1 JAARVERSLAG 2006 COMMISSIE EVALUATIE AFGESLOTEN ...

5

Click here to load reader

Transcript of 1 JAARVERSLAG 2006 COMMISSIE EVALUATIE AFGESLOTEN ...

Page 1: 1 JAARVERSLAG 2006 COMMISSIE EVALUATIE AFGESLOTEN ...

1

JAARVERSLAG 2006 COMMISSIE EVALUATIE AFGESLOTEN STRAFZAKEN

FEBRUARI 2007

VoorgeschiedenisDe Commissie evaluatie afgesloten strafzaken (hierna: CEAS) is ingesteld naar aanleiding van deevaluatie van de Schiedammer parkmoord, in welke strafzaak iemand ten onrechte was veroordeeld.In de aanloop naar het debat met de Tweede Kamer over het evaluatierapport waren er geluiden in demedia dat de Schiedammer parkmoord niet op zichzelf zou staan. Zo zouden er - met name bij depolitie - functionarissen in gewetensnood zitten vanwege het feit dat mensen ten onrechte waren ver-oordeeld omdat er informatie zou zijn achtergehouden aan de rechter. Dit was voor de minister vanJustitie aanleiding om aan de Kamer toe te zeggen dat hij een commissie zou laten instellen die designalen van dergelijke functionarissen kan onderzoeken. Dit heeft vervolgens geleid tot de instellingvan de CEAS waarvan taakstelling en bevoegdheden zijn neergelegd in het instellingsbesluit dat isgepubliceerd in de Staatscourant van 13 april 2006 (bijlage 1).

Doel van deze commissie is om door middel van onderzoek na te gaan of zich in een specifieke straf-zaak in de opsporing, vervolging en/of de presentatie van het bewijs ter terechtzitting ernstige manco’shebben voorgedaan die een evenwichtige beoordeling van de feiten door de rechter in de weg hebbengestaan. Om staatsrechtelijke redenen blijft de rol van de zittende magistratuur in dit onderzoek buitenbeschouwing.

De CEAS is ingesteld door het College van procureurs-generaal (hierna: College) en bestaat uit eenpool van advocaten-generaal, strafrechtswetenschappers, voormalig politiefunctionarissen en (oud)advocaten. Uit deze pool wordt door het College voor elk toegewezen voorstel een driemanschapgeformeerd dat het onderzoek uitvoert. De namen van degenen die deel uitmaken van deze pool isopgenomen bij dit jaarverslag als bijlage 2.

Op verzoek van de Tweede Kamer is er een vaste toegangscommissie (hierna: TC) onder voorzitter-schap van een onafhankelijke wetenschapper. Deze TC adviseert het College of er aanleiding is omnader onderzoek in te stellen. Voorzitter van de TC is professor mr. Y. Buruma, hoogleraar straf- enstrafprocesrecht aan de Radboud Universiteit Nijmegen. De andere leden van de toegangscommissiezijn jhr. mr. M. Wladimiroff, advocaat te Den Haag, en mr. F. Posthumus, advocaat-generaal te Am-sterdam. De TC wordt ondersteund door medewerkers van het Parket-Generaal.

BerichtgevingKort voor de start van de CEAS heeft het College de instelling van de commissie in een brief onder deaandacht gebracht van een aantal wetenschappers, de voorzitter van de Raad van Hoofdcommissa-rissen, de directeur van het NFI, de Nederlandse orde van Advocaten, de Nederlandse Vereniging vanStrafrechtsadvocaten en de Politievakorganisatie ACP. Daarbij werden de wetenschappers en de ACPmet nadruk uitgenodigd om "verdachte zaken" te melden.

Rond de publicatie van het instellingsbesluit van de CEAS in de Staatscourant is de voorzitter van deTC geïnterviewd door verschillende media; daardoor werd er bekendheid gegeven aan het feit dat deCEAS – in de wandeling ook wel aangeduid als “commissie Posthumus II” – van start was gegaan.Daarnaast heeft het College hier in een nieuwsbericht melding van gemaakt. Ook is er op de websitevan het OM een eigen rubriek voor de CEAS. Naast algemene informatie over de taken en bevoegd-heden van de CEAS, bevat deze rubriek ook samenvattingen van de adviezen van de toegangscom-missie.

Het College heeft in de verslagperiode 3 nieuwsberichten uitgebracht: een ter gelegenheid van destart van de CEAS en medio juli en medio november een voortgangsbericht. Over de 3 zaken die na-der worden onderzocht is telkens een persbericht uitgegaan. Deze staan ook op de site.

Werkwijze toegangscommissieDe TC is begin mei 2006 van start gegaan en is in de verslagperiode 4 keer bij elkaar geweest om teberaadslagen over de zaken die onder de aandacht van de CEAS zijn gebracht. In een aantal zaken

Page 2: 1 JAARVERSLAG 2006 COMMISSIE EVALUATIE AFGESLOTEN ...

2

waarin evident was dat niet aan de vereisten van het Instellingsbesluit werd voldaan, hebben de ledenvan de TC per mail of per telefoon overleg gepleegd over het uit te brengen advies.

VerschoningDe vaste leden van de toegangscommissie nemen geen deel aan de beraadslagingen indien er ookmaar van enigerlei vorm van eerdere betrokkenheid bij de zaak zou kunnen worden gesproken. Be-trokkenheid wordt hierbij ruim geïnterpreteerd: prof. mr. Buruma ziet af van een bijdrage in de beoor-deling als het zaken betreft uit het ressort Arnhem, waar hij raadsheer plaatsvervanger is of als zakenworden aangedragen door een directe collega van de Radboud Universiteit; mr. Wladimiroff indien hijof een (voormalig) kantoorgenoot bij de zaak betrokken is geweest en mr. Posthumus bij zaken uit hetressort Amsterdam.Voor het geval dat een lid van de TC zich dient te verschonen, wordt zoveel mogelijk een beroep ge-daan op een vaste vervanger uit dezelfde beroepsgroep. Professor Th.A. de Roos, hoogleraar straf-en strafprocesrecht aan de Universiteit van Tilburg is aangewezen als primaire vervanger voor profes-sor Buruma en mr. P.G.I.M. Bovens, voormalig advocaat, voor mr. Wladimiroff. Mr. Posthumus wordtvervangen door de AG uit Den Bosch, tot 1 september 2006 mr. K.A.J.M. Wetzels, nadien mr. drs.M.H.L. de Roos - Schoenmakers.Prof. De Roos heeft in 6 zaken aan de beraadslagingen deelgenomen, de heer Bovens en mevrouwWetzels beiden in 3 zaken. In één zaak moest ook prof. De Roos zich verschonen vanwege eerderebetrokkenheid bij de indiener en heeft professor mr. P.J.P. Tak, hoogleraar straf- en strafprocesrechtaan de Radboud Universiteit Nijmegen, aan de advisering meegewerkt.

Besluitvorming en communicatie met de indieners van verzoekenDe TC heeft zich bij de advisering gebaseerd op de ingediende stukken, waarbij in voorkomend gevalaan de indiener verzocht is een aantal verhelderingsvragen schriftelijk te beantwoorden. In de ver-slagperiode is het niet voorgekomen dat de TC aanleiding zag om de indiener uit te nodigen voor eenmondelinge toelichting ten behoeve van het uit te brengen advies. Wel is in twee gevallen na het uit-brengen van het advies nog (telefonisch) een mondelinge toelichting aan de indiener gegeven door de(wnd) voorzitter van de TC.

Als de TC adviseert om geen nader onderzoek in te stellen informeert zij de indiener over haar adviesaan het College, waarbij advies en instellingsbesluit van de CEAS ter informatie worden meegezon-den. Vervolgens wordt betrokkene door het College op de hoogte gesteld van de beslissing die hetCollege op basis van dat advies heeft genomen.In de gevallen dat de TC adviseert om nader onderzoek in te stellen, wordt de indiener daarover pasgeïnformeerd na de besluitvorming van het College. Onderdeel van deze besluitvorming vormt in datgeval ook de formatie van een driemanschap. Voorts is, voordat het College met zijn besluit naar bui-ten komt, voorzien in een procedure waarin betrokkenen - zoals slachtoffers, nabestaanden, functio-narissen binnen politie, OM, NFI, ZM - persoonlijk op de hoogte worden gesteld van het feit dat ernader onderzoek gaat plaatsvinden. In deze procedure is ook voorzien dat de raadsman van de ver-oordeelde kort voordat het instellen van nader onderzoek publiek bekend wordt, mondeling op dehoogte wordt gesteld. Nadien krijgt de indiener van het College ook een schriftelijke bevestiging.

Onderzoek door driemanschappenNadat de TC advies heeft uitgebracht heeft zij verder geen bemoeienis met het feitelijke onderzoek.Dat vindt plaats onder leiding van de advocaat-generaal die door het College met het onderzoek isbelast. De advocaat-generaal maakt in overleg met degenen uit de CEAS die hem of haar ondersteu-nen, een onderzoeksopzet. Over voortgang en bevindingen van het onderzoek brengt het drieman-schap rechtstreeks verslag uit aan het College.

Aangedragen zakenAantallen zaken en de beslissingenIn de verslagperiode zijn 26 zaken onder de aandacht van de TC gebracht, waarbij het in 24 gevalleneen verzoek betrof om nader onderzoek in te stellen. De TC heeft in de verslagperiode in 21 daarvanadvies uitgebracht aan het College. Het College heeft in 19 gevallen de adviezen overgenomen. Opverzoek van de indiener is in twee door betrokkene aangedragen zaken besluitvorming door het Col-lege aangehouden in afwachting van door indiener aangekondigde nadere informatie. Enkele malenhebben personen zich mondeling tot de voorzitter van de TC gewend; adviezen worden echter slechtsuitgebracht aan de hand van schriftelijk aangedragen zaken.

Page 3: 1 JAARVERSLAG 2006 COMMISSIE EVALUATIE AFGESLOTEN ...

3

In drie van de aangedragen zaken heeft de TC geadviseerd om nader onderzoek in te stellen, waarbijin één van de drie specifiek is aangegeven waar het nader onderzoek zich naar het oordeel van de TCop moet richten. Bij het uitbrengen van advies tot nader onderzoek benadrukt de TC dat dit niet gelijkstaat aan het oordeel dat de zaak in de opsporing of vervolging niet goed zou zijn behandeld.

In de resterende 18 zaken heeft de TC geadviseerd geen nader onderzoek in te stellen. In 11 zakenomdat de indiener een burger was die zich, gezien de formele eisen uit het Instellingsbesluit, niet totde CEAS kan wenden. In twee van die zaken had het strafrechtelijk onderzoek niet tot een veroorde-ling geleid en in één geval had het verzoek geen betrekking op een strafzaak. In 6 van deze 11 zakenkwam daar nog bij dat het delict niet de vereiste ernst had die nodig is om voor nader onderzoek doorde CEAS in aanmerking te komen.In de overige 7 zaken betrof het één anonieme melding, waardoor de Toegangscommissie zich er nietvan heeft kunnen overtuigen dat de melder voldoet aan de criteria. Zes zaken zijn wel ingediend dooreen persoon die voldoet aan de eisen, maar om verschillende redenen afgewezen. In twee gevallenwas ook naar het oordeel van de melder geen sprake van een onterechte veroordeling. In drie metelkaar verband houdende zaken, aangebracht door dezelfde indiener, zijn de veronderstelde manco’sonvoldoende precies omschreven om nu - ruim 20 jaar later – nog zinvol onderzoek te kunnen latendoen. In een laatste geval bleef het verzoek beperkt tot het uiten van algemene bezwaren tegen devaliditeit van een opsporingsmiddel, zonder dat de indiener concrete aanwijzingen kon geven dat dit inde aangedragen strafzaak had geleid tot het verkeerd informeren van de rechters.Vermelding verdient wellicht dat de TC en de CEAS geen bemoeienis gehad hebben met de zoge-naamde Deventer moordzaak aangezien deze zaak ging spelen toen de politieke besluitvorming overde CEAS nog niet was afgerond.

Een geanonimiseerde samenvatting van de zaken waarin advies is uitgebracht is opgenomen als bij-lage 3.

Hernieuwde beraadslaging na uitbrengen adviesIn twee zaken heeft de indiener, nadat de TC afwijzend had geadviseerd, nadere informatie over debetreffende zaak aangedragen die voor de TC aanleiding was opnieuw over de zaak te beraadslagen.In beide gevallen heeft de TC in de aanvullende informatie geen reden gezien om van haar aanvanke-lijke advies terug te komen.

Zaken met advies tot nader onderzoekZoals hierboven vermeld heeft de TC in drie zaken geadviseerd om nader onderzoek in te stellen.Deze zijn alle drie aangedragen door wetenschappers die in een wetenschappelijke publicatie eenanalyse hebben gemaakt van de concrete strafzaak en hebben aangegeven waar zich naar hun oor-deel manco’s in het opsporingsonderzoek hebben voorgedaan die een evenwichtige beoordeling doorde rechter hebben belemmerd. Het College heeft in die drie zaken een driemanschap ingesteld datonder leiding van een advocaat-generaal het onderzoek verricht, en dat rapporteert aan het College.De advocaat-generaal wordt steeds bijgestaan vanuit de wetenschappelijke en vanuit de politiële in-valshoek.Van de professioneel bij de zaak betrokken personen, die zich op grond van het instellingsbesluit totde CEAS kunnen wenden, heeft de TC in de verslagperiode geen zaken ontvangen, die in aanmer-king zouden komen voor nader onderzoek. Wel is een anoniem verzoek aan de TC gezonden tenaanzien waarvan het vermoeden bestond dat de inzender een professioneel betrokkene was. Anoni-miteit is op zich geen reden om een geval niet nader te onderzoeken. Wel kan anonimiteit het pro-bleem met zich brengen dat geen relevante vervolgvragen kunnen worden gesteld ten aanzien van destatus van de indiener of ten aanzien van de aangedragen feiten.

Overige verzoekenEr zijn niet alleen verzoeken binnengekomen om zaken aan nader onderzoek te onderwerpen. Zo istweemaal onder de aandacht gebracht van de voorzitter van de TC dat in een zonder succes afge-sloten opsporingsonderzoek naar een levensdelict naar het oordeel van de briefschrijver nader onder-zoek had moeten plaatsvinden.Voorts heeft een burger/benadeelde verzocht om aan te geven of zijn zaak voor behandeling door deCEAS in aanmerking kwam, alvorens hij op zoek zou gaan naar meer informatie. Ook is er een briefbinnengekomen van een burger met een aantal vragen over werkwijze van de CEAS in het algemeen,zoals bijvoorbeeld of er kosten aan een onderzoek verbonden zijn en of ouderdom van de zaak eenrol speelt.

Page 4: 1 JAARVERSLAG 2006 COMMISSIE EVALUATIE AFGESLOTEN ...

4

Tenslotte is er in twee zaken als het ware een vooraankondiging gedaan dat deze – afhankelijk van debeslissing van de Hoge Raad op een ingediend herzieningsverzoek – in een latere fase mogelijk kun-nen worden aangeboden aan de TC/CEAS.

CEAS-onderzoek in perspectiefAangezien in de verslagperiode nog geen onderzoeken zijn afgerond, kan in dit jaarverslag slechtseen algemene beschouwing worden gegeven over het te verrichten onderzoek. De adviezen van deToegangscommissie tot het verrichten van nader onderzoek moeten immers worden onderscheidenvan het beoordelen van onderzochte zaken.De CEAS dient niet te worden beschouwd als onderdeel van het systeem van rechtsmiddelen, alsware het vergelijkbaar met hoger beroep, cassatie of herziening. Om staatsrechtelijke redenen blijft derol van de zittende magistratuur immers nadrukkelijk buiten het onderzoek door de CEAS. Bovendienheeft het College van Procureurs-Generaal1 een belangrijke rol bij de start en de afronding van eenevaluatieonderzoek. Weliswaar heeft het College zich gecommitteerd om het oordeel van de TC tevolgen, als deze nader onderzoek noodzakelijk acht, maar het is het College dat naar aanleiding vandie adviezen besluiten neemt en in het bijzonder beslist over de samenstelling van driemanschappendie het daadwerkelijke onderzoek uitvoeren. Uiteindelijk worden de bevindingen van het drieman-schap ook weer aangeboden aan het College dat immers de opdrachtgever van het onderzoek is.Overigens zal het College de (conclusies van de) onderzoeken wel openbaar maken, maar een zelf-standig rechtsgevolg heeft het rapport van een driemanschap niet.

Mede met het oog op de publieke beeldvorming is het goed om de verhouding tussen de evaluatievan afgedane strafzaken door de CEAS en de herzieningsprocedure nader aan te duiden. Een her-zieningsverzoek kan worden ingediend door de veroordeelde of diens raadsman en dit is niet het ge-val bij een verzoek om onderzoek door de CEAS. Anderzijds is voor het inwilligen van een herzie-ningsverzoek vereist dat een novum wordt aangedragen dat het ernstig vermoeden oplevert dat ditkan leiden tot een rechterlijke beslissing tot niet ontvankelijkheid van het OM, ontslag van rechtsver-volging, vrijspraak of een lagere straf. Dat vereiste kent de CEAS-procedure niet. Omdat de CEAS inde kern is belast met het evalueren van de kwaliteit van het opsporingsonderzoek is niet vereist dat opvoorhand duidelijk is dat de aangedragen manco’s in het opsporingsonderzoek tot een van de ge-noemde definitieve uitspraken zouden hebben geleid. In het bijzonder doen zich in de praktijk gevallenvoor waarin de aangedragen feiten en omstandigheden zelf niet ondubbelzinnig vast staan en/of deconsequenties daarvan voor het verdere verloop van het onderzoek in kwestie nog moeten wordenbezien. Omdat evenwel de CEAS niet is ingesteld om elke (ernstige) zaak te evalueren langs demeetlat van rechtmatigheid en optimale effectiviteit, adviseert de TC in de praktijk alleen als de be-weerde manco’s uit het opsporingsonderzoek (resp. de presentatie ter zitting) een wezenlijk onderdeelvan de bewijsvoering kunnen betreffen of – zeker met het oog op ontlastende omstandigheden – vanbelang kunnen zijn geweest voor de overtuigingskracht van hetgeen aan de rechter is voorgelegd.E.e.a. betekent dat een kritisch oordeel van een driemanschap (uit de CEAS) over een afgedanestrafzaak niet impliceert dat die afdoening door de rechter onjuist is geweest. Het is aan de herzie-ningsrechter om dat te (doen) onderzoeken. Wel is het mogelijk dat het kritisch oordeel hetzij voor hetCollege zelf aanleiding is een herzieningsverzoek uit te lokken bij de Procureur-Generaal bij de HogeRaad dan wel voor de veroordeelde of diens raadsman onderbouwing vormt voor een op dat kritischoordeel volgend herzieningsverzoek. Dat het onderscheid tussen CEAS en herzieningsrechter serieusmoet worden genomen is te illustreren met een voorbeeld. Het is denkbaar dat naar voren komt dateen politieverhoor op een al te indringende wijze heeft plaatsgevonden en dat het driemanschap daareen kritisch oordeel over velt. In het onderzoek van dat driemanschap kan dan echter ook naar vorenzijn gekomen dat het onderzoek overigens niet negatief is beïnvloed door die fout (verg. de casus vanHR 9 mei 2000, NJ 2000, 521). In dat geval kan het zijn dat de Hoge Raad ondanks het kritisch oor-deel van de CEAS geen reden ziet tot herziening te beslissen.Het voorgaande neemt niet weg dat reeds nu duidelijk is dat de verhouding tussen CEAS en recht-spraak een precaire is. Het moge juridisch onjuist zijn, maar er moet rekening mee worden gehoudendat een kritisch oordeel van de CEAS in de beeldvorming kan overkomen als kritiek op de rechter.Een begrijpelijke vraag van de burger is immers: waarom heeft de rechter die de uitspraak deed nietgezien wat de CEAS nu wel heeft gezien? Ook die stap is echter niet altijd juist. De ervaring leert im-mers dat zeer veel gebeurtenissen in het opsporingsonderzoek de rechter nooit bereiken. Dat is on-

1 Anders dan bij beslissingen van de Zittende Magistratuur is de minister van Justitie politiek verantwoordelijkvoor beslissingen van het College van procureurs-generaal

Page 5: 1 JAARVERSLAG 2006 COMMISSIE EVALUATIE AFGESLOTEN ...

5

vermijdelijk en heeft in beginsel niets te maken met het welbewust achterhouden van gegevens. Op-nieuw een voorbeeld. Als naar aanleiding van een moord in het huis van verdachte A een buurtonder-zoek heeft plaatsgevonden onder 400 mensen en van hen zeggen 399 niets te hebben gehoord ofgezien, dan is het volstrekt begrijpelijk dat de verslagen van die 399 gesprekken niet worden gemaakten/of niet worden opgenomen in het dossier dat aan de rechter wordt aangeboden. Bij een evaluatiezou kunnen blijken dat een van die gesprekken gegevens bevat waaruit blijkt dat B op de dag van demoord in dat huis was, maar dat dit gegeven door niemand op is waarde geschat. In het evaluatieon-derzoek kan zoiets boven water komen, terwijl de rechter van de aanwezigheid van B niet op dehoogte kon zijn.

SlotDe ervaringen van de CEAS waarop aan het eind van het eerste kalenderjaar van haar bestaan kanworden teruggekeken zijn beperkt. De toegangscommissie is van oordeel dat het aantal aanvragen ismeegevallen. Dat is van belang gezien de mate waarin het vraagstuk van mogelijk onterechte veroor-delingen tot de verbeelding van velen spreekt. Veruit de meeste van de 26 zaken die onder de aan-dacht van de commissie zijn gebracht, kwamen evident niet in aanmerking voor nader onderzoek. Demaatschappelijke onrust over deze materie staat zo bezien niet in verhouding tot het aantal gevallendat vragen oproept.Het onderzoek dat in drie zaken is aangevangen is nog niet afgerond. Het onderzoek dat in het kadervan de CEAS plaatsvindt en de daarop gebaseerde beslissingen mogen niet op een lijn worden ge-steld met onderzoek naar aanleiding van een herzieningsverzoek. Niettemin zullen de ervaringen vande CEAS en de TC in het bijzonder van belang kunnen zijn voor de huidige discussie over de meestwenselijke wijze van optreden met betrekking tot in twijfel getrokken strafzaken.