dewereldvanpav.weebly.comdewereldvanpav.weebly.com/.../25703482/de_middeleeuwen.docx · Web viewDe...

14
Grote tijdsperiode: De middeleeuwen (476 - 1450) Bij het nader bestuderen van de middeleeuwen kwam men al snel tot de slotsom dat het hele tijdvak van zo’n 10 à 12 eeuwen niet kan worden behandeld als 1 aaneengesloten periode met een zelfde karakter. Daarom kwam men met de aanduidingen ‘de vroege middeleeuwen’ en ‘de late middeleeuwen’. De vroege middeleeuwen (475 – 1000) Verval van het Romeinse Rijk (3 de – 5 de eeuw) Het Romeinse Rijk vormde in zijn bloeitijd (1 ste en 2 de eeuw) één geheel, verdedigd door een sterk leger. Het werd vanuit Rome bestuurd door één keizer, bijgestaan door een uitgebreide administratie. De keizer gedroeg zich steeds meer als een goddelijke alleenheerser. Het Romeinse rijk kende een sterk ontwikkelde handelseconomie. Grote steden weden vanuit heel de mediterrane wereld bevoorraad met basis- en luxeproducten. De Romeinen kenden aanvankelijk een open en verdraagzaam polytheïsme. In de late oudheid werd het christendom een belangrijke godsdienst. In 394 werd het zelfs de staatsgodsdienst. Vanaf de 3 de eeuw raakte het machtige Rome echter steeds verder in verval. Er heerste een langdurige economische crisis. De keizers hadden nog nauwelijks macht. De grenzen van het rijk stonden onder enorme druk. De invallen van Germaanse stammen maakten de chaos volledig. De eenheid van het rijk ging verloren. In 395 viel het rijk uiteen in een West- en Oost-Romeins rijk. In 476 kwam er een einde aan het West-Romeinse rijk. Het Oost-Romeinse rijk leed veel minder onder de crisis. De hoofdstad Constantinopel lag heel gunstig en was uitstekend verdedigd. De Germanen konden de stad niet innemen. Na de ondergang van het West-Romeinse rijk bleef het Oost-Romeinse rijk verder bestaan. Het wordt he Byzantijnse rijk genoemd. Rond 500 was het West-Romeinse rijk uiteengevallen in verschillende Germaanse koninkrijke. Hun koningen waren meer stamhoofden en legeraanvoerders dan echte vorsten. Hun legers bevochten elkaar. De Germanen waren ongeletterd, ze hadden geen ervaring met administratie. Het Westen viel terug op een eenvoudige landbouweconomie. De plattelandsbewoners produceerden zelf basisproducten die ze nodig hadden. Handel was er nog nauwelijks, er circuleerde nog heel weinig geld. De steden verschrompelden verder. De Germaanse koningen in het Westen bekeerden zich tot het

Transcript of dewereldvanpav.weebly.comdewereldvanpav.weebly.com/.../25703482/de_middeleeuwen.docx · Web viewDe...

Grote tijdsperiode: De middeleeuwen (476 - 1450)

Bij het nader bestuderen van de middeleeuwen kwam men al snel tot de slotsom dat het hele tijdvak van zo’n 10 à 12 eeuwen niet kan worden behandeld als 1 aaneengesloten periode met een zelfde karakter. Daarom kwam men met de aanduidingen ‘de vroege middeleeuwen’ en ‘de late middeleeuwen’.

De vroege middeleeuwen (475 – 1000)

Verval van het Romeinse Rijk (3de – 5de eeuw)Het Romeinse Rijk vormde in zijn bloeitijd (1ste en 2de eeuw) één geheel, verdedigd door een sterk leger. Het werd vanuit Rome bestuurd door één keizer, bijgestaan door een uitgebreide administratie. De keizer gedroeg zich steeds meer als een goddelijke alleenheerser.Het Romeinse rijk kende een sterk ontwikkelde handelseconomie. Grote steden weden vanuit heel de mediterrane wereld bevoorraad met basis- en luxeproducten.De Romeinen kenden aanvankelijk een open en verdraagzaam polytheïsme. In de late oudheid werd het christendom een belangrijke godsdienst. In 394 werd het zelfs de staatsgodsdienst.Vanaf de 3de eeuw raakte het machtige Rome echter steeds verder in verval. Er heerste een langdurige economische crisis. De keizers hadden nog nauwelijks macht. De grenzen van het rijk stonden onder enorme druk. De invallen van Germaanse stammen maakten de chaos volledig. De eenheid van het rijk ging verloren. In 395 viel het rijk uiteen in een West- en Oost-Romeins rijk. In 476 kwam er een einde aan het West-Romeinse rijk.Het Oost-Romeinse rijk leed veel minder onder de crisis. De hoofdstad Constantinopel lag heel gunstig en was uitstekend verdedigd. De Germanen konden de stad niet innemen. Na de ondergang van het West-Romeinse rijk bleef het Oost-Romeinse rijk verder bestaan. Het wordt he Byzantijnse rijk genoemd.

Rond 500 was het West-Romeinse rijk uiteengevallen in verschillende Germaanse koninkrijke. Hun koningen waren meer stamhoofden en legeraanvoerders dan echte vorsten. Hun legers bevochten elkaar. De Germanen waren ongeletterd, ze hadden geen ervaring met administratie.Het Westen viel terug op een eenvoudige landbouweconomie. De plattelandsbewoners produceerden zelf basisproducten die ze nodig hadden. Handel was er nog nauwelijks, er circuleerde nog heel weinig geld. De steden verschrompelden verder.De Germaanse koningen in het Westen bekeerden zich tot het christendom en maakten er opnieuw de enige en verplichte godsdienst van. Dit christendom verbond het verdeelde Westen. De bisschop van Rome werd als paus de leider van de westerse kerk. Latijn bleef de voertaal voor godsdienst en geschreven cultuur.

Barbaarse stammenDe romeinen gebruikte de naam ‘Germanen’ als aanduiding van een grote verzameling ‘barbaarse’ stammen die ten noorden van het Romeinse rijk woonden. Zelf beschouwden die stammen zich nooit als 1 volk.De Germaanse cultuur verschilde op vele vlakken van de Romeinse cultuur. Daarom beschouwden vele Romeinen de Germanen als achterlijke, gevaarlijke wildemannen. De Germanen kende geen steden of stenen huizen zoals de Romeinen. Ze woonden in kleine nederzettingen of alleenstaande hoeven. Dat waren lange houten constructies met wanden van gevlochten takken. Het dak was met riet bedekt.Germanen geloofden ook sterk in natuurkrachten en brachten offers (soms mensenoffers) bij bomen, bronnen, moerassen… Zij geloofden dat in de moerassen Goden en geesten woonden.

Het Byzantijnse rijk (500 - 1453)Het Oost-Romeinse of Byzantijnse rijk strekt zich uit over 3 continenten; Europa, Azië en Afrika met de stad Byzantium als centrum. Het kerngebied van het rijk lag in Klein-Azië en het Balkan schiereiland.

Het Byzantijnse rijk was één en onverdeeld. De keizers bestuurden het als alleenheersers vanuit de hoofdstad Constantinopel (ook Byzantium genoemd). Ze werden bijgestaan door een uitgebreid ambtenarenkorps.In het Oosten bleef ook de handelseconomie goed draaien. Grote, welvarende steden bleven voor hun basis- en luxeproducten aangewezen op de invoer.In het Byzantijnse rijk bleef het christendom staatsgodsdienst. De keizer beschouwde zich als Gods vertegenwoordiger op aarde. Hij leidde niet enkel de staat, maar ook de kerk. In het Oost-Romeinse rijk was niet Latijn maar Grieks al eeuwenlang de meest gesproken taal en de taal van de geschreven cultuur. In het Byzantijnse rijk werd Grieks ook de voertaal voor godsdienst en bestuur.

Onder keizer Justinianus beleefde het Byzantijnse rijk een absoluut hoogtepunt. De keizer wou de eenheid van de Middellandse Zeewereld herstellen. Door veroveringen in Spanje, Italië en Noord-Afrika slaagde hij daar ten dele in. Na Justinianus was het leger niet meer in staat de grenzen te verdedigen. Vele gebieden ging verloren. Italië viel in de handen van de Germaanse Longobarden. Op de Balkan zorgden de Bulgaren voor grote problemen. In Klein-Azië was Perzië de grote vijand. In de 7de eeuw profiteerden de Arabieren daarvan om Byzantium van zijn rijkste provincies te beroven.

ByzantiumIn dit rijk gelde de Byzantijnse theocratie: één staat, één kerk, één wet.Er bestond een staatskerk, met de keizer als hoofd. Hij werd gewijd als plaatsvervanger van God op aarde (theocratie)

De stad had ongeveer 750 000 inwoners. Men beweerde dat men in de straten 72 verschillende talen kon horen.De stad telde 5 keizerlijke en 9 prinselijke paleizen, 8 openbare en 153 particuliere badhuizen; er waren binnen de stadsmuren meer dan 300 kloosters.

EconomieByzantium beschikte over grote vloten en was het drukste handelscentrum van de christelijke wereld. Het was een draaischijf van de mediterrane handel. Het onderhield handelscontacten met Azië (Indië en China). Via de Zwarte Zee voerde het handel met Oost-Europa. Het christelijke Byzantium en de islamwereld waren vijanden, maar voer den een levendige handel met elkaar. De gouden munt van Byzantium , de bezant, werd overal als betaalmiddel aanvaard.Nijverheid en handel waren de spil van een bloeiende economie. De boeren, handelaars, de vaklui, ambtenaren, … iedereen was opgenomen in deze geldeconomie.In het rijk was sociale ongelijkheid troef. De tegenstellingen waren groot tussen rijken en armen, tussen vrije burgers en slaven.

CultuurDe kunst in Byzantium stond vooral in dienst van de kerk. Kunstenaars sneden geraffineerde ivoorstukken, schilderden fresco’s, verluchtten manuscripten, weefden en bewerkte zijde. Maar het was in de architectuur, de mozaïekkunst en iconenkunst (afbeeldingen van Christus, Maria en heiligen) dat de Byzantijnen topprestaties leverden.

Christus (mozaïek) Maria met kind (icoon)

De Arabische beschaving (600 – 1300)In de uitgestrekte woestijngebieden van het Arabische schiereiland woonden halfnomaden (deel van het volk trekt rond met vee terwijl de rest een vaste verblijfplaats heeft) in stammen. Ze hadden een herderseconomie. Kooplui en ambachtslieden leefden in de marktstadjes van Midden-Arabië. Voor de handel met Byzantijnen en kooplui uit het Oosten waren de oasen stopplaatsen langs de karavaanwegen. Aan de kusten en in de vruchtbare valleien van het zuiden werd aan landbouw gedaan.Mekka was het landsbouwcentrum. In deze stad, in de Ka’aba, vereerden de verschillende stammen vele goden (polytheïsme). Iedere stam aanbad zijn eigen goden en had zijn eigen riten. Er was religieuze verdeeldheid.Er bestond geen Arabische staat. Er waren alleen stam- en familiehoofden. Er heerste politieke verdeeldheid.

Mohammed werd in 570 geboren in een koopmansfamilie in Mekka. Als jongeman kwam hij in contact met het jodendom en het christendom. De moslims geloven dat de engel Gabriel hem in 612 verscheen: Allah (het Arabisch voor God) had Mohammed uitverkoren tot profeet om de islam (de gehoorzaamheid aan God) te prediken. Omwille van de tegenstand in Mekka week Mohammed in 622 uit naar Medina. Dat jaar is het begin van de mohammedaanse kalender. In die stad werd hij aanvaard als de politieke en religieuze leider. Zo kwam hij in 630 terug naar Mekka. De Ka’aba werd het belangrijkste heiligdom en Mekka de heilige stad van de islam.Bij de dood van de profeet in 632 was bijna het hele Arabische schiereiland bekeerd en onderworpen. Mohammed bracht dus godsdienstige en politieke eenheid in het vroeger totaal verdeelde Arabië.

Het heilige boek van de islam, de Koran, is een bundeling van de onvervalste woorden van God zelf door de engel Gabriel aan de Profeet geopenbaard. De Koran bevat voor de

moslims één geloof, één moraal en één wet. Allah is de ene God (monotheïsme), almachtig en mild. Om het eeuwige leven te verdienen, moeten de moslims de Vijf Pijlers van het geloof naleven. http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20040315_islam07

*Haji: Pelgrimstocht naar Mekka.

*Zakah: Aalmoezen aan armen en behoeftigen.

*Shahadah: Er is geen God buiten Allah en Mohammed is zijn profeet.

*Salah: Ritueel gebed (5x per dag).

*Saum: Vasten in de negende maand.

De Arabische kooplui hadden wereldwijde contacten. Zo leerden zij uitvindingen en nieuwe technieken kennen. Chinese krijgsgevangen bijvoorbeeld leerden hen hoe papier te maken. Ook na de expansie bleef de islam aanhangers winnen, zowel in Azië als in Afrika. De Arabieren stonden open voor de hen omringende hoogstaande culturen. Bij dat alles voegden zij de resultaten van hun eigen (wetenschappelijk) onderzoek. Hun beschaving bereikte haar hoogtepunt van de 9de tot de 11de eeuw. Ze was toen de belangrijkste beschaving ten westen van China.

De Arabieren waren meesters in decoratiekunst. De Koran verbiedt het afbeelden van levende wezens. Daarom versierden zij hun gebouwen met geometrische tekeningen, bloemmotieven en arabesken (versiering bestaande uit slingerende grondlijnen, waaraan bloemmotieven sierlijk aaneengestrengeld vastzitten).In verschillende landen werkten Byzantijnse, Egyptische en Spaanse kunstenaars en architecten samen. Vooral in deze landen bloeide een verfijnde beschaving. Moskeeën, paleizen, universiteiten en publieke badhuizen, parken en tuinen waren er de uiting van. Verrukkelijke tuinen vormden een aards paradijs, een afspiegeling van de eeuwige zaligheid. Zij waren de meesters in landen tuinbouw: hun irrigatietechnieken waren superieur!De Arabieren bouwden in natuur- en baksteen. Voor hun architectuur vonden zij inspiratie bij de Grieken en de Romeinen en bij de Byzantijnse bouwmeesters. Het resultaat was echter steeds origineel en typisch Arabisch.

Dit was een aard paradijs, een afspiegeling van de eeuwige gelukzaligheid, aan de moslims bel

beloofde door de Profeet (13de eeuw vvorstenhuis in Granada).

De Frankische beschavingMerovingersIn de 5de eeuw verdween het laatste restje Romeins gezag in West-Europa. Germaanse stamhoofden namen het gezag van de Romeins keizer over. Rond 500 was het West-Romeinse rijk uiteengevallen in verschillende Germaanse koninkrijken. In het rijk van de Franken leverde de dynastie (vorstenhuis; een reeks opeenvolgende koningen uit eenzelfde familie) van de Merovingers de koningen. Eén van hen, Clovis, veroverde de naburige Germaanse koninkrijken. In het begin van de 6de eeuw strekte het Merovingische rijk zich uit van over de Rijn tot de Pyreneeën.De heidense Clovis liet zich rond 500 door de bisschop als christen dopen. Dat verleende hem nieuw prestige. Hij trad in de voetsporen van de christelijke keizers uit de late oudheid. Zo verwierf hij de steun van de kerk, de enige overgebleven organisatie uit de Romeinse tijd. Geletterde geestelijken stonde hem voortaan bij in het bestuur. De koning steunde de kerstening. Na de dood van Clovis werd zijn rijk verdeeld onder zijn zonen. Volgens het Frankische erfrecht was het rijk immers privébezit. Zo verbrokkelde het Merovingische rijk in verschillende deelrijken.

Het doopsel van Clovis. Bisschop zalde heilige zalf op het voorhoofd vande koning uitsmeren.

KarolingersDe latere Merovingische koningen lieten hun rijk besturen door hun hofmeiers (voornaamste adviseur van de koning). Deze hovelingen breidden hun macht steeds uit. Hofmeier Karel Martel onderwierp alle deelrijken. In 732 versloeg hij de uit Spanje oprukkende moslims in ‘de slag van Poitiers’. Hij verwierf steeds meer macht en prestige. Zijn zoon Pepijn de Korte pleegde in 751 een staatsgreep: hij zette de Merovingische koning af en eigende zich de troon toe. Voortaan regeerde de dynastie van de Karolingers. Pepijn vond steun voor zijn politiek bij de paus. Die kon militaire hulp gebruiken, nu zijn traditionele beschermer, de Byzantijnse keizer, de handen vol had met de oprukkende Arabieren. Pepijn veroverde enkele Byzantijnse gebieden in Midden-Italië en schonk ze aan de paus. Zo ontstond de Kerkelijke Staat. Het was het begin van de pauselijke wereldlijke macht. Als tegenprestatie zalfde de paus Pepijn tot koning. Dit kerkelijke gebaar verleende het koningschap een heilig karakter. Het verbond tussen troon en altaar bepaalde nog eeuwenlang het verloop van de Europese geschiedenis.

Karel de Grote volgde zijn vader Pepijn als koning. Met veel militair geweld en onder het mom van een heilige oorlog breidde hij het Karolingische rijk uit tot in Spanje en Duitsland. De onderworpen volken moesten zich bekeren tot het christendom. Toen de Longobarden Rome bedreigden, versloeg Karel hen en voegde Noord-Italië toe aan zijn rijk. Hij trad op als speciale beschermer van de Kerkelijke staat. Als wederdienst kroonde de paus hem in 800 tot de westerse keizer der Romeinen. Karel de Grote verdeelde zijn rijk in meer dan honderd graafschappen en hertogdommen en bestuurde het vanuit Aken. De graven en hertogen moesten in zijn naam besturen, recht spreken en belastingen heffen. In ruil daarvoor schonk de koning hen het gebruik van landgoederen, en koninklijke inkomsten zoals de opbrengst van belastingen en gerechtelijke boeten. De eenheid van het Karolingische rijk hield echter niet lang stand. Met het verdrag van Verdun (843) splitsten de kleinzonen van Karel de Grote het rijk op in drie aparte koninkrijken. Hieruit kwamen later Frankrijk en Duitsland voort.

De late middeleeuwen (1270-1500)

Dit is een periode in de geschiedenis van Europa die duurt van ca. 1270 tot 1500. Enkele kenmerken die we aan deze periode kunnen toereiken is de verstedelijking in Europa, de zware economische crisis, een heropleving van de geldhandel, het afbrokkelen van het feodaal systeem en zo dus de macht van de Adel. Ook de langdurige oorlog tussen Frankrijk en Engeland is gebeurd is deze Periode, genaamd de Honderdjarige Oorlog.

1 De kruistochten De Kruistochten waren militaire tochten naar het ‘heilige land. Het volk vocht voor het Christendom, voor hun geloof. De naam werd afgeleid van het kruis dat de ridders droegen op hun kledij, schild, vlaggen,…Een definitie van de kruistochten is: Alle Militaire georganiseerde ondernemingen tegen de vijanden van het roomkatholiek geloof (Islam, Albanezen,…)

Waarom kruistochten?de pelgrims hadden een heilig land namelijk, Palestina. Rond het jaar 1500 werd het land veroverd door een Mohammedaanse stam en werden de Pelgrims mishandeld, misbruikt, weggestuurd, verbannen uit hun eigen land. Dit is één van de grootste reden waarom de Paus een kruistocht verklaarde, het werd een ‘heilige oorlog’ om hun ‘heilig land’ terug te winnen.

Waarom namen er zoveel burgers aan deel? De deelnemers kregen bepaalde voorrechten, ze hoefden geen belastingen meer te betalen en als ze terug kwamen van hun tocht, ze zouden erna aflaat krijgen d.w.z., na hun dood hoefden ze minder lang voor hun zonden boeten. Het was een economische stimulans voor kooplieden, voor edelen was het een mogelijkheid om hun territorium uit te breiden. Er waren dus redenen genoeg om deel te nemen aan deze kruistochten.

Leverde deze kruistochten enige resultaten op? In geen geval voor: - de opbloei van de handel want die was al reeds aanwezig- Voor nieuwe producten en technieken, dit gebeurde via andere wegen - Intellectuele rijkdommen, deze kwamen uit Spanje, Italië, Griekenland

Wel resultaat op vlak van:- De versterking van het nationaal gevoel- Een grotere beweeglijkheid van mensen en goederen- Het had dramatische invloed voor het Joodse volk/gemeenschappen

Data van de verschillende kruistochten

1ste kruistocht (1096-1099) Jeruzalem wordt ingenomen. Paus Urbanus II nodigt ridders uit op kruistocht te gaan tegen de ongelovigen

2de kruistocht (1147-1149) Na de val van Odesa mislukt de 2de kruistocht na het beleg van Damascus

3de kruistocht (1189-1192) Werd geleid door Frederik 1, mislukt na de dood van de keizer

4de kruistocht (1202-1204) werd geleid door Venetianen

5de kruistocht (1217-1221) kruistocht naar Egypte

6de kruistocht (1228-1229) Werd geleid door Frederik 2. Jeruzalem komt weer tijdelijk in handen va de Christenen.

7de kruistocht (1248-1254) en 8ste kruistocht (1270) Geleidt door Franse Koning naar Egypte en Tunesië

9de kruistocht (1271-1272)

2 De 100-jarige oorlogDe honderdjarige oorlog gebeurde tussen 1337-1453, een verzamelnaam voor deze oorlog was een aantal gewapende conflicten. Dit klonk iets minimaliserende. Het was een strijd tussen Engeland en Frankrijk. De oorlog heeft zo’n 116 jaar geduurd, met onderbrekende wapenstilstanden.

Waarom was is die oorlog van start gegaan?Na de dood van de Franse Koning Charles VI, was het een hele discussie wie de troon zou opvolgen. De Engelse Koning III, de zus van Charles VI wou die troon maar evengoed wou Philips VI deze. Er werd beslist dat de troonopvolging niet via een vrouwelijke tak ging gebeuren en dus werd Philips VI Koning. Engeland was woedend en op 24 mei 1970 barste de bom. Engeland had een groot deel van het Frans gebied bezet, en vond dus dat zij daar het meeste recht op hadden. Sindsdien is de 100jarige oorlog van start gegaan.

3 De standenmaatschappijDe bevolking werd vroeger opgedeeld in groepen, deze groepen werden bepaald op vlak van eigen rechten en plichten.

De 1ste stand De geestelijken, ze hadden veel voorrechten, zoals vb. hun belastingen heffen, geen krijgsdienst verrichten. Het waren ook grootgrondbezitters. Er waren hoge en lage geestelijken. Hoge geestelijken waren bijvoorbeeld de kardinalen en bisschoppen. De lage geestelijken bestonden uit monniken, priesters, nonnen.

De 2de stand Adel, zij hadden ook veel voorrechten zoals ook het niet hoeven betalen van belastingen, ze waren arbeidsvrij. De adel stond hoog aanzien en had veel luxe. De taak van de adel was de bescherming van de clerus en de 3de stand.

De 3de standDe boeren en de gewone burgers, deze waren opgedeeld in 2 standen: de horigen en de boeren. De boeren hadden geen enkele rechten maar enkel plichten. Zij moesten de 1ste en de 2de stand altijd gehoorzamen.

4 Het feodale systeemIn de middeleeuwen was het feodale stelsel of leenstelsel heel belangrijk. Dit hield in dat de vorst zijn trouwe onderdanen beloonden door ze een stuk land in bruikleen te geven. Dit stuk land werd het feodum genoemd. Voorwaarden voor het krijgen van een feodum: De vazal (lener) moest de leenheer trouw en gehoorzaamheid beloven. 'Consilium et auxilium' was verplicht, leenheer bij raad en daad bijstaan.Het kernbegrip van het feodale stelsel was trouw.De invloed van het feodale stelsel op het wereldbeeld was er groot.

AfbrokkelingTijdens de Renaissance, een periode van grote maatschappelijke, culturele en politieke veranderingen, verloor het feodalisme sterk aan kracht in West Europa. Waar eerder België, Luxemburg, Nederland, enzovoort, allemaal een eigen leenman hadden, was er nu nog maar een en dezelfde persoon. Zo kwamen er steeds meer bloedige strijden om de macht. Rond 1500, het einde van de Middeleeuwen dus, kwam het feodalisme aan zijn einde en kwamen er steeds meer koningen die op de absolute macht uit waren. Maar in de rest van Europa, en dan vooral in het midden en oosten, bleef het feodalisme nog lang bestaan. In Rusland heerste dit machtssysteem zelfs nog tot 1917, onder leiding van de Tsaar, totdat het communisme haar intrede deed. 

5 het ChristendomDe middeleeuwse beschaving werd vaak beschouwd als de christelijke beschaving. Het geloof was in die tijd héél belangrijk. Het was de basis van alles. Na de dood kwam je in de hel of hemel terecht, dit werd beslist op basis van hoe je je gedroeg. En alleen God had hierover te beslissen. Je moest God dus altijd gehoorzamen, hij was de machtigste man op aarde. In de middeleeuwse tijd stond dus de kerk centraal. De geestelijken lazen Bijbelse verhalen voor aan de adel en de 3de stand. Want zij waren de enige die konden lezen. Daar profiteerde de geestelijke af en toe wel eens van. Deze verhalen die werden voorgelezen gaven aan welke richting het leven van de burgers leiden.