file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar...

245
Mémoires van een gewone Egmondse jongen

Transcript of file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar...

Page 1: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

Mémoires van een gewone Egmondse jongen

Page 2: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

1

Hoofdstuk 1

Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen? Mémoires van een gewone Egmondse jongen? Oke’!!Geboren ben ik op 7 oktober 1903 te Egmond a/Zee in het "Waaigat", zo heette die buurt. Waarom het zo heette weet ik niet, het waaide er net zo hard of zacht als in andere buurten van het dorp. Er is echter één plek waar het altijd hard waaide en dat zal nog wel zo zijn: dat is het gedeelte van de Voorstraat nabij de Oud-Katholieke kerk. Daar had men soms moeite om er tegenin te komen.Wij woonden in een rijtje huisjes dat liep van Zuid naar Noord. Wie woonden er zoal in die buurt? In onze rij Agie Abie, Lijpie Buis, Manni en de familie Prins. van welke vrouw ik altijd een dubbeltje kreeg met nieuwjaarwensen, een uitzonderlijke gift voor die tijd en voor hun beurs, maar dat kwam omdat zij een zoontje hadden gehad, net zo oud als ik. die was overleden. Verder nog Jan Broek en wij.Om ons been had je Keetje Buur en buur Ansje, Arie van Roetje Schuit, Kees van Wouter, Gerrit van Kiek, IJskonijn, Piet van Tijssie Glas, Ka Bel met haar zonen. Jan de Star en Let (Gerrit van Werven).In het rijtje huisjes, haaks op die van ons en meer naar de Voorsrraat, daar woonden Jan Half. Jan van Job, Klaas Groen en Jan Smit met zijn vrouw Antje.Het erf dat bij deze huisjes hoorde, was geheel behangen met "scharrenhangeni’. dit waren houten staketsels waaraan scharren werden gedroogd of ponen, voordat deze gerookt werden. Ook waren er een aantal hokken waarin biggen werden grootgebracht. voor een deei met visafval. Als deze biggen opgegroeid waren tot schrammen, kwamen Simon Genet en Bertus van Boetje of Jan Broek en dan wisselden deze dieren onder veei gepraat en nandgeklap van eigenaar.

De huisjes, ook het onze. bestonden uit twee vertrekken. In het achterend werd eten geKookt en daar zat ik met een of twee van mljn zussen 's avonds bij een petroleumlampje een emmer vol aardappelen te schillen. Daar was ook een soort trap naar de zolder, waar in twee 'koetsjes“ een aantal kinderen. 4 of 5, dat weet ik niet meer, heerlijk op de haverdoppen siiepen. Door de kieren van de dakpannen zag je de buitenlucht, zodat als het ‘s winters sneeuwde. de vlokken in je bed belandden.Wij hadden ook nog een erfje, wat de "tuin" genoemd werd, er groeide echter niets. Er stonden wel twee hondenhokken en een kettenstal, er was een mestvaalt. de plee en ook nog een hokje waar moeder op maandag de was kookte. Het erfje was dus volledig bezet.

Vader en Moeder zijn in april 1901 getrouwd. Moeder was een weduwc van P. Huiberts, zij had drie kinderen.

Page 3: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

2

Zij had het als jonge weduwe erg arm gehad, er bestonden toen geen sociale voorzieningen voor zulke mensen. Er zijn uit het huwelijk met Vader nog negen kinderen geboren: vier dochters en vijf zonen. Van de meisjes is de oudste, Coba, in augustus 1916 overleden aan buikvliesontsteking, zij zou op 4 september 14 jaar zijn geworden. Ik wect nog wat Vader zei bij het graf: "De Heer heeft' gegeven, de Heer heeft genomen, de Naam des Heren zij geprezen." Van de jongens is Gerrit, 1_ jaar oud, in juli 1911 aan de mazelen overleden. Er heerste toen een epidemie van die ziekte, veel gezinnen moesten een baby verliezen. Er was toen blijkbaar nog geen medicijn tegen die ziekte. Op 26 september van datzelfde jaar werd weer een Gerrit geboren, die leeft nog terwijl ik dit schrijf.

Hoofdstuk 2.

Ik zal nu proberen mijn herinneringen in chronologische volgorde te vermelden. Mijn vroegste her-innering is de "Bewaarschool", 'dat was een gedeelte van een schuur op het erf van Ruigewaard, in de steeg. Tussen het huis van Ruigewaard en de slagerij van Cor Kwast kon men de school bereiken. De nieuwc school was in aanbouw, want ik herinner mij dat ik samen met Dirk Bakkum met een mand erop uit werd gestuurd om krullen en klosjes hout te halen bij Jaap Zijp, die aan die school werkte. Twee juffrouwen staan mij voor de geest: Ma Bruineberg en Annie Zijp. Enkele jaren geleden heb ik deze laatste weergezien bij de begrafenis van mijn zus Lien, die als Zuster Gemma ingetreden was bij de zusters Ursulinen in Bergen. Zij, Annie Zijp, behoorde ook tot die orde en zij was inmiddels ver in de tachtig. Ik kende haar natuurlijk niet. maar broer Gerrit maakte mij op haar attent.

1909

Ik zit in de eerste klas bij juffrouw Zuidgeest, een zuster van pastoor, weduwe met twee kinderen. Zij is denk ik maar kort geweest. want ik heb ook nog een juffrouw Semee meegemaakt. Het is 30 april en daar komt Piet v.d. Schinkel met een paar bakplaten, waarop beschuiten met muisjes liggen: voor ieder één. Ook werden er papieren rood-wit-blauwe vlaggetjes uitgedeeld en hebben wij, wat een feest, een liedje geleerd, "Prinses Juliana is geboren". waarvan ik enkele regels heb onthouden:

Page 4: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

3

't Is Juliaantje's dag! ontplooit voor haar den vlag! en: Koninklijke bloempjes bloeien helder schoon Parelend van Glorie aan d'Oranjekroon!

Van 1910 weet ik alleen dat ik 's avonds op de rug van zuster Cor Huibens buiten ben geweest om naar een staartster te ldjken: de komeet van Halley. Ook krijg ik dit jaar voor mijn verjaardag een draagmand, een klein model. Vrijwel iedereen. zeker de mensen die land in de duinen hadden, of gingen strandlopen, bezaten zo'n mand. die buiten Egmond kriel werd genoemd. Van 1911 herinner ik mij dat het een zeer warme zomer was. Ik moest helpen op het "vetland". Wat voor taak een achtjarige jongen daar had, is mij ontgaan. Wel werd ik met mijn draagde op mijn rug naar Arendje Peet gestuurd om hoger bier en zoet bier voor het vrouwvolk. ' Arendje Peet (Arendje de doiwel) was een zus van mijn grootmoeder, Japikje Zwaan. Arendje had een soort winkeltje waarin enige stopflessen met snoep stonden en waar beurrige peren ('??) en bier (4 cent per fles) werden verkocht.

1912/1913

In een van beide jaren is er een soort fancy-fair in het dal waar nu nog de tennisbanen zijn. Het kostte natuurlijk geld om op dat terrein te komen en dat bezaten wij niet. Ook toen al waren wij vindingrijk genoeg om toch binnen te komen. Ik denk dat het een of ander historisch gebeuren moest voorstellen, waarin een aantal grote jongens liepen in een blauw kostuum met een pofbroek en een raar hoofddeksel, en gewapend met een sabel en een hellebaard. Het meest spectaculaire wat ik mij van dit feest hen’nner is dat een Stuntman. hangende aan zijn tanden aan een gespannen draad uit de nok van het toenmalige Kurhaus naar beneden zakte en zo het feestterrein bereikte. Over die draad liep een rol en zo vloog hij als een wervelwind naar beneden tegen een elastieken vangnet. In het jaar 1912 breekt er ook nog een staking uit onder het zeevarend personeel van de visserijvloot in IJmuiden. Een groot deel van de Egmonders verdienen bun schamele boterham bij die visserij, is het niet als zeevarende dan toch, zoals mijn vader en grootvader, als visventer. Er wordt grote armoede, ja zelfs honger geleden in "derp". Ome Arie. vaders broer in IJmuiden, wist nog een vat baring bij ons te krij gen waar wij nog mee ventten: drie voor een dubbeltje, maar ja, wie kon er nog een dubbeltje missen? Ik kan mij nog goed de edele daad herinneren die Piet v.d. Schinkel, de bakker, stelde toen hij tegen moeder zei: " Vrouw Stam, niet minder brood nemen hoor! Ik weet dat je geen geld hebt, daar zit ik niet om te springen.

Page 5: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

4

Als de staking is afgelopen dan treffen we wel een soepele regeling. U mag er jaren over doen.”Er komen agitatoren in de zaal van Job Half (de Vergulde Valk) de stakers toespreken. Ik ben dan nog te jong om alles te kunnen volgen. Vader vangt een konijn, wat twee kwartjes oplevert. Hij krij gt echter wel een "bekeuring", ik denk dat de rechter tolerant is geweest. Op 4 mei 1912 overlide mijn grootmoeder Japikje Zwaan, vrouw van Kees Stam. Zij werd 74 jaar. Het enige wat ik mij herinner is dat ik na de begrafenis enkele kadetjes met ham verorberde, het was voor het eerst van mijn leven dat ik zulk lekkers te eten lqeeg! In oktober van dit jaar moet broer Olof Huiberts in militaire dienst bij de veldartillerie in Den Haag. Na enige weken komt hij met zwaard en gespoord, omhangen met een cape en met een soort berenmutsje op zijn hoofd en ook nog een ketting onder zijn kin met verlof.

1914

Op een dag in het voorjaar, maart of april, komt 's morgens rond 7 uur zoals gewoonlijk Piet v.d. Schinkel met zijn nog warme broden ook bij ons. Hij heeft groot en sensationeel nieuws: "Vrouw Stam, het Kurhaus staat in de brand!" Dit imposante gebouw stond op de plaats waar nu de z.g. Sterflat is gebouwd. Er bestond toen nog geen Noordboulevard. Het Kurhaus bezat een eigen strandafgang in de vorm van een trap langs weiks leuningen je zo lekker naar beneden kon glijden. Er waren ook van die zeegroen geschilderde badkoetsen. waarover Kees Koopman in de zomer de scepter zwaaide. Die koetsen hadden een andere vorm dan die van Van Schaik of die van Pieter de Graaff:‘ zij zagen er gewoon deftiger uit. Samen met Dirk Bakkum en Teunis Koopman zijn wij eens op een winterse zondagmiddag naar binnen gegaan. Teunis Koopman had een sleutel van het Kurhaus georganiseerd die bij hemn thuis lag omdat zijn vader ’s winters een oogje op het gebouw moest houden. Ik herinner mij van deze tocht veie spiegeis en dikke tapijten waarin je diep wegzakte. Hier wil ik geen enkele suggestie doen. maar je weet hoe dat gaat in zo’n dorpje (toen 3000 inwoners): er werd gefiuisterd over “in brand gestoken" en er werden ook namen zachtjes genoemd. Het gebouw was, zei men, een financiele strop. Het was re mooi en te duur voor Egmond. Wat hier allemaal van waar is, ben ik nooit aan de weer gekomen. In dat jaar, in mei, gaan wij verhuizen van het Waaigat naar war toen naamioos was, maar wat nu Wilhelminastraat heet. Een als stolpboerderij gebouwd huis, eigendom van G. Ruigewaard. Wat een vo'oruitgang! 2 kamers, een gang en een schuur. Het woongedeelte was afgescheiden van de boerderij waar mevrouw Ruigewaard als hobby wat koeien hield, waarover "Skeleve ??? Jaap" (ik heb nooit geweten hoe de man echt heette) boerde. 's Morgens voor dag en dauw

Page 6: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

5

hoorde je hem dan poeteren tegen die beesten, als ze zijn melkemmer probeerden om te trappen. Er worden op ons erf een kettenstal en een wagenhok gebouwd en twee grote poorten met een ??????? afsluiting aan de binnenkant om ket en wagens toegang en uitgang te verschaffen. Maar buiten die poort is alleen maar zand, onberijdbaar voor een zware kar met vis. Vader schaft raad: op het West-end wordt een oud huis gesloopt, ongeveer daar waar nu Café De Boei is. Er woonde in dat huis ene Kees Dekker, bijgenaamd "De Klokkefrik". Hij had een groot gezin, waarvan ene Clara, Christien, Jacob en Wim bij ons op school zaten. Ik meen te weten dat zij naar Beverwijk verhuisden. Of het gratis was weet ik niet, maar er werden wagens met afbraak steen en hele stukken muur gestort tussen onze poort en de Kerkstraat. Bij Ome Thijs Hoebe werden voorhamers geleend om die brokken stuk te slaan en zo ontstond het eerste primitieve gedeelte van de Wilhelminastraat. Ten oosten van de Kerkstraat en de pastorie was er ruimte met stukjes land. Wel was er wat nu Watertorenweg heet: een karrepad naar landerijen,'o.a naar de Nollen. In dat jaar wordt er begonnen met de bouw van een watertoren, met daarachter een pompstation. Het bouwen wordt stopgezet om een reden die ik U nu ga vertellen. Het is de laatste dag van juli, dus ik heb vakantie. Die dag, een vrijdag, ga ik Vader tegemoet. die van de visventerij zal terugkeren uit Warmenhuizen met de kettenkar. Hoewel het via het melkpadje korter is, moet ik via De Hoef anders loop ik mijn Vader misschien mis. Ergens op ’t Wand zie ik Vader aankomen en ik rijd met hem mee naar huis. Op De Hoef gekomen bemerken wij een grote konsternatie: huilende‘ vrouwen, grote rood-wit-blauwe plakkaten aan bomen en publikatieborden: algehele mobilisatiel! Wat een paniek! 2/3 van de bouwers van de watertoren moeten opkomen zoals dat heet. Vele middenstanders met eenmanszaken, jonge boeren en bouwers. De hele maatschappij ligt overhoop. De volgende week komt Olof doodop met verlof. Hij is drie dagen en halve nachten behulpzaam moeten wezen bij het keuren van gevorderde paarden. Ergens ver weg in Serajewo in Servié wordt een Oostenrijkse kroonprins met zijn vrouw doodgeschoten. Hoe het allemaal precies gegaan is weet ik niet meer, maar binnen een week is half Europa gewikkeld in wat nu de eerste wereldoorlog wordt genoemd. Nederland b1ijftz.g. neutraal; aan de grenzen staan echter onze soldaten. Omdat Duitse troepen Belgié binnentrekken en steden bombarderen, komt een stroom Belgische vluchtelingen ons land binnen met wat inderhaast bijeengepakte kleding, moe en hongerig. Ook Egmond aan/Zee met zijn koloniehuizen krijgt zijn deel, de daarin nog verblijvende "bleekneusjes" worden ijlings naar hun woonsteden teruggebracht of -gehaald. Nadat de eerste woelige en spannende dagen voorbij zijn, gaat het leven weer normaal verder. Vele oudere landweerrnannen komen weer thuis, zij zwaaien af. Anderen staan aan de grens.

Page 7: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

6

Ook Olof met zijn veldartillerie wordt in Geldrop geSIationeerd. Ook de kust dient te women bewaakt, daarom komen er in Egmond wat soldaten en matrozen, die bij bewoners worden ingekwartierd. Naast de vuurtoren wordt zelfs een heus kanon van de marine geplaatst, waarover Jan Tukke, korpl. konstabel, met zijn stuksbemanning het bevel voerde. Het heeft Jan in zoverre geluk gebracht, dat hij zijn latere vrouw daar heeft leren kennen. In 1926 was hij o.a. instrukteur bij de kanonniersopleiding op de oudes H.Ms. "Gelderland". Eén keer ben ik samen met Dirk Bakkum bij hem thuis op bezoek geweest. Zijn vrouw, die geloof ik "Kok" van haar achtemaam heette, had daarop aangedrongen omdat wij "derpers" waren.

Met Grootvader ging ik vaak mee uit de "late Kerk" (Hoogmis) naar zijn huis op .het Westend naast het cafe van Hofhuis, de Honie, later Evers. Daar stonden wat kleine huisjes, daar woonden o.a. Engeltje van het Hemelrijk, wat een naam! en de familie Visser, bijgenaamd Dop. Hier was een zoon Engel Dop, die wat aan zijn benen mankeerde maar het desondanks presteerde om op'zijn handen lopend badgasten te vergezellen naar hun logeeradres en dan een stuiver of een dubbeltje incasseerde. Een steegje door dan kwam je op een erfje daar woonde Aal van Filles en pal daamaast tegen het duin rnijn grootouders. Uit het zolderraampje kon je zo op het duin stappen. Grootmoeder Japikje Zwaan was nogal een kattig wijfje, maar er lagen wel altijd van die framboosvormige zuurtjes in de suikerpot, waarvan je er altijd een kreeg, lekker in de suiker gewikkeld. Wat kon zij lekker vis stoven in een roodbruinachtige stenen schaal - urenlang stoven op een petroleumstel. In 1912 is zij overleden. Achteraf gaf dat nog een hele rel. dat heb ik veel later pas vemomen. Japikje was Oud-Rooms, zoalsdat genoemd werd en Vader wilde niet naar de Oud-Katholieke kerk om de uitvaart van zijn Moeder bij te wonen, niet goed te keuren vanzelf. Toentettijd stonden Oud- en Rooms-katholieken als water en vuur tegenover elkaar en aangezien Vaders wagenloodsen en scharrendrogerij op een erf stonden van een fanatieke Oud-Katholiek, moest hij‘meteen van dat erf verdwijnen en werd zijn "bedrijf' voortgezet op het erf van Lou'w Genet. achter Gerrit Hoebe. lk meen te weten dat die kerkmensen nu wat soepeler met elkaar omgaan. ook omdat velen hun kerken. die toen op de eerste plaats kwamen. minder vaak binnentreden of zelfs helemaal vaarwel hebben gezegd. Ik was toen 8 jaar. lk kan mij niet herinneren of ik toen wel naar de Oud-Roomse kerk ben geweest of mee naar het kerkhof, maar dat zal wel. De kadetjes hebben bij mij snel de beste herinneringen achtergelaten. Op zulke vrije dagen ging ik of met Grootvader mee met de hondenkar of met Vader met de kettenkar mee visventen. Ik kan mij nog de eerste trip met Grootvader herinneren: "Waar benne we nou, Grofader?" "Op de Keinsmerbrug me jonge”. Een paar manden met gedroogde scharren moesten we zien kwijt te raken, in die tijd een niet erg gevraagd artikel. want de mensen waren arm, net als wij. Maar Grootvader had ook vaste klanten bij wie of bij wiens ouders hij al een halve eeuw kwam. Dat was voor mij dan ook altijd een uitje, want het "Kees wil een koppie” was veel gehoord en dan schoot er voor mij

Page 8: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

7

ook wel een bombakker(koek) of een platter of heerdkoek over. Als je weet dat Grootvader in zijn jonge jaren, later met zijn dochters Engeltje (wed. Van Voorst) en Maartje (later vrouw van Thijs Zwart) 's morgens om drie uur met een draagmand met vis beladen langs strand tot Camperduin (14 km) liep en dan de Zijpe in waar 2e uitzwermden langs diverse routes. Deze trip vond tweemaal per week plaats. Kunt U U voorstellen dat de hondenkar voor die oude baas een luxe voertuig was? Dit klinkt nu belachelijk in de eeuw van de auto's e.d. Het bouwen van de watertoren vindt dan ook weer voortgang. Een incident doet zich voor: Tegen half twee zijn wij op het open terrein naast de school, waar nu de huizen Wilkstr.l8 en hoger en ook daarachter, aan het ravotten. Daar komt Piet Wesseling, de loodgieter met een stuk regenwaterpijp over zijn schouder aangclopen, richting watertoren. Tinus Koopman, de jongen die alles durfde en altijd over geld beschikte, had een groot soort rotje, welke "bom" werd genoemd, in zijn bezit. Hij snelt op kousevoeten achter Wesseling aan, steekt het vuurwerk an en werpt het in het vierkate blokjc aan het eind van de door de man gedragen regenpijp. Een oorverdovende knal is het gevolg, waarop Wesseling het stuk pijp een eind van zich afgooit, een paar slagen in de rondte draait, niet beseffende wat hem is overkomen. Hij zal gedacht hebben dat ook voor hem de oorlog was begonnen.

Er worden soldaten gelegerd in de stal van de lunchroom "Het Witte Huis”. De stal is gelegen in de Kerkstraat en na enig timmerwerk geschikt gemaakt als soldatenverblijf. Eten wordt bereid in de keuken van de lunchroom, ook voor post 17, die zich ter hoogte van Bakkum aan Zee bevindt. Ergens in de duinen zijn enkele soldaten in een hok met uitzicht op zee, om ook daar onze neutraliteit in stand te houden. Dagelijks brengt Bertus Wijker met zijn schelpkar voedsel naar deze mensen. Ik kan niet bevestigen of het eten nog warm was bij het ter tafel kornen.

1915.

In juni wordt er een schoolfoto gemaakt. Van ons gezin staan er 8 kinderen op.De foto is nog in mijn bezit. Coba. de ou'dste, Cor, Marie. Lien. Ka, Joost, Gerrit, Engel bij Coba op schoot. Zij hebben Engel speciaal voor de foto van huis gehaald, want hij is pas twee jaar. “Op de kiek gaan”, zoals dat toen heette, was iets heel bijzonders. Nu maakt iedereen foto's te kust en te keur. Wereldoorlog I woedt nog voort en er is over Egmond een tragedie gekomen. De trawler Rijndam komt niet terug, zij is het eerste slachtoffer van een zeemijn. Vermoedelijk, want geen mens heeft het gezien. Er is geen enkel spoor nagelaten. Ene Van der Plas was de schipper, een zoon van Jannetje Krab. die een winkeltje had in de Zuiderstraat nabij het (oude) postkantoor. Zijn vader was IJs v.d. Plas, timmerman van zijn vak. Bemanningsleden uit onze kringen

Page 9: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

8

waren: Janus Hopman ann, zwager van mijn broer Olof, en Thijs Hopman, vader van 9 kinderen, waarvan er vijf op de hierbovengenoemde schoolfoto voorkomen. Engel (bigges) Piet mijn speciale vriend, Jaap, Annie, jaren later getrouwd met Dirk Bakkum en Breg. Als ik dit schrijf leeft alleen Janus nog, denk ik. Na dit schip zijn er nog vele gebleven, zie het monument met meet dan 100 namen op het duintje nabij het Kerkhof. Vader heeft land op het Starrenvlak. Wij, Coba, ik en Marie, moeten op een dag doppers plukken. Toen gebeurde het dat op een dag "Kalfie" (Philippus Stam), die in de buurt een stukje land had, naar ons toekwam en zei:" As je'n pod (Pad) ziet, mejonge, wil je'm den bai me brenge, den kraje'n diwweltje van me". Gezien het feit dat een dubbeltje voor mij een hoop geld betekende, ging ik naarstig op zoek naar een pad tussen de natte doppersplanten en al gauw vond ik er een. Ik naar Filles, zoals hij werd aangesproken. Na mij het beloofde bedrag te hebben betaald, deed de man zijn trui omhoog, zodat een soort knikkcrzakje tevoorschijn kwam, wat hij om zijn middel droeg. Tot mijn stomme verbazing kwam hieruit een dode pad tevoorschijn, die hij weggooide en het zojuist door mij gevangen dier ervoor in de plaats stelde. Daama werd de hele troep weer op zijn plaats teruggeschoven. Nadat ik van mijn griezelen en verbazen bekomen was, vroeg Waar doe je dat voor Filles?" "Tege de rimmetiek, me jonge". Blijkbaar heeft het geholpen want hij is nog jaren schipper van de reddingsboot geweest. Er bestaan nog foto's van hem in die funktie.

1916

Op een ochtend in oktober ben ik in de buurt van “De Vergulde Valk" als er twee vrachtwagens, beladen met doodkisten arriveren. Deze bevatten de stoffelijke resten van de schipbreukelingen afkomstig van de op de Vliehors gestrandde logger "Johanna". Een ramp voor "derp". Ik kende die mensen niet allemaal. Twee kwamen er van De Hoef: Arie Kabel en Thijs Rozing. Arie is bij mijn weten nimmer aangespoeld. Ook waren erbij Germ Smit met zijn twee zonen Job en Cor; naar men zei waren deze in hun vaders arrnen aangespoeld. De lijken werden in de dors van Piet Zwart (Piet van Aad) ondergebracht. Het verhaal gaat dat de sloep of een lijn daarvan. waarin zij zaten door de nog draaiende schroef moet zijn geraakt, waardoor de sloep gekapseisd is. Ook zei men dat de logger later is vlotgetrokken en weer in de vaart is genomen, maar er wordt bij dergelijke drama's veel verzonnen. Augustus 1916. In de zomer wordt mijn zus Coba emstig ziek, buikpijn. Na een paar weken thuis in bed, moet zij naar het ziekenhuis in Alkmaar, waar zij op 16 augustus is overleden, 13 jaar oud. Ik wist toen van vrouwenzaken nog niets af. Later heb ik begrepen dat mijn ouders dachten dat het iets te maken had met het "groot meisje worden", zoals dat toen werd genoemd. De dokter werd toen niet zo gauw geroepen, want dat kostte een rijksdaalder. Hier wil ik uitdrukkelijk niemand

Page 10: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

9

iets verwijten. Ik ging ongeregeld naar school. Alleen als ik geen werk had. Met een paar jongens vormden wij de 7e klas. Meester Ganitsen leerde ons worteltrekken, de grootste gemene deler en het kleinste gemene veelvoud. Hier zij vermeld dat toen ik definitief van school was, Meester Garritsen 's avonds, toen ik al te bed was, bij ons thuis is geweest om mijn ouders aan te raden om mij verder te laten leren in Alkmaar. Hij wist wel een methode dat het weinig of niets zou kosten. Maar er was hiervan geen sprake. Er moest geld verdiend worden (6 gulden per week). Ik ben dit later aan de weet gekomen van zus Pietje, die bij het gesprek aanwezig was geweest. Hoewel mijn leven dan zeker heel anders zou zijn verlopen, ben ik met de manier zoals het wel verlopen is dik tevreden. Laat in het najaar ga ik samen met Piet Hopman bollen planten bij Jozef v.d. P01 in het duingebied dat Amerika genoemd werd. Gonjezakken als knielappen om in het natte zand en trots als aan pauw op zaterdagavond met twee rijksdaalders en een gulden naar huis! Daarvan krijg ikzelf twee kwartjes. Fantastischll Dat heeft'twee weken geduurd. Daarna ging ik bollen planten op Soekebakker bij Dirk Bont. Oude Jan Hopman, zijn zonen Jaap en Jan en voomoemde Piet van Thijs Hopman. Er was een bepaalde reden om in de ochtendschemerin g bij het bollenland te zijn, er staat n.l. een hek van vlechtwerk omheen waarin enkele gaatjes zaten en er was ook een damhek. Ieder was door Jan Hopman een gaatje of een damhek toegewezen. Er waren toen wel konijnen in dat land die de openingen ook wisten te vinden. I e lag daar dan op je knieen bij en zodra een konijn zijn kop door het gat stak, greep je hem (of haar) en sloeg hem met een nekslag dood. Soms hadden wij 4 of 5 konijnen, die toen f l.- of f 1,25 opbrachten, welke opbrengst eerlijk onder ons werd vezdeeld, zodat ons dagloon bijna werd verdubbeld. Het was overigens een riskant bedrijf, die beesten gingen dan bij J. Hopman in zijn draagmand en werden zo mee naar huis genomen. Siemen Zwaan (van Buuren) of Engei Half waren de afnemers. Er was toen een boze, strenge jachtopziener om de Zuid, ene Jaap. die altijd in het gezelschap was van een in onze ogen razende bloedhond. Voor zover ik mij kan herinneren hebben wij nooit kontakt met hem gehad. Zulke klusjes duurden altijd maar een paar weken en dan stond je weer met lege handen. Zondags “uit de late kerk” kon je je loon halen bij Dirk Bont thuis in de toen nog niet afgebrande boerderij achter de gemeenteschool waar nu het Emmaplein is. Op de tweede pinksterdag loop ik 's morgens met Wim Stoker ergens in de Voorstraat en zie een briefje van tien liggen. Dat was voor mij een fortuin. lk ren ermee naar huis en Vader meldt mijn vondst bij de Burgemeester, maar hij is zo wijs het tientje onder zijn beheer te houden. Enige maande later komt een Egmondse vrouw zeggen dat haar zoon. een visserman die toen veel geld verdiende, het geld had verloren. Vader gaf haar het geld en kreeg een rijksdaalder vindersloon, waarover later nog ruzie ontstond met Stoker, die wilde de helft hebben want zijn zoon Wim was bij de vondst aanwezig. Vader trapte daar niet in. Het tragische van dit alles

Page 11: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

1O

was, dat de man, zijn naam weet ik niet meer, die het tientje verloren had, tussen het moment dat hij het verloren had en het moment dat zijn Moeder via de burgemeester haar zoon's geld kwam terughalen, ook met zijn schip op een mijn was gelopen en verdronken was. Ondanks oorlog en kommer was er met Pinksteren nog kermis in Egmond "Ja Engel Stam, die jonge van me had een tientje los in zijn dieszak, hebt'ie me verteld. Op de kermis heb ie ’et 'estrooid."

1917

Op Zaterdag 9 januan’ 1917 begint het keihard te vriezen, binnen enkele dagen kan er geschaatst worden. Daarvoor moeten wij naar De Hoef lopen, naar het begin van de Hoevervaart aan het Mallegat, thans Julianaweg, of even verder bij het historische huis waar een familie v.d Berg in woonde. Tegen de harde, koude oostenwind naar Alkmaar, bukken bij de spoorbrug tegenover de kalkovens. Wind in je rug retour, dat ging dan vanzelf. Bij Nagelhout, een boerderij in de Egmondermeer was een stalletje met hete chocoladedrank en Verkade korstjes. Ook zag ik nog wel eens iets uitschenken in een klein glaasje. De fles waaruit dit werd geschonken zat in een gonje zak, want dat mocht vanzelf niet gezien worden. Een stuiver voor hete chocola had ik natuurlijk niet, maar het gebeurde weleens dat iemand die medelijden had met dat zielige jongetje je dat heerlijke warme spul aanbood. Vader was ook een erge liefhebber van schaatsen. Met hem heb ik twee grote trips gemaakt. Eerst ’s morgens om 8 uur starten naar Alkmaar, dan over het kanaal naar Akersloot, over het meer tot Spijkerboor. de ringvaart van de Beemster naar Schermerhom. Op dit laatste stuk gebeurde dat wat ik nog steeds een wonder acht: daar lag een aaneengesloten rits van 6 verse kadetjes op het ijs, wat een uitkomstll want het was ongeveer al middag en wij verrekten van de honger en geld om iets eetbaars te kopen was er natuurlijk niet. Bakkers dro‘egen toen een grote mand op hun rug, althans op het platteland. Vermoedelijk deed die bakker toen per schaats zijn ronde en zijn die kadetjes eruit gezwiept. Verder van Schermerhom wind in de rug over de Noordervaart naar Alkmaar. vandaar naar De Hoef was verder een peuleschilletje. I e hebt wel rare stijve voeten als je weer op de vaste wal stapt, maar bij de blauwe paal is alle leed geleden. Er zal wel een "lessie" voor ons gewarmd zijn door Moeder. er werd niet gewekt dus waar wij toen van leefden is mij tot nu toe een raadsel gebleven. Onze tweede grote trip ging noordwaarts. weer over het Noordhollands kanaal tot Westeinde. Te Sintmaartensvlotbrug ging Vader zowaar een winkeltje binnen en kwam terug met twee Kwatta repen. 7 1/2 cent kostten die toen. Bij Westeinde moesten we "k1unen" naar de Molenvaart om in Anna Paulownapolder te komen. Daar woonde ene ome Kees Huiberts, een broer van Moeders' eerste man. Heel gastvrlj koffie en brood met dikke plakken gekookt spek. nou dat wil er wel in. Hun zoon kwam later thuis met paard en wagen, die heette net als mijn

Page 12: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

11

halfbroer ook Olof. Het zou interessant zijn om eens na te gaan hoe die naam in de kop van Noordholland is terechtgekomen. Een achtergebleven Noorrnan misschien? Die ome Kees raadde ons aan om niet via de Molenvaart te gaan maar een kortere weg vanaf het Oude Veer over de Grote Sloot te gaan, dan sneed je een rechthoekig stuk af. Het laatste stuk hebben we in het donker gereden. Ik herinner mij nog best mijn stijve voeten. Vader had van Hein Liefting (van Waterrijk) land aangenomen om twee steek om te spitten, ik ben een paar keer mee geweest om te peilen of de vorst al uit de grond was; die winter heeft dat tot maart geduurd. Met zijn drieén, Vader, Olof en ik, gingen we dan kijken of er al werk verzet kon worden. Om half twaalf werd ik dan naar huis gestuurd om warm eten in mijn draagmand te halen, alles in een deken gewikkeld, zo zaten wij dan in de luwte te eten. wij waren de eerste picknickers. Mijn zus Pietje Huiberts was in betrekking bij Jaap Hopman, in het café aan de Voorstraat bij het station. Deze had een zoon Piet, een in mijn ogen al oude vrijgezel. Deze Piet had bollenland op Wimmenum, tegen de duinen aan, later is het Zeevogels-sportterrein geweest. Piet had ook nog een paar koeien, de melk daarvan werd bij Truus Tervoort tegenover de uitgang van dat land op het erf gezet voor Piet Kool, de melkrijder. Via mijn zus Pietje kon ik bij Piet Hopman komen werken: tulpen wieden of koppen, misschien twee weken, dat weet ik niet meer. Ik was geloof ik een nogal ijverig jongetje en een praatjesmaker die voor Zijn dertien jaren al veel begreep van het leven; er was dan ook via via bericht bij mij thuis gekomen dat ik voor mijn leeftijd veel te wijs was, dat kon echter niet meer worden teruggedraaid: zo ging dat toen. Door Piet Hopman op de "transferlijst" geplaatst, kwam ik bij Frans Tervoort terecht voor dezelfde werkzaamheden. Zijn land lag in een grote driehoek tussen de Herenweg en de Zandweg. Erg goede mensen, van de vrouw, Trijn Wittebrood. mocht ik mee middageten. Er waren drie kleine kinderen, Gert. Piet en een roodharig meisje, die later op Kalverdijk woonde. getrouwd met een persoon uit dat dorp. Na een paar weken werd ik weer "overgeplaatst" naar Piet Wittebrood. de schoonvader van Frans Tervoort. Deze Piet woonde nabij het Driehuizerweggetje in een oude boerderij tegenover de hofstede van Arie Zonneveld. Een dochter Betje voerde het huishouden en er was ook een zoon Bertus. Die was een beetje doof. De werkzaamheden waren dezelfde als bij mijn vorige bazen. Ik at daar ook mee van de middagpot, waarvan ik mij een vrijdag herinner toen er spinazie uit eigen tuin gegeten werd met eigengemaakt gesmolten roomboter, ik denk van schapen of geitenmelk, en ter verfraaïing een gekookt ei van eigen kippen. Kun je nagaan geen Pasen en toch een ei een kinderhand was toen gauw gevuld. Ik heb daar ook nog beschaamd gestaan toen Betje zei: ” Cor. ga jij na het eten naar Dr. Fischer een drankje halen voor Bertus en je mag mijn fiets wel gebruiken. Blozend moest ik erkennen dat ik niet kon fietsen. zodat ik moest lopen. Dit was ook een dienstverband van enkele weken. Op een Zondag zag ik Vader palaveren (na de late kerk) met een vreemde man die van Wimmenum kwam en Nardus Glorie heette. Zoals later bleek kon ik daar komen werken en dat deed ik dan ook. Ik denk dat ik in die omgeving een goede reputatie had

Page 13: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

12

opgebouwd. Het ging echter niet zomaar, vemam ik later, want Vader wilde dat ik f. 1,25 per dag ging verdienen. "Hij werkt voor twee", had hij gezegd. Nou, dat kon natuurlijk niet, f. 1,per dag was het loon voor een jongen van dertien jaar. Zo kwam ik dus bij de gebroeders Glorie, Jan, Nardus, Wouter en Piet. Wat heb ik daar allemaal gedaan: aardbeien plukken, asperges steken, dit laatste ook op Zondag, dat leverde extra geld op. Bollen rapen, sperziebonen plukken, wortelen wieden die tussen de tulpenbedden stonden, boerenkool- en spruitjes-planten aangeven, die weer in de gerooide tulpenbedden werden gezet. In September moesten we krokussen planten, later tulpen en blauwe druiven en irissen. De landerijen waar Wouter, de enige getrouwde van de drie broers woonde, heetten De Hoge Weir. 's Morgens om kwart voor vijf werd ik gewekt en om kwart over vijf stapte ik de deur uit met een fles koffie en een "stikkezakkie" met heel weinig brood want dat was op de bon en zeer schaars. Ten Noorden van het kerkhof langs waar nu het sportterrein van Egmondia is, door duin dan kwam je bij de schietbaan, op het melkpadje, een beetje water drinken aan de pomp bij Jan Baltus, zo kwam je bij Arendje Rentenaar (wed. Rozinga) weer op de Herenweg, door ons toen Wouterweg genoemd, op je werk waar je om 6 uur werd verwacht. Acht - half negen schafttijd, dat gebeurde bij Glorie in huis waar hun zuster Grietje de huishouding bedreef. In de drukke zomertijd was de kring wel 12 tot 15 man. Het eerste kopje koffie met suiker, het tweede zonder, dat was toen in arbeiderskringen gebruikelijk. 12 uur middagschaften (brood van slechte kwaliteit), maar dat deed je op de plaats waar je je bevond in verband .met je werk.

1917

Op een mooie heldere morgen in Juli 's morgens om circa 7 uur werkten wij op de Hoge Weir bij Wouter toen er om ons heen een ontzettend gefluit ontstond. Knailen van kanonschoten om de West, stukken grond die omhoogspoten, in het nabijgelegen weiland graszoden die omhoog sprongen en koeien die razend en met hun staart omhoog heen en weer renden. Wij languit in greppeis. zaten opeens in een neutraal land in de frontlinie. Later vemamen wij de oorzaak van dit spektakel: een konvooi van enkele duitse schepen wilde dicht onder de hollandse kust door een haven in de Duitse Bocht bereiken, doch werd bij het optrekken van de ochtendmist ontdekt door een eskader Engelse torpedojagers, die meteen het vuur openden waarvan de eerste inschietsalvo‘s veel te ver vielen n.l. bij ons tussen de sperziebonen en de koeien. Hoe het precies afgelopen is met het Duitse konvooi weet ik niet. echter weet ik wei dat één schip, de Renate Leonhard in de buurt van Den Helder is gezonken. Het schip is enige jaren geleden gelicht, althans van zijn lading ontdaan.De Egmondse reddingboot was ook uitgevaren om schipbreukelingen op te pikken. Ik herinner mij dat 's avonds bij .het raadhuis een aantal Duitsers stond. Ik zie een kapitein nog voor mijn geest met een schipperspet en een puntbaard. zo ongevaar als je heden ten dage op de TV die

Page 14: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

13

man op dat schip ziet met wat kinderen om reklame te maken voor Vissticks van Iglo. Wat er verder met deze mensen is gebeurd weet ik niet. E.e.a. gaf natuurlijk een hoop diplomatiek geharrewar, want de Nederlandse neutraliteit was geschonden. Er werden toen op last van hogerhand ongewone dingen verbouwd, b.v. mosterd en rabarber en dat moest dan ergens in Alkmaar door alle telers tegelijk worden opgeleverd. Zo hennner ik mij dat wij rabarber moesten snijden: drie dagen lang in een voortdurende regen met een gonjezak over je hoofd, die meermalen verwisseld moest worden vanwege doorregenen. Maar er werd goed voor betaald in Duitsland en de bouwers voeren er wel bij, ik ook trouwens met mijn gulden per dag, maar een pakje tabak kostte toen vier centen, later werd dat 7 en een halve cent. Toen zijn vele mannen met het roken en/of pruimen gestopt. Zoals mijn vader droegen ze dan een tuinboon achter hun ldezen. Dat ik niet kon fietsen voelde ik als een tekortkoming mijnerzijds, zodat ik, toen ik bij Glorie werkte, van Nardus toestemming kreeg om op het pas gemaaide land van de gebroeders Van Dam fietsen te leren. Op die stoppels was het fietsen natuurlijk een zwaar beulenwerk, ik zweette dan ook behoorlijk, maar ik kon fietsen. Een eigen fiets was natuurlijk een utopie. Half Augustus was het toen Hoever kennis, tevens tijd van sperziebonen plukken. Maar onze werkploeg, bestaande uit een aantal meisjes en jongens, waarvan ik er onlangs nog een ontmoette, die zich het volgende verhaal nog precies wist te herinneren. Toen had je nog kikkers, ook sprongen zij tussen de sperziebonen. In een uitgelaten kermisstemming zei er een:" Wie een kikker de kop durft af te bijten kring van mij een kwartje!” Er was nog een uitdager die ook een kwartje inzette, en U raadt al wie erin trapte, ik natuurlijk. Twee kwartjes was een half dagloonl. Ik pakte een kikker en beet zijn kop eraf, spuwde deze meteen weer uit. het was peperig, bedis, maar ik kreeg mijn twee kwartjes. waarmee je toen op de kermis veie dingen kon doen. ' Nadat tegen december de bollen met riet waren bedekt was het werk op en werd ontslag aangezegd. Een WW-uitkering of overbruggingsgeld was toen onbekend. maar je wist dit van tevoren en je was ook niet de enige die dit overkwam. Als troost werd ik uitgenodigd met Sinterklaas of daaromtrent even langs te komen. Van Grietje kreeg ik twee sneden eigengebakken stoet met hele dlkke plakken bloedworst. waarin grote dobbelstenen spek. Kort tevoren hadden ze een varken geslacht. Dan ging je weer blij naar huis met een taai-taai, een chocoladeletter en nog wat kleln goed, alles geknoopt in een nieuwe rode zakdoek, die ook tot de kado's behoorde. De eerste weken thuis sliep je lang en vast, zodat je kilo's aankwam en centimeters groeide.

Maar ook Vader had land in duin dat moest worden omgespit, vetzaad zaaien en met stro bedekken tegen he! stuiven. In de loop van de maand maart eindig ik mijn "winterslaap" en ga weer bij Glorie werken, ik ben dan 14jaar.

Page 15: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

14

De eerste wereldoorlog is nog volop aan de gang. Hoewel het er naar uitziet dat nu ook Amerika meestrijdt tegen Duitsland. Dit laatste rijk zal spoedig het onderspit moeten delven. Alles, voor zover verkrijgbaar, is op de bon. Brood is er nauwelijks, zodat de werkers, ook ik, met een pannetje met aardappelen en groente en een sausje, geknoopt in een vaatdoek, naar mijn werk ging. Dat pannetje zette je dan op de keukemafel bij Glorie en Grietje deed het dan om half twaalf in de oven, zodat je om twaalf uur een warme hap had. Voor de variatie waren het ook wel eens bruine of witte bonen. 1918

In de zomer van 1918 zou Grietje Glorie gaan trouwen met J. Rasloot uit Heemskerk, derhalve moest er een huishoudster worden gecharterd. Het was toen zo dat mijn zus Pietje thuis op non-actief stond. Zij had moeten thuiskomen uit haar betrekking bij Kees Vendel. Daar waren een stuk of wat volwassen jongens, dus waren er bepaalde risico’s voor een jonge meid van 21 jaar. Ik moet gezegd hebben tegen Nardus, wij éwe nag wel een maad. Pietje werd met de platte wagen, met kastje en andere schamele bezittingen door Nardus, ik denk 1 april 1918, naar Wimmenum gehaald.

Die zomer breekt er een gevaarlijke Spaanse griep epidemie uit, waaraan vele mensen sterven. ledere dag hoorde men de klok luiden. afhankelijk van de windrichting, van de Hoef. Rinnegom of Egmond aan Zee: een zeer sombere tijd. Ook Frans van Straaten. de vader van mijn vrouw is er aan overleden: ik heb de man niet gekend. Zeer sterke figuren en mensen die wel eens in een sanatorium waren verpleegd, vielen als eerste slachtoffers. Zelf ben ik ook twee weken geveld geweest met de Spaanse griep. Ik weet nog dat ik klappertandend thuiskwam midden op de dag. ln oktober gebeuren er drama’s. Ome Albert Vuil. de man van vader’s zuster Mijntje Stam, verdrinkt na een aanvaring met zijn botter, welke hij samen met zijn broer Klaas bevoer. Deze mannen waren eigenlijk beiden schipper op een trawler, maar vanwege het mijnengevaar kon daar niet mee gevist worden, reden waarom zij samen een botter hadden gekocht op Wieringen om toch wat kustvisserij uit te oefenen. De vis werd vanwege gebrek aan alles wat eetbaar was in dat laatste oorlogsjaar duur betaald. Men zei dat vanwege gebrek aan olie die schippers wel zonder licht voeren. zeker weet ik het natuurlijk niet. Ome Albert heeft geroepen "Spaar mijn broer! Spring, Klaas, spring!" Klaas heeft dit blijkbaar gedaan, maar Albert was voorgoed verdwenen. Omdat hij drie weken later in de buurt van Zandvoort aanspoelde, moesten mijn vader en nog een relatie daar komen ter identificatie. Het hiervoor gememoreerde vond plaats op of omtrent mijn verjaardag.

Page 16: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

15

Er waren in die dagen een aantal Duitse kinderen in huize Zonnetij, ik denk van rijke ouders. Als je geld had en de weg wist, kon je nog best wat bemachtigen. Kennelijk was het in Holland voor die kinderen beter toeven dan in hun heimat. Er waren in de Roomse kolonie ook wat Franse jongens, die uit platgeschoten steden in Noord-Frankrijk afkomstig waren. Zij stonden onder supervisie van Franse nonnen in blauw habijt en hoofddeksels met van die grote vleu gels eraan, men ziet ze nog wel eens op de t.v. Zowel Duitse als Franse jongens liepen groepsgewijs onder leiding door derp. Ontmoetingen tussen beide groepen werden zoveel mogelijk vermeden; als een ontmoeting onvermijdelijk was, spuwden die knapen naar elkaar. Die Duitse jongens stonden onder leiding van een Duitse "Dame", officiersvrouw of weduwe. Dit mens had iets aan de hand met onze gemeentesecretaris Norman v.d. Dussen. De man had aan deze affaire of wat het dan ook geweest mag zijn, een einde gemaakt. ’s Avonds thuis rond 7 uur - straatverlichting was er niet - geen gas, kaarsverlichting in huis: opeens een aantal schoten, wat kon dat beduiden?' Moeder zei: "Ze zijn met rotjes in de weer, kennelijk in de Voorstraat". Olof en ik en anderen uit de buurt, gingen op die knallen af, ook enkele soldaten die tot de kustwacht behoorden en die in de stallen van het Witte Huis kazerneerden, kwamen met geweren in de aanslag aanrennen. Kompleet paniek. Wat was er gebeurd? Norman v.d. D was jarig, woonde op de hoek van de Kerkstraat, ging proberen wat koekjes of zo te kopen, komt bij Ruigewaard dat Duitse wijf tegen en zij schiet hem prompt een paar kogels in zijn lijf. Hij rent terug naar zijn huis, komt Willem Vendel tegen. valt in diens armen en zegt: "Willem ze heeft op me geschoten". 's Anderendaags is hij overleden. Na deze aanslag heeft zij zichzelf van het leven betoofd. Zij lag in de steeg tussen de slagerij van Cor Kwast en het huis van Ruigewaard. Het was toen een zeer trieste tijd met veel doden en zieken. Er kwam een spoorwagon waarop een geel plakkaat was geplakt, voorzien van een doodshoofd en twee gekruiste knokkels. Dat was op zichzelf al huiveringwekkend. Met deze wagon werd het stoffelijk overschot fhuisgebracht van pastoor De Graaff, een zoon van Pieter de Graaff. Ook deze man is aan de Spaanse griep overleden en hij werd in Egmond begraven. Dat was de tweede ramp die de familie de Graaff trof, want enkele dagen tevoren was een andere zoon, Jan. ook overleden aan die kwaadaardige griep. De hierboven verrnelde spoorwagon met die enge sticker werd toen gebruikt om het lijk van die Duitse "dame" af te voeren naar haar heimat. Ondanks alle ellende van die tijd gebeurden er ook wel verheugende wereldomvattende dingen: 11 november 11 uur 's morgens: einde van de eerste wereldoorlog. Duitsland geeft zich onvoorwaardelijk over. Keizer Wilhelm II geeft de brui aan zijn troon en vlucht in gezelschap van een aantal familieleden en aanhangers naar Nederland. Hij wordt ondergebracht op een kasteel in Doom en slijt zijn verdere levensdagen met houtjeshakken. Zijn oudste zoon, de kroonprins dus, wordt op Wieringen veilig gesteld en helpt daar een smid met het maken van hoefijzers.

Page 17: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

16

Nog enkele gekroonde hoofden moeten het loodjc leggen: de Tsaar van Rusland is met zijn gehele gezin neergeknald in J ekatarinenburg; men zegt dat één dochter het heeft overleefd en thans nog leeft. De Oostenrijkse keizer Karel neemt bijtijds de benen naar Madeira en is daar later gestorven. Toen wij daar in 1937 waren met de Hertog Hendrik (marine) zijn wij bij zijn graf geweest. Er stonden mooie bloemen bij zijn graf, dat wel. Als het werk bij Nardus Glorie is afgelopen, ga ik naar huis met de gedachte: "Nou ga ik eerst eens lekker uitslapen". Ja, dat had je gedroomd: ik werd meteen ingelijfd bij het helmplantersgilde, waarover de heer Snoeks de scepter zwaaide, een moeilijk heer met feodale begrippen toegerust, meer wil ik er niet van zeggen.

1919

Op een avond, ik denk in Maart. lag ik in bed en hoorde ik een vreemde zware mannenstem. die ik niet kon thuisbrengen, een gesprek voeren beneden in de huiskamer. De andere morgen vroeg ik aan Moeder wie er geweest was. Simon Zwaan, antwoordde 26, die kwam vragen of ik knecht bij hem wilde worden. Zijn huidige knecht, Joost de Ruiter, ging naar de

Jan Blok, jong overleden, en Pin Kook waren mijn maten. Wij vingen tijdens het middaguur weleens een konijn. Dat moest uiterst geheim blijven, want als Snoeks zulks aan de weet kwam, lag je er uit: weg 6 gulden per week min uitgeregende uren, want als je bijvoorbeeld 's middags om 3 uur drijfnat thuiskwam, had je een schoft gemist en werd er een kwanje gekort op je toch al karige loon. Ja, daar was de heer Snoeks goed in. Ik was uitgenodigd bij de familie Hoebe in Den Helder om de Kerstdagen bij hen door te brengen. Lou Hoebe was mijn vriend toen ze in Egmond woonden in wat nu Wilhelminastraat heet. Vader Klaas Hoebe was machinist bij de marine en zat toen in Indië. Toen ik de middag voor Kerstmis vrij vroeg om naar Den Helder te gaan, bleek dat tot de onmogelijkheden te behoren: Wat ik daar moest doen en bij wie ik dan moest wezen daar? Ja. ik moet van Antje van Louw (L. Genet) wat karbonades en een paar schelvisjes bij haar dOChter (Aaf Hoebe Genet) brengen. Aangezien de narnen Hoebe en Genet nogal invloed hadden, mocht ik weg, lopende naar Alkmaar, schelvis aan de ene, karbonades aan de andere kant dragende, daama in een donkere trein vol vage gestaltes die jenever dronken. Bij het station Den Helder was het ook aardedonker en bij de uitgang stdnd mijn vriend Louw Hoebe mijn naam te roepen tussen enkele andere roepers. Wij hebben toen gezellige Kerstdagen gehad. Karbonade en scheivis gegeten. Na een paar dagen weer terug naar huis en wat ik nog precies weet. is het feit dat wij thuis elektrisch licht hadden gekregen in de dagen dat ik was weggeweest. - Ik ging weer braaf helm planten.

Page 18: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

17

ambachtsschool. Ik had daar erg veel zin in, want dat was een "dure" visboer en ook nog poelier. Tarbot en tong, zalm en paling gingen bij hem over de toonbank. Vader was erop tegen, het spijt me het te moeten zeggen, uit pure neringnijd. De klanten van Zwaan woonden in de Villa's en hotels in Bergen en Bergen a/Zee. Ook de "deftige" wijken in Alkmaar behoorden tot zijn afzetgebied. Ik ging ondanks tegenwerking van thuis ’s maandags naar Zwaan. Wat heb ik daar prettig gewerkt tot het najaar van 1920! De voedselvoorziening na_de oorlog werd steeds beter, spek lag weer in de etalages en veel anikelen waren weer zonder bonnen verkrijgbaar. Er waren geen kinderen bij Zwaan en zijn vrouw, Maartje Heere had er veel plezier in om mij vet te mesten met haar spekpannekoeken en capucijners en de allerbeste vissoorten, gestoofd of gebakken. Een nieuwe transportfiets, merk Gazelle, werd voor mij aangeschaft bij Middelkamp, fantastisch gewoon! Ik liep op klompen, had alleen zondagse schoenen en wat armzalige kleding. Enige kmideniersjasjes bij Otto van Os en een paar hoge werkschoenen bij Furman op de Laat maakten van mij een complete fietsjongen: een grote mand voor op de fiets met een plank voorop met: S. ZWAAN LG. VISCH— WILD en GEVOGELTE. Er moest wel hard gewerkt worden, vooral in het zomerseizoen. Vrijdags 's morgens 5 uur eerste rit naar Bergen a/Zee naar drie klanten, waaronder het Deutsche Ferien Kolonie. een filiaal van het Amsterdamse Burger Weeshuis. Die kinderen waren nog gekleed in het potsierlijke half zwart half rode uniform. Deze fietstochten herhaalden zich soms tot vijf keer toe op een vrijdag! J Op een late namidag moet ik vijf konijnen (gevulde duinkonijnen) bezorgen bij pension Haamstede in Bergen. I [k dacht: "voor de verandering ga ik eens langs de Voert". Dat is (was) een landweg, bestaande uit twee wagensporen en paardepadje in het midden. Dat pad. nu verharde weg, begint een eindje voorbij het Wand en is een kortere route naar Bergen. Echter. het noodlot greep toe en ik belandde in een diepe sloot naast het pad! Toen ik met mijn hoofd boven water kwam. riep ik Help! Help! Een man die de slootkant aan het maaien was. kwam op mijn hulpgeroep af en sleurde mij met fiets en al op het droge: ik zat op een of andere manier aan mijn fiets vast. Van de schrik bekomen, zette ik de reis voort. lk weet niet eens of ik de man wel bedankt heb. In de keuken van pension Haamstede fungeerde een aandachtige kokkin, van wie ik altijd een kop chocolademelk kreeg. Ook toen, want ze was vervuld van deemis toe 2e te horen kreeg wat me was overkomen. De konijnen zagen eruit of ze met peterselie waren bestrooid, maar dat was kroos uit de sloot. Zij, de kokkin, vond dat niet erg: afspoelen onder de kraan was de remedie. "Misschien zijn ze nu wel lekkerder”. zei ze. Ik was natuurlijk drijfnat en ben daama als een razende naar Egmond gereden, waar natuurlijk ook de ach en we's niet van de lucht waren. Later hebben we erom gelachen. maar het had slechter kunnen aflopen en dan had ik dit niet kunnen schrijven. In de winter was het veelal wild. Hazen

Page 19: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

18

en konijnen, wat verhandeld werd. Nu zal ik iets vertellen wat nog nooit iemand heeft willen gcloven maar wat toch de zuivere waarheid is: Enkele dagen voor Kerstmis 1919 heb ik op één dag van ’3 morgens 5 tot 's avonds 11 uur 500 konijnen gevild!

Later, vlak na mijn krijgsgevangenschap, had ik samen met Ben van Manen voor wat repen chocolade en een khakibroek een konijn gekocht bij een Japans boerderijtje. Ik zou het beest villen en zei: "Ben, ga jij nou een emmer water halen om de bout af te wassen. Toen hij een paar minuten later terugkwam, was het beest panklaar. Hij zei: "Nu wil ik wel geloven wat je eens vertelde over die 500 konijnen op één dag, ik heb altijd gedacht dat is een onmogelijkheid, dat is opschepperig", maar daarover t.z.t. later. Tot september 1920 ben ik bij Zwaan gebleven, als ik mij goed herinner op aandrang van Vader, die mij een compagnonschap aanbood, waarop ik ben ingegaan. Ik denk dat Zwaan mij op het eind van het seizoen ook zonder bezwaar liet gaan, want ik werd al een beetje een man en zou meer moeten verdienen. Vanaf September ga ik dan vis venten. Vader gaat Maandags en Donderdags op de fiets naar de visafslag in IJmuiden. De aankoop kwam 's avonds met de tram in Egmond an of werd ook wel naar Warmenhuizen gezonden, waar de stationschef, Piet Wiering, het op een geschikte plaats neerzette en voor z'n moeite een braadje vis of een schelvisje kreeg. Dinsdags de Zijp in, ’s Woensdags Koedijk. Ook heb ik wel in Schoorl gevent, ik herinner mij koffie in de pastorie-keuken bij Aaltje Schermer, de huishoudster. Zij kwam van Casm'cum. Vrijdags lag mijn afzetgebied op Tuitjenhorn, Kalverdijk en Kerkebuurt en 'net is daar dat ik voor het eerst mijn latere levensgezellin ontmoette. Zij was toen 16 of 17 jaar en diende bij Sneekes, café annex kruidenierswinkel. De eerste kennismaking verliep niet zo vlot. Ik maakte de vis schoon achter het huis op de "stoep", een houten bordes aan de slootkant. waar toen kleding werd uitgespoeld, melkkannen werden gereinigd etc. Zij mopperde dat zij juist de stoep had schoongemaakt en dat ik daar nou weer kwam met die vis-schoonmakerij. Zoals U weet is er van een blijvende vijandschap geen sprake geweest. integendeel! In de zomer was ik vrijwel dagelijks op pad met verse vis, dan wel met droge scharren naar het nabije Oosten. Heerhugowaard bestond toen alleen uit de Middenweg, grote boerderijen met hoge hekken ervoor en steevast een bordje eraan: Wacht U voor de hond. ook kwamen we in Obdam, Hensbroek, Spierdijk, Ursem, Rustenburg en nog vele andere plaatsen tussen Hoorn, Alkmaar en Schagen. Als er niet gevent werd. was je op het land aan het zwoegen, het Starrevlak, een heilloos bestaan. Wat van de vis verdiend werd ging verloren aan kunstmest voor het land, of andersom als de vis 's winters te duur moest worden ingekocht. werd zij wel zonder winst verkocht.

1921

Page 20: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

19

Zondag 6 november, harde Z-W wind met regen, omtrent het middaguur tijdens een zware bui schilt (7) de wind naar het N-W en wakkert aan tot de hevigste storm, die ik tot dan toe had meegemaakt. Na het middagmaal ga je dan als rechtgeaard Egmonder met zulk weer naar de werf. Bij de Oud-Katholieke kerk is er bijna geen doorkomen aan. Vlak voor mij waait er een lei van de kerk die centimers diepe in een boom bliij steken. Ik dacht: "Als die in mijn nek was gekomen, zou ik koploos zijn geweest". Op 21 november gaat de roep door het dorp: "Er spoelen delen aan". Onvoorstelbaar! Zo ver 16 kijken kon zag de zee geel van de nieuwe houten delen, een deklast, met het recente stormweer van een schip geslagen. Met Piet en Engel Hopman een "Congsie" gevormd en honderden balken buitgemaakt, politie en strandvonder Dirk Bont waakzaam dat niemand clandestien hout buiten de strandvonderij probeerde te brengen. Of dit helemaal gelukt is, betwijfel ik. Er kwamen voerlui met paarden en wagens om de buit af te voeren, voorlopig naar de duinkant. Ieders stapel werd opgemeten en ik meen dat wij 2 1/2 cent per voet kregen uitbetaald. Mijn portie bedroeg 27 gulden, 2 weeklonen. Piet en Engel Hopman kregen hetzelfde bedrag. Ik zie nog voor me Ma Aliepolie. een vrouw van zestig tot haar middel in de vrij ruwe zee delen naar het strand duwen, waar haar dochters ze opstapelden en bewaakten. Mijn vriend Piet en ik worden met anderen bij Dirk Bont aangenomen om die nacht bij de stapel hout de wacht te houden. f 7,50 zouden wij verdienen. Ik weet nog wel dat wij Zondags daarna “uit de late kerk" bij hem thuis onze gagedzouden innen Wij hadden de grootste moeite hem ervan te overtuigen dat wij bij het hout gewaakt hadden omdat hij maar links en rechts mensen had aangenomen zonder dat er een naam op papier kwam, laat staan enige geschreven overeenkomst.Ik ben dan 18 jaar en ga met de maten biljarten bij Bertus van P61 in De Kroon.

1923

Simon Zwaan is in 1921 verhuisd naar Bergen in de Karel de Grootelaan 20, het meest centrale punt in zijn afzetgebied. Simon wordt echter emstig ziek, de zaak gaat dicht en zij trekken in bij zijn schoonvader, Albert Heere. Als ik hem in het voorjaar ga bezoeken, zegt hij zijn zaak in Bergen weer te openen. Hij is dan genezen en hij vraagt of ik hem wil komen helpen, intern en goed loon. Aangezien ik het visventen in het boerenland beu was, ik zag daar geen toekomst in: 10 huizen langs om een keer voor twee kwanjes vis te verkopen. De mensen hadden geen geld, of ze moesten sparen voor de a.s. kermis, of Jopie van Hoom was net geweest met bakbokking, er scheen bij ieder altijd wel een beletsel te wezen om van mij iets te kopen. Nee, daar zag ik geen persepektief in: ik werd toen 20 en zon op iets anders.

Page 21: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

20

In die dagen was mijn neef Cor Zwart bij ons geweest. Die was Stoker bij de Marine. Hij deed hartverheffende verhalen over de Marine, hoewel hij ook nog maar net aan die loopbaan was begonnen en eigenlijk van toeten noch blazen wist. Die zomer werkte ik dan bij Zwaan in Bergen of ik nooit weggeweest was. Mijn schaarse vrije tijd bracht ik meestal door bij Van Wonderen, een paar huizen van Zwaan af. Dat was een boerderij en huisje van aanloop. Daar waren altijd jongelui van mijn leeftijd waar ik het altijd reuze naar mijn zin had: In September eindigde mijn dienstverband bij Zwaan, waama ik direkt aan de slag kon bij een bouwboer in Stompetoren, samen met P. Hopman Jzn. In het hooi slapen, 's morgens het gezicht nat maken onder de pomp, zelf voor eten zorgen: Kadetjes, worst en melk, daaruit bestond ons menu. We maakten lange dagen, waarbij we hard moesten werken. De mondelinge overeenkomst met de baas was: als jullie goed werken krijg je 4 gulden per dag, en anders 3 1/2. Natuurlijk hadden we niet hard genoeg gewerkt en moesten we met 3 1/2 gulden genoegen nemen. Wij namen voorgoed afscheid van deze baas en zijn armzalige leefwijze. Ik vrees dat wij niet onze beste wensen op die boerderij hebben achtergelaten. Daarna kwam ik te werken bij Hogenstraten conservenfabriek, die er nu niet meer is. Daar ging ik snijbonen malen, machinaal, stukwerk. Als je goed je best deed, kon je 6 gulden per dag verdienen, dat heb ik dan ook gehaald. Daarna heb ik kippen en eenden geplukt. Toen die campagne afgelopen was, werd het inmiddels oktober en jachttijd. Er kwamen hele zendingen fazanten, hazen en konijnen binnen. buit van jachtpartijen, die door de fabriek werden gekocht. Toen moest er gevild worden, nouvdat had ik goed geleerd bij Zwaan; de oude en de jonge chef. Robert heetten ze, keken hun ogen uit. wisten niet dat dat zo vlug kon gaan. Dat wild werd dan gebraden en stukken‘ of poten gingen in appelmoesblikken, bestemd voor scheepvaartmaatschappijen. Als je bedenkt dat veel van dat wild gedood was door hagel— schoten, kan je je ook wel het gezicht voorstellen van die 1e of 2e klas passagier die op zo‘n hagelkorrel bijt, maar dat was hun prdbleem. Aangezien die wildaanvoer niet continu plaatsvond. heb ik tussendoor diverse klusjes gedaan: mosterd gekookt, leverpastei gemaakt. Toen ik op zekere dag het ketelsteen uit een grote ketei moest bikken. heb ik daarvoor bedankt, waama ik mijn biezen kon pakken. Ik ben toen gaan fietsen over Langedijk, Kalverdijk, Warmenhuizen naar huis. Ik ben vergeten hoe die ontslagname thuis werd ontvangen, het zal wel niet zo prettig geweest zijn, want het was een gevoelig inkomensverlies. Ik wilde niet meer met vis de boer op en ook spitten in duin voor een karig loon, daar zag ik geen toekomst in. Ik wilde naar de Marine, wat ik al meermalen had gezegd en gedreigd: "Laat mij nou maar gaan, want als ik 21 ben ga ik toch!" Mijn pogen had tenslotte succes, zij het niet van harte. De 2. g. Kadettenschool, nu medisch centrum, was nog iets van het leger; daar heb ik informatie ingewonnen hoe ik het moest aanpakken om bij de Marine te komen.

Page 22: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

21

Ben paar dagen later, het had zo hard gesneeuwd dat de bakkersknecht Dirk Bakkum ac bakkerskar met een touw achter zich aan moest trekken, was ik onderweg naar het stadhuis. Dirk, die een vriend van mij was, vroeg wat ik ging doen en toen ik hem vertelde dat ik onderweg was naar het stadhuis om een bewijs van goed gedrag te halen, om bij de Marine te komen, liet hij prompt het trektouw van de bakkerskar achter zich in de sneeuw glijden en zei: "Ik ga met je mee", zijn maat, ook een Dirk, verbaasd in de sneeuw achterlatende.

1924

Een paar dagen later trokken wij naar de Kadettenschool. Daar werd door een man met strepen op zijn mouw een soort keuring gedaan. Toen was ik al bijna afgekeurd; de man hield mij een boek voor met allerlei gekleurde figuurtjes in mozaiek. "Wat lees je hierin?" Ik zei "Niets. allerlei stukjes van verschillende kleuren". Toen ik echter goed keek: "OH ja, 56 staat er". Toen ik eenmaal wist hoe ik kijken moest, verliepen alle volgende bladzijden vlot. Per post ontvingen wij bericht om op 15 januari in de Marinekazeme Amsterdam te verschijnen voor de officiele keuring. Nou datwwas niet mis. Wij waren met 21 man, waarvan er 19 werden afgekeurd, ook mijn maat Dirk Bakkum. Het was maandag, dus snertdag bij de Marine, heerlijk met een homp gekookt spek waarvan je dobbelsteentjes sneed. Ja die eerste Marine-hap viel er wel in! Ergens op een bureau kon je reisgeld halen, ook de afgekeurden, voor heen- en terugreis. Dirk moest over 3 maanden terugkomen, hij werd toen goedgekeurd en verscheen op een goede dag in de Marinekazerne Rotterdam”. Ikzelf was toen al wat je een oude jongen noemde. Die andere goedgekeurde uit de eerste lichting, een jongen ergens uit Groningen, wilde Stoker worden. Ik heb nooit zijn naam geweten, misschien hebben wij later wel eens samen op een schip gezeten. Ik herinner mij in de ziekenboeg te hebben geslapen en dat ik de volgende morgen door iemand van de kazeme naar het Weesperpoort- station ben gebracht. De trein had als eindstation het Maasstation in Rotterdam. Dit station was dicht bij de kazerne Oostplein. Daar stond ik precies om 12 uur voor een grote dubbele deur met een klein e’énpersoonsdeurtje erin. Ik drukte op een bel en werd binnengelaten. Een man met een grote snor en strepen op zijn mouw vroeg nogal nors: "Wat kom je doen jongeman‘?" Na mijn stuntelig antwoord riep hij: "Leerling, breng deze man naar het subsistentenkader". Dat bleek een kamer op de begane grond waar een stuk of 6 tot 8 jongens capucijners met spek zaten te eten uit blauwe emaille blikjes, met mosterd en uitjes, een vreemde, lekkere wereld. Een marinier (Koot) had daar de leiding, die jongens waren al aangenomen. Na het eten volgde het kiedingnummeren op aanwijzing van 1e klasser Koot.Die nacht heb ik voor het eerst in een hangmat geslapen; ik ben er een paar keer uitgevallen, maar blijkbaar had ik toch gauw de tmc door om erin te blijven, ik heb er jarenlang lekker in geslapen. De volgende dag volgde weer een keuring die ook goed afliep. Vervolgens werd ik voorgesteld aan de commandant Overste Grieschke, die stelde mij diverse vragen over de familie en of er ook zieken waren en waar je

Page 23: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

22

vandaan kwam. Egmond a/Zee? nou, dan heb je zeker ook wel strandgejut? Ik denk dat mijn bevestigend antwoord wel een pluspunt is geweest. Die man kon je aannemen of afwijzen, ondanks alle keuringen. Ik weet van de vijf die die middag werden voorgedragen werden er twee afgewezen, de reden hiervoor kwam je natuurlijk niet te weten. Toen kwamen dagen van kleding en schoeisel passen: twee paar schoenen zes paar sokken, rode zakdoeken. witte werkpakjes, gestreepte frokjes, groot en klein uniformjas, lange overjas, hangmat. dekens. een plunjezak, borstels en allerlei andere uitrusting. Toen werd het nummeren geblazen, wat mij nogal vlot afging omdat ik voordien anderen hiermee had geholpen. Gekleed in uniform voelde ik mij totaal anders. Ik kreeg nog een snelcursus in salueren en Zaterdags 's morgens werd marinier 3e Klas C. Stam stbknr. M3177, met een blauw-wit geblokte sloop, waarin zijn burgerkleren, door een marinier 1e klas naar de trein gebracht en naar huis gestuurd met een week "tekenverlot" zoals dat heette. Ik had f 160,- "tekengeld" gekregen, waarvan ik f 100,- aan Moeder gaf. Toen ik na een week tekenverlof weer in Rotterdam kwam, waren er alweer wat nieuwe jongens aangekomen. Dat ging door tot er 30 waren, dat werd dan een klas, ofwel een BAK; bij de Marine ben je voor eten en zo ingedeeld in bakken, zo'n 25 a 30 man. Onze klas werd BAK 6 met Korpl. Balderdijk als baksmeester aan het hoofd. Voordat die klas volledig was, kreeg je echter allerlei klusjes te doen. Op een dag moesten wij met twee man zuurkoolrats stampen, staande tegenover elkaar met een manshoge Stamper. De chefkok, een klein mannetje met een lorgnet, zou kijken of er genoeg gestampt was. Op zijn tenen staande op zijn gele klompen op de natte tegels, ging hij onderuit met zijn blote armen in de hele stamppot. brilletje in de rats, hevige pijn overal, werd hij afgevoerd naar het Ziekenhuis. We zuilen er even goed wel lekker van gegeten hebben. denk ik.In die laatste dagen van januari ging het hard vriezen. zodat op een middag ijsvrij werd gegeven; er werd bekendgemaakt dat degene die geen schaatsen had. deze kon lenen bij de bottelier. Ik ook naar de bottelarij: Daar lagen op de vloer wat koeienribben van een pas uitgebeend stuk koe. Zoek er maar een paar uit zei de grapjas. Ik af.Ik zei er natuurlijk niets van. anderen wilden ook wei schaatsen hebben en werden op dezeifde manier beetgenomen.Er was daar toen een in onze ogen oude man, die voor de kachels zorgde: “He joh, kom eens hier!" "Wat belieft U, 1e KLas?" (ja, zo hoorde dat) "Breng deze emmer kolen naar de bovenzaal en ga dan naar Korpl. Vinkenstein in de kantine en zeg dat hij je namens mij een sigaar geeft". Nou. wat Korpl. Vinkenstein tegen mij zei, weigert mijn pen op te schrijven. Zo werd je er bij de Marine regelmatig tussen genomen. Er begon een strenge militaire opleiding waar ik mij best in thuis voelde.‘s Avonds ging ik vaak met Jo van Kessel naar het R.K. militair tehuis op de Goudse Rijweg naast de kerk. Pater Klessens was beheerder; bij hem kon je voor 10 cent een kop koffie kopen met een grote speculaas. Eens in de maand op zaterdagochtens algemen kerkdienst voor mariniers, waarna

Page 24: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

23

ontbijt in het tehuis, gratis en fantastisch. In de kazeme in Rotterdam werd 's avonds onderwijs gegeven door een gepensioneerde onderwijzer; daar moest je naar toe. Maar na drie of vier keer hoefden Steenhoek en ik hiet meer te komen, wij bleken geleerd genoeg te zijn. Met Pinksteren ging ik met Steenhoek en Van Drongelen mee naar hun woonplaats, Strijen. Bij Kees z'n ouders ovemachtten we en tweede Pinksterdag gingen we naar een muziekconcours. wat tevens een soort kermis was. Zeer vermakelijk en kunstzinnig. Steenhoek heeft een knappe zus, Annie. Op dinsdagmiddag gingen wij met de klas naar een badhuis ergens op de Coolsingel, onder de passage die van de Hoogstraat naar de Coolsingel leidde. Toen ik een paar maanden marinier was en met mijn geweer kon omgaan, gingen wij ook iedere woensdag mee naar Waalsdorp, schijfschieten. Dat was een uitje: afmars naar station Hofplein, met de elektrische trein, toen nog een unicum. tot aan de Waalsdorperweg. Die trein ging toen nog door tot Scheveningen. Brood had je nu en dan in de kantine van die barakkenkazerne, waarin Grenadiers waren gehuisvest. Ook kregen wij daar af en toe koffie met een gevulde koek. ' Na enige tijd werd ik bevorderd tot scherpschutter, wat een kwartje per dag meer opleverde. Mooi meegenomen, mijn gage was f 8,20 per week en werd nu meer dan f 10,-. Ik voelde mij rijk, omdat toen een pakje shag 12 cent en een groot glas bier 13 cent kostten. Nu zal ik alleen nog enkele merkwaardige dingen beschrijven die gedurende mijn opleiding plaatsvonden. Op een dag kwam een oude man in de kazeme Oostplein. die ontpopte zich ais marinier 2e Klas Pronk. Hij was voor de eerste wereldoorlog gedrost van een oorlogsschip in Australie. Tijdens de wereldoorlog konden gedroste militairen zich ongestraft melden bij nederlandse consulaten om dan vervoerd naar Nederland weer gewoon verder te dienen. Zo ook Pronk. Afwachten op scheepgelegenheid. werd hem gezegd. Dat ging niet zo vlot in die ooriog. Hij vroeg en kreeg een bewijs dat hij zich gemeld had en ging terug naar zijn farm. Dit bewijs nu was zijn vrijgeleide, hij zou beficht krij gen ais er een schip naar Nederland ging. Een wonderlijke man. Hij kon alles: horloges maken en staaldraad splitsen en alles daar tussen in. Dit verhaal heb ik uit zijn eigen mond. behalve de duistere reden waarom hij Austraiie de rug toekeerde.

BREDA: In juni 1924 waren de drie oudste klassen naar de Harskamp. Op een goede dag schreef adjudant Bos op het publikatiebord: Vrijwilligers gevraagd voor kwartiermakers voor de vierdaagse in Breda, zo las ik met de schrijver mee. Ik naar boven, mijn maten ingelicht. en jawel hoor, enkele dagen later, onder leiding van sergeant Huisman en 16 K. Jaap Kunst, en een twaalftal makkers met de trein naar Breda. Ondergebracht in de Chassé-kazerne, meteen naar de kombuis, een sergeant-kok van de landmacht was daar chef. "Noem mij maar Gerrit".

Page 25: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

24

zei hij. Een marinier, die een sergeant Gerrit noemt, dat kan natuurlijk niet. Het was een gemoedelijk man, voor een pruim tabak kreeg je een halve rollade van hem. 's Anderendaags gamellen en ketels van de rustkamer gehaald, dik in het vet, allemaal uitgekookt om ze bruikbaar te maken. Daama 8000 strozakken en evenzoveel kussen gevuld. Niet te vol stoppen, werd er gezegd. Waarom dat was, vertel ik later. De eerste zondag 6 uur: alarm. Gewapend met schoppen en bezems uitrukken voor een bosbrand in het Mastbos. bij aankomst bleek de brand al te zijn geblust. 's Avonds dansen bij de Wed. Huiskens bij een groot pierement met dames (7) van de Kwattafabriek. Koos Steenhoek en ik werden aangewezen om twee zalen met onderofficieren van zee- land- en luchtmacht te verzorgen, zo’n 70 man. Toen de eerste lopers binnenkwamen, werd het heen— en weer-lopen naar de kantine om frisdrank. Ik zei tegen Koos "Dat doen we anders, we vragen aan sergeant Gerrit om een wasteil, we bellen een ijsfabriek op om een paar staven ijs, verlagen de prijs der drank met 50%, en de zaak is voor elkaar. Het was erg warm weer, dus onze handel liep gesmeerd. We moesten om 5 uur opstaan om ontbijt klaar te zetten en '5 avonds moesten we warm eten halen, tafel dekken en afwassen. Het was flink werken, maar toen vrijdags 's avonds de marsen erop zaten, ging een adjudant zadelmaker van de Cavalerie met zijn kepie rond en verzamelde zo f. 38,-- voor ons, met onze soldij van f. 8.20 per week en met wat wij met onze drankenhandel hadden verdiend, waren wij rijk! Nog enkele dagen alles aftuigen en brengen waar het moest zijn en daama gingen we weer terug naar de kazeme in Rotterdam. Het oude stro werd samengevoegd met de wagon die nog vol over was. Wat daarmee gebeurd is weet ik niet, maar enige tijd later kregen we allemaal f 7,50, dat was nog van Breda. zei men. over verkocht stro werd niet gesproken. Jaren later ben ik te weten gekomen hoe dat gegaan is met dat stro. Toen meteen met zomerverlof: ik had een rood onaangebroken emmertje vol kersenjam uit Breda mee naar Moeder. Gek dat niemand in Rotterdam vroeg hoe ik daaraan kwam en wat mijn plannen ermee waren. Het werd een prettig 14 dagen zomerverlof, die ik s‘amen met Dirk Bakkum in Egmond doorbracht. Onze Ka voerde de huishouding want Moeder was re bakeren bij Pietje, Jansje Glorie was geboren. De terugreis naar Rotterdam werd bijna paniek, Dirk z'n vrijvervoerbewijs was niet getekend. Samen wisten we toch nog 3 1/2 gulden bijeen te brengen voor een spoorkaartje, welk geld hij later natuurlijk terug kreeg. Er gebeurde nog iets tragisch onderweg. In de trein zaten ouderwetse ramen met van die leren riemen om ze op en neer te laten. Aangezien het warm weer was, stonden alle ramen open. Toen Dirk zijn pruimtabak uit het raam wierp, hoorden we achter ons een kreet; toen ik over de bank keek, was een Heer bezig zijn vrouws wang schoon te vegen. Dirk zijn pruim was het ene raam uit en het volgende raam ingewaaid. "Het is van een vogel vrouw", zei de man en wij maar gnuiven. In de late herfst gebeurde er nog iets wat ik wil vermelden: wij hadden les hindernisbaan. Daarbij moest je over een rode balk boven een waterpoel lopen. Het had wat gevroren dus die paal was glad, ik gleed er dan ook prompt vanaf tot mijn middel in het water. "Ga gauw in de

Page 26: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

25

looppas naar de kazeme, je wassen en verschonen" was hot bevel. Toevallig was er toen een Zweeds oorlogsschip in Rotterdam en de commandant daarvan zou die ochtend een bezoek bren gen aan de commandant van de kazerne als gamizoenscommandant. Toen ik voor de poon stond en belde, hoorde ik daarachter een commando "Presenteer Geweer! ! '3, waarna de deuren werden opengedaan. Daar in de gang stond de erewacht om de Zweedse marine-officier te begroeten en op de stoep stond Stam ineen plas modderig water. "Vent ga als de bliksem achterom” foeterden 26 me uit, waarna 2e verder wachtten op hun echte gast.

1925

In oktober werden wij geacht voldoende geoefend te zijn om mee te doen aan de Haagse wacht. Deze funktie werd eens in de paar jaar toegewezen aan de Marine, hetgeen moest worden gezien als een erebaan en het bestond uit wachtlopen voor en achter het Paleis Noordeinde, op het Smidswater bij de Koninklijke stallen en nog in de Schoolstraat bij een kledingmagazijn. De Luchtmacht, Grenadiers, M.P. korps en nog andere eenheden kregen beunelings de eer voor drie maanden deze wacht te lopen. 2 uur n.m. kwam je dan aan in Den Haag. Op het station stonden dan al wat veteranen te wachten. Dan, tatnboer en pijper voorop, vergezeld van wat meelopende oud-gedienden, die dan op hun manier genoten, op naar het Buitenhof, waar het wachtgebouw was. Oude wacht buiten aangetreden, nieuwe er tegenover, enige commando’s en gestamp van geweerkolven, dan was de aflosceremonie ten einde. De aflossing van de posten duurde drie kwartier,~zo lagen zij einde uit elkaar. Als je een ongunstige tijd had, b.v. 's nachts van 2 tot 4 uur, dan werd je om 1.15 uur gepord en lag je om half vijf weer in je kooi. maar om 7 uur was het opstaan voor iedereen. Als de koningin thuis was (Wilhelmina), liep je met z'n tweeen voor het paleis Noordeinde. lk altijd samen met Koos Steenhoek. Dat was nog een hele truc om dat volgens voorschrift te doen: je mocht een bepaald aantal passen van het schildwachthuisje aflopen, gelijktijdig, voor de aanvang waarvan Koos een teken met zijn hand gaf, en tegelijk weer omdraaien, dat was de clou, want je liep vanaf je staanplaats met je rug naar elkaar toe en je mocht ook niet met je gezicht naar het paleis toedraaien. Al met al een heel gedonder maar wij vonden het wel interessant. Na zonsondergang ging een post naar de tuin van het paleis, ingang Molenstraat. Daar heb ik Prins Hendrik thuisgebracht zien worden..... en is morgens tegen achten Prinses Juliana. toen l5 jaar, een hondje uitlaten. Zij was altijd vriendelijk: "Goedenmorgen schildwacht". maar je mocht niets terugzeggen. Incidenten: Op een nacht op de post Smidswater Wilden wat dronken studenten nog een fles wijn geven, wat natuurlijk niet mocht. Ik zei: "Zet maar in het schildwachthuisje, die vind zijn weg wel." Dat was ook zo. Wij sliepen drie-hoog op stapelbedden. Op een nacht ging Jan van Maurik met veel geraas door zijn bed heen en nam gelijk de middelste mee naar beneden en vervolgens ook de onderste. Het lawaai en commentaar was niet van de lucht.

Page 27: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

26

In januari 1925 werden w_ij z.g afgericht. Bij die gelegenheid moesten wij ook (half scherp) handgranaat werpen. Toeschouwers waren Admiraal van Limburg Stirum met zijn staf en natuurlijk ook onze commandant met zijn mensen. Bij een van ons, ik weet niet meer wie, slipte zo'n granaat voortijdig uit zijn hand en ging in de richting van al die sterren en galons. Met rinkelende sabels stoven ze alle kanten uit, hetgeen een zeer amusant gezicht was. Gelukkig zaten wij achter een wal en konden vrijelijk lachen . Bij die gelegenheid vonden ook sportwedsuijden plaats. Ik won de eerste prijs met 400 m. hardlopen: een horloge. Ik ben het later op een geheirnzinnige manier kwijtgeraakt. Hierna ld'egen wij een week verlof. Ee’n dag na terugkomst van mijn verlof, ll februari 1925, ging mijn zus Lien naar het klooster onder de naam Zuster Gemma. Een week na terugkeer in Rotterdam werd onze gehele klas overgeplaatst naar de marinekazeme Amsterdam op Kattenburg. Dat was een hele verbetering. Je had daar aparte slaapzalen met waslokalen emaast. J c kooi (hangmat) mocht blijven hangen, dus niet 's morgens gauw gauw kooi sporren en ’5 avonds weer ophangen. Ja, het was daar prettig schijfschieten op Zeeburg. Soms gingen we met de trein naar Bussum, vandaaruit een mars naar de kamp van Laren, waar we ook moesten schieten. In de kantine had je daar een oud wijfje, Aaltje, zij was jaren geleden als jong meist daar gestart met haar koffie en gevulde koeken en ze was daar met dat kamp oud geworden zodat ze zowat het halve leger kende en ook veel oudere mariniers. In mei 1925 werd onze hele klas overgeplaatst naar Vlissingen aan boord van H Ms JAVA, een splintemieuwe kruiser, waar ik nog enkele keren op terug zou keren. Als 3e klasser krijg je natuurlijk de laagste baantjes, zo ben ik een tijdje verzorger van de WC-‘bemanning geweest. bakszeuntje en oppasser OO. Na enkele dagen in Vlissingen maakte ik mijn eerste zeereis. met Pinksteren lagen wij in Den Helder, vanwaar wij verder voeren naar Edinburgh. Daar in Edinburgh maakte ik voor de eerste keer kennis met de activiteiten van de rode bond van marinepersoneel. We zouden daar in‘ open touringcars de Schotse Hooglanden doorrijden met een stop in het plaatsje Peebles, zoiets als de Efteling. Daags voor de autotocht werd door enkele personen opgestookt niet mee te gaan uit protest tegen enkele dingen die aan boord (kinderziekten) niet naar genoegen waren. Frappant was wel dat één van de opruiers het eerst in de auto zat. Op diezelfde tocht gingen we nog naar Oslo, een weekend in Maldefjord, een paar dagenl in Balholmen en enkele dagen in Trondheim. In een van die fjorden werden liefhebbers gevraagd om naar een gletscher te klimmen onder leiding van onze 1e officier Overste te Winckel. 's Morgens om 7 uur weg, brood en koffie mee. 's Middags om twee uur waren we bij die ijsvlakte en om 9 uur 's avonds weer aan boord. In Trondheim was het 's avonds om 12 uur een beetje schemerig en om 1 uur was het weer licht. De mensen daar slapen in de zomer niet. De hele nacht had je zwemmers om het schip heen. ‘s Winters is het van l4 tot 16 uur daglicht, dan halen ze hun schade in. Na terugkeer in Nederland een dokbeurt bij Wilton Feijenoord, daarna naar Vlissingen. waar

Page 28: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

27

de bemanning met tropenverlof ging. Onze klas, nog steeds bijeen, zou niet mee naar Indië, maar werd als z.g. kernbemanning, gehuisvest op wachtschip De Buffel, wachtlopen op de onbemande JAVA. In deze tijd werden ook nog enkele jonge officieren beedigd, waama we weer opstoomden naar Amsterdam. Op 3 november werd ik met nog enkele maten, waaronder Kees van Drongelen overgeplaatst naar Den Helder aan boord van de GELDERLAND, die ligt daar op de werf.Ik word oppasser OO, een goeie job, op tijd koffie en goed te eten. Omtrent de jaarwisseling is er in de buun een overstroming en alle vletten worden daar heengestuurd.

1926. Op Nieuwjaarsdag op station Den Helder helpen bij het spoorwagons laden van sloepen en vletten, bestemd voor het ondergelopen gebied. Binnen enkele weken komen ze weer terug met ijzersterke verhalen over hun reddingswerk. Alle derdeklassers kregen hiermee hun brevet roeien, nodig om 2e klasser‘ te worden. Ik krij g vanwege het vlettenladen ook dit brevet. De GELDERLAND was artillerieinsnuctieschip, d.w.z opleidin g kanonniers en kanonniers ter opleiding tot krpl konstabel. Ik was geloof ik nogal ijverig en mijn handen konden veel, het gevolg was dat die majoors en vooral adjudant de J ong mij aanmoedigde om een opleiding tot kanonnier aan te vragen, wat ik dan ook deed, ik was immers verzekerd van de medewerking van mijn promotors! Ook Kees van Drongelen, Herdt en mijn Egmondse vriend Dirk, die ook inmiddels aan boord was geplaatst, waren van de partij. De GELDERLAND, in het voorjaar van de werf gekomen, ging altijd ’s maandags naar buiten en donderdags weer binnen. Er waren zowel matrozen als mariniers bij die opleiding. Wij mariniers kregen toen ook les in specifiek matrozenwerk. zoals splitsen en knopen. Inmiddels was ik 2e klas geworden. Wat salaris betreft hielp dat niet veel, want Colijn had juist salarisverlaging ingevoerd, maar ik had dan toch mijn eerste streepje op mijn mouw. Kees Van Drongelen en Sy. Koch waren dit al, waar ik zeer jaloers op was. Op Paaszaterdag 1926, had ik, evenals Kees Van Drongelen, de wacht. Kees had een fiets en ik mocht er een lenen. Wij 2in le Paasdag naar Wieringen gereden over het zojuist gereedgekomen stuk afsluitdijk tussen het vasteland en Wieringen. Daar gingen we naar bioscoop De Haan. We ovemachtten er en kregen een ongekend uitgebreid ontbijt, waama we op de fiets naar Schagen gingen, waar we koffie, bier en broodjes nuttigden. Ik zei tegen Kees "we gaan naar Kalverdijkj daar is het gezellig. Er was dan ook juist bal bij Broersen. Ik ontmoette en danste daar natuurlijk met Marie van Straaten en bracht haar ook thuis. In de vroege morgen gingen we weer terug naar Den Helder. terwijl we onderweg bij een huisje iets te drinken vroegen. Daar kregen we karnemelk. Nou dat was het wel! Op 19 april was Prins Hendrik jarig. 21 Saluutschoten. Ik stond in groot tenue als hulzenvanger. Ik had twee dagen verlof gevraagd omdat Vader en Moeder 25 jaar getrouwd

Page 29: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

28

waren. In plaats van mij twee dagen te geven, zei mijn chef. Na het saluut om twaalf uur gaan we naar zee en jij-gaat naar je ouders en kom Zondagavond terug. Dat was een meevaller. Automatisch liep ik Zondags 's avonds aan boord. Er lag echter een ander schip op de plaats van de Gelderland. Gedurende mijn plaatsing bij de Gelderland examen gedaan voor marinier 1e klas. Kanonniersopleiding beeindigd: Kanonnier 1e klas. Scherpschutter—geweer was ik in Rotterdam al geworden, deze prestaties leverden 75 cent per dag op, f 5,25 + f 7,50 per week f 12,75 per week: een rijk man. In oktober komt uit Vlissingen H.Ms. Gruvoo, kanonneerboot, 4 kanonnen van 10,5 cm. De hele bemanning en inventaris gaat over op de Brinio, die op de rijkswerf ligt. Van Drongelen, Herdt en ik werden op dit schip geplaatst. Op de uitreis naar Vlissingen zei de le officier Joost Veerman: Stam, jij wordt hofmeester Officieren. ik zei: "Meneer, ik ben juist kanonnier geworden om van die huishoudbaantjes af te wezen. Ja, dat kan wel zijn, maar jou acht ik het meest geschikt gezien je beoordelingen. Dat conduitenboekje zag er dan zeker nogal gunstig uit. De 5 mariniers die al op de Gruno zaten, waren geen kanonniers. Zij moesten plaats maken voor ons, kanonniers. Zo sneed het mes aan twee kanten: hofmeester en kanonnier en oppasser in een. Ik loste P. Smeerdijk af als hof—meester, die mij de kunst en de geheime trucjes van die functie leerde. Herdt werd opper officieren. Het Was niet zo moeilijk, ook gezien mijn ervaring als oppasser op de Gelderland. Er waren 4 officieren aan boord, die aan het middagmaal deelnamen. De Cmdt Van der Linden en Chef Walraven gingen ’s avonds naar huis. Het middagmaal was wat de scheepskost voorschreef, doch verfraajd met soep vooraf en een toetje en fruit na. Avondmaal voor twee officieren was dan weer geheel iets aparts. Ik zorgde dat er meer dan genoeg was, zodat ook wij in de gamellenhut nog wat konden natafelen. Dit gezellige scheepje met 50 man aan boord voer dagelijks wat op de Westerschelde en soms door de Roompot tot Westkapelle, maar als de kachel, die in de longroom stond, de neiging kreeg om te vallen, werd gauw omgekeerd naar kalmer water. Als hofmeester moest je achter de tafel schalen doorgeven, links bedienen. rechts afnemen. te beginnen bij de Commandant. Op een kwade dag zette ik een schotel rode kool voor de Cdt. die wilde opscheppen, maar een aan de randen verschroeid stuk vaatdoek opviste. Ik had dat zo, met een deksel erop uit de kombuis gehaald. De kok, Ko de Rijke, gebruikte zo'n doek om kacheldeuren en hete deksels te hanteren. maar zo was er ongemerkt een stuk van in de rode kool terecht gekomen. "Roep de kok, hofmeester", sprak de Cdt. streng. Ik naar K0 in de kombuis. Ik zei:"Nou jongen, maak je borst maar nat, de ouwe vind een poetsdoek in de rode kool". Wat hij allemaal zei, is niet voor herhaling vatbaar, maar was wel duidelijk. Ik was vrij van wacht. werd 1e klas, genoot f 2,50 per week toelage van de gamelle. grote fooien van slagers en andere leveranciers, zo kwam ik wel aan f 25,00 per week. Een rijk man. Ik huurde een kamer aan de wal bij een bakkersknecht en zijn vrouw voor f 2,50 per week. waar ik 's morgens ook thee met een beschuit kreeg. Ik kocht een nieuwe frets en burgerkleren. Ik had al een blauw pak, dat had ik al in Den Helder gekocht. Ik had ook wel

Page 30: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

29

Zondagen vrij, want J. Veerman ging elk weekend naar Brussel naar zijn vrienden en Officier Machinist Bruins naar zijn familie in Groningen. Dan fietste ik over Walcheren. Soms met een maat van mij of alleen. In kroegen kwam ik nooit. Wij gingen wel eens dansen bij Piet Adriaanse of in Middelburg bij Mienters. 2e Kerstdag zou de le officier Veerman gasten aan boord krijgen, er zouden ook dames bij zijn. Hij Wilde met mij het menu bespreken, een uitgebreid diner, met wijn, blinde vinken, asperges en roomboter. Duur en lekker. Alles had ik gereed toen om 7 uur bericht kwam dat zij in een hotel bleven eten en dat ik het diner aa’n de bemanning kon geven. Nou, was dat even feest!

1927

Er was iets aan de hand in China zodat een aantal mariniers met spoed daarheen werden gezonden voor ambassadebewaking. Deze mannen moesten weer vervangen worden door mannen uit Nederland. Zo werden er een aantal van 120, waar ik bij was, aangewezen voor de tropen. Ik weet niet meer wie mij afgelost heeft, maar alles moest met spoed gebeuren, o.a. tropen-uitrusting halen in het magazijn. Ik heb mijn pak aan de bakker gegeven en genoot nog 14 dagen tropenverlof. Ik ging afscheid nemen van thuis en ik ben ook nog op Kerkebuurt geweest om afscheid te nemen. Geen vaste verbintenis, maar belofte af en toe eens te schrijven. Mijn ratiné overjas neemt Bet voor f 10,00 over voor Jo. Hun Moeder was in September 1926 overleden. Bet was verloofd met Huib en dreef samen met hem en Marie de kruidenierswinkel. Marie had toen al enkele jaren in Alkmaar bij Jan de Vries gediend, maar was thuis meer nodig. Zondag 13 februari 1927 terug van tropenverlof en '5 anderendaags een minder prettige ervaring: Stam je bent gestraft met e’én dag licht arrest. Wat was het geval? Ik had in Vlissingen aan de verkeerde kant op een fietspad gereden, waarbij ik was aangehouden door een agent die mij prompt een bekeuring gaf. Ik was dat al lang vergeten, en toen de laatste dag in Holland zorgde dat nog voor pech.‘ Naast de gamellehut (ruimte waar het servies van de officieren wordt geborgen, kopjes aan haakjes aan het plafond, borden en dergelijke aan vaste rekken) was het bureau van de schrijver. De oppervlakte van bureau zowel als gamellehut was niet groter dan een flinke WC. In dat bureau zat korporaal schrijver Beun (over 30 jaar zal ik hem weer noemen). Die dronk van de officieren koffie mee en kreeg ook om 11 uur zijn kop soep; daar zorgde ik of mijn (2 man) personeel voor, dat was traditie. Nu was het de taak van de Krpl schrijver dat de nodige paperassen meegezonden werden naar onze volgende bestemmin g, Marine Kazerne Amsterdam. Voordat om 13.00 uur de trein uit Vlissingen vertrok ging ik afscheid nemen van Beun, waarbij ik vroeg of hij goed door mij verzorgd was, hetgeen hij beaamde. Ik zei: ” Dan moet je wat voor mij doen: vergeet, op zijn minst tot morgen, het bericht door te geven naar Amsterdam dat ik een dag licht arrest heb." Hij zei geen nee en geen ja, dus dat zat wel goed. Ik wilde de laatste dag in Amsterdam nog wel even de wal op. De treinrit van Vlissingen naar

Page 31: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

30

Amsterdam herinner ik mij nog goed. Er was 's morgens nog gepassagierd en niet met koffie. Er waren toen nog'stoomtreinen waar een laag roet bovenop lag. Enkele durfals kropen aan stuurboord uit een raampje om aan bakboord weer binnen te komen: roetzwan natuurlijk. In de marine kazeme te Amsterdam was ook een contingent uit Den Helder en Rotterdam, 120 man in totaal. Wij moesten aantreden in de grote hal, waar voorgelezen werd water diende te gebeuren. Ook werden namen van gestraften voorgelezen, waarbij ik mijn oren spitste: mijn naam werd niet afgeroepen. Ik was dus vrij man en ging samen met Kees Van Drongelen en Jan Jong de wal op. Wij aten biefstuk bij Marie van tante Ma, die met haar man Jan Pijl een restaurant beheerde op de Martelaarsgracht. Om even op het verhaal vooruit te lopen: 3 1/2 jaar later, bij terugkomst, dronk ik met mijn broers Joost en Genit mijn eerste pilsje weer bij Marie. '5 Anderendaags, dinsdag 15 februari 1927 gingen wij naar de J. Pzn Coen aan de kade dichterbij de kazeme. Als passagier 4e klas mocht je je in de voorste ruimen installeren. eigenlijk net eender als op een oorlogsschip. alleen het eten was onvoorstelbaar goed. 's Middags om 3 uur werd losgemaakt en een paar uur later gingen we door de sluizen van lJmuiden. De volgende dag konden we in Southampton rondkijken. Wat een grauwe trieste boel daar zeg! We bleven daar een nacht over, waama de reis naar het Zuiden begon, wat je na twee dagen al kon bemerken. aan een lekker zonnetje. Na een paar dagen Algiers. Als nieuweling keek je je ogen uit. Op de steiger kooplui in lange gewaden met allerlei snuisten’jen en dadels, vij gen en sinaasappels. Ook was er een rakker, die wilde graag bankbiljhetten van f 10,- hebben. Daar betaalde hij 10 zilveren guldens voor. Je hoorde dan duidelijk 10 klikken in je hand, maar bij natellen bleek je slechts 9 guldens te hebben ontvangen. Van de wal teruggekeerden hadden ons gewaarschuwd dus bij ons ging de vlieger niet op. 's Middags voeren we weer uit richting Genua. Arie de Buck had op de steiger een verrekijker gekocht. Hij stond te kijken naar die witte huizen tegen de berghelling. Toen zijn pet afwaaide. die hij wilde grijpen, liet hij de verrekijker los en miste hij ook zijn pet, zodat hij in ée’n keer een stuk armer was. In Genua regende het. Daar bleven we wel een paar dagen liggen omdat de trein uit Amsterdam passagiers kwam brengen: de echte Indiërs. die bang zijn van de Golf van Biscaje en/of hun verlof een paar dagen wilden verlengen. of naar hun post terugkerende ambtenaren die hun Europees verlof erop hadden zitten. officieren van het KN IL en de baroes (’nieuwelingen). Wij huurden met een paar man een koetsje en bezochten het Campo Santo een kerkhof van een en al marmer, miniatuurkapelletjes, levensgrote beelden van de man of vrouw die daar ligt. Je komt er niet uitgekeken. Na 21 dagen stomen wij zuidwaans naar Port Said. Wat daar allemaal voor lui aan boord komen hou je niet voor mogelijk: tovenaars, verkopers van kameelhuiden tassen, prentbriefl<aarten en foto's die het daglicht niet kunnen verdragen, verkopers van sinaasappels en ander zuidvruchten etc. etc. Er ontstaat een levendige ruilhandel. Oude uniformjassen en andere Europese kleding waarvan men het niet de moeite waard vind om dit drie jaar te bewaren, worden geruild voor fruit of snuisterijen. Ik ben die week zeuntje (eten halen, opscheppen en afwassen voor 20 man). Ik heb een stuk leverworst over en

Page 32: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

31

probeer het te ruilen voor sinaasappelen. Die vent slaakte helse kreten toen ik hem die worst liet zien en maakte met beide handen afwerende gebaren. Toen ik inzag geen succes te zullen hebben met ruilen, gooide ik dat stompje worst in een korfie met enkele sinaasappelen. Nou, toen onder hels gekrijs van al die kooplui droeg de eigenaar van dat korfie, zijn armen recht vooruit gestrekt, naar de reling en wierp korfje met inhoud en al overboord. Dat was mijn eerste kennismaking met de Islam. Later kwam ik van een matroos van de J.P. Coen aan de weet dat de worst van varkensvlees en dus voor een Islamiet zeer onrein was. Hun Nederlands vocabulaire, geleerd van zeelui natuurlijk, bevatte slechts enkele woorden, t.w. Madam Marie, meneer de baron, je vaar en je moer voor een haarkam. 's Nachts voeren we door het Suezkanaal, de volgende morgen door de beide Bittermeren, waar duizenden flamingo's aan de stranden stonden. Verder zand, kamelen en arabieren met lange kaftans, die sommigen van hen oplichtten om te laten zien wat zij te laten zien hebben. In de Rode zee hebben we de wind in de rug en is het bloedheet. Voorbij Perim komen we in de Oceaan, merkbaar aan de lange hoge deining, waardoor sommigen zonder zee-ervaring wit wegtrekken. Eris een rashaan aan boord met veren aan zijn poten die boven ons logeert onder de bok. Die doet niet mee aan het verzettenuvan de tijd zodat hij 's nachts om twee uur begint te kmaien. Er is ook nog een herdershond. Die is van een officier van het KNIL. Dagelijks komt het mevrouwtje het beest luchten, waarbij hij van alles doet op de kleine dekruimte die wij met 120 man moeten delen (later meer over die hond). Boven ons is de kombuis van de Chinezen, stokers en wasbazen. Wat die lui koken is gruwelijk. Als het schip zijn steven oplicht op de golven, wordt de kombuislucht in onze verblijven gestuwd. De timmerman en de bootsman zijn de aangewezen dierenverzorgers en zij worden dan ook op het einde van de reis hiervoor beloond. Er wordt door ons bij de bootsman op aangedrongen die haan ergens anders te plaatsen, ‘die houdt ons wakker, zo niet. dan weten wij wel een plaatsje, en hij moet goed kunnen zwemmen om het te overleven! Op een avond doen we Colombo even aan. maar we gaan dezelfde avond weer weg. Op een stralende zondagmorgen met zonsopkomst stomen we de baai van Sabang binnen: een overgetelijk mooi panorama. prachtige bloemen tussen een volmaakt groen landschap. Het vorige land dat wij gezien hadan was de zandige oevers van het Suezkanaal en verder woestijn. De eerste indruk van wat toen Nederlands Indië heette, was overweldigend. Wij meren af en kunnen de wal op, wat gretig gedaan wordt. We kopen voor 20 cent een hele tros pisang. Koud bier bij Alberti en Clubvloei te koop. Sabang is een vrijhaven, dus alles is er goedkoop. Er worden kolen geladen en dezelfde middag vertrekken we naar Belawan Deli. waar in de riviemiondin g ten anker wordt gegaan. Verscheidene van verlof terugkerende tabaken rubberplanters en ook nieuwelingen gaan hier van boord. Een paar dagen later zijn we in Singapore. Daar maken we kennis met de echte tropische regenbui.

Page 33: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

32

Dan op naar Nederlandsch Oost Indië, naar Tandjong Priok, de haven van Batavia. Voordat wij hier aankomen gaat de technische dienst alle winches na. Die moeten morgen in bedrijf om duizend en een dingen te lessen. Terwijl die mensen daar bezig zijn, is ook de dame met de hand aan het spelen. Een der machinsten zwaait met een hamer om een keg in zo'n winchkop te rammen, die hond denkt dat het om hem te doen is en bijt de machinist pardoes in zijn bil. Hij wordt zo kwaad, draait zich om en geeft de hond een dreun met de voorhamer tegen zijn kop zodat hij lag te zieltogen in de goot: morsdood. Groot paniek bij dat gillend mevrouwtje. Terwijl wij nog onderweg zijn, komt op een dag een aantal politiemensen aan boord in de haven van Tandjong Priok. Zodra we vastliggen gaan zij met een stuk of wat Chinese stokers van boord: over de Chinese stokers gaat een voorman die "number one" genoemd wordt. Hij is de man die een paar woorden Engels spreekt en de enige die kontakt heeft met de chef machinekamer. Hij neemt die lui aan in China en verzorgt ook de uitbetaling van hun loon. Kennelijk was er iets niet naar de zin gegaan bij die lui. De number One kwam ‘s nachts een rondje maken op de stookplaats, dat was niet slim van hem want hij kreeg een keer een klap op zijn kop met een kolenschep en toen in het vuur met hem, gewoon verbrand! De J.Pzn Coen heeft een mijltje op Chinese energie gevaren. In de haven van Tandjong Priok, men moet dit zien van Batavia als wat IJmuiden is van Amsterdam, moet al wat passagier is van boord, omdat alle luiken opengaan en dag en nacht het geratel van winches het leven en zeker het slapen onmogelijk maakt. Zo gaan alle militairen, dus wij, naar het Subsistentenkader een gedeelte van een KNIL-kazeme in Weltevreden. Daar was het goed en het bier was best. ’5 Avonds ging ik met Cees van Drongelen de wal op om nasi goreng te eten in een chinees restaurant op Pasar Baroe. Deze logeerpartij duurde 4 dagen, waarna werd afgestoomd naar Soerabaja; waar ik (wij) op de MKO (Marine Kazeme Oedjang) werden ondergebracht. ik kwam toen aan de weet dat ik op de JAVA zou worden geplaatst. die op zee was. Na enkele dagen kwam een sloep van de JAVA ons. Cees van Drongelen en nog enkelen afhalen. Daar was ik dan voor de tweede keer op de JAVA. Ik werd richter van kanon 3 aan stuurboord. het was onder de opperkonstabel Mos. Ik kende hem van de Gelderiand en hij kende mij, we wisten wat we aan elkaar hadden. Vele mariniers van ons transport werden op de mariniers kazeme Goebeng geplaatst maar de kanonniers gingen gelukkig naar diverse schepen. Je komt natuurlijk niet vreemd te staan op zo’n schip, want er zijn vele mannen die je al eerder hebt ontmoet. Na enkele dagen gingen wij varen. Een reis rond Sumatra, Belawan Deli, Sabang (2e keer) en Padang, daar werd een soort landingsdivisie (machtsvertoon) gehouden. We gingen met de trein naar Fort de Cock, waar wij in een kazeme van het KNIL op een rijsttafel met veel bier werden onthaald. Ik weet nog dat het eten ongenietbaar was. vanwege het bedis (Spaanse peper). Het is niet doenlijk om alles precies te vertellen waar ik allemaal geweest ben met dat schip: Makassar, Balikpapan. Cheribon en Semarang, meerdere malen in Tandjong Priok. zeker op

Page 34: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

33

Koninginnedag 31 augustus. Ik was altijd van de partij met een brandende flambouw bij de taptoe wat om diverse redenen wel leuk was. Zeeofficieren hebben een sabel, die alleen op hoogtijdagen, zoals Koninginnedag, wordt gedragen. Eén meneer gaf zijn Javaanse bediende opdracht zijn sabel en schede op te poetsen. Dit geschiedde in de hut van die officier. De bediende ging wat manipuleren met de sabel, waarbij hij tegen de wand stootte en de sabel in twee stukken brak. Die knaap zag als enige oplossing de twee stukken in de schede te steken en er verder het zwijgen toe te doen. Toen die officier 's anderendaags op het Koningsplein bij Koninginnedagparade een commando hoorde waarbij de sabel uit de schede getrokken diende te worden, kon die meneer slechts een aardappelschilmesje tevoorschijn halen. Grote constematie bij de persoon in kwestie natuurlijk en moeilijke dagen voor de Javaanse bediende en ingehouden hilariteit bij hen die het zagen gebeuren. De ploeg die benoemd was als fakkeldrager ging 's middags al vroeg naar het voomoemde subsistentenkader, waar uiteraard in die kazeme ook vele KNIL soldaten waren. Op Koninginnedag was het toegestaan dat er spelletejes in de tangsi (?) werden gehouden. zo was er ook een snuiter met het tolletje. Je kon dan geld neerleggen op een cijfer 1 t/m 6, afgebeeld op een kleedje. De baas van dat spul heeft een dobbelsteen met een pen erdoorheen. Die tol laat hij als een razende roteren. Terwijl hij draait legt hij er een halve klapperdop overheen en het getal wat bovenligt als de tol tot stilstand is gekomen, is de winnaar. Ik zat naast een oude Ambonese koloniaal, die noemde mij toean (meneer). Hij zeiz" doe maar precies wat ik doe". Ongelooflijk hoe die ouwe dat aan het tolletje kon horen. Maar in korte tijd was ik f 75.— rijker geworden. Dat was een halve maand salaris. Misschien was de tijd voor verlies toen aangebroken, doch zeer tot ongenoegen van de tolletjesbaas klonk het commando "Fakkeldragers verzamelen".Gedurende deze tijd aan boord van de JAVA heb ik 4 officieren helpen begraven, eerst een officier—machinist De Jong, toen lagen wij in groot onderhoud in de z.g. Oude Loods. een soort kazeme op het ME Socrabaja. Hij vond het nodig om zich dood te schieten; een vrouwenaffaire. zei men. Op een avond kwamen wij van het Militaer Tehuis terug toen wij vemamen dat de dokter. Hartlieb genaamd. dood was. Het derde slachtoffer was Ltz Looff. zoon van een Haagse stationschef. Hij had dysentrie. Hij was een sympathieke persoon. Later bij vendu van zijn eigendommen heb ik nog diverse dingen gekocht, ook burgerkleding, die mij als gegoten paste. Ik had een hoeij van de voormunitie- bergplaats ingericht als garderobe. Dat was in de periode dat ik daar paai van was. Een eervolle vertrouwensbaan. Je hoefde alleen maar 3 x daags de temperatuur te noteren en verder hoefde je er alleen maar te zijn. Op een keer lag de JAVA in dok op Perak, de bemanning logeerde in de z.g. Oude Loods, het eerder omschreven kazernegebouw. Een ploeg van plm. 30 man deed de wacht aan boord onder commando van een Ltz 3. Op een zondagmorgen ging de aflossing zoals altijd per sleepboot van de Oedjoeng naar Perak, naar het dok. De oude wacht ging na aflossing terug

Page 35: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

34

met de sleepboot. Nu is or op de zijwanden van zo’n dok een looppad van plm. 2 meter breed, aan weerszijden voorzien van een hekwerk. Aan de binnenkant van dit hekwerk loopt een hele dikke balk die als stootkussen dient voor het dok-binnenvarende schepen. De Commandant van de afkomende wacht ene Ltz 3 Alting Mees wilde denk ik stoer doen en liep over die balk aan de dokzijde van de reling. Men zegt, dat zijn collega die hem zojuist had afgelost, iets naar hem riep waardoor hij omkeek en prompt naast die balk in het dok 6 meter omlaag op de ijzeren dokbodem stortte, morsdood natuurlijk. Grote constematie en een onderzoekcommissie. Men wist dat die Ltz door zijn muggezifterige strengheid niet zo geliefd was bij de bemanning en vermoedde dat iemand hem een duw had gegeven. Ik moet zeggen dat ik van e.e.a. geen getuige ben geweest. Er woonde een nicht van mij in Soerabaja, een dochter van tante Ma, dicht in de buurt van de Van Swolstraat. Haar man, Henk de Hoog, had een betrekking bij de Perak-dokken. Zij hadden geen kinderen; wel een meist geadopteerd. Ik ben er dikwijls geweest en altijd gastvrij ontvangen. Later kwam ook de jongste dochter van tante Ma, Aaf Zwart, in Soerabaja. Haar man Piet Bosschaart, zoon van een hoofdonderwijzer in Egmond a/Zee, was Commissaris van politie. Aan boord van de JAVA had ik kennis gemaakt met een militiematroos, Tuin genaamd. Hij was Gouvemements acpountant, maar moest, zoals iedere nieuwkomer, in militaire dienst. Hij was een Alkmaarder, zijn ouders hadden een sigarenwinkel op de Laat naast Meyroos de poelier. Hij wilde graag en veel over Alkmaar praten. een beetje nostalgie, denk ik. Zijn vrouw, Lieuw Kooi kwam uit Limmen. Ik heb na mijn thuisvaart nog een pakje bij haar Moeder gebracht. Uit onze gesprekken kwam naar voren dat hij samen met genoemde Piet Bosschaan op de HBS had gezeten. Ik fungeerde als tussenpersoon om deze jonge mensen bij elkaar te brengen, wat een succes bleek te zijn. Ik had zodoende een drietal huizen waar ik welkom was. Van Piet mocht ik altijd zijn motorfiets lenen en ik heb dan ook heel wat afgerost op die motor. Eigenlijk had hij als politieman mij een bekeuxing moeten geven, want ik had geen rijbewijs, maar in Indië stak dat niet zo nauw. Een paar weken voor ik thuisvoer. kreeg Aaf haar eerste baby. Ik heb toen nog een bekertje gekocht met de naam. die ik vergeten Den. van dat meisje erin gegrafeerd, wat zeer op prijs werd gesteld, maar ik had dan ook zeer veel gastvrijheid bij hen genoten. Toen ik de tweede keer in Indië kwam was hij overgeplaatst naar het Bantarngebied. In 1946 ontmoette ik haar in Egmond op het strand; haar man lag toen in het sanatorium en is korte tijd later overleden. Een erfenis uit het Jappenkamp. Over Tuin wil ik nog een leuk geval vermelden. Hij deed dienst als schrijver 1e officier. wat voor een groot deel bestond uit lijntjes in balken trekken en andere flauwe kul. In de ogen van die officier was hij slechts een milicien, het laagste wat de Marine kent. Toen Tuin ging afzwaaien vroeg die officier:"Wat ga je nu doen Tuin?" "Kijk, Overste. ik heb net een schriftelijke opdracht van mijn chef in Batavia gekregen, dat ik op alle Marineschepen en ook op het Marine etablissement de boeken over het geldelijke beheer moet controleren en ik wil morgen hier aan boord beginnen. Dus wilt U wel zo goed zijn mij alle medewerking te

Page 36: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

35

verlenen?" "Wat ben je dan als burger Tuin?" "Ik ben Gouvemementsaccountant en ben in die functie vanaf morgen boven U gesteld". De Overste was een tijdje sprakeloos. Ja, zulke dingen kwamen voor in Indië.

Tot het personeel van de scheepstoko behoorde ook iemand die de titel "flessenjongen" droeg. Dat was een zeer begeerde baan, waarmee meestal een getrouwde matroos of marinier, vanwege zijn mager budget, voor in aanmerking kwam. Zo was er op een dag een bekendmaking, de teenmalige "flessenjongen" , een getrouwd marinier, zou thuisvaren, dat gegadigden voor "flessenjongen" een briefje met hun naam crop in de hut van de schipper moesten neerleggen. Dat was toen schipper Groeneveld, met wie ik heel goed overweg kon. Dat kwam denk ik omdat ik twee goede handen en een goed stel hersens had; ik kon alles wat op een schip te doen was, waaronder ook specifiek matrozenwerk, o.a. stuurman op een sloep, takels beleggen, etc. In ieder geval kon ik bij Groeneveld geen kwaad doen. Hij kwam naar mij toe en zei "Stam, ik heb van jou geen briefje gezien?" "Nee, schipper, dat is toch een baantje voor een getrouwde?" "Zorg jij nou maar dat er vandaag nog een briefie met jouw naam crop in mijn hut komt." Later onder schafttijd zei ik tegen mijn maten o.a. Tom v.d. Elst, die zich ook opgegeven had, die was getrouwd, vrouw in Holland natuurlijk: Ik kom in de toko! "Man, hoe weet je dat nou?" Ik zei "Wedden?" Dit was wel voorbarig van mij, maar dat de schipper mijn naam miste gaf mij wel zekerheid, een schipper heeft veel te zeggen. Als flessenjongen heb je niets met de scheepsdienst te maken. Het was wel hard aanpakken. maar ik kon het zelf regelen. Ik was al voor dag en dauw aan het sjouwen met bier. dat beneden uit het ruim gehaal moest worden. Later moest ik dan shag halen en allerlei andere dingen die in de toko verkocht werden. Daarna aan dek lege bierflessen verzamelen. Het was zo, dat je met het bier ook de fles kocht, een literfles. Dus voor het dekspoelen begon, moest je zorgen dat je die flessen te pakken kreeg, want die flessen waren mijn eigendom en daar zat de verdienste in. In Soerabaja zaten er 50 flessen in een kist. 5 cent per fles. l gulden voor de kist. Als je de Chinese leverancier belde. kwam hij de boel met een grobak (ossewagen: ophalen. In november 1928 werd bekendgemaakt, dat wij een reis zouden maken naar Japan in verband met de lqoningsfeesten van Keizer Hirohito. Dat gaf een hele constematie: de indische bedienden moesten van boord, waarvoor in de plaats mariniers van de kazeme Goebeng kwamen. Europese kleding uit de goedang waar dat in jc kist of hutkoffer was opgeslagen.

1928.

De juiste datum van vertrek voor de kroning van de Japanse keizer weet ik niet precies meer, maar wel dat onze eerste aanleg op een zondagmorgen Tarakan was, een oliestation, waar

Page 37: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

36

getankt werd. Ik wist dat mijn schoolvriend Louw Hoebe daar moest zijn en ging hem dus opzoeken. Het was daar toen nog een primitieve bedoening. Er was geen haven maar een baai met een hele lange houten pier. Hierop waren olieleidingen aangebracht, waaruit wij brandstof innamen. Lopend door de modder langs een smalspoor voor lorries, wist ik Louw Hoebe te vinden. Dat was niet moeilijk: er stonden misschien 10 of 15 huisjes voor employé's. Het was daar nog rimboe: geen ijskasten, maar olielampen en lauwe jenever. ‘s Anderendaags werden alle Europeanen, zo'n 20 of 25 man, aan boord genodigd, daar was koud bier dat best was. Die lui verdienden grof geld maar hadden geen enkel vertier. Eens per jaar 14 dagen vakantie naar Java, verder olieboren en geld verdienen; ik wilde niet met Louw ruilen. Manilla was toen nog een Amerikaanse kolonie, waarop het nabijgelegen Cavite een belangrijke Amerikaanse marinebasis was. Er lagen verschillende US oorlogsschepen op de rede, er voeren grote motorbarkassen af en aan, ook langs de Java, om mensen naar de wal te brengen of mee terug te nemen aan boord. Die schepen meerden dan af bij een steiger en dan stapte je zo een kantine binnen, waar je voor 10 centavos een soort soepkom met koffie kon kopen, suikerpotten onder handbereik en je kreeg er een glas water bij, waarvan de bedoeling mij ontging. Alles heel groots op zijn Amexikaans ingericht, daarbij vergeleken was Soerabaja maar niks. Manilla was een geweldige stad, een vroegere Spaanse kolonie met een oud gedeelte, lntra Muros, dat door dikke muren is omgeven en toegankelijk via oude stadspoorten.‘ J e had er veel café's en tatoeerinrichtingen. Na de oorlog ben ik er nog eens gweest. Het was totaal in elkaar geschoten en onder het puin moesten nog dode Jappen liggen, die hadden zich daar letterlijk doodgevochten. Ik heb daar aardige avonturen beleefd. Op een dag zag ik een open Iijtuig met twee paarden ervoor en in die koets 2 dames, die half Spaans half Filipino waren, met een grote zwarte sigaar in hun mond, daar keek ik wel even van op. Aan boord van de JAVA was ook een kpl konstabel, Klaas Runia, een Fries uit Dokkum. over welke plaats hij steeds zijn mond vol had. Hij was kampioen polsstokspringer van Java en een eerste klas centenpikker, hij was amateurfotograaf. vele foto's in mijn oudste album zijn door hem gemaakt. Die foto's kon je bij hem kopen, hij waste ook kleding voor de officieren. kortom een ijverig man en een beste vent. Hij was aan zijn laatste termijn bezig en zou thuisvaren, met pensioen gaan en dan zo gauw mogelijk van Den Helder naar Dokkum verhuizen. Waarom hij dat allemaal deed begreep ik niet, want hij had geen kinderen en zijn vrouw had in Holland een baan. Deze man sprak mij op een dag aan: "Stam, ik zie dat er nogal wat bierflessen overboord gaan en jij hebt geen tijd om ze allemaal op te halen, laten wij een compagnonschap sluiten, ik haal de lege flessen bij elkaar. zodat jij er geen omkijken meer naar hebt en de opbrengst delen wij samen. [k vond dat wel redelijk en had er gemak van. Bij aankomst in Manilla hadden wij enkele duizenden lege flessen in de ruimen bijeen, zodat verkoop nodig was. In één van de café's in Intra Muros was een kastelein die wel zaken wilde

Page 38: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

37

doen: wij kwamen overeen 5 centuros (6 cent) per fles. De volgende morgen kwam er een prauw langszij en met assistentie van een paar matrozen werden de flessen overgeheveld. 's Middags gingen Runia en ik naar dat cafe om af te rekenen, waarbij die boef ons met een tientje wilde afschepen, terwijl we zo'n f. 450,» moesten ontvangen. Die kroegbaas dacht dat wij die flessen gejat hadden of zo. Wij dreigden naar de politie te gaan, wat we ook meteen deden en in ons gebrekkig Engels wisten we zo'n Amerikaanse Bobby voor ons probleem te interesseren. Hij vroeg welk café het was. Hij zei "Oh, that's okay, come on boys". In een rode Indian met zijspan, ik op de duo, Runia in het zijspan, de agent met gele beenkappen en zo'n Amerikaanse padvindershoed op, stoven wij als een razende door Manilla naar dat café. Zodra de kastelein de politie zag werd hij doodsbleek, trok zijn geldla open en voordat wij bij de bar waren lag het geld dat ons toekwam voor ons gereed. Die politieman zei een hoop voor ons onverstaanbare woorden tot de kroegbaas, die blijkbaar niet vriendelijk bedoeld waren; hij stond dan ook te trillen op zijn benen. Maar onze poet was binnen! En de Yank spurtte weg op zijn Indian. De volgende dag hebben wij een kistje sigaren op die politiepost gebracht, onze helper was er niet maar het kwam "in good order" zei één van zijn collega's. Runia had als fotograaf fixeer nodig. Wij waren nu toch in de stad en zochten een zaak waar ze dit spul verkochten. Het was namiddag, dus siesta. Gordijnen neer, schemerig in de winkel. Er waren een drietal dames, waarvan er één Klaas aan fixeer hielp. Ik dacht dat die meisjes een ijsje aan het eten waren, maar wat zag ik? Ik kon mijn ogen niet geloven maar ze hadden allebei een bebroed ei, met een bloederige massa erin; dat stonden met een lepeltje op te peuzelen. Bij navraag hoorde ik dat ze dat daar als een lekkernij beschouwen.

Af naar Japan.

Ik denk dat wij 5 of 6 dagen in Manilla zijn geweest en toen langs de westkust van het eiland Luzon noordwaarts voeren. Ik sliep in de toko, mijn matras op de ijskist. Dat was prima. in de tropen 'sliepen velen aan dek, maar naarmate wij noordelijker kwamen en het koeler werd, zochten steeds meer mensen een plekje in de verblijven. Op een gegeven moment werd ik wakker van een hevig gerinkel en gerammel. Wij waren uit de luwte van het eiland Luzon gekomen en stoomden een staart van een typhoon binnen met ineens huizenhoge golven en een hevig slingerend en stampend schip. Flessen bier en blikjes werden uit de rekken geslingerd en veroorzaakten een enorme ravage, overal bier en kapotte flessen, van slapen kwam die nacht niets meer. Daar en toen heb ik het slechtste weer meegemaakt uit mijn marineloopbaan. Dat slechte weer heeft zo'n dag of 5 geduurd, want er moest vanwege de zeegang snelheid worden geminderd. Het schip kraakte alsof het uit elkaar wilde vallen, niet zo prettig allemaal. In de

Page 39: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

38

verblijven was het ook een puinhoop, tafels en banken waren van hun bevestiging gevlogen, er stroomde water naar binnen vanwege niet op tijd gesloten patrijspoorten en er waren enkele gewonden. Een man was zijn pink kwijt tussen een dichtklappende waterdichte deur, en een ander had tijdens een schuiver in een mes gegrepen, waarbij pezen van zijn vingers waren doorgesneden. En natuurlijk waren er de nodige zeezieken, vooral onder de inlanders, iets waarvan ik gelukkig nooit last heb gehad. Als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering bij de kroning van keizer Hirohito hadden wij aan boord Schout bij Nacht Ten Broeke Hoekstra, Commandant Marine Nederlandsch Indië. Hij wilde over dek naar de bru g gaan, de JAVA nam een schuiver en zou de Schout bij Nacht tussen het hekwerk door overboord gewerkt hebben als een matroos hem niet bij de capuchon van zijn boumous had gegrepen. Vroeger had je een kledingstuk bij de marine dat nu niet meer tot de uitrusting behoort: een lange jas met tressen en capuchon, de boumous. Toen wij in de buurt van Japan kwamen, werd het weer wat kalmer en begon het te hagelen en te sneeuwen. Een van de inheemse matrozen ving in zijn bamboehoed een zoodje hagelstenen en snelde ermee naar zijn verblijf, grote consternatie, dat was hun geheel nieuw, adoeh, oedjan kapok, oedjan kapok, klonk het steeds. Op een zaterdagmorgen kwamen wij de baai van Tokio binnen. Daar lagen tientallen oorlogsschepen, angstwekkend veel Japanners, maar ook Amerikanen, Engelsen en Fransen en een Italiaan en dan vergeet ik er misschien een paar maar deze lagen vlak bij ons voor anker. Te gen de avond werd er Japans geld uitbetaald, ieder had een beperkt bedrag kunnen opvragen: papieren Yen-biljetten en munten met een gaatje erin, aan een touwtje geregen, daar kreeg je ook een paar bosjes van, dat was weer een nieuwe, grappige ervaring. Wij zijn toen en daar ook op bezoek geweest op een groot Japans slagschip, wel schoon maar primitief. Die Jappen hadden geen plunjekastje, zoals wij, maar alleen rekken met plunjezakken. Als ze schone sokken wilden, moest die plunjezak voor de dag worden gehaald, maar de Jappen kennen weinig comfort. (Nu nog niet) ‘ Toen wij op zondagavond met een paar collegals de wal opgingen, kocht ik een mooi theepotje met een paar kopjes om thee te zetten in de toko. Het is altijd zulk raar weer in Japan. Dat heb ik later als krijgsgevangene ook ervaren. Soms is het stil en rustig, maar tien minuten later kan er dan een enorme orkaan opsteken. Zo ook die zondagavond. Er was geen sloepenverbinding meer tussen wal en schip. Wat nu? Een Amerikaan maakte ons duidelijk dat je voor 35 sen in een zeemanshuis kon slapen. "Follow me", zei hij. Ik betaalde daar 35 sen en kreeg daarvoor een matras met kussen. Het was daar, vooral voor ons uit de tropen, hardstikke koud. In een zaal stond een grote salamander kachel en zo lag een grote internationale kring vn marinemensen met hun voeten naar de kachel:Nederlanders, Fransen. Italianen, Amerikanen, Engelsen en misschien nog wel anderen. 's Morgens werden we gewekt met een kop thee. matras inleveren en wegwezen; het was weer mooi weer dus sloepen voeren af en aan. Op een dag sprak sgt Terpstra mij aan: "Stam. zoals je weet hebben wij 60 kisten Kirin bier

Page 40: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

39

besteld en ontvangen; nu heeft een van die twee Japanse verkopers mij voor elke kist 1 yen dus in totaal 60 yen (plm. f 65,-) toegezegd, maar ik heb de wacht en kan dus niet weg en morgen vertrekken wij, kan jij niet proberen die lui te vinden en geld te vangen? Ik zei: "Dat wil ik wel, maar dan wel over ons drieén verdelen: Terpstra, Luc ten Kate, de verkoper, en ik. Dat was afgesproken en ik Wilde met de eerste de beste sloep mee naar de wal. Majoor der mariniers Sannenberg had een hekel aan mij omdat ik altijd zo in mijn trui rondliep i.v.m. mijn werk in de toko. Volgens zijn inzicht moest een marinier er altijd opgedoft uitzien. Er ging een aantal lui met die eerste sloep op een excursie. "He," zei Sannenburg, "jij hoort daar toch niet bij?" Ik zei dat ik voor de toko aan de wal moest zijn, waar in feite niets tegen in te brengen was. Aan de wal heb ik links en rechts gevraagd waar de brouwerij was, maar als antwoord kreeg ik alleen maar diepe veelvuldige buigingen. Wij mochten daar gratis met de tram reizen en na flink wat heen en weer toeren, het was toen al schemerig, zag ik opeens een lichtreklame "KIRIN BEER BREWERY". Toen ik het gebouw naderde, kwam er een Europeaan naar buiten, hij bleek een Duitser en direkteur van de fabriek te zijn. Ik maakte met veel moeite het doel van mijn bezoek bekend. "Ha ha, steigen Sie ein” zei hij en in zijn auto bracht hij mij waar ik wezen moest. Natuurlijk wonen lieden, die aan schepen verkopen in de havenbuurt. Hij prevelde wat in het J APANS met die bierlui en gin g heen. Daar zat ik in een kantoor met twee Jappen. Ik kreeg een heel klein kopje groene thee wat ik, waarschijnlijk zeer in strijd met het protocol, in één slok verorberde. Ik wist die lui, hoe dan ook, het doel van mijn bezoek duidelijk te maken. Zij kletsten wat tegen elkaar en op een gegeven moment haalt er één uit een laatje een visitekaanje met de naam en rang van onze toko-officier en beduidde mij dat aan hem dat geld was toegezegd. Ik maakte nogal misbaar "Morgen weg" en zo, kortom. ik stapte met 60 yen de deur uit. Toen de sloep langszij kwam, stond sgt Terpstra bij de reling en gebaarde met zijn hoofd of ik succes gehad had. Ik klopte op mijn borst en hij lachte, in de toko werd de poet verdeeld. Later is bovengenoemde toko-officier misschien ook bij de lui geweest en met lege handen vertrokken. De ene Jap had het hem beloofd en de andere J'ap sgt Terpstra, een misverstano dus, maar wij hadden hem te pakken. Hij liet zich nog wel in zijn kaart kijken door een paar dagen later aan sgt Terpstra te vragen of Stam nog wel voldeed in de toko. of hij niet eens afgelost moest worden. Terpstra was echter van het tegendeel overtuigd, dank zij zijn 20 yen. Op een stomachtige voormiddag kwam Hirohito met zijn jacht en groot gevolg voorbij varen tussen een vloot van eigen en buitenlandse oorlogsschepen door. Bij zo'n gelegenheid wordt er paradeerrol gehouden. De bemanning stelt zich dan op vanaf het dek tot in de mast en alle zoeklichten branden. Er wordt dan bij het passeren van de persoon voor wie dit eerbetoon bedoeld is, in dit geval dus keizer Hirohito, met pet of muts in de hand gezwaaid en drie maal hoera geroepen. Het is hier de plaats om op het dramatische te wij zen, dat vele jonge hoeraroepers 15 jaar later in de oorlog namens en onder verantwoordelijkheid van dezelfde keizer in de Javazee gesneuveld of aan de Birma spoorweg zijn overleden, ofwel in de diverse

Page 41: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

40

kampen zijn afgemaakt. Ook hebben toen duizenden vrouwen en kinderen, waaronder de mijne, beroofd van have en goed, meerdere jaren in kampen moeten doorbrengen met alle ellende van dien. Tijdens die parade kwam er ook nog een groep van 128 Japanse vliegtuigen overvliegen. Als je dat ziet en je vergelijkt wat N.O.I. voor luchtmacht en ook de M.L.D. in Soerabaja heeft, dan schrik je wel even. Maar ja, de in N.O.I. werkende Nederlanders hadden liever een villa in het Gooi of in Bloemendaal om hun ruime tantiemes, verdiend in rubber, tabak en olie op te maken. Er deed zich tijdens die parade een incident voor: door de stormwind raakte een sloep los, waardoor kpl bottelier v.d. WIndt werd opgemerkt. Deze riep tijdens het voorbijvaren van de keizer : "Sloep op drift", hetgeen hem zeer kwalijk werd genomen en twee dagen streng arrest opleverde. Als het een paar uur eerder gebeurd zou zijn, zou hij een lofprijzing hebben gehad. Daags na die parade vertrokken wij. De volgende bestemming was Nagoya, waar voor een halve dag of zo in de baai werd geankerd. We konden niet passagieren. Wel gingen enkele officieren naar de wal, waaronder onze toko-officier. Hij kwam terug, vergezeld door een Japanner die enkele blikken aan boord bracht, bestemd voor verkoop in de scheepstoko. Die had de off. v.d. mariniers maar even gekocht aan de wal, een goedmakertje voor zijn strop van 60 yen in Yokohama? Bijv opening bleken deze blikken opzettertjes te bevatten. dat zijn kaakjes, rondjes met een gaatje erin en boompjes en beestjes, die daarin passen, echt iets voor kinderen dus. In de toko werden ze verkocht. 10 cent een schaftblik vol, en uitstekend middel tegen zeeziekte, maar in Soerabaja was er geen animo meer voor, misschien staat het restant nog wel ergens daar. Ons volgende doel was Kobe, waarvan ik mij weinig herinner. behalve dat wij naar een Japans toneelspel zijn geweest, waar heftig met stokken, zwaarden en maskers werd gewerkt, maar wij niets van snapten. Daarna door straat Spimonaseki per loods naar Nagasaki. Van daar herinner ik mij een kranslegging op een Nederlands kerkhof, nog over uit de Deshima—periode. Het plan was om op 23 december in Shanghai aan te komen, doch op enkele mijlen voor de monding van de Jangtse rivier. die we moesten opstomen, overviel ons een zeer dikke mist. zoals ik nog nooit had meegemaakt. Dat was natuurlijk precair in dat drukke vaarwater. Het anker ging erin en daar lagen wij. Die mist was zo dik, Kees Van Drongelen zou zeggen "Je kan je fiets ertegenaan zetten". Nou dat scheelde niet veel. Een afdeling mariniers werd op voor- en achterdek geplaatst, die met losse patronen beurtelings een salvo moesten afschieten, daamaa-st nog het intemationaal voorschrift, elke 2 minuten bellen op de scheepsbel, geen stoomfluit voor ankerende schepen. Ik had door mijn werk in de toko niets met deze activiteiten te maken. De volgende morgen was het helder en koud, we konden afstomen naar Shanghai. We gingen voor anker op de Jangtse, een vieze, gele rivier tegenover de "Bond" de havenboulevard. Er dromden meteen een groot aantal kleine bootjes om ons heen, dat waren waterchinezen, men

Page 42: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

41

zegt dat zij daartoe zijn veroordeeld door een rechtbank, evenwel een uiterst zielige vertonin g, zo'n prauwtje, voor de helft van een gammel dakje voorzien, waaronder een aantal kinderen in stro rondkrioelden. Toch hadden ze het blijkbaar naar hun zin, gezien hun lachende blozende gezichten. Toen de zeuntjes de etensresten zoals gewoonlijk door de stortkoker gooiden, waren die bootjes er met veel gekakel als de kippen bij om in oude blikken die spoeling op te vangen. Toen ik de verkoopvoorraad bier uit het ruim haalde, gooide ik zoals gewoonlijk de strohulzen van de flessen uit een patrijspoort. Ogenblikkelijk peddelden wat bootjes erop af en visten de natte dingen op, dat moest dus nieuw beddegoed voor ze betekenen. 's Anderendaags hield ik die strohulzen binnen en sommeerde één van die bootjes langszij en gaf die hulzen droog over. Ik heb nog nooit een blijer en dankbaarder mens gezien! Als je met een sloep naar de wal ging, werd je weg versperd door een grote menigte riksja's. van die 2 persoonskarretjes waar een broodmagere Chinees voorloopt te trekken. Uit principe (slavenarbeid) maakte ik er geen gebruik van, hoewel ik mij herinner één keer met P.S. te zijn meegereden. Het had gesneeuwd en die Chinese trekker had schoeisel aan zijn voeten gemaakt van 21appen autoband, met touwtjes vastgemaakt’. Die man struikelde of gleed uit, de kar viel voorover evenals de Chinees en daar lagen wij te rollebollen in de sneeuw temidden van de Chinese toeschouwers. Wij zijn verder maar gaan lopen. Dat was oudejaarsavond 1928! Langs de havenkade (de Bond) stonden allemaal bankgebouwen en kantoren van handelmaatschappijen. Daar werd het grote geld verdiend, vaak ten kosten van arme, domme Chinezen. Het westerse gedeelte van S janghai bestond uit 2. g. concessies, stukjes grondgebied van Amerikaanse, Franse, Duitse en ook Nederlandse handelsondememingen. Dit bestaat nu niet meer in het nieuwe China, buiten die concessies had je toen alleen maar krottenwijken en armoede. Er waren natuurlijk tientallen café's nabij de haven. Een café waar Engelsen of Fransen waren, hun schepen waren ook van Japan naar China gekomen, ging je liever niet binnen en dat was andersom ook zo, zodat na een paar dagen iedere nationaliteit zijn "eigen" cafe bezocht, dat was voor ons "Concordia". Daar waren meest Russische dansmeisjes. Aan het buffet kon je een bonboekje kopen en bij elke dans werd aan zo’n meisje een bon gegeven, die zij later met de baas afrekende, dat was hun broodwinning. Dat waren Russinnen, echte dames van hoge komaf, voorstanders van het tsarendom, die met hun ouders in 1920 gevlucht waren voor de bolsjewistische revolutie, waarbij elke tegenstander werd afgemaakt. Ik heb met een meisje gesproken, die was met haar moeder en vele anderen te voet door Siberie naar China gevlucht, honderden zijn gestorven op die vlucht. Ik weet nog haar naam: Olga Alexandra Olsjefski, haar vader was majoor van de tsaristische lijfwacht, die was door de bolsjewiki uit de derde etage van een gebouw op de punten van een ijzeren hek gegooid en daar onder hun ogen gestorven. Zo kom je dingen aan de weet waarvan je het best niets kunt vermoeden. Op de laatste avond van ons verblijf, het was inmiddels 4 of 5 januari 1929 geworden, werden wij door die kastelein voor een diner uitgenodigd. Dat was uit de kunst. We kregen gebakken forel,

Page 43: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

42

gebraden eend en ik weet niet meer wat nog meer voor lekkers. Er gebeurde bijna een ramp. Er hingen papieren ballonnen en propjes watjes aan touwtjes aan het plafond nog van de kerstversiering. Er was een vent van een krant die foto's ging maken. Het flitslicht ging in die dagen nog met een steekvlam gepaard, waardoor verschillende ballonnen en propjes watten vlam vatten. Met stoelen en lange stoffers werd de hele versiering van het plafond geslagen en het vuur uitgettapt; gelukkig gebeurde dit na het diner. Ik kreeg van Olga een mooie stropdas als souvenir. Die had ik nog toen wij al getrouwd waren en op een dag vroeg moeder Marie hoe ik aan zo'n mooie das kwam. Ik vertelde het haar precies, er stak niets achter want ik was toen vrij man, evenwel toen ik haar de herkomst van de das vertelde heb ik hem nadien nooit meer gezien, ik heb om tactische redenen ook nooit gevraagd waar die mooie das gebleven was. Op 5 of 6 januari lieten wij Sjanghai achter ons, één matroos mankeerde, die kwam enkele maanden later in Socrabaja weer opdagen. Hij had een cursus Russische taal gevolgd, als je snapt wat ik bedoel. Van Hongkong kan ik mij herinneren dat er een lekker klimaat was, geen riksja's maar draagstoelen. Een rij grote gebouwen langs de kade en daarachter armoede, ook veel prauwtjes waar hele families in woonden. Ik heb ook in zo'n draagstoel gezeten, gedragen door twee Chinezen, nu met vlechten op hun rug. Rijvoertuigen kun je daar'niet gebruiken, omdat meteen achter de eerste rij huizen de weg bergafwaarts gaat. Wij zijn met een paar man boven op de berg geweest. In de diepte zag je onze en andere schepen liggen, er zijn tOen ook foto’s gemaakt, waarvan ik er ook een heb gehad, maar deze is vermoedelijk later met de Piet Hein ten onder gegaan. Na een paar dagen verblijf aldaar opgestoomd naar Soerabaja waar het weer lekker warm was. Kort na aankomst daar kreeg ik een groot kubusvormig blik, omwikkeld met jute, van de post. Na opening bleek dit in november, 3 maanden eerder dus, door ene mejuffr. M. Van Straaten uit Alkmaar te zijn verzonden. Hetbevatte behalve een foto die ik nog bezit en een brief. restanten banket en speculaas, alles verkruimeld. Het pakket zal vol met verwijzingen. het was mij n.l. vanuit Batavia nagezonden, toen wij net met de reis naar Japan waren begonnen, het pakket had precies dezelfde reis gemaakt als de JAVA en kwam tenslotte weer terug in Soerabja bij de man voor wie het bestemd was. De koekkruimels heb ik aan de koelies gegeven die mij hielpen met bierladen. Hun dag was ook weer goed. Het leven nam voor mij een ommekeer. Ik werd afgelost in de toko door Arie van Steenoven en werd paai van Kn 2 op het kombuisdek. Ons schip gin g in groot onderhoud voor drie maanden. Wij gingen in de z.g. "Oude Loods". lk huurde een kamer in het militair tehuis. ‘s middags na één uur was je vrij, dan ging ik op de fiets naar mijn kamer, even slapen, daarna baden en genieten van de heerlijke soep die mevrouw Heuvelmans (beheerster), dagelijks maakte. Ik had een kamer samen met matroos telegrafist Michels, later de vader van Wim en Do.

Page 44: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

43

Ik had toen nog een jaar Indië voor de boeg, was kanonnier en hield "mijn" kanon in orde. Op een zaterdagmorgen, wij lagen ergens voor anker, kwam er een eetlustwekkende geur uit de koekoek onder de loop van mijn kanon. Daaronder lag de kombuis. Aan een haak hing een grote vergiet met daarin drie-in-de-pan. Zaterdags was het menu capucijners en voor de onderofficieren als toegift drie-in-de-pan. Die kleine Jjavaanse sergeant kok maar bakken! Ik trommelde een paar maten op en zei: "Moet je toch eens ruiken boven die koekoek". De buit was binnen handbereik; een bamboestokje was gauw gevonden, een mes wat we allen droegen er aan gebonden en zo pikten en aten we drie-in-de-pan in de schaduw van kanon 2. Totdat die kok in de gaten had dat zijn bakken geen resultaat had, wat hij toen allemaal zei, half Hollands, half Maleis, is ongeschikt voor herhaling. Oudejaarsavond 1929 heeft een tragisch einde. Wij hebben een soort draaiorgeltje van de straat gecharterd, uiteraard tegen een redelijke vergoeding. Terwijl de viering van de jaarwisseling volop aan de gang is, opgeluisterd door kroketten van mevrouw Heuvelmans en bier van Heineken, wordt er een telegram bezorgd voor George Schwartz, kpl monteur, dat zijn moeder is overleden. I-Iier zwij gt men stil, het feest wordt direkt gestopt uit medeleven met George.

In april van dat jaar waren reeds velen van onze collega's die gelijk met ons in Indië waren gekomen, gerepatrieerd, zoals dat heette. Wij, Cees van Drongelen en ik, dienden een verzoek in om ook thuis te varen. De kapitein der mariniers die toen onze detachementskommandant was, gaf ons te verstaan: je vaart pas thuis als de autoriteiten je daarvoor aanwijzen en wij zijn nu aan manoeuvres bezig waarbij we jullie ervaren kanonniers niet kunnen missen; daar moesten wij het maar mee doen. Ik vergat te vertellen dat ergens in 1928 of 1929 mensen werden gevraagd die wilden overgaan naar de politie in Ned. Indië in de rang van inspecteur. Jan Jong en ik gaven ons ook op, doch omdat wij een dure kanonniersopleiding hadden gevolgd, die niet kon worden onderbroken, ging dat niet door. Twee man bij ons van boord gingen wel: Hennekens en Peters. twee Limburgers. Wat er van hen geworden is. weet ik niet: misschien zijn zij wel zoals zovele politiemensen, door de jappen vermoord. Achteraf ben ik natuurlijk reuzeblij dat ik geen politieman in Indië ben geworden, want in dat geval had ik nooit zo'n gelukkig leven met de vrouw mijner dromen kunnen hebben, tenzij ik haar ook naar Indië had kunnen lokken. Op een morgen in april waren wij, een aantal kanonniers kanon 2 op het kombuisdek aan het wissen (de loop schoonmaken aan de binnenkant, zo'n 6 m. lang) onder leiding van kpl Ophof, een nieuweling met nog de Hollandse tint op zijn gezicht. Er komt een man van het bureau Commandant. Hij zegt: "Stam en Van drongelen, jullie zijn aangewezen om volgende week met H.Ms "Koningin der Nederlanden" te repatriéren. Jullie kunnen nu meteen met bewegingsvrijheid" Dat heette toen zo: vier dagen voor je vertrok kon je gaan en staan waar je wilde. 's Middags ging ik met Kees de wal op om enkele inkopen te doen en een koud potje

Page 45: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

44

bier in te slaan. Op enkele honderden meters afstand van boord zei Kees: "Verrek, ik heb mijn portemonnaie daar en daar laten liggen toen ik mij ging aankleden!" Nou dat was wat, wij hadden juist nog salaris gevangen tot Amsterdam. Wij op een draf terug en jawel hoor, daar lag de poet. Een en ander voltrok zich tijdens de middagrust. Op een ander tijdstip zou dit waarschijnlijk niet zo gunstig zijn verlopen. Een persoon, Geus genaamd, wiens baan en titel "kooi en zakkenboer" is, heeft een vrachtauto tot zijn beschikking en hij zorgt ervoor dat kisten, kooien enz. op tijd op de mailboot komen. Voor duizenden marinemensen heeft hij bagage gehaald en gebracht; ik meen dat hij eerst ook bij de marine was geweest maar dat hij later deze baan heeft geambieerd. Dag Soerabaja!

Een paar dagen later op de rede van Semarang wat lading van prauwen ingenomen en toen op naar Tandjong Priok. Toen moesten wij zoals bij aankomst in Indië weer vier dagen van boord naar het substitutenkader in Meester Comelis. In die dagen heb ik dat schilderstuk gekocht van dat Indische berggezicht. Het heeft vele jaren bij Moeder en later bij broer Engel aan de wand gehangen, nu staat het weer tegenover mij op een kast. Natuurlijk waren wij niet met z’n tweeen in die 4e klasse, een ruim in het voorschip, met wel allemaal vaste kooien, 3 boven elkaar. Er waren nog enkele mariniers en een paar kwaniermeesters en machinisten van de JAVA. Ook een stuk of wat kolonialen. 'waaronder een oude uitgedroogde soldaat, die twintig jaar in Indië had gediend zonder van Europees verlof gebruik te maken. Je zou denken dat hij 7O jaar was, in werkelijkheid was hij 42. Tabé Nederlandsch Indië, de haven van Tandjong Priok uit. De duizend eilanden verdwijnen achter ons. Op naar Singapore, echter voor slechts enkele uren, daarna op de rivier ten anker voor Belawan Deli, prauwen met tabak, rubber enz. lade. Ten slotte het laatste van Indië de vrijhaven Sabang. Bij Alberti koud bier gedronken. odeur en clubvloei en weet ik wat al niet tegen lage prijzen. Een paar weken voordat ik uit Soerabaja vertrok had ik een brief van Marie van Straaten ontvangen, waaruit ik moest opmaken dat zij zo goed als verloofd was met een persoon die bediende was in een schoenwinkel in Alkmaar. Ik heb toen direkt de van haar ontvangen brieven en foto's in een pakketje gebundeld met het plan die haar terug te geven na aankomst in Nederland. Wij weten dat dat allemaal heel anders is gelopen. Op zo‘n mailboot heb je het altijd prima van eten en drinken, carbonades of biefstukken zo groot als je bord en toen wij buiten Sabang tegen de West-moesson moesten optomen en vele passagiers en ook 'onze‘ kolonialen zeeziek waren, kwamen hele bakplaten met mokka- en andere taarten uit de nabijgelegen kombuis bij ons in het verblijf, waar dat een gunstig onthaal vond, wat echter de kolonialen nog zeezieker maakt. In twee hoeken van ons verblijf waren twee hutten gesitueerd, in één waarvan een eigenaardig

Page 46: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

45

ventje verbleef. Men zei dat het een Hongaar was, die als ongewenste vreemdeling uit Indië was uitgewezen. Hij heeft de hele reis tegen niemand een stom woord gezegd, maar toen hij in Amsterdam door een paar marechaussées van boord werd gehaald, geboeid en wel, zei hij in goed Nederlands "Nou tabé mannen, het ga jullie goed". In de andere hut verbleef een circa 40—jarige man met Zijn dochta van 12 a 13 jaar. Ik heb veel met die man gesproken. Zijn naam weet ik niet meer. Hij was metselaar en had een groot aantal jaren in Indië gewerkt en bij een inlandse vrouw deze dochter gekregen. Zijn vrouw of concubine wilde niet mce naar Holland zei hij, maar ik betwijfelde dit; ik had de indruk dat zij gewoon stiekem hun biezen hadden gepakt en de inlandse vrouw hebben gelaten voor wat ze was. Zulke dingen kwamen wel veel meer voor in die en vorige tijden.. De oversteek van Sabang met een paar uur oponthoud op de r'ede van Colombo, duurde verscheidene dagen. temeer daar wij door het slechte weer vaart hadden moeten minderen, doch op een morgen zagen wij weer meeuwen en weldra zagen wij de bergtoppen van Afrika, terwijl ook de deining afnam. In de Rode Zee, op weg naar Suez, zaten wij in onze singletjes aan dek. “Verroest, wat jeukt er toch zo?" Een lid van de scheepsbemanning wist te venellen dat het hele fijne zandkorreltjes waren, die vanuit de Sahara over de Rode Zee woeien. Nu moet ik even teruggaan naar mijn aankomst in Soerabaja en mijn plaatsing aan boord van de JAVA. Een sloep van dit schip haalde ons af van de OEDJOENG. Op die sloep is "haakvoor" een militiematroos, genaamd Alenbeek. Die is stuurman bij de KPM, maar evenals elke Nederlander die in Indië komt en daar de leeftijd voor heeft, moet hij in militaire dienst. Deze man was bij mijn kanon hulzenvanger. Na een paar maanden was hij ARO (adspirant reserve officier), en als zodanig stukscommandant. Na enige weken ging hij weer stuurman wezen bij de KPM (Koninklijke Pakketvaart Maatschappij) en een paar weken voordat ik thuisvoer. kwam hij weer, nu als Ltz III een poosje in dienst. Hij vertelde mij toen dat hij met de KONINGIN DER NEDERLANDEN met verlof zou gaan naar Holland. Hoewel ik dat toen nog niet wist, ging ik met dezelfde boot en kwam hij rnij tegen. Hij zei: "Stam je mag de hele reis een biertje op mijn kosten nemen aan de tap van de bemanning, echter rot Genua. want daar ga ik (zoals de meeste (burger)passagiers), per trein naar Amsterdam.” Toen Moeder in de eerste oorlogsmaanden salaris ging halen bij een bureau. zat daar Alenbeek. "Mevrouw Stam, komt Uw man uit Egmnond en heeft hij op de JAVA gevaren?" Nou dat vond hij wel interessant, hij gaf Moeder te kennen dat ze met de beste man van de hele wereld getrouwd was, onzin natuurlijk, maar ijdel word je er wel van. Kees en ik gingen in overleg met de bootsman van het schip het voorschip schilderen. Dat gebeurt altijd op de thuisreis, om er goed uit te zien bij aankomst in Amsterdam. De eerste stuurman, door de bootsman ingelicht over onze schildersactiviteiten, zei tot ons: "Elke dag dat jullie schilderen kun je op kosten van de scheepskas een fles bier nemen aan de tap, ik zal de taphouder inlichten. Op een dag, varende in de Indische Oceaan. hoorden we stemmen in ruim 2, waarvan de

Page 47: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

47

luiken openstonden. Wij ontwaarden een zeer ongewoon schouwspel. Geheel beneden stond een doodskist met daarin een lijk. De bootsman met enkele helpers goten mandflessen leeg in de kist. Toen het de dode zijn neus bereikte, kwamen er allemaal luchtbelletjes uit. Arie de Buck, een van mijn collega’s, vond het nodig om naar beneden te roepen: "Boots, dat is zonde van al die borreltjes, dat kan je beter aan ons geven!" De dode werd in alcohol geconserveerd. De overledene, hoorden we later, was een Duitser met een acute leverziekte, die met spoed naar Europa moest. Zo te zien had hij het jammer genoeg voor hem niet gehaald. Wel heeft hij in Port Said nog een flinke luchtreis gemaakt, toen hij met een hijskraan werd overgeheveld van ons schip naar een Duitse vrachtvaarder, die rechtstreeks naar zijn Heimat voer. Er ging ook nog een machinist van boord, die in de cabine van een Indische dame de ventilator had gerepareerd; haar man zat dag en nacht aan dek vanwege zeeziekte. Waarschijnlijk heeft hij meer gepresteerd dan alleen het maken van die fan, anders was hij niet zo gediskwalificeerd. De Europese uniformen gaan aan, wij maken de oversteek naar Genua, na eerst nog om het vulkaaneiland Stromboli te zijn gevaren.Er was tijd over. In verband met de trein uit Amsterdam mocht een passagiersschip alleen voormiddags in Genua binnenlopenDe meeste burgerpassagiers, zogenaam om eerder in Holland te zijn, maar in wezen bang voor de Golf van Biscaje, gaan hier op de trein. Ik heb van mijn leven overal slecht weer meegemaakt. behalve in de Golf van Biscaje. Op een vroege zondagmorgen door de sluizen van IJmuiden op naar AmsterdamJn de sluizen komt een officier van de Administratie ons voor 6 weken geld en verlofpassen bren gen. ook hier de kooi- en zakkenboer, met labels voor onze bagage, die je netjes thuisbezorgd krijgt. Tussen IJmuiden en de Velperpont staan Vader en Engel vanaf de oever mijn naam te roepen: ze vertellen dat Joost en Gerrit in Amsterdam zijn. Waarschijnlijk door de opwinding weet ik mij van de aankomst niks te herinneren. Wel dat ik mijn eerste glas bier in Holland weer bij Marie van Ome Thijs Zwart op de Martelaarsgracht met mijn broers heb gedronken. Toen hebben wij in de J'odenbuurt. waar zondags de winkels open waren. een burgerpaK met toebehoren gekocht.

In Alkmaar waren mijn vfienden Piet en Jan Hopman om mij te verwelkomen. Buiten het station stond ook nog een meisje op mij te wachten, maar dat ben ik pas later aan de weet gekomen. Met de toen nog bestaande tram naar Egmond voor een emotioneel weerzien met ouders en verdere familieleden. 's Anderendaags meteen een nieuwe fiets gekocht bij Cor Bakkum en ’5 middags naar Alkmaar brieven en foto's terugbrengen naar Marie van Straaten. Daar heeft ons beider leven een beslissende wending genomen. Wat er toen allemaal gezegd en gezwegen is, is van zo‘n intieme aard dat ik het niet aan het papier wil toevertrouwen. Er werd besloten in de loop van het jaar te trouwen. Een week later, 7 juni, vrijdag voor Pinksteren. zijn wij verloofd. 1e

Page 48: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

47

Pinksterdag gingen we bij Bet en Huib te gast, waar ik als het ware met open arrnen werd ontvangen. Tweede Pinksterdag bij ons thuis idem, alleen tante Cor zat in een hoekje naar Marie te staren, want die was met blote armen. "Als dat maar goed afloopt”, zag je haar denken. Het heeft echter niet lang geduurd of Marie van Straaten was favoriet bij haar. Het was toen ook nog kermis in Egmond dus dubbel feest. 3e Pinksterdag had ik voor mij en mijn vrienden gereserveerd, dat was even ouwe jongens onder elkaar. Ik had al gauw in de gaten dat de dienst bij slager Homan voor Marie ongeschikt was; de baas was ruw in zijn uitdrukkingen en hij was niet aardig voor zijn vrouw en voor Marie. Hij was een soort Cruijffie van Alcmaria Victrix waarvoor zijn vrouw was gezwicht, met alle gevol gen van dien. Hij kon alleen maar voetballen en vloeken, zijn vrouw, als slagersdochter, deed de winkel. Ik moet erkennen dat ik van mijn tropenverlof daar toch wel prettige herinnerin gen aan heb. De baas en zijn vrouw waren veel ’s avonds weg en zeiden dan: "Nemen jullie maar een flinke biefstuk". Nou, dat was niet tegen dovemansoren gezegd! Op een avond barstte een zwaar onweer met gietbuien los, wij waren met z'n beiden. Toen de bui over was, wilde ik de keukendeur naar het plaatsje openmaken, hetgeen enige moeite kostte: een zee van water stroomde door de keuken, de huiskamer en de slagerswinkel, waarvan wij pootjebadend de deur openden. zodat het water de straat inliep. Kleden en kleedjes opnemen en andere zaken voor waterschade behoeden, gaf ons handenvol werk. De baas en zijn vrouw werden opgebeld, zij zeiden: "J ullie redden je we], neem maar een flinke biefstuk als je klaar bent”, nou dat gebeurde dan ook. De oorzaak was een uitbreiding van het achter aangrenzende Alkmaars Warenhuis. Het dak hiervan was groter geworden, maar niet de zich op een achterplaatsje bevindende afwatering. Zeer kort daarop nam mijn verloofde op mijn aandringen ontslag en ging bij Huib en Bet wonen. Wij beleefden een zalige zomer met veel mooi weer. Gingen in augustus een week naar Lies en Jan in Gendringen, waar Jan douanier was. Ik ben een nacht met Jan op patrouille geweest. Hij kring zijn orders op een briefje: 1/2 uur op dat punt staan, 1 kwartier in de buurt van dat huis, enz. 's Morgens om 5 uur, einde patrouille: "Komi”. zei Jan. "we gaan een kop koffie haien '. fietsten langs smalle paadjes, zodat de korenaren langs je gezicht schoven. tensiotte een huisje en gerucht: er woonde een klompenmaker, die nog alles met de hand deed en koffie was er ook. Wij hebben daar samen met Lies en Jan fietstochten gemaakt door het fraaie heuvelachtige Montferland. We zijn ook nog naar een circus geweest in Anholt, over de Duitse grens en een fietstocht naar Emmerik, waar we voor een flink onweer ons heil zochten in een groot warenhuis, waar we de schrik van ons leven kregen toen de bliksem insloeg in de bovenverdieping, waarbij een aantal rekken met serviesgoederen onderuit gingen, wat een oorverdovend lawaai, samen met een knetterende donderslag teweegbracht: er was dan ook enige paniek. Ik moet nog vermelden dat Lies toen al drie kinderen had en dat zij graag wilde dat wij onze witte strandschoenen in de koffer lieten; dat was te frivool voor dat dorp. Op de terugreis stapten wij uit in Amsterdam en gingen op onze fietsen, die we zoals U

Page 49: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

48

begrepen hebt, mee hadden op reis, naar mijn nicht Koba van tante Ma, die getrwoud was met Arie de Oraaff, en die een groot Horecabedrijf runde aan de Amstelveenseweg, hoek Kalfjeslaan. Toen ik in Amsterdam diende voor dat ik naar Indië ging, kwam ik daar ook wel, omdat tante Ma, vaders oudste zuster, en Ome Thijs Zwart, boven de zaak woonden. Ik kwam mijn a.s. vrouw ‘showen'; ik geloof dat zij wel in de smaak viel. 's Anderendaags was het prachtig weer; "Wat zullen wij, met de trein of op de fiets naar Tuitjenhorn?" Hoewel ik zei dat het een heel eind was, was Marie er niet vanaf te brengen om toch te gaan fietsen. Zo waren deze prettige tien dagen ook al weer voorbij. Ongeveer half juli zat mijn tropenverlof er weer op en kreeg ik bericht dat ik op H Ms HEEMSKERK werd geplaatst. Dat vond ik vreemd, omdat ik in Indië al de opleiding tot kpl konstabel had aangevraagd. Het kwam dik voor elkaar verzekerde de officier die mijn verzoek behandelde: later bleek dat hij het "vergeten" was. Op de HEEMSKERK werd ik oppasser officieren, op zich een goede job, maar niet voor mij. Op dit schip maakten wij manoeuvres in stormweer. Van een van de deelnemende kleinere torpedoboten sloeg een kpl telegrafist overboord en verdronk. De man was twee maanden eerder tegeiijk met mij uit Indié thuisgevaren, tragisch. Wij gingen ook nog naar Antwerpen, waar toen een wereldtentoonstelling werd gehouden. Ik ben er niet geweest. want er moest gespaard worden om te trouwen; de eerste nadelen van getrouwd zijn, wierpen hun schaduw al vooruit. Op een middag was er een grote instuif aan boord, waarbij door twee sergeant-hofmeesters champagne aan de gaande en komende gasten werd geschonken. Niet aan ons natuurlijk, hoewel wij ook wel champagne lustten. Er werd beraadslaagd, hoe we zo‘n fles konden bemachtigen. Ik was de man die naar een van de hofmeesters, die elkaar niet konden zien. ging, met de noodkreet: "Sergeant, Uw collega heeft geen champagne meer. geef even een fles". wat zonder aarzelen geschiedde. Tijdelijk veilig verscholen zaten de oppassers ’s avonds op het voorschip champagne te drinken uit emaille kroezen. Inmiddels was het oktober en ik wist dat dan die opleiding op de Gelderland begon. Ik ging naar de officier van Artillerie op de HEEMSKERK en vertelde hem van mijn reeds in Indië gedaan verzoek. Toevallig had ik een goede beurt bij hem gemaakt, want kort tevoren had ik bij een nachtelijke schietoefening met een 7,5 cm kanon van 21 schotn l7 treffers geplaatst. een goed resultaat, doch meer geluk dan wijsheid. Die officier kwam onmiddellijk in aktie en ging naar de GELDERLAND om informatie. Twee uur later, het was op een zaterdagmorgen, werd ik overgeplaatst naar de GELDERLAND bij de opleidin g kpl konstabel. Kort voordien waren wij ook nog in ondertrouw gegaan en 14 oktober gingen wij 's middags op het raadhuis van Dirkshom trouwen, Moeder en vader aanwezig en voor Marie haar voogd, Ome Dirk Schuit. Zij was immers wees. Ik weet mij daarvan weinig te herinneren. Mijn ouders bleven bij "Hanne" Jan Boerdijk ovemachten. Zo kil als de trouwerij op het raadhuis was, zo uitbundig was het feest na de plechtigheid in de kerk van Tuitjenhom. Met Huib Tiebie als gangrnaker was het geweldig. Dit feest vond plaats in de "koolboet" van Piet Molenaar, de

Page 50: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

49 naaste buren van Huib en Bet. Van beide kanten waren alle familieleden aanwezig, behalve zwager Nardus, die beweerde geen tijd te hebben. De volgende morgen stond ik met vele anderen omwikkeld met serpentines op Kerkebuurt buiten te dansen. Er was een probleem met huizen. Er werd ons een huis aangeboden in wat wij zonder bezwaar een achterbuurt van Den Helder konden noemen. Wij Wilden er niet in. Ben en ander had tot gevolg dat wij op onze trouwdag nog geen huis hadden. Door de bemoeienissen van mevrouw Weezenbeek en mevrouw Wildenberg, de "Moeder" van het Katholiek Militair Tehuis aan de Prins Hendriklaan, hadden wij ineens de keus tussen twee huizen! De keuze viel op een bovenwoning aan de Tuinstraat; beneden zat een groentewinkel van Jo Petrus, ook een pas geu'ouwd stel. Hoewel primitief, hebben wij daar prettig gewoond; liefde overwint immers alles. Ik had connectie met iemand van de werfpolitie, genaamd Grotendorst. "Stam." zei hij, "ik moet dichter naar school verhuizen voor mijn gehandicapte zoon”. “Ik woon in de Wilhelminastraat en heb toestemming van de Haagse eigenares om het huis te verhuren aan iemand die ik geschikt acht, en dat ben jij". 1 Tante Bet verwachtte haar derde kindje en Marie had beloofd haar te assisteren als het zover was. Tijdens mijn winterverlof kwam er een verzoek van Kerkebuurt of Marie maar Wilde komen want het was zover. Ik werd dus kluizenaar. Er kwam een jongetje aan de deur zeggen: "Meneer Stam, we gaan verhuizen en overmorgen kunt U in ons huis, Wilhelminasnaat 86. Ik charterde de verhuizer Heijkoop; onie nog weinige spullen werden naar de Wilhelminastraat vervoerd en alles werd zo goed en zo kwaad als het ging opgetuigd, waarvan later weinig bleek te deugen toen de vrouw des huizes de scepter weer ging zwaaien. Er was afgesproken dat ik, enkele dagen na Bets bevalling, ook naar Tuitjenhom zou komen, en zo geschiedde. Oudejaarsdag 1930 was ik er met de mededeling "Marie, we zijn verhuisd!" “Ham Ham, is er niks gebroken?" "Alles wat stuk kan”. "En zomaar, zonder schoonmaken?" "Een‘mooi karweitje voor jou", zei ik. Wilhelminastraat 86 was voor toenmalige begrippen een fantastisch huis: een voordeur. gang, voor- en achterkamer, op de hoek van een straat, waarin zich onze poort naar een klein tuintje bevond. Om de drie weken had ik ’s zondags de wacht: dan gingen we gelijk van huis, Mane naar de bus. waar voor een dubbeltje de chauffeur je fiets bovenop deponeerde, tot Schoorldam, waar zij dan bij Bet assisteerde en in de loop van de daaropvolgende maandag naar huis terugkeerde. Zo leefden wij zeer gelukkig en dat werd nog beter toen Marie mij vertelde dat wij weldra met zijn driee’n zouden zijn. In april 1931 deed ik examen met zeer goed gevolg en per 1 mei werd ik bevorderd. Wel vreemd, zo‘n matrozenpak: witte hemden met blauwe kraag en een baadje. Dat is een jasje dat halfopen wordt gedragen, met twee kettinkjes waarvan de uiteinden zijn voorzien van kleine marlneknoopjes. Dit mooie tenue bestaat niet meer. Nu wordt het uniform zo snel mogelijk verwisseld voor een spijkerbroek en een haveloos windjack. Ik wist dat twee korporaals tot

Page 51: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

50

sergeants waren bevorderd; hen zocht ik op en nam diverse kledingstukken, baaien hemden, witte hemden, enz. van hen over. lk kreeg ook een geldbedrag om die nieuwe uniformen te bekostigen. In september word ik van de GELDERLAND overgeplaatst naar de Z 2, een snelle ranke torpedoboot. Daar was de konstabel ook bottelier, een totaal nieuwe bezigheid, maar ook daar sloeg ik mij doorheen; binnen enkele weken was ook dat routine. De man wiens plaats ik innam, lag al enige weken in het hospitaal, en is van daaruit gepensioneerd. De hele santekraam waar ik over ging, was een puinhoop. De boot was juist terug van oefeningen met zeer slecht weer, dan komt het voor dat stokers en matrozen met hun bord op de ketelkap met hun rug tegen de schoorsteen gaan schaften en na afloop van de maaltijd hun servies achterlaten. Aangezien die boten geen dichte verschansin g hebben, doch een open staaldraad hekwerk, spoelt de zee met stormweer alles overboord. Als bottelier was ik verantwoordelijk voor een en ander, dus ik heb toen alles uitgestald en geteld en de tekorten gemeld aan de le officier. Samen met hem ben ik naar de werf gegaan. Het lijkt mij beter te verzwijgen hoe ik mijn "detail", zoals dat heette; weer kompleet kreeg. Het was zo dat een officier, of iemand onder diens leidin g geen passeerbiljet van de werf hoefde te tonen. Zoveel komaliewant (serviesgoed e.d) als er te weinig was, zoveel overtollig trof ik aan in het munitieruim; driemaal zoveel geweer— en pistoolpatronen als wat ik volgens de boeken mocht hebben. Hoe dit mogelijk was is tot nu toe een raadsel gebleven, over munitie werd altijd zorgvuldig boekgehouden. Die ordeloze toestand wilde ik niet en ik rapporteerde mijn bevindingen aan de Oudste Officier. Ik kon dit rustig doen zonder dat mijn voorganger ter verantwoordin g werd geroepen, die was inmiddels met pensioen, dus on bereikbaar. Openbaarheid in deze vonden de autoriteiten aan boord niet zo wenselijk; de Oudste Officier was immers verantwoordelijk voor het doen en laten van de Konstabel. Een gesprek met Ltz v.d Brink, het hoofd PW/Pyrotechnische Werkplaatsen aan de overkant van het Nieuwediep resulteerde in het even afmeren aan de overkant en het overtollige was ik kwijt, later vond ik toch nog een doosjes pistoolpatronen. dat heb ik ‘s avonds vanaf de diik in het Marsdiep gegooid. Een duik in de ruimen die tot mijn "domein" behoorden. bracht een verrassing, er lag daar o.a. een koppelriem met klewang en een holster met een revolver, wapens die bij de Marine niet bestonden en zeker niet op deze Z-boot. In overleg met mijn chef wendde ik mij tot Zegwaard. het hoofd van de geschutmakerij, zoals dat toen nog heette. Hij zei: "Die klewang moet je een stuk afbreken, dan kan ik afschrijven, die revolver moet ik niet, dit wapen kennen wij niet bij de Marine. Die heb ik later aan een goede bekende gegeven: er was geen munitie van beschikbaar, dus geheel zonder gevaar. Ik wilde wel weten hoe zo‘n wapenuitrusting van een landmachtofficier bij mij onder in het ruim terechtkwam. Informatie bij mensen die al geruime tijd aan boord waren, venelde mij dat zij eens een aantal reserve-officieren van het leger een dag aan boord hadden gehad. dat was

Page 52: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

51

voor hen de laatste stunt voor hun zesweekse herhalingsoefening. Ik begreep het volkomen: de commandant van de Z-boot liet eens goed zien waar zo'n boot toe in staat was. Dat is kennelijk voor die zandhazen niet gering geweest, zij hebben zich met handen en voeten moeten vastklampen aan alles wat voor de hand kwam. Toen de boot weer afmeerde in Den Helder is er ée’n bij geweest, die nog voor de boot goed en wel vastlag, meteen op de wal gesprongen is met achterlating van zijn wapenattributen, zo moet ongeveer dit raadsel opgelost worden. Bij mijn plaatsing aan boord van de Z-boot werd mij verteld dat ik in het onderofficiersverblijf zou worden gehuisvest, ook de kpl schrijver Age Jongsma en de kpl telegrafist konden van dit belangrijke voorrecht gebruik maken. Als men de zee en de Z-boten niet kent, is het moeilijk je voor te stellen wat voor verschil het uitmaakt om voor in de punt of een beetje midscheeps te kunnen verblijven met een klein ploegje. Een Schipper, een bootmsnan, 3 onderofficieren machinist, een sergeant torpedomaker en 3 korporaals. Een marinier 1e klas Willem Rensmaag was onze oppasser en een goeie. De Z-boten waren altijd met z'n tweeén en meestal 's avonds binnen; de wachten waren gunstig en dan had ik altijd de eerste wacht. Er lagen altijd wel een paar haringvletten in de buurt en onder de wegering lagen altijd nog wel een paar haringen. De wacht werd in de kombuis gedaan, waar ook de haringen werden gebakken, en als er geen baring was kon er altijd op soepgebied wel iets geregeld worden, zodat het spoedig 12 uur was en de wacht erop zat. Op een Zaterdag kwamen Piet van Straaten en zijn vriend Cor Glas mij aan boord opzoeken. Zij gaven de wens te kennen om in zo'n kooi te slapen met zo'n patrijspoort vlak bij je gezicht. hetgeen geschiedde. Cor Glas is dood. maar Piet heeft het er nog wel eens over.

Als op 4 januari 1932 onze oudste dochter Adriana Maria wordt geboren. snel ik als nieuwe vader naar boord om vrij te vragen om de kleine aan te geven, het mocht niet zo zijn. De Commandant zei: "Kijk hier heb ik een telegram uit Den Haag, wij houden een mobilisatieoefening, deze boot gaat uit dienst (Z 2), de Z 7 moeten wij in dienst stellen en na voltooiing Den Haag seinen dat de oefening volbracht is. Je begrijpt dat ik je onmogelijk kan missen. Is er hulp bij je vrouw?" "la. de buurvrouw (Mevrouw Blonk), maar vaste hulp is onderweg”. "Ga nu even naar huis om de toestand te verklaren en als deze affaire achter de rug is, krij g je van mij 4 in plaats van de 2 vrije dagen waar je recht op hebt. 's Avonds om 8 uur lagen wij met de nieuwe in dienst gestelde boot op het Marsdiep, telegrafisch melden aan Den Haag, waarop "einde oefening” volgde en ik eindelijk tijd kreeg onze dochter goed te bekijken, wat was die jonge moeder blij met haar dochter! In Februari gaan de twee Z—boten op visserij-inspectie, 3 dagen was één boot buiten en werd daama afgelost door de anderen. De binnnenligdagen werden als volgt benut: le dag: kolen laden, 2e dag: schoon schip maken, 3e dag: passagieren, op welke dag 's avonds werd uitgevaren. Drie havenplaatsen waren er voor ons, tw. Aberdeen, Peterhead, en Inverness, de twee eersten grauwe stadjes met veel vislucht, de laatste plaats in een prachtige omgeving, daar

Page 53: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

52

hebben we veel mooie wandelingen gemaakt. Met het kolenladen en schoonschip maken had ik niet van doen; ik moest inkopen doen: vlees brood en verse groente en ook aardappelen want wat door ons uit Den Helder meegenomen was en op het bordes van het achterkanon tesamen met uien en wortelen was opgeslagen, was de eerste dag van de reis tijdens een Oosterstorm met sneeuw en ijs al bevroren. Ik kwam voor mijn boodschappen bij een typisch schotse slager terecht met een van zwarte en grijze strepen voorzien schort voor en een strooien hoed op zijn hoofd. In de Moray Firth visten veel hollandse trawlers, die moest je dan "praaien", zoals dat heet en vragen naar hun vangst en hun welstand. Soms gingen een paar machinisten van ons over om enige reparaties uit te voeren, of de sergeant verpleger, die we speciaal voor dese reis hadden meegekregen, ging aan boord om een zere vinger of een steenpuist te behandelen. Op een dag lagen we vlak bij een tanker en zag ik enkele Egmondse jongens, o.a. Cor Zwaan van Pieter van Arende Pees. Ik vroeg onze commandant of ik in het Egmonds wat mocht zeggen, ik meen dat de schipper van die trawler Leen Buis was. Ik riep in plat Egmonds enkele zinnen, daar stonden ze toch wel even versteld van: "Wie bin jai jooi?, Jooi da‘s 'n derper!" Da's die jongen van Engel van Kees de Mosk". Zulk een rendez-vous eindigt meestal met een roep van de schipper: "Commandant als je een braadje vis wilt hebben, moet je je jol bemannen”. Dat braadje was dan een halve mand met nog levende tarbot, tong of schelvis. Cor Zwaan vroeg of ik een brief voor hem wilde posten, ik weet nog dat die gericht was aan een kinderverzorgster in Zwartendijk, met dat meisje is hij later ook getrouwd. Zij kwam uit Urk waar zij beiden ook zijn gaan wonen. Hij heeft zich daar opgewerkt tot reder van enkele kotters, maar het noodlot heeft ook hem niet gespaard. Enkele jaren geleden heb ik hem opgezocht in Urk, dat was triest want een week ervoor had hij zijn vrouw begraven, ook liet hij mij een foto zien van twee van zijn zoons, die ieder bij een verschillende gelegenheid overboord geslagen en verdronken zijn.

De aldus verkregen vis werd door mij vakkundig panklaar gemaakt en doorgeschoven naar onze onvolprezen krpl kok Beusen. die voor de bereiding zorgde en de hele bemanning, van hoog tot laag, liet smullen. Ongeveer half maart waren wij weer terug in Nieuwediep; het was een experiment geweest wat veel te duur was, zoals ik later van krpl schrijver J ongsma hoorde. Door al dat vis bakken en stoven werd er veel meer boter gebruikt dan toegestaan was. In februari had ik als bottelier al boter uitgegeven waar we pas in april recht op hadden. maar eenmaal terug in Den Helder waar tweederde van de bemanning om kwart voor vier naar huis ging, zou ik die achterstand gauw genoeg weer inhalen, bovendien was ik al een door de wol geverfde bottelier. In de zomer van 1932 kregen wij een aantal ARO's (adspirant reserve officieren) aan boord. hiermee gingen wij de Zuidhollandse en Zeeuwse wateren bevaren. Ik kreeg die lui wel in de voeding, maar aangezien er geen slaapgelegenheid voor deze mensen aan boord was, werd er

Page 54: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

53

elke avond afgemeerd in een plaats waar voor hen van tevoren een hotel was gereserveerd. Waar wij allemaal geweest zijn: door het Voomsche Kanaal van Heenvliet naar Hellevoetsluis, de volgende dag naar Tiengemeten, olie laden. Nu moet ik eerst iets vertelen over dit eiland. Het ontbijt voor de bemanning bestond nog steeds uit gort met snoop, waarvan weinig gebruik werd gemaakt. Het was dan ook flauwe kost. Ik moest als bottelier toch altijd een zak gort aan boord hebben omdat het kan gebeuren dat er 's avonds naar een verdwaalde torpedo moet worden gezocht. hetgeen soms uren in beslag nam en dan kon niet op tijd worden binnengelopen om vers brood te halen. Dan aten we voor de verandering gort met stroop. Ik wist vantevoren dat we Tiengemeten zouden aandoen en nam een zak gort van de werf mee. Aangekomen op Tiengemeten werd de oude zak gort die al een half jaar of zo aan boord was en neiging vertoonde te ontspruiten, weggevoerd naar een kippenfarm op Tiengemeten en geruild voor een emmer vol eieren, zodat van hoog tot laag iedereen de volgende morgen spiegeleieren op zijn bord aantrof. Ja zo ging dat toen, wie niet sterk is, moet slim zijn; dat was ik niet, maar één van mijn voorgangers had mij zo slim gcmaakt. Diverse zeegangen en waterwegen werden bevaren; we gingen door het kanaal van ZuidBeveland, van Hansweert naar Wemeldinge, Temeuzen, Vlissingen en nu vergeet ik wellicht een paar plaatsen. Ergens op de Westerschelde hadden we nog een klein aanvarinkje met een visserman, een bottertje. Vlissingen bereikten wij door bij Veere het kanaal van Walcheren binnen te varen en dwars door dit eiland in Vlissingen te belanden. Om hier te geraken moet je ook door Middelburg. Nu wil het geval dat er een militiematroos aan boord was, Schuit genaamd, wiens vader caféhouder was en die gevestigd was aan het kanaal zodat wij als het ware vlak voor zijn deur voorbijvoeren. Die Schuit had zijn ouders van tevoren ingelicht over onze komst zodat Vader en Moeder Schuit, broers en zusters en een handvol cafébezoekers buiten stonden te joelen waarbij Vader Schuit duidelijk maakte dat we '5 avonds allemaal welkom waren om op kosten van hem dit evenemnt te vieren. Ik heb geen gebruik gemaakt van deze invitatie, want ik kende mijn pappenheimers en ik voorzag narigheid. Verder weet ik niet meer hoe alles verlopen is die avond. Het is echter wel een unicum in de marinehistorie dat je zoon met 'zijn’ oorlogsschip vlak langs de deur van zijn ouders vaart in een stad waar zich zelden een marineschip vertoont. Op 20 december 1932 werd onze zoon Comelis Engelmundus geboren; wij lagen op dok op de rijkswerf toen een werfpolitie een boodschap bracht of ik maar thuis Wilde komen, daar waren buurvrouw Blonk en een verloskundige in aktie gekomen. In de loop van de dag kwam A. Metselaar bakeren.

1933 In januari begon het vreselijk hard te vriezen, 19 a 20 graden, men vreesde voor dichtvriezen van het Nieuwediep. Op vrijdagmiddag kwam de order "kolen laden" en 'victalie inncmen”voor 14 dagen. Dat laatste was mijn zorg. Ieder die getrouwd was mocht een half uur

Page 55: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

54

naar huis om kleding etc. te halen en '3 avonds gingen we het zeegat uit. Er dreven ontzettende dikke ijsschotsen op het Marsdiep, die een akeli g schuren lan gs de scheepswand veroorzaakten. 's Nachts om 2 uur meerden we af in IJmuiden; beide Z-boten naast elkaar. Toen werd een oud marine-gebruik toegepast wat ik maar twee keer in mijn diensttijd heb meegemaakt, n.l. "oorlam op de klok"". De man twee borrels op kosten van de marine als belonin g voor een uitzonderlijke prestatie. 's Anderendaags keken we met verwondering naar ons schip; het was ongeveer 1 meter onder en boven de waterlijn totaal gladgeschuurd door de ijsschotsen waar wij tussendoor gevaren waren op het Marsdiep en Schulpengat. Diezelfde Zaterdagmorgen komt de IJmuidense scheepsleverancier om bestellingen op te nemen, vlees en groenten enz. voor de snert op Maandag; dat was heel wat voor 2 Z-boten met circa 100 man samen. Die knaap zei tegen ons botteliers: "Kom vanavond even langs” en hij gaf zijn adres op. Aangezien ik die Zaterdag de wacht had, ging mijn kollega van de andere boot; hij kwam terug en gaf mij 17 gulden, een half weekloon; dat was dan provisie, zo ging dat in de botteliers- en hofmeestersbranche! Met 'mijn 17 gulden een rijk man zijnde, ging ik Zondags ochtends na mijn wacht met spoed naar Den Helder en '5 avonds weer terug; dat lukte toen nog met een paar gulden. Onze zoon Cor was erg ziek geweest vertelde Marie; hij had longontsteking en een nacht tevoren had zij hem uren in haar armen gehouden tot de crisis voorbij was. Ja, zo'n moeder zit daar toch maar alleen en vader weet van niets. Gelukkig had zij een geweldige steun aan mevrouw Blonk. een zeer besluitvaardige vrouw. . Ik weet niet meer hoe lang wij in Umuiden hebben gelegen, wel dat wij ij svrij hadden en ik ook nog geschaatst heb op een plas in Velsen. Op dat ijs ontpopte zich de voorgenoemde Schuit tot een geweldig kunstrijder. Op een dag terug in Den Helder moest ik bij de Commandant komen, die mij een brief van het Ministerie voorlas, dat ik in 1932, het vorige jaar dus, f. 3200,—- op de voeding had bezuinigd. Ik kreeg daarvoor een pluimpje, hoewel ik niet eens wist dat ze dat daar in Den Haag allemaal naplozen. Nu denkt U dat ik de bemanning honger liet lijden. doch niets is minder waar. Doordat die boten bijna altijd, en zeker in het weekend, binnen lagen. waren er altijd minder schafters dan de rol aangaf. Zodoende was er voor de aan-boord-blijvers meer dan voldoende te eten. Ik wist precies wat ik nodig had en ging niet met zakken rijst of erwten sjouwen om ze later als afgekeurd weer terug te slepen. Kaas en boter en andere aantrekkelijke dingen bracht ik wel tot de toegestane hoeveelheid aan boord, met het boteroverschot wist kok Beusen wel wat te goochelen.

Op dinsdagmorgen na Pasen kom ik aan boord en krijg ik te horen "het schip wordt vandaag uit dienst gesteld en we worden allemaal overgeplaatst naar het wachtschip "KONINGIN EMMA". Nou, dat was wat voor mij, alle spullen naar een magazijn op de werf. munitie naar de Pyrotechnische Werkplaats en overtollig voedsel naar de bottelier van het wachtschip, waar

Page 56: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

55

vandaan ik al gauw te horen kreeg dat mijn rekening belast werd met f. 3,50 omdat ik volgens de papieren te weinig zout had ingeleverd. Er was inderdaad altijd te weinig zout en dat werd dan van het tafelgeld bijgekocht, maar omdat die uitdienststelling een volkomen verrassing was, kon ik geen maatregelen meer nemen om zout te kopen. "Nou," zei ik, "die f. 3,50 kan dan mooi betaald worden van die f. 3200,00 die ik vorig jaar bezuinigd heb." Nou, vergeet het maar! "Dat," zei men "is administratief onmogelijk". Ik heb het nooit betaald. Zoals voor zoveel werd ook hiervoor een sluipweg gevonden. Ik moet nog wel vertellen dat de botteliers op het wachtschip de Z-boten wel konden schieten. Als wij buitengaats waren moesten ons dagelijks brood, vlees e.d. worden verstrekt en dan kwam het wel voor dat we '5 avonds om 11 of 12 uur pas binnenkwamen. Zolang moest één van de botteliers aan boord blijven tot wij de spullen kwamen ophalen, waama diens wacht erop zat en hij naar huis mocht. Ja, ze hadden daar weinig sympathie voor de Z-boten. Ik ben er zeker van dat die majoor bottelier met zijn jarenlange ervaring met gemak een beetje zout had kunnen verschrijven, maar dat was dan mijn laatste "groet" aan de Z-boten. Op het wachtschip wordt ik geplaatst als instructeur bij de opleiding "milicien kanonnier". Boven mij Sergeant Gotmer en naast mij collega Dasbach, de laatste was in mijn ogen al oud, ca. 40 jaar. Ik moest zo'n stuk of 20 stuurmansleerlingen de inrichting en werking van een paar kanons en mitrailleur bijbrengen. Ik durf te beweren dat mij dat wel was toevertrouwd. Het prettige was als wij met een z.g. "strijkijzer", ik bedoel de kanonneerboot "Hadda" op het Marsdiep tegenover het schietterrein De Hars voor anker lagen, dan werd er b.v. aan stuurboord mitrailleur geschoten en aan bakboord schar gevangen die dan vakkundig in het kombuisje werd gebakken en verorberd. Ja, dat was een prettige tijd. Later. in 1939-1940 werd ik in de Palmenlaan in Soerabaja, toen ik naar huis fietste, vanuit een restaurant aangeroepen, daar zaten een vienal van mijn oud-leerlingen, die inmiddels stuurman of kapitein waren, een koele dronk e.d. tot zich te nemen. Later hoop ik alle details van dit weerzien aan U te vertellen. 1n die tijd moet ik ook nog een week met de HEEMSKERK mee om mijn jaarlijkse schietoefeningen te doen en de 70 gulden premie in de wacht te slepen. wat zonder moeite lukte, let wel, dat bedrag was ruim twee weken salaris. Nu ga ik even in de tijd terug. Men kon ongeveer weten wanneer je aan de beurt was voor "uitzending naar de tropen", zoals dat heette. [k wist dus dat ik in 1933 aan de beurt kwam om twee jaar naar Indië te gaan. Ergens in het voorjaar kwam zwager Huib aangefietst. Hij deelde mee dat hij het huisje van Betje Korver aangekocht had, tegenover Bet en Huib, en dat hij het leeg hield en beschikbaar stelde voor Marie en Janie en Cor als ik naar Indië moest. Dat was een geweldige sympathieke geste van hem en deze ging natuurlijk ook van Bet uit. Ik werd aangewezen om op 19 juli met het motorschip DEMPO van de Rotterdamse Lloyd naar de Oost te gaan. ik ging de huur opzeggen en inde f. 2500 voor het schuunje. Het huis werd geveild en ik had indertijd ook f. 25,00 aan Grotendorst betaald voor het schuurtje. We

Page 57: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

56

Charterden Jaap Smit, de vrachtrijder van Kalverdijk en weg gingen we, op naar Kerkebuurt, waar ik mijn l4 dagen tropenverlof doorbracht, met o.d. fietsen naar Egmond om afscheid te nemen. Zodra je werd aangewezen voor uitzending vol gde een periode van tropenkledin g halen en de nodige injecties tegen alle mogelijke ziektes, waarvan je soms een dag zeer beroerd was. Ik moest op 19 juli 's morgens om 7 uur op het wachtschip zijn en er was in Kalverdijk een man in het bezit van een auto en Betje had het zo "geregeld": die man zou mij wegbrengen om 6 uur 's morgens. Ik weet nog goed dat het een prachtige zomermorgen was. Maar ze had nog meer "geregeld": er moesten ook nog een paar flessen zwarte bessen sap bij Lies in de Violenstraat worden afgeleverd. Ik had bedongen dat wij ze voor de deur bij Lies zouden neerzetten, want ik voelde wel dat ik genoeg van afscheid nemen had. Het was natuurlijk een hartverscheurend tafereel om voor twee jaar afscheid te moeten nemen van een lieve vrouw en de kindertjes van 1 1/2 en 1/2 jaar; ik wijd hierover dan ook liever niet uit. Ik weet nog dat Huib en Bet en To en ook Sjaan mij uitgewuifd hebben. Een vrij .grote groep marcheerde af onder leiding van Gerrit Reurhof, kwartiermeester, naar het station, vanwaar wij met de trein naar Rotterdam reisden. In Rotterdam in de marinierskazeme kregen wij middageten. Die kazeme zag ik ook weer eens terug na 9 jaar. Daama gingen we naar de DEMPO, waar ik samen met lapl marinier Priemus een hut betrok. Ik kende hem goed. tijdens mijn eerste term op de JAVA was hij een poosje mijn "baksmeester" geweest. In het afgelopen voorjaar had ik een verzoek gedaan om examen te mogen doen voor sergeant. Ik had geleerd en was er voor klaar en in Indië wist je niet waar je terecht kwam en of daar wel gelegenheid was om examen te doen. De toen residerende Commandant Zeemacht. Br. de la R. de man die zo groot in het kleine was. wees mijn venoek van de hand. Reden: ik was nog niet lang genoeg korporaal. Ik herinner U er aan dat 1933 een rampjaar voor de marine was: muiterij op de "Zeven Provincien", staking van personeel op schepen en kazemes in Indië, honderden ontslagen van personen die van "rode" sympathieén werden verdacht. Ik moet zeggen, die waren er toen vele bij de Marine. Alle bonden werden verboden. Vlootaalmoezenier Alink werd ontslagen. Dat was een zet van anti-papisme van b.g. Commandant Zeemacht. Je mocht. ook in de weekends. niet meer in burgerkleren lopen. enz. enz. Op de DEMPO ontmoette ik de gepensioneerde Sergt/ Majoor Romijn, die destide (1926) detachementscommandant van de mariniers aan boord van de GELDERLAND en tijdens mijn eerste term ook nog op de JAVA was. Hij mocht mij nogal. Ik was in 1926 een paar avonden en zaterdagmiddagen bij hem thuis in de Jan in "t Veltstraat gaan helpen kamers behangen, wat altijd eindigde in een gebakken-vis—maaltijd. Op de JAVA ben ik enkele keren door hem uitgenodigd in zijn hut om een borrel te komen drinken. Dat moest stiekem, want een maxinier die bij de majoor op visite komt. is vast een verklikker. Romijn kwam met vrouw en dochter afscheid nemen van zijn schoonzoon, een krpl torpedomaker, die bij ons transport hoorde. Om 4 uur vertrokken wij en stoomden we de Waterweg af, langs Hoek van Holland, het laatste

Page 58: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

57

stukje Nederland. Er heerste natuurlijk een downstemming onder ons, ondanks het lekkere avondmaal dat werd geserveerd. Marie heeft in mijn bagage een fles citroenbrandewijn gestoken; samen met Priemus neem ik een paar borrels, waarna we te kooi gaan. De volgende morgen kwamen we an in Southampton met mooi weer; we wandelden in deze grauwe stad met de gore gordijntjes voor de ramen; het was niet veel zaaks. Op naar de volgende haven. Lissabon. We hadden aan boord een club onderwijspersoneel die hun vacantie aanvingen met een reis tot aan Marseille. Dat kan goed, want in Marseille komt pas het gros van de Indiégangers aan boord, die per trein worden aangevoerd. Er zal dicht onder de Portugese kust gevaren worden en tussen een aantal eilanden door. Maar o, wee, het is vier dagen en nachten lang hardstikke mistig. Om de twee minuten een sombere stoot op de misthoom, de waterdichte deuren gesloten en niets te zien voor die arme toeristen. 's Nachts loopt er één met zijn zwemvest om door de gang te dolen; hij ontmoet daar een stuurman die hem meeneemt naar de commandobrug, alwaar hij door de kapiteitn zwaar wordt gekapitteld. Men dreigde hem in Lissabon onmiddellijk van boord te zetten als hij niet onmiddellijk stopte met paniekzaaien. In het hete en stoffige Lissabon hebben we wat rondgelopen. Wij lagen er maar enkele uren en zetten daarna koers naar Gibraltar, staken over naar Tanger en vervolgens naar Marseille. Dit was een mooie Franse stad met een knoflookgeur om de voorbijgangers. Hier zie ik een typische manier van serveren: een glas bier wordt op een schoteltje geserveerd, het volgende glas wordt weer op een schoteltje geserveerd, waarbij wel het lege glas maar niet het vorige schoteltje wordt weggehaald. Het aantal schoteltjes zal ten slotte bepalen hoeveel biertjes je hebt gedronken. Vanwege mijn financiéle toestand was mijn aantal schoteltjes vergeleken met anderen in mijn omgeving laag te noemen. Hier wachtten we weer op de trein uit Nederland met de tropengangers, nieuwe en oude. Er speelt een zeer knappe francaise van 19 a 20 jaar op de kade zeer verdienstelijk op de accordeon zeer toepasselijke liederen, o.a. "Dass ist die Liebe der Matrozen”. ‘ Ook Marseille ligt weer achter ons en Algiers voor ons. nog dezelfde witte huizen en gladde verkopers; ik zou te ver gaan als ik ze boeven zou noemen. Port Said met zijn tovenaars aan boord en de waarschuwing "Patrijspooorten gesloten houden". Dit is blijkbaar nodig, want er zijn slangenmensen bij die zo door zo’n poortje in en uitkruipen. De van de vele zeevaarders geleerde Nederlandse zinnen worden uitgeroepen:"Madam Marie, meneer de baron, je vaar en je moer voor een haarkam”. Klinkklare onzin natuurlijk, maar toch interessant om het weer te horen roepen vanuit de bootjes met sinaasappels, dadels e.d. Ook verkoopt men de beroemde Simon Arlz sigaretten. waarvan eenieder zich wel een doosje wil aanschaffen. 's Nachts varen we door het Suezkanaal met een groot zoeklicht voor op de boeg om te voorkomen dat wij per abuis de woestijn invaren. Ik, als "oud"-Indiévaarder heb veel te vertellen aan de jonge krpl torpedomakers en nog jongere telegrafisten van radio Holland, die een kort verband bij de marine zijn aangegaan.

Page 59: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

58

's Morgens voeren wij langs de Bitterrneren met zijn duizenden flamingo’s langs de oevers met hun opvallende rode poten. Daarna de mij reeds bekende gloeihitte van de Rode Zee en dan de wijde frisse Indische Oceaan tot Sabang. Bij de Rotterdamsche Lloyd bestaat de loffelijke gewoonte om 's Zondags 's morgens een biefstuk zo groot als mijn beide handen, gegameerd met gebakken uien te serveren, wel on gewoon maar erg lekker, trouwens, het eten op de mailboten was altijd uitstekend, daar kon de Marine wel iets van leren. Onvergetelijk was de avondhap die "lapskous" heette, deze hap was samengesteld uit restanten die de hogere klasse aten, gebakken aardappelen, uien, wortelen, dobbelsteentjes spek en nog veel meer, erg lekker! In Sabang viel een koud flesje bier bij Alberti er wel weer goed in! Als oud-gast liet ik mij deze keer niet strikken om een kam pisang voor 20 cents te kopen, waarvan je later tweederde over de reling moest gooien vanwege over-rijpheid. In Belawan Deli gingen we op de rivier voor enkele uren ten anker - hier gingen al verscheidene passagiers van boord - tabak- en rubberplanters. In Singapore verbleven we enkele uren onder een hevige regenbui die geen einde scheen te nemen en dan ten slotte in Tandjong Priok op zondagmorgen aankomst in de haven van Batavia. Weer 4 dagen in Meester Comelis naar het z.g. subsistentenkader logeren tussen soldaten van het KNIL. Iedereen moet van de boot af want dag en nacht staan alle luiken open en valt er niet te leven. Het ratelen van de lieren zoals tijdens de vorige term op de J .P. Coen blijft hier achterwege; de DEMPO is een veel modemer schip, waar de lieren vrijwel geruisloos op oliedruk werken. Op een Zondagmorgen wordt het einddoel, Soerabaja, bereikt. Iemand van de Marine deelt mede waar iedereen geplaatst wordt en ook andere zaken die wij moeten weten. Mijn plaatsing wordt station voor onderzeeboten Soerabaja, Onderzeekazerne in de wandeling genoemd. Ik arriveer juist met middagschaften en ben verrast aardappelen met rode kool en een bal gehakt voor mij te zien, zoiets had ik de vorige term nooit meegemaakt. Na een maand of zo te hebben gewerkt in de wapenkamer onder sergeant Toon Hiddes, word ik geplaatst op de K 12. waarvan de konstabel ziek in een hospitaal op Makassar is achtergebleven. Een konstabel uit de wapenkamer moet bij de officier van de administratie komen. Ik krij g opdracht te gaan. Ter plaatse aangekomen krij g ik te horen: "nee, nee, de majoor konstabel moet komen". Deze ijlings derwaans gaande, krijgt opdracht om met een oliespuitje de scharnieren van de brandkast te olién. Getikt? Iedereen die een oliespuitje kan vasthouden kan dit karweitje opknappen. Op de K12 word ik, behalve mijn echte beroep, ook weer bottelier, net als op de Z-boten. Ik krijg te maken met schipper Warmerdam, een onderzeebootfanaat. Hij zei tegen mij: "Hoor eens Kons, (zo werd je op een onderzeeboot genoemd) "je bent hier een gewoon mannetje van de schipper, dat is hier gebruikelijk." hetgeen wilde zeggen dat hij uitmaakte wat voor werk er door mij moest worden gedaan, werkzaamheden die uiteraard niet overeenstemden met mijn

Page 60: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

59

functie van konstabel en bottelier. "Zo," zei ik, "dan kan ik zeker mijn voedingsstaten en andere bescheiden aan U geven om bij te houden." Daar had hij niet van terug. "Ik hou niet van stilzitten en zal zelf uitmaken wat ik moet doen in mijn branche en de overige tijd ben ik beschikbaar voor alles wat voor de hand komt. Als U dat niet goed vindt, moet U proberen voor mij een andere konstabel op Uw boot te krijgen." Dat was een rechtstreekse botsing, waarbij ik volkomen in mijn recht stond. Mijn in het hospitaal venoevende voorganger en velen met hem gaven gehoor aan des schippers bevel, bang als zij waren om aan de wal te worden geplaatst en zo hun onderwater toelagen te moeten missen. Dat kon mij nou net niks schelen. Later bleek mijn gelijk; toen ik de door mij te onderhouden pistolen uit het rek haalde, bleken de lopen zwaar te zijn ingeroest. Ik toonde dit aan mijn chef Ltnt Quint en verklaarde de wapens onbetrouwbaar en gaf ze direkt aan de geschutmakerij waarna een boze brief van het hoofd dier inrichting aan de Commandant van de K12 volgde. Ik moest natuurlijk op de proppen.komen en verklaren hoe zoiets kon gebeuren. Ik zei dat zo lang de boot in dienst was er niet meer naar die pistolen was omgekeken. Mijn voorganger zal geen t1'jd hiervoor hebben gehad, want die was "een gewoon mannetje" van de schipper. Wat ik daar precies mee bedoelde? Waarop ik het hele gesprek vertelde dat ik met de schipper voerde toen ik aan boord kwam. Deze laatste is natuurlijk buiten mij om ter verantwoording geroepen wat erin resulteerde dat hij mij nadien op mijn juiste waarde wist te schatten en ik naast het werk in mijn eigen branche ook nog een niet te onderschatten "mannetje van de schipper" was. Wij bleken daarna uitstekend met elkaar overweg te kunnen. (Ik denk dat Opperschipper Warmerdam bij de slag in de Javazee met Hans de Ruiter is omgekomen). Ik was nog maar enkele weken op de K12 toen de hele bemanning voor 14 dagen naar het Marinekampement in Malang ging. Dat ligt in de bergen en is lekker koel. Iedere Marineman ging daar eens per jaar 14 dagen naar toe. Toen ik er twee dagen was, mochten wij niet het kampement uit, want de Goevemeur-Generaal was in Malang op bezoek. Normaal kon je de hele dag gaan waar je wilde. Alleen‘moest je ’s morgens schoonschip maken en aardappeien schillen, al metal een uurtje werk. Dat uitgaansverbod gold alleen voormiddags, zodat ik na net middageten een ritje op de fiets ging maken. Ik haalde een viertal te voet gaande heren in die nogal jolig en brooddronken deden. Terwijl ik ze voorbij reed, riep er een van hen: "Adoeh seh, denk jij om Zeven Provincién, zeg!" Dat schoot mij in ’t verkeerde keelgat en ik sprong zo pardoes van mijn fiets bovenop die Indischman zijn nek en daar lagen Wij te vechten. Die andere kerels plukten ons weer uit elkaar, en een van hen zei "Ik woon hier, kom even mee naar binnen om wat te drinken" hetgeen ik weigerde. Het was midden in een villapark. Mijn knokkels bloedden en mijn broek was stuk. Die persoon putte zich uit in verontschuldigingen "Ja, weet je, wij zijn wethouders en raadsleden in Malang en hebben met de Goeverneur-Generaal wat champagne gedronken, en dat zijn we niet gewend. Terug in het kamp vertelde ik gevallen te zijn met de fiets. Ik had eens over dat geval nagedacht en besloot kampcommandant Ltz Quant, die daar ook

Page 61: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

60

logeerde, in te lichten. Die was zeer content met mijn optreden, de marine officieren moesten in die tijd nogal eens wat satiriek aanhoren in club of soos. Hij feliciteerde me zelfs met mijn kordaat optreden en zei "ik zal het officieel vermelden bij je commandant". 's Anderendaags werd ik weer bij hem ontboden. Hij zei "Je moet meteen terug naar Soerabaja, nee niet in verband met het gebeurde van gisteren, maar een heldere geest in Soerabaja is erachter gekomen dat je nog geen jaar in Indië bent en dat je dus geen recht hebt op Malang. In Soerabaja kreeg ik enkele symbolische schouderklopjes een moest ik bij de Cdt van de Onderzeedienst komen, Kolonel Doorman, broer van Karel. Hij zei: "Officieel kan ik niets voor je doen maar ik zal er terdege rekening mec houden in je beoordeling. Wil je verder nog wat? "I a, Kolonel, in januari gaan wij een lange trip maken met een divisie Onderzeeboten. [k wil graag voor ons vertrek examen doen voor sergeant." Oké, zei hij en enkele weken later op een zaterdagmorgen slaagde ik "uitmuntend".

1934 In januan‘ 1934 met 4 onderzeeboten door alle mogelijke en onmogelijke zeegaten bij de Oostkust van Sumatra met een paar stille dagen in Sabang. Toen langs de westkust van Sumatra op naar Nias. Klaas Ham, de inkoper had een paar kippen gekocht en deze geborgen in de bovenbouw. Toen we ineens moesten duiken naar zoveel meter onder water, bleek dat alle kippen waren venopen en dat deze na onze bovenkomst meteen moesten worden geplukt en door onze onvolprezen Javaanse kok Nasrip moesten worden gebraden en door ons allen verorberd. Ons reisplan raakte in de war door een telegram dat Koningin Emma was overleden. We moesten opstomen naar Tandjong Priok. Doordat Nias werd overgesiagen en wij er geen voedsel aan boord konden nemen. hebben we driemaal daags pannekoeken met stroop gegeten en ook dat overleefd. Met 4 onderzeeboten in een baai liggend gedurende een weekend, gaan onze jagers met een jol naar de wal. Officier Machinist Ter Horst was een felle jager; meestal was het donker als de jacht geéindigd was. Er werd dan vanaf de wal met een staaflamp geknipperd. waarop een matroos met de jol op het licht afstevende om jager en buit op te pikken. Een wild zwijn of een hert werd dan in vier‘ delen gehakt en de botteliers alias konstabels van de andere boten werden uitgenodigd om hun portie te komen ophalen. Dat ging dan via "omstaan". Zo besliste het lot welk schip de meest vleesrijke achterbouten kreeg. Zo ging eens majoor machinist Daniels met nog enkele anderen met de jol naar de wal om te jagen, het was op een zaterdag. Het werd nogal laat eer er geknipperd werd. Toen de jol de club ophaalde en de boot naderde, zag men de romp van een beest erboven uit steken. "Verrek, ze hebben een olifant gevangen!" Het bleek echter een jonge koe te zijn. Onder het torpedoliertje en met een torpedolus om zijn lijf werd het beest aan dek gehesen en begond een enorme slachtpartij, die ook voor de daar aanwezige haaien een feestmaal opleverde. Hoe kwamen deze jagers aan een koe? Nou er was een kampong waarin natuurlijk een Chinese tokohouder. die in het bezit was van een ijskast die op

Page 62: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

61

petroleum werkte. In die ijskast bevond zich koud bier, hetgeen de jagers zich goed lieten smaken. Toen er tegen de avond toch nog een buit moest worden "geregeld", wist de Chinese koopman raad: er werd voor 5 gulden in de kampon g een koe gekocht, het beest werd aan een boom gebonden en met een schot van een der jagers geveld. Onder luid gejoel van de kampongbewoners werd het beest naar het water gesleept en in de jol geworpen. Aangezien wij op de K12 geen bewaannogelijkheden bezaten werd na verdeling over de andere boten het vlees door kok Nasrip vakkundig in de roomboter gebraden, in de daaropvolgende week stonden er schalen met rosbief in jus op een tafel en ieder die er langs kwam, nam een plak. Zo eindigde een jachtpartij. Men moest wel zo scharrelen. Het brood dat van Java meegegeven werd was na drie dagen beschimmeld, dat was onbruikbaar. Voor ontbijt hadden we naast dit brood gerst in kamemelk met stroop, heerlijk! Onze reis rond Sumatra zat er bijna op. De laatste nacht, toen ik de hondewacht had van 12 tot 4, hoorde ik een kreet vanaf de kommandotoren. Ik snelde van het voorschip naar de toren, waar Ltz' Westerveld over zijn gezicht staat te wrijven. Ik zeg "Wat is er , meneer?" Hij zegt: "Ik heb een mep op mijn gezicht gehad, deed jij dat?" "Nou meneer, ik ben niet gek, ik was niet eens op de brug!" Met dag-worden werd het raadsel opgelost: wij voeren door een zeegebied tegenover een riviermonding. Er was door hevige regenval een bandjir (soort stroomversnelling) op die rivier geweest. Zo'n bandjir is geweldig en neemt hele stukken van de oever met het daarop staande geboomte mee. Wij zagen in de omgeving "pollen" bamboe schuin in het water drijven; een top van zo‘n bamboe moet Westerveld hebben "gemept“. Ik zal de tafel op het voorschip neerklappen, want voor dag-worden gaan wij onder water en komen in de ochtendschemering weer op periscoop— diepte om de zee af te speuren. Dat is typisch onderzeebootgebruik. Bij mij komt de sergeant telegrafist, die heeft de nac‘melijke marine- berichten van het departement in Batavia naar Singapore opgevangen. Wat voor stamboeknummer heb jij? "Hoezo?" Toen zei hij "Denk erom dat je niets zegt, want ik ga buiten mijn boekje, maar je bent vanaf 1 februari bevorderd tot sergeant konstabel. "Man, dat kan niet. ik ben nog geen drie jaar korporaal!" Later bleek hij gelijk te hebben en het kwam doordat het korps sergeant konstabels van 100 naar 150 man werd uitgebreid, zodat ook ik. als geexamineerde, opeens bevorderd werd. Het was op Goede Vrijdag, 's avonds dat wij binnenkwamen. Bij de kazemedeur was de Ambonese bottelier Mannuputti die zei "Jouw rantsoen is bij de onderofficieren afgegeven, want je bent sergeant. Ik ging echter nog bij de Jannen eten en slapen. Dat aanstellingsceremonieel door de commandant onderzeedienst vond de vol gende morgen plaats (Paaszaterdag). Ik heb ergens een paar witte pakken en een pet geleend, en daarna meteen naar de chinees om petten te kopen en een pak te laten aanmeten. "Wanneer zijn ze klaar?" "Besok" (morgen). Onvoorstelbaar correct en passend, zoals die chinees met zijn personeel dat kan. Vermeld zij nog, dat ik f. 800,-- kledinggeld kreeg. Ook Europese kleding moet je daarvan aanschaffen.

Page 63: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

62

Tot de bemanning van een onderzeeboot behoort geen sergeant konstabel en ik werd dus afgelost door de net uit Nederland gekomen Slieker. De commandant en nog enkelen wilden mij aan boord houden. "Man, doe een verzoek, als wij dat ondersteunen, dan lukt dat vast wel". IK weigerde dit, een werkkring in het z.g. artilleriepark van de onderzeedienst en een luchtige kamer in de kazeme trok mij meer aan. Het leven op een onderzeeboot is zwaar, niet voor niets wordt er het allerbeste voedsel. Zij het merendeels uit blik, verstrekt. Ook werd één deciliter wijn, vermengd met water ’5 morgens om ca. 11 uur door de bottelier, dat ben ik dus, uitgegeven. Met die wijn moest ik een beetje "matsen". Ik moest n.l. altjd een paar flessen "overhouden". Dat gold ook voor de blikken vruchten op sap, die alleen voor zieken mochten worden verstrekt. J e bedacht dan een paar denkbeeldige zieken en als wij dam in het weekend in een of andere baai voor anker lagen. werd van de wijn en de vruchten een heerlijke bowl gemaakt. waarvan iedereen. van hoog tot laag, meeprofiteerde. Wassen of douchen was er niet bij. Als je zin had, kon je met zeewater je gezicht nat maken. Daarom waren wij altijd blij als je in een behoorlijke haven lag, want dan kon je op 's lands kosten naar een hotel, lekker mandién (baden) en slapen. Mijn kooi aan boord was drie-hoog tegen het plafond met een elektromotor van de telegrafist vlak boven mijn hoofd, die meerdere malen per nacht begon te loeien als er een seintje moest worden verzonden. Tenslotte slaap je er toch doorheen. Je beschikte over een plunjekastje zo groot als twee shagdozen. Als daar een paar witte pakken in gaan. is het vol. Voor je gaat varen vraag je zoveel blauwe werkbroeken aan als de reis weken zal duren, de broek die je overdag gedragen hebt en vol olie- en zoutvlekken zit, wordt bij het te kooi gaan verwisseld voor een schone en doet dan dienst als pyamabroek. Ook singlets (witjes) worden op deze wijze behandeld. Werkkielen of jasjes worden alleen gedragen als je in een haven bent of een ander schip passeert. Hoofddeksels heb je alleen maar last van. Onderzeedienst-mensen zijn een apart soort. Eens in dat bezuinigingsjaar 1934 kWam er een commissie aan boord om eens na te gaan of er niet wat geknepen kon worden in toelages en zo van de onderzeeboten. Nou die hebben het geweten. Zij werden rondgeleid en toen ze in de hekbuiskamer achter in de boot waren. was Eiet "snel duiken”. zodat de hete lucht allemaal naar hen toestroomde. Na afloop van deze duik en goed bovengekomen. wilden zij graag een koele dronk, dat was er echter niet bij. Zij konden net als iedereen uit de algemene ketel, waaraan met een touwtje een blauwe emaille kroes hing, wat slappe thee drinken, het beste middel dat er bestaat tegen dorst. Bij aankomst in de haven wisten zij niet hoe vlug ze van boord moesten komen en het resultaat was, dat wij nooit meer iets hoorden over verlagingen van onderwatertoelagen. Met Van Elferen fietste ik naar het Militair Tehuis, waar mevrouw en meneer Jacobs de scepter zwaaiden en zij als een echte moeder over die jongens redderde, want iedereen is natuurlijk niet altijd even blij: treurige berichten uit Nederland, meisjes die hun verkering uitmaken en dat soort zaken. 's Avonds om 9 uur komt de aalmoezenier en wordt het avondgebed gebeden. pils

Page 64: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

63

gedronken en van mevrouw Jacobs heerlijke huzarensla gegeten. Soms, als onze financién het toelieten, gingen wij bij restaurant Biet, gebakken Kakop met toebehoren eten.Enkele din gen moet ik nog noemen die ik in die twee jaar onderzeedienst heb meegemaakt, t.w. de aankomst van de K18, die de langste, ooit door een onderzeeboot gemaakte reis achter de rug had. Daar is als oppasser Officieren een marinier 1e klas van mijn blikje aan boord, Bram Sohier, die ik dus in tien jaar niet gezien heb. Later kwamen de K14 en K15 gelijktijdig uit Nederland aan. Ik herinner mij een feestmaal met slier asperges in roomboter en andere lekkemijen. Er waren ook vele dames en onderofficieren aan tafel. Met een van die twee boten kwam ook mijn oude vfiend Herdt mee. Ergens in dat jaar overlijdt Prins Hendrik en worden er om 12 uur op zijn begrafenisdag 21 saluutschoten gelost, waarbij bootsman Hogendoom en ik, de wacht hebbende, 42 minuten in de houding moeten staan. Na afloop hadden wij meer dorst dan Prins Hendrik ooit gehad heeft. Kerstmis en Nieuwjaar breng ik in Malang in het recreatiepark door. Ik maak lange wandelingen met sergeant monteur KLaassen en 1crpl torpedomaker Bastiaanse. Zo lopen wij op een morgen door Malang en ontdekken voor een bijna dichtgegroeid padje een bord, waarop : COIFFEUR, NEEN, EENVOUDIGE BARBIER. Hier wilden wij meer van weten en verder gekeken vonden wij inderdaad een salon waarin een nederlandse kapper werkte. Hij was een gepensioneerde barbier van het KNIL en hij verstond zijn vak prima. Het was een gezellige prater en overi gens liep er een inlandse vrouw en een sliert kindertjes rond. ' Begin augustus 1935 verschijnt de wekelijks zo belangrijke lijst van thuisvaarders en ook mijn naam komt er op voor. He he. eindelijk, met de Johan de Witt. 26 september in Amsterdam. Gauw naar huis geschreven, natuurlijk!

Een hut met vier man, een majoor torpedomaker, een bootsman en een sergeant van het KNIL. Deze laatste komt in Sabang aan boord en vertelt over zijn heldendaden tegen opstandige Atjehers. Alles prima op die boot. J e kan niet zo vroeg aan dek zitten om een shaggie te draaxen of er staat al weer een djongos naast je met koffie. De eerste lunch levert een gebakken SChOl op, nou dat was het wel. De thuisreis verloopt zoals altijd: Belawan Deli, Singapore - koop daar een naaidoos met parelmoer deksel voor Marie en ik weet niet meer wat voor Janie en Cor. 's Zondags in Sabang koud bier bij Alberti, daar ligt ook de boot uit Holland. In Soerabaja had ik Europese uniformen laten maken bij kleermaker Van Manen. dat was een gepensioneerde Marinekleermaker, wiens beide zoons marinier waren in Soerabaja. Zodoende kwam hij met zijn vrouw daar ook maar wonen en hij had nog een goede broodwinning naast zijn pensioen. Nu moet ik nog even teruggaan in de tijd. Toen ik nog krpl was, had ik een baadje overgenomen van Hein de Best. die toen sergeant wcrd. Deze persoon had een stomme streek

Page 65: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

64

uitgehaald en was gedegradeerd tot matroos konstabel. Toen ik sergeant werd, diende hij op een schip in Soerabaja, hij was toen net weer bevorderd tot krpl. Ik ging naar hem toe en zei: "Hein, hier heb je je baadje terug, ik hoef er niets voor te hebben, ik heb het een paar jaar geleend van je". Hij werd er helemaal een beetje ontroerd van. Aan boord van de JOHAN DE WI'I'I‘ reisde ook de vrouw van adjudant verpleger Vreeken met twee jongens van 8 en 9 jaar. Haar man zou enige maanden later met een oorlogsschip thuisvaren. Ook reisde vanaf Belawan Deli een hele grote Schot mee. Hij ging met pensioen uit de rubberplantages. Deze Schot, die Toean Soematra werd genoemd, kon de kaart leggen, waarzeggen dus. Ik waag mij niet aan dat soort zaken, maar mevrouw Vreeken had hem al een paar keer gevraagd ook voor haar de toekomst te voorspellen, hetgeen hij weigerde. Op de laatste avond voordat hij in Southampton van boord zou gaan, wilde hij ook voor haar een seance houden. Na afloop hiervan. kwam ze huilend bij mij: "Die vent voorspelt dat miijn man nooit meer thuis zal komen, maar dat hij een dodelijk ongeluk krijgt!” "Och mens," zei ik, "je moet je van die flauwe kul niks aantrekken". Enige tijd later, toen wij in de Goudsbloemstraat woonden, las ik onder de marineberichten in de Helderse Courant onder de rubriek "Overleden": Adjudant ziekenverpleger P. Vreeken. Dat trof mij uitermate; de datum van overlijden was dezelfde waar Toean Soematra aan mevrouw Vreeken de toekomst uit de kaart had voorspeld. Op een morgen na het ontwaken, varende in de Middellandse Zee, dacht ik. "Wat nou? We varen terug!" We liggen op tegenkoers. Dat was ook zo. ER was een lid van de bemanning overboord geraakt en die was men aan het zoeken. Er was ergens in de zijwand van de JOHAN DE WIT een groot luik, waarbinnen afval van de keukens werd gedeponeerd. wat iedere morgen in alle vroegte met een schep buitenboord werd gewerkt. De man was hierbij uitgegleden en overboord geraakt. Hij werd spoedig ontdekt. er werd een sloep gestreken en hij werd opgepikt. Hij was kennelijk een goed zwemmer en had geen nadelige gevolgen van dit avontuur. ‘ Op een middag kwam ik mijn hut binnen toen er opeens een vlam ontstond op het plankje boven de wastafel. Op dat plankje lag ook een kam en de zon, door de open patrijspoort schijnende werkte via een karat. die ook op het planchet stond als brandhaard. Toen ik de deur opende en er een luchtstroom ontstond, vloog de kam in brand. Ik meldde zulks bij de hofmeester en die maakte het kenbaar bij de le stuunnan. die met de kapitein kwam kijken. Zo kan dus een scheepsbrand ontstaan waarvan men nooit de oorzaak kan ontdekken.

In Southamptonm gingen we op de rede ten anker. Er kwam een ferryboat langszij en via de valreep kwam er een Sumatraanse schone in sarong en kabaja gekleed en een Engelse dame. beiden vlogen toean Soematra om zijn hals, de cm: was zijn zuster en de andere zijn "huishoudster", die jarenlang samen met hem op de rubbcrplantage hadden gewoond. Zij waren al enige tijd tevoren naar Engeland gekomen want samen reizen met een inlandse vrouw

Page 66: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

65

zou zeer tegen de Engelse etiquette geweest zijn. In Amsterdam waren Marie met Janie en Cor en broer Engel als chauffeur aanwezig ter verwelkoming; er kwam wel enige emotie aan te pas. Koffie werd geserveerd en toen mijn shagdoos op de grond viel en ik deze Wilde oprapen, sloeg ik een kop koffie van de tafel, gedeeltelijk over Marie's nieuwe zeegroene japon, die zij speciaal voor deze gelegenheid had gekocht. Toen wij naar de door Engel gehuurde auto liepen, hield een zich als douane bekend makende man ons Staande: "Mag ik even in dat koffertje kijken, meneer?" Ik zei tegen Engel: "Hou jij mijn cape even vast" Die droeg ik over mijn arm en in de binnenzak daarvan zat een grote fles odeur uit Sabang. Ik zei tegen de douanier: "Dat zal tegen- vallen, er zit alleen maar wasgoed in", hetgeen hij ook constateerde. Wij zijn eerst naar E gmond gereden om Moeder en Vader en andere familieleden te begroeten en toen naar huis, naar Kerkebuurt, waar de begroeting niet minder hartelijk was. Laat Marie nou een nieuwe fiets voor mij bijeen gespaard hebben! Tijdens de vier weken verlof hebben we op de fiets met de kinderen heel wat familie bezocht totdat ik de mededeling kreeg uit Den Helder dat ik na afloop van mijn verlof 'op het'wachtschip was geplaatst. Gedurende die plaatsing kon je geen woning zoeken, want je kon net zo goed in Vlissingen of in Amsterdam terecht komen. Toen in IJmuiden de kooi- en zakkenboer bootsman Plekker aan boord kwam, zei hij: "He, Stam je moet Amsterdam aanvragen. Wij hebben een plaats vacant voor een sergeant konstabel; die plaatsing kon mij helemaal niet bekoren. De dag na ontvangst van het plaatsingsbericht gingen Marie en ik naar Den Helder om een huis te zoeken; onvoorstelbaar, zoveel huizen als er te huur stonden. Toen we al laat in de middag door de Goudsbloemstraat fietsten, zagen we een mooi huis - tante Lies woonde vlak om het hoekje in de Violenstraat - dus dat was ideaal. Bij makelaar Bosch hoorden we dat de huur f. 6,50 per week was. Dat kon ik niet betalen. zei ik, ik wil het wel voor f. 6,00 en morgenochtend kom ik de sleutel halen. Hij moest eerst nog overleg plegen met de eigenares. Ik kreeg mijn zin en begin oktober werd er verhuisd. Het wachtschip is ook werkelijk om te wachten op een definitieve plaatsin g, en dat werd voor mij de SCHORPIOEN. We volgden toen met een man of 12 een cursus gasbescherming. Dan kon je soms door Den Helder een ploeg onderofficieren met gasmaskers op per fiets rijdende naar de duinen zien gaan om te oefenen. Dat heeft zo'n zes weken geduurd, toen werd ik op het vliegveld De Kooij geplaatst. Dat was het tegenovergestelde van de onderzeedienst. Ik loste Sergeant Rammers af, die mij in één dag de kneepjes moest leren die bij de Marine Luchtvaart Dienst in zwang waren. Wil je mee vliegen, vroeg Rammers, want je mag drie keer weigeren en dan word je overgeplaatst. Ik weigerde niet één keer. Ik weet niet hoe hij het klaarspeelde maar om 12 uur zei hij: "Trek een leren jas aan, je gaat je luchtdoop krijgen met sergeant vlieger v.d. Tweel. Wat een fantastische ervaring als je de aarde onder je ziet wegzakken. Hij heeft een uur met mij alle denkbare capriolen uitgehaald in de lucht en mijn eerste vlieguur a f. 3,85 was verdiend. Nu waren zij daar gewend dat na zo'n eerste vlucht de nieuweling weer lijkbleek en

Page 67: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

66

ziek op aarde belandde, niet alzo deze Egmondse jongen, hij liet zich de snert uitstekend smaken, zeer tot verwondering van Rammers c.s. Het was een fijne plaatsing met prettig personeel. Onder hen was ook de krpl konstabel Hein de Best, die ik al eerder noemde i.v.m. een baadje wat ik in Soerabaja aan hem had teruggegeven. Dat was een eigenaardige verhouding, aangezien ik als marinier op Java onder hem had gestaan, maar hij beschikte over een geweldig aanpassings— vermogen. Ik meen dat hij 1942 bij de slag in de Javazee met de DE RUITER, toen weer sergeant, is omgekomen. Hij vertelde mij dat toen hij aankwam op DE KOOIJ er juist een bemodderd 1in van een vlieger binnengebracht werd, die was met zijn toestel aan de overkant van het Kanaal in de modder gedoken. Dat was voor Hein geen opwekkend gezicht en hij weigerde dan ook twee keer om mee te vliegen, maar hij is later toch overstag gegaan, want een mens went aan alles en vliegen is daar heel gewoon. De taak van de konstabel was het gebruiksklaar maken van de rnitrailleurs en het in het vliegtuig behandelen en uitlaten van de manches, dat zijn lange rode bodemloze zakken, die door het vliegtuig gesleept worden en waarop vanuit een ander toestel door de vliegtuigmitrailleurschutter wordt geschoten. Die zak moet men door een gat in de bodem van het sleepvliegtuig, dat normaal bestemd is voor een bommenrichtkijker, naar buiten duwen en afhankelijk van de schootsafstand 300 tot 500 meter op een liertje laten aflopen. Een geverfd stukje op de sleepdraad geeft de afstand aan. Na het schieten wordt de manche afgeworpen door middel van een ingewikkeld schijfje, vlinder genaamd, wat over de sleepdraad wordt geplaatst en wat door de snelheid langs de draad schuift tot tegen de z.g. sliphaak. Hierdoor schiet de manche los en valt als het goed is boven het vliegveld doch ook wel eens door de wind er buiten, vinders kregen £5.00 als ze zo'n ding terug brengen. In het vliegtuig moet dan de sleepkabel ingedraaid worden en een andere manche. waarvan er enkele bij je voeten liggen wordt weer aangehaakt, waama, op een seintje van de vlieger weer uitgeworpen wordt. Het gebeurt ook wel dat de manche niet opengaat en maar wat fladdert; deze wordt dan ook afgeworpen en een nieuwe aangehaakt. Op een dag moet ik mee om een smeermiddel voor de mitrailleur te beproeven. Te beginnen op 2000 meter een salvo boven de Noordzee afschieten en zo telkens 1000 meter hoger, totdat door de kou het wapen stopt. Dat gebeurde op 6000 meter. Toen ik na de landing het wapen in het rek had geplaatst. ging er opeens een schot af: het wapen was inmiddels ontdooid en een nog aanwezige kogel werd afgevuurd door de houten wand en kwam terecht in een vaatje vet in de bottelarij. Dat vernam ik later toen de majoor bottelier met een kogel kwam opdraven. Het had verder geen gevolgen, hoewel ik het had moeten voorkomen door het wapen te controleren. Mijn fout. Op een dag werd ik op het bureau van de administratie ontboden en de schrijver aldaar deelde mij mede dat mijn rekening was belast met f. 16,75. Dat had iets te maken met ziekteverzekering; als je uit Indië kwam moest je dit ergens melden, precies weet ik het ook niet meer. Terwijl ik terugging naar mijn werkplaats, kwam ik officier vlieger Beugeling, mijn

Page 68: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

67

chef, tegen. "Wat kijk je bedremmeld" zei hij. Ik vettelde hem van mijn financiële strop; hij zei "Ga naar majoor LeeuWering en zeg dat namens mij dat je morgen mee moet met de "overlandvlucht". We moesten 's morgens om 8 uur stanen met 5 toestellen in een V-formatie via de afsluitdijk en een stuk Friesland landen in Eelde, daama idem in Teuge alwaar we in de cantine Deventer koek konden kopen, toen naar Haamstede waar ik een potje zeeuwse mosselen in de cantine kocht. Om 4 uur kwamen we weer terug bij De Kooij, dan wordt er op een sein van de leider als het ware "uiteengespat" en er worden enige loopings en dat soort bewegingen gemaakt alvorens te landen. Ik had 6 vlieguren a f. 3,85 per vlieguur gemaakt, dus mijn verzekeringsschuld was hiermee gedekt. Ik was daar vrij van wacht omdat er om de 14 dagen avondvliegen plaatsvond. Mijn functie bracht mee dat ik daar bij moest zijn om eventueel een rode of groene lichtkogel af te schieten, een bepaald sein voor de vlieger. Ik heb er overigens nooit e’e’n hoeven af te schieten, wel gebeurde het dat het door o.a. mist moest worden afgelast en dan ging je weer blij naar huis. In die zomer werd ik benoemd als hoofd van de kembemanning, zoals dat heet. De bezetting van het kamp ging met 18 dagen zomerverlof en een kleine kem bleef achter ter bewaking. Je was dan 14 uur op het kamp en 24 uur vriji, maar er werd niet gekookt, dus je moest brood van huis meenemen. Ik was al door de wol geverfd en redde mij best in de kombuis! Nadien kreeg Ik mijn zomerverlof. Op Dinsdag na Pasen gingen Jeanne en Theo Westerhof trouwen in Den Helder vanuit de woning van Jan en Lies. Na de trouwmis gingen we naar Hotel Bellevue, waar wij zaten te wachten op het bruidspaar, die naar de fotograaf waren, terwijl wij op een droogje zaten. Na een tijdje trok Jan van Straaten de stoute schoenen aan en zorgde dat we koffie met cake konden krijgen; daar waren kennelijk geen orders voor gegeven. Toen het bruidspaar was verschenen werden door de zusters van Theo enige liedjes gezongen. Er werd een glas wijn geschonken en een zeer goed verzorgd diner geserveerd en toen om 4 uur een jongen de gehuurde hoge hoed kwam halen omdat de huurtetmijn was afgelopen, ging het feest als een nachtkaars uit. Wij, alle zwagers en broers van de bruid vonden dit een te vroeg tijdstip om het feest te beéindigen en gingen in de auto met vijf broers Van Straaten, Jan Spaans. Huib, Piet Oudejans en mijn persoon een partij biljarten, onze chauffeur was Cor Glas. een huisvriend van Bet en Huib. Onze eerste stopplaats was bij Minneboo in de Keizerstraat, onze volgende stop was bij Sjors Stam op de Zuidstraat. Toen wij daar waren, al tamelijk vrolijk en Iuidruchtig, hoorden wij op straat een tamboer blazen. Ik en meerdere aanwezige marinemensen herkenden dit als "Alannsignaal", waarop je geacht werd onmiddellijk naar je schip of, in mijn geval, naar De Kooij te ijlen. Ik had een splintemieuw uniform voor de eerste keer aan (daar was men toen nog trots op), maar ik ben toch nog even naar huis gegaan om een andere broek aan te trekken, waarna ik met de auto naar De Kooij werd gebracht. Ik moet bekennen dat ik een behoorlijk stuk in mijn kraag had; toch moest ik op De Kooij, waar men druk bezig was onder 12 vliegtuigen ieder 12 bommen onder de vleugels te hangen, aan mij,

Page 69: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

68

teut als ik was, deze bommen van schokbuizen te voorzien, een uiterst riskant baantje, maar hoe dan ook, ik heb het geklaard en het heeft geen mensenlevens gekost. Wat was er nu eigenlijk gaande? De toenmalige minister president Colijn die op die dag in Den Helder was, wilde wel eens zien hoe lang of kort het duurde eer de Marine paraat was na het signaal "alarm in de stelling". Of hij, de uitvinder van het jeugdsalaris bij de marine, tevreden was, weet ik niet en het interesseert mij ook niet. Helaas was ik begin oktober overgeplaatst naar de HERTOG HENDRIK die met jonge matrozen en een opleiding kwartiermeester nogal vele en lange reizen maakte. Dat schip lag op de werf in reparatie, ik was zowat een week aan boord en had op een zaterdag de wacht, toen er een boodschap kwam of ik maar thuis wilde komen want "het was zover". Toen ik thuiskwam stond Marie soepgroente te snijden in de keuken. Ik ging erop uit om de verloskundige, juffrouw Charmes te halen. die bleek op dat moment ergens in functie te zijn. Ik weet niet precies meer hoe, maar op van de zenuwen heb ik haar toch bij ons thuis gekregen en zo werd die dag een dochter geboren, die Maria Gemma werd gedoopt. Begin November maken wij een reis naar de Franse stad Nice en ook naar de overkant van de Middellandse zee, waar Sinterklaas werd gevierd. Ik ging in Nice de wal op met sergeant schrijver Koelman, waarbij we terecht kwamen in een soort binnenshuis pretpark waar van alles te beleven viel, o.a. een speelbank. Koelman zet voor gezamenlijke kosten een klein bedrag in en wint, zet wat hoger in en wint weer en steeds maar weer, tot wij het welletjes vonden en de poet, nou ja, poet misschien ieder 50 gulden, mee naar huis konden nemen. Ik weet nog dat het in die volle straatjes erg stonk van de knoflook. Tegen Kerstmis waren we weer in Den Helder. waar we met winterverlof gingen tot januari 1937.

1937 Begin januari trouwt Prinses Juliana met Prins Bernhard. Groot feest en militair vertoon in Den Helder. Na een parade besluiten Dirk ‘Bakkum en ik de feestviering in de stad te gaan bekijken. Waar wij ailemaai geweest zijn, kan ik mij niet meer precies herinneren. wel weet ik nog dat wij in “pakkie-an-deftig” met witte handschoenen aan, die droegen onderofficieren bij officiele geiegenheden, met een flink stuk in onze kraag naar de Goudsbloemstraat nr. 62 zijn gereden waar Marie met gestoofde kabeljauw zat te wachten. Dirk zou te gast blijven maar liet wel een bord stuk valien. Terwijl wij zaten te eten ging Marie op de fiets zijn vrouw halen uit de Huigensstraat. Deze had niet veel zin om mee te gaan maar Marie zei :"Je kan je man niet in deze toestand alleen over straat laten gaan”, voor welk argument zij bezweek. Zij gaf hem een paar stompen op zijn rug en zoals altijd beschuldigde ze mij ervan de gangmaker te zijn. Dirk lachte maar wat, dat kon hij goed en hij herhaalde telkens : "Altijd heer blijven, ook al lig je in de goot." 's Avonds kwamen ze met een doos gebakjes en alles was vergeven en vergeten. Op 12 januari vertrokken wij met mooi winterweer voor een grote reis. Tegelijk met ons

Page 70: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

69

verrrok ook de 0 16 naar de West. Wij hadden ook aan boord de jongste klas adelborsten, wat geheel nieuw was. Ons eerste doel was Napels, waar we met een treintje Pompeï bezochten, daarna Dubrovnik in Joegoslavié. Dit was een mooie stad in een mooi land. Tijdens een wandeling met een paar collega’s buiten de stad kwamen we bij een familie terecht die een druivenhelling bezat en ook een kelder met grote vaten wijn, waaruit met gulle hand voor ons kannen wijn afgetapt werd. Dat werd een intemationaal feest. Op een dag kwam de majoor timmerman naar mij toe en vroeg: "Jij kent toch een beetje Engels en Duits?" "Nou, dat is niet veel hoor, waarom vraag je dat?" Hij vertelde dat bij de vorige avond in een kroeg terecht was gekomen waar hij een paar rondjes had gegeven met als gevolg dat hij geen geld genoeg had om te betalen; zijn ringen, horloge en vulpen had hij moeten afgeven als onderpand. Nu wilde hij met mij naar de politie om te proberen via hen zijn eigendommen terug te krij gen. Wij wisten die politie duidelijk te maken wat ons probleem was en die politieman noemde zelf al het café waar het om ging. Nou, die kastelein had een heilig ontzag voor de diender en kwam direkt, voor er één woord gezegd was met de eigendommen van de timmerrnan voor den dag en over schuld werd geen woord meer gesproken. Onze volgende haven was Athene, eigenlijk haar voorstad Piraeus. Voor dat wij daar kwamen, stoomden we door het kanaal van Korinthe: een aparte ervaring. De oevers van dat kanaal zijn steile rotswanden en steken meters boven ons schip uiLTwee hele dikke boomstammen komen aan stuurboord en bakboord langs boord te hangen om te voorkomen dat ons schip tegen de rotswanden schuurt. Het was daar dat wij met een stuk of zes collegea in een café zaten waar ook gedanst werd toen er een meisje naar ons toekwam en in gebrekkig nederlands vroeg: "Kent een van U bakker Witte op de .... ..dijk in Zierikzee? Nou daar keken wij wel van op! Hoewel niemand van ons de betreffende bakker kende, Wilden we toch wel weten wat voor relatie zij met die mensen daar had. Zij was, venelde zij, afkomstig uit Wenen en was, zoals zovele kinderen in die jaren een paar jaar daar geweest en had het nu gebracht tot dansmeisje in Athene?? Verder herinner ik mij schildwachten voor een paleis met lange witte kousen aan en rode pompoenen op hun schoeisel. Na Athene lagen Wij een weekend voor anker in de baai van Mytilene, een eiland in de Egei‘sche Zee, alwaar op een Zaterdag onderlinge roeiwedstrijden werden gehouden. Officieren tegen adelborsten, stokers tegen matrozen. Van de uitslagen kan ik mij niets herinneren, alleen dat wij 's avonds een feestje hadden in het onderofficiersverblijf. Naast mij had de stafmuzikant Snaphaan geroeid, die brak daarbij zowaar een roeiriem! Snaphaan oefende met een orkestje van jonge matrozen al de volksliederen van de te bezoeken landen. Er werd dagenlang geoefend tot je er gek van werd. In Athene heb ik nog wat snuisterijen gekocht voor Marie en de kinderen. Ons volgende reisdoel was lstanboel in Turkije maar voordien overkwam ons nog een vervelend incident. Wij lagen tussen twee eilanden voor anker en in de Middellandse Zee kan het weer in tien minuten van stilte tot storm veranderen, hetgeen ook die avond gebeurde. Ik werd 's nachts wakker doordat het schip ergens tegen aan stootte, erg vreemd. Aan dek hoorde ik "We zitten op de rotsen!" Dat was een nieuwe ervaring.

Page 71: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

70

Met dag-worden hadden we vlak naast ons een herder met een kudde schapen onder handbereik. We lagen helemaal langs scheeps op de stenen en twee opgeroepen Nederlandse sleepboten die in Athene op station lagen, konden de HERTOG HENDRIK niet los krijgen. Tijdens laag water trokken zij op een gegeven moment de trossen stijf aan, brachten hun eigen ankers uit, zodat alles strak stond. Zodoende werd er verwacht dat er bij het komende hoog water de afstand tussen de vaste punten in zee de ankers van de sleepboten en de HERTOG HENDRIK groter zou worden en dan was het buigen of barsten en jawel hoor, op een gegeven moment waren wij los. Toen we daar vast zaten werd het anker ingedraajd en zou de oorzaak van ons stranden duidelijk worden. De commandant en de hele staf op de bak bij het inhieuwen en laat nou alleen de stok, het rechte stuk wat naar de ketting loopt, boven komen. Het onderstuk met de vloeien ontbraken; die liggen daar nu nog. Het anker was in een bodemspleet terechtgekomen en door het telkens rondzwaaien van het schip afgebroken. Het reserve anker werd in positie gebracht en onze reis naar Istanbul werd voortgezet. Het is een ervaring door de Dardanellen te varen. Bij Gallipoli lagen wrakken van Engelse oorlogs- en transportschepen uit de oorlog 14-18. De geallieerden hadden daar willen landen om Turkije, dat aan Duitsc zijde vocht, in te nemen; het werd echter een fiasco. Alzo komen wij in de Turkse hoofdstad en bezoeken moskeeën, de Aya Sophia en de Blauwe Moskee. Men ziet daar mannen ver voorovergebogen sjouwen met ver boven hun hoofd uitstekende vrachten brandhout en met zakken met allerlei onbekende waar, en gesluierde vrouwen die toch wel een oogje aan ons wagen, stoute meiden! Een aantal officieren en onderofficieren wordt aangewezen om over de grote brug over de Bosporus naar het Serail te gaan. Dat is het vroegere paleis van de Sultan en zijn vrouwen en thans museum. I e kijkt je ogen uit wat je daar ziet. Vanaf in de Middeleeuwen buitgemaakte harnassen, zwaarden en andere wapens van de kruisridders tot modeme dingen. In een glazen vinine stond een gouden troon. bezet met diamanten, waarvan de gids beweerde dat die een waarde had van 125 miljoen gulden; ik had niet zoveel bij me, anders had ik het ding gekocht. De bedoeling was dat wij, onderofficieren, zoveel mogelijk zouden opsteken om de volgende dag ieder met een troepje schepelingen als gids op te treden. Onze sergeant telegrafist. een uitzonderlijk scheme geest, had in het weekend voor ieder die als gids voor de bemanning zou optreden, een programma getypt, waaruit wij gidsen konden putten. Een dag was to weinig om alles te bekijken. Toen wij in de stad wandelden, passeerde ons een slanke dame. Je weet hoe dat bij mannen onder elkaar gaat: "Goh, wat een lekker stuk zeg!" Zij draaide zich onmiddellijk om en zei: “Maar nie voor jou nie!" Het bleek een Zuid-Afrikaanse te zijn die bij de Ambassade in Istanbul werkte. Wij hebben een gezellig beschaafd gesprek met haar gehad. Na ons vertrek uit Turkije stond er nog één haven op ons vaarprogramma en wel Bordeaux aan de Gironde in Frankrijk. Het liep echter heel anders. Toen wij in de Middellandse Zee voeren werd ik op een morgen wakker van trillingen van het schip alsof wij volle kracht voeren, dat

Page 72: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

71

bleek ook zo te zijn. De nieuwste order uit Nederland luidde: "opstomen naar Oran om kolen te laden en dan naar Straat Gibraltar om Nederlandse koopvaarders te convoyeren. Eerst alleen voor Oost naar West vice versa. Wachten tot zich enkele schepen hadden verzameld en dan gingen ze begeleid door een oorlogsschip dat al gesloopt had moeten zijn. Dit begeleiden was nodig omdat door een Frans oorlogsschip een Nederlands schip was opgebracht, verdacht van contrabande (wapens) voor de andere communistische partij. In een vrije zee kon Nederland zich dat niet laten welgevallen. Na enige tijd werden wij versterkt met de Johan Maurits van Nassau, die uit de West was overgestoken en enkele onderzeeboten. Op een Zondagmiddag kwam de Spaanse kruiser Balearos op korte afstand met ons meevaren met zijn kanonnen dreigend op ons gericht. Wij deden met ons 12 cm geschut hetzelfde. Dat schip was zeker vier keer zo groot als de HERTOG HENDRIK en splintemieuw, dus modern. Dat waren een paar hachelijke uren, totdat die Spanjaarden aan de andere kant als waar wij voeren een periscoop van de 0 l6 zagen. Toen maakten ze gauw dat ze weg kwamen. We liepen daar oorlogswacht, d.w.z. 6 uur op en 6 uur af. Ik had 's avonds van 6 tot 12 en de volgende morgen weer van 6 tot 12 de wacht.-Met een twaalftal jongste adelborsten als stuksbemanning op de twee kanons van 7,5 cm op het voortentdek. Er was daar een soort bergplaats waar wij in konden vertoeven, hoewel er steeds twee man waakzaam waren en ik natuurlijk ook als de verantwoordelijke man. Zoals eerder'gezegd hadden wij ook nu een opleiding kwartiermeester aan boord. bestaande uit doorgewinterde matrozen die al een term in Indië waren geweest. Deze knapen halen bij de kok op maandag de overtollige snert op, persen met een gaatjeslepel de erwtendoppen eruit. organiseren bij de bottelier een stuk spek, waarvan dobbelsteentjes worden gesneden. Deze hap wordt onder strenge bewaking van een van hen in de kombuis aan de kook gebracht. waarna een gezellige snertfuif plaatsvindt. Ik loop zo op een avond dat tentdek op en neer en hoor gerommel in de kombuis en ik zie daar matroos I Dirk de Ruiter een terrien snert op de kachel plaatsen. Dit kon ik van bovenaf waarnemen door de koekoek, een kap met naar boven te openen van ronde glazen voorziene kleppen. e.e.a. ter ontluchting van de kombuis. Nu had ik meteen een plan bedacht waarvoor een juiste timing belangrijk was: de snert moest warm worden en ik wilde Dirk de Ruiter voor zijn. Ik ging naar voren en zei "J onkers (adelborsten), hebben jullie trek in snert?" "Ia, nou en of! " "Dan moeten er drie van jullie met mij meegaan. Neem 2 kettinghaken (een meer dan een meter lang werktuig met een koepelvorrnige hand greep om ankerketting te verslepen). Ee’n van hen hield de klep van de koekoek zo wijd mogelijk open en de andere twee hieven, voorzichtig om geen lawaai te maken, met de haken in de oren van de terrine, de snert naar het tentdek en via blauw emaille mokken naar de magen van mijn stuksbemanning. Wat doen we met de lege terrine, sergeant? Op de bak is een zoutwaterkraan. We doen hem helf vol met zeewater en zetten hem geruisloos op de plaats waar hij vandaan kwam. Ik bleef in de buurt van die koekoek en jawel hoor, daar kwam Dirk kijken of zijn snert al eetbaar was. Wie schetst zijn verbazing als hij in plaats van snert zeewater aantreft? Hij keek

Page 73: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

72

naar boven; kon mij niet zien in het donker. Wat hij toen allemaal zei, is niet geschikt om op te schrijven. Hij begreep best dat zijn snert alleen naar boven kon zijn verdwenen, door de deur kon niet, want hij had de sleutel van de kombuis tussen zijn broekriem. Hij wenste alle konstabels en alle adelborsten naar een plaats waar ze niet graag Wilden zijn. Dirk is met een onderzeeboot ergens bij de Noorse kust gebleven. Zijn naam staat op het monument bij de onderzeedienstkade. Jaren later, in een koffiebar bij het Haagse station, komt een overste van de Marine naast mij zitten: "He, wij kennen elkaar!" "Dat klopt”, zei ik. "Weet U nog van die fijne mok snert in de Straat van Gibraltar?" zei hij. "Dat vergeet ik nooit, dat was een goeie! " En dat was het. Op een zondagmorgen zei ik tegen een paar jonkers: "Ruik eens even hier over de reling. "Ha, vers brood!" "Ja", zei ik "en krentenbrood nog wel!" Dat was op zondag gebruikelijk. Ook adelborsten hebben 's morgens om half zes trek, vooral als ze al vanaf 12 uur ‘s nachts wakker zijn. "Hoe komen wij aan warm krentenbrood, sergeant?" Het zou moeilijk zijn, want die roodharige lupl kok, wiens naam ik vergeten ben, die dienst deed als bakker, had zijn broden op een met zeildoek overspannen rek zorgvuldig met een rijglijn afgesloten, want hij kende zijn pappenheimers. De jonkers vielen echter buiten zijn verdenking. lk zeiz" Een van jullie moet met de bakker gaan praten en hevige belangstelling tonen voor zijn bakkersactiviteiten, terwijl de ander twee krentenbroden moet zien te bemachtigen. Alzo geschiedde. Er werd wat boter uit het adelborstenverblijf gehaald en alles was oké. Die jonkers hebben op die reis heel wat geleerd, zij het niet legaal. Om de paar weken werd in Gibraltar binnengelopen om kolen te laden, wij konden daama van een douche-inrichting van de Engelse marine gebruik maken, wat ik gentleman-like van die Engelsen vond. Op een stille namiddag, er was niet altijd wat te convoyeren, lagen wij voor anker en daar komt het pronkstuk van de Italiaanse passagiersschepen, de Principessa Mafalda met een 30-mijlsvaart voorbijstuiven. Een enorme boeggolf overvalt ons en via vele open patrijspoorten hebben we aan water binnenboord geen gebrek. Als Mussolini had gehoord wat er toen aan boord van de HERTOG HENDRIK over hem werd gezegd, had hij direkt aan Nederland de oorlog verklaard. Als wij daar ’s avonds voor anker lagen, zag je in de verte in het Spaanse binnenland grote branden: de burgeroorlog woedde daar in alle hevigheid. Op een zaterdag komt aan de kim een oorlogsschip opduiken; het blijkt H Ms JAVA te zijn, die voor een grote renovatie op we g is naar Nederland. Aan boord zijn een aantal marine mensen in de 2. g. bovenrad ('2?) mede 0p weg naar huis. Zo'n thuisvarend schip wordt zoveel mogelijk volgestouwd met mensen om reiskosten aan Rotterdamsche Lloyd of Maatschappij Nederland uit te sparen. Wij krij gen al deze lieden aan boord; enige onderofficieren-vliegtuigmakers, een adjudant-verpleger, die de plaats van de eerder genoemde overleden Vreeken had ingenomen. De JAVA neemt onze convooi-dienst over en wij varen thuis. Kleine Ria zit overeind in haar ledikantje en speelt met de knopen van mijn uniform. Wij krijgen een paar dagen verlof en aan boord worden twee 40 mm Vicker

Page 74: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

73

luchtafweerkanonnen geplaatst. Half April varen wij weer uit naar de Straat; de JAVA gaat naar Den Helder voor de renovatie. Na enige tijd convoyeren krijgen wij een rustperiode; de adelborsten zijn inmiddels vervangen. Wij bezoeken de Azoren, waar hortensias tegen de berghellingen in het wild groeien en in diverse kleuren, een prachtig gezicht. Hiema het eiland Madeira. Daar komen op Zondagmorgen om 7 uur met een sleepboot een troep juichende mannen, vrouwen en kinderen langszij, dat waren Nederlanders, die ergens in de buurt waterwerken uitvoerden. Wij kunnen jullie nu nog niet hebben, we moeten eerst een beetje schoonschip maken, maar cm 9 uur zijn jullie van harte welkom! Dat werd een zeer gezellige dag met al die Werkendammers en Sliedrechtenaren! ook de kinderen werden door de Jannen en door ons met lekkers uit de toko getrakteerd. Bij het afscheid werd er op de sleepboot nog een sentimenteel Nederlands lied gezongen waar de borrel en het damesdrankje niet vreemd aan waren. Ook maken wij daar een bustocht en bezoeken het graf van de laatste, in 1918 afgezette Oostenrijkse keizer Karel. Ik herinner mij dat er veel bloemen bij het graf stonden. De bus stopte op een bergtop waar je alleen maar een fraai vergezicht had, maar wij hadden dorst en er was geen huisje te bekennen. Die buschauffeur had kennelijk meer met dat bijltje gehakt: hij opende een ruimte onder de bus en trok er een paar kisten wijn uit, welke hij voor een redelijke prijs grif aan de man bracht. N on, als je wijn voor de dorst moet drinken loopt het verkeerd af en dat deed het dan ook, meer wil ik er niet over zeggen. Na nog een paar weken convooidienst brachten wij het eerder afgelaste bezoek aan Bordeaux. Tot bevordering van ons zieleheil hadden wij ook een aalmoezenier aan boord, ik meen dat hij Schimmel heette. Die wist een reis naar Lourdes te organiseren. We gingen drie dagen, waarvoor we slechts 6 gulden hoefden te betalen. De scheepskas heeft geld beschikbaar voor diverse kreativiteiten, zij het misschien niet voor pelgrimages naar Lourdes? We gingen ‘s morgens om 7 uur op de trein en waren om 1 uur in Lourdes. Aangrijpend, wat je daar allemaal doormaakt. Honderden kmkken hangen daar in een grot en de hele dag zie je rijen mensen op krukken of in de rolstoel voorbijtrekken. Alle talen hoor je spreken. Ja, het is wel om te onthouden wat je daar meemaakt. Wat voor ons vreemd was: in het hotel kreeg je stokbrood en witte wijn voor je ontbijt. Wat mij erg tegenstond en mijn godsdienstzin een gevoelige knauw gaf, waren de kraampjes met medailles, beeldjes, rozenkransen en verder alle mogelijke religieuze zaken, die met het "Genadeoord" te maken hadden. Juffrouwen stonden buiten die tentjes hun waren aan te prijzen in alle talen, ook in het ederlands; ja dat stuitte mij tegen de borst. De laatste dagen van Juli waren wij thuis en gingen wij met zomerverlof. Wij gingen in Egmond bij Moeder logeren, dat kon en dat moest, volgens mijn Moeder. Ik moet zeggen dat wij dan de kosten voor levensonderhoud voor onze rekening namen. Op Dinsdag pasten tante Cor en Moeder op onze kinderen en gingen Marie en ik op de fiets naar Kalverdijk, waar Huib en Bet een café annex winkel beheerden. Het was daar kermis en een vrolijke boel natuurlijk. Bet zei: "Cor. wil je wat voor me doen?" "Dan moet je met dit mandje naar Jan Duin. de slager

Page 75: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

74

in Kerkebuurt, gaan. Die heeft een stuk van een kalf in de koelkast van ons en op afroep kunnen wij daar van halen." Terwijl Trien Zut, de slagersvrouw op de machine plakken vlees afsneed, nam ik alvast een paar plakken tot mij, heerlijk na een paar pilsjes. De volgemnde dag gingen we naar To in De Rijp via het pontje bij Akersloot. Daar werd ik me toch beroerd. Ik moest in de rietschoot mijn behoefte doen. Ik weet dat ik bij To brood met spek en tomaat heb gegeten en dat wij spoedig over Alkmaar naar huis gingen, alwaar ik op het Scharloo een paar kruidenbitters tot mij genomen heb, echter niets hielp, ik voelde mij doodziek. De vol gende dag hebben wij een taxi gecharterd om ons naar huis te brengen, toen ook nog An Hopman, de vrouw van Dirk Bakkum zich met haar hond meldde om mee te rijden. Dirk was toen in Indië. Thuis in Den Helder kwam de volgende dag onze buurvrouw, mevrouw Schoen met de Heldersche Courant naar ons toe en ze zei:" Kijk eens wat hier staat: Vleesvergiftiging op Kalverdijk-Harenkarspel, zo meldde de voorpagina. Inmiddels had Marie het ook te pakken gekregen en maakten we een paar beroerde dagen mee. Die slager had een ziek beest geslacht en aan de mensen verkocht. Ook de muzikanten en de hele bende bij Huib en vele bewoners van het dorp waren ziek. Terwijl ik ziek thuis was, las ik in de Heldersche Courant dat ik was overgeplaatst naar de Marine Kazeme Willemsoord bij de opleiding zee-miliciens. Dat duurde echter slechts enkele maanden want in December werd ik geplaatst aan boord van H Ms JAVA dat zich gereed maakte om na de grote renovatie naar Indië te vertrekken. In die kazeme had ik nog heibel met een kapitein der mariniers over op de schietbanen verbruikte patronen. Hij had er minder verbruikt dan ik. Ik hield voet bij stuk: astublieft, hier heeft u mijn boeken en die liegen er niet om. Na enig nadenken had ik het raadselopgelost: hij had de proefschoten (elke schutter mag twee proefschoten doen) niet meegeteld. Ik ging naar hem toe en meldde mijn bevindingen. Hij gromde maar een beetje maar kwam niet sportief voor zijn falen uit, maar dat gaat ook meoilijk voor een kapitein der mariniers tegenover zo’n stomme sergeant konstabel. In December 1937 stomen wij op naar Rotterdam en gaan voor anker op de Maas. Er wordt een kind verwacht bij Prinses Juliana en wij moeten saluutschoten afgeven. Er gebeurde almaar niets ten paleize en ons vaarplan luidde: Naar Straat Gibraltar, enkele weken convoyeren. Ook moest op de gemeten mijl onder de Schotse kust gevaren worden om snelheden per omwenteling der schroeven vast te stellen. ook moest er in Rotterdam nog gedokt worden. Wij verlieten derhalve Rotterdam. Op een vrijdag lagen wij voor anker op het Marsdiep. Ik had de wacht toen het zulk verschrikkelijk slecht weer werd, dat geen sloepenverbinding met de wal meer mogelijk was. Toen heb ik voor de enige keer in mijn leven heel duidelijk het Noorderlicht gezien. Ons vertrek naar Gibraltar werd verschoven naar Zondagmorgen, toen de storm een beetje afgenomen was.

1938 Varende richting Straat Gibraltar in de Golf van Biscaje, klonk ineens het trompetsignaal "De

Page 76: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

75

Jagers van Van Dam", hetgeen betekende dat de bemanning van de saluutbatterij op post moest komen. Het is dan 31 januari 1938 en bij alle hens maakt de Commandant bekend dat een prinses is geboren en dat zij Beatrix en nog enkele namen zal hebben. Saluutschoten worden gelost, waarbij enkele in de nabijheid varende Franse oorlogsschepen dachten dat wij het op hen gemunt hadden. Een verklarend radiogram stelde hen gerust, waarop felicitaties volgden. Het werd erg slecht weer die dag. Ik herinner mij dat ik mijn bord capucijners op de grond gezeten heb genuttigd. Er was een feestje bij de bemanning gepland, maar dat ging niet door omdat door het slechte weer de piano telkens verschoof. lk weet niet meet hoe lang wij toen in de Straat geweest zijn, maar wel dat wij in Tanger tegenover Gibraltar in Afrika zijn geweest en dat ik met Dirk Bakkum daar naar de kerk ben geweest op een Zondagmorgen. Ook hebben wij nog een paar dagen in Amsterdam aan een kade gelegen en in Maart vol gde een vlagvertoonreis naar Kopenhagen. Daar kon je hete gepofte kastanjes aan een karretje langs de straat kopen, dat was lekker. Ons vertrek naar Indië was bepaald op 4 Mei, in twee ploegen kregen wij 14 dagen tropenverlof. Ik had de tweede ploeg, de laatste helft van April gekozen want gezinsuitbreiding stond voor de deur. In die verlofperiode ben ik nog op de fiets naar Egmond en Tuitjenhom geweest om afscheid van de familie te nemen. Het was de bedoelin g dat Marie en de kinderen ook nar Indië zouden komen. Op Maandag 2 mei na afloop van mijn verlof, zaten wij een beetje in de rats, want 4 Mei zouden wij vertrekken en het kind was er nog niet. Die Maandagavond om 7 uur kwam onze dochter Fransisca Jaeoba ter wereld en de volgende dag was de le Officier van de JAVA kwaad op mij omdat ik vrij moest om een kindje aan te geven. Maar de Nederlandse wet schrijft dit voor dus daar kon hij niet onderuit. Op 4 Mei, de dag van ons vertrek, komen mijn Moeder, Olof, Joost en Engel op kraambezoek en mijn broers komen ook nog aan boord en staan versteld van de ruimte en de inrichting van de verblijven van de onderofficieren. Plotseling komt er een bevel: "Alle bezoekers van boord: wij gaan vertrekken”. Door de harde Oostenwind was het waterpeil in de haven zo laag gekomen dat ons schip aan de gron‘d kwam te zitten en naar buiten begon over te hellen: omslaan was niet denkbeeldig, dus sleepboten trokken ons van de kant en daar gingen wij, een uur eerder dan gepland was. Mijn Moeder is nog op de dijk geweest en heeft ons zien gaan. Hier zij gememoreerd dat velen aan boord van de JAVA hun geboorteland nimmer hebben teruggezien, maar dat wist toen nog niemand. Op de uitreis doen wij Napels aan met voor mij de tweede keer Pompeii Ik blijf met een paar collega's op een terrasje zitten luisteren naar een uitstekend orkestje. De volgende haven is Alexandrié op de Afrikaanse Noordkust, slechts een dag varen naar Port Saïd. Ik ga nu voor de derde keer Zuidwaarts door het Suezkanaal en heb daar alles al van verteld. Sla ook de Rode Zee en de Indische Oceaan over tot Colombo, daar hebben wij een rendez-vous met H Ms SUMATRA, die op weg is naar Nederland. Matrozenen Kwartierrneestersopleiding gaan over op de SUMATRA om naar Nederland teru g te keren. Wij stomen op naar Soerabaja, onze Indische thuishaven. Een paar weken voor onze aankomst aldaar, sprak Ltz Bientjes mij aan: “Stam, ik moet bij

Page 77: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

76

aankomst in Soerabaja een school voor afstandswaarnemers oprichten en ik heb daar bij twee onderofficieren nodig. Voel jij er iets voor? Je bent dan voorlopig twee jaar aan de wal." Vanzelfsprekend liet ik mij dit buitenkansje niet ontgaan en ik werd direkt na aankomst in Soerabaja overgeplaatste naar de Marine Kazeme Oedjoeng (MKO). De andere onderofficier die hij koos was bootsman Baartscheer, toen de beste afstandswaarnemer bij de Marine. De eerste weken werden besteed aan het opzetten van bakens waarop gemeten moest worden en waarvan de afstand precies was bepaald. Eén baken aan de overkant op Madoera in Noordoostelijke richting en de andere in de buurt van Grisee. Op 21 J uni vertrekt Marie met 4 kinderen van 6, 5 en twee jaar en Cisca van 6 weken. De reis gaat per CHRISTIAAN HUIJGENS. Een applaus voor Marie, die al die drukte alleen moet verwerken, hoewel goed gesteund door haar zusters. Dirk Bakkum had erop gestaan dat zijn vrouw samen met Marie zou reizen, hij wist haar dan in goed gezelschap. Op een Zondagmorgen komen zij aan in Soerabaja; ik ben er om ze af te halen. De JAVA is echter naar zee; voor die vrouwen een strop, maar de meeste worden door kennissen opgevangen. Soerabaja is een tweede Den Helder in die tijd. Na mijn aankomst in Soerabaja ga ik meteen op huizenjacht. Ik kom, ik weet niet meer hoe, in contact met een sergeant van het KNlL, die weldra met verlof naar Nederland gaat, echter pas een week nadat mijn gezin aankomt. Nadat ik bij een bezoek aan hem wat bier en zo had laten aanrukken, wist ik hem over te halen een week voor zijn vertrek in een hotel te gaan; ook nog een regeling over een halve maand huur en zo, kortom ik werd huurder van het perceel Van Swolstraat ll tegen f. 45,00 huur per maand. Ik bofte vergeleken bij mijn collegae op de JAVA, die niet in de gelegenheid waren een huis te zoeken. Maar Indië was een gastvrij land en iedere nieuwkomer vond wel een onderkomen. Ik had van tevoren alles, bedden, meubilair, etc, ingekocht. J e kon daarvoor een voorschot op je salaris krijgen, wat in termijnen moest worden terugbetaald. Marie en de kinderen kwamen dus in een geheel nieuw ingerichte woning en zij waren hierover in de wolken. Die KNIL-man, waarvan wij het huis hadden overgenomen, had ook nog een baboe. die TINT heette. Desgevraagd had zij wel zin om voor de nieuwe nonja te blijven werken. lk vroeg haar of zij geen laki (echtgenoot) had en of die ook niet wilde komen. Zij konden dan onze garage als woning betrekken, wat veel beter was dan een kamponghuisje van bamboe. Zodoende kon ik ook bij aankomst van mijn gezin ons personeel voorstellen: Tini en Soeradi. Er bestaan foto's van hen. Janie en Cor gingen naar school op de Coenboulevard en later ging Ria daar ook heen. Cisca was bijna omgekomen op de uitreis omdat zij niet de juiste voeding kreeg. Marie mocht dat zelf niet bereiden; daarvoor waren verpleeegsters aan boord. Direkt naar aankomst in Soerabaja werd de marine-dokter geconsulteerd. "Karnemelk drinken" zei hij. In een mum van tijd was zij de dikste van de vier. Moeder Marie had zich spoedig aangepast aan het Indische leven: al het huishoudelijk gedoe werd haar door het personeel uit handen genomen. Zij die van de schoolbanken af altijd

Page 78: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

77

ondergeschikte was geweest, was nu zelf Mevrouw, hetgeen zij op haar bekende humane manier deed. Tini en Soeradi liepen met de Nonja en de kinderen weg. We woonden nog maar een paar dagen in de Van Swolstraat toen op een morgen, toen Marie en ik de stad in waren om enkele boodschappen te doen, er een mevrouw op het naambordje van ons huis naast het tuinhek keek. Janie zat op het terras. Die mevrouw vroeg haar: "Hoe heet je Moeder, meisje?" Dat mens was Aaf Sneekes uit Tuitjenhom. "Zeg maar tegen je Moeder dat ik morgen terugkom”. Wel frappant dat twee vrouwen uit zo'n dorpje in dezelfde straat van dezelfde stad van het uitgestrekte Indonesié woonden. Haar man, Gerard Krijnsen, was machinist bij de KPM. Hij is met veel lotgenoten als gei‘nterneerde op een Japans transportschip getorpedeerd bij de Westkust van Java door een geallieerde onderzeeboot. Hierbij zijn veel slachtoffers gevallen, ook Krijnsen. Ja, zo‘n onderzeeboot ziet een Japanse vlag en valt aan. Zij kunnen niet weten wat zo'n schip vervoert, terwijl de gevangenen beneden in de ruimen zitten. Tijdens de reis van Marie en de kinderen was er in Belawan Deli een mevrouw met twee zoontjes aan boord gekomen. Dat was mevrouw Schmale. Zij was al een reis eerder naar Indië vertrokken, maar zij had in Deli een oponthoud gemaakt om een paar weken bij haar zuster te logeren, die met haar man daar op een plantage woonde. Mevrouw Schmale werd Maries grote vriendin tot zelfs na de oorlog, waarover later meer. Karel Schmale, haar man is met ons op de Piet Hein geweest, hij is als machinist ergens beneden in het schip omgekomen bij de torpedering. In September is er een groot feest in Soerabaja, want dan viert Koningin Wilhelmina haar 40jarig jubileum. Wij, Marie en ik, zijn uitgenodigd voor een feestavond met diner in de MKO (Marine Kazeme Oedjoeng). Het was een zeer geslaagd feest. lk heb via bootsman Baart een Harley Davidson motorfiets gekocht voor 100 gulden, van een vent, die uitgewezen is. Die werkte bij de droogdokken op Perak en hij propageerde daar zijn socialistische ideeén onder de koelies, hetgeen hem niet in dank werd afgenomen door zijn chefs, die hem lieten uitwijzen. Bij het proefrijden op zijn motorfiets reed ik meteen de kali in bij kampong Pakis. hetgeen alleen een nat pak opleverde. De motor hebben wij later opgevist en die startte gewoon of er niets gebeurd was. Die Harley zoop benzine, weshalve wij een advertentie plaatsten en het ding te koop aanboden. Een lndische man op een suikerplantage te Modjokerto reageerde en of ik 's Zondags maar wilde komen met de machine. Een mooie rit met Moeder achterop. Hij woonde in een groot oud Indisch huis met een voorgalerij met dikke ronde pilaren. Wij werden het eens voor 125 gulden maar hij moest nog het fiat van zijn vrouw hebben. Hij gaf een kreet, toen verscheen er een deftige Javaansche schone in sarong en kabaya. Er ontstond een voor ons onverstaanbaar gesprek in het Javaans, maar de koop werd gesloten. Hij had ook nog een paardje en een dogkar, waarmee hij ons naar het station liet brengen. Per trein en taxi kwamen wij nogal laat weer thuis. U zult U afvragen: konden jullie zomaar bij de kinderen vandaan? Jawel hoor: die waren bij de bedienden in zeer goede handen.

Page 79: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

78

Wij, Marie en ik, gingen wel eens naar een avondje in het Militaire Tehuis of bij kennissen op visite, maar je kon erop rekenen, hoe laat het ook was, dat Soeradi op de voorgalerij zat te waken. Wij hadden ook een radiotoestel, waarvan de capaciteit achteruit ging. Ik veronderstelde dat er nieuwe lampen in moesten. Ook zei ik tegen Marie: "we hebben een beest in huis". Van alle kleedjes onder vazen en bloempotten waren de randjes afgevreten. Op een avond waren wij met de familie Schmale ergens geweest en we zouden bij ons thuis nog iets gaan drinken. Bij binnenkomst zat er in de zitkamer een klein soon rat op zijn achterpoten op het buffet ons aan te staren. "Daar heb je de boosdoener", zei ik, "Roep Soeradi met de sapoelidi's!" (soort bezem zonder steel, gemaakt van nerven van palmbladeren). Dat werd een jachtpartij van jewelste. Karel en zijn vrouw stonden achter de glazen deuren in de eetkamer zich rot te lachen. Op een gegeven moment stoof het dier onder het radiotafeltje en wég was hij! "Hij zit in de radio”. zei ik. Het toestel werd ondersteboven gezet en jawel, daar zat hij. Ik ging met een gordijnroede, die bij het tumult van de ramen was gehaald aan het stampen in het toestel. Soeradi stond er ook met zijn neus bovenop en hij vond een en ander wel amusant. Ik zei tegen hem "Awas, (pas op) dadelijk vliegt hij onder je sarong!“ Ik had het nog niet gezegd of het gebeurde ook, tot grote schrik van Soeradi. Ik zei "Knijpen, knijpen!" wat hij ook deed, ergens boven zijn knie kneep hij het dier dood, hij schudde een beetje en daar viel het kadaver op de tegels. Toen werd mneteen het euvel aan onze radio ontdekt: het beest was bezig in een hoekje een nest te maken van onze afgeknaagde kleedjes en strootjes. Na reiniging was het toestel weer prima in orde. Een koud biertje was wel verdiend en het werd nog een lacherige avond.

In de plaats van de motorfiets is er een nieuwe fiets gekomen en '5 morgens om half zes fiets ik lekker fris naar de meetbaan. Ik ben ook nog onderofficier van de toko, wat 25 gulden per maand oplevert. \ Boven moeten Wij, Baartscheer en ik. de meetresultaten uitzetten op ruitjespapier, hetgeen s middags in eigen tijd gebeurt, waardoor Wij onder de regeling "Lessengeid in vrije tijd" vallen. hetgeen ook nog een aardige duit opbrengt. 's Zondagsmiddags gaan wij wel met de kinderen naar een cinema, ook op een tweede Pinksterdag naar Wendit in de bergen bij een meer. Wij gaan ook nog op vakantie met de familie Schmale naar Poedjon in een pension. Dat loop echter verkeerd af want na een week hebben wij allemaal diarree vanwege het onzuivere drinkwater. We gaan met spoed naar huis. Janie blijft achter bij de familie Jacobs die in de buurt een huisje hebben betrokken.

1940 zo werd het 1940 en op 10 mei komt het ontstellende bericht dat de Duitsers cherland zijn binnengevallen en in vier dagen hebben veroverd. Ook het bombardement op Rotterdam doet

Page 80: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

79

ons pijn. Ik moet zeggen dat Indië goed voorbereid was, want in enkele uren tijd waren alle in Indische havens liggende Duitse schepen door Mariniers bezet en in beslag genomen en de bemanningen gei’ntemeerd evenals alle Duitsers en NSBers. Naast onze meetbaan, ook aan Straat Madoera, was de instrumentmakerij. Daar werkte om. de Duitse technicus Suchard, de Duitse firma Zeiss in Jena leverde wel kijkers, afstandmeters en periscopen, onder beding dat voor onderhoud een technicus werd bijgeleverd. Zo infiltreerden belangrijke nazi’s, overigens knappe vaklui, Indië. Op een dag vroegen wij hem: "Wat doet U an al die persicopen, Herr Suchard?". Hij antwoordde;" Dass sollen Sie nicht fragen, dass ist ja geheimm". Veertien dagen later was hij geinterneerd met zijn "geheim", wat hij als Duitser wel mocht weten, maar wij, marine-onderofficieren, niet. Alles was natuurlijk in rep en roer. De school voor afstandwaamemers werd gesloten en ik, die 17 soorten kanonnen en 7 soorten mitrailleurs kende en kon bedienen, dacht, nu gaan de arsenalen open en ga ik ergens mijn beroep als konstabel (allround artillerist) uitoefenen. Nou. er was nergens een wapenarsenaal, en ik werd facteur, dat is brieven- besteller en postzegelverkoper. Op zich wel een aardige job: -'s morgens op de fiets naar het postkantoor, de post ophalen en sorteren. Verschillende kleine vaartuigen vielen ook onder mijn ressort. De officier van Administratie ging tegen mij te keer omdat ik op een door hem te verzenden brief de postzegel een beetje scheef opplakte. Twee jaar later liep dezelfde man met een kollega van hem in de gevangenis in Makassar met een ton met stront aan een draagstok te sjouwen. je ziet hoe betrekkelijk de dingen kunnen zijn. De zaken nemen min op meer hun gewone gang en ik ga weer naar de heropende afstandmeetopleiding. In het najaar zitten mijn twee jaar walplaatsing erop en word ik overgeplaatst naar de torpedojager VAN GHENT. Daar los ik de majoor konstabel Pauw af. Met dit schip gaan we schots en scheef door de Indische wateren patrouilleren, ergens ’s nachts ontmoeten wij de K18 waarvoor wij vaten olie aan boord hebben. Die mensen drinken bij ons een biertje en duiken weer onder. Zij zijn evenals wij op zoek naar een in de Indische Oceaan gesignaleerde Duitse hulpkruiser, vermomd als koopvaardijschip. Het succes is nihil. Wij gaan op een avond aan boord van een Japans vissersvaartuig. Ik hoor tot de doorzoekingsploeg, met o.a. de Sgt telegrafist, die moet omzien naar zend- en ontvang-apparatuur. Er staan Jappen in kimono met stalen gezichten een pijpje te roken op het achterdek. Zo te zien weten zij van de prins geen kwaad. Enkele weken varen wij heen en weer van de noordpunt van Celebes en Borneo. laden van tijd tot tijd olie in Tarakan en liggen soms voor anker bij de kampong Laïwoei op het eiland Obi; er zijn vruchten, kippen en natuurlijk ook eieren verkrijgbaar, zeer ten gerieve van de inkopers van de bemanning, de hofmeesters van officieren en onderofficieren.Om de zes weken worden we afgelost en gaan we naar huis, dat is 4 a 5 dagen varen. Indië is zeer uitgestrekt. De nodige reparaties gebeuren en voorzienin gen worden getroffen en na veertien dagen verlof vertrekken wij weer. Het is inmniddels 1941 geworden en in Mei van dat jaar liggen wij weer voor een

Page 81: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

80

rustperiode in Soerabaja. Ik ben thuis als zich op een Zondagavond een nieuwe wereldbewoner aankondigt. Ik ga met Moe per taxi naar het Vincentius Ziekenhuis, roepen de voor die gelegenheid afgesproken marine-arts Creighton op en een uur later is onze dochter Gerarda Josephine geboren. Wij krijgen via het Rode Kruis brieven uit Nederland, waarin iedereen schrijft het goed te maken, maar waarin de waarheid vanwege de Duitse censuur verzwegen moet worden. De jager VAN GHENT hebben Wij inmiddels omgeruild voor de PIET HEIN. Japan heeft inmiddels het eiland Hainan bezet, een anse bezitting, maar Frankrijk is ook door Duitsland bezet en de goede vriend Japan mag van Duitsland die Franse bezitting ovememen. In Juli van dat jaar worden aan alle kredieten aan Japan door Engeland en Amerika bevroren. Wij zien dan dat op het olie eiland Tarakan een Japanse tanker half vol geladen van de steiger vertrekt om op de ree voor anker te gaan. Het wachten is op kontant geld en als dat is overgemaakt, wordt de tanker volgeladen en vertrekt hij naar Japan. Er waren opvallend veel Jappen op die tanker, veel meer dan een tankerbemanning behoeft. Op een dag worden wij per radio aangewezen om een groot Japans passagiersschip, dat ergens ' in een baai voor anker was gegaan, te onderzoeken. Zoals altijd was ik er ook bij, eerst de sgt. telegrafist, die onmiddellijk naar de radiohut moet snellen om te voorkomen dat er wordt getelegrafeerd. Het schip bleek vol met uit Polen gevluchtte joden te zitten, mannen, vrouwen en kinderen. Een van hen vroeg mij "Was ist los?" Ik maakte hem duidelijk dat de gelden bevroren waren en dat het schip wachtte op orders uit Japan, ofwel terugkeren of haar reis voortzetten naar Australé. Ik ben niet op de hoogte wat er verder met dat schip gebeurd is. lntussen begint de toestand er steeds somberder uit te zien en begin December worden Wij plotseling uit een reparatieperiode naar zee gestuurd. De lopen van de kanonnen staan nog in de rode menie, waar natuurlijk spoedig grijze verf overgesmeerd wordt. Op een maandag morgen vroeg komt bootsman Bouw mij wekken: "Stam, kom eruit, we zijn in oorlog met Japan, ook Amerika en Engeland". Wij bevonden ons ergens in het oosten bij Timor. Het klinkt vreemd. maar ik had een gevoel van opluchting. Je wist nu waar je stond: alsmaar dat heen en weer varen en patrouilleren ging vervelen. Op het eilandje waar wij in de buurt waren werden alle overtollige goederen, oefeninzetlopen voor geschut, de roeiboot. schietschijven, matten aan dek, kortom, alles wat geen nut had om oorlog te voeren of alles dat brand kon verooorzaken, werd naar dat eiland versleept en aan de hoede van de daar aanwezige Nederlandse gezaghebber toevertrouwd. Het ligt er misschien nu nog. De mitrailleurs van 12,7 mm, twee aan stuurboord en twee aan bakboord werden opgesteld, evenals het andere geschut. Op de zijkanten van de commandobrug worden aan stuurboord en bakboord een opstelling van 6,5 mm Lewis mitailleurs aangebracht en zo menen we er klaar voor te zijn om samen met onze machtige bondgenoten Amerika en Engeland de Jap mores te leren. Maar vergeet het maar. er gebeuren een massa trieste dingen voordat de strijd ten einde zal zijn. Wij varen van hot naar her. Het ene ogenblik zit je ergens en dan wordt er opeens op hoge snelheid naar een andere

Page 82: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

81

plek gevaren om de overal aanwezige Japanse spionnen zand in de ogen te strooien. Hoeveel torpedojagers hebben die Nederlanders eigenlijk? Onzin natuurlijk, want ze wisten het precies. Wij komen op een dag tegelijk in Soerabaja met twee Amerikaanse kruisers, de "Marblehead" en de "Houston". Dat zag er bemoedigend uit! Wij mogen dan een halve dag of een nacht naar huis maar vormen op 4 februari een eskader met de twee Amerikanen en we zullen in straat Makassar een Japans transport met begeleiding aanvallen. Echter bij de Kangean Archipel verschijnen bommenwerpers dicht aaneengesloten die een bommenaanval op ons openen. Onze 7,5 cm antilucht komen in aktie. Ik ben daar bij om de tijdbuizen in te stellen. Terwijl de afstandswaamemer roept 6800, stel ik een buis in op 5600 meter, deze wordt afgevuurd en na enkele seconden zie ik die granaat ontploffen en de buitenste Jap van de groep (bommenwerpers) een tuimeling maken. Hij tracht zich te herstellen, wat niet gelukt en inmiddels is hij honderden meters lager en probeert de hufter bij ons aan boord te landen, hetgeen natuurlijk ons einde zou betekenen. Ik spring naar een der 12,7 mitrailleurs en geef een vuurstoot, waama de Jap ter ere van zijn Keizer op enkele honderden meters van ons af in zee stort en onder de oppervlakte verdwijnt. Inmiddels is de Marblehead door een bom op het achterdek getroffen, de daar aanwezige geschutstoren is ontwricht en er zijn een twintigtal doden en ook gewonden. De Japanse vliegtuigen zijn doorgevlogen naar Soerabaja en hebben daar het eerste bombardement uitgevoerd, waarbij in de stad enige dodelijke slachtoffers zijn gevallen en ook de vlieghaven Moro Krembongan het moest ontgelden. De Marblehead is naar Tjilatjap gestrompeld om daar te dokken en onze tocht naar Straat Makassar werd afgelast. Op een ochtend terwijl het nog donker is, stap ik mijn hut uit en trap ik op een daar met een vijftal lotgenoten liggende slapende inlander. Zoals gebruikelijk in oorlogstijd voeren wij zonder licht een ook die inlandse visserlui hadden uit zuinigheid geen licht aan. zodat wij hun prauw doormidden hadden gevaren, zoals ik vemam. Of de hele bemanning gered was. weet ik niet, ook ben ik vergeten waar en hoe we die mensen weer kwijtgeraakt zijn.

1941- 1942 Op een avond was het alle hens. De commandant hield een toespraak die niet zo bemoedigend klonk. "We gaan nu naar die en die baai om olie te laden uit een daar liggende tanker en dan gaan we voorwaarts om een daar gesignaleerd Japans vliegdekschip te torpederen en te beschieten. Aangezien wij weinig kans maken om het te overleven, raad ik jullie aan, wie dat wil, naar je familie te schrijven. De brieven zullen we dan afgeven aan die tanker, die voor doorzending zal zorgen. Nou, dat was wat. Toch weet ik wel dat ik het nogal berustend opvatte. Ik schreef een hartroerende brief, die gelukkig nimmer is aangekomen. De brief ligt waarschijnlijk met tanker en al op de zeebodem en ik ben er nog. Ik ging ineen rieten stoel liggen slapen en werd wakker doordat de zon in mijn gezicht scheen en ik begreep dat wij weer terug zuidwaarts gingen. Geen Japans vliegdekschip en geen overmoedige aanval van de Piet Hein.

Page 83: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

82

Precies herinner ik mij niet meer wat wij allemaal deden in die dagen. Ik weet nog dat ik Eerste Kerstdag thuis was en dat wij die avond weer uitvoeren. Op Oudejaarsdag olieladen in de haven van Tandjong Priok, toen daar een deerlijk gehavende Engelse jager binnenvoer. wat voor ons geen opwekkend gezicht was. Op 2 februari neem ik afscheid. "Voor veertien dagen", was bekendgemaakt. Wij zouden een Australisch troepentransportschip ergens opvangen en naar Singapore begeleiden. Nou die veertien dagen zijn vier jaren geworden, dat leest U allemaal nog wel. Op 15 februari, een zondag, met alle beschikbare schepen, ook Engelse en Australische, door de Gasparstraat, tussen Banka en Billiton. Daar zullen wij slag leveren tegen een Japans eskader. Een stuk of 6 torpedojagers varen naast elkaar over een breed front. Bij dagworden loopt de meest rechtse jager, de "BANCKERT", op een rif en is total loss. De bemanning wordt overgenomen door een andere jager en de "BANCKERT" wordt met wat kanonschoten aan flarden geschoten door zijn ei gen volk. 's Middags om ongeveer drie uur is het goed raak: een vloot Japanse bommenwerpers verschijnt en gaat de schepen bombarderen. Door verspreiden en vlugge koersveranderingen ontkomen wij aan treffers en naar ik meen te weten is ook geen der andere schepen geraakt. De terugtocht werd bevolen: ieder op ei gen gelegenheid; het eskader werd ontbonden. Die zondag is de geschiedenis ingegaan als "Black Sunday". Wij misten luchtbescherming; al onze vliegtuigen waren reeds bij de verdediging van Malakka en Singapore omgekomen. Zonder luchtdekking waren de schepen vrijwel machteloos tegen vijandelijke bommenwerpers. Je kunt ze alleen dwingen middels afweergeschut op grote hoogte te blijven, waardoor het bommenrichten minder doeltreffend is. Op die 15e februari is ook de "onneembare" vesting Singapore in Japanse handen gevailen. Van Jan de Roode, de "ziekenpa" inj g ik een kalmerend pilletje want ik was een beetje uit mijn gewone doen van al die bomexplosies om ons heen en het gedaver van het geschut. Wij trekken ons terug door Straat Sqenda, laden nog olie in de baai van Telok Betong op de zuidpunt van Sumatra. Het is daar een heksenketel van naar Java viuchtende mensen in alle mogelijke soorten vaartuigen van zeilprauwen tot KPM-stomers. Op de wal staan honderden verlaten auto's: waardeloos geworden. De commandant van een bij ons horende jager, ik denk van de “KORTENAER”. wist dat daar aan de wal een magazijn met 50 torpedo's was en hij stelde voor te trachten deze aan boord te nemen. Dit doldrieste voorstel werd gelukkig door onze commandant afgewezen. Je moet er niet aan denken in oorlogstijd rond te varen met 25 torpedo's als dekiading, er zou behalve het gevaar ook geen ruimte meer zijn om je te bewegen. Wij gaan naar Tjilatjap aan Java's zuidkust, hetgeen in feite "terugtrekken" betekent. Verscheidene koopvaardijschepen lossen diverse goederen. Het is nog de enige veilig bereikbare haven van geheel Nederlands Oost Indië. De Officier Zeeger Veeckens komt naar mij toe en zegt zeer enthousiast: "Stam, wij hebben officieel bericht gekregen dat de op 4 februari neergeschoten Japanse bommenwerper door ons

Page 84: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

83

kanon van 7,5 cm is gebeurd, nu moeten wij iemand hebben die een vliegtuigje op de loop van dat kanon kan schilderen". "Nou, dat kan ik wel, meneer", zei ik. Ja, terwijl Indië op apegapen lag, werd er toch nog aan dat soort flauwekul gedacht; het kan toen 17 of 18 februari zijn geweest. Er komt een heel groot Amerikaans schip binnen dat afgeladen is met Califomisch fruit van alle denkbare soorten. Dat fruit was bestemd voor Singapore maar dat is sinds enkele dagen al door Japan ingenomen. Er gaan berichten naar alle schepen dat er gratis fruit kan worden opgehaald. Ook onze motorsloep maakt een paar trips naar dat schip zodat de Piet Hein een eersteklas fruitwinkel lijkt: druiven, perziken, meloenen, appels, enz. enz. Het moet wel 19 februari zijn Vgeweest, want ik kan mij niet herinneren een stukje fruit te hebben geproefd. Op die avond verlaten wij om 7 uur, dus in het donker, de haven van Tjilatjap en ontmoeten buitengaats de "DE RUIJTER" en de "Java" en een viertal oude Amerikaanse jagers, z.g. "vierpijpers". Een van onze jagers loopt aan de grond bij het verlaten van de haven, komt later bij hoog water weer los, maar kan ons niet meer inhalen. Alle kanonbemanningen en ook ik, als chef konstabel, luisteren naar een uiteenzetting door luitenam Zeegers Veeckens over water gaat gebeuren. Er hebben Japanse landingen plaats aan de oostkust van Bali bij Den Pasar. Er liggen transpon, zowel als oorlogsschepen die wij even gaan vemietigen (??) Daartoe zal in een linie worden gevaren. De "DE RUIJTER" voorop, dan de "JAVA", "PIET HEIN", nog een Nederlandse jager en tenslotte de vier Amerikanen. Alles in 't hardstikke donker natuurlijk. De "DE RUIJTER" zal niet vuren, doch op het juiste moment zijn zoeklichten op de Japanse schepen richten. waarop alle volgende schepen het vuur zullen openen. De "DE RUIJTER" was de Japanners al voorbij toen de zoeklichten aangingen, zodat zij ver naar achter moest schijnen, waarbij wij ook min of meer verlicht werden, zodat wij een fraai doelwit vormden voor de Japanse oorlogsschepen, die hens niet zaten te slapen. Later gingen er geruchten dat onze Commandant in overmoed een slag in de rondte is gevaren om een betere lanceerpositie voor onze torpedo's in te nemen en dat wij door deze afwijking uit de linie en in de daardoor ontstane verwarring ook door één der Amerikaanse jagers zijn beschoten. Ik zeg hier uitdmkkelijk dat ik niet voor de waarheid dezer geruchten kan instaan. Bij ons aan bakboord, terwijl al wat brandbaar was verwijderd was, stond er toch nog een vat benzine, "want," zei men, "dat was zo gemakkelijk als de motorsloep getankt moest worden”. Zoals ik het zie, is dat vat de Piet Hein noodlottig geworden, want er sloeg een Japanse granaatscherf in, het vat ontplofte en de brandende benzine spoot over het hele schip, dat meteen in lichterlaaie stond, een prachtig doelwit voor de Jappen. Ook was er een stoomleiding geraakt, waardoor een oorverdovend gesis ontstond, al met al zeer angstwekkend. Ondanks alles, terwijl het daarvoor bestemde personeel probeerde de brand te blussen, schoten onze kanonnen voortdurend op de Japanse schepen en werden er ook torpedo’s gelanceerd. Het zag

Page 85: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

84

er voor ons slecht uit en op een gegeven moment riep de Commandant: "Iedereen klaarmaken om het schip te verlaten", wat voor mij betekende de motorsloep te helpen strijken en daarin plaats te nemen om eventuele gewonden in ontvangst te nemen. De motorsloep was aan stuurboord, de van de vijand afgekeerde zijde. In de sloep werd de zwaargewonde matroos 1e klas Kooistra opgenomen en een Javaanse kwartiermeester wiens beide benen mankeerden, die was al bijna dood. Er was niemand om de sloep los te gooien en in overleg met de enige in de sloep aanwezige Ltz 3e klas heb ik de vanglijn doorgesneden. De Ltz zei "Op enige afstand meevaren, de Piet Hein maakt het niet lang meer, misschien kunnen we nog een paar drenkelingen oppikken. Dat heeft niet zo mogen zijn, onze motor sloeg af, wat er ook geprobeerd werd, wij konden niet verder. Het houten kastje, waarin de motor stond, hebben we gesloopt en met die plank peddelden we verder, wat natuurlijk zinloos was, want de Piet Hein, die zijn vaart uitliep, was inmiddels een eind weg. Op een gegeven moment was er een geweldige ontploffing en in een vuurzee verdween ons schip, de helft van de bemanning, stokers, machinisten en mensen beneden in het seinstation met zich meesleurend in de diepte, onder hen ook onze eerder genoemde buurman Karel Schmale, vermoedelijk met alle mensen daar verbrand door ontsnappende stoom uit lekgeschoten leidingen. Een uiterst moedig optreden, vemam ik na de oorlog, van de Officier machinist van Moppes, die enkele gewonden naar boven heeft gebracht, doch tenslotte zelf ook niet meer naar boven is gekomen. Hoe dan ook, daar dreven wij en we bespraken het idee om naar Australié te varen als de motor het weer zou doen, of om naar de plek te gaan waar de Piet Hein was gezonken om daar hulp te bieden. We hebben de dode kwartiermeester daar een zeemansgraf gegeven. Ook matroos Kooistra overleed spoedig. Ik was bij hem, het laatste wat hij zei was “Fryslan boppe”. Ook hij is overboord gezet. hoewel ik niet meer weet of ik daar daadwerkelijk aan heb meegedaan. Aangezien het een panieknacht was, weet ik alles niet zo precies meer. Wel weet ik dat Sgt schrijver Verrel een slagaderlijke bloeding aan zijn arm had. Met een rode zakdoek en het handvat van een blauwlicht heb ik die arm afgebonden zodat het bloeden stopte. Ook was er nog een stoker met een granaatschert in zijn derriere, en misschien nog wel meer gewonden. dat weet ik niet meer. Sgt Verrei had zijn armwond opgelopen bij de 7,5 cm kanons, waarbij ik eerst was ingedeeld vanwege een ziek bemanningslid. Dat ging evenwel niet door omdat ik overal beschikbaar moest zijn als lid van de herstellingsbrigade. Heeft dat mijn leven gered? Wie weet, er is daar een treffer ingeslagen en er waren vele doden en gewonden. zoals ik van Verrel vemam. Daar dreven wij dus rond, voor hoelang weet ik niet. Het kan een kwartier geweest zijn, maar ook‘ twee uur, elk begrip van tijd was ik verloren. Plots hoorden wij een geraas als van scheepsmotoren en daar dook het silhouet van een schip enkele meters van ons af uit het donker tevoorschijn. Onverstaanbare kreten weerklonken maar ook in het maleis, dat wij langszij moesten komen, hetgeen wij snel deden, geweren waren op ons gericht. Mijn pistool, dat ik los in mijn broekzak droeg, gooide ik in de sloep, ik was bang dat als ze een wapen bij

Page 86: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

85

me zouden vinden, ze mij meteen zouden neerschieten. Wij hadden al vele verhalen gehoord over Japanse wreedheden, dus onze stemming zal wel ver onder nul zijn geweest. Je geeft je over en je wacht maar af welk lot je wacht. In zo'n sloep bevindt zich een verbandkistje, de rode zakdoek om de arm van Verrel heb ik toen omgewisseld met de in de verbandkist aanwezige, voor dit doel bestemde slang. Ergens in mijn voorafgaande loopbaan meen ik wel eens een EHBO-kursus te hebben gevolgd. Ook een geweer en een aantal patronen zaten in deze sloep en deze artikelen hadden mijn speciale aandacht, want in sloepen gebeuren soms vreemde dingen met mensenlevens. Tevens zijn er ook vuurpijlen en een vaatje water wat lauw was, maar voor ons een uitkomst, vooral voor de gewonden. Wij wisten natuurlijk niet voor hoe lang wij in die sloep moesten vertoeven, totdat het schip, een Japanse torpedobootjager ons benaderde. Ik herinner mij een vreemde geur die op en om die boot hing, een soort bedorven vislucht. Aan boord moesten wij op een n’j gaan staan en werden wij geplunderd. Wat mij betreft: mijn portmonnaie, waarin ik voor de zeeslag nog wat fotootjes had gedaan van Moeder en de kinderen, mijn vulpen en mijn horloge, en zelfs mijn sergeantenpatjes werden van mijn kraag geplukt. Terwijl dit alles plaatsvond, ging er een claxon en stoven de Jappen alle kanten uit, naar later bleek, naar hun alarmposten. Het was mij bekend dat na onze aanval H Ms "TROMP" en nog enkele andere vaartuiden eenzelfde aanval zouden ondememen als wij hadden gedaan. Er ontstond een levendig vuurgevecht tussen de "TROMP" en de Jappen en wij lagen daar aan dek op een stuk zeildoek. Een schoorsteen vloog over onze hoofden in zee, een regen van 40 mm lichtspoormunitie ging over ons heen. Groene, rode en gele, een fantastisch vuurwerk, als het niet zo dodelijk was. Bij het achterkanon van de Jap was een treffer ingeslagen en er was brand. Vlak bij ons werden er door de Jap enkele torpedo's gelanceerd, doch spoedig werd het rustiger en toen het later dag werd, waren wij op een geheel andere plaats en stoomden wij met een slakkegangetje naar het Noorden op een gehavend schip. In de loop van de morgen verscheen een duikbommenwerper, Engels of Amerikaans. die van geringe hoogte een bom afwierp, net naast de Japanse jeger waar wij ons op bevonden. Het is ongelofelijk maar het hele schip sprong enkele meters uit het water omhoog en kwam met een smak weer op het water terecht. Er was waarschijnlijk iets emstigs aan de hand want er werden doden overboord gegooid. Er was een olietank met kokendhete olie gesprongen en de inhoud ervan was in een verblijf gelopen waar enkele Japanse stokers hadden liggen slapen. De vorige avond zagen wij ze ook al langs ons been gaan met doden en gewonden, slachtoffers bij het in brand geraakte achterkanon. Die ochtend kwam een vloeiend maleis sprekende Japanse officier (een spion geweest in Indië?) bij ons, die mijn portemonnaie omhoog stak. Ik zei "Saja poenga" (van mij) en hij reikte mij de portemonnaie over, daar was ik erg blij om, vooral voor de foto's, ik heb ze verder de hele krijgsgevangentijd gehad, waar ze inmiddels gebleven zijn, weet ik niet. Ik was gekleed in khaki korte broek en khaki kousen, ik had geen schoenen aan want op het ijzeren dek van de Piet Hein, waarvan immers, zoals ik eerder schreef, alle matten

Page 87: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

86

waren verwijderd, gleed je gauw uit op je rubber schoenen, vooral als het dek nat was van overkomend zeewater, wat bijna altijd het geval was door de snelle wendingen die zo'n jager soms moest nemen. De japanse ziekenverpleger die ons van tijd tot tijd bezocht, vertelde dat zij tot nu toe 18 doden overboord hadden gezet en dat er nog vele gewonden waren. Die zagen wij later aan dek liggen, zoals ik nu zal vertellen. Hij bezorgde ons wat eten, rijst met wat vis. De japanse jager had een lek opgelopen door die bomaanval en maakte aanstalten om te zinken. Met man en macht werd alles van gewicht, b.v. ankerkettingen, zakken rijst etc. naar het achterschip gesleept om het lekkende voorschip omhoog te halen. Ook wij werden ingeschakeld om hierbij te helpen, wij waren nu geen oorlogsschip meer, maar potentiele schipbreukelingen, die voor hun schip en hun leven vochten. De vaart was ook uit het schip. misschien deed hij nog 61 mijl per uur. De bij ons aan boord zijnde flottielje—commandant werd naar de ons begeleidende jager overgeroeid, die maakte rechtsomkeert en verdween, terwijl verder sukkelden. De jappen waren zeer royaal met blikjes Num'cia melk waarvan zij kisten vol aan boord hadden, dat hadden zij natuurlijk ergens buit gemaakt Er werd veel suiker ingedaan en de blikjes als kroes gebruikend konden wij net zoveel drinken als we Wilden. Wij waren nu geen vijanden meer, maar allemaal mensen die voor hun leven vochten op een min of meer zinkend schip. Na een dag of wat meerden we af in een haven, die door mij als Makassar werd herkend. Wij werden toen opgesloten in een soort badcel van ijzer, alles dicht met het gloeiend zonnetje erop, zodat we bijna stikten. Toen wij op de deur bonsten en er een japverscheen zag hij dat het zweet ons van het gezicht gutste; hij liet de deur op een kier, maar bleef erbij op post staan, hij bezorgde ons zodoende toch enig soelaas. Zo konden we waarnemen dat het op de steigers krioelde van de japanners echter van het leger Makassar was kortelings bezet en er waren waarschijnlijk net troepenschepen aangekomen. Ik herinner mij hoge japanse officieren met lange samurai zwaarden en bruine laarsen, die daar als heersers heen en weer liepen. Er werd waarschijnlijk overleg gepleegd water met ons moest gebeuren. De japanse hofmeester. een jonge beschaafde japanner. die hofmeester op een japans passagiersschip was geweest, en nu ook "onze" hofmeester was. vertelde dat het beschadigde schip terugging naar Japan en dat wij meegingen, welk vooruitzicht ons niet zo aantrekkelijk voorkwam. Dat gebeurde dan ook niet. want na enige tijd werd een twaalftal haveloze schipbreukelingen van H Ms Piet Hein naar de wal gebracht en overgedragen aan het Japanse leger. Nou, toen kwamen we van de wal in de sloot hetgeen zich uitte in slaan en stompen met geweerkolven, totdat wij werden ingeladen in een vrachtauto, die eerst naar een hospitaal reed om Sgt. Verrel met zijn gewonde arm. die behoorlijk begon te stinken af te leveren , waarna men ons naar de gevangenis bracht waar wij gezamelijk in een hele grote cel werden opgesloten. De volgende morgen bracht een andere jap ons wat dozen met bonbons en stukken dzeep en ook wat handdoeken, allemaal buitgemaakte spullen, maar voor ons zeer belangrijk. Om de beurt mochten wij ons buiten de cel mandien (baden), wat wel nodig was, want ik denk dat wij wel een week ongewassen rondliepen.

Page 88: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

87

Iemand van ons maakte van een stuk karton een schaakbord en van het overvloedige zeep schaakfiguren, terwijl de omhulsels van de bonbons gebruikt werden om de witte en de zwarten schaakfiguren te omkleden. Eenmaal per dag kregen wij wat rijst en een visje en wat groente, maar wij hadden geen bestek, reden waarom ik van een stapel dakpannen die daar op de binnenplaats stond er eentje organiseerde welke als bord dienst deed, verder gebruikte je je handen. Na enige dagen moesten wij onder leiding van een brute japanse soldaat, wiens handen zeer los‘zaten, ergens een straat aanvegen, dat was meer een demonstratie tegenover de inlanders, om te laten zien hoe heldhaftig en sterk Japan wel was en hoe vemederend voor ons. De leus "Azie voor de Aziaten" werd daar en toen duidelijk gedemonstreerd. Ik deed tijdens dat vegen een belangrijke vondst, ergens tussen de rommel vond ik een gebloemd porceleinen lepeltje, van laat ik maar zeggen een grote druppelvomi; hoe dan ook, met de glazen dakpan en het lepeltje was mijn servies kompleet! In ons gevangenenhok waren houten britsen en twee grote ramen zonder glas maar met tralies, zodat wij een vrij uitzicht hadden op de ruime binnenplaats. Ook was overdag de deur meestal open. Tegenover onze cel zat een eenzame Europeaan die elke morgen door een paar Japanse officieren werd verhoord en als hij niet antwoordde op hun vragen terdege werd afgeranseld, later kwam ik aan de weet dat die man iemand was van de Nederlandse regering aldaar en die geprest werd om voor de Jap belangrijke geheimen prijs te geven. Jongen, dacht ik wat staat je allemaal nog te wachten bij deze woestelingen. Bij ons op de Piet Hein diende ook de militiematroos Louwerens, 30 jaar, een Indische jongen en onderwijzer. Hij was-zoals velen in 1940 onder de wapenen geroepen en was ook in de sloep terechtgekomen en daardoor ook bij ons in de gevangenis. Hij vertelde mij dat hij op de HBS een lO voor wiskunde had. Ik zei: "Dat is mooi jongen. maar daar heb je hier niets aan. Hier moet je zo goed als je kan op jezelf passen en proberen en hopen dit te overleven". Hij heeft het niet overleefd. In 1944 is hij in het kamp in Japan, Nagasaki. overleden. U leest hier nog over. Naast ons in zo'n zelfde hok zaten inlanders die de vervelende gewoonte hadden om de halve nacht Allah, hun God. op een ldagerige zangtoon aan te roepen, waarvan je helemaal dol werd. Als een van ons dan riep “Diaml” (Stiltel), dan werd het weer een poosje stil en daarna begonnen ze opnieuw. Het waren lui die zich aan plundering van verlaten Europese huizen hadden schuldig gemaakt, hetgeen een halsmisdaad was, want de Jappen plunderden die huizen liever zelf wat bleek als je toevallig buiten werkte, je zag dan vrachtwagens afgeladen met wasmachines, naaimachines, ijskasten, fietsen enz. naar de haven rijden en vervolgens in een Japans schip verdwijnen. Op een dag worden wij gesommeerd om schuin naar de overkant te verhuizen naar een veel groter verblijf, een zaal mag ik wel zeggen en daar arriveren op een dag enige honderden marinemensen waaronder vele bekenden van ons, o.a. Baartscheer en vele andere vliegtuigmakers van het vliegkamp Moro Krembangan in Soerabaja. Deze mensen waren per trein naar Tjilatjap gedirigeerd en zouden op twee schepen, de Tjisaroea en de ??? van de KPM

Page 89: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

88

naar Australié worden gebracht. Echter, ook de zee ten zuiden van Java werd al door de Japanse marine beheerst en zij werden prompt aangehouden en opgebracht naar Makassar waar zij vanaf de haven door een bende in overwinningsroes verkerende halfdronken Japanse soldaten in de looppas naar de gevangenis werden gebracht. Dat werd een soort marathon, want het was een heel eind waarbij velen hun koffer of tas door vermoeidheid maar wegsmeten, zeer ten gerieve van de langs de weg staande lachende inlanders. Behalve een matroos eerste ldasse, Jan Raat genaamd, zoon van een sluiswachter in Den Helder, kwamen er nog veel meer mensen bij ons op de zaal en van hen kreeg je allerlei trieste verhalen te horen. Toen kwam er ook nog een bemanning van een Engels oorlogsschip bij en tenslotte nog een groot aantal mensen van het KNIL, die nog lang hadden doorgevochten in de bergen. Die KN ILmensen zaten nog op de binnenplaats om over de verblijven te worden verdeeld en zij vertelden door de open "ramen" (tralies) over hun wederwaardigheden. Ik zag vlakbij een ransel liggen waaraan een paar zo te zien nieuwe legerschoenen waren bevestigd. Ik zei tegen de Sergeant van het KNIL: "Kijk ik ben op kousen van het schip gekomen, als die schoenen maat 42 hebben zou ik er zeer blij mee zijn, straks worden ze toch door de Jap afgenomen." Hij maakte de schoenen los en overreikte ze mij door de tralies, ze pasten me precies en ik voelde mij met mijn glazen dakpan als bord, mijn porceleinen samballepeltje en mijn paar nieuwe schoenen en de fotos van mijn gezin een rijk man. Bovendien leefde ik nog en dat was het voomaamste! Tegen de avond kwamen er kisten met gekookte rijst en wat gedroogde visjes en ook wat groente en iedereen kreeg een schep, velen ontvin gen dit in een handdoek of een zakdoek of soms bij gebrek aan beter in hun pet of helm. Op een kwade dag komt er een ploeg volk, Nederlanders. binnen. lk zei tegen mijn ploeggenoten: "Verrek, dat zijn mensen van de Java”. lk kende er veel van, want ik was immers met de Java gelijk met hen uit Nederland aangekomen. Dat zal op 2 of 3 maart zijn geweest. Bij ons kwam majoor machinist Tameris en krpl Korndorffer, wiens vrouw later nog in het kleine Ooiveaarstraatje woonde. Zij venelden van de slag in de Javazee en de ramp die de Nederlandse vloot was overkomen. Dat gebeurde op 27 februari 1942. Tameris vertelde hoe hij van de zinkende Java langs de voorsteven die toen een hoek van 45 graden met de wateroppervlakte maakte, zich naar beneden had laten glijden en hoe hij zich daama had weten vast te klampen aan een daar ondersteboven drijvende balie (wastobbe) waaronder een luchtkusssen zat. Hij had zich zo tot de andere dag drijvende weten te houden tot hij door het hospitaalschip Plancius werd opgepikt met nog vele anderen. Ook dit schip werd met de drenkelingen naar Makassar gebracht door de Jap. Al metal raakte ons verblijf overvol en de twee tonnen waarin je je behoefte moest doen liepen spoedig over zodat de inhoud over de vloer stroomde, wat de hygiene en vooral de gezondheid niet ten goede kwam. Vele mensen hadden diarree, kortom de toestand werd kritiek. De gevangenis had een capaciteit van zo‘n 350 man en nu zeten er zo'n 1400. Het was daar en

Page 90: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

89

toen dat ik de officier van de administratie terugzag die zich zo kwaad maakte omdat ik een postzegel wat scheef opplakte en die nu met een kollega een ton faecalién liep te verslepen. Er was een reserveluitenant van het KNIL, Buddingh genaamd, die iets in Japan geweest was en die vloeiend Japans sprak. Hij wist de Jappen, die een grote angst voor besmettelijke ziekten hadden, te overtuigen dat deze toestand tot een catastrofe zou leiden en jawel hoor, op een morgen, naar ik meen op 2 April, Goede Vrijdag, marcheerde de hele inhoud van de gevangenis naar een kampement, een kazeme van het KNIL, ergens aan de zeekant gelegen. Dat was een geweldige verbetering. Ik kwam met Jan van der Werf, onze motorsloepmachinist en Tameris in een deel waar vroeger een inheems gezin van het KNIL had gewoond. De onderofficieren werden apart van de schepelingen gehuisvest, evenzo de officieren, die in de op het kamp aanwezige huisjes van hun KNIL-collegae werden ondergebracht. Ik werd toen een paar dagen ernstig ziek, had hoge koons en zag allerlei rare beelden en allemaal zwarte beestjes, dat zullen wel de gevolgen van de doorgestane emoties zijn geweest. Vergeleken met ons verblijf in de gevangenis waren wij in de zevende hemel. Zondags kwam er een chinees in het kamp waarbij je verschillende dingen zoals zeep en shag kon kopen. Hij verkocht shag in een met klei afgesloten dikke bamboe, die er aan de buitenkant wat verbrand uitzag. De inhoud bestond uit samengeperste plakken shag, waarvan ik moet zeggen dat ik ze nooit tevoren en ook later nooit zo lekker heb gerookt. De in Makassar wonende, eveneens gevangen KNIL-militairen gaven die chinees berichten mee voor hun familie. Toen de Jap daar achter kwam, werd de chinees de toegan‘g tot het kamp ontzegd. Ik weet niet meer wie de vierde man was in onze kubikel, maar al ons geld ging bij elkaar in een "pool" en daarvan kochten wij als commune levenden onze behoeften, o.a. bij de chinees eendeeieren, die wij in een helm, waaruit wij de binnenvoering hadden gesloopt, in de eveneens gekochte klapperolie bakten. Je kreeg er wel allerlei rare pukkeltjes van in je gezicht, maar dat mocht de pret niet drukken. Onze commune begon geldgebrek te krij gen en sloot bij deze en gene leningen af, o.a. bij Piet Kooij, een sergeant hofmeester, die heel wat geld bezat.Hij is gestorven in dat kamp, maar in 1947, toen wij al in de Ooievaarstraat woonden. kreeg ik een brief van een notaris uit Middelburg, of ik maar 25 gulden wilde overmaken naar mevrouw de weduwe Kooij ergens in Zeeland. Piet, haar man, had de geldzaken goed bij gehouden. Later, toen die chinees weer in het kampement mocht, was ons geld waardeloos. Op een dag zagen wij alle officieren op een draf rondjes lopen in het tamelijk uitgestrekte kampement, misschien wel 50 man, op elke hoek een gewapende japanner om de gang erin te houden. De reden van deze strafexcercitie was dat een Japanner enkele achtergebleven rijstkorrels in de goot voor hun verblijf had aangetroffen. Ja, zij waren groot in het kleine! Ik ga nu even terug naar de gevangenis met mijn verhaal. Daar zat geïsoleerd de Ltz l Beckering Vinckers die 1e officier op de De Ruijter was geweest. Die man werd dagelijks afgetuigd door enkele japanse officieren, die hem bepaalde dienstgeheimen wilden ontfutselen. Hij beriep zich op zijn officierseed en zei, dat toch ook zij aan hun Keizer hetzelfde hadden

Page 91: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

90

beloofd. Toen hij hun Keizer, hun God, in het gesprek betrok, waren zij helemaal door het dolle heen. Hij, een la‘ijgsgevangene, in hun ogen een eerloze, durfde hun Keizer te noemen. Volgens Japanse begrippen ben je in een oorlog dood of je hebt de strijd gewonnen; een krijgsgevangene was een eerloze. Ik weet niet hoe het met deze Ltz is afgelopen; ik heb hem nooit meer gezien. Nu weer teru g naar het kampement waar op een dag de marinier 2e klasse Gerard de Boer, een Egmondse zoon van Grietje en Jan de Boer, de groentenhandelaar, aankwam. Hij kwam van het hospitaalschip Plancius vanuit Soerabaja, waar hij een maagoperatie had ondergaan. Hij was in de maand februari, toen ik dus al weg was, nog in de Van Swolstraat geweest, wat hij voor de oorlog al vaker had gedaan. Wij ontvingen na 1940 wel vaker Egmonders, o.a. mijn neef Cor Vuil met zijn vriend, ene Dekker. Cor was hofmeester bij de Maatschappij Nederland. Ook kwamen wel eens Jan Prins en Siem Stoker, deze mensen voeren toen, na 1940, tussen de westkust van Amefika naar Nederlands Indië“ om oorlogsmateriaal aan te voeren, hetgeen nutteloos was, en om rubber, specerijen en allerlei zaken die Indië opbracht, naar Amerika te vervoeren. Op een dag was ik lid van een werkploeg, die aan de havenkant iets moest verrichten; zulke werkploegen waren populair bij ons want je kon dan altijd bij inlandse verkopers tijdens rusrperiodes wel iets eetbaars kopen. Zo lag daar op een dag een Japanse torpedojager en ik zag de hofmeester die ons na onze schipbreuk had verzorgd; ik wist zijn aandacht te trekken; hij praatte dmk met zijn maten en wees op mij en Jan van der Werf. Even later kwam hij met enkele pakjes sigaretten en sprak met ons alsof Wij de grootste vrienden waren. Of het een andere jager was of de getroffene waarmee wij in Makassar waren aangekomen, kon ik niet van hem aan de weet komen. Op een dag moesten Wij een leeggelopen zwembad schoonmaken toen een chinees meisje in de daar aanwezige bar mij stiekem een briefje overhandigde, wat ik in de WC las: "Houdt moed. de Amerikanen zijn al op Ambon geland; over enkele weken zijn jullie vrij! " Onzin natuurlijk, er was nog geen enkele Amerikaan in Indië. tenzij als krijgsgevangene. Maar elke strohalm waaraan je je kon vastklampen, elk gerucht, hoe fantastisch ook, werd gretig aangegrepen. Toen wij tegen de avond in het kamp terugkeerden, krioelde het daar van de Japanse soldaten met bajonet op hun geweer en wij moesten vlak bij de ingang blijven staan. Toen zat ik behoorlijk in mijn rats, ik dacht: aanstonds worden wij gefouilleerd en dan vinden ze dat briefje, dat kan me de kop kosten. Wij werden bewaakt door een Jap en toen die zich even omdraaide, stak ik snel het briefje in mijn mond, liet het weken en slikte het door. Als ik daar omstandig had staan kouwen, was ik natuurlijk ook de klos geweest. Ik zit dat nu heel rustig op te schrijven, maar het waren toch heus angstige momenten want het ging om je leven. De Jappen vonden het een sport iemand aan hun bajonet te rij gen. De reden van al die consternatie was dat er de vorige nacht drie mannnen waren ontsnapt, een marine reserve officier, een KNIL-sergeant en een militiematroos, een toen bekend zeiler, die in 1940 zeilende naar Indië‘

Page 92: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

91

was gekomen. Door de Duitse bezetting kon hij niet meer naar Nederland terug. Natuurlijk gingen ze niet afzonderlijk; ze hadden hun vlucht goed voorbereid dachten ze. Toen ze gemist werden was de Jap razend, lieden die namens de Keizer worden bewaakt en diens gastvrijheid genieten, zo maar weg te lopen was een grove belediging. De volgende dag werden de drie het kampement binnen gereden aan handen en voeten geboeid, onder het bloed, bijna naakt, en voor zover na te gaan bewusteloos. Zij waren (1118 al flink toegetakeld; zij hadden immers de Keizer van Japan beledigd. Alle krijgsgevangenen moesten verzamelen en een Japanse kolonel, de hoogste die voorhanden was, klom op een kistje en in gebroken Nederlands, hij was Attaché geweest in Batavia, hield hij een lange rede met als einde, ik hoor het hem nog zeggen: ter dood veroordeeld". De slachtoffers lagen voor hem op de grond en ik vreesde dat ze het vonnis daar ter plaatse zouden voltrekken, ik dacht dan houd ik mijn ogen stijf dicht. Ze zijn echter buiten het kamp onthooofd. Na de oorlog heb ik gehoord dat bij terreinafgraving door krijgsgevangen hun skeletten zijn aangetroffen, ik was toen al niet meer daar. Op een dag komt een matroos konstabel naar me toe en zegt: "Die en die (en noemde zijn naam) Overste vraagt, of ik die kanonnen (oud marlne-geschut van 7,5 cm, die door de bemanning voor de overgave onbruikbaar waren gemaakt), wil proberen van de nog bruikbare onderdelen e’én bruikbaar kanon te maken. Ik stond perplex, dacht na en zei: Je moet een duidelijk ondertekende schriftelijke opdracht vragen die je goed moet bewaren want die kun je later wel eens broodnodig hebben. Die schriftelijke opdracht werd hem geweigerd en ik heb van de hele zaak nooit meer iets gehoord. Die overste echter heb ik nooit meer gezien. Het zal ongeveer juli 1942 zijn geweest dat 1000 man werden geselecteerd, waaronder Dat selecteren bestond uit een langs een japanse dokter lopen, die keek je even aan en zei OK of Djatto Nai (niet goed). Wij werden in een aparte barak ondergebracht en een Jap sprak ons toe: "Jullie gaan naar een land waar het beter is dan hier!” Nou, wij waren onder de gegeven omstandigheden best tevreden en wii verlangden niet naar dat betere land van hem. Wij maar gissen. gaan we naar lood- of tinmijnen‘? Dat zou ons einde betekenen. maar wij waren al zo flegmatisch, dat wij ons nergens meer over opwonden. Wij kregen een handdoek. een molton deken en een paar witte gymschoenen, welke spullen wij echter toen en daar niet mochten gebruiken, die waren voor het "beloofde land", waar dus kennelijk geen handdoeken of dekens of gymschoenen voorhanden waren. Er waren onder die 100 man van alle rangen en standen. maar nu werden wij allen van één rang, namelijk die van krijgsgevangene. Op een dag begin Oktober, ik meen zelfs op mijn verjaardag, die toen echter niets feestelijks had, '5 middags om twee uur moesten wij verzamelen om naar de haven te marcheren. Er stonden vrouwen van KNIL militairen langs de kant van de weg te huilen. Die vrouwen woonden in Makassar en wij vroegen ons af: Hoe wisten die dit zo gauw? De ondergrondse nieuwsvoorziening werkte kennelijk nog perfekt. Wij embarkeerdfen op een groot schip _nhama Maru geheten. Ik kon zien dat een groot rood kruis op de boeg wit was overgeschilderd. Na de oorlog vemam ik dat

Page 93: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

92

dit schip uit Lorenzo Marques, een Ponugese neuttrale kolonie, kwam. Het had personeel van de Amerikaanse en Engelse Ambassades uit Tokio naar Lorenzo Marques gebracht, vanwaar ze verder met een (neutraal) Zweeds schip naar hun eigen land werden gebracht. Nadat wij aan boord waren maakte het schip meteen los en ging op de zee ten anker. Ik kwam met twaalf man in een vierpersoons-hut terecht. Er waren vier bedden 2 boven elkaar en ik mocht er een uitzoeken. Weliswaar ontbrak elk stukje beddegoed, maar ik had een soort rugzak die een uitstekend hoofdkussen bleek te zijn en met de verboden molton deken dubbel over het spiraal, lag ik als een vorst. Wij bleven wel een dag of vier daar op de rede voor Makassar liggen, maar op een nacht voelde ik van trilling en geraas dat wij onder stoom waren. Wij waren in het voorschip ondergebracht; achterin waren wat Japanse soldaten en ander ongeregeld spul, terwijl nabij onze hut een grote krokodil in een lange kist en vlak erbij een tijger in een kooi waren ondergebracht, voorwaar geen prettig gevoel. Wij stoomden naar het Noorden en het werd kouder. Wij bleven dus niet in Indié in een loodmijn of zo, dat was alweer een geruststelling; dat de WC's binnen enkele dagen verstopt waren, was een ongemak dat we op de koop toenamen. In ploegen van 100 man mochten wij beurtelings luchten aan dek voor een uur of zo. Ik zag toen dat langs de reling van het promenadedek kleine stukken veldgeschut met touwen aan die reling waren vastgebonden: de op het achterschip verblijvende Japanse soldaten vorrnden vermoedelijk de stuksbemanning. Eens gedurende die tocht maakte het schip een geweldige koersverandering, wel een hele slag in de rondte. Men sprak van een, gelukkig loos, onderzeebootalarm. Op een Zaterdagmorgen voeren wij een baai binnen met in de verte een stad, die ik herkende als Nagasaki, waar ik in 1928 met de JAVA was geweest. De Osahama Maru ging in de baai voor anker en tegen de avond kwam een ferryboat langszij die ons aan een steiger op een eiland in de baai van Nagasaki afleverde. Op de wal mnoesten wij tussn een rij Japanse matrozen. in onze ogen oude landstorrners met kromme benen en de bajonet op het geweer, doorlopen. Deze demonstratie gaf wel een beangstigend gevoel: "Wat zijn die hufters met ons van plan?". Over een grote ruimte met allemaal barakken. die Wij later het rode plein noemden. omdat het wemelde van de Japanse vlaggen. langs een pad tussen twee rotswanden door over een heuveltje am‘veerden wij in het kamp, dat tot 21 juni 1945 mijn verblijf zou worden. lk kwam met 55 man op zaal 8 terecht. Krijgsgevangenkamp Fukuoka II op een eiland in de baai van Nagasaki bestond uit een rechthoekig barakkenkomplex, opgetrokken uit hout, dat aan de buitenkant met cement was bestreken. Binnen deze rechthoek de binnenplaats, waar de keuken was en later ook de badgelegenheid. Door het gehele bouwsel was aan de kant van de binnenplaats een brede gang, waarop de, naar ik meen 28. zalen uitkwamen. Deze zalen waren lange pijpeladen. elk daarvan herbergde 55 man. Er stonden in lengte tafels en banken waar je net langs kon lopen, want tegen de wanden waren de slaapbritsen, twwe hoog. Geen aparte brits, maar voor ieder was er 60 cm ruimte beschikbaar. In het midden was een cementen putje gemaakt, dat de kachel moest

Page 94: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

93

voorstellen, die overigens nooit gebrand heeft. Wel werd er, toen er hoge omes kwamen uit Tokio, die de oorlog toen al duister inzagen en die zich zorgen maakten over de krijgsgevangenen, enige as in het putje gestrooid, alsof die net was uitgegaan. Onder de onderste brits waren bergplaatsen met schuifdeuren. Een emmer water, bedoeld als brandblusser, en dikke moten bamboe als asbakken, ook al halfvol water, voltooiden het meubilair. Onze kleding. De aan ons uitgereikte garderobe bestond uit een jasje met op de rug een rode band genaaid, ons herkenningsteken, een oude soldatenbroek en een lange, geelachtige ovetjas, die vol bloedvlekken en kogelgaten zat. Als schoeisel twee paar recht-toe-recht-aan sokken zonder hiel en een paar Japanse stoffen schoenen, waarbij de grote teen apart van de andere wordt geborgen, denk maar aan een want met een aparte duim. Natuurlijk kregen wij ook een soldatenpetje. Op onze linkerborst moesten wij ons nummer dragen. Ik was nummer 428, zo werd je ook genoemd door de Jap, waarschijnlijk omdat ze de meeste van onze namen niet konden uitspreken, ofwel uit minachting, want krijgsgevangen zijn in Japan eerlozen, die geen naam doch slechts een nummer hebben. Toen er later een onwaarschijnlijk bericht kwam dat er ergens een groot aantal krijgsgevangenen bij waren gemaakt, werd mijn nummer met 1000 verhoogd, toen was ik dus 1428, een en ander om de Japanse bevolking te misleiden. Wij kregen drie dekens uitgereikt, nou dekens, het was jute, beplakt met iets wolligs, pluisjes katoen of zo, maar ze gaven toch warmte. De eerste paar dagen gebeurde er niets, maar plotseling werden wij naar de open ruimte bij de werf gedirigeerd, waar her en der Jappen stonden met genummerde borden. Op een houten verhoging nam een Japans burger plaast, evenals onze tolk, Ltz Buddingh. Die Jap stak een speech af in het Engels, wat zelfs de engelsen onder ons niet konden verstaan. Toen Ltz Buddingh hem duidelijk maakte dat wij Nederlanders geen Engels verstonden, Wilde hij dat niet geloven, wij waren toch bondgenoot van Amerika en Engeland, dus vond hij het vanzelfsprekend dat wij die taal verstonden. Het is mij in de daar op volgende jaren wel vaker opgevallen dat de Japanners slecht ontwikkeld zijn wat andere landen betreft. Velen wisten van ‘net bestaan van Nederland niets, terwijl wij al sinds de middeleeuwen relaties met Japan hadden (Deshima). De speech van de Jap en vertaald door Buddingh kwam hierop neer: wij mochten en vak kiezen, waar wij later veel gemak van zouden hebben. In Japan ging men er van uit dat het hier ging om een stel ongeletterde barbaren die nu eindelijk onder de Japanse "beschaving” geciviliseerd zouden worden. Wilde je lasser worden, dan moest je bij bordje l gaan staan. klinkers bij bordje 2, enz. Tenslotte bleef er een groepje over die niets wilden worden bij de Jap, waar ik ook bij hoorde. Toen ze ons vroegen wat wij wilden, zeiden we dat we landbouwers waren en dat we dit vak ook in dit land wilden uitoefenen. We dachten. dan hebben we vast wat te eten. Nou die suggestie werd prompt afgewezen en wij werden

Page 95: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

94

schoonmaakploeg. Bij het bouwen van een schip ontstaat veel afval, hetgeen wij moesten verzamelen en sorteren, ijzer bij ijzer, hout bij hout. Dit laatste produkt leverde een aangename verpozing op want dat werd in de prauw van Mikida San verzameld, waama wij de werf afvoeren naar een dorp waar de lading in kavels werd verdeeld. Dan kwamen de vrouwen uit het dorp en kreeg ieder een hoopje hout. Als tegenprestatie brachten zij wat gedroogde vis en vruchten, een soort pruimen, mee, waarvan ook wij profiteerden. Eens op de terugweg praaide Mikida San een visserman aan van wie hij een handjevol nog levende visjes kreeg. Hij begoot ze met soja—olie en vrat ze levend en wel op; dan sta je toch wel even te kijken. Onze baas was een oude Jap, die wij ook gewoon aanspraken met "Ouwe", wat hij blijkbaar een eervolle titel vond. Toen ik op een dag met hem alleen in het gereedschapshok was, liet hij mij een rozenkrans zien, hietrnee aangevende dat hij Katholiek was, maar hij legde zijn vinger op zijn mond als teken dat ik over zijn openhartigheid moest zwij gen. Het werfpersoneel bestond hoofdzakelijk uit oude Jappen, de jonge waren aan het front, en veel vrouwvolk; de gehele natie was gemobiliseerd voor de oorlogsinspanning. Mikida San (San betekent meneer) had een voorkeur voor mij en vaak was ik bij hem op de prauw, als wij dan ergens op lading moesten wachten, beduidde hij mij dat ik moest gaan slapen in het vooronder, aan welke opdracht ik prompt gevolg gaf. Ook kreeg ik altijd de helft van zijn rijstrantsoen; hij beweerde het niet op te kunnen. Maar het was niet altijd een vetpot, koud en altijd hongerig moest je genoegen nemen met een balletje rijst en wat zeewier. Een tijd lang kregen wij 's morgens iets dat op biefstuk leek maar walvisvlees was. Best lekker, maar honger maakt rauwe bonen zoet. Ook hebben wij enige tijd 's morgens een moot gekookte zalm gehad, wel erg zout maar het bleef zaJm. Dat kwam omdat alles wat metaal was, ook het blik van de zalm, nodig was voor de wapenindustrie. Doordat wij ’s avonds om half negen al plat moesten liggen, was ik 's morgens bijna altijd al om vijf uur wakker. Ik maakte dan mijn gezicht een beetje nat met water uit de brandblusemmer en deed dan op de gang wat Zweedse‘gymnastiek. _, De Japanse schildwachten vonden dat nogal kranig van mij want zij grijnsden maar zo’n beetje. Ik meen dat het om zes uur reveille was. waama zich een merkwaardig verschijnsel voordeed. Aangezien wij geen lucifers of aanstekers bezaten, kwam er iedere morgen een Japanse wacht naar zaal I en stak daar van een der bewoners de sigaret aan. dan stond een man van zaal II klaar om vuur te krij gen, die gaf dit door aan zijn kamergenoten en vervolgens aan de man van Zaal III. Z0 ging dit vuurdoorgeven door tot zaal 18, zodat circa 1000 sigaretten met een lucifer werden aangestoken. Dan was er nog appel, waarbij de kameroudste, in het japans Handjo genaamd, een heel relaas moest opdreunen in het Japans, hoeveel man, hoeveel zieken etc. maar o wee, als hij een woord verkeerd zei, dan kon hij op een draai om zijn oren rekenen. Dan was er een beetje rijst, of de lekkemijen die ik eerder beschreef. Wij hadden allemaal een ovaal blikje zoals waarin hier te lande haring in tomatensaus wordt verkocht. Hierbij behoorde een deksel en daarin werd ons middagmaal meegenomen, dat varieerde tussen sojabonen, een

Page 96: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

95

beetje rijst of een droge bum, een soort kadetje. Dan werd er afgemarcheerd naar de werf, onder bewaking natuurlijk, en iedere ploeg zocht zijn plek op. Van 12 tot half een was het Yasmi, lunchtijd. De Japanse werklieden verdwenen dan in alle mogelijke optrekjes, die later allemaal afgebroken moeten worden vanwege bmndgevaar tijdens bombardementen, die kennelijk verwacht werden. Tijdens die lunchtijd waren wij aan ons lot overgelaten en als wij dan kans zagen, zochten we tussen het oude ijzer koperen stukken en lieten die in het water zakken; koper was goud voor de Jap. 's Middags om vijf uur zat de dag erop, terug naar het kamp, afgehaald door bewakers natuurlijk. Eten werd rondgedeeld door de kameroudste, waarbij door vele ogen scherp werd toegezien dat de een niet een paar rijstkorrels meer kreeg dan de ander. Voor de zieken, er waren er altijd wel een paar, werd altijd een half rantsoen uitgegeven, maar daar werd met verdelen geen rekening mee gehouden. In ons voordeel was dat van onze zaal twee man in de kombuis werkten en daar ook aten, maar wiens rantsoen niettemin toch naar de zaal kwam. Na het eten als de corveeérs de boel hadden schoongemaakt, mocht je roken, echter niet het eerste half jaar, want toen kregen wij geen sigaretten. Dat roken moest zittend aan tafel rondom de met water gevulde bamboe asbakken plaatsvinden. Er waren sadisten onder de bewakers die scherp opletten of er niet iemand van ons met zijn sigaret in zijn mond door de zaal rondliep, die kon dan op een flink pak slaag rekenen. Maar na enige ervaring op dit gebied hield je je wel stip aan de regels. ‘s Avonds om half acht was er wrijven: dan moest je je bovenlijf ontbloten en met een kledingstuk je armen buik en borst helemaal rood wrijven; je rug werd behandeld door de man naast je en omgekeerd. Deze Japanse therapie was bedoeld ter bevordering van de bloedsomloop. Maar tijdens die wrijfperiode werd er ook naarstig naar luizen gezocht en altijd met zeer veel succes. Er werden zelfs wedstrijden gehouden wie de meeste ving en ik weet dat ik ée’n keer kampioen was met meer dan honderd luizen uit hemd en onderbroek. In de zomer kwamen daar ook nog vlooien bij on later, toen delapeen soon strooien hoofdkussentje uitreikte was het feest volmaakt. want in die kussens zaten wandluizen en die schijnen zich snel te vermenigvuldigen. Als je zogn beestje doodmaakt verspreidt zich een vieze Stank. Ze kwamen in donker in aktie en het was zaak in te slapen voor die beesten kwamen want het jeukte erg en dan kon je niet in slaap komen. Aan vlooien en luizen raakte je wel gewend, maar niet aan wandluizen. De eerste tijd was Zondag een Yasmi-dag (rustdag), maar heel vaak was dat de beroerdste dag van de week, want dan kon de Japanse bewaking hun plaaglust botvieren. De hele zaal leegmaken en alles fouilleren en naspeuren of er niet een stompje potlood of een beschreven velletje papier voorhanden was, of er moest wat aan het kamp gebeuren. Zo moesten wij op een Zondag het van spleten voorziene houten plafond van de zaal met oude kranten dichtplakken, want er vielen regelmatig wandluizen naar beneden. Voor deze plakkerij werden bakken met een soort stijfsel verstrekt. Spoedig ontdekten wij dat dit een eetbare soort maizena

Page 97: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

96

was en toen het plafond al lang beplakt was, werd er nog steeds naar de kombuis gelopen om nog meer stijfsel, totdat dit al te doorzichtig werd en ook spaakliep. Later was de rustdag om de tien dagen. Dat gold ook voor het hele Japanse volk.

1943

Ik spring een beetje van de hak op de tak, maar ik ga het nu over onze kleding hebben. Wij kregen een in onbruik geraakt Japans soldatenpak, een soldatenpetje en ook van die stoffen Japanse schoenen, waarbij de grote teen apan wordt gehouden van de andere tenen. Wij kregen ook nog een lange geelachtige overjas waarvan sommige met bloedvlekken en/of kogelgaten. Een met twee kogelgaten was mijn deel, ook nog een jasje met een rode strook stof op de rug, dat moest je naar je werk aanhebben. Er was ook nog een overdekte wasplaats met lange wasbakken en pijpleidingen met gaatje waar geacht werd water uit te komen, wat echter zelden het geval was. Tot er een soort houten watertorentje werd opgericht: een grote houten kist op vier poten. Dat ding begon meteen voor een drama te zorgen, door de nieuwheid lekte het aan alle kanten en vele Indische jongens, die gewend zijn dagelijks te mandién, snelden spiemaakt onder de lekkende watertoren en dat in januari; het vroor daar wel niet maar het was wel riskant. De gevolgen bleven dan ook niet uit: binnen een week brak een longontstekingepidemie uit, die verscheidene jongens het leven heeft gekost. Nu ik het toch over doodgaan heb, vertel ik meteen maar dat wij nog geen maand in Nagasaki waren toen de majoor torpedomaker Groeneweg overleed, omdat. naar men zei, hij nooit groente at. Hoe dan ook, op zondag 15 november, ik heb het onlangs in een boekje gelezen, zodoende weet ik precies de datum, gingen Wij, ik denk een stuk of 20 marine onderofficieren. Groeneweg begraven, onder bewaking natuurlijk, ook’de’Japanse kampcommandant was erbij. In een kist, gemaakt van sinaasappelkistenhout droegen wij om de beurt de overledene door een dorp, een trap op en over een heuvei in een stil dal waar zich enkeie grafpaaltjes bevonden waarop voor ons iets onleesbaars was gebeiteld. Groot misbaar van onze Jappen-commandant want, wat ik later hoorde, wat was het geval. Japanners worden gecremeerd, behalve ter dood veroordeelde misdadigers, die zulk een eer niet te beurt valt. Welnu, in het dal waar wij met onze dode waren aangekomen, was zulk een misdadigersbegraafplaats. Dat vond de Japanse commandant toch wel te gortig, onze dode hoorde daar niet te liggen, waarop wij met onze last dezelfde weg teruggingen. Men had in Japan niet gerekend op krijgsgevangenen en zeker niet dat ze ook nog konden doodgaan, zodoende was er niets geregeld. Een krijgsgevangene was een onbekend insekt bij de Jap. Groeneweg was de eerste die in het crematorium in de stad Nagasaki is gecremeerd. Later vertel ik U meer over deze inrichtin g, omdat ik zelf daar iemand naar toe heb helpen dragen om te worden gecremeerd.

Page 98: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

97

Samen met Ben van Manen, sergeant marinier en zoon van de eerder genoemde kleermaker in Soerabaja, ben ik een tijdje wasbaas van de ziekenboeg geweest. Dat was een smerige baan, maar er waren ook voordelen aan verbonden, want als wij wasgoed terugbrachten gebeurde het soms dat die verplegers zeiden: "Hou het maar, verdeel het onder je lotgenoten want de eigenaar is dood." Ik hield er een sterk khaki overhemd aan over en een warm wollen vest, niet gebreid, maar van materian en kleur van het Engelse leger. Toen heb ik gezien dat van een grote dode Australiér, die niet in het op Jappen berekende doodskistje kon, beide benen op de rand van de kist werden gebroken en achterovergebogen naast zijn bovenbenen werden gelegd, voorwaar geen prettig gezicht, maar ik leefde toen in een sfeer waarin je niets erg vond. Ook werd ik een keer benoemd tot hoofd van de strontploeg, wat een goede job bleek te zijn en waar ik later steeds vrijwilliger voor was. Ik had een metalen emmertje aan een lange stok. De WC, latrine, of in het Japans binjo genaamd, was een langwerpige ruimte met een plankier voorzien van ovale gaten, waarboven je moest hurken. Bij de ploeg behoorden een zestal dragers, die aan een draagstok de tonnen met‘inhoud naar een prauw droegen en daar leegstortten. Er moesten 150 tonnen afgevoerd worden waarbij een Japanse bewaker stond te tellen, maar na ongeveer 25 tonnen smeerde hij hem, hij vond het blijkbaar niet lekker ruiken, nou ik ook niet maar het voordeel was, dat wij steeds de tel kwijtraakten. Als ik dacht dat we genoeg gedaan hadden, zocht ik die Jap op en meldde dat ons werk af was. 150 ka? Een vragende zin eindigt in het Japans altijd met ka. Ik bevestigde dat er misschien-wel meer dan 150 tonnen waren geweest. Inmiddels was het e’én uur 's middags en konden wij gaan baden en als de anderen van de werf kwamen zaten wij 31 prinsheerlijk op ons tampatje. Het badhuis, dat na een half jaar werd gebouwd, was op Japanse wijze ingericht: een grote cementen bak met heet water, zo diep dat je tot je middel erin kon staan. Een aantal kleine houten kuipjes stonden er rondom heen. Je schepte daarmee water uit het bad om je te overgieten, inzepen, als je tenminste zeep had, afspoelen. en dan ging je een poosje in dat hete bad zitten. Dat was werkelijk een weldaad: je bleef dan de hele avond warm, maar je moest wei goed je handdoek en stuk zeep, dat op de rand lag, in de gaten houden. Ik ben de chronologische volgorde een beetje kwijt, maar op een dag kwam Ltz Visser. die zo'n beetje over de marinemannen ging, hoewel hij niets te vertellen had, want elke Jap stond boven hem. Hij vroeg mij of ik Handjo (kamerkommandant) van zaal 13 wilde worden. Daar woonden 55 meest Indische jongens, militiematrozen onder leiding van een sgt van het KNIL. die de zaak niet in de hand had. Ik vroeg hem enige bedenktijd, want kamerchef was niet zoin prettige baan. Als er wat aan je zaal mankeerde, en de Jappen vonden altijd wel iets, dan was de Handjo verantwoordelijk en kreeg hij de klappen, of er werd een kamerbewoner aangewezen die zijn eigen handjo moest aftuigen en als die dat niet hardhandig genoeg deed naar de Jap zijn smaak dan kreeg hij zelf van die Jap de volle laag, dus je moest wel. Hoe dan ook, ik stemde toe en verhuisde van zaal 8 naar zaal 13. Ik stelde orde op zaken en sprak die

Page 99: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

98

jongens moed in,ook stond ik crop dat zij op rustdag niet hun gore werkkleding droegen maar iets beters. Geen marinekleding want dat zou als een rode lap op een stier werken, vooral als ze weer een belangrijk verlies hadden geleden, wat je goed aan hun humeur kon merken. Ik had voor ogen hun moreel wat op peil te houden. Ik geloof hierin geslaagd te zijn, want toen ik van hun wegging, waarover later, waren erbij die huilden. Op een dag, toen ik op de werf werkte, moest ik met een omgekrulde schop bouten en moeren opscheppen, wat niet zo vlot ging. Ik vroeg een al oude Jap, die over ons ging om een nieuwe schop. Die was er niet beweerde hij, waarop ik de schop een eindje weggooide. Dat viel verkeerd want ik moest met hem mee naar de Kempetai (militaire politie), die ergens op de werf een onderkomen had. Daar moest ik voorover tegen een wand gaan staan en kreeg ik tien rake klappen met een dikke bamboeDaama kon ik weer aan het werk, hetgeen die dag niet lekker ging. 's Avonds ben ik ermee langs de dokter gegaan, een reserve marine-arts, wiens naam ik jammer genoeg vergeten ben. Hij vroeg: hoeveel slagen heb je gehad? Ik zei :"Tien". "Dan ben je tien dagen ziek". Ik was helemaal paars van achteren. Die dokters hadden ook weinig te vertellen, want zodra er meer dan 20 procent zieken waren, kwam een Japanse dokter opdraven die lukraak mensen genezen verklaarde. In die tien ziektedagen, die eigenlijk een soort vakantie waren, ging ik eens, ik was toevallig geheel alleen op de zaal, onder de brits achter de schuifdeurtjes snuffelen. en daar vond ik tot mijn grote schrik een pistool. Nou dat kon mensenlevens gaan kosten. Als de Jap dit vond, was de zaalchef het eerst aan de beurt om onthoofd te worden. Ik moest dat ding zo gauw mogelijk kwijt, maar hoe? Behoedzaam verborg ik het wapen onder mijn kleren en snelde naar de lam‘ne alsof ik hoge nood had en wierp het wapen in de verste afdeling waar nooit geschept werd. Dat was een pak van mijn hart want het was beslist levensgevaarlijk; de Jap zag overal complotten. Als je voor een stompje potlood al een pak slaag kreeg wat zou dan de straf zijn als ze een pistool vonden? Ik heb er tegen mijn medebewoners niet over gesproken. ik Wilde niet weten wie dat ding daar had gedeponeerd. In een hok bij het Japanse wachtlokaal zag ik eens een hoop Engelse. met kapok gevulde zwemvesten en ook met lucht gevulde vesten, een soort autobinnenbanden. Waar ik de brutaliteit vandaan haalde weet ik niet. waarschijnlijk was de hogere macht die mij tot nu toe beschermd had ook nu weer aktief, maar ik nam een zwemvest en zo’n rubberband mee. De laatste blies ik op en ik wikkelde hem in een handdoek en zo had ik een perfekt luchtkussen. Het zwemvest wist ik open te snijden. Ik had in Makassar ooit van een Japanse soldaat een zakmes gekregen, die het misschien niet durfde te houden. Het was een model knipmes van het KNIL met alles erop en eraan. Hij had het waarschijnlijk van een KNIL soldaat geplunderd en daar stond de doodstraf op. Ik hield het goed verborgen en gebruikte het zelden. Ik heb het niet durven houden en het daarom later in een WC gegooid. Afijn, ik ploos het zwemvestkapok zorgvuldig uit, droogde het op rustdagen in de zon, ik snap nog niet dat ik daarbij nooit door een Jap geschaakt ben, en maakte er een matras van. Een van mijn dekens vouwde ik in drieén,

Page 100: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

99

tussen de twee onderste lagen verdeelde ik de kapok, vouwde het bovenste deel eroverheen en naaide de zaak dicht met het in overvloed aanwezige katoen garen, waar cementzakken mee werden gesloten. Dat was over het algemeen ons naaigaren en stopnaalden werden op de werf gestolen. Ik had toen een prachtige matras, zeker 5 cm dik en 60 cm breed. Onze dekens moesten volgens een militair Japans model worden opgevouwen en nu was voor mij de kunst om mijn matras en de andere twee dekens zo te rangschikken dat die niet anders dan andere opgevouwen waren. Misschien kwam het doordat het nogal een donker hoekje was, tegen de wand vooraan in de zaal. Ik spreek steeds van "zaal" maar ze werden door eenieder ook door de Jap "rooms" genoemd. Ik heb er tot het einde heerlijk op geslapen, had weinig last van ongedierte, waarschijnlijk omdat de kapokvulling zout was van het zeewater waarin het ooit had gelegen.

1944 In het voorjaar ging de eerdergenoemde militiematroos Louwerens, die een tien voor wiskunde had, dood. Sergt. machinist van der Werf en ik en ook nog andere schepelingen van de P IET HEIN werden aangewezen om de overledene naar het crematoriumn te brengen, een welkom uitje als het niet zo droevig was. We gin gen met de ferryboat mee naar het crematorium in Nagasaki. Er was een grote ruimte met hier en daar groepjes Japanners die een familielid hadden bezorgd en wij wachtten tot deze verbrand waren. Ook Louwerens werd op een soort bakplaat gezet en in een van de vele ovens geschoven. Die ovens ontleenden hun verbrandingsvermogen aan een houtvuur, zodat het wel twee uur duurde voordat de crematie zich had voltrokken. Wij hadden. de tolk Buddingh en een Japanse officier waren erbij, een wit potje zoals men wel bij apothekers ziet en een houten kistje ter grootte van een stoof bij ons en ook een aantal eetstokjes . Toen de bakplaat met de as van Louwerens uit de oven was getrokken. moesten wij met die eetstokjes stukjes bot, vooral van de hersenpan en knokkels van de ellebogen en knieén in het witte potje deponeren. tot de Japanse officier zei: "Enough". De as van Louwerens werd in het stoofvormige kistje geplaatst nadat eerst op het witte potje zijn naam en stamboeknummer en overlijdensdatum waren geplakt. Ik droeg het geval onder mijn arm mee teru g naar het kamp en dacht: wat is alles toch betrekkelijk, hier zit je nou met je tien voor wiskunde in dit potje. Er is nog iets dat het vetmelden waard is. Op een dag begon men een paar honderd meter vanaf het water een heel diep rechthoekig gat te graven en dit te voorzien van cementen vloer en wanden. waama er waarachtig kielen werden gelegd voor vier schepen, 2 naast, 2 achter elkaar. lk was daar zeer verwonderd over: het was een stuk het land in, hoe krijgen ze die schepen to water? Toen bouwden ze naast de zeezijde van het droge dok een soort bootvormig afsluitstuk. Ze maakten aan de zeezijde daarvan eenzelfde dok en begonnen ook daar vier schepen te bouwen. Dit bouwen van dokken was altijd het werk van Koreanen. Korea was sinds 1911 een Japanse kolonie. Op een kwade morgen waren Wij beneden in een van de

Page 101: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

100

schepen, die alle 8 gereed waren om de dokken te verlaten, toen het schip waarop wij aan het werk waren, plotseling heftig heen en weer begon te slingeren en te schudden. Ik zei: "Dat misten we nog, een aardbeving!" Wij snelden naar boven en wie schetst onze verbazing toen wij, boven aangekomen in het dok konden ronddrijven op gelijke hoogte met de werkplaatsen die eromheen gebouwd waren! Omdat de sluitdeur tussen het binnenste en het buitenste dok ook scheef zat en het ieder ogenblik kon begeven, was het zaak benen te maken. Wij wisten een plank vanaf de reling in een van de gebouwen te steken en verlieten nu werkelijk als ratten het schip. Even daarna begaf de sluisdeur het en alle acht schepen spoelden naar de landzijde van de dokken tegen de daar aanwezige niet steile trappen. Zij kwamen als wrakken op en over elkaar terecht. Tegenover die trappen waren kantoren, die kregen ook nog hun portie van de vloedgolf door de open ramen zodat schrijfmachines en paperassen onbruikbaar werden en wij een stoet vluchtende typistes konden waamemen. We gingen op een nabijgelegen heuveltje zitten en hoewel wij veel schik in het geval hadden, durfden we toch in het bijzijn van de Jappen niet te lachen. Ze waren natuurlijk hels, 8 schepen tegelijk naar de bliksem! Wat was nu de oorzaak van deze scheepsramp? De damwand aan de zeezijde hardihet begeven, de bedoeling was geweest beneden de waterlijn er een opening in te maken en zo de dokken langzaam te laten vollopen, waama de dam kon worden weggehaald. Voor zover ik weet heeft het geen mensenlevens gekost. Wij dachten dat het wel een half jaar zou duren voor 26 in die dokken weer schepen konden bouwen, maar dat viel tegen: een maand later was alles weer in tact. De verantwoordelijke Koreaan zal wel kopaf gegaan zijn. Nu moet ik weer terug gaan in de tijd. Er was eens een taan gebakken. want zo men zei, de Japanse kampcommandant was bevorderd. Die taart stond af te koelen op het open raamkozijn van de kombuis en was op een gegeven moment verdwenen, gestolen! Dat was wel zo'n vreselijke belediging: van de kampcommandant een taart stelen, ongehoord! Alles was in rep en roer, de schuldige zou wel onder de Amerikanen schuilen, die durfden alles. Wij hebben het geweten: geen eten totdat de schuldige gevonden wordt of tot hij zichzelf meldt, dat heeft drie dagen geduurd. totdat een Amerikaan zich meldde. Wij kregen weer eten en toen wij de volgende avond van de werf kwamen stond de schuldige op een schavotje met aan een ijzerdraadje over zijn nek aan weerszijden een zak sojabonen. Hij heeft er uren gestaan totdat hij bewusteloos in elkaar zakte. de taart was gewroken, maar duur betaald. De Japanse kranten, waarvan er een in de Engelse taal was, werd dagelijks door een matroos ik meen ene Hoogland het kamp binnengesmokkeld. Hoe hem dat al die tijd lukte weet ik niet; hij had dus op de werf een aan de keizer ontrouwe relatie die hem die krant verstrekte. Wij waren dus aardig op de hoogte van wat er op de wereld gebeurde. Dat Italié in september 1943 Mussolini had opgehangen en nu tegen de Duitsers vocht samen met de geallieerden, wisten wij. Itarié, de Japanner kent geen letter R en kan die ook niet uitspreken. Djatto nai (niet goed). Die kranten vermeldden telken overwinningen op zee: zo-en-zoveel Amerikaanse schepen de grond ingeboord. Dat Tokio vrijwel plat was gebombardeerd en dat hun vloot tot een minimum

Page 102: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

101

was geslonken, vermeldde die krant natuurlijk niet. Na zo‘n overwinningsbericht glunderden de Japanners waar wij samen mee werkten. Wij zeiden: " De Amerikaan heeft in e’e’n week al die schepen weer aangebouwd, Japan heeft een half jaar nodig om één schip te bouwen en dat was ook zo. Wij toonden hun aan dat die z.g. overwinningen steeds dichter bij hun land plaatsvonden, dat gaf hun te denken. Je kon trouwens bij velen bemerken dat zij aan hun nieuwsberichten begonnen te twijfelen, sommigen kwamen daar openlijk voor uit. De door die werf gebouwde schepen gingen één dag proefvaren en toen er één al van die dag niet terugkeerde, begon men het einde van de oorlog in te zien. Op een dag was er luchtalarm waarbij wij in een in de rotsen gemaakte grot moesten schuilen. Van daaruit kon je over zee kijken. Er voer daar een schip dat plotseling een paar slagen in de rondte maakte en zonk, door een torpedo of vliegtuigbom genoffen. Toen moesten we van de Jap dieper de grot in, want dit mochten wij niet zien. In de lente kwamen Japanse schoolkinderen die eindjes laselektroden en ander metaalafval naar een andere plaats op de werf overbrachten; in de zomervakantie komen weer andere kinderen die het weer op de vorige plaats terugbrengen. Zoiets heet oorlogsinspanning. Het regenseizoen brengt een nieuwe verrassing. Wij krijgen regenkleding zegt men. en wij denken daarbij aan oliejassen of iets dergelijks. Nou het was een dikke laag rijsthalmen aan de bovenzijde tot een cape gevormd, die je met een touwtje onder je kin moest vastmaken. Daarbij werd een soort punthoed verstrekt en dat was het dan. Ik moet zeggen het geheel was waterdicht maar het regenwater liep wel allemaal in je broekspijpen zodat je van onderen drijfnat werd en als het regent in Japan dan is het de moeite waard: soms in juni dagenlang, waama een lange hete zomer begon. Daags nadat de geallieerden in Frankrijk zijn geland op 8 juni 1944 was dat ook bij ons bekend. De krijgsgevangenen fleurden op en de Jappen deden het tegenovergestelde. Velen van hen probeerden goede maatjes met ons te worden, je wist maar nooit waar dat goed voor was. De fanatieke Jappen worden steeds nijdiger en de bezadigden steeds vriendelijker voor ons. Wij zien steeds meer vreemde gezichten. evacués uit gebombardeerde steden die nog noon een scheepswert‘ hebben gezien en die dan ook maar een beetje rondhannesen. Onze rantsoenen worden steeds kleiner. maar ook de Japanse burger heeft het slecht. Als in mei 1945 ooK Duitsland ineenstort, lopen de Jappen met gebogen hoofd rond. Alle vrouwen hebben hun haar moeten inkorten om materiaal te leveren voor kussens in vliegtuigzittingen, maar er waren zo goed als geen vliegtuigen meer. Alle kledingstukken. 2e droegen allemaal dezelfde eenheids kleding, moesten twee cm. korter worden om materiaal uit te sparen. Op het z.g. "Rode plein” zijn jongens van 15 tot 18 jaar gehuisvest, die werken ook op de werf. zodra 2e 18 zijn zie je ze met een Japans vlaggetje in hun hand met de ferryboat naar militaire dienst vertrekken.

1945 Dit jaar en ook het volgende jaar zijn wel zeer gedenkwaardige jaren in mijn leven. Italié heeft

Page 103: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

102

het fascistische bewind gelijk met Mussolini aan de bomen gehangen, deze laatste met zijn kop naar beneden. Zijn maitresse kring dezelfde behandeling. Wij gaan nog steeds de dagelijkse sleur naar de scheepswerf. Kregen wij in het begin (okt. 1942) 3 gekookte visjes bij onze rijstbal, nu krijgen we 1 visje met zijn drieén gedeeld. Geruchten over het platgooien van Duitsland door Amerikaanse en Engelse bommenwerpers doen de rondte evenals het, zij het in onze ogen langzaam, oprukken van Russische. Amerikaanse, Engelse, en verdere geallieerde troepen naar het hart van Duitsland. Geruchten gaan ook dat in het noorden van Japan 2. g. "hit and run" Iandingen hebben plaatsgevonden door Amerikaanse landingsschepen waarbij krijgsgevangenen in een nabij de kust gelegen krijgsgevangenenkamp, zijn bevrijd. Ook bij ons gaan geruchten over verplaatsing; wij blijven in de baai van Nagasaki ook bereikbaar vanuit zee. Op 21 juni is het zover: met 1000 man vertrekken wij 's nachts om twee uur van ons eiland naar station Nagasaki. Dit nachtelijk gebeuren heeft ten doel de bevolking niet te verontrusten. Ik sliep een beetje in de trein en toen het dag was kon je door de spleten in de raambedekking een beetje van het landschap waarnemen. Wat de natuur betreft is Japan best een mooi land. Hier en daar stonden een paar vliegtuigen onder de bomen. Omtrent het middaguur arriveerden wij in ons nieuwe kamp, dat een afgeschut gedeelte van een mijnwerkersdorp was. Hier ontmoette ik vele bekende marinemensen, waaronder schipper H. Schipperein van de PIET HEIN. Hij vertelde mij het volgende: De mensen van de PIET HEIN die niet met het schip in de diepte waren verdwenen dreven op reddingvlotten rond en bij dag worden zagen ze in de nabijheid de motorsloep drijven. Zij peddelden erheen en een aantal zijn in de sloep overgestapt. Er dreef een vat met olie, waarvan wat bij de benzine van de motor werd gedaan. De krpl. Sulter nam dit initiatief en met succes, de motor deed het. Van Sulter hoorde ik later dat hij wist dat ik in die sloep had gezeten want hij herkende mijn pistool dat op de bodem van de sloep lag aan een bepaald stukje gereedschap dat ik eraan gebonden had. Waar ik gebleven was kon hij toen slechts raden. Zij namen de vlotten op sleeptouw en koersten richting Java. Onderweg kwamen zij nog een zeiljacht tegen met een paar dokters en verpleegsters van Banjoewangi. Die Wilden met dat jachtje naar Australie wat hun sterk ontraden werd, want zij hadden zowat geen eten en drinken bij zich. Ook dat jachtje werd aan de sleep toegevoegd en zonder verdere tegenslag kwamen zij in Banjoewangi aan de Oostkust van Java aan land. Dit relaas hoorde ik dus van de schipper van de PIET HEIN. Ergens buiten het kamp waar wij juist aangekomen waren hield de commandant van dat kamp een redevoering. Als je hem zou geloven dacht je in het paradijs terecht te zijn gekomen. maar hij vergat te zeggen dat je goed hard moest werken. Er waren ook enkele mensen die ik behoorde te kennen maar die door magerte onherkenbaar waren, zodat ze zichzelf bekend moesten maken. Dat strookte dus niet met al het goede dat de kampcommandant ons voorgespiegeld had. De mijnwerkershuizen waarin Wij werden ondergebracht waren alle twee-verdiepingsbarakken:

Page 104: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

103

ik belandde op een bovenverdiepin g in een kamer met zijn achten denk ik, de vloer was bedekt met tatami, dat zijn ca. 5 cm dikke matten van rijststro waar je lekker op lag, ondanks de grote voorraad ongedierte, vlooien en wandluizen, maar daar was ik al aan gewend. Het geringe comfort en sanitair waarmee de Japanner moet leven was ook allemaal nog aanwezig evenals het heetwaterbad. Onze eerste "paradijselijke" maaltijd bestond uit een paar lepels sojabonen waaruit de olie was geperst voor de oorlogsinspanning. Later zag ik dat deze bonen in open spoorwagens werden aangevoerd. Er was een aantal mijnen buiten gebruik vanwege personeelsgebrek. Deze mijnen hadden geen verticale schacht, maar je kon schuin naar beneden afdelen. Langs een smal spoor met lorries werden de kolen omhoog getrokken en na lediging werden ze losgelaten, waama ze in hoog tempo naar beneden raasden, vandaar dat in het kamp enkele bewoners met één been rondhuppelden. Die waren niet vlug genoeg opzij gesprongen en beneden door zo‘n aanstormende lorrie getroffen. De verhalen die ik hoorde over hoe het beneden in zo'n mijn toeging waren allesbehalve opwekkend. Iedereen had een op batterij werkend lampje op zijn pet; de handjo had in het glas van zijn lamp een cirkeltje en een nog hogere chef twee cirkeltjes. Die konden daar in het donker hun sadistische wellusten op de krijgsgevangenen botvieren. De buiten gebruik zijnde mijnen die vol water stonden werden leeg gepompt en om de paar weken werd er weer een in gebruik genomen. Ik heb het geluk gehad nooit in zo’n mijn te hoeven afdalen maar ik lqeeg met een groep van 10-12 man een totaal andere job. Wij moesten een eindje buiten het mijnwerkersdorp rondom een gebouw waar machines in stonden die de luchttoevoer in de mijn verzorgden. een gordel van zandzakken bouwen. Daartoe maakten wij eerst vanaf de heuvel waar we het zand schepten een soort brug over een weg, en we legden een smalspoor aan, waama het eigenlijke werk kon beginnen. Het is nooit gereed gekomen. Boven ons stond een Japanner, de beste die ik tot dan toe ontmoet had. Hij was ingenieur zei hij, maar hij mankeerde iets waardoor hij niet meer de mijn in mocht. Ook was er nog een Japanse jongen van 17: of 18 jaar die ons ploegje van 12 man van het kamp naar ons werk en terug moest begeleiden. Hem hadden ze daar neergepoot vanuit het platgebombardeerde Toldo. Het was volop zomer met veel zon en een heldere blauwe lucht waafln je vrijwel dagelijks grote groepen Amerikaanse bommenwerpers op grote hoogte zag overvliegen, waama je na enige tijd achter de bergen de bommen hoorde exploderen. De Jappen hadden een grote vrees voor deze toestellen en terecht. want het waren B 29's die later voedsel voor ons dropten, maar dat leest U nog. Wij hadden bijna allemaal een tabakspijpje van bamboe maar geen tabak dus beproefden wij de bladeren van diverse struiken, die wij op een platte lorrie enige tijd droogden, niet te lang, want dan werd het bij aanraking verpulverd. Vele malen werd onze "tabak" door ons afgekeurd. todat Wij de juiste hadden ontdekt, het blad van een wilde bessenstruik. Op een dag moesten wij wat steigerpalen van een stapel weghalen en daartussen zat een grote

Page 105: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

104

slang die door een van ons met een stuk hout onschadelijk werd gemaakt. Er was in onze groep en man die op de cultures op Sumatra had gewerkt, die beweerde dat die slang eetbaar was. [k vertrouwde dat niet erg maar onze Jappenbaas werd ook erg enthousiast. Hij ging naar zijn huis en kwam terug met een schaal fijngestampte lombok (spaanse peper) en nog andere kruiden, hij eiste het vel voor zich op dat met een paar spijkers op de lom'e werd genageld om te drogen. Enigen van ons maakten van bamboe satéstokjes, anderen stookten een vuur, weer anderen haalden het slangevlees van de graat en toen maakten wij er een satéfuif van. Ik was wel zo wijs te wachten met eten totdat de man die beweerd had dat die slang eetbaar was een paar satétjes had opgegeten zonder dood neer te vallen. Daama nam ook ik mijn portie slang tot mij en het was nog lekker ook, hoewel ik in mijn latere leven nooit meer om slangenvlees heb gevraagd. Op 10 of 11 augustus was er een Jap die wist ons duidelijk te maken, wij verstonden toen allemaal wel een beetje Japans, dat Nagasaki door "itchi bom" (één bom) van de aardbodem was weggevaagd. Man dat bestaat niet, zeiden wij, maar hij bleef bij zijnbewering. Van de bom op Hiroshima wist hij blijkbaar niets af, dat was op 6 augustus en op Nagasaki op 9 augustus. Blijkbaar was de ramp van Hirshima nog niet tot het eiland Kioesjoe, waarop wij ons bevonden, doorgedrongen. In het kamp was het meerdere malen per dag of per nacht luchtalarm, hetgeen kenbaar gemaakt werd door loeiende sirenes, waarvan er één boven ons kamp op een rots was geplaatst. wat onze nachturst niet ten goede kwam. Als je 's nachts naar de WC moest, wat door zwakte meerdere malen per nacht voorkwam, moest je "keirei" roepen, een soort wacht- woord voor de ergens in het donker lopende (of slapende) schildwacht. Wij leefden al jarenlang van geruchten, maar toen, ik weet niet waarom, namen die in die dagen vastere vorm aan. Zo hier en daar stak je wat op van wanhopige Japanners en zo werd het 15 augustus 1945, de meest gedenkwaardige dag van mijn leven. Aangezien wij geen horloges hadden, was onze tijdmeter de stand van de zon en de namiddagploeg, die om twee uur in de mijn afdaalde. Op die dag zeiden wij tegen elkaar : ' Waar blijft de middagshift? Het moet toch al twee uur zijn". Eén van ons. de onderwijzer. v.d. Stoop genaamd. uit Menado, die landstormer was, zei: ”lk ga eens beneden kijken water loos is". Wij mochten daar vrijelijk komen omdat wij daar van de WC's gebruik mochten maken. Hij kwam terug en zei: "Er is wat ernstigs aan de hand want die Jappenmeiden op dat kantoor zitten allemaal te huilen. Die hadden voor het eerst de stem van hun keizer op de radio gehoord die kwam vertellen dat hij de oorlog beeindigd had. Dat hij die volledig had verloren vertelde hij niet. 's Middags om half drie op die 15e augustus kwam een ploeg gevangenen waaronder Baartscheer, die de leiding had, voorbij op weg naar het kamp. Wij snelden naar beneden en vroegen hem wat er aan de hand was gezien de ongebruikelijke tijd dat ze naar het kamp teruggingen. "Ik weet het ook niet", zei Baartscheer maar wij hebben al ons gereedschap

Page 106: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

105

moeten schoonmaken en inleveren. Wij presten onze Japanse jongen om bij zijn maat die in de ploeg van Baartscheer zat, te informeren wat er aan de hand was. Hij vertelde ons dat "senso Yasmi" de oorlog, was afgelopen. Ongelofelijk, voor mij althans, er waren al zoveel geruchten geweest, ik Wilde wel meer vastigheid. Na overleg met onze Japanse leider lieten ook wij het werk in de steek en marcheerden naar het kamp, wat ongeveer een half uur lopen was. Het werd voor mij de hoogste tijd, want ik had mij de laatste tijd door zwakte een beetje suf gevoeld. In het kamp aangekomen arriveerden we in een heksenketel van joelende en springende krijgsgevangenen. Ik kon het bijna niet geloven dat dit het einde van de oorlog was, maar toen onze officieren in de kamer van de Japanse commandant bijeen kwamen en mochten gaan zitten, was ik overtuigd. Tot dan toe moesten onze officieren altijd in de houding blijven staan tijdens de veelal lang durende predikaties van de Jap. Ik schaam mij niet om te erkennen dat ik toen een poosje op mijn slaapplaats heb liggen huilen maar zulken waren er meer. Waar men ze zo gauw vandaan haalde weet ik niet, maar heel spoedig wapperden er Amerikaanse, Engelse en Nederlandse vlaggen.

Voordat ik in dat kamp was, waren er een paar keer Rode Kruis-pakketten binnengekomen. Alles wat in papier, althans niet in blik was verpakt werd onder de gevangenen verdeeld, zoals dat ook het geval was in mijn vorige kamp, wat ik vergeten ben te vertellen. Alles in blik werd opgeslagen voor een tijd, nog beroerder dan de huidige. Onze officieren eisten de sleutel op van deze bergplaats, een in de rots uitgehakte grot, en toen was het feest, maar niet voor iedereen, want sommige zieken namen teveel van het goede en stierven in plaats van de honger van ineens teveel eten. De volgende morgen was er rijstebrij met roomboter en suiker. witte rijst, wat wij nooit kregen, dat was er voor de Japanse bewaking. Wij kregen vroeger altijd van dat grauwe spui. dat kafferkoren werd genoemd. I De handjo's uit de mijn, die Jappen met één of twee cirkeltjes in hun lampeglas, werden gesommeerd naar het kamp te komen en werden gedwongen tot het uitvoeren van een straf: sommigen moesten met tandenborstels de WC's schoonmaken. Anderen moesten de WC's leegscheppen en in tonnen aan draagstokken wegdragen maar de tonnen moesten zo vol zijn, dat de voorste dragers tijdens het dragen de spetters van de inhoud in hun nek en de achterste dragers ze in hun gezicht kregen. Wie hiertoe order had gegeven is mij niet bekend, er werd echter spoedig een eind aan gemaakt omdat wij ons door deze strafmaatregel verlaagden tot wat wij in de Jap afkeurden. Er kwam een officiële rechtbank, bestaande uit echte rechters en advocaten, die destide als reserve-officier waren opgeroepen. Iedere krijgsgevangene kon, zo hij wilde, Jappen aanwijzen door wie hij wel eens geslagen of op andere wijze mishandeld was. Dat waren er heel wat. Wij van onze werkgroep haalden direkt onze handjo, de mijningenieur er tussenuit en verklaarden unaniem dat hij alleen maar goed voor ons was geweest. Hij kon onmiddellijk

Page 107: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

106

vertrekken. Later leest U meer over deze humane persoon. Van de beschuldigden werden alle gegevens genoteerd om later als materiaal te dienen voor hun berechting. Na enkele dagen kwamen Amerikaanse jagers overvliegen, z.g. "hell cats" en toen verscheen daarna ook een B 29 die zijn bommenluiken opende, wat enige paniek veroorzaakte, zodat wij ons in alle haast in onze in de rots uitgehouwen schuilplaats terugtrokken. Er gebeurde echter iets geweldigs, want naast ons kamp was een plek waar allemaal kolengruis lag en waar verminkte gevangenen zittend eierkolen moesten kneden; daar kwamen allerlei lekkemijen naar beneden: vlees in blik, witte bonen met vlees in tomatensaus en ik weet niet wat allemaal, sigaretten, repen chocola, samengestelde ontbijtpakketten van het Amerikaanse leger, het kon niet op. Aangezien het kolengruisterrein niet zo geschikt was, werd verderop een veld met witte kalkstrepen afgebakend en daar kwamen de B 29's dagelijks hun milde gaven letterlijk over ons uitstorten. Behalve etenswaar ook kleding, schoenen, dekens etc. Er werden ook twee aan elkaar gelaste olievaten, gevuld met chocoladerepen uitgeworpen. Eén zo'n vat viel door het dak van het slaapvertrek van de Japanse ex-commandant die juist zijn middagdutje aan het doen was en hierbij zijn beide benen verbrijzelde. Wel' goed, zei men, dat is zijn straf dat hij onze rode kruispakketten heeft opgevreten en ons honger heeft laten lijden. U begrijpt dat wij in die dagen in een paradijselijke toestand verkeerden en toen er op het dak moest worden gekalkt hoeveel mensen er in dat kamp huisden, en de piloot van het overvliegende vliegtuig het getal 1400 voor 14000 aanzag, was het helemaal feest. Toen wij dan ook enige tijd later vertrokken, bleven er hopen kleding, dekens en schoeisel achter, misschien is het nu nog in gebruik. Een Japans meisje kreeg van een politieagent slaag omdat ze een pakje kauwgom opraapte; dat was van de horto's (?), zei hij. lk verzamelde mijn Japanse kledin g en gin g buiten het kamp in het mijnwerkersdorp tot ik een huis zag waar een paar kindertjes speelden. Aan die mensen bood ik mijn kledingstukken aan: tientallen buigingen en "arigato's" (dankuwel) waren mijn loon. Die mensen hadden ook van alles niks. Wij mochten ons kamp niet verlaten, want men vreesde wraak- gevoelens van de Japanse bevolking; toen er echter uit een nabijgelegen kamp bezoekers kwamen die zeiden dat de Japanners alleen maar diep bogen, gingen ook bij ons de poorten open en waren Wij echt vrij, waarvan wij druk gebruik maakten. Ik denk met Schipperein, van der Werf, Schenkius ondemamen wij tochten, bezochten wij een ander kamp waar weer bekenden werden ontmoet en we maakten ook treinreizen, maar eerst moesten we een stukje lopen om een station te bereiken. Tijdens deze wandeling moesten wij langs een militaire post; de bezetting hiervan werd naar buiten geroepen en salueerde voor ons. Ongelooflijk, de Keizer had gesproken: “Wij moeten het onaanvaardbare aanvaarden" en dat deden ze heel gedisciplineerd. In de trein, eerste klas en gratis, ging men voor ons staan, zodat wij zitplaatsen hadden. Zo kwamen wij op een dag in Modji, een havenplaats. Een trieste aanblik want langs de gehele kade staken alleen maar masten en schoorstenen van gebombardeerde schepen boven water uit. Wij kwamen toen ook aan de weet dat de tunnel onder straat Sjimonashi, waar de Jap tonnen rijst had opgeslagen. Het

Page 108: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

107

voedsel voor duizenden mensen, door bommen was stuk gegooid waardoor de hele tunnel onder water liep en de voedselvoorraad verloren gin g. Er kwam een 2. g. bevrijdingsteam in het kamp, een arnerikaanse officier, een paar engelsen en nog anderen. Wat zijn die lui dik, dachten wij, maar dat kwam omdat wijzelf allemaal broodmager waren, hoewel dat dank zij de Amerikaanse droppings dagelijks beter werd. Dat bevrijdingsteam voerde besprekingen over onze afvoer uit het kamp. Wij scharrelden ook nog wat in de omtrek van het kamp rond en kochten op een soort boerderijtje voor een paar repen chocola en een paar pakjes kauwgom een konijn. Ik had al eens verteld dat ik, hoewel jaren geleden, 500 konijnen op een dag gevild had, dat wilden ze nooit geloven. In het kamp hing ik het dier vakkundig op en zei tegen mijn maat: "Als jij nu even een emmer heet water gaat halen in de kombuis!" toen hij terugkwam weas het dier gevild en op afwasssen na panklaar; toen geloofden zij dat ik een expert was in konijnenvillen. Wij hebben de bout lekker in de roomboter gebraden en met een man of wat heerlijk gesmuld, het is een schande het te zeggen, maar al die lekkere Amerikaanse etenswaren begonnen te vervelen. Ik heb ook nog voor twee pakjes kauwgom en een-reep chocola mijn haar laten knippen en wel door een vrouwelijke kapper, die mij duidelijk maakte dat ook haar man voor de eer van de Keizer was gesneuveld. Ik denk samen met Schenkius, besloten wij onze ex-baas, de mijningenieur een paar pakjes sigaretten te brengen. Wij wisten waar hij woonde en toen wij bij zijn huis arriveerden, zagen wij op het raamkozijn al een aantal Lucky Strikes, Philip Morris en Camels liggen, anderen waren ons dus al voor geweest om hun dankbaarheid voor zijn humane behandeling te laten blijken.

Onze aftocht uit het kamp zou in drie groepen plaatsvinden; er was een spoorrails langs ons kamp voor afvoer van de kolen en aanvoer van de sojabonen, zoals ik al schreef. Ik was ingedeeld bij de laatste groep, en wel op 19 september 1945. Met een luxe personentrein vertrokken wij zonder wrok en blij dat het crop zaL Ik moet nog even vertellen dat de Amerikanen chantage pleegden op de vervangende Japanse commandant. Hij moest voor een auto met bier zorgen. anders zouden ze hem aanklagen voor het stelen van de voor ons bestemde Rode Kruis zendingen, en het bier kwam! Een lange treinreis met een lange stop in de stad Fukuoka, waar de kampen naar genoemd werden, Fukuoka I - II, etc. De treinreis ging tot Nagasaki door het mooie Japan. Verbijsterd waren wij toen wij door wat eens Nagasaki was geweest reden en helemaal niets meer terugvonden. Ergens stond een porceleinen voetstuk van wat eens een kappers- of tandartsstoel was geweest. dat was alles. Wij reden door naar het havengebied waar enkele Amerikaanse oorlogsschepen langs de kade lagen afgemeerd. Ik Wilde een khaki-hemd dat ik nog van de PIET HEIN overhad naar huis meenemen als souvenir. Er was weinig van de oorspronkelijke kleur meer te zien. Allemaal

Page 109: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

108

lappen in diverse kleuren, zelfs een blauw-wit geblokt stuk van een kussenovertrek zat er tussen, het meeste op illegale manier verkregen. Ik kreeg hiertoe echter geen kans want wij moesten ons naakt uitkleden en onze plunje werd in een groot vuur gegooid, ook mijn khaki hemd; daama moesten we douchen en werden we bespoten met een wit poeder. We kregen Amerikaans ondergoed, een khaki-pak, schoenen, een handdoek en een groene zak met toiletartikelen. Die zak hadden we nog op de Hendrik Baskenweg, er waren schoenborstels ed. in geborgen. Wij werden verdeeld over verschillende schepen en ik kwam op de Amerikaasne kruiser BILOXI terecht waar ik een groot metalen blad in handen geduwd kreeg, waarop een biefstuk werd gelegd zo groot als ik nog nooit gezien had. Die werd omlijnd door patates frites en natuurlijk een smak ijs. Amerikanen kunnen niet buiten ijs. Ik kreeg een kooi toegewezen van een matroos. De bemanning van het schip liep nog steeds oorlogswacht 6 nur op 6 uur af. Ik kon dus zes uur slapen, daama moest de eigenaar erin. Zij liepen oorlogswacht ondanks de vrede, omdat nog niet alle onderzeeboten binnen waren en men vreesde dat een of ander onderzeebootcommandant een zelfmoordaktie wilde ondernemen. De volgende morgen verlieten wij Nagasaki en zag ik Japan aan de kim verdwijnen. Ik heb geen tranen gestort bij dit afscheid, integendeel.

Twee dagen later arriveerden wij bij de Oostkust van Okinawa waar wij in de baai voor anker wilden, wat niet mogelijk bleek. Er lagen daar toch een vloot schepen, honderden, koopvaardij- zowel als oorlogsschepen, zodat wij om het eiland heen stoomden naar de westkust, hoewel het ook daar wemelde van de schepen. Het einde van de oorlog was onverwacht gekomen en een bijna aaneengesloten rij schepen, varende van de westkust van Amerika richting Japan of de nabije eilanden hoopten zich daar op, hun thuisvaart moest allemaal nog geregeld worden. Er kwamen enige landingsboten opzij van de BILOXI met geweldige grote negers aan het roer die ons naar de wal vervoerden. Gereedstaande vrachtauto's brachten ons vervolgens naar een tentenkamp waar ook soldaten van het Amerikaanse leger waren ondergebracht. De voeding was er prima maar het regende er voortdurend en niet zo zachtjes ook zodat de vloer van onze tent in een modderpoel veranderde. Wij sliepen daar gekleed op veldbedden en je schoenen hing je tijdens je slaap aan de veters aan het veldbed vanwege het water op de grond. Er was ook een op de Jappen veroverd groot vliegveld op dat eiland en van dat vliegveld vertrokken om de paar uur een paar vliegtuigen via de Filipijnen terug naar de States en naar huis. Daar verlangden die bemanningen net zo erg naar als wij. Siommigen waren al vier jaar van huis. Zij hadden eerst Duitsland platgegooid en werden toen ingezet tegen Japan. Er was daar in dat kamp een soort kantoor waarin 's nachts van [ijd tot tijd het licht werd ontstoken en een loket werd geopend. Er stormden dan een aantal lui op af, wiens namen en andere (nationaliteits-) gegevens werden genoteerd, zij klommen dan in een auto en vertrokken

Page 110: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

109

uit het kamp. Ik wilde wel weten wat dat te betekenen had en kwam er achter dat deze mensen naar het vliegveld werden gebracht om met een vertrekkend toestel naar de Filipijnen te worden afgevoerd. Ik zei tegen Schenkius: "Ik zal tot twee uur bij dat luikje postvatten, dan por ik je en moet jij de rest van de nacht wachten. Als tijdens mijn wacht dat luikje opengaat geef ik onze namen op en por ik je wakker, gebeurt dit op jouw wacht, dan doe jij zo met mij." Onze plannen leidden tot succes; ik was net afgelost toen Schenkius mij kwam roepen en wij de modder in die tent achter ons lieten. Met een vrachtauto werden wij naar het vliegveld gebracht waar bij een soort cantinewagen gratis koffie en doughnuts (een soort oliebol) werd verstrekt. Toen moesten we met 8 - 10 man in een jeep plaatsnemen die ons onder een reusachtige viermotorige bommenwerper bracht, recht onder een open luik waardoor wij in het toestel klommen. De gezagvoerder was een hele lange kerel met een hele lange klep aan zijn pet, ik zie hem nog voor me. Motoren startten en daar gingen we de lucht in. Wij ex-gevangenen venoefden in het nu lege bommenruim en we maakten het ons gemakkelijk. Bij dag worden kwam een bemanningslid vragen of we koffie wilden en tot onze verbazing stak hij een stekker ergens in de wand en maakte een pot heerlijke koffie. Hij zette ook nog een paar ontbijtpakketten bij ons neer. I Die vliegtocht duurde ongeveer tot het middaguur, waarna geland werd‘ op het vliegveld Clarkfield, gelegen op een uitgestrekt bergplateau. Een jeep reed onder het toestel, we stapten uit en werden overgebracht naar een lichter toestel, een Dakota die ons verder vloog naar een tegen de stad Manilla gelegen kleiner vliegveld, Nicholsfield geheten, waar de grote B 28's niet konden landen. Vandaar weer op een vrachtauto naar een 20 km buiten Manilla gelegen Amerikaans Replacement Depot. Een zee van tenten en nissenhutten, een PX (verkoop toko), zelfs een kerkje was er gebouwd, weliswaar van stro maar toch met een heus torentje. Een al jaren in Amerika werkende Belgische aalmoezenier was er pastoor, hij kon dus ook Nederlands spreken. Daar in dat kamp werden uit geheel Azié krijgsgevangenen verzameld. Amerikanen. Engelsen. Nederlanders, waaronder veel Indo-Europeanen, Australiérs, Nieuwzeelanders. Kameraden die elkaar enige jaren niet gezien hadden ontmoetten elkaar daar; dat gold evenzeer voor de Nederlanders, het hoeft geen betoog dat de stemming uitbundig was, vooral toen wij een paar honderd dollar kregen uitbetaald en in de PX het nodige konden inkopen, ik kocht b.v. een armbandhorloge, waarover later meer. Elke nationaliteit werd in zijn eigen tentencomplex ondergebracht. Wij werden naar een soort duinlandschap met struikgewas gebracht en het commando was: Wait. Wij wachtten dus en begrepen er niet veel van tot er opeens een komplete afdeling Amerikaanse genie verscheen met bulldozers, walsen etc. etc. en gevolgd door een paar wagens met tenten. Een verbazingwekkende organisatie. In een uur tijd was het gehele duinterrein schoon, vlak en hardgewalst en de tenten, voorzien van veldbedden, opgezet. Wij kregen bestek en veldvles, waaronder een aluminium drinkkroes, die hadden we nog in de Ooievaarstraat, daar is hij

Page 111: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

110

verdwenen. De vork mes en lepel heb ik nog. Zoon Cor heeft er jarenlang mee gegeten. Gewapend met deze spullen trokken wij de volgende morgen naar de keuken hetgeen 's middags en '5 avonds herhaald werd om het lekkerste voedsel van de hele wereld in ontvangst te nemen en te verorberen. Mocht je aan de eerste uitgifte niet genoeg hebben, dan waren de koks blij als je nog een "round" kwam maken. De ochtend na onze aankomst gingen wij naar een plunjemagazijn en ontvingen daar, lopende langs verschillende toonbanken een volledige Ametikaanse soldatenuitrustin g. Het eerste kreeg je een lege plunjezak met sluitbeugel en hangslot, vervolgens 3 groene 3 witte singlets, idem onderbroekjes, 2 khakipakken en een groen wollen pak, stropdassen, sokken, 2 korte jassen en een lange overjas. Deze laatste heb ik later in Den Helder nog laten verven in marineblauw en nog enkele jaren gedragen tot het niet meer mocht omdat de vorm afweek van de voorgeschreven marine-uniform. Ook twee paar schoenen werdenons uitgereikt. Eén paar met van die hoge kappen, die later bij hat bramenplukken uitstekend Van pas kwamen. Ik heb veel gewandeld daar in die omgeving. Er is een subtropisch klimaat, dus lekker. Ook gingen wij wel met vrachtauto’s vol naar de 'stad Manilla, waar het wemelde van de Amerikaanse soldaten. Men zei dat er twee miljoen in en om Manilla waren, bestemd voor de aanval op Japan wat voor November 1945 gepland was. Ze wilden allemaal graag naar huis. Er gold voor hun een regeling, gehuwden eerst, waarbij het aantal kinderen ook nog een rol speelde. Ik bezat een bundel Japanse yen-bankbiljetten die geen cent meer waard waren. Er was iemand wiens naam ik niet zal noemen, die deel had uitgemaakt van een bevrijdingsteam. Zij hadden yens meegekregen vanuit zijn uitzendplaats en hij beweerde dat hi] ze weer tegen de oude waarde kon inwisselen. Dat wilde hij voor mij doen. Toen ik een paar weken later vroeg hoe het stond met het inwisselen zei hij beroofd te zijn. Dat gebeurde wel op die volgepakte vrachtauto‘s, maar in dit geval denk ik er het mijne van. De wisselaar was nogal een dorstig mens; ik was dus f1. 800.— kwijt. De marinemensen. vrijgezellen en zij die niet hun gezin in Indië hadden. gingen al heel spoedig weg met een Amerikaans schip naar San Fransisco, waar ze de Kerstdagen doorbrachten en verder met vliegtuigen naar huis. Zij waren met Oudejaarsdag thuis in Holland. Daar waren er bij die 31 in 1937 naar Indië waren gekomen, dus zij waren bijna 9 jaar weggeweest. Velen keerden ook niet terug. Onze machinist Van der Werf, die ook zijn gezin in Holland had, was er ook bij. Op een dag kwamen er lijsten te hangen met de namen van vrouwen en kinderen en waar zij zich bevonden. Mijn gezin bevond zich in kamp Adek in Batavia. Ik heb toen direkt een lange brief geschreven en Moe schreef terug, maar de postverzorgin g in Indië ging nog niet zo vlot vanwege de vrijheidsstrijd (Merdeka) die toen daar gevoerd werd. Ik liep al een paar jaar rond met het (waan-)idee dat Cisca overleden was, doch zij stonden allen op de lijst. Gelijk met mij las ook Wim van Linden dat zijn gezin intakt was. Wij zijn toen samen naar het kerkje gegaan en zijn daar neergeknield. Dat zijn hoogst ingrijpende gebeurtenissen in een

Page 112: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

111

mensenleven en dank aan de Allerhoogste was hier zeker op zijn plaats. Wij maakten ook tochten per vrachtauto heel ver weg. Alle chauffeurs hadden opdracht lifters in uniform op te pikken. Ik denk dat we er met zijn vieren op uitgingen. Schipperein, van Linden, Schenkius en ik. We logeerden dan in een hotelletje of soms bij particulieren. Iedereen was daar zo gastvrij en dankbaar tegenover degenen die zij als de bevrijders van de Japanse terreur zagen. Ik ben toen ook nog in de oude stad Manilla geweest in de wijk Intra Muros. Dat lag volkomen in puin evenals vele andere gebouwen in de stad. Men vertelde dat in die oude stadswijk met dikke muren de laatste Japanners zich hadden teruggetrokken en zich letterlijk hadden doodgevochten. Velen moesten nog onder het puin liggen en dat kon je ook wel ruiken. Op een dag was ik toevallig bij de commandment van het Nederlandse gedeelte toen er een papier werd opgehangen, waarin werd gesteld dat er koks en botteliers werden gevraagd voor een in Brisbane (Australié) in te richten vrouwenkamp. Ik zag hierin een middel om mijn gezin naar Australié te krij gen. Ik maakte mijn kollega Heijstek deelgenoot van wat ik gelezen had en beiden gaven wij ons op. De officier die dit regelde vroeg ons of wij het vak van kok en bottelier wel verstonden. Heistek was in het Jappenkamp kok geweest en ik beriep mij op mijn ervaring als bottelier op de Z-boten 1931—1933 en dito op de Onderzeeboot K12. Na deze referenties te hebben aangehoord en ik nog aan mijn betoog toevoegde dat het verdelen van een blikje corned beef over vier man niet zo moeilijk was, zei hij: "Goed, zet je plunjezak maar klaar, jullie kunnen elk ogenblik opgeroepen worden om te vertrekken.

1945-1946 Het Nederlandsch-Indische Gouvernement of wat daarvoor doorging kocht van Amerika een aantal overtollige Dakota’s. die op het vliegveld Nicholsfield stonden. Bij ons in het kamp aanwezige vliegtuigmakers togen aan het werk om deze toestellen vliegklaar te maken. Er kwamen wat vliegers uit Australié om de kisten daarheen of naar Indië te vliegen. Er gingen dan ook een aantal Indische jongens mee, ex-krijgsgevangenen. die ook hevig naar huis verlangden. Hier wil ik even tussen voegen dat zes broers, lndo-Europeanen aflcomstig uit diverse jappenkampen elkaar hier in Manilla weer ontmoetten, een unicum! Door het hierboven beschreven regelmatige vertrek van bewoners werden uiteraard de Nederlandse tenten steeds leger, totdat alleen de zestien man nog over waren die kok en bottelier moesten worden in het in Brisbane op te richten vrouwenkamp. Hier zij vermeld dat later in Melbourne, toen wij naar dit imaginaire kamp informeerden. men er daar nog nooit van gehoord had en plannen hiertoe nooit hadden bestaan. Er was zelfs niemand meer om ons salaris uit te keren. Hiervoor moesten wij naar de stad Manilla naar een soort Nederlands consulaat. Daar zat achter de tafel Henk Bos. onderwijzerszoon uit Egmond, over wie ik al eerder schreef in Hong Kong. Wij wisselden kort onze ewarin gen uit en toen, voorzien van een bundeltje Amerikaanse dollars kocht ik op een markt een aantal paren schoenen voor vrouw, dochters en zonen. Van mijn vrouw wist ik de

Page 113: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

112

maat en aangezien ik dochters had in verschillende leeftijden, zouden zeker enkele paren wel passen. Er waren nabij het kamp voorraden opgeslagen van alles wat in een millioenenleger nodig is, voor mannen, vrouwen en materieel. Er was een kilometers lang hek eromheen, en toch werd er veel gestolen, auto's vol tegelijk. De dieven kwamen met een vervalst bonnenboekje, getekend door een fictieve kolonel en de magazijnmeester gaf wel, hij moest toch van zijn spullen af. Er lag daar een stuit rubberbanden zo groot als tien flatgebouwen, kleine autopedbandjes voor invalidenwagentjes en manshoge voor de grote vliegtuigen. Het bier in blikjes en flessen dat overal gedronken werd in Manilla en omgeving was waarschijnlijk ook op deze "legale" manier verlqegen en op de markt gebracht. Overigens kon je in het kamp dagelijks 5 sigaren en een paar pakjes sigaretten gratis afhalen in de cantine waar je ook gratis bier kon drinken. De oorlog was over on er waren steeds minder afnemers; deze spullen terugvoeren naar het land van herkomst was zinloos, dat kostte alleen maar geld en scheepsruimte. Met Kerstmis ging ik naar de nachtmis in het kerkje van aalmoezenier Desmet en het vertrek naar Brisbane scheen in het vergeetboek te zijn geraakt, en zo werd het januari 1946. Op zondag 16 januari werden wij 's middags ineens gesommeerd met onze eigendommen op een vrachtauto te klimmen en bracht men ons naar de haven waar wij op een Amerikaans vrachtschip werden gedebarkeerd. Ik denk dat wij met 12 man waren. Van de oorspronkelijke zestien hadden er vier er door het lange wachten de brui aan gegeven en waren naar hun land Indië vertrokken. Diezelfde nacht vertrok het schip JOHN D. CAREY naar zee en koerste tussen de Filippijnse eilanden door zuidwaarts. Wij hadden een keurig verblijf op het achterschip. Daarin hadden tijdens de oorlog geschutsbemanningen verbleven toen het schip was uitgerust met luchtdoel en oppervlaktekanons. Beneden in de messroom van de bemanning gingen wij eten en dat was, zoals meestal op schepen, prima. Wij passeerden de evenaar waarbij het Neptunusfeest niet werd vergeten. Aangezien die evenaar midden over Indie loopt, was ik die al tientallen malen overgetrokken. De gekleurde bemanningsleden moesten het ergste verduren. De bootsman van dat schip, een doorgewinterde oude rot, wist allerlei leuke "spelletjes" te bedenken. Wat denkt U van rotte vis, die twee man met hun kin over het dek moesten voortschuiven en wie het eerste de eindstreep haalt, wint maar de verliezer wordt z.g. gekielhaald. Hij wordt geblinddoekt en dan draaien ze hem een tiental malen in de rondte, daama wordt een touw om zijn middel geknoopt en vertellen ze hem dat hij gekielhaald wordt, dan tillen ze hem op en zeggen dat hij op de reling staat,lmaar in werkelijkheid zetten ze hem op het luikhoofd, wat nog geen meter van het dek af is. Hot groen aangeslagen slachtoffer wordt gezegd diep adem te halen, want hij zal onder het schip worden doorgetrokken. "Spring", klinkt het commando en de arme man komt dan even lager op het dek terecht. De andere verliezers zijn geen getuige van deze vertonin g maar worden beurtelin g afgehaald en op hun beurt "gekielhaald". Wij varen langs de oostkust van Nieuw Guinea door de Bismarckzee tussen de

Page 114: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

113

Solomonseilanden door. In dit gebied heeft het eerste treffen tussen Jappen en Verenigde Staten plaatsgevonden, de vele scheepswrakken zijn de stillen getuigen hiervan. Ik ben vergeten hoe lang die reis heeft geduurd, maar op een middag liepen wij de haven van Port Kembla binnen, ten zuiden van Sydney. Een klein vrachtautootje kwam aangereden en een oude kennis, Rammers, kwam ons afhalen. Wij bedankten kapitein en bemanning voor de genoten gastvrijheid en de interessante zeereis en weggingen wij naar Sydney. Daar was een soort station voor watervliegtuigen van de Nederlandse MLD, dus ook daar ontmoetten wij weer kennissen. Point Piper heette het daar. Wij vielen met onze neus in de boter want dezelfde avond was er daar een "party": een krp’l kok was getrouwd met een Australische. Hij was een kinderloze weduwnaar, wiens vrouw op 4 februari 1942 in Socrabaja bij het bombardement was omgekomen. Aangezien men bij de "strijders" in Australié de krijgsgevangenen zo gauw mogelijk kwijt wilde zijn, werden wij de volgende dag op een vliegtuig gezet en naar Melbourne gevlogen waar het hoofdkwartier van de Marine was gevestigd. Het gebouw, een dubbele villa, deed dienst als kazeme, het eigenlijke hoofdkwartier Was ergens anders, dat komt nog ter sprake. Die kazerne heette Queen’s Mansions, waar dat op slaat weet ik ook niet. Omdat in het vliegtuig waarmee ik van Sydney kwam ook wat vrouwen en kinderen zaten die door de remous, het neervallen en weer opstij gen van het vliegtui g, druk aan het overgeven waren en ik niet aan de spetters ontkwam, Wilde ik meteen in Melbourne onder de douche. Het was tijdens het rniddagmaal maar gezien mijn ervaringen in het vliegtuig had ik geen trek. Ik legde mijn in Manilla gekochte horloge bij mijn spullen en na terugkomst uit het bad was mijn horloge verdwenen, gestolen, zogezegd. Terwijl ik hierover stond te mijmeren kwam er een Indische jongen, een hoomblazer, binnen en vroeg of bootsman Kuiper er was. Nou die was er niet. Verrek, dacht ik, die heeft mijn horloge gejat en komt kijken of er nog meer van zijn gading is. Hij kon weten dat bootsman Kuiper aan tafel zat, dus dat hij hem daar moest zoeken was een rotsmoesje. Ik meldde mijn verlies aan schipper Grootjans, chef der équipage, die zei: "Man dat klokje heeft hij allang doorgegeven aan een of andere griet. een vriendin van hem die buiten staat te wachten. Zo gaat dat hier". Mooie boel, dacht ik. het eerste wat mij overkomt nu ik in vrijheid ben is rnij mijn horloge ontstelen. Omdat er in Queen's Mansions geen plaats was, kon ik een kamer aan de wal huren. natuurlijk op kosten van de navy. Ik weet niet meer door wiens tussenkomst, maar ik kwam terecht bij een oude Schotse dame met haar dochter, die oorlogsweduwe was en die een groot huis op Saint Kilda Road bewoonden. Zij verdienden hun brood met het verhuren van kamers met ontbijt. Dat ontbijt werd in de keuken genuttigd en bestond uit thee, comflakes en hete melk waarin ook nog pruimen of andere vruchten lagen. Op een van de kamers vertoefden drie meisjes, dochters van Broekhof, een onderwijzer uit Indië die echter militiematroos was en van mijn leeftijd was. Hij was afkomstig uit Goes en zijn vrouw heette Geluk. wat ik een opvallende naam vond. Hij en zijn vrouw logeerden ergens anders. Hij zei: "Stam. als je

Page 115: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

114

weggaat, waarschuw mij dan, dan kunnen mijn vrouw en ik op jouw kamer". Later meer hierover. Ik liet een metalen hutkoffer maken en ging veel de stad in om inkopen te doen. Zo heb ik met Van Linden een hele dag in het Meyers Imperium doorgebracht, een vele verdiepingen tellend winkelcomplex, waar alles wat op de wereld te koop is, verkrijgbaar was. Er waren van die afdelingen waar een bordje hing "Hier spreekt men Nederlands", dan werd een juffrouw naar voren geschoven die je met je inkopen hielp. Voor mijzelf kocht ik een bruine broek en grijsachtig colbert met overhemd, das, schoenen enz. en sommigen van jullie zullen je herinneren dat er een grote kist met plunjezak in Egmond arriveerde waaruit van alles tevoorschijn kwam. Tientallen knotten wol in diverse kleuren, waar tante Betje van der Hoeven nog vele dingen van gebreid heeft, wollen truitjes en bijbehorende vesten, die men daar cardigans noemde. Voor Moe een lange warme lichtgroene kamerjas, gordijnstof, materiaal voor japonnen en ik weet niet wat al meer. Ook had ik bij een aanbevolen zaak een kamgaren marine-uniform laten maken, terwijl ik ook nog een volledige marine-uitrusting van het magazijn ontving. Ik bezocht ook wel de Dutch Club waar je vele bekenden ontmoette en waar mijn klasgenoot uit Rotterdam in 1924 die inmiddels sgt. hofmeester was geworden, de scepter zwaajde. Louis v.d. Wal heette hij. Hier wil ik nog een grappig incident vermelden. Op een regenachtige namiddag, het was herfst in Australié, wilde ik in de stad nog wat inkopen doen voor sluitingstijd. Ik had net salaris gekregen en ik ging naar de keuken om mijn hospita de kamerhuur te betalen. Ik hing daarbij mijn regenjas over de leuning van een stoel die bij het fornuis stond. Na met haar te hebben afgerekend, griste ik mijn regenjas van de stoel, hing die over mijn arm en liep haastig naar de tramhalte. Op de tram staande waren er passagiers die op een nogal vreemde manier naar mij keken en een beetje lachten. Ik dacht: Wat is er aan mij te zien? en naar beneden kijkend ontwaarde ik een over mijn arm hangend paar dameskousen naast mijn regenjas. Ik frommelde die steels in een der jaszakken en stapte bij de eerstvolgende tramhalte uit. Terugkerend in mijn tehuis ging ik naar Madam en zei: "Look. here are your stockings". "My stockings? My stockings? Where did you get them from?" En ik vertelde het verhaal waar hartelijk om werd gelachen. En zij zei: :My oh my, and such big lovely holes in it!" (zulke mooie grote gaten erin). Ik had ze in mijn haast van de stoelleuning gegrist waar 2e te drogen hingen. Er was in Queen's Mansions een Indische jongen, een sgt. vliegtuigmitrailleurschutter. een jongen die in 1942 op lS-jarige leeftijd dienst had genomen. Hij kon alleen maar schieten en van de verdere militaire zaken wist hij niets. Hij vroeg mij hoe het met mij ging. Ik zei, "Wel goed, maar op mijn kamer heb ik het een beetje koud. "I e kunt van mij een elektrisch kacheltje ovememen voor 1 pond", ik meen dat die toen fl. 6,50 waard was. "Oké", zei ik "geef maar op". "Dat kan niet", zei hij, "want het is in mijn pension en je moet het zelf halen. Ik geefje een

Page 116: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

115

briefje mee voor mijn hospita, want ik mag dit gebouw niet uit. Ik heb voorlopig arrest." "Wat heb je dan voor misdadigs op je geweten?" vroeg ik hem. Hij had zijn schip "achtergezeild", een term die aangeeft dat je al of niet moedwillig van je schip bent weggebleven. Gezien de toestand in Indië was Nederland nog steeds in oorlogsomstandigheden en kon je voor achterzeilen de kogel krijgen. Hij vertelde mij hoe de vork in de steel zat. Op een dag werd hij benoemd om op een scheepje, waarvan de kapitein-eigenaar meer piraat of zeeschuimer was dan zeeman, als militair escorte mee te gaan. Het vervoerde wapenmateriaal naar Indië. Er werden toen wel meer van die half illegale charters afgesloten omdat de Australische regering onze koloniale ambities niet steunde en dus geen schepen beschikbaar stelde, maar de Nederlandse vertegenwoordiging aldaar had tegen het einde van deoorlog met Japan al vele goederen ingekocht. De jeugdige onervaren sergeant Lauterbach ging naar dat schip en de kapitein zei: "Wat kom je doen Dutchy?", waama hij vertelde welke opdracht hij had. "Oké". zei die piraat en het schip vertrok en liep de volgende middag in Brisbane binnen. "Ik moet hier brandstof laden en morgenochtend om 8 uur vertrekken we weer dus als je de wal op wilt, ga je gang." Hij, de escorte, liet zich hiervoor lijmenghij had kennissen in Brisbane, maar toen hij ‘s avonds om 11 uur op de kade kwam, was het schip verdwenen. "Naar zee vertrokken”, zei de havenmeester. De halsmisdaad was hiermee voltrokken, "zijn schip achterzeild in oorlogstijd", erger kon niet. Die schipper—eigenaars van dat soort scheepjes hadden dan ergens een ontmoeting met een collega-piraat. een deei van de lading wapens werd overgeladen en voor goed geld aan rebellen en andere "vrijheids— strijders" verkocht, misschien ook wel aan de Indonesische. Op die manier kwamen zij aan hun wapens. Een of andere obscure instantie financiert deze transacties. Lauterbach. waar dit alles om draaide, zag de toekomst echter niet somber in. Een paar maanden later ontmoette ik hem in Batavia, als vrij man. De hele zaak was geseponeerd; in Australië mocht men niet weten dat het Nederlandse Gouvernement hun uitvoerwetten overtrad door gebruik te maken van piratenschepen. Terug nu naar Queen's Mansions. Het kacheltje heb ik gehaald, het heeft in de Ooievaarstraat nog gebrand op 4 januari 1947. onze eerste dag daar, toen wij een stuk kachelpijp misten. wat Tame To de volgende dag kwam brengen. Het vroor toen keihard.

Op een morgen vertelde de majoor konstabel Piet v.d. Zande mij met betraande ogen; hij had de oorlog met zijn gezin in Melbourne doorgebracht; dat hij de vorlge dag een aantal Polsten 20 mm kanonnen had ontvangen uit Amerlka. Dit geschut was op tweewielige karretjes gemonteerd, die waren voorzien van autobanden. "Laten ze nou vannacht alle autobanden van die karretjes gestolen hebben”, zei hij. Nog geen uur later zei schipper Grootjans tegen mij: "Je moet je melden op het hoofdkwartie bij Kolonel Poldermans, van hem krij g je een bijzondere opdracht." Op dat hoofdkwartier kreeg ik van hem te horen dat ik een goederentrein moest escorteren die allerlei oorlogs- en semi-oorlogs materiaal bevatte en die van Melbourne aan de Oostkust naar Perth aan de Westkust moest worden gebracht. De oorzaak van dit verplaatsen

Page 117: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

116

was dat de bootwerkers in Melbourne, die het herstel van de Nederlandse kolonisatie in Indië afwezen, de goederen niet wilden laden. In Perth in West Australié hield men er andere politieke inzichten op na, dus daar kon dat wel. De kolonel Poldetrnans riep een sergeant die mij per jeep naar de bewuste trein zou brengen om een kijkje te nemen en om te informeren wanneer de vertrekdatum was gepland. Het bleek een lange trein te zijn, samengesteld uit wagons van verschillende vorm en laadvermogen. Op een paar open wagons stonden enkele keukenwagens en aan een paar dichte wagons hingen zelfs zegelloodjes zodat niet was na te gaan wat die bevatten. Lucht rnisschien. Teruggekomen bij Polderrnans gaf hij mij de vrachtbrieven en wenste hij mij goede reis, het zou een dag of zes duren; het werden er 17.Ik gaf hem te verstaan dat ik geen enkele verantwoording aanvaardde voor die lading, met in mijn achterhoofd de bandendiefstal bij v.d. Zande en de verzegelde wagons van de trein. Het vertrek was bepaald op de volgende dag om twee uur 's middags. Ik had ontdekt dat de achterste wagon, hoewel ook een soort goederenwagon, voorzien was van een kacheltje, een klaptafeltje met daarvoor een bankje en een veldbed. Een revolver met patronen, een wollen deken, die ik "vergeten" ben terug te geven en die nog jarenlang thuls dienst heeft gedaan. "Q.M." stond erin. Ik sloeg wat sigaretten en mondvoorraad in en mijn jeep met chauffeur haalde mij af en bracht mij tot het rangeeremplacement waar de trein zich bevond. Wie schetst mijn verbazing, toen ik ontdekte dat die er niet meer stond. Ik ging naar een hoog-gebouwd huisje van waaruit men de wissels bediende en overzicht over het rangeerterrein had. Daar héél in de verte stond mijn trein;, met mijn plunjezak achter mij aan tussen en onder wagons door met een kans om doodgereden te worden, bereikte ik mijn logeerwagon. Na veel heen en weer rangeren gingen wij eindelijk van start metals eerste stopplaats Port Augusta Australie‘ bestond toen uit een aantal autonome Staten, waar ik vandaan kwam was Victoria en Port Augusta lag op de grens van South Australia, terwijl Perth weer in de staat West Australia lag. Nu was het zo dat al die Staten, heel stom, een verschillende spoorbreedte handhaafden, zodat de lading moest worden overgeladen in wagons met een andere breedte. De stationschef in Port Augusta had voor arbeiders gezorgd. l-lij zei tegen mij "Blijf niet bij dat overladen, want ze hebben drie jaar onder militaire druk gewerkt en als ze een uniform zien worden ze kopschuw en weigeren te werken. Bovendien duurt het vier dagen en zo lang kan je toch geen toezicht houden.” Hetgeen ik beaamde. Hij beval mij een hotelletje aan en daar kreeg ik savoyekool, aardappelen en een bal gehakt, voorafgegaan door soep. Na vier dagen vertrokken wij weer, nadat ik mijn mondvoorraad had aangevuld met melk, brood eieren en bananen. Ergens werden een paar personenwagens aan de trein gekoppeld, waarvan ook ik dankbaar gebruik maakte. In die coupe’ reisde een Ausu’alische familie met een paar kinderen; zij waren naar familie op vakantie geweest en gingen weer terug naar hun schapenfarm ergens in het achterland. Ergens stopte de trein op een zijspoor, want dan moest een trein uit tegenovergestelde richting, het was enkelspoor, passeren. Daar bij die stoppplaats kwam een vent aanwaggelen met een plunjezak

Page 118: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

117

op zijn rug, die bij ons in de coupe kwam. Hij had een behoorlijk stuk in zijn kraag en brabbelde in een voor ons onverstaanbare taal wat voor zich heen. Hij haalde uit zijn plunjezak een fles rum; de zak bleek slechts flessen dank te bevatten; en offreerde ons een dronk. Die Australische mevrouw beschikte over kopjes en zo werd het nog een vrolijke boel daar in de vroege ochtend. Later maakte hij zich in het Engels een beetje verstaanbaar, hij was een Fin en was naar zijn zuster met vakantie geweest die in een of ander plaatsje in Australié woonde en nu was hij weer op de terugreis naar de schapenfarm waar hij werkte. Ergens raakte ik mijn reisgezelschap weer kwijt maar kort daarna stapte een dikke Australiér zomaar ergens in de woestijn bij mij in. Die man had zes weken in een hutje langs de spoorbaan gewoond. Het was zijn taak de rails van overtollig stuifzand te ontdoen en hij was nu afgelost. Ik kon natuurlijk al aardig wat Engels spreken en wij hadden een geanimeerd gesprek. lk moest bij hem thuiskomen in Adelaide, onze eerstvolgende stopplaats. "Dan gaan we vanavond naar de trottings", dat was een harddraverij. Zo gezegd zo gedaan en je kon daar natuurlijk gokken. "Doe maar net als ik", zei de Aussie, en waarachtig ik won een groot aantal ponden, ik weet heus niet meer hoeveel, maar toch wel een paar ho’nderd gulden. Ik logeerde in Adelaide in een logement van een Youth for Christ club, een soort Leger des Heils. Ik had aan de machinist gevraagd, wanneer wij weer verder gingen. In het weekend werd niet gewerkt, dus ook niet gereden. Het vertrek werd bepaald op Maandagmorgen elf uur. Toen gingen wij weer. Bij een van de keren dat de trein op een zijspoor werd gebracht om een passerende trein door te laten, gebeurde het eens dat een grote groep Aboriginals, de oorspronkelijke bewoners van het land, bij mijn wagon verschenen. Wat een afzichtelijke lui: vliegen op hun ogen en neusgaten en tamelijk opdringerig. Ze riepen steeds: “Joe Smokey. Joe Smokey". Toen ik mijn koppel en revolver omdeed weken ze een eindje terug, ik brak wat sigaretten doormidden en wierp ze hun toe. Ze vochten als razenden om een halve sigaret te bemachtigen. Hier waren wij midden in de woestijn Nullabor Plains waar een stuk spoorlijn is van 300 km zonder een enkele bocht. Langs de lijn lagen veel olijfgroene‘blikjes en dozen, weggeworpen door soldaten die hier tijdens de oorlog waren gepasseerd. Ook zag je geraamtes van konijnen en een enkel schaap, die door een passerende trein waren aangereden. Eindelijk bereikten wij Calgoorlie, de plaats waar zich goudmijnen bevonden. lk vroeg aan de stationschef hoe lan g het overladen kon duren, want hier bereikten wij West Australia met weer andere spoorbreedte. Op zijn minst vier dagen, was het antwoord. waarop ik besloot in het stadje naar logies om te zien. Terwijl ik daar zo liep komt er een vent aangewaggeld, nogal dronken zo te zien, die steekt zijn wijsvinger tegen mijn borst en zegt: "De morgenstond heeft goud in de mond". Waar dat op sloeg wisten we allebei niet. Het was een eigenaardig dialect dat hij sprak, maar het was toch een soort Nederlands. Hij bleek een Zuid=Afrikaander te zijn die in de goudmijnen van Calgoorlie was terechtgekomen. Hij kwam uit de nachtdienst en zijn ploeg had een goede vondst gedaan die nacht, hetgeen met bier besproeid moest worden. In Australië wordt veel bier gedronken. Ik heb in Melbourne eens gezien dat bij een café een

Page 119: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

118

kinderwagen stond, er kwam een vrouw uit het café met een glas bier in haar hand, ze zette een liggende baby overeind, die kennelijk met graagte van het gerstenat dronk. Ik ben nog bij die Afrikaander op visite geweest, ik meen dat hij Simons heette. Zijn vrouw, een Engelse, lustte ook bier en ik ook maar ik kende de Australische gewoonte dat elke gast meebetaalt aan de vertering; zo ook hier in Calgoorlie. Ik kocht in het plaatsje nog een khaki hemd en korte broek, want de zes dagen die de reis zou duren waren er al 14 geworden. Zo begon ik na enkele dagen aan de laatste etappe van deze avontuurlijke en interessante reis tijdens welke ik meer van het land heb gezien dan de meeste inwoners zelf. Bij aankomst in Peth was ik het gehele continent van oost naar west doorgetrokken. Ik had een briefje geschreven waarin verrneld werd dat ik de goederen in goede staat had afgeleverd, dat wilde ik ter ondertekening aanbieden aan de ontvanger, wie dat ook zou zijn. Het bleek een hele dikke Ltz. te zijn die het niet nodig vond om mee te gaan naar de trein, maar het briefie voetstoots tekende. Ik wist natuurlijk geen weg in Perth, maar ik was nauwelijks het station uit toen ik Sgt torpedomaker Dam ontmoette, die daar facteur (postverzorger) was. Hij loodste mij mee naar het marinekwam'er. Men zei mij dat ik zou logeren op de onderzeebootbasis aan de Swan River even buiten de stad en met welke trolleybus ik er kon komen. Aldaar ontmoette ik weer enkele oude bekenden van de Onderzeedienst in Soerabaja in 1934. Ze wilden mij daar op een naar Nederland vertrekkende onderzeeboot plaatsen, evenals Van Linden. Ik zei: "Dat kan niet want mijn eigendommen zijn nog in Melbourne, en bovendien moet ik mijn bevindin gen nog melden aan Kolonel Poldermans, mijn lastgever. Op zondagavond was er op die onderzeebootbasis een party, er was er een jarig, meen ik en het werd nogal laat. Om 4 uur 's morgens werd ik gewekt. "Hé, kleed je direkt aan, er komt een auto voor je van de,...hij noemde een militaire reisorganisatie...., die brengt je naar het vliegveld, er gaat een Dakota met militair personeel naar Melbourne, daar kan je in mee." In de ochtendschemering stegen wij op en ik viel prompt in slaap. Ik werd wakker door een paar lichte schokken, wij waren geland. "Zijn we al in Melbourne?" vroeg ik, waarop er door mijn medepassagiers allen bestaande uit militairen, waaronder ook enige vrouwelijke, hartelijk werd gelachen. Wij waren weer terug in Perth, de piloot hoorde iets verdachts aan een motor en wilde niet een urenlange vliegtocht over de onbewoonde woestijn met misschien een noodlanding, en hij keerde terug. "Vanmiddag om 1 uur als de motor is gerepareerd. proberen wij het nog eens". Op het afgesproken uur startten wij weer, maar volgens een ander reisschema, wij landden in Calgoorlie, waar ik zowat een week geleden met de goederentrein was geweest. Daar moest worden ovemacht en ik zocht mijn vorige logement weer op. ’s Anderendaags, na een tussenlanding om te tanken in Adelaide, was ik weer terug in Melbourne, 17 dagen treinreis heen en 17 uur vliegen terug.

1946 Ik had van alles geprobeerd om mijn gezin naar Australié te krijgen, had zelfs treinreizen ver

Page 120: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

119

buiten Melbourne gemaakt, echter zonder succes. Boven op een heuvel was een soort klooster, men zei mij dat daar ook Hollandse priesters woonden. Zij zouden veel relaties hebben en mij wel kunnen helpen. Nou vergect het maar. Ik kreeg een sigaar en er werd met veel troostrijke woorden en beste wensen afscheid genomen. Hier wil ik nog een uniek voorval vermelden. Mijn collega Heistek zou naar Indië gaan om zijn gezin te zoeken. Op het vliegveld kwam een vliegtuig uit Indië aan en het zou ook weer terug gaan met o.a. Heistek. De aangekomen passagiers stapten uit en laat nou zijn vrouw en twee kinderen onder de uitgestapte passagiers zijn! Stel je voor dat hij ze misloopt: hij in Indië en zij wildvreemd in Australië! Nadat al mijn pogingen om mijn gezin naar mij toe te halen schipbreuk hadden geleden, schreef ik naar Moe: "Ga zo gauw je kans ziet naar Holland, ik kom zodra ik kans daartoe zie, ook daar heen. Slechts enkele dagen nadat ikterug was van mijn trein- en vlieg-reis, werd ik op het hoofdkwartier bij Kolonel Poldermans ontboden. "Ik heb bericht gekregen", zei hij, "uit Perth dat er ée’n wagon to weinig was". "Dat kan wel zijn," zei ik, "maar ik heb het hele spul volledig afgeleverd," en ik toonde hem het briefje, bewijs voor goede ontvangst. Ik heb U van tevoren gezegd geen verantwoording te aanvaarden voor een lading die niet geheel te controleren was door mij, maar ik kan U wel verklaren hoe dat tekort van één wagon ontstaan kan zijn. De spullen zijn vanwege het verschil in spoorbreedte twee keer overgeladen, ml. in Port Augusta en in Calgoorlie, en ten slotte is een lading uit twee kleine wagons in e’én grote wagon terechtgekomen het had net zo good andersom kunnen zijn en dan hadden ze in Perth twee wagens teveel gehad. "lk zal het nagaan," zei hij en ik heb er nooit meer iets van gehoord. Ik was nog maar net enkele dagen terug van mijn dwars-door—Australié-reis, toen mij werd medegedeeld dat ik op 16 april met het SS Caracao naar Nederland zou vertrekken. Maar in de na-oorlogse verwarrlng, waarin de gekste dingen gebeurden, kreeg ik op een morgen te horen: Vanmiddag om l uur met de trein naar Sydney, daarna met een vliegtuig naar Batavia, waar je op de mijnenlegger Willem v.d. Zaan geplaatst wordt, die op het punt staat naar Nederland te vertrekken. lk alarmeerde de eerder genoemde Broekhof, de onderwijzer/militiematroos, die inmiddels een schooltje leidde voor kinderen die uit Indië afkomstig waren, wat hij nog heel lang gedaan heeft. Ik zei hem dat mijn kamer beschikbaar kwam en of hij asjeblieft wilde zorgen dat mijn spullen naar Nederland verzonden werden. Van deze taak heeft hij zich zeer bekwaam gekweten, waarvoor ik hem nog steeds dankbaar ben. Aan kennissen van mij, vrouw van een marineman, had ik geld gegeven voor een trapnaaimachine en wat lakens en slopen, van beide heb ik nooit iets gezien. lk verwijt dat mens niets, er ging toen zoveel verloren tijdens transport. Om 1 uur ging ik met de trein naar Sydney met tegen de avond een stop in Albury, waar een warme maaltijd werd geserveerd in de stations- wachtkamer. Daarna terug naar de trein, maarë

Page 121: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

120

die was inmiddels ingewisseld voor een slaaptrein met bedden erin, onze bagage stond ervoor. Als medepassagier had ik o.a. bootsman Gerrit de Koning, een onderzeebootman van de 0 19; hij was als krijgsgevangene met meerdere van zijn lotgenoten bijna blind geworden. In het kamp in Manilla moest ik de brieven van zijn kinderen aan hem voorlezen, die schreven dat hun moeder in het kamp was overleden, voorwaar geen aangename taak. Gerrit beschikte in de trein over een fles rum, waarvan wij het een en ander namen als slaapmiddel. De volgende morgen waren we weer in Sidney waar ik weer op de basis van de MLD in Point Piper terechtkwam. "Zondagavond gaan jullie per vliegtuig verder”, zei men ons daar. Ik geloof dat dat op vrijdag was. Wij werden met al ons hebben en houwen naar het vliegveld Morrisfield gebracht waar we moesten inchecken in een Dakota, waar zich nog een klein incident afspeelde. Een Aussie die daar ook het een en ander te vertellen had, vond mijn metalen trunk te zwaar; terwijl wij daarover redetwistten, o.m. dat mijn Europese kleding waar ik in feite naar toe onderweg Was, mee moest, kwam de piloot van het toestel ltz Vlieger Reijnders naderbij en zei: "Wat is er hier loos?" Nadat ik hem over de bezwaren van de Aussie verteld had, zei hij :"Gooi in het toestel die trunk" en dat was dat. 's Avonds laat, ik denk dat het Palmzondag was, ik was 's morgens vroeg in Sydney nog naar de kerk geweest, werd er gestart en naar de startplaats gereden, veel lawaai van motoren en geen start. Er kwam een jeep opdagen en ik hoor het vlieger Reijnders nog zeggen: "Er deugt geen moer van deze kist". Nou dat klonk niet zo bemoedigend. Wij moesten terug naar het platform en uitstappen. "Morgenochtend, zelfde tijd", was het antwoord op onze vraag wanneer er weer gevlogen werd. Met dezelfde auto gingen we weer terug naar Point Piper waar we misschien niet zo welkom waren maar waar we wel met onze neus in de boter vielen. want er werd weer een party gehouden vanwege een huwelijk. De volgende avond werd er werkelijk gestart tijdens een hagelbui; het was daar toen late herfst. Wij waren met een stuk of zes passagiers; de zitbanken waren tegen de wand in langsrichting; in het midden tussen die banken was een vliegtuigmotor geplaatst en vastgesjord, het was bestemd voor een in Makassar gestrand toestel. Het was nog donker toen wij in Cloncury landden om te tanken; even benen strekken en een sanitaire stop, en daar gingen wij weer. Ik was in opperbeste stemming want ik ging immers naar mijn gezin na ruim vier jaar afwezigheid tijdens welke ik meerdere malen temauwemood aan de dood was ontsnapt. Denk aan het Piet Heindrama en twee keer was vanaf grote hoogte een paal vlak bij mij neergekomen, van e’én ervan had ik letterlijk de wind ervan langs mijn arm gevoeld. Ik denk dat ze in Egmond en elders de sterren van de hemel hebben gebeden voor mijn behoud en met succes. Terug naar onze vliegtocht. Tegen de middag werd in Port Darwin geland. Toen hadden we Australié van zuid-oost tot noord-west overgevlogen. Vertrokken in een hagelbui waren we in de tropen beland en stond je even naar adem te snakken in de middaghitte, inderhaast de Europese voor tropenkleding verwisseld en naar een hangar, waar een warme maaltijd

Page 122: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

121

genuttigd werd. Daama gin g het weer verder in noord-westelijke richting en zag ik na enige tijd Indië weer, te weten het eiland Timor vanuit de lucht, alles was nog even groen als voorheen. Wij vlogen een tropische regenbui in en dan voel je een schok door de plotselinge snelheidsafname als je zo'n waterwolk invliegt. In makassar werd de motor die wij meebrachten uitgeladen en kregen wij meer ruimte. Er waren daar gewapende matrozen die mijn medegevangenen waren geweest in Japan. Zij bewaakten nu op hun beurt Japanners die daar op het vliegveld werkten. Eén bewaker zei: "Kijk die daar en die," en nog een paar wees hij er aan, "zijn ter dood veroordeeld wegens oorlogsmis- daden”. Ik zag geen kans medelijden bij mezelf op te wekken met hun lot. Wij bleven om een mij onbekende reden wel een paar uur daar aan de grond en ik had zo graag die dag nog "thuis" willen zijn. Eindelijk werd er toch gestart en nu met zuidwestelijke richting naar Kema Moran (?) het vliegveld van Batavia, waar wij om ongeveer 10 uur 's avonds landden. Een aanwezige auto bracht ons naar het Departement van Marine, waar ik meteen tegen de officier van de wacht zei dat ik naar mijn gezin wilde in het Adek kamp. "Nee sergeant, dat kan nief, er is hier een avondklok ingesteld. Als je na tienen op straat bent heb je kans dat 2e je voor je raap schieten". Nou dat Wilde ik niet op het einde van alle verwikkelingen die ik heelhuids had doorgemaakt. "Morgenochtend om 7 uur gaat daarheen een bus en daar kan je mee mee." Ik herinner mij niet of ik die nacht nog geslapen heb, maar voor dag en dauw stond ik gereed om in de bus te stappen. Bij het Adek kamp gekomen, wat bewaakt werd door p‘as uit Holland gekomen soldaten. vroeg ik binnen aan een dame waar mevrouw Stam huisde. "Oh," zei ze, "die is gisteren naar Nederland vertrokken”. Ik weet niet welke intuitie mij ertoe dreef, maar ik twijfelde aan haar bewering. Achteraf had zij gelijk, dat was het gezin van schipper Stam uit Sliedrecht, die de vorige dag was vertrokken. Er stond voor één der barakken een man zich te scheren en ik vroeg hem: "Weet U ook waar mevrouw Stam woont?" "Ja," zegt hij "hierbinnen", hij deed de deur voor me open en wees met zijn vinger "Kijk daar zitten zij." (nu moet ik even stoppen). Daar en toen heb ik wel de aangrijpendste momenten van mijn hele leven meegemaakt. daar zaten ze alle zeven op hun legerstedes: Moe, Jani, Cor en Ria, de doodgewaande Cisca, Gerda en Frans. die 3 1/2 jaar was en die ik nu voor het eerst zag. Hij vond dat ik een mooie hoed had en moest hem even op zijn hoofd hebben. Er was koffie en er was ook nog tante Betje. Wat moet er toen in die arme ziel zijn omgegaan; haar enige kind dochter Willy was in April 45 overleden en later kreeg Zij ook bericht dat haar man aan de Birma-spoorweg was overleden zoals zovelen. Zij zat daar met lege handen en ik was zo schat- en schatrijk. Ik moet erkennen dat ik mij haar toestand niet heb gerealiseerd, zo zeer was ik in de wolken met mijn eigen geluk. Op 2 februari 1942 was ik vertrokken; het zou voor l4 dagen zijn, het werd ruim 4 jaar, maar er waren er over de hele wereld velen die hetzelfde lot ten deel was gevallen, zeer velen

Page 123: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

122

kwamen helemaal niet meer thuis, dus mocht ik van geluk spreken. Ik had vemomen dat de marine beslag had gelegd op een aantal particuliere woningen voor ex— kampbewoners; daar wilde ik ook achterheen. Bovendien wilde ik mijn plaatsing op de Willem v.d. Zaan annuleren. Om dit te bereiken moest ik op een bureau van de Marine zijn waar ik Ltz Meijer trof, een KPM stuurrnan die als reserveofficier was opgeroepen en die ook bij ons op de PIET HEIN de zeeslag had meegemaakt maar het er levend vanaf had gebracht. Hij was een joviale knul en het weerzien was zeer hartelijk. In telegramsde vertelden wij elkaar onze ervaringen, waama ik hem mijn probleem voorlegde. Hij nam een rood potlood en schrapte mijn naam van de Willem v.d. Zaan-lijst. Wat de huisvesting betreft moest ik mij in verbinding stellen met bootsman Scherpenzeel, die maakte dat beslist in orde. Dat kwam het ook: '3 middags verhuisden mijn gezin en Tame Betje naar Thibaultweg nr. 10. Dat huis moest je met enkele gezinnen delen maar wij hadden toch enkele slaapkamers, wel met stapelbedden maar vrouw en kinderen waren van de hel in de hemel geraakt. In de naastgelegen woning was een dikke Indischman, die fungeerde daar als kok en zag kans ons een bijna complete rijsttafel te brengen. Overdag gingen wijiwel eens de deur uit, 's avonds was dat niet raadzaam en ook verboden. I e hoorde dan in de verte schoten knallen en soms dreven er lijken in de kali. Tante Betje had al enkele aanbiedingen voor plaatsing op een thuisvarend schip afgewezen, zij wilde tegelijk met mevrouw Stam naar Nederland. Wij werden ook enige keren aangewezen. maar dat werd dan kort daarop weer geannuleerd. Zieke mensen, aangevoerd uit kampen in het binnemand kregen, terecht, voorrang. Op een dag ging ik met Janie en Cor naar een goedang ergens 1n de stad waar goederen van gei‘ntemeerden waren opgeslagen, om te speuren naar een trunk van Tante Betje, evenwel zonder succes. Op de heenweg zag ik op een paaltje voor een lndische woning, die nogal ver van de weg stond, een hangklok liggen zonder iemand in de nabijheid die als eigenaar kon worden aangemerkt. "Als we terugkomen en hij ligt er nog, dan neem ik hem mee”. zei ik tegen de kinderen en zo geberude het. Ik nam de klok onder mijn arm. de slinger lag erin. en ik hing hem in onze woonruimte. Hij liep en sloeg prima op tijd en hij heett nog jaren dienst gedaan. Op 30 April. de verjaardag van Prinses Juliana, was er een kinderfeest waarvoor weinig belangstelling was. Er waren sandwiches, afltomstig uit Hotel des lndes. Eén van de organisatoren zei tegen mij: "Neemt U het overschot, wat nogal veel was. maar mee naar huis en de sehaal mag U ook wel houden." Het was een fraaie glazen schaal, die hier in Ten Anker onder de borden staat (en waar je nu inmiddels bij Hennie zelfgebakken taartjes van kunt eten red.) Eindelijk was het dan zover: het MS Tegelberg zou ons thuisbrengen. We gingen met ons hebben en houwen naar Tandjong Priok. waama we veilig en wel aan boord raakten, hoewei niet voor 100 %, want in Straat Soenda moesten we vanwege onbekende mijnenvelden onze zwemvesten omdoen. Rie vroeg op een gegeven moment: "Vader. zijn we nu al door de

Page 124: file · Web viewMémoires van een gewone Egmondse jongen. 1. Hoofdstuk 1. Het moet nu maar gebeuren. Ik ga mijn herinneringen opschrijven. Hoe zullen we het noemen?

123

mijnentuin?"

...en hier eindigt het verslag van Vader nogal plotseling. We hebben verder volgens mijn eigen "herinnering" een voorspoedige reis gehad, hoewel Fransje onderweg zijn sleutelbeen brak op één der scheepstrappen. Vader had in zijn goeie ouwe trunk nogal wat chocoladerepen meegenomen, daar kon hij bij zijn kinderen veel eer mee inleggen. En onderweg in het Suezkanaal maakten we voor het eerst kennis met Zwarte Piet: wij passeerden daar een mooie grote villa waaromheen en in de tuin verschillende zwarte tuinlieden in de weer waren. "Bar is het huis van Sinterklaas," zei Vader, "en die knechten zijn allemaal zwarte Pieten." In Nederland aangekomen werden we begroet door onze Hollandse familie, ik kan me nog herinneren dat ik het maar wat en g vond, al die vreemden die mij zo nodig moesten afzoenen!

Gerda