“ Wat wil de islam eigenlijk van mensen die geen moslim zijn? ” Vierde Stukje

21
“ Wat wil de islam eigenlijk van mensen die geen moslim zijn? ” De geschiedenis leert ons, dat we nooit iets geleerd hebben

description

Joden van IslamJoden en Christenen onder de islam, in Dhimmi Status. Vierde stukje:

Transcript of “ Wat wil de islam eigenlijk van mensen die geen moslim zijn? ” Vierde Stukje

Wat wil de islam eigenlijk van mensen die geen moslim zijn?

De geschiedenis leert ons, dat we nooit iets geleerd hebben van de geschiedenis!!

Joden van Islam

Joden en Christenen onder de islam, in Dhimmi Status

Vierde stukje:

Sjiieten in Iran waren veel minder tolerant dan hun Soennitische tijdgenoten in het Ottomaanse Rijk. Uitwijzing, gedwongen bekering, en slachting- alle drie zeldzame gebeurtenis in de Soennitische landen- waren kenmerken van het leven in Iran tot de 19e eeuw.Westerse reizigers reageren vaak op de abjecte en ellendige status van de niet-Islamitische onderdanen van de Sjahs. Over het algemeen is het belangrijk dat, met de opvallende uitzondering van Spanje en Arabi, islamitische regimes meer tolerant waren in het midden dan aan de randgebieden, inderdaad steeds meer repressiever werden naarmate ze verder van de kernlanden van de islamitische beschaving waren. Het leven voor niet-moslims was meestal beter in Egypte of Turkije, Syri of Irak dan in Noord-Afrika en Centraal-Azi. Misschien is de duidelijkste aanwijzing, van de perceptie van de dhimmi's als lagere en nederiger status, hun gebruik als een paradigma van discriminatie en minderwaardigheid. Een Sjiitische auteur beschuldigde de kalief Umar van de invoering van rassendiscriminatie tussen Arabische en niet-Arabische moslims in het huwelijk; door het beperken van de rechten van de laatste, behandelde hij hen zoals Joden of Christenen. Een Syrische historicus die noteerde dat de Noord-Afrikanen die Egypte in de 10e eeuw veroverden discrimineerde tegen de soldaten van het Oosterse (niet Noord-Afrikaanse) afkomst, merkte op dat onze broeders de Oosterlingen onder hen zijn geworden als de dhimmi's onder de moslims. Een 18e eeuws dagboekschrijver uit Damascus, die de aanhouding en de ruwe behandeling door Janissaries ( opm. vertaler: Janitsaren (Nederlands; Janitsaren) betekend Nieuwe Soldaten. De Janitsaren zijn Christenen die in de 14e eeuw na Christus door Sultan Murad I gedwongen werden om als slaven te dienen in het Ottomaanse leger. Omdat Moslims niet door andere Moslims als slaven gebruikt mochten worden werden Christenen uit de veroverde Balkan landen tot slaaf gemaakt met als doel om te dienen en het Ottomaanse leger te versterken.) van een moslim Sharif, een afstammeling van de profeet , merkte op dat hij werd behandeld alsof hij n van de Joden was.. Dezelfde waarneming komt tot uiting in een gemeenschappelijke eed formule : (Als hetgeen ik zeg niet waar is), word ik een Jood .... . Naast de negatieve kant is er ook een positieve kant. De betrekkingen tussen deze gemeenschappen en de moslimstaat werden geregeld door de wet, door de dhimma, en gezien als een contractuele relatie. Zowel de Koran en Hadith dringen sterk aan op de heiligheid van verdragen, en op de noodzaak om de levens en eigendommen van deze personen of groepen te respecteren, genaamd mu'ahad, met wie een verdrag ('ahd) is gesloten. Sommige vroege juristen beschouwde de dhimma tenminste als een vorm van overeenkomst, beslagen door deze eisen. Een brief geschreven aan de beroemde Syrische Arabische jurist al- Awza'i (d. 774) is leerzaam. De Arabische gouverneur van Libanon had een opstand uiteengeslagen onder de Christenen, en al- Awza'i beschuldigde hem van het handelen met niets ontziende hardheid. De gouverneur, zei hij, had dhimmis verbannen uit de berg Libanon, die geen deel aan de opstand hadden gehad: U doodde sommigen, en stuurde anderen terug naar hun dorpen. Hoe kunt u de vele straffen voor de zonden van de weinigen en hen beroven van hun huizen en eigendommen, wanneer God heeft verordend dat niemand zal de zonde van de ander dragen ' ( Koran VI, 164). De beste raad om te observeren en te volgen is dat van de profeet .. die zei: 'Als iemand een mu'ahad onderdrukt en hem boven zijn capaciteit belast, dan zal ik zelf zijn aanklager zijn (op de Dag des Oordeels). ' In deze context bevat de term mu'ahad duidelijk de dhimmi. In latere geschriften wordt minder belang gehecht aan het contractuele en bilaterale karakter van de dhimma, die liever wordt gezien als een tegemoetkoming door de islamitische staat toegekend aan een groep van degenen over wie hij regeert. Als zodanig is het echter nog steeds een deel van de Heilige Wet van de islam en moeten worden gerespecteerd en verdedigd door een goede Moslim. De Heilige Wet uit een bepaalde status op de volgelingen van deze religies. Ze hadden dan ook recht op die status in overeenstemming met Gods wet. Indien de wet hen verbood erboven uit te stijgen, verbood het de Moslims ook om hen eronder sleuren, en van tijd tot tijd werd dit principe uitdrukkelijk bevestigd. In het begin van de 11e eeuw, wordt ons verteld, gaf de Fatimide ( opm. vertaler: Arabische dynastie die van 908-1171 regeerde in Noord-Afrika en soms Egypte en Syri) kalief al- Zahir een herdruk . . . die voor het volk werd voorgelezen, waarin hij zijn goede bedoelingen jegens allen en nogmaals bevestigend dat alle personen die belast zijn met gezag in dienst van de Staat en zich in de rechtspraak moeten baseren op wat juist is, streef naar rechtvaardigheid in al wat bij hen komt en hen betreft, verdedig de rustige en oprechte, en vervolg onrechtvaardigen en onruststokers. Hij zei ook dat hij had gehoord van een angst onder de mensen van de beschermde religies, de Christenen en Joden, dat zij zouden worden gedwongen om de religie van de islam door te geven en van hun wrok hierop, omdat er geen dwang in de godsdienst zou moeten zijn (Koran II 256). Hij zei dat ze deze denkbeeldige angsten moeten verwijderen uit hun hart en ervan verzekerd zijn dat ze bescherming zouden genieten en zorg en hun positie als beschermde gemeenschappen zouden behouden. Wie onder hen zich bij de religie van de islam wil voegen door eigen keuze van zijn eigen hart en door de genade van Gd, en niet voor het doel van zelf - promotie en zelfverheerlijking, kunnen dat doen en zijn beide van harte welkom en gezegend; wie bij zijn godsdienst wil blijven, maar niet de afvallige, heeft bescherming en waarborg, en het is de plicht van alle leden van de (islamitische) gemeenschap hem te bewaken en te beschermen.

In de volgende eeuw, dat is, in de periode van de Kruistochten, sprak een jurist zich uit over de vraag of een Moslimheerser zijn dhimmi onderdanen zou kunnen verbannen.Het antwoord was dat hij dat zou kunnen, maar alleen als er een goede reden voor is, of voor hun eigen bescherming of in het belang van de islamitische veiligheid: Als de imam de mensen van de beschermde religies (ahl al-dhimma) wil verhuizen van hun land, is het niet geoorloofd voor hem om dit te doen zonder rechtvaardiging, maar het is geoorloofd als het gerechtvaardigd is. De rechtvaardiging in onze tijd is dat de imam vreest voor de veiligheid van de mensen van de beschermde religies in de handen van de ongelovige vijand (ahl al- harb), omdat ze hulpeloos zijn en hebben weinig kracht hebben, of hij vreest voor de veiligheid van de moslims in hun handen, opdat zij de vijand informeren over de zwakke punten van de Moslims. Een Ottomaan Ferman, uitgegeven door Sultan Mehmed III, gedateerd maart 1602, geeft zeer duidelijk de verplichtingen van de Islamitische Staat aan in de richting van de dhimmi. Het begint: Aangezien wat volgens de Almachtige God, de Heer van het Universum in Zijn Manifest Boek gebood betreffende de gemeenschappen van Joden en Christenen die mensen van de dhimma zijn, was hun bescherming en het behoud en de veiligheid van hun leven en bezittingen en zijn eeuwigdurend en een collectieve plicht van de universele Moslims en een noodzakelijke verplichting voor alle Vorsten van de Islam en eervolle Heersers. Daarom is het noodzakelijk en belangrijk dat mijn verheven en religieus genspireerde zorg word gericht om ervoor te zorgen dat, in overeenstemming met de edele Shari'a, een ieder van deze gemeenschappen die belasting betaalt aan mij, in de dagen van mijn Keizerlijke Staat en de periode van mijn - geluk omvatte Kalifaat, moet in rust en gemoedsrust leven en met hun zaken verdergaan, dat niemand hen dit voorkomt, noch iemand letsel toebrengen aan hun persoon of hun bezittingen, in strijd met het gebod van Gd en in strijd met de Heilige Wet van de Profeet. De noodzaak om de Heilige Wet te handhaven waarmee de status van de dhimmi is gevestigd en beschermd, was een gemeenschappelijke zorg van islamitische rechtsgeleerden, en zelfs van de heersers.

De Ottomaanse periode waarover we, dankzij het voortbestaan van archieven, veel beter genformeerd zijn, geeft talloze voorbeelden van een succesvol beroep door leden van de minderheden aan de machten van het recht en openbare orde, om hen te beschermen tegen maffia geweld. Soms zijn de machten van het recht en openbare orde niet in volledige overeenstemming, en zijn er situaties waarin de minderheden hun toevlucht nemen van elkaar. In een Ottomaanse provinciaal centrum, werden recht en orde vertegenwoordigd respectievelijk door de kadi, de rechter en de vali en de gouverneur. De ene werd gesteund door de Ulema, de andere door de strijdkrachten. Op verschillende tijdstippen vinden we leden van de minderheden die hulp van een rechtvaardige rechter zoeken tegen een onderdrukkende heerser, en op andere momenten een beroep doen op een rechtvaardig heerser om hen te redden van de oproepen van de onverdraagzame Ulema. De laatste betrok er echter zelden zulke door de regering aangestelde ambtenaren bij als de kadi, en vaker wel dan niet konden de dhimmi's rekenen op de steun van zowel de administratieve en religieuze autoriteiten. Problemen ontstonden - in latere eeuwen steeds vaker - wanneer het deze autoriteiten zelf ontbrak aan macht en niet in staat waren de orde te handhaven of de wet af te dwingen. Soms, wanneer er een veroordeling plaatsvond, vonden we dat de aanstichters bezorgd waren om het te rechtvaardigen in termen van de Heilige Wet. Het gebruikelijke argument was dat de Joden of de Christenen het pact hadden geschonden door het overschrijden hun juiste plaats. Ze hadden dus de voorwaarden van het contract met de Islam overschreden en de Islamitische Staat en de mensen waren er niet langer aan gebonden. Deze zorg wordt ook weergegeven in hevig anti - dhimmi literatuur. Bijzonder leerzaam in dit verband is het anti -Joodse gedicht van Abu Ishaq, geschreven in Granada in 1066. Dit gedicht, waarvan wordt gezegd dat het mede de oorzaak was voor de anti -Joodse uitbraak van dat jaar, bevat deze belangrijke regels:

Beschouw het niet als een schending van het geloof om hen te doden, de vertrouwensbreuk zou zijn om hen door te laten gaan. Ze hebben onze overeenkomst met hen geschonden dus hoe zou je schuldig kunnen zijn tegen de overtreders? Hoe kunnen zij nog enig pact hebben als wij onbekend zijn en zij vooraanstaand? Nu zijn we de nederige naast hen, alsof wij het mis hadden en zij gelijk! Tolereer hun wandaden niet tegen ons, opdat u garant staat voor wat zij doen, God waakt over Zijn eigen volk en het volk van God zal zegevieren.

Schande is het dominante thema van het gedicht. Maar in schril contrast met het antisemitisme van het Christendom, weigerde Abu Ishaq niet, zelfs in zijn verontwaardiging, Joden het recht op leven, levensonderhoud en de beoefening van hun religie. Als jurist is hij zich ervan bewust dat deze rechten worden gegarandeerd door de Heilige Wet en opgenomen in de dhimma, welk een bindend juridisch contract is. Abu Ishaq zoekt geen ontkenning of zelfs minimalisering van het contract. Integendeel, hij heeft enkele moeite om zijn toehoorders gerust te stellen, en zonder twijfel zichzelf, dat in het beroven en doden van Joden ze niet illegaal zouden handelen. Dat wil zeggen, zij zouden de bepalingen van een gevestigde en geheiligd contract door de Heilige Wet van de islam niet overtreden, en dus hun zielen in het hiernamaals niet in gevaar brengen. Het zijn de Joden, zo betoogt hij, die het contract schonden en is dus niet langer bindend voor de moslims. De Moslims en hun leiders worden ontheven van hun verplichtingen onder de dhimma en zijn dus vrij om aan te vallen, te doden en de Joden te onteigenen zonder illegaliteit, dat wil zeggen, zonder zonde. Tirades zoals Abu Ishaq en bloedbaden, zoals dat in Granada in 1066 zijn van zeldzame gebeurtenis in de Islamitische geschiedenis. Over het algemeen mochten de dhimmi's hun godsdienst uitoefenen, hun bezigheden voortzetten en hun eigen leven leiden, zolang ze bereid waren zich te houden aan de regels. Het is belangrijk dat zich tijdens de 19e en 20e eeuw, toen de dhimmis niet langer bereid waren om de regels te accepteren of respecteren, de meest gewelddadige en bloedige botsingen hebben voorgedaan. Zelfs in vroegere tijden echter, toen de regels werden begrepen en door beide partijen geaccepteerd, waren er af en toe problemen. Soms leidde deze tot geweld, wat n kant vervolging en de andere tuchtiging zou kunnen noemen. Dergelijk geweld was zeldzaam. Veel vaker kwam een aanscherping van de regels voor- de strengere handhaving van de beperkingen die eerder waren komen te vervallen, of zelfs het opleggen van nieuwe beperkingen. Een classificatie en eventueel een definitie van dergelijke onderdrukkers, of in ieder geval van de gevorderd om de moslim kant te rechtvaardigen of te verklaren, kan enig licht werpen op hoe het grotere probleem van tolerantie werd begrepen en toegepast. Het meest voorkomende geval is dat van de vrome en strenge heerser die de fouten van zijn goddeloze en lakse voorgangers goed maakt, en de gemeenschap herstelt naar zijn authentieke islamitische wijze. Het paradigma van een dergelijke heerser is de Omajjaden kalief Umar II wiens biografie, zoals verteld door latere historici, de, wat later de standaard thema's van een islamitische restauratie, bevat. Op gezette tijden in de Islamitische geschiedenis, huldigden bewegingen of individuele heersers periodes van strenge en militante orthodoxie in. In zulke tijden is er een nadruk op de zuivering van de islam, over de noodzaak om de aanwassen en innovaties, die het geloof beschadigd en vervormd hebben in de loop van de eeuwen, te verwijderen en terug te keren naar de ware authentieke islam van de profeet en zijn metgezellen. De juiste ondergeschiktheid van de ongelovige en de strenge handhaving van de aan hem opgelegde beperkingen vormen een vanzelfsprekend onderdeel van een dergelijke vrome restauratie. Dit heeft niet een vervolging van de ongelovige nodig, integendeel, biografen en historici van vrome heersers dringen meestal aan op de eerlijkheid en rechtvaardigheid waarmee de dhimmi's worden behandeld. Maar rechtvaardigheid vereist dat zij op die plek gehouden worden, die de wet hen toekent en niet wordt toegestaan verder te gaan. 'Umar II wordt een strengere handhaving van de fiscale en andere beperkingen op de niet - Moslims toegerekend en met het nemen van stappen om ze uit te sluiten van posities van macht en invloed die ze mochten bezetten onder zijn voorgangers. Het is niet onmogelijk dat 'Umar II verantwoordelijk was voor de invoering van een aantal van de beperkingen die traditioneel toegeschreven waren aan ' Umar I. De beperking van de dhimmi rechten ging gepaard met de uitbreiding van de rechten toegekend aan niet-Arabische bekeerlingen tot de Islam, die nu in grote mate gelijkheid werd toegekend die zij eerder hadden aangevraagd en die de Arabische aristocratie verborgen hield om het hen te onthouden. De historische omstandigheden van 'Umar II 's hervormingen zijn aanzienlijk.

Een grote Arabische Marine- en Militaire expeditie om Constantinopel gevangen te nemen, was rampzalig mislukt, en het Omajjaden Rijk werd geconfronteerd met een crisismoment. De oorlog legde nieuwe en zware economische lasten op; de vernietiging van het Arabische leger onder de muren van Constantinopel beroofde de regering van de middelen om zijn wil op te leggen met geweld. De Omajjaden regel, ten alle tijden uitgedaagd door vrome en andere Islamitische dissidenten, kon zijn in gevaar zijn omvergeworpen te worden. Toen de kalief Sulayman (715-717), die de expeditie had gelanceerd, stierf, koos de familie Omajjaden altijd onderscheiden door politieke vaardigheid, als zijn opvolger de ene Omajjaden prins met een reputatie voor vroomheid en met de mogelijkheid om Moslimopinie op te laten leven met de steun van de dynastie via een beleid dicht bij hun overtuigingen. Soortgelijke overwegingen kunnen de Abbasiden kalief al- Mutawakkil (847-861) hebben geleid. In Islamitische geschiedschrijving is hem toegeschreven een einde te hebben gemaakt aan de overheersing van de ontaarden en de vervolging van de Mu'tazila school, begunstigd door de vorige kaliefen, en terug te keren naar authentieke islamitische leer en praktijk. Deze veranderingen kunnen niet los staan van de noodzaak om de steun van de bevolking te mobiliseren tegen zijn eigen Presbyteriaanse bewakers, die zijn bewind bedreigden en zelfs zijn persoon. In een decreet uitgevaardigd in 850, lezen we: Het is bekend geworden aan de commandant van de Gelovigen dat mannen zonder oordeel of onderscheidingsvermogen op zoek zijn naar hulp van dhimmi's in hun werk, ze aannemen als vertrouwelingen in plaats van Moslims en hen autoriteit geven over de onderdanen. En zij verdrukken hen en strekken hun handen in tirannie, bedrog en vijandschap naar hen uit. De Leider van de Gelovigen, hecht hier veel waarde aan, en heeft het veroordeeld en ontkend. De wens om de gunst van God te vinden door dit te voorkomen en verbieden , heeft hij besloten om zijn ambtenaren in de provincies en de steden en de gouverneurs van de grenssteden en districten te schrijven dat ze moeten ophouden Dhimmis in dienst te nemen voor al hun werk en zaken of aan te nemen als partners die het vertrouwen en gezag van de commandant van de Gelovigen hen toekent en begaan in hun aanklacht . . . Zoek dus geen hulp van de polythesten, en verminder de mensen van de beschermde religies naar het positie die God hen heeft toegewezen. Zorg dat de brief van de commandant van de Gelovigen hardop word voorgelezen aan de inwoners van de wijk en verkondigen het onder hen, en laat het niet bekend zijn bij de Commandant van de Gelovigen dat u of n van onze ambtenaren of helpers niemand in dienst nemen van de beschermde religies in het bedrijf van de Islam. Het belangrijkste doel van deze en andere soortgelijke maatregelen lijkt te zijn geweest om de aantasting van de niet - Moslims te verminderen op de Islamitische Staat en de toe-eigening van een autoriteit die terecht alleen zou behoren tot de Moslims. Op hetzelfde moment, gaf al- Mutawakkil bevel dat Christenen en dhimmi's algemeen worden verplicht om honingkleurige kappen en gordels te dragen; op zadels met houten stijgbeugels te rijden met twee ballen aan de achterkant; twee knopen hechten aan de kappen van de mensen die ze dragen en kappen van een andere kleur dragen dan die door Moslims worden gedragen; twee plooien aan de kleding van hun slaven bevestigen van een andere kleur dan die van het kledingstuk waaraan ze bevestigd zijn, n vooraan op de borst, de andere aan de achterkant, elke plooi vier vingers lang en beiden honing -gekleurd. Zij die tulbanden droegen moesten honingkleurige tulbanden dragen. Als hun vrouwen uitgingen en in het openbaar verschenen, mochten ze alleen verschijnen met honingkleurige hoofddoeken.

Hij gaf bevel dat hun slaven waren om gordels te dragen en hij verbood hen om riemen te dragen. Hij gaf opdracht om elke kerk die recent waren gebouwd te vernietigen, en het tiende deel van hun huis te nemen. Als de plaats groot genoeg moest het worden omgebouwd tot een moskee, maar als het niet geschikt was voor een moskee moest het een open ruimte worden. Hij beval dat de houten beelden van duivels aan de deuren van hun huizen moesten worden genageld om ze te onderscheiden van de huizen van de moslims.

Hij verbood hun tewerkstelling in overheidsgebouwen en op officile zaken waar zij gezag over de Moslims zouden hebben. Hij verbood hun kinderen naar Islamitische scholen te gaan, of dat een moslim hen zou lesgeven. Hij verbood de weergave van kruisen op hun Palm Zondag en Joodse riten in de straten. Hij beval dat hun graven ter hoogte van de grond gemaakt werden, zodat zij niet op de graven van de moslims lijken.

Er is geen bewijs van een gewelddadige vervolging van niet-moslims onder al-Mutawakkil, noch is het duidelijk hoe ver, hoe breed en hoe lang die beperkingen werden opgelegd. De frequente vrome klachten van hun minachting en hun af en toe vrome pogingen om hen beiden te imponeren suggereert dat hun aanvraag voor het grootste deel slordig en onbetrouwbaar was. Er waren vele latere heersers die het model van 'Umar II volgden.

En van hen was de Ottomaanse Sultan Bayezid II (1481 - 1512), wiens regering iets van een reactie kenmerkte tegen het beleid van zijn vader en voorganger Mehmed de Veroveraar. Mehmed had als het ware een venster naar het Westen geopend. Hij had zich een voorstander getoond van zowel Grieken als Joden, en had zelfs de bescherming aan kunstenaars en geleerden uit het Christelijke Europa uitgebreid. Bayezid, befaamd als een man van grote vroomheid en veel onder de invloed van de ulema, veranderde dit alles. De schilderijen die zijn vader had vermeerderd in het paleis werden verwijderd en verkocht, terwijl de Christelijke en Joodse hovelingen en ambtenaren naar hun eigen zaken toegestuurd werden. Volgens een Joodse bron, gaf de Sultan orde de Synagogen, die gebouwd waren in Istanbul na de verovering door de Turken, te sluiten en waren dus in strijd met de regels van de Heilige Wet die dhimmi's toelaat alleen die gebedshuizen ze eerder had bezeten voor de verovering te behouden en verbood hen om nieuwe te bouwen. Dit kan verband houden met specifieke maatregelen gemeld door moslimbronnen, als gevolg van demografische veranderingen. Bepaalde wijken die overwegend niet-moslim waren geweest werden intensief bewoont door moslims. In sommige van deze gebieden werden Kerken en Synagogen, eerder getolereerd, gezien als beledigend voor de nieuwe meerderheid, en er werden stappen ondernomen ze te sluiten of elders te verplaatsen. Zowel hier als in andere gevallen, verdiende de actie om het vermoeden van de dhimmis te beknotten de goedkeuring van vrome kroniekschrijvers. Opvallend is echter dat het dezelfde Sultan Bayezid II is die in 1492 en daarna, grote aantallen Joden uit Spanje en Portugal toestond en zelfs aanmoedigde zich te vestigen in het Ottomaanse gebieden en hun leven weer op te bouwen na hun verdrijving uit hun thuisland.

De paradox is duidelijk niet echt. De strikte toepassing van de Sharia legt bepaalde beperkingen op de niet - islamitische gemeenschappen, en beperkt of sluit hun deelname uit in de processen van de overheid. Het vereiste niet - inderdaad, het stond niet toe- dat ze werden vervolgd, in de zin dat ze werden belet bij het uitoefenen van hun religie en leven volgens hun eigen gebruiken of het verdienen van hun levensonderhoud. Het was inderdaad tijdens het bewind van de strenge en strikte maar rechtvaardige en vrome Bayezid II dat de grootste Joodse immigratie in de Ottomaanse landen plaatsvond. Opnieuw kan worden opgemerkt dat de ernst van Sultan Bayezid samenviel met een periode van ernstige externe en interne bedreigingen voor zijn troon. Zijn broer Jim, een mislukte rivaal eiser tot de troon, was gevlucht naar Europa, waar de Paus en een aantal van de Christelijke Vorsten hem probeerden te gebruiken in een gecombineerde aanval op de Ottomaanse gebieden en de Ottomaanse troon. Zijn relaties met zijn beide Islamitische buren waren slecht. Er waren geschillen met de Mameluk Sultans die over Egypte en Syri regeerde, terwijl in het Oosten de nieuwe militante Sjiitische dynastie in Iran Bayezid niet alleen dreigde met oorlogsvoering aan zijn grens, maar met opruiing en onrust onder zijn eigen islamitische onderdanen.

Tegen de dubbele dreiging van de Christelijke Kruistochten vanuit het Westen en Sjiitische omverwerping uit het Oosten, had Bayezid de beloningen nodig van vroomheid van zowel boven als van onder. Onder het bewind van Bayezid opvolgers verbeterde de positie van de gemeenschappen verbeterd, maar een nieuw gevaar moment kwam tijdens het bewind van Murad III (1574-1595). Nogmaals het patroon is grotendeels hetzelfde: een voorganger die gezien wordt als overdreven soepel naar de dhimmis, religieuze en militaire problemen in binnen-en buitenland; maatregelen tegen sommige dhimmis die gezien worden als onnodig rijk of machtig; orders om ongeautoriseerde gebedshuizen te sluiten, en de herinvoering van de oude regels met betrekking tot kleding en hoofddeksels. Volgens een rapport van een enetian (opm. vertaler: ? venatian of enation??) geestelijke, besloot de Sultan op een gegeven moment om eerst alle joden te doden en daarna alle Christenen in zijn Rijk, maar werd weerhouden door zijn moeder en de Grootvizier ( opm. vertaler: Grootvizier was de benaming voor de eerste minister in een islamitisch land, zoals het Ottomaanse Rijk, het Kalifaat van Crdoba en het Kalifaat van Bagdad.) Dit verhaal wordt bevestigd noch door Joodse noch door Turkse bronnen, en lijkt bij voorbaat onwaarschijnlijk. Wat wel is bevestigd dat het normale patroon van dergelijke intermezzo van religieuze ernst was- de beperking van mooie kleren, het voorschrijven van een speciaal soort hoed, de sluiting van nieuwe gebedshuizen als illegaal en dergelijke. De dhimmis leden ook - en wat ernstiger- onder een ander soort religieuze regime, heel anders dan die van de vrome en strenge exponenten van een terugkeer naar de goede oude manieren. Van tijd tot tijd, vooral in periodes van grote onrust en wanorde, verschenen Messiaanse en Milleniaren (opm. vertaler: Degene die in de komst van de (christelijke) millennium gelooft) bewegingen in de landen van de Islam, die soms oude regimes verwoestte en nieuwe machthebbers en zelfs dynastien aan de macht kwamen, door middel van revolutie vaak gevolgd door verovering.

En van de meest succesvolle was de beweging bekend als de Almohaden, opgericht door een Berber religieus leider genaamd Mohammed ibn ' Abdallah ibn Tumart in de 2e en 3e decennia van de 12e eeuw. Hierin werd hij erkend door zijn volgelingen als de Mahdi, de door God aangewezen leider die de islam komt herstellen naar de het ware pad en het koninkrijk van de hemel op aarde komt inwijden. Onder de Mahdi opvolgers verspreide de macht van de Almohaden van de valleien van de Hoge Atlas, waar het was begonnen, en door de laat 12e eeuw heen waren zij het grootste deel van Islamitische Noord-Afrika en Spanje meester. De Messiaanse vurigheid van de Almohaden kon geen afwijking van hun specifieke versie van de Islam tolereren. Moslims die zich niet onderworpen werden meedogenloos gezuiverd, terwijl Joden en nog meer Christenen de door de sharia voorgeschreven tolerantie werd geweigerd. Het was waarschijnlijk in deze tijd dat het Christendom in Noord-Afrika uiteindelijk werd uitgeroeid. Ook Joden leden zwaar in zowel Noord-Afrika als Spanje en - uitzonderlijk in de islamitische geschiedenis het Westen van Iran en kregen de keuze tussen bekering, verbanning en dood. De latere Almohaden wijzigden hun houding en gaven de dhimmis toestemming om hun godsdienst uit te oefenen in overeenstemming met de wet.

Hun positie verslechterde echter permanent, vooral in Noord -Afrika, waar Christenen verdwenen en Joden werden onderworpen aan de zwaarste en meest rigoureuze interpretatie van de dhimma. De inhuldiging van de Safawiden,een militante Sjiitische dynastie met Messiaanse aanspraken, leidde in Iran aan het begin van de 16e eeuw ook tot een verslechtering van de positie van de niet-moslims, Joden, Christenen en aanhangers van het Zoroastrisme. Onder de Safavid Sjahs werden ze onderworpen aan frequente kwellingen en vervolgingen, en soms tot gedwongen bekering. Een parallel met eerdere islamitisch Messianisme kan worden onderscheiden in een aantal moderne bewegingen, beter uitgedrukt in de nationale en sociale- dan religieuze termen, maar een analoge rol werd toegeschreven aan de charismatische leider en met de leer die hij verkondigt. Zoals degenen die Gods laatste openbaring en zijn laatste hernieuwing weigeren, zo ook degenen die niet kunnen opbrengen of niet willen worden gedentificeerd met het doel kan geen tolerantie meer worden toegekend. Aan deze religieus of ideologisch gemotiveerde vormen van onderdrukking kan men een derde voegen, ook afgeleid van het initiatief van de soeverein, maar meer genspireerd door beperkte en praktische dan door grote en morele overwegingen. De gebruikelijke reden is een tekort aan geld. Als een heerser in financile moeilijkheden zit, is een eenvoudige manier om geld in te zamelen om een aantal onaangename en eerder vergeten beperking af te dwingen, of om een nieuwe op de niet-Moslims op te dringen, die dan meestal bereid zijn om de heerser te overtuigen, door middel van een geschikt geschenk, om zijn besluit te herroepen. In al deze situaties is de onderdrukking een initiatief van de heerser, soms om populair sentiment te kalmeren, maar vaker in antwoord op zijn eigen morele of politieke behoeften. Soms echter ontstond de aanval op de dhimmi's bij de bevolking, en het was meestal op deze gelegenheden dat het fysiek geweld betrof. De veruit meest voorkomende reden voor dergelijke uitbraken in premoderne tijden was dat de dhimmi hun plaats niet hielden, dat ze arrogant handelden, dat ze boven zichzelf uit gingen. Dit brengt ons bij n van de fundamentele politieke ideen van de Islam - het idee of ideaal van rechtvaardigheid. In het meeste Islamitische politieke denken is de centrale taak van de overheid, de belangrijkste rechtvaardiging van gezag en de hoofddeugd van de goede heerser, gerechtigheid. De definitie van rechtvaardigheid varieerde in de Islamitische geschiedenis. In de vroegere periode werd met rechtvaardigheid meestal bedoeld de handhaving van Gods wet, dat wil zeggen, het onderhoud en de toepassing van de Heilige Wet van de Islam. Later, toen de Heilige Wet in alle behalve persoonlijke en rituele zaken steeds werd genegeerd door Islamitische regeringen, kon het niet langer als een toetssteen van rechtvaardig of onrechtvaardig heerser dienen; de term rechtvaardigheid kwam eerder om het gevoel van evenwicht te hebben, van gelijkheid, dat wil zeggen, het behoud van de sociale en politieke orde, met elke groep, elk element, op de juiste plaats, het geven van wat het moet geven en krijgen van wat het zou moeten krijgen. In elk van deze zinnen hadden de niet-Moslimse onderdanen een bepaalde plek. Als ze voorbij de plaats die aan hen was toegewezen leken te gaan, was het ofwel , in de eerste betekenis van rechtvaardigheid, een schending van de wet, of, in de tweede betekenis, een verstoring van de sociale balans en dus een gevaar voor de sociale en politieke orde. Hier kunnen we een parallel zien in de Islamitische houding tegenover ketterij, die zeer radicaal verschilt van de Christelijke houding. In de geschiedenis van de Christelijke kerken is ketterij een grote bezorgdheid geweest. Ketterij betekende een afwijking van correcte overtuiging, zoals gedefinieerd door het gezag, de afwijking als zodanig word erkend en gedefinieerd door het gezag. In de Islam was er minder bezorgdheid over de details van het geloof. Wat telde was wat mensen deden orthopraxie in plaats van orthodoxie - en Moslims werden over het algemeen toegestaan te geloven wat ze wilden zolang zij de minimale basis maar accepteerden, de eenheid van God en het apostolaat van Mohammed, en voldeden aan de sociale normen. Zelfs ketterijen die zeer sterk afweek van de gangbare Islam werd getolereerd. Ketterij werd alleen vervolgd als het als een belangrijke bedreiging voor de sociale en politieke orde werd gezien. Vrijwel dezelfde overwegingen regelde de Islamitische houding tegenover de niet- Islamitische onderdanen. Problemen ontstonden toen men zag dat Joden of Christenen steeds meer rijkdom of macht kreeg, dat wil zeggen, meer dan gepast of geschikt voor hen werd gedacht, en meer in het bijzonder als zij hen ook zichtbaar genoten. Het bekendste voorbeeld hiervan is de massamoord op Joden in Granada in 1066, meestal toegeschreven aan een reactie onder de Moslimbevolking tegen een krachtige en opzichtige Joodse vizier. Men zou een paar andere voorbeelden kunnen toevoegen, vaker gericht tegen Christenen dan tegen Joden. Een ander onderwerp wat voorkomt in populaire aanvallen op de niet-Moslims is een last van wat men handel met de vijand zou kunnen noemen, dat wil zeggen, met de vijanden van de Islam. De eerste grote zaak was ten tijde van de kruistochten, toen enkele Christelijke gemeenschappen in het Midden-Oosten zich identificeerden met de Kruisvaarders, en daarvoor de prijs betaalden nadat de Kruisvaarders weg waren. Joden werden hier natuurlijk niet direct door aangegrepen. Ze hadden geen liefde voor de Kruisvaarders; integendeel. Maar ze zaten soms ook vast in het verzet, en werden benvloed door het algemene gevoel van wrok tegen niet - Moslims die werden gezien - niet zonder reden als onbetrouwbare onderdanen van een Islamitische staat in oorlog met hun geloofsgenoten.

Voorgaande afleveringen zijn onder, onderstaande nummers te lezen:

1 2 3

Wordt vervolgd

Met vriendelijke groet Yaakov Siepman

Namens de medewerkers: Jolanda van der Vorst Molleman en Everdine Stenger

Diverse boeken stellen wij u regelmatig gratis ter beschikking.Een vrijwillige bijdrage aan het Digibieb-project, klein of groot,is zeer welkom.Met uw bijdrage kunnen wij u blijvend up-to-date onderzoeken verstrekken, en uw Digibieb aanvullen.

Naam en bankrekeningnummer: J.P. Siepman Sneek ING 3607055 onder vermelding van: donatie-boeken.

Reacties of aanvullingen: [email protected]