historisch-maatschappelijkegebeurtenissen op wezenlijke punten te relateren aan ervaringen in de de eigen leef-, woon-en werksituatie. Men wordt zich bewust van het maatschappelijk karakter van de eigenervaringen. Door zo’n sociologische verbeeldingskracht - de term is oorspronkelijkafkomstig van C. Wright Mills - zijn mensen in staat om nieuwe samenhangen in hunsituatie aan te brengen, en wel juist die samenhangen die ook iets bevredigends hebben endie niet bij voorbaat zijn gegeven, aldus Berkers e.a.(1981, 103).

De dialectiek van subject en object als twee in elkaar grijpende aspecten van het begrip 'zelfregulering' vraagt

Page 26: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

96

om een voortdurende wisseling van perspectief. De zelfsturing van het bewuste subject kan bijvoorbeeld eenbepaalde richting op gaan, die niet adequaat is aan de mogelijkheden en beperkingen die de persoon in zijnomgeving heeft. Bergmann en de persoonsgerichte benadering bekijken het vanuit een binnenperspectief,vanuit degene die handelt. Ze belichten de subjectieve kant van de zelfregule ring. Contacten tussen mensenworden opgevat als be-doel-de interacties. Omgevingsfactoren zijn dan geen belemmeringen meer vanzelfregulering, zolang men zich maar kan identificeren met degene van wie men afhankelijk is of door wie menwordt onderdrukt. Een slaaf die zich identificeert met zijn ketenen, zou een vrij man zijn. Volgens de maat-schappijkritische benadering blijft de centrale vraag of die zelfsturing ook gebaseerd en gericht is op eenadequate afstemming tussen zichzelf en de maatschappelijke omgeving. De gevangene kan beslissen om zijngevangenis niet langer als een belemmering te ervaren, maar daarmee blijft hij in de realiteit nog wel eengevangene!

De gedachte van de 'zelfregulerende orde' past Albert (1977) toe op het economischhandelen. Ook in het economisch handelen houden mensen zich volgens Albert (178)immers bezig met het realiseren van bepaalde doelen onder aanwending van schaarsemiddelen. Ook in de economische verhoudingen speelt het aspect van sociale sturing in hetkader van een bepaalde rechtsorde, met behulp van macht en sancties en op grond vaninteracties van wederkerig handelende personen. Volgens Albert wordt verondersteld, dathet economisch systeem als sociáál systeem in de kern een zichzelf regulerend systeem is.Het gaat daarbij om een niet-autoritair georganiseerd systeem van sociale controle, integenstelling tot een op bevel en gehoorzaamheid berustend hiërarchisch systeem, zoals wedat bijvoorbeeld in het leger kennen. De klassieken van het economisch denken warenvolgens Albert (181) juist op zoek naar een dergelijk sociaal systeem. Zo is het voor detoepassing van de consumptietheorie beslissend, dat ze de veronderstelling bevat dat elkeconsument een bepaalde waarde-oriëntering van zijn alternatieven bezit en daarnaar handelt(193). Dat de markteconomie zo in de praktijk niet werkt en doorspekt is vanmachtsbelangen en klassentegenstellingen, wordt in maatschappijkritische theorieënaangetoond. In de ogen van Negt en Kluge is zo'n zelfregulerende orde uiteindelijk wel het'utopisch' ideaal van het marxisme.

Kenmerkend voor maatschappijkritische theorieën is tenslotte hun nadruk op detegenstelling tussen waarden en normen van de leefwereld en die van de systeemwereld.We volgen hier de gedachtengang van Habermas. In zijn ogen is het principe van zelfsturingkenmerkend voor de moderne maatschappijen. "De rationalisering van de leefwereld leidttot de notie dat alle burgers elkaar als vrije en gelijke rechtssubjecten dienen te erkennen,zodat zij op basis van onderlinge gelijkwaardigheid contracten af kunnen sluiten enpolitieke bevoegdheden kunnen delegeren aan een overheid, die in principe slechts opbasis van hun instemming macht uit kan oefenen. Op basis daarvan kunnen economie enpolitiek zich dan verzelfstandigen tot aparte subsystemen, die weliswaar in de leefwereldzijn verankerd, maar voor hun intern functioneren niet meer aangewezen zijn op hettotstandkomen van communicatieve overeenstemming" (Kunneman 1992).In termen van Habermas kan (sociale) zelfsturing in twee betekenissen worden begrepen:1. als strategisch handelen, d.w.z. doelrationeel sociaal handelen, dat georiënteerd is aanhet boeken van resultaten. Dit doelrationeel handelen is kenmerkend voor de materiëlereproductie van de leefwereld en vervult een centrale rol in de instandhouding van deeconomische en politieke systemen in de maatschappij;2. als communicatief norm- of waardegeoriënteerd handelen, d.w.z. interpersoonlijkhandelen, waarin de actoren zijn gericht op het zoeken naar overeenstemming. Deze vormvan zelfregulering, die plaatsvindt op basis van communicatieve rationaliteit, is kenmerkendvoor de symbolische reproductie van de leefwereld. De sociale actoren kunnen zich in desymbolische leefwereld steeds minder verlaten op traditioneel vastliggende werkelijkheids-definities, op religieus gesanctioneerde normen en op vanzelfsprekende persoonlijkheidsmo-dellen. Ze worden in toenemende mate belast met de verantwoordelijkheid om in hetcommunicatieve handelen 'op eigen kracht' onderlinge overeenstemming te bereiken.

Page 27: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

97

Argumentatie en discussie vervangen het onaantastbare gezag van traditie en openbaring,aldus Kunneman.Passen we de maatschappijkritische theorie van Habermans toe op het thema van dezelfregulering, dan gaat het dus om een vorm van sociaal handelen die niet alleen betrekkingheeft op verhoudingen tussen personen (vergelijk de persoonsgerichte benadering). Dwangen pressie gaan in de ogen van Habermas uit van het systeem, van maatschappelijkestructuren en processen waarin macht en geld domineren boven de communicatieveprincipes van de leefwereld.

Zelfregulering in methodiektheorieën van maatschappelijk werk

Roberts (1990) heeft elf zogenaamde 'geïntegreerde social-worktheorieën' aan een kritischeanalyse onderworpen. Hij concludeert (1990, 146), dat al deze methodiektheorieën dehistorische en actuele sociologische context van de problemen verwaarlozen, onvoldoendeuitgaan van conflicterende belangen, machtsposities en waardeopvattingen tussen groepenen klassen in de samenleving, te idealistisch zijn over de mogelijkheden van hetmaatschappelijk werk om sociale problematiek op te lossen en maatschappelijke problemenverindividualiseren. Van een geïntegreerde benadering vanuit het 'persoon en omgeving'-model is in deze zin volgens Robberts geen sprake. Er is onvoldoende aandacht voor socialestructuren en voor collectieve behoeften, waarden en doeleinden.Het is de maatschappijkritische hulpverlening, die inspeelt op deze tekortkomingen dieRobberts signaleert. Binnen dit hulpverleningsmodel laten zich verschillende benaderingenonderscheiden, zoals politiserende hulpverlening, emancipatorische hulpverlening,maatschappijkritische vrouwenhulpverlening, kritisch-psychologische hulpverlening, radicaalmaatschappelijk werk, empowerment-benadering en anti-discriminatietheorieën (vergelijkPayne 1997). Zelfregulering komt als een centraal aspect in deze methodiektheorieën naarvoren.

In het Nederlandse taalgebied is onder meer de theorie van het communicatief handelen vanHabermas door Van der Laan (1990) toegepast op het legitimatievraagstuk vanmaatschappelijk werk. De theorie van het exemplarisch leren van Negt en Kluge is doorDonkers (1988) toegepast op emancipatorische hulpverlening aan individuen en groepen.Van Riet en Wouters zijn met hun boek 'Helpen = leren' (1993) geïnspireerd door deopvattingen van Frankl en Freire, twee auteurs die de zelfsturing van mensen hoog in hetvaandel hebben staan. Schilder (1990) past onder meer de handelingstheorie van dekritische psychologie toe op vrouwenhulpverlening in het Algemeen Maatschappelijk Werk.De centrale doelstelling van deze benadering is niet zozeer gelegen in het opheffen ofverminderen van psychische stoornissen of symptomen. Psychische stoornissen zijn in deogen van de kritische psychologen (Van den Dool en Verbij 1981) immers niet zozeer hetgevolg van kenmerken of eigenschappen van individuen, maar het gevolg van een ver-stoorde verhouding tussen een bepaald individu en diens maatschappelijke omgeving. Indiagnose en interventies wordt nadruk gelegd op het maatschappelijk karakter vanpsychische stoornissen. Het centrale doel is: herstel en vergroting van het handelingsver-mogen. Op grond van dit handelingsvermogen zijn mensen alleen en in coöperatie metanderen in staat tot optimale controle over hun levensomstandigheden.

Een in het maatschappelijk werk herkenbare benadering is de politiserende hulpverlening.Kenmerkend voor deze methodiek is onder meer, dat het verband tussen individueleproblemen en maatschappelijke achtergronden in het centrum van de aandacht staat (DeKler en Van der Zande 1978, De Turck 1978). Volgens Van der Laan (1993, 45) treedt inhet politiserend werken het collectieve subject naar buiten als 'motor' van maatschappelijkeveranderingen. Volgens hem kunnen we het zien als een tegenhanger van de therapeutische

Page 28: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

98

variant, waarin nadruk wordt gelegd op 'werken aan persoonlijke identiteit'. Beidestromingen zijn onder meer in de vrouwenhulpverlening herkenbaar.'Politiek' wordt hier in brede zin verstaan: niet alleen het functioneren van de staat, maarook de macht- of invloedsverhoudingen in gezin, organisatie en samenleving vallen eronder. Het begrip 'politiek' duidt op: 'te beïnvloeden situaties'. Probleemsituaties zoalsarmoede, bezuinigingen, werkloosheid, milieuverontreining, criminaliteit liggen niet onveran-derlijk vast, maar zijn door mensen te beïnvloeden. Achter de zogenaamde 'objectievefeiten' en oordelen zitten keuzes, die bijvoorbeeld worden ingegeven door de economischebelangen van een dominante groep. Door het 'politieke' karakter van opvattingen teontdekken, kunnen ze worden aangevochten en vanuit een sociale optiek ter discussieworden gesteld. Zo kan worden ontdekt, dat in de maatschappelijke verhoudingen talrijkesituaties zijn aan te wijzen, waarin sprake is van - technisch gezien - onnodige vormen vanarmoede, ellende en afhankelijkheid. Het zijn 'politieke' keuzes die achter deze problemenschuil gaan. In samenhang met deze bewustwording van structuren in de maatschappelijkeverhoudingen, kunnen mensen mogelijk ook structurele oplossingen voor individueleproblemen ontdekken in plaats van zichzelf of andere personen voor de gehele situatieverantwoordelijk te stellen. Belangrijk is om problemen van cliënten niet teverindividualiseren en niet alleen nadruk te leggen op zelfverandering van de persoon, maarin de methode van werken ook omgevingsverandering als centraal doel voor ogen tehouden. Persoonlijke en maatschappelijke emancipatie hangen nauw met elkaar samen enkunnen niet los van elkaar worden gezien.

Een vorm van politiserende hulpverlening is de radicaal maatschappelijk werk benadering(Galper 1984). In deze benadering herkennen we aspecten van het begrip 'zelfregulering' inhet accent dat wordt gelegd op het vertrouwen in mensen om individueel en collectief huneigen lot te bepalen, het belang van cliënten om, naast een directe op het individu gerichteoplossing van het probleem, zich te organiseren en samen met anderen, door collectieveactie, effectiever bepaalde problemen op te lossen (samen sterker), de eigen behoeften enbelangen van cliënten voorrang geven boven het kapitalistisch streven naar steeds meerwinst, naast psychosociale steunverlening aan cliënten aandacht besteden aan naar buitengerichte politieke activiteiten, aandacht voor collectieve actie en politieke bewustwordingvan collega maatschappelijk werkers, de vaak 'primitieve politieke rebellie' die we bij veelmaatschappelijk werkers zien uitgroeien in de richting van een meer bewuste politiekepraktijk om bepaalde gelijkgestemde ideeën te realiseren en structurele hervormingendoorgevoerd te krijgen.Ook in de gender-specifieke benadering (Van der Vlugt 1994) wil men bevorderen, datvrouwen en mannen zelf meer greep krijgen op de eigen leefsituatie. Daarom besteedt menspeciale aandacht aan de sociaal-culturele betekenis van het sekseverschil en van debeeldvorming rond 'vrouwelijkheid' en 'mannelijkheid'. Genderwerking zien we onder meerin de socialisatie, in verschillen in positie en macht tussen mannen en vrouwen uitverschillende klassen en ethnische achtergronden en in een ongelijke verdeling vanzorgtaken en waardering van 'vrouwelijkheid' en 'mannelijkheid'.

We herkennen 'zelfregulering' ook als een centraal kenmerk van de empowerment-benadering in maatschappelijk werk. Centraal staat in deze benadering, dat cliënten meermacht over hun eigen leven krijgen. Bolton en Brookings (1996) schrijven: "With origins inthe community development movement of the late 1970s, empowerment refers generally tothe capacity of disenfranchised persons to understand and to become active participantsin matters that affect their lives". De meeste schrijvers zien het, volgens hen, als eenindividuele attitude die kan worden verworven. Payne (1997, 284) noteert onder meer alscommentaar bij het begrip 'empowerment: "However, power given by a worker leaves thepower with the worker. Clients must take power, and it is the role of social work to

Page 29: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

99

organise the institutional respone which makes this possible and accepts it when itoccurs. Like insight therapies, empowerment concentrates on developing clients'capacities and does not seek direct change in oppressive social structures, except by theeffects of individual cases through advocacy. (..) There is a danger that workers will actas though all clients can achieve a high degree of empowerment". Volgens Stark (1996,134) kan 'empowerment' niet worden gereduceerd tot het niveau van persoonlijkeeigenschappen. De sociale context - gemeenschappelijke acties, belangengemeenschappen,sociale ondersteuning in de groep - moet als onafscheidelijk bestanddeel van empowerment-processen worden bekeken. De kracht daarvan ligt in het verbinden van processen opindividueel, groepsbetrokken en structureel niveau. Stark (1996, 160) pleit dan ook vooreen sociaal-ecologische invulling van het begrip 'empowerment' als grondslag van maat-schappelijk werk. In de zienswijze van Stark betekent dit onder meer: aandacht voor deonderlinge afhankelijkheid van personen en sociale contexten, zoeken naar meer soortenprobleemoplossingen tegelijkertijd, aandacht voor zowel competentievergroting vanpersonen en groepen als voor structurele oplossingen van problemen, nadruk op verborgenof niet benutte hulpbronnen voor de oplossing van sociale problemen, accent opparticipatieve en gelijkwaardige samenwerking tussen werker en cliënten en bevorderen vansolidaire vormen van zelforganisatie en zelfhulp.

2.4. Terugblik

Het zelfreguleringsconcept blijkt raakvlakken te hebben met verschillende theorieën binnende sociaal-technologische, persoonsgerichte en maatschappijkritische benadering. Het begripzou zelfs gezien kunnen worden als een nieuw paradigma, dat geleidelijkaan in de socialewetenschappen dominanter wordt. Hierbij moet wel worden opgemerkt, dat dit paradigmaveel verschillende en vaak controversiële gezichtspunten in zich draagt.

Uit de literatuurverkenning komt naar voren, dat zelfregulering in ieder geval iets te makenheeft met een proces van doelgeoriënteerd handelen: het nastreven van een wenselijkegedragssituatie of geprefereerde toestand. Dit op waarden georiënteerde proces is in alle driede benaderingen zowel in individuen als in sociale systemen herkenbaar (zie vraag 1).Toegepast op sociale systemen kan het 'zelfregulering van het collectief' of 'collectievezelfregulering' genoemd worden.Collectieve zelfregulering heeft allereerst te maken met doelgeoriënteerd handelen van hetcollectief. In afhankelijkheid van de omgeving streven groepen of collectieven doelen na enbeïnvloeden, bewust of onbewust, hun omgeving. De groep probeert bijvoorbeeld delevensomstandigheden van haar leden te verbeteren. Collectieve zelfregulering heeft in dedrie veranderkundige modellen bovendien betrekking op structurele en interpersoonlijkeafstemming van de delen van het sociaal geheel op elkaar. In de maatschappijkritischebenadering wordt gesproken van een 'zelfregulerende orde' in de betrekkingen tussenmensen. Ter discussie staat onder meer de vraag hoe in een dergelijke structuur deindividuen zich tot elkaar en tot het collectief verhouden. Hoe wordt er bijvoorbeeldomgegaan met interne conflicten en tegengestelde belangen? In hoofdstuk 7 zal vanuit decasuïstiek op dit vraagstuk verder worden ingegaan. In paragraaf 8.2 zullen we proberenenige conclusies te trekken naar het thema 'collectieve zelfregulering'.

De tweede vraag aan het begin van dit hoofdstuk ging over de normatieve aspecten van hetbegrip 'zelfregulering'. In het algemeen kan worden geconcludeerd, dat in sociaal-technologische theorieën de mens in de loop van de twintigste eeuw meer en meer isontdekt als een zelfsturend wezen. Zeker ook sinds de jaren zestig is de psychologie zich intoenemende mate gaan bezighouden met onderzoek naar het maken van keuzes, het nemenvan beslissingen en het realiseren van eigen gedragsdoelen. De term 'zelfregulering'

Page 30: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

100

verschijnt hier primair als beschrijvend begrip, hoewel het in de praktijktheoretische uitwer-kingen ook als normatief begrip naar voren komt. Waar dit het geval is, wordt accent gelegdop zelfregulering als een vorm van onafhankelijk (autonoom) cognitief handelen. Vanuit desysteem- en maatschappijkritische theorieën kan men zich de vraag stellen, in hoeverre eendergelijke autonomie ten opzichte van de omgeving realistisch is. Met betrekking tot decasuïstiek rijst onder meer de vraag, in hoeverre maatschappelijk werkers en cliënten dezenorm van 'autonomie' hanteren en in hoeverre zij structurele factoren van materiële enimmateriële aard erkennen als beperkend of juist bevorderend voor de zelfsturing.De persoonsgerichte benadering accentueert eveneens de autonomie en zelfver-antwoordelijkheid van de persoon als subject van eigen handelen, maar voegt daar vooralinterne afstemmingsnormen in en tussen personen aan toe. De mens geeft steeds zijn eigenbetekenis aan de wereld om hem heen. Zijn handelen is nooit verplicht door welkewetmatigheid dan ook. Hij is een creatief handelend sociaal wezen, dat zichzelf als persoonvormt in zijn relaties tot andere personen. Naast 'autonomie' in de zin van onafhankelijkgedrag wordt nadruk gelegd op 'autonomie' in de zin van 'handelen in overeenstemming zijnmet eigen gevoelens en behoeften'. Een dergelijke autonomie veronderstelt, dat mensenzichzelf kunnen 'loslaten', spontaan kunnen handelen en niet alles rationeel willen beheersenen controleren. De cognitieve zelfregulatie van gedrag wordt hier dus enigszins aan bandengelegd. We kunnen ons afvragen, hoe deze beide opvattingen van 'autonomie' in decasuïstiek naar voren komen en zich tot elkaar verhouden.

De maatschappijkritische benadering legt nadruk op externe afstemmingsnormen tussenindividuen en hun sociaal-ecologische omgeving. Haar aandacht gaat uit naar het zelfstandigkritisch denken en handelen van mensen in positionele zin. Centraal staat de hande-lingsbekwaamheid van mensen om individueel en collectief hun levensomstandigheden instructurele zin te verbeteren.Opvallend in de drie veranderkundige benaderingen is het onderscheid tussen formele eninhoudelijke zelfregulering. In de sociaal-technologische benadering wordt zelfreguleringvooral gezien als een formeel proces van zelfwerkzaamheid. Nadruk lijkt minder te liggenop ‘declarative knowledge’ (kennis waar men verslag van kan doen) dan op ‘proceduralknowledge’ (kennis over regels en procedures van hoe je met declaratieve kennis om moetgaan), aldus Carver en Scheier (1996, 480). Accent ligt op het informatie-verwerkingsproces, waarbij de specifieke contextgebonden inhouden en doelstellingenminder aandacht krijgen. Carver en Scheier schrijven (1996, 530): “The emphasis of thisapproach is on structure and process rather than content. For this reason, some see thetheories as dealing with an empty shell, programmed somehow in ways that aren’t verywell specified, for purposes and goals that are largely arbitrary”.In maatschappijkritische theorieën – en ten dele geldt dit ook voor persoonsgerichtebenaderingen - wordt de aandacht juist meer gevestigd op zelfregulering als een inhoudelijkpersoon- en contextafhankelijk begrip. De inhoudelijke resultaten die worden nagestreefd -veranderingen in persoon en situatie -, krijgen meer nadruk dan het formele proces vaninformatieverwerking. In de kritische psychologie kan 'zelfregulering' dan ook wordenvoorgesteld als een vorm van arbeid die op behoeftevoorziening is gericht. Is het resultaatvan deze arbeid echter van tevoren gegeven, dan kunnen we in termen van Habermasspreken van 'strategisch handelen'. In de visie van Negt en Kluge is het arbeidsresultaatechter niet kant en klaar of van buitenaf vóórgegeven, maar realiseert het zich in het proceszelf.Door 'zelfregulering' meer als inhoudelijk contextafhankelijk begrip te omschrijven, wordthet complexer, minder scherp te definiëren en moeilijker af te grenzen. Men kan zichderhalve de vraag stellen of het daarom niet verstandiger is het slechts als een formeelbegrip te omschrijven. Om deze vraag te beantwoorden, gaan we kijken naar de praktijkvan maatschappelijk werk: Hoe komen formele en inhoudelijke aspecten van zelfregulering

Page 31: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

101

in de casuïstiek naar voren? Waar leggen maatschappelijk werkers het accent op en hoeverhouden de formele en inhoudelijke aspecten zich bij hen tot elkaar? Paragraaf 8.3 zal deconclusies op dit punt samenvatten en bespreken.

Als we ons de vraag stellen, in hoeverre de term 'zelfregulering' van toepassing is op zowelpersoonsgericht als omgevingsgericht werken (zie vraag 3), dan valt op dat zelfreguleringverwijst naar het sociaal geconstitueerd handelen van personen zowel in relatie tot zichzelfals tot de omgeving. De cognitieve theorieën van sociaal gedrag gaan in op de combinatievan innerlijk handelen (cognitie) en uiterlijk handelen (gedrag). De persoonsgerichte theorie-n benadrukken, dat naast het cognitieve aspect ook het affectieve als apart handelingsaspectkan worden onderscheiden. Er wordt dan gesproken van 'emotioneel-motivationeel hande-len', omdat ook gevoelens en behoeften kunnen worden opgevat als activiteiten van hetbewustzijn die verwijzen naar iets buiten dat bewustzijn. Von Brentano (1838-1917) weeser reeds in 1874 op, dat waarnemen steeds een waarnemen van iets is, ervaren steeds eenervaren van iets, grijpen steeds een grijpen naar iets. Elke psychische activiteit verwijst dusnaar een object. In de voorstelling is iets voorgesteld. Iedere activiteit vindt haar zin buitenzichzelf. Von Brentano noemt dit betrokken zijn op een object: de intentionaliteit vanpsychische verschijnselen. De mens existeert: treedt buiten zichzelf. In de intentie schuilthet doel dat mensen hebben als ze aan het waarnemen, interpreteren of ervaren zijn.Afhankelijk van het doel is er verschil in betrokkenheid op het object.Al kan worden betwist dat alle mentale handelingen intentioneel en bewust zijn (Veldeman1996), het is deze intentionele gerichtheid in het cognitief, emotioneel en uiterlijk handelen,die met de term 'zelfregulering' lijkt te worden bestudeerd. In het begrip 'zelfregulering' zitdus een evaluatief karakter: een op waarden georiënteerd aspect. Het is hetnormgeoriënteerd of normatief handelen van mensen dat vertrekt vanuit de vraag, hoe zijzich in welke richtingen binnen bepaalde situaties 'zouden moeten' gedragen. In die zin zoumen zelfregulering een bepaalde algemene attitude ten opzichte van zichzelf en de omge-ving kunnen noemen die drie basisdimensies bevat: een cognitieve, een affectieve dimensieen een gedragsdimensie. Eagly en Chaiken (1993, 155) definiëren attitudes als: "tendenciesto evaluate an entity with some degree of favor or disfavor, ordinarily expressed incognitive, affective and behavioral responses". Met 'entity' doelen ze op het object vaneen attitude: een persoon, concept, object, sociale groep etc, d.w.z. alles waarop mengunstig of ongunstig gezind kan reageren.

De cognitieve, affectieve en op het gedrag betrekking hebbende dimensie van zelfreguleringkan gericht zijn op beïnvloeding van zichzelf: de eigen cognities, affecties en gedragingen;ze kan echter ook gericht zijn op beïnvloeding van de sociale en maatschappelijke omge-ving. Alle drie de benaderingen vestigen zowel aandacht op veranderingen in het individu alsop veranderingen die in de omgeving zouden kunnen en moeten plaatsvinden. Daarbij gaathet wel om wat verschillende accenten. Zo lijkt de traditionele cognitieve benadering vangedrag de omgeving als object van zelfsturing vrijwel te verwaarlozen. De geïndividuali-seerde persoon staat hier centraal, terwijl in de sociale systeembenadering de relatie tot deomgeving meer de aandacht heeft. Voor zover omgevingsverandering in de sociaal-technologische en persoonsgerichte benaderingen belangrijk wordt gevonden, komen vooralde culturele ontwikkelingen op micro- en mesoniveau van verandering in beeld. Zo richtencognitieve psychologen, wanneer zij spreken over het maatschappelijk niveau vanfunctioneren, volgens Stevens (1996, 136), hun aandacht hoofdzakelijk op het cultureleaspect. Lewin wijst bijvoorbeeld op het belang van een democratisch waarden- ennormenbewustzijn, bijvoorbeeld als het gaat om leiderschap in groepen. Persoonsgerichteen discursieve theorieën accentueren het belang van een goede communicatieve afstemmingtussen personen. Maatschappijkritische theorieën spreken hun voorkeur uit voor structureleveranderingen, zowel op micro- als macroniveau van verandering. In het algemeen leggen

Page 32: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

102

zij sterk accent op omgevingsbenvloeding en denken daarbij vooral aan verbetering van delevensomstandigheden van mensen.Men kan zich de vraag stellen of met het begrip 'zelfregulering' hiermee voldoende rechtwordt gedaan aan de wederkerige beïnvloeding van individu en omgeving. Is 'zelfregulering'niet te veel een individu-gericht begrip? Blijft de sociaal-maatschappelijke omgeving tochniet te veel het ondergeschoven kind? Hoe verschijnt dat omgevingsgerichte werken in decasuïstiek? Hoe breed wordt deze omgeving opgevat? In hoeverre leggen maatschappelijkwerkers de nadruk op aanpassing van het individu aan de omgeving of juist op veranderingvan de omgeving? In hoeverre hebben zij voldoende aandacht voor maatschappelijke enstructurele factoren die het gedrag van mensen bepalen en verindividualiseren ze deproblematiek van cliënten? In paragraaf 8.3 zal op deze vragen worden teruggekomen.

Rest ons de vraag hoe nu precies dat proces van zelfregulering verloopt: als een bewustdoor de persoon zelf gestuurd proces of meer als een proces van reageren op stimuli vanuitde omgeving (zie vraag 4)? We zien in de geschiedenis van de sociale wetenschappen eentoenemende nadruk op het actieve bewustzijn van mensen, waarmee individuen en groepenzichzelf sturen in de context van de maatschappelijke omgeving. Zelfregulering is duszonder meer geen wetmatig door de omgeving bepaald proces. In die zin is zelfreguleringdus geen zuiver 'objectief' proces van reageren op stimuli uit de omgeving. Een dergelijkmechanistisch standpunt lijkt in de sociale wetenschap te zijn verlaten. Toch blijkt dezeaandacht voor zelfsturing vanuit het actieve bewustzijn niet te impliceren, dat zelfreguleringnu niet meer nomologisch, als een wetmatig verlopend proces, wordt opgevat. De kwestiemoet worden genuanceerd.In het sociaal-technologisch model worden de nomologische aspecten van zelfreguleringbenadrukt. Zo verschijnt zelfregulering in het cybernetisch denken als een weliswaar actief,maar vrijwel automatisch reageren van het bewustzijn op de input van informatie uit deomgeving. Het is een min of meer bewust proces, dat vrijwel wetmatig, vanuit vóórgegeveninformatie, verloopt. Het is vooral een reageren op stimuli uit de omgeving (feedback). Opbasis van deze informatie van buitenaf wordt het eigen gedrag gecontroleerd en bijgestuurd,zodat het systeem als geheel in evenwicht blijft. In de sociaal-cognitieve benadering vangedrag (Bandura) is er eveneens aandacht voor het informatieverwerkingsproces van hetactieve bewustzijn, waarmee mensen de gedragssituatie reguleren door zichzelf vóórafdoelen te stellen (feedforward). Zowel in de cybernetische als sociaal-cognitieve benaderingis men op zoek naar geobjectiveerde kennis van wetmatigheden die zich in dit cognitiefinformatieverwerkingsproces voordoen.

In de hermeneutische en sociaal-constructionistische visie van de persoonsgerichtebenadering wordt zelfregulering eveneens niet gezien als een wetmatig, door factoren vanuitde omgeving, bepaald proces, maar meer als ageren in de richting van eigen waarden opgrond van eigen persoonlijke intenties. Het handelen wordt toegeschreven aan autonomefactoren in personen die op grond hiervan met elkaar communiceren. 'Zelfregulering' is eenbewust zelfsturen 'vanuit zichzelf', de uitdrukking van iemands autonomie. Het bewustzijnwordt gezien als open, creatief, niet van buitenaf vastgelegd en niet enkel als een voertuigvan monitoring of representatie, dus niet zoiets als een computer of een ander technisch ofnatuurlijk systeem.In de maatschappijkritische benadering verschijnt zelfregulering als een dialectisch procestussen subject en object. Naarmate men hier meer de nadruk legt op maatschappelijke-structurele belemmeringen, verschijnt zelfregulering meer als een objectief verlopendproces, als een reageren op stimuli vanuit de omgevingsstructuren. De meer subject-geori-nteerde theorieën vestigen de aandacht op het individuele en collectieve subject als motorvan maatschappelijke verandering.

Page 33: 2. EEN THEORETISCHE VERKENNING VAN HET BEGRIP … · inleiding in de agogische theorie en praktijk' (8e druk 1998). ... herkenbare punten naar voren, zoals uit het vervolg van dit

103

Aan het begrip 'zelfregulering' worden in de sociaal-wetenschappelijke literatuur dus tweeaspecten onderscheiden. Allereerst een subjectief aspect, waarin zelfregulering verschijnt alsautonoom handelen: wat wil zeggen dat de persoon subject is van eigen handelen. Terwijlhij zichzelf stuurt, handelt hij vanuit zichzelf, dus onafhankelijk van zijn omgeving.Daarnaast is er een objectief aspect, waarin zelfregulering verschijnt als 'afhankelijk'handelen; hier is de persoon object van de omgeving en reageert hij op stimuli vanuit deomgeving. Aldus stuurt hij de gedragssituatie. Als centrale vraag komt naar voren hoe dezesubjectieve en objectieve aspecten zich tot elkaar verhouden in het proces vanzelfregulering. Wordt het doelgeoriënteerd handelen van cliënten in de casuïstiek slechtsgezien als een respons op stimuli uit de omgeving (heteronome oorsprong) of alsvoortkomend uit zichzelf (autonome oorsprong)? In hoeverre verloopt het proces vandoelgeoriënteerd handelen volgens tevoren uitgestippelde doelen of voorspelbare stappen?Hoe verloopt dit proces in de hulpverlening?

In de nu volgende vijf hoofdstukken gaan we de basisthema's van het praktijktheoretischmodel dat uit de casuïstiek naar voren komt, op een concreter niveau confronteren met debesproken theoretische benaderingen. Van hieruit zullen in hoofdstuk 8 de contouren vaneen mogelijk verantwoordingskader voor de methodiek van het maatschappelijk werkworden overwogen.Het is natuurlijk een onmogelijke opgave om op deze manier te komen tot eenwetenschappelijk verantwoorde meta-theorie over het complexe begrip 'zelfregulering'. Uitdit hoofdstuk mag blijken, dat het een dermate breed en conflicterend veld van thema's entheorieën uit de sociale wetenschappen betreft, dat dit onmogelijk is. Wel kan op een aantalthema's een confrontatie tot stand worden gebracht tussen het praktijkdenken in decasuïstiek en de in dit hoofdstuk besproken theorieën over zelfregulering. Al pendelendtussen theorie en praktijk zullen weer nieuwe vragen worden opgeroepen. Veel vragenzullen echter ook onbeantwoord moeten blijven.