121 Arbeidsrelevante Paramedische Zorg In De Eerste Lijn

2
zorg 134 1-2005 > zorg & financiering vastgesteld voor de financiering van de regio- nale ondersteuningsstructuren. Na goedkeuring door Minister Hoogervorst zijn zorgverzekeraars in staat om de nieuwe structu- ren adequaat te financieren. Bron: ZN Journaal, 2004, nr. 49< Toen in 2002 het onderzoek naar de vraag of en hoe deze specialisatie van paramedici toegan- kelijk moest zijn voor verzekerden, was nog niet bekend dat arbeidsrelevante paramedische zorg twee jaar later nauwelijks nog onderdeel zou uitmaken van het verzekerde pakket. Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) stelt vast dat er momenteel niemand verantwoordelijk is voor het regelen van de afstemming tussen deze en overige gezondheidszorg. In 2002 heeft het CVZ een onderzoek uitgezet naar de stand van zaken over arbeidsrelevante paramedische zorg. Het onderzoek is uitgevoerd door TNO en in het najaar 2003 afgerond. De noodzaak van het onderzoek lag in de beleids- matige vraag: ‘In welke mate wordt arbeidsrele- vante paramedische zorg ingezet, hoe wordt het ingezet en is het effectief ?’ De relevantie van deze vraag volgt uit de veronderstelling dat para- medici regelmatig mensen zien met arbeidsrele- vante klachten. In de tijd dat deze beleidsvraag is uitgezet, speelde de vraag of en hoe deze spe- cialisatie van paramedici op arbeidsrelevante zorg toegankelijk moest zijn voor verzekerden. Spanning De bruikbaarheid van de nu voorliggende resul- taten is sterk beïnvloed door verscheidene ont- wikkelingen die speelden tijdens dit onderzoek. Het gevolg van de ontwikkelingen is dat arbeids- relevante paramedische zorg nauwelijks meer een onderdeel is van het verzekerde pakket. Het belang van het paramedisch behandelen van een aandoening is echter niet veranderd. Het CVZ constateert een spanning tussen het uitsluiten van (arbeidsrelevante) paramedische zorg uit het pakket met het aan het werk houden van mensen met arbeidsrelevante klachten. Er is niemand verantwoordelijk voor het regelen van de afstemming tussen arbeidsrelevante parame- dische zorg en overige gezondheidszorg. Effectiviteit De algemene conclusie van het rapport is dat paramedische zorg bij arbeidsrelevante aandoe- ningen niet efficiënt wordt ingezet omdat er te weinig onderzoek is naar de effectiviteit, er geen samenhang is tussen reguliere zorg en arbozorg en er te weinig informatie beschikbaar is over welke behandeling tegen welke prijs gegeven wordt. Adviezen Het CVZ pleit voor helderheid over de volgende punten. Gegeven het (financiële) belang van arbeids- relevante aandoeningen dient er meer aan- dacht te zijn voor effectieve zorg. Niet alleen de beroepsgroep zelf, maar vooral verwijzers dienen hiervan op de hoogte te zijn. Het CVZ adviseert de Minister de verantwoordelijkheid voor het initiëren en coördineren van onder- zoek en implementatie te beleggen. De orga- nisatie waar de Minister deze verantwoorde- lijkheid belegt moet voldoende zicht hebben op gezondheidszorg en arbozorg en in staat zijn om partijen om te stimuleren en (finan- cieel) te motiveren. Voor de verzekerde is het belangrijk dat er tus- sen zorgverleners geen tegenstrijdigheden of overlap bestaat. Voor goede paramedische zorg bij arbeidsrelevante klachten vindt er 121 arbeidsrelevante paramedische zorg in de eerste lijn

Transcript of 121 Arbeidsrelevante Paramedische Zorg In De Eerste Lijn

zorg

134 1-2005 > zorg & financiering

vastgesteld voor de financiering van de regio-nale ondersteuningsstructuren.Na goedkeuring door Minister Hoogervorst zijn

zorgverzekeraars in staat om de nieuwe structu-ren adequaat te financieren.Bron: ZN Journaal, 2004, nr. 49<

Toen in 2002 het onderzoek naar de vraag of enhoe deze specialisatie van paramedici toegan-kelijk moest zijn voor verzekerden, was nogniet bekend dat arbeidsrelevante paramedischezorg twee jaar later nauwelijks nog onderdeelzou uitmaken van het verzekerde pakket. HetCollege voor zorgverzekeringen (CVZ) stelt vastdat er momenteel niemand verantwoordelijk isvoor het regelen van de afstemming tussen dezeen overige gezondheidszorg.

In 2002 heeft het CVZ een onderzoek uitgezetnaar de stand van zaken over arbeidsrelevanteparamedische zorg. Het onderzoek is uitgevoerddoor TNO en in het najaar 2003 afgerond. Denoodzaak van het onderzoek lag in de beleids-matige vraag: ‘In welke mate wordt arbeidsrele-vante paramedische zorg ingezet, hoe wordt hetingezet en is het effectief ?’ De relevantie vandeze vraag volgt uit de veronderstelling dat para-medici regelmatig mensen zien met arbeidsrele-vante klachten. In de tijd dat deze beleidsvraagis uitgezet, speelde de vraag of en hoe deze spe-cialisatie van paramedici op arbeidsrelevantezorg toegankelijk moest zijn voor verzekerden.

Spanning

De bruikbaarheid van de nu voorliggende resul-taten is sterk beïnvloed door verscheidene ont-wikkelingen die speelden tijdens dit onderzoek.Het gevolg van de ontwikkelingen is dat arbeids-relevante paramedische zorg nauwelijks meereen onderdeel is van het verzekerde pakket. Hetbelang van het paramedisch behandelen van eenaandoening is echter niet veranderd.Het CVZ constateert een spanning tussen hetuitsluiten van (arbeidsrelevante) paramedische

zorg uit het pakket met het aan het werk houdenvan mensen met arbeidsrelevante klachten. Er isniemand verantwoordelijk voor het regelen vande afstemming tussen arbeidsrelevante parame-dische zorg en overige gezondheidszorg.

Effectiviteit

De algemene conclusie van het rapport is datparamedische zorg bij arbeidsrelevante aandoe-ningen niet efficiënt wordt ingezet omdat er teweinig onderzoek is naar de effectiviteit, er geensamenhang is tussen reguliere zorg en arbozorgen er te weinig informatie beschikbaar is overwelke behandeling tegen welke prijs gegevenwordt.

Adviezen

Het CVZ pleit voor helderheid over de volgendepunten.– Gegeven het (financiële) belang van arbeids-

relevante aandoeningen dient er meer aan-dacht te zijn voor effectieve zorg. Niet alleende beroepsgroep zelf, maar vooral verwijzersdienen hiervan op de hoogte te zijn. Het CVZadviseert de Minister de verantwoordelijkheidvoor het initiëren en coördineren van onder-zoek en implementatie te beleggen. De orga-nisatie waar de Minister deze verantwoorde-lijkheid belegt moet voldoende zicht hebbenop gezondheidszorg en arbozorg en in staatzijn om partijen om te stimuleren en (finan-cieel) te motiveren.

– Voor de verzekerde is het belangrijk dat er tus-sen zorgverleners geen tegenstrijdigheden ofoverlap bestaat. Voor goede paramedischezorg bij arbeidsrelevante klachten vindt er

121 arbeidsrelevante paramedische zorg in de eerste lijn

ZenF-0105-cyaan.qxd 9-2-2005 19:39 Pagina 134

diversen

135zorg & financiering > 1-2005

afstemming plaats tussen huisarts, bedrijfs-arts en paramedicus. Het CVZ adviseert deMinister de verantwoordelijkheid voor hetstimuleren van samenwerking tussenberoepsgroepen te beleggen.

– De beroepsgroep dient heldere informatiebeschikbaar te stellen voor werkgever enwerknemer zodat die weten welk product zekopen en wat ze daarvoor betalen.

Bron: CVZ, november 2004<

Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) isverantwoordelijk voor de coördinatie en definanciering van het Nationaal ProgrammaGrieppreventie. In opdracht van het CVZ moni-tort het Landelijk Informatie Netwerk Huisart-senzorg (LINH) sinds 1997 het bereik van hetNationaal Programma Grieppreventie. Recentheeft het LINH de uitkomsten van de monito-ring over het griepseizoen 2003/2004 afgerond.

De omvang van de risicopopulatie in de LINH-praktijken is tussen 2002 en 2003 gestegen van23,3 naar 23,6 procent van de totale populatiedie staat ingeschreven bij huisartsen. In 1999was dit nog 21,7 procent. Het LINH schrijft de groei in het afgelopen jaartoe aan de toenemende vergrijzing en de toena-me van het aantal chronisch zieken. Vooral hetaantal mensen met diabetes mellitus is toegeno-men. Het LINH verwacht dat de groei van de

risicopopulatie zich de komende jaren zal voort-zetten.Uit het LINH-onderzoek blijkt dat van de totalehoogrisicopopulatie in 2003 75 procent daad-werkelijk tegen griep is gevaccineerd. Dit is het-zelfde percentage als in 2002 en 2001.Verder heeft het LINH met behulp van de onder-zoeksgegevens berekend dat de vaccinatiegraadvan de totale Nederlandse bevolking 17,6 pro-cent is. Uit de feitelijke financiële verslagleg-ging over het jaar 2003 van de uitvoerder vande griepvaccinatiecampagne, de StichtingNationaal Programma Grieppreventie (SNPG),blijkt dat 17,8 procent van de bevolking is gevac-cineerd. Het LINH is van mening dat de door hetLINH berekende vaccinatiegraad van de totaleNederlandse bevolking en gerealiseerde vacci-natiegraad van de SNPG met elkaar vergelijk-baar zijn.Bron: CVZ<

122 monitoring griep 2003

In 1987 gingen kinderen gemiddeld 2,7 keerper jaar naar de huisarts, in 2001 was ditgedaald tot 2,1 keer per jaar, een afname vantwintig procent.

Kinderen kwamen in 2001 vaker met huidpro-blemen (zoals huidschimmels en krentenbaard)en minder vaak met bovenste-luchtwegproble-men (zoals verkoudheid) bij de huisarts dan kin-deren in 1987. Huisartsen verwijzen kinderen

minder vaak door naar een medisch specialistdan vijftien jaar geleden. Wel was er een toena-me van verwijzingen voor psychologische pro-blemen, vooral leerproblemen.Dit blijkt uit onderzoek naar de aandoeningenvan kinderen in de huisartspraktijk, waaropHanneke Otters op 15 december 2004 promo-veerde aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.Bron: Nivel, 15 december 2004<

123 kinderen gaan minder naar de huisarts dan vijftien jaar geleden

ZenF-0105-cyaan.qxd 9-2-2005 19:39 Pagina 135