· Web viewSommige kinderen doen dit heel krachtig. Het profileren lijkt te ontstaan door de...

15
Een positief pedagogisch klimaat Door: Rianne Boer Opleiding: Traineeship Xpect Primair

Transcript of   · Web viewSommige kinderen doen dit heel krachtig. Het profileren lijkt te ontstaan door de...

Een positief pedagogisch klimaat

Door: Rianne Boer

Opleiding: Traineeship Xpect Primair

Datum: november 2015

Begeleider: Corné van Oers

Onderzoeksvraag:

Hoe maak ik kinderen eigenaar van een positief pedagogisch klimaat?

Deelvragen:

- Wat is een pedagogisch klimaat?- Welke interventies kan ik nemen om een positief pedagogisch klimaat te ontwikkelen?- Hoe zorg ik ervoor dat informele leiders een bijdrage leveren aan een positief pedagogisch

klimaat?

SituatieschetsMijn naam is Rianne Boer, leerkracht van groep 7 op basisschool De Boemerang. Dit is mijn eerste jaar in groep 7. Mijn klas telt 34 kinderen. De groep is samengesteld vanuit drie groepen 6. In deze eerste fase ligt de focus op het vormen van een prettig pedagogisch klimaat. Na deze fase wordt de focus verlegd naar resultaten. In het afgelopen jaar had ik groep 5. Het is mij vorig jaar gelukt om een groepsklimaat neer te zetten wat mij op het lijf geschreven is. Mijn ideaalbeeld van een pedagogisch klimaat had ik bereikt. Naar mijn weten heb ik dit groepsklimaat geoptimaliseerd door mijn positieve insteek. Ik probeer deze positieve insteek mee te nemen in mijn groep 7, maar logischerwijs heeft een andere groep kinderen uit een andere leeftijdscategorie een andere aanpak nodig. Ik was de afgelopen weken erg zoekende naar een passende aanpak om het klimaat neer te zetten waar ik naar streef. Ik merkte dat een aantal kinderen nog erg mijn grenzen aan het zoeken was. Voor mij was dit een erg frustrerend proces. Is mijn manier van lesgeven wel geschikt voor deze leeftijdscategorie? Vanuit deze situatie ben ik gaan zoeken naar verschillende theorieën over het creëren van een positief pedagogisch groepsklimaat. In dit onderzoek worden mijn interventies en bevindingen beschreven.

1. Wat is een pedagogisch klassenklimaat?

Een pedagogisch klimaat wordt omschreven als het geheel van aanwezige en gecreëerde omgevingsfactoren, die invloed hebben op het welbevinden van de kinderen (http://wij-leren.nl/pedagogisch-klimaat-artikel.php). Opvoeding in een groep vraagt om specifieke aandacht voor een goed leefklimaat in de groep. Alleen een groep met een positief pedagogisch klimaat biedt mogelijkheden om nieuwe vaardigheden te leren. Het welbevinden heeft invloed op de ontwikkeling en het leervermogen. Leervoorwaarden en persoonsvorming staan hierbij centraal. Een positief pedagogisch klimaat vermindert de negatieve invloeden die kinderen op elkaar hebben (van der Halm & Hanrath, 2011). Om een constructief leefklimaat in een leefgroep te ontwikkelen is een tiental aandachtspunten opgesteld:

1. Houd rekening met beperkingen2. Stel grenzen in plaats van regels (niet met steeds meer regels de rust proberen te bewaren,

eigen verantwoordelijkheid stimuleren). 3. Bekrachtiging (positief gedrag en positieve eigenschappen benadrukken, in plaats van alleen

de negatieve kanten van het gedrag). 4. Houd rekening met coping gedrag dat onecht gedrag kan lijken (jeugdigen hebben vaak

ongewenste coping technieken aangeleerd, zoals toneel spelen of liegen: keur hen hier niet op af). Houding van de beroepsopvoeder ten opzichte van de jeugdigen:

5. Sta open voor jeugdigen, kijk en stel vragen (jeugdigen komen vaak aandacht tekort, breng veel tijd op de groep door, behandel jeugdigen als individuen, wees geïnteresseerd).

6. Wees creatief in de manier waarop je je doel wilt bereiken (het kan ook anders, benut de ruimte die er vanuit de instelling is om te kijken wat werkt).

7. Wees bereikbaar, neem initiatief en genereer energie voor de jeugdigen (betrek jeugdigen in hoe het beter kan, wees duidelijk en kies voor een positieve toon).

8. Wees betrouwbaar (zeg wat je doet en doe wat je zegt. Vooral deze jeugdigen hebben veel wantrouwen richting volwassenen). Richtlijnen Jeugdzorg / Ernstige Gedragsproblemen / onderbouwing / pagina 86

9. Toon respect (jeugdigen hebben vaak een negatief zelfbeeld, en zetten daarom juist een grote mond op: blijf correct, houd fysiek afstand, maak geen grappen ten koste van anderen). Houding van de beroepsopvoeder ten opzichte van zichzelf:

10. Bevorder emotionele stabiliteit (onderken je eigen onzekerheden, neem tijdig afstand en doe zo nodig een beroep op).

Nu spreekt van Overveld (2013) over een verschil tussen een groep en een klas. Een klas is een samenstelling van losse individuen die in de basis geen gemeenschappelijke deler hebben. Een groep daarentegen is een verzameling van personen die in zekere mate van elkaar afhankelijk zijn om hun doel te kunnen bereiken. Zij hebben gemeenschappelijke uitgangspunten die elkaar wederzijds beïnvloeden.

Wanneer ik vanuit dit oogpunt naar mijn groep 7 kijk, zie ik dat er in mijn klas nog niet overal sprake is van een groepsgevoel. Dit is logischerwijs te verklaren doordat zij samengevoegd zijn uit drie groepen. De kinderen moeten hierdoor hun positie nog veroveren. Dit proces wordt ook wel de fase van storming genoemd. In deze fase profileren sommige kinderen zich als leider. Sommige kinderen doen dit heel krachtig. Het profileren lijkt te ontstaan door de drang van mensen en kinderen om een hiërarchie te bepalen. Ik profileer mij als leerkracht als leider, maar naast mij staan ook verschillende leiders op tussen de kinderen (van Overveld, 2013). Zij pakken deze leiding door hun houding, gedrag en taalgebruik. Aan mij als leerkracht de taak om deze leiders de juiste sturing te geven waardoor zij een positieve invloed op het pedagogisch klimaat uit oefenen. Van Overveld (2013) schrijft hierover het volgende:

‘Als de informele leider een prettige, sociale persoonlijkheid is, heeft de leraar weinig te vrezen. Sociale leiders hebben een positieve invloed op de rest van de groep. Als de leider daarentegen dwars, agressief of bijvoorbeeld dominant is, kunnen er problemen in de gezagsverhoudingen ontstaan. De informele leider kan dan via probleemgedrag de poten onder de stoel van de formele leider (de leraar) wegzagen. Als de leraar vervolgens geen goed antwoord op de ze gezagscrisis heeft, zal de fase van performing mogelijk op negatieve wijze worden ingevuld. De invloed van de informele leider is dan zo groot dat deze bijdraagt aan het ontstaan en in stand houden van een negatief pedagogisch klimaat’.

Ik merkte in deze eerste weken dat de informele leiders uit mijn klas de voorkeur gaven aan het negatieve leiderschap. Er was dan ook een intensieve strijd gaande tussen mij als formele leider en de informele leiders. Ik was erg zoekende naar de juiste antwoorden, maar ik leek de antwoorden maar niet te vinden. Ik kreeg te maken met oppositioneel gedrag. Deze machtsstrijd leek ik op enig moment niet te winnen en voor mij leidde dit tot grote frustraties. Ik zocht naar de juiste interventies en op dit moment lijk ik deze gevonden te hebben. In de hoofdstuk 3 wil ik graag meer vertellen over deze interventies.

2. Interventies die bijdragen aan een positief pedagogisch klimaat

Het pedagogisch klimaat wordt positief beïnvloed door verschillende factoren. De visie van de leerkracht en achterliggende waarden bepalen de manier waarop een leerkracht een pedagogisch klimaat schept. Een pedagogisch klimaat wordt positief beïnvloed door verschillende factoren. Het opdoen van positieve ervaringen, de mate van welbevinden en het stellen van grenzen belangrijke pijlers zijn hierbij de belangrijkste factoren (van der Halm & Hanrath, 2011). Deze factoren hebben invloed op het zelfbeeld en het vermogen tot zelfregulatie.

Als leerkracht streef ik naar een positief pedagogisch klimaat waarin bovenstaande factoren goed tot zijn recht komen. Volgens de theorie van Van der Halm en Hanrath (2011) dient een leider van een groep kinderen te handelen vanuit de volgende principes:

- Observeren; je kunt gedrag beter begrijpen door te kijken naar de situatie rondom het gedrag. Hierbij gelden twee basisprincipes: schrijf in termen van waarneembaar gedrag en verdeel de geobserveerde situatie in losse onderdelen die later samen een volledig beeld vormen

- Structureren; een gestructureerde en voorspelbare omgeving helpt kinderen met gedragsproblemen om rustiger te blijven (De Mey et al., 2005). Deze voorspelbaarheid kan worden onderscheiden in structuur in tijd, plaats, afspraken, persoon en leerkansen (Slot & Spanjaard, )

- Betrokkenheid; hierbij gaat het om het opbouwen van een positieve relatie met het kind.- Positief herformuleren; een opmerking over negatief gedrag ombuigen tot iets positiefs

(Albrecht et al, 2010/ Slot & Spanjaard, 1999/ Webster-Stratton, 2007).- Effectieve opdrachten; duidelijke vragen en opdrachten geven en het bekrachtigen hiervan

door complimenten is een goede manier om de kinderen zelfvertrouwen te geven en verantwoordelijk te maken voor hun eigen gedrag.

Bovenstaande principes komen sterk overeen met mijn principes als leerkracht. Ik merk met name dat het observeren van de kinderen mij veel nieuwe inzichten geeft. Ik verplicht mijzelf als leerkracht om op iedere dag minimaal tien minuten de kinderen te observeren. Deze observaties geven mij veel rust. Ik probeer tijdens de observatie stil te staan bij het welbevinden van ieder kind en ik vraag mijzelf af of de kinderen het in mijn groep naar hun zin hebben. Op deze manier waarborg ik voor mijzelf dat ieder kind gezien wordt. Uiteraard zijn er verschillende methodieken om goed te observeren. Een van de methodieken waar ik regelmatig gebruik van maak is de tijdsteekproef (Harinck & van Oudheusden, passend onderwijs door passend onderzoek, 2011). Als leerkracht vorm je een bepaald beeld over een leerling. De tijdsteekproef kan dit beeld doen veranderen. Tijdens de tijdsteekproef geef je aan wat de leerling iedere 20 seconden doet. Op deze manier kan geregistreerd worden in welke mate en leerling bijvoorbeeld taakgericht is. Ik gebruik deze methodiek bewust op momenten dat ik frustratie toe voel nemen over een bepaalde leerling.

Tevens heb ik interventies genomen op het gebied van de positiviteit. Hiermee probeer ik bewust om te gaan met de aspecten betrokkenheid en positief herformuleren. Een eerste interventie is de complimentenbal (zie bijlage 3). Ik merk dat de complimentenbal ervoor zorgt dat leerlingen gedurende het schooljaar op een andere manier gaan communiceren. Ze vinden het steeds gewoner om elkaar te complimenteren voor dingen die de ander goed doet. Behalve het stimuleren van positieve communicatie tussen de leerlingen onderling wil ik ook mijn communicatie met de leerlingen positief laten verlopen. Om deze reden maak ik gebruik van complimentenkaarten (zie bijlage 4). Gedurende de dag kies ik minimaal 1 les waarin ik werk met de complimentenkaarten. Ik geef van te voren aan op welk gedrag ik let en vervolgens leg ik bij leerlingen die voldoen aan deze

gedragsnormen een complimentenkaart op de tafel. Met enige regelmaat benoem ik ook naar de rest van de groep dat de betreffende leerling een complimentenkaart verdient. Deze manier van werken zorgt ervoor dat ik ook de rustige kinderen blijf zien en dat positief gedrag gestimuleerd wordt.

Complimenten geven kinderen een enorm gevoel van eigenwaarde. Hierdoor gaan ze zich goed over zichzelf voelen en kunnen ze een positiever zelfbeeld ontwikkelen. Soms ontstaat er in de opvoeding van kinderen een situatie waarin door moeilijk gedrag van het kind de opvoeder veel straft en er weinig waardering voor het kind over blijft. Kinderen leren echter veel meer en makkelijker door complimenten. Een compliment stimuleert het kind vaker het gewenst gedrag te laten zien en geeft het kind een goed gevoel over zichzelf. Correcties en complimenten dienen met elkaar in evenwicht te zijn. Bij voorkeur krijgt de leerling meer complimenten dan correcties. Het geven van complimenten kan soms ook gecombineerd worden met een beloning. Maar dit is lang niet altijd nodig. Een compliment op zich is vaak al beloning voldoende voor een kind. Kinderen worden enorm graag gewaardeerd door hun opvoeder. Om deze reden is het geven van complimenten een heel gemakkelijke en fijne manier van opvoeden en met elkaar omgaan.

Kort samengevat is het geven van complimenten zo effectief omdat (Vos van der Hoeven, 2004, de kracht van een compliment):* Een compliment een kind helpt een positief zelfbeeld te krijgen en zelfvertrouwen geeft* Een compliment het laten zien van gewenst gedrag motiveert* Een compliment een kind leert dat het met gewenst gedrag positieve aandacht kan krijgen

Een volgende interventie die ik heb genomen is de Keek op de Week. Deze interventie is afkomstig uit de Lean filosofie (Feng & Ballard, standard word from a lean theory perspective, 2008). De Keek op de Week is een wekelijks overlegmoment waarin we met elkaar de groepsprestaties bespreken. Deze bespreking is gericht op het behalen van de gestelde doelen. Onder het genot van een lekker plakje cake benoemen de kinderen de sterke en zwakke punten van de afgelopen week. Wanneer de gestelde doelen behaald zijn, wordt dit moment besteed aan het opstellen van nieuwe doelen. Deze doelen worden vervolgens vormgegeven in een datamuur. Op een datamuur worden alle gegevens bijeengebracht waardoor veranderingen in prestaties zichtbaar zijn. Dat maakt resultaten en ontwikkelingen inzichtelijk en tastbaar ( Van Teunenbroek, Effectief opbrengstgericht werken doe je samen, 2014). Op deze manier streven we als groep naar verbeteringen. Aan de doelstelling op de datamuur zit een beloning gekoppeld.

3. Interventies informele leiders

Zoals ik in hoofdstuk 1 beschreef, kreeg ik in de afgelopen periode te maken met sterke informele leiders. Deze informele leiders kregen de neiging om op een negatieve manier leiding te geven aan de klas. Ik ben om deze reden gaan zoeken naar mogelijke interventies om dit patroon te doorbreken. Na gesprekken met verschillende collega’s en theoriestudies ben ik gekomen tot de volgende interventies:- dagplanning; met een dagplanning komt leraar tegemoet aan de behoefte aan veiligheid en zekerheid (Maslow, 1972). De voorspelbaarheid van een dagplanning leert kinderen hun gedrag aan ta passen aan de ander. Ze weten op deze manier wat ze kunnen verwachten. Wanneer de dag onvoorspelbaar is, kan dit leiden tot angst of hulpeloosheid. Door het bieden van regelmaat krijgen leerlingen het gevoel dat de omgeving beheersbaar is ( Bruynooghe, Problemen in de klas, leerlingen en leerkracht zoeken samen naar mogelijke oplossingen voor een positieve klasklimaat met behulp van het torenspel, 2007).

- gedragscontract; een gedragscontract is een schriftelijke afspraak tussen de leerling en de leraar. Dit contract werkt vanuit het principe dat de leerling belooft te werken aan gedragsdoelen. Wanneer de doelen behaald worden, zal de leraar de leerling belonen. Deze werkwijze wordt met name ingezet wanneer er sprake is van externaliserend probleemgedrag (Van Overveld, 2013). Deze interventie heb ik toegepast op één leerling in mijn groep waarmee ik een machtsstrijd voerde. In bijlage 2 wordt deze methodiek verder toegelicht.- time-out; jonge leerlingen en leerlingen met impulsief gedrag hebben regelmatig een steuntje in de rug nodig wat hen eraan herinnert dat zij de rust moeten bewaren. Een leraar kan een leerling activeren door bijvoorbeeld te zeggen ‘ga eens even op de denkstoel zitten. Dan kom ik straks luisteren wat jij daar hebt bedacht’. De leraar pakt hierin de leiding, maar in samenspraak met de leerling wordt deze time-out pas werkelijkheid. De leraar geeft de eerste aansporing tot zelfcontrole, op de nadenkplek zal de leerling toch zelfstandig de verschillende technieken moeten toepassen. Het geven van de suggestie is om die reden in het midden van het continuüm geplaatst (Van Overveld, 2013). Om de time-out op een goede manier te gebruiken is het van belang dat de leerling geïnformeerd wordt over het gebruik van de time-out. De leerling dient op voorhand te weten voor welke overtredingen de time-out gebruikt wordt, waar de time-out plek is en hoe lang de leerling hier dient te gaan zitten bij overschrijdend gedrag (Merlevede, Meerschaert, Bosmans, De Mey en Braet, kinderen de baas!? Praktijkboek voor deskundigen, 2004).

Bijlage 1: Tijdsteekproef

TIJDSTEEKPROEF-FORMULIERObservator:

Naam leerling:

Naam leerkracht:

Groep:

Situatie:

Datum observatie:

categorie aantal procentenTa

Kij

Sto

Lo

An

Totaal 100 %

Min.

Na 20 sec. Na 40 sec. Na 60 sec. Opmerkingen

1 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

2 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

3 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

4 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

5 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

6 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

7 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

8 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

9 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

10 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

11 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

12 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

13 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

14 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

15 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

16 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

17 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

18 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

19 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

20 Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An Ta Kij Sto Lo An

Toelichting TIJDSTEEKPROEF

Bij een tijdsteekproef scoort de observator – gedurende een periode van het zelfstandig werken – om de 20 seconden wat de leerling doet. Op deze wijze verkrijgt hij 3 scores per minuut. Na afloop kan hij berekenen hoeveel procent van de tijd, bedoeld voor zelfstandig werken, de leerling taakgericht was.

Categorieën Bij het nemen van een tijdsteekproef, scoort de observator het gedrag van de leerling in de volgende categorieën: Ta werkt taakgerichtKij Kijkt afwezig rond of staart voor zich uitSto Stoort andere leerlingen of praat met hen over andere onderwerpen dan

de taakLo Loopt door de klasAn Is bezig met andere activiteiten.

Bijlage 2: Gedragscontract

Het gedragscontract wordt opgesteld op onderstaande wijze:- de leerling en de leraar hebben een gesprek over het probleemgedrag en/of de probleemsituatie (indien wenselijk worden de ouders uitgenodigd). Het ongewenste gedrag wordt concreet en feitelijk benoemd.- de leraar stelt samen met de leerling vast aan welk nieuw gedrag gewerkt gaat worden. Het verdient de voorkeur aan te sluiten bij de gedragsverwachtingen die op preventieniveau 1 worden uitgedragen. - de leraar stelt samen met de leerling vast welke beloning aan het behalen van de doelen wordt gekoppeld- het contract wordt ingevuld en door alle betrokkenen ondertekend. Het verdient aanbeveling om de ouders het contract voor akkoord of gezien te laten ondertekenen.- de leerling gaat aan de slag met het nieuwe gedrag en ontvangt feedback van de leraar.- na verloop van tijd is er een evaluatiegesprek.

Bijlage 4: Complimentenkaarten