GELOOF EN ISLAM › wp-content › uploads › 2019 › 08 › Geloof-en … · GELOOF EN ISLAM...

640
GELOOF EN ISLAM [Îmân en Islam] MAWLÂNÂ KHÂLID AL-BAGHDÂDÎ Samengesteld door: Hüseyn Hilmi Işık Eerste Druk Hakîkat Verlagshaus GmbH Am Kühlturm 4, 44536 Lünen (Duitsland) Tel: +49-231-98627148 Fax: +49-231-98627168 e-mail: [email protected] – 2019 –

Transcript of GELOOF EN ISLAM › wp-content › uploads › 2019 › 08 › Geloof-en … · GELOOF EN ISLAM...

GELOOF EN ISLAM[Îmân en Islam]

MAWLÂNÂ KHÂLID AL-BAGHDÂDÎ

Samengesteld door:

Hüseyn Hilmi Işık

Eerste Druk

Hakîkat Verlagshaus GmbHAm Kühlturm 4, 44536 Lünen (Duitsland)

Tel: +49-231-98627148 Fax: +49-231-98627168e-mail: [email protected]

– 2019 –

INHOUD

I.) Geloof en Islam

Voorwoord.................................................................................4

1- Inleiding....................................................................................11

2- Geloof en islam........................................................................18

3- De zuilen van de islam ...........................................................22

4- De zuilen van het geloof ........................................................30

5- De brief van Sharafuddîn Munîrî .........................................99

6- Allah de Verhevene bestaat en is enig...............................109

II.) Islam en Christendom

Voorwoord.............................................................................118

1- Het geloof in het bestaan van Allah de Verhevene.........120

2- Profeten, religies en geopenbaarde boeken ......................126

a- Het jodendom........................................................................130

b- Het christendom....................................................................132

c- De islam..................................................................................146

3- De voorwaarden om een ware moslim te zijn ..................177

4- Waarom zijn ze moslim geworden?....................................207

5- Uitspraken van beroemde personen die de islam bewonderden en geloofden in het bestaan van Allah de Verhevene ondanks dat ze geen moslim waren ...............220

6- Degenen die de islam aanvaardden....................................228

7- De conclusie uit de verklaringen van degenen die de islam aanvaardden...........................................................................326

8- Hilya al-sa’âda (gedicht) ......................................................333

– 2 –

III.) De edele Koran en de hedendaagse Thora en Evangeliën

Voorwoord .............................................................................342

1- De hedendaagse Thora en Evangeliën ..............................346

2- Enkelen van de fouten in de Heilige Schrift .....................359

3- De edele Koran .....................................................................392

4- De wonderen van Muhammad (vrede zij met hem)........417

5- De deugden van Muhammad (vrede zij met hem) ..........442

6- Het mooie karakter en de prachtige gewoonten van de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) ........................................................................................457

IV.) De islam en andere religies

Inleiding..................................................................................469

1- De islam is geen barbaarse religie ......................................476

2- De moslims zijn niet onwetend ...........................................514

3- Religies, geloofsovertuigingen en het verschil tussen religie en filosofie ..................................................................523

a- Het brahmanisme..................................................................524

b- Het boeddhisme ....................................................................527

c- Het oorspronkelijke jodendom en de joden .....................529

d- Het oorspronkelijke christendom en de christenen.........547

e- De islam..................................................................................561

f- Bestaat er filosofie in de islam? ..........................................569

4- Nawoord .................................................................................592

5- Woordenlijst...........................................................................611

– 3 –

“Subhânallâhi wa bi-hamdihi subhânallâhil-‘azîm” (“Verhevenboven elk gebrek is Allah en geprezen is Hij. Verheven boven elkgebrek is Allah, de Machtige”). Wanneer iemand deze kalimat al-tanzîh (‘het woord van het vrijspreken van Allah de Verhevene’van alle onvolmaaktheden) ’s morgens en ’s avonds honderd keeropleest, dan zullen zijn zonden vergeven worden. Hij zal be-schermd worden tegen het opnieuw begaan van zonden. Dezesmeekbede (du’â) staat geschreven in de 307e en 308e brief vanhet 1e volume van het boek Maktûbât. Het leidt tevens tot de ver-lossing van alle problemen.

– I –

GELOOF EN ISLAM

[Îmân en Islam]

VOORWOORD

Laten we het boek beginnen met de basmala, De Naam van Allah biedt de beste bescherming.Zijn gunsten passen niet binnen een maateenheid of berekening,Hij is de Heer die zeer genadig is en houdt van vergeving!

Allah de Verhevene heeft mededogen met alle mensen op dewereld. Hij schept de dingen die zij nodig hebben en zendt ze naariedereen. Hij toont het pad dat leidt naar eeuwig geluk. Wanneerpersonen die van dit pad der geluk zijn afgedwaald en het pad vanongeloof (kufr) en dwaling (dalâla) zijn ingeslagen omdat ze mis-leid zijn door hun ziel van begeerte (nafs), slechte vrienden, scha-delijke boeken en buitenlandse radio’s, spijt hebben en Allah deVerhevene om vergiffenis vragen, dan zal Hij hen rechtleiding (hi-dâya) schenken. Hij zal hen redden van eeuwig onheil. Aan dege-nen die buitensporig, wreed en onrechtvaardig zijn, schenkt Hijdeze gunst van Hem niet. Hij laat hen op het pad van ongeloof diezij wensen en goedkeuren. In het hiernamaals (de âkhira) zal Hijvan de gelovigen (mu’minûn) die naar de Hel (de Jahannam) moe-ten gaan, degenen die Hij wil als gunst vergeven en hen toelatentot het Paradijs (de Janna). Degene die elk levend wezen schept,die al het bestaande elk moment in bestaan houdt, en die hen allenbeschermt tegen vrees en verschrikking, is enkel Hij. We beginnen

– 4 –

met het schrijven van dit boek door onze toevlucht te zoeken bijde eervolle Naam van Allah de Verhevene, ofwel door te hopenop Zijn hulp.

Moge lofprijzing (hamd) aan Allah de Verhevene zijn. Gebe-den en begroetingen aan Zijn geliefde Profeet Muhammad (vredezij met hem). Moge gunstige smeekbeden aan de reine Familiele-den (Ahl al-bayt) van deze verheven Profeet zijn en aan elk vanzijn rechtvaardige, trouwe Metgezellen (Sahâba).

‘Hamd’ (lofprijzing) betekent het geloven en uitspreken dat al-le gunsten geschapen en gezonden zijn door Allah de Verhevene.‘Shukr’ (dankbaarheid) betekent alle gunsten gebruiken overeen-komstig de islam.

Er zijn duizenden waardevolle boeken geschreven die de ge-loofsleerstellingen, de geboden en verboden van de islam vermel-den; de meeste hiervan zijn vertaald naar andere talen en ver-spreid over alle landen. Aan de andere kant hebben kwaadwillige,kortzichtige mensen, onwetende geleerden die misleid zijn doorBritse spionnen, en ketters (zanâdîq) de nuttige, gezegende en ver-lichte regels van de islam – dus de geboden en verboden – altijdaangevallen; ze hebben onophoudelijk geprobeerd de islam te be-vlekken, te veranderen en de moslims te misleiden.

Het is ook nu met dankbaarheid te zien dat islamgeleerdenover bijna heel de wereld de geloofsleer (‘aqîda) van de islamtrachten te verspreiden en te verdedigen. De geleerden van hetrechte pad die de kennis van de islam hebben geleerd van de eer-volle Metgezellen (Sahâba) van de Profeet en deze in boeken heb-ben opgeschreven, worden geleerden van ahl al-soenna (mensenvan de soenna) genoemd. Hoewel enkelingen die de boeken vande geleerden van ahl al-soenna niet hebben gelezen of niet hebbenkunnen begrijpen, verkeerde betekenissen afleiden uit de edeleKoran en de eervolle hadîth’s (overleveringen van de Profeet) ener ongepaste uitspraken en publicaties van hen verschijnen, smel-ten zulke uitspraken en publicaties weg tegenover het sterke ge-loof (de îmân) van de moslims; ze hebben geen ander effect danhet tonen van de onwetendheid van de eigenaar van deze woordenen teksten.

Indien iemand zegt dat hij moslim is of indien er wordt geziendat hij het gebed (de salât) in gemeenschap verricht, dan wordtduidelijk dat hij een moslim is. Als later in een van zijn uitspraken,teksten of handelingen iets wordt gezien dat niet overeenkomt metde geloofsleerstellingen die de geleerden van ahl al-soenna hebben

– 5 –

verkondigd, dan moet hem verteld worden dat dit ongeloof (kufr)of dwaling (dalâla) is. Men moet hem vertellen dat hij hiervanmoet afzien en berouw moet tonen (tawba verrichten). Indien hijmet zijn kortzichtige verstand en kwaadwillige gedachten dit te-genspreekt en er niet van afziet, dan wordt duidelijk dat hij een af-gedwaalde of afvallige (murtadd) is of dat hij is omgekocht doorBritse ongelovigen. Zelfs indien hij het gebed verricht, op bede-vaart gaat en iedere soort aanbidding (‘ibâda) en goedheid ver-richt, zal hij niet kunnen ontkomen aan dit onheil. Zolang hij nietafziet van hetgeen dat leidt tot ongeloof en hij hiervoor geen be-rouw toont, kan hij geen moslim zijn. Iedere moslim dient zich tebeschermen tegen afvalligheid (het worden van een afvallige) doorde zaken die leiden tot ongeloof goed te leren. Hij moet degenendie ongelovig zijn, de ketters die zich voordoen als moslim en deBritse spionnen goed leren kennen om zich te beschermen tegenhun kwaad.

De Gezant van Allah (Rasûlullâh) (vrede en zegeningen vanAllah zij met hem) heeft bekendgemaakt dat er uit de edele Koranen de eervolle hadîth’s verkeerde, valse betekenissen zouden afge-leid worden en dat er zo 72 afgedwaalde moslimgroeperingen zou-den ontstaan. De boeken al-Barîqa en al-Hadîqa hebben de eer-volle hadîth waarin dit staat vermeld, overgenomen uit de boekenal-Bukhârî en Muslim en hebben deze verklaard. Men dient zichniet te laten misleiden door de boeken en conferenties van de per-sonen die behoren tot deze afgedwaalde groeperingen en die voorde dag komen onder de titel ‘grote islamgeleerde’ of ‘theoloog’.Men moet er zeer goed op letten om niet in de vallen te lopen vandeze religie- en geloofrovers. Naast deze onwetende moslims zijner ook enerzijds communisten en vrijmetselaars en anderzijdschristelijke missionarissen, door de Britten omgekochte wahhabie-ten en joodse zionisten, die de moslimjeugd met steeds nieuwe me-thoden proberen te misleiden. Door middel van verzonnen tek-sten, films, theaterstukken en radio- en televisie-uitzendingen stre-ven ze ernaar om de islam en het geloof (de îmân) te vernietigen.Hiervoor geven ze miljarden uit. De islamgeleerden (moge Allahde Verhevene hen genadig zijn) hebben de nodige antwoorden opal deze kwesties van tevoren opgeschreven en hebben de religievan Allah de Verhevene en het pad van vrede en redding medege-deeld.

Wij hebben het boek I’tiqâdnâma uitgekozen van de grote is-lamgeleerde Mawlânâ Khâlid al-Baghdâdî al-‘Uthmânî (moge Al-lah zijn geheim zegenen) die behoort tot de ware geleerden. Dit

– 6 –

boek werd door Hâji Feyzullâh Efendi uit Kemah (Erzincan, Tur-kije) naar het Turks vertaald onder de titel Farâid al-fawâid enwerd in het jaar 1312 n.h.[1] [1894 n.Chr.] gedrukt in Egypte. Wehebben deze vertaling vereenvoudigd en het de titel Geloof en Is-lam gegeven. De eerste druk is verschenen in 2019. Om onze toe-lichtingen te onderscheiden van de oorspronkelijke tekst van ditboek, hebben we deze tussen vierkante haakjes [ ] geplaatst. Mogeoneindige lofprijzing (hamd) en dank (shukr) zijn aan Allah deVerhevene omdat Hij ons heeft toegekend dit boek te publiceren!De oorspronkelijke Perzische versie van deze vertaling is terug tevinden in de bibliotheek van de Universiteit van Istanbul bij hetgedeelte “Ibnül Emîn Mahmûd Kemâl Beğ” onder de naam I’ti-kâdnâme en het nummer F. 2639. De Turkse vertaling hiervanheeft de uitgeverij Hakîkat Kitâbevi gedrukt onder de titel Îmânve Islâm.

De schrijver van het boek Durr al-mukhtâr, de deugdzame‘Alâuddîn al-Haskafî (moge Allah de Verhevene hem genadigzijn), zegt aan het einde van het deel ‘Het huwelijk van de ongelo-vige’ het volgende: “Als een gehuwd moslimmeisje geen kennisheeft over de islam wanneer ze de bulûgh (de puberteit volgens deislam) bereikt, dan zal haar huwelijk ongeldig worden. [Ze zal eenafvallige (murtadd) worden.] Men moet haar de Attributen (Sifât)van Allah de Verhevene leren. Zij moet het herhalen en zeggendat ze erin gelooft.” Bij het verklaren van dit stuk vermeldt Ibn‘Âbidîn het volgende: “Wanneer een meisje nog een kind is, is zemoslim doordat ze onderworpen is aan de religie van haar ouders.Wanneer ze de puberteit bereikt, behoort ze niet meer tot de reli-gie van haar ouders. Als ze de puberteit bereikt zonder de islam tekennen, dan wordt ze een afvallige. Zolang ze de zes principeswaarin geloofd moet worden niet leert en er niet in gelooft en zo-lang ze niet gelooft dat het noodzakelijk is om de islam na te leven,zal ze niet langer meer moslim zijn, zelfs niet als ze de kalimat al-tawhîd (het woord van eenheid) uitspreekt, dus “lâ ilâha illallâh,Muhammadun Rasûlullâh” (“er is geen andere god dan Allah,Muhammad is de Gezant van Allah”). Ze moet de zes principesdie beschreven staan in de smeekbede “âmantu billâhi…” leren enhierin geloven en ze moet verklaren dat ze de geboden en verbo-den van Allah de Verhevene aanvaardt.” Uit deze woorden van

[1] N.h. wordt gebruikt ter afkorting van ‘na de hijra (emigratie)’. Hiermee wordtde datum aangeduid volgens de islamitische kalender die is begonnen met de emi-gratie van onze Profeet, Muhammad (vrede zij met hem).

– 7 –

Ibn ‘Âbidîn wordt begrepen dat wanneer een ongelovige (kâfir) dekalimat al-tawhîd opzegt en beknopt gelooft in de betekenis ervan,hij op dat moment moslim wordt. Echter, net zoals elke moslim,moet ook hij – zodra hij de mogelijkheid heeft – de principes diebeschreven staan in de smeekbede “âmantu” uit het hoofd lerenen zowel de betekenis hiervan als de kennis over de islam dienoodzakelijk is voor hem grondig leren. De smeekbede “âmantu”luidt als volgt: “Âmantu billâhi wa Malâikatihi wa Kutubihi waRusulihi wal Yawmil-âkhiri wa bil Qadari khayrihi wa sharrihi mi-nallâhi ta’âlâ wal-ba’thu ba’d-al-mawti haqqun, ashhadu an lâ ilâ-ha illallâh wa ashhadu anna Muhammadan ‘abduhu wa rasûluhu”(“Ik geloof in Allah, Zijn engelen, Zijn boeken, Zijn profeten, deLaatste Dag, de voorbeschikking, dat wil zeggen, dat het goede enhet kwade van Allah de Verhevene komt en dat de opstanding nade dood waar is. Ik getuig dat er geen andere god is dan Allah enik getuig dat Muhammad Zijn dienaar en Zijn Gezant is”). Als eenmoslimkind deze zes principes en de kennis van de islam niet leerten niet zegt dat hij erin gelooft, dan zal ook hij een afvallige wor-den wanneer hij de leeftijd van verstandigheid (‘aql) en geslachts-rijpheid (bulûgh) bereikt. Nadat men îmân heeft (gelooft), is hetook verplicht (fard) voor hem om onmiddellijk te vragen naar ente leren over de kennis van de islam, dat wil zeggen de verplichtin-gen (farâid; enk. fard), de verboden (mahârim; enk. harâm), dekleine rituele wassing (wudû), de grote rituele wassing (ghusl), hoehet gebed (de salât) verricht moet worden en de bedekking van de‘awra (de private lichaamsdelen waarvan het verplicht is ze te be-dekken). Voor de persoon aan wie hij dit vraagt is het ook ver-plicht om hem dit te leren of om een correct boek over de islamaan te raden. Indien hij niemand vindt aan wie hij het kan vragenof een dergelijk boek niet kan vinden, dan is hij verplicht om er-naar te zoeken. Als hij er niet naar zoekt, zal hij ongelovig (kâfir)worden. Totdat hij het vindt, wordt het niet kennen van deze za-ken als een geldig excuus beschouwd. Iemand die de verplichtin-gen niet op de voorgeschreven tijden uitvoert en de verboden be-gaat, zal bestraffing ondergaan in de Hel (de Jahannam). Dit boek,Geloof en Islam, bevat uitgebreide informatie over de zes princi-pes van het geloof (îmân). Iedere moslim moet dit boek goed lezenen ernaar streven dat ook zijn kinderen en al zijn kennissen het le-zen. Informatie over de private lichaamsdelen (de ‘awra) is te vin-den op pagina 603.

Wanneer in ons boek de betekenissen van edele verzen (âyât)van de edele Koran worden weergegeven, staat er “interpretatie

– 8 –

van de betekenis”. Dit betekent ‘de betekenis zoals medegedeelddoor de geleerden van tafsîr (wetenschap van de exegese, verkla-ring van de edele Koran)’. De betekenissen van de edele verzenwerden namelijk enkel begrepen door de Gezant van Allah (Ra-sûlullâh) (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) die dezeheeft medegedeeld aan zijn Metgezellen (Sahâba). De geleerdenvan tafsîr hebben deze eervolle hadîth’s (overleveringen) waarindeze betekenissen werden vastgelegd, onderscheiden van de ha-dîth’s die verzonnen zijn door huichelaars en ketters – dus lâ-madhhabî geleerden (geleerden die geen rechtsschool volgen) –die zijn omgekocht door Britse ongelovigen. Wanneer ze geen eer-volle hadîth’s konden vinden, interpreteerden ze de edele verzenzelf volgens de wetenschap van tafsîr. De interpretaties van dege-nen die de Arabische taal kennen maar die onwetend zijn over deislam en die geen idee hebben van de wetenschap van tafsîr, kanmen geen tafsîr van de Koran noemen. Vandaar dat er in een eer-volle hadîth het volgende wordt vermeld: “Degene die de edeleKoran interpreteert volgens zijn eigen opvatting, zal een ongelovi-ge worden.”

Moge Allah de Verhevene ons allen doen bevinden op hetrechte pad dat de geleerden van ahl al-soenna hebben verkondigd!Moge Hij ons beschermen tegen het misleid worden door de ver-sierde, sluwe leugens van degenen die onwetend zijn over de islamen van lâ-madhhabî’s (personen die geen rechtsschool volgen) enhuichelaars die titels dragen zoals ‘grote islamgeleerde’! Âmîn.

Alle boeken die de uitgeverij Hakîkat Kitâbevi publiceert, wor-den via het internet in verschillende talen verspreid over de helewereld.

Mîlâdî Hijrî shamsî Hijrî qamar(jaar n.Chr.) (zonnejaar n.h.) (maanjaar n.h.)

2019 1397 1440

OPMERKING: Missionarissen trachten het christendom teverspreiden, de joden de Talmoed en de uitgeverij Hakîkat Ki-tâbevi in Istanbul tracht de islam te verspreiden. De vrijmetselaarsstreven er op hun beurt naar om de religies ongedaan te maken.Degene die beschikt over verstand, kennis en geweten zal het juis-te tussen deze begrijpen en inzien. Door te helpen dit te versprei-den, zal hij ervoor zorgen dat alle mensen in de wereld (de dunyâ)en het hiernamaals (de âkhira) het geluk zullen bereiken.

– 9 –

Vandaag de dag zijn de moslims over de wereld in drie groepenverdeeld. De eerste groep bestaat uit de ware moslims die zich be-vinden op het pad van de eervolle Metgezellen. Zij worden ahl al-soenna (mensen van de soenna), sunnî (soenniet) en ook wel defirqa al-nâjiyya (groep die gered zal worden van de Hel) genoemd.De tweede groep bestaat uit degenen die vijandig zijn tegenoverde eervolle Metgezellen. Zij worden shî’î (sjiiet) en de firqa al-dâl-la (afgedwaalde groep) genoemd. De derde groep bestaat uit de-genen die zich vijandig opstellen tegenover zowel de soennietenals de sjiieten. Zij worden wahhâbî (wahhabiet) en Najdî ge-noemd, omdat ze voor het eerst verschenen in de stad Najd (ofNadjd) in Arabië. Ze worden ook wel de firqa al-mal’ûna (ver-vloekte groep) genoemd, omdat ze moslims ongelovig noemen.Dit staat beschreven in onze boeken Se’âdet-i Ebediyye en Kı-yâmet ve Âhıret [en de Engelse vertalingen hiervan: Endless Blissen Advice for the Muslim]. Onze Profeet heeft degenen die zulkeuitspraken doen vervloekt. Het zijn de joden en de Britten die demoslims hebben verscheurd in deze drie groepen.

Elke gelovige (mu’min) dient te allen tijde “lâ ilâha illallâh”(“er is geen andere god dan Allah”) op te zeggen ter zuivering vanzijn nafs (ego, ziel van begeerte), dus om zich te zuiveren van deonwetendheid en de zonden die eigen zijn aan zijn natuur. En terreiniging van zijn hart (qalb), dus om zich te verlossen van het on-geloof (de kufr) en de zonden die afkomstig zijn van zijn ziel vanbegeerte, de duivel (shaytân), slechte vrienden en schadelijke, ver-dorven boeken, dient hij “astaghfirullâh” (“ik vraag Allah om ver-giffenis”) op te zeggen. De smeekbeden van degene die de islamnaleeft en berouw toont (tawba verricht) voor zijn zonden, zullenaanvaard worden. Indien iemand het gebed niet verricht, kijktnaar vrouwen die onbedekt zijn of naar degenen wiens ‘awra (deprivate lichaamsdelen waarvan het verplicht is ze te bedekken) on-bedekt zijn, en eet en drinkt van dat wat verboden (harâm) is, danis het duidelijk dat hij de islam niet naleeft. Zijn smeekbeden zul-len niet aanvaard worden. Gelieve de toevoeging op de laatste pa-gina te lezen!

– 10 –

– 1 –

INLEIDING

Mawlânâ Khâlid al-Baghdâdî (moge Allah de Verhevene zijngeheim zegenen) heeft alvorens te beginnen aan zijn boek, de 17ebrief uit het 3e volume van het boek Maktûbât van Imâm al-Rab-bânî Ahmad al-Fârûqî al-Sirhindî (moge Allah hem genadig zijn)overgenomen om zijn boek te voorzien van schoonheid en zege-ning. Imâm al-Rabbânî (moge Allah zijn geheim zegenen)[1] zegtin deze brief het volgende:

“Ik begin mijn brief met de basmala (het uitspreken van “bis-millâhir-rahmânir-rahîm”; in de Naam van Allah, de Barmhartige,de Genadevolle). Moge lofprijzing en dank zijn aan Allah de Ver-hevene die ons iedere gunst toestuurt en die als grootste gunst onsheeft geëerd door ons moslim te maken en ons waardevol heeft ge-maakt door ons te doen behoren tot de gemeenschap (umma) vanMuhammad (vrede zij met hem)!

Men moet grondig nadenken en zich realiseren dat het enkelAllah de Verhevene is die iedere gunst toestuurt naar iedereen.Het is uitsluitend Hij die alles doet ontstaan. Degene die al het be-staande op elk moment in bestaan houdt, is enkel Hij. De voortref-felijke en goede eigenschappen van Zijn dienaren behoren tot Zijngenade en zegeningen. Ons leven, verstand, kennis, kracht, ge-zichtsvermogen, gehoor- en spraakvermogen hebben we allemaalte danken aan Hem. Degene die de ontelbare verschillende gun-sten en goedheden toestuurt, is enkel Hij. Hij is het alleen die men-sen uit moeilijkheden en van problemen verlost, die smeekbedenaanvaardt en leed en onheil wegneemt. Enkel Hij schept en zendtde voorzieningen. Zijn zegening is zo overvloedig, dat Hij van de-genen die zonden begaan de voorzieningen niet onthoudt. Hij be-dekt zonden zo rijkelijk, dat Hij de buitensporigen die Zijn gebo-den niet opvolgen en Zijn verboden niet vermijden, niet voor ie-dereen vernedert en belachelijk maakt en hun beschamende han-delingen niet aan anderen toont. Zijn vergeving en barmhartigheidzijn zo groot, dat Hij zich niet haast om degenen die straf en kwel-ling verdienen te bestraffen. Hij strooit Zijn gunsten en zegenin-gen zowel over degenen van wie Hij houdt als over degenen vanwie Hij niet houdt. Niemand ontzegt Hij iets. Als meest voortref-felijke en meest waardevolle gunst toont Hij het rechte pad, de

[1] Imâm al-Rabbânî overleed in 1034 n.h. [1624 n.Chr.].

– 11 –

weg van geluk en redding. Hij moedigt aan om niet af te dwalenvan dit pad, zodat we naar het Paradijs (de Janna) kunnen gaan.Hij gebiedt ons Zijn geliefde Profeet (vrede en zegeningen van Al-lah de Verhevene zij met hem) te volgen, zodat we de eeuwigegunsten en onuitputtelijke geneugten in het Paradijs kunnen berei-ken en Zijn tevredenheid en liefde kunnen verkrijgen. Kortom, degunsten van Allah de Verhevene zijn zo klaar als de zon. De goed-heden die ons toekomen van anderen komen ook van Hem. Het iswederom Hij die anderen aanstelt als tussenpersoon, hen de wilgeeft om goedheden te verrichten en hen de sterkte en krachtgeeft om goedheden te kunnen verrichten. Met andere woorden,degene die de gunsten afkomstig van overal en iedereen toestuurt,is enkel Hij. Goedheden en gunsten verwachten van iemand an-ders dan Hem, is net alsof men een persoon, die iets toevertrouwdheeft gekregen, iets vraagt om hem toe te vertrouwen of alsof meneen aalmoes vraagt van een arme. De onwetenden weten net zogoed als de geleerden en degenen die dom zijn weten net zo goedals de intelligente, scherpzinnige personen dat deze uitspraken vanons kloppen en gepast zijn. Immers, dat wat hier verteld wordt,zijn zaken die voor de hand liggend zijn en waarover men zelfs niethoeft na te denken.

Het is een menselijke plicht dat men zoveel als men kan dank-baarheid toont aan Allah de Verhevene die hem deze gunstenstuurt. Het is een plicht, een schuld, die het verstand gebiedt. Ech-ter, het uitdragen van deze dankbaarheid, die getoond moet wor-den aan Allah de Verhevene, is geen gemakkelijke taak. Mensenzijn namelijk uit het niets geschapen en zijn zwak, behoeftig, on-volmaakt en gebrekkig. Allah de Verhevene daarentegen bestaateeuwig en altijd. Hij is ver van gebreken en onvolkomenheden. Hijis de bezitter van alle superioriteiten. Mensen lijken in geen enkelopzicht op Allah de Verhevene. Kunnen zulke minderwaardigedienaren enige dankbaarheid tonen die zal passen bij de glorie vanzo’n verheven Allah? Er zijn immers veel zaken waarvan de men-sen denken dat ze mooi en waardevol zijn, maar die Allah de Ver-hevene als kwalijk beschouwt en afkeurt. Zaken die wij beschou-wen als eerbied en dankbaarheid kunnen afgekeurde, verachtelij-ke zaken zijn. Om deze reden zijn mensen niet in staat om met huneigen gebrekkige verstand en kortzichtige opvattingen die zakente vinden, die dankbaarheid en eerbied zouden kunnen uitdruk-ken tegenover Allah de Verhevene. Zolang de plichten die ertoedienen om dankbaarheid en eerbied te tonen niet zijn bekendge-maakt door Allah de Verhevene, kunnen de zaken waarvan ge-

– 12 –

dacht wordt dat ze ter lofprijzing dienen misschien wel beledigendzijn.

Welnu, de dank die de mensen verschuldigd zijn aan Allah deVerhevene, oftewel hun plichten als dienaar, die ze moeten vol-brengen met het hart (de qalb), de tong en het lichaam en waarinze moeten geloven, is medegedeeld door Allah de Verhevene enopenbaar gemaakt door Zijn geliefde Profeet (vrede en zegenin-gen van Allah de Verhevene zij met hem). De plichten van eendienaar die Allah de Verhevene heeft getoond en bevolen, worden‘islam’ genoemd. Dankbaarheid tonen aan Allah de Verhevenewordt gedaan door het pad te volgen waarop Zijn Profeet heeft ge-wezen. Geen enkele vorm van dankbaarheid of aanbidding (‘ibâ-da) die niet overeenkomt met dit pad of die erbuiten valt, zal aan-vaard of goedgekeurd worden door Allah de Verhevene. Er zijnnamelijk veel zaken waarvan de mensen denken dat ze goed enmooi zijn, maar die niet goedgekeurd worden door de islam enwaarvan de islam laat weten dat ze verfoeilijk zijn.

Dit betekent dat zij die beschikken over verstand Muhammad(vrede zij met hem) moeten volgen om dankbaarheid te tonen aanAllah de Verhevene. Zijn pad wordt islam genoemd. Iemand dieMuhammad (vrede zij met hem) volgt, wordt moslim genoemd.Dankbaarheid tonen aan Allah de Verhevene, met andere woor-den het volgen van Muhammad (vrede zij met hem), wordt ‘ibâdaverrichten genoemd. De kennis van de islam bestaat uit twee de-len: de religiewetenschappen en de natuurwetenschappen. Refor-misten in de religie noemen de religiewetenschappen ‘scholasti-sche kennis’ en de natuurwetenschappen ‘rationele kennis’. De re-ligiewetenschappen bestaan ook uit twee delen:

1 - De kennis waar men met het hart in moet geloven. Deze we-tenschappen worden usûl al-dîn (de principes van de religie) of dekennis van îmân (geloof) genoemd. Kort gezegd betekent îmânhet geloven in de zes principes die Muhammad (vrede zij methem) heeft medegedeeld, het aanvaarden van de islam en het ver-mijden uit te spreken of te gebruiken van de zaken die een tekenvan ongeloof zijn. Iedere moslim moet de zaken die een teken zijnvan ongeloof leren en deze vermijden. Degene die îmân heeft (ge-looft), wordt een moslim genoemd.

2 - De kennis van de daden van aanbidding die met het lichaamof met het hart uitgevoerd of vermeden moeten worden. De lerin-gen waarvan het bevolen werd om ze uit te voeren, worden fard(verplicht) genoemd en de leringen waarvan het bevolen werd omze te vermijden, worden harâm (verboden) genoemd. Deze kennis

– 13 –

wordt furû’ al-dîn (de ‘takken’ oftewel details van de religie), de is-lamitische wetgeving (ahkâm al-islâmiyya) of de kennis van de is-lam genoemd.

[Datgene wat als eerst noodzakelijk is voor iedereen, is het uit-spreken van de kalimat al-tawhîd (het woord van eenheid) en hetgeloven in de betekenis ervan. De kalimat al-tawhîd luidt als volgt:“Lâ ilâha illallâh Muhammadun Rasûlullâh.” De betekenis hier-van is: “Allah bestaat en is enig. Muhammad (vrede zij met hem)is Zijn Profeet.” Hierin geloven betekent “îmân hebben (gelo-ven)” en “moslim zijn”. Iemand die gelooft, wordt een mu’min(gelovige) en moslim genoemd. Het geloof moet voortdurend zijn.Daarom moet men vermijden handelingen uit te voeren die leidentot ongeloof of zaken te gebruiken die een teken van ongeloof zijn.

De edele Koran is het Woord (de Kalâm) van Allah. Allah deVerhevene heeft de edele Koran naar Muhammad (vrede zij methem) gezonden middels de engel genaamd Jabrâîl (Gabriël) (vre-de zij met hem). De woorden van de edele Koran zijn in het Ara-bisch, maar het is Allah de Verhevene die deze woorden naast el-kaar heeft gerangschikt. De Arabische woorden in de edele Koranzijn neergezonden in de vorm van verzen (âyât), dus als letters enwoorden die zijn gerangschikt door Allah de Verhevene. De bete-kenissen van deze letters en woorden dragen het GoddelijkeWoord (de Kalâm al-Ilâhî). Deze letters en woorden worden deKoran genoemd. De betekenissen die het Goddelijke Woordweergeven, worden ook aangeduid als Koran. Deze Koran die hetGoddelijke Woord is, is geen schepsel. Het is net als de andere At-tributen van Allah de Verhevene zonder begin en eeuwig. Jabrâîl(vrede zij met hem) kwam elk jaar één keer langs om de tot dantoe neergezonden edele Koran op te lezen – volgens de volgordeop de Welbewaarde Tafel (de Lawh al-Mahfûz) – waarop onzeProfeet het herhaalde. In het jaar dat onze Profeet naar het hier-namaals (de âkhira) ging, kwam hij twee keer en reciteerden zij deedele Koran volledig. Onze Profeet en het merendeel van de Met-gezellen hadden de gehele edele Koran uit het hoofd geleerd. Inhet jaar dat onze Profeet naar het hiernamaals ging, verzamelde dekalief Abû Bakr al-Siddîq degenen die de edele Koran uit hethoofd kenden en liet hij hetgeen dat opgeschreven was bijeenbren-gen om door een commissie de gehele edele Koran te laten op-schrijven. Op deze manier ontstond er een boek dat mushaf (ge-bonden exemplaar van de edele Koran) wordt genoemd. 33.000Metgezellen hebben op basis van overeenstemming verklaard datiedere letter van deze mushaf exact op zijn juiste plaats staat.

– 14 –

De uitspraken van Muhammad (vrede zij met hem) wordenedele hadîth’s (overleveringen) genoemd. Van deze edele hadîth’sworden degenen waarvan de betekenis van Allah de Verhevene ismaar de bewoording van Muhammad (vrede zij met hem), hadîthal-qudsî genoemd. Er zijn veel hadîth-boeken, waaronder de be-kende boeken al-Bukhârî en Muslim.

Van de geboden van Allah de Verhevene worden die waar menin moet geloven îmân genoemd; die uitgevoerd moeten worden,worden fard (verplichting) genoemd en die vermeden moetenworden, worden harâm (verboden) genoemd. De verplichtingenen verboden worden de ahkâm al-islâmiyya (islamitische wetge-ving) genoemd. Iemand die niet gelooft in ook maar één van de le-ringen van de islam, wordt een kâfir (ongelovige) genoemd.

Datgene wat als tweede noodzakelijk is voor de mens, is hetzuiveren van zijn hart. Onder het woord ‘hart’ verstaat men tweezaken. Iedereen noemt het stuk vlees dat zich bevindt in onzeborst ‘hart’. Dit stuk vlees dat ‘hart’ wordt genoemd, hebben die-ren ook. De tweede soort hart (de qalb) is het hart dat zich bevindtin dit stuk vlees en dat niet kan worden waargenomen. Het begrip‘hart’ dat in religieuze boeken wordt vermeld, is dit hart. De ver-blijfplaats van de kennis van de islam is dit hart. Het is ook dit hartdat gelooft of niet gelooft. Een hart dat gelooft, is rein. Een hartdat niet gelooft, is onrein en dood. Het is onze eerste plicht om er-naar te streven dat ons hart rein wordt. Het verrichten van aanbid-ding, en dan voornamelijk het uitvoeren van het gebed en het op-zeggen van istighfâr (smeekbede voor vergiffenis), reinigt het hart.De verboden zaken uitvoeren schaadt het hart. Onze Profeet heeftgezegd: “Zeg veel istighfâr op! Allah de Verhevene zal degene diede smeekbede (du’â) van istighfâr blijft oplezen beschermen tegenziekten en elk probleem. Hij zal hem voorzieningen geven vanwaar hij het nooit verwacht.” ‘Istighfâr’ betekent “astaghfirullâh”(“ik vraag Allah om vergiffenis”). Opdat smeekbeden aanvaardworden, moet degene die het opzegt moslim zijn; hij moet berouwtonen voor zijn zonden en terwijl hij de smeekbede opzegt moethij zich bewust zijn van de betekenis ervan en erin geloven. Desmeekbede die verricht wordt met een verduisterd hart, zal nietaanvaard worden. Wanneer iemand een smeekbede drie keer op-zegt en de vijf dagelijkse gebeden blijft uitvoeren, dan zal ook zijnhart gereinigd worden en zal het de smeekbede beginnen op tezeggen. De smeekbede die enkel met de tong wordt uitgesprokenzonder dat het hart het opzegt, zal geen nut hebben.

De religieuze kennis die wordt verkondigd door de islam is de

– 15 –

kennis die staat geschreven in de boeken van de geleerden van ahlal-soenna. Indien een persoon van de leringen van het geloof(îmân) en de islam die zijn medegedeeld door de geleerden van ahlal-soenna, niet gelooft in één van de nusûs (bronteksten; enk. nass)– dus de edele verzen en eervolle hadîth’s – met een duidelijke be-tekenis, dan zal hij kâfir (ongelovig) worden. Als hij verbergt dathij niet gelooft, wordt hij een munâfiq (huichelaar) genoemd. Alshij zowel zijn ongeloof verbergt alsook de moslims probeert temisleiden door zich voor te doen als een moslim, dan wordt hij eenzindîq (ketter) genoemd. Als hij verkeerd gelooft doordat hij debronteksten met een onduidelijke betekenis verkeerd interpre-teert, dan zal hij geen ongelovige worden. Hij zal echter wel naarde Hel gaan, omdat hij is afgedwaald van het rechte pad van de ahlal-soenna. Aangezien deze persoon gelooft in de bronteksten meteen duidelijke betekenis, zal hij niet eeuwig bestraft worden; hij zaluit de Hel gehaald worden en in het Paradijs worden geplaatst.Zulke personen worden ahl al-bid’a (mensen van de innovatie) ofafgedwaalde groeperingen genoemd. Er bestaan 72 verschillendeafgedwaalde groeperingen. Geen enkele van de uitgevoerde da-den van aanbidding van de afgedwaalde groeperingen, ongelovi-gen of afvalligen, alsook hun goedheden en diensten die zij ver-richten voor de mensen, zal aanvaard worden. Ze zullen nuttelooszijn in het hiernamaals. De moslims met een correct geloof wordenahl al-soenna wa’l-jamâ’a (mensen van de soenna en de gemeen-schap) of soennieten genoemd. Degenen die soenniet zijn, zijn on-derverdeeld in vier rechtsscholen (madhâhib; enk. madhhab) watbetreft de uitvoering van aanbidding. Zij die deze vier rechtsscho-len volgen, weten van elkaar dat ze behoren tot de ahl al-soennaen houden van elkaar. Iemand die niet één van de vier rechtsscho-len volgt, behoort niet tot de ahl al-soenna. Dat degene die niet be-hoort tot de ahl al-soenna ongelovig zal worden of tot de ahl al-bid’a zal behoren, staat samen met de bewijzen ervan geschrevenin de brieven van Imâm al-Rabbânî, voornamelijk in de 286e briefvan het 1e volume van zijn Maktûbât, in Tahtâwî’s toelichting opDurr al-mukhtâr bij het gedeelte ‘Zabâyih’ en in het boek al-Ba-sâir li-munkirî al-tawassuli bi-ahl al-maqâbir. Deze laatste tweeboeken zijn in het Arabisch. Het laatste boek werd geschreven engedrukt in India en werd in 1395 n.h. [1975 n.Chr.] en later door deuitgeverij Hakîkat Kitâbevi in Istanbul verschillende keren offsetgedrukt.

Wanneer personen die aanbidding verrichten volgens een vande vier rechtsscholen zonden begaan of gebreken hebben in hun

– 16 –

daden van aanbidding en berouw tonen, dan zullen hun zondenvergeven worden. Als ze geen berouw tonen, zal Allah de Verhe-vene, indien Hij het wil, hen vergeven en hen helemaal niet in deHel plaatsen. Indien Hij het wil, zal Hij hen bestraffen in evenre-digheid met hun zonden, maar uiteindelijk zullen ze toch verlostworden van de bestraffing. Zij die niet geloven in ook maar éénvan de leringen met een duidelijke betekenis die wezenlijk bekendzijn in de islam, dus die zelfs de onwetenden hebben gehoord, zul-len eeuwig bestraft worden in de Hel. Zij worden kâfir (ongelovig)en murtadd (afvallig) genoemd.

Er zijn twee soorten kuffâr (ongelovigen), namelijk degenenmet een geopenbaard boek en degenen zonder een geopenbaardboek. Een moslim die later ongelovig is geworden doordat hij uitde islam is getreden, wordt een afvallige genoemd. Wanneer Ibn‘Âbidîn (moge Allah de Verhevene hem genadig zijn) schrijft over‘degenen met wie het huwelijk verboden is omwille van shirk (af-goderij, dus een deelgenoot, partner toekennen aan Allah)’ zegthij het volgende: “Afvalligen, mulhidûn (ongelovigen die denkendat ze moslim zijn), ketters (zanâdîq), vuuraanbidders (majûs), af-godendienaren, de oud-Griekse filosofen, huichelaars (munâfi-qûn), aanhangers van de 72 groeperingen die door hun buitenspo-rige gedrag ongelovig zijn geworden, en personen die behoren tot[het brahmanisme, het boeddhisme,] de bâtiniyya (een vertakkingvan het sjiisme), de ibâhiyyûn (een afgedwaalde groepering, voort-gekomen uit de bektashî orde) en de druzen (een afgedwaaldegroepering die de titel ‘moslim’ draagt maar een vals, verdorvengeloof heeft), zijn allen ongelovigen zonder een geopenbaardboek.” Hetzelfde geldt voor communisten en vrijmetselaars. Dechristenen en joden die geloven in de Tawrât (de Thora) en de In-jîl (het Evangelie) die zijn neergezonden maar nadien zijn veran-derd en vervalst, zijn ongelovigen met een geopenbaard boek. In-dien zij geloven dat een bepaald schepsel een ‘Goddelijke Attri-buut’ bezit, dan worden ze mushrik (afgodendienaar). De Sifât al-Dhâtiyya (de Attributen van het Wezen) en de Sifât al-Thubûtiyya(de Vaste Attributen) van Allah de Verhevene worden de Sifât al-Ulûhiyya (de Goddelijke Attributen) genoemd.

Als een ongelovige – met of zonder geopenbaard boek – mos-lim wordt, zal hij verlost worden van het gaan naar de Hel. Hij zaleen zondeloze, reine moslim worden. Hij dient echter een soenni-tische moslim te worden. ‘Een soennitische moslim worden’ houdtin dat men een boek van een van de geleerden van ahl al-soenna(moge Allah de Verhevene hen genadig zijn) leest en leert en dat

– 17 –

zijn geloof, uitspraken en handelingen hiermee overeenkomen. Ofeen persoon in de wereld (de dunyâ) een moslim is of niet, kan af-geleid worden uit zijn duidelijke uitspraken en handelingen die hijdoet zonder dat er sprake is van een noodzaak of dwang. Of dezepersoon met of zonder geloof (îmân) naar het hiernamaals zalgaan, zal duidelijk worden bij zijn laatste adem. Als een moslim –man of vrouw – die een grote zonde heeft begaan, berouw toont(tawba verricht) met een rein hart, zullen zijn of haar zonden zekervergeven worden. Hij of zij zal geheel gereinigd zijn van zonden.Wat tawba (berouw) inhoudt en hoe berouw getoond moet wor-den, staat uitvoerig beschreven in boeken over de grondslagen vande islam, zoals dit boek Geloof en Islam, het boek Se’âdet-i Ebe-diyye en de Engelse vertaling hiervan Endless Bliss.]

– 2 –

GELOOF en ISLAM

In dit boek I’TIQÂDNÂMA zal een eervolle hadîth van deGezant van Allah (Rasûlullâh) (vrede en zegeningen van Allah zijmet hem) die het geloof en de islam vermeldt verklaard worden.Ik hoop dat middels de zegening van deze eervolle hadîth het ge-loof van de moslims vervolledigd [versterkt] zal worden en dat zezo rechtschapenheid en geluk zullen bereiken en dat het zal leidentot de redding van deze Khâlid (moge Allah zijn geheim zegenen),wiens fouten en zonden talrijk zijn.

Mijn mooie geloof in Allah de Verhevene, die niets nodigheeft, wiens vrijgevigheid en gunsten overvloedig zijn en die ui-terst mededogend is met Zijn dienaren, is als volgt: Moge Hij deongepaste woorden van deze arme Khâlid, wiens beloning geringis en zijn hart zwart, vergeven en zijn gebrekkige daden van aan-bidding aanvaarden! Moge Hij ons beschermen tegen het kwaadvan de leugenachtige, misleidende duivel (shaytân) [en tegen hetmisleid worden door de valse, verkeerde uitspraken en teksten vande vijanden van de islam] en ons gelukkig maken! De meest Barm-hartige der barmhartigen en de meest Vrijgevige der vrijgevigen isenkel Allah de Verhevene.

De islamgeleerden hebben gezegd dat iedere moslim – man ofvrouw – die mukallaf (religieus verantwoordelijk) is, oftewel diede leeftijd van verstandigheid (‘aql) en geslachtsrijpheid (bulûgh)heeft bereikt, [Allah de Verhevene moet kennen en dus] de Attri-buten van het Wezen (Sifât al-Dhâtiyya) en de Vaste Attributen

– 18 –

(Sifât al-Thubûtiyya) van Allah de Verhevene correct moet wetenen erin moet geloven. Dit is hetgeen dat als eerst verplicht (fard)is voor iedereen. Het niet weten is geen excuus, maar een zonde.Dat Khâlid ibn Ahmad al-Baghdâdî dit boek schrijft, is niet om tetonen dat hij beter en geleerder zou zijn dan anderen of om be-kend te worden, maar om een nagedachtenis, een dienst achter telaten. Moge Allah de Verhevene deze onbekwame Khâlid[1] en al-le moslims te hulp komen met Zijn Kracht en met de hulp van degezegende ziel van Zijn Gezant! Âmîn.

[De Sifât al-Dhâtiyya (de Attributen van het Wezen) van Allahde Verhevene zijn er zes. Deze zijn: Wujûd (Bestaan), Qidam (Be-ginloos), Baqâ’ (Eeuwigdurendheid), Wahdâniyya (Eenheid),Mukhâlafatun lil-hawâdith (Geen gelijkenis met de schepping) enQiyâmu bi-nafsihî (Onafhankelijkheid). Wujûd betekent ‘uit zich-zelf bestaan’. Qidam betekent ‘dat er aan Zijn bestaan niets isvoorafgegaan, dat Zijn bestaan geen begin heeft’. Baqâ’ betekent‘dat Zijn bestaan eeuwig is en nooit zal verdwijnen’. Wahdâniyyabetekent ‘in geen enkel opzicht een deelgenoot (sharîk) of gelijkehebben’. Mukhâlafatun lil-hawâdith betekent ‘dat Hij in niets en ingeen enkel opzicht op geen enkel schepsel lijkt’. Qiyâmu bi-nafsihîbetekent ‘dat Zijn bestaan uit Zichzelf is en dat Hij niets nodigheeft om altijd te bestaan’. Geen enkele van deze zes Attributen isbij geen enkel van de schepsels terug te vinden. Noch hebben ze inenig opzicht een verband met de schepsels. Sommige geleerdenhebben gezegd dat Wahdâniyya en Mukhâlafatun lil-hawâdithhetzelfde zijn en dat er dus vijf Attributen van het Wezen zijn.]

Alles buiten Allah de Verhevene wordt mâ-siwâ (zaken buitenAllah de Verhevene) of ‘âlam (wereld, de totaliteit van alle schep-sels) genoemd. Tegenwoordig gebruikt men hiervoor het begripnatuur. Alle werelden waren niet-bestaand. Ze zijn allemaal ge-schapen door Allah de Verhevene. Het bestaan van alle wereldenis mogelijk (mumkin) en ze zijn nadien geschapen (hâdith). Metandere woorden, ze kunnen ontstaan terwijl ze voordien niet be-stonden en verdwijnen terwijl ze bestaand waren, en ze zijn ont-staan terwijl ze voordien niet-bestaand waren. Dit wordt medege-deeld in de eervolle hadîth: “Allah de Verhevene was bestaand.Verder bestond er niets.”

Een tweede bewijs dat aantoont dat de wereld nadien is ge-schapen, is het feit dat de wereld steeds verandert. Alles verandert.Echter, dat wat oereeuwig (qadîm) is, verandert nooit. Dit geldt

[1] Khâlid al-Baghdâdî overleed in 1242 n.h. [1826 n.Chr.] te Damascus.

– 19 –

voor het Wezen (Dhât) [dus Hijzelf] en de Attributen (Sifât) vanAllah de Verhevene. Deze veranderen nooit. [In de wereld daar-entegen veranderen bij fysische processen de toestanden van ma-teries. Bij chemische reacties verandert de essentie, de structuurvan materies. We zien dat materies verdwijnen en in andere mate-ries worden omgezet. Vandaag de dag is bekend dat bij atoomver-anderingen en kernreacties ook de materies, de elementen ver-dwijnen en omgezet worden in energie.] Dat de werelden zo ver-anderen en uit elkaar voortkomen, kan niet uit het oneindige ver-leden gekomen zijn. Ze moeten een begin hebben en voortgeko-men zijn uit de eerste materies, dus elementen die uit het niets zijngeschapen.

Een ander bewijs dat aantoont dat het bestaan van de wereldmogelijk is, dus dat het kan ontstaan terwijl het voordien niet-be-staand was, is het feit dat de wereld nadien geschapen is; met an-dere woorden, dat alles is ontstaan terwijl het voordien niet be-stond. [Wujûd betekent ‘bestaan’. Er zijn drie soorten wujûd. Deeerste is wâjib al-wujûd (het noodzakelijke bestaan). Dat wil zeg-gen, de wujûd wiens bestaan noodzakelijk is. Het bestaat altijd.Een vroegere of een latere niet-bestaan is voor dit noodzakelijkebestaan onmogelijk. Enkel Allah de Verhevene is wâjib al-wujûd.De tweede is mumtani’ al-wujûd (het onmogelijke bestaan). Metandere woorden, het kan niet bestaan. Het moet altijd niet-be-staand zijn. Dit geldt voor een sharîk al-bârî (deelgenoot van Allahde Verhevene). Dat wil zeggen dat een partner van Allah de Ver-hevene, een tweede god zoals Allah de Verhevene niet kan be-staan. De derde is mumkin al-wujûd (het mogelijke bestaan). Metandere woorden, het kan of bestaan of niet bestaan. Alle werel-den, schepsels vallen hieronder. Het tegenovergestelde van hetwoord wujûd is het woord ‘adam. ‘Adam betekent ‘het niet-be-staan’. De werelden – dus alles – waren niet-bestaand voordat zeonstonden. Ze bestonden dus niet.]

Er bestaan twee soorten mawjûd (bestaand iets): de eerste ismumkin (mogelijk) en de tweede is wâjib (noodzakelijk). Indienhet bestaande enkel het mogelijke bestaan zou zijn en er geennoodzakelijk bestaan zou zijn, dan zou er niets kunnen bestaan.[Immers, ontstaan terwijl het voordien niet bestond, is een veran-dering, een gebeurtenis. Volgens onze natuurkundige kennis is hetzo dat er op elk object een kracht van buitenaf invloed moet uit-oefenen, zodat er een gebeurtenis optreedt bij dit object. Dezekrachtbron moet bestaan vóór dit object.] Om deze reden kan eenbestaand iets waarvan het bestaan mogelijk is, niet uit zichzelf ont-

– 20 –

staan en blijven voortbestaan. Als een kracht hier geen invloed opuitgeoefend zou hebben, zou het altijd niet-bestaand zijn gebleven.Het zou niet kunnen zijn ontstaan. Iets dat zichzelf niet kan doenontstaan, kan uiteraard andere dingen waarvan het bestaan moge-lijk is ook niet doen ontstaan, oftewel scheppen. Datgene wat hetmogelijke schept, moet een noodzakelijk bestaan zijn. Het feit datde wereld bestaat, toont aan dat er een schepper bestaat die dezeuit het niets heeft doen ontstaan. Men ziet dat de enige Scheppervan al het mogelijke enkel het noodzakelijke bestaan kan zijn datniet nadien geschapen is en wiens bestaan niet mogelijk is, maardie altijd bestaand is. Hij is oereeuwig (qadîm); Hij heeft dus altijdbestaan. ‘Het noodzakelijke bestaan’ betekent dat Zijn bestaanniet komt door een ander, maar enkel uit Zichzelf. Hij is dus altijdZelfbestaand. Hij is niet geschapen door iets of iemand anders. In-dien dit niet het geval zou zijn, zou Zijn bestaan mogelijk zijn enzou Hij nadien en door iemand anders geschapen moeten zijn. Ditis echter een conclusie dat het tegenovergestelde is van wat wordtgedacht. In het Perzisch betekent Khudâ ‘altijd uit Zichzelf be-staand’, dus oereeuwig. [Meer uitgebreide informatie is te vindenin hoofdstuk 6 van deel 1 van ons boek, op pagina 109. Gelieve hetook daar te lezen!]

We zien dat de werelden zich in een verbazingwekkende ordebevinden. In de wetenschap worden er elk jaar nieuwe aspectenvan deze orde ontdekt. De Schepper van deze orde moet Hayy(Levend), ‘Âlim (Wetend), Qâdir (Machtig), Murîd (Willend), Sa-mî’ (Horend), Basîr (Ziend), Mutakallim (Sprekend) en Khâliq(Schepper) zijn. Immers, sterven, onwetend zijn, onvermogen, ietsgedwongen doen, doofheid, blindheid en niet kunnen spreken, zijnelk een gebrek en beschamende zaken. Het is onmogelijk dat De-gene die dit universum, deze wereld in zo een orde heeft gescha-pen en deze beschermt tegen verdwijning, zulke gebrekkige eigen-schappen bezit.

[Elk schepsel, van de atomen tot de sterren, is geschapen vol-gens bepaalde berekeningen en wetten. De orde die we ontdekkenin de fysische, chemische, astronomische en biologische wetten enverbanden, brengt het verstand in verbazing. Zelfs Darwin moesthet volgende toegeven: “Wanneer ik denk aan de orde en subtili-teiten in de bouw van het oog, is het net alsof ik mijn verstand gaverliezen van verbazing.” Lucht is een mengsel van 78% stikstof,21% zuurstof en 1% edele gassen. Het is geen samengestelde stof,maar een mengsel. Als het zuurstofgehalte meer dan 21% zou zijn,zou het onze longen verbranden. Als het minder dan 21% zou zijn,

– 21 –

zou het de voedingsstoffen in het bloed niet kunnen verbranden.Mensen en dieren zouden dan niet kunnen leven. Deze hoeveel-heid van 21% verandert nergens, ook niet wanneer het regent. Ditis een grote gunst. Wijst dit niet op het bestaan, de macht en barm-hartigheid van Allah de Verhevene? Vergeleken met deze won-derbaarlijkheid stelt de bouw van het oog vrijwel niets voor. Hoezou het kunnen dat de Schepper van alle wetten, complexe bere-keningen en formules, die worden onderwezen tijdens de weten-schapslessen, gebrekkige eigenschappen bezit?]

Daarbij vinden we de genoemde Attributen van perfectie ookterug bij Zijn schepsels. Hij heeft ze geschapen bij Zijn schepsels.Als Hij deze Attributen zelf niet zou bezitten, hoe zou Hij ze dankunnen scheppen bij de schepsels? Als Hij ze zelf niet zou bezit-ten, zouden Zijn schepsels superieur zijn aan Hem.

Wederom stellen we dat de Schepper van de werelden alle su-perieure Attributen van perfectie moet bezitten en dat Hij geenenkele van de gebrekkige attributen kan hebben. Immers, iets datgebrekkig, onvolmaakt is, kan geen God, geen Schepper zijn.

Deze rationele bewijzen terzijde gelaten; ook de edele verzenen eervolle hadîth’s vermelden duidelijk dat Allah de VerheveneAttributen van perfectie bezit. Het is niet toegestaan hierover twij-fels te hebben. Hierover twijfelen zal leiden tot ongeloof. Zijn achtAttributen van perfectie die hierboven zijn vermeld, worden de Si-fât al-Thubûtiyya (de Vaste Attributen) genoemd. Met anderewoorden, de Vaste Attributen van Allah de Verhevene zijn eracht. Allah de Verhevene bezit alle Attributen van perfectie. Er isgeen enkele tekortkoming, wanorde of verandering in Zijn Wezen,Attributen en Doen. De Attributen van het Wezen en de VasteAttributen worden de Sifât al-Ulûhiyya (de Goddelijke Attribu-ten) genoemd. Wie gelooft dat een schepsel een Goddelijk Attri-buut bezit, zal een mushrik (afgodendienaar) worden.

– 3 –

DE ZUILEN VAN DE ISLAM

We beginnen nu de gezegende uitspraak van onze Profeet (vre-de en zegeningen van Allah zij met hem) te verklaren met de hulpvan Allah de Verhevene, die alle werelden elk moment in bestaanhoudt, die elk moment hâdir en nâzir (buiten tijd en ruimte aan-wezig en ziend) is, en die de schenker is van alle goedheden engunsten.

– 22 –

Onze geliefde en grote voorbeeld ‘Umar ibn al-Khattâb (mogeAllah tevreden zijn met hem), die een dappere kalief was van demoslims, die een van de superieuren van de eervolle Metgezellenwas en die bekendstond als iemand die altijd de waarheid sprak,heeft het volgende verteld:

“Het was zo een dag dat enkelen van ons van de eervolle Met-gezellen in de aanwezigheid en in de dienst waren van de Gezantvan Allah (vrede en zegeningen van Allah zij met hem).” Die dag,dat uur was zo eervol, zo waardevol; een dag als geen ander. Diedag werd hen verleend om geëerd te worden met het aanwezig zijnin het gezelschap, de nabijheid van de Gezant van Allah en om zijngezegende gezicht te zien, dat voeding was voor de ziel (rûh) endat vreugde en plezier gaf aan het leven. Om de eer en de waardevan deze dag uit te kunnen drukken, zei hij: “Het was zo een dagdat …” Is het mogelijk om zo’n eervol en waardevol moment tevinden zoals de dag waarop het werd verleend om Jabrâîl (Gabri-ël) (vrede zij met hem) in een menselijke gedaante te zien, om zijnstem te horen en om de kennis die dienaren nodig hebben op eenuitmuntende en duidelijke wijze te horen uit de gezegende mondvan de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah de Ver-hevene zij met hem)?

“Op dat moment kwam er een persoon naar ons toe, zoals deopkomst van de maan. Zijn kleding was zeer wit en zijn haren ergzwart. Er waren aan hem geen sporen te zien van een reiziger, zo-als stof of zweet. Geen van ons van de Metgezellen van de Gezantvan Allah (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) kendehem. Met andere woorden, het was niet iemand die we eerder had-den gezien of kenden. Hij ging zitten in de aanwezigheid van deGezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zij met hem).Hij plaatste zijn knieën tegen zijn gezegende knieën.” Degene diewas gekomen, was de engel genaamd Jabrâîl. Hij had een mense-lijke gedaante aangenomen. Hoewel deze manier van zitten vanJabrâîl (vrede zij met hem) niet lijkt te passen bij de goede ge-woonten (adab), geeft deze houding van hem iets belangrijks weer.Het toont namelijk aan dat het niet juist is om zich te schamenvoor het leren van religieuze kennis en dat trots en arrogantie nietbij een onderwijzer passen. Dat iedereen datgene wat hij wil lerenover de religie vrijuit en zonder zich te schamen aan onderwijzershoort te vragen, heeft Jabrâîl (vrede zij met hem) met deze hou-ding van hem duidelijk gemaakt aan de eervolle Metgezellen. Hetis immers niet juist om zich te schamen bij het leren van de islamof bij het nakomen, onderwijzen of leren van de rechten van Allah

– 23 –

de Verhevene.“Die nobele persoon plaatste zijn handen op de gezegende

knieën van de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allahzij met hem). Hij vroeg aan de Gezant van Allah: ‘O Gezant vanAllah! Vertel me over de islam.’”

Volgens het woordenboek betekent islam ‘zich overgeven metgebogen hoofd’. De Gezant van Allah (vrede en zegeningen vanAllah zij met hem) heeft als volgt verklaard dat het woord ‘islam’de benaming is voor de vijf basispilaren van de islam:

De Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zij methem) heeft gezegd:

1 – De eerste zuil van de islam is het uitspreken van de kalimatal-shahâda (de geloofsbelijdenis). Het uitspreken van de geloofs-belijdenis betekent het opzeggen van “Ashhadu an lâ ilâha illallâhwa ashhadu anna Muhammadan ‘abduhu wa rasûluh” (“Ik getuigdat er geen andere god is dan Allah en ik getuig dat MuhammadZijn dienaar en Zijn Gezant is”). Dat wil zeggen, iemand die deleeftijd van verstandigheid (‘aql) en geslachtsrijpheid (bulûgh)heeft bereikt en kan spreken, moet het volgende uitspreken enerin geloven met een volledig overtuigd hart: “‘Op aarde en in dehemel is er niets of niemand buiten Hem, die het recht heeft omaanbidding voor te verrichten en die waardig is om aanbeden teworden. De Ware Aanbedene is enkel Allah de Verhevene.’ Hij ishet noodzakelijke bestaan. Hij bezit iedere superioriteit. Hij heeftgeen enkel gebrek. Zijn naam is Allah.” En evenzo, die verhevenpersoon met een rooskleurige huid; een roodachtig wit, stralend enliefelijk gezicht; donkere wenkbrauwen en donkere ogen; die eengezegend breed voorhoofd had en een mooi karakter; wiens scha-duw niet op de grond viel; die lieflijk sprak; die Arabier werd ge-noemd omdat hij werd geboren in Mekka, in Arabië; en die af-stamde van de Hashemieten, genaamd Muhammad, de zoon van‘Abdullah, is de dienaar en Gezant (Rasûl), dus de Profeet van Al-lah de Verhevene.” Hij was de zoon van de edele Âmina, dochtervan Wahab. Hij kwam ter wereld in de stad Mekka [in het och-tendgloren van maandag 20 april in het jaar 571 n.Chr.]. Toen hijveertig jaar was, werd hem medegedeeld dat hij een profeet is. Ditjaar wordt het jaar van de bi’tha (aankondiging van profeetschap)genoemd. Hierna nodigde hij in Mekka, gedurende dertien jaar,de mensen uit tot de islam. Op bevel van Allah de Verhevene emi-greerde hij naar de stad Medina. Daar verspreidde hij de islam inalle richtingen. Hij overleed tien jaar na de emigratie (hijra) in Me-dina, op maandag 12 rabî’ al-awwal (de derde maand volgens de is-

– 24 –

lamitische maankalender), dus in juni 632 n.Chr. [Volgens historiciging hij, tijdens zijn emigratie van de eervolle stad Mekka naar deverlichte stad Medina, in het jaar 622 n.Chr. op donderdag 27 safar(de tweede maand volgens de islamitische maankalender) tegen deavond de grot van de berg Thawr binnen. Hij verliet de grot zon-dagnacht en betrad het dorp Qubâ van de stad Medina op maan-dag 8 rabî’ al-awwal, wat overeenkomt met 20 september volgensde gregoriaanse (christelijke) kalender en met 7 september vol-gens de rûmî-kalender (een kalender die in de Ottomaanse tijdwerd gebruikt en die is gebaseerd op de zonnekalender). Deze ge-lukzalige dag werd het begin van de hijrî shamsî kalender (zonne-kalender na de emigratie) van de moslims. Bij de sjiieten begintdeze zonnekalender zes maanden eerder. Het begint dus op 20maart, de dag waarop de ongelovige vuuraanbidders (majûs) No-roez (Nowruz) vieren. Ook donderdag, waarop de dag en nachteven lang waren, verbleef hij in Qubâ. Hij vertrok vrijdag en be-trad diezelfde dag Medina. De eerste dag van de maand muharram(de eerste maand volgens de islamitische maankalender) van datjaar werd aangenomen als het begin van de hijrî qamarî kalender(de maankalender na de emigratie). Het begin van deze maanka-lender was op vrijdag 16 juli. Een islamitisch zonnekalenderjaardat samenvalt met een gregoriaans nieuwjaar, telt 622 jaren min-der dan dit nieuwe gregoriaanse jaar. Een gregoriaans jaar dat sa-menvalt met een nieuwjaar volgens de islamitische zonnekalender,telt 621 jaren meer dan dit nieuwe zonnekalenderjaar.]

2 – De tweede van de vijf zuilen van de islam is elke dag vijfkeer de salât (het gebed) verrichten wanneer de gebedstijd is aan-gebroken, volgens zijn voorwaarden en verplichtingen. Het is ver-plicht (fard) voor iedere moslim om elke dag, wanneer de gebeds-tijden aanbreken, vijf keer het gebed te verrichten en om te wetendat men elk gebed op zijn voorgeschreven tijd uitvoert. Het gebedvóór zijn voorgeschreven tijd verrichten door verkeerde gebedska-lenders te volgen die zijn opgesteld door onwetenden en lâ-madhhabî’s (personen die geen rechtsschool volgen), zal een grotezonde zijn; dit gebed zal niet geldig zijn. Bovendien zorgt het erook voor dat het eerste soenna-gebed (het vrijwillige gedeelte) vanhet middaggebed en het fard-gebed (het verplichte gedeelte) vanhet avondgebed verricht worden op een afkeurenswaardig (mak-rûh) tijdstip. [Wanneer de gebedsoproeper (mu’adhdhin) de ge-bedsoproep (adhân) opzegt, wordt duidelijk dat de gebedstijd isaangebroken. Datgene wat de ongelovigen en de afgedwaalden(ahl al-bid’a) oplezen en de geluiden afkomstig van (muziek)in-

– 25 –

strumenten zoals luidsprekers, worden geen adhân al-Muhammadî(gebedsoproep volgens de soenna van Muhammad (vrede zij methem)) genoemd.] Men dient de gebeden te verrichten, lettend opzijn verplichte handelingen (farâid; enk. fard), noodzakelijke han-delingen (wâjibât; enk. wâjib) en soenna’s (handelingen volgens detraditie van de Profeet), met overgave van zijn hart aan Allah deVerhevene en voordat de gebedstijd is verstreken. In de edele Ko-ran wordt het gebed ‘salât’ genoemd. Volgens het woordenboekbetekent salât ‘het verrichten van smeekbeden (du’â) door demens en istighfâr (vragen om vergiffenis) door de engelen en hettonen van barmhartigheid en mededogen door Allah de Verheve-ne’. In de islam betekent salât ‘bepaalde handelingen uitvoeren enbepaalde dingen opzeggen, zoals die staan vermeld in boeken overde grondslagen van de islam’. Het gebed wordt begonnen met detakbîrat al-ihrâm (de openings-takbîr). Dat wil zeggen dat [vol-gens de hanafî rechtsschool] de mannen hun handen tot aan hunoren heffen en wanneer ze daarna hun handen omlaag brengenonder de navel ze tegelijkertijd “Allâhu akbar” (“Allah is Groot”)zeggen; vrouwen daarentegen heffen hun handen tot op schouder-hoogte en terwijl ze hun handen plaatsen op de borst zeggen ze“Allâhu akbar” waarmee ze het gebed beginnen. Men eindigt hetgebed bij de laatste zithouding, door tijdens het hoofd te draaiennaar de rechter- en linkerschouder de taslîm (begroeting ter be-eindiging van het gebed) uit te spreken.

3 – De derde van de vijf zuilen van de islam is de zakât (armen-belasting) van zijn bezittingen geven. Volgens het woordenboekbetekent zakât ‘reinheid’, ‘prijzen’ en ‘komen tot een goede,mooie staat’. In de islam heeft zakât de volgende betekenis: ie-mand die beschikt over zakât-bezittingen – meer dan de basisbe-hoefte en die een specifieke drempelhoeveelheid genaamd ‘nisâb’bedragen – moet een bepaalde hoeveelheid van zijn bezittingenopzijleggen en deze schenken aan de moslims die vermeld wordenin de edele Koran, zonder hen dit te misgunnen. De armenbelas-ting kan aan zeven klassen van mensen gegeven worden. In allevier rechtsscholen zijn er vier soorten zakât-bezittingen: de armen-belasting van goud en zilver, de armenbelasting van handelsgoede-ren, de armenbelasting van vierpotige slachtdieren die langer dande helft van het jaar grazen in de wei en tenslotte de armenbelas-ting van landbouwproducten. De vierde soort armenbelastingwordt ‘ushr (een tiende) genoemd. De ‘ushr wordt gegeven zodrade gewassen zijn geoogst uit de grond. De drie andere soorten ar-menbelasting worden een hijrî-jaar (islamitisch maanjaar) nadat ze

– 26 –

de hoeveelheid van nisâb hebben bereikt, gegeven.4 – De vierde van de vijf zuilen van de islam is het elke dag vas-

ten in de gezegende maand ramadân (de vastenmaand). Vastenwordt ‘sawm’ genoemd. Volgens het woordenboek betekent sawm‘iets van iets anders beschermen’. In de islam betekent het: zich tij-dens de maand ramadân elke dag beschermen tegen drie zaken,door de voorwaarden ervan in acht te nemen en omdat Allah deVerhevene het beveelt. Deze drie zaken zijn eten, drinken en ge-slachtsgemeenschap. De maand ramadân begint met het zien vande sikkel [nieuwe maan] aan de hemel. Het begint niet middelsvooraf gemaakte kalenderberekeningen.

5 – De vijfde van de vijf zuilen van de islam is dat degene diedaartoe in staat is, één keer in zijn leven op hajj (bedevaart) gaat.Indien iemand voldoende geld heeft – naast de bezittingen die vol-doende zijn om de achtergelaten familieleden te onderhouden totzijn terugkomst – om naar de eervolle stad Mekka te reizen en te-rug te komen, dan is het verplicht voor hem – mits de weg veilig isen zijn lichaam gezond – om één keer in zijn leven de rondgang(tawâf) te verrichten rond de grote en edele Ka’ba (het van steengemaakte vierhoekige gebouw in de eervolle stad Mekka) en testaan op de vlakte van ‘Arafât.

Toen die persoon deze antwoorden van de Gezant van Allahhoorde, zei hij: “Je hebt de waarheid gesproken, o Gezant van Al-lah.” ‘Umar (moge Allah tevreden zijn met hem) berichtte dat de-genen van de eervolle Metgezellen die zich daar bevonden, ver-baasd waren over het gedrag van die persoon. Immers, eerst stelthij een vraag en daarna bevestigt hij dat het gegeven antwoordjuist is. Iets vragen betekent dat men datgene wat men niet weet,wil leren. Bevestigen dat de ander juist heeft gesproken, duidt ech-ter aan dat men het antwoord al weet.

De meest voortreffelijke van de hierboven genoemde vijf zui-len van de islam, is het uitspreken van de kalimat al-shahâda (degeloofsbelijdenis) en het geloven in de betekenis ervan. De meestvoortreffelijke hierna is het verrichten van het gebed. Daarna hetvasten, vervolgens het uitvoeren van de bedevaart en als laatst hetgeven van de armenbelasting. Middels overeenstemming (onderde geleerden) is het duidelijk dat de geloofsbelijdenis de meestvoortreffelijke is. Over de volgorde van voortreffelijkheid van deandere vier zeggen de meeste geleerden hetzelfde als wat we hier-boven hebben vermeld. De geloofsbelijdenis is in de beginperiodevan de islam en als eerst verplicht (fard) geworden. De vijf dage-lijkse gebeden werden verplicht op de nacht van Mi’râj (opstijging

– 27 –

door de hemelen) in het 12e jaar van de bi’tha (aankondiging vanprofeetschap) en een jaar en enkele maanden voor de emigratie(hijra). Het vasten in de gezegende maand ramadân (de vasten-maand) werd verplicht in de maand sha’bân (de achtste maandvolgens de islamitische maankalender), in het 2e jaar na de emi-gratie. Het geven van armenbelasting werd verplicht in de maandramadân, in hetzelfde jaar waarin het vasten verplicht werd. En debedevaart werd verplicht in het 9e jaar na de emigratie.

Als een persoon één van deze vijf zuilen van de islam ontkent,met andere woorden er niet in gelooft en het niet aanvaardt, of er-mee spot en geen eerbied toont, dan zal hij ongelovig worden, mo-ge Allah de Verhevene ons hiervoor behoeden! Evenzo, degenedie één van de andere zaken waarvan het duidelijk en op basis vanovereenstemming is verklaard dat ze toegestaan (halâl) of verbo-den (harâm) zijn, niet aanvaardt – dus iets dat toegestaan is verbo-den noemt of iets dat verboden is toegestaan noemt – zal ook on-gelovig worden. Wie van de religieuze kennis die noodzakelijk be-kend is in de religie – dus die zelfs de onwetenden in de moslim-landen hebben gehoord en weten – één aspect ontkent of nietgoedvindt, zal ongelovig worden.

[Het is bijvoorbeeld verboden (harâm) om varkensvlees teeten; alcoholische dranken te nuttigen; te gokken; dat vrouwen enmeisjes zonder het hoofd, de haren, de armen en benen te bedek-ken zich tonen aan anderen en dat mannen zonder het gedeeltetussen de knieën en de navel te bedekken zich tonen aan anderen.Met andere woorden, Allah de Verhevene heeft deze zaken ver-boden. De vier ware rechtsscholen die de geboden en verbodenvan Allah de Verhevene verkondigen, hebben de private delen(‘awra) van een man, dus de lichaamsdelen waarvan het verbodenwerd verklaard dat anderen ernaar kijken en dat men het toontaan anderen, verschillend beschreven. Het is verplicht voor iederemoslim om zijn private delen te bedekken zoals dat wordt vermelddoor de rechtsschool die hij volgt. Het is verboden om te kijkennaar personen van wie deze lichaamsdelen onbedekt zijn. In Kim-yâ-i sa’âdat wordt het volgende vermeld: “Net zoals het verbodenis dat vrouwen en meisjes met een onbedekt hoofd en onbedekteharen, armen en benen op straat komen, zo is het ook verbodendat zij in dunne, versierde, strakke en geparfumeerde kleding naarbuiten gaan. Haar moeder, vader, echtgenoot en broer die haartoestemming geven en ermee instemmen dat ze zo naar buitengaat en die dit goedkeuren, zullen deelgenoot worden van haarzonde en bestraffing.” Met andere woorden, ze zullen samen bran-

– 28 –

den in de Hel. Indien ze berouw tonen, zullen ze vergeven wordenen niet worden verbrand. Allah de Verhevene houdt van degenendie berouw tonen. In het 3e jaar na de emigratie werd bevolen datmeisjes en vrouwen die de leeftijd van verstandigheid en geslachts-rijpheid hebben bereikt, zich niet dienen te tonen aan niet-mah-ram mannen. Men dient zich niet te laten misleiden door de Britsespionnen en de onwetenden die in hun val zijn gelokt, die zeggendat het gebod van bedekking nadien is verzonnen door islamiti-sche rechtsgeleerden (fiqh-geleerden) door te beweren dat menzich niet bedekte vóór de openbaring van het vers over de bedek-king (het ‘hijâb-vers’).

Iemand die zegt dat hij moslim is, moet weten of elke handelingdie hij gaat uitvoeren wel of niet overeenkomt met de islam. Alshij het niet weet, moet hij het leren door het aan een geleerde vanahl al-soenna te vragen of door het uit de boeken van deze geleer-den te lezen. Als de handeling niet overeenkomt met de islam, kanhij zich niet redden van de zonde of het ongeloof dat veroorzaaktwordt door die handeling. Hij dient elke dag oprecht berouw te to-nen. De zonde en het ongeloof waarvoor berouw wordt getoond,zal zeker vergeven worden. Als hij geen berouw toont, zal hij zo-wel op de wereld (de dunyâ) als in de Hel de bestraffing hiervoorondergaan, dus boeten. Deze bestraffingen staan in verschillendedelen van ons boek beschreven. Een moslim die een grote zondebegaat, zal branden in evenredigheid met zijn zonden en zal daar-na uit de Hel worden gehaald. De ketter, de ongelovige die niet ge-looft in Allah de Verhevene en die zich inzet voor de vernietigingvan de islam, zal eeuwig branden in de Hel.

De lichaamsdelen die mannen en vrouwen tijdens het gebed enoveral moeten bedekken, worden de ‘awra (private delen) ge-noemd. Het is verboden om zijn private delen te ontbloten en omnaar andermans private delen te kijken. Wie ontkent dat bepaaldelichaamsdelen als private delen worden aangeduid in de islam, zalongelovig worden. Er bestaat een ijmâ’ (consensus, overeenstem-ming) van alle vier rechtsscholen over dat bepaalde lichaamsdelentot de private delen behoren. Wie zegt dat het toegestaan (halâl)is om een deel van deze delen te ontbloten of om naar deze delenvan anderen te kijken, of wie hier geen belang aan hecht, dus debestraffing hiervoor niet vreest, zal ongelovig worden. Dit geldtbijvoorbeeld wanneer vrouwen hun private delen ontbloten en inde aanwezigheid van niet-mahram mannen liedjes zingen en maw-lid (lofdichten over de geboortedag, de Mi’râj en het leven van on-ze Profeet) oplezen. In de hanbalî rechtsschool (de rechtsschool

– 29 –

van Imâm Ahmad ibn Hanbal) behoort het gedeelte tussen deknie en de lies bij mannen niet tot de private delen. [In deze rechts-school bestaan de private delen van de man enkel uit de voorste enachterste edele delen.]

Iemand die zegt: “Ik ben moslim” moet de zuilen van het ge-loof, de zuilen van de islam en de verplichtingen (farâid) en verbo-den (mahârim) die de vier rechtsscholen op basis van overeen-stemming hebben medegedeeld, leren en hier belang aan hechten.Geen kennis hierover hebben is geen geldig excuus. Met anderewoorden, het is net alsof men het weet maar er niet in gelooft. Delichaamsdelen van de vrouw – uitgezonderd het gezicht en de han-den – behoren tot de private delen volgens alle vier rechtsscholen.Hoewel iemand die zonder er belang aan te hechten een lichaams-deel ontbloot waarover geen overeenstemming bestaat – dus datniet behoort tot de private delen volgens één van de drie andererechtsscholen – niet ongelovig zal worden, is het wel een grote zon-de volgens zijn eigen rechtsschool. Dit is het geval wanneer man-nen het gedeelte tussen de knie en de lies, dus de bovenbenen, ont-bloten. Het is verplicht om de zaken die men niet weet te leren.Zodra men het heeft geleerd, moet men onmiddellijk berouw to-nen en deze delen bedekken.

Liegen, roddelen, belasteren, diefstal, bedriegen, verraad,kwetsen, fitna (chaos, onrust) veroorzaken, andermans bezittingenzonder toestemming gebruiken, een werknemer of vervoerder nietuitbetalen, in opstand komen tegen de staat – met andere woor-den, zich verzetten tegen de wetten en de geboden van de regering– en de belastingen niet betalen, zijn ook zonden. Deze zonden be-gaan tegenover ongelovigen en in landen van ongelovigen, is even-eens verboden. Indien onwetenden geen kennis hebben over dezaken die niet zodanig bekend en essentieel zijn dat de onweten-den ze kunnen weten, dan is dit geen ongeloof (kufr) maar zondig-heid (fisq).] Zie pagina 602!

– 4 –

DE ZUILEN VAN HET GELOOF

“Deze nobele persoon vroeg opnieuw: ‘O Gezant van Allah(vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem)! Ver-tel mij ook wat îmân (geloof) is.’” Nadat hij had gevraagd wat ‘is-lam’ inhield en hierop antwoord werd gegeven, vroeg Jabrâîl (Ga-briël) (vrede zij met hem) aan de Gezant van Allah (vrede en ze-

– 30 –

geningen van Allah zij met hem) om de waarheid en de betekenisvan îmân (het geloof) te verklaren. Volgens het woordenboek be-tekent îmân ‘iemand als volledig waarheid sprekend beschouwenen in hem geloven’. In de islam betekent îmân: het als correct enwaarheid beschouwen en met overtuiging uitspreken dat de Ge-zant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) deProfeet is van Allah de Verhevene en dat hij de verkondigendeProfeet (Nabî) is uitgekozen door Hem; bondig geloven in de za-ken die hij bondig heeft medegedeeld van Allah de Verhevene entot in detail geloven in de zaken die hij uitgebreid heeft medege-deeld; alsook de geloofsbelijdenis (kalimat al-shahâda) met detong uitspreken in zoverre dit mogelijk is. Een sterk geloof moetzodanig zijn, dat net zoals men er sterk van overtuigd is dat vuurverbrandt en een slang vergiftigt en doodt en men hiervoor vlucht,zo moet men ook – met een volledig overtuigd hart – Allah de Ver-hevene en Zijn Attributen verheven achten en erin geloven, stre-ven naar Zijn tevredenheid en aanwezigheid en Zijn woede en be-straffing ontvluchten; en het geloof stevig in het hart plaatsen, zo-als een tekst die in marmer wordt gegraveerd.

De îmân en islam die Muhammad (vrede zij met hem) heeftverkondigd, zijn hetzelfde. Geloven in de betekenis van de ge-loofsbelijdenis is in beide terug te vinden. Hoewel er bepaalde al-gemene en specifieke verschillen zijn en ze elk een andere taalkun-dige betekenis hebben, zijn ze niet verschillend in de islam.

Bestaat îmân (het geloof) uit één deel of is het een samenstel-ling van enkele onderdelen? Als het een samenstelling is, uit hoe-veel onderdelen bestaat het dan? Behoren daden, aanbiddingentot îmân, of niet? Als men zegt “Ik heb îmân”, is het dan toege-staan om “inshâallâh” (als Allah het wil) erbij te zeggen, of niet?Kan er sprake zijn van weinig of veel îmân? Is îmân een schepsel?Is het hebben van îmân iets wat de mens in de hand heeft? Of zijnde gelovigen onder dwang tot îmân gekomen? Indien er sprake isvan dwang bij îmân, waarom wordt iedereen dan bevolen om totîmân te komen? Deze zaken één voor één verklaren zal veel tijd inbeslag nemen. Om deze reden zal ik ze hier niet elk apart beant-woorden. Wat men moet weten is dat, volgens de ash’arî en mu’ta-zila scholen, het niet mogelijk (jâiz) is dat Allah de Verhevene ietsbeveelt te doen dat onmogelijk is. Volgens de mu’tazila school(een afgedwaalde groepering die het verstand de prioriteit geeftboven de religieuze bronnen) is het ook niet mogelijk dat Hij ietsbeveelt dat op zich wel mogelijk is, maar het menselijk vermogente boven gaat. Dit is volgens de ash’arî school (de theologische

– 31 –

school van Abû al-Hasan ‘Alî ibn Ismâ’îl Ash’arî) echter wel mo-gelijk, hoewel Hij het niet heeft bevolen. Een voorbeeld hiervan isde mens bevelen in de lucht te vliegen. Wat betreft geloof, dadenvan aanbidding en andere handelingen heeft Allah de VerheveneZijn dienaren niets gevraagd waartoe ze niet in staat zijn. Om dezereden zal iemand die geestelijk gek is geworden, onachtzaam is,slaapt of sterft terwijl hij moslim is nog steeds moslim zijn, on-danks dat hij het in deze toestand niet kan bevestigen.

Bij deze eervolle hadîth dient men niet te denken aan de taal-kundige betekenis van îmân. Aangezien de taalkundige betekenishiervan ‘bevestigen en geloven’ is, is er immers niemand van deArabische onwetenden die deze betekenis niet weet. Laat staandat de eervolle Metgezellen (moge Allah de Verhevene tevredenzijn met hen allen) het niet zouden weten. Jabrâîl (vrede zij methem) wilde de betekenis van îmân onderwijzen aan de eervolleMetgezellen. Daarom vroeg hij aan de Gezant van Allah (vrede enzegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) wat îmân bete-kent in de islam. Îmân betekent met hart en ziel geloven in zes spe-cifieke principes – en deze ook uitspreken met de tong – die menheeft gevonden middels ontdekking of door middel van zijn gewe-ten; doordat men het heeft begrepen met zijn verstand door mid-del van een bewijs; of door te vertrouwen op een uitgekozen,goedgekeurde uitspraak en deze te volgen. De Gezant van Allah(vrede en zegeningen van Allah zij met hem) heeft als volgt ver-meld dat îmân neerkomt op het geloven in zes specifieke principes:

1 – De eerste van deze zes principes is “geloven dat Allah deVerhevene ‘het noodzakelijke bestaan’ is, de ware Aanbedene ende Schepper van alles wat bestaat.” Het betekent met zekerheidgeloven dat het enkel Allah de Verhevene is die alles wat zich opde wereld en in het hiernamaals bevindt uit het niets heeft gescha-pen – zonder materie, buiten tijd en zonder gelijkenis. [Het is en-kel Hij die elke materie, de atomen, moleculen, elementen, samen-stellingen, organische stoffen, cellen, het leven, de dood, iedere ge-beurtenis, iedere reactie, elke soort kracht, de energiesoorten, be-wegingen, wetten, zielen, engelen en alles wat bestaat, levend of le-venloos, uit het niets schept en ze allemaal elk moment in bestaanhoudt.] Net zoals Hij alles wat zich in de werelden bevindt gescha-pen heeft [in één keer, toen geen enkel van hen bestond], zo[schept Hij ook altijd schepsels uit elkaar en] zal Hij alles [in éénkeer] weer ongedaan maken [wanneer de Dag der Opstanding(Yawm al-Qiyâma) aanbreekt]. Hij is de Schepper, Bezitter enHeerser van alles wat bestaat. Men moet geloven dat Hij geen

– 32 –

heerser of leider heeft en dat er niemand boven Hem staat. Hij be-zit elke superioriteit en elk Attribuut van perfectie. Hij bezit geenenkele onvolmaaktheid of gebrekkig attribuut. Hij kan doen watHij wil. Wat Hij doet, is niet om nuttig te zijn voor Zichzelf of eenander. Noch doet Hij het in ruil voor iets. Desalniettemin zitten erwijsheden, voordelen, zegeningen en gunsten in alles wat Hij doet.

Hij is niet verplicht om Zijn dienaren het goede, het nuttige tegeven of om sommigen te belonen en anderen te straffen. Als Hijalle ongehoorzamen en zondaren in het Paradijs zou plaatsen, zoudit passen bij Zijn weldadigheid. En als Hij degenen die Hem ge-hoorzamen en aanbidden allemaal in de Hel zou plaatsen, zou ditpassen bij Zijn rechtvaardigheid. Hij heeft echter gewild en be-kendgemaakt dat Hij de moslims en degenen die Hem aanbiddenin het Paradijs zal plaatsen en hen oneindige gunsten en goedhe-den zal schenken, en de ongelovigen daarentegen eeuwig zal be-straffen in de Hel. Hij verbreekt Zijn belofte niet. Indien alle le-venden îmân zouden hebben (zouden geloven) en Hem zoudengehoorzamen, zou dit Hem geen enkel voordeel opleveren. Indiende hele wereld ongelovig, losbandig, buitensporig of Hem onge-hoorzaam zou zijn, zou dit Hem geen enkele schade toebrengen.Wanneer een dienaar iets wil doen en Hij dit ook wil, schept Hijdit. Hij is degene die elke beweging van Zijn dienaren en alle din-gen schept. Indien Hij het niet wil of schept, is niets in staat om tebewegen. Indien Hij het niet wil, kan niemand ongelovig wordenen kan niemand opstandig zijn. Hoewel Hij ongeloof (kufr) enzonden wil, is Hij hier niet tevreden over. Niemand kan zich be-moeien met Zijn Daden. Ook heeft niemand het vermogen of hetrecht om te zeggen: “Waarom heeft Hij het zo gedaan? Als Hij hetzo gedaan zou hebben …” of om te vragen naar de reden erachter.Als een persoon die een grote zonde heeft begaan – uitgezonderdafgoderij (shirk) en ongeloof – sterft zonder berouw te hebben ge-toond, dan zal Hij hem vergeven indien Hij het wil. Indien Hij hetwil, zal Hij straffen voor een kleine zonde. Hij heeft bekendge-maakt dat Hij degenen die als ongelovige of afvallige sterven,nooit zal vergeven en hen eeuwig zal straffen.

Hoewel Hij een moslim die behoort tot de ahl al-qibla (mensenvan de qibla) – dus zij die aanbidding verrichten maar wiens geloofniet overeenkomt met de geloofsleer van de ahl al-soenna (men-sen van de soenna) – en die sterft zonder berouw te tonen, zalstraffen in de Hel, zullen zulke moslims die behoren tot de ahl al-bid’a (‘mensen van de innovatie’; de afgedwaalden) niet eeuwig inde Hel blijven.

– 33 –

Het is mogelijk (jâiz) om Allah de Verhevene op de wereld tezien met de ogen. Echter, niemand heeft Hem gezien. Op de Dagder Opstanding, op de verzamelplaats (mahshar), zal Hij aan deongelovigen en de gelovigen die zondig zijn zich tonen met Zijnonderwerpende kracht en woede. Aan de rechtschapen (sâlih) ge-lovigen zal Hij zich tonen met Zijn genade en tevredenheid. De ge-lovigen zullen Hem in het Paradijs zien met Zijn Attribuut van te-vredenheid. Ook de engelen en vrouwen zullen Hem zien. De on-gelovigen zal dit ontzegd worden. Er is een sterk bericht (khabar)waarin staat vermeld dat ook de jinn (wezens uit rookloos vuur)dit ontzegd zal worden. Volgens de meerderheid van de geleerdenzullen de gelovigen die geliefd zijn door Allah de Verhevene elkeochtend en avond geëerd worden met het zien van Allah de Ver-hevene; degenen die behoren tot een lagere rang elke vrijdag, ende vrouwen enkele keren per jaar, net zoals een wereldse feestdag.

[De edele Shaykh ‘Abdulhaqq al-Dahlawî[1] zegt in zijn Perzi-sche boek Takmîl al-îmân het volgende: “In een eervolle hadîthwordt gezegd: “Op de Dag der Opstanding zullen jullie je Heer(Rabb) zien zoals jullie de [volle] maan op de veertiende [van demaand] zien!” Net zoals Allah de Verhevene op deze wereld oponbegrijpelijke wijze gekend kan worden, zo zal Hij ook in hethiernamaals op onbegrijpelijke wijze gezien worden. Grote geleer-den zoals Abû al-Hasan al-Ash’arî, Imâm al-Suyûtî en Imâm al-Bayhaqî hebben medegedeeld dat ook de engelen Allah de Verhe-vene zullen zien in het Paradijs. Imâm al-a’zam Abû Hanîfa en an-dere geleerden hebben vermeld dat de jinn geen beloning (tha-wâb) zullen verkrijgen en het Paradijs niet zullen betreden, maardat de gelovigen onder hen gered zullen worden van de Hel. Vrou-wen zullen Allah de Verhevene enkele keren per jaar zien, net zo-als de feestdagen op de wereld. De gelovigen die volmaakt (kâmil)zijn, zullen Hem elke ochtend en avond zien en de overige gelovi-gen zullen Hem op vrijdagen zien. Volgens deze arme persoon [deschrijver Shaykh ‘Abdulhaqq al-Dahlawî bedoelt hiermee zich-zelf] geldt deze blijde boodschap ook voor de gelovige vrouwen,engelen en jinn. Het is passend dat de vrouwen die volmaakt en‘ârif (iemand die de kennis van/over Allah heeft) zijn zoals Fâtimaal-Zahrâ, Khadîja al-Kubrâ, ‘Âisha al-Siddîqa en de andere reineechtgenoten van onze Profeet, en Maryam en Âsiya (moge Allahde Verhevene tevreden zijn met hen allen) als uitzondering be-schouwd zullen worden ten opzichte van de andere vrouwen.

[1] ‘Abdulhaqq al-Dahlawî overleed in 1052 n.h. [1642 n.Chr.] te Delhi.

– 34 –

Imâm al-Suyûtî wijst hier ook op.”]Men moet geloven dat Allah de Verhevene gezien zal worden,

maar men moet er niet over nadenken hoe Hij gezien zal worden.Immers, de Daden van Allah de Verhevene kunnen niet met hetverstand begrepen worden. Ze lijken niet op wereldse zaken. [Zekunnen niet gemeten worden met behulp van fysische en chemi-sche kennis.] Allah de Verhevene heeft geen richting en bevindtZich niet tegenover iets. Allah de Verhevene is geen materie. Hijis geen lichaam. [Noch is Hij een element, mengsel of samenstel-ling.] Hij is niet telbaar. Hij is niet meetbaar. Noch kan Hij bere-kend worden. Hij ondergaat geen veranderingen. Hij bestaat bui-ten ruimte. Hij bevindt Zich niet op een plaats. Hij bestaat buitentijd. Hij heeft geen verleden of toekomst, geen voor- of achterkant,geen onder- of bovenkant en geen rechter- of linkerkant. Hierdoorkan het menselijk denken, de menselijke kennis en het menselijkverstand niets over Hem begrijpen. De mens kan evenmin vattenhoe Hij gezien zal worden. Hoewel woorden zoals hand, voet, rich-ting, plaats en dergelijke – die niet gepast zijn voor Allah de Ver-hevene – in edele verzen en eervolle hadîth’s voorkomen, hebbenze niet de betekenissen die wij begrijpen en kennen en die vandaagde dag gebruikt worden. Zulke edele verzen en eervolle hadîth’sworden mutashâbihât (meerduidig, impliciet, onduidelijk) ge-noemd. Men moet erin geloven, maar men mag niet proberen tebegrijpen wat ze inhouden of hoe ze zijn. Oftewel, ze kunnen be-knopt of uitvoerig geïnterpreteerd worden (ta’wîl). Met anderewoorden, er wordt een andere betekenis aan gegeven die passendis bij Allah de Verhevene. Zo betekent bijvoorbeeld het woord‘hand’ kracht of energie.

Muhammad (vrede zij met hem) heeft Allah de Verhevene tij-dens de Mi’râj (opstijging door de hemelen) gezien. Deze maniervan zien van onze Profeet was niet zoals het gebruikelijke zien metde ogen op de wereld. De persoon die zegt Allah de Verhevene tehebben gezien op de wereld is een ketter (zindîq). Het zien van Al-lah de Verhevene door awliyâ (vrienden van Allah, personen diedicht bij Allah staan) (moge Allah de Verhevene de geheimen vanhen allen zegenen), is niet zoals het zien op de wereld of in hethiernamaals. Kortom, het is geen ru’ya (het zien van Allah de Ver-hevene). Zij ervaren shuhûd. [Met andere woorden, ze zien eengelijkenis van Hem met het oog van hun hart (een bovennatuurlij-ke kracht van zien).] Hoewel sommige van de eervolle awliyâ heb-ben gezegd dat ze Hem hebben gezien, hebben ze in feite de shu-hûd die ze ervoeren in een toestand van extase – dus buiten be-

– 35 –

wustzijn – verkeerd opgevat als ru’ya. Of het is een van de uitspra-ken die door ta’wîl (interpretatie) begrepen kan worden.

Vraag: Hierboven werd vermeld dat het mogelijk (jâiz) is omAllah de Verhevene op de wereld te zien met het oog. Waaromzou iemand die zegt dat iets dat mogelijk is heeft plaatsgevondeneen ketter zijn? Als degene die zegt dat het heeft plaatsgevondenongelovig wordt, kan men dan zeggen dat het mogelijk is?

Antwoord: Volgens het woordenboek betekent jâiz ‘het is zo-wel gepast dat het plaatsvindt als dat het niet plaatsvindt’. Echter,volgens de ash’arî[1] school betekent het mogelijk zijn van ru’ya(het zien van Allah de Verhevene) dat Allah de Verhevene instaat is om bij de mens een volledig ander vermogen van zien tescheppen, dat onafhankelijk is van het zien dat gebeurt middels denatuurwetten die Hij op de wereld heeft geschapen, en ongeachtof hij zich dichtbij of tegenover iets bevindt. Bijvoorbeeld, Hij is instaat om een blinde persoon in China een mug in Andalusië te la-ten zien of om een mens op de wereld datgene te laten zien watzich bevindt op de maan of op een ster. Dit is mogelijk. Zo’nkracht behoort uitzonderlijk tot Allah de Verhevene. Ten tweede,zeggen dat men Allah de Verhevene op de wereld heeft gezien,strookt niet met de edele verzen en de overeenstemming van degeleerden. Om deze reden is iemand die zoiets zegt een mulhid(een ongelovige die denkt moslim te zijn) of een zindîq (ketter).Ten derde zeggen we dat de mogelijkheid van ru’ya op de wereldniet betekent dat het mogelijk is om Hem op de wereld te ziendoor middel van de natuurwetten. Echter, de persoon die zegt dathij Allah de Verhevene heeft gezien, bedoelt hiermee dat hij Hemheeft gezien zoals hij andere dingen ziet, terwijl dit een manier vanzien is die niet mogelijk is. Iemand die zulke tot ongeloof leidendeuitspraken doet, wordt een mulhid of zindîq genoemd. Na dezeantwoorden waarschuwt hij [de edele Mawlânâ Khâlid] ons met dewoorden: “Let op!” Hiermee wijst hij erop dat het tweede ant-woord sterker is. [Een mulhid en een zindîq zeggen dat ze moslimzijn. De mulhid is hierin oprecht. Hij gelooft dat hij moslim is endat hij zich op het rechte pad bevindt. De zindîq daarentegen iseen vijand van de islam. Hij doet zich voor als moslim om de islamvan binnenuit te vernietigen en de moslims te misleiden.]

Het is ondenkbaar dat er dagen, nachten en tijd verstrijkenover Allah de Verhevene. Omdat er bij Allah de Verhevene in

[1] Abû al-Hasan ‘Alî ibn Ismâ’îl Ash’arî overleed in 330 n.h. [941 n.Chr.] te Bag-dad.

– 36 –

geen enkel opzicht enige verandering kan plaatsvinden, kan menniet zeggen: “In het verleden was Hij zo”, of “In de toekomst zalHij zo zijn.” Allah de Verhevene incarneert nergens in; Hij ver-enigt Zich met niets. [Een sjiitische groepering die nusayriyyawordt genoemd, zegt dat Allah de Verhevene is geïncarneerd in deedele ‘Alî, wat hen tot ongelovigen maakt.] Allah de Verheveneheeft geen tegenovergestelde, gelijke, deelgenoot, helper of be-schermer. Hij heeft geen moeder, vader, zoon, dochter of partner.Hij is altijd bij iedereen aanwezig, omgeeft alles en ziet alles. Hij isbij iedereen dichterbij dan hun halsslagader. Echter, Zijn aanwe-zigheid, omgeven, samenzijn en nabijheid is niet zoals wij het be-grijpen. Zijn nabijheid kan niet begrepen worden door middel vande kennis van geleerden, de intelligentie van natuurwetenschap-pers of de onthullingen (kashf) en het zien (shuhûd) van awliyâ(vrienden van Allah) (moge Allah de Verhevene de geheimen vanhen allen zegenen). Het menselijk verstand kan de werkelijke aardvan deze zaken niet begrijpen. Allah de Verhevene is volkomenuniek in Zijn Wezen (Dhât) en Attributen; in geen enkel hiervanvindt verandering of transformatie plaats. “Tafakkarû fî ‘âlâillâhiwa lâ tatafakkarû fî dhâtillâhi” (denk na over de tekenen van Al-lah, maar denk niet na over Zijn Wezen). Gelieve de 46e brief vanhet 1e volume van de Maktûbât van Imâm al-Rabbânî te lezen!

De Namen van Allah de Verhevene zijn tawqîfî (vastgesteld).Met andere woorden, het is toegestaan om de Namen te gebruikendie vermeld zijn in de islam, maar het gebruiken van andere na-men dan deze is niet toegestaan. [Bijvoorbeeld, Allah de Verheve-ne wordt ‘Âlim (Wetend) genoemd. Men mag echter het woord‘faqîh’ (geleerde) – wat ‘âlim betekent – niet gebruiken voor Allahde Verhevene. Immers, in de islam wordt Allah de Verhevene niet‘faqîh’ genoemd. Zo is het ook niet toegestaan om in plaats van deNaam ‘Allah’ het woord ‘God’ te gebruiken, aangezien ‘god’ debetekenis heeft van godheid (ilâh) en aanbedene (ma’bûd). “Dekoe is de god van de hindoes”, wordt bijvoorbeeld gezegd. Menmag zeggen: “Allah is enig, er is geen andere god dan Hij.” Ook dewoorden ‘Dieu’, ‘Gott’ en ‘God’ in andere talen kunnen gebruiktworden ter betekenis van ‘godheid, aanbedene’, maar niet inplaats van de Naam Allah.]

De Namen van Allah de Verhevene zijn oneindig. Het is be-kend dat Hij 1001 Namen heeft. Met andere woorden, Hij heeft1001 van Zijn Namen bekendgemaakt aan de mensen. In de religievan Muhammad (vrede zij met hem) zijn er 99 hiervan bekendge-maakt. Deze worden “al-Asmâ al-husnâ” (de schone Namen) ge-

– 37 –

noemd.De Sifât al-Dhâtiyya (Attributen van het Wezen) van Allah de

Verhevene zijn er zes. [Deze hadden we hierboven vermeld.] Vol-gens de mâturîdî school (de theologische school van Abû Mansûral-Mâturîdî) heeft Hij acht Sifât al-Thubûtiyya (Vaste Attributen)en volgens de ash’arî school zeven. Deze Attributen van Hem zijn,net zoals Zijn Wezen, zonder begin en eeuwig. Met andere woor-den, ze bestaan eeuwig. Ze zijn heilig. Ze zijn niet zoals de attribu-ten van de schepsels. Ze kunnen niet begrepen worden middels hetverstand, vermoedens of door ze te vergelijken met de dingen opde wereld. Allah de Verhevene heeft een soortgelijke van deze At-tributen van Hem geschonken aan de mensen. Door deze soortge-lijke attributen te zien kunnen de Attributen van Allah de Verhe-vene een beetje begrepen worden. Aangezien de mens Allah deVerhevene niet kan begrijpen, is het niet toegestaan om na te den-ken over Allah de Verhevene of om te proberen Hem te begrijpen.De acht Vaste Attributen van Allah de Verhevene zijn noch het-zelfde als, noch anders dan Zijn Wezen. Met andere woorden, ZijnAttributen zijn niet Hijzelf, noch zijn ze anders dan Hijzelf. Dezeacht Attributen zijn als volgt:

Hayât (Leven), ‘Ilm (Weten), Sam’ (Horen), Basar (Zien),Qudra (Macht), Kalâm (Spreken), Irâda (Wil) en Takwîn (Schep-pingsvermogen). In de ash’arî school zijn Takwîn en Qudra dezelf-de Attributen. Het woord ‘Mashiyya’ heeft ook de betekenis vanIrâda.

Elk van de acht Attributen van Allah de Verhevene is basît,dus in één toestand. In geen enkele hiervan vindt enige verande-ring plaats. Echter, de effecten op de schepsels van elk van dezeAttributen, zijn talrijk. Het feit dat een Attribuut veel effectenheeft op de schepsels, tast zijn onveranderlijkheid niet aan. Even-zo, Allah de Verhevene heeft zoveel verschillende schepsels ge-schapen en beschermt hen allen elk moment tegen verdwijning.Toch is Hij enig. Er vindt geen verandering bij Hem plaats. Elkschepsel is elk moment en in elk opzicht afhankelijk van Hem. Hijis echter van niemand afhankelijk.

2 – De tweede van de zes principes waarin men moeten gelovenis “geloven in Zijn engelen.” ‘Malak’ (engel) betekent ‘bood-schapper’, ‘overbrenger van nieuws’ of ‘kracht’. Engelen zijn ethe-rische lichamen; ze zijn nog etherischer (latîf) dan gas. Ze bestaanuit licht (nûr). Ze zijn levend. Ze zijn verstandig. De kwaadhedendie we terugvinden bij de mensen, komen niet voor bij de engelen.Ze kunnen elke vorm aannemen. Net zoals gassen vloeibaar en

– 38 –

vast kunnen worden en ze in een vaste toestand een vorm aanne-men, zo kunnen ook engelen mooie vormen aannemen. Engelenzijn niet de zielen die het lichaam van grote persoonlijkheden heb-ben verlaten. Christenen denken dat engelen zulke zielen zijn. Zezijn ook niet materieloos zoals energie en kracht. Een deel van deoude filosofen dacht dit echter wel. Allemaal samen worden zemalâika (engelen) genoemd. De engelen werden vóór alle levendewezens geschapen. Om deze reden werd het geloof in de engelenvóór het geloof in de boeken vermeld. De boeken gaan op hunbeurt vooraf aan de profeten. Ook in de edele Koran worden dezaken waarin geloofd moet worden in deze volgorde vermeld.

Het geloof in de engelen moet als volgt zijn: engelen zijn diena-ren van Allah de Verhevene. Ze zijn niet Zijn deelgenoten. Nochzijn ze Zijn dochters, zoals ongelovigen en afgodendienaren ditwel veronderstellen. Allah de Verhevene houdt van al de engelen.Zij gehoorzamen de geboden van Allah de Verhevene. Ze begaangeen zonden. Noch verzetten ze zich tegen Zijn geboden. Ze zijnniet mannelijk of vrouwelijk. Ze trouwen niet. Ze krijgen geenkinderen. Ze bezitten leven en zijn dus levend. Hoewel in een be-richt die kwam van ‘Abdullah ibn Mas’ûd (moge Allah tevredenzijn met hem) vermeld wordt dat een deel van de engelen kinderenhebben en dat de Duivel (Iblîs) en jinn (wezens uit rookloos vuur)hiertoe behoren, is het antwoord hierop uitvoerig in boeken be-schreven. Toen Allah de Verhevene zei dat Hij de mensen zouscheppen, vroegen de engelen: “O Heer (Rabb)! Gaat U de schep-sels scheppen die chaos zullen veroorzaken op de wereld en bloedzullen vergieten?” Zulke vragen van de engelen die “zalla” wor-den genoemd, doen niets af aan het feit dat ze zondeloos (ma’sûm)zijn.

De schepsels die het grootst in aantal zijn, zijn de engelen. Nie-mand buiten Allah de Verhevene weet hun aantal. In de hemelenis er geen lege plek waar de engelen geen aanbidding verrichten.Iedere plek van de hemelen is gevuld met engelen die zich bevin-den in de positie van de buiging (rukû’) of neerknieling (sajda). Inde hemelen, op aarde, in de planten, op de sterren, in de levendeen levenloze schepsels, in de regendruppels, in de bladeren van debomen, in ieder molecuul en atoom, in iedere reactie en beweging– kortom in alles hebben engelen hun taken. Overal leven ze degeboden van Allah de Verhevene na. Ze zijn bemiddelaars tussenAllah de Verhevene en Zijn schepsels. Sommige engelen zijn debevelhebbers van andere engelen. Sommigen brengen boodschap-pen aan profeten, anderen brengen goede gedachten in de harten

– 39 –

van mensen, wat ilhâm (ingeving) wordt genoemd. Sommigen on-der hen weten niets af van de mensen en alle andere schepsels. Zezijn zich niet bewust van zichzelf tegenover de schoonheid van Al-lah de Verhevene. Ze hebben elk hun vaste plaats die ze niet kun-nen verlaten. Sommigen hebben twee vleugels, anderen vier ofmeer. [Net zoals de vleugels van dieren en de vleugels van vliegtui-gen hun eigen structuur hebben en ze niet op elkaar lijken, zo heb-ben de engelen ook hun eigen soort vleugels. Wanneer de mens denaam hoort van iets dat hij niet heeft gezien of niet weet, dandenkt hij dat het lijkt op de dingen die hij kent en vergist hij zich.Engelen hebben vleugels. We geloven hierin. Maar we kunnenniet weten hoe ze zijn. Afbeeldingen van gevleugelde vrouwen dieengelen moeten voorstellen en die worden gezien in kerken, som-mige tijdschriften en films zijn verzonnen. Moslims maken zulkeafbeeldingen niet. Men dient deze incorrecte afbeeldingen diedoor niet-moslims worden gemaakt niet als juist te beschouwen enmen dient zich niet te laten misleiden door vijanden van de islam.]De engelen van het Paradijs bevinden zich in het Paradijs. Demeest superieure onder hen heet Ridwân. De engelen van de Helworden zabâniyyûn genoemd. Zij voeren in de Hel de taken uit diehen zijn bevolen. Het Hellevuur schaadt hen niet, net zoals de zeeniet schadelijk is voor de vissen. Er zijn negentien superieure za-bâniyyûn van de Hel. De meest superieure heet Mâlik.

De vier engelen die alle daden, goed of slecht, van ieder mensopschrijven en waarvan er twee ’s nachts komen en twee overdag,worden de kirâm al-kâtibûn (de edele schrijvers) of malâika al-ha-faza (beschermengelen) genoemd. Er is ook gezegd dat de be-schermengelen anders zijn dan de edele schrijvers. De engel aande rechterkant is de bevelhebber van de engel aan de linkerkanten noteert de goede daden en de aanbiddingen. De engel aan delinkerkant schrijft de slechte daden op. Er zijn engelen die de on-gelovigen en de ongehoorzame moslims zullen bestraffen in hungraf en engelen die vragen zullen stellen in het graf. De engelenvan ondervraging worden Munkar en Nakîr genoemd. Zij die degelovigen ondervragen, worden ook wel Mubashshir en Bashîr ge-noemd.

Wat betreft superioriteit hebben de engelen verschillende ran-gen onder elkaar. De meest superieure onder hen zijn er vier inaantal. De eerste van hen is Jabrâîl (vrede zij met hem). Zijn taakis wahy (openbaring) brengen aan de profeten en het mededelenvan de geboden en verboden. De tweede engel is Isrâfîl (vrede zijmet hem) die zal blazen op de hoorn die sûr wordt genoemd. Hij

– 40 –

zal tweemaal blazen op de hoorn. Bij de eerste keer zal elk levendwezen, buiten Allah de Verhevene, sterven. Bij de tweede keerzullen ze allemaal herrezen worden. De derde engel is Mîkâîl (vre-de zij met hem). Zijn taak is om te zorgen voor goedkoopheid, prij-zigheid, schaarste, overvloed, [economische orde], [het brengenvan rust en vrede] en het in beweging brengen van elke materie.De vierde engel is ‘Azrâîl (vrede zij met hem). Hij is de engel diede zielen van mensen neemt. [De ziel wordt in het Arabisch ‘rûh’genoemd en in het Perzisch ‘jân’.] De engelen die na deze vier en-gelen superieur zijn, worden onderverdeeld in vier klassen. Er zijnvier engelen die hamala al-‘Arsh (dragers van de ‘Arsh) wordengenoemd. Op de Dag der Opstanding zal hun aantal uit acht be-staan. De engelen die zich bevinden in de Goddelijke Aanwezig-heid worden muqarrabûn genoemd. De superieuren onder de en-gelen van bestraffing worden karûbiyyûn genoemd, en de engelenvan barmhartigheid rûhâniyyûn. Zij allen zijn de elite van de enge-len, dus de meest superieure engelen. Zij zijn – uitgezonderd deprofeten (vrede zij met hen) – superieur aan alle mensen. Derechtschapenen (sâlihûn) en awliyâ (vrienden van Allah, personendie dicht bij Allah staan) onder de moslims, zijn beter en hoger inrang dan de engelen met de laagste rang. De engelen met de laag-ste rang zijn beter dan de moslims met de laagste rang, dus de on-gehoorzamen en zondaren (fâsiqûn).

De ongelovigen daarentegen zijn lager in rang dan welk schep-sel dan ook. Wanneer de eerste keer op de hoorn wordt geblazen,zullen alle engelen ongedaan gemaakt worden buiten de vier groteengelen en de dragers van de ‘Arsh. Hierna zullen de dragers vande ‘Arsh ongedaan gemaakt worden en vervolgens de vier groteengelen. Wanneer de tweede keer op de hoorn wordt geblazen,zullen eerst alle engelen herrezen worden. De dragers van de‘Arsh en de vier grote engelen zullen herrezen worden voordat ervoor de tweede keer op de hoorn wordt geblazen. Dit betekent datnet zoals deze engelen vóór alle levende schepsels werden gescha-pen, ze ook na alle levende schepsels ongedaan gemaakt zullenworden.

3 – De derde van de zes principes waarin men dient te gelovenis “geloven in de boeken van Allah de Verhevene die Hij heeftneergezonden.” Allah de Verhevene heeft deze boeken aan som-mige profeten neergezonden middels een engel die het in hun ge-zegende oren oplas, aan sommigen in geschreven vorm op tablet-ten en aan anderen door het hen te laten horen zonder tussen-komst van een engel. Al deze boeken zijn het Woord (de Kalâm)

– 41 –

van Allah de Verhevene. Ze zijn eeuwig en zonder begin. Het zijngeen schepsels. Noch zijn het de eigen woorden van engelen ofprofeten. Het Woord van Allah de Verhevene is niet zoals dewoorden die wij schrijven, in ons geheugen bewaren en spreken.Het is niet zoals in een tekst, een uitspraak of zoals het in het ge-heugen zit. Het heeft geen letters of klanken. De mens kan niet be-grijpen hoe Allah de Verhevene en Zijn Attributen zijn. Deson-danks kunnen mensen dat Woord lezen. Het kan opgeslagen wor-den in het geheugen en het kan opgeschreven worden. Wanneerhet zich bij ons bevindt, is het geschapen (hâdith). Wanneer hetWoord van Allah de Verhevene zich bij de mensen bevindt is heteen schepsel en geschapen. Wanneer het wordt beschouwd als hetWoord van Allah de Verhevene [als één van Zijn Attributen], ishet oereeuwig (qadîm).

Alle boeken die Allah de Verhevene heeft neergezonden, zijnwaar en juist. Er kunnen geen leugens of fouten in zitten. Hoeweler is gezegd dat Zijn vergiffenis mogelijk is, ondanks dat Hij zei datHij zou straffen en kwellen, is dit afhankelijk van voorwaarden diewij niet kunnen weten of afhankelijk van Zijn Wil. Of, het bete-kent dat Hij de straf die een dienaar verdient vergeeft. Aangeziende woorden die over straf en kwelling spreken geen aankondigin-gen van feiten zijn, zal het geen leugen zijn als Hij vergeeft. Hoe-wel het niet mogelijk is dat Allah de Verhevene de gunsten die Hijheeft beloofd niet geeft, is het wel mogelijk dat Hij bestraffingenvergeeft. Zowel het verstand als de edele verzen tonen aan dat ditzo is.

Zolang er geen sprake is van een hinder of moeilijkheid moetmen de edele verzen en eervolle hadîth’s hun duidelijk begrijpbarebetekenissen geven. Het is niet toegestaan om andere betekenis-sen te geven die hierop lijken. [De edele Koran en de eervolle ha-dîth’s zijn in de taal en het dialect van de Quraysh. Aan de woor-den moeten de betekenissen gegeven worden die 1400 jaar gele-den in Hidjaz werden gebruikt. Het is niet juist om deze woordente vertalen door ze betekenissen te geven die met de tijd zijn ver-anderd en vandaag de dag worden gebruikt.] In de edele verzendie mutashâbihât (meerduidig, impliciet) worden genoemd, zittenverborgen betekenissen die niet begrepen kunnen worden. De be-tekenissen hiervan kent enkel Allah de Verhevene. Een zeer kleinaantal uitgekozen grote persoonlijkheden aan wie ‘ilm al-ladunnî(directe, spirituele kennis) werd verleend, kan deze betekenissenbegrijpen in de mate dat het aan hen is bekendgemaakt. Verderkan niemand ze begrijpen. Om deze reden moet men geloven dat

– 42 –

de mutashâbih (meerduidige, impliciete) verzen het Woord vanAllah zijn en moet men de betekenissen ervan niet nagaan. De ge-leerden van de ash’arî school hebben verklaard dat het toegestaanis om zulke verzen een beknopte of uitgebreide ta’wîl te geven.Ta’wîl betekent ‘tussen de verschillende betekenissen van eenwoord, de betekenis kiezen die niet de algemeen gebruikelijke is’.Bijvoorbeeld, het edele vers in soera (hoofdstuk in de Koran) al-Fath [interpretatie van de betekenis]: “De Hand van Allah is bo-ven hun handen”, is het Woord van Allah de Verhevene. Menmoet zeggen: “Wat Allah de Verhevene hier ook mee bedoelt, ikgeloof erin.” Het beste is om te zeggen: “Ik kan de betekenis hier-van niet begrijpen, enkel Allah de Verhevene weet het.” Of: “DeKennis van Allah de Verhevene is niet zoals onze kennis. Zijn Willijkt niet op onze wil. Zo is de Hand van Allah de Verhevene ookniet zoals de handen van Zijn dienaren.”

In de boeken die Allah de Verhevene heeft neergezonden zijner sommige verzen waarvan enkel de recitatie, bij andere verzenenkel de betekenis en weer bij andere verzen waarvan beide tege-lijk zijn opgeheven (naskh), dat wil zeggen zijn veranderd door Al-lah de Verhevene. De edele Koran heeft alle voorgaande geopen-baarde boeken opgeheven en hun wetgevingen ongeldig gemaakt.Tot de Laatste Dag zal er in de edele Koran nooit ofte nimmersprake zijn van fouten, weglatingen, toevoegingen of onvolledig-heden. Alle kennis uit het verleden en de toekomst bevindt zich inde edele Koran. Om deze reden is het voortreffelijker en waarde-voller dan alle andere geopenbaarde boeken. Het grootste wonder(mu’jiza) van de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allahzij met hem) is de edele Koran. Als alle mensen en jinn (wezens uitrookloos vuur) bijeen zouden komen en ze allemaal zich zoudeninspannen om iets uit te kunnen spreken dat lijkt op de kortstesoera (hoofdstuk) van de edele Koran, dan zouden ze hiertoe nietin staat zijn. De eloquente, letterkundige en welsprekende dichtersuit Arabië waren samengekomen en hadden grote moeite gedaan.Desondanks konden ze niet iets uitspreken dat ook maar leek opeen korte vers. Ze konden niet op tegen de edele Koran. Ze warenstomverbaasd. Allah de Verhevene laat de vijanden van de islamverslagen en machteloos staan tegenover de edele Koran. De elo-quentie (balâgha) van de edele Koran gaat het menselijk vermo-gen te boven. Mensen zijn niet in staat om iets vergelijkbaars uit tedrukken zoals dat in de edele Koran staat. De verzen van de edeleKoran lijken niet op de poëzie, proza of rijmende woorden van demensen. Ondanks dat werd het uitgesproken met de letters die de

– 43 –

letterkundigen in Arabië gebruikten.Van de geopenbaarde boeken zijn er 104 aan ons bekendge-

maakt. Het is algemeen bekend dat hiervan tien suhuf (kleine boe-ken) werden neergezonden naar Âdam (Adam) (vrede zij methem), vijftig suhuf naar Shîth (Shît) (vrede zij met hem), dertig su-huf naar Idrîs (Henoch) (vrede zij met hem) en tien suhuf naarIbrâhîm (Abraham) (vrede zij met hem). De Tawrât (Thora) werdneergezonden naar Mûsâ (Mozes) (vrede zij met hem), de Zabûr(de Psalmen) naar Dâwud (David) (vrede zij met hem), de Injîl(het Evangelie) naar ‘Îsâ (Jezus) (vrede zij met hem) en de edeleKoran naar Muhammad (vrede zij met hem).

Wanneer een persoon iets wil bevelen, verbieden, vragen ofmelden, denkt hij hier eerst over na en bereidt het voor in zijn ge-dachten. Deze betekenissen die zich in de gedachten bevindenworden kalâm al-nafsî (het oorspronkelijke woord) genoemd. De-ze betekenissen kunnen niet Arabisch, Perzisch of Nederlands ge-noemd worden. Dat ze in verschillende talen uitgesproken kunnenworden, leidt er niet toe dat ze verschillende betekenissen krijgen.De woorden die deze betekenissen uitdrukken, worden kalâm al-lafzî (het uitgedrukte woord) genoemd. Het uitgedrukte woordkan in verschillende talen uitgedrukt worden. Hieruit wordt duide-lijk dat het oorspronkelijke woord – net als andere attributen, zo-als kennis, wil en zien – een onveranderlijk (basît) en afzonderlijkattribuut is dat zich bevindt bij de eigenaar van deze eigenschap-pen. Het uitgedrukte woord daarentegen is een groep van lettersdie het oorspronkelijke woord tot uitdrukking brengt, die hetmenselijk oor bereikt en die uit de mond komt van degene die zeuitspreekt. Welnu, het Woord (de Kalâm) van Allah de Verheve-ne is een Woord dat zonder begin en eeuwig is, dat nooit zwijgendis, niet geschapen is en dat samen bestaat met Zijn Wezen. Het iseen Attribuut op zich, anders dan de Attributen van Zijn Wezen(Sifât al-Dhâtiyya) en Zijn andere Vaste Attributen (Sifât al-Thu-bûtiyya), zoals Weten (‘Ilm) en Wil (Irâda).

Ook het Attribuut ‘Kalâm’ (Spreken, Woord) is basît: het ver-andert nooit. Het bestaat niet uit letters of klanken. Het valt nietuiteen zoals in een bevel, verbod of aankondiging; en het veran-dert zich niet in bijvoorbeeld het Arabisch, Perzisch, Hebreeuws,Turks, Nederlands of Assyrisch. Het neemt niet zulke vormen aan.Het kan niet geschreven worden. Noch is het afhankelijk van in-strumenten, middelen zoals het geheugen, het oor of de tong. Hetkan in elke gewenste taal uitgesproken worden. Zo wordt het deedele Koran genoemd wanneer het in het Arabisch wordt uitge-

– 44 –

sproken. Wanneer het in het Hebreeuws wordt uitgesproken, ishet de Thora (Tawrât). En wanneer het in het Assyrisch wordt uit-gesproken, is het het Evangelie (Injîl). [In het boek Sharh al-ma-qâsid[1] wordt gezegd: “Wanneer het in het Grieks wordt uitge-sproken, is het het Evangelie en wanneer het in het Assyrischwordt uitgesproken, de Psalmen (Zabûr).”]

Het Goddelijke Woord (de Kalâm al-Ilâhî) verkondigt ver-schillende zaken. Als het qasas (verhalen), oftewel gebeurtenissenverkondigt, wordt het khabar (bericht) genoemd. Als dit niet hetgeval is, wordt het inshâ’ (samenstelling) genoemd. Wanneer hetde zaken verkondigt die gedaan moeten worden, wordt het amr(gebod, bevel) genoemd. Wanneer het de verboden verkondigt,wordt het nahy (verbod) genoemd. Er kan echter nooit enige ver-andering of vermeerdering plaatsvinden in het Goddelijke Woord.Alle neergezonden boeken en suhuf (kleine boeken) komen voortuit het Attribuut ‘Spreken’ van Allah de Verhevene. Ze behorentot Zijn Attribuut Spreken, of anders gezegd, Zijn Kalâm al-Nafsî(Oorspronkelijke Woord). Wanneer het in het Arabisch is, is hetde edele Koran. De openbaring die is neergezonden in dichtvorm,die bestaat uit letters, die wordt geschreven, uitgesproken, ge-hoord en uit het hoofd geleerd, wordt Kalâm al-Lafzî (het Uitge-drukte Woord) en de edele Koran genoemd. Aangezien dit Uitge-drukte Woord het Oorspronkelijke Woord weergeeft, is het toege-staan om ook dit ‘het Goddelijke Woord’ (Kalâm al-Ilâhî) of ‘hetGoddelijk Attribuut’ (Sifât al-Ilâhî) te noemen. Net zoals het ge-heel ‘de edele Koran’ wordt genoemd, worden zo ook zijn onder-delen ‘Koran’ genoemd.

De geleerden van het juiste pad verklaren op basis van over-eenstemming dat het Oorspronkelijke Woord oereeuwig (qadîm)is, en geen schepsel. Er is geen overeenstemming over de vraag ofhet Uitgedrukte Woord geschapen of oereeuwig is. Een deel vande geleerden die verklaarden dat het geschapen is, gaf aan dat menniet dient te zeggen dat het Uitgedrukte Woord geschapen is. Zezeiden dat indien het geschapen wordt genoemd, het opgevat kanworden alsof het Oorspronkelijke Woord geschapen is. Dit is debeste uitspraak hierover. Wanneer het menselijk verstand hetgeenhoort dat naar iets verwijst, herinnert het direct datgene waarnaarhet verwijst. De uitspraak van een deel van de geleerden van ahlal-soenna die zeggen dat de edele Koran geschapen is, duidt aan

[1] Sharh al-maqâsid werd geschreven door Sa’duddîn al-Taftâzânî die overleed in792 n.h. [1389 n.Chr.] te Samarkand.

– 45 –

dat de geluiden en woorden die we uitspreken met onze mond ge-schapen zijn. De geleerden van ahl al-soenna hebben op basis vanovereenstemming verklaard dat zowel het Uitgedrukte Woord alshet Oorspronkelijke Woord, het Woord van Allah de Verhevenezijn. Hoewel er geleerden zijn geweest die bij deze uitspraak naareen figuurlijke interpretatie neigden, wordt er met de uitspraak“Het Oorspronkelijke Woord is het Woord van Allah” bedoelt datdit “het Attribuut ‘Spreken’ van Allah de Verhevene” is. “HetUitgedrukte Woord is het Woord van Allah” betekent dat Allahde Verhevene de Schepper ervan is.

Vraag: Uit de bovenstaande tekst wordt duidelijk dat het be-ginloze Woord van Allah de Verhevene niet gehoord kan worden.“Ik heb het Woord van Allah gehoord” betekent: “Ik heb de gere-citeerde klanken en woorden gehoord” of “Ik heb het gereciteerdegeluid en het beginloze Oorspronkelijke Woord begrepen.” Alleprofeten en zelfs iedereen kan het op deze twee manieren horen.Wat is de reden om Mûsâ (Mozes) (vrede zij met hem) als “Kalî-mullâh” (degene tot wie Allah de Verhevene heeft gesproken) teonderscheiden van de rest?

Antwoord: Mûsâ (vrede zij met hem) heeft het beginlozeWoord, dat geen letters of klanken bevat, buiten de GoddelijkeGewoonte (‘Âda al-Ilâhiyya) gehoord. Net zoals Allah de Verhe-vene op een onbegrijpelijke en niet te beschrijven wijze in het Pa-radijs gezien zal worden, zo heeft hij het op een wijze gehoord dieniet kan worden beschreven. Niemand buiten hem heeft het op de-ze manier gehoord. Of, hij heeft het Woord van Allah gehoordmet geluid; niet enkel met het oor maar met elk deeltje van zijn li-chaam, vanuit alle kanten. Of, hij heeft het enkel vanuit de richtingvan de boom gehoord, hoewel dit niet met geluid was. Hij heeft hetniet gehoord door middel van luchttrillingen of andere gebeurte-nissen. Omdat hij het heeft gehoord middels een van deze drie toe-standen, kreeg hij de naam Kalîmullâh. De manier waarop Mu-hammad (vrede en zegeningen zij met hem) het GoddelijkeWoord heeft gehoord tijdens de nacht van Mi’râj (opstijging doorde hemelen), en de manier waarop Jabrâîl (vrede zij met hem)hoorde wanneer hij openbaring (wahy) ontving, was ook op dezewijze.

4 – De vierde van de zes principes waarin men moet geloven is“geloven in de profeten van Allah de Verhevene.” Zij waren ge-zonden om de mensen te leiden naar het pad dat Allah de Verhe-vene goedkeurt en om hen het rechte pad te tonen. ‘Rusul’ is hetmeervoud van rasûl (gezant). Volgens het woordenboek betekent

– 46 –

dit ‘gezonden persoon, boodschapper’. In de islam betekent rasûl‘een waardevol en eervol persoon wiens aard, karakter, kennis enverstand voortreffelijker is dan die van alle mensen van zijn tijd’.Hij bezit geen enkele slechte karaktereigenschap of ongepaste ma-nieren. Profeten beschikken over de eigenschap ‘isma (zondeloos-heid). Met andere woorden, zowel voor als na de aankondigingvan hun profeetschap begaan ze geen enkele – kleine of grote –zonde. [Ongelovigen die de islam van binnenuit willen vernietigen,beweren dat Muhammad (vrede zij met hem) voor de aankondi-ging van zijn profeetschap offerdieren slachtte vóór afgodsbeel-den, en leggen de boeken van lâ-madhhabî’s (personen die geenrechtsschool volgen) voor als bewijs. Uit bovenstaande regelswordt duidelijk dat deze verachtelijke belasteringen van hen volle-dig onwaar zijn.] Vanaf de aankondiging van hun profeetschap tothet moment dat hun profeetschap was verspreid en werd begre-pen, hadden ze ook geen gebreken zoals blindheid, doofheid of an-dere soortgelijke tekortkomingen. Men moet geloven dat elkeprofeet de volgende zeven eigenschappen bezit: amâna (betrouw-baarheid), sidq (waarachtigheid), tablîgh (verkondiging van deboodschap), ‘adâla (rechtvaardigheid), ‘isma (zondeloosheid), fa-tâna (scherpzinnigheid) en amn al-‘azl (onontneembaarheid). Metandere woorden, het profeetschap wordt hen niet afgenomen. Fa-tâna betekent ‘erg verstandig, zeer intelligent’.

Een profeet die een nieuwe religie brengt, wordt een rasûl ge-noemd. Een profeet die geen nieuwe religie brengt, maar de men-sen uitnodigt tot de voorgaande religie wordt een nabî genoemd.Er is geen verschil tussen een rasûl en een nabî in het verkondigenvan de geboden en het uitnodigen van de mensen tot de religie vanAllah de Verhevene. Geloven in de profeten betekent geloven datze allemaal – zonder enig onderscheid te maken tussen hen –trouw en eerlijk zijn. Wie in één van hen niet gelooft, zal in geenenkel van hen geloofd hebben.

Profeetschap kan niet verworven worden door te werken, hon-ger te lijden, moeilijkheden te ondergaan of veel aanbidding teverrichten. Het kan enkel verkregen worden als een gunst van Al-lah de Verhevene en door Zijn verkiezing. Religies zijn gezondendoor middel van profeten zodat de zaken van de mensen zowel opde wereld als in het hiernamaals goed en nuttig zullen zijn, om hente beschermen tegen schadelijke zaken en om hen veiligheid,rechtleiding (hidâya) en rust te doen verkrijgen. Ondanks dat deprofeten veel vijanden hadden en ze door hen werden bespot engekwetst, vertoonden ze geen enkele terughoudendheid en had-

– 47 –

den ze geen enkele vrees voor hun vijanden om de geboden vanAllah de Verhevene, wat betreft de zaken waarin men moet gelo-ven en die men moet uitvoeren, aan de mensen te verkondigen enmede te delen. Allah de Verhevene heeft de profeten versterktmet wonderen (mu’jizât; enk. mu’jiza) om te tonen dat ze oprechtzijn en de waarheid spreken. Niemand kon op tegen deze wonde-ren. Degenen die een profeet aanvaarden en in hem geloven, wor-den de umma (gemeenschap) van die profeet genoemd. Op deDag der Opstanding zullen de profeten worden toegestaan omshafâ’a (bemiddeling, voorspraak) te verrichten voor degenen inhun gemeenschap die veel zonden hebben en hun bemiddeling zalaanvaard worden. Allah de Verhevene zal ook de geleerden,rechtschapenen (sâlihûn) en awliyâ (vrienden van Allah) uit de ge-meenschappen van de verschillende profeten toestaan om te be-middelen en Hij zal hun bemiddeling aanvaarden. De profeten(vrede en zegeningen zij met hen) zijn levend in hun graf op eenmanier die ons onbekend is. De aarde doet hun gezegende lichaamniet bederven. Vandaar dat er in een eervolle hadîth wordt gezegd:“Profeten verrichten in hun graf het gebed en de bedevaart.”

[Vandaag de dag zijn er mensen in Saoedi-Arabië die wahhâbî(wahhabiet) worden genoemd, die niet geloven in deze en soortge-lijke eervolle hadîth’s. Ze noemen de ware moslims die geloven indeze eervolle hadîth’s ‘ongelovig’. Hoewel ze de edele verzen enhadîth’s met een onduidelijke, twijfelachtige betekenis verkeerdinterpreteren, worden ze zelf niet ongelovig maar behoren ze totde ahl al-bid’a (‘mensen van de innovatie’; de afgedwaalden). Zebrengen de moslims veel schade toe. Het wahhabisme werd opge-richt door een dwaas uit Najd, genaamd Muhammad ibn ‘Abdul-wahhâb. De Britse spion Hempher misleidde hem door hem de af-wijkende ideeën van Ibn Taymiyya[1] voor te leggen. Middels deboeken van een Egyptenaar genaamd ‘Abduh[2] werd het onder demoslims over de hele wereld verspreid. De geleerden van ahl al-soenna hebben in honderden van hun boeken duidelijk gemaaktdat de wahhabieten geen vijfde rechtsschool vertegenwoordigen,maar dat ze zich in dwaling en op een verkeerd pad bevinden. De-ze zaken staan uitvoerig beschreven in de boeken Se’âdet-i Ebe-diyye en Kıyâmet ve Âhiret [en in de Engelse vertalingen hiervan:Endless Bliss en Advice for the Muslim]. Moge Allah de Verheve-ne de jonge islamgeleerden beschermen tegen het afdwalen naar

[1] Ahmad ibn Taymiyya stierf in 728 n.h. [1328 n.Chr.] te Damascus.

[2] Muhammad ‘Abduh stierf in 1323 n.h. [1905 n.Chr.] te Egypte.

– 48 –

het pad van het wahhabisme dat door de Britten is bedacht. MogeHij hen niet doen afwijken van het pad van de geleerden van ahlal-soenna die zijn geprezen in eervolle hadîth’s!]

Wanneer de profeten (vrede zij met hen) sliepen, sliepen hungezegende ogen maar het oog van hun hart sliep niet. Alle profe-ten waren gelijk aan elkaar in het volbrengen van hun taken alsprofeet en in het bezitten van de voortreffelijkheden van het pro-feetschap. Ze bezitten allemaal de zeven eigenschappen die wehierboven hebben vermeld. Het profeetschap wordt profeten nietontnomen. De wilâya (graad van vriendschap, nabijheid tot Allah)van awliyâ (vrienden van Allah) kan daarentegen wel ontnomenworden. Profeten (vrede en zegeningen zij met hen) kunnen enkelmensen zijn. De jinn en de engelen kunnen geen profeet zijn voorde mensen. De jinn en de engelen kunnen de graad van de profe-ten niet bereiken. Profeten verschillen onderling van elkaar watbetreft hun superioriteiten en graden van eer. Op het vlak van su-perioriteiten, zoals het hebben van een grote gemeenschap (um-ma); de grote omvang van de gebieden waar zij naartoe werden ge-zonden; de verspreiding van hun kennis en ma’rifa (kennisvan/over Allah) over vele gebieden; het hebben van meer envoortdurende wonderen; en het bezitten van uitsluitend aan hentoebehorende waardigheden en gunsten, is de Profeet van het Ein-de der Tijden, Muhammad (vrede zij met hem), superieur aan alleandere profeten. De profeten die ulû al-‘azm (de vastbeslotenen)worden genoemd zijn superieur aan de profeten die hier niet toebehoren, en de rusul (enk. rasûl) zijn superieur aan de anbiyâ (enk.nabî) die geen rasûl zijn.

Het aantal profeten (vrede en zegeningen zij met hen) is nietbekend. Het is algemeen bekend dat het er meer dan 124.000 zijn.Onder hen zijn er 313 of 315 rasûl van wie er 6 hoger in rang staan.Zij worden de profeten van ulû al-‘azm genoemd. De profeten vanulû al-‘azm zijn: Âdam (Adam), Nûh (Noach), Ibrâhîm (Abra-ham), Mûsâ (Mozes), ‘Îsâ (Jezus) en Muhammad Mustafâ (vredeen zegeningen zij met hen).

Onder de profeten zijn er 33 algemeen bekend. Hun namenzijn als volgt: Âdam (Adam), Idrîs (Henoch), Shît (of Shîth), Nûh(Noach), Hûd (Heber), Sâlih (Methusalem), Ibrâhîm (Abraham),Lût (Lot), Ismâ’îl (Ismaël), Ishâq (Isaak), Ya’qûb (Jakob), Yûsuf(Jozef), Ayyûb (Job), Shu’ayb (Jetro), Mûsâ (Mozes), Hârûn (Aä-ron), Khidr, Yûsha’ ibn Nûn, Ilyâs (Elia), Alyasa’ (Elisa), Dhul-kifl (Jesaja), Sham’ûn, Ishmûîl, Yûnus ibn Matâ (Jona), Dâwûd(David), Sulaymân (Salomo), Luqmân, Zakariyyâ (Zacharia),

– 49 –

Yahyâ (Johannes), ‘Uzayr (Ezra), ‘Îsâ ibn Maryam (Jezus, zoonvan Maria), Dhul-qarnayn en Muhammad (vrede en zegeningenzij met hen).

Enkel de namen van 28 van hen staan vermeld in de edele Ko-ran. Shît, Khidr, Yûsha’, Sham’ûn en Ishmû’îl worden niet ge-noemd. Van deze 28 is het niet zeker of Dhul-qarnayn, Luqmân,‘Uzayr en Khidr al dan niet profeet waren. In de 36e brief uit het2e volume van Maktûbât al-Ma’sûmiyya staat geschreven dat deberichten die stellen dat Khidr (vrede zij met hem) een profeet issterk zijn. In de 182e brief wordt het volgende gezegd: “Het feitdat Khidr (vrede zij met hem) gezien wordt in een menselijke ge-daante en bepaalde dingen doet, toont niet aan dat hij in leven is.Allah de Verhevene heeft zijn ziel (rûh) en ook die van vele ande-re profeten en awliyâ (vrienden van Allah), de toestemming gege-ven om te verschijnen in een menselijke gedaante. Hen zien toontniet aan dat ze in leven zijn.” De tweede naam van Dhul-kifl (vre-de zij met hem) is Harqil. Er zijn ook geleerden die zeggen datHarqil Ilyâs, Idrîs of Zakariyyâ (vrede zij met hen) zou zijn.

Ibrâhîm (Abraham) (vrede zij met hem) is ‘Khalîlullâh’ (‘devriend van Allah’), want in zijn hart was er – buiten de liefde voorAllah de Verhevene – geen liefde voor een schepsel te vinden. Mû-sâ (Mozes) (vrede zij met hem) is ‘Kalîmullâh’ (‘degene tot wie Al-lah de Verhevene heeft gesproken’), omdat hij met Allah de Ver-hevene heeft gesproken. ‘Îsâ (Jezus) (vrede zij met hem) is ‘Kali-matullâh’ (‘het woord van Allah’), omdat hij geen vader had. En-kel door het Goddelijke Woord: “WEES” is hij voortgekomen uitzijn moeder. Daarbij heeft hij de woorden der wijsheid van Allahde Verhevene gepredikt en ze zo tot de oren van de mensen ge-bracht.

Muhammad (vrede zij met hem) die de meest superieure, eer-volle en waardevolle is van de gehele mensheid, alsook de redenvoor de schepping van alle schepsels, is ‘Habîbullâh’ (‘de geliefdevan Allah’). Er zijn heel veel zaken die erop wijzen dat hij de ge-liefde van Allah is en die zijn grootsheid en superioriteit aantonen.Om deze reden kunnen uitdrukkingen zoals ‘verslagen worden’ en‘een nederlaag ondergaan’ niet gebruikt worden voor hem. Op deDag der Opstanding zal hij als eerste uit zijn graf opstaan voordatalle anderen opstaan. Hij zal de eerste zijn die naar de verzamel-plaats (mahshar) gaat. Hij zal vóór iedereen het Paradijs betreden.Hoewel hij een ontelbaar groot aantal wonderen heeft en het men-selijk vermogen niet in staat is om ze te tellen, willen we met hetschrijven van het wonder van de Mi’râj (opstijging door de heme-

– 50 –

len) onze tekst verfraaien:Toen de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah de

Verhevene zij met hem) in zijn bed was, werd hij gewekt en metzijn gezegende lichaam van de stad Mekka naar de Masjid al-Aqsâ(al-Aqsâ moskee) in Jeruzalem (Quds) gebracht en van daaruitnaar de hemelen, en na de zevende hemel werd hij naar plaatsengebracht die Allah de Verhevene wenste. Men dient op deze ma-nier te geloven in de Mi’râj. [Degenen die behoren tot de afge-dwaalde ismâ’îlî groepering en de vijanden van de islam die zichvoordoen als islamgeleerden, proberen de jongeren te misleidendoor te vertellen en te schrijven dat de Mi’râj een toestand was dieenkel met de ziel heeft plaatsgevonden en dat onze Profeet nietmet zijn lichaam was gegaan. Men dient zulke verdorven boekenniet te kopen en hierdoor niet misleid te worden. Hoe de Mi’râjheeft plaatsgevonden, staat uitvoerig beschreven in vele waarde-volle boeken, zoals in Shifâ al-sharîf[1]. Ook in de boeken Se’âdet-i Ebediyye en de Engelse vertaling hiervan Endless Bliss staat hetuitgebreid beschreven.] De Profeet van Allah ging samen met Jab-râîl (vrede zij met hem) van de eervolle stad Mekka tot aan de sid-rat al-muntahâ. De sidrat al-muntahâ is een boom in de zesde enzevende hemel; geen enkele kennis en opstijging kan hier voorbij.Bij de sidrat al-muntahâ zag de Gezant van Allah (vrede en zege-ningen van Allah zij met hem) Jabrâîl (vrede zij met hem) in zijneigen gedaante, met zijn zeshonderd vleugels. Jabrâîl (vrede zijmet hem) bleef achter bij de sidrat al-muntahâ. De Profeet van Al-lah (vrede zij met hem) werd van Mekka tot de eervolle stad Jeru-zalem, of tot de zevende hemel, op de burâq meegenomen. De bu-râq is een witkleurig dier uit het Paradijs dat kleiner is dan eenmuildier maar groter dan een ezel. Het behoort niet tot de dierenvan deze wereld. Het is noch mannelijk, noch vrouwelijk. Het gingrazendsnel. Het zette zijn poot op zo een afstand dat het net bin-nen oogbereik viel. In de Masjid al-Aqsâ (al-Aqsâ moskee) werdde Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zij met hem)de gebedsleider (imam) van de profeten en leidde het nacht- ofochtendgebed. De zielen van de profeten waren daar aanwezig inhun eigen menselijke gedaante. De Profeet van Allah werd in eenoogwenk vanuit Quds (Jeruzalem) tot aan de zevende hemel op-geheven middels een onbekende ladder genaamd Mi’râj. Onder-weg hadden engelen zich aan de rechter- en linkerkant opgesteld

[1] Qâdî ‘Iyâd al-Mâlikî, die het boek Shifâ al-sharîf heeft geschreven, overleed in544 n.h. [1150 n.Chr] te Marrakesh.

– 51 –

en prezen en verheerlijkten ze de Gezant van Allah. Bij het berei-ken van iedere hemel gaf Jabrâîl (vrede zij met hem) het nieuwsen de blijde boodschap dat de Gezant van Allah was aangekomen.In iedere hemel zag de Gezant van Allah een profeet en begroettehem. Bij de sidrat al-muntahâ zag hij vele verbazingwekkende din-gen. Hij zag de gunsten in het Paradijs en de bestraffingen in deHel. Vanwege zijn verlangen naar en plezier in het zien van deschoonheid van Allah de Almachtige heeft hij naar geen enkelevan de gunsten in het Paradijs gekeken. Voorbij de sidrat al-mun-tahâ ging hij alleen verder en ging hij door allerlei lichten (anwâr;enk. nûr). Hij hoorde de geluiden van de pennen van de engelen.Hij ging voorbij zeventigduizend sluiers. De afstand tussen tweesluiers was net als een vijfhonderd jaar durende weg. Hierna ginghij op een stoffen oppervlak genaamd rafraf, dat nog glanzender isdan de zon, voorbij de Kursî (het schepsel dat zich onder de ‘Arshbevindt). Hij bereikte de Goddelijke ‘Arsh. Hij trad buiten de‘Arsh, tijd, ruimte en de werelden van materie. Hij bereikte het ni-veau waar hij het Woord van Allah de Almachtige kon horen.

Net zoals Allah de Verhevene buiten tijd en ruimte gezien zalworden in het hiernamaals, zo heeft hij op een onbegrijpelijke enniet te beschrijven wijze Allah de Verhevene gezien. Zonder let-ters en geluid heeft hij gesproken met Allah de Verhevene. Hijverheerlijkte, dankte en prees Allah de Verhevene. Hij ontvingtalloze geschenken en vereringen. Hoewel het verplicht werd voorhem en zijn gemeenschap om dagelijks vijftig keer het gebed teverrichten, is dit aantal op aanwijzing van Mûsâ (Mozes) (vrede zijmet hem) geleidelijk verminderd tot vijf keer per dag. Daarvoorwerden enkel het ochtendgebed en het namiddag- of nachtgebedverricht. Na zo’n lange reis en nadat hij geschenken en zegeningenhad ontvangen en vele verbazingwekkende dingen had gezien engehoord, keerde hij terug naar zijn bed. Zijn plek was nog niet af-gekoeld. Een deel van wat we hebben vermeld, is middels edeleverzen bekendgemaakt en een deel middels eervolle hadîth’s.Hoewel het niet noodzakelijk (wâjib) is om in al deze berichten,overleveringen te geloven, zal degene die deze niet aanvaardt af-geweken zijn van de ahl al-soenna, aangezien deze zijn medege-deeld door de geleerden van ahl al-soenna. Wie daarentegen nietgelooft in de edele verzen of de eervolle hadîth’s zal ongelovigworden.

Laten we enkele van de talloze zaken uiteenzetten die aanto-nen dat Muhammad (vrede zij met hem) de sayyid al-anbiyâ is, dusde meest superieure der profeten (vrede en zegeningen zij met

– 52 –

hen): Op de Dag der Opstanding zullen alle profeten (vrede en zege-

ningen zij met hen) onder zijn wapen (vaandel) beschaduwd wor-den. Allah de Verhevene heeft aan iedere profeet het volgende be-volen: [“Indien jullie de tijd bereiken van het profeetschap vanMijn geliefde Muhammad (vrede zij met hem), die Ik onder Mijnschepsels heb uitgekozen en van wie Ik houd, geloof dan in hem ensteun hem!”] Alle profeten hebben dit dan ook bevolen en als tes-tament nagelaten aan hun gemeenschap.

Muhammad (vrede zij met hem) is de khâtam al-anbiyâ (zegelder profeten). Dat betekent dat er na hem geen profeet meer zalkomen. Zijn gezegende ziel werd vóór alle profeten geschapen. Derang van het profeetschap werd als allereerste aan hem verleend.Het profeetschap werd voltooid met zijn komst op de wereld. Hoe-wel ‘Îsâ (vrede zij met hem) tegen het Einde der Tijden, in de tijdvan de edele al-Mahdî, vanuit de hemel in Damascus zal neerda-len, zal hij de religie van Muhammad (vrede zij met hem) over dewereld verspreiden. Hij zal behoren tot zijn gemeenschap.

[De afgedwaalde personen die qâdiyânî worden genoemd endie in het jaar 1296 n.h. (1880 n.Chr.) in India werden geïntrodu-ceerd door de Britten, verspreiden ook over ‘Îsâ (vrede zij methem) kwalijke uitspraken en leugens. Hoewel ze zichzelf moslimnoemen, vernietigen ze de islam van binnenuit. Er is een fatwa (ju-ridisch oordeel) uitgesproken over het feit dat zij geen moslim zijn.Zij worden ook wel ahmadiyya genoemd.

Een andere ketterse groepering die is opgedoken in India endie behoort tot de afgedwaalden (ahl al-bid’a), is de jamâ’at at-tablîgh (de gemeenschap van verkondiging). Deze sekte werd in1345 n.h. [1926 n.Chr.] opgericht door een onwetende genaamdIlyâs. Hij zei: “De moslims zijn in dwaling (dalâla) getreden. Ikheb in een droom het bevel gekregen om hen te redden.” Hij ver-kondigde hetgeen hij geleerd had uit de boeken van zijn afge-dwaalde leraren Nazeer Husain, Rashîd Ahmad Gangohî en Kha-lîl Ahmad Sahâranpûrî. Om de moslims te misleiden, hebben zehet altijd over de waarde van het gebed en de gemeenschap (de ja-mâ’a). Echter, de gebeden en andere daden van aanbidding van deahl al-bid’a, met andere woorden degenen die niet behoren tot hetpad van de ahl al-soenna, zullen niet aanvaard worden. Zij moetenzich in de eerste plaats ontdoen van hun afwijkende geloofsover-tuigingen door de boeken van de ahl al-soenna te lezen en zo waremoslims worden. Degenen die uit de gesloten, onduidelijke verzenvan de edele Koran verkeerde betekenissen afleiden, worden ahl

– 53 –

al-bid’a (‘mensen van de innovatie’) of afgedwaalden genoemd.Vijanden van de islam die volgens hun eigen verraderlijke, afwij-kende gedachten verkeerde betekenissen geven aan edele verzen,worden zindîq (ketter) genoemd. Ketters proberen de edele Ko-ran en de islam te veranderen. De grootste vijand die hen heeftgeïntroduceerd, die hen voedt en miljarden besteedt om hun over-tuigingen overal ter wereld te verspreiden, zijn de Britten. De on-wetende en ontaarde aanhangers van de jamâ’at at-tablîgh, die inde val zijn gelokt van de Britse ongelovigen, misleiden de moslimsen liegen hen voor door zichzelf ahl al-soenna te noemen en hetgebed te verrichten. ‘Abdullah ibn Mas’ûd heeft gezegd: “Er zul-len mensen zijn die het gebed verrichten terwijl ze geen geloofhebben.” Zij zullen eeuwig branden in het diepste gedeelte van deHel. Sommigen van hen misleiden de moslims door grote tulban-den, baarden en gewaden te dragen en edele verzen te reciterenwaar ze vervolgens verkeerde betekenissen aan geven. In een eer-volle hadîth staat echter vermeld: “Innallâha lâ yanzuru ilâ suwa-rikum wa siyâbikum wa lâkin yanzuru ilâ qulûbikum wa niyyâti-kum” (Allah de Verhevene kijkt niet naar jullie uiterlijk en kle-ding, maar naar jullie hart en intenties). Een tweeregelig vers:

Groot is hij van gestalte, met een gescheurde tulband op,Op een minaret gelijkt hij, met een ooievaarsnest erop.

Omdat deze onwetenden en dwazen geen antwoord kunnengeven op de boeken van de uitgeverij Hakîkat Kitâbevi, die aanto-nen dat hun schoonschijnende, bedrieglijke uitspraken leugenszijn, zeggen ze: “De boeken van de uitgeverij Hakîkat Kitâbevizijn fout en verdorven. Lees deze boeken niet.” Het grootste ken-merk van afgedwaalden en ketters die vijanden zijn van de islam,is dat ze zeggen dat de teksten van de geleerden van ahl al-soennaen de authentieke religieuze boeken die deze publiceren, verdor-ven zijn en dat men ze niet moet lezen. De schades die zij de islamhebben toegebracht en de antwoorden hierop van de geleerdenvan ahl al-soenna staan uitvoerig beschreven in ons boek FâideliBilgiler en in de Engelse vertaling hiervan Islam’s Reformers.]

Muhammad (vrede zij met hem) is de meest superieure derprofeten en de barmhartigheid voor de werelden. De achttiendui-zend werelden profiteren van zijn oceaan der barmhartigheid. Hetstaat op basis van overeenstemming vast dat hij de Profeet is vooralle mensen en jinn. Er zijn veel geleerden die hebben medege-deeld dat hij ook de Profeet is voor de engelen, planten, dieren eniedere materie. De andere profeten werden gezonden naar een be-

– 54 –

paald volk, in een bepaald gebied. De Gezant van Allah (vrede enzegeningen van Allah zij met hem) daarentegen is de Profeet vooralle werelden, voor alle levende en levenloze schepsels. Allah deVerhevene heeft de andere profeten aangesproken met hun naam.Muhammad (vrede zij met hem) heeft Hij echter begunstigd doorhem aan te spreken met “O Mijn Gezant!”, “O Mijn Profeet!”.Van ieder wonder dat aan elk van de andere profeten werd toege-kend, werd een soortgelijke ook aan hem verleend. Allah de Ver-hevene heeft aan Zijn geliefde Profeet zoveel geschenken en zo-veel wonderen verleend, in zo’n hoeveelheid die Hij aan geen en-kele andere van Zijn profeten heeft verleend. Hij is verheven bo-ven alle andere profeten door onder meer de volgende deugden:de maan splitste in tweeën toen hij met zijn gezegende vinger er-naar wees; de stenen die hij in zijn gezegende handpalm nam, ver-richtten tasbîh (verheerlijken van Allah de Verhevene); bomenbegroetten hem door te zeggen “O Gezant van Allah!”; de ge-droogde boomstronk genaamde Hannâna huilde hoorbaar omdatde Gezant van Allah hem had verlaten; er stroomde zuiver watertussen zijn gezegende vingers; in het hiernamaals zal hem de rangvan de maqâm al-mahmûd verleend worden, dat ook shafâ’a al-kubrâ (de grote voorspraak, bemiddeling) wordt genoemd, alsookde hawd al-kawthar (het bassin genaamd ‘kawthar’) en wasîla enfadîla; hij kreeg de eer om de Goddelijke Schoonheid (Jamâl al-Ilâhî) te zien vóór het betreden van het Paradijs; op de wereld wer-den hem prachtige karaktereigenschappen verleend, zoals zeker-heid in het geloof (yaqîn), kennis, mildheid, geduld, dankbaarheid,onthouding, kuisheid, rechtvaardigheid, menselijkheid, beschei-denheid, moed, nederigheid, wijsheid, goede manieren (adab),welwillendheid, barmhartigheid en nog vele andere onuitputtelij-ke deugden en vereringen. Het aantal wonderen dat aan hem werdverleend, kan niemand anders weten dan Allah de Verhevene.Zijn religie heeft alle andere religies opgeheven, dus ongeldig ge-maakt. Zijn religie is de beste en meest voortreffelijke van alle re-ligies. Zijn gemeenschap is superieur aan alle andere gemeen-schappen. De awliyâ (vrienden van Allah, personen die dicht bijAllah staan) die behoren tot zijn gemeenschap zijn eervoller dande awliyâ die behoren tot de andere gemeenschappen.

Onder de awliyâ die behoren tot de gemeenschap van Muham-mad (vrede zij met hem), is Abû Bakr al-Siddîq (moge Allah te-vreden zijn met hem) – die het recht had om de khalîfa (kalief, af-gevaardigde) van de Gezant van Allah te zijn, die het kalifaatschapmeer waardig was dan anderen en die de geliefde is van de imams

– 55 –

en awliyâ – degene die na de profeten de beste en meest superieu-re is onder alle mensen die zijn gekomen en die nog zullen komen.Hij is degene die als eerste de rang en de eer van het kalifaatschapheeft verworven. Door de genade en gunst van Allah de Verheve-ne heeft hij ook voor de komst van de islam geen afgoden aanbe-den. Hij werd beschermd tegen de schandes van ongeloof en dwa-ling. [Ook hieruit wordt duidelijk hoe zielig en onwetend degenenzijn die veronderstellen en schrijven dat de Gezant van Allah vóórzijn profeetschap afgoden aanbad.]

Na hem is de meeste superieure onder de mensen ‘Umar ibn al-Khattâb (moge Allah de Verhevene tevreden zijn met hem), detweede kalief en Fârûq al-a’zam (de ‘grote onderscheider’), en de-gene die Allah de Verhevene als vriend heeft uitgekozen voor Zijngeliefde, Muhammad (vrede zij met hem).

Na hem is de meeste superieure onder de mensen ‘Uthmân ibn‘Affân (moge Allah de Verhevene tevreden zijn met hem), de der-de kalief van de Gezant van Allah en de Dhun-nûrayn (de ‘bezit-ter van twee lichten’), de schat der goedheden en gunsten en debron van bescheidenheid, geloof (îmân) en godskennis (irfân).

Na hem is de beste onder de mensen ‘Alî ibn Abî Tâlib (mogeAllah de Verhevene tevreden zijn met hem), de vierde kalief vande Gezant van Allah, de bezitter van verbijsterende superioritei-ten, en de Asadullâh (‘Leeuw van Allah’).

Na hem werd de edele Hasan kalief. Het dertig jaar durendekalifaatschap dat vermeld wordt in een eervolle hadîth werd methem voltooid[1]. Na hem is de meest superieure onder de mensenHusayn ibn ‘Alî (moge Allah de Verhevene tevreden zijn methen), het licht (nûr) van de ogen van de Gezant van Allah (vredeen zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem).

Hier betekent ‘superioriteit’ het verworven hebben van meerbeloning (thawâb), het verlaten van hun land en geliefden omwillevan de islam, het feit dat zij vóór anderen moslim werden, hetstrikt volgen van de Gezant van Allah (vrede en zegeningen vanAllah de Verhevene zij met hem), het stevig vastklampen aan zijnsoenna, en de inspanningen om de religie te verspreiden en hetvoorkomen van ongeloof, fitna (chaos, opruiing) en anarchie.

Hoewel ‘Alî (moge Allah tevreden zijn met hem) vóór ieder-een moslim werd, met uitzondering van Abû Bakr (moge Allah te-

[1] Hasan ibn ‘Alî overleed ten gevolge van een vergiftiging in 49 n.h. [669 n.Chr]in de verlichte stad Medina.

– 56 –

vreden zijn met hem), heeft het feit dat hij het geloof eerder hadaanvaard er niet toe geleid dat anderen het geloof aanvaardden, zehier lering uit trokken en dat ongelovigen werden verslagen, aan-gezien hij toen nog een kind was, geen bezittingen had, in het huisvan de Gezant van Allah verbleef en in zijn dienst was. Echter,wanneer de andere drie kaliefen toetraden tot het geloof, werd deislam juist versterkt. Hoewel gezegd kan worden dat Imâm ‘Alî enzijn kinderen (moge Allah tevreden zijn met hen) superieur zijnaan de Siddîq al-akbar (‘de grote getrouweling’; Abû Bakr) en deFârûq al-a’zam (‘de grote onderscheider’; ‘Umar ibn al-Khattâb)omdat ze de meest naaste verwanten zijn van de Gezant van Allahen verwanten zijn van zijn gezegende bloed, betekent deze superi-oriteit van hen geen superioriteit in ieder opzicht. Het leidt er niettoe dat ze in ieder opzicht superieur zijn aan deze grote persoon-lijkheden. Dit is te vergelijken met het feit dat Khidr (vrede zij methem) enkele zaken heeft onderwezen aan Mûsâ (vrede zij methem). [Als degene met een nauwer bloedverwantschap meer supe-rieur zou zijn, dan zou de edele ‘Abbâs, de oom van de Gezant vanAllah (vrede zij met hem), superieur zijn aan de edele ‘Alî. Zijnooms Abû Tâlib en Abû Lahab daarentegen, die zeer nauwebloedverwanten van hem waren, bezaten niets van de eer en supe-rioriteit die de gelovigen van de laagste rang bezitten.] Omwillevan het nauwe bloedverwantschap is de edele Fâtima superieuraan de edele Khadîja en de edele ‘Âisha (moge Allah tevredenzijn met hen). Echter, superioriteit in één opzicht betekent niet su-perioriteit in ieder opzicht. Wie de meest superieure is van dezedrie hebben onze geleerden verschillend verklaard. Zoals begre-pen wordt uit de eervolle hadîth’s zijn zij drieën, de edele Maryam(Maria) en de echtgenote van Fir’awn (de Farao), namelijk de ede-le Âsiya (moge Allah de Verhevene tevreden zijn met hen allen)de meest superieure onder de vrouwen van de wereld. In een eer-volle hadîth wordt gezegd: “Fâtima is de meest superieure onderde vrouwen van het Paradijs. En Hasan en Husayn zijn de meestvoortreffelijke onder de jongeren van het Paradijs.” Hier wordtverwezen naar superioriteit in één opzicht.

Na hen zijn de meest superieure onder de eervolle Metgezellende ‘ashara al-mubashshara, dus degenen die behoren tot de tienpersonen aan wie de blijde boodschap werd gegeven dat ze naarhet Paradijs zullen gaan. Na hen zijn de meest superieure de 313personen die aanwezig waren tijdens de Slag bij Badr, na hen allepersonen die zich bevonden onder de 700 dappere strijders tijdensde Slag bij Uhud, en de meest superieure na hen zijn de 1400 per-

– 57 –

sonen die aanwezig waren tijdens de bay’at al-ridwân (eed van te-vredenheid), dus degenen die onder de boom een belofte haddenafgelegd aan de Gezant van Allah.

Het is voor ons noodzakelijk (wâjib) om de namen van alle eer-volle Metgezellen (moge Allah tevreden zijn met hen allen), dieomwille van de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allahzij met hem) hun levens en bezittingen hebben opgeofferd en diehem hebben geholpen, met eerbied en liefde uit te spreken. Het isabsoluut niet toegestaan om uitspraken te doen die niet passen bijhun grootsheid. Het oneerbiedig uitspreken van hun namen is eenteken van ketterij en dwaling.

Degene die houdt van de Gezant van Allah hoort ook te hou-den van al zijn Metgezellen. In een eervolle hadîth wordt immersvermeld: “Degene die houdt van mijn Metgezellen, houdt van henomdat hij van mij houdt. Iemand die niet van hen houdt, zal nietvan mij gehouden hebben. Degene die hen kwetst, kwetst mij. Endegene die mij kwetst, zal Allah de Verhevene gekwetst hebben.Iemand die Allah de Verhevene kwetst, zal zeker bestraffing on-dergaan.” En in een andere eervolle hadîth staat vermeld: “Wan-neer Allah de Verhevene een van Zijn dienaren onder mijn ge-meenschap wil begunstigen, dan plaatst Hij de liefde voor mijnMetgezellen in zijn hart. Dan zal hij hen allen zielsveel liefheb-ben.”

Om deze reden dient men niet te veronderstellen dat de veld-slagen tussen de eervolle Metgezellen werden gevoerd omwillevan slechte gedachten, om het kalifaatschap in handen te krijgenof om de verlangens van hun ziel van begeerte (nafs) te vervullen.Dit veronderstellen en hierdoor kwaadspreken over deze grotepersoonlijkheden is huichelarij en leidt tot ondergang. Immers,door in de aanwezigheid van de Gezant van Allah te zitten en zijngezegende woorden te horen, waren al hun harten vrijgemaakt vanfanatisme (ta’assub) [dus koppigheid, misgunnen], verlangen naarstatus en het gehecht zijn aan de wereld. Ze waren bevrijd en vol-ledig gezuiverd van hebzucht [onverzadigbaarheid, begerigheid],haat en slechte karaktereigenschappen. Wanneer iemand een paardagen samen is met een van de awliyâ (vrienden van Allah; enk.walî) uit de gemeenschap van deze verheven Profeet (vrede en ze-geningen van Allah zij met hem), profiteert hij van de mooie ka-raktereigenschappen en superioriteiten van deze walî, wordt hijgereinigd en raakt hij bevrijd van het gehecht zijn aan de wereld;hoe kan men dan denken dat de eervolle Metgezellen niet verlostkonden worden van slechte karaktereigenschappen, hun ziel van

– 58 –

begeerte niet was gereinigd en ze zouden strijden omwille van de-ze vergankelijke wereld, terwijl ze meer dan alles hielden van deGezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zij met hem),hun bezittingen en leven opofferden omwille van hem, hun landverlieten en enorm veel hielden van zijn gezelschap (suhba) dievoeding was voor de zielen? Deze grote persoonlijkheden zijn van-zelfsprekend reiner dan iedereen. Het is toch niet gepast om hunonenigheden en veldslagen te vergelijken met kwaadwillige men-sen zoals wij en om te zeggen dat ze hebben gestreden omwille vanhet wereldse of om de slechte verlangens van hun ego te bevredi-gen? Het is niet toegestaan om over de eervolle Metgezellen ditsoort kwalijke dingen te denken. Bedenkt iemand die zulke uit-spraken doet dan helemaal niet dat vijandigheid tegenover de eer-volle Metgezellen, vijandigheid is tegenover de Gezant van Allah(vrede en zegeningen van Allah zij met hem) die hen heeft ge-vormd en opgeleid? Kwaadspreken over hen komt neer op kwaad-spreken over de Gezant van Allah. Om deze reden hebben de gro-te islamgeleerden gezegd: “Iemand die de eervolle Metgezellenniet hoogacht en hen geen respect toont, zal niet geloofd hebbenin de Gezant van Allah.” De Slag van al-Jamal (de Kameel) en deSlag bij Siffîn kunnen geen reden zijn om kwaad te spreken overhen. Er zijn religieuze redenen die alle personen die tijdens dezeveldslagen tegen de edele ‘Alî waren bevrijden van slecht te zijn,en waardoor ze zelfs beloning hebben verkregen. In een eervollehadîth staat vermeld: “De mujtahid (onafhankelijk oordelenderechtsgeleerde) die zich vergist, verkrijgt één beloning en die tothet juiste oordeel komt, verkrijgt twee of tien beloningen. De eer-ste van de twee beloningen is de beloning voor het uitvoeren vanijtihâd (het vellen van een oordeel). De tweede is de beloning voorhet komen tot het juiste oordeel.” De conflicten en gevechten dieplaatsvonden tussen deze grote islamitische persoonlijkhedenkwamen niet voort uit koppigheid en vijandigheid; ze waren geba-seerd op hun oordeel (ijtihâd) en omdat ze wilden dat het gebodvan de islam werd nageleefd. Eenieder van de eervolle Metgezel-len was een mujtahid. [Bijvoorbeeld, in de eervolle hadîth op pa-gina 298 van al-Hadîqa staat vermeld dat ‘Amr ibn al-‘Âs (mogeAllah de Verhevene tevreden zijn met hem) een mujtahid was.]

Het is verplicht (fard) voor iedere mujtahid om te handelenvolgens hetgeen hij heeft gevonden middels zijn eigen oordeel (ij-tihâd). Ook al komt zijn eigen oordeel niet overeen met het oor-deel van een mujtahid die superieur is aan hem, dan nog moet hijzijn eigen oordeel volgen. Het is niet toegestaan dat hij het oordeel

– 59 –

van een ander volgt. Abû Yûsuf en Muhammad al-Shaybânî, diede leerlingen waren van Imâm al-a’zam Abû Hanîfa[1], en AbûThawr en Ismâ’îl al-Muzanî, die de leerlingen waren van ImâmMuhammad al-Shâfi’î[2], hebben in veel zaken hun meesters nietgevolgd. Enkele van de zaken die hun meesters verboden (harâm)hadden beschouwd, hadden zij toegestaan (halâl) beschouwd enenkele van de zaken die hun meesters toegestaan hadden be-schouwd, hadden zij verboden beschouwd. Om deze reden kanmen niet over hen zeggen dat ze een zonde hebben begaan en datze slechte mensen werden. Er is niemand die zoiets heeft gezegd.Zij waren namelijk ook, net zoals hun meesters, een mujtahid.

Het klopt dat de edele ‘Alî (moge Allah tevreden zijn methem) hoger en geleerder was dan Mu’âwiya en ‘Amr ibn al-‘Âs(moge Allah tevreden zijn met hen). Hij bezat zeer veel superiori-teiten die hem van hen onderscheidden. Zijn oordeel was ook veelsterker en treffender dan hun oordelen. Echter, doordat alle eer-volle Metgezellen mujtahid waren, was het voor hen beide niettoegestaan om het oordeel van deze grote Imâm te volgen. Zemoesten handelen volgens hun eigen oordeel.

Vraag: Tijdens de veldslagen van al-Jamal en Siffîn stondenzeer veel Metgezellen, zowel van de Muhâjirûn (‘de Emigranten’uit Mekka) als de Ansâr (‘de Helpers’ in Medina), aan de kant vanImâm ‘Alî. Ze gehoorzaamden hem en volgden hem. Ze be-schouwden het als noodzakelijk (wâjib) om Imâm ‘Alî te volgen,terwijl zij allemaal mujtahid waren. Wordt hieruit niet duidelijkdat het ook voor degenen die mujtahid waren noodzakelijk wasom Imâm ‘Alî te volgen en zich bij hem aan te sluiten, ook al kwa-men hun oordelen niet overeen?

Antwoord: Degenen die ‘Alî (moge Allah de Verhevene tevre-den zijn met hem) volgden en samen met hem streden, sloten zichniet bij hem aan omdat ze zijn oordeel (ijtihâd) volgden. Doordathun eigen oordeel overeenkwam met het oordeel van Imâm ‘Alî,wees hun oordeel erop dat het noodzakelijk was om Imâm ‘Alî tevolgen. Op dezelfde wijze kwam het oordeel van de meeste groot-heden van de eervolle Metgezellen niet overeen met het oordeelvan Imâm ‘Alî. Het werd noodzakelijk voor hen om te strijden te-gen deze grote Imâm. In die tijd kwamen de eervolle Metgezellentot drie verschillende oordelen. Een deel van hen begreep dat

[1] Abû Hanîfa Nu’mân ibn Thâbit overleed in 150 n.h. [767 n.Chr.] te Bagdad.

[2] Muhammad ibn Idrîs al-Shâfi’î overleed in 204 n.h. [820 n.Chr] te Egypte.

– 60 –

Imâm ‘Alî gelijk had. Voor hen werd het noodzakelijk om Imâm‘Alî te volgen. Een ander deel vond echter dat het oordeel van de-genen die tegen hem streden juist was. Voor hen werd het dannoodzakelijk om diegenen te volgen die streden tegen ‘Alî (mogeAllah tevreden zijn met hem) en om tegen hem te strijden. De der-de groep oordeelde dat men geen van beide partijen moest volgenen niet moest strijden. Hun oordeel vereiste dat ze zich niet moes-ten mengen in deze veldslagen. Alle drie de groepen hadden uiter-aard gelijk en hebben beloning verkregen.

Vraag: De bovenstaande tekst laat zien dat degenen die tegenImâm ‘Alî (moge Allah de Verhevene tevreden zijn met hem)streden ook gelijk hadden. De geleerden van ahl al-soenna hebbenechter medegedeeld dat Imâm ‘Alî gelijk had en dat degenen dietegen hem waren zich hadden vergist, maar dat zij werden verge-ven doordat ze een geldig excuus hadden of dat ze ook beloninghadden verkregen. Wat kan hierop gezegd worden?

Antwoord: Grote islamitische persoonlijkheden zoals Imâm al-Shâfi’î en ‘Umar ibn ‘Abdul‘azîz hebben gezegd dat het niet toe-gestaan is om over een van de eervolle Metgezellen te zeggen dathij zich had vergist. Om deze reden hebben ze gezegd: “Het is ver-keerd om over grootheden te zeggen dat zij zich hadden vergist.”Het is niet toegestaan dat degenen die lager zijn in rang uitsprakendoen over degenen die hoger zijn in rang zoals: “Hij heeft het goedgedaan”, “Hij heeft het verkeerd gedaan”, “We keuren het goed”,of “We keuren het niet goed.” Net zoals Allah de Verhevene onzehanden niet heeft bevlekt met het bloed van deze grootheden, zodienen wij onze tong te beschermen tegen het uitspreken vanwoorden zoals ‘gelijk’ en ‘ongelijk’. Hoewel diepzinnige geleerden– door de bewijzen te begrijpen en de gebeurtenissen te analyseren– hebben gezegd dat Imâm ‘Alî gelijk had en dat degenen die te-gen hem waren zich hadden vergist, bedoelden ze in feite met dezewoorden: “Indien ‘Alî (moge Allah tevreden zijn met hem) dege-nen aan de andere kant had kunnen spreken, dan had hij ervoorkunnen zorgen dat zij ook tot hetzelfde oordeel zouden komen alsdat van hem.” Immers, hoewel de edele Zubayr ibn ‘Awwâm tij-dens de Slag van al-Jamal tegen de edele ‘Alî was, veranderde zijnoordeel na het grondiger analyseren van de gebeurtenissen. Hijzag af van de strijd. Wel, de woorden van de geleerden van ahl al-soenna die de vergissing als toelaatbaar beschouwen, moeten opdeze manier begrepen worden. Het is namelijk niet toegestaan omte zeggen dat de edele ‘Alî en degenen die met hem waren zich ophet juiste pad bevonden en dat onze moeder ‘Âisha al-Siddîqa die

– 61 –

aan de andere kant stond en degenen van de eervolle Metgezellendie samen met haar waren, zich op het verkeerde pad bevonden.

Deze veldslagen tussen de eervolle Metgezellen kwamen voortuit de verschillen in hun oordeel (ijtihâd) binnen de takken van deislamitische wetgeving (ahkâm al-shar’iyya). Wat betreft de funda-mentele, welbepaalde zaken in de islam was er geen enkel verschiltussen hen. Vandaag de dag zijn er sommige mensen die kwaad-spreken over en onrespectvol zijn tegenover islamitische groothe-den zoals Mu’âwiya en ‘Amr ibn al-‘Âs (moge Allah tevreden zijnmet hen). Ze zien niet in dat het kwetsen van de eervolle Metge-zellen neerkomt op het kwetsen en kleineren van de Gezant vanAllah (vrede en zegeningen van Allah zij met hem). In Shifâ’ al-sharîf staat geschreven dat Imâm Mâlik ibn Anas het volgendeheeft gezegd: “Iemand die Mu’âwiya of ‘Amr ibn al-‘Âs (moge Al-lah tevreden zijn met hen)[1] uitscheldt en zwart maakt, is iemanddie de woorden die hij voor hen gebruikt waardig is. Men moet de-genen die zich onbeschoft gedragen tegenover hen en die op onbe-schofte wijze spreken en schrijven over hen een zware straf opleg-gen.” Moge Allah de Verhevene onze harten vullen met de liefdevoor de Metgezellen van Zijn geliefde! Degenen die rechtschapenen godvrezend zijn, houden van deze grootheden. Zij die huichel-achtig en shaqî (bestemd voor de Hel) zijn, houden niet van hen.

[Degenen die de waarde en superioriteit van de Metgezellenvan de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zij methem) inzien en hen allen liefhebben, respecteren en hun pad vol-gen, worden ahl al-soenna genoemd. Zij die over de meeste vanhen kwaadspreken door te zeggen dat ze enkelen van hen liefheb-ben en de anderen niet, en zo het pad van geen enkele van hen vol-gen, worden râfidî (verwerper) en shî’î (sjiiet) genoemd. In Iran,India en Irak zijn er veel râfidieten. In Turkije komen ze helemaalniet voor. Sommige van hen noemden zichzelf ‘alawî (aleviet) omde reine moslim ‘alawieten in Turkije te misleiden. ‘Alawî bete-kent echter ‘een moslim die ‘Alî (moge Allah tevreden zijn methem) liefheeft’. Om van iemand te houden, moet men het pad vandiegene volgen en houden van degenen die deze persoon liefheeft.Als zij ‘Alî (moge Allah tevreden zijn met hem) lief zouden heb-ben, zouden ze zijn pad volgen. ‘Alî (moge Allah tevreden zijn methem) hield van al de eervolle Metgezellen. Hij was tevens de raad-gever van de tweede kalief ‘Umar (moge Allah tevreden zijn met

[1] Mu’âwiya ibn Abî Sufyân overleed in 60 n.h. [680 n.Chr.] te Damascus. ‘Amribn al-‘Âs overleed in 43 n.h. [663 n.Chr.] te Egypte.

– 62 –

hen) die zijn zorgen met hem deelde. Hij liet Umm Kulthûm, zijndochter uit zijn huwelijk met Fâtima (moge Allah tevreden zijnmet haar), trouwen met ‘Umar (moge Allah tevreden zijn methem). In een preek (khutba) zei hij over de edele Mu’âwiya: “On-ze broeders hebben zich afgescheiden van ons. Zij zijn geen onge-lovigen of zondaren (fâsiqûn). Zij waren tot dit oordeel gekomen.”Toen Talha (moge Allah tevreden zijn met hem), die tegen hemstreed, martelaar (shahîd) werd, had hij de aarde op zijn gezichtweggeveegd. Hij heeft zijn begrafenisgebed (janâza-gebed) zelfgeleid als imam. Allah de Verhevene vermeldt in de edele Koran:“Gelovigen zijn broeders.” In het laatste edele vers van soera(hoofdstuk in de edele Koran) al-Fath wordt verkondig: “De eer-volle Metgezellen hebben elkaar lief.” Niet houden van ook maaréén van de eervolle Metgezellen, of nog erger, zich vijandig opstel-len tegenover één van hen, komt neer op het niet geloven in deedele Koran. De geleerden van ahl al-soenna hebben de superio-riteiten van de eervolle Metgezellen (moge Allah de Verhevenetevreden zijn met hen allen) goed begrepen. Ze hebben ons bevo-len om hen allen lief te hebben. Ze hebben de moslims gered vanondergang.

Degenen die niet houden van de Ahl al-bayt (‘de mensen vanhet huis’), met andere woorden, van ‘Alî (moge Allah tevredenzijn met hem) en al zijn kinderen en nakomelingen, en die vijandigzijn tegenover deze grootheden die de oogappels van de ahl al-soenna zijn, worden khârijî (vertrekker) genoemd. Vandaag dedag worden de khârijieten yazîdî genoemd. De religie, het geloofvan de yazîdî’s is zeer verdorven.

Degenen die zeggen dat ze houden van alle eervolle Metgezel-len, maar die zich in feite niet bevinden op hun pad en die hun ei-gen verdorven gedachten ‘het pad van de Metgezellen’ noemen,worden wahhâbî (wahhabiet) genoemd. Het wahhabisme is ont-staan uit een samenstelling van de afgedwaalde ideeën uit de boe-ken van Ahmad ibn Taymiyya – een geleerde die geen rechts-school volgde – en de leugens van de Britse spion genaamd Hem-per. Wahhabieten keuren de geleerden van ahl al-soenna, de grotegeleerden van tasawwuf en de sjiieten af en hekelen hen allemaal.Ze beschouwen enkel zichzelf als moslim. Degenen die niet zoalshen zijn, betitelen ze als afgodendienaar (mushrik). Ze zeggen dathet toegestaan (halâl) is voor wahhabieten om hen te beroven vanhun bezittingen en leven. Hierdoor behoren zij tot de ibâhiyyûn.Door verkeerde, valse betekenissen af te leiden uit de bronteksten(nusûs), dus de edele Koran en de eervolle hadîth’s, veronderstel-

– 63 –

len ze dat deze betekenissen de islam voorstellen. Ze ontkennende adilla al-shar’iyya (de bronnen van de islamitische wetgeving)en het merendeel van de eervolle hadîth’s. De geleerden van devier rechtsscholen hebben in veel van hun boeken met bewijzenaangetoond dat degenen die de ahl al-soenna verlaten, in dwaling(dalâla) terechtkomen en de islam veel schade toebrengen. Voormeer uitgebreide informatie, gelieve de Engelse boeken Advicefor the Muslim en Endless Bliss te lezen en de Arabische boekenMinhat al-wahbiyya, al-Tawassulu bin-Nabî wa bis-Sâlihîn, en Sa-bîl al-najât, het Perzische boek Sayf al-abrâr, en de Turkse boekenKıyâmet ve Âhiret en Se’âdet-i Ebediyye! Deze boeken en veleandere waardevolle boeken die zijn geschreven als weerleggingvan de afgedwaalden (ahl al-bid’a), zijn door de uitgeverij HakîkatKitâbevi in Istanbul gedrukt. In het 3e volume van Ibn ‘Âbidîn[1],wanneer wordt verteld over de ‘bâghiyyûn’, en in het Turkse boekNi’met-i islâm, in het hoofdstuk ‘huwelijk’, staat duidelijk geschre-ven dat de wahhabieten ‘ibâhiyyûn’ zijn. De wahhabieten wordenin het Turks uitvoerig beschreven door Ayyûb Sabrî Pâsha[2], eenvan de admiralen van sultan ‘Abdulhamîd Khân II, in zijn boekenMir’ât al-haramayn en Târîh-i vehhâbiyyân, en door AhmedCevdet Pâsha, in het 7e volume van zijn geschiedenisboek. Ookhet Arabische boek Shawâhid al-haqq van Yûsuf al-Nabhânî dat inEgypte werd gedrukt, geeft uitgebreid antwoord op de wahhabie-ten en op Ibn Taymiyya. Vijftig pagina’s uit dit boek zijn terug tevinden in het boek ‘Ulamâ al-muslimîn wa jahalat al-wahhâbiyyîndat we in het Arabisch hebben gepubliceerd in 1392 n.h. [1972n.Chr.] in Istanbul.

Ayyûb Sabrî Pâsha (moge Allah de Verhevene hem genadigzijn) zegt het volgende: “Het wahhabisme ontstond in het jaar1205 n.h. [1791 n.Chr.] op het Arabische schiereiland na een bloe-derige, wrede opstand en revolutie.” Een van de personen die mid-dels zijn boeken het wahhabisme en het lâ-madhhabiyya (madh-habloosheid; het niet volgen van een rechtsschool) over de wereldtrachtte te verspreiden, was de Egyptenaar Muhammad ‘Abduh.‘Abduh die een vrijmetselaar (maçon) was en openlijk schreefover zijn bewondering voor Jamâluddîn al-Afghânî[3], de voorzit-ter van de vrijmetselaarsloge in Caïro, werd aan de jeugd gepre-

[1] Muhammad Amîn ibn ‘Âbidîn overleed in 1252 n.h. [1836 n.Chr.] te Damascus.

[2] Ayyûb Sabrî Pâsha overleed in 1308 n.h. [1890 n.Chr.].

[3] Jamâluddîn al-Afghânî stierf in 1314 n.h. [1897 n.Chr.].

– 64 –

senteerd als een grote islamgeleerde, een vooruitstrevende intel-lectueel en waardevolle reformist. Vijanden van de islam die op deloer lagen om de ahl al-soenna te vernietigen en de islam ten onderte laten gaan, hadden deze fitna (opruiing, chaos) op sluwe wijzeaangewakkerd door zich te vermommen als islamgeleerden en deislam met schoonschijnende woorden te prijzen. ‘Abduh werd dehemel in geprezen. De grote geleerden van de ahl al-soenna en deimams van de rechtsscholen werden onwetend genoemd. Hun na-men werden niet meer vermeld. Echter, de reine en nobele nako-melingen van onze voorouders, de glorieuze en eervolle martela-ren (shuhadâ; enk. shahîd) die hun bloed hebben vergoten omwillevan de islam en hun leven hebben opgeofferd uit liefde voor deGezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zij met hem),hebben zich niet laten misleiden door deze propaganda en de ge-maakte reclames waaraan miljoenen euro’s werden uitgegeven. Zehebben zelfs niets gehoord over deze opgeblazen ‘islamhelden’ enkenden hen niet. Allah de Almachtige heeft de nakomelingen vande martelaren beschermd tegen deze aanvallen die op verachtelij-ke wijze werden uitgevoerd. Ook tegenwoordig worden boekenvertaald van personen die geen rechtsschool volgen, zoals Mawdû-dî[1], Sayyid Qutb[2], Hamîdullah en aanhangers van de jamâ’at at-tablîgh, en worden deze aan de jeugd gepresenteerd. We zien datdeze vertalingen, die middels reusachtige reclames op overdrevenenthousiaste wijze worden geprezen, afwijkende ideeën bevattendie niet overeenkomen met hetgeen de islamgeleerden hebbenmedegedeeld. We moeten altijd alert en voorzichtig zijn, zoals ineen spreekwoord wordt gezegd: “Water rust, maar de vijand rustniet.” Moge Allah de Verhevene omwille van Zijn geliefde, ZijnProfeet Muhammad (vrede zij met hem) van wie Hij veel houdt,de moslims doen ontwaken uit de slaap der onachtzaamheid (ghafla). Moge Hij ons beschermen tegen het misleid worden doorde leugens en belasteringen van de vijanden! Âmîn. Laten we ons-zelf niet voor de gek houden door enkel smeekbeden te verrich-ten! Smeekbeden verrichten zonder zich te houden aan de Godde-lijke Gewoonte (‘Âda al-Ilâhiyya) van Allah de Verhevene, enzonder een beroep te doen op oorzaken (asbâb; enk. sabab) enzich in te spannen, komt neer op het vragen van een wonder aanAllah de Verhevene. In de islam dient men zowel zich in te span-

[1] Mawdûdî is de oprichter van de Jamâ’a al-islâmiyya in India. Hij stierf in 1399n.h. [1979 n.Chr.].

[2] Sayyid Qutb werd in 1386 n.h. [1966 n.Chr.] in Egypte geëxecuteerd.

– 65 –

nen als smeekbeden te verrichten. Men dient eerst een beroep tedoen op oorzaken en daarna smeekbeden te verrichten. De eersteoorzaak (sabab) om zich te bevrijden van ongeloof, is het leren enonderwijzen van de islam. Het is sowieso verplicht voor iedereen,man of vrouw, om de geloofsleer van de ahl al-soenna en de ver-plichtingen en verboden te leren. Dit is onze eerste taak. Vandaagde dag is het erg makkelijk om deze zaken te leren. Men is immersvrij om correcte boeken over de islam te schrijven en te publice-ren. Iedere moslim dient de staat die de moslims deze vrijheid ver-leent te steunen.

Zij die de geloofsleer van de ahl al-soenna en de grondslagenvan de islam niet leren en deze niet onderwijzen aan hun kinderen,lopen het gevaar om af te dwalen van de islam en te vallen in deafgrond van ongeloof. De smeekbeden van zulke personen wor-den sowieso niet aanvaard, laat staan dat ze zich kunnen bescher-men tegen ongeloof. De Gezant van Allah (vrede en zegeningenvan Allah zij met hem) heeft gezegd: “Daar waar er kennis is, is erde islam. Daar waar er geen kennis is, zal de islam verdwijnen.”Net zoals het noodzakelijk is om te eten en te drinken om niet testerven, zo dient men ook zijn religie, zijn geloof te leren om nietmisleid te worden door ongelovigen en om niet uit de islam te tre-den. Onze voorouders kwamen altijd samen om boeken over degrondslagen van de islam te lezen en hun religie te leren. Enkel zozijn ze moslim gebleven en hebben ze het plezier van de islam er-varen. Dit licht der gelukzaligheid hebben ze op een correcte ma-nier aan ons weten over te brengen. De eerste en meest noodzake-lijke remedie zodat wij ook moslim blijven en we onze kinderenniet verliezen aan ongelovigen – zowel degenen die zich onder onsals buiten ons bevinden – is het lezen en leren van de boeken overde grondslagen van de islam die de geleerden van ahl al-soennahebben samengesteld. Ouders die willen dat hun kind moslim is,dienen hun kind de Koran te leren. Laten we – nu we daartoe demogelijkheid hebben – de edele Koran lezen, leren en het onder-wijzen aan onze kinderen en zij die naar ons luisteren! Het zalmoeilijk worden voor hen om het te leren wanneer ze eenmaalnaar school gaan. Het zal zelfs onmogelijk worden. Het is nutte-loos om te jammeren wanneer men eenmaal in onheil is terechtge-komen. Men dient zich niet te laten misleiden door de aantrekke-lijke, schoonschijnende boeken, kranten, tijdschriften, televisie- enradio-uitzendingen en films van ketters en vijanden van de islam.Ibn ‘Âbidîn (moge Allah de Verhevene hem genadig zijn) zegt inhet 3e volume [van Radd al-muhtâr]: “Sluwe ongelovigen die, on-

– 66 –

danks dat ze in geen enkele religie geloven, zich voordoen als mos-lim en die proberen de moslims te laten afdwalen van de islamdoor de zaken die leiden tot ongeloof zo te verkondigen alsof zebehoren tot de islam, worden zindîq (ketter) genoemd.”

Vraag: Een persoon die teksten heeft gelezen die zijn vertaalduit de verdorven boeken van personen die geen rechtsschool vol-gen, zegt het volgende: “We moeten de tafsîr-boeken (exegeses,verklaringen van de edele Koran) lezen. Het begrijpen van onzereligie en de edele Koran overlaten aan de islamgeleerden, is eengevaarlijke en verschrikkelijke gedachte. In de edele Koran staater niet: “O islamgeleerden.” Er worden aanspreekvormen ge-bruikt zoals “O zij die geloven” en “O mensen”. Daarom moet ie-dere moslim de edele Koran zelf begrijpen en niet verwachten datiemand anders het in zijn plaats zal doen.”

Deze persoon wil dat iedereen tafsîr- en hadîth-boeken leest.Het lezen van de boeken van de islamgeleerden en de groothedenvan de ahl al-soenna over kalâm (wetenschap over de islamitischegeloofsleer), fiqh (islamitische rechtswetenschap) en de grondsla-gen van de islam, raadt hij af. Ook het boek Islâmda Birlik ve FıkhMezhebleri van de Egyptenaar Rashîd Ridâ[1], dat in het jaar 1394n.h. [1974 n.Chr.] onder het nummer 157 werd gepubliceerd doorhet Turkse Presidium voor Godsdienstzaken (Diyanet), heeft delezers ervan totaal verward. Op veel plaatsen in dit boek, bijvoor-beeld in zijn zesde dialoog, stelt hij:“Ze hebben de imams die mujtahid (een onafhankelijk oorde-

lende rechtsgeleerde) zijn, verheven tot de graad van de profeten(vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hen). Ster-ker nog, ze hebben de voorkeur gegeven aan een uitspraak vaneen mujtahid die niet overeenkomt met een hadîth van de Profeet(vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) enhebben de hadîth terzijde gelaten. Ze zeiden: ‘Het is waarschijnlijkdat deze hadîth is opgeheven (naskh) of dat er een andere hadîthbestaat in de ogen van onze imam.’Door te handelen volgens de uitspraken van de personen voor

wie het mogelijk is zich te vergissen in hun oordeel of iets niet teweten, en door de hadîth van de Profeet – die vrij was van fouten– terzijde te laten, wijken deze navolgers (muqallidûn; volgers vaneen mujtahid van een van de vier rechtsscholen) ook af van het

[1] Rashîd Ridâ is de leerling van Muhammad ‘Abduh. Hij stierf in 1354 n.h. [1935n.Chr.].

– 67 –

imiteren, volgen (taqlîd) van de mujtahidûn (mv. van mujtahid).Ze wijken zelfs af van de Koran. Ze zeggen dat niemand andersdan de imams die mujtahid zijn, de Koran kan begrijpen. Dit soortuitspraken van de rechtsgeleerden (fuqahâ) en de andere navol-gers tonen aan dat deze ideeën zijn overgenomen van joden enchristenen. Echter, het begrijpen van de Koran en de hadîth’s isgemakkelijker dan het begrijpen van de boeken die de rechtsge-leerden hebben geschreven. Zij die de woordenschat en de stijlenvan de Arabische taal beheersen, zullen geen moeite hebben methet begrijpen van de Koran en de hadîth’s. Wie kan ontkennen datAllah de Verhevene in staat is om Zijn eigen religie duidelijk me-de te delen? Wie kan ontkennen dat de Gezant van Allah beterdan wie dan ook de bedoeling van Allah begreep en dat hij meerdan anderen in staat was dit uit te leggen? Zeggen dat de verkla-ringen van de Profeet niet voldoende zijn voor de gemeenschap,komt neer op het beweren dat hij zijn taak van verkondigen (tab-lîgh) niet volledig heeft kunnen volbrengen. Als de meeste mensende edele Koran en de soenna (traditie van de Profeet) niet zoudenkunnen begrijpen, dan zou Allah de Almachtige niet alle mensenverantwoordelijk hebben gesteld met de regels in dat Boek en desoenna. De mens moet de zaken waarin hij gelooft samen met zijnbewijzen kennen. Allah de Almachtige keurt imitatie (taqlîd) af.Hij heeft verklaard dat het feit dat zij hun vaders en grootvadersimiteren niet als reden van excuus geaccepteerd zal worden. Ver-zen tonen aan dat imitatie absoluut niet wordt aanvaard bij Allah.Het is gemakkelijker om de bewijzen van de furû’ al-dîn (de de-tails van de religie) te begrijpen, dan die van het geloof. Hoe kanhet dat Hij hetgeen dat makkelijk is niet verplicht, terwijl Hij het-geen dat moeilijk is oplegt? Hoewel het moeilijk zal zijn om vansommige zeldzame gebeurtenissen de regels af te leiden, wordt hetals een excuus beschouwd als men deze niet kent en niet uitvoert.De rechtsgeleerden hebben uit zichzelf een aantal kwesties be-dacht. Ze hebben hiervoor regels opgesteld. Ze hebben hiervoorzaken zoals ‘standpunt’ (ra’y), ‘duidelijke analogie’ (qiyâs jalî) en‘verborgen analogie’ (qiyâs khafî) proberen aan te voeren als be-wijs. Deze heeft men ook doen overlopen naar het terrein van aan-bidding waarbij het onmogelijk is kennis te verwerven door middelvan het verstand. Zo hebben ze de religie uitgebreid en tot enkelemalen vergroot. Ze hebben de moslims in moeilijkheden gebracht.Ik ontken analogie (qiyâs) niet; ik zeg dat er geen analogie bestaatop het vlak van aanbidding. Zaken omtrent het geloof en de dadenvan aanbidding zijn in de tijd van de edele Profeet voltooid. Nie-

– 68 –

mand kan hieraan iets toevoegen. De imams die mujtahid zijn,hebben de mensen weerhouden van imitatie en hebben imitatieverboden (harâm) verklaard.”

Net zoals alle boeken van de personen die geen rechtsschoolvolgen, verbiedt ook de bovenstaande tekst die we hebben samen-gevat uit het boek “Islâmda Birlik ve Fıkh Mezhebleri” van Ra-shîd Ridâ die geen rechtsschool volgde, dat de moslims de imamsvan de vier rechtsscholen volgen door middel van imitatie (taqlîd).Het beveelt iedereen de wetenschappen van tafsîr en hadîth te le-ren. Wat zegt u hierop?

Antwoord: Als men de teksten van personen die geen rechts-school volgen aandachtig leest, ziet men meteen dat ze de moslimsproberen te misleiden door hun afwijkende gedachten en ver-deeldheid zaaiende visies te verfraaien met onlogische redenerin-gen en schoonschijnende woorden. Ook al geloven de onwetendenin deze teksten omdat ze veronderstellen dat ze zijn gebaseerd opkennis en vallen binnen de kaders van de logica en het verstand,en ze deze personen achterna gaan, lopen degenen die kennis be-zitten en scherpzinnig zijn nooit in hun val.

De islamgeleerden (moge Allah de Verhevene hen genadigzijn) hebben sinds veertien eeuwen duizenden waardevolle boe-ken geschreven om de jeugd te waarschuwen voor het gevaar vanhet lâ-madhhabiyya (madhhabloosheid; het niet volgen van eenrechtsschool) dat de moslims naar eeuwig onheil sleurt. Als ant-woord op de bovenstaande vraag vonden we het gepast om eendeel uit het boek Hujjatullahi ‘alal-‘âlamîn van Yûsuf al-Nabhânî[1] te vertalen, te beginnen bij pagina 771:

“Regels (ahkâm) afleiden uit de edele Koran is niet iets wat ie-dereen kan doen. Omdat zelfs de imams die mujtahid (een onaf-hankelijk oordelende rechtsgeleerde) zijn niet alle regels uit deedele Koran zouden kunnen afleiden, heeft de Gezant van Allah(vrede en zegeningen van Allah zij met hem) de regels in de edeleKoran verklaard middels zijn eervolle hadîth’s. Net zoals enkel deGezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) deedele Koran heeft uitgelegd, zo hebben ook enkel de eervolle Met-gezellen en de imams die mujtahid zijn de eervolle hadîth’s kun-nen begrijpen en hebben deze uitgelegd.

Opdat zij deze zouden kunnen begrijpen, heeft Allah de Ver-hevene de imams die mujtahid zijn intellectuele kennis (‘ulûm al-

[1] Yûsuf al-Nabhânî overleed in 1350 n.h. [1932 n.Chr.] te Beiroet.

– 69 –

‘aqliyya) en overgeleverde kennis (‘ulûm al-naqliyya) geschonken,alsook een sterk bevattingsvermogen, scherpzinnigheid, een voor-treffelijker verstand en nog vele andere superioriteiten. Van al de-ze superioriteiten stond vroomheid (taqwâ) bovenaan. Daarna hetgoddelijke licht in hun hart. Onze imams die mujtahid waren, heb-ben met behulp van deze superioriteiten uit het Woord van Allahde Verhevene en uit de woorden van de Gezant van Allah begre-pen wat zij bedoelden; hetgeen ze niet konden begrijpen, hebbenze verklaard aan de hand van qiyâs (analogie). Elk van de imamsvan de vier rechtsscholen heeft aangegeven dat hij niet volgens zijneigen standpunt (ra’y) heeft gesproken en heeft het volgende aanzijn leerlingen meegegeven: ‘Indien jullie een authentieke (sahîh)hadîth tegenkomen, laat mijn uitspraak dan achterwege. Volg dehadîth van de Gezant van Allah!’ Deze woorden van de imams vanonze rechtsscholen waren gericht tot de diepzinnige geleerden dienet als zij mujtahid waren. Deze geleerden waren ahl al-tarjîh(‘mensen van de keuze’) die de bewijzen van de vier rechtsscholenkenden. Deze geleerden die mujtahid waren, bestudeerden het be-wijs van het oordeel (de ijtihâd) van de imam van hun rechts-school, de ketens van overleveraars (isnâd) en de overleveraarszelf (ruwât; enk. râwî) van een authentieke hadîth waarvan ze on-langs kennis hadden genomen, alsook welke van deze later in detijd kwam, en door nog vele andere voorwaarden te onderzoeken,begrepen ze welke de voorkeur (tarjîh) moest krijgen. Of, deimam die mujtahid was heeft aan de hand van analogie (qiyâs) ge-oordeeld, omdat de eervolle hadîth die als bewijs zou dienen vooreen kwestie hem niet had bereikt. Zijn leerlingen die kennis had-den genomen van de eervolle hadîth die als bewijs zou dienen voordeze kwestie, velden een ander oordeel. Echter, wanneer zijn leer-lingen op deze manier een oordeel velden, wijkten ze niet af vande methodologie van oordeelsvorming van de imam van hunrechtsschool. Ook de latere moefti’s die mujtahid waren, hebbenop deze manier fatwa’s (juridische oordelen) uitgevaardigd. Uit alhetgeen hier is geschreven wordt duidelijk dat de moslims, die deimams van de vier rechtsscholen en de mujtahidûn die volgens de-ze rechtsscholen zijn opgeleid, door imitatie (taqlîd) volgen, de re-gels van Allah de Verhevene en Zijn Gezant gehoorzamen. Dezemujtahidûn hebben de regels in de edele Koran en de eervolle ha-dîth’s, die anderen niet kunnen begrijpen, begrepen en hetgeen zehebben begrepen, hebben ze medegedeeld. De moslims hebbenop hun beurt hetgeen de mujtahidûn hebben begrepen en mede-gedeeld uit het Boek (de Koran) en de soenna gevolgd middels

– 70 –

imitatie. Immers, in het 43e edele vers van soera al-Nahl wordt hetvolgende vermeld [interpretatie van de betekenis]: ‘Indien julliehet niet weten, vraag het dan aan degenen die het weten!’

Dit edele vers toont aan dat niet iedereen het Boek en de soen-na correct zal kunnen begrijpen en dat er ook mensen zullen zijndie deze niet kunnen begrijpen. Het beveelt degenen, die deze nietkunnen begrijpen, niet om de edele Koran en de eervolle hadîth’szelf te proberen te begrijpen, maar om deze te leren door het tevragen aan degenen die deze wel hebben begrepen. Als iedereende betekenissen van de edele Koran en de eervolle hadîth’s correctzou kunnen begrijpen, dan zouden de 72 afgedwaalde groeperin-gen niet zijn ontstaan. Degenen die deze groeperingen hebben op-gericht, waren allemaal diepzinnige geleerden. Echter, geen vanhen heeft de betekenissen van de bronteksten (nusûs), dus de ede-le Koran en de eervolle hadîth’s, correct kunnen begrijpen. Doorze verkeerd te begrijpen, hebben ze het rechte pad verlaten. Bo-vendien hebben ze ertoe geleid dat miljoenen moslims werdenmeegesleurd in onheil. Sommigen onder hen waren zodanig vergegaan in het afleiden van verkeerde betekenissen uit de brontek-sten, dat ze zo erg waren afdgewaald dat ze de moslims die zich be-vinden op het rechte pad ‘ongelovige’ en ‘afgodendienaar’ noem-den. In het wahhabitische boek Kashf al-shubuhât dat naar ver-schillende talen werd vertaald en op een geheime manier onder demoslims werd verspreid, staat vermeld dat het geoorloofd (mu-bâh) is om de moslims die de geloofsleer van de ahl al-soenna aan-hangen, te vermoorden en hun bezittingen te plunderen.

Het vellen van oordelen door de imams van de rechtsscholen,de oprichting van hun eigen rechtsscholen en dat alle moslims zichbinnen deze rechtsscholen verzamelen, heeft Allah de Verheveneenkel aan de gemeenschap van Zijn geliefde Profeet (vrede en ze-geningen van Allah de Verhevene zij met hem) verleend. Net zoalsAllah de Almachtige door enerzijds de imams van de geloofsleerte scheppen, heeft verhinderd dat afgedwaalden, ketters, mulhi-dûn (ongelovigen die denken dat ze moslim zijn) en duivelse men-sen de geloofsleer en de kennis van het geloof zouden vervalsen,zo heeft Hij ook door de imams van de rechtsscholen te scheppen,Zijn religie beschermd tegen vervalsing. Omdat deze gunst ont-brak in het christendom en jodendom, werden hun religies vervalsten veranderd tot een speeltje.

De islamgeleerden hebben op basis van overeenstemming me-degedeeld dat vierhonderd jaar na het overlijden van de Gezantvan Allah (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) er geen

– 71 –

diepzinnige geleerden meer waren die in staat waren om een abso-luut oordeel te vellen, dus een oordeel van het hoogste niveau. Alsiemand zegt dat men in deze tijd dit absolute oordeel moet vellen,dan wordt duidelijk dat hij geestelijk gestoord is of onwetend overde religie. De grote geleerde Jalâladdîn al-Suyûtî[1] (moge Allahde Verhevene hem genadig zijn) had gezegd dat hij de graad vanmujtahid had bereikt. Geleerden uit zijn tijd stelden hem eenvraag en zeiden dat hierop twee verschillende antwoorden warengegeven en verzochten hem te vertellen welke van deze meer be-trouwbaar was. Hij kon geen antwoord geven. Hij zei dat hij hier-voor geen tijd kon vrijmaken omdat hij het zo druk had. Wat hemechter werd gevraagd, was het vellen van een oordeel over een fat-wa (juridisch oordeel), hetgeen slechts de laagste graad van oor-deelsvorming is. Als zelfs een diepzinnige geleerde zoals Imâm al-Suyûtî het vellen van een oordeel over een fatwa vermijdt, hoemoeten we degenen die de moslims aanzetten tot het vellen vaneen absoluut oordeel, anders noemen dan ‘gestoord’ of ‘onwetendover de religie’? Imâm al-Ghazâlî[2] (moge Allah de Verhevenehem genadig zijn) heeft in zijn boek Ihyâ al-‘ulûm vermeld dat ergeen mujtahid (onafhankelijk oordelende rechtsgeleerde) was inzijn tijd.

Als een moslim die geen mujtahid is, een authentieke (sahîh)hadîth leert en het zwaar vindt om de regel, het voorschrift van deimam van zijn rechtsschool uit te voeren die hier niet mee overeen-komt, dan moet hij binnen de vier rechtsscholen een mujtahid zoe-ken wiens oordeel overeenkomt met deze hadîth en moet hij debetreffende handeling uitvoeren volgens de rechtsschool van dezemujtahid. De grote geleerde Imâm al-Nawawî[3] (moge Allah deVerhevene hem genadig zijn) heeft dit uitvoerig beschreven in zijnboek Rawdat al-tâlibîn. Voor degenen die de graad van mujtahidniet hebben bereikt, is het immers niet toegestaan om regels (ah-kâm) af te leiden uit het Boek en de soenna. Tegenwoordig zijn ersommige onwetenden die zeggen dat ze zich bevinden op het ni-veau om een absoluut oordeel te kunnen vellen, dat ze regels kun-nen afleiden uit de bronteksten – dus het Boek en de soenna – endat ze niet langer een van de vier rechtsscholen hoeven te volgen.Ze verlaten de rechtsschool die ze jarenlang hebben gevolgd. Ze

[1] Suyûtî ‘Abdurrahmân overleed in 911 n.h. [1505 n.Chr] te Egypte.

[2] Imâm Muhammad al-Ghazâlî overleed in 505 n.h. [1111 n.Chr.] in de stad Toes.

[3] Yahyâ al-Nawawî overleed in 676 n.h. [1277 n.Chr.] te Damascus.

– 72 –

proberen de rechtsscholen te weerleggen met hun verdorven ge-dachten. Ze hebben onzinnige uitspraken die getuigen van onwe-tendheid, zoals: ‘Het standpunt (ra’y) van geleerden zoals wij, mo-gen we niet volgen.’ Door influistering van de duivel (shaytân) ende aansporing van hun ziel van begeerte beweren ze superieur tezijn. Ze kunnen niet inzien dat ze met zulke uitspraken niet hunsuperioriteit, maar juist hun dwaasheid en verachtelijkheid bloot-leggen. Onder hen zien we ook onwetenden en afgedwaalden diezeggen en schrijven dat iedereen tafsîr-boeken (exegeses, verkla-ringen van de edele Koran) moet lezen en regels moet afleiden uittafsîr-boeken en al-Bukhârî. Mijd dit, mijn moslim broeder en zus-ter! Vermijd het ten zeerste om vrienden te zijn met zulke dwazen,om te veronderstellen dat zij geleerden zijn en om hun verzonnenboeken te lezen! Klamp je stevig vast aan de rechtsschool van jeimam! Je mag uit de vier rechtsscholen kiezen welke je wenst engoedvindt. Het is echter niet toegestaan om de gemakkelijkhedenvan de rechtsscholen na te gaan, met andere woorden, om derechtsscholen te verenigen, wat talfîq wordt genoemd. [Talfîq be-tekent ‘dat de handeling die werd uitgevoerd door de gemakkelijk-heden van de rechtsscholen te verzamelen, met geen enkele vandeze rechtsscholen overeenkomt’. Als men bij het uitvoeren vaneen handeling een van de vier rechtsscholen heeft gevolgd – dusals deze handeling geldig (sahîh) is volgens deze rechtsschool – enmen daarnaast ook, in zoverre het mogelijk is, de noodzakelijkevereisten naleeft zodat het ook volgens de drie andere rechtsscho-len geldig en aanvaardbaar wordt, dan wordt dit taqwâ (vroom-heid) genoemd, wat veel beloning oplevert.]

Een moslim die in staat is om de eervolle hadîth’s te lezen engoed te begrijpen, moet eerst de hadîth’s leren die dienen als be-wijzen in zijn eigen rechtsschool, daarna de zaken uitvoeren die indeze hadîth’s worden geprezen en de zaken vermijden die in dezehadîth’s worden verboden. Hij moet kennis opdoen over de grootsheid en waarde van de islam; de perfecties van de Namen enAttributen van Allah de Verhevene en de Gezant van Allah (vre-de en zegeningen van Allah zij met hem); het leven, de deugden enwonderen van de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zij met hem); de toestanden in de wereld, het hiernamaals,het Paradijs en de Hel; de engelen, de jinn, de voorgaande ge-meenschappen, profeten en hun boeken; de superioriteiten van deedele Koran en de Gezant van Allah; de toestanden van zijn Fami-lieleden en Metgezellen (moge Allah de Verhevene tevreden zijnmet hen allen); de tekenen van de Laatste Dag; en nog vele andere

– 73 –

kennis omtrent de wereld en het hiernamaals. Alle kennis aan-gaande de wereld en het hiernamaals is verzameld in de eervollehadîth’s van de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allahzij met hem).

Wanneer hetgeen we hier hebben beschreven wordt begrepen,wordt duidelijk hoe onwetend de persoon is die zegt: “De religieu-ze voorschriften die de mujtahidûn hebben afgeleid uit de eervollehadîth’s, hebben geen nut.” Onder de eervolle hadîth’s die berich-ten over een ontelbaar aantal takken van kennis, is het aantal eer-volle hadîth’s dat gaat over daden van aanbidding en mu’âmalât(regels over handel en economie) relatief klein. Volgens sommigegeleerden zijn het er ongeveer vijfhonderd. [Als de herhaalde ha-dîth’s ook worden meegerekend, dan zijn het er niet meer dandrieduizend.] Het is ondenkbaar dat geen enkele van de vierimams van de rechtsscholen uit zo’n klein aantal eervolle hadîth’seen authentieke (sahîh) hadîth niet gehoord zou hebben. De au-thentieke hadîth’s zijn door minstens één van de vier imams van derechtsscholen als bewijs aangenomen. Een moslim die ziet dat eenzaak in zijn eigen rechtsschool niet overeenkomt met een eervollehadîth die authentiek is, moet deze zaak uitvoeren door een ande-re rechtsschool te volgen die wel heeft geoordeeld volgens dezeeervolle hadîth. De imam van zijn eigen rechtsschool kende dezeeervolle hadîth mogelijk ook, maar door het volgen van een ande-re eervolle hadîth waarvan hij begreep dat het authentieker was,of een latere hadîth die de genoemde eervolle hadîth had opgehe-ven, of omwille van andere redenen die gekend zijn bij de mujta-hidûn, heeft hij deze hadîth niet als bewijs aangenomen. Hoewelhet goed zou zijn dat een moslim die heeft begrepen dat een hadîthauthentiek is, het voorschrift van zijn rechtsschool dat niet over-eenkomt met deze eervolle hadîth terzijde laat en deze hadîthvolgt, moet deze persoon toch een andere rechtsschool volgen dieeen voorschrift heeft afgeleid uit deze hadîth. De imam van dezeandere rechtsschool kende immers van de bewijzen van de voor-schriften datgene wat die persoon niet kende; en hij heeft begre-pen dat er niets was dat het handelen volgens deze hadîth zou be-lemmeren. Het is echter ook toegestaan dat die persoon deze zaakvolgens zijn eigen rechtsschool uitvoert. Want het feit dat de imamvan zijn rechtsschool zo heeft geoordeeld, is zeker gebaseerd opeen sterk bewijs. Dat een navolger (muqallid) dit bewijs niet kent,wordt in de islam als een geldig excuus beschouwd. Want geen en-kele van de imams van de vier rechtsscholen is tijdens het vellenvan een oordeel afgeweken van het Boek en de soenna. Hun

– 74 –

rechtsscholen zijn de verklaringen van het Boek en de soenna. Zijhebben de betekenissen en voorschriften in het Boek en de soennaaan de moslims uitgelegd en hebben deze verkondigd en in hunboeken opgenomen op een manier die zij kunnen begrijpen. Dezeprestaties van de imams van de rechtsscholen (moge Allah de Ver-hevene hen genadig zijn) zijn zo’n enorme dienst voor de islam,dat als Allah de Verhevene hen niet geholpen zou hebben, hetmenselijk vermogen niet in staat zou zijn geweest om dit te vol-brengen. Deze rechtsscholen vormen een van de meest sterke be-wijzen dat de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zijmet hem) de ware Profeet is en dat de islam waar is.

De oordelen van onze imams wijken enkel van elkaar af in defurû’ al-dîn (de details van de religie), dus de kwesties omtrent defiqh (islamitische rechtswetenschap). In de usûl al-dîn (de princi-pes van de religie), dus in de geloofsleer en de kennis van het ge-loof, zijn er geen enkele onderlinge verschillen. Noch verschillenze van elkaar in die leerstellingen van de furû’ die noodzakelijk be-kend zijn in de religie en die zijn overgenomen uit de eervolle ha-dîth’s waarvan de bewijzen zijn overgeleverd door tawâtur (massa-transmissie; overgeleverd door zo’n grote groep betrouwbaremensen dat het onmogelijk is dat ze op een leugen overeenko-men). In sommige leerstellingen van de furû’ al-dîn zijn ze van el-kaar afgeweken. Dit kwam doordat zij onderling verschilden in hetbegrijpen van de sterkte van de bewijzen voor deze kwesties. Dezekleine onderlinge verschillen zijn overigens een genade voor dezegemeenschap. Het is toegestaan voor de moslims om de rechts-school te volgen die zij wensen en gemakkelijk vinden. De Gezantvan Allah (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) heeft ditverschil [in oordeelsvorming] als blijde boodschap aangekondigden het heeft plaatsgevonden zoals hij het heeft verteld.

Het is niet toegestaan om een oordeel te vellen over de geloofs-leerstellingen, dus de zaken waarin geloofd moet worden, en de le-ringen van de fiqh (islamitische rechtswetenschap) die duidelijkzijn vermeld in de edele Koran en de eervolle hadîth’s. Dit leidt totdwaling en ketterij en is een grote zonde. Wat betreft de geloofs-leerstellingen is er maar één juiste pad. En dit is het pad, de school(madhhab) van de ahl al-soenna wa’l-jamâ’a (de mensen van desoenna en de gemeenschap). Het verschil dat in de eervolle hadîthals genade wordt beschreven, is het verschil in de furû’, dus de ah-kâm (voorschriften over de geboden en verboden in de islam).

Bij een kwestie met betrekking tot de verrichting van een daadwaarbij de vier rechtsscholen verschillen in hun voorschriften, is

– 75 –

enkel het voorschrift van één rechtsschool juist. Degenen die ditjuiste voorschrift volgen, verkrijgen twee beloningen en degenendie de onjuiste voorschriften volgen, verkrijgen één beloning. Hetfeit dat de rechtsscholen een genade zijn, toont aan dat het is toe-gestaan om een rechtsschool terzijde te laten en het voorschriftmet betrekking tot daden van een andere rechtsschool te volgen.Het is echter niet toegestaan om – buiten de vier rechtsscholen –andere rechtsscholen die behoren tot de ahl al-soenna te volgen,zelfs niet de eervolle Metgezellen. Hun rechtsscholen zijn namelijkniet in boeken opgenomen en zijn vergeten. Het is niet meer mo-gelijk om buiten de vier bekende rechtsscholen een andere te vol-gen. Ook Imâm Abû Bakr al-Râzî (moge Allah de Verhevene hemgenadig zijn)[1] vermeldt dat de islamgeleerden op basis van over-eenstemming hebben verklaard dat het niet is toegestaan om deeervolle Metgezellen [rechtstreeks] te volgen. Degenen die de su-perioriteiten van de rechtsscholen, de mujtahidûn en in het bijzon-der die van de imams van de vier rechtsscholen goed willen begrij-pen, alsook het feit dat hun rechtsscholen niet zijn afgeweken vanhet Boek en de soenna, dat de voorschriften die zij middels ijmâ’(consensus, overeenstemming) en analogie (qiyâs) hebben ver-meld niet hun eigen standpunt (ra’y) was, maar dat deze zijn over-genomen uit het Boek en de soenna, raden wij aan om de boekenal-Mîzân al-kubrâ en al-Mîzân al-khidriyya van Imâm ‘Abdulwah-hâb al-Sha’rânî (moge Allah de Verhevene hem genadig zijn) telezen.” De vertaling uit het boek Hujjatullahi ‘alal-‘âlamîn is hier-bij voltooid. De gehele bovenstaande tekst is vertaald vanuit hetArabische origineel. Net zoals in al onze publicaties, zijn ook hierde toevoegingen die we uit andere boeken hebben overgenomentussen vierkante haakjes geplaatst. Op deze manier is ervoor ge-zorgd dat onze toevoegingen niet worden verward met de tekstenuit het boek. Het Arabische origineel van de bovenstaande tekstenuit het boek Hujjatullahi ‘alal-‘âlamîn werd in het jaar 1394 n.h.[1974 n.Chr.] offset gedrukt in Istanbul.

De uitspraak: “In de edele Koran wordt er niet gesproken over‘religieuze geleerden’”, is niet correct. Er zijn verschillende edeleverzen waarin de geleerden en kennis worden geprezen. De edele‘Abdulghanî al-Nablusî zegt in zijn boek al-Hadîqa het volgende:

“In het 7e edele vers van soera al-Anbiyâ staat vermeld [inter-pretatie van de betekenis]: ‘Vraag hetgeen jullie niet weten aan debezitters van dhikr!’ Dhikr (het gedenken van Allah) betekent

[1] Abû Bakr Ahmad al-Râzî overleed in 370 n.h. [980 n.Chr.].

– 76 –

hier ‘kennis’. Dit edele vers beveelt degenen die iets niet weten omgeleerden op te zoeken, hen dit te vragen en van hen te leren. Inhet 7e vers van soera Âl-i ‘Imrân staat vermeld [interpretatie vande betekenis]: ‘Enkel de bezitters van kennis begrijpen de beteke-nissen van de mutashâbih (onduidelijke, meerduidige) verzen’, enin het 18e vers van dezelfde soera [interpretatie van de betekenis]:‘De bezitters van kennis begrijpen en verkondigen dat Allah deVerhevene bestaat en enig is’, in het 81e vers van soera al-Qasas[interpretatie van de betekenis]: ‘De bezitters van kennis zeidentegen hen: “Schaam jullie! De beloningen die Allah de Verhevenezal schenken aan degenen die geloven en rechtschapen daden ver-richten, zijn beter dan de wereldse gunsten”’, in het 56e vers vansoera al-Rûm [interpretatie van de betekenis]: ‘De bezitters vankennis en geloof zullen zeggen: “De Laatste Dag die jullie ontken-den op de wereld, is deze dag”’; in het 108e vers van soera al-Isrâ[interpretatie van de betekenis]: ‘De bezitters van kennis verrich-ten sajda (knielen neer) wanneer ze de edele Koran horen en zeg-gen: “Onze Eigenaar bezit geen enkel gebrek. Hij breekt Zijn be-lofte niet”’; in het 54e vers van soera al-Hajj [interpretatie van debetekenis]: ‘De bezitters van kennis begrijpen dat de edele Koranhet Woord is van Allah’; in het 50e vers van soera al-‘Ankabût [in-terpretatie van de betekenis]: ‘De edele Koran is verankerd in deharten van de bezitters van kennis’; in het 6e vers van soera Saba’[interpretatie van de betekenis]: ‘De bezitters van kennis wetendat de edele Koran het Woord is van Allah en dat het leidt tot detevredenheid van Allah de Verhevene’; in het 11e vers van soeraal-Mujâdala [interpretatie van de betekenis]: ‘Aan de bezitters vankennis zullen in het Paradijs hoge rangen gegeven worden’; in het27e vers van soera Fâtir [interpretatie van de betekenis]: ‘Enkel debezitters van kennis vrezen Allah de Verhevene’, en in het 13evers van soera al-Hujurât [interpretatie van de betekenis]: ‘Demeest waardevolle onder jullie is degene die Allah de Verhevenehet meest vreest.’

In de eervolle hadîth’s op pagina 365 van het boek al-Hadîqastaat vermeld: ‘Allah de Verhevene en de engelen en iedere leven-de verrichten smeekbeden voor degene die de mensen het goedeleert’ en ‘Op de Dag der Opstanding zullen eerst de profeten, dande geleerden en daarna de martelaren (shuhadâ) bemiddelen (sha-fâ’a verrichten)’ en ‘O mensen! Weet dat kennis wordt verworvendoor het te horen van een geleerde’, ‘Vergaar kennis! Kennis ver-garen is een daad van aanbidding. Degene die kennis onderwijsten vergaart, krijgt de beloning van jihâd. Kennis onderwijzen is

– 77 –

net als het geven van sadaqa (liefdadigheden, aalmoezen). Kennisleren van een geleerde is net als het verrichten van het tahajjud-gebed (het vrijwillige late nachtgebed).’ Tâhir Bukhârî[1] (mogeAllah de Verhevene hem genadig zijn), de schrijver van het fatwa-boek Khulâsa, zegt het volgende: ‘Het lezen van een fiqh-boek(een boek over de islamitische rechtswetenschap) levert meer be-loning op dan het ’s nachts verrichten van het gebed.’ Het is im-mers verplicht om de verplichtingen (farâid) en verboden (mahâ-rim) te leren [van geleerden of] uit [de door hen geschreven] boe-ken. Fiqh-boeken lezen om datgene wat erin staat zelf in de prak-tijk te brengen en om het aan anderen te leren, levert meer belo-ning op dan het verrichten van het tasbîh-gebed (een bepaald vrij-willig gebed). In eervolle hadîth’s wordt gezegd: ‘Kennis opdoenlevert meer beloning op dan alle vrijwillige (nâfila) daden van aan-bidding, want het is zowel nuttig voor zichzelf als voor de personenaan wie hij het zal onderwijzen’, en ‘Aan de persoon die leert omhet aan anderen te onderwijzen, zal de beloning van de getrouwe-lingen (siddîqûn) gegeven worden.’ Kennis over de islam kan menenkel van een geleerde en uit boeken leren. Zij die zeggen dat deboeken over de islam en een gids niet nodig zijn, zijn leugenaars enketters. Ze misleiden de moslims en leiden hen naar onheil. Dekennis in de religieuze boeken is afgeleid uit de edele Koran en deeervolle hadîth’s.” De vertaling uit al-Hadîqa[2] is hierbij voltooid.

Allah de Verhevene heeft Zijn Gezant gezonden om de edeleKoran te verkondigen en te onderwijzen. De eervolle Metgezellenhebben de kennis in de edele Koran geleerd van de Gezant vanAllah. De religieuze geleerden hebben het op hun beurt geleerdvan de eervolle Metgezellen. En alle moslims hebben het weer ge-leerd van de religieuze geleerden en uit hun boeken. In de eervollehadîth’s wordt gezegd: “Kennis is een schat. De sleutel hiervan isvragen en leren” en “Vergaar en onderwijs kennis!” en “Allesheeft een bron. De bron van vroomheid (taqwâ) is de harten vande ‘ârifûn (degenen die de kennis van/over Allah hebben)” en“Kennis onderwijzen is een kwijtschelding (kaffâra) voor zon-den.”

Imâm al-Rabbânî (moge Allah hem genadig zijn) zegt het vol-gende in zijn 193e brief in het 1e volume van zijn boek genaamd

[1] Tâhir Bukhârî overleed in 542 n.h. [1147 n.Chr.].

[2] ‘Abdulghanî al-Nablusî, de schrijver van al-Hadîqa, overleed in 1143 n.h. [1731n.Chr.].

– 78 –

Maktûbât:“De persoon die mukallaf (religieus verantwoordelijk) is, dus

die de leeftijd van verstandigheid en geslachtsrijpheid heeft be-reikt, dient eerst zijn geloof (îmân) te verbeteren. Met anderewoorden, met moet de kennis van de geloofsleer (‘aqîda) die is ge-schreven door de geleerden van ahl al-soenna leren en overeen-komstig deze kennis geloven. Moge Allah de Verhevene deze gro-te geleerden rijkelijk belonen voor hun werk! Âmîn. Op de Dagder Opstanding gered worden van de bestraffing in de Hel hangtaf van het geloven in datgene wat zij hebben medegedeeld. Zij diegered zullen worden van de Hel, zijn enkel degenen die hun padvolgen. [Degenen die hun pad volgen, worden sunnî (soenniet) ge-noemd.] Degenen die het pad van de Gezant van Allah (vrede enzegeningen van Allah zij met hem) en zijn Metgezellen (moge Al-lah tevreden zijn met hen allen) volgen, zijn enkel zij. Van de ken-nis die werd afgeleid uit het Boek, dus de edele Koran, en de soen-na, dus de eervolle hadîth’s, is enkel de kennis die deze grote ge-leerden hebben begrepen en medegedeeld vanuit het Boek en desoenna waardevol en correct. Immers, iedere persoon die behoorttot de ahl al-bid’a (‘mensen van de innovatie’), dus iedere refor-mist, iedere afgedwaalde en iedere persoon die geen rechtsschoolvolgt, beweert zijn verdorven gedachten – met zijn kortzichtig ver-stand – uit het Boek en de soenna te hebben afgeleid. Zo’n per-soon probeert de geleerden van ahl al-soenna in een kwaad dag-licht te stellen en te kleineren. Dit betekent dat men niet elke uit-spraak of tekst waarover wordt beweerd dat het is afgeleid uit hetBoek en de soenna, correct moet beschouwen en men zich nietmoet laten misleiden door hun schoonschijnende propaganda.

Om de juiste geloofsleer die de geleerden van de ahl al-soennawa’l-jamâ’a (de mensen van de soenna en de gemeenschap) heb-ben medegedeeld te verklaren, is het Perzische boek al-Mu’tamadvan de grote geleerde de edele Turpushtî, zeer waardevol. Het isduidelijk geschreven en makkelijk te begrijpen. [Het werd gedruktin 1410 n.h. [1989 n.Chr.] door de uitgeverij Hakîkat Kitâbevi.Fadlullah ibn Hasan Turpushtî was een hanafî fiqh-geleerde(rechtsgeleerde van de hanafî rechtsschool). Hij overleed in hetjaar 661 n.h. [1263 n.Chr.].]

Nadat men zijn kennis over de geloofsleer heeft verbeterd, dusde kennis waarin geloofd moet worden, dient men de zaken die ha-lâl (toegestaan), harâm (verboden), fard (verplicht), wâjib (nood-zakelijk), soenna (traditie van de Profeet), mandûb (aanbevolen)en makrûh (afkeurenswaardig) zijn uit de fiqh-boeken die de ge-

– 79 –

leerden van ahl al-soenna hebben geschreven te leren en hiernaarte handelen. De ketterse boeken die zijn uitgegeven door onwe-tenden die de superioriteiten van deze geleerden niet hebben kun-nen inzien, dient men niet te lezen. Moge Allah de Verhevene onshiervoor behoeden! De moslims die een geloofsovertuiging heb-ben die niet overeenkomt met het pad van de ahl al-soenna watbetreft de zaken waarin geloofd moet worden, zullen in het hier-namaals niet gered kunnen worden van het gaan naar de Hel. Alsdegene die een correct geloof heeft gemakzuchtig is wat betreftzijn daden van aanbidding, dan kan hij vergeven worden zelfs in-dien hij geen berouw toont. En zelfs als hij niet vergeven wordt, zalhij na het ondergaan van bestraffing verlost worden van de Hel.Het belangrijkste is het verbeteren van zijn geloof. Khwâja ‘Ubay-dullah al-Ahrâr (moge Allah de Verhevene zijn geheimzegenen)[1] heeft het volgende gezegd: ‘Als ze alle onthullingen(kushûf; enk. kashf) en karâmât (buitengewone toestanden dievoorkomen bij awliyâ) aan mij zouden geven, maar niet het geloofvan de ahl al-soenna wa’l-jamâ’a, dan zou ik dit als mijn ondergangbeschouwen. Als ik geen onthullingen en karâmât zou bezitten enveel fouten zou hebben, maar ze mij het geloof van de ahl al-soen-na wa’l-jamâ’a zouden schenken, dan zou ik helemaal niet treu-ren.’

Vandaag de dag staan de moslims in India er alleen voor. Devijanden van de islam vallen van alle kanten aan. Vandaag leverthet uitgeven van één muntstuk om de islam te dienen, veel meerbeloning op dan het schenken van duizenden muntstukken in an-dere tijden. De grootste dienst die men kan leveren voor de islam,is het verwerven van de boeken van de ahl al-soenna en de boekenover het geloof en de islam om deze in dorpen en aan de jongerenuit te delen. De fortuinlijke, gelukkige persoon aan wie deze dienstwordt toegekend, moet zich erg verheugen. Hij moet Allah deVerhevene zeer dankbaar zijn. De islam dienen levert in alle tijdenbeloning op. Maar in deze tijd waarin de islam verzwakt is en erwordt geprobeerd om de islam te vernietigen aan de hand van leu-gens en belasteringen, levert het vele malen meer beloning op omde geloofsleer van de ahl al-soenna te proberen te verspreiden. DeGezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) zeihet volgende tegen zijn eervolle Metgezellen: ‘Jullie zijn in zo’ntijd gekomen dat als jullie je houden aan negen van de tien van degeboden en verboden van Allah de Verhevene, maar niet aan één

[1] ‘Ubaydullah al-Ahrâr overleed in 895 n.h. [1490 n.Chr.] te Samarkand.

– 80 –

van die tien, dit jullie ondergang zou zijn. Jullie zouden bestraftworden! Na jullie zal er zo’n tijd komen dat wanneer iemand zichhoudt aan slechts één van de tien van de geboden en verboden hijgered zal worden.’ [Deze eervolle hadîth is terug te vinden inMishkât al-masâbih, volume I, pagina 179 en in Tirmidhî, Kitâb al-Fitan, onder nummer 79.] De tijd die wordt genoemd in deze eer-volle hadîth, is deze tijd. Men moet jihâd voeren (strijden in denaam van Allah) tegen de ongelovigen, degenen herkennen die demoslims aanvallen en hen niet liefhebben. [De jihâd waarbij wa-pens worden gebruikt, wordt uitgevoerd door de regering. Ditwordt gedaan door het leger van het land. Moslims kunnen ditsoort jihâd uitvoeren door de plicht die de regering hen heeft toe-gewezen als soldaat te volbrengen. Dat de jihâd al-qawlî, dus de ji-hâd met spraak en schrift, meer nut heeft dan de jihâd al-qatlî, dusde jihâd die wordt uitgevoerd door wapens te gebruiken, staat ookgeschreven in de 65e brief van het 1e volume van de Maktûbât vanImâm al-Rabbânî.] Om de boeken en woorden van de geleerdenvan ahl al-soenna te verspreiden hoeft men geen karâmât (buiten-gewone toestanden die voorkomen bij awliyâ) te bezitten of eengeleerde te zijn; iedere moslim moet hiervoor moeite doen. Mendient deze kans niet te missen. Op de Dag der Opstanding zal elkemoslim dit gevraagd worden; er zal gevraagd worden waarom hijde islam niet heeft gediend. Zij die geen moeite doen om de boe-ken over de grondslagen van de islam te verspreiden of de vereni-gingen en personen die kennis over de religie verspreiden nietsteunen, zullen veel bestraffing ondergaan. Excuses, smoezen zul-len niet aanvaard worden. Hoewel de profeten (vrede zij met hen)de meest superieure en de meest waardevolle onder de mensenzijn, hebben ze nooit stilgezeten. Dag en nacht hebben ze zich in-gezet om de religie van Allah de Verhevene, het pad der eeuwigegeluk, te verspreiden. En tegen degenen die om wonderen vroegenzeiden ze: ‘Allah de Verhevene schept de wonderen. Mijn taak ishet verkondigen van de religie van Allah de Verhevene.’ Terwijlzij zich hiervoor inzetten, hielp Allah de Verhevene hen en schiepHij wonderen. Wij dienen op onze beurt de boeken en uitsprakenvan de geleerden van ahl al-soenna (moge Allah de Verhevenehen genadig zijn) te verspreiden en de jongeren en onze vriendente melden dat de ongelovigen, vijanden en degenen die de moslimsbelasteren, lastig vallen en pijn doen, slecht, verachtelijk en leuge-naars zijn. [Deze zaken mededelen valt niet onder roddelen, maaronder al-amr bil-ma’rûf (aansporen tot het goede).] Zij die zichniet met hun bezittingen, kracht en beroep inzetten op dit pad, zul-

– 81 –

len niet kunnen ontkomen aan bestraffing. Men moet het onder-vinden van problemen en het ondergaan van kwellingen tijdensdat men zich inzet op dit pad, beschouwen als een grote gelukza-ligheid en een grote winst. De profeten (vrede zij met hen) werdentijdens het verkondigen van de geboden van Allah de Verhevenedoor onwetende en ontaarde mensen aangevallen. Ze ondergin-gen veel leed. De meest superieure en de uitgekozene onder diegrote persoonlijkheden en de geliefde van Allah de Verhevene,Muhammad (vrede zij met hem), heeft gezegd: ‘Geen enkele pro-feet heeft geleden zoals het leed dat ik heb ondergaan.’” Hierbij isde vertaling uit Maktûbât voltooid.

[Iedere moslim dient de geloofsleer van de ahl al-soenna te le-ren en te onderwijzen aan degenen die naar hem luisteren. Menmoet de boeken en kranten waarin de woorden van de geleerdenvan ahl al-soenna staan geschreven, zoeken, verwerven en opstu-ren naar jongeren en kennissen. Men moet moeite doen om ervoorte zorgen dat ze dit lezen. Ook de boeken die het ware gezicht vande vijanden van de islam onthullen, dient men te verspreiden.]

Die geleerden van ahl al-soenna die alle moslims over de helewereld het juiste pad hebben getoond en die ons hebben begeleidom de religie van Muhammad (vrede zij met hem) onveranderd enonvervalst te leren, zijn de geleerden van de vier rechtsscholen diede graad van mujtahid hebben bereikt. De meest superieure onderhen zijn vier grote persoonlijkheden. De eerste onder hen is Imâmal-a’zam Abû Hanîfa Nu’mân ibn Thâbit (moge Allah de Verhe-vene hem genadig zijn). Hij is een van de grootste islamgeleerden.Hij is de leider van de ahl al-soenna. Zijn biografie staat uitgebreidgeschreven in de boeken Se’âdet-i Ebediyye, Fâideli Bilgiler, TheSunni Path en in het 5e en 6e hoofdstuk van het 1e volume vanEndless Bliss. Hij werd geboren in het jaar 80 n.h. [699 n.Chr.] teKufa en werd als martelaar (shahîd) gedood in het jaar 150 n.h.[767 n.Chr.] te Bagdad.

De tweede, Imâm Mâlik ibn Anas (moge Allah de Verhevenehem genadig zijn), is een zeer grote geleerde. In het boek Ibn ‘Âbi-dîn staat geschreven dat hij werd geboren in het jaar 90 n.h. [709n.Chr.] te Medina en daar ook overleed in 179 n.h. [795 n.Chr.] endat hij 89 jaar heeft geleefd. Zijn grootvader was Mâlik ibn Abî‘Âmir.

De derde is Imâm Muhammad ibn Idrîs al-Shâfi’î (moge Allahde Verhevene hem genadig zijn), de oogappel van de islamgeleer-den. Hij werd geboren in het jaar 150 n.h. [767 n.Chr.] te Gaza, Pa-lestina en overleed in 204 n.h. [820 n.Chr.] te Egypte.

– 82 –

De vierde is Imâm Ahmad ibn Hanbal (moge Allah de Verhe-vene hem genadig zijn), die werd geboren in het jaar 164 n.h. [780n.Chr.] te Bagdad en daar ook overleed in 241 n.h. [855 n.Chr.].Hij is de basispilaar van het gebouw der islam (moge Allah hen al-len genadig zijn).

Iemand die vandaag de dag niet één van deze vier imams volgt,is in groot gevaar. Hij is afgedwaald van het rechte pad. Buiten de-ze imams waren er nog vele andere geleerden van de ahl al-soen-na. Zij hadden ook hun correcte rechtsscholen. Echter, mettertijdzijn hun rechtsscholen vergeten. Ze konden niet in boeken wordenvastgelegd. Bijvoorbeeld, de zeven grote geleerden in Medina dieal-Fuqahâ’ al-sab’a (de zeven rechtsgeleerden) worden genoemden ‘Umar ibn ‘Abdul‘azîz, Sufyân ibn ‘Uyayna[1], Ishâq ibn Râha-wayh, Dâwud al-Tâî, ‘Âmir ibn Sharâhil al-Sha’bî, Layth ibn Sa’d,‘A’mash, Muhammad ibn Jarîr al-Tabarî, Sufyân al-Thawrî[2] en‘Abdurrahmân Awzâî (moge Allah de Verhevene hen genadigzijn) behoren tot deze geleerden.

Alle eervolle Metgezellen (moge Allah de Verhevene tevredenzijn met hen allen) bevonden zich op het rechte pad; zij waren ster-ren die leidden tot het rechte pad. Eenieder van hen zou volstaanhebben om de hele wereld tot het rechte pad te brengen. Ze warenallen mujtahidûn (onafhankelijk oordelende rechtsgeleerden). Elkvan hen had zijn eigen rechtsschool, zijn methode van oordeelsvor-ming. De meeste van hun rechtsscholen leken op elkaar. Echter,doordat hun rechtsscholen niet zijn verzameld en geschreven inboeken, is het voor ons niet mogelijk om hen te volgen. De rechts-scholen van de vier imams, dus hetgeen zij hebben medegedeeldover de zaken waarin geloofd moet worden en die uitgevoerdmoeten worden, werden verzameld en uitgelegd door henzelf enhun leerlingen. Ze werden in boeken opgeschreven. Vandaagmoet iedere moslim behoren tot een rechtsschool van één van devier genoemde imams en moet hij leven en aanbidding verrichtenvolgens deze rechtsschool. [Iemand die niet één van deze vierrechtsscholen wil volgen, behoort niet tot de ahl al-soenna. Zie pa-gina 2 bij het onderdeel ‘Inleiding’!]

Onder de leerlingen van deze vier imams waren er twee die eenhoge graad hadden bereikt in het verspreiden van de kennis vanhet geloof (îmân). Op deze manier ontstonden er twee scholen in

[1] Sufyân ibn ‘Uyayna overleed in 198 n.h. [813 n.Chr.] te Mekka.

[2] Sufyân al-Thawrî overleed in 161 n.h. [778 n.Chr.] te Basra.

– 83 –

de geloofsleer (‘aqîda). Het correcte geloof dat in overeenstem-ming is met de edele Koran en de eervolle hadîth’s, is enkel het ge-loof dat door hen twee werd medegedeeld. Zij tweeën zijn het diede kennis van het geloof van de ahl al-soenna – de firqa al-nâjiyya(de groep die gered zal worden van de Hel) – hebben verspreidover de hele wereld. Een van hen was Abu al-Hasan al-Ash’arî(moge Allah de Verhevene hem genadig zijn), die werd geboren inhet jaar 266 n.h. [879 n.Chr.] te Basra en overleed in 330 n.h. [941n.Chr.] te Bagdad. De tweede was Abû Mansûr al-Mâturîdî (mogeAllah de Verhevene hem genadig zijn), die overleed in 333 n.h.[944 n.Chr.] te Samarkand. Iedere moslim moet op het vlak vangeloofsleer één van deze twee grote imams volgen.

De spirituele paden (turuq; enk. tarîqa) van de awliyâ (vrien-den van Allah, personen die dicht bij Allah staan) zijn correct,waar en wijken geen haarbreedte af van de islam. [In elke eeuwwaren er leugenaars en afgedwaalden die van hun religie een mid-del hadden gemaakt voor werelds gewin en die zich voordeden alseen vriend van Allah, spirituele opleider (murshid) of religieuzegeleerde om bezittingen of een positie te bemachtigen. Zo zijn erook vandaag in ieder beroep, iedere kunstvorm of functie kwaad-aardige mensen te vinden. Als men na het zien van mensen die hunwinst en plezieren in andermans schade zoeken, alle werknemersen beroepen waar deze mensen bij betrokken zijn, zou zwartma-ken, dan zou dit onrechtvaardig en een dwaasheid zijn. Het zouneerkomen op het steunen van mensen die chaos en onrust willenveroorzaken. Om deze reden dient men – door het zien van afge-dwaalde religieuze geleerden en onwetende en valse sektarischederwisjen – niet kwaad te spreken over de islamgeleerden, de men-sen van tasawwuf en de grote persoonlijkheden die met hun dien-sten geëerde pagina’s van de geschiedenis hebben gevuld. Menmoet inzien dat degenen die kwaadspreken over hen ongelijk heb-ben.] Awliyâ (vrienden van Allah) hebben karâmât (buitengewo-ne toestanden die Allah de Verhevene aan hen schenkt). Ze zijnallemaal waar. Imâm al-Yâfi’î[1] heeft het volgende gezegd: “Dekarâmât van de gawth al-thaqalayn (de helper van de mensen enjinn) Mawlânâ ‘Abdulqâdir al-Jilânî[2] (moge Allah de Verhevenezijn geheim zegenen) zijn zodanig van mond tot mond verspreiddat het niet mogelijk is om eraan te twijfelen of er niet in te gelo-ven. Immers, overal verspreid zijn, dus [tawâtur (massatransmis-

[1] ‘Abdullah al-Yâfi’î overleed in 768 n.h. [1367 n.Chr.] te Mekka.

[2] ‘Abdulqâdir al-Jilânî overleed in 561 nh. [1161 n.Chr.] te Bagdad.

– 84 –

sie)], wordt aangenomen als een bewijs.”Het is niet toegestaan om een persoon die het gebed verricht

‘ongelovige’ te noemen door af te gaan op anderen, zolang het nietduidelijk is dat hij ongelovig is geworden door iets dat duidt op on-geloof openlijk en zonder darûra (noodzaak, dwang) uit te spre-ken of te gebruiken. Zolang men niet weet dat hij is gestorven alsongelovige, mag hij niet vervloekt worden. Zelfs een ongelovigevervloeken is niet toegestaan. Om deze reden is het beter om Ya-zîd niet te vervloeken.]

5 – De vijfde van de zes principes waarin men moet geloven is“geloven in de Laatste Dag.” Het begin van deze tijd is de dagwaarop men overlijdt. Het duurt tot het einde van de afrekening.De reden waarom het ‘de Laatste Dag’ wordt genoemd, is omdater hierop geen nacht volgt of omdat het volgt op het leven op dezewereld. Deze ‘Dag’ die wordt vermeld in de eervolle hadîth is nietzoals de dag en nacht die wij kennen. Het duidt op een bepaaldetijd, een moment. Wanneer de Laatste Dag zal aanbreken werdniet bekendgemaakt, noch kan iemand dit weten. Onze Profeet(vrede en zegeningen van Allah zij met hem) heeft echter eengroot aantal voortekenen en inleidende gebeurtenissen bekendge-maakt: de edele al-Mahdî zal komen; ‘Îsâ (Jezus) (vrede zij methem) zal uit de hemel neerdalen in Damascus; de dajjâl zal tevoor-schijn komen. Mensen die Ya’jûj en Ma’jûj (Gog en Magog) wor-den genoemd, zullen overal chaos veroorzaken. De zon zal opko-men in het westen. Er zullen grote aardbevingen plaatsvinden. Re-ligieuze kennis zal vergeten worden. Zondigheid (fisq) en kwaad-heid zullen toenemen. Onreligieuze, immorele en oneervolle per-sonen zullen heersers en leiders worden; het uitvoeren van de ge-boden van Allah de Verhevene zal niet toegestaan worden. Datwat verboden (harâm) is, zal overal gepleegd worden; er zal eenbrand ontstaan vanuit Jemen. De hemelen en bergen zullen ver-brijzeld worden. De zon en de maan zullen verduisteren. De zeeënzullen zich met elkaar vermengen en ze zullen koken en uitdrogen.

Moslims die zondige zaken begaan, worden fâsiq (zondaar) ge-noemd. Zondaren en alle ongelovigen zullen bestraffing onder-gaan in het graf. In deze zaken moet men uiteraard geloven. Nadatde overledene in zijn graf is geplaatst, zal hij herrezen worden meteen voor ons onbekend leven en zal hij rust ervaren of bestraffingondergaan. In de eervolle hadîth’s wordt duidelijk vermeld dat detwee engelen genaamd Munkar en Nakîr in een onbekende, angst-aanjagende menselijke gedaante naar het graf zullen komen envragen zullen stellen. De ondervraging in het graf zal volgens som-

– 85 –

mige geleerden over enkele punten van de geloofsleer (‘aqîda)gaan en volgens anderen over alle punten van de geloofsleer.[Daarom dienen we onze kinderen de antwoorden op de volgendevragen te leren: “Wie is jouw Heer (Rabb)? Wat is jouw religie?Tot wie zijn gemeenschap (umma) behoor je? Wat is jouw Boek?Wat is jouw gebedsrichting (qibla)? Welke school (madhhab) volgje op het gebied van geloofsleer en welke op het gebied van da-den?”! In Tadhkirat al-Qurtubî[1] staat geschreven dat degene dieniet tot de ahl al-soenna behoort, niet correct zal kunnen antwoor-den.] Het graf van degenen die correct antwoorden, zal verruimenen er zal een venster geopend worden vanuit het Paradijs. ’s Och-tends en ’s avonds zullen zij hun plaats in het Paradijs bezichtigenen de engelen zullen goedheden voor hen verrichten en blijdeboodschappen verkondigen. Als iemand geen correct antwoordkan geven, zal hij zodanig met ijzeren hamers geslagen worden,dat buiten de mensen en de jinn ieder schepsel zijn geschreeuw zalhoren. Het graf zal zodanig vernauwen dat het zal knellen alsofzijn botten zich in elkaar zullen wringen. Er zal een venster ge-opend worden vanuit de Hel. Hij zal ‘s ochtends en ’s avonds zijnplaats in de Hel zien en in zijn graf pijnlijke bestraffingen onder-gaan tot de tijd van de mahshar (verzameling op de verzamel-plaats).

Het is noodzakelijk om te geloven in de verrijzenis na de dood.Nadat de botten en het vlees zijn verrot en aarde en gas zijn gewor-den, zullen de lichamen opnieuw geschapen worden, de zielen zul-len hun lichamen binnengaan en iedereen zal opstaan uit zijn graf.Om deze reden wordt dit moment Yawm al-Qiyâma (de Dag derOpstanding) genoemd.

[Planten nemen uit de lucht het gas koolstofdioxide op en uitde aarde water en zouten – dus aarden substanties – en verenigendeze met elkaar. Op deze wijze produceren ze organische stoffenen de bouwstenen van onze organen. Vandaag de dag weet mendat een chemische reactie die jarenlang duurt, door het gebruikvan een katalysator in een fractie van een seconde kan plaatsvin-den. Evenzo zal Allah de Verhevene het water, de koolstofdioxideen de aarden substanties in het graf samenbrengen en zo de orga-nische substanties en levende organen in één ogenblik scheppen.De Gezant van Allah (vrede zij met hem) heeft bekendgemaakt

[1] Muhammad Qurtubî mâlikî, de schrijver van het boek Tadhkirat, overleed in671 n.h. [1272 n.Chr.]. Het boek Mukhtasar Tadhkirat al-Qurtubî werd in 1421 n.h.[2000 n.Chr.] opnieuw gedrukt door de uitgeverij Hakîkat Kitâbevi.

– 86 –

dat we op deze manier herrezen zullen worden. De natuurweten-schappen tonen eveneens aan dat dit reeds gebeurt in deze we-reld.]

Alle levenden zullen zich verzamelen op de plaats van demahshar (de verzamelplaats). De dadenboeken van ieder menszullen vliegend naar hun eigenaar komen. Allah de Verhevene, diede Schepper is van de aarde, de hemelen, de kleine deeltjes en desterren en die de Bezitter is van oneindige macht, zal dit alles ver-wezenlijken. De Gezant van Allah de Verhevene (vrede en zege-ningen van Allah de Verhevene zij met hem) heeft bekendge-maakt dat dit alles zal gebeuren. Alles wat hij heeft verteld is on-getwijfeld juist; ze zullen allemaal zeker plaatsvinden.

De dadenboeken van de rechtschapenen (sâlihûn), dus zij diegoed zijn, zullen langs hun rechterkant gegeven worden en die vande zondaren (fâsiqûn), dus zij die slecht zijn, van achteren of langshun linkerkant. Elk iets dat men heeft gedaan, goed of slecht, kleinof groot, in het geheim of openlijk, zal geschreven staan in zijn da-denboek. Zelfs de zaken die de kirâm al-kâtibûn engelen (de edeleschrijvers) niet weten, zullen bekend worden doordat de organenhet zullen melden of doordat Allah de Verhevene het zal bekend-maken; alles zal ondervraagd worden en voor alles moet een ver-antwoording worden afgelegd. Op de verzamelplaats zal elke ver-borgen zaak waarvan Allah de Verhevene het wil, onthuld wor-den. Aan de engelen zal gevraagd worden: “Wat hebben jullie ge-daan op de wereld en in de hemelen?” Aan de profeten (vrede enzegeningen van Allah de Verhevene zij met hen allen) zal ge-vraagd worden: “Hoe hebben jullie de voorschriften van Allah deVerhevene aan Zijn dienaren verkondigd?” En aan iedereen zalgevraagd worden: “Hoe hebben jullie de profeten gevolgd? Hoehebben jullie de aan jullie verkondigde verplichtingen volbracht?Hoe hebben jullie rekening gehouden met jullie rechten onder-ling?” Op de verzamelplaats zullen er beloningen en gunsten zijnvoor degenen die geloof hebben en wiens daden en karakter goedzijn; aan degenen met een slecht karakter en verwerpelijke dadenzullen er zware straffen gegeven worden.

Allah de Verhevene zal met Zijn weldadigheid alle zonden –klein of groot – vergeven van de gelovigen die Hij wil. Indien Hijhet wil, zal Hij – uitgezonderd afgoderij (shirk) en ongeloof (kufr)– elke zonde vergeven en indien Hij het wil, zal Hij met Zijn recht-vaardigheid ook voor kleine zonden straffen. Hij verklaart dat Hijdegene die is gestorven als afgodendienaar (mushrik) of ongelovi-ge nooit zal vergeven. Als de ongelovigen met of zonder een ge-

– 87 –

openbaard boek, dus zij die niet geloven dat Muhammad (vrede zijmet hem) de Profeet is voor alle mensen, en degenen die ook maaréén van de voorschriften, dus van de geboden en verboden die hijheeft verkondigd niet goedvinden, sterven in deze staat, dan zullenze voorzeker in de Hel geworpen worden en eeuwige bestraffingondergaan.

Om de daden en handelingen te wegen zal er op de Dag derOpstanding een voor ons onbekende mîzân (meetinstrument,weegschaal) zijn. De aarde en de hemel passen in een van zijnschalen. De schaal van beloningen is glanzend en bevindt zich aande rechterkant van de ‘Arsh, aan de kant van het Paradijs. Deschaal van zonden is donker en bevindt zich aan de linkerkant vande ‘Arsh, aan de kant van de Hel. De handelingen, uitspraken, ge-dachten en blikken die op de wereld zijn verricht, zullen daar eenvorm aannemen; de goedheden die er glanzend uit zullen zien ende kwaadheden donker en afschuwelijk, zullen op deze weeg-schaal gewogen worden. Deze weegschaal lijkt niet op de weeg-schalen van deze wereld. Er is gezegd dat de zwaardere kant om-hoog zal gaan en de lichtere kant omlaag. Volgens een deel van degeleerden (moge Allah de Verhevene hen genadig zijn) zullen erverschillende weegschalen zijn. Vele anderen van hen zeiden ech-ter dat het in de islam niet duidelijk is vermeld hoeveel weegscha-len er zullen zijn en wat hun hoedanigheid zal zijn, en dat menhierover niet moet nadenken.

Er bestaat een brug genaamd sirât. De sirât-brug zal op bevelvan Allah de Verhevene opgesteld worden over de Hel. Iedereenzal bevolen worden om deze brug over te steken. Die dag zullenalle profeten smeken: “O Heer! Bied redding!” Zij die bestemdzijn voor het Paradijs zullen de brug gemakkelijk oversteken ennaar het Paradijs gaan. Sommigen onder hen zullen oversteken netals een bliksemschicht, sommigen net als de wind en sommige an-deren net als een rennend paard. De sirât-brug is dunner dan eenhaar en scherper dan een zwaard. Hetzelfde geldt voor het nalevenvan de islam op de wereld. Moeite doen, zich inspannen om de is-lam strikt na te leven, is net zoals het oversteken van de sirât-brug.Zij die hier de moeilijkheid van de strijd met hun nafs (ego, zielvan begeerte) doorstaan, zullen daar de sirât gemakkelijk en moei-teloos oversteken. Zij die de islam niet naleven en gehecht zijn aanhun ziel van begeerte, zullen de sirât moeizaam oversteken. Omdeze reden heeft Allah de Verhevene het juiste pad dat wordt ge-toond door de islam de sirât al-mustaqîm (het rechte pad) ge-noemd. Ook deze gelijkenis in naam toont aan dat zich bevinden

– 88 –

op het pad van de islam vergelijkbaar is met het oversteken van desirât-brug. Zij die bestemd zijn voor de Hel zullen de sirât nietkunnen oversteken en zullen vallen in de Hel.

Er zal een bassin zijn genaamd hawd al-kawthar dat toebehoortaan onze Profeet Muhammad Mustafâ (vrede en zegeningen vanAllah zij met hem). Het is zodanig groot dat het lijkt op een reisdie in een maand wordt afgelegd. Zijn water is witter dan melk enzijn geur heerlijker dan muskus. De drinkglazen eromheen zijn tal-rijker dan de sterren. Wie er één keer van drinkt, zal nooit meerdorst krijgen, zelfs niet als hij in de Hel is.

Shafâ’a (bemiddeling, voorspraak) is waar. Profeten, awliyâ(vrienden van Allah), rechtschapenen, engelen en de personen aanwie Allah de Verhevene toestemming zal verlenen, zullen bemid-delen voor de vergeving van de kleine en grote zonden van de ge-lovigen die zonder berouw zijn overleden en hun bemiddeling zalaanvaard worden. [Onze Profeet (vrede en zegeningen van Allahde Verhevene zij met hem) heeft gezegd: “Ik zal bemiddelen voordegenen in mijn gemeenschap die grote zonden hebben ge-pleegd.”] Op de verzamelplaats zullen er vijf soorten van bemid-deling zijn:

De eerste: Op de Dag der Opstanding zullen de zondaren diegenoeg hebben van de drukte en het zeer lange wachten op de ver-zamelplaats, jammerend vragen dat de afrekening zo snel mogelijkbegint. Hiervoor zal er bemiddeling zijn.

De tweede: Er zal bemiddeling zijn opdat de ondervraging enafrekening gemakkelijk en snel verlopen.

De derde: Er zal bemiddeling zijn opdat de zondige gelovigenniet van de sirât-brug in de Hel vallen en ze beschermd worden te-gen de bestraffing van de Hel.

De vierde: Er zal bemiddeling zijn om de gelovigen met veelzonden uit de Hel te halen.

De vijfde: Hoezeer er in het Paradijs ontelbaar veel gunstenzullen zijn en er eeuwig verbleven zal worden, zijn er acht niveaus.Iedereen zijn rang zal in de mate zijn van zijn geloof en daden. Erzal eveneens bemiddeling zijn opdat de rang van degenen in hetParadijs zal verhogen.

Het Paradijs en de Hel bestaan nu al. Het Paradijs bevindt zichboven de zeven hemelen. De Hel bevindt zich onder alles. Het Pa-radijs bestaat uit acht niveaus en de Hel uit zeven. Het Paradijs isgroter dan de aarde, de zon en de hemelen. En de Hel is groter dande zon.

– 89 –

6 – De zesde van de zes principes waarin men moet geloven is“geloven in de qadar (de voorbeschikking) en dat khayr (het goe-de) en sharr (het kwade) van Allah de Verhevene komt.” Alleswat de mensen meemaken, of dit nu goed of slecht is, nuttig ofschadelijk, winst of verlies – het gebeurt met de Wil van Allah deVerhevene. Volgens het woordenboek betekent qadar ‘een grotehoeveelheid meten’, ‘oordeel’ en ‘gebod’. Het betekent ook ‘veel-heid’ en ‘grootte’. Dat Allah de Verhevene het bestaan van iets inde oereeuwigheid heeft gewild, wordt voorbeschikking (qadar) ge-noemd. Het tot stand komen van de voorbeschikking, dus van dat-gene waarvan het bestaan is gewild, wordt qadâ’ (lotsbepaling) ge-noemd. De begrippen qadâ’ en qadar worden ook door elkaar ge-bruikt. Qadâ’ betekent dus dat Allah de Verhevene in de oereeu-wigheid de zaken heeft gewild die van de oereeuwigheid tot deeeuwigheid geschapen zullen worden. De schepping van al dezedingen – niet meer en niet minder – overeenkomstig de lotsbepa-ling, wordt voorbeschikking genoemd. Alles wat er zou gebeurenwist Allah de Verhevene in de oereeuwigheid. Deze kennis vanHem wordt qadâ’ en qadar genoemd. De oud-Griekse filosofennoemden dit “al-‘inâyat al-azaliyya” (de genade der oereeuwig-heid). Al het bestaande is voortgekomen uit die lotsbepaling. Hetontstaan van dingen, overeenkomstig Zijn Kennis in de oereeu-wigheid, wordt ook “qadâ’ en qadar” genoemd. Om îmân te heb-ben (te geloven) in de voorbeschikking moet men goed weten engeloven dat indien Allah de Verhevene in de oereeuwigheid heeftgewild om iets te scheppen, dat dit – niet meer en niet minder –moet ontstaan zoals Hij het heeft gewild. Het is onmogelijk dat dezaken waarvan Hij het bestaan heeft gewild, niet ontstaan en datiets waarvan Hij het niet-bestaan heeft gewild, ontstaat.

Alle dieren, planten, levenloze schepsels [vaste stoffen, vloei-stoffen, gassen, sterren, moleculen, atomen, elektronen, elektro-magnetische golven, kortom de beweging van elk bestaand iets, defysische verschijnselen, chemische reacties, kernreacties, energie-uitwisselingen, fysiologische activiteiten in levende wezens], hetbestaan of niet-bestaan van alle dingen, de goede en slechte han-delingen van dienaren, het feit dat ze de straffen hiervoor op dewereld en in het hiernamaals zullen ondergaan, kortom alles, wasin de oereeuwigheid bestaand in de Kennis van Allah de Verheve-ne. Dit alles wist Hij in de oereeuwigheid. Dat wat zal gebeurenvanaf de oereeuwigheid tot in de eeuwigheid, de zaken, eigen-schappen, bewegingen en gebeurtenissen, worden door Hem ge-schapen overeenkomstig hetgeen Hij wist in de oereeuwigheid.

– 90 –

Allah de Verhevene schept alle goede en kwade handelingen vande mensen, hun aanvaarding van de islam, hun ongeloof, en al hungewilde en ongewilde handelingen. Enkel Hij is degene die schepten uitvoert. Het is Hij die alles schept wat voortkomt uit oorzaken.“Hij schept alles middels een sabab (oorzaak, aanleiding).”

Bijvoorbeeld, vuur doet branden. Maar degene die laat bran-den is Allah de Verhevene. Vuur heeft helemaal geen verbandmet het doen branden. Echter, Zijn Gewoonte (‘Âda) is zo, dat zo-lang iets niet in contact komt met vuur, Hij het doen branden nietschept. [Vuur bewerkstelligt niets meer dan de temperatuur doenstijgen tot de ontbrandingstemperatuur. Het is niet het vuur dat er-voor zorgt dat koolstof en waterstof in de samenstelling van orga-nische lichamen zich verenigen met zuurstof en dat de uitwisselingvan elektronen bewerkstelligt. Zij die de waarheid niet kunnen in-zien, nemen aan dat vuur dit allemaal teweegbrengt. Het is nochvuur of zuurstof, noch warmte of de uitwisseling van elektronendie doet branden en de verbrandingsreactie doet plaatsvinden.Degene die doet branden, is enkel Allah de Verhevene. Hij heeftal deze zaken geschapen als een sabab (oorzaak, aanleiding) voorhet branden. Iemand zonder kennis, veronderstelt dat vuur doetbranden. Iemand die de basisschool heeft afgerond, zal de uit-spraak “Vuur doet branden” niet goedkeuren. Hij zal zeggen datlucht doet branden. Degene die de lagere graad van de middelbareschool heeft afgerond, gaat hier dan niet mee akkoord. Hij zal zeg-gen dat het zuurstof in de lucht doet branden. Wie de hogere graadvan de middelbare school heeft afgerond, zal daarentegen zeggen:“Het vermogen om te doen branden is niet eigen aan zuurstof. Elkelement dat elektronen aantrekt, heeft het vermogen om te doenbranden.” Een universitair iemand zal op zijn beurt naast materieook energie in beschouwing nemen. Men ziet dat naarmate dekennis toeneemt, men het ware karakter van iets nadert en menziet in dat achter de zaken die aangenomen werden als oorzaken(asbâb; enk. sabab) er nog vele andere oorzaken schuilgaan. Deprofeten (vrede zij met hen) die de hoogste graad van kennis enwetenschap bezaten en de werkelijkheden volledig zagen, en de is-lamgeleerden (moge Allah de Verhevene hen genadig zijn) diedoor de voetsporen van deze grootheden te volgen druppels vanhun oceaan der kennis hebben opgevangen, hebben medegedeelddat de zaken waarvan vandaag de dag wordt aangenomen dat zedoen branden of leiden tot het ontstaan van iets anders, elk slechtseen onbekwaam en armzalig middel en schepsel zijn en dat de wer-kelijke Uitvoerder, Schepper niet de oorzaken (asbâb) zijn, maar

– 91 –

Allah de Verhevene.] Het is Allah de Verhevene die doet bran-den. Hij kan evenzo doen branden zonder vuur. Doen brandenmiddels vuur is echter Zijn Gewoonte. Als Hij iets niet wil doenbranden, dan doet Hij het zelfs niet verbranden in het vuur. Hijheeft Ibrâhîm (Abraham) (vrede zij met hem) niet verbrand in hetvuur. Omdat Hij veel van hem houdt, heeft Hij Zijn Gewoonteverbroken. [Zo heeft Allah de Verhevene ook substanties gescha-pen die het doen branden van vuur voorkomen. Deze substantiesworden door chemici ontdekt.]

Als Allah de Verhevene het had gewild, had Hij alles zonderoorzaken kunnen scheppen; Hij zou kunnen doen branden zondervuur, doen verzadigen zonder te eten, doen vliegen zonder vlieg-tuig en doen horen op grote afstand zonder radio. Echter, doorZijn gunst, Zijn goedheid voor Zijn dienaren heeft Hij Zijn schep-ping van alle zaken verbonden aan een oorzaak. Hij heeft gewildom bepaalde zaken op grond van bepaalde oorzaken te scheppen.Hij heeft Zijn Daden achter oorzaken verborgen; Zijn macht heeftHij in oorzaken verhuld. Wie wil dat Hij iets schept, dient zich teberusten op de daartoe dienende oorzaken en zal zo datgene ver-krijgen wat hij wil. [Wie een lamp wil aansteken, gebruikt een lu-cifer. Degene die olijfolie wil onttrekken, gebruikt een persmachi-ne. Iemand met hoofdpijn, neemt een medicijn in. Wie naar hetParadijs wil gaan en eeuwige gunsten wil verkrijgen, leeft de islamna. Degene die zichzelf met een geweer schiet, overlijdt. Iemanddie vergif drinkt, sterft. Iemand die koud water drinkt terwijl hijerg bezweet is, wordt ziek. Wie zonden begaat en wie zijn geloof(îmân) verliest, gaat naar de Hel. Iedereen zal aan de hand van deoorzaak waaraan hij zich vastklampt, datgene verkrijgen waarvoordie oorzaak als middel dient. Degene die boeken over de islamleest, zal over de islam leren, ervan houden en moslim worden.Wie leeft tussen ongodsdienstige mensen en geen rechtsschool vol-gende personen en die luistert naar hun woorden, wordt een on-wetende in de religie. De meeste van de mensen die onwetend zijnin de religie worden ongelovig. Aan de hand van de bestemmingvan het vervoersmiddel waarin men stapt, zal men naar die plaatsgaan.]

Wanneer Haqq (de Waarheid; Allah de Verhevene) zich manifesteert, vergemakkelijkt Hij elke zaak,Hij schept de oorzaken ervan en schenkt het in een oogwenk.Indien Allah de Verhevene Zijn Daden niet middels oorzaken

geschapen zou hebben, dan zou niemand afhankelijk zijn van een

– 92 –

ander. Iedereen zou dan alles rechtstreeks aan Allah de Verheve-ne vragen en zou nergens een beroep op doen. Zo zouden er onderde mensen geen relaties bestaan zoals deze tussen leidinggevendenen ambtenaren, arbeiders en ambachtslieden, leerlingen en leer-krachten, en nog vele andere menselijke relaties; de orde op dewereld en in het hiernamaals zou verstoord worden. Er zou dangeen verschil bestaan tussen mooi en lelijk, goed en kwaad, en ge-hoorzaam en ongehoorzaam.

Indien Allah de Verhevene het had gewild, had Hij Zijn Ge-woonte op een andere manier gemanifesteerd. Hij zou dan allesvolgens die Gewoonte scheppen. Bijvoorbeeld, indien Hij het hadgewild, had Hij de ongelovigen, degenen die op de wereld gehechtzijn aan hun plezier en vermaak, degenen die anderen pijn doen,en degenen die mensen bedriegen in het Paradijs geplaatst en de-genen met geloof (îmân), degenen die aanbidding uitvoeren en de-genen die goedheden verrichten, in de Hel. Echter, de edele ver-zen en eervolle hadîth’s tonen aan dat Hij dit niet op deze wijzeheeft gewild.

Hij is het die elke handeling van de mensen schept, alsook alhun gewilde of ongewilde bewegingen. Om de gewilde bewegin-gen en handelingen van dienaren te scheppen, heeft Hij ikhtiyâr(keuze) en irâda (wil) bij Zijn dienaren geschapen en heeft Hij vanhun keuze en wil een sabab (oorzaak, aanleiding) gemaakt voorZijn schepping van hun handelingen. Wanneer een dienaar ietskiest en wil doen en Allah de Verhevene het ook wil, dan zal Hijdie handeling scheppen. Wanneer de dienaar het niet kiest of wilen Allah de Verhevene het ook niet wil, dan zal Hij dit niet schep-pen. Dit welbepaald iets wordt ook niet geschapen omdat enkel dedienaar het wil. Hij schept het als Hij het ook wil. Het feit dat Hijde gewilde handelingen van Zijn dienaren schept, lijkt op het feitdat wanneer iets in contact komt met vuur, Hij het doen brandenbij dat ding schept en wanneer het niet in contact komt met vuur,Hij het doen branden niet schept. Wanneer een mes iets raakt, danschept Hij het snijden. Het is niet het mes dat snijdt, maar Allah deVerhevene. Hij heeft het mes als oorzaak aangesteld om te snij-den. Dit betekent dat Hij de gewilde bewegingen van de dienarenschept op grond van het feit dat zij een keuze maken en de bewe-ging uitkiezen en willen. Echter, de bewegingen in de natuur han-gen niet af van de keuze (ikhtiyâr) van dienaren. Deze worden, en-kel wanneer Allah de Verhevene het wil, middels andere oorzakengeschapen. Enkel Hij is het die de materies, eigenschappen en be-wegingen van de zonnen, kleine deeltjes, druppels, cellen, micro-

– 93 –

ben, atomen, kortom van alles, schept. Er is geen andere Schepperdan Hem. Er is echter een verschil tussen de bewegingen van le-venloze substanties en de gekozen, gewilde bewegingen van men-sen en dieren: wanneer dienaren iets kiezen en willen doen en alsHij dit ook wil, dan brengt Hij de dienaar in beweging en scheptHij dit. De dienaar heeft het bewegen zelf niet in de hand. Hij iszich zelfs niet bewust van hoe hij beweegt. [Elke beweging van demens ontstaat middels vele fysische en chemische processen.] Bijde bewegingen van levenlozen is er geen sprake van keuze. Deschepping van het doen branden wanneer iets in contact komt metvuur, is niet omdat het vuur kiest en wil om te doen branden.

[De goede, nuttige wensen van de dienaren van wie Hij houdten met wie Hij medelijden heeft, wil Hij ook en schept Hij. Hunslechte en schadelijke wensen wil Hij niet en schept Hij niet. Dezedienaren van Hem zullen altijd goede, nuttige handelingen voort-brengen. Ze zijn bedroefd omdat veel van hun wensen niet verwe-zenlijkt worden. Indien ze erover nagedacht en begrepen zoudenhebben dat deze zaken niet werden geschapen omdat ze schadelijkzijn, dan zouden ze helemaal niet bedroefd zijn. Integendeel, zezouden er blij om zijn en Allah de Verhevene danken. Allah deVerhevene heeft in de oereeuwigheid gewild om de gekozen, ge-wilde handelingen van de mensen te scheppen nadat hun hart dezeheeft gekozen en gewild; Hij wilde het op deze manier. Als Hij hetniet zo had gewild in de oereeuwigheid, dan zou Hij ook onze ge-wilde bewegingen steeds zonder dat wij het wilden, dus ons dwin-gend, scheppen. Het feit dat Hij onze gewilde handelingen scheptnadat wij ze willen, komt doordat Hij het op deze manier heeft ge-wild in de oereeuwigheid. Dit betekent dat Zijn Wil dominerendis.]

De gewilde bewegingen van dienaren komen voort uit twee za-ken. De eerste is middels de keuze, wil en qudra (macht, vermo-gen) van het hart van de dienaar. Vandaar dat de bewegingen vande dienaar ‘kasb’ (toe-eigening) worden genoemd. Kasb is een ei-genschap van de mens. De tweede is middels het scheppen, het la-ten ontstaan door Allah de Verhevene. Het feit dat Allah de Ver-hevene beveelt, verbiedt, beloont en bestraft, komt doordat demens beschikt over het vermogen van toe-eigening. In het 96e ede-le vers van soera al-Saffât staat vermeld [interpretatie van de bete-kenis]: “Allah de Verhevene heeft jullie geschapen en jullie han-delingen geschapen.” Enerzijds toont dit edele vers aan dat demensen beschikken over het vermogen van toe-eigening; met an-dere woorden, bij hun bewegingen is er sprake van keuze en irâda

– 94 –

al-juz’iyya (gedeeltelijke vrije wil) van hun hart. Het toont duide-lijk aan dat er geen sprake is van dwang (jabr). Daarom wordt ergesproken over de handeling van een mens. Men zegt bijvoor-beeld: “‘Alî heeft geslagen, hij heeft gebroken.” Anderzijds maaktdit edele vers duidelijk dat alles middels lotsbepaling en voorbe-schikking wordt geschapen.

Voor de uitvoering en schepping van de handeling van een die-naar, moet het hart van de dienaar eerst deze handeling kiezen enwillen. De dienaar wil datgene wat binnen de grenzen van zijn ver-mogen ligt. Deze wil en wens wordt kasb (toe-eigening) genoemd.Âmidî heeft verklaard dat deze toe-eigening een oorzaak is voorde schepping van handelingen en dat het er invloed op heeft. Hetkan ook geen kwaad om te zeggen dat deze toe-eigening geen in-vloed heeft op de schepping van een gekozen handeling, aangeziende handeling die wordt geschapen niet verschilt van de handelingdie de dienaar wil. Dit betekent dat de dienaar niet alles kan doenwat hij wil. Dingen die hij niet wil, kunnen ook ontstaan. Dat eendienaar alles doet wat hij wil, en dat alles wat hij niet wil niet ge-beurt, is geen dienaarschap. Dit komt neer op het willen van god-delijkheid. Allah de Verhevene heeft uit genadigheid, goedgun-stigheid en medelijden Zijn dienaren kracht en vermogen, dusenergie, gegeven in de mate dat zij het nodig hebben en in de matedat zij de geboden en verboden kunnen nakomen. Bijvoorbeeld,iemand die gezond is en voldoende geld bezit, is in staat één keerin zijn leven op bedevaart te gaan. Hij is in staat elk jaar eenmaand lang te vasten wanneer hij aan de hemel de sikkel [maan]van de maand ramadân (de vastenmaand) ziet. Hij is in staat invierentwintig uur de verplichte vijf dagelijkse gebeden te verrich-ten. Degene die de nisâb hoeveelheid (de minimumgrens bepaaldvoor de armenbelasting) aan bezittingen of geld bezit, is in staateen hijrî-jaar (islamitisch maanjaar) later, een veertigste hiervan inde vorm van goud of zilver opzij te leggen en als armenbelastingaan de moslims te schenken. Men ziet, dat de mens zijn eigen ge-wilde handelingen uitvoert indien hij dat wil, en ze niet uitvoert in-dien hij het niet wil. Ook hieruit wordt de grootsheid van Allah deVerhevene duidelijk. De onwetenden en dwazen geloven niet inde uitspraken van de geleerden van ahl al-soenna, omdat ze dekennis van lotsbepaling en voorbeschikking niet kunnen begrij-pen. Ze twijfelen aan het vermogen en de keuze van de dienaren.Ze veronderstellen dat de mens machteloos is in zijn gewilde han-delingen en hiertoe gedwongen wordt. Doordat ze zien dat de die-naren bij sommige handelingen geen keuze hebben, spreken ze

– 95 –

kwaad over de ahl al-soenna. Deze verdorven uitspraken van hentonen juist aan dat zij beschikken over wil en keuze.

Het vermogen om een handeling wel of niet te kunnen uitvoe-ren, wordt qudra (macht) genoemd. Het kiezen om iets wel of niette doen, wordt ikhtiyâr (keuze) genoemd. De wil om datgene watgekozen werd uit te voeren, wordt irâda (wil) genoemd. Het aan-vaarden van een handeling en er niet tegen ingaan, wordt ridâ(goedvinden) genoemd. De samenkomst van wil en macht opvoorwaarde dat ze invloed hebben op de uitvoering van een han-deling, wordt khalq (scheppen) genoemd. Wanneer deze samen-komen zonder een invloed te hebben, dan wordt dit kasb (toe-ei-gening) genoemd. Niet eenieder die iets kiest hoeft noodzakelij-kerwijs een schepper te zijn. Zo is het ook niet noodzakelijk omhetgeen dat wordt gewild goed te vinden. Allah de Verhevenewordt Khâliq (Schepper) en Mukhtâr (Kiezer) genoemd. De die-naar wordt kâsib (toe-eigenaar) en mukhtâr (kiezer) genoemd.

De Wil van Allah de Verhevene veroorzaakt de schepping vande daden van gehoorzaamheid en de zonden van Zijn dienaren.Echter, over de aanbiddingen is Hij tevreden. Over de zonden isHij niet tevreden en keurt ze af. Alles ontstaat middels Zijn Wil enSchepping. In het 102e edele vers van soera al-An’âm staat ver-meld [interpretatie van de betekenis]: “Er is geen andere god danHem. Enkel Hij is de Schepper van alles.”

Zij die behoren tot de groepering van de mu’tazila waren ver-bijsterd doordat ze niet in staat waren het onderscheid tussen wil(irâda) en goedkeuring (ridâ) te zien. Ze meenden dat de mens dehandeling die hij wil, zelf schept. Ze ontkenden de lotsbepaling(qadâ’) en voorbeschikking (qadar). Ook de groepering jabriyyawas volledig in de war. Ze zagen niet in dat er sprake kan zijn vankeuze (ikhtiyâr) zonder schepping (khalq). Ze gingen ervan uit datde mens geen keuze heeft en vergeleken de mens met steen ofhout. Ze zeiden – moge Allah de Verhevene ons hiervoor behoe-den! – dat de mensen niet verantwoordelijk zijn voor hun zondenen dat het Allah de Verhevene is die alle kwaadheden laat doen.Als de mens niet zou beschikken over wil en keuze, zoals de aan-hangers van de jabriyya beweren, en Allah de Verhevene de mensgedwongen kwaadheden en zonden zou laten plegen, dan zou ergeen verschil moeten bestaan tussen de bewegingen van een per-soon die met vastgebonden handen en voeten van een berg naarbeneden rolt, en die van een persoon die lopend en zijn omgevingbezichtigend naar beneden gaat. Het naar beneden rollen van deeerste persoon gebeurt echter met dwang (jabr) en het naar bene-

– 96 –

den gaan van de tweede persoon met wil en keuze. Zij die het on-derscheid hiertussen niet kunnen zien, hebben een kortzichtige vi-sie. Bovendien geloven ze daarmee niet in de edele verzen; ze be-schouwen de geboden en verboden van Allah de Verhevene alsongegrond en onnodig. Veronderstellen dat de mens hetgeen hijwil zelf schept, zoals wordt beweerd door de mu’tazila of de qada-riyya genaamde groepering, komt neer op het niet geloven in hetedele vers “Allah de Verhevene is de Schepper van alles”, alsookhet tot deelgenoot aan Allah de Verhevene maken van de mensenwat betreft het scheppen.

Ook de sjiieten zeggen, net zoals de mu’tazila, dat de mens dat-gene wat hij wil zelf schept. Als bewijs voeren ze aan dat een ezelhet water niet oversteekt ondanks hij geslagen wordt. Zij beden-ken zich niet dat als de mens iets wil doen en Allah de Verheveneniet wil dat dit wordt gedaan, de wil van Allah de Verhevene zalgebeuren. Het is dus duidelijk dat de uitspraak van de mu’tazilaniet klopt. Met andere woorden, de mens kan niet alles doen enscheppen wat hij wil. Als alles wat de mens wil zou gebeuren, zoalszij beweren, dan zou Allah de Verhevene onbekwaam moetenzijn. Allah de Verhevene is vrij en ver van onbekwaamheid. Enkelwat Hij wil gebeurt. Het is enkel Hij die alles schept en laat ont-staan. Dit is het zijn van Allah (Schepper). Het is een zeer slechtezaak om over mensen dingen te zeggen en te schrijven zoals: “Hijheeft dit geschapen”, “Wij hebben dit geschapen” en “Zij hebbendat geschapen.” Dit is onbeschoftheid tegenover Allah de Verhe-vene. Het leidt tot ongeloof.

[De gekozen bewegingen van de dienaren ontstaan middels ve-le fysieke, chemische en fysiologische processen die niet afhangenvan hun wil en waarvan ze zich zelfs niet bewust zijn. Een gewe-tensvolle wetenschapper die deze subtiliteit heeft ingezien, zouzich schamen om de woorden “Ik heb het gedaan” te gebruikenvoor zijn eigen gekozen bewegingen, laat staan de woorden “Ikheb het geschapen”. Hij zou zich schamen tegenover Allah de Ver-hevene. Degene met weinig kennis, begrip en goede manieren(adab) daarentegen, voelt zich niet beschaamd om overal alles tezeggen.

Allah de Verhevene heeft mededogen met alle mensen op dewereld. Hij schept de dingen die zij nodig hebben en zendt ze naariedereen. Hij heeft duidelijk vermeld wat ze moeten doen om opde wereld in rust en vrede te leven en om in het hiernamaals heteeuwige geluk te bereiken. Onder degenen die zijn afgewekennaar de weg van ongeloof en dwaling omdat ze zijn misleid door

– 97 –

hun ziel van begeerte, slechte vrienden, schadelijke boeken en ra-dio’s, schenkt Hij rechtleiding (hidâya) aan degenen die Hij wil.Hij trekt hen naar het rechte pad. Aan degenen die buitensporigen onrechtvaardig zijn, schenkt Hij deze gunst niet. Hij laat hen inhet moeras van ontkenning waarin zij zijn gevallen en die zij goed-vinden en wensen.]

Hierbij is de vertaling van het boek I’tiqâdnâma voltooid. Voorde Nederlandse vertaling werd gebruikgemaakt van de Turksevertaling van Hâji Feyzullâh Efendi vanuit het Perzische origineel.Hâji Feyzullâh Efendi was afkomstig uit de stad Kemâh in de pro-vincie Erzincan in Turkije. Hij is lange jaren professor geweest inde stad Söke in Turkije en overleed in 1323 n.h. [1905 n.Chr.]. Deschrijver van dit boek, Mawlânâ Khâlid al-Baghdâdî al-‘Uthmânî(moge Allah zijn geheim zegenen), werd geboren in het jaar 1192n.h. [1778 n.Chr.] in de stad Shahrazûr, ten noorden van Bagdaden overleed in 1242 n.h. [1826 n.Chr.] te Damascus. Hij wordt ‘al-‘Uthmânî’ genoemd omdat hij afstamt van ‘Uthmân Dhun-nûrayn(moge Allah tevreden zijn met hem). Toen hij zijn broer de edelemawlânâ Mahmûd Sâhib de tweede hadîth in het boek Hadîth-i ar-ba’în van Imâm al-Nawawî, die bekend staat onder de naam Ha-dîth al-Jibrîl, aan het onderwijzen was, vroeg mawlânâ MahmûdSâhib zijn oudere broer om de uitleg van deze eervolle hadîth opte schrijven. Mawlânâ Khâlid (moge Allah hem genadig zijn) aan-vaardde dit verzoek om het verlichte hart van zijn broer tevredente stellen en schreef de verklaring van deze eervolle hadîth in hetPerzisch.

Ontwaak, open je ogen o verstandige, smeek tot de Mooie Allah! Wijk nooit af van Zijn pad, smeek tot de Mooie Allah!

Verricht elke dag de vijf dagelijkse gebeden, vast in de ramadân!Geef armenbelasting als je veel bezittingen hebt, smeek tot de Mooie Allah!

Op een dag zullen deze ogen van je niet zien, en zullen je oren niet horen,Deze mogelijkheid zal je dan niet krijgen, smeek tot de Mooie Allah!

Zie gezondheid als een godsgeschenk, en elk uur als een zegen,Gehoorzaam Zijn bevelen, smeek tot de Mooie Allah!

Verspil je leven niet, versterk je ego niet,Ontwaak! Wees niet onachtzaam, smeek tot de Mooie Allah!

Al heb je veel zonden, verlies je hoop niet op Hem,Rijkelijk zijn Zijn vergeving en genade, smeek tot de Mooie Allah!

– 98 –

Bij de dageraad verspreidt Zijn genade zich overvloedig over elk land,Dat moment wordt je hart gereinigd, smeek tot de Mooie Allah!

Gedenk de Naam van Allah, verblijd je ziel en je hart,Treur zoals een nachtegaal, smeek tot de Mooie Allah!

– 5 –

DE BRIEF VAN SHARAFUDDÎN MUNÎRÎ(moge Allah de Verhevene hem genadig zijn):

(Het is noodzakelijk om zich vast te klampen aan oorzaken)

Sharafuddîn Ahmad ibn Yahyâ Munîrî (moge Allah hem gena-dig zijn), een van de grote islamgeleerden die zijn opgeleid in In-dia, zegt in de 18e brief van zijn Perzische boek Maktûbât het vol-gende:

“De meeste mensen vergissen zich door te handelen op grondvan twijfel en illusies. Een deel van degenen die op deze verkeerdewijze denken, zegt: ‘Allah de Verhevene heeft geen behoefte aanonze daden van aanbidding. Onze daden van aanbidding hebbenhelemaal geen nut voor Hem. Of de mensen nu aanbidding ver-richten of opstandig zijn, deze zijn gelijk tegenover Zijn groots-heid. Zij die aanbidding verrichten, lijden voor niets en doen te-vergeefs moeite.’ Het is verkeerd om zo te denken. Ze zeggen ditomdat ze geen kennis hebben over de islam. Ze denken dat de da-den van aanbidding van nut zijn voor Allah de Verhevene en datze daarom werden bevolen. Dit veronderstellen is erg verkeerd;het komt neer op het denken dat iets gebeurt wat niet het geval is.De aanbidding die ieder mens uitvoert, is enkel nuttig voor hem-zelf. Dit wordt door Allah de Verhevene duidelijk weergegeven inhet 18e vers van soera Fâtir. Een persoon die op deze verkeerdewijze denkt, lijkt op een zieke die geen dieet volgt. De arts raadtdeze zieke een dieet aan, maar hij volgt dit dieet niet met de ge-dachte: de arts zal er geen nadeel van ondervinden als ik het dieetniet volg. Dat hij zegt dat de arts geen nadeel zal ondervindenklopt. Het is echter voor hemzelf wel schadelijk. De arts heeft hemniet aangeraden om het dieet te volgen omdat het nuttig is voorhemzelf, maar zodat de patiënt geneest van zijn ziekte. Volgt hij deraadgevingen van de arts op, dan zal hij genezen. Als hij dat nietdoet, zal hij sterven. De arts zal hier helemaal geen schade van on-dervinden.

– 99 –

Sommige anderen van degenen die zo verkeerd denken, voe-ren nooit aanbidding uit en vermijden de verboden (mahârim)niet, met andere woorden, ze leven de islam niet na. Ze zeggen:‘Allah is Edelmoedig en Genadevol. Hij heeft veel mededogenmet Zijn dienaren. Zijn Vergeving is oneindig. Hij zal niemand be-straffen.’ Inderdaad, hun eerste uitspraken kloppen, maar hunlaatste woorden niet. Op dit punt misleidt de duivel hen. Hij leidthen tot opstandigheid. Een persoon met verstand laat zich nietmisleiden door de duivel. Net zoals Allah de Verhevene edelmoe-dig en genadevol is, is Zijn bestraffing ook hevig en pijnlijk. Wezien dat Hij op deze wereld velen in armoede en moeilijkhedenlaat leven. Hij laat veel van Zijn dienaren zonder enige terughou-dendheid een leven vol kwelling leiden. Ondanks dat Hij heeledelmoedig is en de Schenker van onderhoud, geeft Hij geen stuk-je brood als de moeilijkheden van de landbouw niet worden door-staan. Ondanks dat Hij degene is die iedereen in leven houdt,houdt Hij de persoon die niet eet en drinkt niet in leven. De ziekedie geen medicijnen gebruikt, schenkt Hij geen genezing. Voor al-le wereldse gunsten zoals leven, niet ziek worden en beschikkenover eigendom, heeft Hij asbâb (oorzaken, aanleidingen) gescha-pen en zonder enige medelijden met hen te hebben, heeft Hij de-genen die zich niet vastklampen aan deze oorzaken onthouden vanwereldse gunsten. Er bestaan twee soorten medicijnen: materiëleen spirituele. De spirituele medicijnen die alle ziekten genezen zijnhet geven van sadaqa (liefdadigheden, aalmoezen) en het verrich-ten van smeekbeden. De volgende eervolle hadîth’s zijn bekend:‘Genees jullie zieken door aalmoezen te geven!’ en ‘Veel istighfâr(smeekbede ter vergiffenis) opzeggen is een remedie tegen alleproblemen!’ Er zijn talloze materiële medicijnen. Hun helendekracht wordt gevonden door experimentatie. Het gebruiken vande spirituele medicijnen draagt eveneens bij tot het vinden van demateriële medicijnen. Hetzelfde geldt voor het verkrijgen van degunsten van het hiernamaals. Allah de Verhevene heeft ongelooftot een dodelijk vergif gemaakt voor het hart en de ziel. Luiheidmaakt op zijn beurt de ziel ziek. Als er hiertegen geen medicijnenworden gebruikt, zal de ziel ziek worden en sterven. Het enige me-dicijn voor ongeloof en onwetendheid is kennis en ma’rifa (kennisvan/over Allah). En het medicijn voor luiheid is het verrichten vanhet gebed en het uitvoeren van iedere aanbidding. Als iemand opdeze wereld vergif inneemt en zegt: ‘Allah is genadevol, Hij zal mijbeschermen tegen de schade van het vergif’, dan zal hij ziek wor-den en sterven. Als degene met diarree wonderolie drinkt [of als

– 100 –

een diabeet zoetigheden of deegwaren eet], dan zal zijn ziekte ver-ergeren. Omdat de lichamen van mensen gevoelig zijn, zijn er veelnoodzakelijke benodigdheden [voeding, kleding en onderdak].Het is uitermate moeilijk om deze te vinden en voor te bereidenom ze te kunnen gebruiken volgens de islam. Om deze zaken ge-makkelijk en eenvoudig te verwezenlijken, werd er bij de menseneen afzonderlijke kracht geschapen die nafs (ego, ziel van begeer-te) wordt genoemd. Er is geen reden voor de schepping van dezekracht bij dieren. De ziel van begeerte wil dat de zaken die het li-chaam nodig heeft worden uitgevoerd. Het is een genot voor hemom deze zaken in overmaat uit te voeren. De verlangens van deziel van begeerte worden shahwa (begeerte, lust) genoemd. Indienhet de begeerte volgt zonder het verstand raad te plegen en meerdan dat het nodig is, dan is dit schadelijk voor het hart, het lichaamen anderen, wat een zonde is. Zie pagina 32 van Se’âdet-i Ebe-diyye en pagina 50 en 51 in het 1e volume van Endless Bliss!

Een ander deel van degenen die verkeerd denken, ondergaatspirituele onthouding (riyâda) door honger te lijden. Op deze ma-nier willen ze de begeerte (shahwa), woede (ghadâb) en verlan-gens van vermaak die worden afgekeurd door de islam met wortelen tak uitroeien. Ze denken dat de islam beveelt om deze uit teroeien. Na een lange periode van honger lijden, zien ze dat dezeslechte verlangens niet zijn verdwenen en veronderstellen ze datde islam iets onrealiseerbaars heeft bevolen. Ze stellen: ‘Het is nietmogelijk om dit gebod van de islam uit te voeren. De mens kanzich niet ontdoen van de karaktereigenschappen die eigen zijn aanzijn natuur. Zich inspannen om zich hiervan te bevrijden, is net zo-als van een zwart iemand een blanke proberen te maken. Probereniets onmogelijks te doen, komt neer op het verspillen van zijn le-ven.’ Zij denken en handelen verkeerd. Vooral hun bewering datde islam dit zo heeft geboden, is pure onwetendheid en dwaasheid.De islam beveelt namelijk niet om woede, begeerte en menselijkeeigenschappen uit te roeien. Dit beweren komt neer op het belas-teren van de islam. Als de islam dit bevolen zou hebben, zou Mu-hammad (vrede zij met hem), de eigenaar van de islam, deze ei-genschappen niet bezitten. Integendeel, hij zei: ‘Ik ben een mens.Net zoals iedereen, word ik ook kwaad.’ Af en toe werd hij kwaadgezien. Zijn woede was altijd omwille van Allah de Verhevene. Inhet 134e vers van soera Âl-i Imrân in de edele Koran, prijst Allahde Verhevene degenen ‘die hun woede overwinnen’. Hij prijst nietdegenen die niet kwaad worden. Dat de persoon die verkeerddenkt, zegt dat de mens zijn shahwa (begeerte, lust) moet uitroei-

– 101 –

en, is erg verkeerd. Het feit dat de Gezant van Allah (vrede en ze-geningen van Allah zij met hem) negen vrouwen (moge Allah deVerhevene tevreden zijn met hen) heeft gehuwd, toont duidelijkaan dat deze uitspraak van hem niet klopt. Als een persoon zijnlust verliest, dient hij medicijnen in te nemen om zijn lust te her-winnen. Hetzelfde geldt voor woede (ghadâb). De mens be-schermt zijn echtgenote en kinderen middels de eigenschap ‘woe-de’. Hij strijdt tegen de vijanden van de islam met behulp van dezeeigenschap. Het is dankzij begeerte dat men kinderen krijgt en nazijn dood met glorie en eer wordt herdacht. Dit zijn zaken die deislam prijst, goedvindt en looft.

De islam beveelt niet de begeerte en woede uit te roeien, maarom ze beiden te beheersen en ze te gebruiken volgens de islam. Ditis net zoals een ruiter zijn paard en een jager zijn hond niet doodt,maar ze deze moeten disciplineren om profijt van hen te verkrij-gen. Met andere woorden, begeerte en woede zijn net als de hondvan een jager en het paard van een ruiter. Zonder deze twee kun-nen de gunsten van het hiernamaals niet bejaagd worden. Om pro-fijt van hen te kunnen verkrijgen, moeten ze echter gedisciplineerden gebruikt worden volgens de islam. Indien ze niet gediscipli-neerd worden en de grenzen van de islam overschrijden, zullen zede mens tot ondergang leiden. Spirituele onthouding (riyâda) on-dergaan is niet om deze twee eigenschappen uit te roeien, maar omze te trainen en ze in harmonie met de islam te brengen. Dit berei-ken is voor iedereen mogelijk. Beschaving is niet het gebruikma-ken van atoomkrachten of technologische ontwikkelingen. Be-schaving is het gebruiken van deze zaken in dienst van de mensen.En dit kan verwezenlijkt worden door de islam na te leven.

Wat de vierde groep van degenen die verkeerd denken betreft,zij misleiden zichzelf. Zij stellen: ‘Alles is voorbestemd in de oer-eeuwigheid. Voordat een kind wordt geboren, staat het vast of de-ze een sa’îd (betreder van het Paradijs) of een shaqî (betreder vande Hel) zal zijn. Dit zal later niet veranderen. Om deze reden heefthet geen nut om aanbidding te verrichten.’ Toen de Gezant vanAllah (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) vertelde dat delotsbepaling en voorbeschikking niet zullen veranderen en dat al-les in de oereeuwigheid is voorbestemd, hadden de eervolle Met-gezellen ook hetzelfde gezegd. Ze zeiden: ‘Laten we vertrouwenop de voorbestemming in de oereeuwigheid en geen aanbiddingverrichten.’ Hierop antwoordde de Gezant van Allah (vrede en ze-geningen van Allah zij met hem): ‘Verricht aanbidding! Het zalvoor iedereen gemakkelijk zijn om datgene uit te voeren wat voor

– 102 –

hem in de oereeuwigheid werd voorbestemd.’ Met andere woor-den, de persoon van wie Allah de Verhevene in de oereeuwigheidwist dat hij een sa’îd (betreder van het Paradijs) zou zijn, zal op dewereld de zaken verrichten die eigen zijn aan de betreders van hetParadijs. Hieruit wordt duidelijk dat het verrichten van aanbiddingdoor degenen voor wie in de oereeuwigheid werd voorbestemd datze een betreder van het Paradijs zullen zijn, en het ongehoorzaamzijn van degenen voor wie werd voorbestemd dat ze een betredervan de Hel zullen zijn, lijkt op het innemen van voedsel en medi-cijnen door degenen voor wie in de oereeuwigheid werd voorbe-stemd dat ze gezond zullen leven, en het niet innemen van voedselen medicijnen door degenen voor wie werd voorbestemd dat zeziek zullen worden of sterven. Aan degene voor wie in de oereeu-wigheid werd voorbestemd om te sterven door honger of ziekte,zal niet worden toegekend om voedsel of medicatie in te nemen.Voor wie in de oereeuwigheid werd voorbestemd om rijk te wor-den, zullen de wegen van winst opengesteld worden. Voor wiewerd voorbestemd om in het oosten te overlijden, zullen de wegendie leiden naar het westen gesloten worden. Volgens hetgeen wehebben gehoord, had ‘Azrâîl (vrede zij met hem) toen hij bij Su-laymân (Salomo) (vrede zij met hem) kwam, aandachtig gekekennaar één van de personen die daar zaten. Deze persoon was ver-schrikt door de strenge blik van de engel. Toen ‘Azrâîl (vrede zijmet hem) weg was, smeekte hij Sulaymân (vrede zij met hem) omde wind te bevelen hem naar een van de landen in het westen tebrengen zodat hij van ‘Azrâîl (vrede zij met hem) zou af komen.Wanneer ‘Azrâîl (vrede zij met hem) terug kwam, vroeg Sulaymân(vrede zij met hem) waarom hij streng had gekeken naar het ge-zicht van die man. ‘Azrâîl (vrede zij met hem) zei hierop: ‘Ik werdbevolen om over een uur het leven van die persoon te nemen ineen van de steden in het westen. Toen ik hem bij jou zag, heb ik uitverbazing aandachtig gekeken. Toen ik naar het westen ging omdit gebod op te volgen, heb ik hem daar gezien en zijn leven ont-nomen.’ [Dit verhaal staat uitgebreid geschreven in de Mathnawîvan Jalâluddîn al-Rûmî (moge Allah de Verhevene hem genadigzijn)[1].] Men ziet, dat de voorbestemming in de oereeuwigheidgeen bevel is, maar een vorm van kennis. Zie pagina 93! Opdat devoorbeschikking in de oereeuwigheid plaatsvond, werd deze per-soon bang van ‘Azrâîl (vrede zij met hem). Sulaymân (vrede zijmet hem) heeft hem gehoorzaamd. De voorbestemming in de oer-

[1] Jalâluddîn al-Rûmî overleed in 672 n.h. [1273 n.Chr.] te Konya.

– 103 –

eeuwigheid werd verwezenlijkt middels een aaneenschakeling vanoorzaken. Evenzo, zal aan de persoon voor wie in de oereeuwig-heid werd voorbestemd om een betreder van het Paradijs te zijn,toegekend worden om het geloof te aanvaarden en zijn slechte ka-raktereigenschappen te verbeteren door spirituele onthouding(riyâda) te ondergaan. In het 125e vers van soera al-An’âm staatvermeld [interpretatie van de betekenis]: ‘Allah de Verheveneplaatst de islam in het hart van Zijn dienaar die Hij naar het rechtepad wil leiden.’ De persoon van wie in de oereeuwigheid bekendwas dat hij een shaqî zou zijn, dus voor wie werd voorbestemd dathij naar de Hel zou gaan, zal zeggen: ‘Het is niet nodig om aanbid-ding te verrichten. In de oereeuwigheid werd reeds voorbestemdof eenieder een betreder van het Paradijs of een betreder van deHel zal zijn.’ Door op deze manier te redeneren, verricht hij geenaanbidding. Het feit dat hij geen aanbidding uitvoert door zo tedenken, toont aan dat voor hem in de oereeuwigheid werd voor-bestemd om een betreder van de Hel te zijn. Zo zal de persoonvoor wie in de oereeuwigheid werd voorbestemd om onwetend teblijven het volgende zeggen: ‘Alles werd in de oereeuwigheidvoorbestemd. Voor wie werd voorbestemd om onwetend te blij-ven, zal het lezen en leren geen nut hebben.’ Zo zal hij niet stude-ren en leren. Hij zal onwetend blijven. Als het voor een persoonwerd voorbestemd om overvloedig gewassen te verwerven dooraan landbouw te doen, dan zal hem toegekend worden om zijn ak-ker te ploegen en zaadjes te zaaien. Ditzelfde geldt voor degenenvoor wie in de oereeuwigheid werd voorbestemd om een betredervan het Paradijs te zijn, dat zij het geloof zullen aanvaarden enaanbidding zullen verrichten en dat degenen voor wie werd voor-bestemd om een betreder van de Hel te zijn, dat zij ongelovig enongehoorzaam zullen zijn. Een dwaas kan dit niet begrijpen. Hijzal zeggen: ‘Wat hebben geloof en het uitvoeren van aanbidding temaken met het zijn van een betreder van het Paradijs in de oereeu-wigheid, en ongeloof en ongehoorzaamheid met het zijn van eenbetreder van de Hel?’ Met zijn kortzichtig verstand wil hij de rela-tie hiertussen begrijpen. Hij probeert alles met zijn eigen verstandte doorgronden. Het menselijk verstand is echter beperkt. De za-ken die het verstand te boven gaan met het verstand proberen tebegrijpen, getuigt van onverstandigheid en dwaasheid. Het is dui-delijk dat degenen die op deze manier denken kortzichtig zijn. ‘Îsâ(Jezus) (vrede zij met hem) heeft gezegd: ‘Het was niet moeilijkvoor mij om degenen met aangeboren blindheid te doen zien, zelfsniet om doden te doen herleven. Ik was echter niet in staat om het

– 104 –

juiste woord aan een dwaze uit te leggen.’ Met Zijn eeuwige Ken-nis en Wijsheid verheft Allah de Verhevene sommigen onder Zijndienaren tot het niveau van de engelen, en zelfs boven het niveauvan de engelen. En sommigen verlaagt Hij tot het niveau van hon-den of zwijnen.” De vertaling van de 18e brief is hierbij voltooid.

Het boek Maktûbât van de edele Sharafuddîn Ahmad ibn Yah-yâ Munîrî bestaat uit honderd brieven. Het werd geschreven in hetjaar 741 n.h. [1339 n.Chr.] en in het jaar 1329 n.h. [1911 n.Chr.] inIndia gedrukt. In de Süleymaniye bibliotheek in Istanbul is er eenhandgeschreven versie beschikbaar. In zijn 76e brief zegt hij hetvolgende:

“Sa’âda betekent ‘behoren tot de betreders van het Paradijs’.Shaqâwa betekent ‘behoren tot de betreders van de Hel’. Sa’âdaen shaqâwa zijn als het ware twee schatkisten van Allah de Verhe-vene. De sleutel tot de eerste schatkist is gehoorzaamheid en aan-bidding; de sleutel tot de tweede schatkist is ongehoorzaamheid,dus zonden. Allah de Verhevene wist in de oereeuwigheid over ie-der mens of hij een betreder van het Paradijs of een betreder vande Hel zou zijn. Deze kennis van Hem wordt qadar (voorbeschik-king) genoemd. [Men zegt ook wel ‘het staat geschreven’.] De per-soon van wie in de oereeuwigheid bekend was dat hij een betredervan het Paradijs zou zijn, zal Allah de Verhevene gehoorzamen.En de persoon van wie in de oereeuwigheid bekend was dat hij eenbetreder van de Hel zou zijn, zal steeds zonden begaan. Iedereenop de wereld kan uit zijn daden opmaken of hij een betreder vanhet Paradijs of een betreder van de Hel is. Zo kunnen de islamge-leerden die gericht zijn tot het hiernamaals afleiden of eeniedereen betreder van het Paradijs of een betreder van de Hel is. Eengeleerde die gehecht is aan deze wereld begrijpt dit echter niet. El-ke waardigheid en eer en iedere gunst ligt in het met oprechtheid(ikhlâs) gehoorzamen en aanbidden van Allah de Verhevene. Enelk kwaad en ieder probleem komt voort uit het begaan van zon-den. Iedereen krijgt te maken met zorgen en problemen wegenszonden, en met rust en vrede wegens gehoorzaamheid. [Dit is deGewoonte van Allah de Verhevene. Niemand kan dit veranderen.Men dient dat wat gemakkelijk en aantrekkelijk is voor de ziel vanbegeerte niet als sa’âda te beschouwen. Evenzo, de zaken diemoeilijk en pijnlijk zijn voor de ziel van begeerte dient men niet alsshaqâwa en ramp te beschouwen.] Een persoon die jarenlang zijnleven had doorgebracht met het verrichten van dhikr (het geden-ken van Allah) en aanbidding in de al-Aqsâ moskee in Jeruzalem,had doordat hij de voorwaarden van aanbidding en oprechtheid

– 105 –

niet had geleerd zo een schade ondergaan bij het achterwege latenvan een sajda (neerknieling in het gebed), dat hij ten onder ging.De hond van de Metgezellen van de Grot (Ashâb al-Kahf) daar-entegen, werd – ondanks dat hij onrein was – vanwege de paarstappen die hij achter de getrouwelingen (siddîqûn) had gelopenzodanig verheven, dat hij nooit meer in rang daalde. Dit gegevendoet de mens perplex staan. Eeuwenlang hebben de geleerden ditgeheim niet kunnen ontrafelen. Het menselijk verstand kan dewijsheid hierachter niet begrijpen. Allah de Verhevene zei tegenÂdam (Adam) (vrede zij met hem) dat hij niet mocht eten van detarwe, maar omdat Hij in de oereeuwigheid wist dat hij ervan zoueten, heeft Hij gewild dat hij ervan zou eten. Hij beval de duiveleen neerknieling te verrichten in de richting van Âdam (vrede zijmet hem), maar Hij wilde dat hij niet zou neerknielen. Hij zei datwe Hem moeten zoeken, maar Hij heeft niet gewild dat degenezonder oprechtheid Hem zou bereiken. De reizigers op het padvan Allah de Verhevene hebben niets anders kunnen zeggen dan:‘We hebben het helemaal niet kunnen begrijpen.’ Wat valt er danvoor ons te zeggen? Dat mensen geloven en aanbidding verrichtenheeft Hij niet nodig. Noch ondervindt Hij enige schade wanneer zeongelovig zijn of zonden begaan. Zijn schepsels heeft Hij helemaalniet nodig. Hij heeft van kennis een oorzaak gemaakt om het duis-tere te verdrijven, en van onwetendheid een oorzaak voor het ple-gen van zonden. Kennis brengt geloof en gehoorzaamheid voorten onwetendheid brengt ongeloof en zonden voort. Een daad vangehoorzaamheid, al is het iets kleins, moet men niet nalaten! Eneen zonde, al lijkt het erg klein, moet men niet naderen! De islam-geleerden hebben verklaard dat drie zaken, drie zaken veroorza-ken: gehoorzaamheid is de oorzaak voor het verkrijgen van de te-vredenheid van Allah de Verhevene; het begaan van zonden is deoorzaak voor de woede van Allah de Verhevene; en het aanvaar-den van het geloof is de oorzaak voor het verwerven van eer enwaardigheid. Daarom moet men ook het begaan van een kleinezonde strikt vermijden. De woede van Allah de Verhevene kannamelijk door die zonde veroorzaakt worden. Men dient iederegelovige beter dan zichzelf te achten. Het kan zijn dat die gelovigeeen zeer geliefde dienaar is van Allah de Verhevene. De voorbe-stemming die in de oereeuwigheid voor iedereen werd bepaald,kan nooit veranderd worden. Een moslim die steeds zonden heeftbegaan en nooit heeft gehoorzaamd, zal Allah de Verhevene ver-geven indien Hij dat wil. Toen de engelen, zoals wordt vermeld inhet 30e vers van soera al-Baqara, vroegen [interpretatie van de be-

– 106 –

tekenis]: ‘O Heer! Waarom schept U de mensen die op aarde cha-os zullen veroorzaken en bloed zullen vergieten?’, heeft Hij nietgezegd: ‘Zij zullen geen chaos veroorzaken.’ Hij zei: ‘Hetgeen jul-lie niet weten, weet Ik.’ Hij vermeldde: ‘Ik zal degenen die on-waardig zijn, waardig maken; degenen die ver weg zijn, dichterbijbrengen; en degenen die verachtelijk zijn, eervol maken.’ Ook zeiHij: ‘Jullie kijken naar hun handelingen, maar Ik kijk naar het ge-loof in hun hart. Jullie richten jullie op je zondeloosheid; zij zoekenhun toevlucht in Mijn barmhartigheid. Net zoals het Mij bevalt datjullie zondeloos zijn, zo houd Ik er ook van om de zonden van demoslims te vergeven. Wat Ik weet, kunnen jullie niet weten. Zij diegeloven zal Ik Mijn oereeuwige gunst doen verkrijgen en hen allenomarmen met Mijn eeuwige gunst.’” De vertaling uit de 76e briefis hierbij voltooid.

Sharafuddîn Ahmad ibn Yahyâ Munîrî (moge Allah de Verhe-vene hem genadig zijn) overleed in het jaar 782 n.h. [1380 n.Chr.].Hij leefde in de stad Bihar in India. Zijn graf bevindt zich ookdaar. Munir is de naam van een van de dorpen van de stad Bihar.In het boek Akhbâr al-akhyâr van Shâh ‘Abdulhaqq al-Dahlawî(moge Allah de Verhevene hem genadig zijn) staat zijn biografieuitgebreid geschreven. Dit boek is in het Perzisch en werd in hetjaar 1332 n.h. [1914 n.Chr.] gedrukt in de stad Deoband te India enlater in Lahor te Pakistan. De boeken Irshâd al-sâlikîn, Ma’din al-ma’ânî en Maktûbât zijn erg waardevol.

[Imâm al-Rabbânî (moge Allah hem genadig zijn) zegt in zijnverschillende brieven het volgende: “De zaken die Allah de Ver-hevene heeft bevolen, worden fard (verplicht) genoemd. De zakendie Hij heeft verboden, worden harâm (verboden) genoemd. Dezaken die noch verplicht noch verboden zijn, maar waarin men vrijis om ze wel of niet uit te voeren, worden mubâh (geoorloofd) ge-noemd. Het uitvoeren van de verplichtingen, het vermijden van deverboden en het uitvoeren van de geoorloofde zaken voor de te-vredenheid van Allah, wordt ‘ibâda (aanbidding) verrichten ge-noemd. Zodat een aanbidding geldig en aanvaard wordt, dus zodathet correct is en wordt goedgekeurd door Allah de Verhevene,moet het uitgevoerd worden met ‘ilm (kennis), dus door het lerenvan de voorwaarden om het correct uit te voeren, met a’mâl (da-den), dus door het uit te voeren volgens de voorwaarden, en metikhlâs (oprechtheid). ‘Ikhlâs’ betekent iets uitvoeren omdat Allahde Verhevene het heeft bevolen en om Zijn tevredenheid en liefdete verkrijgen, zonder te denken aan wereldse belangen, zoals geld,status en faam. Kennis wordt verworven door samen met een on-

– 107 –

derwijzer fiqh-boeken (boeken over de islamitische rechtsweten-schap) te lezen en oprechtheid wordt verkregen via de woorden,toestanden en handelingen van een walî (vriend van Allah) endoor het lezen van boeken over tasawwuf. De kennis van de islambestaan uit twee delen: de religiewetenschappen en de natuurwe-tenschappen. Het is verplicht om deze te leren in de mate dat hetnoodzakelijk is. Bijvoorbeeld, het is verplicht om in het kort te le-ren hoe een medicijn moet worden gebruikt en in welke hoeveel-heid of voor degene die een elektrische lamp of machine gebruiktom in het kort informatie over elektriciteit te verwerven. Als mendit niet leert, kan het leiden tot de dood.

Als een moslim die gelooft in de verplichtingen en verbodenmaar die geen aanbidding verricht uit luiheid of door het volgenvan slechte vrienden, sterft zonder berouw te hebben getoond, danzal hij branden in de Hel totdat de straf voor zijn zonden is geëin-digd. Degene die de verplichtingen niet leert of ondanks dat hij zeweet, er geen waarde of belang aan hecht en ze nalaat zonder hier-om bedroefd te zijn of vrees te hebben voor Allah, zal buiten de is-lam treden en ongelovig worden. Hij zal eeuwig, oneindig brandenin de Hel. Ditzelfde geldt voor het begaan van de verboden.

De aanbidding van iemand die dit verricht zonder de kennis er-over te leren en zonder de voorwaarden ervan te kennen, zal nietgeldig zijn, al heeft hij het met oprechtheid uitgevoerd. Hij zal inde Hel branden alsof hij het niet heeft uitgevoerd. De aanbiddingvan degene die het verricht door de voorwaarden ervan te wetenen daarmee rekening te houden, zal geldig zijn. Hij zal gered wor-den van de bestraffing van de Hel. Als hij het echter niet met op-rechtheid heeft verricht, dan zal zowel deze aanbidding als elke an-dere goedheid van hem niet aanvaard worden. Hij zal geen belo-ning verkrijgen. Allah de Verhevene vermeldt dat Hij deze aan-bidding van hem en zijn goede daden niet zal goedkeuren. De aan-bidding die niet wordt uitgevoerd met kennis en oprechtheid zalgeen nut hebben. Het zal de mens niet beschermen tegen onge-loof, zonden en bestraffing. Het is vaak voorgekomen dat huiche-laars die heel hun leven lang op deze wijze aanbidding hebben ver-richt in een staat van ongeloof sterven. De aanbidding die metkennis en oprechtheid wordt verricht, beschermt de mens op dezewereld tegen ongeloof en zonden en maakt hem eervol. En dat hetin het hiernamaals van de bestraffing van de Hel zal beschermen,belooft Allah de Verhevene in het 9e vers van soera al-Mâida enin soera al-‘Asr. Allah de Verhevene is trouw aan Zijn belofte. Hijhoudt zich voorzeker aan Zijn Woord.”]

– 108 –

Allah de Verhevene neemt Zijn wraak middels dienaren.Zij die de ‘ilm al-ladunnî[1] niet kennen, denken dat dit door dienaren wordt uitgevoerd.Alle dingen behoren tot de Schepper, ze worden bewerkt door dienaren.Denk maar niet dat zonder Zijn toestemming, zelfs een prul zich verroert!

– 6 –

ALLAH DE VERHEVENE BESTAAT EN IS ENIG,AL HET BESTAANDE BUITEN HEM WAS

NIET-BESTAAND EN ZAL WEDEROM NIET-BESTAAND WORDEN

Het bestaande om ons heen nemen we waar met onze zintui-gen. De zaken die een invloed hebben op onze zintuigen wordenbestaand [mawjûd] genoemd. De effecten en invloeden die de be-staande dingen op onze vijf zintuigen hebben, worden hun eigen-schap of kenmerk genoemd. De bestaande dingen worden van el-kaar onderscheiden door hun eigenschappen. Licht, geluid, water,lucht en glas zijn elk een bestaand iets. Bestaande dingen met eenmassa (gewicht) en een volume, dus die ruimte in beslag nemen,worden substantie genoemd. Substanties worden van elkaar on-derscheiden door hun eigenschappen en kenmerken. Lucht, water,steen en glas zijn elk afzonderlijk een substantie. Licht en geluidzijn daarentegen geen substantie, aangezien licht en geluid geenruimte innemen en geen massa hebben. Elk bestaande bezit ener-gie oftewel kracht. Met andere woorden, het kan iets uitvoeren.Elke substantie kan zich in drie toestanden bevinden, namelijkvast, vloeibaar en gas. Vaste substanties hebben een vorm. Sub-stanties in een vloeibare of gasvormige toestand hebben geen be-paalde eigen vorm. Ze nemen de vorm aan van het vat waarin zezich bevinden. Een substantie die een vorm heeft aangenomen,wordt een ‘lichaam’ of ‘stof’ genoemd. Substanties bevinden zichaltijd in de vorm van een lichaam oftewel stof. Bijvoorbeeld, eensleutel, een naald, een tang, een schep en een spijker zijn allemaalverschillende lichamen; met andere woorden, ze hebben elk eenandere vorm. Ze zijn echter allemaal gemaakt uit dezelfde sub-stantie, namelijk ijzer. Er bestaan twee soorten lichamen, oftewel

[1] Kennis die men als geschenk van Allah de Verhevene verkrijgt, zonder te be-studeren.

– 109 –

stoffen: enkelvoudige stoffen en samengestelde stoffen.“De wereld is veranderlijk”, dat wil zeggen dat er in elke stof

voortdurend verandering plaatsvindt. Het verandert bijvoorbeeldvan plaats door te bewegen. Het wordt groter of kleiner of het ver-andert van kleur. Als het levend is, kan het ziek worden of sterven.Deze veranderingen worden gebeurtenis of proces genoemd. Zo-lang er geen invloed is van buitenaf, zal er in een substantie geenenkele verandering plaatsvinden. Een proces waarbij de structuurvan een substantie niet wordt gewijzigd en de essentie niet veran-dert, wordt een fysisch proces genoemd. Het scheuren van papieris een fysisch proces. Wil er in een substantie een fysisch procesplaatsvinden, dan moet er een kracht een invloed uitoefenen opdeze substantie. Processen waarbij de structuur van een substantiewordt verbroken en de essentie verandert, worden chemische pro-cessen genoemd. Het verbranden en as worden van papier is eenchemisch proces. Wil er in een stof een chemisch proces plaatsvin-den, dan moet een andere substantie hierop een invloed uitoefe-nen. Een proces waarbij twee of meerdere substanties elkaar beïn-vloeden en er in elk van hen een chemisch proces plaatsvindt,wordt een chemische reactie genoemd.

Dat substanties een chemische reactie ondergaan, dus dat ze el-kaar beïnvloeden, gebeurt met hun allerkleinste deeltjes. Deze al-lerkleinste deeltjes van substanties worden atomen genoemd. Elkestof bestaat uit atomen. Het is met andere woorden een opeenho-ping van atomen. Hoewel de structuur van atomen op elkaar lijkt,hebben ze een verschillende grootte en massa. Het is daarom datwe vandaag de dag 105 verschillende atoomsoorten kennen. Zelfsde grootste atoom is zodanig klein dat het niet kan worden waar-genomen met de sterkste microscoop. Wanneer soortgelijke ato-men samenkomen, vormen ze een enkelvoudige stof of element.Aangezien er 105 verschillende atoomsoorten bestaan, zijn er 105verschillende elementen. IJzer, zwavel, kwik, zuurstof en koolstofzijn elk een element. Wanneer verschillende atomen bijeenkomen,vormen ze een samengestelde stof. Er bestaan honderdduizendensamengestelde stoffen zoals water, alcohol, zout en kalk. Samen-gestelde stoffen ontstaan wanneer twee of meerdere elementenzich met elkaar verbinden. De verbinding van elementen vindtplaats doordat hun atomen zich met elkaar verbinden.

Alle stoffen, zoals de bergen, zeeën, alle soorten planten endieren, komen uit de 105 elementen tot stand. De bouwstenen vaniedere levende en levenloze stof zijn deze 105 elementen. Allestoffen ontstaan door de verbinding van atomen van een of meer-

– 110 –

dere van deze 105 elementen. Lucht, aarde, water, warmte, licht,elektriciteit en micro-organismen zorgen ervoor dat samengestel-de stoffen uiteenvallen of zich met elkaar verbinden. “Er treedtgeen enkele verandering op zonder een oorzaak.” Bij deze veran-deringen verplaatsen de elementen – dus de bouwstenen van dezebestaande dingen – zich van de ene stof naar de andere of verlatenze een stof en komen ze in een vrije toestand. We zien dat stoffenverdwijnen. We vergissen ons echter door te oordelen op basis vanwat we zien. Immers, deze waarneming waarbij we veronderstellendat iets verdwijnt of ontstaat, is niets anders dan het veranderenvan substanties. Wanneer een stof verdwijnt, bijvoorbeeld eenoverledene in zijn graf, dan brengt dit het ontstaan van nieuwestoffen met zich mee, zoals water, gassen en aarden substanties.Als de nieuwe substanties die bij een verandering ontstaan geeninvloed uitoefenen op onze zintuigen, dan kunnen we niet wetendat ze zijn ontstaan. Om deze reden zeggen we dat de eerste sub-stantie die een verandering heeft ondergaan, is verdwenen.

We zien ook dat de structuur van elk van de 105 elementen ver-andert en dat er in elk element fysische en chemische processenplaatsvinden. Wanneer een element in de structuur van een sa-mengestelde stof wordt opgenomen, wordt het een ion. Met ande-re woorden, zijn atomen zullen elektronen afstaan of opnemen.Hierdoor zullen de verschillende fysische en chemische eigen-schappen van dit element veranderen. De atomen van elk elementbestaan uit een kern en kleinere deeltjes van verschillende aantal-len die elektronen worden genoemd. De kern bevindt zich in hetcentrum van het atoom. Met uitzondering van waterstof bestaat dekern van alle atomen uit deeltjes die protonen en neutronen wor-den genoemd. Protonen hebben een positieve elektrische lading.Neutronen hebben geen elektrische lading. Elektronen zijn nega-tief geladen deeltjes die zich rond de kern bewegen. Net zoalselektronen zich doorgaans op hun baan bewegen, veranderen zeook van baan.

Aan de hand van de zogenoemde radioactieve elementenwordt duidelijk dat er ook in de kern van atomen veranderingenen splijtingen plaatsvinden. Het is ook duidelijk geworden dat bijdeze kernsplijtingen een element tot een ander element wordt om-gevormd en dat substanties verdwijnen en in energie (kracht) wor-den omgezet. Deze verandering werd door Einstein[1] zelfs bere-kend. Dit betekent dat elementen, net zoals samengestelde stof-

[1] Einstein, een joodse natuurkundige, stierf in 1375 n.h. [1955 n.Chr.].

– 111 –

fen, ook voortdurend veranderen en van de ene vorm naar de an-dere overgaan. (Elke substantie – levend of levenloos – verandert;met andere woorden, de oude verdwijnt en een nieuwe ontstaat.)Elk levend wezen (elke plant, elk dier) die vandaag bestaat, waseerst niet-bestaand. Er waren andere levende wezens. Na verloopvan tijd zal er geen enkele van de huidige levende wezens overblij-ven en zullen er andere levende wezens ontstaan. Dit geldt ookvoor alle levenloze schepsels. Alle levende en levenloze schepsels– bijvoorbeeld ijzer, dat een element is, of stenen en botten die uiteen mengsel van enkele stoffen bestaan – alle substanties, alledeeltjes veranderen continu. Anders gezegd, de oude verdwijnenen anderen ontstaan. Als de eigenschappen van de ontstane sub-stantie en de verdwenen substantie op elkaar lijken, dan is de menszich niet bewust van deze verandering en veronderstelt hij dat desubstantie nog steeds bestaat. Dit is vergelijkbaar met het feit datin de bioscoop er elk ogenblik andere afbeeldingen op de bewe-gende filmstrook voor de lens voorbijkomen, maar de kijkers zichhier niet bewust van zijn en denken dat er één en dezelfde afbeel-ding op het doek beweegt. Wanneer papier verbrandt en in as ver-andert, zeggen we dat het papier is verdwenen en het as is ontstaanomdat we deze verandering waarnemen. Wanneer ijs smelt, zeg-gen we dat het ijs is verdwenen en er water is ontstaan. Gedetail-leerde informatie over substanties is uitgebreid geschreven in hetboek Se’âdet-i Ebediyye, op de pagina’s 546, 971 en 1041. Gelievehet ook daar te lezen!

In het begin van het boek Sharh al-‘aqâid wordt het volgendegezegd: “Omdat alle bestaande dingen een teken zijn voor het be-staan van Allah de Verhevene en duiden op Zijn bestaan, wordenalle schepsels samen ‘âlam (wereld) genoemd. Bestaande dingenvan één soort worden ook een wereld genoemd. Men spreekt bij-voorbeeld over de wereld van mensen, de wereld van engelen, dewereld van dieren en de wereld van levenloze substanties. Daar-naast wordt ook elke stof een wereld genoemd.

Op pagina 441 van het boek Sharh al-mawâqif[1] wordt het vol-gende gezegd: ‘De wereld, dus alles, is nadien geschapen (hâdith),met andere woorden, alles is een schepsel. Dat wil zeggen dat deschepsels later zijn ontstaan terwijl ze eerst niet-bestaand waren.[Dat ze bovendien altijd uit elkaar ontstaan, hebben we hierbovenvermeld.] Zowel de substantie als de eigenschappen van stoffen

[1] Sayyid Sharîf ‘Alî Jurjânî, de schrijver van Sharh al-mawâqif, overleed in 816n.h. [1413 n.Chr.] te Shiraz.

– 112 –

zijn nadien geschapen. Hierbij kan men aan vier mogelijkhedendenken:

1 – Volgens de moslims, joden, christenen en vuuraanbidders(majûs) zijn zowel de substanties als de eigenschappen van stoffennadien geschapen.

2 – Volgens Aristoteles en de filosofen die hem volgden, zijnzowel de substanties als de eigenschappen van stoffen oereeuwig(qadîm). Met andere woorden, ze zeggen dat ze zonder een begin,altijd hebben bestaan. De moderne scheikunde verklaart met ze-kerheid dat deze stelling niet klopt. Degene die dit gelooft en be-weert, zal buiten de islam treden en ongelovig worden. Ibn Sînâ(Avicenna)[2] en al-Fârâbî[3] zeiden ook dat ze oereeuwig zijn.

3 – De filosofen vóór Aristoteles zeiden dat de substanties oer-eeuwig, maar de eigenschappen nadien geschapen zijn. Vandaagdenken de meeste wetenschappers er ook zo verkeerd over.

4 – Niemand heeft ooit gezegd dat de substanties nadien ge-schapen en de eigenschappen oereeuwig zijn. Galenus had nietkunnen kiezen voor een van deze vier.’”

Moslims hebben op enkele manieren aangetoond dat substan-ties en hun eigenschappen nadien geschapen zijn. Ten eerste: desubstanties en al hun deeltjes ondergaan voortdurend veranderin-gen. Iets dat aan het veranderen is kan niet oereeuwig zijn. Hetmoet nadien geschapen zijn. Immers, het proces waarbij elk sub-stantie ontstaat uit de substantie die het voorafgaat, kan niet tot inhet oneindige verleden teruggaan. Deze veranderingen moeteneen begin hebben; anders gezegd, de eerste substanties moeten uithet niets zijn geschapen. Als de eerste substanties die uit het nietszijn geschapen er niet zouden zijn, dus als het proces waarbij denavolgende substantie uit de voorafgaande substantie ontstaat totin het oneindige verleden terug zou gaan, dan zou het uit elkaarvoortkomen van substanties geen begin hebben en zou er vandaagde dag geen enkele substantie moeten bestaan. Het feit dat de sub-stanties bestaan en uit elkaar ontstaan, toont aan dat ze zijn voort-gekomen uit de eerste substanties die uit het niets zijn geschapen.

Ook zeggen we dat over een meteoriet die uit de lucht valt, nietgezegd kan worden dat het uit het oneindige is gekomen. Oneindigbetekent namelijk ‘geen begin hebbend’. Uit het oneindige komenbetekent uit het niets komen. Iets waarvan wordt verondersteld

[2] Ibn Sînâ Husayn overleed in 428 n.h. [1037 n.Chr.].

[3] Muhammad al-Fârâbî overleed in 339 n.h. [950 n.Chr.] te Damascus.

– 113 –

dat het uit het oneindige komt, zou helemaal niet moeten komen.Als men over iets dat komt, zegt dat het uit het oneindige is geko-men, dan is dit een uitspraak die niet strookt met het verstand ende wetenschap en die getuigt van onwetendheid. Evenzo kan hetuit elkaar voortkomen van mensen niet uit het oneindige verledenkomen. Beginnend bij een eerste mens die uit het niets werd ge-schapen, moeten ze zich hebben voortgeplant. Als men zegt dat ergeen eerste mens heeft bestaan die uit het niets werd geschapen endat het uit elkaar voortkomen van mensen uit het oneindige verle-den komt, dan zou er geen enkel mens moeten bestaan. Dit geldtvoor al het bestaande. Uitspraken over het uit elkaar ontstaan vansubstanties en stoffen, zoals: “Zo is het gekomen en zo zal het ver-der gaan. Er bestaan geen eerste substanties die uit het niets zijngeschapen” getuigen van onwetendheid en stroken niet met hetverstand en de wetenschap. Het ondergaan van verandering wijstniet op het oneindig zijn, maar op het geschapen zijn uit het niets,dus het wijst niet op het noodzakelijke bestaan zijn, maar op hetmogelijke bestaan zijn.

Vraag: De Schepper van deze wereld Zelf en Zijn Attributenzijn oereeuwig. Hoort deze wereld dan ook niet oereeuwig te zijn?

Antwoord: We zien voortdurend dat de Schepper die oereeu-wig is, de substanties en deeltjes middels verschillende oorzakenverandert, dus ze vernietigt en er anderen voor in de plaats schept.De Schepper die oereeuwig is, schept wanneer Hij wil, dus altijdde substanties uit elkaar. Net zoals Hij de werelden, elke substan-tie en elk deeltje middels oorzaken schept, zo kan Hij ook, wan-neer Hij het wil, zonder oorzaak of middel uit het niets scheppen.

Wie gelooft dat de werelden nadien geschapen zijn, zal ook ge-loven in het feit dat ze vergankelijk zijn, dus dat ze weer zullen ver-dwijnen. Het is overduidelijk dat het bestaande dat eerst niet-be-staand was maar later is geschapen, weer niet-bestaand kan wor-den. We zien ook nu dat veel bestaande dingen vergaan.

Om moslim te zijn moet men erin geloven dat de substanties enstoffen, dus al het bestaande, uit het niets zijn geschapen en dat zeweer niet-bestaand zullen worden. We zien dat stoffen die aanvan-kelijk niet-bestaand waren later zijn ontstaan en dat ze weer niet-bestaand worden, dus dat hun vorm en eigenschappen vergaan.Dat wanneer stoffen vergaan hun substanties achterblijven, datook deze substanties niet zonder een begin zijn maar in het verrebegin door Allah de Verhevene zijn geschapen en dat Hij ze alle-maal weer niet-bestaand zal maken op de Laatste Dag, hebben wehierboven vermeld. De wetenschappelijke kennis van vandaag

– 114 –

vormt geen hinder om hierin te geloven. Er niet in geloven komtneer op het belasteren van de wetenschap en het vijandig zijn te-genover de islam. De islam verwerpt de natuurwetenschappenniet. Het verwerpt het niet leren van de religieuze kennis en hetnalaten van de plichten van aanbidding. De natuurwetenschappenontkennen de islam ook niet. Integendeel, ze bevestigen en erken-nen het zelfs.

Aangezien de wereld nadien geschapen is, moet het een Schep-per hebben die het uit het niets heeft geschapen. We hebben im-mers hierboven vermeld dat geen enkel proces uit zichzelf kanplaatsvinden. Vandaag worden in fabrieken duizenden medicij-nen, huishoudelijke apparaten, industriële en commerciële goede-ren, elektronische apparaten en militair materieel gemaakt. Demeeste hiervan worden na fijne berekeningen en honderden expe-rimenten verkregen. Zeggen ze ook maar over één van deze dathet uit zichzelf is ontstaan? Ze zeggen wel dat deze bewust en uiteigen wil zijn gemaakt en dat ze allen een maker moeten hebben,maar dat de miljoenen substanties en processen die in levende enlevenloze schepsels zijn te zien waarvan er elke eeuw nog nieuwe-re en complexere worden ontdekt en waarbij de structuur van demeesten nog niet achterhaald zijn kunnen worden, per toeval uitzichzelf zijn ontstaan. Wat zou dit anders kunnen zijn dan hypocri-sie, hardnekkige koppigheid of overduidelijke dwaasheid? Menziet dat er een enige Schepper bestaat die elke substantie en elkebeweging tot stand brengt. Deze Schepper is de wâjib al-wujûd(het noodzakelijke bestaan). Met andere woorden, Hij is niet laterontstaan terwijl Hij eerst onbestaand was. Het is noodzakelijk datHij altijd bestaat. Hij heeft niets of niemand nodig voor Zijn be-staan. Als het niet noodzakelijk zou zijn dat Hij altijd bestaat, danzou Hij een mumkin al-wujûd (mogelijk bestaan) zijn. Hij zou netzoals de werelden nadien geschapen, dus een schepsel zijn. Eenschepsel ontstaat door de verandering van een ander schepsel ofwordt uit het niets geschapen. Het moet op zijn beurt een schepperhebben. Zo zouden er oneindig veel scheppers moeten bestaan.Als we bedenken dat de veranderingen in schepsels niet zondereen begin kunnen zijn, zoals we hierboven hebben beschreven,dan wordt duidelijk dat er geen oneindig aantal scheppers kan be-staan en dat de schepping moet beginnen door een eerste Schep-per. Want, als er wordt gezegd dat het scheppen van scheppers vanelkaar oneindig teruggaat, dan zou er geen enkele schepper moe-ten bestaan. Zodus, de eerste ongeschapen eerste Schepper is deenige Schepper van de schepsels. Er bestaat geen andere schepper

– 115 –

vóór of na Hem. De Schepper kan niet geschapen zijn. Hij bestaataltijd. Als Hij een ogenblik zou verdwijnen, dan zou alles verdwij-nen. Het noodzakelijke bestaan is in geen enkel opzicht van iets ofiemand afhankelijk. Het is noodzakelijk dat degene die de aarde,hemelen, atomen en levende wezens volgens een orde en bereke-ning heeft geschapen, een oneindige macht en kracht bezit, dat Hijwetend is, dat Hij in staat is om datgene wat Hij wil onmiddellijkuit te voeren, dat Hij enig is en dat Hij geen enkele veranderingondergaat. Als Zijn kracht niet oneindig zou zijn en Hij niet we-tend zou zijn, dan zou Hij de schepsels niet zo geordend en syste-matisch kunnen scheppen. Als er meer dan één schepper zou be-staan en hun wensen niet overeen zouden komen over de schep-ping van iets, dan kunnen degenen wiens wil niet werd uitgevoerdgeen schepper zijn en zouden de zaken die werden geschapen heelwanordelijk zijn. Voor meer informatie gelieve de Arabische enTurkse commentaren op de Qasîdat al-Amâlî van ‘Alî al-Ûshî[1] telezen!

De Schepper ondergaat nooit verandering. Hoe Hij nu is, zowas Hij ook voordat Hij de wereld had geschapen. Net zoals Hijalles uit het niets heeft geschapen, zo schept Hij ook nu en op elkmoment alles. Immers, veranderen wijst op een schepsel zijn en uithet niets geschapen zijn. We hebben hierboven vermeld dat Hij al-tijd bestaat en niet zal ophouden te bestaan. Om deze reden on-dergaat Hij geen enkele verandering. Net zoals schepsels bij huneerste schepping afhankelijk zijn van Hem, zo zijn ze ook op elkander moment afhankelijk. Hij is de enige die alles schept en elkeverandering doet plaatsvinden. Hij schept alles middels oorzakenzodat alles geordend is en de mensen kunnen leven en beschaafdkunnen worden. Net zoals het Hij is die de oorzaken schept, scheptook Hij het effect dat de oorzaken uitoefenen, dus hun vermogenom zaken in gang te brengen. De mens dient als een tussenpersoonbij de uitwerking van oorzaken op substanties.

Iets eten wanneer men honger heeft, medicatie innemen wan-neer men ziek is, een lucifer aanstrijken om een kaars aan te ste-ken, zuur gieten over zink om waterstof te verkrijgen, klei mengenmet kalksteen en dit opwarmen om cement te maken, een koe voe-den om melk te verkrijgen, een waterkrachtcentrale oprichten omelektriciteit op te wekken en iedere soort fabriek opzetten, zijn al-lemaal voorbeelden waarbij men, door de oorzaken te gebruiken,als een middel dient voor de schepping van nieuwe zaken. Ook de

[1] ‘Alî al-Ûshî overleed in 575 n.h. [1180 n.Chr.].

– 116 –

wil en de kracht van de mens zijn elk een oorzaak die Allah deVerhevene schept. Ook de mensen dienen als een middel bij hetscheppen door Allah de Verhevene. Allah de Verhevene wil opdeze manier scheppen. Dus, zeggen dat de mens iets heeft gescha-pen, is een uitspraak die getuigt van onwetendheid en die nietstrookt met het verstand en de religie.

De mensen dienen deze enige Schepper, die hen heeft gescha-pen, hen in leven houdt en de zaken die ze nodig hebben schept enhen deze stuurt, lief te hebben en Zijn dienaren en slaven te zijn.Met andere woorden, de schepsels dienen aanbidding te verrich-ten voor Hem, Hem te aanbidden, te gehoorzamen en te respecte-ren. Dat dit zo is staat uitgebreid geschreven in de 17e brief van het3e volume [van de Maktûbât van Imâm al-Rabbânî], dat aan hetbegin van pagina 11 van dit boek is terug te vinden. Deze godheiddie het noodzakelijke bestaan is en enig is, heeft zelf verklaard datZijn naam Allah is. Dienaren hebben niet het recht om Zijn Naam,die Hij heeft medegedeeld, te veranderen. Iets dat wordt gedaanzonder dat men er recht op heeft zal onrechtvaardig en zeer ver-achtelijk zijn.

Christenen en hun priesters geloven dat er drie scheppers be-staan. Onze bovenstaande teksten tonen aan dat de Schepper enigis en dat de leer van het christendom en de uitspraken van depriesters vals en verkeerd zijn.

Als er geen kennis is, dan zal de religie in rook opgaan en verdwijnen ronduit,In dat geval moet het volk, van de schande die als onwetendheid wordt beduid,

Proberen verlost te raken, in zijn volledigheid,Of is het soms niet genoeg, deze laatste les van rampzaligheid?

Als je zou nadenken waartoe deze les van rampzaligheid heeft geleid,Dan zouden je hersenen smelten en uit je ogen rollen als tranen, geheid.

Als je zou weten, wat ze betekenen deze laatste gebeurtenissen en voorval:Dit volk zal vergaan, indien het zich niet hervinden zal.

Immers, het zal een nieuwe schok waarlijk niet kunnen verdragen,Want ditmaal zal slaap de dood zijn en zal men niet kunnen ontwaken.

Men moet veel over de wetenschap leren en zijn gedrag verbeteren en versterken,

– 117 –

Met atoomkracht en als gewapende soldaten, verbonden aan de religie, moet men het volk sterken!

Op het gebied van strijdkracht en religieuze kennis, dient men gevorderd te zijn,Want enkel door deze twee zal het volk in rust en vrede zijn.

– II –

ISLAM EN CHRISTENDOM

VOORWOORD

We beginnen het onderdeel ‘Islam en Christendom’ van onsboek te schrijven met het uitspreken van de basmala. Moge lofprij-zing aan Allah de Verhevene zijn. Moge onze gunstige smeekbe-den aan Zijn geliefde Profeet Muhammad (vrede zij met hem), zijnFamilieleden en al zijn Metgezellen zijn!

Allah de Verhevene heeft alles, de levenden en levenlozen, uithet niets geschapen. Hij is de enige Schepper. Omdat Hij veel me-delijden heeft met de mensen, schept en stuurt Hij alles dat nodigis zodat zij op de wereld en na de dood gelukkig zullen zijn, metandere woorden, zodat zij in rust, vrede en comfort zullen leven.Deze zaken worden ni’ma (gunst) genoemd. Als de meest grote enmeest waardevolle van Zijn onuitputtelijke gunsten, heeft Hij hetrechte pad, dat leidt tot geluk, en het verdorven pad, dat leidt totbestraffingen, moeilijkheden en pijn lijden, van elkaar gescheiden.Hij heeft bevolen om altijd goedheden te verrichten, productief tezijn en om voor alles nuttig te zijn. Hij heeft bekendgemaakt datHij alle mensen ter verantwoording zal roepen door hen te latenherrijzen na de dood, dat degenen die hebben geloofd en goedhe-den hebben verricht in geneugten eeuwig in het Paradijs zullen le-ven, en dat degenen die niet hebben geloofd in datgene wat deprofeten (vrede en zegeningen zij met hen) verkondigden in eeu-wige bestraffingen en pijn in de Hel zullen verblijven. Zodus, be-ginnen we dit boek te schrijven door de Naam van de VerhevenAllah te gedenken en door op Zijn hulp te vertrouwen. We zienhet ook als een eervolle plicht om onze dankbaarheid en liefde teuiten aan de superieure personen die ‘profeten’ worden genoemden aan de meest superieure onder hen, de Laatste Profeet Muham-mad (vrede zij met hem), die Hij als tussenpersoon en boodschap-per heeft gekozen om aan de mensen het pad der geluk en vredete verkondigen.

– 118 –

Dit onderdeel van ons boek is geschreven in de vorm van een‘sleutel’ voor onze moslim broeders en zusters die niet weten hoede islam is verspreid en voor degenen die een andere religie aan-hangen en de principes van de islam willen leren. De islam – delaatste en meest perfecte van ‘s werelds bestaande religies – is opzeer humane en zeer logische principes gebaseerd. Zonder in de-tails te treden, behandelt dit onderdeel de principes van de islamen vergelijkt het met andere religies. Het geeft antwoorden op dekritiek die is gegeven door tegenstanders van de islam en heeft dezaken die vereist zijn om een goede moslim te zijn zo beknopt enduidelijk mogelijk uiteengezet.

Degenen die na deze informatie opgenomen te hebben, waar-devolle boeken over de islam willen lezen die door islamgeleerden(moge Allah de Verhevene hen genadig zijn) zijn geschreven, ad-viseren wij onze boeken te lezen die door de uitgeverij Hakîkat Ki-tâbevi in Istanbul in verschillende talen zijn gepubliceerd. De titelsvan deze boeken staan aan het einde van sommige van onze boe-ken vermeld.

Lees ook dit onderdeel van ons boek rustig en met bezinning!Laat het ook anderen lezen! Een onwetend mens kan geen goedemoslim zijn. Na de principes van de islam geleerd te hebben is hetimmers onmogelijk voor een persoon om niet met heel zijn hartdaaraan verbonden te raken. Na het lezen van dit onderdeel zultook u beter begrijpen wat voor verheven, heilige, logische en per-fecte religie de islam is en zult u het met hart en ziel omhelzen omop de wereld en in het hiernamaals redding en vrede te bereiken.

De Metgezellen waren de eerste der eersten,Voor de gemeenschap werden zij de gidsen.

Hun levens offerden zij op als eersten,Zo werden zij in rang het allerhoogst, ten zeerste.

De staat van spirituele verlichting, verleende Allah hen,En zo volgde de gemeenschap hen.

Zij werden de lichtvolle verlichting voor rechtleiding, het glas der liefde,Het kwam bij elk van hen aan het licht, de staat der liefde.

Zowel het pad der ware kennis, als de islam,Zij ondervonden vele voordelen, de mensen van de islam.

Er is geen noodzaak voor detail,Zij brachten de remedie voor hart en ziel.

– 119 –

Ook hebben de Metgezellen gereisd naar het land van de Byzantijnen,Waarop alle Byzantijnen vrede, rust en verlossing bereikten.

O Heer! Dag en nacht is dit onze wens! U bent Edelmoedig en Soeverein!Begunstig ons zodat we te allen tijde op het pad van de Metgezellen moge zijn!(en moge Allah tevreden met hen allen zijn)

– 1 –

HET GELOOF IN HET BESTAAN VAN ALLAH DE VERHEVENE

Al van kinds af aan begint de mens zich af te vragen vanwaaren hoe de dingen die hij om zich heen ziet tot stand zijn gekomen.Naarmate het kind zich ontwikkelt, zal het beseffen wat voorenorm meesterwerk deze wereld is waarop hij leeft en daardoorvan de ene verbazing in de andere vallen. Vooral wanneer hij stu-deert in het hoger onderwijs en de subtiliteiten begint te leren vanalle dingen en schepsels die we dagelijks om ons heen zien, zal zijnverbazing overgaan in bewondering. Wat is het een groot wonderdat de mensen alleen door middel van zwaartekracht kunnen blij-ven en leven op een bolvormige – waarvan de twee polen enigszinszijn afgevlakt – planeet, die van binnen vol zit met vuur en in deruimte met hoge snelheid op zichzelf draait. En de bergen, stenen,zeeën, levende wezens en planten om ons heen – door wat vooreen grote kracht zijn ze tot stand kunnen komen, ontwikkelen zeen vertonen ze vele verschillende eigenschappen. Terwijl een deelvan de dieren op de aarde loopt, vliegt een deel in de lucht en leefteen ander deel in het water. De zon zorgt voor de hoogste tempe-ratuur die we ons kunnen bedenken, het zorgt voor de groei vanplanten en door chemische veranderingen in sommige van hen teveroorzaken, zorgt het voor de totstandkoming van meel, suikeren nog vele andere stoffen. Alhoewel, de aarde is in het universumslechts een minuscuul bestaan. Het zonnestelsel, dat bestaat uit dezon en de daaromheen draaiende planeten, waartoe ook onze aar-de behoort, is een van de talloze stelsels waarvan het aantal onbe-kend is en die bestaan in het universum (heelal). Laten we eenklein voorbeeld geven ter toelichting op de enorme macht enkracht in het universum: de enorme energiebron die de mensen re-centelijk hebben verworven, is de atoomenergie die ze winnendoor de splijting of verbinding van atomen. Echter, indien de ener-gie van een atoombom die de mensen als ‘de grootste energiebron’

– 120 –

beschouwen, wordt vergeleken met de energie die vrijkomt tijdensgrote aardbevingen, dan ziet men dat de energie van de laatstge-noemde veel meer is dan de energie van tienduizenden atoom-bommen.

De mens is zich niet bewust van wat voor geweldige fabriek enlaboratorium zijn eigen lichaam is. Immers, zelfs enkel in- en uita-demen is een geweldig chemisch proces. De zuurstof die uit delucht wordt ingeademd, wordt na het verbranden van voedingstof-fen in het lichaam als koolstofdioxide uitgeademd.

Het spijsverteringsysteem is net als een fabriek. Nadat voe-dingsmiddelen en dranken die via de mond worden ingenomen enin de maag en darmen worden afgebroken en vermalen, wordt hetdeel dat nuttig is voor het lichaam in de dunne darm gefilterd en inhet bloed opgenomen en worden de overblijfselen uit het lichaamafgevoerd. Dit enorme proces vindt voortdurend en op automati-sche wijze plaats met een grote precisie. Het lichaam werkt dus alseen fabriek.

Net zoals er een apparaat in het lichaam van de mens bevindtdat verschillende stoffen met zeer complexe formules produceert,die verschillende chemische reacties tot stand brengt, analyseert,behandelt, zuivert, gifstoffen vernietigen, wonden heelt, verschil-lende stoffen filtert en energie afgeeft, bevat het ook een perfectelektrisch netwerk, een hefboom, een elektronische computer, eencommunicatiesysteem, een apparaat om licht op te vangen, een ap-paraat om geluiden te ontvangen, een apparaat voor het leverenen reguleren van druk, en een systeem ter bestrijding en vernieti-ging van microben. Het hart is bovendien een aanhoudend wer-kende fantastische pomp. Vroeger zeiden de Europeanen: “Het li-chaam van een mens bevat veel water, een beetje calcium, eenbeetje fosfor en wat anorganische en organische stoffen. Hierdoorbestaat de waarde van een menselijk lichaam uit slechts een paareuro.” Berekeningen die vandaag de dag aan Amerikaanse univer-siteiten worden gedaan, tonen aan dat de diverse waardevolle hor-monen, enzymen en vele organische stoffen die in het menselijk li-chaam voortdurend worden geproduceerd, tenminste miljoenendollars waard zijn. Een Amerikaanse professor zei zelfs: “Als weeen apparaat zouden maken die voortdurend zulke waardevollestoffen met regelmatig zou produceren, dan zou al het geld in dewereld niet genoeg zijn om dit te maken.” De mens bezit boven-dien naast al deze materiële perfectie ook zeer fantastische imma-teriële vermogens, zoals begrijpen, denken, onthouden, herinne-ren, oordelen, beslissen en liefhebben. Het is onmogelijk voor de

– 121 –

mensen om de waarde van deze vermogens te meten. Dit betekentdat de mens naast zijn lichaam ook een ziel (rûh) heeft. Het li-chaam sterft, maar de ziel niet.

Wanneer we aandachtig de wereld van dieren bekijken, brengtde eeuwige macht van Allah de Verhevene de mens in algeheleverbazing. Sommige levende schepsels zijn zo klein, dat we ze en-kel onder een microscoop kunnen zien. Om sommige van hen tekunnen zien (bijvoorbeeld om virussen te onderzoeken), zijn elek-tronische ultramicroscopen nodig die een miljoen keer kunnenvergroten.

De hoeveelheid kunstzijde die door de grootste spinnerijenmiddels verschillende machines wordt geproduceerd, is ver onderde hoeveelheid zijde die door een klein zijderupsje wordt geprodu-ceerd. Indien de lengte van een zeer kleine cicade vergroot zouworden ter grootte van de geluidproducerende apparaten die wijgebruiken, dan zouden volgens de uitgevoerde fijne berekeningenruiten breken en muren ineenstorten met het geluid dat het zoumaken! Evenzo, wanneer een vuurvliegje vergroot zou worden tergrootte van een grote straatlantaren, dan zou het een hele wijkkunnen verlichten zoals het daglicht. Is het mogelijk om niet volbewondering te staan tegenover zulke onbegrijpelijk perfecte engeweldige creaties? Volstaan deze niet om het bestaan, de hoog-heid, verhevenheid, grootsheid en macht van Allah de Verheveneaan te tonen? Dit universum, waarvan we slechts een zeer kleindeel zien, heeft dus een Schepper; een bezitter van enorme krachtdie we niet met ons verstand kunnen vatten. Deze Schepper moetonveranderlijk en eeuwig bestaand zijn. Deze Schepper is ALLAH DE VERHEVENE. Het eerste fundament in de islam ishet geloven in het bestaan van Allah de Verhevene en in Zijn At-tributen.

Wanneer we onze omgeving aandachtig bekijken en de ge-schiedenis lezen, zien we dat stoffen verdwijnen en andere stoffentot stand komen. Onze grootouders en oude volkeren zijn verdwe-nen, gebouwen en steden zijn vergaan. En na ons zullen anderentot stand komen. Volgens de natuurwetenschappen bestaan erkrachten die deze enorme veranderingen teweegbrengen. Dege-nen die niet geloven in Allah de Verhevene zeggen: “Deze zakenworden tot stand gebracht door de natuur. Alles wordt door dekrachten van de natuur geschapen.” Als wij hen vragen: “Zijn deonderdelen van een auto door krachten van de natuur bijeenge-bracht? Zijn ze bijeengebracht zoals een hoop puin die is opge-hoopt middels het effect van golven, die van de ene richting naar

– 122 –

de andere slaan, omdat het in stromend water terechtkwam?Komt een auto in beweging door botsingen van de krachten van denatuur?” Zullen ze dan niet lachend tegen ons zeggen: “Dat is tochonmogelijk? Een auto is een kunstwerk dat wordt gemaakt mid-dels het verstand, berekeningen en een plan en door de zorgvuldi-ge inspanningen van veel personen. Een auto wordt met voorzich-tigheid, begrip en nadenken en door de verkeersregels in acht tenemen door een bestuurder bestuurt”? Ieder schepsel in de natuuris ook zo een kunstwerk. Een blad van een plant is een fantastischefabriek. Een zandkorrel, een levende cel zijn elk een tentoonstel-ling van de fijne kunsten die de wetenschap vandaag de dag enig-zins heeft kunnen begrijpen. Datgene waarmee we vandaag op-scheppen als ‘wetenschappelijke uitvindingen en successen’, is hetresultaat van het kunnen zien en nabootsen van enkele van dezemooie kunsten in de natuur. Zelfs Darwin[1], de Britse arts diedoor degenen die tegen de islam zijn als hun leider wordt gepre-senteerd, zei het volgende: “Wanneer ik denk aan de artistiekesubtiliteiten in de bouw van het oog, is het net alsof ik mijn ver-stand ga verliezen uit verbazing.” Kan iemand die niet accepteertdat een auto middels krachten van de natuur, toevalligerwijs totstand is gekomen, beweren dat dit enorme universum – dat in elkopzicht een kunstwerk is – door de natuur is geschapen? Natuur-lijk kan hij dat niet beweren. Zou hij niet moeten geloven dat hetdoor een berekenende, plannende, wetende en oneindig machtigeSchepper is gedaan? Getuigt het niet van onwetendheid en dwaas-heid indien men zegt: “De natuur heeft het geschapen. Het is toe-valligerwijs ontstaan”?

De uitspraken van degenen die beweren dat de schepsels – dieAllah de Verhevene in een voor ons onberekenbare orde en har-monie heeft geschapen – per toeval zijn ontstaan, wijzen op onwe-tendheid en zijn in strijd met de wetenschap. Bijvoorbeeld: latenwe tien steentjes die zijn genummerd van één tot en met tien in eenzakje doen. Laten we deze met onze hand één voor één en in volg-orde uit het zakje proberen te halen, dus eerst die met nummeréén, daarna die met nummer twee en uiteindelijk die met nummertien. Wanneer men ziet dat het nummer van een steentje dat eruitwordt gehaald niet past in deze volgorde, dan moeten alle steentjesdie eruit waren gehaald direct weer in het zakje worden gegooiden dient men opnieuw ze er proberen uit te halen beginnend vanafnummer één. Zo is de kans dat de tien steentjes in volgorde van

[1] Darwin stierf in 1299 n.h. [1882 n.Chr.].

– 123 –

hun nummer achterelkaar eruit worden gehaald één op de tienmiljard. Als de kans dat tien steentjes binnen een bepaalde volgor-de worden opgesteld zo extreem klein is, dan is er geen mogelijk-heid en kans dat de talloze ordes in het universum toevalligerwijstot stand zijn gekomen.

In hoeverre is het mogelijk dat als een persoon die niet weethoe hij met een schrijfmachine moet schrijven, de toetsen van eenschrijfmachine bijvoorbeeld vijf keer willekeurig indrukt, het ver-kregen vijfletterwoord in het Nederlands of in een andere taal eenbetekenis uitdrukt? Indien hij een zin zou willen schrijven doorwillekeurig de toetsen in te drukken, zou hij dan een zin kunnenschrijven dat een betekenis heeft? Laat staan dat als er een blad-zijde tekst of een boek gevormd zou zijn door zo willekeurig detoetsen in te drukken; zou men dan de persoon die denkt dat debladzijde of het boek per toeval een bepaald onderwerp heeft ver-standig kunnen noemen?

Stoffen verdwijnen en uit hen komen andere stoffen tot stand.Echter, volgens onze recente kennis van de chemie, verdwijnen de105 elementen nooit. Enkel hun structuur verandert. Radioactieveprocessen tonen aan dat ook elementen en zelfs atomen verdwij-nen en dat materie in energie wordt omgezet. De Duitse natuur-kundige Einstein had zelfs de wiskundige formule voor deze om-zetting aangetoond.

Dat stoffen voortdurend veranderen en uit elkaar tot stand ko-men, komt niet uit het oneindige verleden. Men kan niet zeggen:“Zo is het gekomen en zo zal het verder gaan.” Deze veranderin-gen hebben een begin. Zeggen dat de veranderingen een beginhebben, betekent dat het bestaan van materie een begin heeft endat alles uit het niets is geschapen toen er nog niets bestond. Alsde eerste materie in de eerste plaats niet uit het niets geschapenzou zijn en het uit elkaar voortkomen tot in het oneindige verledenzou teruggaan, dan zou deze wereld nu niet-bestaand moeten zijn.Immers, voor het kunnen bestaan van de wereld in het oneindigeverleden, zou de materie die dat tot stand heeft gebracht eerderbestaand moeten zijn en voor het kunnen bestaan van deze mate-rie, zou daarvoor weer iets anders eerder bestaand moeten zijn.Het bestaan van de navolgende is afhankelijk van het bestaan vande voorafgaande. Als de voorafgaande niet bestaat, zal de navol-gende ook niet bestaan. ‘Oneindig in het verleden’ betekent zon-der een begin. Zeggen dat iets bestaat in het oneindige verledenbetekent dat het eerst bestaande, dus het begin, niet bestaat. Alshet eerst bestaande er niet is, kunnen de daarop volgende bestaan-

– 124 –

de dingen er ook niet zijn. Alles zou dan altijd niet-bestaand moe-ten zijn. Er kan geen reeks van ontelbaar aantal wezens bestaanwaarbij voor het bestaan van ieder wezen in deze reeks het be-staan van de voorafgaande vereist is. Ze zouden dan allemaal niet-bestaand moeten zijn.

Het is duidelijk geworden dat het huidige bestaan van de we-reld niet toont dat het als ‘bestaand in het oneindige verleden’ isgekomen, maar dat er een ‘eerst bestaande’ bestaat die uit hetniets is geschapen. Het is noodzakelijk om te geloven dat de we-reld uit het niets is geschapen en dat de huidige wereld bestaatdoor een geleidelijke opeenvolging van ontstaan uit dat eerste be-staan.

Degenen die ontkennen dat er een Schepper bestaat en bewe-ren dat alles door de natuur uit zichzelf tot stand is gekomen, zeg-gen: “In alle religieuze boeken staat geschreven dat de wereld inzes dagen is geschapen. Echter, de onderzoeken die vandaag dedag worden gedaan, in het bijzonder de zeer fijne berekeningendie met radio-isotopen worden uitgevoerd, tonen aan dat de we-reld miljarden jaren geleden is ontstaan.” Het feit dat de wereldmiljarden jaren geleden is ontstaan geeft echter geen informatieover de duur waarin het is geschapen, willen deze uitspraken vanhen een waarde hebben. Wat kunnen de zes dagen die staan ver-meld in de geopenbaarde boeken te maken hebben met de vieren-twintig uur durende dag van vandaag? De vierentwintig uur du-rende dag is een tijdmaat die door de mensen wordt gebruikt. Wijweten niet wat de duur is van een dag waarover in de geopenbaar-de boeken wordt gesproken. Elk van deze zes dagen kan volgensde tijdmaat die wij gebruiken geologische periodes zijn die eeu-wenlang duren. In het 5e vers van soera al-Sajda staat vermeld [in-terpretatie van de betekenis]: “De tijdmaat van één dag bij Allah,is duizend jaar volgens jullie berekening.” In het Nieuwe Testa-ment van de Heilige Schrift, in het 8e vers uit het 3e hoofdstuk vande 2e brief van Petrus staat vermeld: “Maar laat vooral dit u nietontgaan, geliefden, dat één dag bij de Heere is als duizend jaar enduizend jaar als één dag.”

Wij kunnen niet weten wanneer Âdam (vrede zij met hem), deeerste mens en eerste profeet, werd geschapen. We kunnen nietbeweren dat de mens vanaf de eerste dag dat de wereld werd ge-schapen zich op de wereld bevindt. De mens is door het bevel enhet scheppen van Allah de Verhevene op de wereld gekomen. Hetis onmogelijk om aan te nemen dat de neanderthaler, die volgensde evolutietheorie van Darwin als de eerste mens wordt aangeno-

– 125 –

men, zich geleidelijk heeft ontwikkeld tot de hedendaagse mens.En in het bijzonder, strookt het nooit met de kennis en de logicaom te beweren, zoals sommigen doen, dat de mens eerst op viervoeten liep en vele eeuwen later is op gaan staan. Het is immersonmogelijk dat een schepsel dat zo primitief is de perfectie vanvandaag bereikt. Om deze reden dienen we te aanvaarden dat desoort die op vier voeten liep geen mens is, maar een ander schepselmoet zijn die samen met vele andere oude schepsels is vergaan. Al-le religieuze boeken vermelden dat de eerste mens een homo sa-piens is, dus een schepsel dat op twee voeten loopt en kan denken.En werkelijk waar, zoals we hierboven hebben genoemd, heeftzelfs Darwin niet kunnen aantonen dat een schepsel dat op viervoeten loopt en niets verschilt van een dier, zou kunnen transfor-meren tot de hedendaagse mens.

Alle religieuze boeken hebben Âdam (vrede zij met hem) alsde eerste mens vermeld. Over Âdam (vrede zij met hem) vermel-den ze dat hij: “Met een os had geploegd, tarwe had gezaaid, eenhuis voor zichzelf had gebouwd en tien suhuf [kleine boeken] aanhem werden geopenbaard.” Het is duidelijk dat de eerste mens –die de vaardigheden bezat om runderen te temmen, een huis voorzichzelf te bouwen in plaats van in een grot te leven, tarwe te zaai-en en te oogsten en openbaring (wahy) ontving – in een tijd werdgeschapen dat de wereld vrij ontwikkeld was en helemaal niets temaken had met schepsels die op hun vier voeten liepen en in grot-ten leefden.

Een moslim gelooft als eerste met heel zijn hart in het bestaan,de grootsheid en eenheid van Allah de Verhevene, dat Hij niet isgeboren, noch heeft gebaard en dat Hij eeuwig en onveranderlijkis. Deze geloofsovertuiging is het eerste fundament van de islam.

– 2 –

PROFETEN, RELIGIES en GEOPENBAARDE BOEKEN

Wanneer Allah de Verhevene de mens schiep, heeft Hij hemvoorzien van ‘aql (verstand) en het vermogen om te denken. Datislamgeleerden (moge Allah de Verhevene hen genadig zijn) demens ‘khaywân al-nâtiq’ noemen, ofwel een denkend schepsel, ende filosofie “Ik denk, dus ik ben” van Descartes, drukken dit feitduidelijk uit.

Het grootste verschil met andere schepsels is het feit dat demens naast zijn lichaam een ziel heeft, kan denken, alle gebeurte-

– 126 –

nissen met zijn verstand kan beredeneren, met zijn verstand eenbeslissing kan nemen en deze beslissing kan uitvoeren, het goedeen het kwade kan onderscheiden, kan inzien dat hij een fout be-gaat en hierdoor spijt betoont, en dergelijke superioriteiten. Ech-ter, kan de mens dit zeer waardevolle vermogen dat hem is ver-leend in zijn eentje en zonder enige gids [wegwijzer] gebruiken?Kan hij in zijn eentje het juiste pad vinden en Allah de Verhevenekennen?

Wanneer we de geschiedenis bekijken, zien we dat wanneermensen zich in hun eentje voortbewegen, zonder een gids voorzich te hebben die is gestuurd door Allah de Verhevene, ze altijdnaar verkeerde wegen afdwalen. De mens had middels zijn ver-stand het bestaan van de Almachtige begrepen die hemzelf heeftgeschapen, maar had het pad dat tot Hem leidt niet kunnen vin-den. Degenen die de profeten niet hadden vernomen, zochten deSchepper in eerste instantie om zich heen. De zon die voor hen hetgrootste nut had, beschouwden ze als de schepper en begonnen hette aanbidden. Vervolgens, met het zien van de grote krachten vande natuur, de storm, het vuur, de stijgende zee, de vulkanen endergelijke, beschouwden ze deze als de assistentes van de schep-per. Ze begonnen voor elk van hen een beeld of symbool te ma-ken. Hieruit zijn afgoden ontstaan en zo zijn er verschillende afgo-den verschenen. De mensen vreesden voor hun woede en slacht-ten offers voor hen. Ze hadden bovendien zelfs mensen geofferdaan deze afgoden. Met iedere nieuwe gebeurtenis steeg ook hetaantal afgoden. Op het moment dat de islam verscheen, bevondenzich 360 afgoden in de grote en edele Ka’ba (het van steen ge-maakte vierhoekige gebouw in de eervolle stad Mekka). Kortom,de mens had Allah de Verhevene, die ENIG, zonder begin en eeu-wig is, hoe dan ook niet in zijn eentje kunnen kennen. Zelfs van-daag de dag zijn er mensen die de zon en het vuur aanbidden. Mendient zich hier niet over te verbazen, want zonder gids en in hetdonker kan men het juiste pad niet vinden. In het 15e vers van soe-ra al-Isrâ in de edele Koran staat vermeld [interpretatie van de be-tekenis]: “Wij bestraffen niet zolang Wij geen profeet hebben ge-zonden.”

Allah de Verhevene heeft profeten (vrede zij met hen) naar dewereld gestuurd om Zijn dienaren te leren hoe zij hun verstand endenkvermogen dienen te gebruiken die Hij hen heeft verleend, omhen Zijn eenheid bekend te maken en om de goede zaken van dekwade, schadelijke zaken te onderscheiden. Wat betreft menselij-ke eigenschappen zijn profeten mensen net zoals wij. Ook zij eten,

– 127 –

drinken, slapen en worden moe. Hun verschil met ons is dat hunintelligentie en redeneringsvermogen zeer superieur is, ze eenbeeldschoon karakter hebben en het vermogen bezitten om de ge-boden van Allah de Verhevene aan ons te verkondigen. De gebo-den en verboden van Allah de Verhevene worden dîn (religie, le-venswijze) genoemd. De religie die Muhammad (vrede zij methem) heeft medegedeeld, wordt islam genoemd. Profeten zijn degrootste gidsen. Degene die de islam heeft verkondigd is de laatsteen meest superieure Profeet, Muhammad (vrede zij met hem). Hetboek dat Allah de Verhevene naar hem heeft neergezonden, is deedele Koran (de Qur’ân al-karîm). Over dit onderwerp zal meerinformatie gegeven worden wanneer de islam hieronder wordt be-handeld. De leidende, gezegende uitspraken van Muhammad(vrede zij met hem) worden eervolle hadîth’s (overleveringen) ge-noemd. Deze zijn in verschillende waardevolle boeken vermeld.Er bestaan grote islamgeleerden die ons de edele Koran en de eer-volle hadîth’s uitleggen. Daarnaast bestaan er ook diegenen diegeen waarde en belang hechten aan deze religieuze gidsen en zeg-gen: “Zijn zulke geleerden nodig? Kan de mens niet een goedemoslim worden en het juiste pad vinden door het boek van de is-lam, de edele Koran, te lezen en de eervolle hadîth’s te bestude-ren?” Deze veronderstelling is zeer fout. Immers, een mens diegeen enkele informatie heeft over de principes van de islam, kanzonder een gids de diepe betekenis van de edele Koran en de eer-volle hadîth’s niet begrijpen. Zelfs de meest perfecte sporter zoekteen gids voor zichzelf wanneer hij een hoge berg gaat beklimmen.In een grote fabriek bevinden zich naast ingenieurs ook chefs envoormannen. Een werknemer die voor het eerst in zo een fabriekkomt, leert de fijnheid van zijn werk allereerst van de voormannenen vervolgens van de chefs. Indien hij in contact komt met een in-genieur voordat hij dit heeft geleerd, dan zal hij niets begrijpen vanzijn uitspraken en berekeningen. Zelfs een persoon die heel goedis in het gebruik van wapens, kan een nieuw wapen dat hem wordtgegeven niet juist gebruiken voordat hem geleerd wordt hoe datmoet. Om deze reden dienen we wat betreft de zaken omtrent re-ligie en geloof gebruik te maken van de werken van grote islamge-leerden die we de naam murshid al-kâmil (volmaakte spiritueleopleider) geven, om de betekenissen van de edele Koran en deeervolle hadîth’s te kunnen begrijpen. De meest superieuren on-der de volmaakte spirituele opleiders in de islam zijn de imams vande vier rechtsscholen. Dit zijn Imâm al-a’zam Abû Hanîfa, Imâm

– 128 –

al-Shâfi’î, Imâm Mâlik[1] en Imâm Ahmad ibn Hanbal (moge Al-lah hen allen genadig zijn). Deze vier imams zijn de vier basispila-ren van de islam. Om de betekenissen van de edele Koran en deeervolle hadîth’s correct te leren, dient men de boeken van eenvan hen te lezen. Er zijn duizenden geleerden geweest die de boe-ken van elk van hen toelichten. Degene die deze toelichtingenleest, zal de islam correct leren. De leerstellingen omtrent het ge-loof in al deze boeken zijn hetzelfde. Dit correcte geloof wordt hetgeloof van de ahl al-soenna genoemd. Verdorven, afwijkende pa-den van geloof die hier niet mee overeenkomen en later erbij zijnverzonnen, worden paden van bid’a (innovatie) en dalâla (dwa-ling) genoemd. De gemeenschappelijke principes die in alle reli-gies werden verkondigd door de profeten vanaf Âdam (Adam)(vrede zij met hem), zijn de principes van het geloof. Allah de Ver-hevene heeft geen verdeeldheid gewild onder de principes van hetgeloof. In de edele Koran, in het 159e vers van soera al-An’âm,zegt Hij tegen Zijn geliefde Profeet (vrede en zegeningen van Al-lah de Verhevene zij met hem) [interpretatie van de betekenis]:“Jij kan niets te maken hebben met degenen die zich in de religieopsplitsen tot groeperingen. Hun straf zal gegeven worden doorAllah de Verhevene.”

Wie zal degene die last heeft van zijn oog gaan raadplegen?Een wachter, een advocaat, een wiskundeleraar of een oogspecia-list? Natuurlijk gaat hij naar een specialist en leert hoe het verhol-pen kan worden. En degene die een remedie zoekt om zijn religieen geloof te redden, dient niet een advocaat, een wiskundige, eenkrant of bioscoop te raadplegen, maar een religiespecialist.

Om een islamgeleerde te worden, dient men de hedendaagsenatuurwetenschappen goed te beheersen, diploma’s te behalenaan de faculteiten van natuurwetenschappen en letterkunde, daar-naast een doctoraat te behalen en een specialisatie gedaan te heb-ben, de edele Koran en zijn betekenissen uit het hoofd te kennen,de duizenden eervolle hadîth’s en hun betekenissen uit het hoofdte kennen, gespecialiseerd te zijn in de twintig hoofdwetenschap-pen van de islam en de tachtig wetenschappen die de vertakkingenhiervan zijn goed te kennen, in deze wetenschappen de graad vanmujtahid bereikt te hebben, de fijne details van de vier rechtsscho-len te beheersen, en de rijpheid bereikt te hebben van de hoogstegraad in tasawwuf dat ‘wilâya al-khâssa al-Muhammadiyya’ wordtgenoemd.

[1] Mâlik ibn Anas overleed in 179 n.h. [795 n.Chr.] te Medina.

– 129 –

Het is zo goed als onmogelijk dat onwetenden, die hun eigenziekten en de remedie voor de ziekten in hun hart niet weten, on-der de eervolle hadîth’s diegenen uitkiezen en nemen die bij zichpassen. Islamgeleerden, die specialisten zijn van het hart en de ziel,hebben passend bij ieders bouw de remedie voor de ziel gekozenuit de eervolle hadîth’s en deze bekendgemaakt en opgeschreven.Onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) is alsde hoofdarts die honderdduizenden medicijnen klaarmaakt vooreen wereldapotheek en de awliyâ (vrienden van Allah) en geleer-den zijn als de assisterende artsen onder zijn bevel, die deze klaar-gemaakte medicijnen uitdelen aan de hand van de klachten van depatiënten. Indien we voor onszelf een medicijn pogen te vinden uitde honderdduizenden eervolle hadîth’s, terwijl we onze ziekte nietkennen en de medicijnen niet herkennen, dan zal er een allergi-sche reactie, dus een tegenovergesteld effect ontstaan waarbij wezullen boeten voor onze onwetendheid en schade zullen ondervin-den in plaats van voordeel. Om deze reden staat in een eervollehadîth: “Degene die de edele Koran interpreteert op grond vanzijn eigen verstand en zijn eigen gedachten en kennis, [die een ver-zonnen tafsîr (exegese, verklaring van de edele Koran) schrijft diein strijd is met de tafsîr-boeken die door religieuze grootheden zijnopgesteld vanuit hetgeen onze Profeet (vrede en zegeningen vanAllah zij met hem) en de eervolle Metgezellen (moge Allah deVerhevene tevreden zijn met hen allen) hebben medegedeeld]wordt een ongelovige.” Doordat personen die geen rechtsschoolvolgen deze subtiliteit niet kunnen begrijpen, verbieden zij het le-zen van de boeken van de geleerden van ahl al-soenna (moge Al-lah de Verhevene hen genadig zijn) door te zeggen: “Iedereenmoet de Koran en de hadîth’s lezen, men moet zijn religie zelfhieruit begrijpen en de boeken van de rechtsscholen niet lezen.”Ze dwalen zo erg af dat ze over de informatie in deze boeken be-weren dat het neerkomt op ‘het niet geloven in Allah de Verheve-ne’ en ‘het toekennen van een deelgenoot aan Hem’. Op deze ma-nier hinderen ze de mensen van het leren van de werkelijke essen-tie van de islam en leveren ze schade in plaats van voordeel.

Laten we het nu hebben over religies. Vandaag bestaan er overde wereld drie geopenbaarde religies die het bestaan van Allah deVerhevene mededelen:

1 – HET JODENDOM: Het jodendom is een religie die met dekomst van de islam is opgeheven en is de religie van degenen on-der de zonen van Isrâîl (Israël) die geloofden in Mûsâ (Mozes)(vrede zij met hem) en van de mensen die zich via hen hebben ver-

– 130 –

menigvuldigd en zijn voortgekomen tot de dag van vandaag.Ya’qûb (Jakob) (vrede zij met hem) is de zoon van Ishâq (Isaak)(vrede zij met hem), die de zoon is van Ibrâhîm (Abraham) (vredezij met hem). Een andere naam van de edele Ya’qûb is Isrâîl (Is-raël). Isrâîl betekent in het Arabisch ‘Abdullâh, wat ‘dienaar vanAllah’ betekent. Hierdoor worden de mensen die zijn voortgeko-men uit de twaalf zonen van Ya’qûb (vrede zij met hem) Banû Is-râîl (de zonen van Israël) genoemd. Mûsâ (vrede zij met hem) waseen grote profeet. Hij werd gezonden naar de zonen van Israël. Dezonen van Israël vermenigvuldigden zich in Egypte. Ze hieldenzich vast aan hun religie en verrichtten aanbidding. Ze werdenechter [door farao’s] onderdrukt en beledigd. Volgens een overle-vering werd Mûsâ (vrede zij met hem) 1705 jaar voor ‘Îsâ (Jezus)(vrede zij met hem) in Egypte geboren. Tot zijn veertigste leefdehij in het paleis van de Farao. Later ontmoette hij zijn verwantenen ging hij naar Midjan. Hij huwde de dochter van Shu’ayb (Jetro)(vrede zij met hem). Hij ging op pad om terug te keren naar Egyp-te. Onderweg, op de berg Sinaï, sprak hij met Allah de Verhevene.Allah de Verhevene gaf hem de ‘Tien Geboden’ (de ‘Awâmir al-Ashara’). Mûsâ (vrede zij met hem) verkondigde deze Tien Gebo-den. Mûsâ (vrede zij met hem) haalde de zonen van Israël uitEgypte. Op de berg Sinaï sprak hij nogmaals met Allah de Verhe-vene. Hij verkondigde aan de zonen van Israël dat er in een enigegod geloofd moet worden. Hij bracht hen het Tawrât (Thora) ge-naamde boek dat Allah de Verhevene heeft neergezonden. Hijhad hen echter niet kunnen brengen naar het land dat hen was be-loofd. Het wordt geschat dat hij in 1625 v.Chr. is overleden. De zo-nen van Israël hadden deze goddelijke bevelen van hem maar nietkunnen vatten. Jeruzalem werd twee keer v.Chr. veroverd doorhet Assyrische Rijk en in het jaar 135 n.Chr. door de Romeinen,waarbij ze de meeste joden hadden afgeslacht. De exemplaren vande Thora hadden ze verbrand; de Thora werd vergeten. De jodenverketterden met verloop van tijd. Ze verdeelden zich in 71 groe-peringen. Ze veranderden de Thora. Ze schreven het Talmoed ge-naamde religieuze boek dat bestaat uit de twee delen de Misjna enGemara. Het boek Mîzân al-mawâzîn toont aan dat de boeken inde handen van de joden en de christenen die ze de Thora en Evan-geliën noemen, niet het Woord van Allah zijn. Het is een Perzischboek. Op pagina 257 hiervan staat: “Volgens de joodse geloofsleeris het zo, dat Allah de Verhevene ook bepaalde kennis aan Mûsâ(vrede zij met hem) heeft ingegeven, naast dat Hij de Thora aanhem heeft geopenbaard op de berg Sinaï. Mûsâ (vrede zij met

– 131 –

hem) had deze kennis aan Hârûn (Aäron), Yûshâ (Jozua) en Ali-âzâr (Eliëzer) doorgegeven. Zij hadden het eveneens doorgegevenaan de navolgende profeten en uiteindelijk aan de verheven Yahû-dâ (Juda). Op zijn beurt had hij deze kennis, in de 2e eeuw n.Chr.,gedurende veertig jaar tot een boek omgevormd. Dit boek werdMisjna genoemd. In de 3e eeuw n.Chr. in Jeruzalem en in de 6eeeuw n.Chr. in Babylon werden er op de Misjna twee commenta-ren geschreven. Deze commentaren werden Gemara genoemd.De Misjna werd samen met een van de twee Gemara’s tot eenboek gevormd en dit boek werd Talmoed genoemd. De Talmoeddie tot stand kwam uit de Jeruzalemse Gemara wordt de Jeruza-lemse Talmoed genoemd en die tot stand kwam uit de Babyloni-sche Gemara wordt de Babylonische Talmoed genoemd. De chris-tenen stellen zich vijandig op tegenover deze drie boeken. Een vande redenen waarom zij zich vijandig opstellen, is omdat ze bewe-ren dat Sham’un (Simon), die het kruis had gedragen dat ze had-den gemaakt ter kruisiging van ‘Îsâ (Jezus) (vrede zij met hem) endie aanwezig was tijdens de kruisiging, een van de overleveraarsvan de Misjna was. De christenen ontkennen de moslims ook opgrond van het feit dat er in de Talmoed ook zaken staan geschre-ven die door de moslims worden geloofd.” Joden noemen hun re-ligieuze geleerden ‘rabbijnen’. Ze lezen de Talmoed zoals ze deThora lezen. Ali-âzâr is de zoon van Hârûn (vrede zij met hem).

2 – HET CHRISTENDOM: ‘Îsâ (Jezus) (vrede zij met hem)werd geboren uit een maagd genaamd de edele Maryam (Maria)en is net als ons een mens. In de edele Koran wordt dit punt dui-delijk vermeld en wordt er gesproken over de Rûh al-Quds (Hei-lige Geest). De betekenis hiervan is echter niet zoals de christenenveronderstellen; het betekent niet dat ‘Îsâ (vrede zij met hem) dezoon is van Allah. De term Heilige Geest symboliseert het feit datAllah de Verhevene van Zijn ‘verheven verlossende macht’ aan‘Îsâ (vrede zij met hem) heeft verleend. ‘Îsâ (vrede zij met hem)trachtte de joden duidelijk te maken dat ze zich in ketterij (dwa-ling) bevonden en dat het juiste pad het pad was dat hij toonde. Dejoden daarentegen verwachtten dat de verlosser op wie zij wacht-ten een persoon zou zijn die zeer streng, hard, agressief en onver-zettelijk zou zijn, die de joden zou bevrijden uit hun gevangen-schap door andere volkeren. Ze geloofden niet in ‘Îsâ (vrede zijmet hem). Ze hadden hem aangeklaagd bij de Romeinen en zichtegen hem verzet, denkend dat hij een valse profeet was. Volgenshun eigen geloofsovertuiging hadden ze hem gekruisigd. [De islamheeft medegedeeld dat degene die werkelijk werd gekruisigd niet

– 132 –

‘Îsâ (vrede zij met hem) was, maar dat juist Asharyut Yahûdâ (Ju-das) werd gekruisigd die hem voor een kleine hoeveelheid geldhad verraden aan de Romeinen.] De onderzoeken die vandaagdoor christelijke historici worden uitgevoerd, tonen aan dat ‘Îsâ(vrede zij met hem) niet is gestorven aan het kruis. Ook een per-soon genaamd John Reban had hierover een zeer goedverkopendwerk gepubliceerd in het jaar 1398 n.h. [1978 n.Chr.]. Het is nietbekend wat voor resultaat deze onderzoeken zullen opleveren.Echter, de mythe van de christenen over dat ‘Îsâ (vrede zij methem) “aan het kruis is gestorven en dat God de Vader Zijn eigenenige Zoon heeft opgeofferd voor de zondaren” wordt nu al vanafzijn wortel verwoest. Zo laten christelijke historici vandaag de dageen grote klap in de kerken vallen. De joden hadden verwacht datde ware Masîh (Messias) binnen een korte periode zou komen.Een van de hedendaags bekende joodse historici heeft echter ge-zegd: “Terwijl we tweeduizend jaar hebben gewacht, is er nogsteeds geen verlosser gekomen. Waarschijnlijk was Jezus werkelijkde Messias. Wij hebben zijn rang en waarde niet kunnen doorzienen hebben deze grote profeet, die als verlosser naar ons was geko-men, gekruisigd.”

Aan ‘Îsâ (vrede zij met hem) werd een boek geopenbaard ge-naamd de Injîl (het Evangelie). Echter, de joden hadden dit boekbinnen tachtig jaar vernietigd. De Kitâb al-Muqaddas (de HeiligeSchrift), die later is ontstaan en waarvan de christenen geloven dathet is gezonden door Allah de Verhevene, bestaat uit twee delen.Het eerste deel heet ‘Ahd al-‘Atîq, ofwel het Oude Testament,waarvan wordt geloofd dat het de verkondigingen van de profetenbevat die tot aan die tijd waren gekomen en in het bijzonder dievan Mûsâ (vrede zij met hem). Het tweede deel heet ‘Ahd al-Ja-dîd, ofwel het Nieuwe Testament, dat de boeken bevat die het le-ven van ‘Îsâ (vrede zij met hem), zijn verrichte daden en verkon-digde raadgevingen omvatten, die zijn geschreven door Matteüs,Marcus, Lucas en apostel Johannes die geloofden in ‘Îsâ (vrede zijmet hem). Bij de opstelling van het Evangelie werd niet die grotezorgvuldigheid getoond als bij de vastlegging van de edele Koran.Er werden zeer veel verkeerde gedachtes, mythes en bijgelovighe-den toegevoegd aan de werkelijke informatie. In de Arabische Ri-sâla al-samsâmiyya en de Turkse Idâh al-marâm, de gedrukte boe-ken van professor Hâji ‘Abdullâh Abdi Bey uit Bitola (in huidigMacedonië) die in 1303 n.h. [1885 n.Chr.] is overleden, is uitgebrei-de informatie over evangeliën te vinden. Immers, ook het bestaanvan evangeliën die zeer nauw lijken op het ware Evangelie is van-

– 133 –

daag bekend. De meest belangrijke van deze is het Evangelie van BARNA-

BAS. Barnabas was een jood die in Cyprus werd geboren wienswerkelijke naam JOSEPH was. Hij was een van de vooraanstaan-den die geloofden in ‘Îsâ (vrede zij met hem) en bezat een belang-rijke positie onder de apostelen. De bijnaam BARNABAS diehem werd gegeven, betekent ‘raadgever, iemand die aanmoedigttot het goede’. De christelijke wereld kent Barnabas als een groteheilige die samen met Paulus (Saint Paul) het christendom gingverspreiden; jaarlijks wordt er op 11 juni een feestdag voor hemgehouden. Barnabas had de zaken die hij van ‘Îsâ (vrede zij methem) had gehoord en geleerd zonder een enkele wijziging aan tebrengen, vastgelegd. Dit Evangelie ging in de eerste driehonderdjaar van het christendom, samen met de andere evangeliën, vanhand tot hand rond en werd gelezen. Toen het Concilie van Nicea(het hedendaagse Iznik, Turkije) in het jaar 325 n.Chr. had beslo-ten dat alle evangeliën in het Hebreeuws vernietigd moesten wor-den, werd ook het Evangelie van Barnabas vernietigd. Er werd na-melijk een gebod vervaardigd waarbij degenen die buiten de vierEvangeliën een evangelie zouden lezen of in bezit zouden hebben,vermoord zouden worden. De andere evangeliën waren naar hetLatijn vertaald, maar het Evangelie van Barnabas was plotselingverdwenen. Enkel een afschrift dat was overgebleven van hetEvangelie van Barnabas dat paus Damasus in het jaar 383 n.Chr.toevalligerwijs in handen had gekregen, had hij bewaard in de pau-selijke bibliotheek. Het Evangelie van Barnabas dat daar bleef totin het jaar 993 n.h. [1585 n.Chr.] werd door Fra Marino (Fra bete-kent in het Italiaans ‘broeder’ en ‘priester’), de vriend van pausSixtus, in de bibliotheek gevonden en hij toonde er veel belangstel-ling voor. Immers, circa in het jaar 160 n.Chr., werd door de be-kende christelijke geestelijke IRENEÜS (130-200 n.Chr.) naar vo-ren gebracht dat “er maar één God bestaat en dat Jezus niet dezoon is van God” waarna hij zei dat “Paulus de verkeerde geloofs-overtuiging van het aanbidden van de Drie-eenheid (Triniteit), of-wel drie Goden, aan de geloofsleerstellingen van de christenen wil-de toevoegen, doordat hij was beïnvloed door de gewoonte van deRomeinen waarin vele goden werden aanbeden.” Hij toonde hetEvangelie van Barnabas als bewijs – dat de eenheid van Allah deVerhevene vermeldt – voor zijn bekritisering van Paulus. Fra Ma-rino die hiervan afwist, had het Evangelie van Barnabas met groteaandacht gelezen en het circa tussen de jaren 992-998 n.h. [1585-1590 n.Chr.] naar het Italiaans vertaald. Nadat dit Italiaanse ma-

– 134 –

nuscript vele bezitters had gekend, kwam het in handen van CRA-MER, een van de raadgevers van de koning van Pruisen. Cramerhad dit waardevolle manuscript in het jaar 1120 n.h. [1713 n.Chr.]aan prins Eugenius van Savoye (1073-1149 n.h. [1663-1736 n.Chr.])geschonken, die grote bekendheid had verworven in Europa door-dat hij de Turken in Senta had overwonnen en Hongarije en hetkasteel van Belgrado had terugveroverd. Nadat prins Eugeniuswas overleden, werd het Evangelie van Barnabas samen met zijnprivé bibliotheek overgebracht naar de Koninklijke Bibliotheek(Hofbibliothek) in Wenen in 1151 n.h. [1738 n.Chr.].

De heer en mevrouw RAGG, de twee Britten die als eerste deItaliaanse vertaling van het Evangelie van Barnabas in deze bibli-otheek hadden gevonden, vertaalden dit naar het Engels. DezeEngelse vertaling werd in het jaar 1325 n.h. [1907 n.Chr.] in Oxfordgedrukt. Echter, ook deze vertaling was op mysterieuze wijze ver-dwenen. Slechts één exemplaar van deze vertaling is te vinden inhet British Museum en één in de Library of Congress in Washing-ton (Amerika). De Pakistaanse koran-vereniging ‘Qoran Council’was er met veel moeite in geslaagd om het Engelse exemplaar nog-maals te drukken in het jaar 1393 n.h. [1973 n.Chr.]. De onder-staande fragmenten zijn overgenomen uit dit boek.

Uit het 70e hoofdstuk van het Evangelie van Barnabas: “Jezuswerd zeer boos op Petrus die tegen hem zei: ‘Jij bent de zoon vanGod.’ Hij berispte hem. Hij zei tegen hem: ‘Eruit! Gaat weg vanmij! Jij bent de satan en wilt mij kwaad aandoen.’ Daarna keerdehij zich tot zijn apostelen en zei: ‘Wee u (schande over hen) die ditover mij beweren! Want God heeft mij het bevel gegeven om hente vervloeken.’”

In het 71e hoofdstuk staat: “Ik kan niemand zijn zonde verge-ven. Enkel God vergeeft de zonden.”

In het 72e hoofdstuk staat: “‘Ik ben op deze wereld gekomenom het pad voor te bereiden van de Gezant van God die het heilnaar de wereld zal brengen. Maar let u op! Laat u absoluut nietmisleiden totdat hij komt. Want, er zullen vele valse profeten ver-schijnen die mijn woorden zullen verdraaien en mijn Evangeliezullen vervalsen.’ Op de vraag van Andreas: ‘Vertel ons wat aan-wijzingen over deze Gezant over wie u vertelt dat die zal komen,zodat we hem kunnen kennen’, zei hij: ‘Deze Gezant zal niet in uwtijd komen. Enkele jaren na u, in een tijd waarin mijn Evangelievervalst zal zijn en van de ware gelovigen er hooguit dertig mensenover zullen zijn, zal hij komen. Juist op dat moment zal God uitmedelijden met de mensen Zijn Gezant zenden. Boven zijn hoofd

– 135 –

zal zich te allen tijde een witte wolk bevinden. Hij zal zeer machtigzijn, afgodsbeelden vernietigen en degenen die afgoden aanbiddenstraffen. Door hem zullen de mensen God kennen, Hem verheer-lijken en ik zal op een ware wijze gekend worden. Hij zal wraaknemen van degenen die zeggen dat ik iets anders ben dan eenmens.’”

In het 96e hoofdstuk staat: “God, in Wiens aanwezigheid mijnziel is, is levend. Hoewel God aan onze vader Abraham (Ibrâhîm)heeft beloofd dat Hij alle mensen uit zijn nageslacht zal begunsti-gen, ben ik niet die Messias [Gezant]. Wanneer God mij van dewereld neemt, zal de satan iedereen doen geloven dat ik God of dezoon van God ben. Hij zal deze vervloekte opruiing opnieuw totleven wekken. Mijn woorden en geloofsleer zullen zo dermate ver-valst worden, dat er al dan niet hooguit dertig gelovigen zullenoverblijven. Hierop zal God uit barmhartigheid met de mensenZijn Gezant zenden, omwille van wie Hij alles heeft geschapen.Deze Gezant zal uit het zuiden komen. Hij zal een grote macht be-zitten. Hij zal de afgodsbeelden vernietigen, degenen die afgodenaanbidden opheffen en een eind maken aan de heerschappij vande satan over de mensen. Met hem zal het heil van God de gelovi-ge mensen bereiken en degenen die in zijn woorden geloven, zul-len de verschillende gunsten van God verkrijgen.”

In het 97e hoofdstuk staat: “Op de vraag van de priester: ‘Watis de naam van de Messias over wie u het hebt en wat zijn de teke-nen van zijn komst?’ zei Jezus: ‘De naam van de Messias (Gezant)is van een schoonheid die zeer bewonderingwaardig is. Toen Godzijn ziel schiep, heeft Hij hem deze naam gegeven en heeft hem inhemelse pracht geplaatst en zei: “Wacht, o Ahmad! Omwille van uheb Ik het Paradijs, de wereld en zeer veel schepsels geschapen.Deze schenk Ik u. Degene die waarde hecht aan u, zal waarde heb-ben bij Mij. Degene die u vervloekt, zal door Mij vervloekt wor-den. Ik zal u als Mijn reddende Gezant naar de wereld zenden. Uwwoord zal puur waarheid zijn. De aarde en hemelen kunnen ver-dwijnen, maar uw pad zal voor altijd eeuwig zijn.’ ‘Zijn gezegendenaam is Ahmad.’ Hierop verhieven de mensen om Jezus heen hunstem en schreeuwden: ‘O Ahmad! Kom snel ter redding van dewereld!’”

In het 128e hoofdstuk staat: “Mijn broeders! Ik ben een mensdie is geschapen uit aarde (stof en klei). Net als u loop ik op aarde.Weet uw zonden en toon berouw! Broeders! De satan zal u mislei-den met de hulp van de Romeinse soldaten, door tegen u te zeggendat ik God ben. Geloof hen niet door te zien dat zij onder de vloek

– 136 –

van God zullen komen, doordat zij valse en bedriegelijke godenaanbidden.”

In het 136e hoofdstuk wordt, nadat er informatie is gegevenover de Hel, verteld hoe Muhammad (vrede zij met hem) zijn ei-gen gemeenschap van de Hel zal bevrijden.

In het 163e hoofdstuk staat: “Op de vraag van de apostelen:‘Wie zal die persoon zijn over wie u zegt dat die zal komen?’ zeiJezus met al de vreugde in zijn hart: ‘Zijn naam is Ahmad. Wan-neer hij komt, zullen er vruchtenbomen groeien op aarde, zelfswanneer het voor een lange tijd niet heeft geregend. Door de ge-nade van God die hij brengt, zullen de mensen in zijn tijd de mo-gelijkheid vinden om goede daden te verrichten. De genade vanGod zal net zoals regen over de mensen neerkomen.’”

Over de laatste dagen van ‘Îsâ (vrede zij met hem) geeft hetEvangelie van Barnabas de volgende informatie: [Hoofdstuk 215-222] “Toen de Romeinse soldaten het huis binnenkwamen om Je-zus op te pakken, hadden de vier grote engelen Gabriël (Jabrâîl),Rafaël (Isrâfîl), Michaël (Mîkâîl) en Uriël (Azrâîl) hem omarmten hem vanuit het venster ten hemel opgeheven op bevel van God.De Romeinse soldaten zeiden tegen Judas (Yahûdâ), die hen hadgeleid: ‘Jij bent Jezus!’ en pakten hem op. Ondanks al zijn ontken-ning, geschreeuw en gesmeek, hadden ze hem al slepend naar hetopgestelde kruis gebracht en gekruisigd. Daarna verscheen Jezusaan zijn moeder Maria (Maryam) en zijn apostelen. Tegen Mariazei hij: ‘Moeder, zoals u ziet ben ik niet gekruisigd. In mijn plaatsis de verraderlijke Judas aan het kruis gehangen en is gestorven.Pas op voor de satan! Immers hij zal er alles aan doen om de we-reld met verkeerde kennis te misleiden. Ik stel jullie getuige voorhetgeen jullie gezien en gehoord hebben.’ Vervolgens bad hij totGod voor de bescherming van de gelovigen en voor het tot berouwkomen van de zondaren. Hij keerde zich tot zijn discipelen en zei:‘Moge de gunst en genade van God met u zijn.’ Hierna hadden devier grote engelen hem weer ten hemel opgeheven voor de ogenvan zijn discipelen en zijn moeder.”

Zoals te zien is, had het Evangelie van Barnabas de komst vande Laatste Profeet Muhammad (vrede zij met hem) 600 of 1000jaar van tevoren bekendgemaakt. Het bespreekt de eenheid vanAllah de Verhevene en verloochent de Drie-eenheid.

In Europese encyclopedieën is de volgende informatie over hetEvangelie van Barnabas te vinden: “Het manuscript dat het Evan-gelie van Barnabas wordt genoemd, is een verzonnen boek dat in

– 137 –

de 15e eeuw werd geschreven door een Italiaan die de islam hadaanvaard.”

Deze verklaring is volledig verkeerd. Het Evangelie van Barna-bas werd al in de 3e eeuw n.Chr., dus 300 [werkelijk 700] jaar voorde komst van Muhammad (vrede zij met hem), uit omloop geno-men door excommunicatie. Blijkbaar stonden er ook in die tijdverhandelingen in die de EENHEID van Allah de Verhevene ende komst van een andere profeet na ‘Îsâ (vrede zij met hem) ver-meldden, die de fanatieke christenen niet aanstonden. Om dezereden is het niet mogelijk dat het werd geschreven door een per-soon van wie het onmogelijk is dat hij al moslim was vóór het beginvan de islam. Wat Fra Marino betreft, die het naar het Italiaanshad vertaald, hij was een katholieke priester over wie we geen en-kel bewijs in handen hebben omtrent zijn aanvaarding van de is-lam. Er is geen reden waarom hij de vertaling vervalst zou hebben.Men moet niet vergeten dat een lange tijd geleden, tussen de jaren300 en 325 n.Chr., vele belangrijke christelijke geestelijken niethadden aanvaard dat ‘Îsâ (vrede zij met hem) de zoon is van Allahen hadden het Evangelie van Barnabas voorgelegd om aan te to-nen dat hij een mens is net zoals wij. De meest belangrijke onderhen was Lucianus, de bisschop van Antiochië (het huidige Antak-ya, Turkije). Degene die echter nog bekender was dan hem, waszijn discipel ARIUS (270-336 n.Chr.). Arius werd geëxcommuni-ceerd door ALEXANDER, de bisschop van Alexandrië en laterde patriarch van Constantinopel (huidig Istanbul). Hierop gingArius naar zijn vriend Eusebius, de bisschop van Nicomedia (hui-dig Izmit, Turkije). Arius had zo veel aanhangers om zich heenverzameld dat zelfs Constantijn, de keizer van Byzantium, en zijnzusje toetraden tot het arianisme dat hij had opgericht. Hierna hadHONORIUS, die een paus was in de tijd van Muhammad (vredezij met hem), naar voren gebracht dat ‘Îsâ (vrede zij met hem) en-kel een mens was en het geloof in drie goden verkeerd was. [PausHonorius, die in 630 n.Chr. was gestorven, werd 48 jaar na zijndood officieel geëxcommuniceerd (geanathemiseerd) door hetConcilie dat werd gehouden in Constantinopel in het jaar 57 n.h.(678 n.Chr.)] L.F.M. SOZZINI, die werd beïnvloed door CAMIL-LO, een Siciliaanse priester, deed in het jaar 954 n.h. [1547 n.Chr.]een beroep op de Fransman Johannes CALVIJN (915-971 n.h.[1509-1564 n.Chr.]), een van de grootste geestelijken van de chris-tenen en de oprichter van het calvinisme, en zei uitdagend: “Ik ge-loof niet in de Drie-eenheid, ‘een drievoudige God’.” Hij maakteduidelijk dat hij het arianisme had verkozen en verwierp de be-

– 138 –

langrijke christelijke geloofsovertuiging over “de erfzonde vanAdam en dat Jezus op aarde is gekomen voor de kwijtscheldinghiervan.” F.P. SOZZINI, een neef van deze persoon, publiceerdein 969 n.h. [1562 n.Chr.] een boek waarmee hij de goddelijkheidvan ‘Îsâ (vrede zij met hem) strikt had afgewezen. In 985 n.h. [1577n.Chr.] ging SOZZINI naar de stad Klausenburg in Transsylvaniëomdat SIGISMUND, de leider van dat land, de triniteitsleer (dedoctrine van de Drie-eenheid, ofwel Triniteit) had verworpen.Ook hier was bisschop Francis David (916-987 n.h. [1510-1579n.Chr.]) volledig tegen de triniteitsleer en had een stroming opge-richt waarin de Drie-eenheid werd verworpen. Deze stromingwerd in de stad Raków in Polen opgericht en de aanhangers ervanwerden socinianen genoemd. Zij geloofden allemaal in het arianis-me. Ons doel waarom we al deze historische informatie in dit klei-ne boek hebben opgenomen, is om de lezers van ons boek duide-lijk te maken dat vele verstandige christelijke geestelijken niet ge-loofden in de evangeliën die ze in handen hadden en dat ze hetEvangelie van BARNABAS als het correcte Evangelie haddenaanvaard. De pausen en hun cohorten die deze opstand zagen, de-den alles wat ze konden om het Evangelie van Barnabas uit de wegte ruimen.

In de Evangeliën en ook in het Oude Testament die de christe-nen vandaag in handen hebben, staat – ondanks alle vervalsing –geschreven dat er na ‘Îsâ (vrede zij met hem) een Profeet (vredeen zegeningen zij met hem) zal komen. In het 12e en 13e vers uithet 16e hoofdstuk van het Evangelie van Johannes wordt het vol-gende gezegd: “Nog veel heb ik tegen u te zeggen, maar u kunt hetnu niet dragen. Maar wanneer die komt, de Geest van de waar-heid, zal hij u de weg wijzen in heel de waarheden.” Deze tekst uithet Evangelie van Johannes staat op pagina 885 van de Turkse ver-taling van de Hebreeuwse Heilige Schrift, die in het jaar 1303 n.h.[1886 n.Chr.] is gedrukt door de drukkerij Boyaciyan Agob inIstanbul door Britse en Amerikaanse bedrijven die de Bijbel pu-bliceren, op deze manier geschreven: “Mijn vertrek is gunstig vooru. Immers, zolang ik niet vertrek, zal de Trooster niet komen.Wanneer hij komt, zal hij de wereld leiden en rechtzetten op de ge-bieden van zonde, vrede en orde. Nog veel heb ik tegen u te zeg-gen. Maar u kunt het nu niet verdragen. Maar wanneer die Geestder waarheid komt, zal hij u tot alle waarheden leiden. Hij zal im-mers niet uit zichzelf spreken, maar al wat hij hoort zal hij sprekenen de dingen die zullen plaatsvinden aan u bekendmaken. Hij zalmij honoreren, aangezien hij het van mij zal nemen en het aan u

– 139 –

zal mededelen.” Het woord ‘hij’ dat hier voorkomt, wordt in bij-belvertalingen en -exegeses aangegeven als ‘Geest’ of ‘HeiligeGeest’. Echter, in het Latijnse origineel staat het geschreven als‘PARACLET’; dit woord betekent ‘trooster’. Dit betekent dat depriesters ondanks al hun inspanningen, de uitdrukking “na mij zaler een Trooster komen” niet uit de Bijbel hebben kunnen verwij-deren. Daarnaast wordt in het 8e en de navolgende verzen van het13e hoofdstuk van ‘De eerste brief aan de Korintiërs’, een van debrieven die door PAULUS waren geschreven en die door de chris-tenen worden aanvaard als een onderdeel van de Heilige Schrift,het volgende gezegd: “De liefde vergaat nooit. Wat dan profetieënbetreft, zij zullen tenietgedaan worden, wat talen betreft, zij zullenophouden [zoals het Latijn en Oudgrieks], wat kennis betreft, zijzal tenietgedaan worden [zoals de kennis van de Middeleeuwen].Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele, maar wan-neer het Volmaakte zal gekomen zijn, zal wat ten dele is, tenietge-daan worden.” Deze tekst is ook op pagina 944 van de Turkse ver-sie van de Kitâb al-Muqaddas (Heilige Schrift) te vinden. Om dezereden zijn de christenen verplicht te geloven dat in de Bijbel, diezij vandaag in handen hebben en als correct aanvaarden, er ookfragmenten bestaan die de komst van een laatste Profeet (vrede enzegeningen zij met hem) vermelden.

Het Evangelie van Barnabas is in verschillende talen beschik-baar op het internet.

De Bijbel was oorspronkelijk in het Hebreeuws geschreven. Inde Middeleeuwen werd het onder de naam ‘ITALA’ naar het La-tijn vertaald. Toen de religie van ‘Îsâ (vrede zij met hem) zich be-gon te verspreiden, verzetten afgodendienaren en joden zich daartegen. De aanhangers van ‘Îsâ (vrede zij met hem) waren genood-zaakt om hun religie in het geheim voort te zetten. Ze verrichttenaanbidding in gebedshuizen die ze ondergronds, in rotsholten enin verborgen gebieden hadden opgericht. Ondanks al hun marte-lingen en kwellingen, konden de joden de verspreiding van hetchristendom niet voorkomen. Saulus, een van de vooraanstaandenonder de joden en een van de grootste vijanden van de christenen,had de leugen verzonnen waarin hij beweerde dat hij het christen-dom had aanvaard en dat ‘Îsâ (vrede zij met hem) hem als discipelhad aangewezen om niet-joodse volkeren tot het christendom uitte nodigen. [Heilige Schrift, Handelingen der Apostelen, hoofd-stuk 9.] Hij veranderde zijn naam in Paulus. Door zich voor tedoen als een zeer goede christen, heeft hij de religie van ‘Îsâ (vredezij met hem) vervalst. Hij verdraaide het monotheïsme (leer van

– 140 –

tawhîd, oftewel de eenheid van Allah) tot het trinitarisme (leervan de Drie-eenheid) en het jezusdom tot het christendom. Hijvervalste het Evangelie en zei: “Jezus is de zoon van God”. Hetdrinken van alcohol en het eten van varkensvlees stond hij dechristenen toe. Hij veranderde hun gebedsrichting (qibla) richtinghet oosten, waar de zon op komt. Hij voegde vele valsheden toeaan de religie die ‘Îsâ (vrede zij met hem) had verkondigd diedaartoe niet behoorden. Zijn verdorven ideeën begonnen zich teverspreiden onder de aanhangers van ‘Îsâ (vrede zij met hem). Zeverdeelden zich in groeperingen. Ze raakten verwijderd van hetjuiste pad van ‘Îsâ (vrede zij met hem) en verzonnen allerlei my-thes. Ze maakten verzonnen afbeeldingen en standbeelden van‘Îsâ (vrede zij met hem). Ze aanvaardden het kruisteken en be-schouwden dit als een symbool. Ze begonnen standbeelden en hetkruis te aanbidden. Met andere woorden, ze keerden weer terugnaar afgoderij. Ze beschouwden ‘Îsâ (vrede zij met hem) als dezoon van Allah. ‘Îsâ (vrede zij met hem) had daarentegen absoluutniet zoiets tegen hen gezegd en had enkel gesproken over de Hei-lige Geest (Rûh al-Quds), oftewel de macht die Allah de Verheve-ne aan hem had toegekend. De christenen die zowel in Allah, in‘Îsâ, die ze als Zijn zoon aanvaarden, alsook nog in de HeiligeGeest moesten geloven, raakten verwijderd van het geloof “datALLAH DE VERHEVENE enig en de onveranderlijke Schepperis” – de basis van alle ware religies – en kwamen in de belachelijkepositie terecht waarbij drie goden tegelijkertijd worden aanbeden.(Dit wordt ‘Drie-eenheid’ of ‘Triniteit’ genoemd).

Toen het christendom mettertijd de officiële religie van grotestaten werd, begon er in de Middeleeuwen een vreselijke tijd vanonderdrukking. De beginselen van menselijkheid, barmhartigheiden mededogen die ‘Îsâ (vrede zij met hem) had verkondigd, wer-den totaal vergeten. In plaats hiervan hadden de christenen zichfanatisme, wrok, haat, vijandigheid en wreedheid toegeëigend. Innaam van het christendom pleegden ze onvoorstelbare wreedhe-den. Ze hadden getracht alle werken te vernietigen van de oud-Griekse en Romeinse beschavingen. Ze hadden zich verzet tegende kennis en de natuurwetenschappen. Iemand zoals Galileo Ga-lilei[1], die door het lezen uit de boeken van islamgeleerden hadverkondigd dat de aarde om zijn eigen as draait, beschuldigden zevan ongeloof en dreigden hem te vermoorden als hij zijn woordenniet zou terugnemen. Jeanne d’Arc (Joan of Arc), die streed voor

[1] Galilei stierf in 1051 n.h. [1642 n.Chr.].

– 141 –

haar land, werd al levend verbrand doordat ze werd beschuldigdvan hekserij. Dat Michel Servé, een Spaanse dokter en theoloog,een boek had geschreven om mede te delen dat ‘Îsâ (vrede zij methem) een profeet en dienaar is en ter verwerping van de Drie-een-heid en goddelijkheid van ‘Îsâ (vrede zij met hem), en dat hij in960 n.h. [1553 n.Chr.] in Genève levend werd verbrand met aan-sporing van Calvijn, een van de oprichters van het protestantisme,staat geschreven in Qâmûs al-a’lâm en Larousse. Door de huive-ringwekkende inquisitierechtbanken op te richten, hadden ze hon-derdduizenden mensen onterecht, en heel vaak puur om hun rijk-dommen in handen te krijgen, als ‘ongelovige’ uitgeroepen en henvermoord door het uitvoeren van allerlei martelingen. De machtom zonden te vergeven dat enkel eigen is aan Allah de Verhevene,schreven ze toe aan de priesters. Zij vergaven zonden in ruil voorverschillende voordelen. Ze verkochten zelfs gebieden van het Pa-radijs. De pausen, hun hoogste religieuze leiders, domineerdenvrijwel de gehele wereld. Door verschillende schijnredenen had-den ze zelfs koningen geëxcommuniceerd, oftewel uitgeroepen totongelovige, en dwongen hen tot aan hun voeten te komen om ver-giffenis te vragen. De Duitse koning Hendrik IV (Henry)[1] die inhet jaar 469 n.h. [1077 n.Chr.] naar Canossa kwam om paus Gre-gorius te vragen zijn excommunicatie op te heffen, had midden inde winter dagen lang op blote voeten voor het paleis van de pausgewacht. Onder de pausen kwamen er zeer verschrikkelijke mis-dadigers voor. Borgia, die een van hen was, had zijn vijanden en degeestelijken die tot hen behoorden met allerlei vergif vermoord enhun bezittingen toegeëigend. Hij had iedere soort schande begaan.Hij leefde samen met zijn zusje als echtgenoot en vrouw. Maartoch werd hij beschouwd als een heilige en onfeilbare paus. Erwerden onlogische regels aan het christendom toegevoegd, zoalsdat priesters niet mogen trouwen, dat personen die getrouwd zijnabsoluut niet mogen scheiden en de noodzaak van de biecht (boe-tesacrament). Het leven op de wereld werd nagenoeg als zonde be-schouwd.

De islam die opkwam in de 7e eeuw n.Chr., straalde als eenlicht (nûr) in deze duisternis. Zoals we hierbeneden zullen zienwanneer de islam wordt besproken, is deze volledig op de meestperfecte, meest logische en meest humane principes gebaseerdeverheven religie onmiddellijk en gemakkelijk verspreid, zowel tenaanzien van de afgoderij alsook ten aanzien van het christendom

[1] Hendrik IV stierf in 498 n.h. [1106 n.Chr.].

– 142 –

waarvan de essentie is vervalst. Alle verstandigen omarmden dezenieuwe religie met beide armen. De moslims die met diep respectwaren verbonden aan kennis, natuurwetenschappen en prachtigeethiek, werkten hard door de geboden van Allah de Verhevene ende Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zij met hem)na te leven. In alle takken van de wetenschap deden ze vele nieu-we ontdekkingen en leidden ze vele genieën op. De woorden ‘che-mie (kimyâ)’ en ‘algebra (jabr)’ die vandaag worden gebruikt, zijnovergenomen uit het Arabisch. Dit en nog vele andere voorbeel-den tonen duidelijk de diensten die de moslims aan de wetenschaphebben geleverd. Moslims hadden in een korte tijd grote kennis-centra en madrassa’s (scholen) opgericht. Over de hele wereld ver-spreidden ze kennis, natuurwetenschappen, eerlijkheid, reinheid,prachtige ethiek en beschaving. Ze brachten de werken van Griek-se filosofen aan het licht en vertaalden deze naar het Arabisch; zetoonden hun verdorvenheden aan. Hirschfeld, een van de wereld-beroemde filosofen, zei: “Geen enkel volk is zo snel beschaafdkunnen worden als de Arabieren, die beschaafd werden door aan-vaarding van de islam.” Terwijl in de Middeleeuwen de christelijkewereld zich in een zeer duistere kerker bevond en de priesters hetleven op de wereld de mensen zuur maakten, leefden de moslimsen de andere mensen die leefden onder hun heerschappij in com-fort, ontspanning en vrede. De christenen vielen de moslims aanom de rijkdommen in de islamitische landen te pakken te krijgenen om hun bezittingen en geld toe te eigenen. Onder het mom vanhet in handen krijgen van Jeruzalem, dat door hen als heilig werdbeschouwd en dat in handen was van de moslims, hadden ze kruis-tochten gehouden (489-668 n.h. [1096-1270 n.Chr.]).

Tijdens hun kruistochten hadden ze ten onrechte het bloed vanveel moslims vergoten. Wanneer ze Jeruzalem binnenvielen, was –zoals zijzelf ook toegeven – het bloed van de moslims die in mos-keeën waren vermoord tot aan de buik van hun paarden gestegen.Salâhuddîn al-Ayyûbî[2] daarentegen, die later Jeruzalem weer vande christenen had terugveroverd, vertoonde grote grootmoedig-heid tegenover hen en liet de Engelse koning Richard I Leeuwen-hart (Richard, Coeur de Lion) die hij had gevangengenomen, weervrij. Sommige fanatieke, woedende christenen hadden zelfs detochten die later tegen het Ottomaanse Rijk werden gevoerd, be-schouwd als de kruistochten die tegen moslims werden gevoerd.Een Franse historicus was zo onbeschaamd om de Balkanoorlog in

[2] Salâhuddîn al-Ayyûbî overleed in 585 n.h. [1189 n.Chr.] te Damascus.

– 143 –

1330-31 n.h. [1912-13 n.Chr.] als ‘de grootste kruistocht’ te be-schrijven. Toen het islamitische rijk ANDALUSIË in 897 n.h.[1492 n.Chr.] door de Spanjaarden werd binnengevallen, haddende Spanjaarden alle moslims daar óf door het zwaard gehaald ófgedwongen om te bekeren tot het christendom. Dezelfde wreed-heid hadden ze ook toegepast op de Inca’s, het toenmalige in-heemse volk van Amerika. De Spanjaarden hadden dit arme, be-leefde volk uitgeroeid.

De verschrikkelijke belasteringen en leugens die christenenover de islam en zijn verheven Profeet vervaardigden, worden ooknu met al hun verachtelijkheid voortgezet. Tijdens de verschillen-de debatten die de Indiase Rahmatullâh Efendi (moge Allah deVerhevene hem genadig zijn) met Britse protestantse priestersvoerde in 1270 n.h. [1854 n.Chr.] in Delhi en later in Istanbul,bracht hij hen allen in een toestand waarin ze geen antwoord kon-den geven en de priesters op de vlucht sloegen. Deze grote over-winning, die deze islamgeleerde tegen de christenen had verkre-gen, en de antwoorden die hij hen had gegeven, schreef hijzelf inIstanbul. Dit boek werd onder de naam Izhâr al-haqq in het Ara-bisch in twee volumes gedrukt in het jaar 1280 n.h. [1864 n.Chr.];het is recent weer in Egypte gedrukt. De Turkse vertaling van het1e volume werd onder dezelfde naam in Istanbul gedrukt en deTurkse vertaling van het 2e volume werd onder de naam Ibrâz al-haqq in 1293 n.h. [1877 n.Chr.] in Bosnië gedrukt. Het werd ookgedrukt in de talen Engels, Frans, Gujarati, Urdu en Perzisch. Vande waardevolle islamitische boeken die met bewijzen antwoord ge-ven op de leugens en belasteringen in de vervalste Tawrât (Thora)en Injîl (Evangelie), is het Arabische boek Tuhfat al-arîb van ‘Ab-dullâh al-Tarjumân, het Perzische boek Mîzân al-mawâzîn dat Na-jaf ‘Alî in 1288 n.h. [1871 n.Chr.] in Istanbul had geschreven, hetboek al-Radd al-jamîl van Imâm al-Ghazâlî (moge Allah hem ge-nadig zijn) en het boek al-Sirât al-mustaqîm van Ibrâhîm FasîhHaydarî[1] door de uitgeverij Hakîkat Kitâbevi offset gedrukt.

Het is een zonneklare feit dat Muhammad (vrede zij met hem)zowel voordat zijn profeetschap aan hem werd bekendgemaakt alserna, nooit heeft gelogen en dat hij hierdoor – zelfs onder zijn vij-anden – bekend werd met de naam Muhammad al-Amîn (Muham-mad de Betrouwbare). De buitensporigheden van vijanden van deislam hadden hun ogen verblind en hun harten zo dermate ver-duisterd, dat ze zo in niveau waren gezakt om dit evidente feit te

[1] Ibrâhîm Haydarî overleed in 1299 n.h. [1881 n.Chr.].

– 144 –

verbergen van de mensen. Om de jongeren op te voeden tot vijan-den van de islam, poogden ze met verachtelijke leugens en belas-teringen de islam te bevlekken omdat ze geen enkel gebrek kon-den vinden in de islam en bij onze Profeet (vrede en zegeningenvan Allah de Verhevene zij met hem). Ten aanzien van een verhe-ven Profeet, die het toe-eigenen van goede eigenschappen en hetvermijden van slechte eigenschappen heeft bevolen, die het marte-len en schaden van mensen, overledenen en dieren op welke ma-nier dan ook streng heeft verboden en die de rechten van de mensstrikt heeft benadrukt, zijn zulke verachtelijke belasteringen eenbeschamende en afschuwelijke schandevlek voor de mensheid ende volkeren van de vrije wereld.

Ook onder de christenen verschenen er mensen die in opstandkwamen tegen de onderdrukkingen van de priesters en tegen hundoctrines die ver uit de buurt waren van verstand en logica. In 923n.h. [1517 n.Chr.] kwam een priester genaamd Luther in opstandtegen de paus. Hij vertaalde de Bijbel naar het Duits en verwijder-de zaken uit het christendom die zich oorspronkelijk niet bevon-den in de Bijbel, zoals “het niet mogen trouwen van priesters”,“het niet mogen scheiden van degenen die getrouwd zijn”, “debiecht (boetesacrament)” en “het aanbidden van het kruis”. Zorichtte hij in 931 n.h. [1524 n.Chr.] een nieuwe christelijke stromingop die het protestantisme wordt genoemd. Maar de triniteitsleer,dus het principe van ‘Vader, Zoon en Heilige Geest’, nam hij pre-cies over.

In 940 n.h. [1534 n.Chr.] kwam ook de Britse koning HendrikVIII in opstand tegen de paus en werd met zijn aanmoediging endwang de Anglicaanse (Anglo-Amerikaanse) kerk opgericht. Debekende Franse schrijver Voltaire (1105-1192 n.h. [1694-1778n.Chr.]) bracht in zijn werk ‘Candide’, dat hij in 1172 n.h. [1759n.Chr.] had geschreven, de priesters en hun geloofsovertuigingen –die zij verkeerd verkondigden en die vijandigheid tegen de weten-schap deden opwekken – ter sprake, alsook hun vele verschillendeoplichtingen en maakte hen belachelijk. De schrijvers die hiernadit soort werken hadden geschreven, hadden een grote rol ge-speeld in de totstandkoming van de Franse Revolutie in 1203 n.h.[1789 n.Chr.]. Na deze Revolutie hadden de priesters geen aanzienmeer. Jammer genoeg weken christenen af naar ongeloof in plaatsvan dat ze de islam aanvaardden, omdat de Britten – de grote vij-anden van de islam – de islam op een slechte wijze bekendmaaktendoor wahhabiet (wahhâbî) genaamde afgedwaalde personen on-der de moslims te brengen. Ook de Russische Revolutie in 1335

– 145 –

n.h. [1917 n.Chr.] door de bolsjewieken, poogde religie te vernieti-gen. Echter, nadat na verloop van tijd het effect van de Revolutieverzwakte, begonnen de mensen weer een grote macht voor zich-zelf te zoeken om te aanbidden. In het werk In de eerste cirkel vande bekende Russische schrijver Solzjenitsyn, die de Nobelprijsvoor de Literatuur had gewonnen, staat het volgende geschreven:“Zelfs Stalin[1], die de leider was van de communisten tijdens deTweede Wereldoorlog, geloofde in God en al knielend op degrond vroeg hij Hem om hulp.”

Ondanks dat het christendom vandaag tamelijk gezuiverd is ende priesters niet meer in grote aantallen zijn zoals voorheen, zijnde christenen niet verlost uit het duister. Tegenwoordig zijn er nogmaar weinig christenen die geloven in de Drie-eenheid.

Wanneer we een encyclopedie die in een westerse taal is ge-schreven raadplegen, bijvoorbeeld het artikel ‘JESUS’ uit de be-kende BROCKHAUS encyclopedie van de Duitsers, dan zien wehet volgende geschreven: “Jezus heeft veelvuldig over zichzelf ver-teld waarbij hij zei: ‘Ik ben de Mensenzoon’,” wat aantoont dateen opgeleide christen Jezus niet meer aanvaardt als de zoon vanGod. Degenen onder zulke personen die de mogelijkheid krijgenom de islam te bestuderen, raken bevrijd uit dwaling en bereikende ware religie van Allah de Verhevene, en verkrijgen zo Zijn gro-te gunsten. Degenen die daarentegen niet de mogelijkheid krijgenom de islam te bestuderen, worden volledig ongelovig en atheïs-tisch en treden in dwaling. Het feit dat er nu geen grote geleerdenmeer worden opgeleid onder de moslims, speelt hierin ook eengrote rol. Religieuze geleerden die tegenwoordig worden opgeleid,kunnen onder invloed van afgedwaalde groeperingen niet in hunprachtige religie vorderen en leren zo de islam niet op een waardi-ge manier kennen. De religie die de mens dichter bij Allah de Ver-hevene brengt en ervoor zorgt dat hij op de wereld in comfort envrede leeft en in het hiernamaals Zijn vergiffenis verkrijgt, is onge-twijfeld de islam.

3 – DE ISLAM: De islam is een religie die vrij is van alle bijge-lovigheden en legendes, die leugenaars afwijst, de mensen niet alszondaar maar juist als dienaar van Allah de Verhevene be-schouwd, hen de mogelijkheid biedt om tijdens hun leven te wer-ken en goed te leven, en die reinheid van het lichaam en de ziel be-veelt. De basis van de islam is het geloof in Allah de Verhevenedie ENIG is en het geloof in Zijn Profeet Muhammad (vrede zij

[1] Stalin, de tiran van Rusland, stierf in 1371 n.h. [1952 n.Chr.].

– 146 –

met hem), die een mens is net zoals wij en de geliefde dienaar vanAllah de Verhevene. In de islam is Muhammad (vrede en zegenin-gen zij met hem) een ma’sûm (zondeloos) en volmaakt mens. Al-lah de Verhevene heeft hem gekozen om Zijn geboden aan demensen te verkondigen. De islam aanvaardt en bevestigt alle pro-feten (vrede en zegeningen zij met hen); het heeft hen allen lief envereert hen. Wezenlijk staat in de oude religieuze boeken en in deware Thora en het ware Evangelie de komst van een laatste Pro-feet (vrede en zegeningen zij met hem) geschreven. Muhammad(vrede zij met hem) is de allerlaatste Profeet en na hem zal er nooitmeer een profeet komen.

Geloven dat Muhammad (vrede zij met hem) de Profeet is vanAllah de Verhevene, betekent erin geloven dat alle geboden enverboden die staan vermeld in de edele Koran die hij heeft mede-gedeeld, de geboden en verboden van Allah de Verhevene zijn enze allemaal aanvaarden en goedkeuren. Indien iemand op dezemanier gelooft maar enkele hiervan niet naleeft, zal hij zijn geloof(îmân) niet verliezen. Hij zal niet uit de islam treden. Indien hijechter niet bedroefd is wanneer hij zelfs één hiervan niet naleeft entrots is op de toestand waarin hij zich bevindt, dan zal hij niet ge-loofd hebben in de Profeet, zal hij zijn geloof verliezen en ongelo-vig worden. Indien hij zich met gebogen hoofd beschaamd voelt te-genover Allah de Verhevene en zijn hart bedroefd is wegens zijnongepaste gedrag, dan wordt duidelijk dat hij een sterk geloofheeft.

Hieronder zullen de beginselen van de islam behandeld wor-den. In de islam bestaan er geen verschillende riten, reformaties ofallerlei herdenkingsdagen zoals in het christendom. De islam be-veelt de mensen om eerlijk en eervol te leven en ook te genietenvan het leven. De tijdsperioden die het voor aanbidding heeft be-volen zijn kort. De essentie van aanbidding is zijn hart volledigverbinden aan Allah de Verhevene. Aanbidding wordt niet als eengewoonte verricht, maar wordt gedaan om in aanwezigheid vanAllah de Verhevene te staan en om Hem met hart en ziel te dan-ken en Hem te smeken. Een daad van aanbidding die voor riyâ [ui-terlijk vertoon, pronken] wordt uitgevoerd, wordt niet aanvaarddoor Allah de Verhevene. In soera al-Mâ’ûn van de edele Koranwordt eveneens vermeld [interpretatie van de betekenis]: “O MijnGezant, heb je diegene gezien die de Dag der Opstanding ontkent,een wees kwetst en zijn rechten afperst, de armen niet voedt en an-deren niet aanspoort ter verrichting van goedheden voor de ar-men? Er is een hevige bestraffing voor degenen die hun gebeden

– 147 –

met onachtzaamheid (ghafla) verrichten, die pronken (riyâ) en diede armenbelasting [het recht van de armen] niet geven.”

Het boek van de islam is de EDELE KORAN. De edele Koranis door Allah de Verhevene naar Muhammad (vrede zij met hem)neergezonden en is door hem aan zijn Metgezellen verkondigd.Toen de edele Koran als boek werd samengesteld en verveelvou-digd, werd het met grote zorgvuldigheid beschermd en is het tot opde dag van vandaag voortgekomen zonder dat er een enkel woordof een enkele letter ervan is veranderd. Geen enkel geopenbaardboek is zo eloquent (balîgh) als de edele Koran. Ondanks dat er in-middels veertien eeuwen zijn verstreken, behoudt het ook van-daag de dag zijn helderheid, bondigheid (i’jâz), eloquentie (balâg-ha) en welsprekendheid (fasâha).

Goethe (1749-1832 n.Chr.), een van ’s werelds beroemde letter-kundigen, zei in zijn werk genaamd West-Östlicher Divan (West-oostelijke divan) het volgende over de edele Koran: “Er bestaanvele herhalingen in de Koran. Wanneer we hem lezen, wordt ge-dacht dat deze herhalingen ons zullen vervelen. Echter, al gauwtrekt dit Boek ons naar zich toe. Het brengt ons tot bewonderingen uiteindelijk tot groot respect en eerbied.”

Naast Goethe zijn er ook vele andere beroemde intellectuelendie bewondering hebben voor de edele Koran. Laten we nog en-kele hiervan introduceren:

Prof. Edouard Monté zei: “Het boek dat de eenheid van Godop de meest zuivere, meest verheven, meest heilige en geloofwaar-dige manier vertelt, in een taal die geen enkel ander religieusboekkan overtreffen, is de edele Koran.”

Dr. Maurice, die de edele Koran naar het Frans vertaalde, zei:“De edele Koran is de meest prachtige onder de religieuze boekendie aan de mensheid zijn geschonken.”

Gaston Karr zei: “In de Koran, de bron van de islam, bevindenzich alle grondslagen waarop de beschaving van de wereld steunt.Zozeer, dat we dienen te accepteren dat onze beschaving van van-daag is gegrond op de basisvoorschriften die de edele Koran ver-meldt.”

De islam is gebaseerd op het principe van geestelijke en licha-melijke reinheid. Alle zichtbare en onzichtbare goedheden van devoorgaande religies heeft de islam in zich verzameld.

Er bestaan vijf fundamentele plichten die beslist uitgevoerdmoeten worden en die verplicht (fard) zijn voor degenen die tot deislam zijn toegetreden, dus de moslims: De eerste hiervan is het ge-

– 148 –

loven in de enige Allah en in Zijn Profeet en dienaar Muhammad(vrede zij met hem), de tweede is het gebed verrichten, de derde ishet vasten in de maand ramadân, de vierde is op bedevaart gaanen de vijfde is het geven van de armenbelasting.

De salât (of in het Perzisch ‘namâz’; het gebed) is een religieu-ze plicht die vijf keer per dag, wanneer hun voorgeschreven tijdenaanbreken, wordt uitgevoerd. Voordat men aan het gebed begint,is het noodzakelijk dat men de kleine rituele wassing (wudû) ver-richt dus zijn handen, gezicht en armen wast, mash (strijken meteen natte hand) over zijn hoofd uitvoert en zijn voeten wast. Zo-lang zich geen redenen voordoen die de kleine rituele wassingdoen verbreken, kan men een aantal keer het gebed verrichtendoor één keer de kleine rituele wassing uit te voeren. Het feit datdeze plicht vijf keer per dag wordt verricht, vormt geen belemme-ring in het uitvoeren van wereldse zaken. Wezenlijk is het zo, dathet kort durende gebed overal individueel verricht kan wordenzonder naar een moskee te gaan; ook bestaat de methode vanmash (strijken met een natte hand) over khuffs (lederen sokken),wat mogelijk maakt om de kleine rituele wassing te verrichten zon-der de schoenen uit te trekken wanneer men zijn kleine rituelewassing wil verversen. Het is zelfs mogelijk dat degenen die ziekzijn of zich bevinden op plaatsen waar geen water is te vinden, ineen staat van de kleine rituele wassing worden beschouwd door detayammum (droge rituele wassing) te verrichten met aarde. Het istoegestaan in noodzakelijke toestanden en wanneer er gevaar isvoor zijn leven en bezittingen tijdens het reizen om het gebed nate laten (qadâ’). Echter, zodra het excuus is vervallen, dient mendeze gebeden allemaal onmiddellijk te verrichten, dus in te halen.

Net zoals het gebed een samenstelling is van bewegingen die despieren en zenuwen versterken, reinigt het ook het hart en ver-edelt het karakter.

Sawm (vasten) betekent één maand in het jaar, in de maand ra-madân, zich alleen overdag onthouden van de zaken die het vastendoen verbreken. Een van de wereldse voordelen van het vasten isdat het de mensen leert wat honger en dorst betekent. Wie verza-digd is, zal nooit de toestand van een hongerig persoon begrijpenen geen medelijden met hem hebben. Naast dit zal het vasten menleren om de ziel van begeerte (de nafs) te beheersen. Doordat devastenmaand aan de hand van de maankalender wordt vastgesteld,begint het elk jaar ongeveer tien dagen eerder dan het jaar ervoor.Om deze reden valt het soms in de zomer en soms in de winter.Net zoals de zieken die het vasten in de zomer niet aankunnen, het

– 149 –

vasten in de winter kunnen inhalen (qâda), zo kunnen ook de zeeroude mensen die niet kunnen vasten hun plicht vervullen door inruil voor het vasten fidya (aflossing), dus sadaqa (liefdadigheid,aalmoezen) aan de armen te geven. Degenen die ook hiertoe nietin staat zijn, zal Allah de Verhevene niet verantwoordelijk stellen.

In de islam bestaat er geen dwang of onderdrukking. Allah deVerhevene heeft nooit gewild dat men aanbidding verricht doorzijn gezondheid op te offeren of door ziek te worden. Allah deVerhevene is zeer Edelmoedig, Vergevingsgezind en Genadevol.Hij vergeeft degenen die berouw tonen en is barmhartig met hen.

De zakât (armenbelasting) betekent dat de moslim die vol-doende inkomen heeft en wiens bezittingen – die meer dan de ba-sisbehoefte zijn – de grens van de nisâb hoeveelheid overschrijden,2,5% oftewel één veertigste van al zijn rijkdom één keer per jaaraan behoeftige moslims dient te geven. Deze verplichting (fard)geldt voor de hierboven genoemde vermogende moslims. Moslimsvan wie hun inkomen enkel toereikend is voor hun eigen levens-onderhoud, geven geen armenbelasting.

De hajj (bedevaart) betekent dat de rijke moslims, die geen en-kele schulden hebben en die voldoende onderhoudsgeld bij hunfamilie kunnen achterlaten voor gedurende hun reis, één keer inhun leven naar de stad Mekka gaan, daar de Ka’ba (het van steengemaakte vierhoekige gebouw in de eervolle stad Mekka) bezoe-ken en op de vlakte van ‘Arafât smeekbeden (du’â) verrichten totAllah de Verhevene. De bedevaart is verplicht voor de moslimsdie aan deze voorwaarden voldoen. Indien iemand levensgevaarloopt of vreest ziekt te worden door naar Mekka heen en terug tegaan, of indien degene die de bedevaart wil uitvoeren moeilijkhe-den ondervindt waardoor hij het lichamelijk niet aankan, danhoeft hij niet op bedevaart te gaan. Hij dient een ander in zijnplaats te sturen.

De vier rechtsscholen hebben elk hun eigen boeken ter onder-wijzing van de details en voorwaarden van deze daden van aanbid-ding en hoe ze correct uitgevoerd dienen te worden. Het is voor ie-dere moslim noodzakelijk om een rechtsschool te kiezen die voorhem gemakkelijk is en om zijn daden van aanbidding te leren doorte lezen uit de boeken van deze rechtsschool.

Het onderdeel van aanbidding van de islam blijft besloten tus-sen Allah de Verhevene en een dienaar. Enkel Allah de Verheve-ne zal diegene vergeven of bestraffen die een nalatigheid of gebrekheeft in deze aanbidding. Degenen die bestraft zullen worden, zul-

– 150 –

len bestraft worden door in vuur verbrand te worden in de plaatsdie Jahannam (Hel) wordt genoemd.

Wie zullen voor eeuwig in de Hel blijven? Degenen die het ge-bed niet verrichten? Degenen die zonden begaan? Nee! De vijan-den van Allah de Verhevene zullen eeuwig in de Hel verbranden.Degenen die zonden begaan, zijn niet de vijanden van Allah deVerhevene. Zij zijn Zijn schuldige dienaren. Zij lijken op een on-deugend, schuldig kind. Worden ouders vijandig tegenover hunondeugende kind? Natuurlijk worden zij dat niet. Ze zullen hemalleen een beetje berispen, maar ze blijven van hem houden.

De moslims geloven in zes primaire zaken, namelijk in Allah deVerhevene, de profeten (vrede en zegeningen zij met hen), de boe-ken, de engelen, dat het goede en het kwade komt van Allah, en inde verrijzenis na de dood. In alle oorspronkelijk ware religieswordt er ook in deze zaken geloofd.

Hierboven hebben we gezegd dat aanbidding besloten blijfttussen Allah de Verhevene en een dienaar. Echter, degenen dieeen ander bedriegen, het recht van een ander schenden, liegen, op-lichten, onrecht aandoen, onrechtvaardig zijn, pronken, degenendie hun ouders en ouderen niet gehoorzamen, zich verzetten tegenhun autoriteiten en regering, kortom, degenen die de geboden vanAllah de Verhevene niet nakomen en voor hun eigenbelang eenander beroven van zijn rechten of een ander bedriegen, zullen nietvergeven worden zolang ze niet zijn vergeven door de rechtheb-benden. Met andere woorden, Allah de Verhevene zal degenendie rechten van andere mensen of die van dieren hebben geschon-den niet vergeven en ondanks dat ze aanbidding verrichten, zullenze in de Hel terechtkomen en hun straf ondergaan.

Een van de rechten van de mens is het onmiddellijk betalen vande bruidsschat (mahr) aan de vrouw van wie men scheidt. Indienmen het niet betaalt, zal de straf op de wereld en de bestraffing inhet hiernamaals zeer hevig zijn. De meest belangrijke onder derechten van de mens waarvoor de meeste bestraffing geldt, is hetnalaten van al-amr bil-ma’rûf (aansporen tot het goede) aan zijnverwanten en degenen onder zijn bevel. Dit betekent afzien vanhet onderwijzen van de islamitische kennis aan hen. Het wordtduidelijk dat degene die door marteling of bedrog hen en alle an-dere moslims hindert in het leren van hun religie en het uitvoerenvan hun daden van aanbidding, een ongelovige en een vijand vande islam is. Moslims die niet één van de vier rechtsscholen volgen,worden ahl al-bid’a (‘mensen van de innovatie’, afgedwaalden) ge-noemd. Dat de ahl al-bid’a met hun woorden en teksten de ge-

– 151 –

loofsleer van de ahl al-soenna veranderen en de religie, het geloofvervalsen, is een groot gevaar voor de moslims.

Dit soort personen dienen, terwijl ze nog op de wereld zijn,spijt te hebben en het recht van de persoon wiens recht ze hebbengeschonden af te betalen, dus goed te maken; eerst dienen zij zichdoor hem te laten vergeven en daarna hun toevlucht te zoeken bijde barmhartigheid van Allah de Verhevene; zij dienen terughou-dend te zijn in het nogmaals uitvoeren van zo een slechte daad endoor vele goedheden te verrichten, dienen zij zich te laten verge-ven voor hun zonden. Dan zal Allah de Verhevene hun fouten ver-geven.

Voor degenen die door zich in te spannen nuttige kennis enwerken hebben achtergelaten met de gedachte om de mensheid tedienen, wordt gehoopt dat zij aan het einde van hun leven – ook alhangen zij een andere religie aan – rechtleiding van Allah de Ver-hevene zullen verkrijgen. De voorgaande moslims zeiden over ditsoort mensen dat ze “in het geheim een religie aanhangen.” Onderdit soort goedwillende en weldadige mensen weten we van dege-nen wiens ongeloof niet duidelijk is, niet waarin gelovend zij ko-men te overlijden. Echter, indien ze hun verstandsvermogen goedhebben gebruikt dat Allah de Verhevene hen heeft verleend, zediensten hebben geleverd zonder iemand kwaad te doen en den-kend aan het voordeel van alle mensen, en ze de principes van allereligies hebben bestudeerd, dan wordt gehoopt dat ze rechtleidinghebben verkregen en moslim zijn geworden.

Bijvoorbeeld, Bernard Shaw (1272-1369 n.h. [1856-1950n.Chr.]), een van de beroemde letterkundigen van de vorige eeuw,zei in een van zijn teksten: “De enige religie die in staat is om elkeeeuw aan te spreken, is de islam. Ik geloof erin dat de islam de re-ligie is die door het Europa van morgen aanvaard zal worden,” waterop wijst dat hij met zijn hart de islam heeft aanvaard.

De Duitse intellectueel en schrijver Emil Ludwig (1298-1367n.h. [1881-1948 n.Chr.]) schreef in een van zijn werken het volgen-de: “Ik had Egypte bezocht. Op een avond liep ik langs de kust vande Rode Zee. Plotseling hoorde ik midden in de stilte het geluidvan de gebedsoproep. Mijn gehele lichaam beefde uit vrees voorGod. Plots ontstond er in mij een verlangen om direct in het waterte duiken en net zoals de moslims de rituele wassing te verrichtenen vervolgens net als hen neer te knielen en te smeken tot God.”Toont dit niet dat er een licht van rechtleiding heeft gestraald, ookal was het maar tijdelijk, in het hart van deze schrijver?

– 152 –

Lord Hadley, die zo een licht van rechtleiding in zijn hart hadgevoeld, zei: “Na de eenvoudige maar tegelijkertijd de in licht stra-lende grootsheid van de islam gezien te hebben, is men net als eenpersoon die uit een donkere gang het daglicht heeft bereikt,” enaanvaardde de islam. Hoewel Allah de Verhevene degenen diezonder geloof (îmân) zijn overleden in het hiernamaals zal straf-fen, zal Hij hun straf verlichten omwille van de goedheden die zijvoor mensen hebben volbracht. Allah de Verhevene vermeldt inhet 7e en 8e vers van soera al-Zalzala in de edele Koran het vol-gende [interpretatie van de betekenis]: “Wie ook maar een grein-tje goeds doet, zal de beloning hiervan zien en wie ook maar eengreintje kwaads doet, zal de straf hiervan zien.” Een moslim zalzowel op de wereld als in het hiernamaals de beloning verkrijgenvan de goedheden die hij verricht, een ongelovige daarentegen zaldit enkel op de wereld verkrijgen. Het meest kwade der kwaadhe-den, is ongelovig zijn. Indien een persoon, die met de gedachte omgoedheden te verrichten voor de mensen zich heeft ingespannen,nuttige ontdekkingen heeft gedaan of werken heeft verricht voorde mensheid, zijn leven en gezondheid in gevaar heeft gebracht enonder de meest zware omstandigheden heeft gewerkt om de men-sen te helpen, maar geen moslim is en als ongelovige overlijdt, dankunnen zijn goedheden hem niet van de straf van ongeloof bevrij-den. Echter, de straf van de huichelaars die in de ogen van Allahde Verhevene elk soort kwaad en oplichting begaan en door tepronken aanbidding verrichten, zal voorzeker veel zwaarder zijndan de straf van dit soort ongelovigen. Het feit dat zij zich als mos-lims vertonen, zal hen niet beschermen tegen de bestraffing voorhet ongeloof in hun hart.

In de Ottomaanse geschiedenis bestaan er vele bevelhebbersen wetenschappers die de islam hebben aanvaard terwijl ze voor-heen christen waren en die grote diensten hebben geleverd voorde islam.

Ismâ’îl Hakkı Efendi uit Bursa (moge Allah de Verhevene hemgenadig zijn) overleed in het jaar 1137 n.h. [1725 n.Chr.] in Bursa.Zijn uit tien volumes bestaande tafsîr (exegese, verklaring) van deedele Koran, Rûh al-bayân, wordt door de islamgeleerden (mogeAllah de Verhevene hen genadig zijn) over de gehele wereld zeergewaardeerd. Na de tafsîr van de zesde juz (één van de dertig de-len waarin de edele Koran is opgedeeld, die elk bestaan uit twintigbladzijdes) afgerond te hebben, schreef hij: “Toen er in het bijzijnvan mijn shaykh (meester, onderwijzer), die de allâma (grote ge-leerde) van zijn tijd was, werd verteld dat bepaalde christenen en

– 153 –

joden iedereen waardig en gul behandelden en goedheden ver-richtten, zei hij: ‘Deze eigenschappen zijn kenmerken van degenendie het eeuwige geluk zullen bereiken. Er wordt gehoopt voor de-genen die zo zijn, dat zij het geloof (îmân) en het geloof in tawhîd(de eenheid van Allah de Verhevene) zullen bereiken en dat huneinde zal welslagen.’” Deze tekst uit zijn tafsîr-boek is een van debewijzen van onze bovenstaande woorden.

Wat betreft degenen die de islam bekritiseren en er gebrekenin proberen op te sporen; de zaken waar dit soort personen vooralbij stilstaan, zijn als volgt:

1 – Ze zeggen: “De islam staat toe dat een man met vier vrou-wen trouwt. Dit zal nooit te verenigen zijn met het familieconcept,de familiebanden en de sociale orde van onze tijd.”

Het antwoord hierop is als volgt: De islam is veertien eeuwengeleden opgekomen. In die tijd hadden vrouwen in Arabië, de ge-boorteplaats van deze religie, geen enkel recht. Iedereen kon metnet zo veel vrouwen leven als men wilde, waarbij ze geen enkeleverantwoordelijkheid accepteerden jegens hen. Dat vrouwen indie tijden geen enkele waarde hadden, wordt duidelijk uit het feitdat vele families hun pasgeboren dochters al levend begroeven.De islam, die in zo een gebied is opgekomen, heeft het aantal vrou-wen waarmee een man kan samenleven uiterst beperkt voor dietijd, heeft vrouwen rechten toegekend en heeft de mahr (bruids-schat) hoeveelheid vastgesteld, zodat een vrouw die scheidt vanhaar man niet in een ellendige en behoeftige toestand zou terecht-komen. De mahr is het geld dat aan een vrouw wordt betaald, datalvorens het huwelijk is vastgesteld voor als er in de toekomst eenechtscheiding zou plaatsvinden. De islam heeft de vrouwen niet‘veracht’ zoals critici beweren, maar heeft daarentegen hun rech-ten gewaarborgd en hun status verhoogd. Hetgeen we hier hebbenvermeld, staat uitvoerig beschreven in het Turkse boek Diyâ al-qu-lûb vanaf pagina 324, dat Ishâq Efendi uit Harput (Turkije)[1] heeftgeschreven als antwoord op de leugens en belasteringen die wer-den verspreid tegen de islam door protestantse missionarissen. Ditboek is ook gedrukt door de uitgeverij Hakîkat Kitâbevi onder denaam Cevâb Veremedi in het Turks en in het Engels onder denaam Could Not Answer.

Wat de situatie van vandaag betreft, men dient goed te wetendat de islam de man niet heeft bevolen om per se met vier vrouwen

[1] Ishâq Efendi overleed in 1309 n.h. [1891 n.Chr.].

– 154 –

te trouwen, maar dit enkel heeft toegestaan. Het trouwen metmeer dan één vrouw is dus geen verplichting (fard), geen soenna(traditie van de Profeet), maar enkel geoorloofd (mubâh). Meh-med Zihni Efendi (moge Allah de Verhevene hem genadig zijn)zegt aan het begin van het gedeelte ‘het huwelijk’ in zijn boekNi’met-i islâm het volgende: “Het scheiden van een vrouw en trou-wen tot het aantal van vier is niet noodzakelijk (wâjib) in de islam.Noch is het aanbevolen (mandûb). Het is toegestaan wanneer hetnodig is. Net zoals mannen niet zijn bevolen om met meer dan éénvrouw te huwen, zijn vrouwen ook niet verplicht om dit te accep-teren.” Indien de regering iets verbiedt dat geoorloofd (mubâh) is,is het uitvoeren van deze zaak niet meer geoorloofd en wordt hetverboden (harâm). Immers, een moslim gaat niet in tegen de weten pleegt geen misdaden. Een moslim is een persoon die geenschade toebrengt aan zichzelf en aan anderen. Bovendien, opdateen man een tweede vrouw kan huwen, zijn er hierbij economischeen sociale voorwaarden die de rechten en vrijheden van zijn eerstevrouw waarborgen. Ook de vrouwen die hij later zal huwen, heb-ben rechten. Het trouwen met meer dan één vrouw heeft de islamverboden voor degene die niet voldoet aan deze voorwaarden ende rechten van de vrouwen niet in acht kan nemen. Het is overi-gens verdienstelijk (thawâb) indien men afziet van het huwen meteen tweede vrouw om het hart van zijn eerste vrouw te behagen.Daarbij is het verboden om een moslim, ofwel zijn eerste vrouw tekwetsen. In de huidige tijd, waarin volken te kampen hebben methun zorgen voor het levensonderhoud, voldoen veel mannen nietaan deze voorwaarden. Om deze reden is het klaarblijkelijk dathet tegenwoordig niet toegestaan is dat dit soort mannen met eentweede vrouw trouwen. Dat de voorschriften (ahkâm) die berus-ten op gewoontes en tradities aan de hand van de tijd kunnen ver-anderen, wordt aanvaard door de islam en daarom hebben mos-lims vandaag de dag één echtgenote.

Laten we in deze context ook eens andere landen en religiesbekijken: In het 30e hoofdstuk van Genesis, het 21e hoofdstuk vanDeuteronomium en het 2e hoofdstuk van het boek 2 Samuel uit deThora, ofwel het Oude Testament, dat door de christenen en jodenwordt geaccepteerd, wordt het huwelijk met meerdere vrouwentoegestaan. De profeten Dâwud (David) en Sulaymân (Salomo)(vrede zij met hen) hadden vele vrouwen en slavinnen. Net zoalsOost-Romeinse keizers altijd meerdere vrouwen hadden, haddenDuitse keizers, zoals Friedrich Barbarossa (547-586 n.h. [1152-1190 n.Chr.]), ook drie of vier vrouwen. Bij de Eskimo’s mag een

– 155 –

man een tweede vrouw huwen op voorwaarde dat hij de toestem-ming van zijn vrouw heeft. De christelijke mormonen sekte, die inhet jaar 1246 n.h. [1830 n.Chr.] in Amerika werd opgericht, staattoe dat een man met meer dan één vrouw trouwt. (Maar de huidi-ge Amerikaanse wetten verbieden dit.) In Japan kan een man zelfsvandaag de dag met meerdere vrouwen trouwen.

Dit betekent dat het een zeer groot onrecht is om de islam teverwijten door te zeggen dat “het toestaat om met meerdere vrou-wen te trouwen.” Zeer veel landen en religies aanvaarden immershet huwelijk met meerdere vrouwen. De bekende schrijver JohnMilton (1017-1085 n.h. [1608-1674 n.Chr.]) zei: “Waarom zou iets,dat zowel door het Oude Testament als door de Evangeliën nietwordt verboden, iets beschamends zijn of iets dat de eer schendt?De voorgaande profeten hadden altijd meerdere vrouwen. Om de-ze reden is het huwelijk met meerdere vrouwen geen ontucht en inovereenstemming met de wet en het sociale geweten.”

De beroemde schrijver Montesquieu (1100-1148 n.h. [1689-1735 n.Chr.]) zei: “Indien we voor ogen houden dat vrouwen inwarme landen zich sneller ontwikkelen maar ook sneller veroude-ren, dan is het vrij natuurlijk dat degenen die in dit soort landen le-ven met meerdere vrouwen trouwen.” Doordat tegenwoordig delevensomstandigheden zwaarder zijn, komt het huwelijk metmeerdere vrouwen in moslimlanden nauwelijks meer voor zoalshierboven is behandeld.

2 – Ze zeggen: “De islam beveelt om omwille van de religie temoorden, te verwoesten, landen binnen te vallen en de bevolkingdoor het zwaard te halen en noemt dit ‘jihâd’.”

Ook deze bewering is totaal verkeerd. De essentie van jihâddat bestaat in de islam is niet het verwoesten van landen en hetvermoorden van mensen, maar het verspreiden van de religie entegelijkertijd het beschermen ervan. Dit gaat bovendien nooit ge-paard met verwoesting en wreedheid. De islam beveelt men omzich te beschermen en te strijden tegen aanvallers en overtreders.Christenen daarentegen, zoals we hierboven uitvoerig hebben ver-teld, deinsden er niet voor terug om de meest gruwelijke moordente plegen in de naam van religie en verrichtten elk soort kwaad enwreedheden in strijd met de woorden en raadgevingen van ‘Îsâ(Jezus) (vrede zij met hem), die hen genade en barmhartigheidverkondigde. De geschiedenis staat vol met hun gruweldaden. Insoera al-Anfâl beveelt Allah de Verhevene een islamitisch rijk omde oorlogswapens die in de landen van de ongelovigen werden ge-produceerd, te onderzoeken en om deze allemaal te vervaardigen

– 156 –

in de tijd van vrede. [Een regering die dit niet doet, zal de islamniet nagevolgd hebben. Het zal geen tegenreactie kunnen gevenop de aanvallen van de vijanden en veroorzaken dat miljoenenmoslims martelaar (shahîd) worden en dat de islam wordt ver-zwakt.] Een moslim uit geen enkele agressiviteit tegen een ander.Indien er een aanval wordt gepleegd tegen hemzelf of zijn religie,geeft hij de aanvaller een raadgeving met liefelijke woorden. In-dien de aanvaller dit niet aanvaardt, dient hij dit te melden bij derechtbank. De rechtbank zal op rechtvaardige wijze een straf op-leggen. Als hij zijn recht niet middels de rechtbank kan krijgen,trekt hij zich terug in zijn huis en werkplaats; hij mengt zich niettussen de overtreders. Indien ze zijn woning en werkplaats aanval-len, dient hij te migreren. Hij dient die stad dus te verlaten. Wan-neer hij geen stad kan vinden om naartoe te gaan, dient hij datland te verlaten. En wanneer hij geen islamitisch land kan vindenom naartoe te gaan, dan migreert hij naar een niet-islamitisch landdat de mensenrechten in acht neemt. Een moslim kwetst niemandmet zijn handen of tong. Hij tast niemand zijn goederen, bezittin-gen, kuisheid en eer aan. Jihâd betekent ‘de ware religie van Allahde Verhevene aan Zijn dienaren verkondigen’. En dit wordt vol-bracht door de kracht van het zwaard en door het gebruik van ge-weld om de onderdrukkende en uitbuitende dictators uit de weg teruimen, die verhinderen dat de religie van Allah de VerheveneZijn dienaren bereikt. Eerst wordt er raad gegeven; hen wordtaangeboden om de islam te aanvaarden. Indien ze het niet aan-vaarden, wordt hen aangeboden om de islamitische heerschappijte aanvaarden, dus om kharâj (grondbelasting) en jizya (hoofdelij-ke belasting) te betalen. Indien ze ook dit niet accepteren en te-genwerken, worden deze obstakels uit de weg geruimd. De jihâddie met geweld en kracht wordt uitgevoerd, wordt niet door indi-viduen uitgevoerd maar door de islamitische staat. In het 256e versvan soera al-Baqara in de edele Koran wordt vermeld [interpreta-tie van de betekenis]: “Er is geen dwang in de religie.” Een niet-moslim kan niet onder dwang worden bekeerd. Moslims proberennooit, zoals christenen altijd doen, een persoon onder dwang ofdoor het beloven van materiële voordelen tot de islam te bekeren.Wie wil, kan met alle liefde uit vrije wil moslim worden. De liefe-lijke, zachte, logische en redelijke woorden, het prachtige karakteren het goede gedrag van moslims leiden ertoe dat mensen bereid-willig moslim worden. Degenen die niet moslim worden, leven alsdhimmî’s (personen die beschermd worden) onder de bescher-ming van de islamitische staat. Ze verrichten vrijuit de vereisten

– 157 –

van hun eigen religie, waarbij ze beschikken over alle rechten envrijheden die de moslims hebben. Dit alles wordt verteld in hetboek Diyâ al-qulûb, vanaf pagina 293.

In het 70e verhaal van het boek Menâkıb-ı çihâr yâr-i güzînstaat het volgende geschreven: “Een handelskaravaan was aange-komen en maakte in de nacht een stop buiten Medina. Uit ver-moeidheid vielen alle reizigers direct in slaap. Toen de kalief‘Umar (moge Allah de Verhevene tevreden zijn met hem) in destad rondliep, zag hij hen. Hij ging naar het huis van ‘Abdurrah-mân ibn ‘Awf (moge Allah de Verhevene tevreden zijn met hem)en zei: ‘Vannacht is er een karavaan aangekomen. De reizigers zijnallen ongelovig. Ze hebben echter hun toevlucht bij ons gezocht.Hun goederen zijn erg veel en waardevol. Ik vrees dat vreemdelin-gen en voorbijgangers hen zullen beroven. Kom, laten we hen be-schermen.’ Ze hielden tot aan de ochtend de wacht en gingen voorhet ochtendgebed naar de moskee (masjid). Een jongeman onderde reizigers had niet geslapen. Hij ging achter hen aan. Hij bevroegmensen en kwam erachter dat de kalief ‘Umar (moge Allah tevre-den zijn met hem) de persoon was die hen had bewaakt. Hij kwamdit aan zijn kameraden vertellen. Na deze barmhartigheid en ditmededogen gezien te hebben van deze verheven kalief, die bekendstaat om zijn rechtvaardigheid en die de Romeinse en Iranese le-gers tot ondergang had gebracht, begrepen ze dat de islam de warereligie is en werden ze met alle liefde bereidwillig moslim.”

Weer in het boek Menâkıb staat: “Toen ‘Umar (moge Allah deVerhevene tevreden zijn met hem) de kalief was, wilde Sa’d ibnAbî Waqqâs (moge Allah de Verhevene tevreden zijn met hem),de bevelhebber van het oostfront, een villa laten bouwen in de stadKufa. Hiervoor was het nodig om het huis van een vuuraanbidder(majûsî) te kopen dat aan het desbetreffende stuk land grensde.De vuuraanbidder wilde zijn huis niet verkopen. Hij ging naar huisen vroeg zijn vrouw om advies. Ze zei: ‘Zij hebben een amîr al-mu’minîn (leider van de gelovigen) in Medina. Ga naar hem toe enbeklaag hem.’ Hij ging naar Medina en zocht naar het paleis vande kalief. ‘Hij heeft geen paleis of villa’ en ‘Hij is de stad uitgegaan’werd hem verteld. Hij ging naar hem op zoek. Hij had geen solda-ten of bewakers kunnen zien. Hij zag iemand die op de grond sliep.Hij vroeg hem: ‘Heb je de kalief ‘Umar gezien?’ Maar deze per-soon was ‘Umar (moge Allah de Verhevene tevreden zijn methem) zelf en vroeg: ‘Waarvoor zoek je hem?’ De vuuraanbidderzei: ‘Zijn bevelhebber wil mijn huis kopen zonder dat ik het wil. Ikben gekomen om deze persoon bij hem aan te klagen.’ ‘Umar (mo-

– 158 –

ge Allah tevreden zijn met hem) ging met de vuuraanbidder naarzijn huis. Hij vroeg om papier, maar er was geen papier in het huiste vinden. Hij zag een stuk bot van een schouderblad en vroeghierom. Hij schreef het volgende op het bot: ‘Bismillâhir-rahmân-ir-rahîm (in de Naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevol-le). O Sa’d, breek het hart van deze vuuraanbidder niet! Kom an-ders onmiddellijk naar mij toe!’ De vuuraanbidder pakte het stukbot en ging naar huis. Hij zei: ‘Ik ben voor niets moe geworden.Als ik dit stuk bot aan de bevelhebber geef, zal hij denken dat ikde spot met hem drijf en zal hij erg boos worden.’ Op aandringenvan zijn vrouw ging hij naar Sa’d. Sa’d zat tussen zijn soldaten enpraatte met vreugde met hen. De blik van Sa’d viel op de tekst ophet stuk bot dat in de handen was van de vuuraanbidder die op af-stand stond. Hij herkende het handschrift van de amîr al-mu’minîn‘Umar (moge Allah tevreden zijn met hem) waarna hij plots ver-bleekte. Iedereen was verrast door deze plotselinge verandering.Sa’d liep naar de vuuraanbidder toe en zei: ‘Ik zal alles doen watje ook maar wilt, maar breng me asjeblieft niet tegenover ‘Umar!Ik zal zijn straf namelijk niet kunnen verdragen.’ Toen de vuuraan-bidder dit gesmeek van de bevelhebber zag, verloor hij zijn ver-stand uit verbazing. Toen hij weer helder kon nadenken, werd hijonmiddellijk moslim. Tegen degenen die hem vroegen hoe hij metliefde moslim was geworden, zei hij: ‘Ik had hun amîr (leider) ge-zien. Hij sliep op de grond en had zich met zijn opgelapte gewaadbedekt. Ook had ik gezien hoe grote bevelhebbers beefden uitangst voor hem. Ik begreep dat zij de ware religie volgden. Het feitdat er zo een rechtvaardigheid werd verleend jegens iemand dievuur aanbidt zoals ik, kon enkel gedaan worden door degenen diein de ware religie geloven.’”

De geschiedenis professor Shiblî Nu’mânî, de voorzitter van deraad van Nadwat al-‘ulamâ in India en de schrijver van het beken-de boek al-Intiqâd, overleed in 1332 n.h. [1914 n.Chr.]. Zijn boekal-Fârûq in het Urdu werd naar het Perzisch vertaald door de moe-der van de bevelhebber Asadullâh Khân en de zus van Nâdir Shâh,de sultan van Afghanistan. Op bevel van Nâdir Shâh werd dit ge-drukt in 1352 n.h. [1933 n.Chr.] in de stad Lahore. Op pagina 180hiervan staat het volgende: “Abû Ubayda ibn Jarrâh, de opperbe-velhebber van de islamitische soldaten die het grote leger van deByzantijnse (Oost-Romeinse) keizer Heraclius een nederlaag had-den toegebracht, liet in elke stad waarin hij overwon zijn mannenluid omroepen om de bevelen van de kalief ‘Umar (moge Allah te-vreden zijn met hen) aan de Byzantijnen bekend te maken. Toen

– 159 –

ze de stad Homs veroverden, liet hij omroepen: ‘O Byzantijnen!Met de hulp van Allah de Verhevene en onder het bevel van onzekalief ‘Umar hebben we ook deze stad veroverd. Jullie zijn allenvrij in jullie handel, werk en daden van aanbidding. Niemand zalaan jullie bezittingen, levens en eer komen. De rechtvaardigheidvan de islam zal ook exact hetzelfde op jullie worden toegepast enal jullie rechten zullen in acht genomen worden. Net zoals we demoslims beschermen, zullen we ook jullie beschermen tegen vijan-den van buitenaf. Net zoals we van de moslims de armenbelastingvan dieren en de ‘ushr (een tiende van landbouwproducten) innenin ruil voor deze dienst van ons, willen we ook dat jullie één keerper jaar de jizya (hoofdelijke belasting) betalen. Het feit dat wejullie dienen en jizya van jullie innen, is het bevel van Allah deVerhevene.’ [De jizya hoeveelheid bedraagt veertig gram zilvervoor de armen, tachtig gram voor de middenklasse en honderdzes-tig gram voor de rijken, of de tegenwaarde daarvan in goederen ofgranen. Van vrouwen, kinderen, zieken, behoeftigen, bejaarden enreligieuze geleerden wordt er geen jizya geïnd.] De Byzantijnen uitHoms brachten hun jizya bereidwillig en leverden het af bij Habîbibn Muslim, de beheerder van de Bayt al-mâl (staatskas). Toen hetbericht kwam dat Heraclius een aanval op Antiochië aan het voor-bereiden was door over zijn gehele land soldaten te werven, werdbesloten dat de soldaten in de stad Homs zich bij de troepen in Jar-muk moesten aansluiten. Abû Ubayda liet ambtenaren in de stadomroepen: ‘O christenen! Ik had beloofd jullie te dienen en julliete beschermen. In ruil hiervoor had ik jizya van jullie geïnd. Numoet ik echter gaan, op het bevel dat ik van de kalief heb ontvan-gen, om mijn broeders te hulp te schieten die tegen Heraclius zul-len gaan strijden. De belofte die ik jullie gaf, kan ik niet nakomen.Komt daarom allen naar de Bayt al-mâl en neem jullie jizya’s te-rug! Jullie namen en hetgeen jullie hadden gegeven, zijn in ons ge-schrift opgenomen.’ Ook in de meeste steden van Syrië vond het-zelfde plaats. Toen de christenen deze rechtvaardigheid en dit me-dedogen van de moslims zagen, vierden ze feest doordat ze bevrijdwaren van de onderdrukkingen en martelingen van de Byzantijnsekeizers waaronder ze jarenlang hadden geleden. Ze huilden vanvreugde. De meeste van hen werden met alle liefde moslim. Uit ei-gen wil bespioneerden ze de Byzantijnse legers voor de islamiti-sche soldaten. Hierdoor werd Abû Ubayda dagelijks op de hoogtegesteld van iedere beweging van de legers van Heraclius. In degrote overwinning van Jarmuk was de hulp van deze Byzantijnsespionnen groot. De totstandkoming en uitbreiding van islamitische

– 160 –

staten gebeurde absoluut niet door aan te vallen of te moorden.De meest voorname en grootste kracht die deze staten staandehield en in leven hield, was de kracht van het geloof (îmân) en demacht van rechtvaardigheid, goedheid, eerlijkheid en opofferingdie stevig zijn gegrond in de islam.”

Beschaving houdt niet het imiteren van de valse geloofsleer-stellingen, de mode en immoraliteit van het Westen in. Dit vernie-tigt het islamitische volk. En deze vernietiging wordt enkel te-weeggebracht door degenen die vijandig zijn tegenover de islam.De islam staat absoluut niet toe dat moslims lui en gemakzuchtigzijn. Het beveelt de moslims juist om in elke tak van de natuurwe-tenschappen te werken en zich te ontwikkelen, om kennis op tedoen over de nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen die zijn ge-daan door andersgelovigen en om deze ook zelf uit te voeren. Hetbeveelt hen om in de landbouw, handel, geneeskunde, chemie enoorlogsindustrie verder te zijn dan anderen. Moslims onderzoe-ken, leren en vervaardigen de wetenschappelijke instrumenten enmiddelen die te vinden zijn bij de andere volken. Echter, hun ver-dorven religies en hun slechte en kwalijke karaktereigenschappenen gewoontes nemen ze niet over en imiteren dit niet.

Ignatiev, die jarenlang als Russische ambassadeur in het Otto-maanse Rijk werkte, verklaarde in zijn memoires een brief die pa-triarch Gregorius, de hoofdbedenker van de Griekse opstand in1237 n.h. [1821 n.Chr.] in de tijd van sultan Mahmûd II (moge Al-lah de Verhevene hem genadig zijn), aan de Russische tsaarAlexander schreef. Men kan veel lering trekking uit deze brief:

“Het is onmogelijk om de Turken materieel te verpletteren enten onder te brengen. Want doordat de Turken moslim zijn, zijnhet zeer geduldige en weerstand biedende mensen. Ze zijn ergtrots en bezitten de waardigheid van het geloof. Deze eigenschap-pen van hen komen voort uit hun verbondenheid met hun religie,de tevredenheid met hun lot, de kracht van hun tradities en het ge-voel van gehoorzaamheid aan hun sultans [hun staatsmannen, be-velhebbers en ouderen].

De Turken zijn intelligent en ook ijverig zolang ze beschikkenover leiders die hen op een juiste wijze leiden. Ze zijn erg voldaanen tevreden met wat ze hebben. Al hun voortreffelijkheden enzelfs hun gevoel van heldhaftigheid en moed, komen voort uit hunverbondenheid met hun tradities en de schoonheid van hun karak-ter.

Het vereist allereerst om onder de Turken het gevoel van ge-

– 161 –

hoorzaamheid te breken, hun spirituele banden te vernietigen enhun religieuze bestendigheid [stabiliteit] te ondermijnen [verzwak-ken]. De kortste weg daartoe is door hen te laten wennen aanvreemde ideeën en gedragingen die niet stroken met hun nationaletradities en de islam.

De dag dat hun islamitische identiteit tot wankel is gebracht,zal de werkelijke macht van de Turken, die hen leidt tot overwin-ning tegenover krachten die in vorm machtiger en talrijker zijndan hen en die er van buiten dominanter uitzien, gaan wankelenen zal het door de superioriteit van materiële middelen mogelijkworden om hen ten onder te brengen. Om deze reden zijn enkel deoverwinningen op het slagveld niet voldoende om het OttomaanseRijk te elimineren. Door enkel deze route te bewandelen, kan heter zelfs toe leiden dat de Turken zich zullen hervinden omdat hethun eer en waardigheid zal aandrijven.

Wat volbracht moet worden, is het bewerkstelligen van de in-nerlijke religieuze vernietiging van de Turken zonder hen iets telaten merken.”

Deze brief is zo belangrijk dat het in de schoolboeken opgeno-men zou moeten worden ter memorisatie. Hoewel er in deze briefveel dingen staan waaruit lering getrokken kan worden, is het be-langrijkste dat ze de Turken willen laten wennen aan vreemdeideeën en gewoontes. Dit doel wordt bereikt door hen te latenwennen aan de imitatie van de geloofsleerstellingen, mode en im-moraliteit van het Westen. Mustafâ Reshîd Pâsha had hiervoor,toen hij een vrijmetselaar (maçon) werd, Frans- en Engelstaligehogescholen geopend in bepaalde Ottomaanse provincies op bevelvan het Ministerie van Koloniën in Londen. Hier bracht hij vrij-metselaarsdocenten onder. De zaken die worden begeerd door denafs al-ammâra (het zelfzuchtige ego dat aanspoort tot het kwade),de grote vijand van de islam, werden “vooruitstrevendheid” ge-noemd. Deze kwalijke zaken die de islam verbiedt, werden als be-kwaamheden beschouwd. De vooruitstrevenden die op deze hoge-scholen werden opgeleid, werden tot hoge posities gebracht. Hoe-wel Abdulhamîd Khân II dit verraderlijke beleid van de vrijmetse-laars doorhad en hen van hun functies en van de pers had verwij-derd, bleef hij machteloos tegenover de aanvallen middels krantenen radiozenders die werden uitgevoerd door interne vijanden, dievoortkwamen van de vooruitstrevenden die middels veel geld enleugens waren misleid door de duizenden spionnen die werden op-geleid en gezonden door het Ministerie van Koloniën, en tegen-over de aanvallen van het Britse leger die met moderne wapens

– 162 –

werden uitgevoerd. (Moge Allah de Verhevene genade hebbenmet hem en hem vergeven! Âmîn.)

Het is natuurlijk noodzakelijk om de ontwikkelingen van hetWesten over te nemen op het gebied van wetenschap, natuurwe-tenschap, techniek en op ieder ander wetenschappelijk terrein. Ditis wat de islam ook beveelt.

De Britse wetenschapper Lord Davenport, die alle religiesgoed had bestudeerd, zei in zijn Engelse boek Mohammed and theKoran, dat hij in het begin van de 20e eeuw in Londen liet druk-ken, het volgende:

“Het feit dat het met uitermate precisie stilstaat bij ethiek,heeft ertoe geleid dat de islam binnen korte tijd met grote snelheidis verspreid. Tegen andersgelovige religieuze geleerden die zichovergaven tijdens veldslagen, hebben moslims altijd met vergevinggereageerd. Jurieu zei: ‘De manier waarop de moslims de christe-nen behandelden en de behandeling die de pausen en koningenvoor de moslims geschikt achtten kan absoluut niet met elkaar ver-geleken worden. Bijvoorbeeld, op 24 augustus in het jaar 980 n.h.[1572 n.Chr.], dus op Bartholomeusnacht, werden in Parijs en om-streken zestigduizend protestanten vermoord op bevel van KarelIX en koningin Catharina. [Bartholomeus was een van de twaalfapostelen en werd in augustus in 71 n.Chr. in Erzurum vermoordterwijl hij het christendom verspreidde.] Het bloed van de christe-nen dat door dit soort vele martelingen werd vergoten, is vele ma-len meer dan het bloed van de christenen dat op slagvelden doorde moslims werd vergoten. Om deze reden moeten de vele mensendie zijn misleid, bevrijd worden van de veronderstelling dat de is-lam een wrede religie is. Dit soort valse uitspraken hebben geenenkel bewijs. Vergeleken met de martelingen van het pausdom dietot het niveau van barbarisme en kannibalisme waren gestegen,was de behandeling van de moslims jegens niet-moslims zo mildals die van een melkdrinkende zuigeling.’

Chatfield zei: ‘Als de Arabieren, Turken en de andere moslimsdezelfde kwade behandeling en wreedheid op de christenen had-den toegepast zoals dat door de westerse volkeren, dus de christe-nen, op de moslims werd gedaan, dan zou er vandaag geen enkelechristen over zijn in het Oosten.’

Te midden van het moeras der bijgeloof en twijfel van de ande-re religies, steeg de islam uit als een zuivere bloem en is een religiedie het symbool van verstandelijke en intellectuele waardigheid isgeworden.

– 163 –

Milton zei: ‘Toen Constantijn de kerk verrijkte, steeg de heb-zucht van pausen naar positie en rijkdom. De straf hiervan onder-ging het christendom dat was uiteengevallen.’

De islam heeft de mensheid bevrijdt van de ramp en het onheilwaarin het bloed van de mens voor goden werd vergoten. In plaatshiervan heeft het de mensen het goede bevolen door de aanbid-ding en liefdadigheid (sadaqa) te brengen. Het heeft de grondslaggelegd voor sociale rechtvaardigheid. Zo is het met gemak over dewereld verspreid zonder behoefte aan bloederige wapens. [En ditis dus wat jihâd in de islam betekent.]

Het kan gezegd worden dat er nog geen enkel volk is geweestdat zo verbonden en respectvol is omtrent de zaak van kennis zo-als de moslims. De vele eervolle hadîth’s van Muhammad (vredeen zegeningen zij met hem) zijn een oprechte aansporing tot ken-nis en zijn volledig beladen met respect voor kennis. De islamhecht meer waarde aan kennis dan aan bezittingen. Muhammad(vrede en zegeningen zij met hem) heeft het leren en verspreidenvan kennis altijd bevolen en zijn Metgezellen spanden zich in opdit pad.

De beschermers van de huidige wetenschap, beschaving, litera-tuur en van oude en nieuwe werken, waren de moslims in de tijdvan de Omajjaden, Abbasiden, Ghaznaviden en Ottomanen.” Detekst van Davenport is hierbij voltooid.

Missionarissen trachtten het Engelse boek van Davenport,waaruit we tot nu toe bepaalde fragmenten hebben getoond, tevernietigen door het buiten omloop te stellen. In het 2e volumevan het boek Izhâr al-haqq van de Indiase Rahmatullâh Efendi(moge Allah de Verhevene hem genadig zijn)[1] staat uitgebreidbeschreven wat ‘jihâd in de islam’ inhoudt.

3 – Ze zeggen: “In de islam draagt de edele Koran tegelijkertijdde identiteit van de wet. In de edele Koran staan er een aantal zeerzware wetten die vandaag de dag als gruwelijk worden beschouwd,zoals het afhakken van de hand van degenen die diefstal plegen.”

Deze bewering is ook fout. In de edele Koran staat inderdaadhet gebod vermeld over dat de hand afgehakt dient te worden vandegenen die diefstal plegen. Wat hier echter met ‘dief’ wordt be-doeld, is iemand die zeer barbaars huizen aanvalt en bezittingenplundert. Dat hun hand dient afgehakt te worden wanneer zij wor-den opgepakt, wordt bevolen door de edele Koran. Er bestaan

[1] Rahmatullâh Efendi overleed in 1306 n.h. [1889 n.Chr.] te Mekka.

– 164 –

echter verschillende voorwaarden om deze straf te kunnen toepas-sen. De hand wordt niet afgehakt van een dief die niet aan dezevoorwaarden voldoet. De kalief ‘Alî (moge Allah tevreden zijnmet hem) had bevolen dat in de tijd van hongersnood de hand vandegenen die eten stalen niet afgehakt zou worden. Als deze strafvandaag de dag verkeerd wordt toegepast in bepaalde landen diede naam ‘islamitische staat’ dragen, ligt de fout hier niet bij de is-lam, maar bij degenen die dit verkeerd toepassen. Het werd niettoegepast in ware islamitische staten die de fundamenten van deislam correct naleefden. In de islamitische staten deden zich name-lijk geen gebeurtenissen voor waarop deze straf kon worden toe-gepast. De reden hiervoor zijn de zware straffen die in de edeleKoran staan vermeld voor degenen die deze misdrijven plegen. Inislamitische staten konden de ‘hadd-straffen’ zelfs niet door rech-ters worden vergeven. De straf van degenen die een misdrijf ple-gen waarvoor een ‘hadd-straf’ is vereist, wordt in het bijzijn van ie-dereen uitgevoerd. Uit vrees dat men tot deze zware straffen ver-oordeeld zou worden, pleegde niemand deze misdrijven, of betergezegd, kon niemand deze misdrijven plegen.

Laten we nu wat doorbladeren in de Heilige Schrift die dechristenen in handen hebben:

In het 8e vers van het 18e hoofdstuk uit het Evangelie van Mat-teüs staat het volgende: “Jezus zei: ‘Als dan uw hand of uw voet udoet struikelen, hak hem af en werp hem van u. Het is beter vooru kreupel of verminkt tot het leven in te gaan, dan met twee han-den of twee voeten in het eeuwige vuur geworpen te worden.’”

In het 15e vers van het 31e hoofdstuk van het boek Exodus vande Thora staat: “Zes dagen zal er werk verricht worden, maar opde zevende dag is het sabbat, een dag van volledige rust, heiligvoor de Heere. Ieder die op de sabbatdag werk verricht, moet ze-ker gedood worden.”

Dit betekent dat in de Thora en het Evangelie staat vermelddat het toepasselijk is om de hand of voet af te hakken van dege-nen die een grote zonde begaan.

Het medicijn dat door een arts wordt voorgeschreven, kan bit-ter smaken volgens een patiënt. Hij kan denken dat het nutteloosof zelfs schadelijk is. Indien hij echter vertrouwt op de kennis vande arts en hierop het medicijn gebruikt, zal hij genezing ondervin-den. Allah de Verhevene, de absolute heler van de ziekten van hethart, de ziel en het lichaam, heeft als het meest effectieve genees-middel tegen de ziekte van stelen het afhakken van de hand van de

– 165 –

dief bevolen. Wanneer iedere moslim dit bevel kent en men hoortdat de hand van een aantal dieven is afgehakt, zal uit vrees hier-voor bij niemand de gewoonte van stelen overblijven. De ziektevan stelen zal dan verdwijnen. De mensen zullen verlost wordenvan het verdriet om gestolen bezittingen en van verschillendeschades.

Uiteindelijk zal niemands hand afgehakt worden. 4 – Ze zeggen: “De islam ontneemt de wilskracht van de mens;

door alles aan de ‘qadar (voorbeschikking)’ en ‘qisma (bestem-ming)’ toe te schrijven, maakt het de mensen lui, futloos en niets-doend.”

Ook dit is een volledig foute bewering. De islam beveelt demensen altijd om ijverig te zijn, het verstand goed te gebruiken, al-lerlei nieuwigheden te leren, alle mogelijke legitieme oplossingenraad te plegen om te slagen, nooit moe te worden en noch zich tevervelen. Allah de Verhevene beveelt Zijn dienaren om voor huneigen zaken keuzes te maken aan de hand van hun vermogens enom deze zaken op basis hiervan te volbrengen.

De betekenis van het woord ‘qisma’ (bestemming) is volkomenanders. Een moslim dient niet wanhopig te worden wanneer hijgeen succes heeft bereikt nadat hij voor een bepaalde zaak zijnverstand heeft gebruikt, elke mogelijke oplossing heeft geraad-pleegd en een uiterste inspanning heeft verricht; hij dient deze uit-komst als een zaak te aanvaarden die Allah de Verhevene toepas-selijk voor hem heeft geacht en dient tevreden te zijn met zijn qis-ma. In tegenstelling, achterover leunen en met de mond open opzijn qisma gaan wachten zonder iets te doen, na te streven, te lerenen te weten, is een houding dat in strijd is met de islam. Op dezemanier handelen is een grote zonde. Allah de Verhevene vermeldtin het 39e vers van soera al-Najm het volgende [interpretatie vande betekenis]: “Enkel de zaken die de mens op de wereld [met op-rechtheid (ikhlâs)] heeft verricht door te werken, zullen voordeligvoor hem zijn [in het hiernamaals].” Hieronder zullen we zien,wanneer we het over kennis en natuurwetenschappen in de islamhebben, hoeveel belang de moslims aan leren en ijverigheid hech-ten.

Soms is het zo dat ondanks dat men alles heeft geraadpleegd eneen uiterste inspanning heeft verricht, hij niet datgene wat hij wilkan verkrijgen. En juist op dat moment zal hij aanvaarden dat erin deze zaak een macht aanwezig is die hijzelf niet in de hand heeft,dat deze macht invloed heeft op het leven en succes van de mensen

– 166 –

en hen leidt. Dit is dus wat qisma is. Qisma is tegelijkertijd een gro-te bron van troost. Een moslim die zegt: “Ik heb mijn taak vol-bracht, maar dit is blijkbaar mijn qisma (bestemming) waar ik nietsaan kan doen”, zal niet wanhopig worden zelfs als hij onsuccesvolis in een bepaalde zaak en zal met grote innerlijke vrede zijn in-spanning voortzetten. In de 5e en navolgende verzen van soera al-Inshirâh staat het volgende vermeld [interpretatie van de beteke-nis]: “Met de moeilijkheid komt ongetwijfeld een verlichting. Ja,met de moeilijkheid komt zeker een verlichting. Wanneer je daneen taak hebt volbracht, span je dan in voor de volgende en vraagjouw behoefte enkel van jouw Heer.” De betekenis hiervan is dathet noodzakelijk is om niet de hoop te verliezen vanwege onsuc-cesvolheid en zijn inspanning voort te zetten. Echter, een aanhan-ger van een andere religie die enkel belang hecht aan materiële za-ken of iemand die in geen enkele religie gelooft, zal in zo een situ-atie zijn hoop, moed en doorzettingsvermogen verliezen en in eentoestand terechtkomen waarin hij niet meer in staat is om door tezetten. Na de Tweede Wereldoorlog is de hele wereld in qisma(bestemming) gaan geloven. In veel Europese en Amerikaansepublicaties staat: “Wat blijkt hetgeen de moslims ‘bestemming’noemen toch waar te zijn. Het maakt niet uit hoeveel moeite weook doen, het veranderen van gebeurtenissen is onmogelijk.” Ie-mand die een ramp meemaakt, zijn geliefden, bezittingen en goe-deren verliest, zal enkel troost kunnen vinden en verder kunnengaan met zijn leven door te geloven in de voorbeschikking en be-stemming en door tawakkul (vertrouwen) te hebben in Allah deVerhevene. Tawakkul (vertrouwen stellen in Allah) is de grootstebron van troost. Maar laten we het nogmaals herhalen, alvorenstawakkul, is het verplicht om de geboden van de islam op te vol-gen, het verstand optimaal te gebruiken, alle oplossingen raad teplegen en om de remedie van elk probleem op te sporen.

5 – Ze zeggen: “De islam verbiedt rente en hierdoor staat hettegenover het huidige economische systeem dat zich heeft geves-tigd op de wereld.”

Ook dit is een volledig valse bewering. De islam verbiedt dewinst en het uitlenen van geld niet, maar de woeker(rente) en hetuitbuiten van degenen aan wie geld is uitgeleend. De winst diepuur omwille van commerciële doeleinden en op eerlijke wijze isverkregen, is niet een winst die de islam verbiedt maar integendeeljuist waardeert en aanmoedigt. Onze Profeet (vrede en zegenin-gen van Allah zij met hem) zei: “Allah de Verhevene houdt van dehandelaar, de handelaar is Zijn geliefde” en had ook zelf handel

– 167 –

gedreven. Dat iemand die niet zelfstandig kan werken zijn geldtoevertrouwt aan een vriend of investeert in een bedrijf en eenaandeel krijgt van de verkregen winst, neemt een belangrijkeplaats in de islamitische handelswetgeving in. Het aandeel dat ie-mand krijgt van de winst van een bank die geld verdient door ren-tevrij handel te drijven, is volledig toegestaan (halâl). Informatieover rentevrije banken en de voordelen hiervan, staan uitgebreidin onze boeken Se’âdet-i Ebediyye en Endless Bliss geschreven.Dat de rente die de islam verbiedt ook verboden is verklaard in deThora, staat vermeld in soera al-Mâida. Zo staat in het 19e en 20evers van het 23e hoofdstuk van het deel Deuteronomium van deThora het volgende geschreven: “U mag van uw broeder geen ren-te vragen (…). Van de buitenlander mag u rente vragen.”

6 – Ze zeggen: “De islam staat vijandig tegenover kennis en denatuurwetenschappen.”

Hoe kan men met kennis tegenover de islam staan? Kennis isonlosmakelijk verbonden met de islam. Vele delen van de edeleKoran bevelen het verwerven van kennis en prijst de geleerden.Bijvoorbeeld, in het 9e vers van soera al-Zumar heeft Allah deVerhevene vermeld [interpretatie van de betekenis]: “Zijn zij dieweten en zij die niet weten gelijk? Voorwaar, de wetenden zijnwaardevoller.”

De uitspraken van onze Profeet (vrede en zegeningen van Al-lah zij met hem) die kennis prijzen en aanmoedigen zijn er zo veelen zo bekend, dat zelfs niet-moslims deze kennen. Bijvoorbeeld,waar in de boeken Ihyâ al-‘ulûm en Mawdû’ât al-‘ulûm de deugdvan kennis wordt behandeld, staat de volgende eervolle hadîthvermeld: “Vergaar kennis, al is het in China.” Dit betekent datmen kennis moet gaan opdoen, al bevindt dit zich op de versteplek op de wereld en bij de ongelovigen. In een andere eervollehadîth staat vermeld: “Verwerf kennis, vanaf de wieg tot het graf.”Ook een tachtigjarige bejaarde, die ‘met zijn ene voet in het grafstaat’, dient zich hiervoor in te spannen volgens dit gebod. Zijnkennisverwerving is aanbidding. Ook op een keer zei de Gezantvan Allah (vrede en zegeningen van Allah zij met hem): “Werkvoor het hiernamaals alsof jullie morgen zullen sterven en werkvoor wereldse zaken alsof jullie nooit zullen sterven.” En een an-dere keer zei hij: “De geringe aanbidding die met kennis wordt uit-gevoerd, is beter dan de vele daden van aanbidding die met onwe-tendheid worden uitgevoerd.” Ook zei hij: “De vrees van de dui-vel voor een geleerde, is meer dan zijn vrees voor duizend onwe-tende aanbidders.” In de islam mag een vrouw niet op vrijwillige

– 168 –

(nâfila) bedevaart gaan zonder toestemming van haar man. Dit-zelfde geldt voor reizen of op visite gaan. Echter, indien haar manhaar geen kennis onderwijst en haar niet toestaat om het te leren,mag zij zonder zijn toestemming weggaan om kennis op te doen.Men ziet dat terwijl het een zonde is als zij zonder toestemming opbedevaart gaat, wat een grote aanbidding is die Allah de Verheve-ne liefheeft, het geen zonde is als ze zonder toestemming weggaatom kennis op te doen. Onze Profeet (vrede en zegeningen van Al-lah de Verhevene zij met hem) liet ons weten en zei: “Daar waarkennis is, daar is de islam. Daar waar geen kennis is, daar is het on-geloof!” Ook hier beveelt hij het verwerven van kennis. Iederemoslim dient eerst de religieuze kennis te leren en daarna de we-reldse kennis.

Dat de islam vijandig staat tegenover de natuurwetenschappenkan ook niet beweerd worden. Natuurwetenschap betekent im-mers: “Het observeren van schepsels en gebeurtenissen, deze be-studeren en begrijpen en door te experimenteren soortgelijken er-van maken”; deze drie zaken worden bevolen door de edele Ko-ran. Zich bezighouden met de natuurwetenschappen, kunst en hetvervaardigen van de meest moderne oorlogswapens is een ge-meenschappelijke verplichting (fard al-kifâya). Onze religie be-veelt ons om harder te werken dan onze vijanden. Een aantal vande zeer krachtige uitspraken van onze Profeet (vrede en zegenin-gen van Allah de Verhevene zij met hem) waarin wetenschapwordt bevolen, staat geschreven op de 24e pagina in het 1e deelvan het boek Se’âdet-i Ebediyye en op pagina 37 van het 1e volu-me van Endless Bliss. De islam is een dynamische religie die hetbestuderen van de natuurwetenschappen en het doen van prak-tisch onderzoek beveelt.

De Europeanen hebben het grootste deel van de natuurweten-schappen en de grondslagen van alle wetenschappen uit islamiti-sche boeken overgenomen. Terwijl de Europeanen dachten dat dewereld een plat vlak was en de randen ervan ommuurd waren, wis-ten de moslims al dat de wereld rond is en om zijn eigen as draait.Ze hadden zelfs in de woestijn van Sinjar, dat in de buurt van Mo-sul ligt, de lengte van de meridiaan gemeten, wat overeenkomtmet de metingen van vandaag. De boeken Sharh al-mawâqif enMa’rifatnâma beschrijven deze zaken uitvoerig. Nûruddîn Batrûjî,die overleed in het jaar 581 n.h. [1185 n.Chr.], was een professor inde astronomie aan een islamitische universiteit in Andalusië. Inzijn boek al-Hayât beschrijft hij de astronomie zoals we die van-daag kennen. Toen Galileo, Copernicus en Newton uit islamitische

– 169 –

boeken hadden geleerd dat de aarde om zijn eigen as draait en ditbekendmaakten, werden deze uitspraken van hen als een misdaadbeschouwd. Zoals we hierboven ook hebben vermeld, werd Gali-leo door priesters veroordeeld en gevangengenomen. In de oudeislamitische madrassa’s (scholen) waren er aparte wetenschapsles-sen. De madrassa’s in Andalusië waren op dit gebied een leidraadvoor de gehele wereld.

Degene die als eerste ontdekte dat ziekten uit microben voort-komen, was Ibn Sînâ[1] die was opgeleid door de islamitische be-schaving. Negenhonderd jaar geleden zei hij: “Datgene wat elkeziekte veroorzaakt, is een kleine worm. Jammer genoeg hebbenwe geen instrument waarmee we deze kunnen zien.”

Abû Bakr al-Râzî (moge Allah de Verhevene hem genadigzijn) (854-952 n.Chr.), een van de grote islamitische artsen, ont-dekte als eerste dat roodvonk, mazelen en pokken aparte ziektenzijn waarover tot die tijd werd gedacht dat het allemaal dezelfdeziekte was. De werken van deze islamitische artsen werden in deMiddeleeuwen als studieboeken in alle universiteiten van de we-reld gelezen. Terwijl in het Westen de geestelijk zieken als “perso-nen die zijn bezeten door de duivel” al levend werden verbrand,werden in het Oosten in islamitische landen speciale ziekenhuizenopgericht voor de behandeling van deze patiënten.

Vandaag de dag aanvaardt iedereen die beschikt over verstand,dat de materiële wetenschappen en de natuurwetenschappen al-lereerst door de moslims zijn opgericht. Ook westerse wetenschap-pers bevestigen dit. Bepaalde vijanden van de islam, die islamiti-sche landen binnenslopen en door zich voor te doen als moslim demogelijkheid kregen om hun stem te laten horen, zeiden het vol-gende wanneer ze vertelden over de nieuwe ontdekkingen en mo-gelijkheden van de wetenschap en de nieuwe wapens die werdengemaakt: “Dit zijn uitvindingen van ongelovigen, degenen die de-ze gebruiken, zullen ongelovig worden” en misleidden hiermee deonwetenden. Het bevel van Allah de Verhevene “Leer alles!” heb-ben ze de mensen doen vergeten. Deze toestand was een van deredenen waardoor de moslims op het gebied van kennis en weten-schap achterbleven. Het Westen verwierf superioriteit door nieuwapparatuur en wapens. Enerzijds misleidden de vijanden van de is-lam de moslims op deze manier. Anderzijds zeiden ze dat de mos-lims de natuurwetenschappen verafschuwen, ze geen materiëlekennis willen en dat de islam ‘achtergesteldheid’ en fanatisme is en

[1] Ibn Sînâ Husayn overleed in 428 n.h. [1037 n.Chr.] te Hamadan.

– 170 –

probeerden zo de jongeren los te maken van de islam en de islamvan binnenuit te vernietigen.

Degenen die probeerden te verklaren waarom de boekdruk-kunst pas tweehonderd jaar later werd geïmporteerd in de islami-tische landen, die onder het heerschappij waren van het Otto-maanse Rijk, dan in Europa door te beweren dat de islam hetdrukken van boeken middels de drukpers verbiedt, zitten er volle-dig naast. De kopiisten, ofwel degenen die in ruil voor geld boekenschreven met de hand, die bang waren dat ze werkloos zoudenworden wanneer boeken gedrukt zouden worden, veroorzaaktende late komst van de boekdrukkunst in het Ottomaanse Rijk. Zijmaakten allerlei propaganda zodat de drukpers niet geïmporteerdzou worden door het Ottomaanse Rijk; zo liepen ze een protest-mars naar de Bâb-ı Âli (Verheven Porte, paleis van de grootvizier)waarbij ze hun schrijfgerei in een doodskist droegen. Door zelfsgebruik te maken van de ‘fanatici’ – die we hieronder zullen be-spreken – zorgden ze ervoor dat zij overal “De boekdrukkunst isin strijd met de islam” rondriepen. Sultan Ahmad Khân III[1], deOttomaanse sultan die inzag dat dit soort mensen de islam voorhun persoonlijke belangen wilden misbruiken, vroeg met behulpvan zijn grootvizier Dâmâd Ibrâhîm Pâsha om een fatwa (juridischoordeel) over de boekdrukkunst van de shaykh al-islâm, de hoog-ste autoriteit in de islam, om deze zaak bij de wortel aan te pakken.De fatwa die werd gegeven door de shaykh al-islâm van die tijd,‘Abdullâh Efendi, staat als volgt op pagina 262 van het fatwa-boekBahjat al-fatâwâ:

“Er is een fatwa uitgevaardigd waarin wordt vermeld dat deoprichting van drukkerijen toegestaan en een goede zaak is, omdathiermee boeken over kennis, wetenschap en ethiek in grote hoe-veelheden in korte tijd en met gemak in boekvorm gedrukt kun-nen worden en nuttige boeken overal verspreid en goedkoop ver-kregen kunnen worden.” Deze fatwa volstaat om aan te tonen hoeontzettend verkeerd de bewering was over dat de boekdrukkunst“in strijd is met de islam”. Het woord ‘fanaat’ dat we hierbovenhebben gebruikt, is iemand die zijn grove, onwetende, verdorvenen ketterse gedachten en zijn politieke opvattingen als religieuzekennis presenteert. Om zijn verdorven ideeën en verkeerde opvat-tingen op te leggen, brengt hij de religieuze kennis verkeerd over.Sommige van hen halen hun kracht uit de titels die zij dragen of dewetsartikelen waarop ze zich berusten, en de meeste van hen uit

[1] Ahmad Khân overleed in 1149 n.h. [1736 n.Chr.].

– 171 –

het misbruiken van het geloof van de moslims. Door grote massa’svan mensen achter zich aan te slepen, veroorzaken ze opstanden,verdeeldheid en broedertwisten. De meest schadelijke en gevaar-lijke onder de fanatici zijn de omgekochte politieke, religieuze enwetenschapsfanatici die het geloof en morele gedrag van de men-sen schaden door propaganda te maken voor vreemde ideolo-gieën, reformisten in de islam en geen rechtsschool volgende per-sonen ter verkrijging van bezittingen, geld en posities. We kunnende fanatici in drie groepen verdelen:

1 – De onwetende fanatici die geen religieuze en wereldse ken-nis hebben, maar die zichzelf als intellectuelen zien en zich ver-standig beschouwen. Net zoals zij zorgen voor verdeeldheid, kun-nen ze snel misleid worden door vijanden van de islam en gemak-kelijk meegesleurd worden op het verkeerde pad. Mensen diebloedbaden hadden veroorzaakt in de Ottomaanse geschiedeniszoals Patrona Halîl, Kabakçı Mustafâ en Kızılbaş Celâlî, die be-weerde dat hij de Mahdî (Messias) was, behoren tot deze groepvan fanatici.

2 – De religieuze fanatici zijn de tweede groep onder de fanati-ci. Zij zijn de valse religieuze geleerden. Hoewel ze over enige ken-nis beschikken, verkondigen en praktiseren ze hetgeen ze niet we-ten of het tegenoverstelde van wat ze weten voor hun verraderlijkedoeleinden en om bezittingen en posities te bemachtigen. Ze tre-den buiten de islam. Zij zijn het voorbeeld en de wegwijzer voorde onwetenden in het aanrichten van schade en het vernietigenvan de religie. ‘Abdullâh ibn Saba’ die grote wonden heeft veroor-zaakt in de islam, Abû Muslim al-Khorâsânî, Hasan Sabbah,Shaykh Badraddîn die de zoon was van de qâdî (islamitische rech-ter) van Samavne, religieuze geleerden die fatwa’s gaven ter ver-moording van Ottomaanse sultans, Muhammad ibn ‘Abdulwah-hâb uit Najd die de fitna (chaos, opruiing) heeft doen ontstaan dathet wahhabisme wordt genoemd, Jamâluddîn al-Afghânî[1] die devoorzitter was van het vrijmetselaarslogé in Egypte, de vrijmetse-laar (maçon) Muhammad ‘Abduh die de moefti van Cairo was enzijn leerling Rashîd Ridâ, Hasan al-Bannâ en Sayyid Qutb uitEgypte, dr. ‘Abdullâh Jawdat die een van de aanvallers van de is-lam was in Istanbul, de huichelaar Ahmad Qâdiyânî die een pionwas van de Britten in hun aanvallen op de islam in India, de Paki-staanse Abul Â’lâ Mawdûdî en degenen die hierop lijken, denieuw opkomende reformisten en personen die geen rechtsschool

[1] Jamâluddîn al-Afghânî stierf in 1314 n.h. [1897 n.Chr.].

– 172 –

volgen, en de bekende Britse spion Lawrence die het OttomaanseRijk trachtte te vernietigen door zich voor te doen als religieuzegeleerde, behoren allen tot deze groep van fanatici. Zij probeer-den de islam van binnenuit te vernietigen door de moslims uit tewringen van hun religieuze gevoelens en geloof.

De grote islamgeleerde Imâm Ahmad al-Rabbânî (moge Allahde Verhevene hem genadig zijn) beklaagt bitterlijk de valse religi-euze geleerden in de 47e brief van zijn boek Maktûbât: “Het be-luisteren van de woorden [en het lezen van de boeken] van religi-euze geleerden die uit zijn op het wereldse, is zo schadelijk als heteten van vergif. De schades die valse religieuze geleerden aanrich-ten, zijn besmettelijk. Het verderft gemeenschappen en verscheurtvolken. De rampen die in het verleden islamitische staten over-kwamen, werden altijd veroorzaakt door valse religieuze geleer-den. Zij waren het die de staatsmannen deden afwijken van hetrechte pad. Onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah de Ver-hevene zij met hem) zei: “De moslims zullen zich opsplitsen in 73groeperingen. 72 van hen zullen naar de Hel gaan. Slechts ééngroepering zal gered worden van de Hel!” De leiders van deze 72afgedwaalde groeperingen die zijn afgeweken van het juiste pad,waren altijd valse religieuze geleerden. Het kwam zelden voor datanderen werden besmet door de schades die door onwetende fa-natici werden aangericht. Onwetende en ketterse shuyûkh (onder-wijzers; enk. shaykh) van derwisj-kloosters zijn ook valse religieu-ze geleerden. Ook de door hen verrichte schades besmetten ande-ren.”

In zijn 33e brief schreef hij: “Onze Profeet (vrede en zegenin-gen van Allah de Verhevene zij met hem) zei: ‘Degene die op deDag der Opstanding de meest hevige bestraffing zal ondergaan, isde geleerde aan wie Allah de Verhevene niet heeft verleend omprofijt te halen uit zijn kennis.’ Zal de kennis, hetgeen het meesteervolle is van alles en waardevol is bij Allah de Verhevene, nietschadelijk zijn voor degenen die deze kennis als middel gebruikenom bezittingen en posities te bemachtigen en om aan het hoofd tekomen? Gehecht zijn aan de wereld is immers iets waarvan Allahde Verhevene helemaal niet houdt. In dat geval is het een zeer ver-foeilijke zaak om kennis, wat waardevol is bij Allah de Verhevene,te misbruiken op wegen waarvan Hij niet houdt. Dit betekent hetverachten van datgene wat Hij waardevol acht en het waarderenen verhogen van datgene waarvan Hij niet houdt. Of duidelijkergezegd, het betekent zich verzetten tegen Allah de Verhevene.Lesgeven, prediken, het publiceren van religieuze teksten, boeken

– 173 –

en tijdschriften, is enkel nuttig wanneer dit wordt gedaan voor detevredenheid van Allah en niet ter verwerving van posities, bezit-tingen en roem. Het kenmerk van zo een zuivere en reine gedach-te, is het niet gehecht zijn aan de wereld. De religieuze geleerden,ofwel ‘mensen van de religie’ die de wereld liefhebben en in dezeramp zijn terechtgekomen, zijn in werkelijkheid ‘mensen van dewereld’. Zij zijn de valse geleerden. Zij zijn de meest verachtelijkeonder de mensen. Zij zijn de dieven van de religie en het geloof.Echter, zij beschouwen en presenteren zichzelf als ‘mensen van dereligie’, ‘mensen van het hiernamaals’ en als de beste van de men-sen. Allah de Verhevene vermeldt het volgende over hen in het18e en 19e vers van soera al-Mujâdala [interpretatie van de bete-kenis]: ‘Zij denken dat ze moslim zijn. Zij zijn extreme leugenaars.De duivel heeft hen overmeesterd. Zij gedenken Allah de Verhe-vene niet en nemen Zijn Naam niet in hun mond. Zij hebben deduivel gevolgd en zijn zelf een duivel geworden. Weet, dat dege-nen die de duivel volgen, hebben verloren. Zij hebben het eeuwigegeluk verlaten en zijn geworpen in de eeuwige bestraffing.’ Eenvan de grote awliyâ (vrienden van Allah) zag dat de duivel nietsaan het doen was en niet bezig was met het misleiden van mensenen vroeg om de reden. Als antwoord zei de duivel: ‘De valse ge-leerden van deze tijd die zich voordoen als religieuze geleerdenhelpen mij zo erg bij het misleiden van de mensen, dat ik niet lan-ger deze belangrijke taak hoef te volbrengen.’ Het is inderdaad zo,dat de huidige heersende gemakzuchtigheid in het uitvoeren vande geboden van de islam en dat mensen de islam de rug toekeren,worden veroorzaakt door uitspraken en teksten van mensen diezich bedrieglijk voordoen als religieuze geleerde en door hun ver-dorven intenties. [Ware religieuze geleerden beschikken over drieeigenschappen: verstand, kennis en oprechtheid in religie. Een ge-leerde die al deze drie eigenschappen gezamenlijk draagt, wordteen religieuze geleerde genoemd. Zijn woord is niet te vertrouwenindien één van deze eigenschappen ontbreekt. Om een geleerde tezijn, dient men een deskundige te worden in de takken van de in-tellectuele kennis (‘ulûm al-‘aqliyya) en de overgeleverde kennis(‘ulûm al-naqliyya).]

Religieuze geleerden die niet hun hart hebben verloren voor dewereld en geen begeerte hebben voor het verwerven van bezittin-gen, posities, roem en om aan het hoofd te willen komen, zijn ‘demensen van het hiernamaals’. Zij zijn de erfgenamen en afgevaar-digden van de profeten (vrede zij met hen). Zij zijn de beste onderde schepsels. Op de Dag der Opstanding zal hun inkt gewogen

– 174 –

worden tegen het bloed van de martelaren (shuhadâ), die zijn ge-storven omwille van Allah de Verhevene, en de inkt zal zwaarderwegen. Zij zijn degenen die worden geprezen in de eervolle hadîth:‘De slaap van de geleerden is aanbidding.’ Zij zijn degenen die deschoonheid van de oneindige gunsten in het hiernamaals begrij-pen, die de afschuwelijkheid en kwaadheid van de wereld zien endie weten dat het hiernamaals eeuwig en de wereld vergankelijken eindig is. Om deze reden kijken zij niet om naar de dingen dieniet blijvend zijn, snel veranderen en eindigen, maar omarmen zijde schoonheden die eeuwig zijn, nooit veranderden en onophou-delijk zijn. Het kunnen begrijpen van de grootsheid van het hier-namaals, kan enkel indien men de oneindige grootsheid van Allahde Verhevene inziet. Wie de grootsheid van het hiernamaals be-grijpt, zal geen enkele waarde hechten aan de wereld. Immers, dewereld en het hiernamaals zijn elkaars tegenovergestelde. Indienmen de ene pleziert, zal de ander gekrenkt worden. Degene diewaarde hecht aan de wereld, zal het hiernamaals krenken. En de-gene die een afkeer heeft voor de wereld, zal waarde gehecht heb-ben aan het hiernamaals. Het is onmogelijk om aan beide tegelijkwaarde te hechten of ze beide te verachten. Twee tegenovergestel-den kunnen niet bijeengebracht worden. [Water en vuur kunnenniet bijeengehouden worden.]

Er zijn sommige grote geleerden van tasawwuf die, nadat zijzichzelf en de wereld volledig vergaten, omwille van vele redenenen voordelen als ‘mensen van de wereld’ verschijnen. Er wordtverondersteld dat zij de wereld liefhebben en deze begeren. Ech-ter, zij hebben in zich geen enkele liefde of verlangen voor de we-reld. Zoals in het 37e vers van soera al-Nûr wordt vermeld [inter-pretatie van de betekenis]: ‘Hun handel en hun aan- en verkopenhinderen hen geenzins van het gedenken van Allah de Verheve-ne.’ Zij lijken verbonden met de wereld. Echter, zij zijn er hele-maal niet aan gehecht. Khwâja Bahâuddîn al-Naqshiband Bukhârî(moge Allah zijn geheim zegenen)[1] zei: ‘Op de markt van Minâ inde eervolle stad Mekka was een jonge handelaar handel aan hetdrijven ter waarde van ongeveer vijftigduizend goudstukken. Ge-durende dat moment was zijn hart geen enkel ogenblik onwetendvan Allah de Verhevene.’”

3 – De derde groep van fanatici zijn de wetenschapsfanatici dieeen universitaire diploma in handen hebben en zich voordoen alsnatuurwetenschappers. Om het geloof van de jongeren te verder-

[1] Bahâuddîn Bukhârî overleed in 791 n.h. [1389 n.Chr.].

– 175 –

ven en om hen los te maken van de islam, presenteren en schrijvenwetenschapsfanatici de dingen die ze verzinnen als natuurweten-schappelijke kennis, medische kennis en als ‘vooruitstrevendheid’.Zij zeggen dat religieuze boeken verkeerd zijn doordat ze nietstroken met deze natuurwetenschappelijke kennis van hen en hetvan ‘achtergesteldheid’ getuigt indien men in deze ‘verdorven’boeken gelooft en leeft op de manier die in deze boeken wordt be-schreven. Net zoals religieuze fanatici de religieuze kennis veran-deren, veranderen de wetenschapsfanatici de natuurwetenschap-pelijke kennis en vallen hiermee de islam aan. Hoewel een ver-standig persoon die de islam goed kent en die goed is opgeleid aaneen universiteit, direct inziet dat de uitspraken van wetenschapsfa-natici niet stroken met kennis en wetenschap en dat zij onwetendzijn op de gebieden van wetenschap en religie, worden jongeren enstudenten misleid door hun titels, geloven ze in hun leugens enworden ze meegesleurd in onheil. Op deze manier vernietigen zijde moslimgemeenschap. In de boeken Se’âdet-i Ebediyye en End-less Bliss is er uitgebreide informatie weergegeven over weten-schapsfanatici.

Alle drie de groepen van fanatici die hierboven staan beschre-ven, waren zeer schadelijk voor de islamitische landen en de zui-vere islam en zijn dit tegenwoordig nog steeds. Dit soort huiche-laars en ketters die de islam van binnenuit proberen te vernietigen,bestaan ook vandaag. Moge dank zijn aan Allah de Verhevene; zijhebben zeer veel van hun oude macht en kracht verloren. Van-daag de dag – zoals Allah de Verhevene heeft bevolen – spant deislamitische wereld zich in om alle subtiliteiten van de natuurwe-tenschappen te leren en weet dat enkel op deze manier het niveauvan van de natuurwetenschappen en de technologie van het Wes-ten bereikt kan worden. De moslims die in de wetenschappen ende natuurwetenschappen de meest vooruitlopenden waren in deMiddeleeuwen, lopen de laatste tijd jammer genoeg achter op de-ze gebieden doordat ze worden misleid door het bedrog van dege-nen die tegen de islam zijn en doordat ze de geboden van de islamverwaarlozen.

Dit betekent dat de islam een religie is die op alle gebieden per-fect is en die volledig past bij de omstandigheden van de 21e eeuw.Het beveelt kennis, de natuurwetenschappen en rechtvaardigheid,verbiedt luiheid en is de grondlegger en beschermer van de socialeorde die zich pas in de 19e eeuw begon te vestigen in Europa. Onsboek heeft niet de beschikbare ruimte om uitgebreide informatiete geven over dit onderwerp. Onze moslim broeders en zusters en

– 176 –

de aanhangers van andere religies die belangstelling hebben voorde islam, kunnen de betrekkingen tussen de islam en de sociale or-de terugvinden in de boeken Se’âdet-i Ebediyye en Endless Bliss.Wij adviseren hen om deze boeken te lezen.

Er bevindt zich niet iets zo achtenswaardig, als een rijk in de wereld, Doch is er geen waardevollere gunst op aarde, dan een adem van gezondheid.

– 3 –

DE VOORWAARDEN OM EEN WARE MOSLIM TE ZIJN

Het woord ‘islâm’ in het Arabisch betekent: “Overgave van denafs (het ego, de ziel van begeerte), onderwerping, het bereikenvan heil” alsook “vrede”. Imâm al-a’zam Abû Hanîfa (moge Allahde Verhevene hem genadig zijn) beschreef het als: “Zich overge-ven en onderwerpen aan de geboden van Allah de Verhevene.”

Indien de hierboven genoemde beschrijvingen aandachtig wor-den bestudeerd, wordt vanzelf duidelijk hoe een goede moslimhoort te zijn. Laten we dit nogmaals herhalen:

Vóór alles, is een moslim lichamelijk en geestelijk rein. Laten we allereerst de lichamelijke reinheid behandelen:Allah de Verhevene vermeldt op verschillende plaatsen in de

edele Koran [interpretatie van de betekenis]: “Ik houd van dege-nen die rein zijn!” Moslims betreden moskeeën en huizen niet metschoenen. Zo zijn tapijten en vloerbedekkingen vrij van stof enschoon. In het huis van iedere moslim bevindt zich een badkamer.Hun lichaam, hun kleding en hun eten is altijd rein. Hierdoor be-vinden er zich geen microben en ziekten.

In het Kasteel van Versailles, dat door de Fransen over de ge-hele wereld wordt geprezen, bevindt zich geen badkamer.

In de Middeleeuwen had een Fransman die woonde in Parijsgeen badkamer in zijn huis waardoor hij zijn behoeften in een ka-merpot deed; wanneer hij in de ochtend opstond bracht hij dit enzijn drinkwaterfles naar de rivier de Seine waaruit hij allereerstwater nam om van te drinken waarna hij zijn behoeften in de riviergoot. Deze zinnen zijn exact overgenomen uit een Frans boek ge-naamd L’Eau Potable (Drinkwater). Een Duitse priester die in detijd van sultan Sulaymân de Grote naar Istanbul kwam, zei in eenboek dat hij in circa 967 n.h. [1560 n.Chr.] had geschreven het vol-

– 177 –

gende: “Ik bewonder de reinheid hier. Iedereen wast zich hier vijfkeer per dag. Alle winkels zijn brandschoon. Er bevindt zich geenvuil in de straten. Op de kleding van de verkopers is er zelfs geenklein vuilvlekje te zien. Bovendien zijn er gebouwen die ze ‘ham-mam’ noemen waar er warm water is; degenen die hier komen,wassen hun gehele lichaam. De mensen bij ons zijn echter vies enweten niet hoe ze zich moeten wassen.” Pas eeuwen later heeft Eu-ropa van de moslims geleerd hoe men zich moet wassen.

Echter vandaag zeggen reizigers, in de boeken die zij publice-ren, het volgende over de gebieden die zij bezoeken en die islami-tisch worden genoemd: “Wanneer we naar een Oosters land gaan,ruiken we allereerst een geur van rottende vis en afvalhopen. Allesbevindt zich in smerigheid. De straten zitten vol met speeksel.Men komt hier en daar afvalhopen en dode dierenlijken tegen.Men walgt wanneer men zo een Oosters land bezoekt en ziet in datde moslims niet zo rein zijn als ze beweren.” Net zoals in landendie vandaag de naam ‘islamitische staat’ dragen de kennis over hetgeloof is aangetast, wordt ook de reinheid niet volledig in acht ge-nomen. De fout ligt hier echter niet bij de islam, maar bij degenendie zijn vergeten dat reinheid de grondslag is van de islam. Armoe-de vormt geen excuus voor onreinheid. Dat iemand op de grondspuugt en de omgeving vervuilt, heeft helemaal niets te maken metgeld. Degenen die zo vervuilen, zijn de ongelukkigen die het bevelvan Allah de Verhevene over reinheid zijn vergeten. Indien iederemoslim zijn religie goed zou leren en dit zou naleven, zou deze on-reinheid meteen verdwijnen. Wanneer andere volkeren de islami-tische landen dan bezoeken, zouden ze – precies zoals dat het ge-val was bij de moslims in de Middeleeuwen – de reinheid bewon-deren.

Een ware moslim is rein en let ook zeer zorgvuldig op zijn ge-zondheid. Hij drinkt geen alcoholische dranken die allen vergifzijn. Hij eet geen varkensvlees dat wegens zijn verschillende geva-ren en schades is verboden. Het is vastgesteld dat het virus van debesmettelijke en dodelijke ziekte aids, dat bij degenen die anaalgeslachtsverkeer hebben is ontdekt, zich bij varkens bevindt.

Onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah zij met hem)heeft de wetenschap van geneeskunde op diverse manieren gepre-zen. Bijvoorbeeld: “Er bestaan twee soorten kennis: kennis vanhet lichaam en kennis van de religie.” Hij heeft dus medegedeelddat de kennis van de religie, die de ziel beschermt, en de kennisvan de gezondheid, die het lichaam beschermt, de belangrijkstezijn onder de kennistakken en hij heeft bevolen dat het noodzake-

– 178 –

lijk is om allereerst aan de levendigheid van de ziel en de vitaliteitvan het lichaam te werken. De islam beveelt men de kennis vanhet lichaam vóór de kennis van de religie te leren. Immers, allegoedheden kunnen enkel verricht worden met een gezond li-chaam.

Vandaag wordt in alle universiteiten gedoceerd dat de genees-kunde uit twee delen bestaat: de eerste is hygiëne, dus het bescher-men van de gezondheid en de tweede is therapie, dus het beter ma-ken van zieken. De eerstgenoemde van deze twee komt als eerst.Het is de allereerste taak van de geneeskunde om de mensen te be-schermen tegen ziekten en ervoor te zorgen dat ze gezond blijven.Al wordt een ziek persoon genezen, vaak ondervindt hij toch noggebreken en is zijn gezondheid aangetast. Men ziet dat de islam deeerste taak van de geneeskunde, dus de hygiëne, heeft gewaar-borgd. In het tweede deel van het boek Mawâhib al-ladunniyyawordt door het tonen van edele verzen bewezen dat de edele Ko-ran de beide delen van de geneeskunde aanspoort.

Onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) hadbriefwisselingen met de Byzantijnse (Oost-Romeinse) keizer Her-aclius. Zij zonden elkaar gezanten. Een keer had Heraclius velegeschenken gestuurd. Eén van deze geschenken was een arts.Toen de arts kwam, zei hij: “Mijn heer! Zijne majesteit de keizerheeft mij gestuurd om u te dienen. Ik zal uw zieken kosteloos be-handelen!” De Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allahde Verhevene zij met hem) aanvaardde dit. Hij gaf bevel waaropeen huis aan de arts werd toegekend. Ze brachten hem dagelijksheerlijk eten en drinken. Dagen, maanden verstreken; geen enkelemoslim kwam langs voor een doktersbezoek. Toen de dokter be-schamend kwam en zei: “Mijn heer! Ik kwam hierheen om u tedienen. Tot aan vandaag is er geen enkele patiënt langsgekomen.Ik deed niets; ik at, dronk en ontspande. Laat ik nu maar gaan”,zei onze Profeet: “Het is aan jou. Indien je nog blijft, dan is het detaak van de moslims om de gast te bedienen en hem van dienst tezijn. Indien je echter gaat, vaarwel. Maar weet wel, al blijf je hierjarenlang, niemand zal naar je komen. Mijn Metgezellen wordennamelijk niet ziek! De islam heeft het pad getoond om niet ziek teworden. Mijn Metgezellen letten erg op reinheid. Zij eten niets al-vorens zij honger krijgen en gaan van tafel alvorens zij verzadi-gen.”

Door dit te citeren willen we niet zeggen dat een moslim nooitziek wordt. Echter, een moslim die zorgt voor zijn gezondheid envoor reinheid, zal gezond blijven en niet zo snel ziek worden. De

– 179 –

dood is een realiteit. Niemand zal kunnen ontsnappen aan de dooden eenieder zal overlijden ten gevolge van een één of andere ziek-te. Echter, het behouden van zijn gezondheid tot die tijd kan enkelgerealiseerd worden door inachtneming van reinheid en de zakendie zijn bevolen in de islam.

In de Middeleeuwen, toen het christendom op zijn hoogtepuntwas, bestonden de grote geleerden van de geneeskunde enkel uitmoslims en kwamen de Europeanen naar Andalusië om genees-kunde te studeren. Degenen die het vaccin tegen de pokken ont-dekten, waren de moslim Turken. Jenner, die dit had geleerd vande Turken, bracht dit vaccin pas in 1211 n.h. [1796 n.Chr.] naar Eu-ropa en verkreeg onterecht de titel ‘De persoon die het pokken-vaccin ontdekte.’ De mensen verkwijnden door ziekten in het Eu-ropa van die tijd, wat een gebied van volledige duisternis was. DeFranse koning Lodewijk XV stierf in 1774 door de pokken. Euro-pa onderging een lange tijd de epidemieën van de pest en cholera.Toen Napoleon I in 1212 n.h. [1798 n.Chr.] het fort van Akko be-legerde, brak de pest uit onder zijn leger. Toen hij machteloosstond tegenover deze ziekte, was hij genoodzaakt om hulp te vra-gen aan zijn vijanden, de moslim Turken. In een Frans werk dat indie tijd was geschreven, staat het volgende: “De Turken aanvaard-den ons verzoek en stuurden ons hun artsen. Zij waren keurig ge-kleede mensen met stralende gezichten. Allereerst verrichtten zijsmeekbeden waarna zij uitgebreid hun handen met veel water enzeep wasten. De builenpest die was ontstaan bij de patiënten sne-den ze in met scalpels. De vloeistof die erin zat, lieten ze eruit lo-pen en maakten de wonden brandschoon. Vervolgens plaatsten zede patiënten op aparte plaatsen en waarschuwden ze degenen diegezond waren om zoveel mogelijk uit hun buurt te blijven. De kle-ding van de patiënten hadden ze verbrand en deden nieuwe kle-ding bij hen aan. Ten slotte wasten ze weer hun handen, branddenze agarhout op de plaatsen waar de patiënten zich bevonden, ver-richtten ze weer smeekbeden en zonder enige vergoeding of giftenvan ons aan te nemen, verlieten ze ons.”

Dit betekent dat tot twee eeuwen geleden de westerlingen vol-komen hulpeloos waren tegenover ziekten en dat ze pas later demedische wetenschap van vandaag hebben geleerd door te lerenvan de moslims en door ervaringen op te doen [en door zich in tespannen zoals in de edele Koran wordt bevolen].

Wat geestelijke reinheid betreft, een moslim dient voorzekereen prachtig karakter te hebben en deugdzaam te zijn. De islambestaat van begin tot einde uit ethiek en deugdzaamheid. Het ni-

– 180 –

veau van goedheid, rechtvaardigheid en vrijgevigheid dat de islambeveelt tegenover vrienden en vijanden, is van verbazingwekken-de grootte. De gebeurtenissen gedurende veertien eeuwen uit deislamitische geschiedenis hebben dit ook voor de vijanden van deislam op uitermate wijze getoond. Laten we uit de ontelbare velebronnen er één vertellen die ons geheugen te binnen schiet:

In een gerechtelijk document van tweehonderd jaar geleden, inhet archief van het museum in Bursa, staat dat moslims een mos-kee bouwden op een stuk grond in de buurt van een joodse wijk inAltıparmak. Toen de joden tegen hen zeiden dat het stuk grondvan hen was en ze dit niet konden doen, werd de zaak naar derechtbank overgedragen. Toen duidelijk werd dat het stuk grondbehoorde tot de joden, werd door de rechtbank besloten dat demoskee afgebroken moest worden en het stuk grond aan de jodenmoest worden teruggegeven; dit besluit werd daadwerkelijk uitge-voerd. Kijk wat een rechtvaardigheid!

Onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) zei:“Ik ben gezonden om goede eigenschappen te vervolmaken en omhet goede karakter over de wereld te verspreiden.” In een andereeervolle hadîth staat vermeld: “Degenen onder jullie met eensterk geloof, zijn degenen met een mooi karakter.” Zelfs het ge-loof wordt gemeten door een goed karakter.

In de islam is geestelijke reinheid fundamenteel. Iemand dieliegt, oplicht, mensen bedriegt, onderdrukt, onrecht aandoet, zijnmoslim broeders/zusters niet helpt, zich groot voordoet en enkelaan zijn eigenbelang denkt, wordt niet als een ware moslim be-schouwd ongeacht hoeveel aanbidding hij ook verricht. In de eer-ste drie verzen van soera al-Mâ’ûn staat vermeld [interpretatie vande betekenis]: “O Mijn Gezant, heb je diegene gezien die de Dagder Opstanding ontkent, een wees kwetst en zijn rechten afperst,de armen niet voedt en anderen niet aanspoort ter verrichting vangoedheden voor de armen?” De aanbidding van dit soort mensenwordt niet aanvaard. In de islam komt het vermijden van de zakendie verboden oftewel harâm zijn vóór het verrichten van de zakendie verplicht oftewel fard zijn. Een ware moslim is allereerst eenvolkomen en voortreffelijk mens. Hij is vrolijk van gezicht, lieflijkqua tong en oprecht in zijn woorden. Woede is hem vreemd. DeGezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah de Verhevenezij met hem) zei: “Aan de persoon aan wie mildheid is verleend,zijn de goedheden van de wereld en het hiernamaals verleend.”

Een moslim is uiterst nederig [bescheiden]. Hij luistert naar ie-dereen die hem raadpleegt en helpt wanneer hij de mogelijkheid

– 181 –

vindt. Een moslim is waardig en beleefd. Hij houdt van zijn familie en

zijn vaderland. Onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah deVerhevene zij met hem) zei: “Liefde voor het vaderland, komtvoort uit het geloof.” Om deze reden volbrengt een moslim met al-le liefde zijn militaire dienstplicht wanneer de regering strijdt te-gen de aanvallers van zijn land. In een werk dat in het jaar 1560door een Duitse priester werd geschreven, waarover we hierbovenhebben gesproken, staat het volgende: “Nu begrijp ik waarom demoslim Turken ons iedere keer verslaan. Wanneer er hier eenstrijd plaatsvindt, grijpen de moslims direct naar hun wapens enstrijden en sterven zij met alle liefde omwille van hun land en reli-gie. Zij geloven dat degenen die tijdens de strijd overlijden naarhet Paradijs zullen gaan. Maar als er bij ons een kans op een oorlogbestaat, zoekt iedereen een plaats om zich te verstoppen om nietin het leger te hoeven gaan. En degenen die met dwang in het legerworden gerekruteerd, strijden met onwil.”

Wat is het prachtig verklaard in de edele Koran hoe Allah deVerhevene wil dat Zijn dienaren zijn: In de edele verzen 63-69 vansoera al-Furqân [interpretatie van de betekenis]: “De [deugdza-me] dienaren van de Barmhartige [dus Allah de Verhevene, wiensmedelijden groots is met Zijn dienaren] wandelen bescheiden enwaardig op aarde. Wanneer de onwetenden hen lastigvallen, zeg-gen zij mooie woorden tegen hen zoals ‘gezondheid en welzijn zijmet u’ en vermijden zo zonden met oprechtheid en lieflijkheid. Zijbrengen de nacht door terwijl zij voor hun Heer neerknielen enstaan [dus het gebed verrichten]. [Zij lofprijzen Hem.] Zij zeggen:‘Onze Heer, wend van ons de bestraffing van de Hel af. Waarlijk,haar bestraffing is voortdurend en pijnlijk; voorwaar, wat is dateen slechte plaats en een slechte halte.’ Wanneer zij besteden, zijnzij niet verspillend noch gierig, zij houden daartussen een midden-weg en zij schenden niemands rechten. Zij kennen geen deelge-noot toe aan Allah. Zij doden geen levende waarvan Allah hetverboden heeft te doden. [Zij straffen enkel de schuldigen.] Zijplegen geen ontucht (zinâ).” En in de verzen 72-74 van dezelfdesoera staat: “Zij [de geliefde en deugdzame dienaren van Allah deVerhevene] leggen geen valse getuigenis af. Zij vermijden nuttelo-ze en schadelijke zaken. Wanneer zij toevallig te maken krijgenmet zo een nutteloze of met moeite volbrengbare zaak, wenden zijzich af en gaan dit waardig aan voorbij. Wanneer hen de tekenen(âyât) van Allah de Verhevene worden herinnerd, negeren zij ditniet zoals de blinden en doven. Zij smeken: ‘O Heer, schenk aan

– 182 –

ons van onze echtgenotes en kinderen rechtschapen (sâlih) perso-nen die een verkoeling zullen zijn voor onze ogen! Maak ons toteen voorbeeld voor degenen die vermijden opstandig te zijn je-gens Allah!”

Daarnaast, in het 2e en 3e vers van soera al-Sâff staat het vol-gende vermeld [interpretatie van de betekenis]: “O zij die gelo-ven! Waarom zeggen jullie datgene wat jullie niet doen? Het leidttot grote woede bij Allah dat jullie zeggen iets gedaan te hebbenwat jullie niet kunnen doen”, en dit toont aan dat indien een per-soon iets belooft wat hij niet kan volbrengen, hij een slecht per-soon is bij Allah.

Een ware moslim is uiterst respectvol tegenover zijn religie,moeder, vader, leraar, leider, de vooraanstaanden van zijn land ende wetten. Hij houdt zich niet bezig met nutteloze dingen. Hijhoudt zich enkel bezig met nuttige zaken. Hij gokt niet. Noch ver-spilt hij zijn tijd.

Een ware moslim volbrengt zijn aanbidding ten volle. Hij komtzijn schuld van dankbaarheid jegens Allah de Verhevene tege-moet. Hij verricht zijn aanbidding niet voor de show of zodat hetverbod wordt opgeheven. Hij verricht zijn aanbidding met eengroot verlangen, wil en liefde. Het vrezen van Allah de Verhevene,betekent Hem zeer veel liefhebben. Net zoals een persoon niet wildat degene van wie hij zeer veel houdt, bedroefd zal worden envreest diegene te bedroeven, zo moet onze aanbidding voor Allahde Verhevene op een manier volbracht worden die onze liefdevoor Hem aantoont. De gunsten die Allah de Verhevene aan onsheeft verleend zijn zo talrijk, dat we onze schuld van dankbaarheidjegens Hem enkel tegemoet moeten proberen te komen door Hemenorm veel lief te hebben en door met heel ons hart aanbiddingvoor Hem te verrichten. Aanbidding bestaat uit verschillendesoorten. Een deel, zoals we hierboven ook hebben genoemd, is be-sloten tussen Allah de Verhevene en een dienaar. Allah de Verhe-vene zal diegenen die tekortkomingen, gebreken hebben in hunaanbidding voor Hem misschien vergeven. Het in acht nemen vanandermans rechten is ook aanbidding. Hij zal diegenen die ande-ren kwaad doen en de rechten van anderen schenden absoluut nietvergeven, zolang de rechthebbenden hen niet hebben vergeven.

De onderstaande eervolle hadîth’s zijn overgenomen uit het 4e

volume van Ashi’at al-lama’ât, dat het Perzische commentaar (de

– 183 –

sharh) is op het bekende boek Mishkât al-masâbîh[1]: 1 – Degene die niet barmhartig is met de mensen, met hem zal

Allah de Verhevene niet barmhartig zijn.2 – Help zowel de onderdrukker als de onderdrukte, door on-

derdrukking tegen te gaan!3 – Indien het uitgegeven geld aan een gekocht overhemd, voor

negen tiende bestaat uit rechtmatig verworven (halâl) geld en vooréén tiende bestaat uit onrechtmatig verworven (harâm) geld, zalhet gebed dat wordt verricht in dit overhemd niet aanvaard wor-den door Allah de Verhevene.

4 – De moslim is de broeder van de andere moslim. Hij doethem geen onrecht aan. Hij schiet hem te hulp. Hij minacht hemniet en acht hem niet lager dan zichzelf. Het is verboden voor hemom zijn bloed, bezittingen, kuisheid en eer te schaden.

5 – Ik zweer bij Allah, dat het geloof van iemand niet volkomenis totdat hij ook voor zijn broeder in de religie liefheeft wat hijvoor zichzelf liefheeft.

6 – Ik zweer bij Allah, dat degene van wie zijn buur niet zekeris van zijn kwaad, geen geloof heeft. [Dat wil zeggen, dat hij geenware gelovige (mu’min) is.]

7 – Degene die geen barmhartigheid in zijn hart heeft, heeftgeen geloof. [Dat wil zeggen, dat zijn geloof niet volmaakt is.]

8 – Degene die barmhartig is met de mensen, met hem is Allahde Verhevene barmhartig.

9 – Degene die geen medelijden heeft met onze jongeren endie geen respect heeft voor onze ouderen, behoort niet tot ons.

10 – Aan degene die respect heeft voor de ouderen en henhelpt, zal Allah de Verhevene ook helpers verlenen wanneer hij-zelf oud is.

11 – Het huis dat Allah de Verhevene geliefd is, is het huiswaarin een wees wordt opgenomen en waarin hij goed wordt be-handeld.

12 – Degene die iemand tot zwijgen brengt die in zijn bijzijnover een ander roddelt, zal Allah de Verhevene op de wereld en inhet hiernamaals helpen. Indien hij hem niet tot zwijgen brengt ter-wijl hij daartoe in staat is, dan zal Allah de Verhevene hem op dewereld en in het hiernamaals straffen.

[1] De auteur van Mishkât, Waliyyuddîn Muhammad, overleed in 749 n.h. [1348n.Chr.].

– 184 –

13 – De persoon die een beschamende, schandelijke toestandvan zijn broeder in de religie ziet en dit bedekt en verbergt, heeftgehandeld alsof hij een meisje dat levend werd begraven – iets watde Arabieren deden vóór de islam – uit het graf heeft gehaald enhaar van de dood heeft bevrijd.

14 – Degene die tussen twee vrienden beter is bij Allah de Ver-hevene, is degene die voor zijn vriend meer goedheden verricht.

15 – Of iemand goed of slecht is, wordt begrepen uit het feit ofhij door zijn [moslim] buren wordt geliefd of gehekeld.

16 – De bestemming van een persoon die veel bidt, veel vast enveel aalmoezen geeft, maar met zijn tong zijn buren kwetst, is deHel. De plaats van degene die weinig bidt, vast en aalmoezengeeft, maar zijn buren niet kwetst met zijn tong, is het Paradijs.

17 – Allah de Verhevene heeft het wereldlijke zowel aan Zijnvrienden als aan Zijn vijanden verleend. Echter, een mooi karak-ter heeft Hij enkel verleend aan degenen van wie Hij houdt. [Ookhieruit wordt begrepen dat de uitspraak waarin wordt gehoopt datde ongelovigen met een goed karakter het geloof zullen aanvaar-den wanneer hun dood nadert, correct is.]

18 – De beloningen van degene die de eer en bezittingen vaneen persoon heeft aangevallen, zullen op de Dag der Opstandingaan die persoon gegeven worden. Indien diegene geen daden vanaanbidding en goedheden heeft, dan zullen de zonden van die per-soon aan hem gegeven worden.

19 – De grootste onder de zonden bij Allah de Verhevene, ishet hebben van een slecht karakter.

20 – Indien een persoon blij wordt wanneer degene die hij nietmag problemen of moeilijkheden meemaakt, dan zal Allah deVerhevene deze problemen ook aan die persoon geven.

21 – Twee personen kwamen naar de moskee (masjid) en ver-richtten het gebed. Hen werd iets aangeboden. Zij zeiden dat zeaan het vasten waren. Na gepraat te hebben en ze opstonden omweg te gaan, zei de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Al-lah de Verhevene zij met hem) tegen hen: “Verricht jullie gebedenopnieuw en vast jullie vastendagen opnieuw! Immers, toen julliepraatten, roddelden jullie over iemand. [Jullie spraken over eentekortkoming van hem.] Roddelen wist de beloning uit van de da-den van aanbidding.”

22 – Koester geen nijd (hasad)! Net zoals vuur het hout vernie-tigt, doet nijd de beloningen van de mens teniet. [Hasad betekent‘jaloezie, afgunst’. Met andere woorden, willen dat een gunst, die

– 185 –

Allah de Verhevene aan iemand heeft verleend, hem wordt ontno-men. Niet willen dat het hem wordt ontnomen, maar willen dat hetook aan zichzelf wordt verleend, is geen hasad. Dit wordt ‘gibta’,ofwel verlangen genoemd. Willen dat iets slechts en schadelijks bijiemand verdwijnt, wordt ‘ghayra’ (ijver) en ‘hamiyya’ (ijver voorde bescherming van religie en vaderland) genoemd.]

23 – Een persoon met een goed karakter, zal op de wereld enin het hiernamaals goedheden verkrijgen.

24 – Allah de Verhevene zal Zijn dienaar aan wie Hij eenprachtig uiterlijk en een goed karakter heeft verleend op de we-reld, niet in de Hel plaatsen in het hiernamaals.

25 – Hij (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) zei tegenAbû Hurayra: “Heb een goed karakter!” Toen hij vroeg wat eengoed karakter is, zei hij: “Nader degene die afstand van jou neemten geef hem raad, vergeef degene die jou onrecht aandoet, en in-dien iemand zijn bezittingen, kennis en hulp van jou achterhoudt,geef van deze dan in overvloed aan hem!”

26 – De bestemming van iemand die vrij van kibr (hoogmoed,arrogantie), khiyâna (verraad) en schulden overlijdt, is het Para-dijs.

27 – Onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah de Verheve-ne zij met hem) wilde het begrafenisgebed (janâza-gebed) van eenpersoon met schulden niet verrichten. Een Metgezel (Sahâbî) ge-naamd Abû Qatâda (moge Allah tevreden zijn met hem) nam deschulden van die persoon op zich. Bijgevolg aanvaardde onze Pro-feet het begrafenisgebed te volbrengen.

28 – Sla jullie echtgenotes niet! [Vervaardig geen woorden endaden die hen zullen kwetsen!] Zij zijn niet jullie slavinnen.

29 – Bij Allah de Verhevene is de beste onder jullie, degene diehet beste is tegenover zijn echtgenote. Degene onder jullie die te-genover zijn echtgenote de beste is, ben ik.

30 – Degene onder jullie met een superieur geloof, is degenemet een mooier karakter en degene die zachtmoediger is tegen-over zijn echtgenote.

De meeste eervolle hadîth’s die hierboven staan geschreven,staan geschreven in het boek Zawâjir, voor het deel ‘ihtiqâr’, vande grote islamgeleerde Ibn Hajar al-Makkî (moge Allah hem ge-nadig zijn)[1]. Deze zijn de bron van het prachtige islamitische ka-

[1] Ibn Hajar overleed in 974 n.h. [1566 n.Chr.].

– 186 –

rakter. Islamgeleerden hebben vanuit deze eervolle hadîth’s ver-schillende voorschriften afgeleid. Enkele van deze voorschriftenzijn als volgt:

1 – Het is verboden voor een moslim die naar een Dâr al-harbgaat, dus een niet-islamitisch land, om de bezittingen, levens en eervan ongelovigen aan te tasten en om daar diefstal te plegen. Hijdient niet tegen hun wetten in te gaan en hen niet te bedriegen ente verraden in de handel.

2 – Het toe-eigenen van het bezit van een ongelovige en hetbreken van zijn hart, is een grotere zonde dan het toe-eigenen vanhet bezit van een moslim. Het schenden van de rechten van dieren,is een grotere zonde dan het schenden van de rechten van moslimsen de rechten van ongelovigen.

3 – Het is verboden om het bezit van een ander te pakken zon-der zijn toestemming, dit te gebruiken en terug op zijn plaats tebrengen, zelfs als dit gebeurt zonder schade aan te brengen.

4 – Indien een persoon het betalen van zijn schulden één uuruitstelt terwijl hij het vermogen hiervoor heeft, dan wordt hij on-rechtvaardig en opstandig geacht. Hij zal zich elk moment ondervervloeking bevinden. Het niet betalen van schulden is zo een zon-de, dat het continu, zelfs tijdens zijn slaap, wordt opgeschreven[door de engelen]. Indien hij het betaalt middels geld met een lagewaarde of middels nutteloze goederen en de rechthebbende ditonwillig aanneemt, is het evenzeer een zonde. Die persoon zal nietverlost worden van de zonde zolang hij hem niet tevreden stelt enzijn hart niet verheugt.

Sinds 1400 jaar hebben islamgeleerden het prachtige karakterdat de islam beveelt voortdurend medegedeeld en in hun boekenopgeschreven. Zo hebben ze getracht de mooie karaktereigen-schappen die de islam mededeelt in het hoofd en het hart van dejongeren te plaatsen. Eén van de talloze boeken die dit prachtigekarakter verspreiden, staat hieronder als voorbeeld geschreven.

Het boek Maktûbât van de diepzinnige islamgeleerde en degrote walî (vriend van Allah) Imâm al-Rabbânî Ahmad Fârûqî(moge Allah de Verhevene hem genadig zijn), die de vernieuwer(mujaddid) is van het tweede millennium, is zeer waardevol. Say-yid ‘Abdulhakîm Efendi (moge Allah de Verhevene hem genadigzijn), die een professor van tasawwuf was aan de Madrasat al-mu-tahassisîn, de hoogste islamitische madrassa (school) in het Otto-maanse Rijk, zei veelvuldig: “In de geschiedenis van de islam is ergeen enkel boek geschreven dat zo waardevol is als het boek Mak-

– 187 –

tûbât” en “Na het boek van Allah, de edele Koran, en de eervollehadîth’s van onze Profeet, is het meest waardevolle en meest hoog-waardige boek, het boek Maktûbât van Imâm al-Rabbânî.” Imâmal-Rabbânî (moge Allah de Verhevene hem genadig zijn) werd ge-boren in 971 n.h. [1563 n.Chr.] in de stad Sirhind in India en over-leed daar in 1034 n.h. [1624 n.Chr.]. ‘Abdulhakîm Efendi werd in1281 n.h. [1865 n.Chr.] in Van in Turkije geboren en overleed in1362 n.h. [1943 n.Chr.] in Ankara. Hij is daar in het stadsdeelBağlum begraven.

In de 76e brief uit het 1e volume van Maktûbât staat het vol-gende:

“In het 7e vers van soera al-Hashr staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: ‘Neem en gehoorzaam de geboden die MijnGezant heeft gebracht! Vermijd hetgeen hij heeft verboden!’ Erzijn twee dingen nodig om zich te beschermen tegen de rampen opde wereld en de bestraffing in het hiernamaals: zich vastklampenaan de geboden en het vermijden van de verboden. Deze tweeworden het navolgen van de islam genoemd. De grootste en be-langrijkere van deze twee is de tweede; deze wordt wara’ (zorgvul-dige vroomheid) en taqwâ (vroomheid) genoemd. In het bijzijnvan de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah de Ver-hevene zij met hem) werd verteld dat iemand veel aanbidding uit-voerde en veel inspanningen verrichtte. En toen werd verteld datiemand anders zorgvuldig de zaken vermeed die verboden zijn, zeihij: ‘Niets is vergelijkbaar met wara’!’ Met andere woorden, hijheeft duidelijk gemaakt dat het vermijden van de verboden waar-devoller is. In een andere eervolle hadîth heeft hij vermeld: ‘De pi-laar van jullie religie is wara’.’ Door wara’ kunnen mensen superi-eur worden aan de engelen en kunnen zij hierdoor vorderen enstijgen in rang. Ook de engelen gehoorzamen de geboden. Enge-len kunnen echter niet vorderen. In dat geval is het belangrijkerdan alles om zich vast te klampen aan wara’ en te beschikken overvroomheid. De meest waardevolle zaak in de islam, is vroomheid.De basis van de religie is vroomheid. Wara’ en vroomheid beteke-nen het vermijden van de verboden (mahârim; enk. harâm). Omde verboden volledig te kunnen vermijden, dient men een teveelaan geoorloofde zaken (mubâhât; enk. mubâh) te vermijden. Mendient gebruik te maken van de geoorloofde zaken in zoverre datnodig is. Indien een persoon gebruikmaakt van dat wat geoorloofdis, dus de zaken die de islam toestaat, zoals hij wil en hiervan over-matig gebruikmaakt, zal hij beginnen de zaken uit te voeren dietwijfelachtig zijn. En de twijfelachtige zaken liggen dicht bij de ver-

– 188 –

boden. Het ego (de nafs) van de mens is, net zoals een dier, zelf-zuchtig. Wie in de buurt van een afgrond loopt, kan op een dagdaadwerkelijk in die afgrond vallen. Om de wara’ en vroomheidprecies na te kunnen leven, dient men van de geoorloofde zakengebruik te maken in zoverre dat nodig is en dient met de noodza-kelijke hoeveelheid niet te overschrijden. Wanneer men deze hoe-veelheid gebruikt, dient men de intentie te hebben om deze te ge-bruiken ter volbrenging van zijn plichten als dienaar. Het volledigkunnen vermijden van een teveel aan geoorloofde zaken is te allentijde en vooral in deze tijd vrijwel onmogelijk. Op zijn minst moetmen de verboden vermijden en een teveel aan geoorloofde zakenzoveel mogelijk proberen te vermijden. Wanneer men meer dannodig van de geoorloofde zaken gebruikmaakt, dient men zijn spijtte betuigen en berouw te tonen. Men moet deze zaken zien als hetbegin van het plegen van de verboden. Men dient zijn toevlucht tezoeken bij Allah de Verhevene en Hem te smeken. Deze spijt, hetberouw en gesmeek, neemt misschien wel de plaats in van het vol-ledig vermijden van een teveel aan geoorloofde zaken en be-schermt men zo van de ramp en de schade van dit soort handelin-gen. Ja’far ibn Sinân zei: ‘De terneergeslagenheid van degenen diezonden begaan, is beter dan de hoogmoedigheid van degenen dieaanbidding verrichten.’

Het vermijden van de verboden bestaat uit twee soorten: Deeerste is het vermijden van de zonden die enkel betrekking hebbenop de rechten van Allah de Verhevene en die Hij heeft verboden.De tweede is het vermijden van de zonden die ook betrekkinghebben op de rechten van de mensen en schepsels. De tweedesoort is belangrijker. Allah de Verhevene is nergens behoeftig aanen is zeer barmhartig. Mensen daarentegen, net zoals ze behoeftigzijn aan vele dingen, zijn ze ook gierig. De Gezant van Allah (vre-de en zegeningen van Allah zij met hem) zei: ‘Degene die de rech-ten van anderen heeft geschonden, die de bezittingen en eer vanmensen heeft aangetast, dient alvorens hij overlijdt deze rechtenterug te geven en zich te laten vergeven! Immers, op de Dag derOpstanding hebben goud en bezittingen geen waarde. Die Dagzullen van zijn eigen beloningen overgenomen worden totdat derechten zijn afbetaald en indien hij geen beloningen heeft, zullende zonden van de rechthebbende aan hem overgedragen worden.’

[Ibn ‘Âbidîn (moge Allah hem genadig zijn)[1] zegt in de toe-lichting op zijn boek Durr al-mukhtâr, in het hoofdstuk “intentie

[1] Muhammad ibn ‘Âbidîn overleed in 1252 n.h. [1836 n.Chr.] te Damascus.

– 189 –

voor het gebed” op pagina 295, het volgende: ‘Indien de rechtheb-bende zijn recht niet vergeeft op de Dag der Opstanding, zal vooréén ‘dank’ van het recht zevenhonderd in gemeenschap (jamâ’a)verrichte en aanvaarde gebeden van de schuldige afgenomen wor-den en aan de rechthebbende worden gegeven.’ Eén ‘dank’ is éénzesde van een dirham, ongeveer een halve gram zilver].

Toen de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zijmet hem) op een dag tegen de eervolle Metgezellen zei: ‘Wetenjullie wie een muflis (bankroetier) wordt genoemd?’, zeiden zij:‘Dat zeggen wij tegen iemand die geen geld en bezittingen meerheeft.’ Hij zei: ‘Onder mijn gemeenschap is een muflis zo een ie-mand, die op de Dag der Opstanding veel beloning van gebeden,vasten en armenbelasting in zijn dadenboek heeft. Echter, hijheeft iemand uitgescholden, belasterd, zijn bezittingen afgepakt,zijn bloed vergoten of geslagen. Zijn beloningen zullen onder dezerechthebbenden worden verdeeld. Indien zijn beloningen op zijnalvorens hun rechten zijn betaald, zullen de zonden van de recht-hebbenden aan hem worden overgedragen. Vervolgens zal hij inde Hel worden geworpen.’”

In de 98e brief van Maktûbât staat het volgende: “De Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zij met

hem) zei: ‘Allah de Verhevene is rafîq (mild). Hij houdt van mild-heid. Hetgeen Hij niet geeft aan degenen die hard handelen, ver-leent Hij aan degenen die mild handelen. Aan anderen verleentHij het niet.’ Deze hadîth is terug te vinden in de Sahîh (verzame-ling van hadîth’s) van Imâm Muslim.

Weer in [de Sahîh] Muslim staat dat hij (vrede en zegeningenvan Allah zij met hem) tegen ‘Âisha (moge Allah de Verhevenetevreden zijn met haar) zei: ‘Wees mild! Vermijd hardheid en ver-foeilijke zaken! Mildheid siert de mens. Het ontdoet verfoeilijk-heid.’

In een eervolle hadîth [in Muslim] staat vermeld: ‘Wie niet mildhandelt, zal geen goedheid (khayr) volbracht hebben.’

In een eervolle hadîth [in de Sahîh al-Bukhârî] staat vermeld:‘Degene onder jullie die ik het meest liefheb, is degene met hetmooiste karakter.’

In een eervolle hadîth [overgeleverd door Imâm al-Ahmad enTirmidhî (moge Allah de Verhevene hen genadig zijn)[1]] staatvermeld: ‘Aan degene aan wie mildheid is verleend, zijn de goed-

[1] Muhammad al-Tirmidhî overleed in 279 n.h. [892 n.Chr.].

– 190 –

heden van de wereld en het hiernamaals verleend.’In een eervolle hadîth [overgeleverd door Imâm al-Ahmad,

Tirmidhî, Hâkim en Bukhârî (moge Allah de Verhevene hen ge-nadig zijn)] staat vermeld: ‘Bescheidenheid komt voort uit het ge-loof (îmân). Wie îmân heeft, zal het Paradijs betreden. Onzede-lijkheid is kwaadheid. Kwaadaardigen zullen naar de Hel gaan.’

In een eervolle hadîth [overgeleverd door Imâm al-Ahmad enTirmidhî] staat vermeld: ‘Ik vermeld de persoon voor wie het ver-boden is om naar de Hel te gaan en voor wie het eveneens verbo-den is dat de Hel hem verbrandt. Let op. Deze persoon is een ge-lovige (mu’min) die het gemakkelijk maakt voor de mensen enhen mildheid toont.’

In een eervolle hadîth [overgeleverd door Imâm al-Ahmad,Tirmidhî en Abû Dâwud] staat vermeld: ‘Diegenen die mild zijnen het anderen gemakkelijk maken, zijn zoals een persoon die zit-tend op een dier de teugels vasthoudt. Indien hij het dier wil latenstoppen, gehoorzaamd het hem. Indien hij het op de stenen wilbrengen, rent het dier daarheen.’

In een eervolle hadîth [in al-Bukhârî] staat vermeld: ‘Indien ie-mand, die datgene wat hij wil doen kan volbrengen wanneer hijboos is, niet boos wordt, dan zal Allah de Verhevene hem op deDag der Opstanding te midden van iedereen roepen en zeggen:“Ga in het Paradijs naar welke hûri (paradijselijke maagd) jewilt.”’

Toen een persoon raad vroeg aan de Gezant van Allah [in eeneervolle hadîth die in alle boeken staat geschreven] zei hij: ‘Weesniet boos!’ Toen die persoon het een aantal keer vroeg, antwoord-de hij iedere keer: ‘Wees niet boos!’

In een eervolle hadîth [vermeldt in de boeken van Tirmidhî enAbû Dâwud] staat vermeld: ‘Ik maak degenen bekend die naar hetParadijs zullen gaan, luister! Zij zijn zwak, hun kracht volstaatniet. Wanneer zij zweren om iets te doen, zal Allah de Verhevenewelzeker hun gelofte vervullen. Ik meld degenen die naar de Helzullen gaan, luister! Zij tonen hardheid. Zij zijn haastig. En zijachten zichzelf superieur.’

In een eervolle hadîth [overgeleverd door Tirmidhî en AbûDâwud (moge Allah de Verhevene hen genadig zijn)] staat ver-meld: ‘Als iemand boos wordt wanneer hij staat, dient hij te zitten,indien het niet voorbij gaat door te zitten, dient hij te liggen!’

In een eervolle hadîth [overgeleverd door Tabarânî, Bayhaqîen Ibn Asâkir (moge Allah de Verhevene hen genadig zijn)] staat

– 191 –

vermeld: ‘Net zoals aloë vera de honing verderft, zo verderft woe-de het geloof.’

In een eervolle hadîth [overgeleverd door Bayhaqî en AbûNu’aym[1]] staat vermeld: ‘Degene die nederig is omwille van Al-lah, zal Allah de Verhevene verhogen. Deze persoon acht zichzelfminderwaardig. Echter, in de ogen van de mensen is hij hoogwaar-dig. Indien een persoon zichzelf hoger acht dan anderen, zal Allahde Verhevene hem verlagen. Hij zal in ieders ogen minderwaardigzijn. Enkel hijzelf zal zichzelf hoog achten. In feite oogt hij lagerdan honden en varkens.’

In een eervolle hadîth [overgeleverd door Bayhaqî (moge Al-lah de Verhevene hem genadig zijn)] staat vermeld: ‘Toen Mûsâ(vrede zij met hem) vroeg: “O mijn Heer! Wie is de meest waar-devolle onder Uw dienaren?”, zei Hij: “Degene die vergeeft wan-neer hij daartoe in staat is.”’

In een eervolle hadîth [overgeleverd door Abû Ya’lâ] staat ver-meld: ‘Indien iemand zijn tong in bedwang houdt, zal Allah deVerhevene zijn beschamende zaken verbergen. Indien hij zijnwoede in bedwang houdt, zal Allah de Verhevene Zijn bestraffingvan hem onttrekken op de Dag der Opstanding. Indien iemandsmeekt tot Allah de Verhevene, zal Hij zijn smeekbede aanvaar-den.’

In [het boek van] Tirmidhî staat vermeld: ‘Toen Mu’âwiya(moge Allah tevreden zijn met hem) een brief schreef aan de ummal-mu’minîn (moeder der gelovigen) ‘Âisha (moge Allah tevredenzijn met haar) en haar vroeg om raad te schrijven, schreef ze alsantwoord: “Moge de vrede van Allah de Verhevene met jou zijn!Ik heb het gehoord van de Gezant van Allah. Hij zei: ‘Indien ie-mand streeft naar de tevredenheid van Allah de Verhevene in eenzaak waar mensen boos over zullen worden, zal Allah de Verheve-ne hem beschermen tegen dat wat van de mensen zal komen. In-dien iemand streeft naar de tevredenheid van de mensen in eenzaak waar Allah de Verhevene boos over zal worden, zal Allah deVerhevene zijn zaak aan de mensen overlaten.’”

Moge Allah de Verhevene u en ons vereren met het navolgenvan deze eervolle hadîth’s die ‘de altijd waarheid sprekende’ heeftmedegedeeld! Span u in om dienovereenkomstig te handelen!

Het wereldse leven is erg kort. De bestraffingen van het hier-namaals zijn zeer hevig en eindeloos. Degenen met verstand die

[1] Ahmad Abû Nu’aym overleed in 430 n.h. [1039 n.Chr.].

– 192 –

een vooruitziende blik hebben, moeten voorbereid zijn. Men dientniet misleid te worden door de schoonheid en aantrekkelijkheidvan de wereld. Als de eer en waarde van de mens met wereldse za-ken gemeten zou worden, zouden degenen met veel wereldse za-ken superieur en waardevoller moeten zijn dan iedereen. Misleidworden door het uiterlijk van de wereld is onredelijkheid endwaasheid. Men dient deze korte tijd [op de wereld] als een grotegunst te zien en men dient te streven de zaken te volbrengen dieAllah de Verhevene goedkeurt. Men dient weldadigheden engoedheden te verrichten voor de dienaren van Allah de Verheve-ne. Om gered te worden van de bestraffingen op de Dag der Op-standing bestaan er twee grote grondslagen, met andere woorden,twee manieren: De eerste is het hechten van waarde aan de gebo-den van Allah de Verhevene en deze eerbiedigen. De tweede ishet tonen van mededogen aan de dienaren en schepsels van Allahde Verhevene en hen goed behandelen. Alles wat onze Profeet(vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) – dealtijd waarheid sprekende – heeft gezegd, is waar. Het zijn geengrappen, woorden voor vermaak of gebazel. Hoe lang zal de slaapmet open ogen duren zoals een konijn? Het resultaat van dezeslaap is vernedering, schande, ontbering en met lege handen ko-men te staan. In het 115e vers van soera al-Mu’minûn staat ver-meld [interpretatie van de betekenis]: ‘Denken jullie dat Ik julliezinloos of als speelgoed heb geschapen? Zeggen jullie niet naarOns terug te keren?’ Alhoewel, ik weet dat u niet in de toestandbent om dit soort woorden aan te horen. U bent jong. U zit volenergie. U bent omgeven door wereldlijke gunsten. Uw woordwordt door iedereen gerespecteerd. U kunt doen wat u wil doen.Maar omdat ik medelijden met u heb en u een gunst wil verlenen,zijn deze woorden opgeschreven. U heeft nog niets uit uw handenverloren. Het is de tijd om berouw te tonen en te smeken tot Allahde Verhevene.” De vertaling uit de 98e brief is voltooid.

Sayyid ‘Abdulhakîm Efendi (moge Allah de Verhevene hemgenadig zijn) zegt in zijn boek al-Riyâd al-tasawwufiyya, wanneerhij tasawwuf beschrijft, het volgende: “Tasawwuf is het verlatenvan de menselijke eigenschappen, zich sieren met de eigenschap-pen van de engelen en het als gewoonte verwerven van de godde-lijke eigenschappen.” Ook vermeldde hij dat Abû Muhammad Ja-rîrî[1] het volgende zei: “Tasawwuf is zich sieren met alle goede ei-

[1] Abû Muhammad Jarîrî Ahmad ibn Muhammad ibn Husayn overleed in 311n.h. [923 n.Chr.]. Hij was één van de grootste leerlingen van Junayd al-Baghdâdî.

– 193 –

genschappen en zich zuiveren van alle slechte eigenschappen.”Muhammad Ma’sûm (moge Allah de Verhevene hem genadig

zijn), de zoon van de grote islamgeleerde en de vernieuwer (mu-jaddid) van het tweede millennium Imâm al-Rabbânî Ahmad Fâ-rûqî, schreef de 147e brief uit het 1e volume van zijn Perzischeboek Maktûbât, dat bestaat uit drie volumes, aan Mîr MuhammadKhafî, een van de gouverneurs uit India. In deze brief schreef hij:

“Moge Allah de Verhevene u en ons niet doen afdwalen vanhet pad van Muhammad (vrede zij met hem), die de superieure derprofeten is en de geliefde van de Heer der werelden! Mijn barm-hartige broeder! De levensduur van de mens is zeer kort. Dat watde mens zal treffen in het eeuwige leven van het hiernamaals,hangt af van de manier waarop hij in de wereld leeft. Iemand metverstand en een vooruitziende blik, verricht gedurende zijn korteleven op de wereld voortdurend zaken die in het hiernamaals toteen goed en vreedzaam bestaan zullen leiden. Hij bereidt hetgeenvoor dat nodig is voor een reiziger naar het hiernamaals. Allah deVerhevene heeft u tot het hoofd gemaakt van zeer veel mensen enheeft u tot een tussenpersoon gemaakt in het tegemoetkomen aande behoeften van vele personen. Wees enorm dankbaar omdat udeze waardevolle en winstgevende taak hebt gekregen! Span u inom de dienaren van Allah de Verhevene diensten te verlenen! Be-denk dat u door het verlenen van diensten aan de dienaren van on-ze Heer, op de wereld en in het hiernamaals gunsten zult verkrij-gen! Weet dat mildheid tonen tegenover mensen, goedheden voorhen verrichtten en hun zaken met een glimlach, lieflijke woordenen met gemak volbrengen, het pad is dat leidt tot de liefde van Al-lah de Verhevene! Heb geen enkel twijfel dat dit zal leiden tot red-ding van de bestraffingen in het hiernamaals en tot vermeerderingvan de gunsten van het Paradijs! Onze Profeet (vrede en zegenin-gen van Allah de Verhevene zij met hem) heeft dit met zijn vol-gende eervolle hadîth prachtig vermeld:

‘Allah de Verhevene schept en stuurt de behoeften van Zijndienaren. De meest geliefde dienaar van Allah de Verhevene isdegene die de tussenpersoon is die Zijn gunsten aan Zijn dienarentoereikt.’

Ik schrijf hieronder een aantal eervolle hadîth’s die de waardevermelden van het tegemoetkomen aan de behoeften van mos-lims, het blij maken van hen en het hebben van een mooi karakter,en die het mild, serieus en geduldig zijn prijzen en aanmoedigen.Begrijp deze goed. Indien er gedeelten zijn die u niet begrijpt, leerdeze dan door het te vragen aan personen die hun religie kennen

– 194 –

en leven volgens datgene wat ze kennen! [De gezegende woordenvan onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zijmet hem) worden hadîth (overlevering) genoemd.] Lees de onder-staande eervolle hadîth’s aandachtig! Streef ertoe om in elk vanuw woorden en in elk van uw handelingen deze na te volgen!

1 – ‘De moslim is de broeder van de andere moslim. Zij kwet-sen en krenken elkaar niet. Indien iemand helpt bij een zaak vanzijn broeder in de religie, dan zal Allah de Verhevene op Zijnbeurt zijn zaak vergemakkelijken. Indien iemand de zorgen vaneen moslim wegneemt en hem blij maakt, zal Allah de Verhevenehem bevrijden van ellende tijdens de meest zware tijden van deDag der Opstanding. Indien iemand een beschamende zaak of eenfout van een moslim bedekt, zal Allah de Verhevene op de Dagder Opstanding zijn beschamende zaken en fouten bedekken.’[Bukhârî, Muslim]

2 – ‘Zolang iemand zijn broeder in de religie helpt, zal Allah deVerhevene ook hem helpen.’ [Muslim]

3 – ‘Allah de Verhevene heeft sommige van Zijn dienaren ge-schapen ter tegemoetkoming aan de behoeften van anderen en omhen te helpen. Degenen die behoeften hebben, raadplegen hen.Voor hen zal er in het hiernamaals geen vrees voor bestraffingzijn.’ [Tabarânî]

4 – ‘Allah de Verhevene heeft aan sommige van Zijn dienarenveel gunsten verleend op de wereld. Hij heeft hen geschapen zodatzij nuttig zullen zijn voor Zijn dienaren. Indien zij deze gunstenverspreiden onder de dienaren van Allah de Verhevene, zullenhun gunsten niet verminderen. Indien zij deze gunsten niet toerei-ken aan de dienaren van Allah, zal Allah Zijn gunsten van henontnemen. Hij zal ze aan anderen verlenen.’ [Tabarânî en Ibn Abîal-Dunyâ[1]]

5 – ‘Dat een moslim een behoefte van zijn broeder in de religietegemoetkomt, is winstgevender dan dat hij tien jaar doorbrengtin i’tikâf. En het doorbrengen van één dag in i’tikâf voor de tevre-denheid van Allah, verwijdert de mens zeer ver van het Helle-vuur.’ [Tabarânî en Hâkim.] [Dag en nacht doorbrengen met aan-bidding door zich terug te trekken in een moskee gedurende delaatste tien dagen van de maand ramadân, wordt i’tikâf genoemd.]

6 – ‘Wanneer iemand een zaak van zijn broeder in de religievolbrengt, verrichten duizenden engelen smeekbeden voor hem.

[1] Ibn Abî al-Dunyâ ‘Abdullâh overleed in 281 n.h. [894 n.Chr.] te Bagdad.

– 195 –

Wanneer hij gaat om die zaak te klaren, wordt voor zijn iederestap één van zijn zonden vergeven en zullen hem gunsten verleendworden in het hiernamaals.’ [Ibn Mâja]

7 – ‘Wanneer iemand gaat om een zaak van zijn broeder in dereligie te klaren, zal bij zijn iedere stap zeventig van zijn zondenvergeven worden en hem zeventig beloningen gegeven worden.Dit gaat zo voort totdat die zaak is geklaard. Wanneer die zaak isgeklaard, worden al zijn zonden vergeven. Indien hij overlijdtwanneer hij die zaak volbrengt, zal hij zonder bevraging en verant-woording af te leggen het Paradijs betreden.’ [Ibn Abî al-Dunyâ]

8 – ‘Indien iemand naar staatsautoriteiten gaat en zich daar in-spant zodat zijn broeder in de religie rust zal bereiken of van zijnzorgen zal worden verlost, dan zal Allah de Verhevene hem op deDag der Opstanding helpen de sirât-brug vlug over te gaan wan-neer iedereen zijn voeten zullen uitglijden.’ [Tabarânî]

9 – ‘De daad die Allah de Verhevene het meest lief is, is het blijmaken van een gelovige (mu’min) door hem kleding te geven, teverzadigen of door aan een andere behoefte van hem tegemoet tekomen.’ [Tabarânî]

10 – ‘De daad die Allah de Verhevene het meest lief is na deverplichtingen (farâid), is het blij maken van een gelovige(mu’min).’ [Tabarânî.] [De geboden van Allah de Verhevene wor-den fard (verplichting) genoemd. Uit deze eervolle hadîth wordtbegrepen dat Allah de Verhevene de personen die de daden vanaanbidding die fard zijn uitvoeren, meer liefheeft. De schadelijke,verfoeilijke zaken die Allah de Verhevene heeft verboden, wor-den harâm (verboden) genoemd. Allah de Verhevene heeft dege-ne die de verboden vermijdt meer lief dan degenen die de ver-plichtingen uitvoeren. Het is een verplichting om een goed karak-ter te hebben; het is verboden om een slecht karakter te hebben.Het vermijden van het verrichten van kwaadheden, is waardevol-ler en verdienstelijker (thawâb) dan het verrichten van goedhe-den.]

11 – ‘Wanneer een persoon een gunst verleent aan een gelovige(mu’min), schept Allah de Verhevene van deze gunst een engel.Deze engel verricht voortdurend aanbidding. De beloningen voorzijn daden van aanbidding worden aan die persoon gegeven. Wan-neer deze persoon overlijdt en in zijn graf wordt geplaatst, komtdeze engel vol licht en lieflijkheid naar zijn graf. Wanneer hij dieengel ziet, wordt hij blij en voelt hij zich opgelucht. Hij vraagt:“Wie ben jij?” De engel zegt: “Ik ben de gunst die je verleende

– 196 –

aan zo-en-zo en de vreugde die je in zijn hart plaatste. Allah deVerhevene heeft mij gezonden om jou vandaag blij te maken, omop de Dag der Opstanding voor jou te bemiddelen en om aan jouje plaats in het Paradijs te laten zien.”’

12 – Aan de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allahzij met hem) werd gevraagd: ‘Welke zijn de belangrijkste onder dezaken die leiden tot het betreden van het Paradijs?’ Hij zei: ‘Hetvrezen van Allah de Verhevene en het hebben van een goed ka-rakter.’ Toen werd gevraagd welke de belangrijkste zijn onder dezaken die leiden tot het betreden van de Hel, zei hij: ‘Het niet be-dwingen van zijn tong en zijn lust.’ [Tirmidhî, Ibn Hibbân en Bay-haqî[1].] [Het kenmerk van het vrezen van Allah de Verhevene ishet vermijden van de verboden (mahârim).]

13 – ‘Degenen onder jullie met het sterkste geloof, zijn dege-nen met het mooiste karakter en die het mildst zijn tegenover hunechtgenote.’ [Tirmidhî en Hâkim]

14 – ‘Men bereikt de hoogste graden van het Paradijs vanwegezijn prachtige karakter. [Vrijwillige (nâfila)] daden van aanbiddingkunnen men niet deze graden doen bereiken. Een slecht karaktersleept men tot in de diepste krochten van de Hel.’ [Tabarânî]

15 – ‘De meest eenvoudige en meest gemakkelijke onder dedaden van aanbidding is weinig praten en een goed karakter heb-ben. Let goed op deze woorden van mij!’ [Ibn Abî al-Dunyâ]

16 – Een persoon vroeg aan de Gezant van Allah (vrede en ze-geningen van Allah de Verhevene zij met hem): ‘Wat is de besteder daden?’ Hij zei: ‘Het hebben van een mooi karakter.’ Die per-soon stond op, benaderde hem even later langs zijn rechterkant envroeg het nogmaals. Hij zei weer: ‘Het hebben van een goed ka-rakter.’ Die persoon vertrok, benaderde hem later langs zijn lin-kerkant en vroeg: ‘Wat is de zaak die het meest geliefd is bij Al-lah?’ Hij zei weer: ‘Het hebben van een goed karakter.’ Vervol-gens benaderde hij hem van achteren en vroeg: ‘Wat is de beste,meest waardevolle zaak?’ De edele Profeet keerde zich tot hem enzei: ‘Heb je niet kunnen begrijpen wat het hebben van een goedkarakter betekent? Probeer op niemand boos te worden zoverreje daartoe in staat bent!’

17 – ‘Ik beloof jullie, dat de moslim die met niemand in discus-sie gaat en die niemand kwetst met zijn tong, al heeft hij gelijk, hetParadijs zal betreden. Ik beloof jullie, dat degene die niet liegt, al

[1] Ahmad al-Bayhaqî overleed in 458 n.h. [1066 n.Chr.] te Nisjapoer.

– 197 –

is het voor de grap of om degenen in zijn bijzijn te laten lachen,het Paradijs zal betreden. Ik beloof jullie, dat degene met eengoed karakter de hoge graden van het Paradijs zal bereiken!’ [AbûDâwud, Ibn Mâja en Tirmidhî]

18 – In een hadîth al-qudsî (een hadîth waarvan de betekenisvan Allah de Verhevene is maar de bewoording van Muhammad(vrede zij met hem)) vermeldt Allah de Verhevene: ‘Ik ben tevre-den met de religie de islam die Ik jullie heb gezonden. [Met anderewoorden, Ik ben tevreden met degenen die deze religie aanvaar-den en die zich onderwerpen aan de geboden en verboden van de-ze religie. Ik houd van hen.] De vervolmaking van deze religiewordt enkel teweeggebracht middels vrijgevigheid en het hebbenvan een goed karakter. Toon elke dag met deze twee dat jullie re-ligie vervolmaakt is!’ [Tabarânî[1]].

19 – ‘Zoals warm water ijs doet smelten, zo doet het hebbenvan een goed karakter de zonden van de mens smelten en verdwij-nen. Zoals azijn honing bederft en het oneetbaar maakt, bederften vernietigt het hebben van een slecht karakter de daden vanaanbidding van de mens.’ [Tabarânî]

20 – ‘Allah de Verhevene houdt van degenen met een mild ka-rakter en helpt hen. Diegenen die hard en woedend zijn, helpt Hijniet.’ [Tabarânî]

21 – ‘Wie is degene voor wie het verboden (harâm) is om naarde Hel te gaan of voor wie het verboden is dat het Hellevuur hemverbrandt? Ik vertel het jullie. Luister aandachtig! Al diegenen diemild zijn en niet boos worden!’ [Tirmidhî] [Deze eervolle hadîthstaat ook geschreven in de 98e brief die we hierboven hebben ver-meld.]

22 – ‘Het rustig en mild handelen, is een groot geschenk dat Al-lah aan Zijn dienaar verleent. Haastig en onstuimig zijn, is het padvan de duivel. Dat wat Allah de Verhevene lief is, is mild en seri-eus zijn.’ [Abû Ya’lâ]

23 – ‘Vanwege zijn mildheid en lieflijke tong bereikt de mensde graden van degenen die overdag vasten en in de nacht het ge-bed verrichten.’ [Ibn Hibbân]

24 – ‘Allah de Verhevene houdt van degene die, wanneer hijboos is, mild handelt door zijn woede te overwinnen.’ [Isfahânî]

25 – ‘Let op. Ik informeer jullie! Degene die de hoge gradenvan het Paradijs wil bereiken, dient mild te handelen tegen degene

[1] Tabarânî Sulaymân overleed in 360 n.h. [971 n.Chr.] te Damascus.

– 198 –

die onrespectvol handelt! Hij dient degene die onrecht aandoentte vergeven! Hij dient vrijgevig te zijn jegens degene die zijn be-zittingen achterhoudt! Zijn vrienden en verwanten die hem nietopzoeken of naar hem vragen, dient hij te bezoeken!’ [Tabarânî]

26 – ‘Krachtig zijn betekent niet het overwinnen van een ander.Krachtig zijn, een held zijn, betekent het overwinnen van zijn ei-gen woede.’ [Bukhârî en Muslim]

27 – ‘Aan degene die glimlacht wanneer hij begroet, zullen debeloningen gegeven worden die degenen verkrijgen die aalmoe-zen geven.’ [Ibn Abî al-Dunyâ]

28 – ‘Glimlachen naar je broeder in de religie; hem goede za-ken onderwijzen; hem verhinderen kwaadheden te verrichten;vreemden de weg wijzen; stenen, dorens, botten en daarop lijken-de zaken die verfoeilijk, vies en schadelijk zijn van de straat ver-wijderen; en anderen water aanbieden, is allemaal liefdadigheid.’[Tirmidhî]

29 – ‘In het Paradijs bevinden zich zulke paleizen, dat de per-soon die zich daarin bevindt elke plaats kan zien die hij wil en opelke plaats die hij wil zichzelf kan vertonen.’ Abû Mâlik al-Ash’arîvroeg: ‘O de Gezant van Allah! Aan wie zullen dit soort paleizenverleend worden?’ Hij zei: ‘Het zal verleend worden aan degenendie lieflijk spreken, vrijgevig zijn, en wanneer iedereen slaapt hetbestaan en de grootsheid van Allah de Verhevene gedenken enHem smeken.’

De hierboven geschreven eervolle hadîth’s heb ik overgeno-men uit het Targhîb wa Tarhîb[1] genaamde hadîth-boek. Dit boekis een van de meest waardevolle onder de hadîth-boeken.

Moge Allah de Verhevene u verlenen om overeenkomstig dehierboven geschreven eervolle hadîth’s te leven! Controleer uzelf.Indien u constateert dat u aan deze voldoet, dank dan Allah deVerhevene! Indien u toestanden bij uzelf vastelt die niet aan dezevoldoen, smeek dan tot Allah de Verhevene voor de verbeteringhiervan! Het is tevens een grote gunst indien iemand zijn fouteninziet wanneer zijn daden en handelingen niet aan deze voldoen enhij smeekt voor de verbetering hiervan! Iemand die niet aan dezevoldoet en niet bedroefd is omdat hij er niet aan voldoet, heeft eenzeer zwakke verbondenheid met de islam. Men dient zijn toe-

[1] De schrijver van het boek Targhîb wa Tarhîb, Abdul’azîm Munzirî, is één vande grootste onder de hadîth-geleerden. Hij werd in 581 n.h. [1185 n.Chr.] geborenen overleed in 656 n.h. [1258 n.Chr.] te Egypte.

– 199 –

vlucht te zoeken bij Allah de Verhevene jegens het terechtkomenin zo een verfoeilijke toestand! Een tweeregelig vers:

Blijde tijdingen voor degene die deze grote gunst bereikt.Schande over de zwakkelingen die dit niet kunnen bereiken!”

De vertaling uit Maktûbât al-Ma’sûmiyya is hierbij voltooid.De hierboven geschreven eervolle hadîth’s bevelen de moslims

om goedaardig te zijn tegenover elkaar en om te leven als broe-ders/zusters. Iemand die geen moslim is, wordt een ongelovige ge-noemd. Dat moslims ook tegenover ongelovigen goedaardig moe-ten zijn en hen niet mogen kwetsen, werd vermeld op pagina 157.Op deze manier wordt ook aan hen getoond dat de islam beveeltom een goed karakter te hebben, te werken en om te leven alsbroeders/zusters. Zo zullen de mensen die houden van het goedemet alle liefde moslim worden. Jihâd voeren is een verplichting(fard). Net zoals de staat jihâd voert middels wapens, doet hij ditook middels diplomatie, propaganda en publicaties. Iedere moslimvoert eveneens jihâd middels zijn goede eigenschappen en doorgoedheden te verrichten. Immers, ‘jihâd voeren’ betekent de men-sen uitnodigen tot de islam. Men ziet, ook tegenover ongelovigengoed gedrag vertonen en hen niet krenken, is het voeren van jihâd.Dit is een verplichting voor iedere moslim.

Muhammad Ma’sûm Fârûqî (moge Allah de Verhevene hemgenadig zijn), die de bovenstaande lange brief heeft geschreven, iseen van de grootste onder de islamgeleerden en een van de supe-rieure onder de awliyâ (vrienden van Allah, personen die dicht bijAllah staan) (moge Allah de Verhevene hun geheimenissen zege-nen). Hij werd in het jaar 1007 n.h. [1598 n.Chr.] in de stad Sirhindin India geboren en overleed daar in het jaar 1079 n.h. [1668n.Chr.]. Hij ligt begraven in de grote graftombe die zich een aantalhonderd meter verderop bevindt van de graftombe van zijn vader.Middels zijn talloze brieven gaf hij in India raadgevingen aan dui-zenden moslims, staatsautoriteiten en de sultan van die tijd, Sultan‘Âlamgîr Awrangzîb (moge Allah de Verhevene hem genadigzijn)[1] , en spande zich voor hen in voor het versterken van de ge-voelens van broederschap, het hebben van een goed karakter, on-derlinge hulpvaardigheid, en zodat ze op de wereld in rust en vre-de kunnen leven en ze in het hiernamaals gelukzaligheid zullen be-reiken. Door aanwezigheid in zijn lezingen en lessen bereikten

[1] Sultân ‘Âlamgîr overleed in 1118 n.h. [1707 n.Chr.].

– 200 –

meer dan honderdveertig duizend mensen de hoge graden van ta-sawwuf en werden elk een walî (vriend van Allah). Naast deze ver-kozen leerlingen van hem, oversteeg het aantal van degenen diehun religie en karakter verbeterden door naar hem te luisteren envan hem te leren, honderdduizenden. Onder de awliyâ die hij op-leidde, bereikte meer dan vierhonderd de graad van irshâd (de be-voegdheid tot het geven van leiding naar het pad waarover Allahde Verhevene tevreden is) en bevrijdde elk van hen duizendenmensen van ondergang, onwetendheid en dwaling in de stedenwaarnaartoe ze werden gezonden. Elk van zijn zes zoons werd eengrote geleerde en walî; al zijn kleinkinderen begingen het zelfde enlieten zeer waardevolle boeken achter die een leidend licht werdenvoor alle mensen.

Een ware moslim gelooft niet in bijgelovigheden. Dat magie,ongeluk, toekomstvoorspellingen, tovenarij, een ta’wîdh (amulet,talisman) die een geschreven tekst bevat anders dan uit de edeleKoran, blauwe kralen [tegen het boze oog], waarzeggerij en daar-op lijkende zaken ongetwijfeld iets teweeg zullen brengen, en inhet opsteken van kaarsen of het ophangen van draadjes en touw-tjes bij graven, gelooft hij niet; hij lacht enkel om de bedriegers diebeweren buitengewone toestanden teweeg te kunnen brengen. Demeeste van de bijgelovigheden en verdorvenheden zijn vanuit an-dere religies de islam binnengedrongen. Tegen degenen die vanbepaalde islamgeleerden karâmât (buitengewone toestanden) ver-wachtten, zei de grote islamgeleerde Imâm al-Rabbânî (moge Al-lah de Verhevene hem genadig zijn) het volgende: “Mensen ver-wachten karâmât van islamgeleerden. Enkele van hen beschikkenniet over karâmât, maar zijn dichter bij Allah de Verhevene dande anderen. De allergrootste karâma is het goed leren van de islamen dienovereenkomstig kunnen leven.”

De laatste onderzoeken die zijn gedaan aan de Stanford-uni-versiteit in Amerika hebben aangetoond dat sommige mensen be-schikken over een ‘zesde zintuig’ en dat ze bijvoorbeeld de itemskunnen opnoemen die zich in een gesloten doos bevinden, ze detekst in een gesloten envelop kunnen lezen, ze contact kunnen ma-ken met iemand die zich ver bevindt en ze dat wat in iemands ge-dachte rondgaat kunnen waarnemen. Mensen van elk ras en elkereligie namen deel aan dit experiment en eenieder bereikte het-zelfde resultaat ongeacht hun religie of ras. Sommige Chinesewaarzeggers en Indiase fakirs die men tegenkomt in het VerreOosten, China en India vertonen verschillende ondenkbare vin-dingrijkheden die ons doen verbazen. Onder hen zijn er personen

– 201 –

die lijken in de lucht te vliegen of die een touw in de lucht gooienen daarmee richting de hemel klimmen. Eigenlijk is het boeddhis-me, dat wordt aanvaard door de Chinezen, een soort filosofischsysteem. Boeddha (Buddha) (563-483 v.Chr.), Confucius (531-479v.Chr.) en Lao Tse waren bekende filosofen. De principes die zijverkondigden, waren ethische regels. Dit zijn zaken zoals het nala-ten van verschillende verlangens, [riyâda (ascetisme, onthou-ding)], goedheden verrichtten, geduldig zijn, elkaar helpen en strij-den tegen kwaadheden. Boeddha zei: “Behandel anderen zoals jezelf behandeld wilt worden.” Hij spreekt echter niet over Allah deVerhevene. Hoewel Boeddha zei dat hijzelf slechts een mens was,werd hij na zijn dood vergoddelijkt door zijn leerlingen en bouw-den ze tempels voor hem. Op deze manier groeide het boeddhismevrijwel uit tot een religie. Het zoroastrisme, dat de werkelijke reli-gie van de Indiërs is, is een vorm van afgoderij. Zij aanbiddennaast afgoden ook sommige dieren (bijvoorbeeld koeien). Zowelhet boeddhisme als het zoroastrisme is geen religie. Ondanks dit,is het een feit dat de mensen die tot deze behoren vindingrijkhe-den vertonen die vrijwel lijken op karâmât (buitengewone toestan-den). Deze vindingrijkheden verwerven ze middels het ondergaanvan een speciale training, ascetisme, speciale lichaamsbewegingenen door langdurig te oefenen. Vergelijkbaar hiermee, magnetisme,dat de mens totaal doet verstijven en in een staat zonder gevoelbrengt, en hypnose, waardoor de mens onder dwang iets bevolenkan worden en hem datgene wat men wil kan laten uitvoeren, zijnuitzonderlijke krachten waarover bepaalde mensen beschikken.

Deze dingen zijn in geen enkel geval een buitengewone toe-stand. Dit zijn enkel bekwaamheden. Vandaag beweren weten-schappers dat alle mensen in meer of mindere mate over zo eenbekwaamheid beschikken, maar dat bij bepaalde mensen dezemeer tot uiting komt, dat bepaalde mensen dit gevoel middels spe-ciale methoden tot uiting kunnen laten brengen en dat iedereen ditgevoel kan opwekken met nieuwe en makkelijke methoden diemettertijd ontdekt zullen worden. In dat geval is het enkel bedrogwanneer iemand bij wie ‘het zesde zintuig’ meer tot uiting is geko-men, zijn specialiteit niet als vindingrijkheid maar als buitengewo-ne toestand vertoont.

Imâm Ahmad al-Rabbânî (moge Allah de Verhevene zijn ge-heimenis zegenen) vermeldt in zijn 293e brief het volgende: “Won-derbaarlijkheden, buitengewone toestanden bestaan uit twee soor-ten: De eerste is de kennis en ma’rifa (kennis van/over Allah) om-trent het Wezen, de Attributen en Daden van Allah de Verheve-

– 202 –

ne. Deze kennis kan niet verkregen worden middels het verstandof door na te denken. Allah de Verhevene schenkt dit aan Zijnverkozen dienaren. De tweede is kennis hebben over de ghayb(het verborgene) van de wereld der materie. Net zoals deze bui-tengewone toestand aan de verkozen dienaren wordt verleend,wordt het ook aan de ongelovigen verleend. De eerste soort vanbuitengewone toestanden is waardevol. Deze worden verleendaan degenen die zich op het rechte pad bevinden en die Allah deVerhevene liefheeft. Onwetenden daarentegen denken dat detweede waardevol is. Wanneer er wordt gesproken over buitenge-wone toestanden denken ze alleen aan deze soort. Ieder mens diezijn ziel van begeerte (nafs) reinigt door honger te lijden en doorzich af te zonderen van de mensen, kan informatie verlenen overhet verborgene van schepsels. Doordat de meerderheid van demensen zich voortdurend met de wereld bezighouden, denken zedat degenen die dit soort informatie verlenen awliyâ (vrienden vanAllah) zijn. Zij hechten geen waarde aan degenen die informatievan de waarheid verlenen. Zij menen: ‘Indien zij awliyâ zoudenzijn, zouden zij informatie over onze toestanden verlenen.’ Metdeze verkeerde maatstaven ontkennen zij de geliefde dienaren vanAllah de Verhevene.”

In zijn 260e brief vermeldt hij het volgende: “‘Wilâya’ (‘walî-schap’) betekent toenadering tot Allah de Verhevene. Aan dege-nen die deze graad bereiken, kunnen ook buitengewone toestan-den verleend worden die behoren tot schepsels. Het feit dat dezebuitengewone toestanden veel zijn, toont niet aan dat de walî(vriend van Allah) een hoge graad heeft. Het is niet noodzakelijkdat de walî weet dat er buitengewone toestanden bij zichzelf voor-doen. Het kan zo zijn dat Allah de Verhevene de gedaante van eenwalî in één ogenblik in verschillende landen aan iedereen toont.Men kan zien dat hij verbazingwekkende dingen doet in ver gele-gen gebieden. Hijzelf weet hier echter allemaal niets van af. Onderhen kunnen er ook diegenen zijn die dit wel weten, maar het aananderen niet laten merken. Zij hechten namelijk geen waarde aanbuitengewone toestanden.”

Ibn Hajar al-Makkî (moge Allah de Verhevene hem genadigzijn), wiens woorden als bewijs gelden en die de oogappel is van degeleerden van ahl al-soenna, heeft in zijn boek Zawâjir, vóór hetgedeelte ‘ihtiqâr’, de volgende eervolle hadîth’s weergegeven: “Ikzweer bij Allah de Verhevene, dat de daden van aanbidding vandegene die een hapje eet van iets dat harâm (verboden) is, gedu-rende veertig dagen niet aanvaard zullen worden”, “Het gebed dat

– 203 –

wordt verricht in een jilbâb [dat wil zeggen, een gewaad] dat metharâm geld is gekocht, wordt niet aanvaard” en “De aalmoes dievan harâm geld wordt gegeven, wordt niet aanvaard. Zijn zondenzullen niet verminderen.” Sufyân al-Thawrî zei: “Het verrichtenvan goede daden met harâm geld is zoals het wassen en schoonma-ken van vuil met urine.”

Een ware moslim verricht zijn aanbidding niet voor de show inhet bijzijn van iedereen. De daden van aanbidding die vrijwillig(nâfila) zijn, worden verborgen uitgevoerd en de daden van aan-bidding die verplicht (fard) zijn, worden openlijk uitgeoefend ofgezamenlijk in een moskee. Wanneer een goede moslim een goededaad wil volbrengen of een aalmoes wil geven, doet hij dat verbor-gen, zonder de persoon voor wie hij die goede daad volbrengt ofde aalmoes aan geeft te krenken of zijn hart te breken en zonderdie persoon zijn goede daad te verwijten. Dat dit op deze maniervolbracht moet worden, heeft Allah de Verhevene op vele plaat-sen in de edele Koran bevolen.

Kortom, een ware moslim is een volkomen persoon die be-schikt over alle goede karaktereigenschappen, is waardig, heefteen solide karakter, is lichamelijk en geestelijk rein en is iedersoort vertrouwen waardig.

De grote islamgeleerde Imâm al-Ghazâlî (moge Allah de Ver-hevene hem genadig zijn), 450 n.h. [1058 n.Chr.] - 505 n.h. [1111n.Chr.], verdeelt de mensen in vier groepen in zijn werk genaamdKimyâ-i sa’âdat dat hij ongeveer negenhonderd jaar geleden in hetPerzisch had geschreven: Degenen die behoren tot de eerstegroep, zijn degenen die niets anders weten dan het eten, drinkenen plezier maken op de wereld. Degenen die behoren tot de twee-de groep, zijn degenen die handelen middels dwang, geweld en on-recht. Degenen die behoren tot de derde groep, zijn diegenen diedoor middel van bedrog en huichelarij degenen om zich heen mis-leiden. Enkel degenen die behoren tot de vierde groep zijn de wa-re moslims die beschikken over het prachtige karakter waaroverhierboven werd gesproken.

Men moet niet vergeten dat er in het hart van ieder mens zicheen pad bevindt dat leidt tot Allah de Verhevene. Waar het omdraait, is dat het licht van de islam middels dit pad de mensen be-reikt. Een persoon die dit licht ervaart in zijn hart, ongeacht totwelke groep hij behoort, zal spijt hebben van de kwaadheden diehij heeft gedaan en het juiste pad vinden.

Indien alle mensen de islam zouden aanvaarden, zou er geen

– 204 –

kwaadheid, noch bedrog, noch oorlog, noch geweld en noch on-recht op de wereld overblijven. Om deze reden rust er een taak opde schouders van ons allen om ons in te spannen om een volmaak-te en perfecte moslim te zijn en om de essentie, de fijnheden en hetprachtige karakter van de islam uit te leggen en over de gehele we-reld te verspreiden. Dit doen is het voeren van jihâd.

Al behoort iemand tot een andere religie, spreek mensen altijdaan met lieflijke woorden en met begrip! Dit wordt bevolen in deedele Koran. Dat het een zonde is om het hart te krenken van ie-mand die niet moslim is door recht in zijn gezicht “kâfir, ongelovi-ge” te zeggen en dat degene die dit zegt gestraft moet worden,staat geschreven in de fiqh-boeken (boeken over de islamitischerechtswetenschap). Het doel is om iedereen te vertellen over deverhevenheid van de islam. Deze jihâd kan enkel verwezenlijktworden met lieflijke woorden, geduld, kennis en geloof. Wanneeriemand een ander wil overtuigen van iets, is het vereist dat aller-eerst hijzelf daarin gelooft. Een gelovige (mu’min) verliest nooitzijn geduld en ervaart geen moeite in het vertellen van dat waarinhij gelooft. Er bestaat geen enkele religie die zo helder en logischis als de islam. Een persoon die de essentie van deze religie be-grijpt, kan met gemak aan iedereen aantonen dat deze religie deenige ware religie is.

Men dient niet iedereen die behoort tot een andere religie alseen kwaadaardig iemand te beschouwen. Het klopt dat ongeloof,dus geen moslim zijn, altijd en overal een kwade zaak is. Ongeloofis immers een schadelijke overtuiging en een verdorven leefwijzedie de mens op de wereld en in het hiernamaals tot onheil brengt.Allah de Verhevene heeft de islam gezonden zodat de mensen inrust en vrede en in broederschap kunnen leven op de wereld en zein het hiernamaals van de oneindige bestraffingen beschermd zul-len worden. De ongelovigen, dus degenen die geen moslim zijn,zijn zielige personen die ontbeerd zijn van dit pad der geluk. Mendient medelijden met hen te hebben en hen niet te kwetsen. Het iszelfs verboden om over hen te roddelen. Op het moment van delaatste adem wordt duidelijk of men een betreder van het Paradijsof een betreder van de Hel is. In alle geopenbaarde religies be-vindt zich – alvorens zij werden vervalst door de mensen – hetprincipe van ‘het geloven in een enige God’. In de edele Koran no-digt Allah de Verhevene alle mensen uit om zich te bevinden ophet rechte pad. Hij belooft dat Hij alle fouten uit het verleden zalvergeven van de persoon die het rechte pad aanvaardt. Degenendie een andere religie aanhangen, zijn de zielige personen die mis-

– 205 –

leid zijn door de duivel of door degenen die geen flauw benul heb-ben van de islam. De meeste van hen zijn ongelukkige mensen dienaar het verkeerde pad zijn misleid in hun zoektocht naar de te-vredenheid van Allah de Verhevene. Wij dienen hen met geduld,lieflijke woorden, verstand en logica het juiste pad te tonen.

Alle geopenbaarde religies die het bestaan en de EENHEIDvan Allah de Verhevene verkondigen, waren – voordat ze door demensen werden vervalst – in het opzicht van geloofsleerstellingenallemaal aan elkaar gelijk. De drie grote religies die zijn gekomen,beginnend vanaf Mûsâ (vrede zij met hem) tot aan onze ProfeetMuhammad (vrede zij met hem), dus het oorspronkelijke joden-dom, het oorspronkelijke christendom en de islam, verkondigdenallemaal dat Allah de Verhevene enig is en dat de profeten (vredeen zegeningen zij met hen) van Allah de Verhevene mensen warennet zoals wij. Echter, de joden geloofden niet in ‘Îsâ (Jezus) enMuhammad (vrede zij met hen). Christenen raakten maar nietverlost van het aanbidden van afgoden en dachten dat ‘Îsâ (vredezij met hem) de zoon was van Allah ondanks dat hij zei: “Ik benook een mens, net zoals u. Ik ben niet de zoon van God” en begon-nen met het aanbidden van drie afzonderlijke goden onder de na-men Vader (Allah de Verhevene), Zoon (‘Îsâ vrede zij met hem)en Heilige Geest (Rûh al-Quds). Onder degenen die inzagen datdit vals en verkeerd was en die zich inspanden om dit recht te zet-ten, waren er ook pausen zoals Honorius. Deze valse geloofsleer-stellingen van hen zijn enkel rechtgezet middels de islam, die Allahde Verhevene heeft laten verkondigen middels Zijn laatste ProfeetMuhammad Mustafâ (vrede en zegeningen zij met hem) wie Hijheeft gezonden. In dat geval kan niemand ontkennen dat de islam,die de ware grondslagen van deze drie religies in zich heeft verza-meld en die deze religies heeft gezuiverd van de bijgelovighedendie in hen waren gedrongen, de ware, juiste religie is.

Fellowes, een Engelsman die de islam heeft aanvaard, zei:“Maarten Luther, die poogde om de vele valse geloofsleerstellin-gen [overtuigingen] van het christendom recht te zetten, wist nietdat precies negenhonderd jaar geleden vóór hem Muhammad(vrede en zegeningen zij met hem) al deze fouten had rechtgetrok-ken door het verkondigen van de islam. Om deze reden dient mende islam te aanvaarden als de vervolmaakte vorm van het oor-spronkelijke christendom die volledig is gezuiverd van bijgelovig-heden en dient men te geloven dat Muhammad (vrede zij methem) de laatste Profeet is.”

– 206 –

Het is voor niemand eeuwig, de bezittingen dezer wereld, zilver en goud,Een verscheurd hart, het helen ervan is een bekwaamheid, waarvan de Heer houdt.Dit noemt men de vergankelijke wereld, die altijd blijft draaien en niet ophoudt,De mens is een lantaarn, waarvan het licht op een dag zal uitdoven, jong of oud.

– 4 –

WAAROM ZIJN ZE MOSLIM GEWORDEN?

Dit onderdeel is samengesteld als aanvulling op het hoofdstukIslam en Christendom van ons boek. De islam is de allerlaatste enmeest volmaakte religie. De beroemde Britse letterkundige Ber-nard Shaw zei zelfs: “Als er één religie uitgekozen zou moetenworden voor de wereld, dan zou dit ongetwijfeld de islam zijn.” Endit is vrij vanzelfsprekend. De islam is namelijk een religie die isbeschermd van de vervalsingen [veranderingen] waardoor alle totnu toe gekomen en vergane religies zijn getroffen [geteisterd]. Inhet jodendom, dat één van de grootste religies is die het geloof ineen enige god beveelt, wordt de komst van een Messias verkon-digd. Het Evangelie dat het boek is van de religie die door ‘Îsâ(vrede zij met hem) werd verspreid – van wie werd aangenomendat hij als Messias was gekomen – is verdwenen. Ondanks dat erlater verschillende evangeliën werden geschreven waarbij vele de-len ervan werden veranderd, staan er tekenen in die wijzen op dekomst van een laatste Profeet (vrede en zegeningen van Allah deVerhevene zij met hem) als de werkelijke Messias. In het Evange-lie van Barnabas is tevens de naam van deze Profeet duidelijk ver-meld. In dat geval is de islam de allerlaatste, meest correcte, meestvolmaakte religie waarin alle ware religies bijeen zijn gekomen endie volledig overeenkomt met de tevredenheid van Allah de Ver-hevene. Een gecultiveerde vriend van ons [dr. Nûri Refet Korur],wie zijn gehele jeugd in Europa te midden van christenen heeftdoorgebracht, vertelde ons: “Door mijn vader en moeder ben ikals moslim ter wereld gekomen. Mijn leven heb ik doorgebracht inEuropa. Daar had ik zeeën van tijd en omdat ik daartoe de moge-lijkheid had, onderzocht ik alle religies en vergeleek deze met el-kaar. Als ik ondervonden zou hebben dat een andere religie supe-rieur is aan de islam, dan zou ik de islam verlaten en die religieaangenomen hebben. Niemand dwong mij namelijk om moslim teblijven. Echter, alle onderzoeken en vergelijkingen die ik had ge-daan, de discussies die ik met christenen had gevoerd, hebben opzo een duidelijk wijze naar voren gebracht dat de islam superieur

– 207 –

is aan alle religies op de wereld en het de ware religie is die volle-dig onvervalst is, dat ik met heel mijn hart verbonden ben aan deislam.”

Jammer genoeg bestaan er zelfs vandaag de dag christenen inde Westerse wereld die ten onrechte de moslims “afgedwaaldedenker”, “stomkop”, “duivelaanbidder” en “ongelovige” noemen.Door priesters wordt deze verkeerde informatie aan christelijkekinderen bijgebracht waardoor ze misleid worden. Daarnaastwordt er beweerd dat er vele zaken zijn in de islam die niet passenbij de beschaving. Integendeel, de religie die het meest passend isaan de beschaving van vandaag is de islam. In het onderdeel Islamen Christendom van ons boek zijn deze zaken onderzocht en zijner op deze verkeerde gedachten de nodige antwoorden gegeven.Dit onderdeel hebben we bovendien vertaald naar het Engels,Frans en Duits en over de hele wereld verspreid. Hiermee hebbenwe getracht de juiste informatie te vervaardigen over de verkeerdeinformatie die de priesters geven. We hebben dan ook meteen ge-zien hoe nuttig en nodig deze inspanning was. Toen de boekenover de wereld werden verspreid, heeft het direct zijn invloed ge-toond. In een brief die we ontvingen uit India schreef een Indiërdie het christendom aanhing het volgende: “Na het lezen van uwboek Islam en Christendom begreep ik dat de islam de ware religieis en besloot ik moslim te worden.” Ook van Afrikaanse jongerenontvangen we veel van dit soort brieven. Iedereen die de mogelijk-heid krijgt om de zuivere, reine, beschaafde en humane vorm vande islam te inspecteren, wordt aangetrokken door deze religie. Deislam wordt over de hele wereld verspreid zonder enige propagan-da te voeren en organisaties op te richten. Ondanks dat organisa-ties waaraan missionarissen zijn verbonden, die zich inspannen omhet christendom te verspreiden, teneinde hiervan zeer veel geldspenderen en erg veel sociale hulp bieden, kunnen ze alsnog nietde gewenste successen bereiken.

Ondanks al deze valse en vijandelijke publicaties die in het na-deel van de islam worden vervaardigd en de enorme inspanningendie ter verspreiding van het christendom worden geleverd, neemthet aantal moslims op de wereld alsmaar toe. Verderop zult u overdit onderwerp meer uitgebreide informatie vinden. Een deel vandeze moslims zijn moslim gebleven doordat ze als moslim werdengeboren. Naast hen zijn er echter ook diegenen die de islam heb-ben aanvaard terwijl hun ouders behoren tot een andere religie enze een andere religieuze opvoeding hadden gekregen toen ze kindwaren. Onder hen behoren wereldberoemde grote diplomaten,

– 208 –

staatsmannen, geleerden, wetenschappers, schrijvers en zelfs reli-gieuze geleerden. Nadat ze de islam grondig onderzocht haddenen verwonderd werden door zijn grootsheid, zijn ze met alle liefdemoslim geworden. Naast hen zijn er vele beroemde persoonlijkhe-den die bekend zijn over de hele wereld die – al waren ze officieelgeen moslim – de islam met grote eerbied en waardering bejegen-den; ze geloofden bovendien dat de islam de ware religie is enschroomden niet om zich hierover uit te spreken. Wetenschappers,filosofen en politici die door de hele wereld bewonderd worden,geloven bovenal in het bestaan en de eenheid van Allah de Verhe-vene en dat alles is geschapen door Hem. In dit onderdeel zult ude uitspraken en gedachten van een deel van deze personen terug-vinden.

Onder degenen die de islam hebben aanvaard, kunnen er per-sonen zijn die moslim zijn geworden wegens dwang, baten of zelfsreclame. Bijvoorbeeld, een vrouw die behoort tot een andere reli-gie die met een moslim wil trouwen of een Indiase paria die weervan zijn mensenrechten wil genieten doordat hij uit de mensheid isverstoten, kan de islam aanvaard hebben zonder de islam grondigonderzocht of begrepen te hebben. Echter, het feit dat beroemdegeleerden, wetenschappers en letterkundigen de islam pas na uit-voerig onderzoek gedaan te hebben aanvaarden, draagt een zeerhoge betekenis. De belangrijkste verklaringen die deze beschaafdemensen geven over waarom ze hun religie hebben verlaten en deislam hebben aanvaard, zijn vanuit verschillende bronnen en boe-ken verzameld en op de pagina’s hieronder weergegeven. Wan-neer u dit leest, zult u uit de mond van deze personen horen waar-om de islam superieur is aan de andere religies. Een persoon dieals moslim werd geboren en wie zijn leven tussen moslims door-brengt, zal deze superioriteiten wellicht niet eens beseffen. Maareen persoon die de islam bestudeert terwijl hij tot een andere reli-gie behoort, zal de onderlinge verschillen erg goed waarnemen,begrijpen en waarderen. Ook u zult de mogelijkheid vinden omnogmaals de verheven verdiensten van onze religie te waarderenwanneer u deze verklaringen leest en zult u Allah de Verhevenelofprijzen omdat u moslim bent. De boeken die door de uitgeverijHakîkat Kitâbevi worden gepubliceerd, worden in elke taal overde gehele wereld verspreid middels het internet. In de brieven diewe uit alle hoeken van Amerika, Afrika en Azië ontvangen, schrij-ven mensen dat ze op het internet over de islam hebben gelezen engeleerd en ze moslim zijn geworden en drukken daarbij hun dank-baarheid uit.

– 209 –

De getrokken conclusie uit al deze verklaringen, dus de puntenwaarmee duidelijk wordt gemaakt waarom de islam superieur isaan de andere religies in de ogen van “buitenstaanders”, is verza-meld in het 7e onderdeel als een apart uittreksel.

Wij zijn ervan overtuigd dat ook dit onderdeel, dat een aanvul-ling is op het hoofdstuk Islam en Christendom van ons boek, nieu-we inzichten over de islam aan u zult verlenen en nogmaals zalaantonen dat de islam de ware religie is en de verhevenheid ervan.

Degene die de aarde en hemelen heeft geschapen, de bomen heeft opgetooid,Die de bloemen doet bloeien, is de enige Allah, de enige Allah!

Allah is overal tegenwoordig, wat je ook doet dat ziet Hij.Wat je ook zegt, dat hoort Hij. Hij bestaat en is enig. Groots is Hij.

Wij houden van Allah. Wij gehoorzamen elk bevel dat Hij gebiedt.Wij verrichten het vijf dagelijkse gebed, ongehoorzaam zijn wij Hem niet.

Een gelovige (mu’min) vertoont goed gedrag. Met hem is iedereen tevreden.Hij doet niemand onrecht aan. En hijzelf verkeert in vrede.

[In de tijd van het Ottomaanse Rijk werd dit gedicht op alle ba-sisscholen geleerd en voorgedragen.]

INLEIDING

De mensen zijn geschapen door Allah de Verhevene. Allemensen zijn de dienaren van Allah de Verhevene. Allah de Verhe-vene is niet de Heer en Schepper van een volk, een ras of enkelvan de wereld, maar is de Heer van alle mensen en werelden. In deogen van Allah de Verhevene zijn alle mensen gelijk en onver-schillend van elkaar. Naast hun lichaam heeft Hij hen ook een zielgegeven. Hij heeft profeten (vrede en zegeningen zij met hen) ge-zonden, zodat de mensen geestelijk en lichamelijk tot een meestperfecte staat kunnen komen en zodat zij de mensen het juiste padzullen tonen. De grootste onder deze profeten zijn Âdam (Adam),Nûh (Noach), Ibrâhîm (Abraham), Mûsâ (Mozes), ‘Îsâ (Jezus) enMuhammad Mustafâ (vrede zij met hen). De geloofsfundamentendie zij verkondigden, waren allemaal hetzelfde. De allerlaatste enmeest volmaakte vorm hiervan, is de islam die Muhammad (vredezij met hem) heeft verkondigd. Na Muhammad (vrede zij methem) zal er geen profeet meer komen. De religie die hij heeft ge-bracht, heeft immers perfectie bereikt, het bevat geen gebrekkige

– 210 –

delen die later vervolledigd moeten worden en het feit dat de men-sen deze religie niet kunnen vervalsen of veranderen, heeft Allahde Verhevene medegedeeld. De beroemde Duitse letterkundigeLessing (1142-1195 n.h. [1729-1781 n.Chr.]) vergelijkt in zijn werkgenaamd ‘Nathan der Weise’ (Nathan de Wijze) de drie religiesmet drie ringen die zijn gemaakt van saffier en allemaal hetzelfdezijn. Alleen twijfelt hij “of er één echt is en de anderen nep zijn?”Echter, de oorsprong van alle drie is echt. Jammer genoeg begre-pen mensen deze echtheid niet wegens diverse baten, belangen,kwade en valse gedachten, jaloersheid, bijgelovigheden, verkeerdeleringen en interpretaties; ze voegden vele verkeerde geloofsleer-stellingen en ideeën toe aan het oorspronkelijke jodendom en hetoorspronkelijke christendom; ze vervalsten de religies van tawhîd(de leer van de eenheid van Allah) en veranderden de ware reli-gies. Enkel de islam is bij zijn oorsprong gebleven. Bijgevolg kwa-men de aanhangers van deze drie religies in conflict met elkaar.Deze houding van hen is ingaan tegen de wil van Allah de Verhe-vene. Immers, zoals we hierboven ook hebben besproken, nodigtAllah de Verhevene alle mensen uit tot de ware religie. In de ogenvan Allah de Verhevene zijn alle mensen, ongeacht tot welk ras zebehoren, aan elkaar gelijk. Alle mensen worden de umma al-da’wa(gemeenschap van de uitnodiging) genoemd. Wanneer men de is-lam aanvaardt, behoort hij tot de umma al-ijâba (gemeenschapvan de aanvaarding). En de ware religie, wat ook de voortzettingis van het oorspronkelijke jodendom en christendom, is de enigereligie de islam.

Om de gedachten van de mensen van vandaag – die zijn vast-geketend aan materialisme – over religies weer te geven, citerenwij de onderstaande tekst die we uit een Amerikaanse publicatiehebben uitgekozen. Dit stuk wordt verteld door prof. Robinson:

“Met de docenten en studenten van de Universiteit Orel Ro-berts gingen we op reis naar Israël. Oral Roberts, die zich bij onsbevond en die één van de vooraanstaanden onder de katholiekegeestelijken was die deze universiteit hadden opgericht, gaf eenexemplaar van de Heilige Schrift cadeau aan één van de voorma-lige premiers van Israël, Ben Gurion, die we kwamen bezoeken.Het begin van de Heilige Schrift bestond uit ‘het Oude Testa-ment’, ofwel de Thora. Roberts vroeg Ben Gurion om een stukjeuit dit heilige boek voor te lezen dat hem het meest geliefd is. BenGurion reageerde met een glimlach op dit verzoek. We zaten on-der een boom in de kleine tuin voor zijn huis. We waren allemaalstil. Met aandacht luisterden we naar hem. Ben Gurion opende de

– 211 –

Heilige Schrift en na een paar bladzijdes omgeslagen te hebben,las hij het volgende stukje: “En God schiep de mens naar Zijnbeeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrou-welijk schiep Hij hen.” [Genesis, hoofdstuk 1, vers 27] Ik dacht:Allemachtig, heeft hij uit het gehele boek slechts deze zin kunnenvinden? Omdat ik dacht dat hij uit de meer diepzinnige delen vande Thora een stukje zou lezen, zoals uit de hoofdstukken ‘Genesis’of de ‘Tien Geboden’, trok ik een zuur gezicht. Aan de cameramandie dit tafereel vastlegde, gaf ik een seintje wat ‘Laat maar, doegeen moeite, deze uitspraken van hem zijn het niet waard om overde wereld te verspreiden via de televisie!’ betekende.

Echter, kort daarna legde Ben Gurion als volgt uit waarom hijdeze zin had gekozen door vrijwel in extase te raken: ‘Voordat wijAmerikaans, Russisch, Israëlisch of Egyptisch werden, voordat wijchristen, moslim, zoroastriër, jood, etc. werden, dus voordat derge-lijke verschillen zich voordeden die de mensen vandaag van elkaarscheiden zoals landen, staten, religies en overtuigingen, waren wijallemaal een man of vrouw die enkel werd geschapen door God.Dit is de allergrootste waarheid die alle grote religies ons willenbijbrengen. Waarom begrijpen we dit niet en worden we elkaarsvijand? Laten we de handen ineen slaan en bidden tot God om onste helpen deze waarheid te begrijpen.’

Wij bogen allen ons hoofd voorover. De geestelijke Roberts zei‘amen’ namens ons allemaal. Ben Gurion had daadwerkelijk demooiste zin gevonden.

Toen we terugkeerden uit Israël had ik alsmaar deze zin in mijnhoofd. Wij, alle mensen, zijn elkaars gelijke. Wij zijn de dienarenvan God. Het pad dat tot Hem leidt, is er één. Dit pad is het padvan het geloof dat Abraham, Mozes, Jezus en als allerlaatste Mu-hammad hebben verkondigd. Degenen die dit pad volgen, zullenhet heil bereiken. Door het pad van de profeten te verlaten, heb-ben de mensen de grootste fout begaan. Om deze reden zijn ze hunweg verloren, is hun moraliteit beschadigd en zijn ze zelfs God ver-geten. Zodat de wereld vrede en heil bereikt, is het vereist dat demensen hun fouten inzien en naar het juiste pad terugkeren.”

Wat zijn de hierboven staande uitspraken van prof. Robinsontoch waar! De meerderheid van de mensen heeft vandaag het padverlaten dat hun religie voorschrijft en zijn enkel belang gaanhechten aan materialisme. Deze arme zielen weten niet dat mate-rialisme nietig is. Het is gedoemd tot verwoesting en verval. Hetdeel van de mens dat onsterfelijk is, is de ziel. De ziel wordt nietgevoed middels materialisme. Dat wat de ziel voedt, is allereerst

– 212 –

correct geloven in Allah de Verhevene, die de ziel en alles uit hetniets heeft geschapen, en daarna Hem aanbidden en dienen alsdienaar. Vandaag geloven alle geleerden, wetenschappers enstaatshoofden in het bestaan van Allah de Verhevene. Op het ge-bied van geloof en aanbidding wijken zij echter af naar verkeerde,verdorven gedachten en ideeën en verlaten zij zo het ware pad.Prof. White, de grootste neurochirurg van Amerika destijds, ver-telt dit op prachtige wijze! Prof. White had vele academische gra-den bereikt; hij was een neurochirurg die internationale bekend-heid had verworven wegens de nieuwe operatiemethoden die hijontdekte en was tegelijkertijd professor aan de Universiteit vanCeleveland en de directeur van de afdeling neurochirurgie van hetMetropolitan ziekenhuis dat in dezelfde stad was opgericht. Kijkmee naar wat prof. White zei:

“Het kind dat werd gebracht voor een operatie was een zesja-rig schattig meisje. Ze was erg mooi, levendig, intelligent en vro-lijk. Echter, na het onderzoek zagen we dat ze een grote tumor inhaar hersenen had. We brachten haar naar de operatiekamer. Eencyste die verbonden was met deze tumor, had ervoor gezorgd datde tumor zeer groot was geworden. Ik begon de operatie met hetdeel dat met water was opgehoopt. Maar wat een ramp! De half-bolvormige cystische tumor werd plotseling kleiner en de grotebloedvaten aan het oppervlak scheurden. Bloed spoot over deoperatietafel. Samen met mijn collega’s deden we alles wat wekonden doen om het stromende bloed te stoppen. Maar de bloe-ding stoppen lukte niet. Tevergeefs zagen we in dat we de strijdzouden verliezen. Het kind stierf onder onze handen. Een grootverdriet overviel ons. Door watten op de gesprongen aderen tedrukken, probeerde ik de bloeding te stoppen. De bloeding leek testoppen. Mijn hand kon ik er echter niet van af halen. Ik wist na-melijk dat wanneer ik mijn hand ervanaf zou halen de bloeding op-nieuw zou beginnen en er dit keer geen mogelijkheid meer zou zijnom in te grijpen. Er werd bloed aan het kind toegediend. Mijn vin-gers drukten nog steeds op de watten. Hoe hulpeloos en machte-loos voelde ik me op dit moment! Hoe kon het dat zo een armzaligmens als ik de lef in zichzelf kon vinden om een tumor te verwij-deren die was ontstaan in de hersenen van een klein meisje? Hoekon het dat hij de verantwoordelijkheid van zo een enorme taakop zich kon nemen? Hoe kon het dat een armzalig mens deze fan-tastische creatie aanraakt, die enkel geschapen kan zijn door God,dat wat we ‘hersenen’ noemen, die de meest fantastische praktij-ken volbrengt, die de mens zijn persoonlijkheid geeft en die hem

– 213 –

van verschillende vermogens voorziet zoals intelligentie, geheu-gen, sensatie, gevoel, plezier, leed, gedachte en verbeelding? Ditzeer kleine object gaven we de naam ‘hersenen’. Maar, in werke-lijkheid, was dit het arme kind zelf dat voor ons lag.

Er was een halfuur verstreken. Er heerste een doodse stilte inde operatiekamer. We waren allemaal uiterst gespannen. Iedereenen ik wist dat als ik mijn hand zou optillen het bloed weer zou be-ginnen te stromen en dit de dood van het kind zou betekenen. Pre-cies op dat moment begon ik tot God te bidden en zocht ik toe-vlucht bij Zijn hulp. ‘Mijn God, geef de nodige kracht in mijn vin-gers zodat ik deze bloeding kan tegenhouden’ smeekte ik. Op datmoment werd ik beladen met een enorm gevoel van opluchting.Want nu had ik mijn vertrouwen gesteld in God, mijn Heer. Ik ge-loofde nu dat ik rustig mijn vingers kon optillen en het bloed nietmeer zou stromen. De aanwezigheid van God ervoer ik met mijngehele ziel. Langzaam tilde ik mijn vingers op. De bloeding wasgestopt.

Hierna was opereren makkelijk. De operatie duurde in totaalvier en een half uur. Een week lang bleef ik bij het kind. Wat werdik blij met het zien van het geleidelijke herstel van het kind! Ditkind is vandaag tien jaar oud en is een volledig gezond, vrolijk engelukkig kind geworden.

Toen ik in het jaar 1974 een kind met een hersenbloeding on-derzocht, zag ik dat precies in het midden van zijn hersenen er eenkleine tumor zat. De tumor was echter begonnen met bloeden enwas ontstoken. De situatie was zeer ernstig en uitzichtloos. Weopenden zijn schedel, plaatsten buisjes aan beide kanten van dehersenen en begonnen de hersenen schoon te spoelen met antibi-otica. Dit was een gloednieuwe methode die ik begon toe te pas-sen. Het kind dat gloeide door de koorts legden we aan de beade-ming en bedekten hem met koude dekens. Tegelijkertijd gingenwe door met het schoonspoelen van de hersenen. Deze uitzichtlo-ze situatie duurde weken. Ik bad voortdurend en riep God omhulp. Wanneer ik bad, smeekte ik God niet enkel om genade te to-nen aan het kind en zijn ouders, maar tegelijkertijd ook voor hetverlenen van kracht en sterkte aan degenen die weken lang aan-houdend samen met mij werkten en die deze zware verantwoorde-lijkheid op zich hadden genomen.

Uiteindelijk kwam de goddelijke hulp. Dit voorval dat vollediguitzichtloos leek, resulteerde met succes. Het kind kwam bij be-wustzijn. Mijn collega’s verheugden zich en zeiden: ‘Deze nieuwemethode die we hebben toegepast, heeft een zeer goed resultaat

– 214 –

geleverd.’ Ze dachten dat ik dit had gedaan en waren daar erg trotsop. Ik dacht echter niet zo. Mijns inziens is het zo, dat hoeveel weook werken, hoeveel nieuwe methodes we ook ontdekken, hoe-veel nieuwe werkwijzen we ook toepassen, succes bereiken in ditsoort operaties kan enkel met de hulp van God. In de talloze ope-raties die ik tot nu toe heb uitgevoerd, heb ik dit altijd in mijn hartervaren. In hoeverre de techniek zich ook ontwikkelt, net zoals bijalle zaken ligt ook het resultaat van een hersenoperatie in Godsmacht en kan enkel middels Zijn hulp succes verkregen worden.

In de hersenoperaties die ik door de jaren heen heb uitgevoerd,heb ik altijd een groot enthousiasme ervaren voor het menselijkbrein. Hoe meer ik me bezighield met de hersenen, des te meer ikzag dat het onmogelijk is om het mysterie op te lossen van dezefantastische creatie, dat de macht die dit heeft geschapen enormgroot is en telkens wanneer ik de hersenen zag, ervoer ik in mijnhart dat het noodzakelijk is om te geloven in het bestaan van God.Zelfs de meest perfecte computers die vandaag door mensen wor-den gemaakt, zijn vergeleken met de kleine hersenen slechts eenkinderspeeltje.

Ik geloof nu dat de hersenen een doos zijn waarin de menselij-ke ziel wordt bewaard. Wanneer wij rondom deze doos opereren,voeren wij een religieuze ceremonie uit. Volgens mijn overtuigingis een hersenoperatie een religieuze ceremonie, net zoals het ver-richten van aanbidding. Enkel technische kennis en vaardighedenzijn niet voldoende voor degene die deze operatie uitvoert. Het istegelijkertijd noodzakelijk dat hij gelooft in het bestaan van Goden Hem om hulp en genade vraagt voor het succes van de operatie.

Wat gebeurt er met de ziel, die wordt bewaard in deze hersen-doos, wanneer men overlijdt? De ziel, die niet langer is verbondenmet het lichaam, sterft zeker niet. Maar waar gaat het heen? Alsarts ben ik niet in staat om te speculeren over waar de ziel heengaat en waar het zal blijven. Immers, materiële kennis kan hieropgeen antwoord bieden. De gids die ons bij dit onderwerp zal hel-pen, zijn enkel religieuze boeken. Hoe meer ik denk over de her-senen en de ziel, des te meer ik ervan overtuigd ben dat het nood-zakelijk is dat de mensen het materialisme moeten los laten, zezich met heel hun hart moeten verbinden aan religie en ze de ge-schreven informatie in religieuze boeken moeten geloven.”

Dit betekent dat zelfs de welbekende grootste chirurg ter we-reld op een zeer oprechte manier uitdrukt dat hij gelooft in het be-staan van Allah de Verhevene en dat er niets teweeg gebracht kanworden zonder Zijn hulp.

– 215 –

Laten we nu luisteren naar een natuurwetenschapper: Jullie kennen allemaal wel de beroemde Amerikaanse natuur-

wetenschapper Edison[1]. Over deze beroemde uitvinder, die naastzijn vele ontdekkingen de eerste elektrische gloeilamp uitvond enhet daarmee overal verlichtte, vertelt zijn meest naaste collegaMartin André Rosonoff de volgende herinnering in een werkstukdat was gepubliceerd:

“Op een dag dat ik het laboratorium binnenkwam, zag ik datEdison afwezig, zeer verstrooid en roerloos naar een bakje keekdat hij in zijn hand hield. Op zijn gezicht had hij een uitdrukkingvan grote verbijstering, ontzag, waardering en respect. Totdat ikecht dicht bij hem kwam, merkte hij niet eens dat ik was gekomen.Toen hij mij bij zich zag, liet hij het bakje in zijn hand aan mij zien.Het bakje was met kwikzilver gevuld. Hij zei: ‘Kijk dit toch!’ tegenmij, ‘Wat een fantastische creatie is dit toch! Geloof jij dat kwikzil-ver een buitengewoon iets is?’ ‘Kwikzilver is inderdaad een be-wonderenswaardige stof’ antwoordde ik. Edisons stem trilde wan-neer hij sprak. ‘Wanneer ik naar het kwikzilver kijk, raak ik gefas-cineerd door de grootsheid van degene die dit heeft geschapen.Wat voor eigenschappen heeft Hij hieraan gegeven? Wanneer ikdenk aan dit allemaal, lijk ik mijn verstand te verliezen’ zei hijmompelend tegen mij. Daarna wendde hij zich weer tot mij en zei:‘Alle mensen op de wereld bewonderen mij. De vele ontdekkin-gen, de vele nieuwe uitvindingen die ik heb gedaan, achten ze elkals iets buitengewoons en als een succes. Ze willen mij zien als eenbovenmenselijk wezen. Maar wat een grote vergissing! Ik ben eenpersoon die geen rooie cent waard is. Mijn ontdekkingen bestaanin wezen uit het onthullen van een miniem deel van de grote won-derbaarlijkheden die zich op de wereld bevinden, maar die demensen tot die tijd niet hebben kunnen zien. Een persoon die zegt‘Dit heb ik gedaan!’ is de grootste leugenaar en de grootste dwaas.De mens is een machteloos schepsel dat niets kan verwezenlijken.De mens is slechts een schepsel dat wat kan praten en wat kan den-ken. Indien hij goed zou nadenken, zou hij niet toegeven aanhoogmoed en trots, maar integendeel, zou hij beseffen hoe nietighij is. Wanneer ik aan dit alles denk, besef ik dus ook wat voor eenmachteloos, hulpeloos en zwak schepsel ik ben. Ha, ik ben een uit-vinder! [Hij hief zijn hand op naar de hemel.] De werkelijke uit-vinder, de werkelijke genie, de werkelijke schepper is welzekerHij, God!’”

[1] Edison stierf in 1350 n.h. [1931 n.Chr.].

– 216 –

Men ziet dat natuurwetenschappers geloven in het bestaan vanAllah de Verhevene en ze zich met beide handen vastklampen aanéén van Zijn geopenbaarde religies. Personen die enkel geloven inmaterialisme kunnen vaak geen oplossing vinden voor hun zorgenen raken verstrikt in wanhoop. Dit komt voort uit het feit dat hunziel leeg blijft. De ziel van de mens is net zoals zijn lichaam ook af-hankelijk van voeding. En dit is enkel te verwezenlijken door tegeloven, en het pad van Allah de Verhevene wordt enkel getoonddoor religie. Zelfs degenen die Allah de Verhevene ontkennen,zullen zeker op een dag deze behoefte gaan ervaren.

Solzhenitsyn, een beroemde Russische schrijver, had gedachtdat wanneer hij zich in Amerika zou vestigen hij verlost zou rakenvan grote zorgen, mentale depressies en van zijn leven als een ma-chine. Op een dag verzamelde hij op een universiteit Amerikaansejongeren om zich heen en zei tegen hen het volgende: “Toen ikhierheen kwam, had ik gedacht zeer gelukkig te worden. Jammergenoeg ervaar ik ook hier een grote leegte. Jullie zijn namelijk deonderdanen van het materialisme geworden. Ja, er is hier vrijheid,iedereen doet wat hij wil. Echter, iedereen hecht enkel belang aanhet materiële. Hun zielen zijn helemaal leeg. Wat echter een menseen werkelijk mens maakt, is zijn ontwikkelde [gevorderde], gezui-verde ziel. Mijn advies aan jullie is het volgende: Richt je op hetontwikkelen en verfraaien van jullie ziel! Alleen dan zullen de ver-foeilijkheden beginnen te verdwijnen die zich in jullie land bevin-den en die jullie eveneens van streek maken. Hecht belang aan re-ligie! Religie is de voeding van de menselijke ziel. Mensen die aanhun religie zijn verbonden, zullen in alle aangelegenheden julliegrootste helpers zijn. Immers, hun godsvrees beschermt hen vanhet afwijken van het juiste pad. Zelfs jullie grootste politiekorpskan niet dag en nacht over iedereen waken. Dat wat de mensenweerhoudt van kwaadheden is niet de politie, maar de godsvreesdie zij ervaren.”

Zoals we hierboven ook hadden aangegeven, is religie de voe-ding van de menselijke ziel. En onder de bestaande religies is hetde islam die het meest correct en het meest nieuw is en die hetmeest geschikt is voor de omstandigheden van de wereld. Nu zultu in dit boekje de stukken [documenten] lezen die zijn geschrevendoor gecultiveerde personen – die ervoor kozen om moslim teworden doordat ze volledig uit zichzelf, onder geen enkele in-vloed, de verschillende religies en hun religieuze boeken haddenbestudeerd terwijl zij tot een andere religie behoorden toen zijkind waren – waarin staat beschreven waarom zij ervoor kozen om

– 217 –

hun religie te veranderen en moslim te worden.Naast deze personen die moslim zijn geworden, zijn er ook vele

beroemde [bekende] persoonlijkheden die geloven in het bestaanvan Allah de Verhevene en die de voortreffelijkheid van de islambewonderen. Over enkelen van hen wordt gesproken in het twee-de gedeelte van dit onderdeel. De gedachten van keizer Napoléon,prof. Carlyle, prof. Renan[1] en de Indiase held Gandhi over hetbestaan van Allah en de superioriteit van de islam en de uitspra-ken van Lamartine over onze geliefde profeet Muhammad (vredezij met hem) – degenen over wie we het niet hebben gehad in heteerste deel – zullen we hier behandelen.

Dit alles laat zien dat religie de grootste behoefte is van demensen. De zielen blijven leeg van de ongelukkigen die niet gelo-ven in hun eigen religie maar die ook geen mogelijkheid kunnenvinden om de islam, de ware religie, te bestuderen en zij klampenzich vast aan de valse geloofsovertuigingen van leugenaars. Im-mers, de mens is beslist behoeftig aan het geloven in het bestaanvan een macht die hoger is dan hemzelf en om zich daaraan te ver-binden. Zelfs mensen die behoren tot de meest gevorderde, meestontwikkelde naties hebben zich verbonden aan verschillende ver-dorven gedachten en verzonnen ideeën ter bevrediging van dezebehoefte. Op 17 november 1978 bracht een ketterse priester ge-naamd Jim Jones negenhonderd mensen, die verbonden warenaan de ketterse sekte die hij “Peoples Temple” noemde en inAmerika had opgericht, naar een kamp in Guyana in Zuid-Ame-rika die hij de naam Jonestown had gegeven en had hen daar ertoegezet om zichzelf te vermoorden. Een vader en moeder die in Ita-lië in zo een ketterse priester geloofden, hadden hun kind met ei-gen handen vermoord omdat hij zei: “Vermoord jullie kind. Ik zalbidden, hij zal wederom en in een nog betere staat opstaan” entoen zij zagen dat hun kind niet wederom opstond, gingen zij er ka-pot aan. Als deze mensen, die hun eigen religie hebben verlaten,de islam zouden bestuderen, net zoals degenen die de islam aan-vaardden – die u verderop van dichterbij zult leren kennen – danzouden zij daarin datgene hebben gevonden wat zij zochten en zoude islam, die zelf ‘vrede en rust, heil, onderwerping aan Allah’ be-tekent, hen de innerlijke rust gegeven die zij zochten.

Jammer genoeg kunnen wij moslims onze religie, die zo zuiveris als een diamant, niet aan de wereld uitdragen zoals we willen.Het feit dat wij niet volledig verbonden zijn aan onze religie en we

[1] De Fransman Renan stierf in 1310 n.h. [1892 n.Chr.].

– 218 –

haar geboden niet volledig navolgen, heeft hier invloed op. In deeerste plaats beveelt de islam lichamelijke en geestelijke reinheid.Geestelijke reinheid wordt verkregen door eerst te geloven in Al-lah de Verhevene en in alle geboden en verboden die Hij heeft ge-zonden middels Zijn laatste Profeet Muhammad (vrede zij methem) en door zich in te spannen om deze zoveel mogelijk na te vol-gen. Dat de ziel op deze manier wordt gereinigd, wordt duidelijkdoor nooit te liegen, niemand te bedriegen, altijd eerlijk te zijn,niet te geloven in valse geloofsleerstellingen [dogma’s], iedereen tehelpen en zich te onderwerpen aan de geboden van Allah de Ver-hevene. Dit is precies wat van een moslim wordt verwacht. In datgeval moet een persoon die de islam wil verkondigen allereerstzelf een voorbeeldige moslim zijn. Als wij zo juist en eerlijk han-delen, zullen personen die ons zien, die zijn verbonden aan een an-dere religie, ons bewonderen en uit zichzelf de islam beginnen teonderzoeken. Onze moslim broeders en zusters die onlangs mos-lim zijn geworden en antwoord gaven op de vraag ‘Waarom bentu moslim geworden?’, besloten moslim te worden na het zien vanware moslims en hun leefwijze. Deze moslims willen van ons datwe ons inzetten om de islam te verspreiden en te publiceren enteneinde hiervan een voorbeeldige moslim voor iedereen te zijndoor de geboden van onze religie met beide handen vast te pak-ken. Ondanks al onze tekortkomingen en het gebrek in onze pro-paganda mogelijkheden, verspreid de islam zich in toenemendemate over de wereld. In het jaar 1373 n.h. [1954 n.Chr.] telde dewereldbevolking 2,4 miljard mensen. In 1398 n.h. [1978 n.Chr.]steeg dit tot 3,8 miljard. Tussen 1373 en 1398 n.h. [1954 en 1978n.Chr.] nam het aantal christenen met 150 miljoen toe en het aan-tal moslims met 220 miljoen. Volgens de statistieken van het jaar1398 n.h. [1978 n.Chr.] van de ‘World Almanac’, een internatio-naal centrum voor statistiek, bestaan er over de wereld 1,7 miljoenboeddhisten en zoroastriërs, 950 miljoen christenen (katholieken,protestanten, orthodoxen), 10 miljoen joden en 538 miljoen mos-lims. Het tijdschrift ‘Time’ wees in het jaar 1399 n.h. [1979 n.Chr.]zijn aprilnummer toe aan de islam. In dit nummer staat gerappor-teerd dat het werkelijke aantal moslims 750 miljoen bedraagt endat de beschikbare statistieken onvolledig zijn. Christelijke statis-tici zetten zich in om het aantal moslims over de wereld opzettelijkals een minder aantal te tonen.

Indien wij handelen op een manier die past bij een ware mos-lim, zal het aantal moslims nog meer toenemen en zoals diegenen– die van religie zijn veranderd en moslim zijn geworden – in de

– 219 –

onderstaande hoofdstukken verklaren, zullen naarmate de mos-lims toenemen de verkeerde geloofsleerstellingen en overtuigin-gen verminderen en zal de mensheid de verlangde vrede, rust encomfort bereiken.

[Wie in een dorp of onderweg het gebed moet verrichten, dientter vaststelling van de richting van de qibla (gebedsrichting) eenstokje te steken in de grond waarop de zon schijnt. Of hij dient eensleutel of steentje aan een touwtje vast te binden en dit te latenhangen. Op het tijdstip van de ‘qibla-tijd’, die staat geschreven opgebedskalenders, tonen de schaduwen van het stokje en het touw-tje de richting van de gebedsrichting. De kant van de schaduwwaar de zon zich bevindt, is de richting van de qibla.]

– 5 –

UITSPRAKEN VAN BEROEMDE PERSONEN DIEDE ISLAM BEWONDERDEN EN GELOOFDEN IN

HET BESTAAN VAN ALLAH DE VERHEVENE ONDANKS DAT ZE GEEN MOSLIM WAREN

Wat sommigen onder de vele beroemde personen over de is-lam dachten – die ondanks dat ze geen moslims waren, geloofdenin Allah de Verhevene en de islam bewonderden – hebben wehieronder in het kort weergegeven. Er zijn zo veel mensen die opdeze manier denken, dat we genoodzaakt waren om hier enkel de-genen onder hen uit te kiezen die beroemd [bekend] zijn. Onderdegenen die we hebben uitgekozen, bevinden zich grote bevelheb-bers, staatsmannen en wetenschappers die jullie allemaal zeergoed kennen. Laten we nu datgene wat zij vertelden aandachtig le-zen:

NAPOLÉON:De Franse keizer Napoléon I (1183-1236 n.h. [1769-1821

n.Chr.]), die als militair genie en tegelijkertijd als staatsman de ge-schiedenis in ging, en in het jaar 1212 n.h. [1798 n.Chr.] Egyptebinnenkwam, raakte verbijsterd door de grootsheid en correctheidvan de islam en overwoog zelfs een poos om moslim te worden. Deonderstaande regels zijn exact overgenomen uit het ‘Bonaparte etl’Islam’ genaamde werk van Cherfils:

“Napoléon zei het volgende:Het bestaan en de eenheid van God verkondigde Mozes aan

– 220 –

zijn eigen volk, Jezus aan zijn eigen gemeenschap, maar Muham-mad aan de gehele wereld. Arabië was volledig in afgoderij ver-zonken. Zes eeuwen na Jezus maakte Muhammad God bekendaan de Arabieren, wie werd verkondigd door Abraham, Ismaël,Mozes en Jezus die vóór hem waren gekomen. Arianen [christe-nen die zich onderworpen aan Arius] die zich onder de Arabierenmengden en degenen die de ware religie van Jezus vervalsten dooronder de mensen geloofsovertuigingen te verspreiden die niemandkon begrijpen, zoals het geloof in drie goden, dus God, de zoonvan God en de Heilige Geest, vestoorden volledig de vrede en rustin het Oosten. Muhammad toonde hen het juiste pad. Hij verteldede Arabieren dat God enig is, dat Hij geen vader en geen zoonheeft, en dat het aanbidden van meerdere goden een onzinnige ge-woonte is dat afstamt uit de tijd van afgoderij.”

In een ander gedeelte van het boek staan de volgende uitspra-ken van Napoléon geschreven: “Ik vermoed dat ik spoedig de mo-gelijkheid zal vinden om een regering op te richten door ’s wereldsverstandige en beschaafde mensen bijeen te verzamelen en dat ikdeze regering [volgens de beginselen die in de Koran staan ge-schreven] zal beheren. Ik geloof enkel in de correctheid van de be-ginselen die in de Koran staan geschreven. Deze zullen de mensenleiden tot het geluk.”

Prof. CARLYLE:De Schot Thomas Carlyle (1210 n.h. [1795 n.Chr.] – 1298 n.h.

[1881 n.Chr.]), één van de grootste wetenschappers die de wereldheeft gekend, ging op zijn veertiende naar de universiteit; studeer-de rechten, letterkunde en geschiedenis; leerde Duits en Oostersetalen; had briefwisselingen met de bekende Duitse letterkundigeGoethe en door hem te bezoeken, bracht hij zijn gedachten overde islam bij hem over; de koning van Pruisen gaf hem de orde van‘powr le mérite’; en de Universiteit van Edinburgh verkoos hemtot rector. Carlyle heeft werken onder de namen ‘De Negerkwes-tie’, ‘De Fransche Revolutie’, ‘Duitse Literatuur in de 14e en 15eeeuw’, ‘Goethe en Goethe’s Dood’, ‘Moderne Arbeiders’, ‘Hel-den, Heldenverering en Heldengeest in de Geschiedenis’ en ‘ZesConferenties’.

Het onderstaande stuk is uitgekozen uit een van zijn werken:“Arabieren, Muhammad en zijn eeuw: Als vóór de komst van

Muhammad een grote vuurvonk was terechtgekomen op de gebie-den waar zich de Arabieren bevonden, zou het op het droge zandzijn verdwenen en geen enkel spoor achtergelaten hebben. Echter,

– 221 –

toen Muhammad kwam, was het alsof deze met droog zand gevul-de woestijn was veranderd in een kruitvat. Alle plaatsen van Delhitot aan Granada veranderden plotseling in vlammen die reiktentot de hemel. Deze grote persoonlijkheid was net als een bliksemen alle mensen rondom hem heen veranderden in ontvlambarestoffen die door hem vlam vatten.”

Uit een van zijn conferenties:“Wanneer u de edele Koran leest, zult u direct ervaren dat het

niet een gewoon [doorsnee] literair werk is. De edele Koran is eenwerk dat komt vanuit het hart en die direct doordringt in alle an-dere harten. Alle andere werken zijn niets naast dit fantastischewerk. De eigenschap van de edele Koran die als eerst opvalt, is dathet een correcte, perfecte, wegwijzende en eerlijke gids is. Mijnsinziens, is dit de allergrootste deugd van de edele Koran. Dezedeugd leidt tevens tot vele andere deugden.”

Een reisherinnering: “In Duitsland vertelde ik mijn vriend Goethe de informatie die

ik over de islam had verzameld en mijn gedachten daarover. Goe-the luisterde aandachtig naar mij en zei op het einde tegen mij: ‘In-dien dit de islam is, dan zijn wij allemaal moslim.’”

MAHATMA GANDHI:Gandhi (1285 n.h. [1869 n.Chr.] – 1367 n.h. [1948 n.Chr.]) komt

uit een bekend christelijk gezin in West-India. Zijn vader was deopperpriester van de stad Porbandar. Hij was zeer rijk. Gandhiwerd in de stad Porbandar geboren. Voor zijn middelbare school-opleiding ging hij naar Engeland. Na het afronden van zijn oplei-ding keerde hij terug naar India. Een Indiase firma zond hem in1311 n.h. [1893 n.Chr.] naar Zuid-Afrika. Toen Gandhi waarnamonder wat voor zware omstandigheden de daar werkende Indiërswerkten en hoe slecht ze werden behandeld, besloot hij te strijdenter verkrijging van betere politieke rechten voor hen. Hij wijddezichzelf aan het Indiase volk. Toen hij in de weer ging met de re-gering van Zuid-Afrika om de rechten van de Indiërs te bescher-men, werd hij gearresteerd en gevangengenomen. Hij gaf de strijdechter niet op. Tot het jaar 1332 n.h. [1914 n.Chr.] bleef hij in Afri-ka. Daarna verliet hij zijn zeer goed verdiende baan en keerde hijvoor zijn strijd weer terug naar India. Hij begon samen te werkenmet de “India-Moslim Eenheid”, die door moslims in 1324 n.h.[1906 n.Chr.] werd opgericht ter verwezenlijking van de onafhan-kelijkheid van India. Hiervoor spendeerde hij alle rijkdommen

– 222 –

van zijn vader en van zichzelf.Toen hij hoorde dat de Britten een tweede beweging van ge-

weld en onderdrukking zouden beginnen, net zoals ze dat in hetjaar 1274 n.h. [1858 n.Chr.] in de staat Punjab hadden gedaan, ginghij samenwerken met de moslims en zorgde hij ervoor dat al zijnvrienden zich terugtrokken uit de overheidsdienst en ze overgin-gen in een stille strijd en een passieve weerstand [verzet]. Dooreen wit doek om zijn naakte lichaam te wikkelen en zich te onder-houden met de melk van een geit die hij bij zich hield, zette hij zijnpassieve weerstand voort. De Britten lachten hem in eerste instan-tie uit. Maar mettertijd zagen ze tot hun schrik en verbazing datdeze man, die met heel zijn hart geloofde in zijn ideeën en die be-reid was om alles op te offeren voor zijn land, heel India achterzich had in deze stille strijd. Hem in de gevangenis gooien, had totniets geleid. De inspanningen van Gandhi resulteerde in het berei-ken van de onafhankelijkheid van India. Hindoes gaven hem denaam ‘Mahatma’ wat ‘de gezegende’ betekent.

Gandhi had de islam en de edele Koran met aandacht bestu-deerd en was gefascineerd door de islam. Hierover zei hij het vol-gende:

“Moslims werden zelfs in hun meest grootse en zegevierendedagen niet fanatiek. De islam beveelt Degene die de wereld heeftgeschapen en Zijn creatie te bewonderen. Toen het Westen in eenangstaanjagende duisternis verkeerde, verleende de oogverblin-dende ster van de islam, die schitterde in het Oosten, licht, vredeen rust aan de lijdende wereld. De islam is geen verzonnen religie.Wanneer hindoes deze religie met eerbied bestuderen, zullen zijook net als ik houden van de islam. Ik heb boeken gelezen die be-schrijven hoe de Profeet van de islam en degenen in zijn naasteomgeving leefden. Deze hebben mij zo geïnteresseerd, dat wan-neer ik de boeken uit had ik bedroefd was omdat er niet meer vandeze waren. Ik ben tot de overtuiging gekomen, dat de snelle ver-spreiding van de islam niet tot stand is gekomen middels hetzwaard. Integendeel, vooral wegens de eenvoud en logica van deislam, wegens de diepe nederigheid [bescheidenheid] en het altijdaan zijn woord houden van de Profeet en wegens zijn oneindigetrouw aan zijn naasten en aan iedereen die moslim was, is de islamdoor vele mensen met alle liefde de islam aanvaard.

De islam heeft het priesterschap opgeheven. In de islam be-staat er geen tussenpersoon tussen God en een dienaar. De islamis een religie die van begin af aan sociale rechtvaardigheid beveelt.Er is geen aparte instantie tussen de Schepper en de schepping. Ie-

– 223 –

dereen die de edele Koran [dat wil zeggen de exegeses daarover ende boeken van islamgeleerden] leest, zal de geboden van God le-ren en zich aan Hem onderwerpen. In dit opzicht bestaat er geenenkel obstakel tussen hem en God. Terwijl het noodzakelijk was inhet christendom om verschillende hervormingen uit te voeren we-gens zijn vele tekortkomingen, is er niets aan de oorspronkelijkevorm van de islam veranderd. Het christendom heeft geen demo-cratische geest. Om deze religie een democratisch aspect te geven,was de toename van gevoelens van nationaliteit onder de christe-nen vereist en hiervoor de uitvoering van hervormingen.”

Prof. Ernest RENAN:Laten we het nu hebben over een Franse intellectueel: Ernest

Renan werd in 1239 n.h. [1823 n.Chr.] in de stad Tréguier in Frank-rijk geboren. Zijn vader was een kapitein. Toen hij vijf jaar oudwas, verloor hij zijn vader. Hij werd grootgebracht door zijn moe-der en zus. Doordat zijn moeder wilde dat hij een geestelijke zouworden, werd hij ingeschreven bij het kerkelijk internaat van zijngeboortestad. Hier kreeg hij een grondige theologische opleiding.Wegens zijn grote interesse in Oosterse talen leerde hij Arabisch,Hebreeuws en Assyrisch. Hierna ging hij naar de universiteit enstudeerde filosofie. Hoe verder hij kwam in zijn opleiding en hoemeer hij de Duitse filosofie en de Oosterse literatuur zorgvuldigbestudeerde, des te meer hij zag dat er vele gebreken in het chris-tendom bestaan. Toen hij in 1264 n.h. [1848 n.Chr.] op 25-jarigeleeftijd afstudeerde aan de universiteit, keerde hij zich volledig te-gen het christendom en verzamelde hij zijn gedachten in zijn boekgenaamd ‘De Toekomst van de Wetenschap’. Echter, doordat ditboek een opstandige aard had, durfde geen enkele drukkerij dit tedrukken en kon dit boek pas 42 jaar later in 1308 n.h. [1890 n.Chr.]gedrukt worden.

Boven alles zei Renan dat Jezus (‘Îsâ) niet de zoon was vanGod. Toen hij aan de Universiteit van Versailles werd benoemdtot hoogleraar in de filosofie, begon hij deze gedachte langzaam-aan uit te dragen. Zijn grootste opstand hier tegen had hij echtergetoond aan het Collége de France toen hij werd benoemd tothoogleraar Hebreeuws. Al in zijn eerste college toonde hij demoed om te zeggen: “Jezus was een eerbiedwaardig mens en veelsuperieurder dan andere mensen. Maar hij was nimmer de zoonvan God.” Deze uitspraak van hem sloeg in als een bom. Alle ka-tholieken en met name de paus kwamen in opstand. Renan werddoor de paus officieel geëxcommuniceerd voor de hele wereld. De

– 224 –

Franse regering was genoodzaakt om een einde te maken aan zijnfunctie. Deze uitspraken van Renan weergalmden echter enorm inde hele wereld. Hij verwierf erg veel aanhangers. Hij schreef wer-ken zoals ‘Essays over de Geschiedenis van de Religie’, ‘Studiesover Kritiek en Ethiek’, ‘Filosofische Conversaties’ en ‘Het Levenvan Jezus’ die snel werden uitverkocht. Hierop nam de AcadémieFrançaise hem in 1295 n.h. [1878 n.Chr.] als lid aan. Ook de Franseregering nodigde Renan opnieuw uit ter uitvoering van zijn functieen benoemde hem tot de directeur van het Collége de France.

In zijn werk Het Leven van Jezus representeerde Renan hemals een mens. Volgens de ideeën van Renan: “Jezus is net zoals wijeen mens. Zijn moeder, de eerwaardige Maria (Maryam), was ver-loofd met een Jozef (Yûsuf) genaamde timmerman. Jezus was zoeen superieur mens, dat hij toen hij nog een klein kind was vele ge-leerden tot verbijstering bracht met de uitspraken die hij deed.God achtte hem waardig voor het profeetschap en gaf hem dezetaak. Jezus had nimmer gezegd: ‘Ik ben de zoon van God’. Dit iseen belastering en verzonnen door de priesters.”

De strijd tussen de katholieke priesters en Renan heeft lang ge-duurd. Terwijl de katholieken hem beschuldigden van ongeloof,beschuldigde hij hen van bedrog en huichelarij. Renan zei: “Hetware christendom is een religie die God als enig en Jezus louter alsmens en profeet aanvaardt.” Renan had in zijn testament opgeno-men dat wanneer hij zou overlijden er geen religieuze ceremoniein de kerk gehouden moet worden en dat priesters niet mogendeelnemen aan de begrafenisplechtigheden. Enkel zijn vriendendie van hem hielden en een grote gemeenschap die hem waardeer-de, namen deel aan de begrafenisplechtigheden toen hij in 1310n.h. [1892 n.Chr.] stierf.

LAMARTINE: (Alphonse Marie Louis de)Lamartine (1204 n.h. [1790 n.Chr.] – 1285 n.h. [1869 n.Chr.]),

één van de wereldbekende grote letterkundigen en staatsmannenuit Frankrijk, reisde in opdracht heel Europa en Amerika af enwas ook naar Turkije gegaan in de tijd van sultan AbdulmajîdKhân. Aan Lamartine, die door de sultan met grote vriendschapwerd ontvangen, werd zelfs een boerderij geschonken in de pro-vincie Aydın. Kijk wat Lamartine in zijn werk genaamd ‘Histoirede la Turquie (De Turkse Geschiedenis)’ zegt over Muhammad(vrede zij met hem):

“Was Muhammad een valse profeet? Na het bestuderen vanzijn werken en geschiedenis is dit ondenkbaar. Want vals profeet-

– 225 –

schap betekent huichelarij. Net zoals valsheid niet de kracht vanwaarheid heeft, heeft huichelarij geen overtuigingskracht.

In de mechanica geldt, dat de afstand die een object kan berei-ken wanneer hij wordt geworpen, afhankelijk is van de werp-kracht. Zo wordt de kracht van spirituele inspiratie gemeten methet werk dat het teweeg zal brengen. Een ‘religie’ (de islam), diezo veel omvat, die tot zulke verre afstanden is verspreid en dievoor zo een lange tijd met dezelfde kracht voortgaat, kan niet valszijn. Deze moet zeer oprecht en zeer geloofwaardig zijn. Het levenvan Muhammad; zijn inspanningen; dat hij heldhaftig de bijgelo-vigheden en afgoden in zijn land aanviel en deze vernietigde; zijnmoed om weerstand te bieden tegen de woede van een stam die af-goden aanbad; zijn dapperheid; dat hij dertien jaar lang in Mekkade verschillende beledigingen en onderdrukkingen onder zijnlandgenoten verdroeg terwijl zij hem aanvielen; zijn migratie naarMedina; de aanmoedigingen, preken en raadgevingen die hijvoortdurend gaf; de veldslagen die hij voerde tegen zeer superieu-re vijandelijke strijdkrachten; zijn geloof in zijn overwinning; hetbovenmenselijke vertrouwen dat hij had, zelfs in tijden van degrootste rampen; het geduld dat hij toonde en zijn godsvertrou-wen, zelfs tijdens overwinning; zijn volharding in het doen aan-vaarden van zijn woorden; zijn oneindige aanbidding; zijn heiligegesprekken met God; zijn overlijden en de continuering van zijnglorie, eer en overwinningen ook na zijn overlijden, tonen dat hijnimmer een valse profeet kan zijn, integendeel, dat hij beschiktover een enorm geloof.

Het was dit geloof van hem en zijn vertrouwen in zijn Heer, datervoor zorgde dat hij twee nieuwe geloofsleerstellingen onthulde:De eerste is ‘dat er een God bestaat, wie een enig en eeuwig wezenis’ en de tweede is ‘dat afgoden geen goden zijn’. Met de eerstemaakte hij de Arabieren de enige God bekend wie ze tot die tijdniet kenden en met de tweede ontnam hij de afgoden uit hun han-den waarover ze tot die tijd dachten dat het goden waren. Kortom,met één zwaardslag vernietigde hij de valse goden, afgoden en ver-ving deze met het geloof in ‘een enige god, Allah’.

Een filosoof, een spreker, een profeet, een wetgever, een krij-ger, een verheven persoon, die de gedachten van mensen betover-de, die nieuwe geloofsfundamenten plaatste en die twintig grotewereldrijken en een groot islamitisch rijk en beschaving oprichtte;dat is Muhammad.

Laten we het meten met alle maatstaven die de mensheid ge-bruikt ter meting van grootsheid: Zou er iemand kunnen bestaan

– 226 –

die grootser is dan hij? Onmogelijk.”

O, hulp komt van U mijn Allah, help,Ik kwam tot de plaatsen waar mijn verstand werd ontnomen.Aanvaard mijn smeekbede, verwerp het niet,Ik ben tot de plaatsen gekomen waar mijn borst werd doorboord.

Gejammer en gekreun is altijd de bezigheid van verliefden,Met bloed vermengden zich de tranen van mijn ogen.De aarde, het steen werden parels en koralen,Ik ben tot de plaatsen gekomen waar zich juwelen bevinden.

Over de bergtoppen stijgen de wolken,Bliksemschichten flitsen in mijn boezem,Een uitstijgende esdoorn in de hoogste rang van het Paradijs,Ik ben tot de plaatsen gekomen waar men wordt vrijgelaten.

De remedie van de hyacint is een ciprestak,De liefde van de nachtegaal is een roos in de lente,Bij het tonen van liefde met een wijze tong,Ik ben tot de plaatsen gekomen waar mijn hart pijn doet.

O! Als ik nu eens je blik zou treffen,Ik was me niet bewust van de waarde van je verblijf.Van de wereld der zielen, een zon en maan,Ik ben tot de plaatsen gekomen waar deze hun licht uitstralen.

__________________

Astaghfirullâh, astaghfirullâh, astaghfirullâh,[1]Kom mijn broeder, zeg dit mee, dit is het pad naar verlossing.Volg je verstand, niet de duivel, vraag veel om vergiffenis!Dit is de remedie die het Hellevuur doet doven.

[1] Istighfâr (smeekbede ter vergiffenis) is het uitspreken van ‘astaghfirullâh’. Hetbetekent ‘O Allah, vergeef mij’. Ma’sûm al-Mujaddidî las dit zeventig keer na elkgebed.

– 227 –

– 6 –

DEGENEN DIE DE ISLAM AANVAARDDEN

42 personen van verschillende rassen, landen, naties, huids-kleur en beroepen, die de islam aanvaardden terwijl ze een anderereligie aanhingen, gaven heel duidelijk en oprecht antwoord op devragen “Waarom bent u moslim geworden?” en “Welke aspectenbinnen de islam bevallen u het meest?” die werden gesteld doorsommige tijdschriften, organisaties of hun eigen vrienden. Na lang-durig nagedacht en de islam zeer zorgvuldig onderzocht te hebben,besloten deze personen moslim te worden. Deze antwoorden vanhen zijn elk een bewijsstuk [document] dat we uit verschillendeboeken en tijdschriften hebben overgenomen en vertaald naar hetNederlands en presenteren die hier. Er zijn veel leringen die uitdeze antwoorden getrokken kunnen worden en degenen die dit le-zen, zullen nogmaals in hun hart de verhevenheid van onze religieervaren.

Deze bewijsstukken zijn aan de hand van de landen waar onzenieuwe moslim broeders en zusters van afkomstig zijn, op alfabe-tische volgorde gerangschikt. Deze landen zijn als volgt:

Amerika, het Verenigd Koninkrijk, Canada, Duitsland, Frank-rijk, Hongarije, Ierland, Japan, Maleisië, Nederland, Oostenrijk,Polen, Sri Lanka, Zanzibar en Zweden.

Laten we deze bewijsstukken nu één voor één lezen:

1

MOHAMMED ALEXANDER RUSSEL WEBB(Amerikaan)

Mohammed Alexander Russel Webb werd in het jaar 1262 n.h.[1846 n.Chr.] in de stad Hudson in Amerika geboren. Hij studeer-de aan de New York-universiteit. In korte tijd werd hij een zeergeliefde en zeer gewaardeerde columnist. Hij publiceerde tijd-schriften onder de titels ‘St. Joseph Gazette’ en ‘Missouri Republi-can’. In het jaar 1304 n.h. [1887 n.Chr.] werd hij de consul vanAmerika in de Filippijnen. Nadat hij moslim werd, wijdde hij zichvolledig aan het verspreiden van de islam en werd hij het hoofdvan de Islamitische Propaganda Beweging in Amerika. Hij over-leed in het jaar 1335 n.h. [1916 n.Chr.].

Er zijn er veel geweest die mij vroegen waarom een persoon zo-

– 228 –

als ik, die in Amerika werd geboren waarvan de bevolking groten-deels uit christenen bestaat en die totdat hij groot werd voortdu-rend luisterde naar de preken, of beter gezegd de onzin van chris-telijke priesters, zijn religie heeft verlaten en moslim is geworden.En ik vertelde hen als volgt in het kort waarom ik de islam als le-vensgids heb gekozen: Ik ben moslim geworden! Want de studiesen onderzoeken die ik deed, toonden dat de geestelijke behoeftenvan de mensen enkel voorzien kunnen worden middels de ijzer-sterke grondslagen die de islam heeft gevestigd. Zelfs als kind konik het christendom maar niet volledig omarmen. Toen ik twintigjaar werd en nu volwassen was geworden, keerde ik me volledig te-gen de vreemde [mystieke] en vervelende opvoeding van de kerkdie alles als een zonde beschouwde. Langzamerhand verliet ik dekerk en keerde nooit meer terug. Ik had een onderzoekend ennieuwsgierig karakter. Ik zocht naar de reden en het doel van alles.Ik verwachtte hierop logische verklaringen. Echter, de antwoor-den die priesters en andere christelijke geestelijken aan mij gaven,bevredigden mij niet. Heel vaak zeiden ze: “Dit kunnen wij nietbegrijpen. Dit zijn goddelijke geheimen” of gaven ze een ontwij-kend antwoord zoals: “Dit kan ons verstand niet bevatten” inplaats van dat ze bevredigende antwoorden op mijn vragen hoor-den te geven. Hierop besloot ik enerzijds Oosterse religies en an-derzijds de werken van beroemde filosofen te bestuderen. Ik laswerken van filosofen onder wie die van Mill, Locke, Kant, Hegel,Fichte, Huxleyin en anderen. In de werken van deze filosofenwerd voortdurend gesproken over protoplasma’s, atomen, mole-culen en deeltjes, maar er stonden geen ideeën in over wat er ge-beurt met de ziel van de mens, waar het heen gaat na de dood enhoe op deze wereld de ziel gedisciplineerd kan worden. De islamdaarentegen houdt zich naast het lichaam ook bezig met de zielvan de mens en geeft ons inzichten daarover. Derhalve ben ik mos-lim geworden, niet doordat ik mijn weg was verloren, noch door-dat ik boos was op de christenen of door een plotseling besluit nate gaan, integendeel, pas na een haarfijn onderzoek en ik de grootsheid, verhevenheid, serieusheid en perfectheid van de islamvolledig begreep.

De grondslag van de islam is het geloven in het bestaan en deeenheid van Allah de Verhevene, zichzelf aan Hem overgeven enHem danken voor Zijn zegeningen door Hem te aanbidden. De is-lam beveelt alle mensen broederlijkheid, liefde en het goede. Hetwil van hen geestelijke en lichamelijke reinheid en reinheid inwoorden en daden. De islam is voorzeker de meest perfecte, supe-

– 229 –

rieure en laatste religie onder de religies die men tot nu toe heeftgekend.

2

Kolonel DONALD ROCKWELL(Amerikaan)

Waarom heb ik de islam aanvaard? Het feit dat de islam zeer logisch en eenvoudig is, de aantrek-

kelijkheid van de moskeeën die de mens naar zich toe trekt, datdegenen die behoren tot deze religie met grote affectie en serieus-heid aan hun religie zijn verbonden, en dat moslims over de helewereld vijf keer per dag op hetzelfde tijdstip met een groot respecten oprechtheid neerknielen, had al langere tijd een grote indrukop mij gemaakt. Maar dit was voor mij niet voldoende om moslimte worden. Ik werd pas moslim nadat ik de islam zorgvuldig hadonderzocht en vele mooie en nuttige aspecten erin had gevonden.Wat zijn de meest enorme, civiele omwentelingen voor die tijdtoch prachtig uitgedrukt met de korte en bondige woorden vanMuhammad (vrede zij met hem), zoals het met serieusheid, maartegelijkertijd ook met lieflijkheid verbonden zijn aan het leven[wat de persoonlijke benadering was van Muhammad (vrede zijmet hem)], overleggen bij aangelegenheden, mensen altijd metbarmhartigheid en mededogen behandelen, de armen helpen envoor het eerst ook de vrouwen het recht toekennen om te bezittenover goederen. Muhammad (vrede zij met hem) had tevens metzijn woorden: “Heb vertrouwen (tawakkul) in Allah de Verheve-ne maar vergeet niet je kameel vast te binden!” aan de mensenmedegedeeld dat Allah de Verhevene Zijn dienaren beveelt omallereerst alle soorten maatregelen toe te passen en het nodige tevolbrengen, en pas daarna hun vertrouwen dienen te stellen in Al-lah de Verhevene. In dat geval is de islam niet – zoals de Europe-anen beweren – de religie van luiaarden die zonder iets te doen al-les verwachten van Allah de Verhevene. De islam beveelt ieder-een om eerst alles te doen waartoe hij in staat is en om enkel daar-na zijn vertrouwen te stellen in Allah de Verhevene.

Ook de rechtvaardigheid die de islam tegenover de mensen vande andere religies toont, had een zeer grote indruk op mij ge-maakt. Muhammad (vrede zij met hem) heeft de moslims bevolenom de christenen en joden goed te behandelen. De edele Koranaanvaardt bovendien, beginnend vanaf Âdam (vrede zij met hem),

– 230 –

het profeetschap van Mûsâ en ‘Îsâ (vrede zij met hen). Dit is eenenorme loyaliteit en een grote erkenning van de waarheid dat ingeen enkele andere religie is terug te vinden. Terwijl degenen diein andere religies geloven de meest ondenkbare kwade dingenover de islam uitspreken, reageren de moslims zeer beleefd ophen.

Eén van de prachtigste kenmerken van de islam, is het feit dathet geheel vrij is van afgoden. Terwijl er in het christendom nogsteeds afbeeldingen, standbeelden en symbolen worden aanbeden,bestaat er helemaal niet zoiets in de islam. En dit toont aan hoezuiver en hoe rein de islam is.

De uitspraken van Muhammad (vrede zij met hem), de Gezantvan Allah de Verhevene, en datgene wat hij heeft onderwezen,zijn zonder enige verandering tot aan de dag van vandaag geko-men. De edele Koran, dat het Woord is van Allah, is precies zo be-waard gebleven als dat het werd geopenbaard en heeft zijn helder-heid zoals dat was in de tijd van Muhammad (vrede zij met hem)nooit verloren. Zoals de christenen in de religie van ‘Îsâ (vrede zijmet hem) hebben gedaan, zijn er geen vele valse bijgelovighedenen legendes in de islam vermengd.

De laatste van de redenen die ertoe leidden dat ik moslimwerd, is de standvastigheid en wilskracht die ik in de islam vond.In de islam wordt niet enkel de reinheid van de ziel, maar tegelij-kertijd ook de reinheid van het lichaam bevolen. Zoals het nietvolproppen van de maag tijdens het eten, één maand in het jaarvasten, gematigd handelen in alle zaken en tijdens besteding nochte veel, noch te weinig uitgeven. Niet enkel voor vandaag, ookvoor morgen zijn op de meest prachtige manier de zaken verkon-digd die alle mensen zullen leiden. Ik heb zo goed als alle islamiti-sche landen bezocht. In Istanbul, Damascus, Jeruzalem, Caïro, Al-gerije, Marokko en andere islamitische steden zag ik persoonlijkdat alle ware moslims deze beginselen in acht namen en hierdoorrust verkregen in het leven. Om het pad van Allah de Verhevenete betreden, hadden zij geen behoefte aan versieringen, afbeeldin-gen, standbeelden, kaarsen, muziek en dergelijke dingen. Ervarendat zij de dienaren van Allah de Verhevene zijn en zichzelf over-gaven aan Hem, gaf hen de grootste spirituele rust, gelukzaligheiden plezier.

De vrijheid en gelijkheid in de islam heeft mij volledig naar zichtoe getrokken. Onder de moslims is een persoon met een hoge po-sitie en een arm persoon gelijkwaardig voor Allah de Verheveneen worden zij beschouwd als elkaars broeder. In de moskee ver-

– 231 –

richten moslims hun aanbidding zij aan zij. Voor degenen die eenhoge positie bekleden, zijn er geen aparte, speciale ruimtes.

Moslims geloven dat er geen tussenpersoon bestaat tussen Al-lah de Verhevene en een dienaar. In de islam is het verrichten vanaanbidding besloten tussen Allah de Verhevene en een dienaar.Zij raadplegen geen geestelijken om hun zonden te laten verge-ven. Iedere moslim is enkel zelf verantwoordelijk voor zijn eigendaden.

De broederschap tussen moslims heeft mij vele malen gehol-pen in het leven. Deze religieuze broederschap was ook één van dedrijfveren die mij bracht tot de islam. Waar ik ook heen ga, weetik dat één van mijn moslim broeders mij te hulp zal schieten enmijn zorgen met mij zal delen. Alle moslims op de wereld, wiensras, huidskleur en politieke gedachten van elkaar verschillen, zijnelkaars broeder en zuster en beschouwen het als hun plicht om el-kaar te helpen.

Aldus, dit zijn de redenen waardoor ik moslim ben geworden.Is er een mooiere en een meer verheven reden dan deze te beden-ken?

3

SALÂHADDÎN BOART(Amerikaan)

Toen ik in het jaar 1338 n.h. [1920 n.Chr.] voor een bezoek aande dokter naar een dokterspraktijk ging, zag ik in de wachtkamerde tijdschriften ‘Orient Review’ en ‘African Times’ die in Londenwerden uitgebracht. Toen ik deze tijdschriften doorbladerde,maakte de zin: “Er bestaat maar één God” die ik las een zeer diepeindruk op me. Want in het christendom zijn er wel drié goden enwaren we verplicht hierin te geloven hoewel ons verstand dit nietaccepteerde. De zinsnede: “Er bestaat maar één God” ging sindsdie dag niet meer uit mijn hoofd. Deze heilige en verheven ge-loofsleerstelling is een schat van onschatbare waarde die de mos-lims in hun hart dragen.

Nu nam mijn interesse in de islam toe. Na een tijdje besloot ikmoslim te worden. Na moslim te zijn geworden, nam ik de naamSalâhaddîn. Ik geloofde erin dat de islam de meest juiste religie is.De islam beschouwd immers als grondslag dat Allah de Verhevenegeen enkele deelgenoot heeft en dat een zonde enkel vergevenkan worden door Allah de Verhevene. Hoe verenigbaar is dit ge-

– 232 –

loof met de natuurwetten! Op het veld, de boerderij, in het dorp,de stad, op school, in de overheid, de staat, kortom overal, is ermaar één hoofd. Dualiteit heeft altijd geleid tot verdeeldheid.

Het tweede bewijs dat mij heeft getoond dat de islam de meestjuiste religie is, is het feit dat de Arabieren, die vóór de islam opeen volledig wilde manier leefden, binnen een zeer korte tijd ’s we-relds meest beschaafde en meest machtige staat werden dankzij deislam en ze de mensenliefde vanuit de Arabische woestijnen totaan Spanje hebben kunnen brengen. De islamitische Arabierentroffen Spanje in zo’n toestand dat het leek op een woestijn. In eenkorte tijd veranderen zij dit in een rozentuin. Een eerlijke histori-cus zoals John W. Draper (1226 n.h. [1811 n.Chr.] – 1299 n.h. [1882n.Chr.]) verteld in zijn werk genaamd ‘The Intellectual Develop-ment of Europe (De Intellectuele Ontwikkeling van Europa)’ deuiterst grote en belangrijke invloed van de islam in het ontstaanvan de moderne beschaving en zei: “Christelijke historici trachtendeze waarheid te verbergen wegens hun haat jegens de islam enkunnen maar niet toegeven hoeveel Europa de moslims verschul-digd is.”

Hieronder neem ik exact de tekst over van Draper, over hoe demoslims Spanje troffen:

“De Europeanen van die tijd waren volkomen barbaars. Hetchristendom had hen niet van barbarij kunnen bevrijden. Zijmoesten nog steeds als wilden beschouwd worden. Zij leefden insmerigheid. Hun hoofden zaten vol met bijgelovigheden. Zij beza-ten zelfs niet het vermogen om goed na te denken. Ze leefden ineenvoudige hutten. Indien er in de hut een rieten mat op de grondlag of aan de muur hing, werd dit als een groot teken van rijkdombeschouwd. Dat wat zij aten waren groenten zoals wilde bonen enwortels, bepaald onkruid en soms zelfs boomschors. Als kledinggebruikten zij ongelooide dierenhuiden omdat deze lang mee gin-gen en hierdoor stonken ze vreselijk.

Vóór alles onderwezen de moslims hen over reinheid. Moslimswasten zich vijf keer per dag. Zij hadden ervoor gezorgd dat dezemensen zich op zijn minst één keer per dag gingen wassen. Vervol-gens haalden zij de stinkende, aan flarden gescheurde, met luizenbeladen dierenhuiden van hen af en gooiden deze weg en gavenhen van hun eigen kleding die waren gemaakt van mooie stoffenen waren geweven met gekleurde garen. Zij leerden hen hoe zeeten moesten koken en hoe ze moesten eten. Ze bouwden in Span-je huizen, villa’s en paleizen. Ze richtten scholen en ziekenhuizenop. Ze vestigden universiteiten. Deze universiteiten werden een

– 233 –

lichtbron voor de gehele wereld. Overal legden ze tuinen aan. Hetland werd een prachtige rozentuin. De wilde Europeanen stondenmet de mond vol tanden, zagen dit met verbazing en waarderingen begonnen langzaamaan beschaafd te worden.”

De islamitische Arabieren, die erin slaagden dit soort wildemensen te fatsoeneren, die hen de geest van de beschaving bij-brachten en die hen van duisternis, onwetendheid en bijgelovighe-den bevrijdde, hebben deze onvoorstelbare enorme daad enkeldankzij de islam kunnen volbrengen. De islam is immers de meestcorrecte religie. Allah de Verhevene hielp hen, zodat zij zoudenslagen.

De islam, dat Muhammad (vrede zij met hem) op bevel van Al-lah de Verhevene heeft verkondigd en verspreid, en de edele Ko-ran, dat het Woord is van Allah de Verhevene, hebben de wereld-geschiedenis veranderd en het uit de duisternis bevrijd. Als de is-lam er niet zou zijn, zou de mensheid niet de mate van beschavingvan vandaag, en de kennis en de natuurwetenschappen niet het ni-veau van vandaag bereikt hebben. Onder de moslims staat kennishoog in het vaandel. Muhammad (vrede zij met hem) zei: “Ver-gaar kennis, al is het in China.” Dit is dus de islam die ik met alleliefde heb aanvaard.

4

THOMAS MUHAMMAD CLAYTON(Amerikaan)

Het was bijna middag. Toen we overweldigd door de hitte langseen stoffige weg liepen, hoorden we op een gegeven moment eengeluid met een unieke schoonheid. Dit geluid leek de gehele leegteom ons heen te vullen. Toen we een massa bomen hadden gepas-seerd, verscheen voor ons een adembenemend uitzicht. We kon-den haast onze ogen niet geloven. Staand op een kleine toren, datgemaakt was van hout, las een oude Arabier met een brandschoongewaad en een witte tulband de gebedsoproep (adhân). Toen hijde gebedsoproep las, raakte hij in extase en leek hij de wereld vol-ledig achter zich gelaten in de aanwezigheid van zijn Schepper, zijnEigenaar te staan. Alsof we werden gehiptoniseerd, kwamen wevoor dit sublieme uitzicht tot stilstand en gingen we langzaam opde grond zitten. Hoewel we de betekenis niet begrepen van de ge-luiden en woorden die we hoorden, raakten we er wel door beïn-vloed en ervoeren we iets aparts in onze ziel, iets verlichtends. La-

– 234 –

ter kwamen we er achter dat de lieflijke woorden die de Arabieruitsprak het volgende betekende: “Allah de Verhevene is deGrootste. Er is geen andere god of aanbedene dan Allah de Ver-hevene.” Plotseling verschenen er veel mensen om ons heen. Totdat moment hadden we echter niemand om ons heen gezien. Dezemensen, van wie we niet wisten waar ze vandaan kwamen, haddeneen uitdrukking van grote eerbied en genegenheid op hun gezicht.Onder hen bevonden zich mensen van iedere leeftijd en socialeklasse. Hun kleding was verschillend, hun manier van lopen wasverschillend en hun uiterlijk was verschillend. Echter, op al hungezichten was dezelfde serieuze uitdrukking, grote waardigheid endezelfde vriendelijkheid aanwezig. Het aantal van degenen dieaankwamen nam toe en wij dachten dat er waarschijnlijk maargeen einde aan zou komen. Uiteindelijk verzamelden degenenzich die waren gekomen. Ze trokken allemaal hun schoenen enklompen uit en stelden zich op in rijen. Toen de rijen werden op-gesteld, zagen we vol verbazing dat er geen enkele vorm van on-derscheid in acht werd genomen onder degenen die in de rijenplaatsnamen. Blanke mensen, gele mensen, zwarte mensen, rijkemensen, arme mensen, handelaren, ambtenaren en arbeiders kwa-men zij aan zij – zonder geen enkel onderscheid in ras of rang inacht te nemen – en verrichtten gezamenlijk aanbidding.

Ik bewonderde het feit dat mensen die zo verschillend van el-kaar waren als broeders naast elkaar kwamen. Over dit subliemeuitzicht dat ik voor het eerst had gezien, is nu drie jaar verstreken.In de tussentijd was ik begonnen met het verzamelen van informa-tie over deze verheven religie die de mensen zo dicht bij elkaarbrengt. De informatie die ik verwierf over de islam heeft mij vol-komen dichter bij deze religie gebracht. Moslims geloven in eenenige God en ze zeggen dat de mensen niet met zonden wordengeboren, zoals de christenen dat wel verkondigen. Zij beschouwende mensen enkel als de dienaren van Allah de Verhevene, toneneen groot mededogen jegens hen en zolang zij zich op het juistepad bevinden, wensen ze dat zij in rust, vrede en geluk zullen le-ven. Terwijl in het christendom een kwade gedachte die door ie-mands hoofd gaat al als een zonde wordt beschouwd, wordt doorde moslims enkel de ongehoorzaamheid jegens Allah de Verheve-ne en het doen van iets kwaads tegenover mensen als een zondebeschouwd; de islam laat de mens volkomen vrij in zijn gedachten.In de islam geldt: “De mens is enkel verantwoordelijk voor dat wathij heeft gedaan.”

Vanwege de redenen die ik hierboven heb gerangschikt, heb ik

– 235 –

met alle liefde de islam aanvaard. Hoewel er intussen drie jaar isgepasseerd, hoor ik bepaalde nachten in mijn droom de ontroeren-de en aangrijpende stem van die Arabische gebedsoproeper en zieik dat de vele verschillende mensen die van alle kanten komenaanrennen zich in rijen opstellen. Deze mensen, die zonder enigonderscheid tussen elkaar in acht te nemen gezamenlijk neerknie-len ter verrichting van aanbidding voor Allah de Verhevene, ver-richten ongetwijfeld op oprechte wijze aanbidding tot Allah deVerhevene.

5

LORD HEADLEY AL-FAROOQ(Brit)

Lord Headley bezat een adellijke titel. Sir George Allansonwerd in het jaar 1271 n.h. [1855 n.Chr.] geboren en kwam uit éénvan de oudste families van Engeland. In Engeland bekleedde hijveel belangrijke politieke functies en verwierf tegelijkertijd ookbekendheid als schrijver. Hij studeerde af aan de Universiteit vanCambridge. In het jaar 1293 n.h. [1877 n.Chr.] ontving hij de titel‘lord’. Hij vervulde de functie van luitenant-kolonel in het Britseleger. Hoewel hij eigenlijk ingenieur van beroep was, was hij eenzeer goede schrijver. Zijn werk ‘A Western Awakening to Islam’is de meest bekende onder zijn gepubliceerde boeken. LordHeadley werd in het jaar 1331 n.h. [1913 n.Chr.] moslim, ging opbedevaart en nam de naam Shaikh Rahmatullah al-Farooq. In hetjaar 1346 n.h. [1928 n.Chr.] had hij ook India bezocht.

Waarom ben ik moslim geworden? Misschien denken sommigevan mijn vrienden dat ik moslim ben geworden onder de invloedvan mijn moslim vrienden. Dit is echter helemaal niet het geval.Het feit dat ik de islam heb aanvaard, is het resultaat van jarenlangonderzoek en bezinning. Pas nadat ik de islam zeer zorgvuldig hadbestudeerd en er volledig van was overtuigd, nam ik contact opmet moslims; toen ik zag dat zij net als ik in hun religie geloofden,begreep ik dat ik een juiste religie had aanvaard en verheugde ikme ontzettend.

De edele Koran beveelt dat een persoon door met heel zijnhart te geloven de islam dient te aanvaarden en verwerpt bekeringonder dwang en zonder wil. ‘Îsâ (Jezus) (vrede zij met hem) zeiook tegen zijn apostelen: “En hij zei tegen hen: Waar u een huiszult binnengaan, blijf daar totdat u uit die plaats vertrekt. En als er

– 236 –

zullen zijn die u niet ontvangen en niet naar u luisteren, schud dan,als u vandaar weggaat, het stof af dat onder uw voeten zit, tot eengetuigenis tegen hen [en dwing hen niet].” (Marcus 6:10-11)

In mijn leven heb ik erg veel fanatieke protestanten gezien:door naar katholieke studentenhuizen te gaan, probeerden ze ka-tholieken studenten onder dwang tot het protestantisme te beke-ren. Deze onnodige inspanningen en dwingende handelingen ver-oorzaakten vele gevechten, haatgevoelens en conflicten en maak-ten mensen vijandig tot elkaar. Dezelfde betekenisloze handelin-gen werden door christelijke missionarissen op de moslims toege-past. Ze deden er alles aan om de moslims tot het christendom tebekeren. Ze probeerden hen middels verschillende wegen te mis-leiden.

Ze beloofden geld, werk en posities. Maar deze arme onweten-den wisten niet dat de religie die de ware geboden van ‘Îsâ (vredezij met hem) het beste toepaste en aanvaardde, de islam is. Hetchristendom is zo dermate vervalst, dat het ware, oorspronkelijkechristendom dat ‘Îsâ (vrede zij met hem) had verkondigd, is ver-dwenen en dat alle humane kwesties die hij predikte, zijn vergeten.Deze bevinden zich vandaag alleen in de islam. In dat geval heb ikdoor moslim te worden ook het ware en zuivere christendom be-reikt. Immers, het broederschap, de verbondenheid met elkaar, debarmhartigheid, het hebben van goede vermoedens over elkaar ende vrijgevigheid die ‘Îsâ (vrede zij met hem) had bevolen, vindtmen niet terug bij de hedendaagse christenen, maar alleen bij demoslims. Laat ik jullie een klein voorbeeld geven: de christelijkesekte ‘athanasius’ herhaalde voortdurend dat de grondslag van hetchristendom het geloven in drie goden (de Drie-eenheid) inhield,dat een persoon direct ten onder zal gaan als er door zijn hoofdook maar een kleine twijfel hierover rondgaat, en indien een per-soon heil wil bereiken op de wereld en het hiernamaals hij zekerverplicht is om in drie goden te geloven, dus in ‘God, de zoon vanGod en de Heilige Geest’.

Nog een ander voorbeeld: toen ik moslim was geworden, hadiemand mij een brief geschreven. In deze brief stond: “U bent ver-loren nu u moslim bent geworden. Niemand kan u redden. U ge-looft immers niet in de goddelijkheid van God.” Deze arme mandacht dat ik nu niet meer in God geloofde. Volgens zijn overtui-ging was het namelijk zo, dat de goddelijkheid van Allah de Ver-hevene absoluut drievoudig moest zijn. Deze dwaas wist echterniet dat toen ‘Îsâ (vrede zij met hem) het zuivere christendom be-gon te verkondigen, hij vertelde over de eenheid van Allah de Ver-

– 237 –

hevene en hij nooit had beweerd dat hij Zijn zoon was. Door deverkondiging: “Er is maar één God” heeft de islam de belangrijk-ste grondslag van het zuivere, oorspronkelijke christendom naarvoren gebracht. Vandaag de dag is er niets logischer dan dat eenpersoon met gezond verstand gelooft in het bestaan van een enigeGod. Met het aanvaarden van de islam geloof ik in de ware enigeAllah en verwerp ik de vele valsheden die na ‘Îsâ (vrede zij methem) in zijn zuivere religie zijn toegevoegd. Men dient enkel me-delijden te hebben met degene die deze brief schreef en met demensen die net zoals hem denken. Dag na dag verlaten de christe-nen vandaag hun religie en worden atheïst, ofwel ongelovig. Im-mers, het christendom van vandaag kan een normaal, beschaafdpersoon niet meer tevreden stellen. Mensen geloven niet blinde-lings in legendes en benaderen de christelijke geloofsovertuigin-gen met twijfel. In tegenstelling hiervan, heb ik mijn hele levenlang niet gehoord dat een ware moslim twijfelt over zijn religie. Deislam bevredigd namelijk alle geestelijke en lichamelijk behoeftenvan de mens op een meest voortreffelijke en logische manier.

Ik ben er zeker van dat duizenden christelijke mannen en vrou-wen de islam hebben bestudeerd en het zich volledig hebben toe-geëigend. Maar uit angst dat ze hun baan of ambt zullen verliezenen ze bespot zullen worden door hun vrienden wanneer ze officieelmoslim worden, durven ze het maar niet om moslim te worden. Inonze scholen wordt de islam nog steeds onderwezen als de religievan degenen die niet geloven in God. Voor ogen houdend dat almijn vrienden en kennissen mij zouden vervloeken als ‘een per-soon met een verloren ziel’ ben ik moslim geworden en houd ikmezelf al twintig jaar met beide handen vast aan de islam.

Nadat ik zo in het kort heb verteld waarom ik de islam heb aan-vaard, wil ik herhalen dat ik door de islam te aanvaarden er tege-lijkertijd in ben geslaagd om een veel betere en een pure volgelingvan het oorspronkelijke christendom te zijn. Voor de andere chris-tenen zou ik een voorbeeld willen zijn. Moslim worden, zal henniet vijandig maken tegenover het christendom, integendeel, hetzal hen leren wat het ware christendom is en hen doen verhogen.

– 238 –

6

ABDULLAH ARCHIBALD HAMILTON(Brit)

Sir Archibald Hamilton was een bekende diplomaat van hetVerenigd Koninkrijk en vervulde tijdens de Eerste Wereldoorlogook de functie van marineofficier. Hij kwam uit een beroemde fa-milie en bezat de titel van baronet (dat wil zeggen, baron kandi-daat). In het jaar 1341 n.h. [1923 n.Chr.] werd hij geëerd met hetaanvaarden van de islam.

Sinds ik in de pubertijd kwam, had de eenvoud van de islam enzijn helderheid als een kristal mij volledig tot zich aangetrokken.Hoewel ik als christen werd geboren en ik een christelijke opvoe-ding had gekregen, had ik maar niet kunnen geloven in de valsegeloofsovertuigingen en had ik altijd het recht, de waarheid en delogica verkozen boven blindelingse overtuigingen. Ik wilde eenenige God in vrede en oprechtheid aanbidden. Maar zowel deRooms-Katholieke Kerk (het katholicisme) als de AnglicaanseKerk (het protestantisme) konden mij dit niet bieden. Precies omdeze reden heb ik de islam die mij volledig bevredigde, aanvaarddoor de stem van mijn geweten te volgen en pas daarna begon ikmezelf als een ware dienaar van Allah de Verhevene en als een be-ter mens te voelen.

Jammer genoeg is de islam door heel veel christenen en onwe-tenden als een verkeerde, sussende, valse en verzonnen religie be-kendgemaakt. Echter, de ware religie is bij Allah de Verhevene deislam. De islam is een voortreffelijke religie die er voor zorgt datde sterken met de zwakkeren en de rijken met de armen vereni-gen. Economisch gezien zijn de mensen wezenlijk in drie klassenverdeeld. De eerste onder deze klassen, zijn degenen die Allah deVerhevene rijk heeft gemaakt middels vele gunsten. De tweedeklas, zijn degenen die moeten werken om in hun levensonderhoudte voorzien. Ook is er een derde groep. Degenen die zich in dezegroep bevinden, zijn degenen die – terwijl het niet hun eigen foutis – niet voldoende kunnen verdienen, die werkeloos zijn of die ineen toestand zijn terechtgekomen waarin ze niet kunnen werken;ze bevinden zich dus in armoede en nood. De islam zorgt er dusvoor dat deze drie klassen zich met elkaar verbinden. Het beveeltde rijken om de armen te helpen. Het verleent de oorzaken diezorgen voor de verdwijning van vernedering en ellende.

De islam hecht tegelijkertijd ook belang aan de kracht van de

– 239 –

mensen om te werken, de persoonlijke inspanning en het werkver-mogen. Volgens de islamitische wetgeving is het zo, dat wanneereen arme boer een onbeheerd stuk grond voor een bepaalde tijdop eigen kracht verbouwt, het stuk grond van hem wordt. De islamis niet destructief, maar constructief.

De islam verbiedt gokken en alle slechte, schadelijke spellendie daarop lijken. De islam verbiedt eveneens alle dranken die demens dronken maken. In wezen worden de meeste rampen die demensen op de wereld treffen, veroorzaakt door gokken en alcohol.

Wij moslims zijn geen personen die erin geloven dat alles is ge-vangen in de handen van de voorbeschikking (qadar). Het onder-werp voorbeschikking in de islam, betekent niet dat men doorniets te doen en zijn mond open te houden richting de hemel allesverwacht van Allah de Verhevene. Juist in tegenstelling hiervanbeveelt Allah de Verhevene steeds in de edele Koran dat menmoet werken. De mens zal met al zijn inspanning werken, allezichtbare mogelijkheden raadplegen en pas daarna zijn vertrou-wen stellen in Allah de Verhevene. Niet zonder te werken, maartijdens het werken zal hij zijn Heer smeken voor succes en welsla-gen en zal hij wachten op Zijn hulp. De geloofsovertuiging in de is-lam dat ‘het goede en het kwade komt van Allah de Verhevene’,betekent dat Allah de Verhevene alles schept. In de islam is er nietiets zoals ‘nutteloos zitten zonder iets te doen’. Voorbeschikkingbetekent dat Allah de Verhevene in de oereeuwigheid weet wat erallemaal gaat gebeuren en dat Hij, wanneer de tijd aanbreekt, dat-gene wat Hij weet zal scheppen.

In de islam wordt absoluut verworpen dat de mens als zondaarwordt geboren, ze met zonden worden geboren en hun hele levenlang verplicht zijn tot boetedoening. De islam verklaart dat demensen, zowel mannen als vrouwen, de dienaren van Allah deVerhevene zijn en dat er geen significant verschil is tussen mannenen vrouwen wat betreft intelligentie, verstand, gedachte en karak-ter. Echter, doordat mannen sterker en krachtiger zijn geschapen,zijn zware, vermoeiende taken en het voorzien in levensonder-houd aan hen toegewezen en zijn vrouwen gezegend door eenmeer comfortabel en vreugdevol leven.

Ik wil niet veel zeggen over hoe de islam alle moslims tot broe-ders en zusters met elkaar maakt. De gehele wereld weet immershoe moslims van elkaar houden en elkaar helpen en bijstaan. In deislam is iedereen, zowel de rijken, armen, edelen, boeren, ambte-naren, werknemers en handelaren, gelijk voor Allah de Verheveneen elkaars broeder en zuster. Naar welk islamitisch land ik ook ben

– 240 –

gaan, daar voelde ik me thuis en bij mijn broeders. Tot slot zal ik het volgende zeggen: de islam nodigt de mensen

zowel uit om de gehele dag door eerlijk te werken alsook tot hetvolbrengen van zijn taken als dienaar, zijn aanbiddingsplichten te-genover Allah de Verhevene. Het huidige christendom daarente-gen spoort de mensen alleen aan om op zondagen zogenaamd tebidden en op de overige dagen, Allah de Verhevene volledig ver-getend, wereldse zaken en zonden te begaan.

Dus door dit alles ben ik moslim geworden en ik ben trots ophet feit dat ik moslim ben.

7

JALÂLUDDÎN LAUDER BRUNTON(Brit)

Sir Brunton, die uit een beroemde familie komt en de titel vanbaronet draagt, studeerde af aan de Universiteit van Oxford enverwierf bekendheid middels zijn publicaties.

Ik ben jullie zo dankbaar dat jullie mij de mogelijkheid biedenom te vertellen waarom ik moslim ben geworden. Ik ben opge-groeid onder de invloed van een christelijke vader en moeder. Opjonge leeftijd had ik me ook beziggehouden met theologie. Ik hadkennisgemaakt met missionarissen en ik raakte nauw betrokkenbij hun activiteiten in het buitenland. Vanuit mijn hart voelde ikeen verlangen om hen te helpen. Zonder een officiële taak gekre-gen te hebben, ging ik samen met hen op reis. Om eerlijk te zijn,hoewel ik religie lessen kreeg, de christelijke leer dat ‘de mensenzondig ter wereld komen en dat het zeker vereist is om te lijden opde wereld’ vond ik vreemd. Ik rebelleerde tegen deze theorie. Omdeze reden begon ik langzaamaan een hekel te krijgen aan hetchristendom. Ik vond het immers niet passen bij de macht enbarmhartigheid van een God, die beschikt over de macht om alleste kunnen scheppen, dat Hij enkel zondige schepsels zou hebbengeschapen en hierdoor dacht ik dat een religie die God op dezemanier omschrijft, niet waar zou kunnen zijn. Met de vraag wat an-dere religies hierover verkondigen, besloot ik ook de andere reli-gies te onderzoeken. In mijn hart ervoer ik een grote behoefte aaneen rechtvaardige, barmhartige en liefhebbende godheid; ik zochtnaar zo een God. Ik vroeg me af, was dit het ware christendom dat‘Îsâ (vrede zij met hem) had gebracht? Of was de zuivere religiedie hij had verkondigd mettertijd vervalst? Hoe meer ik hieraan

– 241 –

dacht, des te meer de twijfels in mijn hart toenamen; ik nam toende huidige Heilige Schrift nogmaals in mijn hand, begon erin tebladeren en zag bij iedere keer dat er vele tekortkomingen en on-begrijpelijke kwesties in stonden. Uiteindelijk kwam ik tot deovertuiging dat dit boek niet het boek is van de ware religie die ‘Îsâ(vrede zij met hem) had verspreid. De mensen hadden vele valsebeginselen aan het Evangelie toegevoegd en hadden het correcteboek van Allah de Verhevene vervalst.

Nadat ik tot deze overtuiging kwam, predikte ik voortaan an-dere zaken dan het lezen van de Bijbel die we in handen haddenaan de mensen die we troffen in de landen waar we samen met demissionarissen heen gingen. In plaats van te vertellen over eendrievoudige god, dus God, de zoon van God en de Heilige Geest,vertelde ik hen dat de mensen over een onsterfelijke ziel bezittenwanneer het lichaam overlijdt, dat de mensen zijn geschapen dooreen grote Schepper, dat deze grote Schepper de mensen zowel opdeze wereld als in het hiernamaals zal straffen omwille van hunzonden, maar dat deze grote Schepper, die zeer barmhartig is, dezonden van de mensen zal vergeven indien zij spijt hebben vanhetgeen zij hebben gedaan.

Naarmate de dagen verstreken, begon ik nu volledig te gelovenin een enige God. Om volledig tot de waarheid te komen, wilde iknog meer de diepte ingaan. Juist op dat moment begon ik de islamte onderzoeken. Deze religie had mij zo dermate aangetrokken,dat ik mijn hele dag eraan wijdde. De plaats waar ik me bevondwas een Ichra genaamd dorp dat ver lag van de steden in Indiawaarvan zelfs niemand ooit de naam had gehoord. Degenen dieleefden in dit dorp waren mensen uit een zeer arme en zeer ellen-dige kaste. Puur omwille van de tevredenheid van Allah de Verhe-vene probeerde ik hen te vertellen dat er een enige en barmhartigeSchepper bestaat en probeerde ik hen het juiste pad te leren dat zeop de wereld dienen te volgen. Ik deed ook moeite om hen te lerendat ze elkaars broeder en zuster zijn en dat er een groot belang ge-hecht dient te worden aan reinheid. Vreemd genoeg bestonden aldeze kwesties die ik probeerde aan te leren niet in het christendommaar alleen in de islam en ik predikte niet als een christelijke mis-sionaris maar precies zoals een islamitische geestelijke.

Hoe ik in dit verlaten, afgelegen gebied en tussen dit onweten-de volk me inspande, hoeveel ik me opofferde en met wat voormoeilijkheden ik te maken kreeg, ga ik jullie niet uitgebreid ver-tellen. Het enige waar ik aan dacht, was deze arme mensen leidentot geestelijke en lichamelijke reinheid en hen leren over het be-

– 242 –

staan van een grote Schepper.Wanneer ik alleen was, bestudeerde ik het leven van Muham-

mad (vrede zij met hem). Er waren zeer weinig Engelse boekenover zijn werkelijke leven geschreven en door de christenen wasalles gedaan wat nodig was om hem te bekritiseren, zwart te ma-ken en om deze grote Profeet van liegen te beschuldigen. Zonderonder de invloed te raken van deze boeken die uit vijandigheidwaren geschreven, bestudeerde ik de islam nu met volledige op-rechtheid. Naarmate mijn onderzoeken duurden, begreep ik goeddat geaccepteerd dient te worden dat de islam de ware religie is diede enige Allah en de waarheid op de meeste correcte manier naarvoren bracht.

Het was onmogelijk om het profeetschap van zo een grote Pro-feet als Muhammad (vrede en zegeningen van Allah de Verhevenezij met hem) te ontkennen naarmate men leerde over de dienstendie hij aan de mensheid heeft verleend. Hij was ongetwijfeld deGezant van Allah de Verhevene. Enkel met de genade van Allahde Verhevene veranderde hij de Arabieren – die leefden in bar-baarsheid en onwetendheid, die vele afgoden aanbaden, bijgelo-vigheden geloofden en die half naakt met vele vrouwen een beest-achtig leven leidden – binnen een korte tijd in mensen die geloof-den in Allah de Verhevene, die beschaafd, rein en eerlijk waren,die de rechten van vrouwen erkenden en een goed en mild karak-ter hadden. Een mens kan zonder de genade en hulp van Allah deVerhevene in geen enkel geval zo een zaak teweegbrengen. Hoemeer ik dacht aan het feit hoeveel moeite ik deed om inspannin-gen te leveren in dit dorp dat bestond uit een paar honderd perso-nen en ik deze arme mensen nog steeds niet op het juiste pad hadkunnen zetten, des te groter werd het werk van Muhammad (vre-de en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) in mijogen. Nee, enkel een Gezant van Allah de Verhevene kon zo eenfantastisch werk teweeggebracht hebben. Men dient met hart enziel in zijn profeetschap te geloven.

Ik vind het niet nodig om nog apart te vertellen over de vele an-dere prachtige kwesties in de islam. Immers, nadat een persoonAllah de Verhevene en het profeetschap van Muhammad (vredezij met hem) heeft aanvaard, betekent het dat hij moslim is gewor-den. Rond die dagen kwam een Indiase moslim bij mij op bezoek.Met deze beleefde persoon wiens naam Mian Amiruddîn was, dis-cusieerde ik uitgebreid over de islam. Deze gespreken gaven mijde laatste moed en ik besloot om moslim te worden.

Ik geloof erin dat de islam de ware religie is van Allah, ik geloof

– 243 –

in zijn eenvoud, vergeving, mededogen en oprechtheid, in het feitdat het de moslims als elkaars broeder en zuster acht en dat het opeen dag de gehele wereld zal verenigen.

Ik heb nu het einde van mijn leven bereikt. Vanaf nu tot aanmijn dood wijd ik mezelf aan het dienen van de islam.

8

Prof. Baron HAROON MUSTAPHA LEON(Brit)

Prof. Baron Leon komt uit een bekende, beroemde familie vanEngeland en beschikt over de titel van baron. Prof. Leon, die be-schikt over de titel ‘doctor in de filosofie’ en andere wetenschap-pelijke titels, werd in het jaar 1299 n.h. [1882 n.Chr.] moslim. Hijwas lid van vele wetenschappelijke verenigingen in Europa enAmerika. Prof. Leon, die in het bijzonder op het gebied van taalen letterkunde gespecialiseerd was, trok de aandacht van de gehe-le wereld op zich met zijn publicatie ‘De etymologie van de men-selijke taal’ in het tijdschrift ‘Isle’. De Universiteit van de Potomacin Amerika gaf hem de titel ‘Master of Sciences’ wegens deze pu-blicatie. Prof. Leon was eveneens een deskundig geoloog. Als degenodigde van vele bekende instituten gaf hij ook op deze gebie-den waardevolle conferenties. Hij werd verkozen tot de secretaris-generaal voor de ‘Société Internationale de Philologie, Science etBeaux-Arts (Internationale Vereniging van Filologie, Wetenschapen Schone Kunsten)’ die in 1291 n.h. [1875 n.Chr.] werd opgericht.Hij begon met het uitbrengen van het tijdschrift ‘The Philomeths’.Prof. Leon werd met vele orden bekroond door sultan ‘Abdulha-mîd II, de sjah van Iran en de keizer van Oostenrijk.

Eén van de meest voortreffelijkste beginselen van de islam, isdat deze religie nooit iets van de moslims vraagt wat niet strooktmet het verstand. De islam is een religie die is verkondigd geheelin harmonie met het verstand en de logica. De andere religiesdaarentegen dringen de mensen erop aan om geloofsleerstellingente aanvaarden die ze maar niet kunnen begrijpen, geloven en dieniet stroken met hun verstand. In het christendom is enkel de au-toriteit van de kerk actief op dit gebied. De moslims worden echterbevolen om alles met het verstand na te gaan alvorens zij erin ge-loven. Muhammad (vrede zij met hem) zei het volgende: “Allahde Verhevene heeft niets geschapen dat niet overeenkomt met hetverstand en de logica.” In een andere eervolle hadîth zei hij tevens

– 244 –

het volgende: “Ik zeg jullie met zekerheid, al zou een persoon hetgebed verrichten, vasten, de armenbelasting geven, op bedevaartgaan en alle vereisten van de religie volbrengen, hij zal enkel be-loond worden in de mate waarin hij zijn verstand en logica heeftgebruikt dat Allah de Verhevene hem heeft verleend.”

Ook in de zuivere religie die ‘Îsâ (vrede zij met hem) verspreid-de, bestonden soortgelijke beginselen. Bijvoorbeeld: “Onderzoekeerst alles! Aanvaard enkel wat goed is.” Mettertijd zijn deze ech-ter vergeten. In het 5e vers van soera al-Jum’a in de edele Koranstaat het volgende vermeld [interpretatie van de betekenis]: “Degelijkenis van degenen aan wie werd opgelegd de Thora te lerenen er naar behoren te handelen, maar er niet naar handelden, is alsde gelijkenis van een ezel die is beladen met boeken op zijn rug.”

‘Alî (moge Allah tevreden zijn met hem) zei het volgende: “Dewereld is donker. Kennis is licht! Echter, kennis die onjuist is, isslechts schaduw.”

Moslims geloven dat ‘de islam de waarheid zelf is’ en ze zeggendat het licht van de islam enkel middels kennis en logica straalt,dat deze kennis enkel middels de waarheid naar voren komt en datde mensen deze waarheid enkel naar voren brengen middels ge-zond verstand, wat een geschenk is van Allah de Verhevene.

Muhammad (vrede zij met hem), de laatste Profeet van Allahde Verhevene wie Hij als een grote zegen naar de mensen heeft ge-zonden, had hen tot aan zijn overlijden het juiste pad getoondwaaraan zij zich zouden vasthouden. In zijn laatste dagen vond devolgende gebeurtenis plaats:

Enkele dagen voor zijn overlijden, leunde Muhammad (vredezij met hem) met zijn hoofd op de knieën van zijn geliefde echtge-note ‘Âisha (moge Allah de Verhevene tevreden zijn met haar) enrustte in een afwezige toestand. Het gehele volk in Medina wasvan streek wegens het ziek-zijn van de Gezant van Allah en door-dat ze zagen dat hij dag na dag zijn kracht verloor, waren ze in gro-te wanhoop gevallen. Mannen, vrouwen en kinderen huilden snik-kend. Onder degenen die huilden, bevonden zich ook witharige,oude strijders wiens kleur in het gezicht was weggetrokken. OnzeProfeet Muhammad Mustafâ al-Amîn (de Betrouwbare) (vrede enzegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) was hun bevel-hebber, gids, leider, vriend, herder, vertrouwenspersoon, maarvóór alles was hij hun grote Profeet die hen vanuit de duisternisnaar het licht van de waarheid had gebracht door de islam die hijverkondigde. Deze gezegende Profeet (vrede en zegeningen van

– 245 –

Allah de Verhevene zij met hem), die hen samen met de islam ookvrede en veiligheid had gebracht, nam nu afscheid van hen. Wan-neer ze dachten ‘onze Profeet gaat overlijden’, leek hun hart meteen ijzeren klem samengedrukt te worden, liepen de tranen uithun ogen en vielen ze in een grote wanhoop.

Uiteindelijk, alles voor ogen houdend, kwamen ze in deze wan-hoop in zijn aanwezigheid. Met tranen die rolden uit hun ogenvroegen ze: “O Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allahzij met hem)! Je bent erg ziek. Het kan zijn dat Allah de Verheve-ne jou tot Zijn aanwezigheid zal roepen en je ons zult verlaten.Wat moeten wij dan zonder jou doen?”

Onze Profeet Muhammad (vrede zij met hem) zei: “Jullie heb-ben de edele Koran in jullie hand om een beroep op te doen.” Zijzeiden: “O Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zijmet hem), het is ongetwijfeld zo dat de edele Koran in vele zakeneen gids voor ons zal zijn. Maar indien wij datgene wat wij zoekendaarin niet kunnen vinden en jij ons tevens hebt verlaten, wie zaldan onze gids zijn?” Hierop zei onze Profeet (vrede en zegeningenvan Allah zij met hem) tegen hen: “Handel zoals ik het jullie hebverteld!” Zij vroegen: “O Gezant van Allah (vrede en zegeningenvan Allah zij met hem)! Wat moeten wij doen nadat je ons hebtverlaten, er bepaalde volledig nieuwe kwesties zich voordoen enwe hierover niets kunnen vinden in jouw eervolle hadîth’s?”

Onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) hiefzijn gezegende hoofd langzaam van het kussen en zei hen de vol-gende woorden: “Allah de Verhevene heeft aan eenieder van Zijndienaren een persoonlijke gids gegeven. Deze gids is zijn gezondverstand en zijn hart waarin het geweten zich bevindt. Indien julliedeze gids goed en correct gebruiken, zullen jullie nooit het juistepad verlaten en de barmhartigheid van Allah de Verhevene berei-ken!” “Istafti qalbak, Fa-innahâ taskunu bi’l-halâl” (“Vraag jehart, want het hart is kalm wat betreft dat wat toegestaan is”). Ditis dus de islam waarmede ik trots ben het te hebben aanvaard. De-ze religie is de ware religie van Allah die volledig is gegrond opverstand en logica.

Wees niet trots op goederen en bezittingen, zeg niet “is er iemand zoals ik?”Er kan een opstandige wind waaien die alles omver zwaait.

– 246 –

9

WILLIAM PICKHARD(Brit)

In een eervolle hadîth wordt vermeld: “Elk kind wordt geborenneigend naar en met aanleg voor de islam. Het zijn de ouders diehet kind later tot een jood, christen of magiër maken.” In dat gevalwerd ik ook als moslim geboren. Maar om te begrijpen dat dit zois, waren er ondertussen vele jaren verstreken. Al toen ik nog eenkind was, hield ik me veel bezig met de verleden tijd. Na de uni-versiteit afgerond te hebben, begon ik als schrijver. In die tijd wasik geen bekende schrijver. Het was ook niet duidelijk wat ik zouworden. Aan mij als christen hadden ze bepaalde dingen geleerdover God en het aanbidden van God. Niet enkel tegenover datge-ne wat zij mij hadden geleerd, maar tegenover iedere persoonlijk-heid over wie ik las in de geschiedenis die een voorbeeld was vanmoed en beleefdheid ervoer ik een verbondenheid wat vrijwel leekop aanbidding. Uiteindelijk werd mij een aanstelling toegewezenin Oeganda dat in die tijd een kolonie was van het Verenigd Ko-ninkrijk. Toen ik naar Afrika ging, zag ik dat het leven hier volko-men anders was. De manier van leven van de mensen hier, hunkijk op en hun houding tegenover de gebeurtenissen die zich voor-deden op de wereld en de manier waarop ze elkaar behandelen,kwam helemaal niet overeen met mijn verwachtingen en met watik dacht in het Verenigd Koninkrijk. De mensen hier benaderdenhun zeer primitieve en zware manier van leven en de vele verschil-lende moeilijkheden waar ze mee te maken kregen met een grootgodsvertrouwen; zelfs in de meest wanhopige tijden verloren zijhun vreugde niet en schroomden zij niet om elkaar te helpen on-geacht hoe arm ze waren. Zij waren met zo een liefde en mededo-gen met elkaar verbonden, die mensen zoals wij niet kunnen be-grijpen. In wezen had het Oosten mij op school erg geïnteresseerd.In Cambridge las ik de verhalen van ‘Duizend-en-één-nacht’ metplezier. Nu in Afrika, bij werkelijke oosterse mensen, nam ik ditboek opnieuw in mijn hand. Dit zware en moeilijke leven dat ik inOeganda leidde, bracht mij langzamerhand dichter bij de oostersemensen. Nu ik de verhalen uit ‘Duizend-en-één-nacht’ las, verge-leek ik deze met de Oegandezen en leefde ik vrijwel samen methen.

Nadat ik eindelijk aan het leven hier was gewend geraakt, brakde Eerste Wereldoorlog uit. Toen ik een beroep deed op de betref-fende autoriteiten om soldaat te worden, rekruteerden ze mij niet

– 247 –

als soldaat wegens mijn slechte gezondheid. Toen mijn gezondheidiets verbeterde, voerde ik nogmaals een verzoek in. Dit keer na-men ze mij aan en zonden mij naar Frankrijk, naar het Duitsefront. Ik nam deel aan de vreselijke Slag aan de Somme in 1917. Indeze veldslag raakte ik gewond en werd ik gevangen door de Duit-sers. De Duitsers namen me mee naar Duitsland en brachten medaar naar het ziekenhuis. Ik zag ontzettend vreselijke dingen in ditziekenhuis. Wat verkeerden mensen in ellende door deze veldsla-gen. Ze brachten erg veel Russische gevangenen naar het zieken-huis. Zij waren uitgeput door de dysenterie. De voedselsituatie inDuitsland was zeer slecht. De gevangenen en zieken konden zeniet voldoende voedsel bieden. Ik verkrampte door de honger. Dewond op mijn rechterarm en rechterbeen heelde maar niet. Ikwerd kreupel en verminkt. Door een beroep te doen op de Duit-sers vertelde ik dat ik in deze toestand nooit meer als strijder nut-tig zal zijn en vroeg hen om mij naar mijn land terug te sturen mid-dels de uitwisselingscommissie voor gevangenen in Zwitserland.De Duitsers stemden in. Ze stuurden mij naar Zwitserland. InZwitserland werd ik nogmaals in het ziekenhuis opgenomen. Mijnarm en been waren onbruikbaar geworden. Wat zou er nu met mijgebeuren? Hoe moest ik in mijn levensonderhoud voorzien? Hoemeer ik hieraan dacht, des te meer ik in een oneindige wanhoopterechtkwam. Precies toen ik in deze geestestoestand verkeerde,herinnerde ik me enkele geruststellende verzen die ik had gelezenin een boek dat ik in Oeganda had gekocht die uit de edele Koranwaren overgenomen. Toen had ik deze met grote belangstelling enveel liefde gelezen, en nogmaals gelezen en vrijwel uit mijn hoofdgeleerd. Ik begon deze elke dag vele malen in mijn hart te herha-len. Hierdoor ontstond er een opluchting in mijn hart en begonnende poorten van hoop open te gaan. En dit was daadwerkelijk ge-beurd. De Zweedse dokters opereerden mij nog een keer. Mijnbeen begon te herstellen. Dit was ik verschuldigd aan de edele Ko-ran. Zodra ik weer begon te lopen, was het eerste wat ik ging doendirect naar een boekwinkel gaan en een vertaling van de edele Ko-ran van Savary kopen. [Dit boek is nog steeds mijn dierbaarste be-zit.] Dit keer begon ik de vertaling van de edele Koran van begintot eind te lezen. Hoe meer ik las, des te meer mijn hart verlichtingervoer, mijn ziel steeg en een enorme massa van licht mijn inner-lijk leek te doordringen. Mijn voet was volledig hersteld. Maarmijn rechterarm bleef bewegingloos. Hierdoor leerde ik schrijvenmet mijn linkerhand door mijn vertrouwen te stellen in Allah deVerhevene, zoals de edele Koran beveelt. Dankzij dit vertrouwen

– 248 –

ging mij dit zeer gemakkelijk af. Nadat ik had geleerd hoe ik mijnlinkerhand moest gebruiken, was het eerste wat ik deed, beginnenmet het schrijven van de verzen van de edele Koran met mijn lin-kerhand. Toen ik ooit een islamitisch boek aan het lezen was, hadeen verhaal daaruit een enorme indruk op me gemaakt. In dit ver-haal werd verteld dat een jongeman die op een begraafplaats bij degraven was gebleven de edele Koran aan het lezen was, zonderhetgeen om zich heen in de gaten te hebben en zonder na te den-ken waar hij zich bevond. Ik verplaatste me in hem, gaf mezelfover aan de genade van Allah de Verhevene en las de edele Ko-ran. Met andere woorden, ik was nu moslim geworden.

In het jaar 1918 keerde ik terug naar Londen. Aan de Univer-siteit van Londen begon ik in het jaar 1921 Arabische lessen te vol-gen. Op een dag vertelde mijn Arabische docent, mr. Belshah uitIrak, mij over de edele Koran. Hij zei: “Jullie zijn vrij om er wel ofniet te geloven. Maar jullie zullen zien dat het een zeer interessanten bestudering waardig boek is.” Toen ik tegen hem zei: “Ik kende edele Koran, ik heb het gelezen en zelfs heel veel gelezen en ikgeloof erin” werd hij verbijsterd. Enkele dagen later bracht hij mijnaar de Londense moskee in Notting Hill Gate. Tot ongeveer eenjaar nam ik daar deel aan de daden van aanbidding. In het jaar1922 werd ik officieel moslim.

Nu zitten we in het jaar 1950. Tot aan vandaag heb ik me metbeide handen vastgehouden aan iedere kwestie die de islam be-veelt en ervoer ik een groot plezier hiervan. Er is geen grens aande macht, barmhartigheid en genade van Allah de Verhevene. Deenige rijkdom die we tijdens de reis van het leven kunnen dragenen die we ook naar de andere wereld kunnen meenemen, is het ui-ten van lof en dankbaarheid aan Allah de Verhevene [Hem dan-ken] en zich met liefde verbinden aan die verheven Bezitter vanmacht en Hem aanbidden.

10

Mevrouw MAS’ÛDAH STEINMANN(Britse)

Er is geen andere religie dan de islam die zo makkelijk te be-grijpen is en die de mens moed geeft. De enige religie die in het le-ven de menselijke ziel tot vrede en rust brengt, die de mens ver-leend te leven met innerlijke voldoening, en die hem na de doodtot eeuwige gelukzaligheid en verlossing leidt, is de islam.

– 249 –

De mens is één van de diverse schepsels die Allah de Verheve-ne heeft geschapen. Er bestaat ongetwijfeld een verbintenis tussenhem en de andere schepsels. De mens is het meest volmaakteschepsel dat Allah de Verhevene heeft geschapen. Datgene wathem deze deugd geeft, is het feit dat hij een ziel heeft. De ziel vande mens zal zich altijd inspannen om hem te doen verhogen. Endatgene wat de ziel reinigt en voedt, is enkel religie.

Wat voor een verbintenis zou er bestaan tussen de mens en degrote Bezitter van macht die hem heeft geschapen? Dit wordt on-getwijfeld bekendgemaakt door religie. Ik heb onderzocht wat di-verse geleerden over religie hebben gezegd. Hieronder geef ik eenaantal voorbeelden:

Uit het werk ‘Helden en Heldenverering’ van Carlyle:“De religie van een persoon, een kwestie waarin zijn hart ge-

looft, is zijn meest opvallende eigenschap. Religie is zo iets, dat hetrechtstreeks naar het hart van de mens gaat. Het regelt zijn activi-teiten op de wereld. Het vermeldt hem zijn verplichtingen. Hettoont hem het pad dat hij zal volgen en bepaalt zijn lot.”

Uit het boek ‘Kom om erover na te nadenken’ van Chesterton:“Religie drukt de meest verheven waarheid uit die een mens

verkrijgt, over wat er bestaat in het bestaan van zichzelf of in dievan anderen.”

Uit het werk ‘Het Woordenboek van de Duivel’ van AmbroceBierce:

“Religie is een bron die mensen zeer veel dingen leert die zeniet weten en die hen zowel vrees als hoop inboezemt.”

Uit het boek genaamd ‘De Franse Revolutie’ van EdmudeBurke:

“De kwestie die alle ware religies bevelen, is het gehoorzamenvan Gods geboden, Zijn religie eerbiedigen en vertrouwen, en omzo zoveel mogelijk Zijn tevredenheid te naderen.”

Uit het werk ‘De Doctrine van het Leven’ van Swedenborg:“Religie betekent het verrichten van het goede. Het bestaan

van religie is goedheid.”Uit het boek ‘Oceaan’ van James Harrington:“Of men het nou vreest of men er troost in vindt, iedereen op

de wereld heeft in meer of mindere mate een verbintenis met reli-gie.”

Iedereen komt op de wereld vele malen kwesties tegen die hijniet kent, niet kan begrijpen en niet kan verklaren. Juist hetgeen

– 250 –

dat hem deze zaken verklaart, dat hem een volledig geloof en ver-trouwen schenkt, is enkel religie.

Waarom geloof ik dat de islam de ware religie en de meest vol-maakte onder ’s werelds religies is? Laat ik dit als volgt uitleggen:

In de eerste plaats vermeldt de islam dat er geen andere godbestaat dan de verheven, enige Allah, dat Hij niet is geboren, nochheeft gebaard en dat er geen enkele andere schepper bestaat dieop Hem lijkt. Er is geen enkele andere religie die het bestaan, deeenheid en grootsheid van Allah de Verhevene verkondigt in eengrootsheid dat waardig is aan Hem. In het 4e vers van soera Hûdin de edele Koran staat vermeld [interpretatie van de betekenis]:“[O Mijn dienaren], jullie terugkeer is enkel naar Mij. Allah is Al-machtig”, in het 55e vers van soera al-Isrâ staat vermeld [interpre-tatie van de betekenis]: “Allah de Verhevene weet als beste detoestanden van de schepsels in de hemelen en op aarde” en in alleandere soera’s van de edele Koran wordt steeds vermeld dat Hij“de enige Schepper is”, “eeuwig is”, “oneindig is”, “alles Hem be-kend is”, “de Rechter is die de beste bepaling maakt”, “de grootsteHelper is”, “de meest barmhartige Schepper is” en “de grootsteVergever is”. Hoe men wordt aangetrokken tot Allah de Verheve-ne, hoe men smelt tegenover Hem en hoe men zijn toevlucht zoektbij Zijn genade naarmate men dit leest, kan ik jullie niet beschrij-ven. In het 17e vers van soera al-Hadîd in de edele Koran vermeldtAllah de Verhevene [interpretatie van de betekenis]: “Weet, datAllah de Verhevene na het doden van de aarde [middels droogte]haar doet herleven [middels regen]. [Evenzo doet Hij de dode har-ten herleven middels dhikr (het gedenken van Allah) en tilâwa (derecitatie van de edele Koran).] Wij hebben jullie dit met duidelijkebewijzen verklaard, zodat jullie het zullen begrijpen.” En in soeraal-Nâs vermeldt Hij [interpretatie van de betekenis]: “[O Muham-mad (vrede en zegeningen van Allah zij met hem)!] Zeg: Ik zoekmijn toevlucht bij mijn Bezitter – die de mensen datgene stuurtwaarnaar ze behoeftig zijn, die hen van afschrikwekkende zakenbeschermt en die recht heeft om aanbeden te worden – tegen hetkwaad van de mensen en de jinn (wezens uit rookloos vuur), en te-gen het kwaad van de duivel die influisteringen (waswasa) in hethart van de mens ingeeft.”

Hoe kan het zo zijn dat wanneer men deze verheven woordenleest, men niet zijn toevlucht zoekt bij deze grote Schepper en inHem gelooft? Volstaat dit alles niet om te ervaren dat er een zeerbarmhartige Schepper bestaat die hem beschermt en om, geduren-de dat men leeft, tot rust te komen en zich te houden aan het juiste

– 251 –

pad? De islam verklaart duidelijk dat het de meest correcte religie is

en het alle goede delen van de voorgaande religies tot zich heeftverzameld. Het vermeldt dat alle zaken die staan geschreven in hetgrootste boek van de islam, de edele Koran, eenvoudige, duidelij-ke en logische beginselen zijn die voor iedereen zijn te begrijpen.Deze zijn zeer correct. Waarlijk, indien we een harmonieuze rela-tie tussen Allah de Verhevene en een dienaar willen vaststellen, delichamelijke en geestelijke zaken op harmonieuze wijze met elkaarwillen verbinden, en we op de wereld en in het hiernamaals in vre-de willen verblijven, dienen we voorzeker de islam te aanvaarden.Enkel door middel van de islam kunnen we ons geestelijk en licha-melijk ontwikkelen.

Het christendom houdt zich enkel bezig met spiritualiteit enhet geweten en belast iedere christen met zulke zware spirituele engewetensvolle lasten die hij niet kan dragen. Het christendom be-schouwd de mens als een zondaar en beveelt boetedoeningen vanhem die hij niet kan begrijpen en die met geen enkele logica over-eenkomt. De islam daarentegen is enkel gegrond op liefde. Doorde verschillende geestestoestanden van de mensen te bestuderen,kunnen de zeer diepzinnige wetenschappers in het christendommisschien een klein spoor van liefde voor Allah vinden tussen dezezware lasten die hen zijn opgedragen. Echter, ook zij treuren wan-neer ze zien hoe in het huidige christendom zelfs dit kleine spoorvan liefde volledig is verdwenen onder vele bijgelovigheden. Cole-ridge zegt in één van zijn boeken: “Het is een feit dat iemand diehet christendom erg liefheeft, langzaamaan afstand zal nemen vanhet christendom en de kerk meer zal liefhebben, en uiteindelijkzichzelf het meest zal liefhebben.” De islam daarentegen beveeltons aan de ene kant om Allah de Verhevene te eerbiedigen, lief tehebben en enkel Zijn geboden na te leven en aan de andere kantom ons eigen verstand en logica te gebruiken. In het christendomis er een fractie van waarheid overgebleven. In de islam daarente-gen is alles op waarheid gegrond. In de edele Koran heeft Allah deVerhevene aan al Zijn dienaren, ongeacht hun ras of huidskleur,het volgende verklaard in het 108e vers van soera Yûnus [interpre-tatie van de betekenis]: “Zeg: ‘O mensen! De waarheid [de edeleKoran] is van jullie Heer tot jullie gekomen. Wie de rechtleiding[het rechte pad] volgt, volgt dit slechts in zijn eigen voordeel enwie in dwaling terechtkomt [dwaalt], dwaalt ten nadele van zich-zelf. Ik ben jullie bewaker niet!’” Na dit alles gelezen te hebben ende betekenis van de edele Koran goed begrepen te hebben, zag ik

– 252 –

in dat de islam de beste antwoorden gaf op al mijn gedachten enwerd ik met alle liefde moslim. De islam toonde mij het ware paden gaf mij moed. Om vrede en comfort te bereiken op de werelden tot het heil te komen in het hiernamaals, is er geen andere wegdan het aanvaarden van de islam.

11

Mevrouw MAVIS B. JOLLY(Britse)

In Engeland werd ik als christen geboren. Ik werd gedoopt engroeide op door te leren wat er staat geschreven in het NieuweTestament dat we vandaag de dag in handen hebben. Toen ik alskind naar de kerk ging, maakten de diverse lichten, de kaarsen diebrandden op de preekstoel, de muziek, de geuren van wierook ende priesters die prachtige gewaden droegen een enorme indruk opmij. Wanneer de gebeden, waarvan ik de betekenis nooit kon be-grijpen, werden uitgesproken, deed hun harmonie mij doen huive-ren. Ik denk dat ik een streng christelijke gelovige was in die peri-ode van mijn kindertijd. Echter, naarmate de tijd verstreek en mijnopleidingsniveau steeg, begonnen er bepaalde vragen in mijnhoofd te ontstaan. In het christendom, waar ik volledig in geloofdetot aan die tijd, begon ik bepaalde gebreken te vinden. Ik zag datmijn twijfels met de dag toenamen. Langzamerhand begon ik af-stand te nemen van het christendom. Ik geloofde in geen enkelereligie meer. Dat prachtige uitzicht van de kerk dat mij als kind totzichzelf had getrokken, was als een dagdroom voor mijn ogen ver-dwenen. Toen ik van school afstudeerde, was ik in strikte zin eenongelovige (atheïst) geworden. Echter, na enige tijd besefte ik datnergens in geloven een diep verdriet, zwakte en leegte in de zielvan de mens achterliet. De mens heeft absoluut een toeverlaat,een steun nodig. Om deze reden begon ik de andere religies te on-derzoeken.

Allereerst begon ik met het boeddhisme. De beginselen die zij‘het achtvoudige pad’ noemen, onderzocht ik grondig. Dit ‘acht-voudige pad’ bevatte zeer diepe filosofieën en prachtige raadge-vingen. Maar noch toonde het de mens een juist pad, noch boodhet noodzakelijke informatie om het juiste pad te kunnen kiezen.

Dit keer begon ik het zoroastrisme te onderzoeken. Terwijl ikaan het ontsnappen was van de drie goden, zag ik dat ik ook in de-ze religie met vele goden te maken kreeg. Daarnaast was deze re-

– 253 –

ligie met zulke ongelofelijke legendes en bijgelovigheden overla-den, dat het onmogelijk was om zo een religie te aanvaarden.

Hierna begon ik het jodendom te bestuderen. Het jodendomwas eigenlijk geen nieuwe religie voor mij. Het oude deel van deHeilige Schrift, het ‘Oude Testament’, was immers volledig over-genomen van de Thora van de joden. Het jodendom had mij ech-ter ook niet kunnen bevredigen. Inderdaad, de joden geloofden inéén God en ik achtte dit als zeer correct. Maar vervolgens ontken-nen ze alles en in plaats van dat het jodendom een gids zou moetenzijn, verkeerde het in een toestand vol verschillende en verwarren-de vormen van aanbidding en ceremonies.

Eén van mijn vrienden had me aanbevolen om me bezig tehouden met het spiritisme en zei: “Praten met geesten is gelijk-waardig aan religie!” Dit bevredigde me totaal niet. Ik had name-lijk al zeer snel begrepen dat spiritisme bestond uit zelfhypnose endat dit nooit de menselijke ziel zal kunnen voeden.

De Tweede Wereldoorlog was voorbij. Ik begon op een kan-toor te werken. Maar mijn ziel zocht nog steeds naar een religie.Op een dag zag ik een advertentie in de krant. Er stond in dat ereen conferentie gehouden zou worden over de goddelijkheid vanJezus (‘Îsâ) en dat geleerden van alle religies konden deelnemenaan deze conferentie. Ik was zeer benieuwd naar deze conferentie.Hier zou namelijk bediscussieerd worden of Jezus al dan niet dezoon is van God. Ik nam deel aan de conferentie en ontmoettedaar een moslim. Deze moslim gaf zulke mooie en zulke logischeantwoorden op de vragen die ik hem stelde, dat ik besloot me be-zig te houden met de islam terwijl dat nog nooit in me was opge-komen tot die tijd. Ik begon met het lezen van het heilige boek vande moslims, de edele Koran. Ik zag met grote verbijstering enwaardering dat de beginselen die in dit Boek werden verklaardveel superieurder waren dan de verklaringen van vele bekendestaatsmannen van de 20e eeuw. Deze woorden zouden door geenenkel mens gezegd kunnen zijn. Om deze reden geloofde ik nietmeer in de uitspraak: “De islam is een valse religie. De Koran iseen verzonnen boek” die ons destijds werd geleerd. De edele Ko-ran kon geen verzonnen boek zijn. Zulke perfecte woorden kon-den enkel door een bovenmenselijk wezen zijn gezegd.

Ik twijfelde nog steeds. Ik sprak met Britse vrouwen die de is-lam hadden aanvaard. Ik vroeg hen om hulp. Zij bevolen mij boe-ken aan. Onder deze boeken bevond zich het boek ‘Mohammedand Christ’ waarin Muhammad (vrede en zegeningen van Allah deVerhevene zij met hem) en ‘Îsâ (vrede zij met hem) worden verge-

– 254 –

leken en het werk ‘The Religion of Islâm’ die de islam uitlegt. Ineen ander boek genaamd ‘The Sources of Christianity’ werd te-vens op zeer duidelijke wijze verteld dat vele daden van aanbid-ding in het christendom waren overgenomen van de manieren vanaanbidding van primitieve mensen en dat het huidige christendomin werkelijkheid een religie van ‘afgoderij’ is.

Ik geef toe dat de eerste keer toen ik de edele Koran las, ik meverveelde. Er stonden namelijk vele herhalingen in. Men moet we-ten, dat de edele Koran een boek is dat langzaam doordringt eneen invloed uitoefent op de mens. Om de edele Koran goed te be-grijpen en zich daaraan te verbinden, dient men het vele malen telezen. Hoe meer ik las, des te meer ik ook werd verbonden aan ditverheven boek; zozeer, dat ik iedere nacht niet kon slapen alvo-rens ik eruit had gelezen. Dat wat de grootste indruk op mij maak-te, was het feit dat de edele Koran een perfecte gids was voor demensen. In de edele Koran bevond zich geen enkel iets dat eenpersoon niet zou kunnen begrijpen. De moslims aanvaardden hunProfeet als een mens zoals zichzelf. Volgens de moslims was hetverschil tussen de profeten en de andere mensen, dat zij beschik-ken over een zeer verheven intellect en karakter en dat zij zonde-loos en ongebrekkig zijn. Niet dat zij dus een verbintenis haddenmet goddelijkheid. De islam verklaarde dat na Muhammad (vredezij met hem) er geen enkele profeet meer zal komen. Hieropmaakte ik bezwaar. Ik vroeg: “Waarom gaat er geen andere pro-feet komen?” Toen legde één van de moslim vrouwen deze kwes-tie als volgt aan mij uit: “Het verheven boek van de moslims, deedele Koran, leert de mensen alle goede karaktereigenschappendie een mens nodig heeft, de religieuze grondslagen, het pad datleidt tot de tevredenheid van Allah de Verhevene en de zaken dienodig zijn om op de wereld en in het hiernamaals vrede en heil tebereiken. De mensen hebben nu geen behoefte meer aan een an-dere gids of een andere profeet.”

Dat deze uitspraken zeer correct zijn, wordt duidelijk uit hetfeit dat de beginselen van de edele Koran zonder te veranderenvolledig passen bij de manier van leven van vandaag en het kennis-niveau van vandaag terwijl er ondertussen veertien eeuwen zijnverstreken. Maar ik twijfelde nog steeds. Er waren namelijk veer-tien eeuwen verstreken. Wij bevonden ons nu in het jaar 1954.Was er dan geen enkel punt in de islam die is verkondigd door Mu-hammad (vrede zij met hem), die in het jaar 571 werd geboren, datniet overeenkwam met de huidige omstandigheden? Met grotezorgvuldigheid begon ik gebreken te zoeken in de islam. Het feit

– 255 –

dat ik er nog steeds gebreken in zocht terwijl mijn ziel volledig ge-loofde in de islam en ik me had voorgesteld dat deze religie de wa-re religie is, kwam hoogstwaarschijnlijk voort uit de verkondigin-gen dat de islam een zeer gebrekkige, verbasterde en valse religieis die de priesters ons inprentten als kind.

Allereerst vond ik het onderwerp omtrent polygamie (het hu-wen met meerdere vrouwen). Hier, ik had een belangrijk gebrekte pakken. Hoe kon het zo zijn, dat een man met vier vrouwen konhuwen? Toen ik dit vroeg aan mijn moslim vriendin over wie ikhierboven had verteld, verklaarde ze mij dat in de tijd van de op-komst van de islam elke man in Arabië met zoveel vrouwen konsamenleven als hij wilde en geen enkele verantwoordelijkheid namten opzichte van hen. De islam heeft ter verbetering van de socialestatus van de vrouw de hoeveelheid vrouwen die een man mag ne-men enorm verminderd en heeft hem bevolen om te zorgen voordeze vrouwen, rechtvaardig te handelen tussen hen en in het gevalvan een echtscheiding hen alimentatie te betalen. Daarnaast kon-den alleenstaande vrouwen hierdoor deelnemen aan een familie,als een lid van die familie, en werden zij niet als een gevangene be-handeld. Bovendien was het geen gebod voor een man om metvier vrouwen te trouwen. Het was een toestemming voor degenendie aan de voorwaarden konden voldoen. Voor degenen die nietaan deze voorwaarden konden voldoen, was het verboden (ha-râm) om met meer dan één vrouw te huwen. Om deze reden had-den heel veel mannen slechts één echtgenote. Het trouwen metvrouwen tot een aantal van vier werd enkel getolereerd, het werddus toegestaan. De mormonen in Amerika daarentegen dwongeniedere man om meerdere vrouwen te nemen. Mijn moslim vrien-din vroeg: “Zouden de Britse mannen in Engeland maar met éénvrouw leven?” Met een rood gezicht gaf ik toe, dat westerse man-nen tegenwoordig voor het huwelijk, en zelfs na het huwelijk, metzeer veel vrouwen een relatie hebben. De woorden van mijn mos-lim vriendin herinnerde mij aan een arme jonge vrouw die na hetverliezen van haar echtgenoot tijdens een werkongeluk in de oor-log alleen was achtergebleven en behoefte had om onder de be-scherming van een man te staan. Ik herinnerde me het volgendegejammer van een arme Britse vrouw in het programma ‘Dear Sir’op de Britse radio nadat de Tweede Wereldoorlog voorbij was.Deze arme jonge vrouw smeekte: “Ik ben een jonge vrouw. Ik hebmijn man verloren in de oorlog. Nu ben ik alleen achtergebleven.Ik heb de behoefte om beschermd te worden. Ik ben bereid om detweede vrouw te worden van een goedaardige man en om zijn eer-

– 256 –

ste vrouw op handen te dragen. Zolang ik maar van deze eenzaam-heid wordt verlost.”

En dit laat zien dat ta’addud al-zawjât [polygamie] in de islamter tegemoetkoming van een behoefte is. Dit is geen gebod, maarenkel een toestemming. Hoofdzakelijk door werkeloosheid en ar-moede lijkt dit vandaag in veel gebieden niet meer voor te komen.In dat geval was er geen mogelijkheid meer voor mij om dit aan tenemen als een gebrek van de islam.

Het Britse meisje dat christelijk was, met andere woorden, datvijandig was tegen de islam, zei: Ik dacht dat ik daarna nog een an-der gebrek had gevonden. Aan die moslim vrouw vroeg ik: “Hoekan vijf keer per dag aanbidding verrichten bij onze huidige ma-nier van leven passen? Is zo veel aanbidding niet te veel?” Glimla-chend stelde ze mij de volgende vraag: “Ik heb gehoord dat u pia-nospeelt. Bent u geïnteresseerd in muziek?” “Ja, heel erg” ant-woordde ik. “Goed, oefent u elke dag?” “Natuurlijk, zodra ik van-uit werk thuis kom, speel ik elke dag minstens twee uur piano”antwoordde ik. Hierop antwoordde de moslim vrouw: “Waarom iseen aanbidding, die alle vijf samen uiteindelijk een half uur of drie-kwartier duurt, zo veel voor u? Net als wanneer u uw piano oefe-ningen niet doet, uw bekwaamheid in het pianospelen zal vermin-deren, zo geldt ook hoe minder men Allah de Verhevene gedenkten Hem dankt voor Zijn zegeningen door voor Hem neer te knie-len, des te verder het pad zal wegraken dat tot Hem leidt. Echter,een aanbidding die elke dag wordt uitgevoerd, betekent elke dagstapsgewijs vorderen op het juiste pad van Allah de Verhevene.”Wat had zij gelijk! Iedere moslim dient Allah de Verhevene veelte gedenken en de liefde voor Allah in zijn hart te plaatsen. Hethart is de Baytullah (het huis van Allah). Indien de eigenaar vaneen huis niet wordt binnengelaten, zal er zowel jegens het huis alsde eigenaar vijandigheid ontstaan. Het vijfdagelijkse gebed be-schermt de mens van deze ramp. Het gebed herinnert de mens, dieAllah is vergeten door in wereldse zaken en de vergankelijke ge-noegen van de wereld te duiken, weer tot zijn Heer.

Er was voor mij geen obstakel meer om de islam te aanvaar-den. Ik heb de islam met mijn gehele ziel en mijn gehele geestelijk-heid aanvaard. Zoals jullie zien, had ik de islam niet zonder na tedenken en zomaar op het eerste gezicht gekozen, integendeel, en-kel na het grondig onderzocht te hebben, door zelfs te zoeken naarde gebreken erin, de antwoorden hierop gevonden te hebben enbegrepen te hebben dat deze religie in elk opzicht volledig en per-fect is, werd ik moslim. Nu ben ik er trots op om moslim te zijn.

– 257 –

12

LADY ZAINAB EVELYN COBBOLD(Britse)

Waarom ik moslim ben geworden, wordt mij voortdurend ge-vraagd. Ik ben de dochter van een beroemde familie en mijn echt-genoot is eveneens een beroemd en belangrijk persoon. Aan dege-nen die mij vragen waarom ik moslim ben geworden, zeg ik dat ikniet met zekerheid weet wanneer het licht van de islam in mijn zielontwaakte. Het lijkt alsof ik altijd al moslim ben geweest. En dit ishelemaal niet iets vreemds. De islam is immers een natuurlijke enware religie. Ieder kind wordt als moslim geboren. Indien hij al-leen wordt achtergelaten, zal hij geen andere religie kiezen dan deislam. Zoals een Europese schrijver zei: “De islam is de religie vandegenen met gezond verstand.”

Indien jullie alle religies met elkaar zouden vergelijken, zoudenjullie onmiddellijk zien dat de islam de meest perfecte, de meestnatuurlijke en de meest logische is onder deze. Dankzij de islamworden vele moeilijke problemen van de wereld gemakkelijk op-gelost en bereikt de mens vrede en rust. Dat de mensen als zonda-ren worden geboren en dat ze op de wereld vereist zijn tot boete-doening, wordt door de islam absoluut verworpen. Moslims gelo-ven in Allah de Verhevene die enig is. In hun ogen zijn Mûsâ, ‘Îsâen Muhammad Mustafâ (moge de zegeningen van Allah de Ver-hevene met hen allen zijn) mensen zoals wij. Allah de Verheveneheeft hen als profeet gekozen om de mensen het juiste pad te to-nen. Om berouw te tonen, vergiffenis te vragen en smeekbeden teverrichten, bestaat er niemand tussen Allah de Verhevene en eendienaar. Wij kunnen altijd vanuit onszelf ons richten tot Allah deVerhevene en wij zijn enkel verantwoordelijk voor de zaken diewijzelf hebben gedaan.

Het woord ‘islâm’ betekent zowel zich overgeven aan Allah deVerhevene alsook het geloven in Muhammad (vrede zij met hem).Een moslim is iemand die de geboden van Allah de Verhevene,die deze wereld heeft geschapen, naleeft en die met alle wezens invrede en geluk samenleeft. De islam is op twee essentiële waarhe-den gegrond:

1) De eenheid van Allah de Verhevene en dat Muhammad(vrede zij met hem) de laatste Profeet is die Hij heeft gezonden.

2) Dat de mensen volledig vrij zijn van alle bijgelovigheden enongegronde dogma’s. De bedevaart, dat behoort tot één van de

– 258 –

grondbeginselen van de islam, maakt een zeer grote invloed op demensen. In welke religie bestaat er zo een verheven manier vanaanbidding als dat honderdduizenden moslims, die vanuit alle hoe-ken van de wereld bijeenkomen, zonder enig verschil in socialeklasse, ras, land, huidskleur of rang en enkel gekleed in een pel-grimsgewaad (ihrâm) gezamenlijk neerknielen in de aanwezigheidvan Allah de Verhevene? Het is ongetwijfeld dat op deze gezegen-de gebieden, waarop de grote Profeet (vrede en zegeningen vanAllah de Verhevene zij met hem) de islam verspreidde, streed metde vijanden van de islam en zich inspande met een krachtig door-zettingsvermogen en volharding, de moslims die samen aanbid-ding verrichten meer met elkaar verbonden zullen raken, ze oplos-singen zullen proberen te zoeken voor elkaars problemen en zenogmaals zullen zweren om schouder aan schouder op het pad telopen dat Allah de Verhevene heeft getoond. De bedevaart zorgter tevens voor dat alle moslims over de wereld elkaar ontmoeten,ze elkaars problemen leren kennen en om elkaar de ervaringen teleren die zijzelf hadden opgedaan. Op de plaats waartoe zij zichrichten wanneer zij in hun eigen land aanbidding verrichten, ko-men nu alle moslims bijeen en in de aanwezigheid van Allah deVerhevene geven zij zich als één menigte, als één lichaam aanHem over.

De bedevaart één keer zien, volstaat om de grootsheid van deislam aan te tonen. Dit is dus de islam en ik bevind me in de vreug-de en blijdschap van het deelgenomen te hebben aan deze grotereligie.

13

MUHAMMAD JOHN WEBSTER(Brit)

In Londen groeide ik op met een volledig protestantse opvoe-ding. In het jaar 1930, toen ik nog een jonge student was, stuitte iknet zoals elke jongere op bepaalde gebeurtenissen en probeerde ikdeze te begrijpen. Eén hiervan was het zoeken naar een relatie tus-sen religie en de wereld, met andere woorden het nadenken overhoe ik religie kon gebruiken om in comfort en rust te leven. Toen,voor de eerste keer, besefte ik dat het christendom dat ik aanhingzeer zwak en zeer onbekwaam was op dit gebied. Immers, hetchristendom beschouwde de wereld enkel als een martelplaats volkwaadheden en de mensen als schepsels die als zondaren werden

– 259 –

geboren. Laat staan dat het hen toonde hoe ze een vredig levenkonden leiden, het beweerde dat alles wat ze deden een zondewas, dat er geen enkele oplossing bestond om van deze zondenverlost te worden en dat voor de mensen enkel de priesters totGod konden bidden. Het christendom had de mensen volledig aanhun lot overgelaten en stimuleerden hen enkel op zondagen totaanbidding in een ‘kerkelijke sfeer’ dat de mens op geen enkelewijze bevredigde. In die jaren heerste er een grote economischecrisis en armoede in Engeland. De mensen waren helemaal niet te-vreden met hun leven en de overheid. In deze dagen vol ellendehielp het christendom hen totaal niet en de mensen konden ergeen kracht in vinden om dit te verdragen. Deze toestand had eenzeer slechte invloed op mij gemaakt. Meer berustend op mijn ge-voelens dan op mijn verstand, besloot ik dat religie een zinloos ietsis. Door het christendom te verwerpen, richtte ik me – net zoals ve-le jongeren – op het atheïsme en communisme.

Wanneer het communisme van een afstand werd vernomen,gaf het de jongeren een gevoel van voldoening. De jonge generatiedie overweldigd werd door economische moeilijkheden en diegeen levenskracht kon vinden, zag het communisme namelijk alseen verlosser die beweerde het verschil in rijkdom en rang te eli-mineren. Echter, na een korte tijd besefte ik dat de beweringenvan het communisme enkel bestonden uit propaganda en lozepraatjes. Ook onder hen bestond wel degelijk het verschil in zowelrang als rijkdom. Alles was in elk land hetzelfde. Hierop zag ik afvan het communisme en richtte ik me op filosofie. Zo begon ik me-zelf op te leiden als ‘pantheïst’.

In Westerse landen is het in aanraking komen met de islamzeer moeilijk. Daar heerst er namelijk een vijandigheid tegenoverde islam dat helemaal afstamt uit de tijd van de kruistochten. Deislam die ze helemaal niet kennen, verwerpen de Europeanen metafschuw. Zij voeden hun kinderen op als vijanden van de islam.Spreken over de islam wordt als een grote schande gezien. Wan-neer iemand over dit onderwerp begint, vertrekt ieders gezicht enzwijgt iedereen. Rond deze tijd werd ik met een taak naar Austra-lië gezonden. Ondanks mijn opvoeding om ‘de islam te verafschu-wen’, nam ik op een dag, op de een of andere manier uit interesse,een vertaling van de Koran in mijn handen. Maar al bij het lezenvan het voorwoord van degene die het boek had vertaald, sloeg ikmeteen het boek dicht. Degene die het boek had vertaald, had na-melijk al in het voorwoord zulke harde woorden gebruikt ten na-dele van de edele Koran en de edele Koran zo erg beledigd, dat

– 260 –

het lezen van zo een boek zinloos zou zijn. Later dacht ik na; ge-zien christenen de moslims verafschuwden, was er in dat geval eenmogelijkheid dat de christen die de vertaling had geschreven on-der deze invloed een verkeerde vertaling had geschreven of be-paalde delen verkeerd had begrepen. Ik was eenmaal nieuwsgieriggeworden. Ik nam deze zaak nu serieus; een aantal weken latertoen ik naar de stad Perth ging aan de westelijke kant van Austra-lië, bezocht ik de grote bibliotheek van deze stad en vroeg ik of ereen vertaling van de edele Koran beschikbaar was die door mos-lims was geschreven. Voor mij hadden ze zo een vertaling gevon-den en gegeven. Ik kan jullie niet vertellen hoe ontroerd ik werdtoen ik deze opende en daarin de eerst soera, de eervolle al-Fâtiha,las. Al-Fâtiha begon met: “Lof aan de Heer der werelden.” Hetsmeekte: “Toon ons het rechte pad.” Wat was dat prachtig! Deeervolle al-Fâtiha las ik vele malen. De grote Schepper die hierwerd genoemd, was “Rahmân en Rahîm”, met andere woordenzeer barmhartig. Hij had de mensen niet als zondaren geschapenzoals de christenen beweren. Ik begon de edele Koran te lezen enhoe meer ik eruit las, des te meer ik mezelf erin verloor. Al mijnverlangens, al mijn verbeeldingen vond ik terug in dit verhevenBoek. Er waren uren voorbij en ik was waar ik me bevond, de tijden alles vergeten. Samen met de edele Koran hadden ze ook be-paalde boeken over het leven van Muhammad (vrede en zegenin-gen van Allah de Verhevene zij met hem) voor mij gevonden enmeegenomen. Tijdens het lezen verloor ik mezelf in deze boeken.Toen uiteindelijk de bibliothecaris bij me kwam en zei: “Het is tijd,we gaan nu de bibliotheek sluiten” kwam ik weer tot mezelf. Toenik vanuit de bibliotheek naar huis ging, zei ik: “Nu heb ik mijn doelbereikt. Ik ben nu moslim geworden” en bleef dit herhalen. Nu,met de genade van Allah de Verhevene, had ik rechtleiding (hi-dâya) verkregen.

Onderweg naar huis zocht ik een gepaste plek om warme koffiete drinken. Toen ik vanuit de straat naar beneden liep, dacht ik al-leen aan de edele Koran, de islam en Allah de Verhevene. Ik hadniet door waar ik naartoe ging. Plotseling stopten mijn voeten uitzichzelf. Toen ik mijn hoofd ophief, zag ik dat ik voor een gebouwstond dat was gemaakt van rode bakstenen. Mijn benen haddenmij vanzelf tot hier gebracht. Ik keek naar het bord op het gebouw.Dit was een moskee in Australië.

Ik zei tegen mezelf: “Allah de Verhevene heeft jou het juistepad verleend en heeft jou laten weten wat je moet doen. Jij hebtde islam leren kennen. Allah de Verhevene heeft jou tot voor de

– 261 –

deur van de moskee gebracht. Ga meteen naar binnen en aan-vaard deze religie.” Ik ging naar binnen en werd moslim.

Tot die tijd had ik geen enkele moslim gekend. De islam had ikop eigen been gevonden en aanvaard. Niemand had me hierbij be-geleid. Mijn begeleider was enkel mijn gezonde verstand.

14

ABDULLAH BATTERSBY(Brit)

Ongeveer 25 jaar geleden, toen ik in Birma was, vaarde ik elkedag rond in een rivier in een Chinese kano om me op te frissen. Deroeier van mijn kano was een moslim genaamd Shaykh ‘Alî uitOost-Pakistan. Alle religieuze verplichtingen die door de islamwerden bevolen, voerde hij met grote gedrevenheid uit. Dat hij,zonder enige tijd erover te laten passeren, met stiptheid en metgrote zorgvuldigheid aanbidding verrichtte, bekeek ik enerzijdsmet waardering en bewondering en anderzijds was ik benieuwdnaar wat de islam inhield. Ik besloot om te weten te komen wat deessentie was van de islam dat zo een eenvoudig persoon onder zoeen groot geloof en gehoorzaamheid kon houden. De meeste men-sen om ons heen waren Birmese boeddhisten. Zij waren ook ui-terst gehecht aan hun religie. Ik vermoed dat alle mensen uit Bir-ma de meest vrome personen zijn op de wereld. Echter, in de ma-nier van aanbidding van de boeddhisten waren er vele opvallendegebreken. Boeddhisten kwamen bijeen in hun tempels die ‘pago-de’ worden genoemd en herhaalden alsmaar de onderstaandewoorden:

“Buddham saranam gacchami, Dhammam saranam gacchami,Sangham saranam gacchami.”

De betekenis hiervan, op basis van wat ze mij hadden verteld,is: “Boeddha, wees onze gids! Wees onze canon! Verhef onze zie-len.” Dit gebed was zeer eenvoudig, maar bestond uit een aantalwoorden die de mens niet bevredigen en die geen enkele invloeduitoefenen op zijn ziel. Er werd helemaal niet gesproken over eengrote Schepper.

Wat was de aanbidding van mijn moslim roeier daarentegentoch prachtig! Dit keer begon ik met mijn roeier te praten over deislam. In de uren dat ik samen met hem was, stelde ik hem erg veelvragen over de islam. Deze eenvoudige man gaf mij zulke mooie,zulke logische antwoorden over de islam, dat ik boeken begon te

– 262 –

lezen die over de islam waren geschreven. Naarmate ik deze boe-ken las, leerde ik in verbazing en waardering waarin Muhammad(vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) inArabië, in een korte tijd, allemaal was geslaagd. Ik vond islamiti-sche vrienden; ik begon gespreken met hen te voeren over de is-lam. In die tijd brak de Eerste Wereldoorlog uit. Mij werd bevolenom onmiddellijk deel te nemen aan het front in Arabië waarna ikvertrok. Hier waren geen boeddhisten meer. Ik werd omgevendoor moslims. Arabieren waren de eerste moslims. De edele Ko-ran, het boek van Allah de Verhevene, werd geopenbaard in hetArabisch. Mijn contact met Arabieren had mijn interesse in de is-lam nog meer aangewakkerd. Toen de oorlog voorbij was, begonik Arabisch te leren. Daarnaast ging ik verder met het lezen vanwerken over de islam. Het allergrootste punt in de islam dat mij totzich aantrok, was het geloof van de moslims in een enige God. Ikals christen daarentegen was verplicht om te geloven in wel driegoden. Dit vond ik verre van logisch. Hoe meer ik hierover na-dacht, des te meer ik langzaamaan besefte dat de islam een veelmeer waarachtige religie is. Ik begon te aanvaarden dat de religiedie gelooft in een enige Schepper de ware religie zou kunnen zijn.Uiteindelijk, na tien jaar in dienst te zijn geweest in Palestina, tus-sen 1932 en 1942, besloot ik om moslim te worden. In het jaar 1942werd ik officieel moslim. Sindsdien ben ik met hart en ziel moslim.

In Jeruzalem, dat ‘de heilige stad’ wordt genoemd door de Ara-bieren, had ik mijn bekering officieel bekendgemaakt. In die tijdwas ik een stafofficier in het Britse leger. Nadat ik had bekendge-maakt dat is moslim was geworden, kreeg ik met een aantal onaan-gename dingen te maken. Mijn regering was niet blij met het feitdat ik moslim was geworden. Ik was genoodzaakt om het leger teverlaten. Hierop ging ik eerst naar Egypte, vervolgens naar Paki-stan en begon ik samen te leven met mijn moslim broeders. Ikschreef stukken over de islam. Vandaag zijn er meer dan vijfhon-derd miljoen moslims op de wereld en zij zijn elkaars broeder enzuster. Een moslim zijn, betekent geloven in Allah de Verhevene,wie de ware Aanbedene is, en zich aan Hem verbinden. En omzich aan Hem te kunnen verbinden, dient men te zijn zoals Zijngrote Profeet Muhammad (vrede zij met hem) heeft medegedeeld.Nu gedenk ik met eerbied de herinnering van die nederige roeier,over wie ik dacht dat hij eenvoudig was, die mij het verlichte padvan de islam en de pure aanbidding toonde en mij tot mijn Allahleidde. Ik probeer in mijn leven net als hem een pure moslim teworden. Door dit te doen, zie ik dat de mens zichzelf beschermt

– 263 –

van schadelijke dingen.Onder de moslims ben ik nu ook, alhamdulillâh (lofprijzing zij

aan Allah), een moslim. Bij elke aanbidding die ik uitvoer, vergeetik nooit smeekbeden te verrichten en soera al-Fâtiha te reciterenvoor de gezegende ziel van mijn murshid (spirituele opleider),mijn oude roeier Shaykh ‘Alî die misschien wel de eeuwige genadevan Allah de Verhevene heeft bereikt.

15

HUSSAIN ROFE(Brit)

Als een persoon de religie verlaat die hem als kind werd inge-prent en een andere religie kiest, dan heeft dit of een emotionele,of een filosofische of een sociale reden. Een vurig verlangen in mijdwong me tot het geloven in een religie die aan minstens twee vande hierboven genoemde redenen kon tegemoetkomen. Om dezereden begon ik na mijn opleidingsperiode afgerond te hebben dereligies die op de wereld bestaan één voor één te onderzoeken metals doel om vast te stellen in welke van deze men dient te geloven.

Mijn vader en moeder waren een strenge katholiek en eenjood. Beide zagen echter af van het katholicisme en jodendom enwerden protestant; ze gingen voortaan naar de Anglicaanse Kerk.Toen ik naar school ging, bezocht ik de reguliere rituelen van deAnglicaanse Kerk en luisterde ik naar de lessen die door de pries-ters werden verzorgd. Echter, in de christelijke geloofsovertuigin-gen die ze mij probeerden aan te leren, bevonden zich vele kwes-ties die ik niet begreep en die ik niet zag zitten. Om te beginnen,een godsconstructie die bestaat uit drie eenheden, namelijk uit Va-der, Zoon en de Heilige Geest, leek mij zo onlogisch dat het on-mogelijk was om hierin te geloven. Mijn geweten verwierp dit fel.Verder vond ik de kerkelijke leer over dat men genoodzaakt is omboetedoening te verrichten om God te bereiken, ook volkomenzinloos. De grote Aanbedene die ik me voorstelde, zou geen ver-plichte boetedoening van Zijn dienaren eisen.

Ten gevolge hiervan begon ik het jodendom te bestuderen. Ikzag dat de joden de eenheid en grootsheid van God op een veel lo-gischere manier aanvaardden en Hem geen deelgenoot toeken-den. Wellicht was het jodendom niet zo vervalst als het huidigechristendom. Echter, ook in deze religie bestonden er vreemde on-derdelen die ik niet begreep en niet kon aanvaarden. Het joden-

– 264 –

dom zat zo vol met ceremonies, gebeden en daden van aanbiddingdie verplicht uitgevoerd moeten worden, dat indien een jood dieverbonden is aan zijn religie dit allemaal zou doen hij helemaalgeen tijd zou kunnen vrijmaken voor wereldse bezigheden. Ik zagin dat het merendeel van deze ceremonies nutteloze en onlogischekwesties waren die door de mensen later in de religie waren toege-voegd. Bijgevolg werd het jodendom, door volledig afstand te ne-men van het sociale leven, een minderheidsreligie. Het jodendom,waarvan ik begreep dat het geen voordeel zou kunnen leveren aande wereld, schoof ik aan de kant en begon ik de andere religies teonderzoeken. Ik bleef zowel naar de kerk als naar de synagogegaan. Maar deze bezoeken waren puur om niet zonder religie tekomen te zitten. Niet dat ik een christen of een jood was. Naast deAnglicaanse Kerk onderzocht ik ook een beetje de Rooms-Katho-lieke Kerk, dus het katholicisme. Ik zag dat het geloof van de ka-tholieken met nog meer bijgelovigheden was beladen dan het ge-loof van de protestanten die aan de Anglicaanse Kerk waren ver-bonden. Vooral het feit dat de katholieken verbonden zijn aan depaus en ze hem vrijwel een halve goddelijkheid toekennen doorhem onfeilbaar te beschouwen, zorgde ervoor dat ik hen nog meerging haten.

Nu keerde ik mijn gezicht richting het Oosten en begon ik deoosterse religies te bestuderen. De religie van de zoroastriërs vondik maar niets. Zij gaven namelijk erg veel privileges aan de pries-terkaste. Bovendien behandelden ze de paria’s nagenoeg als die-ren. Het kwam niet in hen op om de armen de hand te reiken. Vol-gens hen was het zo, dat als een persoon arm is, dit zijn eigenschuld is. Als hij zonder zich te laten horen en te klagen de beproe-ving doorstaat, zou misschien zijn toestand beter kunnen wordendankzij de gebeden van de priesters. De priesters verspreidden ditidee zodat de gemeenschap van hen zou vrezen en zich nauw aanhen zouden verbinden. Om deze reden verafschuwde ik het zoro-astrisme. Vooral het feit dat de zoroastriërs ook dieren aanbiddenverergerde mijn afschuw. Zo een religie kon geen ware religie zijn.

Wat betreft het boeddhisme, de boeddhisten waren verbondenaan filosofische gedachten en overtuigingen. Zij zeiden tegen mijdat indien ik mij zou inspannen, hard mijn best zou doen en de no-dige opofferingen zou doen, ik grote machten zou verkrijgen ennagenoeg met de wereld zou kunnen spelen als het uitvoeren vanscheikundige experimenten. In het boeddhisme had ik echter geenenkel ethisch voorschrift kunnen vinden. Ook hier waren de pries-ters verschillend van de andere mensen en hadden zij een veel ho-

– 265 –

gere positie dan hen. Zij hadden mij vele vindingrijkheden geleerddie de mens daadwerkelijk in verbijstering brengen. Maar dezehadden niets te maken met religie en God.

Deze vindingrijkheden waren er om tijd te verdrijven zoals hetdoen van sport of goochelarij en om degenen die dit niet kennenin verwondering te brengen. Het was ver van het reinigen van deziel van de mens en van het naderen tot de tevredenheid en de lief-de van God. Het had niets te maken met God en de schepsels dieHij heeft geschapen. Het enige nut was dat het de mens vollediggedisciplineerd maakte.

Boeddha was ongetwijfeld een zeer opgeleid en intelligent per-soon. Hij wilde dat men zich voor alles opofferde. Hij gaf bevelenzoals: “Verzet je niet tegen kwaadheden!”, “Verlaat alle verlan-gens en passies!” en “Denk niet aan morgen!”. Zei Jezus niet de-zelfde dingen? De mensen hadden dit soort bevelen echter alleenin het begin van het christendom, toen het christendom nog volko-men zuiver was, nageleefd en hadden het later achterwegen gela-ten. Bij de boeddhisten zag ik hetzelfde tafereel. Als de mensennet zo zuiver als Jezus of Boeddha zouden kunnen zijn, dan kon-den ze misschien via het pad dat zij toonden de tevredenheid vanGod bereiken. Maar hoeveel toegewijde personen bestaan er van-daag op de wereld die zo rein van geest en goed van karakter zijnen die zich met alle liefde van alle kwade zaken kunnen onttrek-ken? Dit betekent dat de ethische principes die Boeddha had ge-vestigd niet overeenkomen met de gedachten van de mens vanvandaag.

Wat was het vreemd dat ik tijdens het onderzoeken van de an-dere religies niet dacht aan de islam terwijl ik me in de islamitischewereld bevond! De islam was maar niet in me opgekomen. De re-den hiervan was echter overduidelijk: de informatie over de islamdie ons werd verleend, de werken die daarover waren geschrevenin Europa, beweerden steeds dat deze religie een zeer verkeerde,verzonnen, betekenisloze, verdovende en valse religie was. Vooraltoen ik de vertalingen van de edele Koran las die door Rodwellwaren geschreven, begon ik dit idee te krijgen. Rodwell had deedele Koran volledig verdraaid door vele delen op een onbegrijpe-lijke manier te vertalen en door een groot deel bewust te verval-sen. De waarheid had ik pas kunnen begrijpen nadat ik in contactkwam met de ‘Islamitische Gemeenschap’ in Londen en na het le-zen van een correcte vertaling van de edele Koran. Laat ik hierspijtig zeggen, dat de moslims erg weinig inspanningen leveren omhun prachtige religie over de wereld bekend te maken. Ik ben er

– 266 –

zeker van dat als ze met aandacht en zich bewust inspannen om deware islam over de hele wereld te verspreiden, ze erg goede resul-taten zullen verkrijgen. In het Nabije Oosten wordt er nog steedseen terughoudendheid getoond tegenover buitenlanders. In plaatsvan hen te verhelderen door met hen in contact te komen, wordtgeprefereerd om zoveel mogelijk bij hen uit de buurt te blijven.Dit is een zeer verkeerde houding. Het grootste voorbeeld ben ik-zelf. Ik raakte namelijk maar niet geïnteresseerd in de islam. Opeen dag maakte ik gelukkig kennis met een zeer eervolle en gecul-tiveerde moslim. Hij werd met mij bevriend en luisterde aandach-tig naar mij. Hij gaf mij een vertaling van de edele Koran cadeaudie door een moslim naar het Engels was vertaald. Op alle vragendie ik stelde, gaf hij prachtige en logische antwoorden. In het jaar1945 nam hij me mee naar een moskee. Voor de eerste keer inmijn leven keek ik met volle aandacht en een groot respect naar demoslims die daar aanbidding verrichtten. Mijn God, wat was diteen schitterend en subliem uitzicht! Mensen van elk ras, elk volken elke sociale klasse waren aanbidding aan het verrichten. Ze wa-ren allemaal zij aan zij in de aanwezigheid van Allah de Verhevenegekomen, zonder enig onderscheid in acht te nemen, en haddenzich volledig gewijd aan Allah de Verhevene. Naast een rijke Turkstond een zeer arme Indiër gekleed in vrijwel bedelaarachtige kle-ding. En naast hem stond een Arabier van wie ik dacht dat hij eenhandelaar was. En weer naast hem had een zwarte man plaatsge-nomen. Eenieder van hen was met een groot ontzag aanbiddingaan het verrichten. Er was geen enkel verschil onder hen. Zij wa-ren hun Turkse identiteit, Indiase identiteit, Arabische identiteit,rijkdom, armoede, positie en rang volkomen vergeten en haddenzich gericht tot Allah de Verhevene. Niemand zag zichzelf hogerdan een ander. De rijken minachten de armen niet, noch gedroe-gen degenen met een hoge rang zich hoogmoedig tegenover de an-deren.

Nadat ik dit alles had gezien, begreep ik dat de islam de warereligie was die ik zocht. Terwijl ik tot nu toe alle andere religieshad bestudeerd, had geen enkele zo een indruk op mij gemaakt.Maar toen ik de islam van zo dichtbij zag en ik de essentie van deislam leerde kennen, aanvaardde ik deze ware religie zonder aar-zeling.

Nu ben ik trots omdat ik moslim ben. Aan de universiteit inEngeland volgde ik de lessen ‘de islamitische cultuur’ en zag ik, dattoen Europa in de Middeleeuwen in een enorme duisternis ver-keerde, enkel het licht van de islam erin was geslaagd om deze el-

– 267 –

lende te verlichten. Vele grote ontdekkingen waren door moslimsgedaan, veel wetenschappelijke, natuurwetenschappelijke en me-dische kennis werd aan Europeanen aan islamitische universitei-ten onderwezen en veel wereldveroveraars hadden de islam aan-vaard en grote staten gevestigd. De moslims lieten het niet enkelbij het stichten van een grote beschaving, maar brachten ook oudebeschavingen, die door de christenen waren vernietigd, opnieuwtot het licht. Wanneer mijn vrienden, die erachter waren gekomendat ik moslim was geworden, tegen mij zeiden: “Jij bent nu reacti-onair geworden.”, zei ik glimlachend: “Juist totaal het tegenover-gestelde, de islam is geen ‘achteruitgang’, maar is een vooruitstre-vende beschaving.” en vertelde ik hen over de ware islam. Jammergenoeg zijn de moslims tegenwoordig erg achter gebleven. Mos-lims vergeten namelijk steeds meer wat voor een verheven religiehun religie is en zijn nalatig in het volbrengen van zijn geboden.Het feit dat er zeer weinig ware religieuze geleerden en natuurwe-tenschappers zijn, noch islamitische religieuze geleerden die dewereld goed kennen, is deels de oorzaak hiervan.

In islamitische landen heerst er nog steeds een grote gastvrij-heid. Wanneer u naar het huis van een moslim gaat, ongeacht ofhij u kent of niet, opent hij zijn deuren en zal hij u meteen te hulpschieten. De islam beveelt immers om anderen te helpen. Dat derijken de armen helpen en dat ze een deel van hun rijkdom aan dearmen geven, behoort tot één van de vijf grote fundamenten vande islam. Dit is in geen enkele andere religie terug te vinden. Ditbetekent dat de islam de religie is die het meest bij het sociale le-ven van deze eeuw past. Om deze reden is er geen plaats voor hetcommunisme in de islamitische landen. De islam heeft deze kwes-tie namelijk al veel eerder en veel grondiger opgelost.

Bij de mens past loyaliteit en waarachtigheid, ook al ondervindt hij moeilijkheden of dwang.Hij is de Helper van de waarheidlievenden, de eerbiedwaardige Allah.

16

H.F. FELLOW(Brit)

Ik ben een zeeman die een groot deel van zijn leven op zeeheeft doorgebracht en als Britse marineofficier heeft deelgenomenaan de Eerste Wereldoorlog in 1914 en aan de Tweede Wereldoor-

– 268 –

log in 1939.Zelfs de meest perfecte apparaten en machines van de 20e

eeuw zijn niet in staat om weerstand te bieden tegen de enormekrachten van de natuur. Laat ik een eenvoudig voorbeeld geven.We hebben geen enkele faciliteit in handen om weerstand te bie-den tegen mist en onweer. Tijdens een oorlog worden er aan dezegevaren nog veel meer gevaren toegevoegd. Een zeeman dient al-tijd oplettend te zijn. Bij de Britse marine is er een boek te vindendat de instructies van de koningin en de instructies die de admira-liteit heeft ingevoerd bevat. In dit boek zijn zowel de taken vastge-steld voor iedere marineofficier en dat wat men moet doen in ge-vallen van nood, alsook de beloningen die gegeven zullen wordenaan degenen die hun taak goed uitoefenen, de onderscheidingendie gegeven zullen worden aan degenen die goed te werk gaan,geldelijke beloningen, salarissen en vergoedingen, en wanneer eenofficier met pensioen gaat. Tevens zijn ook de straffen die gegevenzullen worden aan degenen die schuldig zijn, de manier van behan-delen die van kracht zal zijn tegen degenen die de bevelen onge-hoorzaam zijn, etc., één voor één vastgesteld. Indien dit boek zorg-vuldig in acht wordt genomen, zal het leven op zee vrij gemakke-lijk en geregeld verlopen, de kans op gevaar erg verminderen enzullen marineofficiers rustig en gelukkig leven.

Moge Allah de Verhevene mijn gebrek en zonden vergeven!Zonder een moment het grote verschil er tussen te vergeten en tekort te schieten in eerbetoon, vergelijk ik de edele Koran met ditboek. Degene die in de edele Koran deze principes heeft vastge-steld, is Allah de Verhevene. Hij leert op een uiterst duidelijke enprachtige wijze en op een manier die iedereen zal begrijpen hoe al-le mannen, vrouwen en kinderen over de gehele wereld zich moe-ten gedragen, waar het kwaad vandaan zal komen en wat mendaartegen moet doen, hoe degenen die goed handelen, beloondzullen worden en degenen die slecht handelen, gestraft zullen wor-den. De afgelopen elf jaar, sinds ik met pensioen ben gegaan,kweek ik bloemen in mijn tuin. Juist op dat moment zag ik degrootsheid van Allah de Verhevene nogmaals van dichtbij. Plan-ten en bloemen groeien enkel met het bevel van Allah de Verhe-vene. Niets van wat u heeft geplant, zal groeien zonder Zijn bevel.Ongeacht hoeveel u zich ook inspant en wat u ook doet, uw in-spanningen zullen alleen een resultaat leveren met Zijn hulp. Zon-der deze hulp zijn onze inspanningen voor niets. Niemand heefthet in de hand om de nodige weersomstandigheden voor het groei-en van de planten van tevoren te bepalen. Met één bevel van Allah

– 269 –

de Verhevene kan het weer omslaan en al datgene wat u heeft ge-plant, verloren gaan. De mensen hebben van alles gedaan om deweersomstandigheden van tevoren te kunnen voorspellen. Van-daag de dag wordt zogenaamd van tevoren bekendgemaakt hoehet weer zal zijn. Hier kan ik alleen maar om lachen. Immers,slechts één procent van deze weervoorspellingen komt uit. In dezezaak gebeurt enkel de wil van Allah de Verhevene. Er groeiengeen mooie bloemen in de tuin van degenen die de geboden vanAllah de Verhevene niet navolgen. Dit is de straf die Allah deVerhevene hen geeft.

Ik geloof met heel mijn hart dat de edele Koran het Woord isvan Allah en dat Allah de Verhevene Muhammad (vrede en zege-ningen van Allah de Verhevene zij met hem) heeft gekozen om ditverheven boek over de wereld te verspreiden. De edele Koran isin volledige harmonie met het leven van de mens op de wereld enbestaat uit voorschriften die volkomen logisch zijn en vrij vanoverdrijving of bijgeloof, waardoor degenen met verstand deze alsvolledig authentiek en correct zullen aanvaarden. In de edele Ko-ran is aanbidding niet verbonden aan vrees, maar aan liefde eneerbied.

Wanneer een christen jarenlang in de nabijheid en onder de in-vloed van het christendom is geweest, wil hij allereerst overtuigdworden om moslim te worden en af te zien van zijn religie. Echter,nadat ik de islam had onderzocht, ervoer ik geen behoefte omdoor een ander overtuigd te worden. Ik was namelijk vanuit me-zelf ervan overtuigd dat deze religie een ware religie is. Niemanddwong mij ertoe om moslim te worden. Ik werd door niemandbeïnvloed. De islam had veel van mijn twijfels onmiddellijk beant-woord, waarvan ik de antwoorden in het christendom niet hadkunnen vinden, en had mij op elk gebied bevredigd. Precies omdeze reden ben ik vanuit mezelf en met alle liefde moslim gewor-den.

Ik realiseerde dat de zuivere religie die ‘Îsâ (Jezus) (vrede zijmet hem) had verkondigd en de islam eigenlijk hetzelfde zijn. Ech-ter, het zuivere en oorspronkelijke christendom werd volledig ver-valst en veranderde in het huidige christendom, doordat het werdvermengd met vele bijgelovigheden en met verkeerde riten enovertuigingen die waren overgenomen van degenen die afgodenaanbaden; zozeer, dat Maarten Luther genoodzaakt was om eenreformatie in de religie teweeg te brengen om het merendeel vandeze bijgelovigheden te zuiveren en het protestantisme op te rich-ten. Maar, terwijl hij verbetering wilde brengen, heeft hij het nog

– 270 –

meer schade toegebracht. Terwijl de Britse koningin Elizabeth I instrijd was met de katholieke Spanjaarden die haar land bedreig-den, waren de Ottomaanse Turken in strijd met de katholieken inEuropa. Als protestant en moslim, streden deze twee rijken tegende afgodaanbiddende katholieken. Maarten Luther zag echterniet, dat Muhammad (vrede en zegeningen van Allah de Verheve-ne zij met hem) precies negenhonderd jaar vóór hem het vervalstechristendom en alle andere religies volledig had gezuiverd en ge-reinigd.

Vandaag is het christendom overspoeld met afgoden en bijge-lovigheden. Voor een lange tijd hield het christendom stand alseen religie waarin onrecht, onderdrukking en wreedheid vrijwelwerden geoorloofd en het blijft vandaag deze verschrikkelijkeidentiteit volledig handhaven. Herinner wat voor onrechtvaardigebeslissingen er werden genomen door de christenen in de SpaanseInquisitie en wat voor wreedheden ze hadden teweeggebracht. Dejoden die op de vlucht sloegen voor deze gruweldaden, werden en-kel ontvangen door de moslim Turken die hen behandelden alsmensen.

‘Îsâ (vrede zij met hem) wilde van zijn gemeenschap dat zij deTien Geboden zouden gehoorzamen die Allah de Verhevene aanMûsâ (vrede zij met hem) had verkondigd op de berg van Sinaï.De eerste van deze geboden is als volgt: “Ik ben de Heere uw God,(…). U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben!” Dechristenen daarentegen hadden God vermeerderd tot een aantalvan drie en hadden zich dus verzet tegen Zijn eerste gebod. Zelfsvoordat ik moslim werd, geloofde ik niet in de Drie-eenheid. Ikbeschouwde God altijd als een enig, barmhartig, vergevend grootwezen dat het rechte pad toont. Dit was tevens de grootste redendie mij bracht tot de islam. De moslims geloofden namelijk precieszoals ik dacht over Allah de Verhevene.

De manier waarop u uw leven leidt, ligt volledig in uw handen.Indien u een accountant bent en geld verduistert uit de kluis vaniemand met bezittingen, zult u aangehouden en in de gevangenisgezet worden. Indien u niet oplet wanneer u een gladde weg pas-seert, zult u uitglijden en een lichaamsdeel breken. Indien u tehard rijdt met uw auto en hierdoor een ongeluk maakt, dan bent uook hier weer verantwoordelijk voor. Al deze fouten op een anderproberen af te schuiven, is erg immoreel. Ik geloof er niet in dat demensen kwaadaardig worden geboren. De mensen zijn ongetwij-feld goedaardig geboren. Hoewel er personen zijn die beweren datsommige mensen met een kwade geest ter wereld komen, geloof ik

– 271 –

hier niet in. Mijns inziens, wat de mens kwaadgeestig maakt, zijnallereerst zijn ouders, vervolgens zijn omgeving, schadelijke publi-caties en daarna zijn slechte vrienden. Hier zouden ook schadelij-ke leraren aan toegevoegd moeten worden. Kinderen hechten veelwaarde aan de handelingen en ideeën van hun ouders, hun lerarenop school en van schrijvers en proberen op hen te lijken. Men zietdat kinderen zich soms verzetten vanwege onbekende redenen ofonnodig de omgeving schaden. Daarop dient men hen raad te ge-ven en hen lieflijk, maar serieus terecht te wijzen. Maar als wij eenslecht voorbeeld zijn voor onze kinderen en wijzelf kwade hande-lingen verrichten, kunnen wij hen er niet van overtuigen dat de be-paalde handeling die zij verrichten verkeerd is. Als wij allemaalfoute dingen doen, hoe kunnen wij onze kinderen dan vertellendat dit foute dingen zijn? Dit betekent dus dat wij vooraleer eenperfect voorbeeld moeten zijn voor onze kinderen. Zo nodig moe-ten wij hen kunnen straffen. U weet dat Britten sportliefhebberszijn. Sport is haast heilig voor ons. Wie een verkeerde handelingmaakt tijdens het sporten of zelfs valsspeelt, zal meteen gestraftworden en veel van zijn eer verliezen. De islam heeft voor de men-sen zeer logische en prachtige gedrags- en leefregels vastgesteld,precies zoals onze sportregels. Toen ik de islam onderzocht, be-wonderde ik deze vastgestelde regels. Zo hebben deze logica enorde mij gebracht tot de ware religie, de islam.

De tweede van de Tien Geboden is als volgt: “U zult voor uzelfgeen beeld maken, geen enkele afbeelding van wat boven in de he-mel, of beneden op de aarde of in het water onder de aarde is.”Vandaag zijn christelijke kerken echter overladen met afbeeldin-gen en standbeelden en christenen buigen tot op de grond hier-voor!

Ik stond altijd versteld om het feit dat buitengewone gebeurte-nissen, zoals de wonderen van ‘Îsâ (vrede zij met hem), dat hij [vol-gens de overtuiging van de christenen] aan het kruis werd ver-moord en weder opstond en ten hemel opsteeg na begraven te zijn,zeer weinig effect hadden op de joden, Romeinen en andere men-sen die zich toen in Palestina bevonden en dat het de manier vanleven daar helemaal niet had veranderd. De joden waren erg on-verschillig tegenover ‘Îsâ (vrede zij met hem) en pas na honderdenjaren begon het christendom te verspreiden. Echter, de islam diewerd verkondigd en verspreid door Muhammad (vrede en zege-ningen van Allah de Verhevene zij met hem) verspreidde overal ineen zeer korte tijd, veranderde onmiddellijk de manier van levendaar en beschaafde de halfwilde mensen in een korte tijd. De oor-

– 272 –

zaak hiervan was denk ik dat het oorspronkelijke christendom bin-nen korte tijd werd vervalst en in een nieuw christendom veran-derde dat half afgodisch was en moeilijk te begrijpen en dat de is-lam daarentegen een logische religie is die begrijpelijk is voor ie-dereen. Tussen 1919 en 1923 werd mij een taak toegewezen opTurkse wateren. Ik sprak met moslims. Wat klonk het geluid datik elke dag vanuit de minaretten hoorde: “Er bestaat maar één Al-lah. Muhammad (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zijmet hem) is Zijn Gezant” toch mooi in mijn oren! De meeste vande Engelse boeken die ik las over de islam, beledigden de islam.Lasteringen waarin werd beweerd dat de Turkse sultans – die te-gelijkertijd kalief waren – in de afgelopen driehonderd jaar velekwade handelingen en onrechtvaardigheden hadden verricht, deleugenachtigheid van de Turken, hun bedrog, dat ze uit waren opcorruptie en ze minderheden slecht behandelden, werden allemaaltoegeschreven aan de islamitische opvoeding die zij hadden gekre-gen en er werd beweerd dat een moslim nooit zo oprecht zou kun-nen zijn als een christen. Lag de fout daadwerkelijk bij de islam?Ik geloofde hier niet in. Uiteindelijk besloot ik om een beroep tedoen op een islamitische religieuze geleerde om informatie te ver-krijgen over deze kwestie. En aan de andere kant zocht ik werkenover de islam die door moslims waren geschreven. Islamitische re-ligieuze geleerden in Engeland vonden dit soort werken voor mijen stuurden deze op. Toen ik deze boeken las, leerde ik hoe zuiverde islam was, hoe het straalde in de Middeleeuwen, hoe het deduistere christelijke wereld had verlicht, maar ook hoe de islamiti-sche wereld mettertijd verzwakte wegens veronachtzaming van dereligie en dat er nu inspanningen worden verricht om het weer totzijn oorspronkelijke ware staat te brengen. De huidige weten-schappelijke vorderingen kunnen geen plaats hebben in het chris-tendom. In tegenstelling daarvan is het in volledige verbintenismet de islam. Dit betekent dus, de oorzaak waardoor de islamiti-sche wereld achteruitgaat, ligt niet bij de islam, maar bij de mos-lims van vandaag die deze prachtige religie niet naar behoren kun-nen toepassen. Ik had nu helemaal geen twijfel meer over de voor-treffelijkheid van de islam. Met liefde en overtuiging werd ik mos-lim.

Vandaag de dag beweren sommige filosofen en schrijvers inEuropa dat religies onnodig zijn. Wees er zeker van, de redenendie ertoe hebben geleid dat zo een idee is voortgekomen, zijn deregels binnen het christendom die in strijd zijn met het verstand ende bijgelovigheden [met andere woorden, bijgelovige overtuigin-

– 273 –

gen] van deze religie die onaanvaardbaar zijn in de 20e eeuw. In deislam is geen enkele hiervan terug te vinden.

Christenen kunnen de reden waarom ik de islam heb aanvaardmaar niet begrijpen en ze zeggen dat moslims ‘excentriek’ zijn. Ditis een compleet verkeerde gedachte.

Ten slotte wil ik het volgende zeggen: ik heb de islam gekozen,want deze religie is zowel theoretisch als praktisch, logisch en mak-kelijk te begrijpen, in alle opzichten perfect en een goede wegwij-zer voor de mensen. De islam is het allerbeste pad dat de mensleidt tot de tevredenheid van Allah de Verhevene en tot gelukza-ligheid op de wereld en in het hiernamaals en dit zal zo blijven totde Dag der Opstanding.

17

J.W. LOVEGROVE(Brit)

Op de vraag die jullie hebben gesteld over waarom ik moslimben geworden, wil ik hieronder een kort antwoord geven. Ik ga jul-lie geen lange conferentie geven over religie en geloof. Religie engeloof zijn een verdienste die ontstaan in de ziel van de mens endie compleet anders zijn dan al het andere. Het lijkt precies op dedorst van een persoon die in een woestijn is achtergebleven. Demens dient ongetwijfeld over een geloof te beschikken waaraan hijzich kan vasthouden, waarop hij kan vertrouwen en wat voor hemeen wegwijzer zal zijn. Allereerst onderzocht ik de geschiedenisvan de religies. Ik las aandachtig de levensverhalen van de per-soonlijkheden die de mensen tot religie uitnodigden en wat zij ver-kondigden. Ik begreep dat de basisfundamenten die de profeten(vrede zij met hen) aan het begin hadden verkondigd mettertijdwaren vervalst en totaal waren omgevormd. Slechts een zeer kleincorrect deel hiervan is voortgekomen tot aan vandaag. Veel ver-schillende legendes waren aan de levensverhalen van deze grote,verkozen personen vermengd en de zaken die zij hadden vol-bracht, zijn op een totaal andere manier en vol met mysteries aanons overgedragen. Naast dit alles heeft enkel de islam vanaf de dagdat het werd verspreid tot aan de dag van vandaag zijn zelfde zui-verheid en reinheid behouden, en zonder dat er iets van bijgeloofof legende erin is toegetreden, is het voortgekomen tot aan van-daag. Wat de edele Koran was in de tijd van Muhammad (vrede zijmet hem), dat is het vandaag nog steeds. Zelfs geen woord ervan

– 274 –

is veranderd. De gezegende woorden van Muhammad (vrede zijmet hem) zijn op de manier zoals ze door hemzelf zijn uitgespro-ken, zonder enige verandering te zijn ondergaan, gekomen tot aanvandaag.

Allah de Verhevene zond profeten (vrede en zegeningen zijmet hen) naar de mensen wanneer Hij dat nodig achtte. Zij vervol-ledigden elkaar. Wanneer voor ogen wordt gehouden dat de zakendie de andere profeten (vrede en zegeningen zij met hen) haddenverkondigd, zijn veranderd en in andere vormen zijn verdraaid,wat is er dan logischer dan het aanvaarden van de islam die als demeest reine, meest zuivere en meest correcte religie is gebleven?In wezen zocht ik voor mezelf een eenvoudige, nuttige en ware re-ligie waarin geen bijgelovigheden waren toegevoegd die in strijdzijn met de logica. De islam is zo een goddelijke religie. De islamtoont één voor één mijn verplichtingen tegenover Allah de Verhe-vene, mijn buren en de andere mensen. Terwijl dit het doel is vanalle religies, wordt er hiervoor plaatsgemaakt voor onbegrijpelijkefilosofische overtuigingen. In de islam daarentegen zijn er hiervooreenvoudige, logische, geloofwaardige en nuttige voorschriften dieiedereen kan begrijpen. De informatie over wat er allemaal vereistis om op de wereld en in het hiernamaals vrede en heil te bereiken,heb ik alleen in de islam gevonden. Om deze reden ben ik geëerdmet het aanvaarden van de islam.

18

DAVIS(Brit)

In het jaar 1931 werd ik geboren en op zesjarige leeftijd begonik naar de basisschool te gaan. Zeven jaar later, na de basisschoolafgerond te hebben, ging ik verder op de middelbare school. Mijnouders hadden mij met een katholieke opvoeding grootgebracht.Later werd ik lid van de Anglicaanse Kerk. Uiteindelijk werd ikanglo-katholiek. Tijdens al deze bekeringen kreeg ik steeds methetzelfde te maken. Het christendom was volledig gedistantieerdvan het normale dagelijkse leven van de mens en was gaan lijkenop een kledingstuk dat alleen op zondagen werd gedragen en daar-om in een kist werd bewaard. De mensen konden datgene wat zezochten niet in het christendom vinden. Het christendom probeer-de de mensen aan de kerk te verbinden middels verschillende ge-kleurde lichten, afbeeldingen, wierook geurtjes, aangename mu-

– 275 –

ziek en verschillende glorieuze ceremoniën en litanieën die speci-aal voor heiligen worden uitgevoerd. Dit slaagde er echter maarniet in om de mensen te verzamelen. Het christendom hield zichnamelijk alleen maar bezig met legendarische zaken en had nietste maken met datgene wat zich buiten de kerk afspeelde. Juisthierdoor begon ik het christendom volkomen te verafschuwen enbesloot ik het communisme en het fascisme uit te testen die metschoonschijnende advertenties werden geprezen.

Toen ik communist werd, geloofde ik dat er geen klassenver-schil bestond in het communisme en hier werd ik ontzettend blijom. Maar laat staan dat communisten geen klassenverschil had-den, naarmate de tijd verstreek, zag ik met afschuw dat ze haasteen leven in gevangenschap leden, dat een klein kliekje onder hende anderen onderdrukten en martelden, dat niemand het rechthad om iets te zeggen en als iemand een klein en rechtvaardig be-zwaar maakte, hij onmiddellijk werd gestraft en dat deze bestraf-fing kon uitlopen tot de dood. Als het ware gezicht van het com-munisme, is Stalin voor ons het meest voor de hand liggende voor-beeld. Hierop besloot ik het communisme te verlaten en fascist teworden.

De discipline en orde die ik zag in het fascisme, beviel me heelerg. Fascisten hielden echter alleen van zichzelf. Alle mensen enandere rassen buiten henzelf verachtten ze. Ook hier was onder-drukking, ellende, onrecht en dominantie gaande. Binnen eenpaar maanden begon ik ook het fascisme volledig te haten. Mosleyin het Verenigd Koninkrijk, Hitler in Duitsland en Mussolini inItalië waren immers de voorbeelden van terrorisme, meedogen-loosheid en willekeurige onderdrukking geworden. Maar ondanksdit kon ik het fascisme niet loslaten. Er was namelijk geen anderalternatief meer over.

Terwijl ik in geestelijke ellende verkeerde, zag ik bij een boek-handelaar een tijdschrift genaamd ‘The Islamic Review’. Deze bla-derde ik een beetje door. Ik kan nog steeds niet begrijpen waaromik dit tijdschrift had kocht dat twee shillings en zes pence koste envoor mij erg duur was. Ik dacht bij mezelf: ik heb voor niets zoveelgeld uitgegeven; waarschijnlijk lijkt datgene wat hierin staat opwaardeloze praatjes en op dat wat de christenen, communisten enfascisten zeggen. Maar toen ik het tijdschrift aandachtig begon telezen, stond ik perplex. Ik las het, daarna nogmaals en nogmaals.Toen zag ik in en begreep ik dat de islam een perfecte religie is diede beste aspecten van het christendom en van alle ideologieën dieop ‘-isme’ eindigen in zich had verzameld. Ondanks de armoede

– 276 –

waarin ik verkeerde, was ik geabonneerd op dit tijdschrift. Enkelemaanden later besloot ik om moslim te worden. Vanaf die daghoud ik me met beiden handen vast aan mijn nieuwe religie.

Zodra ik aan de universiteit begin, hoop ik te beginnen met hetleren van het Arabisch. Momenteel leer ik Latijn, Frans en Spaansen lees ik het tijdschrift ‘The Islamic Review’.

19

THOMAS IRVING(Canadees)

Om jullie te vertellen waarom ik moslim ben geworden, vereisthet om te vertellen wat ik allemaal voelde voordat ik moslim werden nadat ik moslim werd, hoe ik in aanraking kwam met de islamen hoe mijn hart hierdoor verrijkt werd. Laat ik allereerst vertel-len, dat duizenden Canadezen en Amerikanen denken zoals ikdacht voordat ik moslim werd, dat zij hetzelfde gebrek ervaren enwachten op geleerden van ahl al-soenna die hen zullen leren overde ware islam.

Als kind hield ik me met beide handen vast aan mijn religie, hetchristendom. Religie was namelijk een geestelijke behoefte voormij. Maar naarmate ik ouder werd, begon ik in te zien dat er ergveel gebreken zijn in het christendom. De informatie die werd ge-geven over het leven van Jezus en dat hij [moge Allah de Verhe-vene ons hiervan behoeden] de zoon is van God, zag ik als denk-beeldige dingen en als bijgeloof. Mijn verstand accepteerde dit na-melijk niet. Ik stelde mezelf vragen zoals: Als het christendom deware religie is, waarom zijn er dan zoveel mensen op de wereld dieniet christen zijn? Terwijl het belangrijkste religieuze boek van dejoden en de christenen hetzelfde is, waarom zijn ze op andere ge-bieden van elkaar afgeweken? Waarom zullen degenen die geenchristen zijn in ondergang en ellende terechtkomen, terwijl ze ver-der geen enkele fout zijn begaan? Waarom worden vele volkenniet onmiddellijk christen?

In die tijd kwam ik een missionaris tegen die zijn dienst had uit-geoefend in India. Hij klaagde bij mij en zei: “Moslims zijn ergkoppig. Hoe erg ik ook mijn best doe, het lukt me absoluut niet omhen te bekeren tot het christendom. Zij beweren dat de ware reli-gie niet het christendom is, maar de islam en al mijn inspanningenom hun religie te veranderen, waren tevergeefs.” Deze woordenwaren de eerste beschrijving die ik had gehoord over de islam. Er

– 277 –

ontwaakte in mij zowel een nieuwsgierigheid voor de islam als eengroot gevoel van waardering voor de moslims die zo trouw warenaan hun religie. “Laat ik de islam eens wat nader onderzoeken” zeiik tegen mezelf. Aan de universiteit begon ik de lessen ‘OosterseLiteratuur’ te volgen. Ik zag dat de oosterse mensen de leer van de‘Drie-eenheid’ waarin wij geloofden, verwierpen en de leer van‘een enige God’ aannamen, die volledig overeenkomt met het ge-zonde verstand. Toen Jezus zijn eigen religie verspreidde, had hijongetwijfeld verteld over een enige God en dat hijzelf slechts eendienaar en profeet was van Hem. De God over wie hij sprak,moest ongetwijfeld een barmhartige God zijn. Echter, dit mooieen correcte geloof was verdwenen tussen betekenisloze legendes,bijgelovigheden die later erin waren toegevoegd en innovaties diedoor afgodendienaren in het christendom waren ingevoerd, en inplaats van een barmhartige en liefhebbende enige God was er eendrievoudige god ontstaan die alleen middels priesters bereikt konworden en die de mensen al bij hun geboorte als zondaren schiep.Hierdoor was een nieuwe religie en een nieuwe profeet noodzake-lijk om nogmaals de pure en zuivere leer van ‘een enige God’ aande mensen te verkondigen. In die tijd verkeerde Europa in een se-mi-barbaarse toestand. Enerzijds werden landen binnengevallendoor wilde stammen en anderzijds werden er door een kleinegroep mensen allerlei kwaadheden verricht onder het mom van re-ligie. Juist toen de mensheid in zo een rampzalige toestand ver-keerde en volledig naar afgoderij en ongeloof was teruggekeerd,verscheen [volgens historici] zes eeuwen na ‘Îsâ (vrede zij methem) de laatste Profeet van Allah de Verhevene, Muhammad(vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem), in hetOosten wie de mensen de ware religie van de ware Allah begon teverkondigen; de essentie van deze religie vormde het geloof in eenenige Schepper.

Toen ik dit alles las en leerde, geloofde ik dat Muhammad (vre-de en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) de laatsteen ware Profeet is van Allah de Verhevene. Want:

1) Zoals ik hierboven ook zei, de mensen hadden een nieuweprofeet nodig.

2) Al mijn gedachten over Allah de Verhevene kwamen volle-dig overeen met de religie die deze grote Profeet (vrede en zege-ningen van Allah de Verhevene zij met hem) verspreidde.

3) Toen ik de edele Koran las, had ik meteen ervaren dat hethet Woord is van Allah de Verhevene. Dat wat de edele Koranverkondigt en de eervolle hadîth’s [uitspraken] van Muhammad

– 278 –

(vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) bevre-digde mij in ieder opzicht en bracht mijn ziel in vrede. Daarom benik dus moslim geworden.

Wees er zeker van, dat duizenden Amerikanen en Canadezen,zoals ik hierboven ook had verklaard, de gebreken en fouten in hetchristendom voelen zoals ik. Maar jammer genoeg hebben zij nietzoals ik een mogelijkheid gehad om de islam volledig te doorgron-den en zijn behoeftig aan een wegwijzer.

Nadat ik zo de islam had aanvaard, begon ik de boeken te on-derzoeken die gepubliceerd waren over de islam. Hierbij zou ikhet over een aantal werken willen hebben die ik hier kan aanbeve-len. Een filantropische Indiër, Q.A. Jairazbhoy, zond mij het boek‘What is Islam’ van H.W. Lovegrove. Ik zou vooral dit boek advi-seren. Er staat zeer eenvoudige, zeer praktische en zeer correcteinformatie in. Dit is een boek dat de islam op de beste manier be-schrijft. Dit boek over de hele wereld verspreiden, zou in het op-zicht van de verspreiding van de islam zeer voordelig zijn. Hiernahad ik de Engelse vertaling van de edele Koran van Maulana Mu-hammad ‘Alî gelezen wat mij erg beviel. Naast deze had ik ooknog bepaalde andere boeken gelezen en de tijdschriften die publi-ceerden over de islam liet ik niet voorbijgaan. In Montreal vond ikenorm veel werken over de islam die in het Frans waren gepubli-ceerd. Een deel hiervan was in het voordeel van de islam geschre-ven en een ander deel ten nadele ervan. Echter, zelfs in de werkendie ten nadele waren geschreven, kon de grootsheid van de islamniet verborgen worden. Zelfs deze bewezen mij nogmaals dat dezereligie de ware religie is.

OPMERKING: Wij, de uitgeverij Hakîkat Kitâbevi, die hetboek ‘Geloof en Islam’ hebben samengesteld, hebben boeken inhet Engels, Frans, Duits en vele andere talen samengesteld om eendienst te verlenen aan de deugdzame mensen die de islam op eencorrecte manier willen leren. Deze boeken zijn allemaal voortge-komen uit de verzamelde informatie van de werken van grote enware islamgeleerden. De titels van deze boeken zijn aan het eindvan sommige van onze boeken vermeld. Ze worden direct verzon-den naar degenen die middels een brief een verzoek hiertoe doenaan de uitgeverij Hakîkat Kitâbevi waarvan het adres aan het be-gin van ons boek staat vermeld. Wij zijn ervan overtuigd dat iederoprecht persoon die deze boeken met aandacht leest, op oprechtewijze zal geloven in de islam en met alle liefde moslim zal worden.De islam bestaat immers uit geloofsovertuigingen en regels die de-genen met gezond verstand zullen aanvaarden. Degenen die kort-

– 279 –

zichtig zijn, degenen met een zieke geest, degenen die gehecht zijnaan hun ziel van begeerte (nafs) en degenen die enkel aan hun ei-gen belang denken, kunnen de islam niet begrijpen en waarderen.

20

MUHAMMAD AMÎN HOBOHN(Duitser)

Muhammad Amîn Hobohn was zowel een diplomaat als eenmissionaris. Hij was een wetenschapper en geestelijke die zich be-zighield met sociale onderwerpen.

Waarom verlaten Europeanen hun religie en worden moslim?Dit heeft vele redenen. Hierbij staat ‘de waarheid’ bovenaan. Degrondslagen van de islam zijn zo logisch, zo correct en zo oprecht,dat het onmogelijk is dat een persoon, die verstandig en geschooldis en die de waarheid in religie zoekt, deze grondslagen niet aan-vaardt. Bijvoorbeeld, de islam verkondigt dat er een enige Aanbe-dene bestaat. Het doet een beroep op het gezond verstand van demensen en verlaagt zich niet om hen te overtuigen van vele bijge-lovigheden. De islam meldt dat alle mensen over de wereld, onge-acht hun ras, gelijk aan elkaar zijn als de dienaren van Allah deVerhevene. Wij Duitsers geloven in wezen dat God een groteschepper is die ons kracht en macht geeft en die onze ziel tot per-fectie brengt. Het godsconcept brengt veiligheid en vrede in ons.Het christendom kan deze vrede echter niet bieden. Enkel de is-lam leert ons de grootsheid van Allah de Verhevene en is tegelij-kertijd een gids voor ons in de vraag waar de menselijke ziel heenzal gaan na de dood. De islam leidt ons niet enkel op de wereld,maar ook in het hiernamaals. Het onderwijst op zeer heldere en lo-gische wijze wat men op de wereld moet doen om rust te vinden inhet hiernamaals. Weten dat Allah de Verhevene in het hierna-maals de mensen op rechtvaardige wijze zal ondervragen over dedaden die zij op de wereld hebben volbracht, zet hen aan om op dewereld juist en oprecht te handelen. Om deze reden verrichten wa-re moslims op de wereld geen enkele daad voordat ze goed hebbennagedacht en ervan overtuigt zijn dat de te verrichten daad werke-lijk goed is. Op deze manier controleert deze grote religie de men-sen, op een manier dat geen enkele politieorganisatie op de wereldkan doen, en zorgt ervoor dat zij altijd op het juiste pad blijven.

Een andere reden waardoor de islam door Europeanen wordtgekozen, is de vorm van aanbidding. Het gebed leert de mens om

– 280 –

zijn werk altijd op tijd te doen en het vasten om zijn wil te verster-ken. Wat is er belangrijker dan ‘tijdig je werk verrichten en je wilonder controle hebben’ om succesvol te zijn in het leven? Grotepersoonlijkheden zijn enkel door deze twee motieven succesvolgeworden. Nu kom ik tot één van de mooiste punten van de islam:terwijl de islam ethische en humane kwesties op een vrij logischemanier aan de mensen onderwijst, dwingt het hen nooit tot dingenwaartoe ze niet in staat zijn. Integendeel, het biedt hen vele moge-lijkheden om goed en comfortabel te leven. Allah de Verhevenewil dat de mensen in comfort en geluk leven. Daarom beveelt Hijdat de mensen geen zonden mogen begaan. Moslims geloven datze altijd in de aanwezigheid zijn van Allah de Verhevene. Ze stre-ven ernaar geen zonden te begaan. Noch in de andere religies ennoch in de gevestigde ordes in Europa bestaat er zo’n prachtige enzo’n nuttige regeling.

In vele plaatsen en omgevingen op de wereld was ik actief alsdiplomaat en missionaris. De andere religies en sociale ordes hebik zorgvuldig bestudeerd. Ik heb zowel geen religie als geen socialeorde gezien die zo correct en perfect is als de islam. Op het eerstegezicht lijkt het communisme voor de mensen als een goed denk-systeem. Vergelijkbaar hebben ook de democratie in het Westen,waarvan wordt verondersteld dat het de beste regeringsvorm isvoor wereldse zaken, en het nazisme bepaalde goede aspecten.Maar geen enkele van deze is volledig. Ze bevatten allemaal veletekortkomingen. De enige die volledig, zonder tekortkomingen is,is de islam. Het motief dat de mensen zal verhogen, zijn niet de so-ciale gedachten die door de Europeanen zijn uitgedacht, maar isenkel en alleen de islam. Om deze reden zal ieder volkomen per-soon met gezond verstand de islam zonder enige aarzeling aan-vaarden. Dat heb ik ook gedaan. De islam is geen theoretische re-ligie, maar een praktische religie. Islam betekent dat men zichovergeeft aan Allah de Verhevene die Genadevol en Vergevings-gezind is en die het juiste pad toont. Wat is er mooier dan dit?

– 281 –

21

Dr. HÂMID MARCUS(Duitser)

Dr. Marcus was een bekende intellectueel en schrijver, die inBerlijn het ‘Moslemische Revue’ genaamde tijdschrift had opge-richt.

Als kind was ik al nieuwsgierig naar de islam en was ik begon-nen met het verzamelen van informatie over de islam. In de bibli-otheek van mijn geboortestad vond ik een oude vertaling van deedele Koran die in het jaar 1164 n.h. [1750 n.Chr.] was gedrukt.Naar verluidt had ook Goethe dezelfde Koranvertaling gelezentoen hij de islam bestudeerde waarna hij zijn bewondering voor ditboek had bekendgemaakt. Naarmate ik de edele Koran las, raakteik diep onder de indruk van zijn zeer logische en tegelijkertijd aan-trekkelijke uitdrukking, die doordringt tot in de ziel van de mens.Het feit dat de volkeren die met de islam werden geëerd binneneen korte tijd een volledige beschaving hadden bereikt, toontoverduidelijk aan hoe correct en hoe nuttig de beginselen zijn diede islam heeft verkondigd.

Toen ik mijn eigen land verliet en naar Berlijn kwam, werd ikdaar bevriend met moslims en volgde ik samen met hen de zeer in-teressante en leerzame conferenties met volle aandacht die wer-den gegeven door de leden van het ‘Islamitisch Centrum [Missie]’.Met de leden van het Islamitisch Centrum begon ik meer contactte hebben en ik begon de islam van dichterbij te bestuderen. Naeen tijdje was ik er helemaal van overtuigd dat deze religie de warereligie is die ik zocht en in gedachten had en aanvaardde ik de is-lam.

In de islam is God enig en is het geloven in een enige Schepperhet meest verheven geloofsfundament van de islam. In de islam iser geen enkel geloofsfundament dat niet strookt met het verstanden waarvan het geloven erin onmogelijk is. Er bestaat geen andereschepper dan Allah de Verhevene. In de islam kunt u geen enkelpunt vinden dat niet overeenkomt of in strijd is met de modernewetenschappen. Alles wat het beveelt en bijbrengt, is volledig lo-gisch en nuttig. In de islam is er geen enkele tegenstrijdigheid tus-sen geloof en logica, wat in de andere religies wel zo is. Wat is ernatuurlijker voor een persoon zoals ik, die zich zijn leven lang metnatuurwetenschappen heeft beziggehouden, dat hij de islam, dievolledig overeenkomt met de wetenschappelijke resultaten die hij

– 282 –

heeft verkregen uit al deze inspanningen, verkiest boven de anderereligies, die hier helemaal niet mee overeenkomen?

En laat ik als een tweede reden ook dit toevoegen, de anderereligies zitten vol met een aantal vreemde, onredelijke ideeën dieenkel een beroep doen op het materialisme. Deze hebben hele-maal niets te maken met het werkelijke leven. De islam is echtereen praktische religie die ook leert wat men in het leven moetdoen. De geboden in de islam leiden de mens niet enkel in hethiernamaals, maar tegelijkertijd ook op de wereld tot het juistepad; het beperkt echter nimmer zijn vrijheid.

Sinds jaren ga ik als moslim door met het bestuderen van mijnreligie. Door iedere keer te zien dat dit de meest perfecte religie is,bekom ik tot innerlijke rust. Wat is de islam een prachtige midden-weg tussen het persoonlijke en gemeenschappelijke leven! De is-lam reguleert deze twee aparte aspecten van het leven. De islam iseen volkomen rechtvaardige religie die enkel het goede voor demensen wil. Wat voor een sociale stroming er ook bestaat op dewereld, alle goede aspecten daarvan bevinden zich in de islam.

22

Mevrouw ÂMINA MOSLER(Duitse)

Waarom ben ik moslima geworden?Op de vele vragen die mijn zoon mij stelde, kon ik geen ant-

woord geven. Hij vroeg mij: “Mama, waarom zijn er drie goden?”en omdat ik zelf ook niet in drie goden geloofde, kon ik hem geengeloofwaardig antwoord geven. Uiteindelijk in het jaar 1346 n.h.[1928 n.Chr.] kwam mijn zoon, wiens leeftijd al flink vooruit wasgegaan, op een dag met tranen in zijn ogen naar mij en zei sme-kend: “Mama, ik heb de islam onderzocht. Zij geloven in een enigeAanbedene [Schepper]. Hun religie is de meest juiste religie. Ikheb ook besloten om moslim te worden. Sluit je ook bij mij aan!”Op zijn verzoek begon ik ook de islam te bestuderen. Ik ging naarde Berlijnse moskee. De imam van de moskee ontving mij zeervriendelijk en vertelde mij de beginselen van de islam. Hoe meerhij vertelde, des te meer ik inzag hoe correct, hoe logisch zijnwoorden waren. Nu begon ik ook net zoals mijn zoon te gelovendat de islam de meest juiste religie is. Boven alles, verwierp de is-lam de Drie-eenheid wat ik al van jongs af aan maar niet kon be-grijpen en wat mijn verstand maar niet accepteerde. Na de islam

– 283 –

zorgvuldig bestudeerd te hebben, begreep ik hoe zinloos vele ce-remonies zijn, zoals de biecht, de paus zien als een onfeilbaar we-zen die geen zonden begaat, de doop, ofwel de verwijdering vanzonden, en dergelijke; al deze verwierp ik en werd met alle liefdemoslima.

Al mijn voorouders waren streng christelijk. Ik werd opgevoedin een katholiek klooster; ik kreeg een volledige christelijke op-voeding. Echter, deze religieuze opvoeding die ik kreeg, heeft mijgeholpen bij het kiezen van de ware religie die mij zou leiden totAllah de Verhevene. Want alle goede zaken die mij tijdens mijnopvoeding werden geleerd, vond ik niet in het christendom, maarin de islam. Het is een groot geluk dat ik de islam heb aanvaard.

Vandaag ben ik grootmoeder. Ik ben zeer gelukkig wegens hetfeit dat mijn kleinkind is geboren als moslim. Ik weet, dat Allah deVerhevene degenen die Hij op het juiste pad heeft geplaatst altijdzal leiden.

23

Dr. BENOIST [ALÎ SALMÂN](Fransman)

Ik ben een arts en behoor tot een streng katholieke familie.Maar dat ik koos voor het beroep als arts en me bezighield met depositieve, experimentele wetenschappen en de natuurwetenschap-pen, wekte in mij een grote haat tegen het christendom. Op het ge-bied van religie deelde ik niet dezelfde gedachten met mijn fami-lieleden. Inderdaad, er bestond een grote Schepper en ik geloofdeook in Hem, dus in Allah de Verhevene. Maar het feit dat hetchristendom, met name de katholieken, rondom deze grote Schep-per vele vreemde goden, zonen, heilige geesten, ondenkbare ver-zinsels ter bewijsvoering dat Jezus (‘Îsâ) de zoon is van God en nogvele bijgelovigheden, riten en vele verschillende ceremonies hadbedacht, bracht mij niet dichter bij God maar in tegenstelling daar-van zorgde het ervoor dat ik afstand van Hem nam.

Doordat ik geloofde in het bestaan van één God, had ik nooitde Drie-eenheid (de drie goden) geaccepteerd en Jezus nooit er-kend als de zoon van God. Dit betekent dat ik al voordat ik de is-lam kende de helft van de geloofsbelijdenis, dus het deel ‘lâ ilâhaillallâh’ (‘er is geen andere god dan Allah’), al lang had aanvaard.Toen ik me begon bezig te houden met de islam en ik soera al-Ikhlâs las die ik tegenkwam in de edele Koran, waarvan de inter-

– 284 –

pretatie van de betekenis het volgende is: “Zeg: Allah is één. Hijis Zichzelf-genoeg [Hij heeft niets nodig], alles is afhankelijk vanHem. Hij werd niet geboren, noch heeft Hij gebaard. Er is nietsdat op Hem lijkt [dat Zijn gelijke is]”, zei ik: “Allemachtig, dit isprecies waarin ik geloof” en voelde ik een enorme opluchting. Ikzag in dat het zeer noodzakelijk was om de islam nog dieper te on-derzoeken. Hoe meer ik de islam bestudeerde, des te meer ik volverbazing zag dat deze religie volkomen overeenkomt met mijngedachten. De islam beschouwde de geestelijken en zelfs de profe-ten (vrede zij met hen) als mensen zoals wij en kende hen geengoddelijke eigenschappen toe. En het accepteerde al helemaal nietdat een priester zonden zou kunnen vergeven. In de islam bevondzich geen enkele bijgelovigheid, geen enkele regel die niet strooktmet het verstand of een kwestie die onbegrijpelijk was. De islamwas, precies zoals ik wilde, een logische religie. Zoals de katholie-ken verkondigen, accepteerde het niet dat de mensen als zondarennaar de wereld komen. Het beval de mensen geestelijke en licha-melijke reinheid. Reinheid, dat de essentiële grondslag is van degeneeskunde, was in de islam een bevel van Allah de Verhevene.Het beval men om rein te zijn voor de uitvoering van aanbidding;dit was ik in geen enkele andere religie tegengekomen.

Bepaalde riten in het christendom, zoals wanneer men christenwordt en riten waarin het brood wordt gegeten dat de priestergeeft als het lichaam van Jezus en de wijn wordt gedronken als hetbloed van Jezus om zogenaamd één te kunnen worden met Jezus,ofwel God [moge Allah ons behoeden voor het hebben van zo’ngeloof!], zag ik als gewoonten van de meest primitieve stammendie afgoden aanbaden en ik verafschuwde dit. Mijn met positievewetenschappen florerende verstand verwierp fel dit soort kinder-lijke en absurde ceremonies die niet pasten bij een ware religie.Aan de andere kant was dit allemaal niet terug te vinden in de is-lam. In de islam bestond er enkel waarheid, liefde en reinheid.

Nu had ik mijn besluit genomen. Ik ging naar mijn moslimvrienden en vroeg hen wat ik moest doen om moslim te worden.Zij leerden mij het uitspreken van de geloofsbelijdenis en de bete-kenis ervan. Zoals ik hierboven ook zei, had ik de helft hiervan,dus het deel ‘Er bestaat maar één God’, al geaccepteerd voordat ikmoslim werd. Het aanvaarden van het overblijvende deel ‘Mu-hammad (vrede zij met hem) is Zijn Gezant’ was helemaal nietmoeilijk. Nu begon ik serieuze werken te bestuderen die over deislam waren gepubliceerd. Toen ik onder andere ‘Le PhénomèneCoranique’ las dat een prachtig werk van Malek Bannâbî is, zag ik

– 285 –

vol verwondering en waardering wat voor een fantastisch werk deedele Koran is. Dat wat staat geschreven in dit Boek van Allah datveertien eeuwen geleden was geopenbaard, komt volledig overeenmet de resultaten van de huidige wetenschappelijke en natuurwe-tenschappelijke onderzoeken. Zowel op het gebied van de weten-schappen en natuurwetenschappen alsook de sociale activiteiten,is de edele Koran niet enkel het boek voor vandaag, maar ook hetboek voor morgen.

Op de dag van 20 februari in het jaar 1953 ging ik naar de mos-kee in Parijs en aanvaardde ik daar in aanwezigheid van de moeftien de getuigen officieel de islam en nam ik de naam Alî Salmân.

Ik houd veel van mijn nieuwe religie. Ik ben zeer gelukkig endoor telkens de geloofsbelijdenis uit te spreken en over zijn bete-kenis na te denken, breng ik de sterkte van mijn geloof in de islamtot uitdrukking.

24

KAPITEIN COUSTEAU(Fransman)

[In Frankrijk verspreid de islam zich snel onder personen die inelke kunst, in elk aspect bekendheid hebben verworven. Het aan-tal van degenen die het christendom hebben verlaten en hebbengekozen voor de islam heeft de honderdduizend bereikt. De aarts-bisschop van Parijs, het hoogste ambt van het katholicisme inFrankrijk, bevestigde dit getal.

Het feit dat degenen die kiezen voor de islam niet enkel werke-lozen en ambtenaren zijn, maar personen die in ieder aspect be-kendheid hebben verworven, trekt de aandacht.

Onder degenen die hebben gekozen voor de islam bevindt zichkapitein Cousteau, wie wereldwijd bekend is met zijn onderzeeseonderzoeken.

Terwijl in Frankrijk de invloeden aanhielden van de personendie de islam aanvaardden die wereldbekend zijn, vertelde kapiteinCousteau, één van ’s werelds meest beroemde onderzeese ontdek-kers, dat hij de meest correcte beslissing van zijn leven had ge-maakt door te kiezen voor de islam.

Kapitein Cousteau, die de geheimen van de oceanen één vooréén tot onthulling bracht in het programma ‘De Levende Zee’ dieop de televisie werd uitgezonden, liet weten dat de werkelijke re-den die ertoe had geleid dat hij had gekozen voor de islam de ge-

– 286 –

beurtenis was waarin hij na vaststelling van het feit dat de Atlanti-sche Oceaan en de Middellandse Zee niet met elkaar mengen, zagdat dit werd verklaard in de edele Koran die veertienhonderd jaargeleden op de wereld was neergezonden.]

Kapitein Cousteau vertelde de gebeurtenis die ertoe had geleiddat hij had gekozen voor de islam als volgt:

“In het jaar 1962 hadden Duitse wetenschappers bekendge-maakt dat bij de zeestraat Bab el-Mandeb, waar de Golf van Adenen de Rode Zee samenkomen, het water van de Rode Zee en hetwater van de Indische Oceaan niet met elkaar mengen. Wij begon-nen te onderzoeken of de wateren van de Atlantische Oceaan ende Middellandse Zee al dan niet met elkaar mengden. Allereersthadden we de unieke warme temperatuur, het zoutgehalte en devertroebeling van de Middellandse Zee vastgesteld en de levendewezens die het bevat. Hetzelfde onderzoek herhaalden we voor deAtlantische Oceaan. De twee watermassa’s kwamen al duizendenjaar samen bij de Straat van Gibraltar. In deze toestand zoudendoor menging van de twee watermassa’s hun eigenschappen, zoalshet zoutgehalte en de vertroebeling, gelijk aan elkaar moeten zijnof op zijn minst op elkaar moeten lijken. Echter, zelfs bij de meestdichtstbijzijnde delen van beide zeeën behield het zeewater zijn ei-gen eigenschappen. Met andere woorden, op het punt waar de bei-de zeeën samenkomen, weerhield een gordijn van water de men-ging van het water van beide zeeën. Professor Maurice Bucaille,aan wie ik deze toestand vertelde, zei dat hier niets over valt te ver-bazen en dat het verheven boek van de islam, de edele Koran, ditop een duidelijk manier heeft vermeld. Het was daadwerkelijk zodat deze toestand correct werd verklaard in de edele Koran. Toenik hier achter kwam, geloofde ik dat de edele Koran ‘het Woordvan Allah de Verhevene’ is. Ik koos voor de islam, de ware religie.Met zijn geestelijke kracht gaf de islam mij het vermogen om ge-duldig te zijn met het verdriet van mijn verloren zoon.”

25

Prof. dr. ‘ABDULKARÎM GERMANUS(Hongaar)

Prof. dr. Germanus was een professor in ‘Oosterse studies’ aande Universiteit van Budapest en was wereldberoemd. Tijdens deEerste en Tweede Wereldoorlog reisde hij door India en was vooreen periode leraar aan de universiteit in Santiniketan dat onder

– 287 –

het bestuur was van Tagore. Hierna ging hij naar Delhi en werdmoslim in de ‘Jamia Millia’. Prof. Germanus wordt in het bijzon-der in de Turkse taal en Turkse literatuur als een grote autoriteitbeschouwd.

Het was sinds kort dat ik een jongeman was geworden. Eigen-lijk was ik nog half kind. Op een regenachtige dag kreeg ik een oudgeïllustreerd tijdschrift in handen. Hierin stonden afbeeldingenvan verre landen. Toen ik onverschillig de bladzijdes omsloeg, ble-ven mijn ogen plotseling bij een afbeelding hangen. Op deze af-beelding stonden een aantal kleine eenverdiepingswoningen entuinen met rozen daaromheen. Op een manier die ons onbekendis, zaten er op de daken van deze woningen een aantal mensen metmooie kleding en onder de schemerige hemel, die slechts door eenhalve maan werd verlicht, luisterden ze aandachtig naar een per-soon die met hen in gesprek was. De mensen, de kleding, de wo-ningen en de tuinen waren compleet anders dan die in Europa.Volgens de beschrijving die onder de afbeelding stond, toonde de-ze afbeelding een aantal Arabieren in een kleine stad in Arabië dienaar een verhalenverteller luisterden. Ik was toen zestien jaar oud.In Hongarije, toen ik als een Hongaarse universitaire student, zit-tend op een stoel, naar deze afbeelding keek, leek ik zelf daar,naast die Arabieren, die lieflijke en weelderige stem van die ver-halenverteller te horen en genoot hiervan. Deze afbeelding gaf eenrichting aan mijn leven. Ik begon meteen met het leren van hetTurks. Want mijn interesse in het Oosten was nu eenmaal ont-staan. Naarmate ik Turks leerde, realiseerde ik dat de Turkse taalweinig Turkse woorden bevat en dat de Turkse poëzie wordt ver-sterkt met het Perzisch en de Turkse proza met het Arabisch. Indat geval was het vereist om ook deze twee talen te leren om hetOosten volledig te kunnen begrijpen. Tijdens de eerste vakantievan mijn collegejaar besloot ik naar Bosnië te gaan, wat het meestdichtbij Hongarije lag. Ik ging meteen op pad. Toen ik in Bosniëaankwam, vroeg ik direct nadat ik me in een hotel had ingecheckt:“Waar zijn de moslims hier te vinden?” Zij beschreven mij eenplaats. Daar ging ik heen. Het Turks beheerste ik nog maar half.Ik vroeg me af of ik met de Turken zou kunnen communiceren. Demoslims waren in hun eigen wijk in een koffiehuis bijeen gekomenen waren zich aan het vermaken. Dit waren serieus uitziende, ste-vig gebouwde personen die een wijde broek droegen, een gordelom hun taille hadden en in die gordel bevonden zich glimmendedolken in scheden. De tulbanden op hun hoofd, hun wijde broekenen hun dolken gaven hen een wat vreemde uitstraling. Toen ik iet-

– 288 –

wat beschaamd en een beetje angstig het koffiehuis binnen ging,dook ik in een hoekje. Kort daarna zag ik dat zij stiekem onderlingzachtjes praatten en met hun ogen naar mij wezen. Ze hadden hetvast en zeker over mij. Ik moest denken aan de verhalen die ik hadgehoord in Hongarije die vertellen over hoe christenen door mos-lims werden vermoord. Ik had ontzettend veel spijt dat ik hiernaartoe was gekomen, denkend dat ze nu zouden opstaan, hundolk zouden trekken en mij zouden kelen. Ik maakte plannen overhoe ik zou vluchten, maar uit angst kon ik me niet verroeren. En-kele minuten later bracht de ober mij een lekker ruikend kopjekoffie. Met een aanwijzing gaf hij aan dat dit mij werd aangebodendoor de moslims van wie ik zo bang was. Toen ik angstig naar henkeek, keek één van hen met een oprechte en lieve glimlach naarmij en begroette mij. Ik reageerde op zijn groet door met mijn lip-pen die trilden uit angst, te proberen te glimlachen. Deze mannenover wie ik dacht dat het mijn vijanden waren, stonden op en kwa-men naar me toe.

Mijn hart bonsde nog steeds keihard, wachtend dat ze me nuzouden aanvallen. Echter, ze gingen allemaal vriendelijk om meheen zitten. Ze begroetten me nogmaals. Eén van hen bood een si-garet aan. Toen ik de sigaret opstak, zag ik verbijsterd in het lichtvan de lucifer dat op de gezichten van deze mannen, die er van veraf wreed uitzagen, er een zeer gezegende uitdrukking was te zien.Mijn angst was een beetje verdwenen. Met mijn zeer gebrekkigeTurks probeerde ik met hen te praten. Al bij de eerste Turksewoorden die ik uitsprak, floreerde hun gezichtsuitdrukkingen vol-komen. We waren nu vrienden geworden. De personen over wieik dacht dat ze mij met dolken zouden aanvallen, nodigden mij uitnaar hun huis. Zij boden van alles aan. Zij reikten mij de hand. Zijdachten alleen aan mijn comfort en hadden het beste met mij voor.Zo verliep dus mijn eerste ontmoeting met moslims. Hierna volg-den vele gebeurtenissen elkaar op. Bij iedere nieuwe gebeurtenisging voor mij een nieuwe wereld open. De islamitische landen be-zocht ik één voor één. Voor een periode ging ik aan de Universi-teit van Istanbul studeren. Ik bezocht de mooie plaatsen in Anato-lië en Syrië. Doordat ik ondertussen naast het Turks ook Arabischen Perzisch had geleerd, had de Universiteit van Boedapest mijaangesteld als professor voor het ‘Instituut voor Onderzoek in Is-lamitische Kunsten’. Aan de universiteit vond ik erg veel oudekunstwerken die al sinds eeuwen werden verzameld. Ik begon de-ze te bestuderen. Ik leerde ontzettend veel prachtige dingen. On-dertussen verzamelde ik ook informatie over de islam. Hoe meer

– 289 –

ik deze bestudeerde, des te meer de islam mijn hart binnendrongen ik beïnvloed werd door de boeken die ik las [in het bijzonderdoor de edele Koran en de eervolle hadîth-boeken]. Uiteindelijk,door nogmaals naar het Oosten te gaan, besloot ik de islam ditkeer nader te onderzoeken. Mijn reis bracht mij dit keer naar In-dia. Mijn ziel was leeg. Mijn ziel was dorstig. De nacht dat ik inDelhi aankwam, zag ik Muhammad (vrede en zegeningen zij methem) in mijn droom. Hij droeg een eenvoudig, maar zeer waarde-vol gewaad. Van dit gewaad kwam een heerlijke geur mijn kantop. Tegenover zijn beleefde, beeldschone, lieflijke en stralende ge-zicht en zijn schitterende lieve ogen was ik sprakeloos. Met eenzeer vriendelijke, maar bevelende stem zei hij tegen mij het vol-gende in het Arabisch: “Waarom ben je droevig? Het pad dat voorje ligt, ken je nu. Je heb het niveau bereikt om te kiezen welke hetjuiste pad is. Wacht niet en betreedt onmiddellijk dat pad!” Mijnhele lichaam beefde. In het Arabisch zei ik tegen hem: “O Gezantvan Allah (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij methem)! Jij bent de Profeet van Allah! Ik geloof hier nu in. Maar zalik vrede vinden als ik moslim word? Jij bent een zeer groot wezen!Jij hebt al je vijanden verslagen en hebt altijd het juiste pad ge-toond! Maar zou ik, een arme, onbekwame dienaar, me kunnenbevinden op het pad dat jij zult tonen?” Muhammad (vrede en ze-geningen van Allah zij met hem) keek zeer serieus naar mij en re-citeerde langzaam het 7e, 8e, 9e en 10e vers van soera al-Nabâ’ uitde edele Koran [interpretatie van de betekenis]: “Hebben Wijvoor jullie de wereld niet geschapen als een verblijfplaats en debergen als een steun? Wij hebben jullie in paren op de wereld ge-bracht en hebben jullie de gunst van slaap verleend zodat julliekunnen rusten.” Terwijl hij dit zei, rinkelden de woorden die hijuitsprak zeer lieflijk zoals het geluid van zilveren rammelaren. Ikwas volledig bezweet. “O Allah, ik kan niet meer slapen, de mys-teries [onbegrijpelijke dingen] om me heen die met ondoordring-bare sluiers zijn verborgen, kan ik niet oplossen. O Gezant van Al-lah, o Muhammad (vrede en zegeningen zij met hem)! Help mij,verlicht mij!” begon ik te schreeuwen. Aan de andere kant was ikbang om die grote Profeet (vrede en zegeningen van Allah de Ver-hevene zij met hem) te kwellen. Uit mijn keel kwamen geluidendie ik niet kon begrijpen; ik verkrampte. Uiteindelijk voelde hetalsof ik in een afgrond naar beneden rolde en werd doordrenkt inhet zweet wakker. Mijn hart bonsde keihard, mijn oren suisden.

Op een vrijdag, in de Jama Masjid moskee in Delhi, deed zichde volgende gebeurtenis voor: Een buitenlandse blonde jongeman

– 290 –

met een bleek wit gezicht ging tussen sommige oudere moslims demoskee in. Dit was ik. Ik droeg een Indiaas gewaad. Ik droeg eengouden medaille op mijn borst dat mij in Istanbul was gegeven. Demoslims in de moskee bekeken mij verbaasd. Mijn vrienden en ikzaten dicht bij de minbar (preekstoel). Kort daarna was het geluidvan de gebedsoproep (adhân) te horen. Ik zag dat de ca. vierdui-zend mensen in de moskee snel in één lijn kwamen te staan alsofze soldaten waren. Het gebed begon. Ik verrichtte samen met henhet gebed. Dit was een onvergetelijk moment voor mij. Nadat hetgebed was voltooid en de preek (khutba) was gelezen, nam ‘Ab-dulhayy mij aan mijn hand mee naar de minbar. Terwijl ik naar deminbar liep, deed ik uiterst voorzichtig om niet tegen degenen aante stoten die in kleermakerszit op de grond zaten. Uiteindelijkkwam ik in de buurt van de minbar en begon ik de treden ervan opte gaan. Al bij de eerste stappen die ik zette, zag ik dat de vele ge-zichten onder de witte tulbanden zich naar mij toe draaiden alsmadeliefjes in een veld. De geleerden die zich rondom de minbarhadden verzameld, keken met aanmoedigende blikken naar mij.Deze blikken van hen gaven mij de nodige kracht. Ik nam plaatsop de minbar. Ik keek om me heen. Voor me bevond zich eenenorme zee van mensen. Iedereen had zijn hoofd opgeheven enluisterde aandachtig naar mij. Op een langzame toon en in hetArabisch begon ik aan het woord. “O zeer eervolle mensen diehier aanwezig zijn! Ik ben hier vanuit een ver land gekomen om dedingen te leren die ik daar niet zou kunnen leren. Ik heb hier mijndoel bereikt en mijn ziel heeft vrede gevonden.” Daarna verteldeik hen over de positie die de islam in de geschiedenis heeft bereikt,dat Allah de Verhevene middels Zijn grote Profeet Muhammad(vrede zij met hem) verschillende wonderen heeft geschapen, datde huidige islamitische staten hun oude macht zijn verloren en ditte wijten is aan het feit dat moslims de nodige naleving van hun re-ligie niet in acht nemen. Ik voegde hieraan toe dat sommige mos-lims heel vaak zeggen dat de mens niets op eigen been kan doenen dat hierdoor werken niet noodzakelijk is omdat alles van Allahde Verhevene komt en de mens dit niet kan veranderen, terwijlAllah de Verhevene in de edele Koran verklaart dat “Zolang demensen zichzelf niet veranderen, niets zal veranderen en indien zezelf geen inspanning leveren, ze niets zullen bereiken” en “Hij die-genen zal helpen die werken”. Ik pakte de edele verzen erbij die inde edele Koran staan geschreven over dat de mensen altijd moetenwerken en ze niet hulpeloos dienen te zijn, en lichtte deze één vooréén toe. Ten slotte verrichtte ik een korte smeekbede en verliet ik

– 291 –

de minbar. Toen ik de minbar verliet, weergalmde het geluid “ALLAHU

AKBAR!” (Allah is Groot) als een donderslag in de moskee. Ikverkeerde in grote spanning. Ik kon niet om me heen kijken. Ikmerkte dat mijn vriend Aslan mij bij de arm pakkend snel uit demoskee trok. “Waarom hebben we zo een haast?” vroeg ik. “Kijkachter je!” zei hij. Ik draaide mijn hoofd om naar achteren. Alle-machtig, de hele gemeenschap rende achter mij aan om bij me tekunnen komen. Ze kwamen bij me. Een deel van hen omarmdeme en knuffelde me en een ander deel probeerde mijn hand tekussen. Een ander deel vroeg mij om smeekbeden voor hen te ver-richten. “O Allah, sta niet toe dat zo een machteloze dienaar als ikin hun ogen als een verheven persoon wordt gezien!” smeekte ik.Ik voelde me zo beschaamd, dat het voelde alsof ik deze zuiveremoslims van hun bezittingen had bestolen of hen had verraden.Juist op die dag realiseerde ik dat een politicus die door het volkwordt gewaardeerd een enorme macht tot zijn beschikking krijgt!Indien zo een politicus de macht misbruikt die het volk hem geeft,zal het land te gronde gaan.

Die dag zei ik tegen al mijn moslim broeders dat ik een zeermachteloze dienaar ben en keerde terug naar mijn huis. Maar hunvriendschap, liefde en het respect dat ze mij toonden, hield weken-lang stand. Zij hadden mij zo een grote liefde getoond, dat het ef-fect hiervan tot aan het einde van mijn leven voor mij zal volstaan.

26

T.H. McBARKLIE(Ier)

Ondanks dat ik Iers ben en het merendeel van de Ieren het ka-tholicisme aanhangt, ben ik protestants opgevoed. Maar al toen ikkind was, vond ik de dingen die mij over het christendom werdengeleerd maar niets en betwijfelde ik de juistheid ervan. Toen ikaan de universiteit begon en veel nieuwe wetenschappen leerde,ging mijn twijfel over in overtuiging. Het christendom bood mij he-lemaal niets meer. Ik begon het volledig te haten en ik geloofde erniet meer in. Het verlangen in mij om ‘een gids te zoeken die mijtot het ware pad zal leiden’ was zo vurig, dat ik een tijdje een ma-nier van geloven had vastgesteld op de manier die ik in gedachtenhad en hiermee probeerde ik mezelf te bevredigen. Deze vagegeestestoestand duurde vrij lang. Op een dag kreeg ik een boek

– 292 –

met de titel ‘Islam en Civilisatie’ tot mijn beschikking. Toen ik ditlas, zag ik met grote verwondering en blijdschap dat alle hoop envragen die door mijn hoofd gingen en de antwoorden hierop in ditboek stonden. In tegenstelling tot de wreedheid en onderdrukkin-gen van de christelijke stromingen, hadden de vreedzame en le-vendige voorschriften van de islam het juiste pad aan de mensheidgetoond. De bronnen van kennis en beschaving in de islamitischelanden, hadden licht verspreid in het Europa dat verkeerde induisternis en barbarij. Wat was de islam toch een logische en nut-tige religie wanneer het werd vergeleken met het christendom.

De kwestie in de islam die mij op het eerste gezicht onmiddel-lijk tot zich aantrok, was dat de overtuiging in het christendom dat‘de mensen als zondaren worden geboren en er een verplichting isom op de wereld boetedoening te verrichten’ werd verworpen inde islam. Later werd ik veroverd door de grootsheid van deze re-ligie toen ik leerde over de andere humane en civiele regels van deislam. In de islam was er geen scheiding tussen rijk en arm. In deislam werden mensen van ieder ras, iedere huidskleur en iederetaal als elkaars broeder en zuster beschouwd. De islam had in éénklap de verschillen tussen de mensen in rijkdom, positie, ras, landen huidskleur te gronde gericht. En juist hierom ben ik moslim ge-worden.

27

‘ABDULLAH UEMURA(Japanner)

Waarom ben ik moslim geworden? De islam vermeldt de een-heid van Allah de Verhevene, dat er een tweede leven is na dedood en dat de mensen op de Dag der Opstanding verhoord zullenworden over de daden die zij op de wereld hebben volbracht. Hetbeveelt liefde, oprechtheid, integriteit en het beschikken over eenuiterst deugdzaam karakter. Dit alles zijn de meest noodzakelijkekwesties zodat men op het ware pad in comfort en rust kan leven.Deze zijn in geen enkele religie zo duidelijk en beknopt vermeld.In de islam is loyaliteit [integriteit] zeer waardevol. Integriteit te-genover Allah de Verhevene en de mensen vormt de essentie vande islam. Toen ik de waarheid zocht, vond ik dit in de islam en benik moslim geworden.

Ik had alle religies onderzocht. De conclusie waartoe ik was ge-komen, verklaar ik hieronder:

– 293 –

Het huidige christendom kan nooit de zuivere religie zijn die‘Îsâ (Jezus) (vrede zij met hem) had verkondigd. De geboden die‘Îsâ (vrede zij met hem) van Allah de Verhevene had ontvangenen aan de mensen had verkondigd, zijn volledig veranderd. In deEvangeliën van vandaag zijn er andere dingen neergezet die wor-den gerepresenteerd als zijn uitspraken. De enige religie die zuiveren rein is gebleven, vanaf zijn opkomst tot aan vandaag, is de is-lam. De edele Koran is voortgekomen tot aan vandaag, zonder datook maar één woord ervan is veranderd.

In de huidige Evangeliën staan niet de geboden van Allah deVerhevene geschreven, maar alleen de uitspraken en verrichte da-den van ‘Îsâ (vrede zij met hem) die mettertijd zijn vervalst. In deislam daarentegen zijn de geboden van Allah de Verhevene en deuitspraken van Zijn Profeet (vrede en zegeningen van Allah deVerhevene zij met hem) van elkaar gescheiden. De geboden vanAllah de Verhevene staan geschreven in de edele Koran. De uit-spraken van de eerwaardige Profeet (vrede en zegeningen van Al-lah de Verhevene zij met hem) zijn apart verzameld onder denaam hadîth (overlevering).

In de islam spreekt Allah de Verhevene Zijn dienaren recht-streeks aan. Van zoiets is er in het christendom geen sprake.

De allerbelangrijkste kwestie in het christendom die degenenmet gezond verstand niet kunnen aanvaarden, is de leer van de‘Drie-eenheid’. Christenen geloven niet in één God, maar in driegoden. Tot aan vandaag heeft geen enkele christelijke geestelijkedeze kwestie op een logische manier kunnen verklaren. En dit isniet mogelijk ook. Deze overtuiging is immers volledig ongegronden abnormaal. Enkel een enige grote Schepper kan deze wereldscheppen. Geloven in een drievoudige god komt neer op afgoderij.Een persoon die bij verstand is, gelooft enkel in een enige Schep-per.

Bovendien, christenen verkondigen dat de mensen als zonda-ren zijn geboren, dat ze verplicht zijn tot boetedoening om zich teverlossen van deze zonden, en dat als mensen niet zullen gelovenin de Drie-eenheid, wat het essentiële geloof is van de christenen,ze veroordeeld zullen worden tot een eeuwige dood en niet zullenherrijzen. Als dit de situatie is, wat is er dan natuurlijker dan datde mensen, die in wezen als zondaren zijn geboren en ook ont-beerd zijn van de mogelijkheid om te herrijzen, in plaats van voorniets aanbidding te verrichten op de wereld, ze in plezier en ver-maak tijd verdrijven, elkaar bedriegen en elk soort kwaad begaannu ze toch de mogelijkheid hiertoe hebben? Het is om deze reden

– 294 –

dat christenen vandaag hun leven leiden zonder de morele en reli-gieuze voorschriften na te leven en ze steeds meer richting een vol-slagen ongodsdienstig leven gaan. Zij zijn veranderd in machinesen hun ziel is volkomen leeg.

Laten we nu overgaan op de Japanse religies: in Japan zijn erin wezen twee religies. Eén van deze is het mahayana boeddhisme,de vorm waarin het orthodoxe boeddhisme en het zuivere boed-dhisme bijeen zijn gebracht. Het lijkt een beetje op het brahmanis-me. Wanneer hun geloof wordt onderzocht, blijkt dat Boeddhaeen atheïst [goddeloos] is. Boeddha sprak namelijk nooit over Al-lah de Verhevene en geloofde niet dat wanneer het lichaam over-lijdt, de ziel niet zal sterven. De overtuigingen van de brahmanenover de ziel zijn niet zo materieel. Maar het wordt zo ingewikkelduitgedrukt, dat niet goed begrepen kan worden wat ze bedoelen.In wezen is de overtuiging van de brahmanen over Brahma, dushun gedachte of hij God, of een mens, of een profeet is, niet dui-delijk uitgedrukt. Brahmanen houden zich eerder bezig met gods-dienstfilosofie dan met godsdienst zelf. Om Brahma altijd voorogen te houden, beschouwen ze het object [bijvoorbeeld bloemen]dat ze op hem vinden lijken of bij hem vinden passen als heilig enhierdoor begonnen ze in plaats van Allah de Verhevene te aanbid-den, de objecten of dieren te aanbidden die Hij heeft geschapen.

Allah de Verhevene wordt enkel door de islam op een correctemanier aan ons bekendgemaakt tussen al deze enorm verwarrendeovertuigingen. (Allah de Verhevene is enig. Hij is ‘Azîm (de Gro-te). Hij is de Heer van alle werelden. Hij is noch geboren, nochheeft Hij gebaard. Alles wat bestaat op de wereld en in het hierna-maals, dat zijn allemaal Zijn schepsels. Niemand anders dan Hijdient aanbeden te worden. Niemand anders dan Hij kan Zijn die-naren bevelen geven.) De tweede religie in Japan is het shintoïs-me. Deze religie is erger dan het boeddhisme. Het is namelijk geenmorele religie. Ze geloven overigens in vele goden en net zoals inprimitieve stammen aanbidden ze elk van hen afzonderlijk. [Metandere woorden, ze doen aan afgoderij.]

Over bepaalde religies op de wereld heb ik jullie hierboven vrijgegronde en beknopte informatie gegeven. Na dit zo gezien en ge-leerd te hebben, wie van jullie zou de islam aan de kant schuivenen één van deze kiezen? Is hier een mogelijkheid voor? Jullie zienook dat tussen erg veel totaal verwarrende overtuigingen, die hetmenselijk verstand nooit zou kunnen aanvaarden, de islam schitte-rend sprankelt. Het is op het eerste gezicht te zien dat het met zijnvolkomen logische en humane voorschriften de enige ware religie

– 295 –

is. Ook ik heb toen ik met tranen naar het pad der waarheid zocht,

zodat mijn ziel vrede en het heil zou verkrijgen, als de meest rede-lijke en logische religie de islam gevonden; zeggend “dit is de reli-gie die ik zoek” omarmde ik de islam met beide armen en werd ikmet alle liefde moslim.

28

MUHAMMAD SULAIMAN TAKEUCHI(Japanner)

Met de genade van Allah de Verhevene ben ik moslim gewor-den.

Op grond van de onderstaande redenen besloot ik om moslimte worden:

1) In de islam bestaat er een zeer sterk gevoel van broeder-schap.

2) De islam biedt een oplossing voor iedere soort moeilijkheiddie in het leven van een persoon kan voorkomen. Het heeft religieen de wereld niet van elkaar gescheiden. In de islam zijn niet al-leen geestelijke zaken terug te vinden, maar ook sociale zaken dievolledig overeenkomen met de huidige systemen, zoals het bijeenverzamelen van de mensen, ongeacht iemands ras of sociale klassesamen aanbidding verrichten in dezelfde rij, het helpen van de ar-men, elkaars problemen te weten komen en gezamenlijk oplossin-gen zoeken.

3) De islam disciplineert zowel de ziel als het lichaam. Met an-dere woorden, de islam heeft de geestelijke en lichamelijke kwes-ties in zichzelf verenigd.

De broederschap in de islam kent zowel geen verschil in ras alsin sociale klasse. De moslims over de hele wereld zijn elkaars broe-der. Er zijn veel moslims op de wereld. De islam is de religie vandegenen met gezond verstand. Alle moslims in de wereld zien el-kaar als broeders, al zijn ze Indiaas, Pakistaans, Arabisch, Af-ghaans, Turks, Japans of Chinees. Om deze reden is de islam eenvolledig internationale religie. Het enige middel dat de verstoordemenselijke samenlevingen van vandaag, die in een ellendige staatzijn terechtgekomen, kan rechtzetten en hun gebreken kan verbe-teren, is de islam. Doordat het een religie is die Allah de Verheve-ne heeft geschonken, is er voor eenieder een rechtsschool die menkan volgen, ongeacht van welk ras of land men afkomstig is. De is-

– 296 –

lam heeft een zeer belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis vande beschaving en heeft binnen een korte tijd de half barbaarsemensen tot beschaving geleid. De islam wil dat de mensen in vredeen rust leven. Het heeft de vereiste regels verkondigd, zodat zij ge-lukzaligheid en rust zullen bereiken. Op dit gebied zijn de gebodenvan de andere religies, zoals het christendom of het boeddhisme,totaal anders. Laat staan dat deze twee religies de mensen bijeenbrengen, ze bevelen dat de mensen zich moeten terugtrekken vande wereld en afstand van elkaar moeten nemen. Erg veel boed-dhistische tempels zijn op moeilijk bereikbare bergtoppen geves-tigd. De reden hiervan is om ervoor te zorgen dat er zo min moge-lijk mensen naartoe zullen gaan. Wanneer de religieuze overtui-gingen van de Japanners onder de loep worden genomen, is te ziendat het ook voor hen van essentieel belang is om zoveel mogelijkbij elkaar uit de buurt te leven. Wat betreft de christenen, de ker-ken van streng gelovige christenen in Japan waren altijd in afgele-gen gebieden gevestigd. De binnenkant van de kerken werden zo-veel mogelijk donker gehouden. Pas sinds kort hebben de kerkende steden kunnen betreden. Christenen beweren dat de mensenals zondaren zijn geboren en dat ze daarom altijd bestraffing moe-ten ondergaan in de wereld. Men ziet dat in al deze religies religieen het menselijk leven van elkaar zijn gescheiden en dat wordt ver-kondigd dat het leven op de wereld enkel bestaat uit lijden.

In de islam daarentegen worden de mensen als de geliefde die-naren van Allah de Verhevene beschouwd. Moskeeën zijn juist inhet midden van dorpen, te midden van de mensen gevestigd. Debinnenkant van moskeeën zijn ruim en licht. Mensen komen hiermet alle liefde voor aanbidding. Ze komen bijeen en verrichtenaanbidding in gemeenschap. Na de aanbidding verrichten ze voor-spoedige smeekbeden voor elkaar. Ze vragen hoe het met elkaargaat en zo nodig helpen ze elkaar. In de islam is het helpen van be-hoeftigen en zelfs voor iemand die niet kan helpen, het blij makenvan een moslim door een glimlach of lieflijke woorden, erg ver-dienstelijk.

Een persoon heeft zowel een ziel als een lichaam. Allah deVerhevene heeft ons zowel een ziel als een lichaam gegeven. Ge-durende ons leven zijn we verplicht om onze ziel en ons lichaambeide anders te disciplineren maar deze niet van elkaar te schei-den. De islam heeft dus niet alleen rekening gehouden met degeestelijke behoeften van de mens, maar tegelijkertijd ook met hetlichaam en heeft voor beide uiterst logische en goddelijke regelsvastgesteld.

– 297 –

Ik ben sinds kort moslim. Twee jaar geleden heb ik de islamaanvaard. Ik ben ervan overtuigd dat de islam al mijn geestelijkeen lichamelijke behoeften tegemoetkomt. Vandaag is Japan eenland dat uiterst is gevorderd in de technologie. Met de hele wereldconcurreert het met succes. Door deze enorme wetenschappelijkevooruitgang en materiële winst is het Japanse volk volledig veran-derd. In Japan zijn er geen natuurlijke hulpbronnen. Alle grond-stoffen komen van buiten. Ondanks dit kunnen we nog betere ennog goedkopere goederen produceren dan de andere landen. Endit komt voort uit voortdurend werken en genoegen nemen metweinig. Aldus, Japanners die zich voortdurend, onophoudelijkmoeten inspannen en werken, hebben geen tijd om zich bezig tehouden met spiritualiteit en zijn elk veranderd in een machine. Ja-panners hebben zich vandaag toegesneden op het materiële levenvan de Europeanen. Zij hebben geen religie of geloof meer enhebben hun banden met spiritualiteit opgegeven. De huidige Ja-panners zijn volkomen verzadigd. Zij hebben veel geld in hun zak-ken. Echter, hun ziel wordt alsmaar armer en leger. Wat voorwaarde kan materiële rijkdom hebben naast geestelijke armoede.Wat voor voordeel kunnen de mensen aan de wereld leveren,wiens lichaam is versierd met mooie kleding en van wie de ziel leegis gebleven?

Mijns inziens, is het nu de hoogste tijd om de islam te propage-ren in Japan. Want de Japanners die volmaaktheid hebben bereiktop het gebied van materiële rijkdom, ervaren het gebrek in hunziel zeer goed en zoeken voor zichzelf een wegwijzer. Dit faillisse-ment in hun ziel kan enkel en alleen door de islam gecompenseerdworden. De islam zal hen namelijk ook in het leven de weg wijzen.Ik ben ervan overtuigd, dat als er in Japan een serieuze en geregel-de organisatie opgezet zou worden ter bekendmaking van de islamen de nodige verspreiding teweeggebracht zou worden, na twee àdrie generaties alle Japanners moslim zullen zijn. Wanneer dit ge-beurt, zal de islam niet alleen het Verre Oosten tot een eervollepositie verhogen, maar zal de gehele mensheid hiervan profiteren.

29

‘ALÎ MUHAMMAD MORI(Japanner)

Precies achttien jaar geleden, dus in het jaar 1929, was ik inMantsjoerije. In die tijd was Japan in het Oosten een zeer machti-

– 298 –

ge staat.Toen ik rondreisde in Mantsjoerije, werd ik in een woestijn in

de omgeving van Pieching bevriend met moslims. Zij leden een vrijeenvoudig en religieus leven. Ik bewonderde hun manier van le-ven, hun gehoorzaamheid aan Allah de Verhevene, de vriendelij-ke manier waarop ze met elkaar omgaan, de gastvrijheid die zijaan vreemden toonden en hun loyaliteit. Naarmate ik in Mantsjoe-rije verder landinwaarts kwam, maakte ik kennis met nog veelmeer moslims; bij eenieder van hen zag ik hetzelfde pure en prach-tige karakter en begon ik een enorme liefde te koesteren voor hen.

Hierna kon ik pas in het jaar 1946 weer terugkeren naar Japan.In de tussentijd had Japan aan de Tweede Wereldoorlog deelge-nomen en was verslagen uit de strijd gekomen. Van dat machtigeJapanse Keizerrijk was niets meer over. Het boeddhisme, waaraanhet merendeel van de Japanners met hart en ziel waren verbondentot die tijd, was volledig vervormd, het had zijn essentie verloren,de logische delen ervan waren vergeten en begon nu een slechteinvloed op de gemeenschap uit te oefenen.

Een deel van de Japanners had nu het christendom aanvaard.Het klopt dat het christendom al negentig jaar geleden zijn intredehad gedaan in Japan. Maar de Japanners die christen waren ge-worden, waren zeer klein in aantal. Ik zag nu dat zij waren toege-nomen. De Japanners zagen namelijk in dat Boeddha geen nutmeer voor hen had en dat hij hen niet had kunnen beschermen te-gen de nederlaag en de ramp; zij hadden hun liefde en vertrouwenin Boeddha verloren. Nu zochten ze naar een nieuwe religie.Voornamelijk de jongeren dachten dat het christendom de plaatszou innemen van het geloof dat zij hadden verloren en werdenchristen. Maar na een korte tijd zagen zij in dat de missionarissen,die hen aanmoedigden tot het christendom, elk een speeltje warenvan de Amerikaanse of Britse kapitalisten en dat ze door hen tebekeren tot het christendom, hen niet alleen hadden verwijderdvan het boeddhisme, maar ook van hun pure en eerlijke Japanseidentiteit. Toen de christelijke missionarissen hen bekeerden tothet christendom, hadden ze het voortdurend over de uitmuntend-heid van de Amerikaanse en Britse goederen, ze wekten bij henhaatgevoelens op tegenover Japanse goederen en veroorzaaktendat er alsmaar buitenlandse goederen ons land binnenkwamen.Kortom, de kapitalisten werden rijk door ons uit te buiten middelshet christendom.

Japan is een land dat tussen Rusland en Amerika ligt. Elk vandeze twee grote staten wil Japan onder zijn eigen bewind stellen.

– 299 –

De dingen die zij ons verkondigen, zijn niet voor de verlossing vanonze ziel, maar ten behoeve van hun eigen belangen. De Japan-ners hebben echter behoefte aan een goede spirituele opvoeder.

Mijns inziens is het enkel de islam die deze behoefte van de Ja-panners zal bevredigen, hun ziel tot rust en het heil zal leiden enhen het allerbeste pad zal tonen dat zij in hun leven dienen te vol-gen. Boven alles, bewonder ik de verdienste in de islam waarin demoslims elkaar zien als broeders. De islam beschouwd alle mos-lims, zonder onderscheid te maken in huidskleur of ras, als broe-ders en Allah de Verhevene beveelt de mensen als broeders in vre-de en gelukzaligheid te leven, zonder elkaar iets kwaads aan tedoen. Kijkend naar de ellendige situatie waar de wereld vandaagin verkeerd; is er een perfecter, correcter bevel dan dit te beden-ken? Wie kan betwijfelen dat het grote Wezen dat zo een bevelgeeft, de ware Allah is? Vorig jaar waren er drie moslims naar To-kushima gekomen. Zij waren Pakistaans. Ik ging meteen bij henop bezoek. Van hen leerde ik onwijs prachtige en zeer diepgaandekennis over de islam. Daarna ging ik in gesprek met islamitischeJapanners. Onder hen hadden de heer Molivala en de heer Mitauit Tokio mij de ogen geopend en adviseerden zij mij om moslimte worden. En ik aanvaardde de islam.

Ik hoop met heel mijn hart dat de islam, die de meest logische,meest zuivere en ware religie is, over de hele wereld zal versprei-den en de mensen van onheil zal bevrijden. Als de hele wereldmoslim zou worden, dan zou deze ellendige wereld in het Paradijsveranderen. De genade en grootsheid van Allah de Verhevene zalde ziel van de mensen verlichten, hen tot het juiste pad leiden ende mensen zullen uiteindelijk het heil bereiken. De mensen zullenenkel dankzij de islam zowel geestelijk als materieel geluk berei-ken en de gelukzaligheid om te behoren tot de dienaren van Allahde Verhevene met wie Hij tevreden zal zijn.

30

‘UMAR MITA(Japanner)

‘Umar Mita was een Japanse intellectueel, die een deskundigewas in de economie en werkte in sociale functies; hij was echterook voor een tijdje een boeddhistische priester en gaf preken. Na-dat hij moslim werd, wijdde hij al zijn werkzaamheden aan hetverspreiden en de publicatie van de islam.

– 300 –

Moge lof en dank zijn met Allah de Verhevene, ik ben sindsdrie jaar moslim. Ik heb een gelukkig leven bereikt. Hoe een waar-achtig en deugdzaam leven hoort te zijn, hadden mijn Pakistaansemoslim broeders mij geleerd. Deze Pakistaanse broeders van mij,hadden met mij kennisgemaakt toen ze Japan kwamen bezoeken.Zij vertelden mij over de islam en hebben ertoe geleid dat ik mos-lim ben geworden. Mijn dankbaarheid aan hen is groot.

Het merendeel van het volk in Japan is boeddhist. Maar in wer-kelijkheid hebben zij helemaal niets meer te maken met het boed-dhisme. Zij nemen niet meer deel aan de boeddhistische riten. Na-genoeg zijn ze al hun religieuze kennis vergeten. De reden hiervanis dat het boeddhisme uit een zeer dubbelzinnige en complexe fi-losofie bestaat en dat het op de wereld geen enkel voordeel levertvoor degenen die deze religie kiezen. Het boeddhisme biedt geenenkele hulp voor een gemiddeld denkend persoon, die elke dag inhet leven moet strijden of die niet weet hoe hij zich moet weren enhoe hij moet handelen in verschillende gebeurtenissen waar hijmee te maken krijgt. Een dergelijk persoon kan deze religie nietbegrijpen en niet profiteren van deze religie. De islam daarentegenis niet zo. De islam is een eenvoudige, humane en goddelijke reli-gie die iedereen kan begrijpen. Deze religie doordringt alle fasesvan het menselijk leven en leert de moslims hoe ze moeten hande-len in iedere situatie. De essentie in de islam, is reinheid. De islamis de meest perfecte wegwijzer voor de mensen met een reinegeest. De islam is zo logisch, dat zelfs de meest onwetende persoonkan begrijpen wat het verkondigt. Zoals dat bij de andere religieswel zo is, heeft de islam geen bevoorrechte priesterklasse of eenpriesterlijk monopolie.

Mijns inziens, zal de verspreiding van de islam in Japan zeer ge-makkelijk zijn. Wellicht dat er in het begin bepaalde moeilijkhe-den zullen optreden. Deze obstakels kunnen echter verdrevenworden en Japanners zullen moslim beginnen te worden. Om dezezaak voor elkaar te krijgen, moet allereerst de ware islam aan deJapanners bekendgemaakt worden. Japanners worden met de dagmaterialistischer. Zij zijn hier echter niet blij mee en ervaren deleegte in hun ziel. Hen dient geleerd te worden dat de islam niet al-leen geestelijke kennis biedt, maar dat het tegelijkertijd een com-plete en perfecte wegwijzer is voor de mensen in alle zaken die zeop de wereld zullen doen en het leven dat ze zullen leiden.

Als tweede zaak dienen ware moslims naar Japan te komen diebeschikken over zeer veel kennis en die het vermogen hebben omdeze publicatie te bewerkstelligen. Jammer genoeg beschikken de

– 301 –

studenten die vanuit verschillende islamitische landen naar Japankomen niet over het vermogen om deze belangrijke taak te kun-nen volbrengen. Toen ik met hen in contact kwam, zag ik metgroot verdriet dat zij geen kennis hadden over hun eigen religie enzich zelfs niet onderworpen aan hun religie. Zij kunnen geen weg-wijzers voor ons zijn. Dit waren personen die de Westerse wereldbewonderden, een Europese opvoeding hadden gekregen, en had-den gestudeerd aan de hogescholen van de westerlingen en aan descholen van priesters. Zij wisten niets over de islam.

Alle moslims horen serieus na te denken over de kwestie vanhet verspreiden van de islam in Japan en zoals ik hierboven ookzei, dienen ze ware geleerden naar ons land te sturen. Deze mos-lims die komen moeten voor de Japanners niet alleen met woor-den, maar ook met hun eigen gedrag en handelingen een voor-beeld van de islam zijn. Wij Japanners smachten naar vrede, waar-heid, integriteit, oprechtheid en deugdzaamheid. Dag na dag ver-liezen we deze prachtige eigenschappen van ons. Kortom, enkel deislam kan ons uit de brand helpen en ons redden van verwoesting.

Moslims geloven in de grote en enige Schepper Allah de Ver-hevene. Japanners hebben ook behoefte aan zo een geloof.

Islam betekent ‘vrede’. Er is geen ander volk dat zo graag vre-de wil als de Japanners. Om vrede en rust te bereiken, is het nood-zakelijk om de islam, wat zelf ‘vrede’ betekent, te aanvaarden. Is-lam betekent in vrede en gelukzaligheid samen zijn met de mensenen zich overgeven aan de geboden van Allah de Verhevene. Allemoslims zijn elkaars broeders. De mensheid zal alleen middels deislam gered worden van rampen en wreedheden.

31

Mevrouw FATIMA KAZUE(Japanse)

Na de Tweede Wereldoorlog zag ik dat de vraag naar onze re-ligie steeds meer verzwakte. De Japanners begonnen langzamer-hand aan de leefwijze van de Amerikanen te wennen. Deze leef-wijze verminderde de band van de mens met religie en veranderdehem in een machine. Er heerste echter een groot gebrek onder demensen die zo materialistisch werden. Ik ervoer dit gebrek. Er waseen leegte in mijn ziel. Ik was niet tevreden met deze leefwijze.Maar ik kon geen mogelijkheid vinden om te begrijpen wat het-geen was dat ontbrak.

– 302 –

Ik ging op bezoek bij een moslim die naar Tokio was gekomenom daar een tijdje te blijven. Zijn uitspraken over religie en zijnmanier van aanbidding bewonderde ik ontzettend. Ik begon hemerg veel vragen te stellen. De antwoorden die hij gaf, stelden mijzowel tevreden als dat ze de leegte in mijn ziel opvulden. Hij ver-telde dat er een enige Schepper bestaat, dat deze Schepper onsheeft medegedeeld wat wij dienen te doen om in geluk en zalig-heid te leven, en dat hijzelf in overeenstemming met Zijn gebodenleeft. Deze woorden hadden zo een diepe indruk op mij gemaakt,dat ik liet weten dat ik ook zijn religie wilde aannemen en met zijnbegeleiding ben ik moslim geworden. Nadat ik moslim was gewor-den, begon ik in mijn hart te ervaren wat voor een grote gelukza-ligheid het is om in zo een nabijheid te leven met de Schepper.Mijn leefwijze veranderde en ik vond vrede.

Om te begrijpen dat de islam de ware religie is, volstaat het omte kijken naar de manier waarop zij elkaar groeten. Wij zeggenkortweg tegen elkaar ‘goedemorgen’ of ‘goede nacht’. In plaatsvan deze droge, materiële woorden zeggen moslims tegen elkaar‘assalâmu ‘alaykum wa rahmatullâhi wa barakâtuhu’, wat betekent‘moge vrede en verlossing en de genade en zegeningen van Allahde Verhevene met u zijn’. Is er een nog mooiere uitspraak of eenmanier van groeten dan deze te bedenken? Mijn moslim vriend gafmij erg veel waardevolle informatie over waarin de moslims alle-maal geloven, op welke fundamenten de islam is gegrond en hoeaanbidding wordt verricht. Deze waren zeer eenvoudig, zeer lo-gisch en humaan. Ik zag en geloofde dat de islam een religie is dieeen zuiver, eenvoudig, logisch en vreedzaam leven mogelijkmaakt. Om vrede en rust te kunnen bereiken, zowel in het per-soonlijke als in het sociale leven, dient men zich aan deze religie teonderwerpen. Om deze reden – nadat ikzelf vrede en geluk hebgevonden – zet ik me in om al mijn familieleden, vrienden en ken-nissen naar de islam te leiden.

32

IBRÂHÎM VOO(Maleisiër)

Voordat ik moslim werd, was ik een katholieke christen. Missi-onarissen hadden mij bekeerd tot het christendom. Echter, ik voel-de me maar niet aangetrokken tot deze religie. De priesters wildennamelijk dat ik zou geloven in drie goden en vervolgens bevolen

– 303 –

ze de verplichting om de Heilige Mis [het ritueel waarin het vleesvan Jezus wordt vertegenwoordigd door brood en zijn bloed doorwijn] en het heilige brood te vereren. Ze onderwezen heel veeldingen die niet stroken met het verstand, zoals dat de paus onfeil-baar is, dat men verplicht is te doen wat hij zegt en dergelijke din-gen en in het bijzonder zeiden ze dat christenen vijandig moetenzijn tegenover de islam. Ze zeiden dat indien men hierin niet ge-looft, men gedoemd en ellendig zal worden. Ik vroeg de priesterswat hetgeen ze vertelden betekende en verwachtte van hen eenverklaring die mijn verstand zou accepteren. Echter, geen van henkon hier details over geven en vonden het voldoende om te zeg-gen: “Dit zijn heilige geheimen. Niemand kan hier met zijn ver-stand bij.” Hoe kon men iets aanvaarden waar hij met zijn ver-stand niet bij kan? Langzamerhand begon ik te denken dat hieriets niet deugde en het christendom niet een juiste religie is; ik be-gon het christendom volledig te verafschuwen. Vooral wanneermen met priesters over een andere religie spreekt, bijvoorbeeldover de islam, lijken zij direct te veranderen in demonen enschreeuwen ze luidruchtig: “Muhammad is een leugenaar. De is-lam is een verzonnen religie.” En wanneer ik vroeg: “Maar, waar-om is deze religie een verzonnen religie?” konden ze hierop geenantwoord geven en begonnen ze te stotteren. Deze toestand vanhen leidde mij ertoe om de islam nader te onderzoeken. Ik kwamin contact met moslims in Maleisië. Ik vroeg hen informatie overhun religie. Zij leken totaal niet op de priesters. Zij gaven mijprachtige informatie over de islam. Laat ik aan mijn woorden toe-voegen, dat ik aan het begin behoorlijk met hen in discussie wasgegaan. Maar zij gaven zulke geloofwaardige antwoorden op almijn vragen en reageerden met zo een vastberadenheid en geduldhierop, dat ik ervoer dat langzaamaan mij de ogen werden ge-opend en er een grote vrede en opluchting in mij ontwaakte. Vol-ledig in tegenstelling tot het christendom dat vol zit met allerlei bij-gelovigheden, was alles in deze religie in overeenstemming met hetverstand, logisch en intellectueel. De moslims geloofden in eenenige Schepper. Deze grote Schepper zei niet dat de mensen zon-daren waren en schonk hen Zijn gunsten in overvloed. Onder Zijngeboden was er geen enkel iets dat ik niet begreep. De daden vanaanbidding van de moslims waren er puur om Allah de Verhevenete lofprijzen. Zij aanbaden geen verschillende afbeeldingen ofsymbolen. Het genoegen van iedere vers van hun verheven boekde edele Koran ervoer ik in mijn ziel. Het was niet vereist om perse naar een gebedshuis te gaan voor aanbidding. Men kon thuis of

– 304 –

elders aanbidding verrichten. Dit alles waren zulke prachtige, cor-recte en humane dingen, dat ik heb aanvaard dat de ware religievan Allah de islam is en ben met alle liefde moslim geworden.

33

Dr. R.L. MELLEMA(Nederlander)

Dr. Mellema was de directeur van het onderdeel ‘islamitischewerken’ van het Tropenmuseum in Amsterdam. Hij is bekend omzijn werken ‘Wayang Puppets’, ‘Grondwet van Pakistan’ en ‘EenInterpretatie van de Islam’.

In het jaar 1919 begon ik Oosterse talen te bestuderen aan deUniversiteit Leiden. Mijn docent was de wereldbekende prof.Hurgronje die de Arabische taal beheerste. Toen hij mij Arabischleerde lezen, schrijven en vertalen, gaf hij als lesboek de edele Ko-ran en de werken van al-Ghazâlî. De hoofdzakelijke kwestie diebestudeerd werd, was ‘Recht in de Islam’. Ik had over de islamiti-sche geschiedenis en de wetenschappen over de islam vele boekengelezen die tot die tijd in Europese talen waren gepubliceerd.Toen ik in het jaar 1921 naar Egypte ging, bezocht ik de Al-Azhar-universiteit. Ik bleef daar ongeveer een maand. Daarna leerde iknaast Arabisch ook de talen Sanskriet en Maleis. In het jaar 1927ging ik naar Indonesië dat toendertijd de kolonie van Nederlandwas. Aan een hogeschool in Jakarta begon ik de Javaanse taal teleren. In een periode van vijftien jaar had ik mezelf niet alleen op-geleid in de Javaanse taal, maar tegelijkertijd ook in de geschiede-nis van de oude en nieuwe Javaanse beschaving. Gedurende dezegehele periode had ik contact met moslims en las ik Arabischeboeken die ik tot mijn beschikking had. In de Tweede Wereldoor-log bezetten de Japanners de Indonesische eilanden. Ze namenmij gevangen. Na een zeer moeilijk leven in gevangenschap dat tothet einde van de oorlog duurde, keerde ik weer terug naar Neder-land en vond ik een baan in het Tropenmuseum in Amsterdam.Hier boog ik me weer over de islam. Ze vroegen mij een kleinboekje te schrijven dat vertelt over de moslims in Jakarta. Dezetaak pakte ik ook op en werkte het af. Tussen de jaren 1954-1955stuurden ze mij naar Pakistan om een studie te doen naar de mos-lims daar. Tot die tijd, zoals ik hierboven ook zei, had ik alleenwerken over de islam gelezen die in Europese talen waren uitge-bracht. Toen ik in Pakistan kwam en in contact kwam met de Pa-

– 305 –

kistaanse moslims, begon ik de islam in een volledig ander licht tezien. In Lahore vroeg ik mijn moslim vrienden om mij mee te ne-men naar hun moskee. Ze reageerden met genoegen en namen mijmee naar een vrijdagsgebed. Ik bekeek en beluisterde de aanbid-ding met volle aandacht. Het maakte zo een grote indruk op mij,dat ik haast mezelf erin verloor. Ik beschouwde mezelf voortaanals moslim en schudde de hand van moslims als mijn broeders.Mijn gevoelens in de moskee verwoordde ik als volgt in de 4e edi-tie van het tijdschrift ‘Pakistan Quarterly’ in het jaar 1955:

“Dit keer gingen we naar een kleinere moskee. In deze moskeezou een geleerde een lezing geven die het Engels zeer goed be-heerste en hoogleraar was aan de Universiteit van de Punjab. Toenhij de lezing gaf, zei hij tegen degenen die naar hem luisterden:‘Vandaag hebben we een moslim broeder in ons midden, die uiteen ver land, uit Nederland is gekomen. Zodat hij het ook goed zalbegrijpen, zal ik meer Engelse woorden toevoegen aan het Urdu’en gaf een zeer mooie lezing. Ik luisterde aandachtig. Nadat de le-zing voorbij was en ik de moskee wilde verlaten, vertelde AllâmaSâhib die mij daar naartoe had gebracht, dat mijn moslim broeders– die aandachtig naar mij keken – graag wilden dat ik ook iets zouvertellen en dat hijzelf datgene wat ik zou vertellen naar het Urduzou gaan vertalen. Hierop vertelde ik hen het volgende: ‘Ik komvan heel ver, uit een land genaamd Nederland. Daar waar ik ver-blijf, zijn er erg weinig moslims. Dit kleine aantal moslims hebbenmij opgedragen om hun groeten aan jullie over te brengen. Ik benerg verheugd om het feit dat jullie je onafhankelijkheid hebbenverkregen en dat er hierdoor nog een nieuw islamitisch rijk op dewereld is gevestigd. Het Pakistan dat zeven jaar geleden werd op-gericht, is er in geslaagd om zijn situatie volledig te versterken. Nade vele moeilijkheden die jullie in het begin hebben doorstaan,heeft jullie land eindelijk verlichting bereikt en gaat met grotevaart vooruit. Pakistan heeft een stralende toekomst. Wanneer ikterugkeer naar mijn land, zal ik mijn landgenoten uitgebreid ver-tellen hoe vriendelijk, beleefd, gul en gastvrij jullie zijn. De grotegenegenheid die jullie mij hebben getoond, zal ik nooit vergeten.’Toen Allâma Sâhib deze uitspraken van mij naar het Urdu hadvertaald, zag ik met een waar genoegen hoe alle moslims in demoskee zich naar mij toe haastten, mijn handen begonnen teschudden en mij feliciteerden. Deze oprechte uiting van broeder-schap dat voortkwam uit hun hart, maakte mij ontzettend blij. Ikzag dat ik nu volledig tot de gemeenschap van moslim broeders be-hoorde en ik voelde me zeer gelukkig.”

– 306 –

De Pakistaanse moslim broeders toonden mij dat de islam nietenkel uit theorieën bestond en bewezen dat de islam bovenal ethi-sche schoonheid is en dat men een zeer deugdzaam karakter moethebben om een goede moslim te zijn.

Laat ik nu antwoord geven op jullie tweede vraag, dus de vraag:“Wat heeft u het meest aangetrokken tot de islam?”:

De zaken die ertoe leidde dat ik moslim werd en ik met heelmijn hart me verbond aan de islam, zijn als volgt:

1) Het bestaan van een enige God. De islam erkent één groteSchepper. Deze grote Schepper is noch geboren, noch baart Hij.Wat is er zo logisch en redelijk als het geloven in een enige Schep-per? Zelfs de meest eenvoudig denkende persoon zal dit juist ach-ten en hierin geloven. Deze enige grote Schepper wiens Naam Al-lah is, is de bezitter van de grootste kennis, de grootste wijsheid, degrootste macht en de grootste schoonheid. Zijn barmhartigheid enmededogen zijn eveneens oneindig.

2) Er staat niemand tussen Allah de Verhevene en een dienaar.In de islam staat een dienaar tegenover zijn Heer en volbrengt hijzijn aanbidding rechtstreeks tot Hem. Het is niet nodig dat er ie-mand tussen Allah de Verhevene en een dienaar komt te staan.Men leert de zaken die zowel op de wereld als in het hiernamaalsvolbracht moeten worden uit het Boek van Allah de Verhevene,de edele Koran, uit de eervolle hadîth’s en uit de boeken van is-lamgeleerden. De verantwoording van de daden die ze hebbenvolbracht, geven ze enkel aan Allah de Verhevene. Een persoonwordt enkel door Allah de Verhevene beloond of gestraft. Allahde Verhevene houdt geen enkele dienaar verantwoordelijk vooriets wat hij niet heeft gedaan en beveelt geen enkele dienaar iets tedoen waartoe hij niet in staat is.

3) De grote barmhartigheid in de islam. De meest duidelijkeuitdrukking hiervan is het volgende vers in de edele Koran [inter-pretatie van de betekenis]: “Er is geen dwang in de religie.” OnzeProfeet Muhammad (vrede zij met hem) beveelt dat een moslimvoor het opdoen van kennis, indien nodig, naar de meest verrevreemde landen moet gaan. De moslims zijn ook bevolen met hetrespecteren van de onvervalste delen van de ware religies die vóórde islam kwamen.

4) Alle moslims worden beschouwd als broeders en zusters, on-geacht hun ras, volk of huidskleur. Op de wereld is enkel de islamerin geslaagd dit grote doel te verwezenlijken. Dat in de tijd van debedevaart honderdduizenden moslims, die komen van over de he-

– 307 –

le wereld, gewikkeld in eenzelfde pelgrimsgewaad (ihrâm) neer-knielen, is een fantastische uitdrukking die duidelijk maakt dat allemoslims broeders en zusters zijn.

5) In de islam wordt dezelfde waarde gehecht aan het materiëleen het geestelijke. In de andere religies wordt er enkel gesprokenover de ziel, spiritualiteit en bepaalde vreemde kwesties die onbe-grijpelijk zijn. In de islam daarentegen wordt zowel het lichaam alsde ziel op hetzelfde niveau in waardering genomen; niet enkelvoor geestelijke reinheid, ook voor lichamelijke reinheid zijn aande mens alle nodige zaken bevolen. De geestelijke ontwikkelingvan de mens is verbonden met zijn lichamelijke behoeften en hoehij dient te leven door zijn materiële kant onder controle te hou-den, is op een vrij duidelijke manier verklaard.

6) In de islam zijn alcohol, verdovende middelen en varkens-vlees harâm verklaard [verboden gesteld]. Naar mijn mening zijnalcohol en verdovende middelen datgene wat de grootste rampenvoor de mensheid hebben veroorzaakt. Dat de islam dit verbiedt,volstaat om aan te tonen wat voor een fantastische religie het is enhoever het zijn tijd vooruit is.

34

FAUZUDDÎN AHMAD OVERING(Nederlander)

Ik kan niet met zekerheid benoemen wanneer ik voor het eerstin aanraking kwam met de Oosterse beschaving. Dit contact was ineerste plaats ontstaan wegens taal. Ik wilde namelijk de Oostersetalen leren en ongeveer dertig jaar geleden, dus toen ik nog twaalfof dertien jaar oud was, begon ik Arabisch te leren. Maar doordatik niemand kon vinden die mij kon helpen, ging dit erg langzaam.Toen ik Arabisch leerde, had ik bepaalde boeken gekocht overArabieren en de islam die door Europeanen waren geschreven. Ikgeloof niet dat in de meeste hiervan volledige en onpartijdige in-formatie over de islam werd gegeven. Desondanks volstonden deteksten die over Muhammad (vrede zij met hem) waren geschre-ven om een groot respect in mij te doen opbloeien tegenover zijnpersoonlijkheid. Maar de informatie die ik over de islam leerde,was onjuist en onvolledig. Er was ook niemand die mij de weg konwijzen.

Uiteindelijk kreeg ik een uitstekend werk tot mijn beschikkingdat door T.G. Browne was geschreven met de titel ‘History of Per-

– 308 –

sian Literature in Modern Times’. In dit boek vond ik twee prach-tige gedichten. De ene hiervan was de ‘Tarjî’i band’ van Hâtif Is-fahânî en de andere was de ‘Haft band’ van Mohtashim Kâshânî.

Ik kan aan jullie niet beschrijven wat voor een grote opwindingik ervoer toen ik het gedicht van Hâtif las. Hoe prachtig beschreefdit gedicht een ziel die leed in besluiteloosheid en ellende en diezocht naar een gids die hem de weg naar het heil zou leiden. Toenik dit las, dacht ik alsof deze grote dichter het over mij had en destrijd die ik doorging om de waarheid te vinden tot uitdrukkingbracht. De ideeën die in elke strofe van dit gedicht werden aange-geven, kon ik uiteraard niet zomaar accepteren. De onderstaandestrofe gaf echter volledig antwoord op mijn gedachten:

Enkel Hij bestaat en er bestaat niemand anders dan Hem,Er bestaat geen enkele god dan Hij die aanbidding waardig is.

Om de wens van mijn moeder te vervullen en ook mijn eigennieuwsgierigheid te bevredigen, had ik me ingeschreven aan eenhogeschool waar een religieus curriculum werd geboden. Ondanksdat deze school religieuze lessen verzorgde, had het geen fanatiekeaard. Het werd toegestaan dat de leerlingen hun ideeën vrijuitkonden uitspreken en er werd een groot belang gehecht aan hunideeën. De religieuze lessen die werden gegeven, bestonden alleenuit de basiskennis die een persoon zou moeten weten. Ondanks ditalles, was mijn schooldirecteur waarschijnlijk in verbazing gevallendoordat ik op de vraag: “Wat is uw gedachten over religies?” datmij op het laatste tentamen van school werd gesteld, had geant-woord met: “Ik koester een groot respect voor de islam”. Hoewelik rond die tijd een grote liefde voor de islam ervoer, had mijn ge-loof (îmân) zich nog niet volledig gevormd. Ik kon nog nergenseen besluit over nemen. Ik was nog niet volledig verlost van de vij-andigheid tegenover de islam wat mij tot die tijd door de kerk wasingeprent.

Dit keer begon ik op zeer serieuze wijze en zonder de invloedvan de boeken van Europese schrijvers, puur met mijn eigen logicaen gedachten, de islam te bestuderen. Wat kwam ik toen prachtigefeiten tegen! Ik begon te begrijpen waarom zeer veel mensen de is-lam aanvaardden door afstand te nemen van de religie die henwerd ingeprent toen ze kind waren. Want de eerste betekenis vande islam was dat de mens en zijn wereld uit een zuiver geloof in Al-lah de Verhevene en gelukzaligheid bestond, en de tweede beteke-nis was dat hij zich volledig overgeeft aan Allah en Zijn gebodengehoorzaamd. De zaken die hierover in de edele Koran staan ge-

– 309 –

schreven, zal ik hieronder proberen te citeren. Hoewel deze woor-den van de fantastische harmonie van het Arabische origineel zijnontbeerd, hebben ze alsnog een zeer grote aantrekkingskracht opde mens.

In de 27e en navolgende verzen van soera al-Fajr wordt ver-meld [interpretatie van de betekenis]: “O ziel die zich bevindt inrust! Keer terug naar jouw Allah, jij tevreden met Hem en Hij te-vreden met jou! Treed toe tot Mijn [rechtschapen (sâlih)] diena-ren en betreed Mijn Paradijs!”

Alleen deze uitdrukking al volstaat om aan te tonen dat de is-lam een onberispelijke, oprechte en ware religie is van Allah, dieniet is verwikkeld in bijgelovigheden zoals het christendom en deandere religies.

In tegenstelling tot de geloofsovertuiging van de christenenwaarin wordt gesteld dat de mensen als zondaren worden geborenen dat een pasgeboren baby zelfs de zonden draagt van degenendie voor hem kwamen, staat in het 164e vers van soera An’âm inde edele Koran het volgende vermeld [interpretatie van de bete-kenis]: “Wat eenieder verwerft, is voor zichzelf, niemand draagt delast [zonden] van een ander.” En in het 42e vers van soera al-A’râfstaat vermeld [interpretatie van de betekenis]: “Wij belasten demens enkel met dat wat hij kan dragen.” Wanneer de mens ditleest, ervaart hij in zijn hart dat dit het Woord is van Allah en ge-looft hij met alle liefde in de islam. Dit is wat ik heb gedaan, de al-ler juiste religie van Allah de Verhevene, de islam, heb ik gekozenen ben met alle liefde moslim geworden.

35

DEVIS WARRINGTON(Oostenrijker)

Hoe de zachte en warme hand van de lente na een strenge win-ter de koude aardlaag streelt, zo heeft de islam ook mij beïnvloed.Het heeft mijn hart verwarmd en mij gekleed met een nieuw enprachtig kledingstuk van kennis. Wat zijn de zaken die de islamonderwijst toch prachtig, correct en logisch! Wat duidelijk, watjuist en mooi is de uitspraak: “Allah de Verhevene is enig en Mu-hammad (vrede zij met hem) is Zijn Gezant”! Dit lijkt toch niet opde onbegrijpelijke ‘Vader, Zoon en Heilige Geest’-overtuiging vande christenen waarin het geloven onmogelijk is? Naast de geloofs-overtuigingen van de christenen die de mens verontrusten, hem af-

– 310 –

schrikken en hem tevens nooit bevredigen, trekt dit eenvoudige enlogische geloof de mens aan tot zichzelf. De islam is een onveran-derde goddelijke religie. Hoewel er eeuwen zijn verstreken, komthet zowel vandaag als morgen alle materiële en spirituele behoef-ten van de mens tegemoet. Bijvoorbeeld, dat de mensen gelijk aanelkaar zijn en dat voor Allah de Verhevene er geen verschil onderhen bestaat in rang of positie, verklaart de islam op een vrij duide-lijke wijze en past dit ook toe in het leven op de wereld. In de chris-telijke kerken, waarin deze zelfde beginselen worden geclaimd,zijn er vele geestelijken onder wie pausen, aartsbisschoppen, bis-schoppen en nog vele anderen die qua rang verschillen van elkaar.Zij komen tussen een dienaar en Allah de Verhevene en misbrui-ken de Naam van Allah de Verhevene voor hun eigen persoonlijkebelangen. In de islam kan echter niemand tussen een dienaar enAllah de Verhevene komen. Allah de Verhevene heeft Zijn gebo-den middels de edele Koran aan zijn dienaren verkondigd. Hier-onder zal ik het hebben over een gebod van Allah de Verhevene.Dit is een voorbeeld. Dit voorbeeld toont hoe eenvoudig en duide-lijk en hoe prachtig de geboden zijn:

In het 267e vers van soera al-Baqara staat vermeld [interpreta-tie van de betekenis]: “O zij die geloven! Geef van de goede zakendie jullie op een correcte, toegestane manier verworven hebben envan de gewassen en vruchten die Wij voor jullie uit de aarde heb-ben voortgebracht. Geef niet van wat slecht is, waarvan jullie nietkunnen nemen uit walging. Weet, dat Allah de Verhevene tot nietsbehoeftig is en Hij degene is wie algehele lofprijzing waard is.”Naarmate ik deze diepe en prachtige geboden van de edele Koranlas en leerde, kwam mijn ziel tot verlichting en werd ik met alleliefde moslim.

36

Mevrouw CECILLA CANNOLY [RASHÎDA](Oostenrijkse)

Waarom ben ik moslima geworden?Ik kan jullie met alle oprechtheid vertellen, dat ik moslima was

geworden zonder dat ik het in de gaten had. Ik had namelijk geengreintje vertrouwen meer in het christendom, waaraan ik sindsjongs af aan was verbonden, en ik begon koudbloedig te wordentegenover het christendom. Ik wilde, wat religie betreft, veel din-gen weten en begrijpen. Ik was geen voorstander van het blinde-

– 311 –

lings geloven in de geloofsleerstellingen die mij aangeleerd pro-beerden te worden. Waarom hadden we drie goden? Waarom wa-ren we allemaal als zondaren naar de wereld gekomen en warenwe gedwongen tot boetedoening? Waarom smeekten we enkelmiddels priesters tot Allah de Verhevene? Wat voor betekenishadden de verschillende tekens die ons werden getoond en de ver-schillende wonderen die ons werden verteld? Wanneer ik dit vroegaan de priesters die lesgaven, werden ze boos en zeiden ze: “Hetbevragen van de essentie van de dingen die de kerk jou leert, isniet aan jou. Deze zijn geheim. Jij bent enkel verantwoordelijk omte geloven”, maar hier kon ik ook niet met mijn verstand bij. Hoekan men geloven in iets wat hij niet begrijpt, waarvan hij de essen-tie niet weet? In die tijd durfde ik echter niet mijn gedachten open-lijk uit te spreken. Ik ben er zeker van, dat zeer veel mensen diezich christen noemen, precies denken zoals ik en merendeels nietgeloven in de religieuze kennis die hen is meegegeven, maar ookbang zijn om dit openbaar te maken.

Uiteindelijk toen ik ouder werd, nam ik afstand van de christe-lijke kerk die mij beval drie goden te aanbidden en begon ik tezoeken met de gedachte: zou er een andere religie bestaan die hetaanbidden van een enige God leert? Want mijn gehele geweten engeestelijke gesteldheid liet weten dat er maar één God kan be-staan. Wanneer ik daarna om me heen keek, toonden gebeurtenis-sen mij hoe betekenisloos die onbegrijpelijke wonderbaarlijkhe-den waren die de priesters ons probeerden te leren en die vreemdeverhalen die ze beweerden zelf meegemaakt te hebben. Toondealles op de wereld, de mensen, dieren, bossen, bergen, zeeën, bo-men en bloemen niet aan dat deze door een grote Schepper zijngeschapen? Was een pasgeboren baby geen wonder? De kerkdaarentegen probeerde ons in te prenten dat iedere nieuwgebore-ne een met zonden omgeven ellendeling is. Nee, dit kon niet waarzijn. Dit was een leugen. Ieder geboren kind is een zondeloze die-naar, een schepsel van Allah de Verhevene. Het is een wonder, enik geloofde alleen in een enige God en in de wonderen die Hijschiep.

Niets op de wereld was vol met zonden, vuil of lelijk. Terwijl ikzo dacht, kwam mijn dochter op een dag met een boek thuis datwas geschreven over de islam. Moeder-dochter samen zittend, la-zen we dit boek met grote aandacht. Allemachtig, dit boek be-schreef precies zoals wij dachten. De islam vermeldt dat er maaréén God bestaat en maakt bekend dat de mensen als onschuldigewezens ter wereld komen. Tot die tijd wist ik helemaal niets over

– 312 –

de islam. Op school was de islam een onderwerp van bespotting.Ons werd geleerd dat deze religie vals, absurd en sussend is en datde moslims naar de Hel zullen gaan. Na het lezen van dit boek,verzonk ik in gedachten. Om nog wat meer kennis te verwervenover de islam, zocht ik contact met de moslims in mijn stad. Demoslims die ik trof, openden mijn ogen. Ze gaven zulke logischeantwoorden op de vragen die ik stelde, dat ik nu begon te gelovendat deze religie niet een verzonnen religie is zoals onze priestersbeweerden, maar de ware religie van Allah de Verhevene. Na sa-men met mijn dochter ook nog vele andere werken gelezen te heb-ben die waren geschreven over de islam, werden we volledig gelo-vend in zijn verhevenheid en correctheid samen moslima. Ik namde naam ‘Rashîda’ en mijn dochter de naam ‘Mahmûda’.

Komend op de tweede vraag die jullie mij stelden, dus de vraag:“Wat bevalt u het meest in de islam?”, daarop zal ik dit antwoordgeven:

Dat wat mij het meest bevalt in de islam, zijn de smeekbeden.Want bij de christenen worden smeekbeden gedaan om middelsJezus aan God te vragen naar wereldse voordelen, zoals rijkdom,positie, reputatie, etc. Maar wanneer moslims smeekbeden ver-richten, uiten zij hun dankbaarheid aan Allah de Verhevene enweten ze, zolang ze hun religie en de geboden van Allah de Ver-hevene in acht nemen, dat Allah de Verhevene hen alles zal gevenwaartoe ze behoeftig zijn, zonder dat ze erom vragen.

37

MUHAMMAD ASAD LEOPOLD WEISS(Oostenrijker)

Weiss, die in 1318 n.h. [1900 n.Chr.] in de stad Lwow in Oos-tenrijk [nu in hedendaags Polen] werd geboren, bezocht op 22-ja-rige leeftijd de Arabische landen als verslaggever, hij vertelde deislam te hebben aanvaard doordat hij de islam bewonderde, daar-na bezocht hij alle islamitische landen waaronder ook India en Af-ghanistan, en publiceerde hij zijn impressies in de ‘FrankfurterZeitung’, één van de grootste kranten ter wereld. Weiss, die vooreen bepaalde tijd de publicatie directeur was van de FrankfurterZeiting, ging na de onafhankelijkheid van Pakistan als adviseurvan deze regering naar Pakistan voor de oprichting van een religi-eus onderwijsprogramma en werd daarna ter vertegenwoordigingvan Pakistan naar het centrum van de Verenigde Naties gestuurd.

– 313 –

Hijzelf heeft twee werken onder de titels ‘Islam op het Kruispunt’en ‘De Weg naar Mekka’. Hij heeft tevens een nieuwe Engelsevertaling van de edele Koran geschreven. Het feit dat deze per-soon, die geen weet had van de islamitische wetenschappen, eentafsîr (exegese, verklaring van de edele Koran) poogde te schrij-ven, maakt duidelijk dat hij niet tot de de ahl al-soenna behoort entoont aan dat zijn tafsîr en andere teksten schadelijk zijn. Wahha-bieten en andere personen die geen rechtsschool volgen prijzendeze onwetende, afgedwaalde man en representeren hem als is-lamgeleerde.

De kranten waarvoor ik als verslaggever en columnist werkte,zonden mij in het jaar 1340 n.h. [1922 n.Chr.] naar Azië en Afrikaonder de naam ‘speciale correspondent’. In het begin was mijncontact met de moslims zoals het contact tussen een willekeurigevreemde met een andere vreemde. Maar na een lang verblijf in is-lamitische landen en ik de moslims meer leerde kennen, begon ikte zien dat zij een totaal andere kijk dan de Europeanen haddenop de wereld en de gebeurtenissen die zich voordoen in de wereld.Dat zij zeer statig en koudbloedig naar de gebeurtenissen kekenen dat zij, laat ik toegeven, op een veel humanere manier nadach-ten dan wij, begon mijn interesse te wekken. Ik kwam uit eenstreng katholiek gezin. Gedurende mijn gehele kindertijd werd mijingeprent dat de moslims ongelovig zijn en ze de duivel aanbidden.Toen ik met moslims in contact kwam, zag ik dat deze beweringendie tegen mij werden gezegd niet waar waren en besloot ik de is-lam te bestuderen. Hiervoor had ik erg veel boeken aangeschaft.Toen ik deze zorgvuldig begon te bestuderen, zag ik vol verbazingwat voor een zuivere en wat voor een waardevolle religie dit is.Echter, het gedrag van sommige moslims met wie ik in contactkwam, kwam niet overeen met de islamitische principes die ik hadgelezen. Bovenal verkondigt de islam reinheid, openhartigheid,broederschap, barmhartigheid, loyaliteit, vrede en gelukzaligheid,het verwerpt de geloofsovertuiging dat ‘de mensen altijd zondigzijn’ waarin wij als christenen geloven en vermeldt in tegenstellinghiervan: “Geniet van het leven, op voorwaarde dat jullie niemandkwaad doen en geen zonden begaan.” Ik kwam echter ook slechteen bedrieglijke moslims tegen die deze voorschriften niet navolg-den. Om deze zaak nog beter te begrijpen, als doel om ervaring opte doen, deed ik alsof ik een moslim was en begon ik de islamiti-sche wereld te bestuderen door de beginselen te volgen die ik in deboeken had gelezen. Ik kwam tot de constatering dat de aller-grootste reden waardoor de islamitische wereld steeds meer be-

– 314 –

schadigde, verzwakte en haast op instorten stond, het feit was datde moslims steeds meer onverschillig werden tegenover hun reli-gie. Zolang de moslims volwaardige moslims waren, stegen zij als-maar, en wanneer zij de islam begonnen los te laten, zakten zijnaar beneden. Echter, wat een land, een volk, een gemeenschapnodig heeft om te stijgen en te vorderen, is aanwezig in de islam.Het bevat alle principes van beschaving. De islam is zowel erg we-tenschappelijk als erg praktisch. De grondslagen die het heeft ge-vestigd, zijn volkomen logisch en begrijpbaar voor iedereen; hetzijn voorschriften waarin zich geen enkel element bevindt die instrijd is met de kennis, wetenschap of de menselijke natuur. Hetbevat niets dat onnodig is. Vreemde [onbegrijpelijke] passages,misleidingen en kwesties van bijgeloof [mystiek] die onverenig-baar zijn met de logica, die in de andere religieuze boeken zijn te-rug te vinden, bestaan niet in de islam. Deze kwesties heb ik metalle moslims besproken en wees hen terecht door te zeggen:“Waarom hechten jullie je niet nog meer aan jullie prachtige reli-gie, waarom houden jullie je het niet met beide handen vast?”Toen ik uiteindelijk in het jaar 1344 n.h. [1926 n.Chr.] met een gou-verneur in Afghanistan over deze kwesties sprak, zei hij tegen mij:“U bent moslim geworden terwijl u het niet in de gaten heeft. Im-mers, enkel een ware moslim verdedigt de islam zoals u doet.” Ikwerd getroffen door deze woorden van de gouverneur en er gingbij mij een lichtje op. Toen ik naar huis terugkeerde, verzonk ikdiep in gedachten en zei tegen mezelf: “Inderdaad, ik ben nu mos-lim geworden.” Ik sprak direct de kalimat al-shahâda (geloofsbe-lijdenis) uit. Sinds die dag ben ik moslim.

Jullie vragen mij: “Wat heeft u het meest aangetrokken in de is-lam?” Hierop kan ik geen antwoord geven. Immers, de islam is inzijn geheel mijn hart binnengedrongen en heeft mijn hart omge-ven. Om deze reden is er niet iets dat mij apart heeft geraakt. In deislam heb ik alles gevonden wat ik niet had kunnen vinden in hetchristendom. Ik kan niet zeggen tot welk voorschrift of beginsel inde islam ik me het meest aangetrokken voel. Ik bewonder name-lijk ieder voorschrift en elk beginsel ervan. De islam is een prach-tig monument. Het is onmogelijk om ook maar één onderdeel er-van te scheiden. Alle onderdelen zijn in een bepaalde orde aan el-kaar vastgeklemd en vastgenageld. Tussen de onderdelen bestaater een fantastische harmonie. Het heeft geen enkele tekortko-ming. Alles is op zijn plaats. Misschien is deze zeer prijzenswaardi-ge orde een motief die mij aan de islam verbindt. Nee, hetgeen datmij aan de islam verbindt, is de liefde die ik daarvoor voel. Zoals

– 315 –

jullie weten, bestaat liefde uit vele dingen: begeerte, eenzaamheid,ambitie, hogerop komen, het enthousiasme om te stijgen en voor-uit te gaan, onze zwaktes die zijn vermengd met onze kracht enmacht, de behoefte aan een helper die helpt en beschermt, en der-gelijke. Ik heb dus met heel mijn hart en al mijn liefde de islamomarmd en de islam heeft zich in mijn hart gevestigd op een ma-nier om het nooit meer te verlaten.

38

Dr. ‘UMAR ROLF FREIHERR VON EHRENFELS(Oostenrijker)

Rolf Freiherr (baron) von Ehrenfels was de enige zoon vanprof. dr. Baron Christian Ehrenfels, die over de hele wereld als deoprichter van de gestaltpsychologie wordt erkend. Hij behoordetot een beroemde familie. Al toen hij nog een klein kind was, be-gon hij een grote interesse te ontwikkelen voor het Oosten en be-gon hij de islam te onderzoeken. Zijn zus Imma von Bodmesrhofvertelt dit enthousiasme van haar broertje uitgebreid in een werkvan haar dat in 1372 n.h. [1953 n.Chr.] in Lahore werd gepubli-ceerd. Rolf bezocht op jonge leeftijd Turkije, Albanië, Grieken-land en Joegoslavië, had contact met moslims en hoewel hij chris-ten was, nam hij deel aan aanbidding in moskeeën. Uiteindelijkleidde deze nabijheid die hij jegens de islam ervoer ertoe dat hij inhet jaar 1345 n.h. [1927 n.Chr.] de islam aanvaardde; hij koos denaam ‘Umar voor zichzelf. In het jaar 1350 n.h. [1932 n.Chr.] be-zocht hij ook India en publiceerde hij een boek onder de naam‘De positie van de vrouw in de islam’. Toen de Duitsers tijdens deTweede Wereldoorlog Oostenrijk bezetten, vluchtte Rolf naar In-dia. Met de hulp van Akbar Haydar, die hem ontving, voerde hijantropologische onderzoeken uit in Assam en hij werd in 1368 n.h.[1949 n.Chr.] benoemd tot hoogleraar antropologie aan de Uni-versiteit van Madras en werd met een gouden medaille bekroonddoor de ‘Royal Aslotic Society’ dat lag in Bengalen. Zijn boekenwerden ook naar het Urdu vertaald en gedrukt.

Jullie vragen mij waarom ik moslim ben geworden. De kwestiesdie mij tot moslim hebben gemaakt en die mij hebben duidelijk ge-maakt dat dit de ware religie is, heb ik hieronder gerangschikt:

1) De islam omvat de goede onderdelen van alle religies die weop de wereld kennen. Alle religies willen dat de mensen in vredeen rust leven. Maar geen enkele religie heeft dit op zo een manier

– 316 –

kunnen verklaren als in de islam. Geen enkele religie heeft dezemate van liefde tegenover zijn Schepper en broeders en zusters inde religie kunnen inboezemen zoals de islam.

2) De islam beveelt een volledige overgave aan Allah de Ver-hevene in vrede en rust.

3) Wanneer de geschiedenis wordt bestudeerd, wordt vanzelfduidelijk dat de islam daadwerkelijk de allerlaatste geopenbaardeware religie is en dat er geen andere religie meer zal komen.

4) Muhammad (vrede zij met hem) heeft de islam verkondigden is de laatste der profeten.

5) Een persoon die de islam aanvaardt, zal welzeker zijn voor-malige religie verlaten hebben. Dit verlaat is echter niet zo grootals wordt gedacht. In alle geopenbaarde religies zijn de geloofsfun-damenten hetzelfde. De edele Koran aanvaardt de voorgaande ge-openbaarde religies. Echter, het verbetert de valse geloofsovertui-gingen die later in deze religies werden vermengd, het manifes-teert de ware religie van ‘Îsâ (vrede zij met hem) en verkondigt datMuhammad (vrede zij met hem) de laatste Profeet is en dat er nahem geen andere profeet zal komen. Met andere woorden, de is-lam is de ware en volmaakte vorm van de andere religies. De men-sen zijn wegens verschillende interesses en passies vijandig tegen-over elkaar geworden. Er waren altijd personen die hoopten hunvoordeel uit deze situatie te halen, die de religies vijandig tegen-over elkaar probeerden op te stellen, en die de religies, die in we-zen dienen tot het kennen van Allah de Verhevene, begonnen temisbruiken als een middel in wereldse zaken. Indien men echteroplet, wordt duidelijk dat de islam de andere geopenbaarde reli-gies aanvaardt, maar de door de mens gemaakte en mettertijd ont-stane fouten heeft gecorrigeerd. De islam aanvaarden, betekent degeestelijke en materiële hulp bieden die alle mensen, man envrouw, nodig hebben.

6) Het idee van broederschap tussen mensen, is in geen enkelereligie vermeld als de manier waarop dat is gedaan in de islam. Ie-dereen die moslim is, ongeacht tot welk ras, welk volk, welke kleurof tot welke taal iemand behoort, is elkaars broeder in de religie.Wat hun politieke gedachten ook zijn, ze zijn broeders van elkaar.Deze prachtige zaak is in geen enkele religie te vinden.

7) De islam is een religie die op de wereld ook vrouwen groterechten toekent. De islam heeft de vrouw de grootste positie toe-gewezen. Onze Profeet Muhammad (vrede zij met hem) zei: “HetParadijs ligt onder de voeten van moeders.”

– 317 –

De islam respecteert de creaties die zijn gemaakt door degenendie tot de andere religies behoren en heeft deze niet zoals barba-ren vernield. Toen in Istanbul de Fatih-moskee en Sultan Ahmed-moskee (“Blauwe Moskee”) werden gebouwd, voelde men zichvrij om bepaalde delen van de Hagia Sophia als model te nemen.Moslims hebben door de gehele geschiedenis de grootste recht-vaardigheid en barmhartigheid tegenover de aanhangers van deandere religies getoond.

Dus vanwege dit allemaal heb ik de islam als religie voor me-zelf gekozen.

39

ISMÂ’ÎL WIESLEW ZEJILERSKY(Pool)

In het jaar 1900 werd ik in de stad Krakau in Polen geboren.Mijn familie is een bekende familie waarvan de naam is opgeno-men in de Poolse geschiedenis. Mijn vader was een pure atheïst[ongelovige]. Maar ondanks dit stond hij toe dat zijn kinderen ka-tholiek werden opgevoed. In Polen waren er veel katholieken.Doordat mijn moeder ook streng katholiek was, wilde ze dat wijook als katholiek zouden opgroeien. Ik had een groot respect voorreligie. Ik geloofde dat religie de belangrijkste wegwijzer was inzowel het leven van het individu als dat van de samenleving.

Onze familie had regelmatig contact met buitenlanders. Mijnvader had in zijn jeugd veel gereisd en erg veel buitenlandse vrien-den gemaakt. Hierdoor koesterden wij een respect voor andererassen, beschavingen en religies. Wij onderscheiden niemand vanelkaar en hadden voor ieder volk, ieder ras, kortom voor iedermens respect. Ik beschouwde mezelf niet als Pool, maar als we-reldburger.

De gedachten van mijn familie omtrent wereldse zaken warenvolledig gegrond op het idee van ‘de middenweg volgen’. Hoewelmijn vader afstamt van een aristocratische [bevoorrechte] klassewaarin niets doen de gewoonte is, hield hij helemaal niet van lui-heid en werkeloosheid en adviseerde hij dat iedereen zeker eenbezigheid zou moeten hebben. Hij was volledig tegen een dicta-tuur. Maar hij accepteerde ook absoluut geen sociale revolutie diede gevestigde orde op de wereld zou verstoren. Hij had een grootrespect voor de gewoontes die afstammen uit de vroegere tijd. Hijwilde niet dat deze veranderd zouden worden. Kort gezegd, mijn

– 318 –

vader was een gemoderniseerde ridder van de Middeleeuwen diezich vasthield aan de middenweg. De vrije opvoeding die ik vanmijn vader had gekregen, had mij tot een onderzoeker gemaakt; ikwas begonnen met het onderzoeken van sociale kwesties. In dewereld waren er vele sociale, politieke en economische problemendie opgelost moesten worden. Wat moest er gedaan worden omdeze op te lossen en het juiste pad te vinden? Ik zag dat de mensenin deze zaken in twee fronten waren verdeeld die ver van elkaarwaren verwijderd. Aan de ene kant het kapitalisme, aan de anderekant het communisme. Aan de ene kant onderdrukking en terreur,aan de andere kant complete anarchie. Maar zodat mensen in vre-de en rust kunnen leven, was het noodzakelijk dat deze twee fron-ten tot een overeenstemming zouden komen en een middenwegzouden vinden. Mijns inziens moet de menselijke samenleving opeen grondslag gegrond zijn die vrij, maar gedisciplineerd is, en diepast bij de huidige levensomstandigheden, maar ook de oude ge-woontes respecteert. Het was vrij natuurlijk dat een persoon zoalsik, die volgens het principe ‘precies de middenweg volgen’ is opge-voed, op deze manier nadacht. Zij noemden ons ‘progressieve tra-ditionalisten’.

Toen ik zestien jaar werd, begon ik te denken of het katholicis-me deze grondslag niet zou kunnen vormen. Hiervoor bestudeer-de ik het katholicisme van dichterbij. Toen zag ik dat ik bepaaldegeloofsovertuigingen, die mij werden ingeprent in de kerk, maarniet met mijn verstand kon accepteren. De kwestie rondom deDrie-eenheid stond hierbij bovenaan. Vervolgens het geloof in deHeilige Mis [het geloof dat het vlees van Jezus verandert in brooden zijn bloed in wijn], de verplichting om per se een priester als tus-senpersoon aan te stellen wanneer men smeekbeden verricht totGod, de bewering dat de paus – die net zoals wij een mens is – on-feilbaar is, dus dat hem een soort goddelijkheid wordt toegekend,dat tekens, afbeeldingen en standbeelden worden aanbeden zoalsdat door primitieve mensen werd gedaan, en dat bepaalde vreem-de handelingen worden verrichten, brachten mij langzaamaan tothet koesteren van haat tegenover het christendom. Laat staan datdeze religie de mensheid van rampen bevrijdt, ik begon te denkendat het een vals geloof was die ongegrond is en geen enkele waar-de heeft. Ik was nu volkomen onverschillig tegenover religie.

Na de Tweede Wereldoorlog ervoer ik in mezelf weer de be-hoefte om in een religie te geloven. Ik besefte dat de mensheidnooit zonder religie kan blijven. De ziel van de mens is behoeftigaan religie. Religie is de grootste wegwijzer en de diepste bron van

– 319 –

troost. Een ongelovig persoon is gedoemd tot ondergang. Hetgrootste kwaad komt de mensen toe wegens ongeloof. Een volle-dig en perfect gemeenschapsleven kunnen leiden, dat mensen metelkaar verbonden raken en het juiste pad volgen, is enkel mogelijkmiddels religie. Ik besefte ook, dat een ontwikkeld persoon vandeze tijd niet een religie kan aanvaarden die niet aansluit bij dehuidige levensomstandigheden en bij het niveau dat kennis van-daag heeft bereikt, die enkel bestaat uit een aantal vreemde ideeënen niet strookt met het gezonde verstand. Dit was het geval bij hetchristendom. Benieuwd naar hoe de andere religies zouden zijn,besloot ik om alle religies op de wereld te onderzoeken. Het geloofvan de Amerikaanse quakers, de unitariërs en zelfs die van de ba-há’ís had ik onderzocht. Maar geen enkele van deze had mij volle-dig bevredigd.

Uiteindelijk ontdekte ik de islam. Ik kreeg een boek met de ti-tel ‘Islamo Esperantiste Rigardata’ tot mijn beschikking dat wasgeschreven in het Esperanto. Dit boek was gepubliceerd door deBritse moslim Ismâ’îl Colin Evans. Dit boek is de wegwijzer ge-weest die mij in het jaar 1949 tot de islam heeft geleid. Ik las hetboek. Ik deed een beroep op de organisatie ‘Dâr al-tablîgh al-is-lâm’ in Caïro en ik vroeg hen informatie over de islam. Een boekmet de titel ‘Islamo Chies Religio’ dat van daar naar mij werd ge-stuurd, dat weer was geschreven in het Esperanto, had mijn geloofvervolledigd en ik werd moslim.

De islam geeft een volledig antwoord op mijn gedachten, ver-langens en verwachtingen die ik al sinds kind af aan heb. In de is-lam is er zowel vrijheid als discipline. Naast dat de islam onze ver-plichtingen tegenover Allah de Verhevene opnoemt, vermeldt hetook de zaken die noodzakelijk zijn om op de wereld in vrede enrust te leven. De islam kent alle mensen, zelfs ieder levend schep-sel, rechten toe. Op het gebied van sociale kwesties heeft de islamde belangrijkste problemen op de allerbeste manier opgelost. Alssocioloog bewonder ik de grootsheid en perfectheid van de ‘ar-menbelasting’ en ‘bedevaart’ verplichtingen in de islam. Dat eenpersoon die een groter deel van de wereldse goederen heeft gekre-gen een bepaald deel van zijn bezittingen aan de armen schenkt[armenbelasting] en dat alle moslims – de rijken, armen, degenenmet een hoge rang, degenen met een lage rang, de ouderen, jonge-ren, handelaren, winkeliers en soldaten – zij aan zij aanbiddingverrichten tot Allah de Verhevene door bijeen te komen en elkaarkennen [het gebed in gemeenschap en de bedevaart], tonen aandat de hoge doeleinden die de sociale wetenschappen vandaag wil-

– 320 –

len bereiken, maar steeds niet kunnen bereiken, al lang zijn be-reikt door de islam. Hierdoor heeft de islam de meest perfectemiddenweg getoond tussen het kapitalisme en communisme enheeft gezorgd voor de zaken waarnaar alle mensen verlangen. Deislam is een fantastische religie die alle mensen op de wereld, on-geacht hun ras, nationaliteit, sociale klasse, huidskleur of taal, bij-een kan brengen, die hen dezelfde rechten toekent, die het verschilin rijkdom en sociale hulp regelt, en die ook zorgt voor materiëleen geestelijke discipline door hen godsvrees in te boezemen. Zelfspolygamie [met andere woorden ta’addud al-zawjât, het huwenmet meerdere vrouwen], dat wordt bekritiseerd in de islam, is eenomstandigheid die is vermeld aan de hand van de biologische be-hoefte van de mensen en is een eerlijkere bepaling dan de hypo-criete monogamie [huwen met één vrouw] van de katholieken diein werkelijkheid niet met één vrouw leven.

Ten slotte uit ik mijn dank en lof aan Allah de Verhevene om-dat Hij mij het rechte pad heeft getoond en mij heeft geleid tot hetware pad dat leidt tot Zijn tevredenheid.

40

MU’MIN ABDUR RAZZAQUE SELLIAH(Sri Lankaan = Singalees)

Ooit was ik een grote vijand van de islam. Het was namelijk zodat al mijn familieleden en al mijn kennissen mij vertelden dat deislam een onzinnige, verzonnen religie is die men regelrecht tot deHel zal leiden en zij weigerden mij te praten met moslims. Duswanneer ik moslims zag, vluchtte ik meteen en vervloekte ik henachter hun rug om. Als ik toendertijd in mijn droom had gezien datik op een dag deze religie nader zou onderzoeken, het zou bewon-deren en de islam zou aanvaarden, zou ik ongetwijfeld er een on-heilspellend gevoel over gehad hebben.

Waarom ben ik moslim geworden? Het antwoord dat ik hieropzal geven, is zeer kort. De grootste verdienste in de islam die mijtot zichzelf heeft getrokken, is het feit dat deze religie een zeereenvoudige, zuivere en vrij logische religie is, die met gemak dooriedereen begrepen kan worden en daarnaast zeer diepzinnigeraadgevingen en wijsheden bevat. Zodra ik begon met het onder-zoeken van de islam maakte het een grote indruk op me en ik be-sefte dat ik het meteen zou aanvaarden.

Ik heb een christelijke opvoeding gehad. Ik dacht dat er geen

– 321 –

waardevoller religieus boek bestond dan de Bijbel die mij was ge-geven. Maar toen ik de edele Koran begon te lezen, zag ik met ver-bazing dat dit Boek vele malen superieurder was aan de Bijbel dieik had en dat het mij vele prachtige dingen leerde die de Bijbel mijniet had geleerd. In het christendom waren er vele legendes envreemde geloofsleerstellingen die niet te rijmen zijn met het ge-zonde verstand. De edele Koran verwierp dit allemaal; het leerdede mensen principes die zij zouden begrijpen en in elk opzicht zou-den waarachten. Langzamerhand begon de Bijbel zijn waarde inmijn ogen te verliezen. Ik had me nu met beide handen vastge-klampt aan de edele Koran. Alles wat ik daarin las, begreep ik,waardeerde ik en bewonderde ik. Dit betekende dat de ware reli-gie de islam was. Toen ik dit realiseerde, besloot ik de islam te ac-cepteren en bereikte ik de religie van vrede en liefde door te gelo-ven in de islam.

De kwestie in de islam die ik het meest bewonder en die mijmet kracht tot zichzelf heeft getrokken, is dat moslims elkaar alsbroeders beschouwen. Zonder verschil in huidskleur, ras, beroep,nationaliteit of land beschouwen alle moslims op de wereld elkaarals broeders, ze hebben elkaar lief en zien het als een verhevenplicht om het goede voor elkaar te doen en elkaar te helpen. Hetvoorschrift “Uw zult uw naaste liefhebben als uzelf” in de Bijbel isenkel onder de moslims terug te vinden. In geen enkele van de an-dere religies is dit terug te vinden. De broederschap in de islam isniet een verbondenheid die slechts bij woorden blijft. Altijd enoveral staan moslims over de hele wereld hand in hand en schietenze elkaar te hulp, of ze elkaar nou wel of niet kennen.

De tweede kwestie die ik waardeer in de islam, is dat er in dezereligie geen enkel bijgeloof of een onbegrijpelijke kwestie bestaat.De regelgeving van de islam is logisch, praktisch, rationeel en mo-dern. De islam erkent een enige Schepper. Het woord ‘HeiligeGeest’ (Rûh al-Quds) komt voor in de edele Koran. Dit wijst ech-ter op de heiligheid van Allah de Verhevene of op de Jabrâîl ge-naamde engel. Het is geen aparte godheid. De regelgeving van deislam, dus de geboden en verboden, is uiterst eenvoudig, logisch enin alle opzichten passend bij de meest moderne leefwijze. De enigeware religie die de hele wereld kan aanvaarden, is de islam.

OPMERKING: Het woord ‘Rûh al-Quds’ komt in een aantalsoera’s van de edele Koran voor. In de tafsîr-boeken staat geschre-ven dat dit verschillende betekenissen heeft aan de hand van inwelke context het staat geschreven. Kort gezegd heeft het de vol-gende betekenissen: de Jabrâîl genaamde engel; de levengevende,

– 322 –

beschermende Attributen van Allah de Verhevene; de ziel van ‘Îsâ(Jezus) (vrede zij met hem); en het Evangelie. De betekenis vanhet woord is ‘reine ziel’.

41

FAROUK B. KARAI(Zanzibari)

De islam heb ik aanvaard wegens mijn bewondering voor degrote Profeet Muhammad (vrede zij met hem). Ik had erg veelmoslim vrienden in Zanzibar. Zij vertelden prachtige dingen overde islam. De boeken over de islam die zij mij gaven, las ik stiekemvan mijn familieleden. Uiteindelijk in het jaar 1940 besloot ik kos-te wat het kost moslim te worden. Ondanks het aandringen vanmijn familie en de druk van de priesters van het parsisme waar iktot die tijd behoorde, werd ik moslim. Ik zal niet uitgebreid vertel-len wat ik allemaal heb meegemaakt en met wat voor moeilijkhe-den ik te maken heb gekregen hierdoor. Mijn familie zette onbe-grijpelijke maatregelen in om mijn geloof te ontnemen. Zij haddenmij veel gekweld. Maar na eenmaal tot de waarheid te zijn geko-men, bood ik weerstand tegen elke soort bedreiging en omarmdeik krachtig mijn ware religie. Nu houd ik zielsveel van de enige Al-lah en Zijn laatste Profeet Muhammad (vrede zij met hem).

Net als de Rots van Gibraltar bood ik weerstand tegen iederesoort moeilijkheid die mijn familie veroorzaakte. Mijn overtuiging“Ik bevind me op het pad dat Allah de Verhevene beveelt. Allahde Verhevene weet het beste van alles en zal mij beschermen” gafmij kracht en moed terwijl ik met deze moeilijkheden te kampenhad.

In Gujarat vond ik de mogelijkheid om de edele Koran te lezenen te onderzoeken. Hoe meer ik de edele Koran las, des te meerik er volledig aan verbonden raakte. Ik geloof met heel mijn hartdat geen enkele andere religie op de wereld de mensen het juistepad kan tonen. De edele Koran is een verheven boek dat de men-sen in eenvoud leven, broederschap, gelijkheid en menselijkheidleert en een leven in rust en vrede op de wereld en in het hierna-maals verleent. De islam, die dit Boek van Allah de Verheveneheeft gebracht dat de grootste wegwijzer is voor de mensen, zal totaan het einde van de wereld blijven voortbestaan.

– 323 –

42

MAHMÛD GUNNAR ERIKSON(Zweed)

Met dank en lof aan Allah de Verhevene begin ik aan mijnwoord. Ik getuig dat er geen andere aanbedene bestaat dan Allahde Verhevene en dat Muhammad (vrede zij met hem) Zijn dienaaren Gezant is.

Vijf jaar geleden sprak ik met moslims. Eén van mijn vriendenzei op een dag dat hij nieuwsgierig was naar de edele Koran en wasbegonnen met het lezen ervan. Tot aan die tijd wist ik niets overde edele Koran. Toen ik er achter kwam dat mijn vriend was be-gonnen met het lezen van de edele Koran besloot ik ook om deedele Koran te onderzoeken, om niet vernederd te worden naasthem, en ging ik naar de bibliotheek van onze stad om een Zweedsevertaling van de edele Koran te vinden. Daar vond ik zo een ver-taling en begon het te lezen. Een boek dat ik leende van de bibli-otheek kon ik slechts vijftien dagen bij me houden. De edele Ko-ran had echter zo een grote impact op mij gemaakt, dat vijftien da-gen niet voldoende waren. Een paar dagen nadat ik het boek hadteruggebracht, ging ik weer terug naar de bibliotheek en nam ikhet weer mee. Op deze manier, door het om de vijftien dagen terugte brengen en het na een paar dagen weer mee te nemen, had ikdeze vertaling van de edele Koran meerdere malen gelezen. Hoemeer ik de edele Koran las, des te meer ik het bewonderde en erinbegon te geloven dat de islam de ware religie is. In het jaar 1950,in de maand november, had ik besloten om moslim te worden.Maar ik wilde nog een beetje wachten om de ware betekenis vande islam te beheersen, om de islam dieper te doorgronden en ikwilde deze religie nog iets meer onderzoeken. Hiervoor ging iknaar de openbare bibliotheek in Stockholm en zocht ik naar wer-ken die waren geschreven over de islam. Onder deze werken vondik de vertaling van de edele Koran van Muhammad ‘Alî. Alhoewelik er later was achter gekomen dat Muhammad ‘Alî behoorde toteen verdorven sekte genaamd ‘qâdiyâniyya’ of ‘ahmadiyya’, had ikzelfs van de vertaling die deze incompetente persoon had geschre-ven enorm geprofiteerd. Ik had nu geen enkele twijfel meer ommoslim te worden. Dat ik met moslims begon te spreken, was opdat moment begonnen. Vanaf het jaar 1371 n.h. [1952 n.Chr.] namik samen met hen deel aan de daden van aanbidding. Als een grootgeluk vond ik in Stockholm een organisatie die door moslims wasopgericht. Ik maakte kennis met hen. Ook van hen had ik erg veel

– 324 –

dingen geleerd. Tijdens het Ramadanfeest in het jaar 1372 n.h.[1953 n.Chr.] ging ik naar het Verenigd Koninkrijk en werd ik opde eerste dag van het feest officieel moslim in de moskee van Wo-king.

Datgene wat mij het allermeeste aantrok in de islam, was datde islam een uiterst logische religie is. In de islam is er niets dat instrijd is met het gezonde verstand. De islam beveelt het geloven inde eenheid van Allah de Verhevene. Allah de Verhevene is deVergevingsgezinde en de meest Genadevolle. Elk ogenblik ver-leent Hij de mensen talloze gunsten en geschenken, zodat zij incomfort en rust kunnen leven.

Eén van de zaken waarvan ik het meest houd in de islam, is datde islam niet alleen de religie is van de Arabieren, maar de religievan alle mensen. Allah de Verhevene is de Heer van alle werelden.De joden daarentegen spreken in hun eigen heilige boek altijdover ‘De God van Israël’. Met andere woorden, ze wijzen Allah deVerhevene louter aan zichzelf toe.

Weer een ander punt waarvan ik houd in de islam, is dat dezereligie alle profeten (vrede en zegeningen zij met hen) aanvaardtdie tot nu toe zijn gekomen, hen allen eerbiedigt en degenen die inandere religies geloven met een groot mededogen behandelt. Eenmoslim kan overal waar het schoon is, op een veld, en zelfs in eenkerk het gebed verrichten. Een christen daarentegen komt zelfsniet in de buurt van een moskee.

Wat beschrijft de edele Koran toch prachtig dat de islam de al-lerbeste en allerlaatste religie is en dat Muhammad (vrede zij methem) de allerlaatste Profeet is:

In het 3e vers van soera al-Mâ’ida staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Vandaag heb Ik jullie religie vervolmaakt.Mijn zegeningen voor jullie heb Ik voltooid en als religie heb Ikvoor jullie de islam gekozen.”

In het 19e vers van soera Âli ‘Imrân staat vermeld [interpreta-tie van de betekenis]: “En weet zeker, dat bij Allah de Verhevenede religie de islam is.”

– 325 –

O Allah, wat is dit voor liefde, het verbrandt mijn lichaam en ziel?het plezier hiervan is anders, het wordt ervaren maar niet openbaar.Waar zou ik heen gaan, mijn Sultan verlatend,dit hart heeft U lief en het kan geen ander liefhebben, al zal het daarvoor sterven!

Niet iedereen wordt het verleend, de momenten in Uw aanwezigheid,het zijn eeuwige herinneringen, deze kostbare tijden.Degenen die Uw waarde, net als wij, een beetje begrijpen,zeggen, in deze tijd is er geen bevelhebber zoals U.

U heeft mijn hart veroverd, met een geheime sleutel,de opstanden van mijn ziel van begeerte zijn vanaf nu tevergeefs!Iedere nachtegaal wordt verliefd op zo een trouwe roos,wie beweert dat in hartje winter er geen warme lente kan zijn.

Elk van Uw Woorden is voor mijn hart een druppel van het levenswater,buiten U is er geen redding voor mijn ziel.O! De Enige in het universum op dit moment!voor ons zondaren is er geen grotere winst dan dit!

– 7 –

DE CONCLUSIE UIT DE VERKLARINGEN VANDEGENEN DIE DE ISLAM AANVAARDDEN

Uit de duidelijke en oprechte verklaringen – waarvan veel de-len gelijk aan elkaar zijn – van personen die de islam aanvaarddendoor hun eigen religie te veranderen, afkomstig van verschillenderassen, landen en beroepen, over waarom ze de islam aanvaard-den, komt het verschil en de superioriteit van onze religie in ver-gelijking tot de andere religies als volgt vanuit hun eigen mondnaar voren:

– De islam erkent één Schepper, één Aanbedene. De naam vandeze enige aanbedene is Allah de Verhevene. Het gezonde ver-stand van de mens geeft hem in dat er één God bestaat. Het con-cept van meer dan één aanbedene in andere religies kan een ver-standig persoon niet accepteren.

– De islam biedt de mensen niet alleen geestelijke informatie,maar vermeldt hen ook wat ze op de wereld dienen te doen enwijst hen de weg.

– Terwijl christenen beweren dat de mensen als zondaren wor-

– 326 –

den geboren en ze alleen voor boetedoening en om te lijden op dewereld zijn, zegt de islam dat de mensen zondeloos (ma’sûm) wor-den geboren, dat ieder kind de geliefde dienaar is van Allah deVerhevene, dat de mensen die toerekeningsvatbaar zijn en de pu-berteit hebben bereikt voor hun eigen volbrachte daden verant-woordelijk zijn, en ze overvloedig zullen profiteren van de gunstenin het hiernamaals zolang ze op het rechte pad blijven.

– De islam plaatst niemand tussen een dienaar en Allah de Ver-hevene voor het verrichten van aanbidding, smeekbeden en be-rouw. Er is hiervoor geen behoefte aan een priester.

– De islam stelt dat alle moslims elkaars broeder en zuster zijn,ongeacht hun ras, huidskleur, taal of land. In de islam is voor Allahde Verhevene iedereen aan elkaar gelijk. Tijdens het uitvoerenvan het gebed staat een moslim met de hoogste rang naast eenmoslim met de laagste rang, de meest rijke naast de meest arme,en een blanke moslim naast een zwarte moslim zij aan zij en knie-len ze gezamenlijk neer voor Allah de Verhevene.

– In de islam zijn de profeten (vrede zij met hen) mensen zoalswij. Zij zijn in elk opzicht de meest superieure onder de mensen.Hun taak is de geboden van Allah de Verhevene aan ons verkon-digen. Op grond van hun prachtige karakter en natuur heeft Allahde Verhevene hen gekozen en hen deze taak toegewezen. De is-lam accepteert alle profeten (vrede en zegeningen zij met hen) dietot nu toe zijn gekomen en eerbiedigt hen.

– De islam is een zeer logische religie. In de edele Koran staater geen enkel voorschrift dat onbegrijpelijk is of dat niet past bij delevensomstandigheden en de natuurwetenschappen. De gebodendaarin zijn erg nuttig. In de islam bestaan er geen bijgelovigheden.In de islam bevinden zich geen onbegrijpelijke kwesties, zoals hetaanbidden van afgoden, afbeeldingen of standbeelden die enkelworden aanvaard door primitieve stammen en degenen die afgo-den aanbidden en welke nog steeds bestaan in het christendom.

– Het christendom schrikt de mens alleen maar af van Allah deVerhevene. De islam maakt juist dat de mens van Allah de Verhe-vene houdt. Een moslim vreest dat Allah de Verhevene hem nietzal liefhebben.

– Niemand dwingt iemand om moslim te worden. In het 256evers van soera al-Baqara in de edele Koran staat het gebod [inter-pretatie van de betekenis]: “Er is geen dwang in de religie.” Chris-telijke missionarissen daarentegen proberen mensen onder dwangof door hen voordelen te beloven te bekeren tot het christendom.

– 327 –

– In de islam worden daden van aanbidding enkel verricht omAllah de Verhevene te danken en Zijn liefde te winnen. Doordatde tijden van de daden van aanbidding bepaald zijn, doet dit menwennen aan orde en één maand in het jaar vasten, doet men wen-nen aan het versterken van zijn wil en het onder controle houdenvan zijn ziel van begeerte (nafs).

– De islam is een religie die zeer veel belang hecht aan reinheid.De enige religie die lichamelijke reinheid beveelt alvorens aanaanbidding te beginnen, is de islam. In de andere religies is er vanzoiets geen sprake. Doordat de daden van aanbidding in de islamkort zijn, vormen ze geen belemmering in het dagelijkse leven.

– Goede karaktereigenschappen, zoals mildheid, behulpzaam-heid en barmhartigheid, die door christelijke priesters in hun pre-ken worden genoemd maar die zijzelf en de andere christenennooit praktiseren, zijn enkel bij de moslims terug te vinden.

– In economisch opzicht verwerpt de islam kapitalistische encommunistische gedachten. Het beschermt de armen en heeft derijken niet veroordeeld. Het heeft de rijken bevolen om aan de ar-men armenbelasting en aalmoezen te geven. Bovendien heeft hetop de wereld de meest voortreffelijke sociale orde vastgestelddoor moslims bijeen te brengen [zoals voor de bedevaart] die totdiverse naties en rassen van de wereld behoren.

– De islam heeft alcoholische dranken, gokken en verdovendemiddelen verboden verklaard. De grootste kwaadheden op de we-reld komen voort uit deze drie problemen.

– Wat er met de mensen zal gebeuren na de dood en het levenen de toestanden in het hiernamaals kan geen enkele christelijkegeestelijke verklaren. De religie die dit op de mooiste en meest ge-detailleerde manier verklaart, is de islam.

– De islam is de enige religie die beveelt om de armen, degenenwaarnaar niemand omkijkt en zijn verlaten, gasten en – ongeachthun religie – vreemdelingen te helpen.

– De islam wil van niemand dat hij dingen aanvaardt die hij nietkan begrijpen. Er zijn geen geloofsovertuigingen die als ‘geheim’worden beschouwd, wat in de andere religies wel zo is.

– In de islam is het in iedere zaak essentieel om allereerst deedele Koran te raadplegen, om de kwesties die men daarin nietkan vinden deze te zoeken in de soenna van de Gezant van Allah(vrede zij met hem), en voor de kwesties die ook daar niet in tevinden zijn dat degenen die daartoe bevoegd zijn ijtihâd verrichten[het oordeel over de betreffende kwestie verklaren] op basis van

– 328 –

hun gezonde verstand.– De islam is de meest nieuwe religie. De edele Koran is vanaf

zijn eerste dag tot aan vandaag volledig onveranderd voortgeko-men, zonder dat ook maar één woord ervan is veranderd. In deedele Koran staan voorschriften die elke behoefte tegemoetko-men. Dit is zo duidelijk, dat vanzelf zichtbaar wordt dat er geen an-dere religie meer zal komen, dat de religieuze behoeften van demensen volledig zijn voorzien en dat de islam de ware religie is vanAllah.

– In de islam is het toegestaan om overal aanbidding te verrich-ten. Er is geen verplichting om per se naar een moskee te gaanvoor aanbidding. Een moslim tast geen gebedshuis van een anderereligie aan en kan het gebed ook in een kerk verrichten wanneerdat noodzakelijk is.

– De islam hecht erg veel waarde aan vrouwen en heeft hen degrootste rechten toegekend. In de islam is er geen gebod zoals hettrouwen met meerdere vrouwen. De islam heeft dit toegestaan opvoorwaarde dat men niet een specifiek aantal overschrijdt en be-paalde rechten in acht neemt. In de tijd van de opkomst van de is-lam leefden de Arabieren met net zoveel vrouwen als ze wilden,zonder hen enig recht toe te kennen. De islam heeft de vrouwenvan deze rampzalige toestand bevrijd en heeft hun rechten be-schermd. Muhammad (vrede zij met hem) zei: “Het Paradijs ligtonder de voeten van moeders” en heeft hen zo een onderscheiden-de [exclusieve] positie toegekend. Dit voorrecht bestaat in geenenkele religie.

– De islam nodigt de mens uit om te werken, nuttige zaken teleren, en om eerst met zijn eigen verstand en inspanning aan eenzaak te beginnen te werken en vervolgens om hulp te vragen aanAllah de Verhevene. Er is geen enkele andere religie die meldt:“Eén uur in tafakkur (overpeinzing, diepgaand nadenken) door-brengen en nuttige zaken volbrengen, is gelijk aan één jaar van[vrijwillige] aanbidding.”

– De islam staat voor geestelijke en lichamelijk reinheid. Hetstelt deze twee gelijk aan elkaar. In de islam is er enkel sprake vanliefde, vriendelijkheid, lieflijke woorden, eerlijkheid en goedheid.

– De islam heeft verklaard dat Allah de Verhevene de Rabb al-‘âlamîn is, dus de Heer van alle werelden. Hij wordt niet zoals inandere religies, alleen als de God beschouwd van degenen die totde betreffende religie behoren.

– Een arme ziel die troost zoekt, zal dit enkel vinden in de edele

– 329 –

Koran. In de edele Koran staan er veel prachtige raadgevingen diede behoeftigen troosten, die hen verlicht en die hen leert wat zedienen te doen.

SAMENVATTING

Wanneer men deze prachtige, duidelijke en oprechte woordenleest die mensen hebben uitgesproken over de islam, wie afkom-stig zijn van verschillende naties, landen, beroepen en rangen enwie de islam met alle liefde hebben aanvaard zonder enige dwangen puur ten gevolge van het vergelijken van hun eigen gedachtenen de religies, is men zo dankbaar dat hij moslim is en zo trots opzijn religie! Mensen zijn verbaasd wanneer bepaalde zaken, waar-aan men zelf is gewend en deze vrij normaal acht, met grote waar-dering worden omarmd door anderen. Wegens het geloven in eenenige God en goede karaktereigenschappen, zoals broederschap;vriendelijkheid; eerlijkheid; barmhartigheid; gastvrijheid; het hel-pen van anderen; het raadplegen van iedere mogelijkheid voor dewelvaart van je land; het opofferen van je leven voor de bescher-ming van je religie, geloof en eer; wordt de islam boven de anderereligies verkozen zonder toepassing van propaganda en het spen-deren van handenvol geld zoals rijke organisaties dat doen waar-aan christelijke missionarissen verbonden zijn.

In de islam is er geen sprake van kwade gedachten en schade-lijke handelingen. Er zijn huichelaars en afgedwaalden (ahl al-bid’a) die de islam voor hun persoonlijke belangen, politiek enkwade ideologieën willen misbruiken. Een ware moslim die be-hoort tot de ahl al-soenna, dus de groep met het correcte geloof,kan niet hun speeltje zijn. Hij zal zijn correcte geloof niet verande-ren door hun misleidingen. Een moslim schendt niemands rechten,ongeacht zijn religie. Iemand die behoort tot één van de 72 afge-dwaalde groeperingen die onze Profeet (vrede zij met hem) heeftbekendgemaakt, is een afgedwaalde. Zoals we in het eerste deelvan dit boek uitgebreid hebben uitgelegd, is een ware moslim diebehoort tot het geloof van de ahl al-soenna een rein persoon diehet vijf dagelijkse gebed verricht. Een pistool richten in de richtingvan een broeder of zuster in de religie, al is het voor de grap, is ver-boden verklaard in de islam.

Alle landen over heel de wereld die beschikken over de gun-sten van Allah de Verhevene, verschillende klimaten, water en mi-nerale hulpbronnen, zijn behoeftig aan ware moslims die behorentot het geloof van de ahl al-soenna. Alleen deze ware moslims kun-

– 330 –

nen hun land tot het niveau brengen waartoe het waardig is doorsamen te werken; elkaar te respecteren, lief te hebben en te be-schermen; het afwijzen van de onzinnige en verdorven publicatiesvan de ahl al-bid’a en islamvijanden die zich moslim noemen;voortdurend te werken; en het bereiken en zelfs overschrijden vande wetenschap en technologie van de 21e eeuw. Degenen die be-horen tot de ahl al-bid’a, die Allah de Verhevene niet kennen zo-als de geleerden van ahl al-soenna mededelen, die geen belanghechten aan wat toegestaan en verboden is en die vijandig zijn te-genover hun broeders en zusters in de religie door te zijn misleiddoor de vreemde ideeën die hen zijn ingegeven, zullen hun landniets voorspoedigs bieden. Hun geest is ziek. Als een machine, alseen dier voeren zij de wil uit van degene in wiens handen ze zijnterechtgekomen. Degenen die een land het grootste kwaad aandoen, zijn zij. Moge Allah de Verhevene ons behoeden van hetkwaad van dit soort schadelijke personen die tot de ahl al-bid’a be-horen! Wetenschappers en politici die kiezen voor de islam zeg-gen: “Als de ziel van de mens leeg blijft, is het nutteloos. Dezeleegte kan echter alleen gevuld worden door een ware religie.”Een persoon wiens ziel is gezuiverd door de islam en wie de ver-boden vermijdt, zal van geen enkele kwade propaganda het slacht-offer worden en zal, door het bewandelen van het rechte pad datin de boeken van de geleerden van ahl al-soenna staat geschreven,met zijn moslim broeders en zusters samenwerkend zijn religie enland dienen. Zo zal hij zowel in deze wereld alsook in het hierna-maals de barmhartigheid en genade van Allah de Verhevene ver-krijgen.

Voorheen probeerden de eenzijdig denkende vijanden van deislam altijd de islam zwart te maken en trachtten ze de grondslagenvan deze ware religie te veranderen; kortom, ze begingen vele on-rechtvaardigheden jegens de islam. De meeste boeken van ditsoort personen werden gepubliceerd door christenen en groepe-ringen die behoren tot de ahl al-bid’a die zich moslim noemen. InEuropa zijn er verdorven boeken die – zonder de islam onderzochtte hebben – de moslims representeren als ongelovige, duivel aan-biddende, wrede, leugenachtige personen die elk soort kwaad toe-staan en vrouwen zien als een waardeloos handelswaar. Ook in hetOosten werden dit soort verdorven boeken gepubliceerd. Naarma-te de mensen elkaar vandaag beter begrijpen en elkaars boeken le-zen, worden correcte boeken verspreid en verandert zo het oudehaatgevoel in waardering. De verdeeldheid zaaiende en verwoes-tende ideeën zijn verminderd die destijds de christenen aanmoe-

– 331 –

digden om te strijden tegen de moslims en de afgedwaalde mos-lims van groeperingen die behoren tot de ahl al-bid’a, tegen de wa-re moslims die behoren tot het geloof van de ahl al-soenna.

Christenen begrijpen nu de gebreken in hun religie en probe-ren deze te corrigeren. Toen wij bezig waren met het samenstellenvan dit boek, ontvingen wij een brief uit India. Samen met dezebrief was er ook een ‘Verklaring’ mee verzonden die daar door lo-kale christelijke missionarissen werd uitgedeeld. Hierin werd hetvolgende gezegd: “Doordat God ons allen heeft geschapen, zijnwij allemaal de zoon of dochter van God. U bent ook een zoon ofdochter van God. De uitdrukking ‘de zoon van God’ die u leest inde Bijbel, betekent ‘de dienaar van God’. Dus ‘Jezus is de zoonvan God’ betekent dat God hem zoals u en ik heeft geschapen.Niet dat hij een andere nabijheid heeft tot God. Wat betreft de be-tekenis van de Heilige Geest, dit betekent de grote spirituelemacht die aan Jezus werd verleend. Het is fout om dit als een apar-te god te beschouwen. In de Bijbel is er niet iets zoals ‘de Drie-een-heid = Triniteit’. God is één. Geloven in drie aanbedenen is vals.De zaken die u tot nu toe zijn geleerd over dat de mensen als zon-daren worden geboren, zijn ook vals. Tegenover God is iedereenlouter verantwoordelijk voor zijn eigen daden.”

Men ziet dat zelfs christelijke priesters hebben ingezien watvoor een onzinnig iets de triniteitsleer is en zijn dit gaan corrige-ren. En dit laat zien dat alle mensen zich verzamelen rondom hetgeloof in ‘één Aanbedene’. Deze wending betekent een groteretoenadering tot de islam. Wij hopen dat er een dag zal komenwaarop de islam de gehele wereld zal omgeven. Anders zullen demensen volledig ongelovig worden en dit zal leiden tot de onder-gang van de mensheid.

Dit deel van ons boek eindigen we met het citeren van soera al-Nasr uit de edele Koran [interpretatie van de betekenis]: “Wan-neer de hulp van Allah de Verhevene en de dag van overwinningzijn gekomen en jij de mensen in groepen tot de religie van Allahde Verhevene ziet toetreden, verheerlijk dan jouw Heer! VraagHem om vergiffenis! Immers Hij is altijd berouw aanvaardend.”

_____________________________________

– 332 –

SMEEKBEDE VAN ISTIGHFÂR (VERGIFFENIS)

Het verrichten van istighfâr (vragen om vergiffenis) betekent:“Astaghfirullâh min kulli mâ karihallâh” (“ik vraag Allah om ver-giffenis voor alles wat Allah afkeurt”) of kortweg “astaghfirullâh”(“ik vraag Allah om vergiffenis”). De betekenis hiervan is: “OHeer! Vergeef mij indien ik iets heb gedaan van dat wat U afkeurt!En bescherm mij van het begaan van dat wat ik niet heb gedaan!”De smeekbede van istighfâr is: “Astaghfirullâh al-‘azîm, al-ladhî lâilâha illâ huw al-hayy al-qayyûma wa atûbu ilayh” (“Ik vraag Al-lah, de Grote, naast Wie er geen andere god is, de Levende enZelfbestaande, om vergiffenis”).

In de eervolle hadîth uit de 80e brief van het 2e volume van deedele Muhammad Ma’sûm staat het volgende vermeld: “Degenedie doorgaat met de smeekbede van istighfâr, zal Allah de Verhe-vene verlossen van problemen en hem voorziening toekennenvanwaar hij het niet verwacht.” Deze behoeftige leest deze smeek-bede drie keer na de fard-gebeden.

Na deze smeekbede gelezen te hebben, vervolledig ik het toteen aantal van zeventig door alleen “astaghfirullâh” te lezen. Hetverrichten van istighfâr leidt tot verlossing van ieder probleem, be-halve de dood. En voor degene wiens tijd is gekomen, zal het hel-pen zonder pijn en ellende te overlijden.

– 8 –

HILYA AL-SA’ÂDA

Na zijn Metgezellen raad te belijden,zei de Trots der werelden: “Na mijn overlijden,

Zal degene die mijn reine hilya heeft gezien,zo zijn, alsof hij mijn gezicht heeft gezien.

Als bij het zien ervan, liefde bij hem ontstaat,dus, hij in mijn schoonheid opgaat.

En hij verlangt mij te zien,zijn hart liefdevol voor mij bovendien.

Dan zal de Hel voor hem verboden zijn,en zal het Paradijs hem een geschenk van mijn Heer zijn.

– 333 –

Allah de Verhevene zal hem ook niet bloot doen herrijzen,de vergeving van Allah de Verhevene, zal hij daarbij verkrijgen.”

Gezegd wordt er, als iemand de hilya van de Gezant,schrijft met liefde, met zijn hand.

Dan zal Allah de Verhevene hem van vrees zeker stellen,indien de gehele wereld wordt bedolven met kwaad en kwellen.

Op de wereld zal geen ziekte zijn huid treffen,en zal pijn zijn hele lichaam geenzins treffen.

Al heeft deze persoon zonden begaan,voor de Hel zal zijn lichaam niet worden toegestaan.

In het hiernamaals zal hij van bestraffing beschermd zijn,en op de wereld zullen al zijn zaken gemakkelijk zijn.

Ook zal de Mooie Heer hem doen herrijzen met welbehagen,met degenen die op de wereld de Gezant zagen.

Hoewel het beschrijven van de hilya van de Profeet moeilijk is,zullen we daaraan beginnen, zoverre dat mogelijk is.

Bij de Heer van Glorie zoekend onze toevlucht,zullen we het beschrijven, nederig en beducht.

Bij dit woord zijn volkeren overeengekomen,de Trots der werelden was rood-wit, volkomen.

Zijn gezegende gezicht was zuiver wit, waarachtig,net als een roos was het wat roodachtig.

De zweetdruppels op zijn gezicht leken net als parels algeheel,wat sierden zij dit prachtige juweel.

Wanneer deze bron der vreugde zweetdruppels verloor,leek er een zee van licht voorbij te golven hierdoor.

Altijd werd er kohl gezien rondom zijn ogen, harten werden bekoord door zijn prachtige ogen.

– 334 –

Het wit van zijn ogen was vrij wit, zichtbaar, met verzen prees zijn Heer hem, voorwaar.

Klein waren zijn pupillen niet, vertelde men daarbij,het was gelijk voor zijn ogen, veraf en dichtbij.

Zijn ogen waren groot, mooi en in sierlijkheid,van zijn gezegende gezicht straalde er licht, altijd.

Het krachtige zicht van Mustafâ, waarover men sprak met pracht,was net als overdag, ook krachtig in de nacht.

Indien hij wenste te kijken ergens naartoe,dan draaide hij ook met zijn reine lichaam daartoe.

Zijn lichaam onderwierp hij aan zijn hoofd hierbij,levenslang verliet hij deze gewoonte generlei.

De eervolle Gezant bestond uit een solide lichaam,gepast zou het zijn om te zeggen, zijn ziel toonde zich als dit lichaam.

Zowel mooi als liefelijk was de prijzenswaardige Gezant,bij Allah de Verhevene was hij zeer geliefd, de Gezant.

Mâlik en Abû Hâla vertelden het volgende voldaan: “Zijn wenkbrauwen waren open, als de sikkel van de maan.”

Tussen zijn twee wenkbrauwen was het altijd,zoals zilver te zien, in helderheid.

Zijn gezegende gezicht was iets rond,en zijn huid helder, stralend en gezond.

De mihrâb van de zwarte wenkbrauwen van de Sultan der universum, waren de gebedsrichting (qibla) van het gehele universum.

Het midden oogde iets hoger, zo majestueus,gezien vanaf de zijkant, zijn gezegende neus.

Hij was erg mooi, welgevormd en sierlijk bovendien,hem volledig beschrijven, kon niemand die hem had gezien.

– 335 –

Iets ruim was de afstand tussen zijn tanden,die als een rij parels schitterend glansden.

Telkens wanneer zijn voortanden verschenen,werd het overal met licht omgeven.

Wanneer hij lachte, de meester van beide werelden,de Profeet van alles, zowel van de levenlozen als levenden.

Waren heel eerbaar zijn voortanden te zien,als hagelsteentjes en zeer bekoorlijk bovendien.

Over hem vertelde Ibn ‘Abbâs gedegen:“Om te lachen was de geliefde van Allah verlegen.”

Over dit bewijs van de religie werd gezegd met duidelijkheid, dat hij zijn leven lang niet hardop had gelachen, uit bescheidenheid.

De Gezant van de Almachtige was teder en verlegen,om iemand aan te kijken was hij altijd bedeesd en verlegen.

Op een ronde maan leek zijn gezicht, die is geprezen,een spiegel voor de verheven Heer, dat was zijn wezen.

Zijn beeldschone gezicht straalde altijd licht en glinstering,men kon er niet naar kijken wegens zijn schittering.

Die eerwaardige Profeet veroverde harten, moet je voorstellen,op hem waren verliefd geworden, honderdduizend Metgezellen.

Degenen die hem zagen in een droom voor een keer,zeiden: “Op de wereld is er geen vergelijkbare vreugde en eer.”

En zijn wangen waren bevallig en prachtig, ze waren niet te vlezig, zeiden wetenden waarachtig.

De Almachtige Schepper had hem liefdevol geschapen, wordt bericht,met een breed voorhoofd en een wit gezicht.

Het licht van zijn nek was aan het stralen,op ieder moment, tussen zijn haren.

– 336 –

Weet goed, dat van zijn gezegende baardharen,slechts zeventien haren vergrijsd waren.

Niet krullend, noch lang was zijn baard,maar net als al zijn lichaamsdelen in verhouding, ongeëvenaard.

De reine hals van de Gezant der horizons, wordt ook verklaard,was vrij wit en vrij helder van aard.

Onder de Metgezellen zeiden vele mensen van goed gemanierdheid:“Zijn buik was aan zijn borst in gelijkmatigheid.”

Als zijn gezegende borst zou worden opengehaald,zou deze schat van kennis fayd (spirituele kennis) hebben uitgestraald.

Die nobele plaats waar de liefde is gezegend en verheven,hoe kan uit die gezegende borst iets anders ontstaan, bij die Gezant die is geprezen?

Zijn gezegende borst was breed, wordt er verkonden,‘ilm al-ladunnî (directe, spirituele kennis) was hem neergezonden.

Ook wordt verkonden dat zijn grootse borst wit en helder was,degenen die het zagen, dachten dat het de stralende volle maan was.

Het vuur van de liefde voor het Eeuwige Wezen,had de mooie Gezant ontvlamd, in wezen.

Uiteraard weet dit iedereen, jong en oud welberaden,de Trots van het universum had platte schouderbladen.

Het midden van zijn rug was vlezig in werkelijkheid,hij was majestueus en het symbool van generositeit.

Op zijn zilveren huid die glansde van sierlijkheid,was het zegel der profeetschap, vrij groot qua uiterlijkheid.

Het zegel der profeetschap bevond zich op zijn rug daarbij,en bevond zich voorzeker nabij zijn rechterzij.

Over het eervolle zegel zeiden degenen die het beschreven,het was een grote schoonheidsvlek, lieten zij ons weten.

– 337 –

De kleur was donker, geelachtig, zeiden zij, en het was ter grootte van een duivenei.

Het leek net alsof het met lijntjes was omgeven,dit waren fijne haartjes grenzend aan elkaar, wordt er beschreven.

Zij die behoorden tot de verheven afstamming van de Profeet,zeiden: “De Gezant was stevig gebouwd, en compleet.”

Elk van zijn botten waren stevig en rond qua vorm,ze waren schitterend, in wezen en vorm.

Over elk van zijn lichaamsdelen, die gezegend waren,wordt verteld dat ze passend en sterk geschapen waren.

Zijn lichaamsdelen waren zeer mooi, elk ervan,net zoals de edele verzen van de Koran.

De handpalmen van die sultan, zei men weleer,en de onderkant van zijn voeten evenzeer.

Waren breed en rein, begeerd en tederlijk.als een verse roos, geliefd en sierlijk.

Zeer in proportie, zeiden degenen die ze hadden gezien,waren die wonderlijke, gezegende handen bovendien.

Als hij iemand begroette, de eervolle Profeet,glimlachte hij altijd wanneer hij dat deed.

Indien er dagen zouden verstrijken, één of twee,of als het langer zou duren dan een maand, deelde men mee.

Dan zou die persoon door zijn ontmoeting met de Profeet,heerlijk ruiken en opvallen tussen iedereen, zelfs als hij dit vermeed.

Vrij van beharing en als een kristal, was zijn stralende huid,hoe kan ik een woord uitspreken dat zijn verheven status beduidt?

Om de Vriend te aanschouwen, die eerwaardige Gezant,was het een en al oog geworden, het lichaam van de Gezant.

– 338 –

Zijn tedere huid was zeker volmaakt,de wijsheid ervan had de Schepper verklaard.

Op zijn buik en borst bevond zich absoluut geen enige haar,lijkend op een zilveren plaat waren deze delen zichtbaar.

Vanaf het midden van zijn borst naar beneden,liep enkel een rij haartjes, onomstreden.

Op zijn gezegende lichaam was deze zwarte lijn,als een halo rond de maan, zo mooi en fijn.

In zijn gehele leven waren zijn gezegende lichaamsdelen,zoals in zijn jongere jaren, hetzelfde gebleven.

Naarmate het vorderde, de leeftijd van onze eervolle Profeet,vernieuwde hij aldoor, als een bloemknop wanneer de lente intreedt.

En, over de nobele Sultan van het heelal,denk maar niet, dat hij vrij dik was, vooral.

Hij was niet mager, noch erg vlezig,middelmatig was hij, ook zeer krachtig en statig.

Noch vlezig, noch tenger, zeiden de diepwetenden van weleer,hij was iets ertussenin, niet minder maar ook niet meer.

Geschapen, had de Grote Meester zijn lichaam, zo volmaakt,met goddelijke gerechtigheid en gelijkmatigheid, dit werd ons bekendgemaakt.

Zijn reine huid was in alle opzichten in gematigdheid,ook zijn gehele lichaam was rijkelijk omgeven met licht, geheid.

Hij had een gemiddelde lichaamslengte, de plaats van de sidra, en overal, met hem vond de omgeving harmonie en orde, het hele heelal.

Degenen die aanschouwden, zijn wonderlijke postuur,prezen altijd zijn eerwaardigheid vol liefde, toegewijd en puur:

– 339 –

“Iemand met zo’n mooi roosachtig gezicht, hebben we nooit gezien voordien,zijn lengte, gedrag, zijn gezicht zijn zo wondermooi om te zien.”

Als de Profeet, die middelgroot van lengte was,naast een lange persoon aan het lopen was.

Ongeacht hoe groot de lichaamslengte was van die persoon, oogde de prijzenswaardige Profeet toch langer ofschoon.

Die nobele juweel was dan die lange persoon, zowaar,zo’n een handpalm groter, duidelijk zichtbaar.

Onderwerg, als hij liep in waardigheid,liep hij vrij vlug, met snelheid.

In deze eervolle beschrijving van de Profeet, zeggen wij evenzeer,wanneer hij liep, boog hij iets voorover, de Geliefde van de Heer.

Net zoals bij het afdalen van een heuvel, zo liep de Gezant namelijk,altijd wat voorovergebogen, bescheiden en betamelijk.

Glorieus en eerbaar, was die Grootsheid, en lofwaardig,hij was de trots van de ziel van Khalîl, volwaardig.

Als Allah de Verhevene het wil, zullen alle lichaamsdelen,van een persoon volmaakt zijn, en verheven.

Indien iemand lopend op pad, onverwacht,de Gezant van Allah zag, in al zijn pracht.

Ontwaakte er een vrees, in zijn hart uit ontzag,doordat hij de verhevenheid van de Gezant van Allah zag.

Als iemand voortdurend met de Profeet,een gesprek zou voeren, en hij al zijn tijd hieraan besteedt.

Dan zou hij door de zoetheid in zijn woorden, met volle overgave,zijn dienaar willen zijn, als de Gezant het zou aanvaarden.

De oereeuwige Schepper, had hem geschapen,met een prachtig karakter, die niet was te evenaren.

– 340 –

O Gezant van Allah! Ik ben niet in staat om jou te prijzen,geschapen zijn wij allemaal, omwille van jou, er zijn zo veel bewijzen.

Kortom, o Sultan van de getrouwelingen, van wie ik heel veel hou,moge mijn leven, moge alles worden opgeofferd voor jou!

_________________

Om zich te beschermen tegen het kwaad van de duivel en devijand, en van het boze oog:

Dient men de ta’awwudh (het uitspreken van “a’ûdhu billâhiminash-shaytânir-rajîm”; ik zoek mijn toevlucht bij Allah tegen devervloekte duivel) en de basmala (het uitspreken van “bismillâhir-rahmânir-rahîm”; in de Naam van Allah, de Barmhartige, de Ge-nadevolle) en de soera’s al-Falaq en al-Nâs van de edele Koran tereciteren, vervolgens dient men “A’ûdhu bikalimâtillâhit-tâmmatimin sharri kulli shaytânin wa hâmmatin wa min sharri kulli ‘ayninlâmma” (“Ik zoek mijn toevlucht bij de perfecte woorden van Al-lah tegen het kwaad van iedere duivel en ieder ongedierte en tegenhet kwaad van het boze oog”) te lezen en “Bismillâhil-ladhî lâ ya-durru ma’asmihî shay’un fil’ardi wa lâ fissamâ wa huwassamî’ul-‘alîm” (“In de Naam van Allah, bij wiens Naam ik toevlucht zoek,kan niets op de aarde en in de hemel schade toebrengen, en Hij isde Alhorende, de Alwetende”) te lezen en zeventig keer “As-taghfirullâh min kulli mâ karihallâh al-‘azîm al-ladhî lâ ilâha illâhuw al-hayy al-qayyûm wa atûbu ilayh” (“ik vraag Allah om ver-giffenis voor alles wat Allah, de Grote, afkeurt, Hij, naast Wie ergeen andere god is, de Levende en Zelfbestaande, en ik wend metot Hem”) te lezen en tijdens het lezen van dit alles, dient men tedenken aan de betekenissen ervan. [Ta’awwudh: ik zoek mijn toe-vlucht, hâmma: ongedierte, ‘ayn: oog, lâmma: schadelijk, hamazât:aanvallen, astaghfirullâh: vergeef mij o Heer.] En men dient “Al-lâhumma innî a’ûdhu bika min hamazâtish-shayâtîn” (“O Allah, ikzoek mijn toevlucht bij U tegen de aanvallen van de duivels”) telezen en vervolgens “Allâhumma innî a’ûdhu bika min ‘adhâbil-qabri wa min adhâbin-nâr wa min fitnatil-mahyâ wal-mamâti wamin fitnatil-Masîhid-dajjâl” (“O Allah, ik zoek mijn toevlucht bijU tegen de bestraffing van het graf en de bestraffing van het vuur,tegen de verleidingen van het leven en de dood en tegen de verlei-ding van de dajjâl”) te lezen.

– 341 –

– III –

DE EDELE KORAN EN DE HEDENDAAGSE THORA EN EVANGELIËN

VOORWOORD

De aanhangers van de drie grote religies die vandaag op de we-reld bestaan, dus de islam, het jodendom en het christendom, heb-ben elk een boek tot hun beschikking die zij zelf beschouwen als‘het Woord van God’. Het boek van het jodendom is de Tawrât(Thora). Het boek van het christendom is de Kitâb al-Muqaddas(Bijbel, Heilige Schrift). Dit boek bestaat uit twee delen, namelijkde ‘Ahd al-‘Atîq (het Oude Testament) dus de Thora en de ‘Ahdal-Jadîd (het Nieuwe Testament) dus de Evangeliën en de hieraantoegevoegde geschriften. Het verheven boek van de moslims is deedele Koran.

Wij moslims kennen ‘Îsâ (Jezus) (vrede zij met hem), die doorchristenen wordt vergoddelijkt, als een profeet. Doordat hij eenprofeet is, is het vrij natuurlijk dat Allah de Verhevene hem eenboek heeft neergezonden. Om deze reden is het boek van ‘Îsâ(vrede zij met hem), het ware Evangelie, zonder twijfel “hetWoord van God” (Allah). Maar vandaag bestaat dit ware Evange-lie niet. De Evangeliën die de christenen vandaag in handen heb-ben, bevatten zeer weinig delen die van het oude ware Evangeliezijn overgebleven. Het ware Evangelie was Hebreeuws. Dit wareEvangelie verdween binnen korte tijd door de vijandigheden vande joden. Er verschenen verschillende evangeliën die bijgelovighe-den bevatten. Deze boeken werden later naar het Grieks en Latijnvertaald op een valse, foutieve manier, er werden mettertijd veledelen aan toegevoegd, ze werden alsmaar veranderd en zo warener heel veel evangeliën geschreven. De meeste hiervan werden tij-dens diverse kerkelijke concilies verworpen en uiteindelijk blevende vier huidige Evangeliën over.

Het bewijs hiervan zal op de komende pagina’s naar voren ko-men. Maar de veranderingen, verbeteringen en verklaringen gaannog steeds door. In tegenstelling hiervan is de edele Koran, vanafde dag dat het werd geopenbaard aan onze Profeet (vrede en ze-geningen van Allah zij met hem) tot aan de dag van vandaag, het-zelfde gebleven zonder dat er ook maar één letter is veranderd.

Hetgeen we tot nu toe hebben gezegd, is niet alleen de overtui-ging van de moslims. In tegendeel, westerse wetenschappers en

– 342 –

theologen [religieuze geleerden] zijn de hedendaagse Thora enEvangeliën opnieuw gaan onderzoeken en hebben bewezen dat zeniet ‘het Woord van God’ zijn. Laten we niet vergeten dat we onsbevinden in de 21e eeuw. In een tijd waarin op de wereld de kennisen wetenschap uiterst tot bloei zijn gekomen en zelfs de meest on-wetende volkeren universiteiten oprichten, is het onmogelijk datmensen een bepaalde overtuiging blindelings aanvaarden omdat“ze het zo van hun vader hebben gehoord” of “ze de reden nietweten, maar hun leraar het zo heeft gezegd”. De jeugd van tegen-woordig onderzoekt de essentie, de reden van alles en verwerptonmiddellijk datgene wat niet strookt met het verstand. Elk jaarnemen miljoenen jongeren deel aan de toelatingsexamens voor deuniversiteit. Er is geen twijfel aan dat deze jongeren, die zijn opge-leid met nieuwe kennistakken, ook de dingen die over religie wor-den gezegd en onderwezen door het filter van het verstand en delogica zullen halen. Juist om deze reden onthullen westerse religi-euze geleerden vandaag de gebreken van de Thora en Evangeliëndie zij in handen hebben. Door gebruik te maken van hun publica-ties willen wij het grote verschil tussen de huidige Thora en Evan-geliën en de edele Koran nogmaals aan onze moslim broeders enzusters aantonen. Tijdens het samenstellen van dit onderdeel heb-ben we ook gebruikgemaakt van Houser, een Amerikaanse auteurvan religieuze werken. Buiten dit, Anselmo Turmeda was een be-kende Spaanse priester. In het jaar 823 n.h. [1420 n.Chr.] aan-vaardde hij de islam. We hebben het boek Tuhfat al-arîb van dezegeleerde, die de naam ‘Abdullâh al-Tarjumân aannam, onderzochtwelke de fouten vermeldt die hij in het Evangelie had gevonden,alsook het Pearls of Bible genaamde werk van de Pakistaan S.Marran Muhyiddîn Sâhib Iqbâl en de verklaringen die zijn ver-vaardigd over de Thora en de Evangeliën in het Turkse werk Diyâal-qulûb, dat in 1295 n.h. [1878 n.Chr.] werd gepubliceerd, van Is-hâq Efendi uit Harput, die behoort tot de eerwaardige leraren, dielid was van de geleerdenraad en die in 1309 n.h. [1891 n.Chr.] isoverleden. Dit laatstgenoemde boek is door de uitgeverij HakikâtKitâbevi in het jaar 1407 n.h. [1987 n.Chr.] met Latijnse letters inIstanbul gedrukt onder de naam Cevâb Veremedi. De Engelsevertaling van dit boek, Could Not Answer, is ook door de uitgeve-rij Hakikât Kitâbevi gedrukt. Het Turkse boek Shams al-haqîqadat bestaat uit 290 pagina’s, weer van Ishâq Efendi, is gedrukt in1278 n.h. [1861 n.Chr.] en is geregistreerd onder nummer 204 bijhet deel ‘Düğümlü Baba’ in de openbare bibliotheek Süleymaniyein Istanbul; ook dit boek toont met sterke documenten aan dat de

– 343 –

edele Koran het Woord is van Allah en dat het boek van de chris-tenen dat ze ‘het Evangelie’ noemen een geschiedenisboek is datachteraf werd geschreven. Naast deze werken, is het Turkse boekÎdâh al-marâm, geschreven door de Bosnische Hâji ‘Abdullâh ibnDastan Mustafâ Efendi[1], in 1288 n.h. [1871 n.Chr.] in Istanbul ge-drukt door de drukkerij van Yahyâ Efendi, de shaykh van de Mus-tafâ Pâsha Takka gelegen buiten Edirnekapı, en geregistreerd on-der nummer 771 bij het deel ‘Nâfiz Pâsha’ in de bibliotheek vanSüleymaniye. Het toont met diverse bewijzen aan dat het christen-dom volkomen vals en verdorven is. We hebben ook gebruikge-maakt van het boek Izhâr al-haqq van de Indiase RahmatullâhEfendi die het christendom de zwaarste klap heeft gegeven enheeft onthuld dat deze religie geen grondslag heeft.

Op de 390e pagina van het Perzische boek Maqâmât al-akhyârstaat het volgende: “De protestantse priester Fander was zeer be-kend onder de christenen. De protestantse missionarissenorgani-satie zond Fander samen met de priesters die ze hadden gekozennaar India. Zij zouden zich inzetten om het christendom te ver-spreiden. In de maand rabî’ al-âkhir (de vierde maand volgens deislamitische maankalender) en op de 11e dag van rajab (de zeven-de maand volgens de islamitische maankalender) van het jaar 1270n.h. [1854 n.Chr.] had deze delegatie van missionarissen een we-tenschappelijk debat met Rahmatullâh Efendi, de grote islamge-leerde van Delhi, te midden van geleerden en uitgekozen persoon-lijkheden. Als resultaat van lange discussies, kwamen Fander enzijn helpers in een situatie terecht waarin ze geen antwoord kon-den geven. Vier jaar later, toen de Britse regering India bezette [enze de moslims en in het bijzonder de sultan en de religieuze geleer-den vreselijk martelden], migreerde Rahmatullâh Efendi naar deeervolle stad Mekka. In het jaar 1295 n.h. [1878 n.Chr.] kwam dezedelegatie van missionarissen naar Istanbul en begon het christen-dom te propageren. De grootvizier Khayraddîn Pâsha nodigdeRahmatullâh Efendi uit naar Istanbul. De missionarissen warenerg geschrokken toen ze Rahmatullâh Efendi tegenover zich za-gen. Doordat ze de vragen niet konden beantwoorden, konden zegeen andere uitweg vinden dan op de vlucht slaan. De Pâsha gafdeze grote islamgeleerde vele geschenken. Hij vroeg hem te schrij-ven over hoe hij de christenen weerlegde en hen te gronde bracht.Vanaf de 16e dag van rajab (de zevende maand volgens de islami-tische maankalender) tot aan het einde van dhul-hijja (de twaalfde

[1] ‘Abdullâh ibn Dastan overleed in 1303 n.h. [1885 n.Chr.].

– 344 –

maand volgens de islamitische maankalender) schreef hij het Ara-bische boek Izhâr al-haqq en vertrok naar Mekka. KhayraddînPâsha liet dit naar het Turks vertalen en liet beide drukken. Hetwerd ook vertaald en gedrukt in Europese talen en werd gepubli-ceerd in alle landen. Britse kranten publiceerden teksten zoals“Als dit boek verspreid wordt, zal het christendom grote schadeondergaan.” Sultan ‘Abdulhamîd Khân II (moge Allah hem gena-dig zijn)[1], de kalief van alle moslims, nodigde hem nogmaals uitin de maand ramadân in 1304 n.h. [1887 n.Chr.] en eerde en be-schonk hem overvloedig in zijn paleis. Rahmatullâh Efendi over-leed in de maand ramadân in 1308 n.h. [1890 n.Chr.] in de eervollestad Mekka.

Naast al deze werken hebben we ook de werken van bepaaldewesterlingen over de edele Koran onderzocht die honderd jaar ge-leden waren geschreven. Wij kwamen toen tot de overtuiging, datindien deze twee boeken, dus de edele Koran en de Bijbel, volle-dig onpartijdig onderzocht zouden worden, op zo een manier naarvoren zal komen welke ‘het Woord van Allah’ is, dat men [en zelfsde meest koppige persoon], ongeacht zijn religie, onvermijdelijkgenoodzaakt zal zijn dit te aanvaarden.

Dit onderdeel hebben we in twee delen ingedeeld. In het eerstedeel hebben we, zoals we hierboven hadden genoemd, de weten-schappelijke onderzoeken vermeld over de edele Koran en de he-dendaagse Thora en Evangeliën.

In het tweede deel staan de wonderen, deugden en het prachti-ge karakter van onze Profeet Muhammad (vrede zij met hem) ge-schreven. Alles hiervan hebben we uitgekozen uit het Turkse ge-schiedenisboek genaamd Mir’ât-i Kâinât van Nişancızâde Muham-med Efendi (moge Allah de Verhevene hem genadig zijn), één vande bekende islamgeleerden die waren opgeleid in het OttomaanseRijk. Hij is in 1031 n.h. [1622 n.Chr.] overleden. Zijn boek is in1269 n.h. [1853 n.Chr.] in Istanbul gedrukt.

Wij hopen dat onze geliefde lezers ook dit onderdeel van onsboek met grote interesse zullen lezen en zullen profiteren van degegeven informatie. Moge Allah de Verhevene ons allen rechtlei-ding verlenen. Moge Hij ons allen op het juiste pad doen bevinden.Âmîn!

[1] ‘Abdulhamîd Khân overleed in 1336 n.h. [1918 n.Chr.].

– 345 –

Wanneer de winterdagen vertrekken, en de lente komt,openen uit de slaap van onachtzaamheid (ghafla), de ogen van de bergen.Met rozenknoppen, wordt het opgetooid, versierd,nachtegalen zullen niet beïnvloed worden, door de behaagzucht van de bergen.

Dag en nacht, is hun bezigheid het gedenken van Allah,alsmaar ‘Allah, Allah’, zeggen de vogels.Hun toppen lijken te reiken, tot aan de hemelen,tot de qibla van smeekbeden, het aangezicht van de bergen.

Van macht, wordt voor hen allen een gewaad gemaakt,de barmhartigheid van Allah de Verhevene, zal over hen heen worden verspreid.Vele verschillende bloemen zullen bloeien,het is als de hoogste rang van het Paradijs, de zomer van de bergen.

Men krijgt geen genoeg van het kijken, naar de groene velden,rechtleiding zullen zij verkrijgen, van Allah de Verhevene.De waaiende wind, brengt vreugde aan de levenden,het ruikt naar muskus en amber, de stof van de bergen.

Aan de ene kant lelies, aan de andere kant tulpen,de rivieren ervan, lijken op helder en zoet water.De betekenis van ‘sabbaha (geprezen bent U)’, ligt op de tong,dank aan Allah de Verhevene, is altijd het woord van de bergen.

– 1 –

DE HEDENDAAGSE THORA EN EVANGELIËN

Vandaag de dag bestaan er drie grote religies op de wereld diegeloven in het bestaan van Allah de Verhevene: het jodendom,christendom en de islam. Dat er op de wereld ca. 900 miljoen chris-tenen, 600 miljoen moslims en 15 miljoen joden bestaan, staat ver-meld in de internationale statistieken van het jaar 1399 n.h. [1979n.Chr.]. De overige mensen [meer dan 2 miljard] zijn óf boeddhis-ten, hindoe’s, brahmanen of aanhangers van soortgelijke religiesdie het concept van ‘God’ niet kennen, óf aanbidders van afgoden,vuur, of de zon, óf personen die geen enkele religie accepteren. Ineen Amerikaanse publicatie werd vermeld dat het aantal moslimsniet 600 miljoen, maar 900 miljoen bedraagt. Volgens de publicatie

– 346 –

van het CESI [Centro Editoriale Studi Islamici], dat zich bevindtin Rome, uit het jaar 1400 n.h. [1980 n.Chr.] bestaan er op de we-reld: in Azië 592,3 miljoen, in Afrika 245,5 miljoen, in Europa 21miljoen, in Amerika en Canada 6 miljoen, in Australië 0,5 miljoenen in totaal 865,3 miljoen moslims. Het islamitisch centrum ‘TheMuslim Educational Trust’ vermeldde in het boek Islam, dat zij inhet jaar 1404 n.h. [1984 n.Chr.] in het Engels hadden gepubliceerd,dat het aantal moslims op de wereld 1 miljard en 57 miljoen is, enweergaf het aantal moslims in 46 islamitische landen en in de lan-den van de rest van de wereld. Het feit dat dit aantal elk jaar toe-neemt, wordt aangetoond door de statistieken. Het aantal landenwaarvan de bevolking voor meer dan 50% bestaat uit moslims, is57. Het gegeven dat er onder de mensen nog steeds afgodaanbid-ders bestaan terwijl wij ons tegenwoordig in de 21e eeuw bevin-den, is een betreurenswaardige toestand. Hiernaast, heeft een deelvan de aanhangers van de drie grote religies, die geloven in het be-staan van Allah de Verhevene, hun overtuigingen volledig verlo-ren. Er is namelijk geen ware wegwijzer overgebleven die hen aanhun hand vasthoudt. Er is geen mogelijkheid om jongeren, die zijnopgeleid door het leren van kennis en wetenschap, tot liefde voorreligie te leiden middels onwetende religieuze geleerden die ont-beerd zijn van kennis over de religie- en natuurwetenschappen.Om hen te kunnen leiden tot gelukzaligheid, is er behoefte aanwegwijzers die zijn gespecialiseerd in de wetenschappen van onzetijd, die ruimdenkend zijn en hun religie goed beheersen. Wij wil-len in dit onderdeel – volledig onpartijdig – de ware religie van Al-lah zoeken en vinden en middels wetenschappelijke methoden on-derzoeken en vaststellen welke van de twee grote boeken op dewereld, dus de hedendaagse Thora en Evangeliën en de edele Ko-ran, het ware boek van Allah is en degenen die op dit punt twijfe-len het juiste pad tonen.

Moge onze lezers er zeker van zijn, dat er volledig onpartijdigis gehandeld terwijl deze onderzoeken werden uitgevoerd. Detwee grote religieuze boeken die we hebben onderzocht, is de Hei-lige Schrift, dus de Thora en de hedendaagse Evangeliën, en deedele Koran. De Thora, die onder de naam het Oude Testamentaan de Heilige Schrift is toegevoegd, is samen met de Evangeliënonderzocht. Dus het boek dat we voor het onderzoek hebben ge-bruikt, is wat vandaag in de christelijke wereld de Heilige Schrift(Bijbel) wordt genoemd, oftewel de boeken die in de plaats vanhet ware Evangelie zijn neergezet.

De Heilige Schrift is niet een enkel boek. Daarin bevindt zich

– 347 –

allereerst het onderdeel ‘het Oude Testament’. Echter het tweededeel dat het Nieuwe Testament wordt genoemd, bestaat uit deEvangeliën geschreven door Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes,het boek ‘Handelingen der Apostelen’ van Lucas, de epistels ge-schreven door zijn apostelen Paulus, Jacob, Petrus en Johannes, enhet boek ‘Openbaring van Johannes’. Het Oude Testament is uitdrie delen samengesteld. Het eerste deel zijn de vijf boeken Gene-sis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium, waarvanwordt aangenomen dat ze de Thora zijn die naar Mûsâ (Mozes)(vrede zij met hem) werd neergezonden. Het tweede deel is Nevi-im, dus ‘Profeten’. En dit onderdeel is onderverdeeld in ‘vroegeprofeten’ en ‘late profeten’. Dit zijn Jozua, Richteren, Samuël, Ko-ningen, Jesaja, Jeremia, Ezechiël, Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jo-na, Micha, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggai, Zacharia en Male-achi. Het derde deel is Ketuvim, dus ‘Boeken’, ‘Geschriften’. Ditzijn boeken waaronder ‘Psalmen’, waarvan wordt verondersteltdat ze door Dâwud (David) (vrede zij met hem) zijn geschreven,‘Spreuken van Salomo’, ‘Hooglied’, ‘Prediker’, ‘Ruth’, ‘Esther’,‘Job’, ‘Klaagliederen van Jeremia’, ‘Daniël’, ‘Ezra’, ‘Nehemia’, ‘1Kronieken’ en ‘2 Kronieken’.

Wie vermeldt de zaken die in al deze boeken staan? Terwijl fa-natieke joden en christenen in dezelfde boeken geloven, bestaaner zeer veel onenigheden onder hen. Zij beweren dat de woordendie in deze boeken staan ‘het Woord van God’ zijn. Echter, indiengrondig wordt onderzocht, is men verplicht te accepteren dat dewoorden die in deze boeken staan afkomstig zijn van drie bronnen.

1) Een deel hiervan kan het Woord van Allah zijn. Want hierspreekt Allah de Verhevene Zelf de mensen aan. Bijvoorbeeld:

“Ik zal een profeet voor hen doen opstaan uit het midden vanhun broeders, zoals u, en Ik zal Mijn woorden in zijn mond geven,en alles wat Ik hem gebied, zal hij tot hen spreken.” [Deuterono-mium 18:18]

“Ik, Ik ben de Heere! Buiten Mij is er geen Heiland.” [Jesaja43:11]

“Wend u tot Mij, word behouden, alle einden der aarde! WantIk ben God en niemand anders.” [Jesaja 45:22]

Wij veronderstellen dat deze zinnen zijn overgenomen uit deboeken van de profeten die naar de zonen van Israël waren gezon-den. Want, wanneer men oplet, ziet men dat Allah de Verhevenemet deze woorden verklaart dat Hij ENIG is (dat er geen godenbestaan zoals de ‘Zoon’ of ‘Heilige Geest’), dat Hijzelf de profeten

– 348 –

heeft gezonden en dat er GEEN ENKELE GOD BESTAAT danHijzelf.

Laten we nu de tweede bron van de Heilige Schrift verklaren:2) De woorden die in dit tweede onderdeel staan geschreven,

kunnen door profeten zijn gezegd. Bijvoorbeeld:“Ongeveer op het negende uur riep Jezus met een luide stem:

‘Eli, Eli, Lama, Sabachtani’. Dat betekent: ‘Mijn God, mijn God,waarom hebt U mij verlaten?’” [Matteüs 27:46]

“En Jezus antwoordde hem: Het eerste van alle geboden is:Luister, Israël! De Heere, onze God, de Heere is één.” [Marcus12:29] [Let op, er wordt weer niet gesproken over de ‘Zoon’ of de‘Heilige Geest’]

“En Jezus zei tegen hem: ‘Waarom noemt u mij goed? Nie-mand is goed behalve Eén, namelijk God.’” [Marcus 10:18]

Deze woorden, waarover wordt gezegd dat ze zijn uitgespro-ken door ‘Îsâ (Jezus) (vrede zij met hem), kunnen profetischewoorden zijn. In dat geval zijn in de Heilige Schrift het Woord vanAllah de Verhevene en de woorden van profeten (vrede en zege-ningen zij met hen) met elkaar vermengd. De moslims daarente-gen hebben het Woord van Allah de Verhevene en de woordenvan de Profeet van elkaar gescheiden en hebben de woorden vande Profeet (vrede en zegeningen zij met hem) onder de naam eer-volle hadîth in aparte boeken verzameld.

Laten we ons nu richten op de woorden van de Heilige Schriftvan het derde onderdeel:

3) Een deel van deze woorden bestaan uit de gebeurtenissendie over ‘Îsâ (vrede zij met hem) zijn vastgelegd door de apostelenvan ‘Îsâ (vrede zij met hem), een deel zijn de woorden van bepaal-de personen, een deel zijn vertellingen van bepaalde historici, eneen deel bestaat uit vertellingen waarvan onbekend is door wie enwaarom het is gezegd. Laten we een voorbeeld geven:

“En toen hij in de verte een vijgenboom zag die bladeren had,ging hij erheen om te zien of hij er ook iets aan zou vinden; en erbijgekomen, vond hij niets dan bladeren, want het was niet de tijdvoor vijgen.” [Marcus 11:13]

Hier heeft een persoon het over een ander persoon. Het is nietduidelijk wie degene is die vertelt. Er wordt alleen verklaard dat‘Îsâ (vrede zij met hem) de persoon is die naar de vijgenboom gaat.Marcus, die deze zinnen heeft geschreven, heeft ‘Îsâ (vrede zij methem) echter nooit gezien. Een ander punt hier is dat in het navol-gende 14e vers ‘Îsâ (vrede zij met hem) de vijgenboom verwenst

– 349 –

nooit meer vruchten te dragen. Zo iets is absoluut ondenkbaar. Deboom is immers niet in staat om voortijdig vruchten te dragen. Dateen profeet een machteloze boom, die is geschapen door Allah deVerhevene, verwenst omdat het voortijdig geen vruchten draagt, isin strijd met het verstand, kennis, wetenschap en de religies.

In een groot deel van de huidige Heilige Schrift staan een grootaantal woorden waarover onbekend is door wie ze zijn gezegd,maar waarvan meteen wordt begrepen dat het ongetwijfeld men-selijke woorden zijn. Het is niet mogelijk om deze te accepteren alshet Woord van God.

Laten we nu gelieve onze hand op onze hart plaatsen en eensgoed bezinnen: Kan een boek, dat voor een deel bestaat uit hetWoord van God, voor een deel uit woorden van profeten, maarvoor het grootste deel uit diverse vertellingen van mensen, als ‘hetWoord van God’ aanvaard worden? Vooral dat in de delen van‘menselijke woorden’ er vele verschillende fouten in staan, dat deuitspraken van degenen die dezelfde kwestie vertellen zeer uiteen-lopend zijn, en dat de gegeven cijfers niet met elkaar overeenko-men – waarop hieronder zal worden ingegaan en de fouten zullenworden weergegeven – tonen overduidelijk aan dat de hedendaag-se Thora en Evangeliën volledig het werk van de mens zijn.

In de edele Koran, dat het boek is van de moslims, staat in het82e edele vers van soera al-Nisâ het volgende vermeld [interpreta-tie van de betekenis]: “Zullen zij nog steeds niet erover nadenkendat de edele Koran het Woord is van Allah en nadenken over zijnbetekenis? [De edele Koran is het Woord van Allah.] Indien dievan iemand anders dan Allah zou zijn gekomen, dan zouden ervoorzeker tegenstrijdigheden in staan.” Wat zijn deze woordentoch waar! De tegenstrijdigheden die in de Heilige Schrift staan,tonen aan dat het een menselijk werk is. Zoals we hieronder naderzullen toelichten, zijn de Thora en Evangeliën vele malen door re-ligieuze delegaties en synodes onderzocht, gecorrigeerd, veran-derd, verbeterd, kortom, ze zijn van de ene vorm in de andere ver-anderd. Kan het Woord van Allah de Verhevene gecorrigeerdworden? Van de edele Koran is er vanaf de dag van zijn openba-ring tot aan vandaag zelfs geen enkele letter veranderd. Zoals u inhet hoofdstuk over de edele Koran zult zien, zijn er allerlei maat-regelen genomen om dit te voorzien. Dat de edele Koran tot aande dag van vandaag onveranderd is voortgekomen, wordt zelfsdoor de meest fanatieke christelijke geestelijken – barstend van ja-loezie – toegegeven. Zo moet het Woord van Allah zijn! Het ver-andert nooit. Laten we het woord, over of de hedendaagse Evan-

– 350 –

geliën het Woord van God of het werk van de mens zijn, overlatenaan christelijke geestelijken en wetenschappers:

Dr. Graham SCROGGIE van het Moody Bijbel Instituut zegtop de 17e pagina van zijn boek ‘Is the Bible the Word of God?’ hetvolgende:

“Ja, de Heilige Schrift is een menselijk werk. Op grond van re-denen die ik niet begrijp, ontkennen sommige mensen dit. De Hei-lige Schrift is een werk die in het brein van mensen is gevormd, hetis door mensen in een menselijke taal en door de hand van demens geschreven en draagt een volledig menselijk karakter.”

Hoewel hij een christelijke geestelijke is, zei Kenneth Cragghet volgende:

“Het Nieuwe Testament gedeelte van de Heilige Schrift is niethet Woord van God. Hierin staan verhalen die mensen recht-streeks hebben verteld en de ooggetuigenverslagen van mensendie hebben gezien hoe een bepaalde daad werd verricht. Deze ge-deelten, die louter bestaan uit menselijke woorden, worden doorde kerk aan de mensen overgedragen alsof ze het Woord van Godzijn.”

Theoloog prof. Geyser zei: “De Heilige Schrift is niet hetWoord van God. Maar ondanks dit, is het een heilig boek.”

Er zijn zelfs pausen die niet geloven in bepaalde kwesties die inde Evangeliën staan geschreven, en met name de kwestie van deDrie-eenheid: ‘God, Zoon en de Heilige Geest’. Paus HONORI-US, die een van hen was, werd 48 jaar na zijn dood in het jaar 60n.h. [680 n.Chr.] officieel geëxcommuniceerd door het concilie datbijeenkwam in Constantinopel (huidig Istanbul) omdat hij deDrie-eenheid strikt had verworpen.

Het Evangelie dat is geschreven door Barnabas, die één van deapostelen van ‘Îsâ (vrede zij met hem) was en die samen met Pau-lus reizen had ondernomen om het christendom te verspreiden,werd plotseling uit de weg geruimd en de waarheid die in dit Evan-gelie stond: “Jezus zei: ‘Na mij zal er nog een Profeet komen, zijnnaam zal Muhammad zijn en hij zal jullie vele zaken leren’” werddoor fanatieke christenen verborgen. [Meer uitgebreide informa-tie hierover kunt u in het deel ‘Islam en Christendom’ van dit boekvinden.]

Dit betekent, dat we samen met alle westerse wetenschapperstot het volgende besluit komen over de hedendaagse HeiligeSchrift: de Heilige Schrift is niet het Woord van God. De wareThora en het ware Evangelie die het Woord van God waren, zijn

– 351 –

in hun huidige staat in een compleet ander boek veranderd. In hethedendaagse Evangelie staan er naast de woorden waarover ge-dacht kan worden dat ze het Woord zijn van God, ook heel veelwoorden, schattingen, vertellingen en verhalen in die door ande-ren zijn toegevoegd. Met name de gedeelten die over de Drie-een-heid gaan, zijn beweringen die volledig in strijd zijn met de leervan de eenheid van Allah – wat de grondslag is van geloof (îmân)– en het gezonde verstand van de mensen.

Toen de Thora en het Evangelie naar het Grieks en Latijn wer-den vertaald, vonden de Romeinse en Griekse afgodendienaren,die tot die tijd honderden goden hadden, één god veel te weinig enwilden dit vermeerderen. Het feit dat in de Griekse vertaling hetgeloof in een enige God dat in het ware Evangelie stond, werd ver-meerderd tot een aantal van drie, was volgens bepaalde geleerdenveroorzaakt doordat de Grieken aan de filosofie van Plato warenverbonden. Het platonisme verdeelt alles in drieën. Bijvoorbeeld,ethiek is gegrond op drie krachten van gevoel: karakter, verstanden de natuur. De natuur is op zijn beurt in drieën verdeeld onderplanten, dieren en mensen. Hoewel Plato in essentie dacht dat demacht die de wereld heeft geschapen enig is, beweerde hij dat hetnog twee helpers zou kunnen hebben. En dit leidde tot de tot-standkoming van het idee ‘de Drie-eenheid’. Er zijn zeer veel his-torici die deze theorie accepteren. Bovendien, zelfs in de heden-daagse Thora en Evangeliën staan op vele plaatsen de woorden:“Ik ben God! God is enig. Er is geen andere God dan Ik” zoals uhieronder zult zien. Zelfs de hedendaagse versies van de HeiligeSchrift verwerpen de triniteitsleer die gedwongen erin is toege-voegd. Er wordt ook beweerd dat dit idee van drie goden een ver-taalfout is. Met name de laatste tijd beweert de christelijke kerk,ziend dat er tegenwoordig niemand meer gelooft in de Drie-een-heid, dat de woorden ‘Vader’ en ‘Zoon’ een compleet andere be-tekenis hebben en richt zich meer op het geloof in een enige God.Hieronder zullen we ons nogmaals richten op deze vertaalkwestie.

Terwijl duidelijk is geworden dat de hedendaagse Thora enEvangeliën niet het Woord zijn van God en vele christenen dit ookmededelen, beweren sommige fanatieke christenen nog steeds dat“Ieder woord van het Evangelie het Woord van God is”. Over ditsoort fanatiekelingen kunnen we enkel het volgende zeggen: in het18e edele vers van soera al-Baqara staat vermeld [interpretatie vande betekenis]: “Zij zijn doof [zodat zij niet naar de waarheid zullenluisteren en aanvaarden], stom [zodat zij het geloof en de waarheidniet zullen uitspreken], blind [zodat zij het juiste, ware pad niet

– 352 –

zullen zien]. Zij weerkeren niet van deze toestand van hen en ke-ren niet terug naar het juiste pad.” In het 13e vers van het 13ehoofdstuk van het Evangelie van Matteüs staat: “Omdat zij nietzien, ook al zien zij, en niet horen, ook al horen zij, en ook niet be-grijpen.”

Laten we nu het Evangelie weer onderzoeken:Laten we allereerst zeggen, dat de Bijbels die alle christenen

tot hun beschikking hebben niet een enkele Bijbel is. Indien u meteen katholiek over de Bijbel zou willen praten, zal hij u vragen:“Welk Bijbel?”. De katholieken, protestanten en orthodoxen heb-ben namelijk diverse Bijbels. Als u vraagt: “Hoe kan het zo zijn datde Bijbel, wat het Woord is van God, verschillende soortenheeft?” zullen zij na wat getwijfeld te hebben een vreemd ant-woord geven dat niets te maken heeft met de vraag: “In essentie iser één Bijbel. Er kunnen echter verschillen bestaan in de exege-ses.” Wanneer we de geschiedenis bestuderen, zien we dat de eer-ste rooms-katholieke Bijbel, de Latijnse Bijbelvertaling ‘de Vul-gaat’ van Hiëronymus, in het jaar 990 n.h. [1582 n.Chr.] in Reimsis verschenen en in het jaar 1018 n.h. [1609 n.Chr.] in Douay nog-maals is gedrukt. Vandaag bestaat deze in het Engels onder denaam RCV (Roman Catholic Version = Rooms-katholieke Ver-sie). Echter, de Bijbel die de Britten vandaag in handen hebben, iseen zeer veranderde versie van deze oude Bijbel. De Bijbel is na-melijk vanaf het jaar 1008 n.h. [1600 n.Chr.] tot aan vandaag veleveranderingen ondergegaan, bepaalde delen ervan zijn als apo-crief, dus als ‘delen waarvan de authenticiteit wordt betwijfeld’eruit gehaald, en bepaalde delen zoals Judith, Tobias, Baruch, Es-ther, etc. zijn er volledig uit verwijderd. Uiteindelijk werd het on-der de naam AV (Authorised Version = Geautoriseerde Versie)als ‘laatste en correcte Bijbel’ gepubliceerd. Echter, doordat velegeleerden en zelfs de bekende minister-president Churchill zeiden:“De taal van deze Bijbel is buitengewoon slecht”, ging men vooreen periode terug naar de oude Bijbel die bekend stond onder denaam KJV (King James Version) en resteerde uit het jaar 1020n.h. [1611 n.Chr.]. Uiteindelijk werd in het jaar 1371 n.h. [1952n.Chr.] de Bijbel opnieuw gecorrigeerd en werd onder de naamRSV (Revised Standard Version, oftewel de verbeterde en herzie-ne versie) een nieuwe Bijbel opgesteld, maar doordat deze ookniet als voldoende gecorrigeerd werd beschouwd, werd een kortetijd hierna de ‘Dubbel herziene Bijbel’ gepubliceerd in 1391 n.h.[1971 n.Chr.].

De Bijbel van de katholieken is ook erg veel veranderingen on-

– 353 –

dergegaan. Het is namelijk zo dat de Bijbel, die van het He-breeuws naar het Grieks en daarvan naar het Latijn was vertaald,door het Concilie van Nicea (hedendaags Inzik, Turkije) dat opbevel van Constantijn de Grote in het jaar 325 n.Chr. werd gehou-den, het Concilie van Laodicea in het jaar 364 n.Chr., het Concilievan Constantinopel (hedendaags Istanbul, Turkije) in 381 n.Chr.,het Concilie van Carthago in het jaar 397 n.Chr., het Concilie vanEfeze in 431 n.Chr., het Concilie van Chalcedon (hedendaags Ka-dıköy, Turkije) in 451 n.Chr. en nog door vele andere concilieswerd onderzocht, bij iedere keer opnieuw werd gerangschikt, bijiedere keer bepaalde delen werden veranderd, bepaalde boekenvan het Oude Testament werden verwijderd, en bepaalde boekendie tijdens bepaalde concilies werden verworpen, werden aan-vaard. Toen in het jaar 930 n.h. [1524 n.Chr.] echter het protestan-tisme ontstond, werden deze boeken opnieuw bestudeerd en wer-den er weer wijzigingen aangebracht.

Gedurende deze gehele periode hadden erg veel christelijkegeestelijken bezwaar gemaakt op de gemaakte vertalingen en wij-zigingen en hadden beweerd dat bepaalde delen van de HeiligeSchrift erin waren toegevoegd.

Zoals we hierboven ook hadden besproken, hebben diegenenzeer gelijk die beweren dat uit de meest oude versie van de Bijbel,namelijk het Hebreeuwse exemplaar, er verkeerd is vertaald. Im-mers, het woord ‘vader’ in het Hebreeuws betekent niet alleen debiologische vader van een kind, maar ook ‘een eerwaardige grotepersoonlijkheid’. Hierdoor wordt in de edele Koran tegen Âzar,de oom (van vaderskant) van Ibrâhîm (Abraham) (vrede zij methem), ‘zijn vader genaamd Âzar’ gezegd. Zijn echte vader Târûh(Terach) was namelijk overleden. Hij groeide op bij zijn oom Âzaren passend bij de gewoonte van toen, zei hij vader tegen hem. Datin Turkestan ook tegen personen aan wie men respect toont enmet wie men barmhartig is ‘vader’ wordt gezegd, blijkt uit de ge-sprekken in het boek Rashahât. In het Turks wordt ook: “Wat eenvader die man!” gezegd om de bewondering die men voor iemandheeft uit te drukken.

In het Hebreeuws wordt het woord ‘zoon’ heel vaak gebruiktom een persoon te beschrijven die qua rang of leeftijd onder menzelf staat, maar met wie men met een zekere liefde is verbonden.In het 9e vers van het 5e hoofdstuk uit het Evangelie van Matteüsstaat: “Zalig zijn de vredestichters! Want zij zullen Gods KINDE-REN genoemd worden.” Men ziet, dat het woord ‘kinderen’ hiermet de betekenis ‘de geliefde dienaren van God’ wordt gebruikt.

– 354 –

In dat geval betekent in het ware Evangelie ‘vader’ een gezegendbestaan en ‘zoon’ een geliefde dienaar. Wat hier wordt bedoeldheeft dus geen betrekking op drie goden. De betekenis die voort-komt uit de plaatsen waar de woorden ‘vader’ en ‘zoon’ wordengebruikt, is dat Allah de Verhevene, die de Rechter en Bezitter isvan alles, één van Zijn geliefde dienaren als ‘Îsâ (vrede zij methem) naar de mensen heeft gezonden als profeet. Een groot deelvan de christenen die pas onlangs tot bezinning zijn gekomen, zeg-gen: “Wij allen zijn de dienaren en kinderen van God. God is deHeer en Vader van ons allemaal. De woorden ‘Vader’ en ‘Zoon’in de Evangeliën moeten op deze manier begrepen worden.”

Dat uit de exemplaren van het meest oude, Hebreeuwse Evan-gelie vele woorden verkeerd zijn vertaald, wordt uit de onder-staande voorbeelden duidelijk.

Namelijk:1) In het Hebreeuwse origineel van Genesis, het eerste boek

van het Oude Testament, wordt er over Allah de Almachtige, dus‘ALLAH’, met één ‘L’ te kort als ‘ALAH’ gesproken. Maar uit deBijbel die alsmaar wordt gecorrigeerd en veranderd, is dit woordverwijderd. Dat wil zeggen, dat christenen bang waren dat denaam van hun God zou lijken op die van de God van de moslims.

2) In het Hebreeuwse origineel van het Oude Testament komthet woord ‘maagd’ niet voor. Over de geboorte van ‘Îsâ (Jezus)(vrede zij met hem) wordt in het boek Jesaja, van de oude He-breeuwse exemplaren, in het 14e vers van het 7e hoofdstuk hetvolgende gezegd: “Daarom zal de Heere Zelf u een teken geven;zie, de maagd zal zwanger worden. Zij zal een zoon baren en hemde naam Immanuel geven.” In het Hebreeuws wordt hier hetwoord ‘ALMAH’ gebruikt ter betekenis van ‘meisje’. In het He-breeuws wordt ‘maagd’ echter uitgedrukt met het woord BETU-LAH. Doordat het woord ‘maagd’ gunstiger uitkwam voor dechristenen, werd het woord ‘maagd’ gebruikt in plaats van ‘jongevrouw’ en werd de betekenis ‘Heilige Maagd’ de christelijke we-reld ingebracht.

3) Sterk fanatieke Britse priesters gingen nog verder en warende ellendigheid begaan om de zin: “Want zo lief heeft God de we-reld gehad, dat Hij Zijn enige zoon [dus de persoon wie Hij ergliefheeft] gegeven heeft [dus daarnaar heeft gezonden], opdat ie-der die in hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig levenheeft”, in het 16e vers van het 3e hoofdstuk uit het Evangelie vanJohannes, te verdraaien in: “Want zo lief heeft God de wereld ge-

– 355 –

had, dat Hij Zijn eigen verwekte enige zoon gegeven heeft, opdateenieder die in hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig levenheeft.” Hier hebben ze het Engelse woord ‘begotten’ gebruikt, watletterlijk ‘verwekt’ betekent. Maar in de hedendaagse HeiligeSchrift staat op vele plaatsen dat God ENIG is en dat Jezus als‘profeet’ is gezonden. Een deel hiervan vermelden we hieronder:

“(…) Luister, Israël! De Heere, onze God, de Heere is één.”[Marcus 12:29]

“(…) dat God één is, en er is geen ander dan Hij.” [Marcus12:32]

In het 39e vers van het 4e hoofdstuk van Deuteronomium staat:“Zo moet u heden weten en ter harte nemen dat de HEERE GODis, boven in de hemelen en beneden op de aarde, niemand anders.”

En in het 4e en 5e vers van het 6e hoofdstuk van Deuteronomi-um staat: “(…) De HEERE, onze God, DE HEERE IS ÉÉN!Daarom zult u de HEERE, uw GOD, liefhebben met heel uwhart, met heel uw ziel en met heel uw kracht.”

Weer in het 39e vers van het 32e hoofdstuk van Deuteronomi-um staat: “Zie nu, dat IK, IK Die ben, en er is geen [andere] Godnaast Mij.”

In het 25e en 26e vers van het 40e hoofdstuk uit Jesaja staat:“Met wie zou u Mij willen vergelijken of aan wie ben IK gelijk?zegt de [God die] Heilige [is]. Heft uw ogen op omhoog en zie Wiedeze dingen [de hemelen] geschapen heeft.”

Weer in de 10e en navolgende verzen van het 43e hoofdstuk uitJesaja staat: “U bent Mijn getuigen, spreekt de HEERE, en Mijndienaar die Ik gekozen heb, opdat u het weet en Mij gelooft en be-grijpt dat Ik Dezelfde ben. VÓÓR MIJ IS ER GEEN GOD GE-FORMEERD en NA MIJ ZAL ER GEEN ZIJN. Ik, Ik ben deHeere, buiten Mij is er geen Heiland. (…) spreekt de HEERE, datIK GOD BEN.”

Weer in het 6e vers van het 44e hoofdstuk van Jesaja staat: “Zozegt de Heere (…): Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste en bui-ten Mij is er geen GOD.”

Weer in het 5e vers van het 45e hoofdstuk van Jesaja staat: “Ikben de HEERE, en niemand anders. BUITEN MIJ IS ER GEENGOD.”

Weer in het 18e vers van het 45e hoofdstuk van Jesaja staat:“Want zo zegt de HEERE, Die de hemelen geschapen heeft, DieGOD, Die de aarde geformeerd en haar gemaakt heeft; Hij heeft

– 356 –

haar gegrondvest, Hij heeft haar niet geschapen opdat zij woestzou zijn, maar Hij heeft haar geformeerd opdat men erop zou wo-nen: Ik ben de HEERE, en niemand anders.”

En in het 21e en 22e vers van hetzelfde hoofdstuk staat: “BenIk het niet, de HEERE? Buiten Mij is er geen andere GOD, eenrechtvaardige GOD, een Heiland; er is niemand behalve Ik. Wendu tot Mij, word behouden, alle einden der aarde. Want Ik benGOD en niemand anders.”

Weer in het 9e vers van het 46e hoofdstuk van Jesaja staat:“(...) dat Ik GOD ben en niemand anders. Ik ben GOD, en er is ergeen als Ik.”

Verklaringen uit de Evangeliën over dat ‘Îsâ (vrede zij methem) een profeet is:

In het 10e en 11e vers van het 21e hoofdstuk uit het Evangelievan Matteüs staat: “Toen hij Jeruzalem binnenkwam, raakte heelde stad in opschudding en men zei: Wie is dat? De menigte zei: Datis JEZUS, DE PROFEET uit Nazareth in Galilea.”

In het 30e vers van het 5e hoofdstuk uit het Evangelie van Jo-hannes staat: “Ik kan van mijzelf niets doen. Zoals ik hoor [dusvolgens de openbaring die ik krijg], oordeel ik en mijn oordeel isrechtvaardig, want ik zoek niet mijn wil [de wens om iets te latendoen], maar de wil van degene [dus God] die mij gezonden heeft.”

In het 57e vers van het 13e hoofdstuk uit het Evangelie vanMatteüs staat: “Maar Jezus zei tegen hen: Een profeet is niet on-geëerd, behalve in zijn vaderstad en in zijn huis.”

In het 26e vers van het 8e hoofdstuk uit het Evangelie van Jo-hannes staat: “(…) maar Hij die mij gezonden heeft, is waarachtig.En wat ik van Hem gehoord heb, spreek ik tot de wereld.”

In het 24e vers van het 14e hoofdstuk uit het Evangelie van Jo-hannes staat: “En het woord dat u hoort, is niet van mij, maar vande Vader [dus God, een groot Wezen] die mij gezonden heeft.”

In het 3e vers van het 17e hoofdstuk uit het Evangelie van Jo-hannes staat: “En dit is het eeuwige leven [het leven in het Para-dijs], dat zij U kennen, de enige waarachtige GOD, en Jezus Chris-tus, die U gezonden hebt.”

In het 28e vers van het 14e hoofdstuk uit het Evangelie van Jo-hannes staat geschreven dat ‘Îsâ (vrede zij met hem) zei: “De Va-der is meer dan ik.”

In het 22e vers van het 2e hoofdstuk uit ‘Handelingen derApostelen’ staat: “Israëlitische mannen, luister naar deze woor-

– 357 –

den: Jezus de Nazarener, een man die u van Godswege aangewe-zen is door krachten, wonderen en tekenen, die God in uw middendoor hem gedaan heeft, zoals u ook zelf weet.”

En in het 26e vers van het 3e hoofdstuk staat: “God, die Zijnkind Jezus heeft doen opstaan, heeft hem eerst naar u gezondenom u hierin te zegenen dat Hij ieder van u zou afbrengen van zijnslechte daden.”

En in het 30e vers van het 4e hoofdstuk staat: “(…) en er teke-nen en wonderen gebeuren door de naam van Uw heilig Kind Je-zus.” Het profeetschap van ‘Îsâ (vrede zij met hem) en dat hij mid-dels de openbaring van Allah de Verhevene heeft gesproken,wordt duidelijk in deze verzen vermeld.

Al deze zinnen zijn overgenomen uit de Heilige Schrift die dechristenen vandaag in handen hebben. Dus ondanks alle verande-ringen, in de hedendaagse Thora en Evangeliën staan er zeker nogcorrecte woorden die van het ware Evangelie zijn overgebleven.

Hoe woedend Allah de Verhevene is op degenen die ‘Îsâ (vre-de zij met hem) als ‘de zoon van God’ willen presenteren en diezelfs hiervoor onbeschaamd de zinnen in de Thora en het Evange-lie veranderen, wordt in de 88-93e verzen van soera Maryam in deedele Koran als volgt verklaard [interpretatie van de betekenis]:

“Ze [de joden en christenen] zeiden: ‘De Barmhartige heefteen kind genomen’. [O Mijn Gezant zeg tegen hen] jullie hebbeneen grote leugen voortgebracht. Bijna zouden de hemelen ver-scheurd worden, de aarde opensplijten en de bergen uiteenvallendoor de woorden die zij toeschrijven. Terwijl het niet past bij degrootsheid van de Barmhartige om een kind te nemen. Want er isniemand in de hemelen of op de aarde die niet als dienaar tot deBarmhartige zal komen.” In het 3e vers van soera al-Ikhlâs van deedele Koran zegt Allah de Verhevene [interpretatie van de bete-kenis]: “Hij [Allah] werd niet geboren, noch heeft Hij gebaard.”In het 171e vers van soera al-Nisâ staat vermeld [interpretatie vande betekenis]: “O mensen van het boek [joden en christenen]!Overdrijf niet in jullie religie! Zeg slechts de waarheid over Allahde Verhevene! [Spreek Hem vrij van gebreken en belaster Hemniet door te zeggen dat Hij een zoon heeft genomen.] De Messias‘Îsâ is de zoon van Maryam (Maria) en de gezant, de profeet vanAllah de Verhevene. Hij is Zijn schepsel dat Hij middels het bevel‘Wees!’ schiep; Hij plaatste hem in Maryam en hij is een rûh (ziel,geest) van Allah de Verhevene net zoals de andere zielen. Geloofin Allah en Zijn profeten! Zeg niet: ‘God is drie’! Het is in jullie

– 358 –

voordeel en beter voor jullie om af te zien van dit woord. Allah isslechts één God! Hij is verre van het hebben van een kind.”

Tegen degenen die de Bijbel hebben veranderd, zegt Allah deVerhevene in het 10e vers van soera al-Baqara in de edele Koranhet volgende: “In hun hart is een ziekte [twijfel en huichelarij]. Al-lah de Verhevene heeft hun ziekte verergerd. Wegens hun leuge-nachtigheid zullen zij een pijnlijke bestraffing ondergaan.”

Door in het 79e vers van soera al-Baqara het volgende te ver-melden: “Schaam jullie, degenen die het [vervalste] boek met huneigen handen schrijven en dan zeggen: ‘Dit is het Woord van Al-lah’ om het tegen een geringe waarde, een lage prijs te verkopen.Schaam jullie, om wat jullie handen hebben geschreven! Schaamjullie, om wat jullie eraan hebben verdiend!”, heeft Hij bekendge-maakt dat zij een pijnlijke bestraffing zullen ondergaan.

– 2 –

ENKELEN VAN DE FOUTEN IN DE HEILIGE SCHRIFT(De Thora en de Evangeliën)

Het meest bekende boek dat de gewijzigde delen in de Thoraen de Evangeliën beschrijft, is het boek Izhâru tabdîlil-yahûd wan-nasârâ fittawrâti wal-Injîl wa bayânu-tanâkudi mâ-bi aydihim. Ditboek werd geschreven door ‘Alî ibn Ahmad Amawî die in 456 n.h.[1063 n.Chr.] overleed.

De Heilige Schrift voortdurend veranderen en zo nieuwe evan-geliën publiceren en deze boeken verkopen, is vandaag de dagwerkelijk een zeer grote bron van inkomsten. Immers, of men nugelooft of niet, elke Europeaan heeft thuis een exemplaar van deHeilige Schrift [de Thora en Evangeliën] liggen. Vooral de meesteEuropese dorpsbewoners kennen geen ander boek buiten de Hei-lige Schrift en lezen niets anders dan dit boek. Het culturele niveauvan de Europeanen is niet zo hoog als de meesten van ons vermoe-den. Hoewel de mensen die in een dorp wonen kunnen lezen enschrijven, zijn ze zich onbewust over wat er gaande is in de wereld.Zij lezen enkel de Heilige Schrift. Om deze reden wordt van elkenieuwe (herziene en gecorrigeerde) versie van de Heilige Schriftmiljoenen exemplaren gedrukt en levert het de drukkers ervan elkjaar miljoenen euro’s op. Kortom: er is niets winstgevender danhet regelmatig veranderen en opnieuw drukken van de HeiligeSchrift.

– 359 –

Westerse tijdschriften deinzen er niet voor terug om geregeldte schrijven dat er fouten zitten in de Heilige Schrift. In deze tijd-schriften komen serieuze artikelen voor van beroemde weten-schappers en theologen waaruit men veel lering kan trekken. Hier-onder vindt u een van deze artikelen:

Ook u zult nu zeggen: “Hoe kan het Woord van God verkeerdvertaald worden? Hoe kan het Woord van God door mensen ge-corrigeerd worden? Hoe kan het Boek van God aan een controleonderworpen worden? Een boek dat continu veranderd en verbe-terd wordt, kan onmogelijk het Woord van God zijn.” Wanneer ude volgende woorden leest die terug te vinden zijn in de inleidingvan de Engelse Bijbel die in het jaar 1971 voor de tweede keerwerd veranderd, zult u al helemaal versteld staan. De kerkelijkecommissie die de laatste herziening uitvoerde, zegt het volgende inhet voorwoord: “… de manier van verwoorden in de HeiligeSchrift die in opdracht van koning Jacobus (koning James) werdopgesteld, is werkelijk buitengewoon perfect. Het kan aangeno-men worden als het meest uitmuntende meesterwerk van de En-gelse literatuur. Echter, jammer genoeg zitten er vrij forse foutenin dit boek; deze fouten zijn zo talrijk en zo ernstig dat ze absoluutverbeterd moeten worden.”

Stelt u zich eens voor, een kerkelijke commissie komt bijeen,vindt vele ERNSTIGE fouten in een boek waarvan in Engelandvan het jaar 1020 n.h. [1611 n.Chr.] tot het jaar 1391 n.h. [1971n.Chr.] wordt geloofd dat het ‘het Woord van God’ is, en besluitdat deze fouten absoluut gecorrigeerd moeten worden! Wie ge-looft er dan nog dat dit boek ‘het Boek van God’ is? Hieronderzullen we een leuke anekdote met u delen. Deze anekdote werdverteld door de Zuid-Afrikaanse Ahmed Deedat, die debatteerdemet christelijke geestelijken en wetenschappers over de christelij-ke geloofsleer en de Heilige Schrift en toonde aan dat deze ver-valst waren. [Deze persoon die onderzoeken heeft gedaan naar hetchristendom en de vervalste Evangeliën, was iemand die geenrechtsschool volgde en de grootsheid van de geleerden van ahl al-soenna niet heeft kunnen inzien.] Ahmed Deedat vertelt:

“In de editie van 8 september 1957 van het tijdschrift AWA-KE! (Ontwaakt!) dat in Amerika wordt gepubliceerd, verscheenhet volgende artikel: ‘Blijkbaar waren er exact 50.000 fouten in deHeilige Schrift! Laatst had een jonge christen een exemplaar vande KJV (King James Version) van de Heilige Schrift gekocht.Aangezien hij de Bijbel (de Heilige Schrift) als het Woord vanGod aanvaardde, dacht hij uiteraard dat er geen enkele fout in zou

– 360 –

zitten. Echter, in een editie van het tijdschrift ‘Look’ die hij in han-den kreeg, las hij in het ‘Waarheden over de Bijbel’ genaamde ar-tikel dat een kerkelijke raad, die in 1133 n.h. [1720 n.Chr.] werdgevormd, aan het licht had gebracht dat er 20.000 fouten waren inde Heilige Schrift die in opdracht van koning James was opgesteld,en was daardoor met stomheid geslagen. Hij was erg overstuur.Toen hij deze kwestie bij zijn vrienden met dezelfde religieuze ge-zindheid ter sprake bracht, zeiden zij tot zijn grote verbazing: ‘Inde huidige Heilige Schrift zijn er geen 20.000 maar 50.000 fouten.’De jongeman was compleet overrompeld. Hij vraagt nu aan ons:‘Vertel mij in godsnaam; zijn de Thora en het Evangelie die we alshet Woord van God aannemen, werkelijk zo vol met fouten?’

Ik had dit tijdschrift aandachtig gelezen en bewaard. Vijf à zesmaanden geleden, toen ik op een dag thuis was, werd er op mijndeur geklopt. Toen ik de deur opende, zag ik een beleefde, glimla-chende en vriendelijk sprekende jongeman tegenover mij. Nadathij mij respectvol had begroet, reikte hij zijn naamkaartje aan.Hierop stond ‘Jehova’s getuige’ geschreven. Deze benaming waseen bijnaam die aan een groep missionarissen werd gegeven. Dezejonge missionaris zei tegen mij op een uiterst lieflijke toon: ‘Wijproberen in de eerste plaats geschoolde mensen zoals u, die zijn af-geweken van het rechte pad, uit te nodigen tot het christendom, deware religie. Ik heb boeken voor u meegebracht die enkele mooiepassages bevatten uit de Thora en het Evangelie die het Woordzijn van God. Laat ik deze aan u overhandigen. Lees ze, denk er-over na en kom dan tot een besluit.’ Ik nodigde hem uit naar bin-nen en bood hem een kopje koffie aan. Ik vermoedde dat hijdacht: wellicht heb ik deze man al deels overtuigd. Nadat we onzekoffie hadden gedronken, vroeg ik hem: ‘Beste vriend, jullie aan-vaarden de Thora en het Evangelie als het Woord van God, niet-waar?’ ‘Zeker’ antwoordde hij. Daarop vroeg ik: ‘Dan zit er geenenkele fout in de Thora en het Evangelie, juist?’ Onmogelijk’ zeihij. Ik liet hem vervolgens het tijdschrift Awake! zien en zei: ‘Dittijdschrift is een werkstuk dat in Amerika, een christelijk land, isuitgebracht. Dit tijdschrift schrijft dat er exact 50.000 fouten in deBijbel zitten. Indien het artikel in dit tijdschrift door een moslimzou geschreven zijn, zou u vrij zijn om er wel of niet in te geloven.Dient u de verklaringen in een tijdschrift dat door mensen van uwreligie wordt uitgebracht, niet te aanvaarden? Wat heeft u te zeg-gen op deze bewering?’ De arme man was plotseling verbijsterd.Hij zei: ‘Kunt u mij dat tijdschrift eens laten zien, dan kan ik heteven lezen.’ Hij las het, en hij las het steeds opnieuw. Ik zag hoe

– 361 –

zijn gezicht van kleur veranderde en hoe beschaamd hij was, en ikmoest vanbinnen lachen. Uiteindelijk vond hij een antwoord dathij mij kon geven: ‘Kijk, dit tijdschrift is in het jaar 1957 gedrukt.We zitten nu in het jaar 1980; we zijn precies 23 jaar verder.Hoogstwaarschijnlijk zijn de fouten intussen gevonden en gecorri-geerd.’ Ik vroeg hem in alle ernst: ‘Goed, maar hoeveel duizendvan deze 50.000 fouten zullen er verbeterd zijn? Welke fouten zijnverbeterd? Hoe zijn ze verbeterd? Kunt u mij hierover informatiegeven?’ Hij boog zijn hoofd omlaag en zei: ‘Het spijt me, dat kanik niet.’ Ik voegde hieraan toe: ‘Mijn geliefde gast! Hoe kan ik ge-loven dat een boek waarin 50.000 fouten staan en dat om de haver-klap wordt veranderd of gecorrigeerd, het Boek is van God? In deedele Koran waarvan wij geloven dat het het Boek is van Allah deVerhevene, is tot op heden zelfs geen één letter veranderd. Het be-vat geen enkele fout. U wilt mij leiden naar het rechte pad maaruw gids, het Evangelie en de Thora, zijn onjuist; het pad dat u uit-gekozen heeft, is twijfelachtig. Hoe wilt u mij dit verklaren?’ Dearme man was er kapot van en was met stomheid geslagen. Hij zei:‘Sta mij toe om de vooraanstaande priesters te spreken. Binnenenkele dagen zal ik weer bij u langskomen en antwoord geven opuw vragen.’ Daarna ging hij haastig ervandoor. Hij was gegaan enkeerde niet meer terug. Maandenlang ben ik op hem aan het wach-ten. Maar er is nog steeds niemand in zicht!”

Laten we nu nog wat meer uitleg geven over de vele fouten, uit-eenlopende beschrijvingen en tegenstrijdige verklaringen over eenen hetzelfde onderwerp, die te vinden zijn in de Thora en Evange-liën.

Laat ik allereerst zeggen dat degenen die de onjuiste gedeeltenin de Thora en de Evangeliën zoeken en vinden, in de meeste ge-vallen leden van de kerk zelf zijn. Ze zijn op zoek naar een uitwegom zich te verlossen van de tegenstrijdigheden waarin zij zijn be-land. Phillips die in het jaar 1389 n.h. [1970 n.Chr.] het werk metde titel ‘Phillips New Testament in Modern English’ in Londen pu-bliceerde, zegt het volgende over het Evangelie van Matteüs:

“Er zijn mensen die beweren dat het Evangelie waarvan wordtaangenomen dat het behoort aan Matteüs, in feite niet is geschre-ven door hem. Vandaag menen veel leden van de kerk dat ditEvangelie door een mysterieus persoon werd geschreven. Dezemysterieuze persoon heeft het Evangelie van Matteüs in zijn han-den genomen, veranderd naar eigen zin en heeft er vele anderewoorden aan toegevoegd. Zijn schrijfstijl is duidelijk en vloeiend.De schrijfstijl van het werkelijke Evangelie van Matteüs daarente-

– 362 –

gen is zwaarder, maar zijn woordkeuze is bewuster. Matteüs be-oordeelde de zaken die hij zag en hoorde in zijn hoofd, en pas wan-neer hij volledig overtuigd was dat de woorden die hij had gehoordhet Woord van God waren, schreef hij ze op. Echter, de tekstwaarover wij nu beschikken en beschouwen als het Evangelie vanMatteüs, is niet met zorgvuldigheid geschreven.”

Aangezien het Woord van Allah de Verhevene niet continuveranderd kan worden, zijn de bovenstaande woorden op zich alvoldoende om aan te tonen dat het huidige Evangelie van Matteüsdoor mensenhanden werd geschreven. Het Evangelie van Matteüsis verdwenen en in de plaats hiervan werd er door een niet bekendpersoon een nieuw evangelie geschreven. Niemand weet wie dezepersoon is.

De vier Evangeliën die terug te vinden zijn in het gedeelte ‘hetNieuwe Testament’ van de huidige Heilige Schrift, waren zoalsmen weet, behalve door Matteüs, geschreven door Johannes, Lu-cas en Marcus. Van hen heeft enkel Johannes [die de zoon van detante (van moederskant) van ‘Îsâ (vrede zij met hem) was] ‘Îsâ (Je-zus) (vrede zij met hem) gezien, maar pas nadat ‘Îsâ (vrede zij methem) naar de hemel was opgeheven heeft hij zijn Evangelie in Sa-mos geschreven. Lucas en Marcus hebben ‘Îsâ (vrede zij met hem)nooit gezien. Marcus was de vertaler van Petrus. Niet enkel hetEvangelie van Matteüs, maar ook het Evangelie van Johanneswerd door een ander geschreven en veranderd. De bewijzen hier-voor zijn vanaf pagina 346 weergegeven. Kort gezegd, er zijn veelverschillende verhalen over deze vier Evangeliën. Er is één puntwaar de hele wereld het over eens is. En dat is (zoals u hieronderzult zien) dat deze vier Evangeliën uit verhalen bestaan waarin de-zelfde gebeurtenissen verschillend worden overgeleverd en diezijn geschreven door mensenhanden. Ze zijn niet het Woord vanAllah de Verhevene. Voordat we enkele fouten bespreken dievoorkomen in de huidige Heilige Schrift, dus de Thora en Evange-liën, willen we het ook nog hebben over een ander aspect van dezeboeken. Ahmed Deedat, die met christenen debatteerde en hensprakeloos achterliet, vertelt de volgende anekdote:

“Op een dag had ik mijn christelijke buren het volgende ver-zocht: ‘Ik houd me momenteel bezig met de Heilige Schrift. Ik wileen stuk hieruit voorlezen voor jullie.’ Ze waren erg blij dat ik be-langstelling toonde voor de Heilige Schrift en verheugden zich inde hoop dat ik het rechte pad zou vinden. Ze verzamelden zichsnel rond mij. Ik gaf hen elk een exemplaar van de Heilige Schriften vroeg hen om het 37e hoofdstuk van het boek Jesaja te openen.

– 363 –

Ik zei: ‘Nu ga ik vanuit de Heilige Schrift die ik in handen heb ditstuk voor jullie voorlezen. Volg mij alsjeblieft en let erop of ik cor-rect lees of niet.’ Ze begonnen allemaal aandachtig naar mij te luis-teren en volgden het stuk dat ik voorlas vanuit de Heilige Schriftdie zij in handen hadden. Het stuk dat ik voorlas, luidde als volgt:

‘Zodra koning Hizkia dat hoorde, gebeurde het dat hij zijn kle-ren scheurde, zich in een rouwgewaad hulde en het huis van deHeere binnenging.

Verder stuurde hij Eljakim, het hoofd van de hofhouding, Seb-na, de schrijver, en de oudsten van de priesters, gehuld in rouwge-waden, naar Jesaja, de profeet, de zoon van Amoz.

Zij zeiden tegen hem: Dit zegt Hizkia: Deze dag is een dag vanbenauwdheid, bestraffing en belediging; ja, de kinderen staan ophet punt geboren te worden, maar er is geen kracht om te baren.’Ik las nog wat verder.

Tijdens het lezen door vroeg ik hen af en toe: ‘En, lees ik hettot op de letter goed voor?’ Ze bevestigden dit en zeiden: ‘Je leesthet precies, letterlijk en correct.’ Opeens zei ik tegen hen: ‘Ik gajullie nu iets vertellen. Het stuk dat jullie hebben gehoord en in jul-lie boeken staat, komt uit het 37e hoofdstuk van het boek Jesaja inhet Oude Testament [de Thora]. Het stuk dat ik heb voorgelezen,komt weer uit het Oude Testament maar uit het 19e hoofdstuk vanhet boek 2 Koningen. Met andere woorden, de twee passages indeze twee boeken zijn letterlijk hetzelfde. Dit wil zeggen dat eenvan deze twee in zijn geheel is geplagieerd van de andere. Maarwelke van de twee is geplagieerd, weet ik niet. Het is aan jullie omhierover te beslissen. Maar deze boeken waarvan jullie denken dathet heilig is, zijn van elkaar geplagieerd. Dit is het bewijs!’ Toenbarstte de hel los. ‘Zo iets is onmogelijk!’ schreeuwden ze. Onmid-dellijk pakten ze de Heilige Schrift uit mijn hand en begonnen hetnauwkeurig na te kijken. Toen ze zagen dat het stuk dat ik uit het19e hoofdstuk van 2 Koningen had voorgelezen, inderdaad tot opde letter hetzelfde was als het 37e hoofdstuk van Jesaja dat zij inhanden hadden, stonden ze met een mond vol tanden. Ik zei tegenhen: ‘Neem me niet kwalijk, maar hoe kan het dat er zulk plagiaatin een boek van God voorkomt? Hoe kan ik in zulke boeken gelo-ven?’ Ze stonden allemaal met hun hoofd omlaag gebogen. Wil-lens of onwillens gaven ze mij gelijk.”

Laten we nu hieronder enkele onduidelijke passages uit deThora en de Evangeliën tonen: In het 9e vers van het 9e hoofdstukin het Evangelie van Matteüs staat vermeld: “En Jezus ging van-

– 364 –

daar verder en zag iemand in het tolhuis zitten, die Matteüs heette;en hij zei tegen hem: Volg mij! En hij stond op en volgde hem.”

Laten we nu even goed opletten: als degene die deze zinnenheeft geschreven Matteüs zelf is, waarom zegt hij dan niet dat hetover hemzelf gaat en schrijft hij net alsof hij het over een andereMatteüs heeft? Indien de schrijver van dit Evangelie Matteüs zelfzou zijn, dan zou hij het op de volgende manier geschreven moetenhebben: “Toen ik in het tolhuis aan het zitten was, kwam Jezusdaar voorbij. Hij zag mij en zei: Volg mij. Hierop volgde ik hem.”Dit toont aan dat het niet Matteüs was die het Evangelie van Mat-teüs heeft geschreven.

Aan het begin van het 1e hoofdstuk in het Evangelie van Lucasstaat vermeld: “Aangezien velen ter hand genomen hebben eenverslag op te stellen van de dingen die onder ons volkomen zeker-heid hebben, zoals zij die van het begin af ooggetuigen en dienarenvan het Woord zijn geweest, aan ons overgeleverd hebben, heefthet ook mij goedgedacht, na alles van voren af aan nauwkeurig on-derzocht te hebben, het geordend voor u te beschrijven, hoogge-achte Theofilus.”

Uit deze formulering wordt het volgende duidelijk:Lucas heeft dit Evangelie geschreven in een periode waarin

nog vele andere personen evangeliën schreven. Lucas geeft aan dat er geen enkel evangelie was die door de

apostelen eigenhandig was geschreven. Immers, met de woorden“zoals zij die van het begin af ooggetuigen en dienaren van hetWoord zijn geweest, aan ons overgeleverd hebben” maakt hij eenonderscheid tussen degenen die een evangelie schreven en de oog-getuigen, dus de apostelen.

Hij zegt niet over zichzelf dat hij een discipel, oftewel een leer-ling is van een van de apostelen. Doordat er in die eeuw talloze ge-schriften, teksten en boekjes waren die aan een van de apostelenwerden toegeschreven, had hij er niet op gehoopt dat zo’n verkla-ring – dus de vermelding dat hij een leerling zou zijn van een vande apostelen – een reden zou vormen voor het vertrouwen van an-deren in zijn boek. Wellicht wilde hij door aan te geven dat hij elkgegeven zelf had onderzocht en had geleerd van de originele bron,het als een sterker bewijs presenteren.

In het 35e vers van het 19e hoofdstuk in het Evangelie van Jo-hannes staat vermeld: “En die het gezien heeft, die getuigt ervan,en zijn getuigenis is waar, en hij weet dat hij de waarheid spreekt,opdat ook u gelooft.” Als deze formulering door Johannes zou zijn

– 365 –

geschreven, dan zou hij de gebeurtenis niet omschrijven met dewoorden: “En die het gezien heeft, die getuigt ervan, en zijn getui-genis is waar.”

U ziet dus dat Matteüs, Lucas en Johannes het niet over zich-zelf hebben, maar over een onbekend persoon van wie de naamniet bekend is. Wie is dit? Is hij een profeet? Wie zijn de dienarenvan het Woord? Wie is de persoon die opstaat en Jezus volgt? Wieis de persoon die getuigt? Hoe kan een religieus boek zo onduide-lijk zijn en vol staan met geheimzinnigheden? We weten evenminwie voor wie getuigt en waarom!

Laten we het nu hebben over de tegenstrijdigheden en ver-schillen tussen de diverse passages van de Heilige Schrift:

In het 13e vers van het 24e hoofdstuk in het boek 2 Samuelstaat vermeld: “Zo kwam Gad bij David. Hij maakte hem dit be-kend en zei tegen hem: Zal er zeven jaar hongersnood over u ko-men in uw land? Of wilt u drie maanden vluchten voor uw vijan-den, terwijl die u achtervolgen?”

Maar in het 11e en 12e vers van het 21e hoofdstuk in het boek1 Kronieken waarin hetzelfde onderwerp wordt besproken, staathet volgende vermeld: “Toen kwam Gad naar David, en zei tegenhem: Zo zegt de HEERE: Kies voor u: óf drie jaar hongersnood,óf drie maanden weggevaagd worden voor uw vijanden, terwijl hetzwaard van uw vijanden u inhaalt; óf drie dagen het zwaard van deHeere: de pest in het land, met de engel van de Heere die in heelhet gebied van Israël verderf aanricht.”

U ziet, in een boek dat het Woord van God wordt genoemd,het grote verschil tussen deze twee passages die over hetzelfde on-derwerp gaan. In welke moeten we geloven? Is het denkbaar datAllah de Verhevene twee tegenstrijdige verklaringen openbaart?

De verschillen tussen de diverse boeken van de huidige HeiligeSchrift zijn zo talrijk dat als we ze allemaal zouden opschrijven, weeen enorm boek zouden krijgen. Om onze lezers een algemeenidee te geven, zullen we hieronder nog enkele hiervan noemen:

In het 18e vers van het 10e hoofdstuk in het boek 2 Samuelstaat vermeld: “Maar de Syriërs sloegen voor de Israëlieten op devlucht, en David doodde van de Syriërs 700 wagens [samen] methun menners en 40.000 ruiters; ook versloeg hij Sobach, hun leger-bevelhebber, zodat die daar stierf.”

Het tafereel uit dezelfde veldslag wordt in het 18e vers van het19e hoofdstuk in het boek 1 Kronieken als volgt beschreven:“Maar de Syriërs sloegen voor de Israëlieten op de vlucht, en Da-

– 366 –

vid doodde van de Syriërs 7000 wagens [samen] met hun mennersen 40.000 man voetvolk. Ook doodde hij Sobach (Sofach), hun le-gerbevelhebber.”

Let op de verschillen: volgens het eerste boek waren het 700strijdwagens en volgens het tweede boek – precies het tienvoud –7000 strijdwagens en volgens het eerste boek werden er 40.000 rui-ters gedood en volgens het tweede boek waren dit geen ruitersmaar voetvolk!

Als de boeken in de Heilige Schrift zulke van elkaar verschil-lende informatie bevatten, wie zal dan geloven dat deze het Woordvan God zijn? Is Allah de Verhevene – moge Hij ons behoeden ditte veronderstellen – dan niet in staat om tussen voetvolk en ruiterseen onderscheid te maken? Weet Hij niet dat er een tienvoudigverschil zit tussen 700 en 7000? Zulke tegenstrijdige verklaringenverkondigen en vervolgens deze als ‘het Woord van God’ aanvaar-den, is de grootste laster die men kan uitspreken over Allah deVerhevene en tevens de grootste belediging.

Laten we nog een aantal voorbeelden geven:Waarover hier wordt gesproken is het offerbekken, een grote

plaats waar offers werden gebracht welke Sulaymân (Salomo)(vrede zij met hem) had laten bouwen in zijn paleis.

In het 26e vers van het 7e hoofdstuk in het boek 1 Koningenstaat vermeld: “En zijn dikte was een handbreed en zijn rand hadde vorm van de rand van een beker, als een leliebloesem. Hij kon2000 bat bevatten.” (1 bat = 37 liter)

Welnu, in het 5e vers van het 4e hoofdstuk in het boek 2 Kro-nieken van hetzelfde boek [het Oude Testament] staat het volgen-de vermeld: “En zijn dikte was een handbreed en zijn rand had devorm van de rand van een beker, als een leliebloesem. Hij kon3000 bat bevatten.”

U ziet wederom dat er een verschil is van precies 1000 bat, metandere woorden 37.000 liter! Zo te zien hebben de schrijvers vandit soort boeken – zonder dat ze het van elkaar wisten – opgeschre-ven wat er in hun hoofd opkwam, hebben daarbij niet de moeitegenomen om het opnieuw na te kijken waardoor er zulke komi-sche, tegenstrijdige toestanden zijn ontstaan en zij noemden dezezonder enige schaamte ‘het Woord van God’.

Laten we nog een voorbeeld geven:In het 25e vers van het 9e hoofdstuk in het boek 2 Kronieken

staat vermeld: “Verder had Salomo 4000 stallen voor paarden enstrijdwagens, en 12.000 ruiters. Die bracht hij onder in de wagen-

– 367 –

steden en bij de koning in Jeruzalem.”Laten we hetzelfde verhaal in het 26e vers van het 4e hoofdstuk

in het boek 1 Koningen lezen:“Salomo had ook 40.000 paardenstallen voor zijn wagens (…)” U ziet hier dat het aantal stallen exact tienvoudig toeneemt!Men kan misschien zeggen: “In de meeste gevallen betreffen

het numerieke fouten. Is een numerieke fout dan van zo’n grootbelang?” Laten we dit beantwoorden met een verklaring van debekende Albert Schweitzer. Schweitzer zegt het volgende: “Zelfsde grootste wonderen kunnen niet aantonen dat twee maal tweevijf is of dat er in de omtrek van een cirkel hoeken bestaan. Zokunnen ook de meest spectaculaire wonderen – hoeveel dit er ookzijn – een gebrekkigheid of fout in de verkeerde geloofsovertui-ging van een christen, niet rechtzetten.”

Laten we ten slotte een aantal van elkaar afwijkende tekstenweergeven:

In het 44e vers van het 27e hoofdstuk in het Evangelie van Mat-teüs staat vermeld dat de twee misdadigers die samen met Jezuswerden gekruisigd, hem hadden verweten net zoals de joden.

In het 39e en de daaropvolgende verzen van het 23e hoofdstukin het Evangelie van Lucas staat geschreven dat één van de misda-digers Jezus had verweten en dat de tweede misdadiger die dithoorde, hem bestrafte en zei: “Vreest zelfs u God niet, nu u het-zelfde vonnis ondergaat?”, en dat Jezus tegen de tweede misdadi-ger zei: “Heden zult u met mij in het Paradijs zijn.”

Het verschil tussen deze twee passages is overduidelijk.Volgens Marcus heeft Jezus nadat hij van het kruis werd ge-

haald en onder de doden verbleef, gesproken met zijn apostelen enis hij meteen die dag naar de hemel opgeheven. (Marcus: 16 – 9 tot19) In het Evangelie van Lucas staat het ook zo vermeld. Echter,volgens het 3e vers van het 1e hoofdstuk in het boek ‘De handelin-gen van de apostelen’ dat eveneens door Lucas is geschreven, werdJezus nadat hij veertig dagen onder de doden was verbleven naarde hemel opgeheven.

Dit soort voorbeelden kunnen alsmaar voortgezet worden. Zo-als we hierboven ook hebben aangehaald, is de omvang van ditboek niet toereikend om ze allemaal vast te leggen. De voormaligepriester Turmeda, oftewel de moslim ‘Abdullâh al-Tarjumân diewe in het voorwoord hebben voorgesteld, geeft uit elk van deEvangeliën enkele voorbeelden van de tegenstrijdigheden die tus-sen de verzen van eenzelfde Evangelie bestaan:

– 368 –

In het 4e vers van het 3e hoofdstuk in het Evangelie van Mat-teüs staat vermeld: “Deze Johannes (…) zijn voedsel was sprink-hanen en wilde honing.”

In het 18e vers van het 11e hoofdstuk staat er echter vermeld:“Want Johannes is gekomen, hij at niet en hij dronk niet.”

Deze voormalige priester wijst ook op een ander aspect:In de verzen 50, 51, 52 en 53 van het 27e hoofdstuk in het Evan-

gelie van Matteüs staat vermeld: “Jezus riep nogmaals met luidestem en gaf de geest. En zie, het voorhangsel van de tempelscheurde in tweeën, van boven tot beneden; de aarde beefde en derotsen scheurden; ook werden de graven geopend en veel licha-men van heiligen die ontslapen waren, werden opgewekt; en nazijn opwekking gingen zij uit de graven, kwamen in de heilige staden zijn aan velen verschenen.” Deze voormalige priester genaamdAnselmo Turmeda, die de islam heeft aanvaard, zegt het volgende:“Deze beschrijving van een ramp die u hier leest, is volledig uit eenoud boek overgenomen. Deze beschrijving is door een joodse his-toricus geschreven toen Titus Jeruzalem had veroverd en ver-woest. We zien deze zinnen nu terug in het Evangelie van Matteüs.Dit betekent dat een bepaald persoon deze woorden later aan hetEvangelie van Matteüs heeft toegevoegd.” Dit bevestigt nogmaalshet bovenstaande argument, namelijk dat het Evangelie van Mat-teüs niet het Evangelie is dat geschreven werd door Matteüs zelf,en herinnert aan de mysterieuze persoon die het Evangelie vanMatteüs heeft geschreven en deze gedeelten eraan heeft toege-voegd.

Laten we nog een historische fout aankaarten:In het 15e vers van het 16e hoofdstuk in het boek Genesis staat

vermeld: “Hagar baarde een zoon bij Abram, en Abram gaf zijnzoon, die Hagar gebaard had, de naam Ismaël.” Wederom in Ge-nesis, in het 2e vers van het 22e hoofdstuk, staat er daarentegenvermeld: “Hij zei: Neem toch uw zoon, uw enige, die u liefhebt,Isaak, en ga naar het land Moria, (…)” Dat wil zeggen, dat hier isvergeten dat Ibrâhîm (Abraham) (vrede zij met hem) ook nog eenandere zoon had, namelijk Ismâ’îl (Ismaël) (vrede zij met hem).

Laten we deze fouten die ook de lezers beginnen te vervelen,even terzijde schuiven en ons verdiepen in de oorsprong van deboeken die samen ‘de Heilige Schrift’ vormen, dus de Thora enEvangeliën, waarin de hedendaagse christenen en joden geloven.

De eerste boeken van de Heilige Schrift zijn Genesis, Exodus,Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Deze vijf boeken noemen

– 369 –

ze tezamen ‘de Thora’. Zij menen dat de Thora die naar Mûsâ(Mozes) (vrede zij met hem) werd neergezonden uit deze boekenbestaat.

Wat er over Jesaja is gezegd, hebben we hierboven genoemd.Volgens een overlevering werd het door iemand anders geschre-ven.

Er wordt gedacht dat het boek Rechters door Ismâ’îl is ge-schreven.

Ruth: De schrijver is onbekend.1 Samuel: De schrijver is onbekend.2 Samuel: De schrijver is onbekend.1 Koningen: De schrijver is onbekend.2 Koningen: De schrijver is onbekend.1 Kronieken: Dit boek is wellicht geschreven door de He-

breeuwse rabbijn en geestelijke EZRA, die 350 jaar vóór ‘Îsâ (Je-zus) (vrede zij met hem) heeft geleefd.

2 Kronieken: Er wordt gedacht dat ook dit boek door Ezra isgeschreven. In Munjid (een encyclopedisch Arabisch woorden-boek) staat geschreven dat Ezra ‘Uzayr betekent. De schrijver vandeze boeken is echter niet ‘Uzayr (vrede zij met hem), maar eenjood die Ezra heette.

Ezra: Dit boek is geschreven door Ezra zelf.Esther: De schrijver is onbekend.Job: De schrijver is onbekend.Psalmen: Dit zijn de hoofdstukken van de Zabûr (het verheven

boek dat aan Dâwûd (David) (vrede zij met hem) werd geopen-baard). Hoewel er wordt gesteld dat het bestaat uit de hoofdstuk-ken die aan Dâwûd (vrede zij met hem) toebehoren, bevat het ookpsalmen van de Banî Korah (Zonen van Korach), Âsaf (Asaf),Azrahi (Ethan), Haman (Heman) en Sulaymân (Salomo) (vredezij met hem).

Jona: Het is niet bekend door wie het is geschreven.Habakuk: Dit boek is geschreven door een persoon wiens iden-

titeit, verblijfplaats, afstamming en professie bij niemand bekendis.

We hebben jullie beknopte informatie weergegeven over de es-sentie van de boeken in ‘het Oude Testament’ van de HeiligeSchrift.

Wat ‘het Nieuwe Testament’ betreft, aangezien we hierboven

– 370 –

informatie hebben gegeven over deze boeken, de schrijvers ervanen de tegenstrijdigheden in deze boeken, vonden we het niet nodigom het hier te herhalen.

In de Heilige Schrift staan er nog vele andere zinloze passages.Bijvoorbeeld: dat God berouwvol is voor de zondvloed (Genesis:8 – 21), de droom van Ya’qûb (Jakob) (vrede zij met hem) waarinhij worstelt met God en wint (Genesis: 32 – 24 tot 27), en het over-spel dat Lût (Lot) (vrede zij met hem) pleegt met zijn dochters(Genesis: 19 – 31 tot 36). Aangezien ook de christenen aanvaardenwat voor verachtelijke passages dit zijn, zijn ze begonnen deze ge-deelten stukje bij beetje uit de Heilige Schrift te halen.

Laten we nu de manier van formulering van de huidige HeiligeSchrift bestuderen en wat het de mensen probeert te inspireren:

We citeren een passage uit het boek Genesis. Dit boek gaatover de eerste mensen, de eerste profeten en de grote profeten zo-als Âdam (Adam), Nûh (Noach) en Ibrâhîm (Abraham) (vrede zijmet hen). Daarnaast wordt er ook verteld hoe de Hebreeuwse fa-milies zijn ontstaan. Aan het begin van het 38e hoofdstuk dat gaatover Yahûdâ (Juda), de voorvader van de joden, staat vermeld:“Het gebeurde in die tijd dat Juda van zijn broers wegtrok en zijnintrek nam bij een man uit Adullam; zijn naam was Hira. Juda zagdaar de dochter van een Kanaänitisch man; zijn naam was Sua. Hijnam haar tot vrouw en kwam bij haar. Zij werd zwanger en baardeeen zoon.”

Ik verzoek jullie nu om, met de hand op het hart, antwoord tegeven op deze vragen: Wat wil een religieus boek de mensen le-ren? Een religieus boek leert de mensen wat ze moeten doen enwat ze niet moeten doen. Het geeft hen een idee over de wereld enhet hiernamaals. Het wijst hen terecht voor hun slechte daden enprijst hun goede daden. Het vertelt hen wat voor plichten zij heb-ben tegenover Allah de Verhevene en hoe ze zich dienen te gedra-gen tegenover elkaar. Het verkondigt wat nodig is om op de we-reld in vrede en veiligheid te leven. Kort gezegd, een religieusboek is een ETHISCH BOEK.

Welke van deze deugdzaamheden zijn terug te vinden in depassage die u hierboven hebt gelezen en in het vervolg hiervan?Het is een obsceen verhaal over ontucht. Deze passage valt van-daag overal ter wereld onder pornografische publicaties, en hetuitgeven ervan zou verboden worden. In het boek, dat de christe-nen en joden heilig noemen, zijn er nog talloze hierop lijkende im-morele passages. Weer in het boek Genesis van het Oude Testa-

– 371 –

ment, in het 30e vers en de daaropvolgende verzen van het 19ehoofdstuk, staat vermeld dat de twee bloedeigen dochters van Lût(Lot) (vrede zij met hem) hem dronken hadden gemaakt doorhem wijn te geven en vervolgens geslachtsgemeenschap met hemhadden en zonen van hem kregen. In het 11e hoofdstuk in hetboek 2 Samuel van het Oude Testament staat dat Dâwud (David)(vrede zij met hem) de naakte Batseba – de vrouw van Uria, eenvan zijn commandanten – bekeek terwijl ze zich aan het wassenwas, hij zich niet kon bedwingen en geslachtsgemeenschap methaar had en hij haar echtgenoot, de arme man, naar de meest ge-vaarlijke plek van een strijd stuurde om nooit meer terug te keren,zodat hij haar kon scheiden van haar man. Vandaag worden er inveel Europese musea beelden tentoongesteld over hoe Dâwud(vrede zij met hem) de naakte Batseba bekijkt of hoe hij Uria naarde dood stuurt. In de Europese talen heeft de uitdrukking ‘urias-brief’ de betekenis van ‘een terdoodveroordeling’ of ‘verschrikke-lijk slecht nieuws’. De Europeanen ontlenen dit verhaal en soort-gelijke verhalen uit hun boeken die zij ‘heilig’ noemen. Wat lerende lezers van deze verhalen? Mannen die gedwongen worden omoverspel te plegen met de vrouw van hun broer; schoonvaders diehun schoondochter zwanger maken; vaders die incest begaan methun dochter; mannen die de vrouwen van hun werknemers in ver-leiding brengen en hun echtgenoten naar de dood sturen.

Dit drijft men tot waanzin. Deze verfoeilijke verhalen wordenzelfs door sommige christenen niet geloofd en afgekeurd. In eeneditie van het tijdschrift Plain Truth dat in het jaar 1397 n.h. [1977n.Chr.] uitkwam, staat het volgende geschreven: “Wees erg voor-zichtig wanneer jullie de Heilige Schrift aan kinderen laten lezen!Immers, in de Heilige Schrift staan er immorele verhalen over on-tucht. Kinderen die deze lezen, kunnen erg verkeerde gedachtenkrijgen over de relaties tussen familieleden. Deze onzedelijke ver-halen, die voornamelijk terug te vinden zijn in het Oude Testa-ment, moeten verwijderd worden uit de Heilige Schrift, en pasdaarna dient men deze gezuiverde Heilige Schrift aan kinderen tegeven.” Het tijdschrift voegt hieraan toe: “De Heilige Schrift moetabsoluut aan een analyse onderworpen worden. Want, laat staandat het in zijn huidige vorm moraliteit bijbrengt, het zet de jonge-ren aan tot immoraliteit.”

De beroemde letterkundige Bernard Shaw gaat nog een stapjeverder en zegt: “Het meest gevaarlijke boek op de wereld is de Bij-bel. Het moet met een stevig slot opgesloten worden en men moetervoor zorgen dat het nooit meer tevoorschijn komt.”

– 372 –

Dr. Stroggie zegt in zijn boek over de Heilige Schrift, verwij-zend naar dr. Parker, het volgende: “Wanneer men de HeiligeSchrift leest, verliest men zich in de tegenstrijdige passages. DeHeilige Schrift bevat een groot aantal verschillende vreemde na-men. Vooral in het boek Genesis is er enkel aandacht besteed aanstambomen. Wie is uit wie geboren en hoe? Er wordt alleen maarover deze zaken gesproken. Wat kan mij dat schelen? Wat hebbenze te maken met aanbidding en het houden van God? Hoe kanmen een goed mens worden? Wat houdt de Dag der Opstandingin? Aan wie en hoe zullen we verantwoording moeten afleggen?Wat moet men doen om een rechtschapen mens te zijn? Over dezezaken wordt er nauwelijks iets gezegd. Het bevat grotendeels aller-lei legendes. Nog voordat de dag wordt beschreven, wordt er alovergegaan op de nacht.”

Prof. F.C. Burkitt zegt het volgende in zijn werk Canon of theNew Testament (het gedeelte van het Nieuwe Testament dat offi-cieel wordt aanvaard): “In de vier Evangeliën zijn er vier verschil-lende beschrijvingen van Jezus. Deze beschrijvingen zijn verschil-lend van elkaar. Degenen die ze geschreven hebben, hadden nietde intentie om deze vier boeken bijeen te brengen. Om deze redengeven ze ten opzichte van elkaar verschillende informatie en zijnze helemaal niet aan elkaar gerelateerd. Een van de teksten lijktop een onvolledig verhaal, terwijl een andere tekst lijkt op eenstuk dat is overgenomen uit een bekend werkstuk.”

Op pagina 582 van het 2e volume van het boek Encyclopaediaof Religion and Ethics staat het volgende: “Jezus heeft geen enkelgeschreven werk achtergelaten, noch heeft hij één van zijn discipe-len bevolen om iets op te schrijven.” Met andere woorden, dezegrote encyclopedie bevestigt het feit dat de vier Evangeliën geenenkele religieuze waarde hebben en dat ze bestaan uit van elkaarafwijkende verhalen die door anderen zijn geschreven.

Terwijl Europese wetenschappers, historici en zelfs christelijkegeestelijken verkondigen dat de huidige versies van de Thora enEvangeliën verkeerd zijn, vallen de vijanden van religie – die spi-ritualiteit en zijn kracht ontkennen, bedwelmd zijn door de ont-wikkelingen op wetenschappelijk gebied, en die geen idee hebbenvan de spirituele kennis – de religies aan door de vervalste delen inde Thora en Evangeliën naar voren te brengen. Intussen proberenze te rechtvaardigen dat zij wonderen ontkennen. Echter, de eer-ste voorwaarde om een christen of moslim te zijn – kortom om eenreligieus persoon te zijn – is het geloven in wonderen. Wie de ken-nis omtrent religie en geloof die niet te begrijpen zijn met het ver-

– 373 –

stand, probeert te bewijzen met het verstand, wordt gesleurd naarhet ontkennen van deze zaken. De mens is vijandig tegenover het-geen hij niet weet en niet begrijpt. Een van de arme zielen die isgetroffen door de ramp van het ontkennen van wonderen, is Er-nest O. Hauser, een bekende Amerikaanse schrijver van religieuzewerken. In zijn artikel dat in het jaar 1979 werd gepubliceerd, gaathij erg ver in het aanvallen van religieuze mensen en probeert hijinterpretaties te geven aan wonderen. Om de jongeren te kunnenmisleiden, voert hij als bewijs voor zijn argumenten de teksten vanenkele atheïsten aan. Laten we dit artikel samen lezen: “In hetEvangelie van Matteüs staat het volgende: ‘En hij gaf de menigteopdracht op het gras te gaan zitten; en hij nam de vijf broden en detwee vissen, en terwijl hij opkeek naar de hemel, zegende hij ze.En toen hij ze gebroken had, gaf hij de broden aan de discipelen,en de discipelen gaven ze aan de menigte. En zij aten allen en wer-den verzadigd, en ze raapten het overschot van de stukken broodop, twaalf manden vol. Zij die gegeten hadden, waren ongeveervijfduizend mannen, de vrouwen en de kinderen niet meegeteld.’[Matteüs: 14 – 19, 20, 21]

Dit is hoe Matteüs spreekt over één van de wonderen van Jezusdie vandaag de dag het meest worden betwist.

Een wonder is een buitengewone handeling die in strijd is metde natuurwetten die door een profeet wordt verricht om zijnkracht en macht te tonen. Echter, hoe kunnen we een christen dievandaag de meest recente kennis en natuurwetenschappen leert enin zo’n omgeving opgroeit, voorstellen om in deze wonderen te ge-loven? Deze uit de Evangeliën verwijderen is ook niet mogelijk. Indat geval zijn we verplicht om ze nog beter te onderzoeken. Wijgroeiden als kind op met het keer op keer luisteren naar de velewonderen van Jezus. Hieronder waren de wonderen zoals dat hijwater in wijn veranderde tijdens een bruiloft in de stad Kana, hijde huiveringwekkende storm op het Meer van Galilea stillegde, hijblinden deed zien, hij over de zee liep tot aan de boot van de apos-telen, en hij de overleden Lazarus weer tot leven wekte, in het ge-heugen van ons allen gegrift. In feite bestaat een groot deel van deBijbel uit deze wonderen. De mooiste delen van de vier Evange-liën zijn juist die delen waar deze wonderen worden beschreven.Toen Jezus bij de joden kwam, was hij genoodzaakt hen wonderente tonen om te bewijzen dat hij een profeet was. De joden haddenzich namelijk verzet tegen hem en hadden gezegd: ‘Je zegt dat jeeen profeet bent. Je moet ons wonderen tonen zodat we in jou ge-loven!’ Hij was zelfs genoodzaakt om zo nu en dan wonderen te to-

– 374 –

nen aan zijn eigen apostelen die hem vele malen in twijfel trokken.Bijvoorbeeld, toen ze in een boot aan het varen waren op zee braker een hevige storm los, waarop de apostelen Jezus wakker maak-ten en zeiden: ‘Heere, red ons, wij vergaan!’ Op dat moment gingde storm liggen op een teken van Jezus. Deze daad had een uiterstgrote indruk gemaakt op de apostelen; voor de voeten van Jezuswierpen zij zich neer ter vergiffenis en bevestigden dat ze in hemgeloofden. Wanneer ze dit verhaal daarna aan andere joden ver-telden, werden zij ook verbijsterd en werden ze nazarenen. [Mat-teüs: hoofdstuk 8]

In het 37e vers en de daaropvolgende verzen van het 10ehoofdstuk in het Evangelie van Johannes staat vermeld dat Jezushet volgende heeft gezegd: ‘Als ik niet de werken van mijn Vaderdoe, geloof mij dan niet, maar als ik ze doe en u mij niet gelooft,geloof dan de werken, opdat u erkent en gelooft dat de Vader inmij is en ik in Hem.’ Wel, deze wonderen hadden een zodanig gro-te invloed dat de beroemde joodse geestelijke Nicodemus – dieaanvankelijk helemaal niet geloofde in Jezus – hem op een nachtbezocht en nadat hij sterk werd aangetrokken door de wonderendie hij toonde, het volgende zei: ‘Nu geloof ik dat jij bent gezondendoor God, want zonder Gods hulp kan je deze wonderen niet ver-richten.’ Wij weten dat Jezus het helemaal niet fijn vond om dezewonderen te verrichten en dat hij zich hier zelfs voor schaamde.Toen hij een melaatse man had genezen door hem met zijn handaan te raken, zei hij tegen hem: ‘Denk erom dat u dit tegen nie-mand zegt’ (Matteüs: 8 – 4) Wanneer hij wonderen verrichtte,vond hij een klein gebaar of enkele woorden voldoende. Volgensde Bijbel zei hij tegen een vrouw wiens gestorven kind hij weer totleven had gewekt: ‘Vertrek, want het meisje is niet gestorven,maar het slaapt’ (Mattheüs: 9 – 24) en tegen de zieken die hij ge-nas, zei hij enkel: ‘Sta op, neem uw ligmat op en ga lopen’ (Johan-nes: 5 – 8). In feite werden de wonderen voltooid met een klein ge-baar met de hand of een aanraking. Deze wonderen kwamen veel-al voort uit de barmhartigheid en het mededogen van Jezus. Opeen dag kwam hij twee blinden tegen aan de kant van een weg. Zevroegen hulp aan hem. Jezus had medelijden met hen en toen hijmet zijn handen over hun ogen streek, kregen ze hun zicht terug.Wat betreft het wonder dat werd medegedeeld door Lucas, dittoont ook aan hoe barmhartig Jezus was. Jezus kwam een armevrouw tegen tijdens de begrafenisplechtigheid van haar enigezoon. Vanwege zijn grote mededogen met de vrouw, wekte hijhaar zoon weer tot leven. Vandaag de dag zijn er erg veel christe-

– 375 –

nen die deze wonderen ontkennen. Een natuurwetenschapper be-weert, ondanks dat hij in Jezus gelooft, dat hij zulke wonderen nietkon verrichten. Nog in 1162 n.h. [1748 n.Chr.] schreef de beroem-de Schotse historicus David Hume het volgende: ‘Een wonder be-tekent een schending van de natuurwetten. De natuurwetten zijngegrond op absolute en vaststaande beginselen. Het is onmogelijkom deze te veranderen. Om deze reden kan er niet in wonderenworden geloofd.’

De meest belangrijke uitspraak hierover is echter die van Ru-dolf Bultmann, een van de geestelijken van deze tijd. Deze theo-loog stelt: ‘Het is niet langer mogelijk voor een persoon die thuiselektriciteit heeft en een radio en televisie gebruikt, om nog te ge-loven in de wonderen die in de Evangeliën staan geschreven diehet product zijn van de menselijke verbeelding.’

Er zijn heel wat experimenten uitgevoerd om de essentie vandeze wonderen te achterhalen en om ze op een logische wijze tekunnen verklaren. Bijvoorbeeld, het wonder waarbij met twee vis-sen meer dan vijfduizend mensen werden gevoed, heeft in werke-lijkheid op een volledig andere wijze plaatsgevonden. Jezus wassamen met andere nazarenen op stap gegaan en toen het etenstijdwas, plaatste iedereen het eten dat hij mee had in het midden; Je-zus voegde hieraan de twee vissen en vijf broden toe die hij meehad en allen tezamen gingen ze eten. Het wonder waarbij Jezusover de zee lopend naar de boot van de apostelen ging, is puur eenoptische illusie. We weten allemaal dat mensen die bij mistig weerlangs de kust van een zee lopen, er uitzien alsof ze over de zee lo-pen. Wat het liggen van de storm betreft, toen Jezus een teken gaf,begon de storm in wezen al af te nemen. Men kan veronderstellendat de storm hoe dan ook zou liggen, ook als hij geen teken hadgegeven. In feite worden al deze wonderen overgeleverd door de-genen die ze hebben waargenomen. Iemand die een zo’n gebeur-tenis heeft aanschouwd, kan door zijn gevoelens overweldigd wor-den en deze gebeurtenis onderschatten of overschatten; ofwel, hijkan het niet volledig volgens de realiteit vertellen zoals hij hetheeft gezien maar zoals hij het vermoedt dat het heeft plaatsge-vonden. Echter, laten we ook niet vergeten dat tegenwoordig dediscussies omtrent deze wonderen bijna niet meer voorkomen endat er vrijwel geen mensen meer zijn die geloven in de wonderendie staan geschreven in de Evangeliën. Laatst zei een bekendeaartsbisschop het volgende: ‘Een mens kan een ware christen zijn,ook al gelooft hij niet in deze wonderen, want de essentie van hetchristendom is het geloven in God en mededogen hebben met de

– 376 –

mensen.’ Dit betekent dat, of we nu tijdens het lezen van de Bijbelwel of niet aanvaarden dat het een sprookjesboek is en dat de won-deren die erin worden vermeld slechts zijn voortgekomen uit demenselijke verbeelding, dit niets te maken heeft met religiositeit.

Opmerkelijk is het feit dat de wonderen van Jezus enerzijds er-toe hebben geleid dat hij bekend werd over de hele wereld, maaranderzijds heeft het ook geleid tot de vijandigheid van vele men-sen. Toen joodse geestelijken vernamen dat Jezus een zieke manin Bethanië had genezen en Lazarus weer tot leven had gewekt,zeiden ze: ‘Deze man trekt alle mensen tot zich aan met deze won-deren. Nu is hij zich beginnen voor te doen als God. We moetenhem laten doden om onszelf te beschermen tegen zijn kwaad.’ Nadit besloten te hebben, klaagden ze hem aan bij de Romeinen. Opdat moment was Jezus zijn laatste wonder aan het verrichten waar-bij hij het oor terugplaatste van de dienaar van de opperpriester,die zich bevond onder de soldaten die kwamen om hem gevangente nemen en wiens oor was afgesneden door Petrus. Zo toonde hijaan de hele wereld dat mensen zelfs met hun vijanden mededogendienen te hebben.

[Volgens een verklaring in het boek History of the Jews dat ge-schreven werd door de joodse geestelijke H. Hirsch Graetz, heb-ben de joden het Sanhedrin (de Raad van Zeventig) opgericht omervoor te zorgen dat hun eigen gemeenschappen de geboden vande Thora strikt konden naleven. De leider van deze raad noemdenze hogepriester. De joodse geestelijken die de joodse jongeren opscholen hun religie onderwijzen en de Thora uitleggen, wordenschriftgeleerden genoemd. Een deel van de verklaringen en toe-voegingen die zij aan de Thora hebben gemaakt, werd vermengdin de versies van de Thora die later zijn geschreven. Wel, dit zijnde schriftgeleerden waarover in de Evangeliën wordt gesproken.Een andere taak die zij hebben, is ervoor zorgen dat de joden zichhouden aan de Thora.]

Hierna kwam er een einde aan de wonderen van Jezus. Toende Romeinen hem gevangennamen en hem voor Herodes brach-ten en Herodes hem vroeg om wonderen te tonen, gaf Jezus geenantwoord en keek zwijgend voor zich uit. Zijn taak zat er namelijkop; de taak die God hem had gegeven, was tot zijn einde gekomen.Deze profeet die een ander elk soort hulp aanbood, kon zichzelfniet helpen. Hij was immers gezonden om de mensen te redden;niet zichzelf! Hoezeer dit gebaar van hem God behaagde, wordtduidelijk uit het feit dat Hij hem naar de hemel heeft opgeheven.

De vraag ‘Gelooft u in wonderen?’ is door de tijd heen keer op

– 377 –

keer gevraagd. Voor de generatie van vandaag is het inderdaadmoeilijk om te geloven in wonderen. Laten we echter niet vergetendat geloof niet volledig door logica kan worden verklaard. Geloofis liefde en is niet in goede verstandhouding met de logica. Menmoet de mensen ook wat spiritualiteit toekennen. Hoe plezierigluisterden wij als kind naar sprookjes en hoe jammer vonden wijhet toen wij naarmate we ouder werden te weten kwamen dat depratende dieren, feeën, tovenaars en dwergen in de sprookjes nietecht waren! Laten we niet te lang stilstaan bij wonderen. Ik ver-moed dat zelfs de meest logisch denkende persoon plezier zal heb-ben bij de gedachte dat het christendom op de vleugels van won-deren op de wereld is neergedaald, ook al is dit slechts een sprook-je.” Voor zover het artikel van Hauser.

Dit artikel zet ons aan het denken. Immers, de christenen die inde loop der tijd de gebreken en fouten in de Heilige Schrift hebbenontdekt, geloven niet meer in een woord van de Heilige Schrift enontkennen zelfs de wonderen die erin staan. De Britse filosoof Da-vid Hume en de priester Rudolf Bultmann die – ondanks dat zechristenen waren – begrepen dat de Thora en de Evangeliën die zijlazen onmogelijk het Woord van God konden zijn, droegen hunhaat uit die zij terecht koesterden tegenover het christendom en deThora en Evangeliën die zij in handen hadden. Daarbij schroom-den ze niet om ook over de wonderen die zijn beschreven in deedele Koran – het ware Woord van Allah – denkbeeldige ideeënte uiten waarbij ze de principes van kennis en fatsoen schonden.Jongeren die deze genadeloze en wetenschappelijk ongegronderegels lezen, die in naam van de wetenschap zijn geschreven, zul-len net als de schrijvers ervan meegesleurd worden naar een ver-keerde manier van denken. De onschuldige jeugd voor dit gevaarbehoeden, is de primaire plicht van gewetensvolle mensen die hetdienen van mensen als een verheven missie beschouwen. Met dezeintentie en om de tevredenheid van Allah de Verhevene te verkrij-gen die gebiedt goedheden te verrichten, overleveren wij de hier-onder staande informatie uit het boek Mawâhib al-ladunniyya vanAhmad al-Qastalânî[1] (moge Allah de Verhevene hem genadigzijn), één van de grote islamgeleerden:

“Een buitengewoon iets dat aantoont dat profeten (vrede zijmet hen) door Allah de Verhevene zijn gezonden en dat zij dewaarheid spreken, wordt een mu’jiza (wonder) genoemd. Een pro-feet dient bij het tonen van een wonder te zeggen: ‘Als jullie het

[1] Al-Qastalânî overleed in 923 n.h. [1517 n.Chr.] in Egypte.

– 378 –

niet geloven, doe dan hetzelfde! Jullie zijn hiertoe echter niet instaat.’ Een wonder is iets dat de gewoonten en de natuurwetten te-genspreekt. Om deze reden kunnen natuurwetenschappers geenwonderen verrichten. Als iemand die zo een buitengewoon ietstoont, dit niet van tevoren zegt en tegen anderen niet zegt: ‘Julliezijn niet hiertoe instaat’, dan wordt duidelijk dat hij geen profeet ismaar een walî (een vriend van Allah); hetgeen dat werd verricht,wordt een karâma (buitengewone toestand die voorkomt bij de ge-liefde dienaren van Allah) genoemd. Zulke zaken die door ande-ren worden verricht, worden sihr (magie, tovenarij) genoemd. Dezaken die magiërs uitvoeren, kunnen ook teweeggebracht wordendoor profeten (vrede zij met hen) en awliyâ (vrienden van Allah;enk. walî) (moge Allah de Verhevene hen genadig zijn). Een voor-beeld hiervan is dat wanneer de magiërs van de Farao stukjes touwin slangen veranderden, de staf van Mûsâ (Mozes) (vrede zij methem) in een nog grotere slang veranderde en alle anderen ver-slond. Toen ze zagen dat hun magie werd verbroken en ze hetwonder aanschouwden dat zij zelf niet konden verrichten, geloof-den ze allemaal dat Mûsâ (vrede zij met hem) een profeet was. On-danks de doodsbedreigingen en onderdrukkingen van de Farao,deden ze geen afstand van hun geloof. Het is steeds Allah de Ver-hevene die de wonderen van de profeten (vrede zij met hen) en dekarâmât (buitengewone toestanden) van de awliyâ (moge Allah deVerhevene hen genadig zijn) schept. Terwijl Hij gebeurtenissendie in overeenstemming zijn met de natuurwetten en de natuurver-schijnselen middels de invloed van bepaalde oorzaken schept,schept Hij wonderen zonder zulke oorzaken. De termen burhân(bewijs) en âyat (teken) worden ook voor het woord mu’jiza (won-der) gebruikt. Magie verandert de fysische eigenschappen, devorm van dingen, het verandert niet de structuur van hun materie.Een wonder en karâma kunnen ze beide veranderen.

De komst van de laatste der profeten, Muhammad (vrede zijmet hem), sommige van zijn eigenschappen, dat hij zou verschij-nen op het Arabisch schiereiland en de buitengewone zaken diewaargenomen zouden worden nabij zijn komst, stonden vermeldin de Thora en het Evangelie. Net zoals de aankondiging van dezezaken een wonder is voor Mûsâ en ‘Îsâ (vrede zij met hen), is ditook een groot wonder voor Muhammad (vrede zij met hem). Al-lah de Verhevene heeft elke profeet wonderen geschonken die le-ken op de zaken die in die tijd bekend waren en waaraan waardewerd gehecht. Aan Muhammad (vrede zij met hem) heeft Hij ech-ter naast de wonderen die leken op de wonderen die Hij iedere an-

– 379 –

dere profeet had gegeven, ook andere soorten wonderen geschon-ken. In het Turkse boek Mirât-i kâinât staat geschreven dat hetaantal wonderen dat hij tijdens zijn leven had getoond meer dandrieduizend bedroeg. Zesentachtig hiervan staan vermeld in hetgedeelte ‘De wonderen van Muhammad (vrede zij met hem)’ vanons boek.

Een deel van de moslims die niet behoren tot de ahl al-soennaen sommigen die bekend staan als natuurwetenschapper en onwe-tend zijn over de religie, geloven niet in de wonderen of gelovenslechts in een deel hiervan. Zij zeggen dat ze niet in overeenstem-ming zijn met de natuurwetenschappelijke kennis. Men dient deongelovigen onder hen kennis te laten maken met de islam en heneerst naar het geloof te leiden. Degenen die îmân hebben (gelo-ven), geloven in de wonderen. Immers, in de edele Koran wordtbekendgemaakt dat op de Laatste Dag de aarde, de hemelen, delevenden en levenlozen zullen veranderen en dat hun structurenongedaan gemaakt zullen worden. Iemand die gelooft in deze ver-anderingen die buiten de grenzen van de natuurwetenschappenvallen, dient ook in de wonderen te geloven. Wij zeggen niet: “Deprofeten (vrede zij met hen) verrichten de wonderen zelf en ookde awliyâ (moge Allah de Verhevene hen genadig zijn) verrichtende karâmât zelf.” Als we dit zouden beweren, dan zouden degenendie er niet in geloven het recht hebben om te spreken. Echter, wijzeggen dat Allah de Verhevene wonderen schept bij Zijn profeten(vrede zij met hen) en karâmât bij Zijn awliyâ (moge Allah deVerhevene hen genadig zijn). Een verstandig en oprecht, gewe-tensvol iemand die de moderne natuurwetenschappen heeft bestu-deerd en die kennis heeft over de biologische en astronomischeverschijnselen, ziet meteen in dat van het kleinste deeltje tot de‘Arsh (het allergrootste schepsel dat Allah de Verhevene heeft ge-schapen) en van een atoom tot de zon, elk bestaand wezen – le-vend of levenloos – is geschapen volgens een berekening en dat zeelk in verbinding met elkaar functioneren, net zoals de onderdelenvan een machine. Hij zal meteen geloven dat een ziend en wetendWezen met een eindeloze kracht deze zaken schept zoals Hij wilen dat Hij ze allemaal beheert. Hij zal het vanzelfsprekend vindendat deze grootse Schepper ook wonderen en karâmât schept. Wijverklaren als wetenschapper dat wonderen waar zijn, dat ze enkeldoor Allah de Verhevene worden geschapen en dat Hij ze laat uit-voeren door Zijn profeten (vrede zij met hen). De profeten (vredezij met hen) kunnen niet uit zichzelf, zonder de toestemming vanAllah de Verhevene wonderen verrichten. De wonderen waarbij

– 380 –

‘Îsâ (vrede zij met hem) zieken genas en doden weer tot levenwekte, zijn wonderen die door Allah de Verhevene werden ge-schapen. Dat dit zo is wordt verklaard in de edele Koran. Echter,de christenen die een totale nederlaag lijden wat betreft de cor-rectheid van de in omloop zijnde Evangeliën, geloven in geen vande zaken die in deze boeken verkondigd worden en worden uitein-delijk ongelovig.

Hoe kunnen de arme christenen dan ook in de huidige exem-plaren van de Heilige Schrift geloven? Tot nu toe hebben jullie devolgende punten duidelijk kunnen zien:

In de Heilige Schrift zijn er zeer weinig passages die aangeno-men kunnen worden als het Woord van God.

Het feit dat sommige passages in de Heilige Schrift niet hetWoord van God zijn, maar de woorden van profeten, wordt ver-meld met hun eigen namen.

Er zijn veel woorden toegevoegd aan de Heilige Schrift waar-van niet bekend is van wie ze afkomstig zijn.

Christelijke geestelijken geven zelf toe dat er veel fictieve ver-halen en legendes zijn vermengd in de verhalen van de apostelen.

De berichten die de apostelen hebben medegedeeld over ‘Îsâ(vrede zij met hem), verschillen van elkaar.

Sommige evangeliën, zoals het Evangelie van Barnabas dat de-len bevatte van het werkelijke Evangelie, werden door christenenvernietigd.

De Heilige Schrift werd tot op vandaag vele malen onderzochten veranderd door kerkelijke raden. Deze onderzoeken wordennog steeds voortgezet. Naar verluidt zijn er vandaag exact 4000verschillende versies van de Heilige Schrift in omloop. Elke onder-zoekscommissie beweert dat de vorige versie van de HeiligeSchrift zeer ernstige fouten bevat.

Keizers en koningen gaven bevel om veranderingen door tevoeren in de Heilige Schrift en deze bevelen van hen werden op-gevolgd.

De manier van formulering van de Heilige Schrift staat mijlen-ver van die van het Woord van Allah. Met name sommige passagesin het Oude Testament – waarvan u hierboven een voorbeeldheeft gezien – zijn zodanig obsceen dat ze niet gelezen kunnenworden in de aanwezigheid van kinderen.

In Europese christelijke tijdschriften staat geschreven dat er50.000 fouten in de Heilige Schrift staan. Christenen doen vandaag

– 381 –

de dag hun uiterste best om de meest cruciale van al deze fouten,namelijk het principe van de Drie-eenheid, recht te zetten.

Het feit dat de Heilige Schrift niet het Woord van God is maareen mensenwerk, is ook geaccepteerd door christelijke geestelij-ken.

Beste lezers! U hebt vanaf het begin samen met ons de huidigeHeilige Schrift geanalyseerd. Zoals u zult aanvaarden, zijn we on-partijdig geweest in deze analyse. Wij hebben enkel studies vanCHRISTELIJKE GEESTELIJKEN medegedeeld, niet die van is-lamgeleerden. De tegenstrijdige uitdrukkingen die in de in omloopzijnde exemplaren van de Heilige Schrift staan, hebben zij van tijdtot tijd eruit gehaald. Iedereen kan een exemplaar aanschaffen vande vandaag verkochte exemplaren van de Heilige Schrift en dezekwesties onderzoeken en controleren. Bij de passages die we heb-ben medegedeeld, hebben we vermeld uit welk boek van de Heili-ge Schrift het is ontleend, evenals het hoofdstuk- en versnummer,en hebben we de juistheid ervan uitgebreid onderzocht.

Hoe kan zo’n boek vergeleken worden met de edele Koran diemajestueus, welsprekend, eloquent en bondig is en waarvan zelfsniet één letter is veranderd vanaf de dag van zijn openbaring tot opde dag van vandaag? Waarschijnlijk zijn we allemaal tot de volgen-de conclusie gekomen:

Het Woord van Allah kan nooit worden veranderd. Een boekdat gebrekkige, verkeerde, onjuiste passages bevat, dat om de ha-verklap door mensen wordt gewijzigd en waarvan ook door pries-ters wordt toegegeven dat het door mensenhanden is geschreven,kan NIET ‘het Woord van God’ zijn.

Welke van de zaken die in het Boek van Allah de Verhevenezouden moeten staan, zoals raadgevingen, leiding naar het rechtepad, onderscheid tussen goed en kwaad, beschrijvingen van de we-reld en het hiernamaals, en woorden die troost bieden, vinden weterug in de huidige exemplaren van de Heilige Schrift?

In de editie van juli 1395 n.h. [1975 n.Chr.] van het tijdschriftPlain Truth wordt het volgende gezegd: “Laten we toegeven datwe de geschoolde niet-christelijke mensen geen boek kunnen aan-wijzen dat krachtig genoeg is om hun denken te kunnen beïnvloe-den. Zij tonen ons de van elkaar afwijkende Bijbels en zeggen: ‘Uziet het, jullie zijn niet eens onder elkaar tot overeenstemmingkunnen komen. Waarmee willen jullie ons dan leiden?’”

Ahmed Deedat, van wie we de naam hierboven hebben ge-noemd, vertelt het volgende:

– 382 –

“In het jaar 1358 n.h. [1939 n.Chr.] werkte ik in een instituut inde buurt van een priesterschool in Adams Mission. Ik was toentwintig jaar. Leerlingen die studeerden aan de priesterschool kwa-men elke keer weer naar de plaats waar ik werkte; tegenover mijen mijn moslimvrienden uitten ze met de meest grove woordenhun haat die ze koesterden jegens de islam, Muhammad (vrede zijmet hem) en de edele Koran, en maakten ons belachelijk. Volgenshun geloof zijn de moslims de meest verachtelijke schepsels opaarde en is de islam een valse religie. Doordat ik een zeer gevoeligpersoon ben, werd ik erg verdrietig door deze aanvallen van henen kon ik ’s nachts niet slapen. Ik kon hen geen antwoord geven.Ik had immers niet eens degelijke kennis over mijn eigen religie,laat staan over het christendom. Hierop besloot ik om in de eersteplaats de Heilige Schrift en de edele Koran grondig te bestuderen,mijn kennis over het christendom en de islam te verrijken en boe-ken te lezen die hierover zijn geschreven. Al veertig jaar houd ikme hiermee bezig. Wat mij hierbij het meest heeft geholpen, washet Arabische boek Izhâr al-Haqq dat in Istanbul werd geschrevendoor de Indiase Rahmatullâh Efendi (moge Allah de Verhevenehem genadig zijn). [Dit bekende boek werd in 1280 n.h. [1864n.Chr.] gedrukt in Egypte en is in veel talen vertaald. RahmatullâhEfendi overleed in 1306 n.h. [1889 n.Chr.] in de eervolle stad Mek-ka, op 75-jarige leeftijd.] Na enige tijd straalde de waarheid uitein-delijk net als de zon voor mijn ogen. Nu wist en begreep ik alles totin de kleinste details. Vanaf toen ontvingen de priesterkandidatendie naar mij toe kwamen, de nodige antwoorden van mij waarna zemet open mond en voorovergebogen hoofd terugkeerden naarwaar ze vandaan kwamen. Wanneer ik hen antwoord gaf, gebruik-te ik geen grove woorden zoals zij deden – integendeel, ik sprak opeen vriendelijke wijze zoals Allah de Verhevene dit heeft bevolen.Ik had de Heilige Schrift zo zorgvuldig geanalyseerd en de foutenhierin met zo’n precisie aan het licht gebracht, dat ze niet in staatwaren mij antwoord te geven. Vooral het feit dat ik de HeiligeSchrift beter kende dan hen, wekte hun verbazing. Nu toonden zemij veel respect.

In die tijd kreeg ik een boek tot mijn beschikking dat was op-gesteld door Geo G. Harris, een protestantse missionarispriester.Dit boek droeg de titel ‘How to lead Muslims to Christ’. In ditboek raadde de priester het volgende aan: ‘Het is zeer moeilijk ommoslims tot het christendom te bekeren, aangezien zij gehecht zijnaan hun tradities en erg koppig zijn. Om ze te kunnen bekeren tothet christendom, dient men een beroep te doen op de onderstaan-

– 383 –

de drie hulpmiddelen:Moslims worden geleerd dat de huidige Heilige Schrift, dus de

Thora en het Evangelie, niet de werkelijke Thora en Evangeliezijn, en dat het werkelijke Evangelie werd veranderd en vervalst.Stel hen meteen de volgende vragen:

Heeft u een exemplaar van de werkelijke Thora en Evangelietot uw beschikking? Zo ja, laat ons dit zien!

Wat voor soort verschillen zijn er tussen de huidige Thora enEvangelie, en het Evangelie waarvan u zegt dat het de werkelijkeis? In welke delen zitten deze verschillen en hoeveel zijn het er?

Zijn deze verschillen waarover u het heeft opzettelijk aange-bracht, of betreffen het verschillen in formulering?

Ik toon jullie een exemplaar van de Heilige Schrift. Toon mijhier de gedeelten die zijn vervalst.

Hoe werd het gedeelte dat ik hier toon aan jullie, vroeger gele-zen?

Wat betreft de gedeelten in de Heilige Schrift waarvan u zegtdat het veranderd is; door wie en wanneer werd dit gedaan?

Moslims geloven dat de Heilige Schrift waarover wij beschik-ken, ofwel een verzonnen, soortgelijke versie is van de werkelijkeThora en Evangeliën, ofwel een volledig ander boek dat doormensen werd geschreven. Volgens de moslims heeft de HeiligeSchrift die wij vandaag in handen hebben niets te maken met hetEvangelie dat Jezus heeft gebracht, noch met de Thora. Echter,wanneer hen de bovenstaande vragen worden gesteld, zullen zeperplex staan. De meeste moslims zijn immers onwetend. Hun ge-dachte over dat de Heilige Schrift niet authentiek is, is enkel geba-seerd op ‘horen zeggen’. Zij kennen hun eigen religie niet eens inde nodige mate, laat staan dat ze kennis hebben over het OudeTestament, oftewel de Thora, en het Nieuwe Testament, oftewelde Evangeliën. Wanneer hen enkele serieuze vragen worden ge-steld, zullen ze stomverbaasd zijn en niet weten wat te antwoor-den. Zeg dan tegen hen: “Laten we jullie over deze kwesties watinformatie geven” en lees dan enkele van de mooie passages uit deHeilige Schrift die ze gemakkelijk kunnen begrijpen op een lang-zame, vrolijke manier en met een vriendelijke toon. Geef hen en-kele brochures en boeken over de deugdelijkheid van het christen-dom die in een duidelijke taal zijn geschreven die ze kunnen be-grijpen. Dwing hen absoluut niet om christen te worden. Geef henaltijd de tijd om na te denken en daarna pas tot een besluit te ko-men. Wees er zeker van dat als jullie op deze wijze handelen, jullie

– 384 –

erin zullen slagen hen te bekeren tot het christendom. Op z’nminst zaaien jullie twijfels in hun hart.’

Ik neem aan dat de moslims die vandaag mijn boeken lezen dieik in het Engels heb gepubliceerd over het christendom en de hui-dige Evangeliën, de bovenstaande vragen van priester Geo G.Harris gemakkelijk zullen kunnen beantwoorden. Ik heb na eeninspanning van precies twintig jaar vele fouten in de huidige Thoraen Evangeliën gevonden en heb aangetoond dat ze geen boekenvan Allah zijn. Niet alleen ik, maar ook christelijke wetenschap-pers en geestelijken delen deze mening. Echter, om hun boeken enartikelen te kunnen lezen, dient men vreemde talen te kennen endeze boeken te vinden. De meeste moslims kennen geen vreemdetaal en hebben geen geld om dure boeken te kopen. Wel, om dezegebreken te compenseren, schrijf ik deze boekjes in de talen diemoslims spreken en publiceer ik ze over de hele wereld; sommigeervan geef ik gratis weg.”

Een missionaris stelt het volgende:“Moslims bekeren tot het christendom is een daad die erg

wordt geapprecieerd door zowel katholieken als protestanten,want het is erg moeilijk om de moslims tot het christendom te be-keren. Immers, moslims zijn in de eerste plaats erg trouw aan huntradities. De punten die hieronder staan geschreven, leveren ech-ter goede resultaten op:Moslims zijn over het algemeen arme mensen. Een arme mos-

lim dient aangetrokken te worden tot het christendom door hemveel geld, geschenken of goederen te geven, of door hem werkge-legenheid te bieden bij een christen.De meeste moslims zijn onwetend wat betreft de religie- en na-

tuurwetenschappen. Noch over de Heilige Schrift, noch over deedele Koran hebben zij kennis. Een vorm van aanbidding die aanhen werd getoond, voeren zij onachtzaam uit zonder de vereistenervan te begrijpen en zonder te weten wat ware aanbidding in-houdt. Omdat de meeste van hen de Arabische taal niet kennen enniet op de hoogte zijn van de islamitische wetenschappen, zijn zetotaal onwetend over de inhoud van de edele Koran en de fijne de-tails in de boeken van islamgeleerden. Ze reciteren de enkele ver-zen die zij hebben gememoriseerd, zonder dat ze de betekenis er-van kennen. Over de Heilige Schrift weten ze al helemaal niets.Ook het merendeel van de moslim theologen – die hun onderwij-zers zijn – is geen islamgeleerde. Ze tonen de moslims alleen hoeze aanbidding moeten verrichten. Ze zijn niet in staat om hun ziel

– 385 –

aan te spreken. Moslims die zo zijn opgegroeid, voeren aanbiddinguit zoals het aan hen werd getoond, zonder diepgaande kennis tehebben over de religie en zonder dat ze de beginselen van de reli-gie kennen. Hun liefde voor de islam komt niet doordat zij kennishebben over de beginselen van de islam, maar door hun sterke ge-loof in de zaken die zij bij hun ouders hebben gezien en die zij vanhun onderwijzers hebben geleerd.De meeste moslims kennen geen andere taal buiten hun eigen

taal. Om nog maar te zwijgen over het feit dat ze boeken lezen dieten voordele of ten nadele van het christendom zijn geschreven, zeweten niet eens dat er zulke boeken op de wereld bestaan. Geefhen boeken die geschreven zijn in hun eigen taal en die het chris-tendom volop prijzen zodat ze deze kunnen lezen. Wanneer u dezeboeken geeft, let er dan uiterst goed op dat de zaken die erin staangeschreven in een zodanig eenvoudige en duidelijke taal zijn ge-schreven dat ze het kunnen begrijpen. Boeken met complexe zin-nen en grootse ideeën leveren geen enkel voordeel op. Zulke boe-ken zullen ze niet begrijpen en omdat ze zich zullen vervelen tij-dens het lezen, zullen zij ze links laten liggen. Eenvoudige woor-den, eenvoudige zinnen en formuleringen die niet vervelen, zijnessentieel. Vergeet niet dat de mensen tegenover jullie erg onwe-tend zijn en dat hun verstand enkel gemakkelijke formuleringenkan begrijpen.Vertel hen steeds het volgende: ‘Aangezien de christenen en

moslims in God geloven, dan is hun Heer hetzelfde. Echter, Godaanvaardt het christendom als de ware religie. Het bewijs hiervooris overduidelijk. Kijk eens om u heen, u ziet dat de christenen demeest rijke, beschaafde en gelukkige mensen op de wereld zijn.God heeft hen immers verkozen boven de moslims die zich bevin-den op het verkeerde pad. Terwijl de islamitische landen in armoe-de en nood verkeren, de christelijke landen om hulp smeken en ophet gebied van kennis en de natuurwetenschappen enorm zijn ach-tergebleven, hebben de christelijke landen het hoogste niveau vanbeschaafdheid bereikt en blijven ze met de dag vorderen. Heel watmoslims gaan naar de christelijke landen om er werk te vinden. Ophet terrein van industrie, kennis, natuurwetenschappen, handel –kortom in alles – zijn de christenen beter dan de moslims. U zietdit zelf met uw eigen ogen. Dit betekent dat God de islam niet alseen juiste religie aanvaardt. Hij wil aan de hand van deze realiteitjullie laten zien dat het een valse religie is. God zal degenen die hetchristendom – de ware religie – verlaten, als straf steeds in een el-lendige, verachtelijke en erbarmelijke toestand laten, en de mos-

– 386 –

lims zullen nooit een zorgeloos leven leiden.’”Missionarissen proberen dus met deze leugenachtige zinnen de

moslims te misleiden en hen te bekeren tot het christendom. Aan-gezien ze over veel geld beschikken, besteden ze een groot deelhiervan aan het verwezenlijken van dit doel en door het oprichtenvan instituten, ziekenhuizen, gaarkeukens, scholen, fitnesszalen,uitgaansgelegenheden, casino’s en bordelen proberen ze de mos-lims te verleiden en hun goede zeden te bederven.

Momenteel proberen de christelijke missionarissen die ‘Jeho-va’s Getuigen’ worden genoemd, met de bovenstaande vriendelij-ke, strelende woorden, de moslimjeugd te misleiden en hen te be-keren tot het christendom. Ze sturen brochures, boeken en foldersnaar adressen die ze uit telefoonregisters halen. Keurig, stijlvol ge-klede mooie meiden gaan van deur tot deur langs en laten van de-ze boeken en folders achter. De drukkerij al-Matba’at al-kathuli-kiyya (De Katholieke Drukkerij) die werd geopend in Beiroet in1296 n.h. [1879 n.Chr.] en die Bijbels in verschillende talen drukte,gaf in 1325 n.h. [1908 n.Chr.] ook het boek al-Munjid uit, een Ara-bisch woordenboek dat ze in de loop der tijd verschillende kerenhebben herdrukt. In dit boek staat vermeld: “De afgedwaalde sek-te die ‘Jehova’s Getuigen’ wordt genoemd, werd opgericht in hetjaar 1289 n.h. [1872 n.Chr.] in de Verenigde Staten van Amerikadoor Ch. Taze Russell. Naar eigen inzicht gaf hij verkeerde inter-pretaties aan de Heilige Schrift en stierf in 1334 n.h. [1916 n.Chr.].Jahwe [Jehova] is een naam die in de Thora wordt gebruikt voorGod.” Uit dit christelijk boek wordt duidelijk dat ook deze sekteafgedwaald is en dat het woord ‘Jehova’ verkeerd is. Alhamdulil-lâh (lofprijzing zij aan Allah), moslims laten zich niet misleidendoor deze schoonschijnende en sluwe leugens. Het doet hun haaten wantrouwen jegens het christendom toenemen. Moge lofprij-zing en verheerlijking zijn aan Allah de Verhevene, de moslimszijn geen onwetende mensen zoals zij veronderstellen. Het kloptdat 40 à 50 jaar geleden het aantal moslims dat een Europese taalkende en aan een hogeschool was afgestudeerd niet groot was.Maar in elk land, elke stad en zelfs in elk dorp waren er lagerescholen en madrassa’s (islamitische scholen). In deze madrassa’swerden naast de religieuze kennis ook de natuurwetenschappen,wiskunde en astronomie van die tijd onderwezen. De boeken ende onderwijsprogramma’s van de madrassa’s uit die tijd zijn eenbewijs voor onze verklaringen. Een grondige kennis van wiskundeis noodzakelijk om moskeeën en scholen te bouwen, en om de be-rekeningen te doen bij daden van aanbidding zoals de armenbelas-

– 387 –

ting en de verdeling van de erfenis, bij aan- en verkopen, en bij deboekhouding van bedrijven en islamitische fondsen. Ouders wed-ijverden met elkaar om hun kinderen op jonge leeftijd naar dezemadrassa’s te sturen. Wanneer ze hun kind voor het eerst naar demadrassa stuurden, organiseerden ze grootse, feestelijke plechtig-heden en gaven ze feestelijke maaltijden. De herinneringen aan deglinsterende, vergulde kleding van het kind, zijn versierde school-tas, de versieringen op de wagens waarin hij tijdens die plechtighe-den werd rondgereden, en de waarde en het belang dat aan kennisen het leren van deze kennis werd gehecht tijdens de georganiseer-de mawlîd-ceremonies, waren een reden tot eer en trots geduren-de het hele leven van het kind. Het feit dat degenen die met eengoed resultaat aan de madrassa afstudeerden, werden vrijgesteldvan de militaire dienst en werden toegewezen aan hoge functies,stimuleerde jongeren om te gaan studeren. Zelfs de herders die indorpen leefden, hadden verbazingwekkend veel kennis over de re-ligie en de ethische principes. Deze gelukkige tijd duurde tot hetjaar 1255 n.h. [1839 n.Chr.] waarin de ‘Tanzîmât’ genoemde wetvan hervorming werd aanvaard die Rashîd Pâsha, een vrijmetse-laar die samenwerkte met de Britten om de islam te vernietigen,had opgesteld toen hij de minister van Buitenlandse Zaken was.Ook vandaag beschikken de moslims over een groot aantal wer-ken die de beginselen van de islam verklaren. Wat een grote geluk-zaligheid is het voor ons dat we de eer hebben gekregen om eendeel van deze werken op te stellen. Ons boek Cevâb Veremedi [ende Engelse vertaling hiervan Could Not Answer] en dit boek Ge-loof en Islam zijn in een zeer eenvoudige taal geschreven waarbijwe hebben getracht ‘op een vriendelijke toon’ te schrijven zoals dewesterlingen menen dat hun boeken zijn geschreven. Al onze boe-ken zijn werken die de gedachten en oordelen bevatten van degrootste geleerden, van het Oosten en het Westen, over het chris-tendom en de islam. Een deel hiervan hebben we naar Europesetalen vertaald en gepubliceerd. We zien het effect van deze boekenover de hele wereld en zijn hier trots op. De brieven vol waarde-ring en dank die wij van over de hele wereld ontvangen, doen onsde ongemakken vergeten die wij tijdens het opstellen van dezeboeken hebben ervaren. In de meeste van de talloze brieven diewij ontvangen, verklaren mensen dat zij de ware islam uit onzeboeken hebben geleerd – een grotere beloning dan dit kunnen weons niet inbeelden. Iedere moslim die deze boeken leest, zal aaneenieder die hem iets vraagt over de religies het nodige antwoordgemakkelijk kunnen geven en zijn kennis hierover zal bij degene

– 388 –

tegenover hem bewondering oproepen. Er is niemand die na het leren van de ware islam, niet wordt

aangetrokken door zijn aantrekkelijkheid. Wanneer u het gedeelte‘Islam en Christendom’ van dit boek bestudeert, dan zult u ziendat vele christelijke wetenschappers en christenen met een belang-rijke positie met alle liefde en zonder enige beïnvloeding van bui-tenaf hun religie hebben verlaten en moslim zijn geworden. Eenmoslim die onze boeken heeft gelezen, zal enkel lachen om de bo-venstaande valse propaganda van de missionarissen. Immers, hunuitspraken over dat het christendom welvaart, rijkdom, overvloeden geluk brengt, zijn in geen enkel geval waar. Het christendomdraagt niet bij tot de ontwikkeling, vooruitgang of welvaart vaneen land – integendeel, dat het dit juist allemaal belemmert, is bij-voorbeeld te zien in de tijd van de Middeleeuwen waarin het chris-tendom over de Europese landen domineerde. Fanatieke christe-nen verhinderden vooruitgang, beschouwden alles wat door ken-nis en natuurwetenschappen werd gevonden als zondig, beweer-den dat de mensen enkel om te lijden op de wereld waren geko-men en ruimden daardoor de werkstukken van oud-Griekse enRomeinse wetenschappers uit de weg, verbrandden en vernieldende werken van oude beschavingen, hulden de wereld in duisternisen veranderden het in een puinhoop. Echter, na de opkomst vande islam en zijn verspreiding over de wereld werden de werkenvan de oude beschavingen weer tevoorschijn gehaald, de oude we-tenschappelijke kennis werd verrijkt met nieuwe ontdekkingen diedoor moslims waren gedaan, deze verrijkte kennis werd onderwe-zen, islamitische universiteiten werden opgericht, de nijverheid enhandel floreerden en de mensen bereikten vrede en welvaart. Om-dat kennis, natuurwetenschappen en geneeskunde enkel bij demoslims te vinden waren, studeerde paus Silvester II aan een isla-mitische universiteit in Andalusië en raadpleegde Sancho, een vande Spaanse koningen, islamitische artsen voor de behandeling vanzijn ziekte. De moslims waren de stichters van de Renaissance, wateen nieuw tijdperk was in Europa. Dit wordt vandaag de dag dooralle oprechte, gewetensvolle Europese wetenschappers aanvaard.

De beste uitspraak over wat het christendom de mensheidheeft gebracht, is die van de beroemde Duitse filosoof Nietzsche:

“Het verlangen en het oordeel van het christendom om de we-reld als lelijk en slecht te zien, heeft de wereld werkelijk lelijk enslecht gemaakt.”

Wat het tweede punt dat de missionarissen naar voren brengenbetreft, dus dat de christenen vandaag in welvaart leven in tegen-

– 389 –

stelling tot het volk in islamitische landen dat in armoede en erbar-melijke omstandigheden leeft – deze gegronde vaststelling heefthelemaal niets te maken met religie. Eenieder met gezond ver-stand ziet in dat als moslims vandaag in armoede en nood verke-ren, de fout niet bij hun grote religie de islam ligt maar bij de per-sonen die de beginselen van deze religie niet kennen of die dezeniet uitvoeren terwijl ze deze wel kennen. Hij zal ook meteen op-merken dat de vooruitgang die de christenen op het terrein van denatuurwetenschappen boeken, niet te wijten is aan de HeiligeSchrift – de Thora en het Evangelie – waarvan we hierboven heb-ben gezien wat voor een boek het is, maar aan het feit dat de zezich vastklampen aan het pad der geluk dat wordt aangegevendoor de edele Koran – ondanks dat ze er niet in geloven – en dus,aan hun eigen ijverigheid, inspanning, eerlijkheid en volhardings-vermogen. Aangezien in onze religie herhaaldelijk wordt bevolenom ijverig, eerlijk en volhardend te zijn en om alles te leren, zullendegenen die dit nalaten ongetwijfeld worden getroffen door detoorn van Allah de Verhevene. De reden waarom moslims achter-lopen, komt overigens niet doordat ze geen christen zijn; integen-deel, het komt doordat ze geen ware moslim zijn.

Neem de Japanners; ondanks het feit dat ze geen christen zijn,hebben ze dankzij hun inzet, werklust en eerlijkheid, die wordenbevolen in de edele Koran, de Duitsers ingehaald in de optica ende Amerikanen in de auto-industrie. In het jaar 1985 werden er inJapan 5,5 miljoen auto’s gemaakt tot grote verbazing van de helewereld. De Japanse bevolking leeft in materiële welvaart. In deelektronica-industrie hebben ze de hele wereld ingehaald. Iedervan ons heeft thuis wel een Japanse rekenmachine. Wat zouden deleugenachtige missionarissen hierop te zeggen hebben? Hebbende Japanse fietsen, de Japanse microscopen, de Japanse schrijfma-chines en computers en de Japanse telescopen en fototoestellendie de wereld overspoelen, iets te maken met het christendom?

We zullen later terugkomen op dit onderwerp waarbij we dezaken die een ware moslim vandaag moet volbrengen, nogmaalszullen uitdiepen.

Geachte lezer! U hebt nu een indruk van de huidige HeiligeSchrift. Wij hebben dit boek vóór uw ogen op een beknopte wijzegeanalyseerd. Hoogstwaarschijnlijk bent ook u intussen ervanovertuigd dat we onpartijdig zijn. Het is nu de beurt aan de edeleKoran, het verheven boek van onze religie. Die zullen we ook opeen volledig objectieve manier samen bestuderen. Wanneer dezeanalyse van ons is voltooid, zult u nogmaals en in alle duidelijkheid

– 390 –

zien welk boek het ware Woord van Allah is.

Honderdvier geschriften van Allah zijn neergezonden naar de profeten,Vier ervan zijn boeken, en honderd ervan zijn suhuf; het Woord van Allah.

Hij gaf de Psalmen aan Dâwud en de Thora aan Mûsâ,En Jabrâîl bracht het Evangelie naar ‘Îsâ, in de Naam van Allah.

De Koran bracht hij naar de geliefde van Allah, wanneer het nodig was,Het werd vervolledigd in drieëntwintig jaar; daarna stopte de openbaring van Allah.

Ik geloof dat de profeten onschuldig en zondeloos zijn,En dat ze rein, betrouwbaar en loyaal zijn in de verkondiging van de geboden van Allah.

Van verraad, zonden, dwaasheid, liegen en geheimen doorvertellen, Zijn zij vrij; dit geldt voor alle profeten van Allah.

Sommige geleerden zeiden: De namen van de profeten kennen is noodzakelijk,Achtentwintig ervan werden aan ons medegedeeld in de Koran door Allah.

De edele Âdam was de eerste van alle profeten, De meest verheven onder hen was de laatste profeet, Muhammad, de Gezant van Allah.

Tussen hen twee zijn er erg veel profeten gekomen,Niemand weet het aantal, dat weet Allah.

De religies van de gezanten worden niet ongeldig met hun overlijden,Meer verheven dan alle engelen zijn de profeten van Allah.

De wetgeving van onze Profeet is zo geldig voor altijd,Degenen op de Verzamelplaats zullen op basis hiervan beoordeeld worden door Allah.

Welke voorschriften de geliefde van Allah aan ons ook heeft verkondigd,Die heb ik aanvaard en geloof erin, zoals ik geloof in Allah en in de geboden van Allah.

– 391 –

– 3 –

DE EDELE KORAN

In het Evangelie staat vermeld dat er na ‘Îsâ (Jezus) (vrede zijmet hem) een laatste Profeet (vrede en zegeningen zij met hem)zou komen. In het 16e vers van het 14e hoofdstuk in het Evangelievan Johannes zegt ‘Îsâ (vrede zij met hem) het volgende:

“(…) en Hij zal u een andere Trooster geven, opdat hij bij ublijft tot in eeuwigheid.” In het 26e vers staat vermeld: “Maar deTrooster, (…), die zal u in alles onderwijzen en u in herinneringbrengen alles wat ik u gezegd heb.” In het 13e vers van het 16e

hoofdstuk staat vermeld: “(…) zal hij u de weg wijzen in heel dewaarheid, want hij zal niet vanuit zichzelf spreken, maar wat hij ge-hoord zal hebben, zal hij spreken.” [Christenen dringen erop aanom het woord ‘Trooster’ te vertalen als ‘Geest’.]

Daarnaast staat er in het Oude Testament (de Thora) van deHeilige Schrift geschreven dat er een Profeet zou komen met eenArabische afstamming. In het 15e vers van het 18e hoofdstuk inhet boek Deuteronomium staat vermeld dat Mûsâ (Mozes) (vredezij met hem) het volgende zei tegen de Israëlieten: “Een Profeetuit uw midden, uit uw broeders, zoals ik, zal de Heere, uw God,voor u doen opstaan.” De broeders van de Israëlieten waaroverhier wordt gesproken, verwijst naar de Ismaëlieten, met anderewoorden de Arabieren. Wel, deze laatste Profeet die vermeldwordt in het Evangelie en de Thora, en over wie heuglijk wordtaangekondigd dat hij zal afstammen van de Arabieren, is Muham-mad (vrede en zegeningen van Allah zij met hem). De religie diehij heeft gebracht, is de islam. Degenen die in deze religie geloven,worden moslim genoemd. Het verheven boek van de moslims is deedele Koran (de Qur’ân al-karîm). De edele Koran werd door Al-lah de Verhevene in het Arabisch geopenbaard aan onze ProfeetMuhammad (vrede en zegeningen van Allah zij met hem). On-danks dat er sindsdien 1400 jaar voorbij zijn, is er niet één woord,of zelfs één letter van de edele Koran veranderd. Eenieder die hetleest, ongeacht welke religie hij aanhangt, raakt verbijsterd doorzijn grootsheid en verhevenheid. Zelfs degenen die geen Arabischkennen, zijn tijdens het lezen van de vertaling ervan in andere ta-len genoodzaakt om de kracht van de fantastische uitdrukkingswij-ze van de edele Koran toe te geven.

Over de drie verheven boeken staat in het boek Mir’ât-i kâinât

– 392 –

van Nişancızâde Muhammed Efendi[1] de volgende informatie: “Nadat Mûsâ (vrede zij met hem) in de stad Midjan tien jaar

lang Shu’ayb (Jetro) (vrede zij met hem) had gediend, ging hij naarEgypte om zijn moeder en broer te bezoeken. Onderweg op deberg Sinaï werd hem medegedeeld dat hij profeet was. Hij gingnaar Egypte en nodigde de Farao en zijn volk uit tot de religie. Opde terugweg ging hij weer langs bij de berg Sinaï en sprak met Al-lah de Verhevene. De Awâmir al-‘ashara – dus de Tien Geboden– en veertig volumes van de Thora werden naar hem neergezon-den. Elk volume bevatte duizend hoofdstukken en elk hoofdstukbevatte duizend verzen. Het kostte een jaar om één volume uit telezen. Niemand buiten Mûsâ, Hârûn (Aäron), Yûsha’, ‘Uzayr en‘Îsâ (vrede zij met hen) had de Thora uit het hoofd geleerd. NaMûsâ (vrede zij met hem) werden er exemplaren van de Thora ge-schreven. Mûsâ (vrede zij met hem) maakte op bevel van Allah deVerhevene een kist van goud en zilver, en plaatste hierin de Thoradie naar hem was neergezonden. Hij overleed op 120-jarige leeftijdop een plaats dicht bij Jeruzalem. In het jaar 668 n.h. [1269 n.Chr.]liet de Egyptische sultan Baibars een tombe bouwen boven zijngraf. Na Mûsâ (vrede zij met hem) veroverde Yûsha’ (vrede zijmet hem) Jeruzalem op de Amalekieten. Lange tijd erna, degene-reerden de zonen van Israël zowel op religieus als moreel gebied.Nebukadnezar kwam vanuit Babylon en veroverde Jeruzalem. Hijvernielde de Masjid al-Aqsâ (de al-Aqsâ moskee) die door Sulay-mân (Salomo) (vrede zij met hem) was gebouwd en verbrandde deexemplaren van de Thora. Hij doodde 200.000 mensen en nam70.000 geestelijken gevangen; hij nam ze mee naar Babylon. ToenBahman heerser werd, liet hij de gevangenen vrij. ‘Uzayr (vrede zijmet hem) reciteerde de Thora; degenen die het hoorden, schrevenhet op. Na ‘Uzayr (vrede zij met hem) vervielen ze weer in dege-neratie. Ze hadden duizend profeten als martelaar doen sterven.Tot de komst van Alexander leefden ze onder de Iraanse heer-schappij. Na Alexander werden ze geregeerd door de joodse gou-verneurs die door de Grieken werden benoemd.

Wat betreft het Evangelie, ook die werd niet bewaard zoals inzijn originele vorm. Bovenal was er geen enkel persoon die hetEvangelie uit het hoofd kende. Er is geen enkele aantekeningwaarin staat vermeld dat zelfs de apostelen het Evangelie uit hethoofd kenden. Aan het begin van het eerste gedeelte van ons boekis er uitgebreid informatie gegeven over het Evangelie. De edele

[1] Nişancızâde overleed in 1031 n.h. [1622 n.Chr.] in Edirne.

– 393 –

Koran daarentegen werd deel per deel neergezonden gedurende23 jaar en zodra een deel werd neergezonden, leerden de moslimshet meteen uit hun hoofd. Toen echter bij de Slag bij al-Yamâma[1]

zeventig huffâz (memoriseerders) die de gehele edele Koran had-den gememoriseerd als martelaar stierven, was ‘Umar (moge Al-lah tevreden zijn met hem) verontrust omdat het aantal mensendat de edele Koran uit het hoofd kende afnam. Hij ging te rade bijAbû Bakr (moge Allah de Verhevene tevreden zijn met hem), detoenmalige kalief, en raadde hem aan en verzocht hem om de ede-le Koran bijeen te laten brengen en het te laten opschrijven. Hier-op gaf de edele Abû Bakr, Zayd ibn Thâbit (moge Allah de Ver-hevene tevreden zijn met hem), de penvoerder van Muhammad(vrede zij met hem) het bevel om de soera’s van de edele Koranelk op afzonderlijke pagina’s te schrijven. De edele Koran was inzeven dialecten geopenbaard, inclusief het dialect van de Quraysh.Het gebeurde zelfs soms dat degenen die een bepaald woord vande edele Koran niet goed konden uitspreken, toestemming kregenom een ander woord met dezelfde betekenis te gebruiken. Bij-voorbeeld, ‘Abdullah ibn Mas’ûd (moge Allah de Verhevene te-vreden zijn met hem) zei tegen een dorpeling die het woord‘ta’âmul-athîm’ steeds uitsprak als ‘tâmmul-yatîm’ het volgende:“Als je dit woord niet kunt uitspreken, gebruik dan in de plaatshiervan het woord ‘ta’âmul-fâjir’ dat hetzelfde betekent.” Echter,het feit dat de edele Koran in verschillende dialecten werd gereci-teerd en dat er andere woorden werden gebruikt ondanks dat zedezelfde betekenis hadden, leidde tot discussies onder de moslimsen tot een geschil (onenigheid) over welk dialect het beste was.‘Uthmân (moge Allah de Verhevene tevreden zijn met hem), dietoen kalief was, stelde hierop een commissie samen onder leidingvan – wederom – Zayd ibn Thâbit (moge Allah de Verhevene te-vreden zijn met hem) en gaf hen het bevel om de edele Koran en-kel volgens het dialect van de Quraysh opnieuw te schrijven en hette ordenen. De soera’s van de edele Koran werden telkens geko-zen uit de pagina’s die waren geschreven in het dialect van de Qu-raysh. Van deze Mushaf (gebonden exemplaar van de edele Ko-ran) werden er zeven kopieën geschreven die naar verschillendeprovincies werden gestuurd. Op deze manier werd de edele Koran,die de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zij methem) in het jaar van zijn overlijden samen met Jabrâîl (vrede zij

[1] De Slag bij al-Yamâma werd gevoerd tegen Musaylama al-Kadhdhâb in het 11ejaar van de emigratie.

– 394 –

met hem) twee keer had gelezen, neergeschreven. De exemplarendie hier niet mee overeenkwamen, werden vernietigd. De orde-ning, uitdrukkingswijze en inhoud van de exemplaren van de edeleKoran die vandaag de dag in alle islamitische landen te vinden zijn,komen exact overeen met die van de Mushaf al-‘Uthmânî (hetexemplaar van de edele Koran dat werd geschreven op bevel vande edele ‘Uthmân). Sindsdien is er geen enkele letter veranderd.”

In het Perzische boek Riyâd al-nâsihîn staat het volgende:“Toen ‘Uthmân (moge Allah de Verhevene tevreden zijn methem) kalief was, bracht hij de eervolle Metgezellen (moge Allahde Verhevene tevreden zijn met hen allen) bijeen. Zij kwamen totovereenstemming dat dit de edele Koran was die de Gezant vanAllah (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem)had gereciteerd in het jaar van zijn overlijden. Het was voor demoslimgemeenschap niet noodzakelijk (wâjib) om de voorkeur tegeven aan één van de zeven dialecten, maar het was toegestaan(jâiz).”

In de islam zijn er vier bronnen: de edele Koran, de eervolle ha-dîth’s (overleveringen van de Profeet Muhammad), de ijmâ’ al-umma (de consensus van de gemeenschap) en de qiyâs al-fuqahâ(de analogie van de rechtsgeleerden). Ijmâ’ betekent ‘consensus,unanimiteit, overeenstemming’. De consensus van de eervolleMetgezellen (moge Allah de Verhevene tevreden zijn met hen al-len) en de consensus van de imams van de vier rechtsscholen zijneen bewijs voor de moslims. Immers, de Gezant van Allah (vredeen zegeningen van Allah zij met hem) heeft gezegd: “Mijn ge-meenschap komt niet overeen op iets verkeerds of op dwaling.”Ook deze eervolle hadîth geeft aan dat de kennis die op grond vanijmâ’ wordt verkregen juist zal zijn. Om deze reden is de Mushafwaarover de eervolle Metgezellen (moge Allah de Verhevene te-vreden zijn met hen allen) tot overeenstemming zijn gekomen, au-thentiek (sahîh). Het is verboden om een andere versie dan dezete lezen. Er bestaan vandaag sowieso geen exemplaren van de ede-le Koran die in een ander dialect zijn geschreven dan dat van deQuraysh. Alle zeven dialecten zijn in de loop der tijd veranderd,vergeten en verdwenen. Om de edele Koran te kunnen begrijpenaan de hand van de verschillende Arabische woordenboeken dievandaag worden gebruikt, dient men tafsîr-boeken (exegeses, ver-klaringen van de edele Koran) te lezen en daarbij het dialect vande Quraysh te leren met de toendertijd gebruikte betekenissen vande woorden.

Beroemde westerse geleerden en schrijvers hebben herhaalde-

– 395 –

lijk hun bewondering geuit voor de edele Koran. Nadat de Duitsedichter Goethe[1] – één van de bekende letterkundigen – een nietgeheel correcte Duitse vertaling van de edele Koran had gelezen,kon hij zich er niet van weerhouden het volgende te zeggen: “Ikraakte verveeld door de herhalingen die het bevatte. Maar ik hadbewondering voor de grootsheid en statigheid van zijn uitdruk-kingswijze.”

Bosworth-Smith, een Engelse priester, schrijft het volgende inzijn werk Mohammed and Mohammedanism (vrede en zegenin-gen van Allah de Verhevene zij met hem): “De Koran is een won-der van duidelijke formulering, kennis, filosofie en waarheid.”

Arberry, die de edele Koran naar het Engels vertaalde, zei opzijn beurt het volgende: “Telkens wanneer ik naar de gebedsop-roep luister, maakt het een grote indruk op mij. Onder de vloeien-de tonen, hoor ik een geluid alsof er op een trommel wordt gesla-gen. Dit slaan is net als het slaan van mijn hart.”

Marmaduke Pickthall zei het volgende over de edele Koran:“De meest onnavolgbare harmonie, de meest krachtige formule-ring! Een kracht die de mensen aanzet tot huilen of tot oneindigegenegenheid en liefde!” Naast deze personen zijn er nog tal vanwesterse filosofen, wetenschappers en politici die met groot res-pect, grote waardering en grote bewondering spreken over de ede-le Koran. Echter, zij beschouwen de edele Koran niet als het Boekvan Allah, maar als een groots en waardevol werkstuk dat is ge-schreven door Muhammad (vrede zij met hem). Indien dit niet hetgeval zou zijn, dan zouden al deze bewonderaars moslim zijn ge-worden.

Zelfs Lamartine[2] verklaart het volgende:“Muhammad is geen valse Profeet, want hij geloofde dat hij

was uitgekozen door God om een nieuwe religie te verspreiden.”Dit wijst op het volgende: westerse wetenschappers suggereren datMuhammad (vrede zij met hem) geen leugenaar was, maar dat hijdacht dat de edele Koran – dat een product zou zijn van zijn eigenintelligentie – de openbaring van Allah de Verhevene was. Vol-gens hen loog Muhammad (vrede zij met hem) niet; hij veronder-stelde daadwerkelijk dat hij een Profeet was en geloofde dat dewoorden die uit zijn mond kwamen, door Allah de Verhevenenaar hem werden gezonden.

[1] Goethe stierf in 1248 n.h. [1832 n.Chr.].

[2] De Franse dichter Lamartine stierf in 1286 n.h. [1869 n.Chr.].

– 396 –

De edele Koran is een groot, niet te evenaren wonder. Zoalswe hieronder zullen verklaren, bevat het de meest diepgaande we-tenschappelijke en natuurwetenschappelijke informatie, weten-schappelijke en rechtswetenschappelijke beginselen die een modelvormen voor de civiele wetten die wereldwijd tot nu toe zijn opge-steld, vele onbekende feiten over de vroegere geschiedenis, degrootste ethische principes die de mensen gegeven kunnen wor-den, raadgevingen, de meest logische verklarende beginselen overde wereld en het hiernamaals, en andere soortgelijke zaken die totdie tijd door niemand gekend waren, noch gekend of zelfs voorge-steld konden worden. Deze zaken zijn verklaard in zo’n voortref-felijke formulering dat niemand het kan uitspreken.

Muhammad (vrede zij met hem) was ongeletterd (ummî). Metandere woorden, hij had van niemand iets gelezen, noch geleerd ofiets geschreven. Dit staat vermeld in de edele Koran, in het 48evers van soera al-‘Ankabût [interpretatie van de betekenis]: “[OMuhammad (vrede zij met hem)! Voordat deze edele Koran naarjou was neergezonden] had jij niet uit een boek gelezen, noch dezemet je hand geschreven. Als dit het geval zou zijn, dan zouden deafgodendienaren zeggen: [“Hij heeft de edele Koran van iemandanders geleerd of heeft het overgenomen uit voorgaande geopen-baarde boeken.”] [De joden zouden op hun beurt twijfelen door tezeggen dat hij geen ongeletterde is, terwijl in de Thora als één vanzijn eigenschappen staat vermeld dat hij ongeletterd is.]” Toen aanMuhammad (vrede zij met hem) op 40-jarige leeftijd de eersteopenbaring werd gebracht door Jabrâîl (vrede zij met hem) in eengrot in de berg Hira, waar hij zich had teruggetrokken voor aan-bidding, werd hij overweldigd door angst en wist niet wat hij moestdoen; rennend ging hij naar huis en verzocht zijn echtgenote Kha-dîja (moge Allah tevreden zijn met haar) om hem in bed te leggenen hem goed te bedekken. Het duurde een lange tijd voordat hijweer tot zichzelf kwam. Is dit de manier waarop een persoon zichgedraagt die zichzelf aanziet als een grote spirituele persoonlijk-heid met een superioriteit, die voor de mensen een nieuw religieusboek wil opstellen? Zou zo’n persoon in de eerste plaats niet zo-danig veel kennis hebben moeten opgedaan, talloze boeken heb-ben moeten gelezen en vele onderzoeken hebben moeten gedaanom zo’n majestueus boek te kunnen schrijven? Echter, Muham-mad (vrede zij met hem) werd als kind samen met handelarentwee keer richting Damascus meegenomen; tijdens deze reizenhad hij enkel de taak om de handelsgoederen te beschermen en tebewaken, hij leidde de handelskaravanen en had deze taken enkel

– 397 –

met ZIJN UITERST GROTE EERLIJKHEID en zijn ongelofe-lijk uitermate geheugen volbracht. De komst van zo’n openbaringwat nooit bij hem was opgekomen en waarvan hij het nooit hadverwacht, had hem niet verheugd maar juist bang gemaakt. Ech-ter, toen de openbaringen zich bleven herhalen, begreep hij datAllah de Verhevene hem werkelijk een zeer belangrijke en zwaretaak had gegeven; hij gehoorzaamde de geboden van Allah deVerhevene met heel zijn bestaan en begon de religie de islam dieHij bekendmaakte te verspreiden die is gebaseerd op het principevan de ‘eenheid van Allah’. Het verspreiden van de islam doorMuhammad (vrede zij met hem) leverde hem geen enkel wereldsvoordeel op; integendeel, nagenoeg alle Mekkanen waren zijn vij-anden geworden. Hij zei: “Geen enkele profeet heeft het leed on-dergaan dat ik heb ondergaan; geen enkele profeet heeft zoveelverdriet gehad als ik.” Deze eervolle hadîth is terug te vinden in deboeken. Dit toont aan dat Muhammad (vrede zij met hem) geenenkel voordeel of verlangen nastreefde met het verspreiden vaneen nieuwe religie. In feite, zoals we hierboven hebben vermeld,waren zijn educatie en omgeving niet toereikend voor zo’n grootsezaak.

Het is dus onmogelijk om te aanvaarden dat Muhammad (vre-de zij met hem) de edele Koran zelf heeft opgesteld. Is de edeleKoran dan een buitengewoon meesterwerk dat enkel door Allahde Verhevene werd geopenbaard? Laten we ook dit eens nagaan:

Wanneer er een nieuwe profeet verschijnt, verwacht het volkdat zich om hem heen verzamelt dat hij wonderen toont. ZowelMûsâ (vrede zij met hem) als ‘Îsâ (vrede zij met hem) waren ge-noodzaakt om wonderen te tonen om hun profeetschap aan te to-nen. In werkelijkheid vonden deze wonderen enkel plaats op bevelvan Allah de Verhevene en middels Zijn toestemming en schep-ping. Maar historici legden deze gebeurtenissen vast als ‘de won-deren van Mûsâ en ‘Îsâ’ (vrede zij met hen)’. Profeten (vrede zijmet hen), die mensen zijn zoals wij, zijn echter niet in staat om uitzichzelf wonderen te verrichten. Een wonder wordt enkel gescha-pen door Allah de Verhevene. Het enige wat de profeten doen, isde wonderen die Allah de Verhevene schept aan de mensen tonen.

Allah de Verhevene heeft aan Muhammad (vrede en zegenin-gen van Allah zij met hem) de edele Koran geopenbaard als degrootste van al zijn wonderen. De edele Koran is het meest majes-tueuze boek waarvan het absoluut vaststaat dat het een wonder is.De Arabieren verzochten echter Muhammad (vrede zij met hem)om een boek uit de hemel te laten neerdalen of een berg te veran-

– 398 –

deren in goud. Dit wordt in de edele Koran op een voortreffelijkewijze beschreven. In het 50e en 51e vers van soera al-‘Ankabûtstaat vermeld [interpretatie van de betekenis]: “De afgodendiena-ren zeiden: ‘Waren er maar wonderen van zijn Heer neergezonden[die het profeetschap van Muhammad (vrede zij met hem) aandui-den, zoals de maaltijd van ‘Îsâ (vrede zij met hem) en de staf vanMûsâ (vrede zij met hem)].’ [O Mijn geliefde!] Zeg tegen hen:‘Wonderen vinden plaats met de Macht en Wil van Allah de Ver-hevene. [Hij schept ze wanneer en hoe Hij wil. Het verrichten vanwonderen heb ik niet in de hand.] Waarlijk, ik ben slechts een ver-kondiger die jullie waarschuwt voor Zijn bestraffing.’ Is het nietgenoeg voor hen dat Wij [als wonder] naar jou een boek als de Ko-ran hebben neergezonden? Daarin is barmhartigheid en een ver-maning voor een volk dat gelooft.” Het grootste wonder van Mu-hammad (vrede zij met hem) is dus de edele Koran. Op degenendie zouden kunnen beweren dat ‘dit niet een Boek is van Allah,maar een boek geschreven door Muhammad’, heeft Allah de Ver-hevene in het 48e vers van soera al-‘Ankabût geantwoord, waar-van we de betekenis hierboven hebben geschreven. Voor zulketwijfels heeft Hij geen ruimte gelaten. Allah de Verhevene beves-tigt dat Muhammad (vrede en zegeningen van Allah zij met hem)niet het vermogen heeft om zo een boek te schrijven en dat de ede-le Koran door Hemzelf is geopenbaard. In feite heeft Hij vermelddat Hij bij het kiezen van Muhammad (vrede zij met hem) als Pro-feet er uitdrukkelijk voor heeft gekozen dat hij ongeletterd (um-mî) is, dus dat hij niet heeft leren lezen en schrijven; op deze ma-nier wilde Hij dat begrepen zou worden dat de edele Koran enkeldoor Hem geopenbaard kon zijn. In de tafsîr (exegese, verklaring)van dit edele vers vindt u uitgebreide informatie hierover. Degrootste eigenschappen van Muhammad (vrede zij met hem) dieaantonen dat hij een Profeet is, zijn ZIJN BUITENGEWONEEERLIJKHEID, TROUW, MOED, GEDULD EN SCHERP-ZINNIGHEID, en niet enkel zijn verheven kennis. Allah de Ver-hevene verklaart in het 82e vers van soera al-Nisâ [interpretatievan de betekenis]: “Zullen zij nog steeds niet erover nadenken datde edele Koran het Woord is van Allah en nadenken over zijn be-tekenis? [De edele Koran is het Woord van Allah.] Indien die vaniemand anders dan Allah zou zijn gekomen, dan zouden er voor-zeker tegenstrijdigheden in staan.” Hoe ontzettend waar is dit. Dehuidige Heilige Schrift, ofwel de Thora en het Evangelie, waarvanwe hebben gezien dat het niet ‘het Woord van God’ is, bevat eengroot aantal tegenstrijdigheden. En dit toont aan dat ze geschre-

– 399 –

ven zijn door mensenhanden.Laten we nu met een groot geduld en volledig onpartijdig na-

gaan of de edele Koran werkelijk een groot wonder is of niet. Omeen boek te kunnen aanvaarden als een wonder, moet het in eenzeer eloquente taal geschreven zijn, moet het waarheden en wijs-heden onthullen die tot die tijd door niemand waren gekend of ge-hoord, en moet dit meesterwerk op zo’n manier gerangschikt zijndat niemand het kan nabootsen.

We hebben veel voorbeelden gegeven van de eloquentie vande taal van de edele Koran. Dit feit is in wezen door de hele wereldgeaccepteerd. Er is niet één persoon die de eloquentie van de ede-le Koran ontkent.

Worden er in de edele Koran zaken vermeld die tot die tijd he-lemaal niet gekend waren? Laten we dit onderzoeken:

In de grote encyclopedieën en boeken van wetenschapperswordt vandaag de dag de volgende informatie medegedeeld overhet ontstaan van onze aarde:

“Miljarden jaren geleden bestond het gehele universum uit eenenkel stuk. In het centrum van dit enkele stuk vond er plotselingeen grote explosie plaats waarop dit enkele stuk uiteenviel in velestukken. Elk van deze stukken bewoog zich in een andere richting.Uiteindelijk verenigden sommige van deze stukken zich met el-kaar en vormden ze verschillende planeten, afzonderlijke sterren-stelsels, zonnen en manen. Aangezien er in de ruimte nu geenweerstand meer was tegen deze eerste explosie, bleven deze plane-ten, satellieten en de sterrenstelsels waarin deze zich bevonden, inde ruimte rondcirkelen en rondzweven in hun eigen baan. De aar-de bevindt zich in een sterrenstelsel waarin zich ook de zon be-vindt. In het universum zijn er een ontelbaar aantal sterrenstelsels.Het universum is een systeem dat zich alsmaar uitbreidt. De ster-renstelsels verwijderen zich geleidelijk aan van de aarde omdat hetuniversum zich uitbreidt. Wanneer hun snelheid eenmaal de snel-heid van het licht bereikt, zal het voor ons niet meer mogelijk zijnom de andere sterrenstelsels waar te nemen. We zijn genoodzaaktom nu al sterkere telescopen te vervaardigen. We vrezen er im-mers voor dat we ze na een bepaalde tijd niet meer zullen kunnenzien.”

We spraken met enkele wetenschappers en vroegen hen wan-neer ze tot dit resultaat waren gekomen. Ze zeiden: “Sinds het be-gin van de 20e eeuw zijn alle wetenschappers over de hele wereldhet eens over deze bevindingen.” Dit is een zeer korte periode in

– 400 –

de wereldgeschiedenis.Laten we nu meteen nagaan wat Allah de Verhevene hierover

zegt in de edele Koran:In het 30e vers van soera al-Anbiyâ staat vermeld [interpretatie

van de betekenis]: “Weten de loochenaars dan niet dat Wij de he-melen en de aarde van elkaar gescheiden hebben toen zij aan el-kaar vastzaten?” In het 37e en 38e vers van soera Yâsîn staat ver-meld [interpretatie van de betekenis]: “En een bewijs voor de loo-chenaars is de nacht. Wij nemen de dag daarvan weg en dan bevin-den zij zich in duisternis. En de zon beweegt zich in haar eigenbaan.” Dit betekent dat Allah de Verhevene de schepping van deaarde dat de wetenschappers pas in het begin van de 20e eeuwhebben ontdekt, precies 1400 jaar hiervoor aan de mensen heeftmedegedeeld. Laten we nu weer overgaan op de wetenschappers.

Biologen vertellen het volgende: “Wij verklaren vandaag dedag het ontstaan van het leven als volgt: De allereerste atmosfeervan de aarde bevatte ammoniak, zuurstof en koolzuur. Onder in-vloed van bliksemschichten werden er vanuit deze substanties ami-nozuren gevormd. Miljarden jaren geleden ontstond voor het eerstin water het protoplasma. Hieruit ontstonden de eerste amoeben.Het leven begon in water. Levende wezens die vanuit het water ophet vasteland kwamen, namen uit de lucht aminozuren op enbrachten zo eiwithoudende structuren tot stand. Zoals te zien, zijnalle levende wezens uit water afkomstig en zijn de eerste levendewezens in water ontstaan.”

Dat het eerste levende wezen in de zeeën werd geschapen,werd ook 1400 jaar geleden in de edele Koran verkondigd.

In het 30e vers van soera al-Anbiyâ staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Weten de loochenaars dan niet dat Wij al hetlevende uit water hebben geschapen?” In het 54e vers van soeraal-Furqân staat vermeld [interpretatie van de betekenis]: “Het isAllah die de mens uit water heeft geschapen en van hen mannelij-ke en vrouwelijke verwanten heeft gemaakt.” En in het 36e versvan soera Yâsîn staat vermeld [interpretatie van de betekenis]:“Vrij van alle soorten fouten en gebreken is Allah de Verhevene,die alle paren heeft geschapen van wat de aarde voortbrengt envan henzelf en VAN VELE DINGEN DIE ZIJ NIET KEN-NEN.” Hier zijn er aanwijzingen voor degenen die het planten- endierenrijk bestuderen en door ook “dingen die zij niet kennen” tevermelden, worden er aanwijzingen gedaan die gericht zijn op dewetenschappers die nieuwe bronnen onderzoeken die mensen en-

– 401 –

kel in de loop der tijd en geleidelijk aan zullen ontdekken, zoalsatoomenergie. Immers, in het 22e vers van soera al-Rûm staat ver-meld [interpretatie van de betekenis]: “Tot de tekenen van Zijnbestaan behoren de schepping van de hemelen en de aarde, en deverscheidenheid van uw kleuren en talen. Waarlijk, hierin zijn le-ringen voor de geleerden [degenen met begrip].” Dit wil zeggendat in de verschillen van taal en huidskleur bepaalde subtiliteitenliggen waarover wij vandaag nog geen kennis hebben. Deze zullenin de loop der tijd ontdekt worden.

Laten we nu onze kennis over het einde van de wereld nagaan.Wetenschappers stellen het volgende: “De wereld zal zeker teneinde komen. Immers, in het universum komt het wel eens voordat een planeet in stukken uiteenvalt en verdwijnt. Volgens onzeonderzoeken, zal onze aarde na een bepaalde tijd – die we niet vantevoren met zekerheid kunnen berekenen – zijn evenwicht verlie-zen en in stukken uiteenvallen.” Dit werd echter 1400 jaar geledenin de edele Koran aan ons medegedeeld. In het 1e en 2e vers vansoera al-Zalzala staat vermeld [interpretatie van de betekenis]:“Wanneer de aarde hevig wordt geschud en zij datgene in haar[schatten en doden] naar buiten keert.” In het 13e edele vers vansoera al-Mu’minûn staat vermeld [interpretatie van de betekenis]:“Hij is het die jullie Zijn tekenen [die wijzen op Zijn bestaan eneenheid], Zijn wonderen toont en die voor jullie VOORZIE-NING VANUIT DE HEMEL NEERZENDT. Niemand trekt le-ring uit deze tekenen behalve degenen die geloven in Allah.”

Er is gezegd dat de uitdrukking “die voorziening vanuit de he-mel neerzendt” mogelijk verwijst naar de zoete substantie ge-naamd ‘manna’ die vele keren uit de hemel neerdaalde wanneerMûsâ (vrede zij met hem) en zijn volk in de woestijn waren ver-dwaald en die ook vandaag de dag in droge gebieden verschijnt.Deze interpretatie klopt echter niet. In tafsîr-boeken werd het ge-deelte met de interpretatie “die voor jullie voorziening vanuit dehemel neerzendt” in dit edele vers verklaard als: “Het is Allah deVerhevene die voor jullie vanuit de hemel de aanleidingen voorjullie voorziening neerzendt, zoals regen en andere [sneeuw, voch-tigheid].” Immers, Allah de Verhevene zendt onze voorzieningwerkelijk vanuit de hemel. Laten we dit wat toelichten. De groot-ste wetenschappers verklaren vandaag het ontstaan van albumi-nen en eiwitten op de wereld als volgt: “Op regenachtige dagenverbinden de zuurstof en stikstof in de lucht zich met elkaar onderinvloed van onweer en bliksemschichten en wordt het kleurlozegas stikstofmonoxide gevormd. Dit gas verbindt zich opnieuw met

– 402 –

zuurstof waarbij de oranjekleurige stikstofdioxide wordt gevormd.Anderzijds wordt er – wederom onder invloed van onweer en blik-semschichten – ammoniak gevormd uit het vocht en de stikstof inde lucht. De stikstofdioxide verandert onder invloed van het vochtin salpeterzuur dat een verbinding aangaat met ammoniak en methet koolzuur in de lucht – zo ontstaat er ammoniumnitraat en am-moniumcarbonaat. Deze gevormde zouten komen middels regenop de aarde terecht. Op de aarde verenigen deze zouten zich metde calciumzouten in de aarde waardoor er calciumnitraat wordtgevormd. Dit zout wordt op zijn beurt opgenomen door de plantenen zorgt voor hun groei. Deze substanties worden in de mensen endieren die deze planten eten, omgezet in verschillende eiwitten[hieronder vallen ook de albuminen], en vormen daardoor ookvoeding voor de mensen die het vlees, de melk en de eieren vandeze dieren nuttigen. Dit betekent dat de voorziening van de men-sen, zoals wordt verkondigd in de edele Koran, vanuit de hemelkomt.”

De bovenstaande informatie hebben we medegedeeld als ant-woord op degenen die beweren dat de zaken die in de edele Koranworden vermeld, niet overeenkomen met de wetenschappelijkekennis. De islamgeleerden (moge Allah de Verhevene hen gena-dig zijn), de deskundigen op het vlak van tafsîr (exegese, verkla-ring van de edele Koran), hebben de edele verzen geïnterpreteerdvolgens de wetenschappelijke kennis van hun tijd. Wij willen hieraantonen dat de edele Koran niet alleen overeenkomt met de we-tenschappelijke kennis uit elke eeuw, maar evengoed met demeest recente ontdekkingen. Elke edele vers heeft vele, of betergezegd oneindig veel betekenissen. Immers, net zoals alle andereAttributen van Allah de Verhevene, is ook Zijn Attribuut ‘Spre-ken’ (Kalâm) oneindig. Al deze betekenissen zijn enkel gekenddoor de Eigenaar van de edele Koran, dus Allah de Verhevene.De meeste hiervan heeft Hij medegedeeld aan Zijn Profeet (vredeen zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem). Deze geze-gende Profeet van Allah (vrede en zegeningen van Allah de Ver-hevene zij met hem) heeft daarvan datgene wat hij geschikt vond,bekendgemaakt aan zijn Metgezellen (moge Allah de Verhevenetevreden zijn met hen allen). We nemen aan dat de informatie diewe hierboven hebben gegeven, mogelijk enkele druppels zijn vandie oceaan der betekenissen.

Als we nu aan al deze natuurwetenschappers het volgende zou-den vragen: “Is het mogelijk dat een persoon die niet heeft lerenlezen en schrijven, deze werkelijkheden precies 1400 jaar geleden

– 403 –

heeft kunnen bedenken?”, dan zouden zij zeggen: “Hoe zou ditmogelijk zijn? Om vandaag de kennis rond deze werkelijkheden tekunnen verkrijgen, hebben mensen ontelbaar veel boeken gelezenen hebben ze talloze experimenten uitgevoerd, en pas eeuwen la-ter zijn ze tot deze feiten gekomen. Om deze experimenten te kun-nen uitvoeren, is het vereist om jarenlang te studeren, enorme la-boratoria op te richten en vele gevoelige apparaten te maken en tegebruiken.”

Is het dan denkbaar dat een persoon die niet heeft leren lezenen schrijven en die in een volledig onwetende omgeving is opge-groeid, zulke indrukwekkende wetenschappelijke feiten uit zich-zelf heeft gevonden en naar voren heeft gebracht? Natuurlijk niet.Daarom is het niet mogelijk om de bewering dat de edele Korandoor Muhammad (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) isgeschreven, te aanvaarden. Een boek dat 1400 jaar geleden aanons de feiten heeft medegedeeld die pas na vele inspanningen zijnverkregen, kan enkel HET BOEK VAN ALLAH DE VERHE-VENE zijn. Mensen kunnen niet over zo’n sublieme kracht be-schikken. Enkel ALLAH DE VERHEVENE beschikt daarover.Iedereen die de bovenstaande gegevens aandachtig leest, zal hier-in geloven. Hier niet in geloven zou neerkomen op fanatisme, kop-pigheid en onwetendheid. Wanneer Muhammad (vrede zij methem) de soera’s van de edele Koran verspreidde, overleverde hijenkel de woorden die Allah de Verhevene aan hem openbaarde –die ook hij samen met de andere mensen leerde.

We zullen nu een tweede aspect bespreken dat aantoont dat deedele Koran werkelijk het grootste wonder is, namelijk de orde-ning van de edele Koran.

Wanneer de edele Koran wordt geanalyseerd met de compu-ters die mensen in deze eeuw van de hoogst ontwikkelde bescha-ving gebruiken, dan merkt men op dat het op onvoorstelbare wijzeop een indrukwekkende wiskundige basis is gebaseerd. Het resul-taat is zo beduidend dat het het menselijk verstand versteld doetstaan. Dit resultaat is enkel een wonder van Allah de Verhevene.

Laten we, voordat we tot de essentie van dit uitgevoerde expe-riment komen, eerst even bestuderen hoe de edele Koran werd ge-openbaard en wat Allah de Verhevene tijdens de openbaring ver-klaarde aan Zijn Profeet (vrede en zegeningen van Allah de Ver-hevene zij met hem). Dit heeft namelijk te maken met de ordeningvan de edele Koran. De edele Koran werd niet geopenbaard in zijnhuidige rangschikking. De soera die als eerst werd geopenbaard, issoera AL-‘ALAQ. Aan de Gezant van Allah (vrede en zegenin-

– 404 –

gen van Allah de Verhevene zij met hem) werden allereerst deeerste vijf verzen van soera al-‘Alaq geopenbaard. Hierin staatvermeld [interpretatie van de betekenis]: “O Muhammad, lees inde Naam van Allah, jouw Heer die alles heeft geschapen! Hij heeftde mens geschapen uit gestold bloed [‘alaq]. Lees, Allah is demeest Edelmoedige. Hij onderwijst met de pen, Hij onderwijst demensen wat zij niet weten.”

We hadden hierboven verteld hoe bang en verontrust de Ge-zant van Allah (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zijmet hem) was toen hij deze eerste openbaring ontving. Hij had ernooit aan gedacht dat Allah de Verhevene hem zo een grote enzware taak zou geven als het verkondigen van een nieuwe religie.Dat hij niet, zoals de christenen herhaaldelijk beweren, uit zichzelfals profeet verscheen, dat hij niet wist dat hem een grote taak ge-geven zou worden door Allah de Verhevene en wat voor zwarelasten hij zou moeten dragen, wordt in de eerste vijf verzen vansoera al-Muzammil als volgt vermeld [interpretatie van de beteke-nis]: “O jij ommantelde Muhammad! Sta voor korte tijd op in dehelft van de nacht, of iets later als je wilt, of iets vroeger als je wilt,en draag de Koran duidelijk en langzaam voor! Waarlijk, Wij zul-len jou EEN TAAK DIE MOEILIJK TE DRAGEN IS geven.”

Hoe zwaar deze taak was wordt duidelijk uit het feit dat er eengroot aantal mensen vijandig werden tegenover Muhammad (vre-de en zegeningen van Allah zij met hem) toen hij de islam begonte verspreiden. Ondanks al zijn inspanningen, bedroeg het aantalgelovigen in het 6e jaar van de islam, op de dag dat ‘Umar (mogeAllah tevreden zijn met hem) de islam aanvaardde, slechts 56 per-sonen waarvan er 45 mannen waren en 11 vrouwen [volgens deboeken Madârij en Zarqânî]. Echter, omdat de Profeet (vrede enzegeningen van Allah zij met hem) een zeer eerlijk, zeer rein enperfect mens was en omdat hij wist hoe groots de taak was die Al-lah de Verhevene aan hem had gegeven, heeft hij nooit opgege-ven; hij doorstond alle gevaren en ongemakken en volbracht dezesublieme taak met succes.

Laten we nogmaals duidelijk maken dat de hele wereld alleenmaar respect heeft voor de Gezant van Allah (vrede en zegenin-gen van Allah zij met hem) en dat buiten enkele fanatieke pries-ters niemand iets ten nadele over hem heeft gezegd. Laten we sa-men hieronder een tekst lezen over Muhammad (vrede en zege-ningen van Allah zij met hem) en de islam uit de encyclopedieKürschner die in het jaar 1305 n.h. [1888 n.Chr.] werd gepubli-ceerd in de stad Stuttgart in Duitsland. De reden waarom we deze

– 405 –

tekst uit een encyclopedie hebben gehaald, is omdat dit soort boe-ken zoveel mogelijk de waarheid dienen te schrijven. Wat ons indit stuk in feite interesseert, zijn de uitspraken over het karakteren de deugden van onze Profeet (vrede en zegeningen van Allahde Verhevene zij met hem). Doordat deze tekst ook weergeeft hoechristelijke wetenschappers van nog maar honderd jaar geledenover de islam dachten, hebben we dit stuk in zijn geheel vertaalden aan jullie weergegeven:

“De bijnaam van Muhammad is Abû al-Qâsim ibn ‘Abdullâh.Hij is de stichter van de religie ‘islam’. Hij werd geboren op 20april 571 in Mekka. Van kinds af aan hield hij zich bezig met han-del, ondernam hij een groot aantal reizen (!), kwam hij in contactmet het volk en verlangde hij ernaar om alles te leren. Toen hij nogjong was, trouwde hij met Khadîja, een weduwe van een rijke han-delaar, die hem in dienst had genomen om haar werk in orde tehouden. In het jaar 610 was hij ervan overtuigd dat hij een Profeetwas en dat hij openbaringen ontving van God, en begon hij eengrote inspanning te leveren om HET CONCEPT VAN EEN ENI-GE GOD te verkondigen aan de Arabieren die vele afgoden aan-baden. Muhammad geloofde met heel zijn hart dat deze taak doorGod aan hem was gegeven. Ondanks dat een groot deel van hetvolk van Mekka tegen hem was, zijn ideeën sterk verwierp en hemzelfs wilde doden, heeft hij zijn strijd en zijn inspanning niet opge-geven. Uiteindelijk vertrok hij in het jaar 622 uit Mekka doordatde druk van zijn tegenstanders te veel werd en ging hij naar de stadYathrib [Medina]. Moslims noemen deze gebeurtenis ‘hijra’ (emi-gratie) en hebben deze datum aangenomen als het beginpunt vanhun kalender. In Medina trof Muhammad een groot aantal aan-hangers aan. Hij wilde de oude religie van de Arabieren, namelijkeen religie van afgoderij, volledig rechtzetten en hen aantonen datGod enig is. Volgens hetgeen Muhammad mededeelde, waren debeginselen die werden verkondigd in de ware religie van Abrahamdezelfde als de beginselen van de religies die werden verkondigddoor Mozes en Jezus. Echter, later werden er verkeerde geloofs-leerstellingen en overtuigingen vermengd in deze religies waar-door ze vervalst en omgevormd werden tot het jodendom en chris-tendom. Muhammad vertelde aan iedereen dat al deze religies el-kaar opvolgden en dat de meest zuivere vorm van deze religies en-kel de islam is.

‘Islam’ betekent ‘zich volledig overgeven’. Het boek van de is-lam is de edele Koran. Terwijl in de boeken van de andere religiesenkel wordt gesproken over spirituele zaken, bevat de edele Ko-

– 406 –

ran ook sociale, economische en juridische regels. Het bevat veelregels die de mensen vertellen wat ze op de wereld moeten doenen die zelfs de vorm hebben van een burgerlijk recht. Tegelijker-tijd bevat het geboden over hoe men aanbidding moet verrichten,vasten en het lichaam moet wassen, maar ook informatie over hoemen andere mensen en mensen die een andere religie aanhangengoed behandelt. In de edele Koran wordt bevolen om te strijdentegen onrechtvaardige niet-moslimregeringen. De volledige essen-tie van de islam is het verrichten van aanbidding tot de enige God.Het verbiedt religieuze afbeeldingen en standbeelden, wijn en var-kensvlees. De islam aanvaardt Mozes en Jezus ook als profeten.Echter, de islam heeft medegedeeld dat ze een lagere rang hebbendan Muhammad die de laatste Profeet is. [Dit is werkelijk zo, wantin de Thora en het Evangelie die respectievelijk werden neerge-zonden naar Mûsâ en ‘Îsâ (vrede zij met hen) staan de eigenschap-pen en superioriteien van Muhammad (vrede zij met hem) ge-schreven. Mûsâ en ‘Îsâ (vrede zij met hen) die hiervan op de hoog-te waren, hebben veel gesmeekt en smeekbeden verricht om tekunnen behoren tot zijn gemeenschap. Deze smeekbede van ‘Îsâ(vrede zij met hem) werd aanvaard. Allah de Verhevene heefthem levend doen opstijgen naar de hemel. Kort voor de LaatsteDag zal hij weer neerdalen op aarde en zal hij de religie van Mu-hammad (vrede zij met hem) volgen en verspreiden.] De islamgeeft de blijde boodschap dat degenen die de islam aanvaarden enleven volgens Zijn geboden in het hiernamaals naar het Paradijszullen gaan, waar er wereldse geneugten, rivieren, fruit en zijdenbanken zijn, en dat daar aan hen jonge en beeldige hûrî’s (paradij-selijke maagden) gegeven zullen worden.

Muhammad was een persoon met een buitengewoon goed ka-rakter, die vrolijk, hoffelijk en zeer eerlijk was. Hij heeft woede engeweld altijd vermeden en heeft nooit onrecht aangedaan. Hij wil-de dat de moslims zich altijd goed gedroegen en een blij gezichttoonden, en vertelde dat men naar het Paradijs zal gaan met eengoed karakter en geduld. Hij verklaarde dat eerlijkheid, barmhar-tigheid, de armen helpen, gastvrijheid en mededogen altijd de ba-sisbeginselen zijn van de islam. Hij leefde altijd met voldaanheiden vermeed pracht en praal. Hij maakte geen enkel sociaal onder-scheid tussen de moslims en bracht zelfs de meest arme moslimeen blijk van waardering. Zolang er geen grote noodzaak was, ge-bruikte hij geen geweld; hij probeerde alle zaken op een zachtemanier, door overeenstemming, raadgevingen en uitleg op te los-sen en een groot aantal keer slaagde hij hier ook in. [Hij heeft ge-

– 407 –

durende zijn hele leven niemand gekwetst of iemands hart gebro-ken. Hij is op niemand kwaad geworden omwille van persoonlijkebelangen. Men heeft nooit gehoord dat hij ontkennend antwoord-de wanneer hem iets werd gevraagd. Als hij datgene wat aan hemwerd gevraagd had, dan gaf hij het en zo niet dan zweeg hij. Hijwas de geliefde van Allah de Verhevene. Hij was de heer en mees-ter van alle mensen die zijn gekomen en die nog zullen komen.] Inhet jaar 630 keerde hij terug naar Mekka en veroverde hij dezestad met gemak, en binnen een zeer korte tijd maakte hij van dehalf barbaarse Arabieren, de meest beschaafde mensen ter wereld.

De islam geeft een man toestemming om te huwen met maxi-maal vier vrouwen, op voorwaarde dat hij de rechten van eeniedervan hen erkent. Muhammad overleed op 8 juni 632.” Hierbij is devertaling uit de Kürschner encyclopedie voltooid.

Nadat we deze encyclopedische tekst hebben gelezen, komenwe tot het volgende besluit: Hoewel de historicus die dit stuk heeftopgesteld, er niet volledig van overtuigd is dat de islam de religieis van Allah de Verhevene, aanvaardt hij wel dat deze religie eenperfecte religie is, dat het beveelt om in één God te geloven en dathet de wilde Arabieren beschaafd heeft gemaakt; vooral over onzeProfeet spreekt hij vol lof en prijst hij hem. Muhammad (vrede zijmet hem), van wie de hele wereld bevestigt dat hij de meest per-fecte mens is, werd omwille van zijn uitermate eerlijkheid entrouw zelfs door zijn grootste vijanden, de ergste ongelovigen,‘Muhammad al-Amîn’ (Muhammad de Betrouwbare) genoemd.Hij heeft deze sublieme taak voortgezet, ondanks alle soortenmoeilijkheden. Na een bepaalde tijd bracht Jabrâîl (vrede zij methem) hem nog veertien verzen van soera al-‘Alaq. Muhammad(vrede en zegeningen van Allah zij met hem) reciteerde voor deMekkanen de soera’s van de edele Koran die aan hem werden ge-openbaard en nodigde hen uit tot de ware religie, ondanks hun on-derdrukkingen en gruweldaden. De Mekkanen lachten hem uit enbespotten hem. Omdat hij het gebed uitvoerde en een onzichtbareGod aanbad, zeiden ze tegen hem: “Je bent gek geworden!” Toenopenbaarde Allah de Verhevene de eerste vier verzen van soeraal-Qalam. In deze verzen staat vermeld [interpretatie van de bete-kenis]: “Nun. Bij de Pen en bij hetgeen dat hiermee wordt ge-schreven. O Muhammad, jij bent geen krankzinnige. Waarlijk, eris voor jou een voortdurende beloning. Jij beschikt ongetwijfeldover een hoogstaand karakter.”

Er werden edele verzen neergezonden die degenen verwerpendie beweren dat de edele Koran niet het Woord is van Allah en dat

– 408 –

het werd opgesteld door Muhammad (vrede zij met hem).In het 88e vers van soera al-Isrâ staat vermeld [interpretatie

van de betekenis]: “Zeg: ‘Waarlijk, indien de mensen en de jinnzouden samenkomen om een gelijke van deze Koran [wat betrefteloquentie, uitmuntende poëzie en perfecte betekenissen] voort tebrengen, dan zouden ze geen gelijke daarvan kunnen voortbren-gen, al zouden zij elkaar tot hulp zijn.’”

In het 3e en 4e vers van soera al-Najm staat vermeld [interpre-tatie van de betekenis]: “Muhammad (vrede zij met hem) spreektniet uit eigen wil. [Want hij werd bevolen de tawhîd (eenheid vanAllah) te verkondigen, afgoderij (shirk) ongedaan te maken en dereligie te verspreiden.] Zijn spreken [over religieuze zaken] is en-kel openbaring.”

In het 110e vers van soera al-Kahf staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Zeg tegen hen: ‘Ik ben slechts een mens zoalsjullie. Maar het is aan mij geopenbaard dat mijn Heer een enigegod is. [Hij heeft geen gelijke in Zijn Wezen, noch een deelgenootof partner in Zijn Attributen.] Laat degene die zijn Heer wil berei-ken, rechtschapen, nuttigie daden verrichten en bij de aanbiddingvan zijn Heer geen deelgenoot toekennen.’”

En voor degenen die nog steeds twijfelen of de edele Koran hetWoord is van Allah de Verhevene, werd uiteindelijk soera al-Muddaththir neergezonden.

In de eerste tien verzen van deze soera staat vermeld [interpre-tatie van de betekenis]: “O jij ommantelde Muhammad! Sta op enwaarschuw [de ongelovigen voor de bestraffing van Allah de Ver-hevene]! Verkondig de grootheid van jouw Heer, vereer Hem!Houd je kleding rein! Vermijd de zaken die Ik zal verbieden!Overschat niet de goede daad die je hebt verricht en verwijt eenander deze daad niet! Wees geduldig omwille van jouw Heer!Wanneer op de hoorn (sûr) wordt geblazen, zal het een erg moei-lijke dag zijn voor de ongelovigen. Voor hen zal er geen gemakke-lijkheid zijn…”

Vanaf het 24e vers van deze soera staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Over de Koran zei hij: ‘Dit is tovenarij, dit isslechts het woord van een mens.’ Ik zal degene die dit zegt in eenlaaiend vuur, in de Hel werpen. Wat weet jij wat het laaiende vuuris? Het laat [degenen die het betreden] niet naar buiten, noch ziethet af van bestraffing. Het maakt de huid van de mens zwart, hetverbrandt het. Daar zijn er 19 [engelen die bestraffen]. Wij hebbengeen anderen dan engelen aangesteld om degenen die in het vuur

– 409 –

zitten, te bestraffen. De mensen van het boek [de joden en dechristenen] zullen geloven in de Koran [en het profeetschap vanMuhammad (vrede zij met hem) omdat dit getal overeenkomt metde verkondigingen in hun eigen boeken]. En het geloof van de ge-lovigen zal toenemen. Laat de mensen van het boek en de gelovi-gen niet twijfelen [over dit getal]. Degenen met een ziek hart en deongelovigen zullen zeggen: ‘Wat bedoelt Allah met het verkondi-gen hiervan [het getal 19]?’ Zo laat Allah wie Hij wil [de slechten]afdwalen van het rechte pad, en leidt Hij wie Hij wil [de goeden]naar het rechte pad. Het aantal engelen van mijn Heer [dat Hijheeft geschapen om de bewoners van de Hel te bestraffen] weetenkel Hijzelf. [Deze 19 engelen zijn de leiders van de andere en-gelen.]”

Het getal 19 in deze soera dat een antwoord is op degenen dietwijfelen of de edele Koran werkelijk het Woord is van Allah deVerhevene, stond ook vermeld in de Thora.

Opdat een bepaald iets heiligheid verkrijgt in de islam, dienthet vermeld te zijn in één van de vier primaire bronnen van de is-lam die de adilla al-shar’iyya (bronnen van de islamitische wetge-ving) worden genoemd. Dat de getallen 19 en 786 heilig zoudenzijn, staat nergens vermeld. Daardoor zijn deze getallen niet heilig.In het bahá’í-geloof dat aan het einde van de 19e eeuw werd ge-sticht en binnen korte tijd over de hele wereld werd verspreid,werd het getal 19 als heilig beschouwd. Hun vastenperiode duurt19 dagen. Elke bahá’í dient verplicht om de 19 dagen 19 bahá’ís bijhem thuis uit te nodigen. De raad die hun religie leidt, bestaat uit19 leden. Nog even en ze gaan de zuilen van het geloof van 6 tot 19uitbreiden. Ze noemen zichzelf moslim. Hoewel ze de begrippen‘Allah’ en ‘Koran’ gebruiken, hebben ze helemaal niets te makenmet de islam. Het zijn sluwe vijanden van de islam.

Ook de aanhangers van de religie ‘qâdiyâniyya’ oftewel ‘ahma-diyya’ die in het jaar 1298 n.h. [1880 n.Chr.] in India werd gestichtdoor de Britten, zeggen van zichzelf dat ze moslim zijn. Zij bewe-ren echter dat de stichter van deze religie, namelijk Ahmad Qâdiy-ânî[1], een profeet is. Ze beschouwen hem zelfs superieur aan onzeProfeet en doen erg kleinerend over ‘Îsâ (vrede zij met hem). Alleislamgeleerden zijn tot overeenstemming gekomen dat de qâdiy-âniyya geen moslim zijn. Dit besluit hebben ze in hun boeken ge-schreven en verkondigd aan de hele wereld. ‘Abdussalâm, een Pa-kistaanse qâdiyânî, kreeg in 1399 n.h. [1979 n.Chr.] de Nobelprijs

[1] Ahmad Qâdiyânî stierf in 1326 n.h. [1908 n.Chr.].

– 410 –

voor Natuurkunde. Sommige personen waren hier verheugd omomdat ze het zagen als het succes van de moslims. Echter, dezeprestatie is niets anders dan dat de communistische Russen eenprijs ontvingen en pogen om naar de maan te gaan. Allah de Ver-hevene laat deze ongelovigen op de wereld hun doelen bereikenomdat ze zich inspannen zoals wordt bevolen in de edele Koran.De successen van zulke mensen zijn inderdaad verblijdend voor demensheid, maar beschamend voor de moslims. Ook de moslimsdienen, net zoals deze ongelovigen, zich in te spannen in overeen-stemming met de edele Koran en zo nuttige ontdekkingen te doenvoor de mensheid; net zoals op het gebied van geloof en ethiek,dienen ze ook op het gebied van de natuurwetenschappen eengoed voorbeeld te zijn voor de hele wereld. Enkel wanneer we ditdoen, hebben we het recht om blij en trots te zijn.

Er zit nog een derde wonder in de edele Koran. Laten we nuook dit wonder bestuderen:

Vóór de islam was Arabië een woestijn en de mensen die daarwoonden waren halfwilde bedoeïenen. Deze mensen waren afgo-dendienaren. Ze aanbaden een groot aantal afgoden en leiddeneen primitief leven. Ze hadden verschrikkelijke gewoonten zoalshet levend begraven van meisjes. Omdat dit schiereiland buiten degebaande paden lag, hebben noch Alexander de Grote, noch dePerzen of de Romeinen zich beziggehouden met de Arabieren enondanks dat ze oorlog voerden tegen vele volkeren, lieten ze deArabieren terzijde. Om deze reden werden de Arabieren niet ge-troffen door de immoraliteit, de ongerechtigheid en het bedrogvan de Iraniërs en de Romeinen. Ze behielden hun moedige en op-rechte karakter. Wel, dit volk dat zo onbekwaam en zielig was,maar tegelijkertijd ook goedhartig en rein, veranderde plotselingdankzij de edele Koran die werd gebracht door Muhammad (vre-de zij met hem), die hen spiritueel leidde en de weg wees; hetvormde zich tot een perfecte beschaving en bracht in dertig jaarmet een buitengewone inspanning een verbijsteringwekkendmachtig islamitisch rijk voort, van Turkestan en India in het oostentot Spanje in het westen. Ze boekten grote vooruitgang op het ge-bied van de wetenschappen, natuurwetenschappen en beschaving,en ontdekten vele zaken die tot die tijd nog onbekend waren. In dewetenschappen, natuurwetenschappen, geneeskunde en literatuurbereikten zij het hoogste niveau. Zoals we hierboven hebben ver-meld, waren ze zodanig ver ontwikkeld in kennis, dat zelfs pausenstudeerden aan de universiteiten van Andalusië; mensen vanuit al-le hoeken van de wereld stroomden toe naar deze universiteiten

– 411 –

om er natuurwetenschappen en geneeskunde te studeren. John W.Draper, een objectieve historicus die schreef over het toenmaligeEuropa, zegt het volgende in zijn werk History of the IntellectualDevelopment of Europe: “De Europeanen van toen waren volle-dig barbaars. Het christendom had hen niet kunnen verlossen vanbarbaarsheid. De islam slaagde in hetgeen het christendom wasgefaald. De Arabieren die naar Spanje waren gekomen, leerdenhen eerst hoe ze zich moesten wassen. Daarna lieten ze hen de aanflarden gescheurde en met luizen beladen dierenhuiden uitdoendie ze aanhadden en lieten ze hen schone, mooie kleding aantrek-ken. Ze bouwden huizen, villa’s en paleizen. Ze onderwezen henen richtten universiteiten op. Christelijke historici proberen dezerealiteit te verdoezelen wegens hun haat tegenover de islam enkunnen maar niet toegeven hoezeer Europa de moslims verschul-digd is op het vlak van beschaving.”

Thomas Carlyle erkent de bovenstaande feiten volledig envoegt hieraan het volgende toe: “Een heldhaftige Profeet heeft deArabieren geleid met een boek dat zij zeer goed begrepen. De is-lam schitterde toen als een vonk. Het ontvlamde een groot deelvan de wereld, dat reikte van India tot Granada. Het belaadde deduistere wereld met licht.”

Lamartine kon zich er niet van weerhouden om het volgende tezeggen over Muhammad (vrede en zegeningen van Allah zij methem): “Een filosoof, een spreker, een profeet, een bevelhebber,een persoon die de gedachten van mensen betoverde, die nieuwewetten opstelde en de oprichter van een enorm islamitisch rijk.Dat is Muhammad. Laat men meten met alle maatstaven die ge-bruikt worden om de grootsheid van mensen te meten: Zou er ie-mand kunnen bestaan die grootser is dan hij? Onmogelijk!”

Gibbon zegt in zijn werk The History of the Decline and Fall ofthe Roman Empire het volgende over de islam en de edele Koran:“De edele Koran is het grootste werkstuk dat de eenheid van Godaantoont.”

Michael H. Hart, een Amerikaanse astrofysicus, onderzochtéén voor één alle grote persoonlijkheden vanaf de tijd van Âdam(vrede zij met hem) en koos er enkel honderd uit. Als meest groteonder deze honderd personen koos hij Muhammad (vrede zij methem). Hij zei: “Zijn kracht komt voort uit de edele Koran, een fan-tastisch werkstuk, waarvan hij geloofde dat het aan hem door Godwerd geopenbaard.”

Jules Masserman, een bekende joodse specialist in de psychia-

– 412 –

trie en tevens een professor aan de Universiteit van Chicago, inAmerika, bestudeert in de speciale editie van het tijdschrift Timedat werd gepubliceerd op 15 juli 1974, onder het rubriek met de ti-tel Who were history’s great leaders? leiders uit de geschiedenis;hij analyseert hun levens en kiest Muhammad (vrede zij met hem)uit als de grootste onder hen. Hij komt tot de volgende conclusie:“Na Muhammad komt Mozes. Jezus en Boeddha waren geen per-sonen die het leiderschap waardig waren.” Doordat hijzelf joodswas, kon men echter verwachten dat hij Mûsâ (vrede zij met hem)zou verkiezen boven Muhammad (vrede zij met hem). Hij heeft ditniet gedaan en is niet afgeweken van de waarheid.

In een wedstrijd genaamd ‘The Greatest Man’ die in Amerikawerd gehouden, was het wederom Muhammad (vrede en zegenin-gen van Allah zij met hem) die de meeste stemmen kreeg.

In een tijdspanne van dertig jaar een barbaars volk, en nog eenkleine groep mensen, omvormen tot het meest ontzagwekkende,beschaafde, ethische, moreel hoogstaande, moedige en geleerdevolk van de hele wereld, is niet iets dat een willekeurige persoon,leider of bevelhebber kan volbrengen. Dit is een wonder dat enkelen alleen werd voortgebracht door Allah de Verhevene en om ditte laten verwezenlijken door de Arabieren, heeft Hij hen de edeleKoran gezonden middels Muhammad (vrede en zegeningen vanAllah zij met hem). Deze onvoorstelbare, enorme prestatie kwamenkel voort door navolging van de edele Koran, en dus de gebodenvan Allah de Verhevene.

Tonen al deze opgenoemde zaken, de medegedeelde waarhe-den en de goddelijke orde in de ordening van de edele Koran, jul-lie niet aan dat de edele Koran het grootste wonder van de wereldis? Wel, het feit dat de edele Koran de wereld binnen korte tijd be-schaving heeft bijgebracht, is zijn derde wonder.[1]

De grote historicus Ahmed Cevdet Pâsha (moge Allah de Ver-hevene hem genadig zijn), die overleed in het jaar 1312 n.h. [1894n.Chr.] in Istanbul, zegt in zijn boek Qisas al-Anbiyâ het volgende:“Veertig jaar na de opstijging van ‘Îsâ (Jezus) (vrede zij met hem)naar de hemel, vielen de Romeinen Jeruzalem aan. Een deel vande joden hadden ze gedood en een ander deel van hen namen zegevangen. Ze plunderden, verbrandden en vernielden Jeruzalem.De thora’s en alle andere boeken hadden ze verbrand. De Bayt al-

[1] Bij de vertalingen en verklaringen uit Europese en Amerikaanse encyclope-dieën over de islam, heeft de chemicus dr. Nûri Refet Korur een waardevolle bij-drage geleverd.

– 413 –

Muqaddas, ofwel de Masjid al-Aqsâ (de al-Aqsâ moskee) werdmet de grond gelijk gemaakt. De stad Jeruzalem was een woestijngeworden. Hierna zijn de joden niet meer in staat geweest om zichte verenigen. Ze hebben geen staat kunnen oprichten. Op deplaatsen waar ze verspreid waren, leidden ze een verachtelijk le-ven in vernedering. Toen ‘Îsâ (vrede zij met hem) dertig jaar was,werd hem zijn profeetschap bekendgemaakt. Twaalf personenhadden in hem geloofd. Zij worden hawâriyyûn (apostelen) ge-noemd. Toen hij op 33-jarige leeftijd levend ten hemel werd opge-heven, splitsten de apostelen zich op en probeerden ze deze nieu-we religie te verspreiden. Daarna werden er allerlei boeken ge-schreven onder de titel ‘Evangelie’. Dit waren geschiedenisboekendie gingen over ‘Îsâ (vrede zij met hem). Het originele Evangelieis niet bewaard gebleven. Overal heerste er ongeloof en polytheïs-me. De religie van ‘Îsâ (vrede zij met hem) werd driehonderd jaargeheim gehouden. Personen van wie werd vernomen dat ze in hemgeloofden, werden gemarteld. In het jaar 310 stond de Romeinsekeizer Constantijn deze religie toe. Zelf werd hij ook christen. Hijstichtte de stad Istanbul (Constantinopel) en verhuisde van Romenaar Istanbul. Maar omdat de beginselen van deze religie vervalsten vergeten waren, was het een speeltje geworden in de handenvan de priesters. In het jaar 395 n.Chr. werd het Romeinse Rijk intweeën verdeeld. Degenen die de paus in Rome volgden, werdenkatholiek genoemd en degenen die de patriarch in Istanbul volg-den, werden orthodox genoemd. In de kerken werden er afbeel-dingen en standbeelden geplaatst. Ook andere volkeren verkeer-den in een staat van ongeloof en polytheïsme. De Romeinen ver-overden heel Europa, Egypte, Syrië en Irak. Hoewel ze ontwik-keld waren in de natuurwetenschappen en de kunst, waren ze mo-reel verdorven. Ze waren verzonken in genot en wreedheid. Zezaaiden hun immoraliteit in de landen die ze hadden veroverd. Ge-lukkig vielen ze het Arabisch schiereiland niet aan.

De Arabieren waren onwetend gebleven. Sommigen warenchristen, sommigen waren jood geworden en het merendeel wasafgodendienaar; een ander deel was trouw aan de tradities diestamden uit de tijd van de profeten Ibrâhîm en Ismâ’îl (vrede zijmet hen). De meeste bewoners van Mekka waren afgodendienaardie afgoden aanbaden. De Ka’ba stond vol met afgodsbeelden. Dehele wereld bevond zich in duisternis en dwaling. Hoewel de Ara-bieren achterliepen op het gebied van de natuurwetenschappen,hechtten ze groot belang aan literatuur. Onder hen waren er zeerbekwame redenaars en dichters. Zij schepten op met het voordra-

– 414 –

gen van gedichten. Het feit dat de Arabische taal perfectie had be-reikt, was een teken dat er een boek zou neergezonden wordendoor Allah.” Hierbij is de tekst van Cevdet Pâsha voltooid.

Als er nog steeds mensen zijn die niet in Hem geloven nadatmet zulke duidelijke bewijzen werd aangetoond dat de edele Ko-ran werkelijk het boek is van Allah de Verhevene, dan dient menzich niet te verbazen dat Allah de Verhevene hen in het hierna-maals zal veroordelen tot de zwaarste bestraffing. Tegen de chris-tenen die stellen: “De edele Koran bevat erg wrede wetgevingen”,dienen we het volgende te zeggen: “Nee, op veel plaatsen in deedele Koran staat vermeld dat Allah de Verhevene erg barmhartigen vergevingsgezind is. Als een persoon die zonden begaat berouwtoont voor zijn zonden, dan zal Allah de Verhevene hem vergeven.Maar dat degenen die ondanks al deze duidelijke bewijzen nogsteeds niet geloven in de edele Koran, in het hiernamaals eeuwig-durende bestraffing zullen ondergaan, is zeker niet wreed.”

Een ware moslim zijn betekent niet enkel aanbidding verrich-ten door de traditie te volgen, maar zich ook het goede karaktertoe-eigenen dat wordt bevolen in de islam, zijn menselijke plichtennakomen en een uiterst reine ziel hebben. Iemand die aanbiddingverricht, maar bedrog beschouwd als een teken van intelligentie,mensen bedriegt en zelfs soms misleid wordt door schadelijke pro-paganda en mensen vermoordt, zijn omgeving vernielt en vanda-lisme pleegt en leugens vertelt, is geen ware moslim, ook al zegt hijeen moslim te zijn. Allah de Verhevene heeft in de edele Koran,in soera al-Furqân, verklaard hoe een moslim hoort te zijn. Om ditte verklaren, hebben de geleerden van ahl al-soenna (moge Allahde Verhevene hen genadig zijn) talloze boeken geschreven. Maarwe kunnen onszelf nog steeds niet ontdoen van slechte karakterei-genschappen, we spannen ons niet in zoals beschreven in de edeleKoran, we leven de geboden van Allah de Verhevene niet na, wekunnen ons niet houden aan ons woord, we maken onze stratenvuil en veranderen het in een puinhoop, en we kunnen onszelf nietspiritueel en lichamelijk reinigen. Echter, wij beschikken over deedele Koran – het Woord van Allah de Verhevene waarin al dezeprachtige zaken ons worden bevolen en waarin duidelijk wordtvermeld wat we dienen te doen –, de geboden van onze Profeet(vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) en deboeken van de geleerden van ahl al-soenna (moge Allah de Ver-hevene hen genadig zijn).

In het 28e vers van soera al-Fath zegt Allah de Verhevene hetvolgende [interpretatie van de betekenis]:

– 415 –

“Allah de Verhevene heeft Zijn Profeet met rechtleiding en deware religie, de islam, gezonden. Hij heeft de islam superieur ver-klaard aan de andere religies. Allah is voldoende als getuige [datMuhammad (vrede zij met hem) een ware Profeet is].”

In het 9e vers van soera al-Saff staat vermeld [interpretatie vande betekenis]: “Het is Allah de Verhevene die Zijn Gezant Mu-hammad (vrede zij met hem) samen met de Koran [die een oor-zaak is tot rechtleiding] en de islam heeft gezonden om de islamsuperieur te verklaren aan alle andere religies, ook al willen de af-godendienaren het niet.”

En Allah de Verhevene belooft als volgt:“ALLAH DE VERHEVENE ZAL DEGENEN DIE

DANKBAARHEID TONEN BELONEN.”Dankbaarheid tonen betekent in deze context een volkomen

moslim zijn zoals wordt beschreven in de edele Koran. Het bete-kent de gunsten die Allah de Verhevene schenkt, gebruiken over-eenkomstig Zijn geboden. Op pagina 347 werd vermeld dat er van-daag meer dan één miljard moslims zijn op de wereld. Met anderewoorden, een op de vier mensen op de wereld is moslim. Als dezemoslims zowel spiritueel als lichamelijk zeer reine mensen wordenzoals Allah de Verhevene het beveelt, zij zich broederlijk met el-kaar verbinden, zich inspannen en op elk terrein vooruitgang be-ginnen te boeken, dan zal Allah de Verhevene hen de beloninghiervoor schenken en zullen de moslims – net zoals het in de Mid-deleeuwen het geval was – de leiding nemen op het vlak van be-schaving. Allah de Verhevene belooft dit aan ons. Allah de Verhe-vene verbreekt nooit Zijn belofte.

Door Uw liefde ben ik bedwelmd,o mijn Heer, ik hou van U!Uw liefde is zo zoet,o mijn Heer, ik hou van U!

Rijkdom vergenoegt mij niet,noch maak ik me zorgen over armoede,Uw liefde verblijdt mij,o mijn Heer, ik hou van U!

U gebood de daden van aanbidding,en prees de goede gesteldheden,U schonk de eeuwige gunsten,o mijn Heer, ik hou van U!

– 416 –

Wat een ondankbaar ego heb ik toch, altijd tergt hij me voor plezier,ik heb het ware genot gevonden,o mijn Heer, ik hou van U!

De daden van aanbidding zorgvuldig verrichten,en ook, me inspannen voor het wereldse,is dag en nacht mijn plicht, want,o mijn Heer, ik hou van U!

Liefhebben blijft niet bij woorden, o Hilmi,Uw Heer gebood om te werken.Laat het ook blijken uit je gesteldheid:o mijn Heer, ik hou van U!

Er zijn vele vijanden van de islam,zij vallen de religie op een slinkse wijze aan,zou het gepast zijn om stil te zitten,o mijn Heer, ik hou van U!

Blijft een verliefde lui zitten?Staat hij toe dat er slecht wordt gepraat over zijn geliefde?Leg de vijand het zwijgen op en zeg:o mijn Heer, ik hou van U!

– 4 –

DE WONDEREN VAN MUHAMMAD (vrede zij met hem)

De onderstaande teksten zijn overgenomen uit het boekMir’ât-i kâinât. Hoewel in dit boek ook de bronnen van de meestewonderen worden vermeld, hebben wij deze niet geschreven. Demeeste wonderen hebben we tevens ingekort.

Er zijn een groot aantal getuigen die mededelen dat Muham-mad (vrede zij met hem) een ware Profeet is. Allah de Verheveneverklaart: “Als jij er niet zou zijn, dan zou Ik niets geschapen heb-ben.” Net zoals alle bestaande dingen wijzen op het bestaan en deeenheid van Allah de Verhevene, zo wijzen zij er ook op dat Mu-hammad (vrede zij met hem) een ware Profeet is en wijzen zij opzijn superioriteit. De karâmât (buitengewone toestanden) die ont-staan bij de awliyâ (vrienden van Allah) onder zijn gemeenschap,

– 417 –

zijn in feite zijn wonderen (mu’jizât). Immers, karâmât vindenplaats bij degenen die hem volgen en in zijn voetsporen treden.Sterker nog, omdat alle profeten (vrede zij met hen) wilden beho-ren tot zijn gemeenschap, en in feite zij allemaal uit zijn licht (nûr)zijn geschapen, worden ook hun wonderen meegerekend tot dewonderen van Muhammad (vrede zij met hem). Dit wordt op eenprachtige wijze uitgedrukt in de Qasîda al-Burda van Imâm al-Bûsîrî[1].

De wonderen van Muhammad (vrede zij met hem) worden quatijd in drie categorieën verdeeld:

De eerste categorie bestaat uit de wonderen die plaatsvondenvanaf de schepping van zijn gezegende ziel tot aan de tijd van debi’tha, dus wanneer zijn profeetschap aan hem werd aangekon-digd.

De tweede categorie bestaat uit de wonderen die plaatsvondenin de tijd vanaf de bi’tha tot aan zijn overlijden.

De derde categorie bestaat uit de wonderen die hebben plaats-gevonden en nog zullen plaatsvinden vanaf zijn overlijden tot aande Dag der Opstanding.

De wonderen in de eerste categorie worden irhâs genoemd,met andere woorden de ‘aanvankelijke wonderen’. Elke categoriewordt op zich ook onderverdeeld in twee klassen, namelijk dewonderen die werden waargenomen en de wonderen die niet wer-den waargenomen maar werden begrepen met het verstand. Aldeze wonderen zijn zo talrijk dat het niet mogelijk was ze te tellen.Het is vermeld dat het aantal wonderen in de tweede categorie on-geveer drieduizend is. We zullen 86 die bekend zijn van deze won-deren hieronder weergeven.

1 – De grootste van de wonderen van Muhammad (vrede zijmet hem) is de edele Koran. Alle dichters en letterkundigen dietot op de dag van vandaag zijn gekomen, zijn ten aanzien van depoëtische stijl en de betekenis van de edele Koran onbekwaam ge-weest en altijd vol bewondering. Ze waren niet in staat iets uit tespreken dat vergelijkbaar was met één van zijn verzen. Zijn bon-digheid en eloquentie lijken niet op het woord van de mens. Metandere woorden, wanneer één van zijn woorden er wordt uitge-haald of een woord eraan wordt toegevoegd, zal de schoonheid inzijn bewoording en betekenis tenietgaan. Pogingen om een woordvan de edele Koran te vervangen door een ander woord, waren te-

[1] Muhammad al-Bûsîrî overleed in 695 n.h. [1295 n.Chr.] in Egypte.

– 418 –

vergeefs. Zijn poëtische stijl lijkt niet op die van de gedichten vande Arabische dichters. Het geeft informatie over vele verborgengebeurtenissen die in het verleden hebben plaatsgevonden en diein de toekomst nog zullen plaatsvinden. Zij die ernaar luisteren enhet lezen, krijgen er niet genoeg van. Hoewel ze moe kunnen wor-den, raken ze er niet door verveeld. Uit talloze ervaringen wordtduidelijk dat het lezen of het beluisteren van de edele Koran on-gemakken doet verdwijnen. Onder de luisteraars waren er perso-nen wiens hart in verschrikking en angst verviel; het is zelfs voor-gekomen dat mensen hierdoor stierven. Het hart van vele genade-loze vijanden van de islam verzachtte door het beluisteren van deedele Koran waarop zij toetraden tot het geloof. Hoewel onder devijanden van de islam en de ketters die muattala, malâhida en qa-râmita worden genoemd die zich ‘moslim’ noemen, er personenwaren die hebben geprobeerd de edele Koran te veranderen, tevervalsen en iets vergelijkbaars uit te spreken, kon geen van allenzijn doel bereiken. De Thora en het Evangelie daarentegen zijn al-tijd al door mensen veranderd en worden nog steeds veranderd.Alle soorten kennis en goede zaken die niet kunnen gevondenworden door ervaring, goede karaktereigenschappen, deugden diede mensen superioriteit verschaffen, goedheden waardoor men zo-wel op de wereld als in het hiernamaals het geluk zal verkrijgen,informatie over de oorsprong en het einde van al het bestaande, ende zaken die nuttig of schadelijk zijn voor de mensen, zijn allemaalduidelijk of gesloten medegedeeld in de edele Koran. De zakendie gesloten zijn vermeld, worden begrepen door degenen die daarbekwaam voor zijn. Alle soorten kennis en mysteries die terug tevinden zijn in alle geopenbaarde boeken, in de Thora, de Psalmenen het Evangelie, zijn medegedeeld in de edele Koran. Enkel Al-lah de Verhevene kent alle kennis die aanwezig is in de edele Ko-ran. De meeste hiervan heeft Hij medegedeeld aan Zijn geliefdeProfeet (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij methem). ‘Alî en Husayn (moge Allah de Verhevene tevreden zijnmet hen) hebben verklaard dat zij de meeste van deze kennis wis-ten. De edele Koran lezen is een zeer grote gunst. Allah de Verhe-vene heeft deze gunst geschonken aan de gemeenschap van Zijngeliefde. De engelen zijn ontbeerd van deze gunst. Om deze redenverzamelen zij zich op de plaats waar de edele Koran wordt gere-citeerd en luisteren ze ernaar. Alle tafsîr-boeken (exegeses, ver-klaringen van de edele Koran) geven slechts een fractie weer vande kennis in de edele Koran. Wanneer op de Dag der OpstandingMuhammad (vrede zij met hem) op de minbar (preekstoel) zal

– 419 –

plaatsnemen en de edele Koran zal reciteren, zullen de luisteraarsalle kennis in de edele Koran begrijpen.

2 – Een van de grootste van de bekende wonderen van Mu-hammad (vrede zij met hem) is het wonder dat hij de maan intweeën splitst. Er is geen enkele andere profeet aan wie dit wonderwerd verleend. Toen Muhammad (vrede zij met hem) 52 jaar was,kwamen de leiders van de ongelovigen van de Quraysh in Mekkanaar hem toe en zeiden: “Als je een profeet bent, splits dan demaan in tweeën.” Muhammad (vrede zij met hem) wilde ontzet-tend graag dat iedereen en vooral zijn kennissen en verwanten tothet geloof zouden toetreden. Hij hief zijn handen op en verrichtteeen smeekbede. Allah de Verhevene aanvaardde zijn smeekbedeen splitste de maan in tweeën. De ene helft van de maan werdwaargenomen op een berg, de andere helft op een andere berg. Deongelovigen zeiden: “Muhammad heeft magie op ons toegepast.”Ze traden niet toe tot het geloof. Gedicht:

Wanneer een hond naar de maan kijkt, blaft hij,Wat is de schuld van de maan hierbij,Honden blaffen immers altijd.

Een tweeregelig vers:

Verlies van smaak wijst op ziekte.De meest verrukkelijke dranken smaken bitter voor de zieke.

3 – Wanneer ze tijdens sommige veldslagen geen water meerhadden, stak Muhammad (vrede zij met hem) zijn gezegende handin een kom met water; tussen zijn vingers stroomde er water en dekom waar het water in zat, bleef voortdurend overlopen. Soms 80,soms 300, soms 1500 en tijdens de Slag bij Tabûk hadden alle70.000 personen en hun dieren van dit water gedronken en ge-bruikgemaakt. Wanneer hij zijn gezegende hand uit het waterhaalde, stopte het stromen van het water.

4 – Op een dag was hij naar het huis van zijn oom (van vaders-kant) ‘Abbâs gegaan, liet hij hem en zijn kinderen naast hem zit-ten, bedekte hij hen met zijn pelgrimsgewaad (ihrâm) en zei: “Omijn Heer! Dit is mijn oom en de broer van mijn vader. Zij beho-ren ook tot mijn Familieleden (Ahl al-bayt). Bedek hen, beschermhen tegen het Hellevuur, net zoals ik hen bedek met dit gewaadvan mij!” Er werd een stem gehoord die van de muren kwam endrie keer zei: “Âmîn.”

– 420 –

5 – Op een dag wanneer mensen hem om een wonder vroegen,riep hij een boom die zich in de verte bevond naar zich toe. Metzijn wortels slepend kwam de boom naar hem toe, begroette hemen zei: “Ashhadu an lâ ilâha illallâh wa ashhadu anna Muhamma-dan ‘abduhu wa rasûluh.” (“Ik getuig dat er geen andere god is danAllah en ik getuig dat Muhammad Zijn dienaar en Zijn Gezantis.”) Hierna ging hij terug naar zijn plaats en stond weer zoalsvoorheen.

6 – Toen ze hem tijdens de Slag bij Khaybar vergiftigd schapen-vlees voorschotelden, werd er een stem gehoord die zei: “O Ge-zant van Allah! Eet mij niet op, ik ben giftig.”

7 – Op een dag zei hij tegen een persoon die een afgodsbeeld inzijn hand hield: “Als het afgodsbeeld tegen mij spreekt, zal je dantoetreden tot het geloof?” De man zei: “Ik verricht al vijftig jaaraanbidding tot hem. Hij heeft nog nooit iets tegen mij gezegd. Hoezal het tegen jou spreken?” Toen Muhammad (vrede zij met hem)vroeg: “O afgodsbeeld, wie ben ik?”, werd er een stem gehoorddie zei: “Jij bent de Profeet van Allah.” De eigenaar van het af-godsbeeld trad meteen tot het geloof.

8 – In de Masjid al-Nabawî (de Moskee van de Profeet) in Me-dina stond er een stronk van een dadelboom. De Gezant van Allah(vrede en zegeningen van Allah zij met hem) leunde tegen dezestronk wanneer hij een preek (khutba) voordroeg. Deze stronkwerd ‘Hannâna’ genoemd. Toen er een minbar (preekstoel) wasgemaakt, ging hij niet naar Hannâna. Alle aanwezigen hoordenhet gehuil dat afkomstig was van de stronk. De Profeet van Allah(vrede en zegeningen van Allah zij met hem) stapte van de minbaraf en omhelsde Hannâna. Het werd stil. Hij zei: “Als ik het niethad omhelsd, zou het blijven huilen tot de Laatste Dag vanwegehet feit dat ik het heb verlaten.”

Zulke wonderen zijn veelvuldig waargenomen en medege-deeld.

9 – Veelvuldig werd waargenomen dat de kiezelsteentjes die hijin zijn hand nam en de stukjes voedsel die hij vasthield, Allah deVerhevene verheerlijkten, net zoals het gezoem van een bij.

10 – Een ongelovige kwam naar hem toe en zei: “Hoe moet ikweten dat jij een Profeet bent?” De Gezant van Allah (vrede enzegeningen van Allah zij met hem) antwoordde hierop: “Als ik de

– 421 –

tros dadels aan die dadelboom roep en deze hiernaartoe komt, zalje dan toetreden tot het geloof?” De ongelovige zei: “Ja, dan zalik toetreden tot het geloof.” De Gezant van Allah riep de tros da-dels waarop deze springend kwam. Hij zei: “Ga terug naar jeplaats!” De tros dadels ging terug naar zijn plaats en hing weer aande boom. De ongelovige die dit zag, trad tot het geloof.

11 – In Mekka hadden een paar wolven een schaap uit een kud-de beetgepakt en meegenomen. Toen de herder zich daarnaartoehaastte en zijn schaap had gered, zei een van de wolven: “Had jegeen vrees voor Allah de Verhevene wanneer je onze voorzieningvan ons afnam die Hij naar ons had gezonden?” Toen de herderzei: “Ik ben erg verbaasd; kan een wolf spreken?” antwoordde dewolf: “Zal ik iets vertellen dat nog verbazingwekkender is dan dit?In Medina toont Muhammad, de Profeet van Allah de Verhevene(vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem), won-deren.” De herder ging naar de Gezant van Allah (vrede en zege-ningen van Allah zij met hem), vertelde dit aan hem en werd mos-lim.

12 – Toen Muhammad (vrede en zegeningen van Allah de Ver-hevene zij met hem) over een weide liep, hoorde hij een stem driekeer zeggen: “O Gezant van Allah.” Hij keek de kant op waar hetgeluid vandaan kwam en zag een vastgebonden hert. Naast hetdier was een man aan het slapen. Hij vroeg aan het hert wat zij wil-de. Ze zei: “Deze jager heeft mij gevangen. Op de berg hiertegen-over heb ik twee jongen. Laat mij vrij! Dan kan ik hen gaan voe-den en kom daarna weer terug.” De Gezant (vrede zij met hem)vroeg: “Zul je je aan je woord houden en terugkomen?” Het hertzei: “Ik beloof het in de Naam van Allah de Verhevene. Als ik nietterugkom, moge de straf van Allah de Verhevene mij dan treffen.”De Gezant van Allah liet het hert vrij. Korte tijd later kwam ze te-rug. De Gezant van Allah bond haar vast. De man werd wakker enzei: “O Gezant van Allah, wat kan ik voor u betekenen?” Hij ant-woordde: “Laat dit hert vrij!” De man maakte het koord van hethert los en liet haar vrij. Het hert sloeg uit vreugde haar twee potenop de grond, zei: “Ashhadu an lâ ilâha illallâh wa annaka Rasûlul-lâh” (“Ik getuig dat er geen andere god is dan Allah en dat jij deGezant bent van Allah”) en ging weg.

13 – Op een dag nodigde hij een dorpeling uit tot het geloof. Dedorpeling zei: “Als je de overleden dochter van mijn moslimbuurtot leven wekt, zal ik toetreden tot het geloof.” Ze gingen naar het

– 422 –

graf van het meisje. Hij riep het meisje bij haar naam. Er kwameen geluid vanuit het graf en het meisje kwam naar buiten. Hijvroeg: “Wil je terug naar de wereld komen?” Het meisje zei: “OGezant van Allah! Ik wil niet terug naar de wereld komen. Ik voelmij hier beter dan in het huis van mijn vader. Het hiernamaals vaneen moslim is beter dan zijn leven op de wereld.” Toen de dorpe-ling dit zag, trad hij meteen tot het geloof.

14 – Jâbir ibn ‘Abdullah (moge Allah de Verhevene tevredenzijn met hem) kookte een schaap. De Gezant van Allah (vrede enzegeningen van Allah zij met hem) at het samen op met zijn Met-gezellen. Hij zei: “Breek zijn botten niet!” Hij verzamelde de bot-ten, plaatste zijn gezegende handen erbovenop en verrichtte eensmeekbede. Allah de Verhevene bracht het schaap weer tot leven.

15 – Ze brachten bij de Gezant van Allah een kind dat hele-maal niet kon spreken ondanks dat het groot was geworden. Hijvroeg: “Wie ben ik?” Het kind antwoordde: “Jij bent de Gezantvan Allah” en kon sindsdien spreken tot aan zijn dood.

16 – Een persoon had op een slangenei gestapt en werd blindaan beide ogen. Ze brachten hem bij de Gezant van Allah (vredeen zegeningen van Allah zij met hem). Toen hij van zijn gezegendespeeksel over de ogen van deze persoon wreef, begon hij weer tezien. Hoewel hij tachtig jaar oud was, was hij zelfs in staat om eendraad door het oog van een naald te halen.

17 – Muhammad ibn Khatîb vertelt: “Ik was nog klein. Er waskokend heet water over mij heen gevallen. Mijn lichaam was ver-brand. Mijn vader bracht mij naar de Gezant van Allah (vrede enzegeningen van Allah de Verhevene zij met hem). Hij wreef zijnspeeksel met zijn gezegende handen over de verbrande plekken enverrichtte een smeekbede. De brandwonden waren meteen gene-zen.”

18 – Een vrouw kwam met haar kale zoon. De Gezant van Al-lah streek met zijn gezegende handen over zijn hoofd. Hij genas.Zijn haren begonnen te groeien.

19 – In de Sunan-boeken (hadîth-boeken) van Tirmidhî en Na-sâî staat het volgende: “Er kwam een persoon die blind was aanbeide ogen en zei: ‘O Gezant van Allah (vrede en zegeningen vanAllah de Verhevene zij met hem)! Verricht een smeekbede tot Al-lah de Verhevene zodat ik kan zien.’ De Profeet van Allah zei het

– 423 –

volgende tegen hem: ‘Verricht een feilloze wudû (kleine rituelewassing)! Zeg vervolgens [de volgende smeekbede]: “O mijnHeer! Ik smeek tot U. Ik vraag aan U met de bemiddeling van Mu-hammad (vrede zij met hem), Uw geliefde Profeet. O Muhammad(vrede zij met hem), mijn Profeet van wie ik veel hou! Ik smeektot mijn Heer door jou als bemiddelaar aan te stellen. Ik wil datHij het aanvaardt omwille van jou. O mijn Heer! Maak deze ver-heven Profeet een bemiddelaar voor mij! Aanvaard mijn smeek-bede omwille van hem!”’ De man verrichtte de kleine rituele was-sing en las de smeekbede op. Hij kon onmiddellijk zien. Moslimshebben deze smeekbede te allen tijde opgelezen en hebben zo hundoelen bereikt.”

20 – Met Abû Tâlib liep hij in een woestijn. Abû Tâlib zei dathij een enorme dorst had. De Gezant van Allah (vrede en zegenin-gen van Allah de Verhevene zij met hem) stapte van zijn dier af enzei: “Heb je dorst?” en sloeg met de hielen van zijn gezegendevoeten op de grond. Er ontsprong water. Hij zei: “Mijn oom, drinkvan dit water!”

21 – Bij de Slag bij Hudaybiya legerden ze zich naast een putwaar weinig water in zat. De soldaten klaagden dat er geen waterwas. De Profeet van Allah (vrede en zegeningen van Allah zij methem) vroeg om een emmer water waaruit hij de kleine rituele was-sing verrichtte en mengde wat van zijn speeksel met het overgeble-ven water; dit liet hij in de put gieten. Hij nam een pijl en wierp de-ze in de put. Ze zagen dat de put zich tot de rand vulde met water.

22 – Tijdens een veldslag klaagden de soldaten dat ze geen wa-ter hadden. De Gezant (vrede zij met hem) zond twee soldaten omwater te gaan zoeken. Ze zagen een vrouw op een kameel die tweemet water gevulde kruiken bij zich had. Ze brachten haar bij deGezant van Allah. De Gezant (vrede zij met hem) vroeg de vrouwom wat water. Hij liet het in een kom gieten. Alle soldaten kwa-men en vulden een voor een hun kommen en waterkruiken. Ze ga-ven de vrouw een hoeveelheid dadels en vulden ook haar water-kruiken. De Profeet (vrede zij met hem) zei: “Wij hebben jouwhoeveelheid water niet verminderd. Het is Allah de Verhevene dieons water gaf.”

23 – Toen hij in Medina op de minbar (preekstoel) een preek(khutba) aan het oplezen was, zei iemand: “O Gezant van Allah(vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem)! Onzekinderen, dieren en akkers gaan ten onder door de droogte. Schiet

– 424 –

ons te hulp!” Hij hief zijn handen op en verrichtte een smeekbede.Terwijl er geen wolk in de lucht hing, verzamelden de wolken zichnog vóór hij zijn gezegende handen over zijn gezicht wreef. Met-een begon het te regenen. De regen hield enkele dagen aan. Toenhij wederom op de minbar aan het prediken was, zei diezelfde per-soon: “O Gezant van Allah! We zullen ten onder gaan door de re-gen” waarop de Gezant (vrede zij met hem) glimlachte en zei: “Omijn Heer! Verleen Uw genade ook aan Uw andere dienaren!”De wolken klaarden op en de zon werd zichtbaar.

24 – Jâbir ibn ‘Abdullah (moge Allah de Verhevene tevredenzijn met hem) vertelt: “Ik had veel schulden. Ik vertelde de Gezantvan Allah (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij methem) hierover. Hij kwam naar mijn tuin en liep drie keer rond dehoop dadels. Hij zei: “Zeg tegen je schuldeisers dat ze moeten ko-men!” Aan eenieder van hen werd datgene waar hij recht op hadgegeven, en de hoop dadels werd niet kleiner.

25 – Een vrouw zond honing als geschenk. Hij aanvaardde dehoning en stuurde de lege kom terug. De kom werd gevuld met ho-ning teruggebracht. De vrouw kwam en zei: “O Gezant van Allah(vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem)!Waarom hebt u mijn geschenk niet aanvaard? Welke zonde heb ikbegaan?” Hij antwoordde: “Wij hebben jouw geschenk aanvaard.De honing die je ziet, is de zegening (baraka) die Allah de Verhe-vene aan jouw geschenk heeft gegeven.” De vrouw en haar kinde-ren aten maandenlang van de honing. De hoeveelheid nam hele-maal niet af. Op een dag goten ze de honing per vergissing in eenandere kom. Daaruit etend maakten ze het op. Dit werd aan deGezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah de Verhevenezij met hem) verteld. Hij zei: “Als het was gebleven in de kom dieik had teruggestuurd, dan zouden ze ervan eten zolang de wereldbleef bestaan, en zou de hoeveelheid helemaal niet afnemen.”

26 – Abû Hurayra vertelt: “Ik bracht de Gezant van Allah eenpaar dadels. Ik vroeg hem een smeekbede te verrichten voor de ze-gening van deze dadels. Hij verrichtte een smeekbede zodat ze ge-zegend zouden worden en zei: “Neem deze en plaats ze in je kom.Wanneer je ervan wil pakken, pak het er dan uit met je hand. Haalhet niet leeg om het van de grond te pakken!” Ik hield mijn taswaar de dadels inzaten dag en nacht bij me; tot de tijd van‘Uthmân (moge Allah tevreden zijn met hem) heb ik er steeds vangegeten. Ik liet de mensen die bij mij waren er ook van eten en gaf

– 425 –

er handenvol van weg als liefdadigheid. De dag dat ‘Uthmân (mo-ge Allah tevreden zijn met hem) als martelaar stierf, ging mijn tasverloren.

27 – De Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zijmet hem) verstond de taal van alle dieren, net zoals de profeet Su-laymân (vrede zij met hem). Men had vaak waargenomen dat erdieren kwamen klagen over hun eigenaar of over anderen. De Ge-zant van Allah deelde dit mee aan zijn eervolle Metgezellen. Bij deSlag bij Hunayn zei hij tegen het ‘DULDUL’ genaamde wittemuildier waarop hij zat: “Zak neer op de grond.” Toen Duldulmeteen neerzakte, nam hij een handvol zand van de grond enstrooide dit over de ongelovigen.

28 – Veelvuldig werd waargenomen dat de Gezant van Allah(vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) vertel-de over de ghayb (het verborgene). Dit wonder wordt onderver-deeld in drie categorieën:

De eerste categorie bestaat uit de zaken die aan hem werdengevraagd over gebeurtenissen vóór zijn tijd. De antwoorden die hijhierop gaf, hebben ertoe geleid dat vele ongelovigen en vele vanzijn harteloze vijanden toetraden tot het geloof.

De tweede categorie bestaat uit de zaken die hij heeft medege-deeld over gebeurtenissen die in zijn tijd plaatsvonden of zoudenplaatsvinden.

De derde categorie bestaat uit de zaken die hij heeft medege-deeld over gebeurtenissen die na hem zullen plaatsvinden op dewereld, tot de Dag der Opstanding, en in het hiernamaals. Hieron-der zullen enkele wonderen uit de tweede en derde categorie me-degedeeld worden.

[In de beginperiode van de uitnodiging tot de islam, emigreer-de een deel van de eervolle Metgezellen naar Abessinië (huidigEthiopië) vanwege het leed en de kwellingen die de afgodendiena-ren hen aandeden. De Gezant van Allah (vrede en zegeningen vanAllah zij met hem) werd samen met de eervolle Metgezellen die inde eervolle stad Mekka waren gebleven, drie jaar lang verhinderdin alle sociale relaties zoals alle soorten ontmoetingen, het doenvan aan- en verkopen en het spreken met anderen, uitgezonderdde moslims. De afgodendienaren van de Quraysh schreven eenverdrag waarin dit besluit en hun overeenkomsten stonden ver-

– 426 –

meld en hingen dit aan de grote en edele Ka’ba. Allah de Verhe-vene, de Almachtige, liet een soort worm [houtworm] genaamdArza los op dit document. Dit wormpje at alles wat er geschrevenstond op, behalve het geschreven zinsdeel “Bismikallâhumma”(“In de Naam van Allah de Verhevene”). Door middel van Jibrîlal-amîn (Gabriël, de betrouwbare) bracht Allah de Verhevene on-ze Profeet (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) op dehoogte van dit voorval. Onze Profeet (vrede en zegeningen vanAllah zij met hem) vertelde dit op zijn beurt aan zijn oom (van va-derskant) Abû Tâlib. De volgende dag ging Abû Tâlib naar devooraanstaanden van de afgodendienaren en zei: “De Heer vanMuhammad heeft hem zo en zo medegedeeld. Als hetgeen hij zegtklopt, hef deze toestand dan op en verhinder hen niet om vrij tebewegen en anderen te ontmoeten zoals ze dat vroeger deden. Alshetgeen hij zegt niet klopt, dan zal ik hem niet meer onder mijnhoede nemen.” De vooraanstaanden van de Quraysh gingen ak-koord met dit voorstel. Ze verzamelden zich allemaal bij de Ka’ba.Ze haalden het verdrag van de Ka’ba af, openden het en zagen datuitgezonderd het zinsdeel “Bismikallâhumma” alle tekst was op-gegeten, net zoals de Gezant van Allah (vrede en zegeningen vanAllah zij met hem) had verteld.]

Khusro, de Perzische koning, had afgezanten naar Medina ge-stuurd. Op een dag liet de Profeet van Allah hen bij hem komenen zei: “Deze nacht werd jullie Kisrâ door zijn eigen zoon ver-moord.” Korte tijd later kwam het nieuws dat de zoon zijn vaderhad vermoord. [De Iraanse sjahs worden Kisrâ genoemd.]

29 – Op een dag zei hij tegen zijn echtgenote Hafsa (moge Al-lah tevreden zijn met haar): “Abû Bakr en jouw vader zullen deleiding nemen over mijn gemeenschap.” Met deze woorden kon-digde hij de blijde boodschap aan dat Abû Bakr en de vader vanHafsa, namelijk ‘Umar (moge Allah tevreden zijn met hen), kaliefzouden worden.

30 – Hij had Abû Hurayra (moge Allah de Verhevene tevredenzijn met hem) in Medina aangesteld om toezicht te houden op dedadels die als armenbelasting waren geïnd. Hij pakte iemand opdie dadels aan het stelen was en zei: “Ik zal jou meenemen naar deGezant van Allah.” Toen de dief smeekte: “Ik ben arm en heb veelkinderen”, liet hij hem vrij. De volgende dag liet de Gezant vanAllah Abû Hurayra bij zich komen en zei: “Wat had de man ge-daan die je gisternacht vrijliet?” Toen Abû Hurayra het vertelde,

– 427 –

zei hij: “Hij heeft je bedrogen. Hij zal weer komen.” De volgendenacht kwam hij weer en werd gepakt. Hij smeekte opnieuw en zei:“Laat me vrij omwille van Allah” en werd vrijgelaten. Toen hij dederde nacht weer kwam en werd gepakt, hadden zijn smeekpogin-gen geen nut meer. Hij zei: “Als je mij vrijlaat, zal ik je een paardingen leren die erg nuttig voor je zullen zijn.” Abû Hurayra ac-cepteerde het. Hij zei: “Als je âyat al-kursî (het ‘troonvers’) reci-teert wanneer je ’s nachts gaat slapen, dan zal Allah de Verheveneje beschermen en zal de duivel je niet kunnen benaderen” en gingdaarna weg. Toen de Gezant van Allah de volgende dag opnieuwhierover vroeg aan Abû Hurayra en hierop antwoord kreeg, zeihij: “Nu heeft hij de waarheid gesproken. Hij is echter een groteleugenaar. Weet je met wie je gedurende drie nachten hebt ge-sproken?” Toen Abû Hurayra zei dat hij het niet wist, zei hij: “Datwas de duivel.”

31 – Toen hij legertroepen naar de plaats genaamd Mûta hadgestuurd om te strijden tegen het leger van de Romeinse keizer,zag hij vanop de minbar (preekstoel) in Medina – doordat Allahde Verhevene hem dit toonde – dat er achtereenvolgens drie be-velhebbers van de Metgezellen als martelaar stierven en verteldedit aan degenen die met hem waren.

32 – Toen hij Mu’adh ibn Jabal (moge Allah de Verhevene te-vreden zijn met hem) als gouverneur naar Jemen stuurde, verge-zelde hij hem tot buiten Medina en gaf hij hem veel raadgevingen.Hij zei: “We zullen elkaar niet meer ontmoeten tot de Dag derOpstanding.” Toen Mu’adh in Jemen was, overleed de Gezant vanAllah (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) in Medina.

33 – Op zijn sterfbed zei hij tegen zijn dochter Fâtima: “Ondermijn verwanten zal jij degene zijn die mij als eerst weer zal ont-moeten.” Zes maanden later overleed Fâtima (moge Allah tevre-den zijn met haar). Onder zijn verwanten was er niemand die vóórhaar was overleden.

34 – Hij zei tegen Qays ibn Shammas (moge Allah tevredenzijn met hem): “Je zal een goed leven leiden en als martelaar ster-ven.” Tijdens het kalifaat van Abû Bakr (moge Allah de Verheve-ne tevreden zijn met hem) stierf hij als martelaar tijdens de strijddie in Yamâma tegen Musaylama al-Kadhdhâb werd gevoerd.

Hij kondigde eveneens aan dat ‘Umar al-Fârûq, ‘Uthmân en‘Alî (moge Allah de Verhevene tevreden zijn met hen allen) als

– 428 –

martelaar zouden sterven.

35 – Hij gaf de blijde boodschap dat de gebieden onder de heer-schappij van de Perzische koning en de Romeinse keizer in handenzouden komen van de moslims en dat hun schatten uitgedeeld zou-den worden op de weg van Allah.

36 – Hij vertelde dat velen van zijn gemeenschap over de zeenaar de strijd zouden gaan en dat Umm Hirâm (moge Allah deVerhevene tevreden zijn met haar), die behoorde tot de Metgezel-len, tijdens die veldslag aanwezig zou zijn. Toen ‘Uthmân (mogeAllah de Verhevene tevreden zijn met hem) kalief was, gingenmoslims met boten naar het eiland Cyprus en voerden daar oorlog.Deze vrouw was samen met hen. Ze stierf daar als martelaar.

37 – Op een dag was de Gezant (vrede zij met hem) op een ho-ge plek aan het zitten. Hij wendde zich tot degenen die bij hem wa-ren en zei: “Zien jullie ook wat ik zie? Ik zweer dat ik tussen julliehuizen, in de straten de fitna’s (chaotische toestanden, opstanden)zie die zullen plaatsvinden.” In de dagen rond de moord op‘Uthmân (moge Allah tevreden zijn met hem) en later ten tijdevan Yazîd, vonden er grote fitna’s plaats in Medina. In de stratenwerd het bloed van talloze personen vergoten.

38 – Op een dag vertelde hij dat één van zijn echtgenoten in op-stand zou komen tegen de kalief. Toen ‘Âisha (moge Allah deVerhevene tevreden zijn met haar) hierom lachte, zei hij: “O Hu-mayrâ [koosnaam van ‘Âisha (moge Allah de Verhevene tevredenzijn met haar)]! Vergeet deze woorden van mij niet! Niet dat jijdeze vrouw bent.” Daarna richtte hij zich tot ‘Alî (moge Allah te-vreden zijn met hem) en zei: “Als haar zaak in jouw handen valt,behandel haar dan mild!” Dertig jaar later voerde ‘Âisha (mogeAllah tevreden zijn met haar) oorlog tegen ‘Alî (moge Allah tevre-den zijn met hem) en werd door hem gevangengenomen. ‘Alî (mo-ge Allah tevreden zijn met hem) toonde haar mildheid en eerbied,en zond haar van Basra naar Medina.

39 – Hij zei tegen Mu’âwiya[1] (moge Allah tevreden zijn methem): “Als je op een dag de leiding krijgt over mijn gemeenschap,beloon dan degenen die goedheden verrichten! En vergeef dege-nen die kwaad doen!” Mu’âwiya (moge Allah tevreden zijn methem) was in de tijd van ‘Uthmân en ‘Alî (moge Allah tevreden zijn

[1] Mu’âwiya overleed in 60 n.h. [680 n.Chr.] in Damascus.

– 429 –

met hen) twintig jaar lang gouverneur in Damascus, daarna re-geerde hij twintig jaar lang als kalief.

40 – Op een dag zei hij: “Mu’âwiya zal nooit verslagen wor-den.” Toen ‘Alî (moge Allah de Verhevene tevreden zijn methem) tijdens de Slag bij Siffîn deze hadîth hoorde, zei hij: “Als ikhet eerder had gehoord, dan zou ik geen oorlog hebben gevoerdtegen Mu’âwiya (moge Allah de Verhevene tevreden zijn methem).”

41 – Hij zei tegen ‘Ammâr ibn Yâsir (moge Allah de Verheve-ne tevreden zijn met hem): “Jij zult door rebellen, opstandelingenvermoord worden.” Toen hij samen met ‘Alî (moge Allah tevre-den zijn met hem) oorlog voerde tegen Mu’âwiya (moge Allah te-vreden zijn met hem), stierf hij als martelaar.

42 – Hij zei over Hasan, de zoon van zijn dochter Fâtima (mogeAllah de Verhevene tevreden zijn met hen): “Deze zoon van mijis een bron van het goede (khayr). Allah de Verhevene zal hem alsbemiddelaar aanstellen waardoor twee grote legers van moslimsvrede zullen sluiten.” Toen Hasan (moge Allah tevreden zijn methem) met een groot leger oorlog wilde voeren tegen Mu’âwiya(moge Allah tevreden zijn met hem), liet hij het kalifaat – waar hijrecht op had – over aan Mu’âwiya (moge Allah tevreden zijn methem) om fitna (chaos, opruiing) te voorkomen en zodat het bloedvan moslims niet vergoten zou worden.

43 – ‘Abdullah ibn Zubayr (moge Allah de Verhevene tevre-den zijn met hen) dronk van het bloed van de Gezant van Allah(vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) datvan hem werd onttrokken toen hij hijâma (‘wet cupping’; het ont-trekken van bloed) liet uitvoeren. Toen hij dit zag, zei hij: “Weetje wat jij zal ondergaan door de mensen? Ook door jou zullen demensen veel ondergaan. Het Hellevuur zal jou niet verbranden.”Toen ‘Abdullah ibn Zubayr zijn kalifaatschap verkondigde inMekka, zond ‘Abdulmalik ibn Marwan vanuit Damascus eengroot leger naar Mekka onder leiding van Hajjâj. ‘Abdullah werdgevangengenomen en gedood.

44 – Hij keek naar de moeder van ‘Abdullah ibn ‘Abbâs (mogeAllah de Verhevene tevreden zijn met hen allen) en zei: “Je zulteen zoon krijgen. Breng hem naar mij wanneer hij wordt gebo-ren!” Toen ze het kind naar hem brachten, reciteerde hij de ge-bedsoproep (adhân) en gebedsaankondiging (iqâma) in zijn oor en

– 430 –

bestreek zijn mond met zijn gezegende speeksel. Hij gaf hem denaam ‘Abdullah en legde hem in de schoot van zijn moeder. Hijzei: “Neem de vader van de kaliefen met je mee!” Toen ‘Abbâs(moge Allah tevreden zijn met hem) dit vernam en kwam om hier-over te vragen, zei hij: “Ja, dat heb ik gezegd. Dit kind is de vadervan kaliefen. Onder hen zal zich iemand bevinden die genereus enrechtleidend is en die met ‘Îsâ (vrede zij met hem) het gebed zalverrichten.” Het Abbasidische Rijk heeft vele kaliefen gekend. Zestamden allemaal af van ‘Abdullah ibn ‘Abbâs.

45 – Op een dag zei hij: “Onder mijn gemeenschap zullen erveel personen verschijnen die râfidî (‘verwerper’) genoemd zullenworden. Zij zullen de islam verlaten.”

46 – Hij verrichtte voorspoedige smeekbeden voor velen onderzijn Metgezellen; ze werden allemaal aanvaard en waren van nutvoor de personen in kwestie.

‘Alî (moge Allah de Verhevene tevreden zijn met hem) vertelt:“De Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah de Verhe-vene zij met hem) wilde mij als qâdî [rechter] naar Jemen sturen.Ik zei: “O Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah deVerhevene zij met hem)! Ik weet niet hoe ik de functie van qâdîmoet uitoefenen.” Hij plaatste zijn gezegende hand op mijn borsten zei: “O mijn Heer! Geef in zijn hart het goede in. Verleen hemaltijd de waarheid te spreken!” Sindsdien kon ik van de aanklagersdie naar mij kwamen meteen onderscheiden wie de waarheidsprak en kon ik juist oordelen.”

47 – De tien personen over wie de Gezant van Allah de blijdeboodschap gaf dat ze naar het Paradijs zullen gaan, worden de ‘ashara al-mubashshara genoemd. Eén van hen was Sa’d ibn abîWaqqâs (moge Allah tevreden zijn met hem). Tijdens de Slag bijUhud zei de Profeet van Allah (vrede zij met hem): “O mijn Heer!Laat zijn pijlen hun doel bereiken en aanvaard zijn smeekbeden!”Sindsdien werd elke smeekbede van Sa’d aanvaard en raakte elkepijl die hij gooide de vijand.

48 – Hij plaatste zijn gezegende handen op het voorhoofd van‘Abdullah ibn ‘Abbâs (moge Allah de Verhevene tevreden zijnmet hen), de zoon van zijn oom (van vaderskant), en zei: “O mijnHeer! Maak van hem een diepzinnige geleerde in de religie en eenbezitter van wijsheid! Schenk hem kennis over de edele Koran!”Sindsdien was hij degene die onovertreffelijk was in zijn tijd in al

– 431 –

de soorten kennis en dan voornamelijk in de wetenschappen vantafsîr (exegese, verklaring van de edele Koran), hadîth en fiqh (is-lamitische rechtswetenschap). De Metgezellen en Opvolgers vande Metgezellen (Tâbi’ûn) leerden alles van hem. Hij werd bekendonder de titels “Tarjumân al-Qur’ân” (“Vertaler van de Koran”),“Bahr al-‘ilm” (“Zee der kennis”) en “Raîs al-mufassirîn” (“Lei-der der exegeten”). De islamitische landen werden verrijkt metzijn leerlingen.

49 – Voor Anas ibn Mâlik (moge Allah de Verhevene tevredenzijn met hem), één van zijn bedienden, verrichtte hij de volgendesmeekbede: “O mijn Heer! Geef hem veel bezittingen en kinde-ren. Schenk hem een lang leven. Vergeef zijn zonden!” Mettertijdnamen zijn bezittingen en eigendom toe. Zijn bomen en druiven-gaarden gaven elk jaar vruchten. Hij kreeg meer dan honderd kin-deren en leefde honderdentien jaar. Aan het einde van zijn leven,zei hij: “O mijn Heer! Van de smeekbeden die Uw geliefde voormij had verricht, hebt U er drie aanvaard en me begunstigd! Hoezal het aflopen met de vierde smeekbede voor de vergeving vanmijn zonden?” Hij hoorde toen een stem die zei: “Ik heb de vierdeook aanvaard. Wees gerust!”

50 – Hij verrichtte een smeekbede voor Mâlik ibn Rabî’a (mo-ge Allah de Verhevene tevreden zijn met hem) waarbij hij zei:“Moge je nakomelingen gezegend (overvloedig) zijn!” Hij kreegtachtig zonen.

51 – Toen Nâbigha, een bekende dichter, enkele van zijn ge-dichten voorlas, sprak hij de volgende smeekbede uit die bekendwas onder de Arabieren: “Moge Allah de Verhevene je tandenniet laten uitvallen.” Toen Nâbigha honderd jaar was, waren zijntanden wit en helder, net als een rij parels.

52 – Voor ‘Urwa ibn Jû’d (moge Allah de Verhevene tevredenzijn met hem) verrichtte hij de smeekbede: “O mijn Heer! Zegenzijn handel!” ‘Urwa zei: “Sindsdien waren al mijn handelsverrich-tingen winstgevend. Ik heb nooit verlies geleden.”

53 – Op een dag kwam zijn dochter Fâtima (moge Allah deVerhevene tevreden zijn met haar) bij hem. Ze zag bleek door dehonger. Hij plaatste zijn hand op haar borst en zei: “O mijn Heerdie de hongerigen doet verzadigen! Laat Fâtima, de dochter vanMuhammad, geen honger lijden!” Meteen werd het gezicht vanFâtima doorbloed en levendig. Ze leed nooit meer honger tot aan

– 432 –

haar dood.

54 – Hij sprak een zegen uit voor ‘Abdurrahmân ibn ‘Awf, diebehoorde tot de ‘ashara al-mubashshara (de tien Metgezellen aanwie het Paradijs werd beloofd). Zijn bezittingen namen zodanigtoe dat hij legendarisch bekend werd onder het volk.

55 – Hij zei: “De smeekbeden van iedere profeet worden aan-vaard. Elke profeet heeft op de wereld smeekbeden verricht voorzijn gemeenschap. Ik verricht een smeekbede opdat ik op de Dagder Opstanding toestemming krijg om voorspraak te verrichtenvoor mijn gemeenschap. Inshâallâh (als Allah het wil), zal mijnsmeekbede aanvaard worden. Ik zal voorspraak verrichten vooriedereen die geen afgodendienaar is.”

56 – Hij ging naar sommige dorpen in Mekka en deed zijn ui-terste best zodat ze tot het geloof zouden toetreden. Ze aanvaard-den het niet. Hij verrichtte een smeekbede zodat ze ellende zou-den meemaken zoals de schaarste in Egypte in de tijd van de pro-feet Yûsuf (Jozef) (vrede en zegeningen zij met hem). Dat jaar waser een zodanige schaarste in die streek dat ze kadavers aten.

57 – ‘Utayba, de zoon van zijn oom (van vaderskant) Abû La-hab, geloofde niet in de Gezant van Allah (vrede en zegeningen zijmet hem), ondanks dat hij zijn schoonzoon was, en had die Leiderder Universum (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) veelverdriet aangedaan. Hij scheidde van Umm Kulthûm, zijn geze-gende dochter, en zei lelijke dingen. De Gezant van Allah was hiererg treurig om en zei: “O mijn Heer! Laat op hem een van je hon-den los!” Toen ‘Utayba op een handelsreis was naar Damascus,sliep hij op een nacht tussen zijn vrienden. Er kwam een leeuw,rook aan zijn vrienden en liet hen met rust. Wanneer hij bij ‘Utay-ba kwam, greep hij hem beet en verslond hem.

58 – Iemand was aan het eten met zijn linkerhand. Hij zei: “Eetmet je rechterhand!” De persoon loog dat hij zijn rechterarm nietkon bewegen. De Profeet van Allah (vrede en zegeningen van Al-lah de Verhevene zij met hem) zei: “Moge je rechterhand nietmeer bewegen!” Deze persoon kon zijn rechterhand niet meernaar zijn mond brengen tot aan zijn dood.

59 – Hij zond een brief naar de Perzische koning Khusro Parwîzom hem uit te nodigen tot het geloof. De verachtelijke Khusro ver-scheurde de brief en had de afgezant die de brief had gebracht als

– 433 –

martelaar doen sterven. Toen de Gezant (vrede zij met hem) ditvernam, werd hij erg verdrietig en zei: “O mijn Heer! Vernietigzijn eigendom, net zoals hij mijn brief vernietigde!” Toen de Ge-zant van Allah nog leefde, werd Khusro door zijn zoon Shirawayhmet een dolk verscheurd. Tijdens het kalifaat van ‘Umar (mogeAllah de Verhevene tevreden zijn met hem) werd heel Perzië ver-overd door de moslims; er bleef niets over van het nageslacht enhet eigendom van Khusro.

60 – Een keer wanneer de Gezant (vrede zij met hem) op demarktplaats al-amr bil-ma’rûf wa al-nahy ‘anil-munkar (aansporentot het goede en het slechte verbieden) aan het verrichten was enraad gaf, liep de verachtelijke genaamd Hakam ibn al-‘Âs die devader was van Marwan, achter de Gezant van Allah (vrede en ze-geningen van Allah de Verhevene zij met hem) en deed zijn ogenopen en dicht en trok gekke bekken om zo met hem de spot te drij-ven. Toen de Gezant (vrede zij met hem) zich omdraaide en hemin die verachtelijke toestand zag, zei hij: “Moge je blijven in destaat waarin je je toont!” Tot aan zijn dood had hij spastische trek-ken in zijn gezicht.

61 – Allah de Verhevene beschermde Zijn geliefde tegen ramp-spoed. Abû Jahl was de grootste vijand van de Gezant van Allah(vrede en zegeningen van Allah zij met hem). Toen hij een grotesteen ophief om tegen het gezegende hoofd van de Gezant van Al-lah te slaan, zag hij aan elk van de twee schouders van de Gezantvan Allah een slang waarop hij de steen uit zijn handen liet vallenen wegvluchtte.

62 – Toen de Profeet van Allah (vrede en zegeningen van Allahzij met hem) een keer het gebed aan het verrichten was bij de groteen edele Ka’ba, dacht wederom de verachtelijke Abû Jahl: dit ishet juiste moment. Juist wanneer hij met een mes op hem af wildelopen, keerde hij zich onmiddellijk om en vluchtte weg. Toen zijnvrienden vroegen waarom hij bang was geworden, zei hij: “Ik zagtussen mij en Muhammad (vrede en zegeningen van Allah de Ver-hevene zij met hem) een gracht vol met vuur. Er waren veel per-sonen die mij aan het opwachten waren. Als ik een stap verder zouzetten, zouden ze mij vastgrijpen en in het vuur gooien.” Toen demoslims dit vernamen en hierover vroegen aan de Gezant van Al-lah (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem),zei hij: “De engelen van Allah de Verhevene zouden hem vastgrij-pen en in stukken verscheuren.”

– 434 –

63 – Toen de Gezant (vrede zij met hem) tijdens de Slag vanGhatafân in het 3e jaar van de emigratie alleen onder een boomlag, verscheen plotseling Da’thûr, een ongelovige worstelaar, meteen zwaard in zijn hand en zei: “Wie zal jou redden uit mijn han-den?” Toen de Gezant van Allah zei: “Allah zal mij redden,” ver-scheen de Jabrâîl genaamde engel in de gedaante van een mens ensloeg hij op de borst van de ongelovige. Hij viel neer en het zwaardviel uit zijn hand. De Gezant (vrede zij met hem) nam het zwaardin zijn hand en zei: “Wie zal jou redden uit mijn handen?” De mansmeekte tot hem en zei: “Er is niemand beter dan jou die mij kanredden.” De Profeet (vrede zij met hem) vergaf hem en liet hemvrij. De man trad toe tot het geloof en leidde ertoe dat vele ande-ren ook tot het geloof toetraden.

64 – Toen de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allahde Verhevene zij met hem) in het 4e jaar van de emigratie bij deBanû Nadîr met zijn Metgezellen aan het praten was aan de voetvan de muren van het fort dat behoorde tot de joden, wilde eenjood vanuit de hoogte een grote molensteen naar beneden gooien.Toen hij zijn hand uitreikte naar de steen, werden zijn beide han-den kreupel.

65 – In het 9e jaar van de emigratie kwamen er massa’s mensenuit verre streken om toe te treden tot het geloof. Twee ongelovi-gen die ‘Âmir en Arbad heetten, mengden zich onder de mensendie waren gekomen. Toen ‘Âmir de Gezant van Allah (vrede enzegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) aan het vertellenwas dat ze tot het geloof waren toegetreden, sloop Arbad achterde gezegende Profeet. Hij wilde zijn zwaard uit de schede trekken,maar kon zijn hand niet meer bewegen. Toen ‘Âmir aan de anderekant een gebaar maakte met de vraag ‘waar wacht je op?’, zei deGezant (vrede zij met hem): “Allah de Verhevene heeft mij tegenhet kwaad van jullie twee beschermd.” Toen ze daar weggingen,vroeg ‘Âmir aan Arbad waarom hij zich niet aan zijn woord hadgehouden. Arbad antwoordde: “Wat kon ik doen? Ik heb meerde-re keren mijn zwaard uit de schede willen trekken. Maar telkenszag ik jou tussen ons tweeën.” Enkele dagen later toen de luchthelder was, kwamen er plotseling wolken aanzetten. De bliksemsloeg in op Arbad waarbij hij en zijn kameel stierven.

66 – Op een dag wanneer de Gezant (vrede zij met hem) dekleine rituele wassing had verricht, één van zijn khuffs (lederenschoenen) had aangedaan en zijn hand reikte naar de tweede

– 435 –

khuff, kwam er een vogel. Het pakte de khuff beet en schudde hetin de lucht. Er viel een slang uit. Daarna bracht de vogel de khuffop de grond. Sindsdien is het een soenna (een traditie van de Pro-feet) om de schoenen uit te kloppen voordat men ze aandoet.

67 – De Gezant (vrede zij met hem) had tijdens veldslagen enin de woestijnen enkelen van zijn Metgezellen aangesteld als be-waker om hem te beschermen. Toen het 67e edele vers van soeraal-Mâida werd geopenbaard [interpretatie van de betekenis]: “Al-lah zal jou beschermen tegen het kwaad van de mensen”, zag hijhiervan af. Hij liep alleen tussen zijn vijanden en sliep alleen; hijwas nooit bang.

68 – Anas ibn Mâlik (moge Allah de Verhevene tevreden zijnmet hem) bezat een zakdoek van de Gezant van Allah (vrede enzegeningen van Allah de Verhevene zij met hem). Hiermee had hijzijn gezegende gezicht afgeveegd. Anas veegde hiermee zijn ge-zicht af en wanneer het vuil was geworden, plaatste hij het in vuur.Het vuil brandde weg, maar de zakdoek zelf verbrandde niet enwerd brandschoon.

69 – Hij dronk van het water van een put uit een emmer, engoot het overgebleven water in de put. Sindsdien kwam er uit dezeput steeds een geur van muskus vrij.

70 – ‘Utba ibn Firqad (moge Allah tevreden zijn met hem)kreeg de netelroos [urticaria] genaamde ziekte over zijn lichaam.De Profeet (vrede zij met hem) kleedde hem uit, nam wat van zijnspeeksel in zijn eigen gezegende handen en wreef met zijn handenover zijn lichaam. De zieke genas. Zijn lichaam rook naar muskusen dit bleef voor een lange tijd aanhouden.

71 – Salmân al-Fârisî (moge Allah de Verhevene tevreden zijnmet hem) verliet Iran en begon door verschillende landen rond tetrekken om de ware religie te zoeken. Toen hij met een karavaanvan de stam Banû Kalb op weg naar Arabië was, verraadden zehem op de plek die Wâdi’ al-qurâ wordt genoemd en verkochtenze hem als slaaf aan een jood. Hij verkocht hem op zijn beurt alsslaaf aan een Medinaanse jood die een verwant van hem was. Toenhij tijdens de emigratie hoorde dat de Gezant van Allah (vrede enzegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) in Medina wasaangekomen, werd hij erg blij. Hijzelf was immers een christelijkegeleerde. Op aanraden van zijn allerlaatste gids die een grote ge-leerde was, had hij vernomen dat de Profeet van het Einde der Tij-

– 436 –

den in Arabië zou verschijnen en deze geleerde had Salmân (mogeAllah tevreden zijn met hem) de eigenschappen van de Gezantvan Allah (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) geleerd enhem medegedeeld dat hij geschenken aanvaardde maar geen aal-moezen, dat zich tussen zijn twee schouders het zegel der profeet-schap (de muhr al-nubuwwa) bevond en dat hij vele wonderenhad. Salmân al-Fârisî bracht dadels voor de Gezant van Allah enzei dat het een aalmoes was. De Gezant van Allah at er geen enkelvan. Daarna bracht hij in een bord ongeveer 25 dadels en zei dathet een geschenk was. De Gezant van Allah at hier wel van. Ookalle eervolle Metgezellen aten ervan. Van de genuttigde dadelswaren er zo’n duizend pitten overgebleven. Salmân zag ook ditwonder van de Gezant van Allah. De volgende dag wenste hij tij-dens een begrafenis het zegel der profeetschap te zien. De Gezantvan Allah merkte dit; hij trok zijn gezegende hemd uit en toondehet zegel der profeetschap. Salmân (moge Allah tevreden zijn methem) trad meteen tot het geloof. Er werd een overeenkomst geslo-ten voor zijn vrijlating op voorwaarde dat hij binnen enkele jaren300 dadelbomen en 1600 dirham goud zou overhandigen. De Ge-zant van Allah (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zijmet hem) vernam dit voorval. Hij plantte 299 dadelbomen met zijngezegende handen. De bomen begonnen dat jaar vruchten te ge-ven. Eén boom had ‘Umar (moge Allah de Verhevene tevredenzijn met hem) geplant. Deze boom had geen vruchten gegeven. DeGezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah de Verhevenezij met hem) haalde het uit de grond en plantte het opnieuw metzijn gezegende handen. Ook deze boom gaf meteen vruchten. Zegaven aan Salmân (moge Allah de Verhevene tevreden zijn methem) een stuk goud ter grootte van een ei dat werd buitgemaakttijdens een strijd. Hij kwam naar de Gezant van Allah (vrede enzegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) en zei: “Dit iserg weinig. Het zal geen 1600 gram wegen.” Hij nam het in zijn ge-zegende handen en gaf het terug aan Salmân. Hij zei: “Breng ditnaar je eigenaar.” Met de helft ervan betaalde hij zijn schuld aanzijn meester. De andere helft bleef over voor Salmân (moge Allahtevreden zijn met hem).

72 – Een keer wanneer de Gezant (vrede zij met hem) het ge-bed aan het verrichten was en de duivel kwam omdat hij zijn gebedwilde verstoren, pakte hij hem vast met zijn gezegende handen. Hijliet de duivel beloven dat hij niet meer zou komen om het gebedte verstoren, en liet hem daarna vrij.

– 437 –

73 – Toen ‘Abdullah ibn Ubay ibn Salûl, de leider van de hui-chelaars in Medina, op sterven lag, liet hij de Gezant van Allah bijhem komen. Hij smeekte: “Maak van het hemd dat u draagt, eenlijkwade voor mij.” Omdat hij de gewoonte had om alles wat aanhem werd gevraagd te geven, schonk hij zijn hemd aan hem. Hijverrichtte zelfs zijn begrafenisgebed. Duizend huichelaars in Me-dina die bewondering hadden voor deze weldaad van de Gezantvan Allah (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij methem) traden allemaal toe tot het geloof.

74 – Onder de ongelovigen van de Quraysh gingen Walîd ibnMughîra, ‘Âs ibn Wâil, Hârith ibn Qays, Aswad ibn Yaghûs en As-wad ibn Muttalib verder dan de anderen in het kwellen en pijnigenvan de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah de Ver-hevene zij met hem). Jabrâîl (vrede zij met hem) kwam met het95e vers van soera al-Hijr [interpretatie van de betekenis]: “Wijzullen degenen die spotten met jou, hun straf geven...” en weesnaar de voet van Walîd, naar de hiel van de tweede, de neus vande derde, het hoofd van de vierde en de ogen van de vijfde per-soon. Walîd kreeg een pijl in zijn voet. Omwille van zijn bovenma-tige arrogantie, was hij te trots om te bukken en de pijl eruit te ha-len. Het ijzeren gedeelte van de pijl raakte een ader van zijn enkelwaardoor hij de ziekte ischias kreeg. ‘Âs kreeg een doorn in zijnhiel; het zwol op als een zak. De neus van Hârith bleef voortdu-rend bloeden. Toen Aswad vreugdevol onder een boom zat, stoot-te hij zijn hoofd tegen de boom, en de andere Aswad werd blind.Zo zijn ze allemaal omgekomen.

75 – Tufayl, de leider van de stam Daws, had voor de emigratiein Mekka het geloof aangenomen. Om zijn stam tot het geloof uitte nodigen, vroeg hij om een teken aan de Gezant van Allah (vre-de en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem). Hij zei:“O mijn Heer! Schenk hem een teken.” Toen Tufayl naar zijnstam ging, scheen er een licht tussen zijn wenkbrauwen. Tufayl zei:“O mijn Heer! Verwijder dit teken uit mijn gezicht en plaats hetergens anders. Sommigen van degenen die dit op mijn gezicht zien,zullen denken dat ik gestraft ben omdat ik hun religie heb verla-ten.” Zijn smeekbede werd aanvaard en het licht verdween uit zijngezicht; het straalde als een lamp aan het uiteinde van de zweepdie hij in zijn hand had. Zijn stamleden traden mettertijd toe tothet geloof.

76 – In Medina was er een mooie vrouw die behoorde tot de

– 438 –

stam Banû Najjâr. Een jinnî (wezen uit rookloos vuur; mv. jinn)was verliefd op haar geworden en bezocht haar voortdurend. Opeen dag, na de komst van de Gezant (vrede zij met hem) naar Me-dina, was deze jinnî aan het zitten bij de muur voor het huis vandeze vrouw. Ze herkende hem en vroeg: “Waarom bezoek je meniet meer?” De jinnî antwoordde: “De Profeet van Allah de Ver-hevene (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij methem) heeft ontucht (zinâ) en alles wat harâm is verboden ver-klaard.”

77 – Tijdens de strijd genaamd Bi’r al-Ma’ûna verbraken de on-gelovigen hun belofte en hadden alle van de zeventig Metgezellen,op één à twee na, als martelaar doen sterven. Onder hen was‘Âmir ibn Fuhayra (moge Allah de Verhevene tevreden zijn methem), één van de eerste gelovigen die eerst de slaaf was van AbûBakr (moge Allah tevreden zijn met hem) maar nadien door hemwerd vrijgelaten. Toen hij met een bajonet werd doodgestoken,hieven de engelen hem naar de hemel voor de ogen van de onge-lovigen. Wanneer ze dit vertelden aan de Gezant van Allah (vredeen zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem), zei hij: “Deengelen van het Paradijs hebben hem begraven en zijn ziel werdgeheven naar het Paradijs.”

78 – Khubayb ibn ‘Adiy (moge Allah tevreden zijn met hem)die behoorde tot de Metgezellen, werd gevangengenomen door deongelovigen en meegenomen naar Mekka. Ze executeerden hemen haalden hem niet van de galg zodat de ongelovigen het zoudenzien en blij zouden worden. Veertig dagen lang bleef hij aan degalg. Zijn lichaam verrotte niet en stonk niet. Er bleef voortdurendvers bloed vloeien. Toen de Gezant van Allah hierover te wetenkwam, stuurde hij Zubayr ibn ‘Awwâm en Miqdâd ibn Aswad(moge Allah tevreden zijn met hen) om zijn lijk te gaan halen enhaalden ‘s nachts het lichaam van de galg. Toen ze op weg warennaar Medina, kwamen er zeventig ruiters achter hen aan. Dezetwee moslims legden Khubayb op de grond om zichzelf te bescher-men. De aarde splijtte en Khubayb verdween uit het zicht. Wan-neer de ongelovigen dit zagen, draaiden ze zich om en gingen weg.

79 – Sa’d ibn Muâdh (moge Allah de Verhevene tevreden zijnmet hem) raakte gewond tijdens de Slag bij Uhud. Een tijd lateroverleed hij. De Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allahde Verhevene zij met hem) deelde mee dat er zeventigduizend en-gelen aanwezig waren bij zijn begrafenisgebed. Tijdens het graven

– 439 –

van zijn graf, verspreidde zich overal de geur van muskus.

80 – In het 7e jaar van de emigratie zond de Gezant van Allah(vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) brie-ven naar Najâshî (Negus), de koning van Abessinië; Heraclius, deByzantijnse (Oost-Romeinse) keizer; Khusro, de Perzische ko-ning; Muqawqis, de Byzantijnse gouverneur in Egypte; Hârith, deByzantijnse gouverneur in Damascus; en Samâma, de sultan vanOman, waarmee hij hen uitnodigde tot het geloof. De afgezantendie de brieven brachten, kenden niet de taal van de landen waar zenaartoe gingen. Echter, de volgende ochtend begonnen ze in dietalen te spreken.

81 – Zayd ibn Hâritha (moge Allah de Verhevene tevreden zijnmet hem), een van de groten onder de Metgezellen, ondernam eenreis naar een verre plaats. De muildierdrijver die hij had inge-huurd, wilde hem doden op een afgelegen plek. Hij vroeg toestem-ming en verrichtte een gebed bestaande uit twee raka’ât (gebeds-eenheden). Daarna zei hij drie keer: “Yâ Arhamar-râhimîn” (“Omeest Barmhartige der barmhartigen”). Elke keer wanneer hij dituitsprak, zei een stem: “Dood hem niet.” De muildierdrijver dachtdat er buiten iemand was, hij ging naar buiten en kwam weer naarbinnen. Bij de derde keer kwam er een ruiter naar binnen met eenzwaard in zijn hand en doodde de muildierdrijver. Daarna richttehij zich tot Zayd en zei: “Toen jij begon aan de smeekbede ‘Yâ Ar-hamar-râhimîn’ was ik in de zevende hemel. Toen je het de tweedekeer aan het uitspreken was, had ik de eerste hemel bereikt. Bij dederde keer was ik bij u.” Zayd (moge Allah tevreden zijn methem) begreep dat het een engel was.

82 – De Metgezel genaamd Safîna die werd vrijgelaten doorUmm Salama (moge Allah de Verhevene tevreden zijn met haar),een van de echtgenoten van de Gezant van Allah (vrede en zege-ningen van Allah de Verhevene zij met hem), liet het dienen vande Gezant van Allah nooit na. Tijdens een strijd die werd gevoerdtegen de Romeinen werd hij gescheiden van het leger en werd ge-vangengenomen door de ongelovigen. Toen hij wist te ontsnap-pen, kwam hij onderweg een afschrikwekkende leeuw tegen. Hijzei dat hij de bediende was van de Gezant van Allah en verteldede leeuw wat hem was overkomen. De leeuw wreef zijn gezicht enogen tegen hem aan en ging naast hem lopen. Hij verliet hem nietzodat de vijand hem geen schade kon aandoen. Toen de moslim-soldaten in zicht kwamen, draaide de leeuw zich om en ging weg.

– 440 –

83 – Een persoon die Jahjâh al-Ghaffârî heette, kwam in op-stand tegen de kalief ‘Uthmân (moge Allah de Verhevene tevre-den zijn met hem). Hij brak de staf die de Gezant van Allah (vredeen zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) altijd in zijnhand hield, met zijn knie. Een jaar later kreeg hij de ziekte milt-vuur [antrax] aan zijn knie wat leidde tot zijn dood.

84 – Toen Mu’âwiya (moge Allah de Verhevene tevreden zijnmet hem) vanuit Damascus op bedevaart kwam, wilde hij de geze-gende minbar (preekstoel) van de Gezant van Allah (vrede en ze-geningen van Allah de Verhevene zij met hem) in Medina meene-men naar Damascus om er zegeningen mee te verkrijgen. Toen zede minbar van zijn plaats bewogen, vond er een zonsverduisteringplaats. Het werd overal donker en de sterren werden zichtbaar. Hijzag af van zijn wens.

85 – Tijdens de Slag bij Uhud schoot een oogbol van Abû Qa-tâda (moge Allah de Verhevene tevreden zijn met hem) uit zijnoogkas en viel op zijn wang. Ze brachten hem bij de Gezant vanAllah (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem).Met zijn gezegende hand plaatste hij zijn oog weer op zijn plaatsen zei: “O mijn Heer! Maak zijn oog mooi!” Dit oog van hem wasmooier geworden dan zijn andere oog; hij zag er beter mee. Eénvan de kleinzonen van Abû Qatâda kwam bij de kalief ‘Umar ibn‘Abdul’azîz. De kalief vroeg wie hij was. Hij las een tweeregeligvers op waarin hij mededeelde dat hij de kleinzoon was van de per-soon van wie het oog door de gezegende hand van de Gezant vanAllah op zijn plaats was gelegd. Toen de kalief deze verzen hoor-de, behandelde hij hem met uiterste eerbied en generositeit.

86 – Iyâs ibn Salama vertelt: “Tijdens de Slag bij Khaybarstuurde de Gezant van Allah mij om ‘Alî (moge Allah tevredenzijn met hena) te halen. ‘Alî had pijn aan zijn ogen. Ik hield hemvast bij zijn hand en bracht hem met moeite. De Profeet (vrede zijmet hem) bevochtigde zijn gezegende vingers met zijn speeksel enwreef het over de ogen van ‘Alî. Hij overhandigde hem het vaan-del en stuurde hem om te strijden aan de poort van Khaybar. Depoort die lange tijd niet geopend kon worden, werd door ‘Alî (mo-ge Allah tevreden zijn met hem) van zijn plaats los gewrikt waaropde eervolle Metgezellen het fort binnengingen.”

In het boek Shawâhid-un-nubuwwa van Molla ‘AbdurrahmânJâmî (moge Allah de Verhevene hem genadig zijn) en in het boekHujjatullâhi ‘alal-‘âlamîn van Yûsuf Nabhânî staan nog vele ande-

– 441 –

re wonderen van de Gezant van Allah (vrede en zegeningen vanAllah de Verhevene zij met hem) beschreven. Shawâhid-un-nu-buwwa is geschreven in het Perzisch. [De Perzische versie en deTurkse vertaling ervan werden in 1415 n.h. [1995 n.Chr.] gedruktdoor de uitgeverij Hakîkat Kitâbevi.]

De ziel van een nachtegaal die alsmaar naar een roos verlangt,Denk maar niet dat hij naar een gevecht met anderen verlangt.

Hij zal alsmaar als een passer eromheen circuleren.Die plotseling om zijn leven te geven naar een moment van afzondering verlangt.

Ik zie dat die mooie roos aan niemand haar geheim heeft onthuld, Die net als een rozenknop steeds naar de nachtegaal verlangt.

Die schoonheid heeft haar wang verborgen van de vreemde, Die tevergeefs naar de liefde verlangt.

O mijn ziel! Ze loopt op het pad der hereniging, net als Majnûn,Die smelt op dit pad waar hij naar Laylâ verlangt.

– 5 –

DE DEUGDEN VAN MUHAMMAD (vrede zij met hem)

Er zijn honderden boeken die de deugden van Muhammad(vrede zij met hem) beschrijven. Een fadila, ofwel deugd, betekenteen superioriteit.

Hieronder worden 86 van zijn superioriteiten medegedeeld:1 – Van alle schepsels werd als eerst de ziel van Muhammad

(vrede zij met hem) geschapen.

2 – Allah de Verhevene schreef zijn naam op de ‘Arsh, de Pa-radijzen en de zeven hemelen.

3 – Op de blaadjes van een soort roos die in India groeit, staater “Lâ ilâha illallâh Muhammadun Rasûlullâh” (“Er is geen ande-re god dan Allah, Muhammad is de Gezant van Allah”) geschre-ven.

4 – Bij een vis die in een rivier dichtbij de stad Basra werd ge-vangen, zag men dat op zijn rechterflank ‘Allah’ en op zijn linker-flank ‘Muhammad’ (vrede en zegeningen van Allah de Verhevenezij met hem) stond geschreven. Er zijn vele verschijnselen die hier-

– 442 –

op lijken. In het boek A History of Fishes dat in 1395 n.Chr. [1975n.Chr.] werd gedrukt in Londen, staat er op pagina 200 een fotovan een vis die op zijn staart ‘Shânullâh’ (‘de glorie van Allah’)heeft staan in de letters van de edele Koran. In de toelichting werdvermeld dat op de andere zijde van de staart ‘Lâ ilâha illallâh’stond geschreven. Hiervan zijn er talloze andere voorbeelden.

5 – Er zijn engelen die geen andere taak hebben dan het uit-spreken van de naam van Muhammad (vrede zij met hem).

6 – De reden waarom de engelen bevolen werden om neer teknielen vóór Âdam (vrede zij met hem), was omdat hij het licht(de nûr) van Muhammad (vrede zij met hem) op zijn voorhoofddroeg.

7 – Bij de gebedsoproep die in de tijd van Âdam (vrede zij methem) werd opgelezen voor het gebed, werd ook de naam van Mu-hammad (vrede zij met hem) uitgesproken.

8 – Allah de Verhevene heeft alle profeten het volgende opge-dragen: “Als Muhammad (vrede zij met hem) profeet wordt in jul-lie tijd, beveel dan ook jullie gemeenschappen om in hem te gelo-ven!”

9 – In de Thora, het Evangelie en de Psalmen werden Muham-mad (vrede zij met hem), zijn vier kaliefen, zijn Metgezellen ensommige personen uit zijn gemeenschap met mooie eigenschap-pen beschreven en werden ze geprezen. Allah de Verhevene leid-de het woord ‘Muhammad’ af van Zijn eigen Naam ‘Mahmûd’ engaf het als naam aan Zijn geliefde. Hij gaf Zijn eigen Namen‘Raûf’ en ‘Rahîm’ ook aan Zijn geliefde.

10 – Toen hij ter wereld kwam, werd hij besneden door de en-gelen.

11 – Wanneer hij ter wereld ging komen, werden er zeer grotetekenen waargenomen. Deze staan beschreven in geschiedenis-boeken en in de mawlîd-boeken (boeken waarin de geboorte enhet gezegende leven van de Profeet (vrede zij met hem) wordenbeschreven).

12 – Toen hij ter wereld kwam, konden de duivels niet meernaar de hemel opstijgen en informatie verkrijgen van de engelen.

13 – Toen hij ter wereld kwam, vielen alle afgodsbeelden enstandbeelden die werden aanbeden op de wereld voorover.

– 443 –

14 – Zijn wieg werd door engelen geschommeld.

15 – Hij sprak in de wieg met de maan aan de hemel. De maanbewoog zich naar de kant waar hij naartoe wees met zijn gezegen-de vinger.

16 – Hij begon te spreken in de wieg.

17 – Toen hij als kind in de open lucht rondliep, was er terhoogte van zijn hoofd een wolk die met hem meebewoog en zorg-de voor schaduw. Deze toestand duurde voort tot aan het beginvan zijn profeetschap.

18 – Toen hij drie jaar was, toen zijn profeetschap aan hemwerd aangekondigd op veertigjarige leeftijd en toen hij op tweeën-vijftigjarige leeftijd op Mi’râj werd meegenomen, sneden engelenzijn borst open. Ze wasten zijn hart met water uit het Paradijs ineen teil die ze uit het Paradijs hadden gebracht.

19 – Elke profeet had op zijn rechterhand zijn zegel der pro-feetschap. Echter, die van Muhammad (vrede zij met hem) zat opde huid van zijn linkerschouderblad, ter hoogte van zijn hart. ToenJabrâîl (vrede zij met hem) zijn hart had gewassen en zijn borstweer had gedicht, had hij zijn rug verzegeld met een zegel dat hijuit het Paradijs had gebracht.

20 – Zoals hij zag wat voor hem was, zag hij ook wat achter hemwas.

21 – Zoals hij zag in het licht, zo zag hij ook in het donker.

22 – Hij zag met zijn ogen de zeven sterren in de sterrenhoopPlejaden in het sterrenbeeld Stier en noemde hun aantal. Dezesterrenhoop wordt ook het Zevengesternte genoemd.

23 – Zijn speeksel maakte bitter water zoet, genas zieken enwas net als melk voeding voor baby’s.

24 – Wanneer zijn ogen sliepen, was zijn gezegende hart wak-ker. Hetzelfde geldt voor alle andere profeten (vrede zij met hen).

25 – Gedurende zijn hele leven heeft hij niet één keer gegaapt.Hetzelfde geldt voor alle andere profeten (vrede zij met hen).

26 – Zijn zweet had een aangename geur, net als die van eenroos. Een arme persoon vroeg hem om hulp voor het huwelijk vanzijn dochter. Op dat moment had de Profeet van Allah (vrede zij

– 444 –

met hem) niets om te geven. Hij liet in een klein flesje wat van zijnzweet doen en gaf het aan die persoon. Wanneer het meisje ditwreef op haar gezicht en hoofd, geurde haar huis naar muskus.Haar huis werd bekend als ‘het lekker geurende huis’.

27 – Wanneer hij naast lange personen stond, zag hij er langeruit dan hen, ondanks dat hij een gemiddelde lichaamslengte had.

28 – Wanneer hij in de zon of het maanlicht liep, viel zijn scha-duw niet op de grond.

29 – Vliegen, muggen en andere insecten kwamen niet op zijnlichaam of kleding zitten.

30 – Zijn kledingstukken werden nooit vuil, hoe vaak hij ze ookdroeg.

31 – Elke keer wanneer hij liep, kwamen er engelen achterhem aan. Om deze reden liet hij zijn Metgezellen (moge Allah deVerhevene tevreden zijn met hen allen) voor hem lopen en zei hijdat ze de ruimte achter hem vrij moesten laten voor de engelen.

32 – Wanneer hij op een steen stapte, bleef zijn voetafdruk ach-ter op deze steen. Wanneer hij op zand liep, liet hij geen enkelspoor achter. Wanneer hij zijn behoefte deed in de open lucht,splijtte de aarde en bleven de urine en dergelijke in de aarde. Vandaaruit verspreidden zich lekkere geuren in de omgeving. Dit wasook het geval bij alle andere profeten.

33 – Sommige mensen dronken van zijn bloed dat werd ont-trokken tijdens hijâma (‘wet cupping’). Toen hij dit vernam, zei hij:“Het Hellevuur zal hem niet verbranden.”

34 – Eén van zijn grote wonderen is zijn opstijging door de he-melen, dat Mi’râj wordt genoemd. Hij werd van Mekka naar Jeru-zalem gebracht met het ‘burâq’ genaamde dier uit het Paradijs.Van daaruit werd hij naar de hemelen en de ‘Arsh gebracht. Erwerden merkwaardige dingen aan hem getoond. Hij zag Allah deVerhevene met zijn ogen op een onbevattelijke wijze. [Echter, ditzien vond buiten de materiële wereld plaats, dus in het hierna-maals.] In een oogwenk werd hij weer naar zijn huis gebracht.Geen enkele andere profeet werd begunstigd met het wonder vanMi’râj.

35 – Het werd verplicht (fard) verklaard voor zijn gemeenschapom minstens één keer in hun leven salât en salâm (smeekbeden en

– 445 –

begroetingen) voor hem uit te spreken. Ook Allah de Verheveneen de engelen verrichten salât en salâm voor hem.

36 – Onder alle mensen en engelen, is de meeste kennis aanhem gegeven. Ondanks het feit dat hij ongeletterd (ummî) was,dus van niemand iets had geleerd, had Allah de Verhevene hem al-les medegedeeld. Net zoals aan Âdam (vrede zij met hem) denaam van alle dingen werd medegedeeld, zo werd ook aan hem denaam en kennis van alle dingen medegedeeld.

37 – De namen van alle mensen die behoren tot zijn gemeen-schap en alle gebeurtenissen die zich tussen hen zouden voordoen,werden aan hem medegedeeld.

38 – Zijn verstand overtreft die van alle andere mensen.

39 – Hij werd begunstigd met alle goede karaktereigenschap-pen waarover een mens kan beschikken. Toen ze aan de grotedichter ‘Umar ibn Fârid vroegen waarom hij de Gezant van Allahniet had geprezen, zei hij: “Ik zag in dat ik niet in staat ben om hemte prijzen. Ik heb geen woorden kunnen vinden om hem te loven.”

40 – Allah de Verhevene heeft zijn naam naast Zijn eigenNaam geplaatst in de geloofsbelijdenis, de gebedsoproep, de ge-bedsaankondiging, de zithouding (tashahhud) in het gebed, in velesmeekbeden, in sommige daden van aanbidding en preken (khut-ba’s), in het geven van raad, in moeilijke tijden, in het graf, op deverzamelplaats (mahshar), in het Paradijs en in de taal van iederschepsel.

41 – De meest superieure van al zijn superioriteiten is het feitdat hij Habîbullah (de Geliefde van Allah) is. Allah de Verhevenemaakte hem tot Zijn geliefde, Zijn vriend. Hij houdt van hemmeer dan wie of welke engel dan ook. Allah de Verhevene heeftin een hadîth al-qudsî (een hadîth waarvan de betekenis van Allahde Verhevene is maar de bewoording van Muhammad (vrede zijmet hem)) verklaard: “Ik maakte Ibrâhîm tot Mijn khalîl (vriend),maar jou maakte Ik tot Mijn habîb (geliefde).”

42 – Het 5e edele vers van soera al-Duhâ [interpretatie van debetekenis]: “Ik zal jou alles geven wat je wenst, totdat je tevredenbent [totdat je zegt: “Het is voldoende”]” belooft dat Allah deVerhevene Zijn Profeet (vrede en zegeningen van Allah de Ver-hevene zij met hem) zal begunstigen met alle soorten kennis en su-perioriteiten, de islamitische wetgeving, hulp tegen zijn vijanden

– 446 –

en overwinning op hen, veroveringen en overwinningen die doorzijn gemeenschap verwezenlijkt zullen worden, en met alle soortenvoorspraak en manifestaties op de Dag der Opstanding. Toen ditedele vers werd neergezonden, keek hij naar Jabrâîl (vrede zij methem) en zei: “Ik zal niet tevreden zijn als één iemand van mijn ge-meenschap in de Hel zou blijven.”

43 – ’s Nachts, wanneer hij wakker was, wanneer hij sliep, wan-neer hij alleen was of onder velen, wanneer hij aan het reizen wasof thuis was, tijdens een oorlog, tijdens het lachen of huilen, altijdwas zijn gezegende hart met Allah de Verhevene. Op sommigemomenten was hij echter enkel met Allah de Verhevene. Om zijnplichten op de wereld te kunnen volbrengen en om ervoor te zor-gen dat zijn gezegende hart weer terugkeerde naar de menselijkewereld, kwam hij bij zijn echtgenote ‘Âisha (moge Allah tevredenzijn met haar) en zei: “O ‘Âisha! Spreek even met mij [zodat ikweer tot mezelf kom].” Daarna ging hij naar zijn Metgezellen omhen raad en leiding te geven. Hij verrichtte het soenna-gebed (hetvrijwillige deel) van het ochtendgebed in zijn huis en nadat hijeven had gesproken met ‘Âisha (moge Allah tevreden zijn methaar), ging hij naar de moskee om het fard-gebed (het verplichtedeel) van het ochtendgebed te leiden voor zijn Metgezellen. Dezetoestand behoort tot de bijzondere toestanden die eigen zijn aande Profeet. Als hij naar buiten zou gaan zonder eerst te sprekenmet ‘Âisha (moge Allah tevreden zijn met haar), dan zou niemandnaar zijn gezicht kunnen kijken vanwege de goddelijke manifesta-ties en lichten.

44 – Allah de Verhevene heeft in de edele Koran elke profeet(vrede zij met hen) vermeld met zijn naam. Muhammad (vrede zijmet hem) daarentegen heeft Hij vermeld met zijn prijzenswaardi-ge eigenschappen zoals ‘o Mijn Gezant, o Mijn Profeet’.

45 – Hij sprak zeer duidelijk en op een gemakkelijk te begrij-pen manier. Hij kon spreken in elk dialect van de Arabische taal.Aan mensen die uit verschillende plaatsen kwamen en hem vragenstelden, gaf hij antwoord in hun eigen taal. Degenen die het hoor-den, werden verbijsterd. Hij zei: “Allah de Verhevene heeft mijuitstekend opgeleid.”

46 – Hij kon met weinig woorden veel zeggen. Zijn meer danhonderdduizend eervolle hadîth’s tonen aan dat hij de jawâmi al-kalim (de schat der woorden) is. Sommige geleerden hebben ge-zegd dat Muhammad (vrede zij met hem) de vier basispilaren van

– 447 –

de islam heeft medegedeeld middels vier eervolle hadîth’s. Dezezijn:

“Daden worden beoordeeld volgens de intentie.”“Het toegestane is duidelijk en het verbodene is duidelijk.”“De aanklager dient een getuige te tonen en de beklaagde

dient te zweren.”“Zolang een persoon niet dat wat hij voor zichzelf wenst, ook

voor zijn broeder in de religie wenst, zal zijn geloof (îmân) nietvolmaakt zijn.”

De eerste van deze vier eervolle hadîth’s vormt de basis van dekennis rond aanbidding; de tweede, de basis van de kennis over demu’âmalât (regels over handel en economie); de derde, de basisvan de kennis over de khusûmât, met andere woorden de juridi-sche zaken en politiek; en de vierde, de basis van de kennis overgoed gedrag en ethiek.

47 – Muhammad (vrede zij met hem) was zondeloos (ma’sûm).Hij heeft nooit een zonde begaan – niet bewust of onbewust, nietklein of groot, niet vóór of na zijn veertigste levensjaar. Nooit werder een onfatsoenlijke handeling bij hem waargenomen.

48 – Moslims werden bevolen om in de zithouding tijdens hetgebed Muhammad (vrede zij met hem) te begroeten door te zeg-gen: “Assalâmu ‘alayka ayyuhannabiyyu wa rahmatullâhi” (“Vre-de zij met u, o Profeet, en de barmhartigheid van Allah”). Hetwerd niet toegestaan om tijdens het gebed dit te zeggen tegen eenandere profeet of de engelen.

49 – Hij wenste geen status of heerschappij, maar verkoos hetprofeetschap en armoede. Toen hij op een ochtend met Jabrâîl(vrede zij met hem) aan het praten was, zei hij dat ze vannachtgeen hapje te eten hadden thuis. Op dat moment kwam Isrâfîl(vrede zij met hem) en zei: “Allah de Verhevene heeft gehoordwat je zei en heeft mij gestuurd. Als je wilt, zal elke steen die je metje hand aanraakt, veranderen in goud, in zilver of in smaragd. Alsje wilt, kan je als heerser je profeetschap uitoefenen.” De Gezantvan Allah zei drie keer: “Ik wil mijn profeetschap volbrengen alseen dienaar.”

50 – Andere profeten (vrede zij met hen) hebben in een bepaal-de periode en in een bepaald gebied gediend als profeet. Muham-mad (vrede zij met hem) daarentegen werd gezonden als Profeetvoor alle mensen en jinn op aarde tot aan de Dag der Opstanding.

– 448 –

Er zijn ook geleerden die verklaren dat hij ook de Profeet is vande engelen, dieren, planten en levenlozen, kortom van alle schep-sels.

51 – Zijn barmhartigheid en nuttige invloed zijn verspreid overal het bestaande. Het nut dat hij heeft voor de gelovigen (mu’mi-nûn) is duidelijk. De ongelovigen die leefden in de tijd van de an-dere profeten (vrede zij met hen) werden op de wereld bestraft enongedaan gemaakt. Degenen die niet in Muhammad (vrede zijmet hem) geloven, zijn niet op de wereld bestraft. Op een dagvroeg hij aan Jabrâîl (vrede zij met hem): “Allah de Verheveneheeft medegedeeld dat ik een barmhartigheid ben voor de werel-den. Heb jij ook een aandeel in mijn barmhartigheid?” Hierop zeiJabrâîl (vrede zij met hem): “Ten aanzien van de grootsheid, deverschrikking van Allah was ik altijd al bevreesd over hoe het metmij zou aflopen. Toen ik de verzen bracht waarin staat vermeld datik verzekerd ben [het 20e en 21e vers van soera al-Takwîr], werdik dankzij deze verheerlijking verlost van deze enorme angst envoelde ik me verzekerd. Kan er een grotere barmhartigheid zijndan dit?”

52 – Allah de Verhevene wenste dat Muhammad (vrede zij methem) tevreden zou zijn. [Zoals we vermeld hebben bij de 42edeugd, zal Allah de Verhevene hem schenken wat hij wil, totdat hijtevreden is. Dit staat vermeld in soera al-Duhâ.]

53 – Andere profeten antwoordden zelf op de laster van de on-gelovigen. De lasterlijke uitspraken over Muhammad (vrede zijmet hem) daarentegen werden beantwoord door Allah de Verhe-vene en heeft hem zo verdedigd.

54 – De omvang van de gemeenschap van Muhammad (vredezij met hem) is groter dan het totaal van de gemeenschappen vande andere profeten (vrede zij met hen). Zijn gemeenschap is meerverheven en eervol dan de andere gemeenschappen. In eervollehadîth’s staat vermeld dat twee derde van degenen die naar hetParadijs zullen gaan, uit zijn gemeenschap zullen zijn.

55 – In het boek Mawâhib al-ladunniyya wordt gezegd: De vol-gende hadîth is bekend: “Ik wenste van mijn Heer dat mijn ge-meenschap niet overeenkomt op dalâla (dwaling, iets verkeerds).Hij heeft mijn wens aanvaard.” In een andere eervolle hadîth staatvermeld: “Allah de Verhevene heeft jullie beschermd tegen driezaken. Ten eerste, Hij heeft jullie ervan beschermd overeen te ko-

– 449 –

men op dwaling. Ten tweede, wie sterft aan een besmettelijkeziekte, zal de beloning van een martelaar verkrijgen. Ten derde,als twee rechtschapen moslims over een moslim getuigen dat hijeen goed persoon was, dan zal die moslim naar het Paradijs gaan.”In een eervolle hadîth staat: “De onenigheden onder mijn Metge-zellen zijn een barmhartigheid voor jullie” en “De onenighedenonder mijn gemeenschap [dat ze zijn verdeeld in verschillenderechtsscholen wat betreft daden] is een barmhartigheid.” Wanneerzijn gemeenschap zich inspant om het juiste, de waarheid te vin-den, ontstaan er onenigheden. Deze inspanningen van hen leidentot barmhartigheid. Er zijn twee soorten mensen die deze eervollehadîth hebben ontkend: de eerste zijn ‘mâjin’, de tweede ‘mulhid’.Een mâjin is een bedrieger die de religie misbruikt voor wereldsgewin. En een mulhid is een afgedwaald iemand die de edele ver-zen betekenissen geeft volgens zijn wereldse belangen en zo onge-lovig is geworden. Yahyâ ibn Sa’îd zegt het volgende: “De islam-geleerden vergemakkelijken zaken. De ene geleerde heeft eenzaak toegestaan, terwijl een andere het heeft verboden. Zaken diezij hebben toegestaan voor rechtschapen personen, hebben ze ver-boden in tijden van anarchie.”

De bovenstaande eervolle hadîth’s tonen aan dat de ijmâ’ al-umma (de consensus van de gemeenschap), dus de overeenstem-ming van de geleerden die mujtahid (een onafhankelijk oordelen-de rechtsgeleerde) worden genoemd, behoort tot de adilla al-shar’iyya (bronnen van de islamitische wetgeving). Met anderewoorden, het is één van de vier bronnen van de religieuze kennisen de vier rechtsscholen zijn juist. De rechtsscholen zijn een barm-hartigheid van Allah de Verhevene voor de moslims.

56 – De beloningen die aan de Gezant van Allah zullen ge-schonken worden, zijn vele malen meer dan de beloningen die aande andere profeten zullen geschonken worden. Wanneer iemandeen aanvaardbare aanbidding of een goede daad verricht, dan zalde beloning die aan hem wordt gegeven ook geschonken wordenaan zijn leraar. Aan de leraar van zijn leraar zal het viervoud vande beloning geschonken worden, aan diens leraar het achtvoud enaan die zijn leraar het zestienvoud; tot aan de Gezant van Allah zalaan elke leraar het dubbele van de beloning van zijn leerling ge-schonken worden. Bijvoorbeeld, aan zijn 20e leraar zal 524.288keer de beloning geschonken worden. Muhammad (vrede zij methem) zal beloond worden voor elke daad die verricht wordt doorzijn gemeenschap. Als deze berekening in beschouwing wordt ge-

– 450 –

nomen bij het aantal beloningen dat aan Muhammad (vrede zijmet hem) zal geschonken worden voor elke verrichte daad, danziet men dat buiten Allah de Verhevene niemand deze hoeveel-heid kan weten. Er werd overgeleverd dat de Salaf al-sâlihûn(‘Rechtschapen voorgangers’; de eerste drie moslimgeneraties vande eerste islamitische eeuw) beter en superieur zijn aan degenendie na hen komen. Ten aanzien van het aantal beloningen is dezesuperioriteit zeer overduidelijk.

57 – Het werd verboden om hem te roepen bij zijn naam, omhardop te praten in zijn aanwezigheid, hem van een afstand te roe-pen en voor hem te lopen. De gemeenschappen van de andere pro-feten (vrede zij met hen) riepen hen bij hun naam.

58 – Ook Isrâfil (vrede zij met hem) heeft Muhammad (vredezij met hem) veelvuldig bezocht. De andere profeten (vrede zijmet hen) werden enkel bezocht door Jabrâîl (vrede zij met hem).

59 – Hij heeft Jabrâîl (vrede zij met hem) twee keer gezien inzijn gedaante als engel. Aan geen enkele andere profeet (vrede zijmet hen) verscheen hij in zijn gedaante als engel.

60 – Jabrâîl (vrede zij met hem) heeft hem 24.000 keer bezocht.Van de andere profeten (vrede zij met hen) heeft hij het meestMûsâ (vrede zij met hem) bezocht, namelijk 400 keer.

61 – Het is toegestaan om tot Allah de Verhevene te zweren inde naam van Muhammad (vrede zij met hem). In de naam van an-dere profeten of engelen is het niet toegestaan.

62 – Het werd verboden om de gezegende echtgenoten (mogeAllah de Verhevene tevreden zijn met hen) van Muhammad (vre-de zij met hem) te huwen na zijn overlijden. Er is overgeleverd datzij in deze zin de moeders van de gelovigen zijn.

De echtgenoten van de andere profeten (vrede zij met hen)hadden hen schade toegebracht of waren niet nuttig voor hen. Degezegende echtgenoten (moge Allah de Verhevene tevreden zijnmet hen) van Muhammad (vrede zij met hem) daarentegen heb-ben hem geholpen in zaken aangaande de wereld en het hierna-maals; ze waren geduldig tijdens armoede, ze waren dankbaar enleverden een grote dienst in het verspreiden van de islam.

63 – De gezegende dochters en echtgenoten (moge Allah deVerhevene tevreden zijn met hen) van de Gezant van Allah zijn de

– 451 –

meest superieuren van alle wereldse vrouwen. Ook al zijn Metge-zellen zijn – uitgezonderd de profeten – superieur aan alle anderemensen. Zijn steden, die eerst de eervolle stad Mekka was en laterde verlichte stad Medina, zijn de meest waardevolle plaatsen opaarde. Voor een rak’a (gebedseenheid) van het gebed die wordtverricht in zijn eerbiedwaardige moskee (de Masjid al-Nabawî)wordt de beloning van duizend raka’ât (gebedseenheden) geno-teerd. Hetzelfde geldt voor de andere daden van aanbidding. Hetgedeelte tussen zijn graf en zijn minbar (preekstoel) is een Tuinvan het Paradijs. Hij zei: “Wanneer een persoon mij bezoekt namijn overlijden, dan is het net alsof hij mij tijdens mijn leven heeftbezocht. Een gelovige die sterft in één van de Haramayn, zal op deDag der Opstanding in een staat van zekerheid herrezen worden.”De steden Mekka en Medina worden “Haramayn” genoemd.

64 – Bloedverwantschap of verwantschap door huwelijk zalgeen nut hebben op de Dag der Opstanding. Dit geldt echter nietvoor de verwanten van de Gezant van Allah (vrede en zegeningenvan Allah de Verhevene zij met hem).

65 – Het nageslacht van eenieder zet zich voort via een zoon.Het nageslacht van Muhammad (vrede zij met hem) zette zich ech-ter voort langs de lijn van zijn dochter Fâtima. Dit gegeven is ookmedegedeeld in een eervolle hadîth.

66 – De ware gelovigen die zijn gezegende naam dragen, zullenniet naar de Hel gaan.

67 – Elke uitspraak, elke handeling van hem is juist. Elk oor-deel (ijtihâd) van hem werd door Allah de Verhevene bevestigd.

68 – Het is voor iedereen verplicht (fard) om van hem te hou-den. Hij zei: “Wie van Allah de Verhevene houdt, houdt van mij.”Het teken dat erop wijst dat men van hem houdt, is dat men zijnreligie, zijn pad, zijn soenna en zijn karakter volgt. In de edele Ko-ran werd hem bevolen het volgende te zeggen [interpretatie van debetekenis]: “Als jullie mij volgen, dan zal Allah de Verhevene jul-lie liefhebben.”

69 – Het is noodzakelijk (wâjib) om te houden van zijn Ahl al-bayt (Familieleden) (moge Allah de Verhevene tevreden zijn methen allen). Hij zei: “Degene die vijandig is tegenover mijn Ahl al-bayt, is een huichelaar (munâfiq).” De Ahl al-bayt bestaat uit zijnverwanten voor wie het verboden is om armenbelasting aan te ne-

– 452 –

men. Dit zijn zijn echtgenoten en de gelovigen (mu’minûn) die af-stammen van zijn grootvader Hâshim, ofwel de afstammelingenvan ‘Alî, ‘Uqayl, Ja’far al-Tayyâr en ‘Abbâs.

70 – Het is noodzakelijk om te houden van alle Metgezellen(moge Allah de Verhevene tevreden zijn met hen allen). Hij zei:“Wees na mij niet vijandig tegenover mijn Metgezellen! Hen lief-hebben betekent mij liefhebben. Vijandig zijn tegenover hen isvijandig zijn tegenover mij. Degene die hen kwetst, zal mij ge-kwetst hebben. En degene die mij kwetst, zal Allah de Verhevenekwetsen. Allah de Verhevene zal degene die Hem kwetst, bestraf-fen.”

71 – Allah de Verhevene heeft voor Muhammad (vrede zij methem) twee helpers in de hemel en twee helpers op de aarde ge-schapen. Dit zijn Jabrâîl en Mîkâîl, en Abû Bakr en ‘Umar (mogeAllah de Verhevene tevreden zijn met hen allen).

72 – Elke mens heeft een jinnî als vriend. Dit is een duivel eneen ongelovige. Hij geeft influisteringen en probeert het geloofvan de persoon te ontnemen en hem in zonde te doen vallen. DeGezant (vrede zij met hem) heeft zijn jinnî vriend doen toetredentot het geloof.

73 – Aan iedereen, man of vrouw, die gestorven is op oudereleeftijd (na de puberteit) zal in zijn graf gevraagd worden naar Mu-hammad (vrede zij met hem). Net zoals er gevraagd zal worden“Wie is jouw Heer?” zal er ook gevraagd worden “Wie is jouwProfeet?”.

74 – Het lezen van de eervolle hadîth’s van Muhammad (vredezij met hem) is een daad van aanbidding. Aan degene die ze leest,zal beloning geschonken worden. Wanneer men eervolle hadîth’swil lezen, is het aanbevolen (mustahabb) om de kleine rituele was-sing te verrichten, schone kleding aan te doen, een lekkere geur opte doen, het hadîth-boek op een hoge plaats te leggen, dat degenedie het aan het lezen is niet opstaat voor de mensen die binnenko-men en dat degenen die naar hem luisteren niet onderling praten.Zij die voortdurend eervolle hadîth’s lezen, hebben een stralenden mooi gezicht dat licht uitstraalt. Deze goede manieren dientmen ook in acht te nemen wanneer men de edele Koran wil lezen.

75 – Wanneer het overlijden van de Gezant van Allah (vredeen zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) was gena-

– 453 –

derd, kwam Jabrâîl (vrede zij met hem). Hij bracht de salâm (be-groeting) van Allah de Verhevene en zei dat Hij vroeg naar hoehet met hem ging. Jabrâîl (vrede zij met hem) deelde mee dat hijzou overlijden en kondigde voor hem en zijn gemeenschap veleblijde boodschappen aan.

76 – Azrâîl (vrede zij met hem) kwam in de gedaante van eenmens om zijn gezegende ziel te nemen. Hij vroeg toestemming ombinnen te komen.

77 – De aarde in zijn graf is beter dan welke plek dan ook, in-clusief de Ka’ba [en de Paradijzen].

78 – In zijn graf is hij levend op een manier die wij niet kennen.In zijn graf reciteert hij de edele Koran en verricht hij het gebed.Dit geldt ook voor alle andere profeten (vrede zij met hen).

79 – De engelen die de moslims van over de hele wereld sala-wât (zegeningen) horen uitspreken voor de Gezant van Allah (vre-de en zegeningen van Allah zij met hem), komen naar zijn graf endelen dit aan hem mee. Zijn graf wordt elke dag door duizendenengelen bezocht.

80 – De daden en aanbiddingen van zijn gemeenschap wordenelke ochtend en avond aan hem getoond. Hij ziet eveneens dege-nen die ze uitvoeren. Hij verricht smeekbeden zodat degenen diezonden begaan vergeven worden.

81 – Zijn graf bezoeken is ook voor vrouwen aanbevolen (mus-tahabb). Het bezoeken van andere graven is voor hen enkel toege-staan op momenten dat het niet druk is.

82 – Net zoals het geval was tijdens zijn leven, zo zal Allah deVerhevene ook na zijn overlijden de smeekbeden aanvaarden vandegenen die waar dan ook op de wereld en op welk moment danook tot Hem smeken door Muhammad (vrede zij met hem) aan testellen als bemiddelaar (tawassul), met andere woorden die om-wille van zijn aanzien en eer smeken. Een dorpeling kwam naarzijn graftombe en zei: “O mijn Heer! U hebt bevolen om slavenvrij te laten. Dit is Uw Profeet. En ik ben een van Uw slaven. Laatmij vrij uit het Hellevuur omwille van Uw Profeet!” Er werd eenstem gehoord: “O Mijn dienaar! Waarom heb je gewenst dat enkeljijzelf wordt vrijgelaten? Waarom heb je niet gewenst dat al Mijndienaren worden vrijgelaten? Ga nu! Ik heb je vrijgelaten uit deHel.”

– 454 –

Hâtim al-Asam[1], één van de bekende awliyâ (vrienden vanAllah), stond een keer naast de graftombe van de Gezant van Al-lah en zei: “O mijn Heer! Ik heb een bezoek gebracht aan het grafvan Uw Profeet. Laat me niet met lege handen terugkeren!” Erwerd een stem gehoord: “O Mijn dienaar! Ik heb jouw bezoek aanhet graf van mijn geliefde aanvaard. Ik heb jou en degenen die sa-men met jou een bezoek hebben gebracht vergeven.”

Imâm Ahmad al-Qastalânî (moge Allah hem genadig zijn) ver-telt: “Ik ben een paar jaar ziek geweest. De artsen konden geen re-medie vinden. Op een nacht heb ik in Mekka veel gesmeekt tot deGezant van Allah. Die nacht zag ik iemand in mijn droom. Op hetblad dat hij in zijn hand had, las ik het volgende: ‘Hier staat met detoestemming van de Gezant van Allah het medicijn geschrevenvoor de ziekte van Ahmad al-Qastalânî.’ Toen ik wakker werd,was mijn ziekte volledig genezen.”

Al-Qastalânî vertelt wederom: “Een meisje leed aan epilepsie.Ik smeekte veel tot de Gezant van Allah zodat ze beter zou wor-den. In mijn droom bracht iemand de jinnî bij mij die het meisjeziek maakte. De persoon zei: ‘De Gezant van Allah heeft hemnaar jou gestuurd.’ Ik was kwaad op de jinnî en ging tegen hem te-keer. Hij zwoor tegen mij dat hij het meisje niet meer zou kwetsen,en toen werd ik wakker. Ik vernam dat het meisje was genezen vanepilepsie.”

83 – De Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah deVerhevene zij met hem) zal als eerste uit het graf opstaan. Hij zalgekleed zijn met een kledingstuk van het Paradijs. Op de burâq zalhij naar de verzamelplaats (mahshar) gaan. In zijn hand zal hij devlag “liwâ al-hamd” (“de vlag van lof”) hebben. De profeten en al-le mensen zullen onder deze vlag staan. Ze zullen zich allen uiter-mate verveeld voelen door het duizend jaar lang wachten. Eerstzullen ze naar de profeet Âdam gaan, daarna naar de profetenNûh, Ibrâhîm, Mûsâ en ‘Îsâ (vrede zij met hen) en hen vragen ofzij shafâ’a (voorspraak, bemiddeling) willen verrichten zodat deondervraging begint. Eenieder van hen zal een excuus aanvoerenen zeggen dat ze zich schamen voor Allah de Verhevene en dat zeHem vrezen; ze zullen geen voorspraak kunnen verrichten. Daar-na zullen de mensen bij de Gezant van Allah komen en tot hemsmeken. Hij zal een sajda (nierknieling) uitvoeren en een smeek-

[1] Hâtim al-Asam Balkhî overleed in 237 n.h. [852 n.Chr.].

– 455 –

bede verrichten; zijn voorspraak zal aanvaard worden. Zijn ge-meenschap zal als eerste ondervraagd worden, zij zullen als eerstede sirât (de brug die is opgesteld over de Hel) oversteken en hetParadijs betreden. Elke plek waar zij naartoe gaan, zullen ze metlicht omgeven. Wanneer Fâtima (moge Allah tevreden zijn methaar) de sirât oversteekt, zal er gezegd worden: “Laat iedereenzijn ogen sluiten! De dochter van Muhammad (vrede zij met hem)komt eraan.”

84 – Hij zal op vijf plaatsen voorspraak verrichten:

Ten eerste, met zijn voorspraak die maqâm al-mahmûd wordtgenoemd, zal hij alle mensen verlossen van de kwelling van hetwachten op de verzamelplaats.

Ten tweede, met zijn voorspraak zal hij talloze mensen zonderondervraging het Paradijs doen betreden.

Ten derde, hij zal de gelovigen die veel zonden hebben, uit deHel halen.

Ten vierde, voor degenen die evenveel zonden als goede dadenhebben en wachten op de plaats die a’râf wordt genoemd, zal hijvoorspraak verrichten zodat zij naar het Paradijs kunnen gaan.

Ten vijfde, hij zal voorspraak verrichten zodat degenen die inhet Paradijs zijn in rang stijgen. Eenieder van de 70.000 personendie hij middels voorspraak heeft verlost van ondervraging, zal voor70.000 andere personen voorspraak verrichten zodat zij zonder on-dervraging naar het Paradijs zullen gaan.

85 – In een hadîth al-qudsî staat vermeld: “Als jij er niet zouzijn, dan zou Ik niets geschapen hebben.”

86 – De plaats van de Gezant van Allah (vrede en zegeningenvan Allah de Verhevene zij met hem) in het Paradijs, heet wasîla.Dit is het hoogste niveau van het Paradijs. Daar bevinden zich dewortels van de boom sidrat al-muntahâ waarvan tot iedere bewo-ner van het Paradijs een tak zal reiken. Alle gunsten die de bewo-ners van het Paradijs zullen ontvangen, zullen langs deze takkenkomen.

O zâhid (asceet)! Open je ogen, kijk naar de woestijn en trek er lering uit!Kijk naar deze koepel der hemel zonder zuilen en trek er lering uit!Als je de macht van de Almachtige wilt zien, kijk dan naar de wereld,elke ochtend, voor het ochtendgloren, en trek er lering uit!

– 456 –

Al ben je een sultan, tijdens je begrafenisgebed zal er gezegd worden: “Voor die overleden persoon.”Ga en kijk naar de overledene die ligt op een brancard en trek er lering uit!De afloop is een lijkwade, of men nou rijk is of arm,Als degene die trots is op zijn wereldse bezit geen krankzinnige is, wat is hij dan wel?

– 6 –

HET MOOIE KARAKTER EN DE PRACHTIGE GEWOONTEN VAN DE GEZANT VAN ALLAH

(vrede en zegeningen van Allah zij met hem)

Hieronder zijn vijftig van de karaktereigenschappen en ge-woonten van de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allahde Verhevene zij met hem) uiteengezet:

1 – De kennis, godskennis (irfân), het begrip, de zekerheid inhet geloof (yaqîn), het verstand, de intelligentie, vrijgevigheid, ne-derigheid, mildheid, het mededogen, geduld, de ijver (ghayra), ha-miyya (ijver voor de bescherming van religie en vaderland), loyali-teit, betrouwbaarheid, moed, ontzagwekkendheid, dapperheid,eloquentie, welsprekendheid, scherpzinnigheid, schoonheid, wara’(zorgvuldige vroomheid), kuisheid, weldadigheid, eerlijkheid, be-scheidenheid, onthouding en vroomheid (taqwâ) van de Gezantvan Allah (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij methem) was meer dan bij alle andere profeten. Hij vergaf zijn vrien-den en vijanden voor de schade en ellende die zij hem aandeden.Geen enkele keer heeft hij erop gereageerd. Toen de ongelovigentijdens de Slag bij Uhud zijn gezegende wang lieten bloeden enzijn tanden braken, verrichtte hij voor degenen die dit hadden ge-daan de volgende smeekbede: “O mijn Heer! Vergeef hen! Ver-geef hen omwille van hun onwetendheid!”

2 – Hij had een groot mededogen. Hij gaf dieren te drinken. Hijhield de kom met water met zijn hand vast en wachtte totdat ze ge-noeg hadden. Hij veegde het gezicht en de ogen af van het paarddat hij bereed.

3 – Wie hem ook riep, hij antwoordde altijd met “Zegt u hetmaar”. Hij strekte zijn benen niet in de aanwezigheid van anderen;hij zat op zijn knieën. Wanneer hij tijdens het berijden van een dier

– 457 –

een voetganger zag, dan liet hij hem achterop zitten.

4 – Hij zag zichzelf aan niemand superieur. Wanneer ze tijdenseen reis schapenvlees wilden bereiden, zei iemand dat hij hetschaap zou slachten. Een ander zei dat hij het zou villen. Weer eenander zei dat hij het zou bakken. Toen de Gezant van Allah op zijnbeurt zei dat hij hout zou gaan verzamelen, antwoordden ze: “OGezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah de Verhevenezij met hem)! Rust jij maar uit! Wij zullen het wel verzamelen.”Hierop zei hij: “Zeker! Ik weet dat jullie alles zouden doen. Maarik wil niet apart gaan zitten van degenen die werk verrichten. Al-lah de Verhevene houdt niet van degene die apart gaat zitten vanzijn vrienden.” Hij stond op en ging hout verzamelen.

5 – Wanneer hij aankwam op de plaats waar zijn Metgezellen(moge Allah de Verhevene tevreden zijn met hen allen) zaten,ging hij niet op de meest opvallende en belangrijke plaats zitten.Hij ging zitten op een plaats waar hij zag dat het leeg was. Toen hijop een dag de straat op ging met zijn staf in zijn hand, stonden de-genen op die hem zagen. Hij zei: “Sta niet op voor mij zoals ande-ren als eerbetoon voor elkaar doen! Ik ben ook maar een mens netals jullie. Ik eet, zoals iedereen. Wanneer ik moe word, ga ik zit-ten.”

6 – Meestal zat hij geknield. Er werd ook gezien dat hij zat doorzijn knieën omhoog te doen en zijn armen eromheen. Hij maaktegeen onderscheid tussen zichzelf en zijn bedienden wat betrefteten, kleding en alle andere zaken. Hij hielp hen bij hun werk. Erwerd nooit gezien dat hij iemand sloeg of uitschold. Anas ibn Mâ-lik, die hem altijd ten dienste stond, vertelt: “Ik heb de Gezant vanAllah tien jaar lang gediend. De diensten die hij voor mij heeft ge-daan, waren meer dan die ik voor hem had gedaan. Ik heb nooitervaren dat hij me iets kwalijk nam of dat hij me streng toesprak.”

7 – Losse of gescheurde delen in zijn kleding lapte hij zelf ookop, zijn schapen molk hij zelf ook en gaf zijn dieren zelf ook teeten. Dat wat hij op de markt gekocht, bracht hij zelf naar huis. Tij-dens het reizen gaf hij zijn dieren te eten, soms verzorgde hij henook. Deze taken voerde hij soms alleen uit en soms hielp hij zijnbedienden bij dit werk.

8 – Wanneer de bedienden van sommige personen kwamen omhem te roepen, dan liep hij, zoals de gewoonte was in Medina,hand in hand met hen mee.

– 458 –

9 – Hij bezocht de zieken en nam deel aan begrafenissen. Omhun harten te winnen, bezocht hij ook de zieken onder de ongelo-vigen en huichelaars.

10 – Nadat hij het ochtendgebed had geleid, ging hij met zijngezicht naar de gemeenschap toe zitten en zei: “Is er iemand onderonze broeders die ziek is? Laten we hem dan bezoeken!” Als ergeen zieke was, zei hij: “Is er iemand bij wie er iemand is overle-den? Laten we hem dan gaan helpen!” Als er een overledene was,dan hielp hij bij de wassing en het wikkelen in de lijkwade; hij leid-de het begrafenisgebed en begeleidde de overledene tot aan zijngraf. Als er geen overledene was, zei hij: “Als er iemand is die eendroom heeft gezien, laat hem dan deze vertellen! Laten we ernaarluisteren en het interpreteren!”

11 – Als hij iemand van zijn Metgezellen sinds drie dagen nietmeer had gezien, dan vroeg hij naar hem. Als deze persoon op reiswas gegaan, verrichtte hij voorspoedige smeekbeden voor hem; alshij in de stad was, ging hij bij hem op bezoek.

12 – Wanneer hij onderweg een moslim tegenkwam, dangroette hijzelf eerst.

13 – Hij reed op een kameel, paard, muildier of ezel, en lietsoms iemand achterop zitten.

14 – Hij bediende zijn gasten en Metgezellen, en zei: “De heer,de meest superieure van een volk is degene die hen dient.”

15 – Er werd nooit gezien dat hij hardop lachte. Hij glimlachtestilletjes. Tijdens het lachen werden soms zijn gezegende voortan-den zichtbaar.

16 – Hij zag er altijd nadenkend en treurig uit. Hij sprak wei-nig. Voordat hij begon te spreken, glimlachte hij eerst.

17 – Hij zei geen onnodige of nutteloze dingen. Wanneer hetnodig was, sprak hij kort, nuttig en duidelijk. Soms herhaalde hijzijn uitspraken drie keer zodat het goed begrepen zou worden.

18 – Hij maakte grappen met vreemden, kennissen, kinderen,oude vrouwen en de vrouwen die zijn mahram (vrouwen met wiehet huwelijk verboden is) waren. Dit leidde er echter niet toe dathij Allah de Verhevene een ogenblik vergat.

– 459 –

19 – Niemand kon in zijn gezicht kijken vanwege zijn ontzag-wekkendheid. Toen eens een persoon naar hem kwam en naar zijngezegende gezicht keek, beefde hij. Hierop zei de Profeet (vredezij met hem): “Voel je niet ongemakkelijk! Ik ben geen koning,noch ben ik een wreedaard. Ik ben de zoon van een vrouw die ge-droogd vlees at.” De angst van de man verdween en begon zijnprobleem te vertellen.

20 – Hij had geen bewakers of deurwachters. Iedereen kon ge-makkelijk naar hem toekomen en zijn probleem vertellen.

21 – Hij was erg bescheiden. Hij schaamde zich om te kijkennaar het gezicht van de persoon met wie hij aan het praten was.

22 – Hij zei de fout van een persoon niet in zijn gezicht. Hijklaagde over niemand en praatte niet achter iemands rug om.Wanneer hij de uitspraken of handelingen van iemand niet goed-vond, zei hij: “Waarom doen sommige personen zo?”

23 – Ondanks dat hij de geliefde, de gezant en de aanvaardewas van Allah de Verhevene, zei hij: “Degene onder jullie die Al-lah de Verhevene het best kent en Hem het meest vreest, ben ik.”Hij zei: “Als jullie zouden zien wat ik zie, dan zouden jullie weiniglachen en veel huilen.” Wanneer hij een wolk zag aan de hemel,zei hij: “O mijn Heer! Zend ons geen bestraffing met deze wolk!”Wanneer de wind waaide, verrichtte hij de smeekbede: “O mijnHeer! Zend ons een voorspoedige wind.” Wanneer het donderde,zei hij: “O mijn Heer! Dood ons niet met Uw toorn, vernietig onsniet met Uw bestraffing; schenk ons eerder welzijn!” Wanneer hijhet gebed verrichtte, werd er een geluid uit zijn borst gehoord, netals het snikken van een huilend persoon. Dit was ook zo wanneerhij de edele Koran reciteerde.

24 – De kracht van zijn hart, zijn moed waren verbazingwek-kend groot. Toen de moslims bij de Slag bij Hunayn zich haddenverspreid om de buit te verzamelen, was hij achtergebleven metdrie à vier personen. De ongelovigen vielen hen meteen allemaaltegelijk aan. De Gezant van Allah verzette zich tegen hen en ver-dreef hen. Dit had zich enkele keren voorgedaan. Nooit trok hijzich terug.

25 – In hoofdstuk 3, aan het einde van sectie 2 van Mawâhibal-ladunniyya staat het volgende: ‘Abdullah ibn ‘Umar zei: “Ik hebgeen sterkere worstelaar gezien dan de Meester van het Univer-

– 460 –

sum.” Ibn Ishâq vertelt: “In Mekka was er een bekende worstelaardie Rughâna heette. Hij kwam de Gezant van Allah tegen buitende stad. Hij vroeg: ‘O Rughâna! Waarom word je geen moslim?’Hij antwoordde: ‘Heb je een getuige die zal bevestigen dat je eenprofeet bent?’ De Profeet (vrede zij met hem) zei: ‘Laten we wor-stelen. Zal je toetreden tot het geloof als je rug de grond raakt?’Hij zei: ‘Ja, dan zal ik toetreden tot het geloof.’ Ze waren nog maarnet begonnen of de rug van Rughâna raakte de grond. Hij wasstomverbaasd. Hij zei: ‘Er is iets fout gegaan. Laten we opnieuwworstelen.’ Als gevolg daarvan kwam hij drie keer op zijn rug te-recht.” Aan het begin van het derde deel van Shawâhid-un-nu-buwwa staat vermeld: “‘Ik had niet de intentie om tot het gelooftoe te treden. Ik had me totaal niet voorgesteld dat mijn rug degrond zou raken. Wel, ik ben verbaasd dat jij sterker bent dan ik,ik heb er veel bewondering voor.’ Hij schonk de helft van zijn kud-de aan de Gezant van Allah en ging weg. Toen de Gezant van Al-lah met de kudde richting Mekka ging, kwam Rughâna aanrennenen zei:

– ‘O Muhammad! Als de Mekkanen je zouden vragen van waarje deze kudde hebt, wat zou je dan antwoorden?’

– ‘Ik zal zeggen: “Rughâna heeft het aan mij geschonken.”’– ‘En als ze vragen om welke reden?’– ‘Dan zal ik zeggen: “We hebben met hem geworsteld en ik

heb zijn rug de grond doen raken. Hij had bewondering voor mijnkracht en heeft het daarom geschonken.”’

– ‘Alsjeblieft, zeg het niet op die manier! Mijn aanzien en eerzullen dan te gronde gaan. Het zou beter zijn als je zegt: “Hij heefthet gegeven omdat mijn woorden hem bevielen.”’

– ‘Ik heb mijn Heer beloofd om nooit te liegen.’– ‘Dan neem ik de kudde terug.’– ‘Neem ze dan terug! Moge duizend kuddes worden geofferd

voor de tevredenheid van mijn Heer.’ Rughâna werd verliefd opdit geloof en deze eerlijkheid van de Gezant van Allah en sprakmeteen de geloofsbelijdenis uit en werd moslim.” Er was nog eenandere worstelaar die Abû al-Aswad al-Jumahî heette. Wanneerhij op runderleer stond en tien sterke personen rond hem aan hetleer trokken, scheurde het leer in stukken maar ze konden hemniet van zijn plaats bewegen. Ook hij zei: “Als je mij verslaat, zalik toetreden tot het geloof.” Toen ze worstelden, raakte zijn rug degrond. Hij trad echter niet tot het geloof.

– 461 –

26 – Hij was enorm vrijgevig. Hij schonk honderden kamelenen schapen zonder iets voor zichzelf achter te laten. Vele hard-vochtige ongelovigen traden toe tot het geloof doordat ze dezeweldaden van hem zagen.

27 – Men heeft nooit gehoord dat hij ontkennend antwoorddewanneer hem iets werd gevraagd. Als hij het had, dan gaf hij heten zo niet dan zweeg hij.

28 – Ondanks dat Allah de Verhevene aan hem had verklaard:”Vraag, en Ik zal het je geven” wenste hij geen wereldse rijkdom.Hij heeft nooit brood gegeten dat was gemaakt van gezeefde tar-webloem. Hij at altijd brood dat was gemaakt van ongezeefde ger-stebloem. Er werd nooit gezien dat hij at totdat hij verzadigd was.Brood at hij zonder iets erbij of met dadels, azijn, fruit of soep ensoms doopte hij het in olijfolie. Hij at kippenvlees, konijnenvlees,kamelenvlees, gazellevlees, vis, gedroogd vlees en kaas. Hij hieldvan het vlees aan de kant van de voorste poten. Hij hield het vastmet zijn handen en at ervan door erin te bijten. [Het is ook toege-staan om het met een mes te snijden en het zo te eten.] Meestaldronk hij melk of at hij dadels. Er waren tijden dat er thuis twee àdrie maanden geen eten werd gekookt of brood werd gebakken,en dat hij maandenlang enkel dadels at. Soms kwam het ook voordat hij twee à drie dagen niets at. Wanneer hij overleed, bleek dathij voor dertig kilogram gerst een maliënkolder bij een jood als on-derpand had achtergelaten.

29 – Nooit heeft men gehoord dat hij een gerecht niet lustte.Wat hem beviel, at hij; wat hem niet beviel, at hij niet en zei erniets over.

30 – Hij at een keer per dag. Soms at hij in de ochtend, soms inde avond. Wanneer hij thuis kwam, vroeg hij: “Is er iets te eten?”en als ze zeiden dat er niets was, vastte hij.

Hij plaatste het eten niet op iets zoals een doek, dienblad of ta-fel, maar legde het op de grond, knielde neer en at zonder ergensaan te leunen. Hij begon aan het eten met het uitspreken van debasmala (het uitspreken van “bismillâhir-rahmânir-rahîm”; in deNaam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle). Hij at met zijnrechterhand.

31 – Soms legde hij voor zijn negen vrouwen en enkele bedien-den een hoeveelheid gerst en dadels opzij voor een jaar. Hiervan

– 462 –

schonk hij ook aalmoezen aan de armen.

32 – Onder de voedingswaren hield hij van schapenvlees,bouillon, pompoen, desserten, honing, dadels, melk, room, water-meloen, meloen, druiven, komkommer en koud water.

33 – Water dronk hij langzaam, beginnend met de basmala, indrie slokken en zei op het einde “alhamdulillâh” (lofprijzing zijaan Allah) en verrichtte een smeekbede.

34 – Net zoals de andere profeten, nam hij geen armenbelas-ting of aalmoezen aan. Hij aanvaardde geschenken. Meestal gaf hijveel meer terug dan wat hij had gekregen.

35 – Van hetgeen dat toegestaan is om aan te doen, trok hij al-les aan wat voorhanden was. Hij bedekte zich met ongenaaide kle-dingstukken, vergelijkbaar met een pelgrimsgewaad (ihrâm), diegemaakt waren uit dikke stof. Hij wikkelde een fouta om zich heenen trok ook hemden en gewaden aan. Deze waren geweven uit ka-toen, wol of dierenharen. Meestal droeg hij witte kleding, maarsoms ook groen. Genaaide kledingstukken deed hij ook wel eensaan. Op vrijdagen en feestdagen, wanneer er vreemde afgezantenkwamen en in tijden van oorlog, droeg hij kostbare hemden en ge-waden. De kleur van zijn kleding was doorgaans wit. Maar het wasook wel eens groen, rood of zwart. Hij bedekte zijn armen tot aanzijn polsen en zijn gezegende benen tot halverwege zijn kuiten.

Imâm al-Tirmidhî (moge Allah de Verhevene hem genadigzijn) zegt in zijn boek Shamâil al-sharîfa het volgende: “De Gezantvan Allah hield ervan om een qamîs, dus een hemd, te dragen. Demouwen van zijn hemd kwamen tot aan zijn polsen. Er zaten geenknopen aan de mouwen of de kraag van zijn hemd. Zijn schoenenwaren van leer en bestond uit een riempje met twee bandjes. Hetene uiteinde van het bandje was genaaid aan het riempje en het an-dere uiteinde aan het voorste gedeelte van de schoen. Het zat tus-sen twee tenen. Bij het dragen van kleding en schoeisel dient menzich aan de lokale gewoonten te houden. Afwijken van de ge-woonten zorgt ervoor dat men opvalt, hetgeen men dient te ver-mijden. Toen hij Mekka betrad, droeg hij een zwarte tulband diewas gewikkeld rond zijn gezegende hoofd.”

36 – Hij wikkelde meestal een witte, maar soms ook een zwartedunne doek als tulband rond zijn hoofd en liet het uiteinde zo’nhandbreedte lang tussen zijn twee schouders hangen. Zijn tulband

– 463 –

was noch erg groot, noch erg klein; het had een lengte van onge-veer 3,5 meter. Hij wikkelde zijn tulband zonder een tâqîya (ookwel ‘kufi’; hoofddeksel) eronder en soms droeg hij een tâqîya zon-der een tulband.

37 – Hij liet zijn haren groeien tot halverwege zijn oren zoals degewoonte was in Arabië, en liet het knippen wanneer het langerwas geworden dan deze lengte. Hij smeerde olie in zijn haren.Zelfs op reis nam hij een fles olie mee. Wanneer hij olie had inge-smeerd, plaatste hij eerst een dunne doek op zijn hoofd en droegover dit doek zijn hoofddeksel. Zo werd van buitenaf niet geziendat hij olie had ingesmeerd. Soms liet hij zijn haren groeien en liethij het aan beide kanten naar voren hangen. Op de dag dat hijMekka had veroverd, had hij op deze wijze twee lokken hangen.

38 – Hij smeerde muskus en andere geuren op zijn handen,hoofd en gezicht, en bewierookte zich met agarhout (oudh) enkamfer.

39 – Zijn bed was gemaakt van gelooid leer dat was gevuld metdadelpalmvezels. Toen ze hem een bed brachten dat was gevuldmet wol, aanvaardde hij het niet en zei: “O ‘Âisha! Ik zweer bij Al-lah dat als ik wilde, Allah de Verhevene overal stapels goud en zil-ver aan mijn zijde zou plaatsen.” Soms sliep hij ook op een rietenmat, op hout of een bedzeil, op vilt geweven van wol of op drogeaarde.

[Ibn ‘Âbidîn (moge Allah de Verhevene hem genadig zijn) ver-telt aan het begin van het gedeelte over het vasten het volgende:“De zaken die de Gezant van Allah en zijn vier kaliefen na hemvoortdurend verrichtten, worden soenna genoemd. Het is afkeu-renswaardig (makrûh) om een soenna al-hudâ na te laten. Eensoenna al-zâida nalaten is niet afkeurenswaardig.”

‘Abdulghanî al-Nablusî (moge Allah de Verhevene hem gena-dig zijn) zegt in zijn boek Hadîqa het volgende: “Als iemand de za-ken die de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah deVerhevene zij met hem) als aanbidding verichtte naliet en de Pro-feet (vrede zij met hem) deze persoon niet verloochende, dus nietboos was op hem, dan worden deze daden van aanbidding soennaal-hudâ genoemd. Als hij ze voortdurend verrichtte, dan wordenze soenna al-mu’akkada genoemd. De zaken die de Gezant vanAllah uit gewoonte verrichtte, worden soenna al-zâida of musta-habb genoemd. Dit zijn bijvoorbeeld: goede handelingen aan derechterkant beginnen uit te voeren en deze uitvoeren met de rech-

– 464 –

terhand, de zaken die hij deed en gebruikte bij het bouwen, eten,drinken, zitten, opstaan, [slapen] en bij het gebruik van kleding enapparatuur. Het nalaten van deze zaken en het gebruik van zakendie vallen onder “bid’a (innovatie) in gewoonten” zoals een zeefen lepel, met andere woorden het volgen van gewoonten die laterzijn ontstaan, worden niet beschouwd als dwaling (dalâla) en isgeen zonde.” Hieruit wordt duidelijk dat het toegestaan is om aantafel te eten; een vork en lepel te gebruiken; in een bed te slapen;radio’s, televisies en recorders te gebruiken tijdens conferenties enlessen over ethiek en natuurwetenschappen op scholen; alle soor-ten vervoersmiddelen te gebruiken; en gebruik te maken van we-tenschappelijke hulpmiddelen zoals een bril en rekenmachine. De-ze zaken zijn immers innovaties in gewoonten. Zaken die later zijnverschenen, worden bid’a (innovatie) genoemd. Het is verboden(harâm) om de innovaties in gewoonten te gebruiken bij het be-gaan van iets dat harâm is. In de boeken Se’âdet-i Ebediyye en Is-lâm Ahlâkı [en de Engelse vertalingen hiervan Endless Bliss enEthics of Islam] staat uitgebreide informatie over het gebruik vanradio’s, luidsprekers en recorders bij het gebed, de gebedsoproep,en de lezingen en preken (khutba’s) in de moskee. Een innovatieof kleine verandering aanbrengen bij de daden van aanbidding iseen zeer grote zonde. Jihâd voeren, dus het strijden van de rege-ring en het leger tegen de vijanden is een daad van aanbidding.Het gebruik van alle soorten wetenschappelijke hulpmiddelen ineen oorlog, wordt echter niet als een niet-toegestane innovatie be-schouwd. Integendeel, het zal erg verdienstelijk zijn. We werdenimmers bevolen om in een oorlog alle soorten wetenschappelijkehulpmiddelen te gebruiken. Bij de daden van aanbidding dienenwe die vernieuwingen toe te passen, die helpen de bevolen zakenuit te voeren. De innovaties en veranderingen toepassen die hel-pen om de verboden zaken uit te voeren, wordt als niet-toegestaneinnovatie beschouwd. Bijvoorbeeld: het is noodzakelijk om op eenminaret te gaan staan om de gebedsoproep op te lezen. Het werdimmers bevolen om het op een hoge plaats op te lezen. Echter, degebedsoproep via een luidspreker oplezen, is een niet-toegestaneinnovatie. Men werd namelijk niet bevolen het via een apparaat opte lezen; het werd bevolen dat het door een mens wordt opgelezen.Het gebruik van muziekinstrumenten zoals het luiden van eenklok en het blazen op een hoorn om de gebedstijden aan te kondi-gen of andere daden van aanbidding uit te voeren, werd verbodendoor de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zij methem).]

– 465 –

40 – De Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zijmet hem) liet zijn baard niet langer dan een vuistlengte groeien.Het gedeelte dat langer was dan deze lengte, knipte hij af met eenschaar. [Het is soenna om een baard van een vuistlengte te latengroeien. Daar waar het de gewoonte is om een baard te latengroeien, is het noodzakelijk (wâjib) om een baard te laten groeien.Het is eveneens soenna om het gedeelte dat langer is dan eenvuistlengte te knippen. De baard korter laten dan een vuistlengteis een niet-toegestane innovatie. Het is noodzakelijk om zo’n kortebaard een vuistlengte te laten groeien. De baard helemaal afsche-ren is afkeurenswaardig (makrûh). Het afscheren vanwege eengeldig excuus (‘udhr) is toegestaan.]

41 – Hij smeerde elke nacht drie keer kohl op zijn gezegendeogen.

42 – In zijn huis ontbraken nooit een spiegel, kam, kohl-hou-dertje, miswâk (dunne houten tandenborstel), schaar, naald endraad. Hij nam deze mee wanneer hij een reis ondernam.

43 – Hij hield ervan om elke taak vanaf de rechterkant te be-ginnen en het met zijn rechterhand uit te voeren. Enkel de reini-ging bij het toiletbezoek deed hij met zijn linkerhand.

44 – Voor zover het mogelijk was, verrichtte hij alles wat hijdeed in een oneven aantal.

45 – Na het nachtgebed sliep hij tot middernacht, waarna hijaanbidding verrichtte tot het ochtendgebed. Wanneer hij ging sla-pen, ging hij liggen op zijn rechterzij, plaatste hij zijn rechterhandonder zijn wang en reciteerde sommige soera’s waarna hij in slaapviel.

46 – Hij verrichtte tafa’ul. Met andere woorden, dingen die hijvoor de eerste keer of plotseling zag, interpreteerde hij op een po-sitieve manier. Hij beschouwde niets als ongeluk.

47 – Wanneer hij verdrietig was, nam hij zijn baard vast endacht na.

48 – Wanneer hij verdrietig was geworden om iets, begon hijmeteen aan het gebed. Het genot, het plezier in het gebed dedenzijn verdriet verdwijnen.

49 – Hij luisterde nooit naar iemand die aan het roddelen was,dus die kwaadsprak over anderen.

– 466 –

50 – Wanneer hij tijdens het lopen naar zijn zij- of achterkantdiende te kijken, dan draaide hij zich met zijn gehele lichaam omom te kijken. Hij keek niet door enkel zijn hoofd te draaien.

OPMERKING: De islamgeleerden (moge Allah de Verheve-ne hen genadig zijn) hebben de bovenstaande zaken die onze Pro-feet (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) deed, in drie ca-tegorieën ingedeeld. De eerste categorie bestaat uit de zaken dieook de moslims dienen uit te voeren. Deze worden soenna ge-noemd. De tweede categorie bestaat uit de zaken die eigen warenaan onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zijmet hem). Het is niet toegestaan dat anderen deze uitvoeren. Dezezaken worden khasâis (bijzonderheid) genoemd. De derde catego-rie bestaat uit de zaken die te maken hebben met gewoonten. Elkemoslim dient deze zaken uit te voeren volgens de gewoonten dieheersen daar waar hij zich bevindt. Als het wordt uitgevoerd zon-der rekening te houden met de gewoonten, dan wekt dit fitna (cha-os, opruiing) op. Fitna opwekken is verboden (harâm).

Vermoei de vreemde niet, en de vreemde zal jou niet vermoeien,Onderneem geen frauduleuze zaken, en niemand zal jou bedriegen!Drink geen druppel uit de hand van de vijand van de islam, het zal je dorst niet lessen,Vrees de ongelovige niet, hij zal je niet kunnen verbranden al zou hij vuur zijn!

Bevind je op het rechte pad, en Allah de Verhevene zal je niet teleurstellen!

Weet dat iedere schade de mens toekomt door zijn eigen ziel van begeerte,Een schande die de mens overkomt, komt door zijn gebrek aan begrip,Een plaats wordt altijd geëerd en eervol door degene die er woont,Rechtleiding verkrijgt de mens uiteraard middels zijn religie.

Bevind je op het rechte pad, en Allah de Verhevene zal je niet teleurstellen!

Alles gaat voorbij in de wereld, niets blijft hetzelfde en in rust!Weet dat deze verachtelijke wereld het niet waard is om het te betreuren!Het rechte pad volgen zal jou altijd beschermen tegen schade,De Almachtige zal de tegenstanders van de getrouwelingen voorzeker machteloos maken.

Bevind je op het rechte pad, en Allah de Verhevene zal je niet teleurstellen!

Doe geen onrecht aan om iemand te vernederen,Slechte gedragingen verhinderen dat men vrienden kan maken,Maak zeker niemand aan het huilen en roddel niet,Bevind je op het rechte pad, span je altijd in, de Almachtige zal het je zeker geven.

– 467 –

Bevind je op het rechte pad, en Allah de Verhevene zal je niet teleurstellen!

Als Hij wil zal Hij altijd beschermen, Allah de Onvergankelijke,Zelfs als de vijand de eer van de gelovigen aanvalt,Sinds eeuwen is deze uitdrukking bekend in de volkstaal:De daad van de mens brengt hem zeker dicht bij de beloning,

Bevind je op het rechte pad, en Allah de Verhevene zal je niet teleurstellen!

Vermijd pronkerij, versier je daden met oprechtheid,Maak geen loze praatjes, maar overweeg eerst elk woord!Hoe je ook denkt je toestanden te verbergen,Allah de Verhevene is Alwetend en kent al je toestanden.

Bevind je op het rechte pad, en Allah de Verhevene zal je niet teleurstellen!

De verstandige mensen zijn niet verwaand en trots op eigendom en bezittingen,De drang van de mens gaat maar door, maar alles heeft een straf,Wanneer het moment van de dood komt, zal niemand je kunnen helpen,Volg absoluut niet je ziel van begeerte, een dag zal je lichaam aarde worden in het graf.

Bevind je op het rechte pad, en Allah de Verhevene zal je niet teleurtstellen!

Denk aan de oneindige wereld en laat de schaduw (het wereldse leven) niet opbloeien,Wees niet koppig, lees de BOEKEN VAN DE AHL AL-SOENNA,Ontwaak nu je de mogelijkheid hebt, verpest je leven niet,Maak geen gewoonte van de daad die leidt tot verbranding!

Bevind je op het rechte pad, en Allah de Verhevene zal je niet teleurstellen!

De duivel lacht om je toestand wanneer hij deze onachtzaamheid ziet,Kom tot jezelf mijn vriend, maak die bedrieger niet aan het lachen,Wees geen verrader, laat rijkelijk iedere roem achter in de wereld,De verhevenheid van een goed karakter staat boven alles.

Bevind je op het rechte pad, en Allah de Verhevene zal je niet teleurstellen!

De Verheven Schepper is Het die garant staat voor jouw voorziening,Het is niet gepast om je voor een ander te buigen, moge Allah dit verhoeden!De neiging naar alles anders dan Hem is de oorzaak van alle ellende,Een verstandige geleerde heeft jou het volgende als raad gegeven:

Bevind je op het rechte pad, en Allah de Verhevene zal je niet teleurstellen!

__________________

– 468 –

Denk aan de gunsten en de schepsels van Allah de Verhevene,dan zal je Zijn Grootsheid begrijpen!

Denk niet aan Hemzelf en hoe Hij is,dat kan je niet begrijpen en zal leiden tot dwaling!

– IV –

DE ISLAM EN ANDERE RELIGIES

INLEIDINGDit gedeelte zal, net zoals de andere gedeeltes van ons boek,

gaan over de islam, het zal jullie de oude bladzijdes van de geschie-denis doen herinneren en jullie waardevolle informatie geven overde beginselen van alle religies. Wij hopen dat jullie ook dit gedeel-te, net zoals de andere gedeeltes, met plezier en in één adem zullenuitlezen. Zoals we altijd al hebben gezegd, hebben de mensen indeze dagen van de 21e eeuw weinig tijd en veel problemen en zithun hoofd vol met allerlei gedachten. Tegelijkertijd hebben demensen van vandaag vele nieuwe soorten kennis opgedaan. Elkboek dat ze lezen vergelijken ze hiermee. Om deze reden zijn wegenoodzaakt om hen ideeën te geven die passen bij de huidige om-standigheden die bewezen, wetenschappelijk en logisch zijn. Hetzal niet volstaan hoeveel we Allah de Verhevene ook bedanken,omdat Hij ons in staat heeft gesteld dit boek te schrijven en te pu-bliceren dat door jaarlijks een gedeelte ervan aan te vullen zijnhuidige vorm heeft gekregen. De gunsten van Allah de Verhevenezijn eindeloos.

Uit de brieven die wij ontvangen, vernemen we dat ons boekwordt gelezen en dat de lezers ervan er profijt uit halen. Wij dan-ken onze Heer hiervoor. De smeekbeden en de dankbetuigingenvan onze lezers zijn onze grootste aanwinst. Deze brieven en uitin-gen van waardering moedigen ons aan om ons nog meer in te zet-ten.

Jammer genoeg zijn er de laatste tijd minder mensen die deboeken van de islamgeleerden lezen en kunnen begrijpen, en diehetgeen ze hebben begrepen, schrijven op een manier die voor ie-dereen begrijpelijk is. Vooral deskundigen op het vlak van religi-euze kennis zijn er haast niet meer. Aangezien de islam de meestsuperieure, de meest logische en de laatste religie op de wereld is,

– 469 –

en de enige ware religie die alle andere religies heeft opgeheven endiens wetgevingen ongeldig heeft gemaakt, moet degene die ereen boek over wil schrijven hooggeschoold zijn, dus kennis bezit-ten, de Arabische en Perzische taal kennen evenals een westersetaal, en naast de meest recente natuurwetenschappen en anderewetenschappelijke kennis, ook uitgerust zijn met de islamitischewetenschappen. Geen van onze teksten zijn voortgekomen uit on-ze eigen gedachten – ze zijn allemaal overgenomen uit de boekenvan de geleerden van ahl al-soenna. De boeken die we publicerenstellen we uiterst zorgvuldig samen uit de werkstukken van grotereligieuze persoonlijkheden en experts in de natuurwetenschap-pen. Wij hebben fanatisme te allen tijde vermeden. Alle brievendie we in handen krijgen bestuderen we zorgvuldig en geven ereen wetenschappelijk en logisch antwoord op. Sommige delen vanons boek zijn vertaald naar onder andere het Frans, Duits en En-gels, en zijn verspreid over de hele wereld. We zien dat ook andereislamitische verenigingen op de hoogte zijn van onze boeken, datze onze boeken waarderen en dat in de boeken die daar wordengedrukt, de namen van onze boeken worden vermeld. We pron-ken hier niet mee. Immers, het werk dat wij verrichten bestaat uithet lezen, bestuderen, ordenen en vergelijken van de waardevollewerkstukken die de islamgeleerden over de hele wereld hebbengepubliceerd, hetgeen we geleerd hebben door het filter van hetverstand en de logica halen en het zo publiceren dat iedereen hetgemakkelijk kan lezen en begrijpen. In de boeken die wij publice-ren zijn er geen enkele toevoegingen van onze kant. Al deze infor-matie die wij met grote inspanning en moeite hebben verzameld,presenteren wij aan onze lezer en geven hem de mogelijkheid omdit gemakkelijk te lezen en te leren. Het is aan de lezer om hierconclusies uit te trekken. Onze taak bestaat uit het klaarmakenvan dit materiaal voor de lezer. En dit doen wij met plezier en zon-der er enig werelds voordeel voor terug te verwachten. Wij ver-wachten de beloning van Allah de Verhevene. Zij die dit deel vanons boek lezen, zullen leren dat de islam het enige pad is dat demensen over Allah de Verhevene onderwijst en hen dichter bijHem brengt, dat de mensen niet zonder religie kunnen leven, datde religie het karakter van mensen zal verbeteren en dat het nooitmisbruikt mag worden voor wereldse belangen of politieke spelle-tjes, dat het geen instrument kan zijn voor persoonlijke belangenof verachtelijke doeleinden en dat men de islam absoluut dient nate leven om het geluk op de wereld en in het hiernamaals te berei-ken.

– 470 –

Ondanks dat de islam de meest juiste en de meest logische warereligie is, wordt er vandaag de dag zeer weinig moeite gedaan omhet nog meer te verspreiden. De organisaties die de christenen op-richten om het christendom te verspreiden, zijn erg talrijk en heelomvangrijk. In het boek Diyâ al-qulûb, dat in het jaar 1294 n.h.[1877 n.Chr.] werd uitgegeven, van de waardevolle religieuze ge-leerde Ishâq Efendi uit Harput (moge Allah de Verhevene hemgenadig zijn) – wiens boeken we nuttig hebben gebruikt voor ditboek en over wie we het verderop apart nog zullen hebben – staathet volgende hierover geschreven:

“De Britse protestantse vereniging genaamd Bible House diein het jaar 1219 n.h. [1804 n.Chr.] werd opgericht, heeft de Bijbelin 204 talen laten vertalen. Het aantal boeken dat tot het jaar 1289n.h. [1872 n.Chr.] door deze vereniging werd gedrukt, heeft zogoed als de 70 miljoen bereikt. Het bedrag dat deze vereniging ge-durende deze tijdspanne heeft besteed om het christendom te ver-spreiden, was 205.313 Britse gouden muntstukken.” Deze vereni-ging is vandaag nog steeds actief en sticht op vele plaatsen in dewereld ziekenzalen, ziekenhuizen, conferentiezalen, bibliotheken,scholen, zelfs uitgaansplaatsen zoals bioscoopzalen en sportfacili-teiten, en doen uiterst veel moeite om de personen die deze plek-ken blijven bezoeken aan te sporen tot het christendom. Ook dekatholieken werken op dezelfde wijze. Hiernaast trekken zij men-sen ook aan tot het christendom door in arme landen arbeidsmo-gelijkheden te vinden voor jongeren en het volk met voedsel enmedicijnen te steunen.

Tegenwoordig vinden we in sommige moslimlanden zoals Pa-kistan, Zuid-Afrika en Saoedi-Arabië bepaalde kleinschalige ver-enigingen evenals kleinschalige islamitische centra in Europeselanden en Amerika. Zij brengen islamitische publicaties uit. Ech-ter, de publicaties van deze centra die gesteund worden door ver-schillende groeperingen, spreken kwaad over elkaar; ze verstorende islamitische eenheid die bevolen wordt in onze religie en zaaienverdeeldheid. De kracht van onze uitgeverij Hakîkat Kitâbevi isenkel toereikend voor een beperkt aantal jongeren die onze boe-ken kunnen lezen. Ondanks vele onmogelijkheden, worden onzebescheiden publicaties over de hele wereld gelezen en stijgt hier-door elk jaar het aantal moslims dat behoort tot de firqa al-nâjiyya[de moslims die behoren tot de ahl al-soenna, hetgeen het warepad is]. Het aantal moslims dat honderd jaar geleden slechts zo’nderde was van het aantal christenen, heeft vandaag zo goed als drievierde van het aantal christenen bereikt. Moslims blijven immers

– 471 –

trouw aan hun geloofsleer en geven hun kinderen een islamitischeopvoeding. In de christelijke wereld daarentegen, zien jongerendat het christendom in strijd is met de recente wetenschappelijkekennis en de moderne wetenschappelijke ontdekkingen, waardoorzij geen vertrouwen meer hebben in hun religie en atheïst worden.Daarnaast wordt religie in communistische landen volledig afge-schaft en verboden. In sommige van deze landen, zoals het strengcommunistische Albanië waar een ‘Museum voor het Atheïsme’werd opgericht, wordt de spot gedreven met alle religies.[1] In Brit-se publicaties wordt vermeld dat in Groot-Brittanië waar de hier-boven genoemde gigantische christelijke organisaties zijn geves-tigd, het aantal mensen dat niet in een bepaalde religie gelooft, dusde atheïsten, dertig procent van de bevolking heeft bereikt.

Hoe is te verklaren dat aan de ene kant – ondanks alle inspan-ningen – het christendom verzwakt, en dat onze publicaties juisterg gewaardeerd worden? De reden hiervoor is voor de hand lig-gend. De islam is de meest beschaafde, de meest logische en demeest juiste religie. Ieder oprecht, gewetensvol [objectief] en ont-wikkeld persoon die onze boeken leest waarin de islam op een dui-delijke manier wordt beschreven, zal zien dat deze religie de laat-ste ware religie is, dat het in harmonie is met alle moderne kennisen opvattingen, dat het geen enkel bijgeloof bevat, dat het geen ge-loofsovertuiging voor waar houdt zoals ‘de Drie-eenheid’ die nochdoor het verstand noch door de logica kan worden aanvaard, maaris gebaseerd op het geloven in een enige God, en zal hierop gelo-ven in de islam. Immers, wanneer men zorgvuldig nagaat, zal menzien dat de religies die tot nu toe op de wereld zijn gekomen en diezijn gebaseerd op het principe van ‘het geloven in een enige God’elkaars voortzetting zijn en dat wanneer er één vervalst werd, Al-lah de Verhevene een nieuwe profeet (vrede zij met hem) stuurdeom deze recht te zetten, en dat de laatste van al deze religies demeest wetenschappelijke en perfecte religie ‘de islam’ is. Ook devergelijking tussen de islam en het christendom door Ishâq Efendiuit Harput – over wie we het hierboven reeds hebben gehad enwiens naam later ook nog vele keren vermeld zal worden – toontaan dat de geloofsprincipes van deze twee religies eigenlijk het-zelfde zijn en dat het christendom nadien werd vervalst en veran-derd door de joden en priesters.

Een ander belangrijk onderwerp waar we bij moeten stilstaan,is de vergelijking tussen de morele principes in het christendom en

[1] Dit communistische regime is intussen gevallen.

– 472 –

de islam. Indien u dit deel van ons boek en het 8e hoofdstuk vanons boek Cevâb Veremedi [of de Engelse vertaling hiervan CouldNot Answer] bestudeert, dan zult u zien hoe deze twee religies de-zelfde kwesties op dezelfde manier benaderen en dat ze de mensendezelfde geboden opleggen. Als vandaag een christen in plaats vanin drie goden in de enige Allah en in de laatste Profeet, Muham-mad (vrede zij met hem), gelooft dan zal hij een moslim worden.Tegenwoordig verwerpen ook de christenen met logisch verstandde geloofsleer van de Drie-eenheid – ze brengen verschillendeexegeses naar voren om het te interpreteren en geloven in een eni-ge God. Tal van christenen die deze waarheid hebben ingezien,hebben zich met plezier bekeerd tot de islam. In het gedeelte“Waarom zijn ze moslim geworden?” van dit boek worden dezezaken besproken. Religie is de voeding van de ziel. Een mens zon-der religie lijkt op een lichaam zonder hoofd. Net zoals een li-chaam genoodzaakt is om te ademen, te eten en te drinken, zoheeft ook de ziel behoefte aan een religie om een volledige nobel-heid te bereiken, uitermate rein te worden en vredigheid te ver-krijgen. Een mens zonder religie verschilt niet van een machine ofeen dier. Religie is de grootste aanleiding die de mens leert overAllah, die hem beschermt tegen het begaan van kwade zaken, diezijn pad vrijmaakt en zijn brein verlicht, die hem in tijden van te-genspoed troost biedt en hem zowel materiële als spirituele krachtgeeft, die hem respect, eer, aanzien en affectie verschaft in de ge-meenschap en die in het hiernamaals beschermt tegen het eeuwigeHellevuur.

Wanneer u dit deel van ons boek hebt uitgelezen, zult ook uzien dat alle geopenbaarde religies elkaars voortzetting zijn, maardat ze op verschillende tijden door Allah de Verhevene zijn ver-nieuwd, dat de ware religies waarin geloofd wordt in een enigeGod, in essentie één en dezelfde religie en hetzelfde geloof zijn,maar dat ze telkens wanneer ze veranderd werden door de men-sen, gecorrigeerd werden op bevel van Allah de Verhevene endankzij de profeten (vrede zij met hen) die Hij heeft gestuurd, endat de islam die werd gebracht door Muhammad (vrede zij methem) de laatste religie is.

De grootste vijand van de islam zijn de Britten. Immers, de po-litiek van de Britse staat bestaat in feite uit het uitbuiten van de na-tuurlijke rijkdommen van de wereld, voornamelijk die in Afrikaen India, het als dieren laten werken van de mensen die daar levenen het overbrengen van alle opbrengsten naar Groot-Britannië.Zij die geëerd zijn met de islam die rechtvaardigheid, naastenlief-

– 473 –

de en onderlinge behulpzaamheid beveelt, verzetten zich tegen hetonrecht en de leugens van de Britten. Hierop richtte de Britse re-gering het Ministerie van Koloniën op en valt het de islam aan metonvoorstelbaar verraderlijke plannen, militaire en politieke krach-ten, leugens en laster. Zo was Hempher een van de duizendenmannelijke en vrouwelijke spionnen over wie dit Ministerie de lei-ding had; zijn bekentenissen aangaande zijn werkzaamheden van-af het jaar 1125 n.h. [1713 n.Chr.], verduidelijken een deel van de-ze plannen die een schande zijn voor de mensheid. Deze bekente-nissen zijn in 1991 in onder andere het Arabisch, Engels, Russischen Turks gepubliceerd door de uitgeverij Hakîkat Kitâbevi.

Zeer belangrijke toevoeging: De manier van leven die middelsprofeten door Allah werd medegedeeld, wordt ‘religie’ genoemd.De manier van leven die door mensen wordt opgesteld, wordt‘wet’ genoemd. Religie leert men van zijn ouders en uit boeken.Een mens kan niet zonder religie. Ieder mens leeft overeenkom-stig de geboden van zijn religie. Hij gelooft dat degene die zichhoudt aan zijn religie een zorgeloos leven zal leiden op de werelden in het hiernamaals naar het Paradijs zal gaan en het eeuwige ge-luk zal bereiken, en dat degenen die een andere religie aanhangen,problemen zullen ondervinden op de wereld en in het hiernamaalseeuwig zullen leven in het Hellevuur. Iedereen prijst zijn eigen re-ligie. Middels propaganda en reclames trekken ze iedereen tot huneigen religie aan; zo geloven zij dat hun religie juist is en proberenze iedereen hiervan te overtuigen. Aangezien het geluk van demens op de wereld en in het hiernamaals afhangt van zijn religie,dient men zich niet vast te klampen aan de religie die men heeftgeleerd van zijn ouders en dient men zich niet te laten misleidendoor propaganda en reclames; men dient alle bestaande religies tebestuderen en de religie te omarmen waarvan men heeft begrependat het de juiste is.

De boeken die de uitgeverij Hakîkat Kitâbevi uitgeeft, be-schrijven alle religies op een objectieve wijze. Als resultaat van eenjarenlange studie, geven ze hun lezers informatie over alle religies.Ze verkondigen dat de islam de ware religie is die op geen enkelewijze is veranderd, dat het alle mensen het pad der geluk toont endat de religie waarin men dient te geloven, enkel de islam is. Wijraden elke geschoolde, verstandige jongere aan om de boeken vande uitgeverij Hakîkat Kitâbevi zeker te lezen. Wij verrichtensmeekbeden dat zij met hun verstand, kennis en geweten tot eenconclusie komen en het geluk verkrijgen, dat ze niet in de val lo-pen van degenen die hun lezers misleiden middels leugenachtige

– 474 –

en bedrieglijke teksten, en dat ze zowel op de wereld als in hethiernamaals niet getroffen worden door rampen en eeuwigduren-de bestraffingen.

De dood bestaat, wees niet onachtzaam, neig beslist niet naar de wereld!Laat je niet meeslepen door bezittingen en eigendom, laat je absoluut niet misleiden door de wereld.Probeer het goddelijke gebod zoveel als je kan na te leven!

Iedereen die komt, reist ongetwijfeld naar de andere wereld!Richt je tot de Almachtige Heer en zoek je toevlucht bij Hem!

Deze wereld is een brug, iedereen die er komt, loopt er een voor een over en blijft er niet!Waar zijn je voorouders, wat is er gebeurd met hen, niemand die naar hen vraagt.Waar zijn je moeder en je vader, deze wereld zal voor niemand overblijven.

Iedereen die komt, reist ongetwijfeld naar de andere wereld.Richt je tot de Almachtige Heer en zoek je toevlucht bij Hem!

Het moment van de dood zal eens komen, is er misschien iemand die hieraan ontsnapt?Zij die zichzelf onsterfelijk waanden zijn gestorven; kijk, is er iemand hieraan ontkomen?Waar zijn de sjahs en de sultans; kijk, hebben zij enig spoor achtergelaten?

Iedereen die komt, reist ongetwijfeld naar de andere wereld,Richt je tot de Almachtige Heer en zoek je toevlucht bij Hem!

__________________

SMEEKBEDE VAN TAWHÎD

Yâ Allâh, yâ Allâh. Lâ ilâha illallâh Muhammadun Rasûlullâh.Yâ Rahmân, yâ Rahîm, yâ ‘afuwwu yâ Karîm, fa’fu ‘annî warham-nî yâ arhamarrâhimîn! Tawaffanî musliman wa al-hiqnî bissâlihîn.Allâhummaghfirlî wa li-âbâî wa ummahâtî wa li âbâ-i wa umma-hât-i zawjatî wa li-ajdâdî wa jaddâtî wa li-abnâî wa banâtî wa li-ikhwatî wa akhawâtî wa li-a’mâmî wa ‘ammâtî wa li-akhwâlî wakhâlâtî wa li-ustâdhî ‘Abdulhakîm al-Arwâsî wa lil mu’minîna walmu’minât yawma yaqûmulhisâb. “Moge Allah de Verhevene henallen genadig zijn.”

– 475 –

– 1 –

DE ISLAM IS GEEN BARBAARSE RELIGIE

Wanneer u de Kahlenberg beklimt – een berg die uitkijkt overWenen – en dus de plaats bezoekt waar het hoofdkwartier van hetOttomaanse leger zich bevond tijdens de belegering van Wenen in1095 n.h. [1683 n.Chr.], dan zult u er een monument zien staan methet opschrift ‘Moge God ons beschermen tegen de pest en hetkwaad van de Turken’. Onder dit opschrift bevindt zich een ver-zonnen lithografische afbeelding waarop wordt gepresenteerd datde Turken christelijke vrouwen en kinderen afslachten. In die tijdwerden de Turken door de christenen als het meest barbaarse,wrede en genadeloze volk van de wereld voorgesteld. En zij ver-onderstelden dat dit te wijten was aan de islam. Zij meenden datals de Turken christen zouden zijn, ze niet barbaars en genadelooszouden zijn. Degenen die beweerden dat de islam een barbaarsereligie is, waren de christelijke geestelijken die de dominante heer-sers, wreedaards en dictators waren van die tijd. In de godsdienst-lessen die op de scholen werden gegeven, werd dit onderwerpsteeds naar voren gebracht en zo leerden de jonge christelijke kin-deren de islam als een barbaarse religie kennen. Deze verschrikke-lijke bewering en laster bleef eeuwenlang in stand tot op de dagvan vandaag. Ishâq Efendi uit Harput (moge Allah de Verhevenehem genadig zijn) vermeldt in zijn boek dat een priester in één vanzijn boekjes, dat hij in het jaar 1276 n.h. [1860 n.Chr.] tegen de is-lam heeft gepubliceerd, het volgende heeft geschreven:“‘Jezus heeft zijn eigen religie steeds verkondigd met liefde,

zachtaardigheid, mededogen met de mensen, en door oplossingente vinden voor hun problemen. Het is om deze reden dat zodra hetchristendom verscheen, er al in enkele jaren 500 personen christenwaren geworden. De islam daarentegen die een religie is van bar-baarsheid, werd de mensen opgelegd onder dwang en doodsbe-dreiging. Muhammad heeft de islam proberen te verspreiden on-der dwang, door angst aan te jagen, te bedreigen, en puur door testrijden en oorlog te voeren. Het aantal personen dat de islam lou-ter op basis van zijn verkondiging had aanvaard, bedroeg om diereden slechts 180, ondanks dat er 13 jaar voorbij waren na de dagdat hij beweerde een profeet te zijn. Dit is voldoende om het ver-schil aan te tonen tussen het christendom dat een ware en mense-lijke religie is, en de islam die de religie van barbaarsheid is. Hetchristendom is een perfecte en menslievende religie die het hart

– 476 –

van mensen binnendringt, mededogen en barmhartigheid inprent,en geen enkele vorm van dwang of geweld aanwendt. Dat hetchristendom de enige, ware religie is, kan afgeleid worden uit hetfeit dat de wetgeving van het jodendom, dat de voorgaande mono-theïstische religie was, met de komst van het christendom werd op-geheven. Wanneer God een nieuwe profeet stuurt, dan vereist ditde opheffing van de wetgevingen van de voorgaande religies. Om-dat de joden het christendom niet aanvaardden, werden zij getrof-fen door allerlei rampen en ondergingen ze vernedering en degra-datie. Immers, de zending van een nieuwe profeet is een teken daterop wijst dat de voorgaande religies vervalst zijn. Na de komstvan Muhammad werd het christendom echter niet opgeheven enwerden de christenen niet getroffen door verschillende rampen zo-als de joden – integendeel, het christendom verspreidde zich nogmeer. Ondanks alle inspanningen van de moslims, hun afslachtin-gen van volkeren en kerkvernielingen – zo werden ten tijde van dekalief ‘Umar 4000 kerken vernield – neemt het aantal christenenmet de dag toe en bereiken zij welvaart [rijkdom], terwijl de mos-lims in ellende verkeren, armer worden en wereldwijd hun waardeen belang volledig verliezen.”

Op deze lasterlijke uitspraken van de priester heeft de geleerdeIshâq Efendi (moge Allah hem genadig zijn) het onderstaandeantwoord gegeven:

“Om te beginnen komen de gegevens en cijfers die de priestergeeft, niet overeen met de werkelijkheid. Immers, de edele Koran,het verheven boek van de islam, bevat het gebod: ‘Er is geendwang in de religie.’ Terwijl de edele Muhammad (vrede en zege-ningen van Allah zij met hem) tijdens de verkondiging van de is-lam absoluut geen dwang gebruikte en bedreigingen uitte, nam hetaantal mensen dat uit zichzelf en met plezier moslim werd binnenkorte tijd toe. De verklaringen van priester SALE, een christelijkehistoricus en vertaler van de edele Koran, bevestigen deze woor-den van ons. [George Sale stierf in 1149 n.h. [1736 n.Chr.]. Hij waseen Britse priester. In 1147 n.h. [1734 n.Chr.] vertaalde hij de edeleKoran naar het Engels. In het voorwoord van zijn werk gaf hij uit-gebreide informatie over de islam.] In deze vertaling, ‘The Koran’,die in het jaar 1266 n.h. [1850 n.Chr.] werd gedrukt, zegt hij hetvolgende: ‘Nog voordat de emigratie plaatsvond, was er in Medinageen enkel huis meer waar er geen moslim woonde.’ Dit wil zeg-gen dat de mensen in de steden die tot die tijd niet betrokken wa-ren bij militaire conflicten, puur omwille van de grootsheid enjuistheid van de islam en de eloquentie van de edele Koran deze

– 477 –

religie met alle plezier hebben aanvaard. De onderstaande werke-lijke cijfers tonen aan dat de islam zeer snel werd verspreid. Bij hetoverlijden van Muhammad (vrede en zegeningen van Allah zij methem) had het aantal moslims de 124.000 bereikt. Vier jaar na hetoverlijden van de Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Al-lah de Verhevene zij met hem) stuurde ‘Umar (moge Allah tevre-den zijn met hem) een moslimleger van 40.000 man eropuit, waar-mee hij Iran, Syrië, een deel van Anatolië tot aan Konya, en Egyp-te veroverde. ‘Umar (moge Allah de Verhevene tevreden zijn methem) heeft nooit barbaars gehandeld. Hij heeft de christenen envuuraanbidders in de gebieden die hij op wrede tirannen had ver-overd, nooit wreedheid en onrecht aangedaan. De hele wereld, zo-wel vriend als vijand, erkent zijn rechtvaardigheid. Het overgrotedeel van het volk dat in deze landen leefde, werd met alle liefdemoslim doordat ze de rechtvaardigheid en de prachtige ethischeprincipes in de islam zagen en begrepen. Er waren slechts weinigendie hun vroegere verdorven religie – dus het christendom, joden-dom of zoroastrisme – bleven aanhangen. Zo verklaren historiciunaniem dat het aantal moslims dat in de islamitische landen leef-de, binnen een vrij korte tijd van ongeveerd tien jaar was toegeno-men tot 30 miljoen. Toen ‘Umar (moge Allah tevreden zijn methem) Jeruzalem binnenging en aan hem werd gevraagd welke kerkhij wilde omvormen tot een moskee, heeft hij dit voorstel fel afge-wezen en heeft hij zijn eerste gebed buiten de kerk verricht – laatstaan dat hij 4000 kerken zou verbrand en vernield hebben.

Driehonderd jaar na de opstijging van ‘Îsâ (Jezus) (vrede zijmet hem) naar de hemel, aanvaardde Constantijn I het christen-dom. Met zijn hulp en onder zijn dwang nam het aantal christenenslechts toe tot 6 miljoen. Constantijn liet van de joden die het chris-tendom niet aanvaardden hun de oren afsnijden en liet hen steni-gen.”

Uit de bewering dat met de opkomst van het christendom, hetjodendom werd opgeheven en de joden werden getroffen door al-lerlei rampen, wordt duidelijk dat deze priester de geschiedenisniet goed heeft bestudeerd en daardoor ook niet kent. Immers, hetjodendom was lange tijd voor de opkomst van het christendom alvervalst en de stad Jeruzalem was door de Babylonische koningBuhtunnasr (Nebukadnezar II) [604-561 v.Chr.] en later door deRomeinen afgebrand en in puin gelegd. Hierna ondergingen de jo-den een verstrooiing waarvan ze zich niet meer konden herstellen.Aangezien dit alles voor de opkomst van het oorspronkelijkechristendom plaatsvond, heeft het helemaal niets te maken met

– 478 –

het christendom. Vandaag, waarbij we aan het begin van de 21eeeuw staan, zien we een joodse staat voor ons. Dit betekent dat hetjodendom nog steeds bestaat ondanks het christendom. In feitehadden joden, ook voor de oprichting van de hedendaagse staat Is-raël, de leiding over alle bronnen van rijkdom, de banken, pers engrote industrieën in Europa, en genoten joodse advocaten eenhoog aanzien over de hele wereld. Onder de joden verschenen ermensen zoals Lord Disraeli die de rijksten waren van het BritseRijk en parlementslid. Rothschild, ook een jood, was de rijkstemens ter wereld. En ook vandaag zijn de beurzen en talloze bedrij-ven in Europa en Amerika in handen van de joden. Met anderewoorden, de bewering van deze priester dat met de komst van hetchristendom het jodendom onmiddellijk werd opgeheven en de jo-den door allerlei rampen werden getroffen, is compleet verkeerd.Het is slechts een waanidee dat ontsproot aan zijn brein.

Christelijke geestelijken verkondigen dat het christendom en-kel is gebaseerd op principes van liefde, mededogen, barmhartig-heid en onderlinge behulpzaamheid. Wij toonden aan een christe-lijke priester, die onze buur was, de verzen 10-18 van het 20ehoofdstuk in het boek Deuteronomium van het Oude Testamentvan het Heilige Schrift, en een stuk dat staat geschreven op pagina169 van de Turkse versie van de Heilige Schrift die in het jaar 1303n.h. [1886 n.Chr.] werd gedrukt in Istanbul. In deze passage staathet volgende vermeld:

“Wanneer u een stad nadert om ertegen te strijden, moet uhaar vrede aanbieden. En als zij de vrede met u aanvaardt en depoorten voor u opent, moet het zó zijn dat heel het volk dat erinaangetroffen wordt, herendienst voor u verricht en u dient. Maarals ze geen vrede met u sluit, maar oorlog tegen u voert, dan moetu haar belegeren. En de HEERE, uw God, zal haar in uw hand ge-ven. Vervolgens moet u al wie mannelijk is met de scherpte vanhet zwaard slaan. Alleen de vrouwen, de kleine kinderen, het veeen alles wat zich verder in de stad bevindt, al haar buit, mag u vooruzelf roven. U mag van de buit van uw vijanden, die de HEERE,uw God, u gegeven heeft, eten. Zo moet u met alle steden doen dieheel ver bij u vandaan zijn, die niet bij de steden horen van dezevolken hier. Maar van de steden van deze volken die de HEERE,uw God, u als erfelijk bezit geeft, mag u helemaal niets wat ademheeft, in leven laten. Voorzeker, u moet hen volledig met de banslaan: de Hethieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Ferezie-ten, de Hevieten en de Jebusieten, zoals de HEERE, uw God, ugeboden heeft, opdat zij u niet leren handelen overeenkomstig alle

– 479 –

gruwelijke dingen die zij voor hun goden gedaan hebben, zodat utegen de HEERE, uw God, zou zondigen.”

We zeiden het volgende tegen onze christelijke buur: “In jullieheilige boek wordt tegenover zwakke mensen een zeer wrede be-handeling bevolen. Dit gebod dat in jullie heilige boek staat, houdtgeen enkel verband met de christelijke barmhartigheid en compas-sie die jullie alsmaar herhalen. Waar is jullie barmhartigheid, julliemedelijden? Deze passage uit de Heilige Schrift is een gebod vanextreme barbaarsheid en wreedheid. Dus, jullie religie beveelt jul-lie barbarij. In ons verheven boek de edele Koran daarentegen,staat er niet één woord over het feit dat de vijand op deze manierbehandeld moet worden. Integendeel, in de edele Koran wordt ersteeds over barmhartigheid, compassie en vergeving gesproken.Onrecht en wreedheid werden verboden. Hoe kan het dan dat dechristelijke geestelijken durven te beweren dat de islam barbarijbeveelt en dat het christendom een religie is van mededogen? Wel,hier hebben we een passage in onze handen uit de Heilige Schrift,jullie heilige boek! Dit wil zeggen dat, in tegenstelling tot wat julliebeweren, de Heilige Schrift wreedheid, barbaarsheid en genade-loosheid beveelt. Wat heeft u hierop te zeggen?”

De christelijke priester, die eerst zei dat hij niet op de hoogtewas van deze passage, gaf het volgende antwoord toen we de hier-boven vermelde Turkse Bijbel gingen halen en hem de 169e pagi-na ervan lieten zien: “Geachte, deze passage heeft helemaal nietsmet Jezus te maken. Het is een stuk dat werd overgenomen uit deThora die aan Mozes behoort. Het gaat over het gebod dat Godaan de joden had gegeven om wraak te nemen op de Egyptenaren.De Egyptenaren hadden toen de ware religie niet erkend en had-den geprobeerd Mozes te doden. Hierop beval God de joden omde ongelovige volkeren van wie de namen zijn vermeld, ongedaante maken met de bedoeling om wraak te nemen op hen. Dit is debetekenis van dit stuk dat werd toegevoegd aan de Heilige Schrift.Het heeft helemaal niets te maken met het christendom.” Hieropzeiden wij tegen hem: “Elke religie heeft een heilig boek. Zij diegeloven in die religie zijn genoodzaakt om te geloven in elk stukvan het heilige boek van die religie, vanaf het begin tot het einde.Waar de passages van afkomstig zijn en hoe ze werden gerang-schikt, kan geen onderwerp van discussie zijn. Immers, in een hei-lig boek wordt geloofd als ‘Gods Boek’ en in de teksten die het be-vat als ‘Gods geboden’. Het heilige boek van de christenen is deHeilige Schrift, dus de Thora en het Evangelie. Om deze redenbent u genoodzaakt om alle teksten die in de Heilige Schrift staan

– 480 –

geschreven aan te nemen als het gebod van God. U kunt uw heili-ge boek niet in stukken opdelen en dan zeggen: ‘Dit gedeelte isverouderd’, ‘Dit behoort tot de joden’ of ‘Dit gedeelte gaat nietover Jezus, maar over Mozes’. Het kan niet zo zijn dat u in eendeel gelooft en in een ander deel niet. U moet geloven in het ge-heel. Als deze passage uit het boek Deuteronomium van de Bijbelhelemaal niets te maken heeft met het christendom, dan moestenjullie religieuze raden deze passage uit de Heilige Schrift verwijde-ren, of aan de hele wereld bekendmaken dat het een vervalsing isdat later aan de Bijbel werd toegevoegd. Aangezien zoiets niet isgebeurd, betekent het dat jullie ook in deze passage geloven alshet gebod van God. Bijgevolg zijn we genoodzaakt om te aanvaar-den dat het christendom een erg genadeloze, barbaarse religie is,die alle mensen wil uitroeien zonder genade te tonen aan wie danook.”

De christelijke priester was verbijsterd. Omdat hijzelf de Heili-ge Schrift nog nooit volledig had gelezen en met name het OudeTestament niet eens had doorgenomen, had hij deze passage pasvoor het eerst gelezen toen wij hem dit toonden en viel zijn mondopen van verbazing. Uiteindelijk zei hij tegen ons: “U heeft niet al-leen mij, maar de hele christelijke wereld in verlegenheid ge-bracht. Ik ben geen geestelijke en laat ik toegeven, ik ben ook nietzo religieus. Maar ik veronderstelde dat er in de Heilige Schrift en-kel werd gesproken over barmhartigheid, mededogen en verge-ving. Deze passage van verschrikkelijke barbarij heeft een desas-treus effect op mij gehad. Ik ben tegelijkertijd ook erg beschaamdomdat ik priester ben. Wanneer ik terugkeer naar mijn thuisland,zal ik deze zaak doorgeven aan de geestelijken die veel kennishebben. Ik zal contact opnemen met de betreffende autoriteitenom deze passage van de Heilige Schrift, indien mogelijk, uit hetheilige boek te laten verwijderen. Dit stuk is absoluut een verval-sing. Zo’n huiveringwekkend gebod zou God namelijk niet geven.Naar alle waarschijnlijkheid moet dit gedeelte een joods verzinselzijn.” We troostten hem en schonken hem ons boek Islam andChristianity, een van onze Engelstalige boeken. We zeiden: “Als udit boek leest, zult u zien dat de Heilige Schrift nog vele anderefouten bevat. Volgens een overlevering bedraagt het aantal foutenzelfs 20.000!” Een vergelijking tussen de Bijbel en de edele Koranis te vinden in het vorige gedeelte, namelijk “De edele Koran ende hedendaagse Thora en Evangeliën”. Gelieve dit gedeelte raadte plegen!

In de Heilige Schrift, waarvan de christenen geloven dat het is

– 481 –

gezonden door Allah de Verhevene, zijn er zeer veel passages diewreedheid en barbaarsheid bevelen. Laten we in het kort enkelevan de wreedheden en martelingen mededelen die terug te vindenzijn in de heilige boeken van het christendom, zodat de zogenaam-de onschuldige en barmhartige (!) christenen die de moslims bar-baars en de islam een barbaarse religie noemen, er lering uit kun-nen trekken.

In het 23e vers van het 23e hoofdstuk in het boek Exodus vande Thora staat vermeld: “Mijn engel zal namelijk vóór u uit gaanen u brengen bij de Amorieten en de Hethieten en de Ferezietenen de Kanaänieten en de Hevieten en de Jebusieten, en ik zal henuitroeien.” In het 24e vers staat vermeld: “Voorzeker, u moet zevolledig omverhalen en hun gewijde stenen helemaal in stukkenslaan.”

Aan het begin van het 31e hoofdstuk van het boek Numeristaat vermeld: “De Heere sprak tot Mozes: Neem voor de Israëlie-ten wraak op de Midjanieten.” In het 7e vers en de navolgendeverzen staat vermeld: “En zij streden tegen Midjan zoals de HeereMozes geboden had; zij doodden al wie mannelijk was. (…) Maarde Israëlieten voerden de vrouwen van Midjan en hun kleine kin-deren als gevangenen weg en roofden al hun dieren, al hun vee enal hun vermogen. Ook verbrandden zij al hun steden in hun woon-gebieden en al hun tentenkampen met vuur.”

In het vervolg van deze verzen staat geschreven dat Mûsâ (vre-de zij met hem) kwaad werd op zijn officieren omdat ze de vrou-wen in leven hadden gelaten en dat hij het bevel gaf om alle vrou-wen en alle kinderen van het mannelijk geslacht te doden. Daarbijwordt vermeld dat het aantal kinderen van het vrouwelijk geslachtdat niet werd gedood, 32.000 bedroeg [vers 35] – bedenkt u zichdan hoeveel mensen er zijn gedood!

Aan het begin van het 7e hoofdstuk van het boek Deuterono-mium staat vermeld: “Wanneer de Heere, uw God, u gebrachtheeft in het land waar u naartoe gaat om het in bezit te nemen, enHij vele volken van voor uw ogen verdreven heeft, de Hethieten,de Girgasieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Ferezieten, deHevieten en de Jebusieten, zeven volken, die groter en machtigerzijn dan u, en wanneer de Heere, uw God, hen aan u overgegevenheeft u ze verslaat, dan moet u hen volledig met de ban slaan; umag geen verbond met hen sluiten en hun niet genadig zijn.”

In het 27e vers van het 32e hoofdstuk in het boek Exodus staatvermeld: “Mozes zei tegen hen: Zo zegt de Heere, de God van Is-

– 482 –

raël: Ieder moet zijn zwaard aan zijn heup doen, het kamp vanpoort tot poort door gaan, en ieder moet zijn broeder doden, iederzijn vriend en ieder zijn naaste.”

In het 8e vers en het vervolg daarvan van het 27e hoofdstuk inhet boek 1 Samuel staat geschreven dat Dâwud (David) (vrede zijmet hem) samen met zijn soldaten de Gesurieten, de Girzieten ende Amalekieten aanviel en dat hij niemand – geen man of vrouw –in leven liet.

In het 8e hoofdstuk van het boek 2 Samuel staat geschreven datDâwud (vrede zij met hem) 22.000 personen van de Syriërs had ge-dood, en later nog 18.000 personen. Aan het einde van het 10ehoofdstuk staat geschreven dat hij 700 wagenmenners en 40.000ruiters doodde. En aan het einde van het 12e hoofdstuk staat ge-schreven dat Dâwud (vrede zij met hem) de krijgsgevangenen uitde stad die hij had ingenomen, had vermoord met zagen, ijzerenhouwelen en bijlen, en dat hij hen liet werken in steenovens.

In het Oude Testament staat geschreven dat Yûshâ (Jozua)(vrede zij met hem) na Mûsâ (vrede zij met hem) miljoenen men-sen liet vermoorden.

In het 34e vers van het 10e hoofdstuk in het Evangelie van Mat-teüs staat geschreven dat ‘Îsâ (Jezus) (vrede zij met hem) het vol-gende zei: “Denk niet dat ik gekomen ben om vrede te brengen opde aarde; ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar hetzwaard.”

In het 51e vers van het 12e hoofdstuk in het Evangelie van Lu-cas staat geschreven dat ‘Îsâ (vrede zij met hem) zei: “Denkt u datik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde? NEE, zeg ik u,maar eerder verdeeldheid.”

Wederom in het 36e vers van het 22e hoofdstuk in het Evange-lie van Lucas staat geschreven dat ‘Îsâ (vrede zij met hem) het vol-gende zei tegen zijn apostelen: “Hij zei dan tegen hen: Maar nu,laat wie een beurs heeft, hem meenemen, evenzo ook een reiszak.En wie geen zwaard heeft, laat die zijn bovenkleed verkopen en ereen kopen.”

Een oprechte, gewetensvolle persoon die de Heilige Schriftleest, zal zien dat het bol staat van scènes van barbaarsheid enwreedheid, en dat dit allemaal wordt toegeschreven aan de profe-ten, de geliefde dienaren van Allah de Verhevene.

De christenen, die geloven dat dit boek het Woord van God is,hebben de geboden daarin opgevolgd en zowel elkaar, als de mos-lims en de joden veel leed aangedaan en massamoorden gepleegd

– 483 –

die met bloed staan geschreven in de geschiedenis. Op pagina 27van het boek dat door priester Alex Keith in het Engels werd op-gesteld en door priester Merik naar het Perzisch werd vertaald enwerd gedrukt onder de titel Kashf al-âsâr wa fî qisas al-anbiyâ al-banî Isrâîl staat het volgende vermeld: “Constantijn de Grote hadbevolen om van alle joden die zich in zijn tijd in zijn land bevondenhun oren eraf te snijden en heeft hen uit zijn land verdreven doorhen te verbannen naar verschillende plaatsen.” In het boek Siyaral-mutaqaddimîn dat werd geschreven door priesters, staat: “Inhet jaar 372 n.Chr. beval de Romeinse keizer Gratianus na overlegmet zijn commandanten, dat alle joden die zich in zijn land bevon-den christen moesten worden en dat degenen die het christendomniet aanvaardden, gedood moesten worden.”

In een boek dat in het jaar 1265 n.h. [1849 n.Chr.] in Beiroetwerd gedrukt en door priesters werd geschreven, staat vermeld datde katholieken 230.000 protestanten hebben vermoord omdat zede paus niet aanvaardden. Op de 41e en 42e pagina van het boekdat door een katholieke priester genaamd Thomas uit het Engelsnaar het Urdu werd vertaald en in 1267 n.h. [1851 n.Chr.] onder detitel Mir’ât al-sidq werd gedrukt, staat geschreven dat de protes-tanten 645 kloosters, 90 scholen, 2376 kerken en 110 ziekenhuizenvan de katholieken hebben afgenomen en ze tegen een bespotte-lijk lage prijs hebben verkocht. Een groot deel van de katholiekepriesters en geestelijken werden op bevel van koningin Elizabethmet schepen weggevoerd en in de zee gegooid. Er zijn talloze vo-lumes geschreven die deze gruwelheden en rampen tot in detailbeschrijven. Dat de christenen die de moslims ‘barbaars’ noemenzelf barbaars zijn, wordt aangetoond in deze boeken die doorpriesters werden geschreven.

De christelijke geestelijken kunnen in de edele Koran zelfs nietéén woord vinden om aan te tonen dat de islam een barbaarse re-ligie is. Echter, toont de bovengenoemde passage uit het OudeTestament van de Bijbel niet dat het christendom een volkomenbarbaarse religie is? Hoe durven christelijke geestelijken in wienseigen heilige boeken zo’n gebod van barbarij is terug te vinden, deislam een ‘barbaarse religie’ te noemen? Laat hen eerst hun eigenheilige boeken bestuderen, daarna de geschiedenisboeken raad-plegen om te lezen welke gruwelijkheden zijn begaan in naam van‘het christendom’ zodat ze zich een beetje zullen schamen.

De zogenaamde onschuldige, beschaafde en barmhartige chris-tenen organiseerden kruistochten om het ‘Heilige Land van Jezus’en Jeruzalem te bevrijden van de door hen barbaars genoemde

– 484 –

moslims. Echter, terwijl de christenen uit die tijd een half barbaarsleven leidden, hadden de moslims enorme vorderingen gemaaktop het vlak van beschaving en door hun vooruitgang op het gebiedvan kennis, natuurwetenschappen, kunst, landbouw en geneeskun-de waren ze de wegwijzer voor de wereld geworden. Deze hoog-ontwikkelde beschaving van hen zorgde ervoor dat zij rijk werdenen zo bereikten de moslims grote welvaart. Deze hoge mate vanwelvaart liet een oogverblindende indruk na op de half hongerige,half naakte christelijke volkeren; zij koesterden jaloezie tegenoverde moslims. Het enige waar zij aan dachten, was het plunderen vandeze rijke moslimlanden. Wel, hiervoor werd een reden, een ex-cuus gevonden: het ‘Heilige Land van Jezus’ dat in handen was vande moslims, moest van hen worden afgepakt.

Pierre L’Ermite (Peter de Kluizenaar), een sadistische priesterdie geldzuchtig en bloeddorstig was, vertelde dat ‘Îsâ (vrede zijmet hem) in zijn droom aan hem verscheen en al jammerend zei:“Red mij uit de handen van de moslims”, waarop hij overal naarmensen ging zoeken die wilden deelnemen aan de bevrijding vanJeruzalem. Hij hitste hen op en moedigde hen aan. Dit was een uit-gelezen kans voor plunderaars. Denkend dat ze op de plaats waarze naartoe zouden gaan erg veel bezittingen en waardevolle goe-deren in handen zouden krijgen, namen ze deel aan de EersteKruistocht die door de krankzinnige priester Pierre L’Ermite wasbegonnen. De aanvoerders van deze plunderaars waren de krank-zinnige priester L’Ermite en de arme ridder Gautier (Walter Sans-Avoir). De kruisvaarders die aanvankelijk enkel bestonden uitplunderaars, begonnen te plunderen nog voordat ze hun eigenland hadden verlaten. Ze plunderden sommige steden in Duits-land. Wanneer ze in Constantinopel (het hedendaagse Istanbul)aankwamen, plunderden ze deze vrij rijke Byzantijnse stad zondergehoor te geven aan de kreten van zijn christelijke eigenaars. Dekruisvaarders die losbandig in het wilde weg aanvielen en nogvoordat ze aankwamen in Jeruzalem om zeep geholpen werdendoor de Seldjoekse Turken, werden opgevolgd door een nieuwestroom kruisvaarders. De kruistochten waren nu een erezaak ge-worden en met de deelname van vele grote koningen werd er eengroot leger gevormd. Volgens een overlevering maakte een legervan 1 miljoen man [of op zijn minst 600.000] zich klaar om het oos-ten aan te vallen. De kruistochten duurden van 489 n.h. [1096n.Chr.] tot 669 n.h. [1270 n.Chr.], 174 jaar lang, en vonden plaats inacht golven. Later werden er ook kruistochten tegen de Turkenopgezet. De Ottomaanse Turken voerden in Nikopol en Varna

– 485 –

oorlog tegen de kruisvaarderslegers en brachten hen een neder-laag toe. Sommige fanatieke christenen rekenen zelfs de Balkan-oorlog in 1330-31 n.h. [1912-13 n.Chr.] bij deze tochten mee en be-schouwen deze oorlog die zij tegen de Turken voerden als kruis-tocht.

De Duitse keizer Frederik Barbarossa, Frederik II, KoenraadIII, Hendrik VII, de Engelse koning Richard Leeuwenhart (Coeurde Lion), de Franse koningen Filips II (Philippe Auguste) en Lo-dewijk (Saint-Louis), de Hongaarse koning Andreas II en nog veleandere koningen en prinsen hebben deelgenomen aan de kruis-tochten. Onderweg begingen ze allerlei gruweldaden en zoals wehierboven hebben vermeld, verbrandden, vernielden en plunder-den ze zelfs Constantinopel – de hoofdstad van de Byzantijnen,hun eigen geloofsgenoten – waarna ze ten slotte aankwamen in Je-ruzalem. De onderstaande teksten hebben we overgenomen uithet boek van de christelijke Michaud, die een uit vijf volumes be-staand werkstuk schreef over de kruistochten:

“In het jaar 492 n.h. [1099 n.Chr.] slaagden de kruisvaarderserin Jeruzalem binnen te vallen. Wanneer ze de stad betraden,slachtten ze van de moslims en joden 70.000 mensen af. Ze dood-den zonder enige medelijden de moslimvrouwen en -kinderen diewaren gaan schuilen in de moskeeën. De straten stroomden overvan het bloed. Door de straten die vol lagen met lijken werden dewegen onpasseerbaar. De kruisvaarders waren zo barbaars gewor-den dat toen ze nog maar aan de oevers van de rivier de Rijn wa-ren in Duitsland, ze de 10.000 joden die zij daar tegenkwamen, af-slachtten.” In Wenen hebben de moslim Turken niet één vrouw ofkind afgeslacht. De lithografische afbeelding op de Kahlenberg isvolkomen een product van de verbeelding. Echter, deze barbarijvan de kruisvaarders in Jeruzalem die door een christelijke histo-ricus overgeleverd werd, is jammer genoeg de harde realiteit.

Ahmed Cevdet Pâsha (moge Allah de Verhevene hem genadigzijn) zegt in zijn boek Qisas al-Anbiyâ het volgende:

“Het kruisvaardersleger viel in 492 n.h. [1099 n.Chr.] Jeruza-lem binnen. Ze doodden alle inwoners van de stad met het zwaard.De meer dan 70.000 moslims die waren gaan schuilen in de al-Aqsâ moskee, hebben ze vermoord. Onder hen waren er veelimams, geleerden, asceten en bejaarden die geen wapen kondengebruiken. De christelijke barbaren plunderden de ontelbare gou-den en zilveren kandelaren en historische voorwerpen van on-schatbare waarde uit de schatkist die zich naast de bekende“Sakhratullah” genaamde waardevolle steen bevond. Vele Syri-

– 486 –

sche steden kwamen in handen van de kruisvaarders en zo werdhet Koninkrijk Jeruzalem tot stand gebracht. Lange jaren vondener honderden oorlogen plaats tussen dit koninkrijk en de moslims.Uiteindelijk viel sultan Salâhuddîn Ayyûbî[1] (moge Allah de Ver-hevene hem genadig zijn) na verschillende oorlogen, in het jaar583 n.h. [1186 n.Chr.] op een vrijdag, de 20e van de maand rajab(de zevende maand volgens de islamitische maankalender) Jeruza-lem binnen na zijn overwinning in Hattin. In een jaar zuiverde hijvele steden van de kruisvaarders en bevrijdde hij honderdduizen-den moslims uit gevangenschap. De patriarch van Jeruzalem, debisschoppen en priesters trokken rouwkleding aan en trokkendoor Europa. Ze voerden propaganda om wraak te nemen. Toende paus de nederlaag vernam, stierf hij van verdriet. In heel Euro-pa werd er opnieuw een kruisvaardersleger gevormd. De Duitsekeizer Frederik, de Franse koning Filip en de Engelse koning Ri-chard droegen kruisen op hun borst en kwamen elk met een grootleger. Ze slaagden er niet in om Jeruzalem in te nemen. In het jaar690 n.h. [1290 n.Chr.] veroverde de Egyptische sultan MalikAshraf (moge Allah de Verhevene hem genadig zijn) Akko, hetcentrum van de kruisvaarders, en de andere steden en zo kwam ereen eind aan de kruistochten.”

De stad Jeruzalem die 88 jaar lang – van 492 n.h [1099 n.Chr.]tot 583 n.h. [1187 n.Chr.] – in handen van de christenen was geble-ven, werd in het laatstgenoemde jaar door Salâhuddîn Ayyûbî be-vrijd. Richard Leeuwenhart die tegen hem was, nam hij gevangen,maar behandelde hem met uiterste hoffelijkheid en mededogen.Hij behandelde hem niet als een gevangene, maar als een koning.Zie hier het grootste voorbeeld dat het verschil aantoont tussen de‘barbaarse islam’ en het ‘barmhartige christendom’!

Het klopt dat sommige kerken door moslims tot moskeeën zijnomgevormd. Maar geen enkele hiervan werd afgebroken. Integen-deel, ze werden gerestaureerd. Toen sultan Fâtih MuhammadKhân (moge Allah de Verhevene hem genadig zijn) Constantino-pel innam, vormde hij de Hagia Sophia kerk (Ayasofya) om toteen moskee. Dit was een van de voorwaarden bij de vredesonder-handelingen. Het was niet enkel een religieuze gebeurtenis, maartegelijkertijd ook een herinnering aan de grootste overwinning vande Turken. Onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah de Ver-hevene zij met hem) heeft van tevoren aangekondigd dat Constan-tinopel veroverd zou worden en zei over de commandant en zijn

[1] Salâhuddîn Ayyûbî overleed in 589 n.h. [1193 n.Chr.].

– 487 –

soldaten die deze stad zouden innemen: “Wat een geluk voorhen.” Sultan Fâtih Muhammad Khân die met de verovering vanConstantinopel een nieuw tijdperk in de geschiedenis inluidde,moest om deze gebeurtenis aan de hele wereld af te kondigen deHagia Sophia, wat een christelijk symbool was, omvormen in eenmoskee, dus een symbool van de islam. Sultan Fâtih MuhammadKhân heeft de Hagia Sophia absoluut niet vernield. Integendeel,hij heeft het gerestaureerd. De edele Koran bevat geen gebod overde vernieling van kerken. Zoals jullie verderop zullen zien, hebbenmoslimregeringen kerken en andere plaatsen van aanbidding al-tijd beschermd tegen schendingen.

We zullen jullie nu vertellen over de omvorming van een mos-kee tot een kerk door de christenen die zichzelf als medelevend,onschuldig en barmhartig beschouwen. De onderstaande tekst isovergenomen uit het werk Spanien (Spanje) dat in het jaar 1312n.h. [1894 n.Chr.] werd gepubliceerd in de stad Würzburg in Duits-land en werd opgesteld door prins Salvator, prof. Graus, theoloogKirchberger, baron von Bibra en mevrouw Threlfall:

“Een van de belangrijkste steden van Spanje is Córdoba (Ara-bische benaming: Qurtuba). Deze stad was het centrum van hetArabische Andalusische Rijk. Toen de moslims onder commandovan Târiq ibn Ziyâd (moge Allah de Verhevene hem genadig zijn)in 95 n.h. [711 n.Chr.] naar Spanje overstaken, maakten ze dezestad tot hun hoofdstad. De Arabieren brachten beschaving in dezestad. Ze vormden deze half barbaarse stad om tot een hoogst be-schaafde stad. Ze bouwden een groot paleis [al-Qasr], ziekenhui-zen en madrassa’s (islamitische scholen). Daarnaast richtten zeook een grote jâmi’a [universiteit] op. Dit is de eerste universiteitdie werd opgericht in Europa. Tot die tijd waren de Europeanenenorm achter gebleven op het terrein van de wetenschappen, na-tuurwetenschappen, geneeskunde, landbouw en beschaving. Demoslims brachten hen de wetenschappen, natuurwetenschappenen beschaving en leidden hen op.

‘Abdurrahmân ibn Mu’âwiya ibn Hishâm ibn ‘Abdilmalik I(moge Allah de Verhevene hen genadig zijn), de stichter van hetislamitische Andalusische Rijk, wilde een enorm grote moskee la-ten bouwen in Córdoba. Hij wilde dat deze moskee groter, mooieren prachtiger was dan de moskeeën in Bagdad. Hiervoor koos hijin Córdoba het meest geschikte stuk grond uit. Het stuk grond be-hoorde tot een christen. Deze man vroeg een groot bedrag voorzijn grond. ‘Abdurrahmân I, die een zeer rechtvaardige heerserwas, kon dit stuk grond onder dwang afnemen indien hij het wilde,

– 488 –

maar hij heeft dit absoluut niet gedaan. Integendeel, hij betaaldeaan de christelijke eigenaar het gewenste bedrag. Met dit geldbouwden de christenen drie kleine kerken voor zichzelf. De bouwvan de moskee werd gestart in het jaar 169 n.h. [785 n.Chr.]. ‘Ab-durrahmân werkte enkele uren per dag aan de bouw ervan, net alseen arbeider. Het bouwmateriaal kwam uit vele plaatsen van hetOosten. De meest uitmuntende bomen van Libanon voor de hou-ten delen; gekleurde marmerstukken uit vele plaatsen van hetOosten voor de marmeren delen; en kostbare stenen, parels, sma-ragd en ivoor uit Irak en Syrië, werden allemaal op deze bouw-grond gestapeld. Alles was oogverblindend mooi en in overvloedaanwezig. Stukje bij beetje begon de moskee uit te groeien tot eenprachtig gebouw. De levensduur van ‘Abdurrahmân I was niettoereikend om de voltooiing van de moskee te zien. Hij overleedin het jaar 172 n.h. [788 n.Chr.]. Zijn zoon Hishâm en kleinzoonHakam I (moge Allah de Verhevene hen genadig zijn) die na hemheerser werden, hebben zich ingespannen voor de voltooiing vande moskee. De moskee werd vervolledigd in tien jaar. Echter, hier-na werd elk jaar een stuk toegevoegd waardoor het in het jaar 380n.h. [990 n.Chr.], dus pas 205 jaar later, zijn definitieve vorm ver-kreeg. Hakam II liet voor deze moskee in 366 n.h. [976 n.Chr.] eenminbar (preekstoel) van goud maken. Wel, zo werd deze moskeegevormd tot een groots en majestueus meesterwerk van buitenge-wone schoonheid. De moskee was 120x135 meter groot en had eenrechthoekige vorm. De twee zijvleugels van de moskee strektenzich iets verder uit, welke een lengte van ongeveer 135 meter had-den. Deze twee vleugels die van het hoofdgebouw uitstaken,vormden een open binnenplaats. Binnen de moskee waren er 1419zuilen, elk van 10 meter hoog. Deze zuilen waren van de bestemarmersoorten ter wereld gemaakt. De bogen bovenaan de zuilenwaren samengesteld uit stukken marmer in een aantal verschillen-de kleuren. Wanneer je binnenkwam in de moskee, verdwaaldenje ogen in dit woud van zuilen.

Mensen die de marmeren kopstukken van de zuilen bekeken,hadden enorme bewondering voor deze schoonheid. Iedereen diede moskee betrad, werd als het ware betoverd. Zoveel schoonheidhad men tot die tijd nergens op de wereld gezien.

De moskee had 20 poorten. Voor deze poorten waren er speci-ale sinaasappelboomgaarden ingericht en overal was het omhuldin het groen. De moskee was omgeven door andere soorten tui-nen, waterbassins, fonteinen en kraantjes. Er waren een groot aan-tal sjadirvans (een overdekte waterreservoir met kraantjes aan de

– 489 –

zijkant) gebouwd zodat moslims er de rituele wassing konden ver-richten. De vloer van de moskee was bewerkt met het meest kost-bare marmer en versierd houtwerk. Het waardevolle Libanesehout dat gebruikt werd voor de bouw van het plafond, zorgde vooreen uitzonderlijke schoonheid en statigheid. De muren en pla-fonds bestonden uit snijwerk, reliëfs en prachtige teksten. Wan-neer men de moskee binnenging en om zich heen keek, leek hetnet alsof er geen einde kwam aan dit prachtige woud van zuilen. ’sNachts werd de moskee verlicht door de gekleurde lichten die uitde duizenden zilveren kandelaren straalden.

De beroemde historicus Ahmad al-Maqqarî, die in het jaar1041 n.h. [1632 n.Chr.] in Egypte overleed, schrijft in zijn boek Na-hy-ut-tîb min-ghasni Andulus-ir-ratîb, wanneer hij het over dezemoskee heeft, dat het aantal lampen en kandelaren dat de moskeeverlichtte 7425 bedroeg, dat de helft ervan ’s nachts werd aange-stoken op de normale dagen van het jaar en dat ze allemaal brand-den tijdens de maand ramadân, de feestdagen en de andere geze-gende nachten, dat er per jaar 30.780 kg olijfolie werd gebruikt omde lampen en kandelaren te doen branden, en dat er bovendien elkjaar 154 kg amber en agarhout werd verbrand om een lekkere geurte verspreiden in de moskee.

Op de top van de minaretten bevonden zich bekroningen in devorm van een granaatappel. Deze bekroningen waren versierd metedelstenen, parels en smaragd, en de gedeelten tussen de stenenwaren bedekt met stukjes goud. In het woordenboek ‘Munjid’ datwerd geschreven door christelijke priesters in Libanon, staan ertwee prachtige landschapsfoto’s van de moskee van Córdoba.

Toen de christenen in 897 n.h. [1492 n.Chr.] het AndalusischeRijk vernietigden en Córdoba binnenvielen, was het eerste wat zededen deze moskee bestormen. Met hun paarden gingen ze ditzeer mooie, majestueuze gebouw binnen. De moslims die warengaan schuilen in de moskee, slachtten ze meedogenloos af. Dit waszo extreem, dat er bloed uit de poorten van de moskee stroomde.Daarna braken ze de gouden minbar (preekstoel) af en verdeeldenhet onder elkaar. De boekenlessenaars die gemaakt waren vanivoor, verdeelden ze onder elkaar. Een schitterend, met parels ensmaragd versierd exemplaar van de edele Koran, die bewaardwerd in de minbar en een kopie was van de edele Koran die‘Uthmân (moge Allah tevreden zijn met hem) had geschreven,vertrapten ze onder hun voeten. Zo werden deze minbar en edeleKoran – twee unieke, prachtige meesterwerken – volledig vernie-tigd. De barbaarse Spanjaarden bekeerden alle moslims en joden

– 490 –

onder bedreiging van het zwaard en onder dwang tot het christen-dom. De joden die uit hun handen konden ontsnappen, zochtenhun toevlucht bij het Ottomaanse Rijk. De joden die vandaag inTurkije leven, zijn hun kleinkinderen. Echter, toen de moslims de-ze gebieden voor de eerste keer innamen, hadden zij de christenenen joden die er woonden volledig ongedeerd gelaten en hadden zijhen absoluut niet verhinderd in het verrichten van aanbidding vol-gens hun eigen religie.

Nadat de christelijke Spanjaarden de moslims en joden met eenongekende barbaarsheid hadden uitgeroeid, begonnen ze ditmeesterwerk van een moskee af te breken. Eerst haalden ze demet goud en smaragd versierde, granaatappelvormige bekronin-gen op de minaretten naar beneden en maakten ze er hun buit van.In de plaats hiervan plaatsten ze er lelijke bekroningen gemaaktuit gewoon steen, die zogezegd de vorm van een engel hadden. Zehaalden de indrukwekkende, prachtige houten versieringen aanhet plafond los. Ze braken de mooie marmerstenen op de vloer instukken en vervingen ze door gewone stenen. Alle prachtige ver-sieringen op de muren maakten ze gelijk met de grond. Ze pro-beerden de zuilen af te breken, maar slechts een deel konden zeomvergooien. De overgebleven zuilen bepleisterden ze met onbij-zondere, gewone kalk. Honderden zuilen waren omvergehaald enbleven achter in de moskee als een grote berg van marmerstukken.De meeste van de twintig poorten werden dichtgemetseld. Uitein-delijk, als laatste daad van barbarij, besloten ze in het jaar 929 n.h.[1523 n.Chr.] om in de moskee een kerk te bouwen. Hiervoorvroegen ze toestemming aan Karel V, de toenmalige koning vanSpanje en keizer van Duitsland [ook wel bekend als de Duitse kei-zer Charles Quint V (906-966 n.h. [1500-1558 n.Chr.])]. Aanvanke-lijk weigerde Karel V dit voorstel. Echter, fanatieke kardinalenbleven hem voortdurend in het nauw drijven en pleitten ervoor datdeze zaak absoluut volbracht moest worden omwille van de reli-gie. Aan het hoofd van deze kardinalen stond de zeer invloedrijkekardinaal Alonso Manrique. Deze kardinaal had tegelijkertijd ookde paus voor deze zaak overgehaald. Toen Karel V zag dat ook depaus wilde dat de moskee tot een kerk werd omgevormd, was hijgenoodzaakt hiermee in te stemmen. Om de kerk te bouwen, wer-den er nog meer zuilen omvergehaald en het aantal zuilen datoverbleef in de moskee nam af tot 812. Met andere woorden, erwerden minstens 600 kostbare marmeren zuilen afgebroken. Dekerk die werd gebouwd, betoonde zich midden in de moskee alseen lelijk gebouw in de vorm van een kruis en was 52x12 meter

– 491 –

groot. Karel V kwam persoonlijk naar Córdoba en zag deze kerk.Hij was diep bedroefd en zei: ‘Nu ik de barbaarsheid heb geziendie jullie hebben aangericht, heb ik enorm veel spijt dat ik julliehiervoor toestemming heb gegeven. Als ik had geweten dat julliezo’n mooi meesterwerk waarvan er geen soortgelijke bestaat op dewereld, op zo’n manier zouden verwoesten, dan had ik jullie geentoestemming gegeven en jullie allemaal bestraft. Deze afzichtelij-ke kerk die jullie hebben gebouwd, is een ordinair gebouw die jeoveral kunt tegenkomen. Echter, een gelijke bouwen van deze ma-jestueuze moskee is onmogelijk.’ Mensen die dit ontzagwekkendegebouw vandaag de dag bezoeken, hebben ondanks dat het is ver-woest enorme bewondering voor de schoonheid en grootsheid vandit grandioze meesterwerk van de islamitische architectuur; ze be-klagen de kerk die in het midden van de moskee als een dwergoogt en betreuren het feit dat zo’n majestueus meesterwerk in de-ze staat is terechtgekomen.” Hierbij is de vertaling uit Spanien vol-tooid.

De tekst die u hierboven heeft gelezen, werd geschreven dooreen raad van christenen, onder wie er ook priesters zaten. Het isde pure waarheid. Wel, zie: stel zelf vast wie de mensen onderdwang heeft doen bekeren, wie plaatsen van aanbidding heeft ver-brand en geplunderd en wie onrecht heeft aangedaan en onder-drukt. Deze moskee in Córdoba heet tegenwoordig de ‘LaMezquita Kerk’. Dit woord is afgeleid van het Arabische woord‘masjid’ (moskee). Met andere woorden, dit gebouw draagt nog al-tijd de naam ‘masjid’; mensen die het bezoeken zien het niet alseen kerk, maar als een groot en majestueus meesterwerk van de is-lamitische beschaving.

‘Abdurrashîd Ibrâhîm Efendi[1] zegt ergens in het gedeelte ‘Devijandigheid van de Britten tegenover de islam’ in het 2e volumevan zijn Turkse boek ‘Âlem-i Islâm dat in 1328 n.h. [1910 n.Chr.]in Istanbul werd gedrukt, het volgende: “Het primaire doel van deBritten is het zo snel mogelijk afschaffen van het islamitische kali-faat. Het feit dat ze de Krimoorlog ontketenden en daarbij de Tur-ken hielpen, was een list om het kalifaat te vernietigen. Het Ver-drag van Parijs brengt deze list aan het licht. [Ook in de voorstel-len die zij hebben gedaan tijdens de vredesonderhandelingen inLausanne in 1341 n.h. [1923 n.Chr.], hebben zij hun vijandigheidopenlijk bekendgemaakt.] Alle rampen waardoor de Turken wer-den getroffen, ongeacht welk dekmantel ook werd aangewend,

[1] ‘Abdurrashîd Efendi overleed in 1944 in Japan.

– 492 –

werden altijd veroorzaakt door de Britten. De grondslag van deBritse politiek is het vernietigen van de islam. Deze politiek komtvoort uit hun vrees voor de islam. Om de moslims te misleiden, ge-bruiken ze omgekochte zielen. Ze presenteren deze mensen als is-lamgeleerden en helden. Kortom, de grootste vijand van de islamzijn de Britten.” William Jennings Bryan, een Amerikaanse advo-caat en politicus, staat bekend om zijn boeken, conferenties en zijnlidmaatschap bij Het Huis van Afgevaardigden van het Ameri-kaans Congres van 1308 n.h. [1891 n.Chr.] tot 1312 n.h. [1895n.Chr.]. Tussen 1331 en 1333 n.h [1913-1915 n.Chr.] was hij de mi-nister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten. Hij stierfin 1343 n.h. [1925 n.Chr.]. In zijn boek British Rule in India be-schrijft hij uitvoerig de vijandigheid van de Britten tegenover de is-lam, hun gruweldaden en wreedheden.

De meest barbaarse, meest monsterlijke wreedheden en marte-lingen die de christenen de moslims hebben aangedaan, werdenuitgevoerd door de Britten in India. In het boek al-Sawrat al-Hin-diyya (De Indiase Revolutie) van ‘Allâma Fadl al-Haqq Khayr-âbâdî, één van de grote islamgeleerden in India, en in de toelich-ting hierop, namelijk al-Yawâqît al-mihriyya die werd geschrevendoor Mawlânâ ghulâm Mihr ‘Alî en in 1384 n.h. [1964 n.Chr.] in In-dia werd gedrukt, staat het volgende geschreven: “De Britten kre-gen voor het eerst in het jaar 1008 n.h. [1600 n.Chr.] toestemmingvan Akbar Shâh om handelsvestigingen te openen in de stad Cal-cutta, in India. Ten tijde van Shâh ‘Âlam kochten ze stukkengrond in Calcutta en brachten ze soldaten voor de bewaking hier-van. Later werd in heel India dit recht aan hen toegekend, omdatze in 1126 n.h. [1714 n.Chr.] sultan Farrukh Sîr Shâh medisch had-den behandeld. In de tijd van Shâh ‘Âlam II gingen ze Delhi bin-nen en namen ze de leiding over het bestuur. Ze begonnen met on-derdrukking. De wahhabieten in India bestempelden in 1274 n.h.[1858 n.Chr.] sultan Bahâdir Shâh II, die een soenniet, hanafî (ie-mand die de hanafî rechtsschool volgt) en soefi (iemand op hetpad van tasawwuf) was, als een afgedwaalde innovator en zelfs alsongelovige. Met hun steun en die van de hindoeïstische ongelovi-gen en de verraderlijke vizier Ahsanullah Khân, vielen de Britsesoldaten de stad Delhi binnen. Ze bestormden de huizen en win-kels, en plunderden goederen en geld. Zelfs de vrouwen en kinde-ren doodden ze met het zwaard. Het was zelfs onmogelijk gewor-den om drinkwater te vinden.”

[OPMERKING: Sinds Âdam (vrede zij met hem) tot op he-den, hebben altijd en overal de slechte mensen de goede mensen

– 493 –

aangevallen. Allah de Verhevene schept alles middels oorzaken.Hij geeft de straf die de slechte mensen verdienen, dan ook mid-dels slechte mensen. Degenen die anderen kwellen, straft Hij ookop aarde. Naast de slechte mensen, worden ook de goede mensengetroffen door bestraffing. Deze mensen en degenen die sterventijdens een oorlog of bij een ongeval, worden allemaal beschouwdals martelaar (shahîd). Aan de goede, onschuldige moslims die opde wereld kwelling ondergaan, zullen in het hiernamaals gunstenin overvloed geschonken worden. In de religieuze boeken staatvermeld dat men îmân moet hebben (moet geloven) om gunsten teverkrijgen in het hiernamaals. Overal ter wereld zijn er veel vandeze boeken beschikbaar. Wie deze boeken leest maar er niet ingelooft, wordt een ongelovige genoemd. Wie niet over de islamheeft gehoord, is geen ongelovige. Iemand die “Lâ ilâha illallâhMuhammadun Rasûlullâh” zegt en hierin gelooft wanneer hij er-over hoort, zal een moslim worden. De betekenis hiervan is: “Erbestaat één God, Allah, die alles schept en Muhammad (vrede zijmet hem) is Zijn Gezant.” Wie moslim is geworden, onderwerptzich aan Zijn laatste Profeet. Op veel plaatsen hebben ongelovigenen onderdrukkers onschuldige moslims, vrouwen en kinderen ge-dood. Deze vermoorde moslims worden als martelaar beschouwd.De pijn van de martelingen die hen worden aangedaan tijdens hetdoden, voelen zij niet. Wanneer zij aan het sterven zijn, worden zijerg verheugd met het aanschouwen van de gunsten van het Para-dijs die in het graf gegeven zullen worden. Martelaren voelen he-lemaal geen pijn tijdens het sterven. Ze worden blij en zijn volvreugde. Zij verkrijgen de gunsten van het Paradijs. In een eervol-le hadîth wordt gezegd: “Het graf van de moslims zijn één van deTuinen van het Paradijs.”]

Ze vervoerden de hoogbejaarde Shâh die was gaan schuilen inhet mausoleum van Humâyûn Shâh, samen met zijn huishouden,met vastgebonden handen richting het fort. Patriarch Hudson lietonderweg de drie zonen van de Shâh uitkleden tot ze enkel in hunondergoed en hemd stonden en had hen door kogels op hun borstaf te vuren als martelaar doen sterven. Hij dronk van hun bloed enliet hun lijken aan de poort van het fort hangen. De volgende dagbracht hij hun hoofden naar de Britse commandant Henry Ber-nard. Daarna kookte hij de hoofden in water en nam hij het alssoep mee naar de Shâh en zijn echtgenote. Omdat ze erg hongerhadden, begonnen ze de soep meteen te lepelen. Ze konden erechter niet op kauwen en konden het niet doorslikken. Terwijl zeniet wisten wat voor vlees het was, haalden ze het uit hun mond en

– 494 –

legden ze het op de grond. De verraderlijke priester Hudson zei:“Waarom hebben jullie er niet van gegeten? Het is een verrukke-lijke soep. Ik heb het laten maken van het vlees van jullie zonen.”Daarna verbanden ze de sultan, zijn echtgenote en zijn andere ver-wanten naar de stad Rangoon en hielden ze hen gevangen. De sul-tan overleed in de kerker in 1279 n.h. [1862 n.Chr.]. In Delhi had-den ze 3000 moslims als martelaar doen sterven door hen neer teschieten en 27.000 mensen door hen af te slachten. Enkel degenendie ’s nachts wegvluchtten, ontsnapten hieraan. De christenendoodden ook in andere steden en dorpen ontelbaar veel moslims.Ze staken historische kunstwerken in brand, laden schepen volmet unieke sieraden van onschatbare waarde en namen het meenaar Londen. In 1278 n.h. [1861 n.Chr.] werd ‘Allâma Fadl al-Haqq in een kerker op een eiland van de Andamanen als marte-laar vermoord.

Op het kalenderblad van 28.12.1994 van de krant ‘Türkiye’staat het volgende: “Toen India een Britse kolonie was, werden erin de stad Amritsar zeventig mensen doodgeschoten van de mos-lims die zich daar bevonden, omdat ze hadden gespot met eenBrits meisje dat aan het fietsen was. Toen ze aan de gouverneurnaar de reden vroegen, zei hij: ‘Een Brits meisje is eervoller danhun god.’” Op een foto in de krant Türkiye van 31.12.1994 is er eenBosnisch meisje te zien dat doordrenkt in het bloed op straat ligt,met naast haar een Servische soldaat die hard aan het lachen is.Onder de foto staat het volgende geschreven: “Dit is hoe de zeven-jarige Nermin in november 1994 in Sarajevo werd vermoord doorchristelijke barbaren.”

Toen de Russen in het jaar 1400 n.h. [1979 n.Chr.] Afghanistanbezetten en begonnen met het vernielen van de islamitische kunst-werken en het doen sterven van de moslims als martelaar, hebbenze eerst de grote geleerde en walî (vriend van Allah) Ibrâhîm Mu-jaddidî, zijn 121 leerlingen, echtgenote en dochters neergeschotenen zo doen sterven als martelaar. Degenen die achter deze gruwel-daad en verachtelijke aanval zaten, waren wederom de Britten.Immers, de Duitse staatshoofd Hitler die in het jaar 1346 n.h. [1945n.Chr.] de Russische troepen versloeg en op het punt stond Mos-kou binnen te vallen, riep op de radio het volgende uit tegen deBritten en Amerikanen: “Ik aanvaard mijn nederlaag. Ik zal meaan jullie overgeven. Sta me toe en geef me de kans om verder testrijden tegen Rusland. Laat me het Russische leger een nederlaagtoebrengen en het kwaad van het communisme de wereld uit hel-pen.” De Britse premier Churchill weigerde dit voorstel. De Ame-

– 495 –

rikanen en de Britten bleven de Russen verder steunen en gingenBerlijn niet binnen voordat de Russen arriveerden. Zo zorgden zeervoor dat de Russen een plaag werden voor de wereld.

We willen niet de verschillende gruweldaden die de christenenhebben aangericht opsommen en deze uitgebreid beschrijven. Degeschiedenis staat van begin tot eind bol van deze barbaarsheden.De gruwelijkheden tijdens de inquisities, de ramp op de Bartholo-meusnacht en andere soortgelijke massamoorden die namens dereligie werden uitgevoerd, tonen een voor een de onvoorstelbaregruweldaden aan die de christenen mensen van een andere chris-telijke stroming of de andere religies hebben aangedaan. Onder demoslimheersers, moslimcommandanten en moslimstaatsmannenwas er niemand die ooit gruweldaden heeft aangericht zoals dechristenen hebben gedaan, die op een arrogante en schaamtelozemanier heeft beweerd dat hij deze namens de religie uitvoerde ofdie de moslimwereld heeft opgehitst tegen de christenen. In de is-lam is onrecht tegenover welk schepsel dan ook niet toegestaan.Alle moslimgeleerden hebben verhinderd dat er wreedheden wer-den begaan. Hier is een klein voorbeeld voor jullie ter illustratie:

In de 8e druk van Fazlaka-i târîkh-i ‘Uthmânî (Een Samenvat-ting van de Ottomaanse geschiedenis) en in de 3e druk van 1325n.h. [1907 n.Chr.] van Târîkh-i dawlat-i ‘Uthmâniyya (De geschie-denis van het Ottomaanse Rijk) dat is geschreven door ‘Abdurrah-mân Şeref Bey (moge Allah de Verhevene hem genadig zijn), dedirecteur van de Maktab-i Sultânî (De Sultan School), staat ver-meld: “Toen Sünbül Agha, een gepensioneerde Agha van de Dâr-us-sa’âda, aan het varen was naar Egypte, werd zijn schip op deopen zee in de buurt van het eiland Rodos aangevallen door Mal-tese piraten en werd de Agha als martelaar vermoord. De soldatendie door Venetiaanse schepen werden aangeleverd op Morea (Pe-loponnesos) doodden duizenden moslims, zonder uitzondering temaken op kinderen en vrouwen. Sultan Ibrâhîm, de achttiende pâ-dishâh (heerser), was erg barmhartig. Toen hij hoorde over dezemassamoord die werd aangericht door de christenen, werd hij zeerverdrietig. Als tegenreactie hierop beval hij en vaardigde hij in hetjaar 1056 n.h. [1646 n.Chr.] een bevelschrift uit om qisâs (vergel-ding) toe te passen op de christenen die zich als gast onder het Ot-tomaanse bestuur bevonden [dus, om hen te doden]. Abû al-Sa’îdEfendi (moge Allah de Verhevene hem genadig zijn), de toenma-lige shaykh al-islâm (de hoogste religieuze autoriteit in een islami-tische staat), nam de commandant van de lijfgarde met zich mee enverscheen voor de sultan. Hij verklaarde dat zo’n beslissing en het

– 496 –

onrechtmatig doden van mensen in strijd is met de islam. Omdatsultan Ibrâhîm (moge Allah de Verhevene hem genadig zijn), netzoals alle andere Ottomaanse sultans, zeer verbonden was aan deislam en het Boek van Allah de Verhevene, aanvaardde hij dezeraadgeving en zag hij af van zijn beslissing.”

Shamsuddîn Sâmî Bey[1] zegt het volgende in Qâmûs al-a’lâm:“Sultan Ibrâhîm had een goede, geproportioneerde lichaamsleng-te en een mooi gezicht met mooie ogen. Hij stond bekend om zijngoede karakter en vrijgevigheid.” Wel, dit is de islam. Terwijl demoslimgeleerden de christenen van de dood redden, nodigden dechristelijke pausen, patriarchen en priesters de wereld uit om demoslims te doden. En dan komen ze verwaand tegenover onsstaan en proberen ze te beweren dat de islam een barbaarse religieis! Zij zeggen dat ‘Îsâ (vrede zij met hem) heeft gezegd: “Maar wieu op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe.”

[De Britten en de joden hebben het islamitische OttomaanseRijk vernietigd door de moslim jeugd te misleiden middels leugensen laster en door hen geld en status te beloven. Ze verspreiddenongodsdienstigheid als een trend onder de jongeren. Het onbedektrondlopen van vrouwen en meisjes, ontucht, alcoholische dranken,onzedelijkheid en atheïsme noemden ze ‘vooruitstrevendheid’. Zemaakten de islamgeleerden en de islamitische kennis ongedaan.Britse spionnen en vrijmetselaars vermomden zich als islamgeleer-de en brachten schade toe aan het prachtige karakter in de islamen de daden van aanbidding. De islam verdween, enkel zijn naambleef over. In de tijd van het Comité voor Eenheid en Vooruitgangin Turkije, werden ook de wetgevers, beys en pâsha’s vijanden vande islam. Ze vaardigden wetten uit die destructief waren voor deislam. Zich vasthouden aan de religie en het geloof werd gezien alseen misdrijf. Vele moslims werden opgehangen en afgeslacht. Hetverspreiden van de geboden van de religie en het vermijden vanzaken die verboden zijn, werd bestempeld als separatisme. Zij dieal-amr bil-ma’rûf verrichtten, dus de islam op een correcte wijzeverkondigden en erover schreven, werden ‘vijanden van het re-gime’ genoemd. Alhamdulillâh (lofprijzing zij aan Allah)! Dezeaanvallen van de christenen zien we nu niet meer. Overal ter we-reld kan men het licht van de islam weer zien opkomen. De leu-gens en het verraad van de vijanden zijn aan het licht gekomen. Deware religieuze kennis wordt vrijuit geschreven. Vandaag hoort ie-dere moslim dankbaar te zijn voor deze vrijheid en onze verheven

[1] Shamsuddîn Sâmi overleed in 1322 n.h. [1904 n.Chr.] in Istanbul.

– 497 –

religie waar onze voorouders hun levens voor hebben geofferd,juist proberen te leren. Als wij onze kinderen onze religie niet bij-brengen en hen niet laten wennen aan het volgen van de islam, danzullen de vijanden die op de loer liggen en de dwazen die omge-kocht zijn door hen, opnieuw aanvallen en onze kinderen mislei-den. Alle volkeren in Europa en Amerika geloven in de verrijzenisna de dood en in het bestaan van het Paradijs en de Hel. Elkeweek raken hun kerken en synagogen overvol. Op hun scholenworden de godsdienstvakken verplicht onderwezen. Als iemandaan de ene kant de Europeanen en Amerikanen verstandig, voor-uitstrevend en beschaafd noemt en opschept dat hij hen imiteertop het vlak van liegen, alcoholgebruik, gokken, ontucht en over-spel, maar aan de andere kant niet zoals hen gelooft, is hij dangeen leugenaar? Wij moslims zeggen dat de christenen onwetend,dwazen en reactionair zijn. Zij geloven namelijk dat ‘Îsâ (Jezus)(vrede zij met hem) en zijn moeder ook goddelijke eigenschappenbezitten en hebben van hem een afgod gemaakt. Ze aanbiddenhem en worden hierdoor afgodendienaar (mushrik). Hoewel dege-nen onder hen die wat betreft wereldse zaken zich inspannen zoalsis geboden in de religie van Muhammad (vrede zij met hem), degunsten van Allah de Verhevene verkrijgen en zo een zorgeloos,vredig leven leiden, zullen ze eeuwig branden in de Hel omdat zeniet geloven in deze verheven Profeet en de islam.]

We zullen nu hieronder een brief van onze Profeet (vrede enzegeningen van Allah zij met hem) overleveren om jullie te tonenhoe een ware moslim zich dient te gedragen:

Deze brief die onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah zijmet hem) heeft laten schrijven, is tot alle moslims gericht en luidtals volgt: [Een kopie van het origineel vindt u op pagina 30 van het1e volume van het boek Majmû’a al-Munshaât al-salâtîn van Feri-dun Bey.]

“Deze tekst werd geschreven om kennis te geven van de belof-te die Muhammad (vrede en zegeningen van Allah de Verhevenezij met hem), zoon van ‘Abdullah, aan alle christenen heeft gege-ven. Namelijk, Allah de Verhevene heeft hem aangekondigd alsbarmhartigheid voor de wereld en heeft hem aangesteld als behoe-der van het toevertrouwde over de mensen. Wel, deze Muhammad(vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) lietdeze tekst schrijven om de belofte die hij aan alle niet-moslimsheeft gegeven, te documenteren.

Al wie handelt in strijd met deze belofte, al is hij een sultan ofiemand anders, zal Allah de Verhevene ongehoorzaam zijn ge-

– 498 –

weest en gespot hebben met de islam, en zal de vloek van Allah deVerhevene verdienen. Als een christelijke priester of een reizigerop een berg, aan een beek, in een woestijn of in het groen, op lageplaatsen of in het zand zich onthoudt van bepaalde zaken vooraanbidding, dan heb ik zelf, samen met mijn kameraden, vriendenen mijn gehele volk, hen vrijgesteld van alle soorten verplichtin-gen. Zij zijn onder mijn hoede [bescherming]. Alle soorten belas-tingen die andere christenen verplicht zijn te betalen overeenkom-stig de overeenkomsten die we hebben gemaakt, heb ik hen verge-ven. Laat hen geen kharâj (grondbelasting) betalen, of laat hen dehoeveelheid geven die zij zelf wensen. Oefen geen dwang op henuit, gebruik geen geweld. Ontsla hun religieuze leiders niet uit hunpositie. Verdrijf hen niet uit de plaats waar zij aanbidding verrich-ten. Verhinder de reizigers onder hen niet. Breek hun kloosters enkerken aan geen enkele zijde af. Neem geen bezittingen uit hunkerken om het te gebruiken voor de gebedsplaatsen van de mos-lims. Al wie zich hier niet aan houdt, zal geen gehoor hebben ge-geven aan het Woord van Allah de Verhevene en Zijn Gezant enzal een zonde hebben begaan. Neem van de personen die geenhandel drijven en zich enkel bezighouden met aanbidding geen be-lastingen aan zoals jizya (hoofdelijke belasting) en gharâma (hef-fingen), waar zij zich ook moge bevinden. Op de zee en op hetland, in het oosten en in het westen; ik zal hun schulden betalen.Zij zijn onder mijn hoede. Ik heb hen amân (garantie voor veilig-heid en bescherming) verleend. Neem geen kharâj aan van de ge-wassen van degenen die leven in de bergen en zich bezighoudenmet aanbidding. Leg van hun gewassen geen deel opzij voor deBayt al-mâl [staatskas]. Immers, hun landbouw is enkel om tevoorzien in hun levensonderhoud en niet om winst te maken. Alser mannen nodig zijn voor de jihâd, doe dan geen beroep op hen.Als het nodig is om jizya te innen, neem dan niet meer dan twaalfdirham belasting per jaar, ongeacht hoe rijk ze ook zijn en onge-acht hoeveel bezittingen en eigendom ze hebben. Zij horen nietbelast te worden met ongemak en moeilijkheden. Als er met henonderhandeld moet worden, dan zullen zij enkel met mededogen,goedheid en barmhartigheid behandeld worden. Bescherm hensteeds onder de vleugels van mededogen en barmhartigheid! Be-handel de christelijke vrouwen die getrouwd zijn met een moslim-man niet op een slechte manier, waar zij zich ook moge bevinden.Verhinder hen niet in het gaan naar hun eigen kerken en het ver-richten van aanbidding volgens hun eigen religie. Al wie dit gebodvan Allah de Verhevene niet gehoorzaamt en in strijd hiermee

– 499 –

handelt, zal zich verzet hebben tegen de geboden van Allah deVerhevene en Zijn Profeet (vrede en zegeningen zij met hem). Zijzullen geholpen worden bij de restauraties van hun kerken. Dezeovereenkomst zal geldig blijven tot de Laatste Dag; tot het eindevan de wereld zal het ongewijzigd blijven en niemand zal in strijdhiermee mogen handelen.”

Deze overeenkomst werd gedicteerd aan ‘Alî ibn Abî Tâlib(moge Allah de Verhevene tevreden zijn met hem) in de Masjidal-sa’âdat in de verlichte stad Medina, in het 10e jaar van de emi-gratie, op de 3e dag van de maand muharram (de eerste maandvolgens de islamitische maankalender). De handtekeningen die er-onder staan:

Muhammad ibn ‘Abdullah de Gezant van Allah (vrede en ze-geningen van Allah de Verhevene zij met hem).

Abû Bakr ibn Abî-Quhâfa, ‘Umar ibn Khattâb, ‘Uthmân ibn‘Affân, ‘Alî ibn Abî Tâlib, ‘Abdullah ibn Mas’ûd, Fadl ibn ‘Abbâs,Zubayr ibn ‘Awwâm, Talha ibn ‘Ubaydullah, Sa’d ibn Mu’âdh,Sa’d ibn ‘Ubâda, Thâbit ibn Qays, Zayb ibn Thâbit, Hârith ibnThâbit, ‘Abdullah ibn ‘Umar, ‘Ammâr ibn Yâsir (moge Allah deVerhevene tevreden zijn met hen allen).

U ziet dat onze geliefde Profeet (vrede en zegeningen van Al-lah zij met hem) beveelt om mensen die een andere religie aanhan-gen, met uitermate veel mededogen en barmhartigheid te behan-delen.

Laten we nu de vertaling lezen van de amân (garantie voor vei-ligheid en bescherming) die ‘Umar (moge Allah tevreden zijn methem) – van wie wordt beweerd 4000 kerken te hebben vernield –aan het volk van Ilyâ heeft verleend tijdens zijn kalifaat. Ilyâs (vre-de zij met hem) is onder de christenen bekend onder de naam Ilyâ(Elia). De stad Jeruzalem noemen zij eveneens Ilyâ.

“Dit is de brief van amân die ‘Umar al-Fârûq (moge Allah deVerhevene tevreden zijn met hem), de amîr (leider) van de mos-lims, aan het volk van Ilyâ heeft verleend, en die werd geschrevenvoor hun bestaan, levens, kerken, kinderen, zieke en gezonde per-sonen en voor alle andere volken. Namelijk:

De moslims zullen hun kerken niet binnendringen, niet inbrand steken en vernielen, geen enkele plek van hun kerken afbre-ken, zelfs geen fractie van hun bezittingen wegnemen en geen en-kele dwang op hen uitoefenen om hun religie en manieren vanaanbidding te veranderen of hen te bekeren tot de islam. Ze zullenzelfs niet de minste schade ondervinden door welke moslim dan

– 500 –

ook. Als zij uit zichzelf het land willen verlaten, dan zullen hun le-vens, bezittingen en eer beschermd en gegarandeerd worden tothun eindbestemming. Als zij hier wensen te blijven, zullen ze involledige veiligheid zijn. Ze zullen enkel jizya (hoofdelijke belas-ting) betalen zoveel als het volk van Ilyâ. Indien sommigen onderhet volk van Ilyâ samen met het Romeinse volk deze plaats willenverlaten met hun familie en bezittingen en zij hun kerken en plaat-sen van aanbidding ontruimen, dan zullen hun levens, kerken, reis-kosten en bezittingen tot hun eindbestemming beschermd en ge-garandeerd worden. Van de niet-inheemse bevolking zal geen en-kele belasting geïnd worden tot de oogsttijd, ongeacht of ze hierwonen of weggaan.

De geboden van Allah, de Grote en Glorieuze, en de Gezantvan Allah (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij methem), en de beloften die alle islamitische kaliefen en alle moslimshebben gegeven, luiden zoals het staat geschreven in deze brief.”

Handtekening:

‘Umar al-Fârûq

Getuigen:

Khâlid ibn Walîd

‘Amr ibn al-‘Âs

‘Abdurrahmân ibn ‘Awf

Mu’âwiya ibn Abî Sufyân

De stad Jeruzalem werd geëerd met de komst van ‘Umar (mo-ge Allah tevreden zijn met hem). De christenen aanvaardden hetbetalen van de jizya en overhandigden de sleutels van Jeruzalemaan ‘Umar (moge Allah tevreden zijn met hem). Zo werden zijverlost van de hoge belastingen, martelingen, kwellingen, pijnigin-gen en wreedheden van het Byzantijnse Rijk, hun eigen staat. Bin-nen een zeer korte tijd zagen ze openlijk de rechtvaardigheid enbarmhartigheid bij de moslims van wie zij veronderstelden dat zijvijanden waren. Ze zagen in dat de islam een religie is die goed-heid en barmhartigheid beveelt en die de mensen leidt tot het ge-luk op aarde en in het hiernamaals. Zonder de minste dwang of in-timidatie, aanvaardden zij groep voor groep, wijk na wijk de islam.

Als u de bovenstaande twee documenten bestudeert, dan zultu wederom zien dat de ware moslims, de ware religieuze gidsen,erg tolerant waren tegenover alle andere religies. Ze bekeerden dechristenen en joden niet onder dwang tot de islam en vernielden

– 501 –

hun gebedsplaatsen niet; integendeel, ze hielpen hen en restau-reerden zelfs hun kerken. Zijn er dan onder de moslims geen men-sen geweest die de christenen slecht hebben behandeld? Misschienwel. Maar hun aantal was erg miniem en bovendien waren het on-wetenden die de geboden van onze religie niet kenden. Zij haddengehandeld volgens hun ziel van begeerte (nafs) en werden dan ookgestraft door de moslims zelf. Geen enkele moslim met verstanddie de geboden van de islam goed kent, is zulke personen achter-nagegaan. Deze personen die enkel de naam ‘moslim’ dragen, heb-ben niet alleen de christenen, maar ook de moslims onderdrukt enonrecht aangedaan. Hun daden hebben niets te maken met de is-lam. Allah de Verhevene verklaart in de edele Koran, in het 168evers van soera al-Nisâ [interpretatie van de betekenis]: “Degenendie Allah ontkennen en de wreedaards, zal Ik nooit vergeven.”

Als men de tafsîr-boeken (exegeses, verklaringen van de edeleKoran) bestudeert, dan zal men zien dat Allah de Verhevene be-veelt om de mensen steeds met mededogen, barmhartigheid envergevingsgezindheid te behandelen, degenen die hem kwaaddoen te vergeven, te allen tijde een glimlachend gezicht te tonenen lieflijk te spreken, geduldig te handelen en in zijn zaken steedsvriendschappelijk overeen te komen. Het is een wereldwijd histo-risch feit dat onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah zij methem) altijd verzoening en vrede aanraadde, en dat hij zijn handvan mededogen zelfs naar diegenen uitreikte die zich tegen hemverzetten.

Omdat christelijke geestelijken hun ogen sluiten voor al dezewaarheden, de islam afschilderen als een religie van wreedheid ende jonge christenen dienovereenkomstig opvoeden, hebben dearmzielige christenen die voor de eerste keer de moslimlanden be-zoeken, eerst grote angst, maar wanneer ze achter de werkelijk-heid komen, staan ze versteld. Dit willen wij u aan de hand van en-kele voorbeelden laten zien. De onderstaande teksten hebben weovergenomen uit de boeken van christenen die over dit onderwerpzijn geschreven. In het werk Letters from Constantinople (Brievenuit Istanbul), dat in 1315 n.h. [1897 n.Chr.] werd gepubliceerd, vanmevrouw Georgina Max Müller die in Istanbul heeft gewoond,staat het volgende geschreven:

“Toen we naar school gingen, werd ons geleerd dat de moslimsbarbaren waren en dat vooral de Turken volkomen meedogenlooswaren. Daarom kan ik niet beschrijven hoe bevreesd en bedroefdik was toen ik hoorde dat mijn zoon die een ambtenaar was bij hetministerie van Buitenlandse Zaken, naar Istanbul werd uitgezon-

– 502 –

den. Echter, de mooiste dagen uit mijn leven heb ik in Istanbuldoorgebracht. Nadat mijn zoon naar Istanbul was gegaan, beslotenwe met mijn echtgenoot, prof. Müller, om hem te bezoeken. Mijnechtgenoot was een wereldwijd bekend persoon die onderzoekdeed, voornamelijk naar historische gebeurtenissen. Hij was nietzo bevreesd voor de Turken als ik en wenste bepaalde onderzoe-ken uit te voeren op deze historische plaatsen. Ik bereidde mij be-zorgd voor op de reis. Hoe zouden deze barbaarse moslims (!) onsbehandelen? Uiteindelijk kwamen we aan in Istanbul. Het vredigeuitzicht van Istanbul liet een zeer aangename indruk bij ons achter.Echter, wat ons werkelijk verbaasde, waren de moslims met wiewe in contact kwamen. Dit waren uiterst hoffelijke, uiterst beleef-de en uiterst beschaafde mensen. Wanneer we door de drukkestraten van Istanbul gingen, een moskee bezochten of op afgele-gen plaatsen de verlaten, Byzantijnse kunstwerken bezichtigden,kwam er niet een bepaalde gedachte van angst of gevaar in ons op.Alle mensen die we ontmoetten, waren uiterst vriendelijk tegenons. Ze maakten het ons altijd gemakkelijk. Het feit dat we vaneen andere religie waren, wekte nooit negatieve gevoelens bij henop. Zij toonden voor de andere religies net zoveel respect als voorhun eigen religie. Naarmate ik dit zag, werd ik erg kwaad op demensen die ons verkeerde informatie hadden gegeven en ons ver-keerd hadden opgevoed. Precies het tegenovergestelde van watons werd geleerd, koesteren zij geen haat tegenover Jezus; inte-gendeel, zij aanvaardden hem ook als een profeet. Zij verhinder-den onze religieuze rituelen niet en spotten niet met onze dadenvan aanbidding. Zij respecteren ons als mens; terwijl wij de mos-lims zien als goddelozen die de duivel volgen, gebruikten zij zelfsniet het minst slechte woord over onze religie.

De stelling ‘De islam en beschaving zijn niet verenigbaar’ dieons werd geleerd, moet wel ontstaan zijn doordat een klein zaadjevan de waarheid enorm werd opgeblazen. Dit zaadje van de waar-heid houdt in dat de moslims erg trouw zijn aan hun gewoonten entradities en dat ze daarom sommige slechte gewoonten waarvan dewesterlingen veronderstellen dat ze behoren tot de beschaving,niet aanvaarden omdat ze niet overeenkomen met hun eigen isla-mitische tradities en gewoonten. Als men er echter zorgvuldig overnadenkt, dan ziet men dat dit onbelangrijke zaken zijn en ze hele-maal niets te maken hebben met werkelijke beschaving.

De Turken zijn uitermate trouw aan hun gewoonten en deprachtige ethiek van de islam. Bij het organiseren van hun dage-lijks leven houden zij zich hier altijd aan. De Turken zijn mijns in-

– 503 –

ziens de beste moslims. Wanneer ik hen vergeleek met de moslimsdie ik heb leren kennen in Iran en Arabië, dan zag ik dat de Tur-ken meer moslim waren in de ware zin van het woord. Om te zienhoe de Turken hun plichten als moslim volbrengen met oprecht-heid dat vanuit het hart komt, geeft de mens grote vreugde enbrengt hem dichter bij hen. Er ontstaat affectie en respect tegen-over hen. Op de straten, in de tuinen, op de markten en in de win-kels kunnen jullie zien hoe het volk, de soldaten, kruiers en zelfsbedelaars neerknielen en zich op de grond neerbuigen of hoe zijeen smeekbede verrichten door hun handen naar voren uit testrekken. Al deze zaken worden echter niet gedaan voor de show.Nadat de moslim met een zuiver geloof zijn plicht van aanbiddingdie een korte tijd in beslag neemt heeft voltooid, gaat hij weer te-rug naar zijn werk. Een moslim is volledig verbonden aan de ethi-sche principes die staan geschreven in de edele Koran. Laten weechter niet vergeten dat de prachtige ethische principes dertien eneen halve eeuw hebben voortbestaan zonder enige vervorming.Tegenwoordig zijn de meeste van deze zaken niet bekend in eenEuropese hoofdstad. Wel, dat wat de moslims vandaag als vijan-den van beschaving representeerd, is de onwetendheid van de Eu-ropeanen over de prachtige ethische principes die door Muham-mad zijn opgesteld. Het lijkt er bovendien op dat ze de volgendeuitspraak van deze grote Profeet niet hebben gehoord: “Ik benniets anders dan een mens. Wanneer ik jullie een gebod van Allahmededeel, aanvaard deze dan meteen. Maar als ik over wereldsezaken iets vanuit mezelf zeg, dan is dit geen gebod van Allah. Datzeg ik als een mens.” De natuurwetenschappen zijn sinds de tijdvan Muhammad tot op heden enorm veranderd. De islam beveeltdat de zaken die toen werden gedaan, dienen veranderd te wordenvolgens de later ontstane omstandigheden. Als deze zaken volgensde vereisten van deze tijd worden uitgevoerd, dan zal de islam he-lemaal geen schade ondervinden; integendeel, het zal dan openlijkduidelijk worden dat het een beschaafde religie is.

De Turken zijn zodanig ver gegaan in hun hoffelijkheid tegen-over aanhangers van andere religies, dat vandaag de dag op veelwerkplekken van de staat die met natuurwetenschap en techniekte maken hebben, christenen actief zijn. Waarom maken we dangeen onderscheid tussen religiewetenschappen en natuurweten-schappen? Laten we niet vergeten dat in het Westen pas later eenscheiding kwam tussen de religie- en natuurwetenschappen, en datze de christelijke priesters met moeite hebben verhinderd in hetmisbruiken van de religie voor politieke motieven. Bij de christe-

– 504 –

nen is het niet gemakkelijk geweest om de schadelijke effecten inte zien van het misbruiken van de religie voor wereldse belangen.Het klopt, in de geboden van God kunnen er geen vervalsingenaangebracht worden. De principes die de profeten hebben verkon-digd omtrent daden van aanbidding, rechtvaardigheid en ethiekmoeten voortbestaan. Bijvoorbeeld, de Kerk van Schotland ver-klaarde dat het een zonde is om een orgel te bespelen in de kerken kondigde aan dat degenen die een orgel accepteren in hun kerknaar de Hel zouden gaan. Deze actie van de Kerk toont aan dathet niet juist is om instrumenten van de wetenschap of voor ver-maak, die voor wereldse zaken worden gebruikt, te vermengen inreligieuze zaken. Net zoals in Europa het geval was, hebben ook inhet Ottomaanse Rijk sommige onwetenden zich verzet tegen devernieuwingen op het gebied van de natuurwetenschappen en ge-bruiken, en hebben ze de islam belasterd door elke nieuwe weten-schappelijke uitvinding te weigeren omdat het ‘het werk van deduivel’ zou zijn. Mettertijd zullen de moslims zich zeker bevrijdenvan deze onwetende, fanatieke mensen.” Mevrouw Georgina gaatals volgt verder:

“De Europeanen beschouwen de Turken als wreed en meedo-genloos. Echter, de verhalen die verteld worden over hun gewel-dadigheid, komen steeds uit middeleeuwse bronnen. Laten we metde hand op het hart en in alle oprechtheid het volgende toegeven:Hebben de Europeanen in de Middeleeuwen dan geen gewelda-digheden begaan? Als het aan mij ligt, waren wij Europeanen indie tijd erg wreed. Onze geschiedenis staat bol van wreedheden enmartelingen. In de edele Koran daarentegen wordt bevolen omzelfs tijdens de oorlogen barmhartig te zijn voor de krijgsgevan-gen, en om de geestelijken, bejaarden, vrouwen en kinderen volle-dig ongedeerd te laten. Als er moslimcommandanten zijn geweestdie zich niet hielden aan deze geboden van de edele Koran, danwaren dit personen die de edele Koran niet hebben kunnen lezenen die hun religieuze kennis bij onwetende geleerden hebben op-gedaan. Het zou zeer op zijn plaats zijn om de edele Koran naaralle talen te vertalen en verklaren. Maar ik vermoed dat er hiernog tijd voor nodig is. Immers, in alle moslimlanden wordt het eenzonde beschouwd om in de religieuze zaken een andere taal danhet Arabisch te gebruiken. Enkele jaren geleden werd een moslimin Madras in India vervloekt omdat hij in de moskee enkele verzenuit de edele Koran in het Hindi had gereciteerd in plaats van in hetArabisch. [Dit werd immers niet gedaan om de betekenis van deedele Koran mede te delen, maar werd gereciteerd alsof het de

– 505 –

Koran was.] De edele Koran is een uiterst beschaafd en logisch re-ligieus boek. Sommige moslims kennen de edele Koran niet enworden een speeltje in de handen van fanatici; zij worden genood-zaakt om hun onzinnige geloofsleerstellingen, ideeën en overtui-gingen te aanvaarden. Echter, de islamgeleerden die de edele Ko-ran bestuderen, zien wat voor nuttige religie hun religie is en datde verdorven ideeën die op sommige plaatsen worden bijgebrachthelemaal niet overeenkomen met de edele Koran. Ik zeg jullie eer-lijk dat er niet nog twee religies bestaan waarvan alle hoofdlijnenidentiek zijn zoals de ISLAM en het CHRISTENDOM. Dezetwee religies zijn elkaars broeders, net als twee kinderen van de-zelfde vader. Zij zijn geïnspireerd door dezelfde ziel.” [De damedie deze brief heeft geschreven, zegt en veronderstelt dit onder in-vloed van de belasteringen die zij hoorde toen ze kind was. In wer-kelijkheid is juist het tegenovergestelde het geval. De edele Koranwerd naar vele talen vertaald en er werden tafsîr-boeken (exege-ses, verklaringen van de edele Koran) geschreven. Het is echterverkeerd om te veronderstellen dat deze tafsîr-boeken en vertalin-gen de edele Koran zelf zijn en om deze te reciteren tijdens aan-bidding, zoals het gebed.]

De bovenstaande brief brengt vele feiten aan het licht. In de is-lam is het absoluut niet verboden om de edele Koran in andere ta-len te verklaren. In de islam is het verboden om de edele Koranverkeerd en vals te vertalen, hetzij met geheimzinnige bedoelin-gen, verraderlijke doeleinden, hetzij uit onwetendheid, en dit nietalleen naar andere talen, maar zelfs naar het Arabisch. Onze Pro-feet (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) heeft gezegd:“Wie de edele Koran vertaalt volgens zijn eigen begrip, zal onge-lovig worden.” Als iedereen het zou verklaren zoals hij het be-grijpt, dan zouden de betekenissen van de edele Koran verkeerdzijn. Iedereen zou iets anders zeggen. Hierdoor zou ook de islam,net als het christendom, onbegrijpbaar en vervormd worden. OnzeProfeet (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) heeft de be-tekenissen van de edele Koran, van begin tot eind, aan zijn Metge-zellen medegedeeld. Hij heeft verteld wat de murâd al-ilâhî (watAllah de Verhevene bedoelde) was. De eervolle Metgezellen heb-ben deze kennis op hun beurt doorgegeven aan de Opvolgers vande Metgezellen (Tâbi’ûn), die het vervolgens in boeken opschre-ven. Zo kwamen de tafsîr-boeken (exegeses, verklaringen van deedele Koran) tot stand. Er zijn talloze Perzische en Turkse tafsîr-boeken en duizenden religieuze boeken gedrukt. Een van de Per-zische tafsîr-boeken is de bekende tafsîr Mawâhib al-‘aliyya. Deze

– 506 –

tafsîr werd geschreven door Husayn Wâ’iz Kâshifî[1] (moge Allahde Verhevene hem genadig zijn) in de stad Herat, drieënhalveeeuw voor de geboorte van deze christelijke dame. De Ottomaan-se sultans en geleerden verklaarden dat deze tafsîr zeer waardevolwas, vertaalden het naar het Turks en gaven deze tafsîr de titel‘Mawâqib’. De persoon die in een moskee in Madras werd ver-vloekt, was een ketter, een vijand van de islam, die de islam wildeschaden. Hij werd vervloekt omdat hij een verkeerde, verdorvenbetekenis aan de edele Koran had gegeven. Degenen die hem had-den vervloekt, waren grote islamgeleerden die boeken hadden ge-schreven in het Perzisch en Hindi.

Laten we nu analyseren wat een andere buitenlandse vrouwdenkt over deze zaken. De onderstaande regels zijn overgenomenuit het werk Twenty six years on the Bosphorus (26 jaar aan deBosporus) van de Engelse dame Dorina L. Neave, die tussen 1299en 1325 n.h. [1881 en 1907 n.Chr.] in Istanbul leefde.

Nadat ook mevrouw Neave het heeft gehad over de beleefd-heid van de moslims en de hoffelijkheid die zij tonen tegenoveraanhangers van andere religies, wijst zij op bepaalde punten diezij, volgens haar eigen begrip, heeft gezien in de islam en klaagthierover. Leest u maar wat zij heeft geschreven:

“Er is hier een islamitische plechtigheid die ‘het ritueel van mu-harram’ wordt genoemd. Ondanks dat ik al zoveel jaar in Istanbulverblijf, ben ik nog nooit naar deze plechtigheid gaan kijken. Wantvolgens de verhalen van de personen die ernaartoe zijn geweest, ishet een erg vreselijke en zeer barbaarse islamitische plechtigheid.De mensen komen met hun bovenlijf ontbloot daarnaartoe en roe-pen ‘O Hasan, O Husayn’ en slaan hard op hun lichaam met dekettingen die zij in hun handen hebben, waardoor zij helemaal on-der het bloed komen te zitten.”

Mevrouw Neave schrijft ook het volgende over een rifâ’î ritu-eel dat haar vrienden hadden bijgewoond: “Volgens hetgeen mijnvrienden hebben verteld, hadden de schreeuwende derwisjen [dusde rifâ’îs] van wie de bovenlijven ontbloot waren, zich opgesteld inrijen. Zij spraken hardop de geloofsbelijdenis uit en tegelijkertijdschommelden zij langzaam naar voren en naar achteren. Daarnavoerden ze het tempo van hun bewegingen geleidelijk aan op,waarbij ze afschrikwekkende kreten uitten en schreeuwden, netalsof ze in een soort extase kwamen of een epileptische aanval kre-

[1] Husayn Wâ’iz overleed in 910 n.h. [1505 n.Chr.] in Herat.

– 507 –

gen; zo bleven ze in de lucht springen totdat ze buiten zichzelfraakten. Ze staken de messen die ze in hun handen hadden, in hunlichaam. Onder hen waren er ook die onder het bloed zaten en opde grond vielen. De Turkse vrouwen die geloofden dat zij een vol-ledig gezegende en heilige staat bereikten in deze toestand, plaat-sten hun zieke kinderen die ze van thuis hadden meegebracht on-der de voeten van deze mannen zodat ze zouden genezen. Want zijgeloofden dat als deze rifâ’îs in deze toestand de kinderen vertrap-ten, ze verlost zouden worden van alle ziekten. Ik neem aan dat debehandeling die deze krankzinnige mannen uitvoeren door op delichamen van de kleine kinderen te trappen, vast leidt tot hundood, waardoor zij zo van alle ziekten verlost worden. Hoe kan hetzo zijn dat ze in zulke zaken geloven? De kreten van de rifâ’îs inhun derwisj-kloosters en de kwalijke knoflook- en ademgeur diehet klooster vult, bezorgen degenen die hier binnenkomen eenmisselijk gevoel in hun maag. Mijn vrienden die mij dit vertelden,zeiden: ‘Deze handelingen deden ons denken aan de middeleeuw-se wreedheden. Zulke primitieve gewoonten hebben we nergensgezien. Dit verschrikkelijke, angstaanjagende tafereel heeft onsziek gemaakt.’”

Laten we nu deze twee teksten nog wat verder onderzoeken.Mevrouw Müller is correct in wat zij geschreven heeft. Zij heeft deislam vrij goed bestudeerd. Mevrouw Neave zit er daarentegenvolledig naast. Zij dacht dat het ritueel van muharram dat werduitgevonden door onwetenden die helemaal niets te maken heb-ben met de islam, en het rifâ’î ritueel dat evenzo helemaal geenverband houdt met de islam, behoorden tot de beginselen van deislam en kwam tot de conlusie dat deze religie barbaars en primi-tief is. Deze rituelen werden na de edele Sayyid Ahmad Rifâ’î[1]

door religieuze onwetenden verzonnen. Een fout die vele Europe-anen begaan is dat zij – ondanks dat zij jarenlang in een islamitischland verblijven – de islam zwart maken op basis van een geruchtzonder ook maar de werkelijke aard hiervan na te gaan, en nietstilstaan bij de wetenschappelijke en religieuze lessen die werdenonderwezen aan de honderden madrassa’s, en bij de gebeden diena de uitvoering van de kleine rituele wassing, verricht worden inde moskeeën door de honderdduizenden moslims, met een volle-dige reinheid van het lichaam en het hart, en in een staat van grotenederigheid en orde. Dit is te wijten aan een extreem christelijk fa-natisme en vijandigheid tegenover de islam.

[1] Sayyid Ahmad Rifâ’î overleed in 578 n.h. [1183 n.Chr.] in Egypte.

– 508 –

De door mevrouw Georgina Müller voorgestelde vertaling vande Koran en dat het geloof niet wordt misbruikt voor wereldse be-langen, werd altijd al verwezenlijkt door de ware religieuze geleer-den en de regeringen die hen volgden. De verzonnen rituelen vande mensen die behoren tot de 72 verschillende verdorven groepe-ringen, die aangekondigd werden door onze Profeet (vrede en ze-geningen van Allah zij met hem), en die van de verdeeldheid zaai-ende sektarische derwisjen die de islam van binnenuit vernietigen,werden dankzij de boeken van de geleerden van ahl al-soenna(moge Allah de Verhevene hen genadig zijn) losgemaakt van deislam. Deze grote geleerden hebben aan de hele wereld medege-deeld dat de ceremonie van muharram en de verzonnen rituelenvan de sektarische derwisjen die rifâ’î worden genoemd, helemaalniets te maken hebben met de islam. Zulke rituelen werden verbo-den door de islamitische staten. Deze zaken staan vermeld in Fa-tâwâ al-hadîthiyya, aan het einde van de 266e brief in Maktûbât, inHadîqa en Barîqa; er is een fatwa (juridisch oordeel) uitgevaardigdwaarin vermeld wordt dat zulke praktijken verboden (harâm) zijn.

De islam bestaat niet uit spel, muziek, magie of goochelarij. Degrote geleerde Ahmad ibn Kamâl Efendi (moge Allah de Verhe-vene hem genadig zijn)[1], een shaykh al-islâm (hoogste religieuzeautoriteit in een islamitische staat) van het Ottomaanse Rijk, zegtin zijn boek al-Munîra: “Het eerste wat noodzakelijk is voor deshaykh (onderwijzer) en de murîd (leerling) is het naleven van deislam. De islam bestaat uit de zaken die Allah de Verhevene heeftbevolen en verboden. Onze Profeet (vrede en zegeningen van Al-lah zij met hem) heeft gezegd: ‘Als jullie iemand in de lucht zienvliegen, over de zee zien lopen of vuur in zijn mond zien nemen enhem dit zien doorslikken, maar zijn woorden en handelingen nietovereenkomen met de islam, weet dan dat hij een magiër, een leu-genaar en een afgedwaalde persoon is die de mensen doet afwij-ken van het rechte pad!’” De ware islamitische religie die door degeleerden van ahl al-soenna (moge Allah de Verhevene hen gena-dig zijn) werd medegedeeld, is ver van alle soorten bijgeloof enkomt overeen met het gezond verstand. De edele Koran is hetgoddelijke boek van de islam. In de edele Koran wordt er gespro-ken over aanbidding die enkel en alleen gericht is tot Allah deVerhevene; deze vormen van aanbidding zijn medegedeeld doorHem en zijn de meest beleefde, waardige, heilzame aanbiddings-vormen die het meest passen bij het dienaarschap. Zoals vermeld

[1] Ahmad ibn Kamâl overleed in 940 n.h. [1534 n.Chr.].

– 509 –

wordt in de edele Koran, zijn bij Allah de Verhevene alle moslimsgelijk. Een moslim kan aan een andere moslim enkel op het gebiedvan kennis en vroomheid (taqwâ) superieur zijn. Taqwâ betekenthet vrezen van Allah de Verhevene. In het 13e vers van soera al-Hujurât in de edele Koran staat vermeld [interpretatie van de be-tekenis]: “De meest waardevolle onder jullie is degene die Allahde Verhevene het meest vreest.” Nergens in de edele Koran wordter gesproken over enige vorm van geweld of dwang om de mensente bekeren tot de islam; integendeel, dit werd verboden. Jihâdwordt gevoerd om het geloof, de islam te verkondigen en mede tedelen, niet om de mensen te doen toetreden tot het geloof. In deedele Koran wordt bevolen om de mensen steeds met barmhartig-heid en mededogen te benaderen. Zij die geen waarde hechtenaan deze geboden, hebben niets meer te maken met de islam.

In de huidige Heilige Schrift zijn er nog steeds overblijfselen te-rug te vinden van de geboden van Allah de Verhevene. In deze ge-deelten worden, net als in de edele Koran, mededogen en barm-hartigheid tegenover de mensen bevolen. De islamgeleerden aan-vaarden dat de passages in de Thora en het Evangelie die overeen-komen met de islam, het Woord zijn van Allah de Verhevene. Hetoorspronkelijke christendom was in essentie een religie die het ge-loof in één God beval. Het idee van ‘drie Goden’ dat de triniteitwordt genoemd, is voortgekomen uit de inspanningen van de jo-den om het oorspronkelijke christendom te vernietigen en uit ver-keerde interpretaties. ‘Îsâ (Jezus) (vrede zij met hem) zegt: “Maarwie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe”, ensmeekt voor degenen die hem onrecht en pijn aandeden: “Vader,vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.” Waarom koes-teren deze twee religies dan eeuwenlang zoveel haat en wreedheidtegenover elkaar, terwijl ze het beide hebben over barmhartigheiden mededogen, en ze beide gebaseerd zijn op geduld en husn al-zann (goede vermoedens hebben over anderen)? Deze gruwelijk-heden en wreedheden zijn enkel door de christenen begaan. Ditgeven zij ook zelf toe.

De verschrikkelijke gebeurtenissen die hierboven zijn medege-deeld, zijn overgenomen uit de literaire werken van christelijkepriesters en christelijke historici. Als we deze informatie uit deboeken van islamgeleerden overgenomen zouden hebben, dan zoudit misschien tot twijfel geleid kunnen hebben. Hoe lang heeft de-ze barbaarsheid, deze wreedheid tegenover de moslims geduurd?Laten we uit buitenlandse bronnen afleiden hoe lang deze bar-baarsheden en de inquisities (kerkelijke rechtbanken) hebben

– 510 –

voortgeduurd. Volgens Europese bronnen hielden de inquisitiesvan 578 n.h. [1183 n.Chr.] tot het jaar 1222 n.h. [1807 n.Chr.], welzes eeuwen stand. Een ontelbaar aantal mensen werd bij dezeweerzinwekkende rechtbanken die in Italië, Spanje en Frankrijkwerden opgericht, ten onrechte gedood, levend verbrand of omge-bracht middels allerlei martelingen, vanwege religieuze motieven,materiële baten van de priesters of omdat ze nieuwe ideeën had-den geopperd.

De joden en moslims in Spanje ondergingen ellende bij dezerechtbanken totdat zij volledig waren uitgeroeid. De Spaanse ko-ning Ferdinand V[1], die zelfs zijn eigen zoon tot de dood had latenveroordelen bij deze rechtbanken, drukte zijn trots uit met dewoorden: “Vanaf nu zijn er in Spanje geen moslims en geen on-godsdienstigen meer.” De inquisities roeiden niet enkel aanhan-gers van de andere religies uit, maar ook alle intellectuelen; zij be-schouwden de innovaties die de wetenschap en kennis naar vorenbrachten, als zondig.

Zelfs Galileo die van de moslims had geleerd dat de aarde bol-vormig [rond] was en draaide, en dit had overgebracht aan de Eu-ropeanen, werd doorverwezen naar de inquisitie vanwege dezeverklaringen; enkel door zijn uitspraken officieel terug te nemenkon hij zich hiervan bevrijden. Deze inquisities werden door pries-ters geleid, alle procedures werden in het geheim gedaan en devergaderingen en de bijeenkomsten van de beoordelingscommis-sie speelden zich achter gesloten deuren af. De inquisities zijn eenschandvlek van de geschiedenis van de mensheid en een schandevan het christendom. In het jaar 1222 n.h. [1807 n.Chr.] slaagdeNapoleon Bonaparte erin om de inquisitie in Spanje na vele moei-lijkheden af te schaffen. Deze barbaarsheid die na zijn val opnieuwwerd aangewakkerd, verdween pas in 1250 n.h. [1834 n.Chr.] uit degeschiedenis. Hoewel het niet exact bekend is hoeveel mensen de-ze inquisities – waarvan er een groot aantal waren – tot de doodhebben veroordeeld, is het wel zeker dat het de miljoenen over-steeg. Want als we zeggen dat alleen nog maar een kleinschaligeinquisitie in Spanje 28.000 mensen tot de dood had veroordeeld,dan kan men zich voorstellen hoeveel personen werden terechtge-steld door deze rechtbanken die in groten getale voorkwamen. Is-hâq Efendi uit Harput (moge Allah de Verhevene hem genadigzijn) maakte in zijn boek Diyâ al-qulûb een berekening van hetaantal schendingen, wreedheden en massamoorden dat ‘in naam

[1] Ferdinand stierf in 922 n.h. [1516 n.Chr.].

– 511 –

van de religie’ begaan werd door christenen tegenover moslims enjoden; door katholieken tegenover protestanten, en door protes-tanten tegenover katholieken. Dienovereenkomstig schrijvenchristelijke historici dat er minstens 25 miljoen mensen omkwa-men tijdens de kruistochten, tijdens de strijd die werd gevoerd tentijde van keizer Theophilus en zijn echtgenote Theodora om deniet-christenen te doden [uit te roeien], tijdens de massa-executiesdie werden uitgevoerd op bevel van paus Gregorius VII, tijdens demassamoorden die werden ondernomen in de 14e eeuw n.Chr. omde mensen onder dwang te bekeren tot het christendom, tijdens deuitroeiingen van de moslims en joden die in het Andalusische Rijkleefden, op de Bartholomeusnacht van de katholieken en later tij-dens de moorden die zij in Ierland begingen om de protestantenuit te roeien, tijdens de afslachtingen van de katholieken in op-dracht van de Engelse koningin Elizabeth en tijdens soortgelijkewreedheden.

Als hierbij ook nog de massamoorden worden opgeteld diedoor de Russen werden aangericht in Centraal-Azië in het jaar1321 n.h. [1903 n.Chr.] en tijdens de [communistische] revolutievan de bolsjewieken in 1336 n.h. [1917 n.Chr.] en de periode erna,en de massamoorden die zij aanrichtten op de hele wereld na deTweede Wereldoorlog, in het bijzonder deze die in het jaar 1406n.h. [1986 n.Chr.] werden gepleegd in Afghanistan, dan zal dit aan-tal nog meer stijgen.

De bovenstaande bewijsdocumenten waarvan de meeste uitchristelijke boeken werden overgenomen, brengen het volgendefeit aan het licht:

De islam is nooit een religie van barbaarsheid geweest. Demoslims hebben christenen nooit aangevallen om hen uit te roei-en; integendeel, zonodig hebben zij hen onder hun hoede geno-men.

De christenen daarentegen hebben elkaar opgehitst tegen demoslims, de joden en tegen hun geloofsgenoten van een anderestroming. Zij lieten hen allerlei soorten wreedheden ondergaan,begingen iedere barbaarsheid en maakten van de religie van ‘Îsâ(vrede zij met hem) een religie van barbarij.

Degenen die de leiding hadden over zulke wreedheden, dood-den onschuldige mensen omwille van hun eigen persoonlijke inte-resses [belangen], omdat zij dachten dat zij iets goed deden voorhun land, om te plunderen of vanwege gevoelens van haat enwraak; kortom, omwille van redenen die helemaal niets te maken

– 512 –

hebben met religie of juist enkel ‘in naam van de religie’.Religie is ‘HET PAD WAAROVER ALLAH DE VERHE-

VENE TEVREDEN IS’, dat beveelt een uiterst zuiver karakter tehebben, dat uitsluitend barmhartigheid, affectie, gehoorzaamheidaan de ouderen en mededogen met de jongeren gebiedt, dat demensen leidt naar het rechte pad en waarvan het misbruiken voorpersoonlijke belangen de grootste zonde is. De religie misbruikenvoor politieke of andere schadelijke doeleinden of voor belangen,en bepaalde onwetende mensen ophitsen onder het mom van dereligie is een zeer grote zonde. Allah de Verhevene – de Verge-vingsgezinde en Genadevolle – veroordeelt het meest deze zonde.Kan een paus of een kardinaal die zich verzet tegen het gebod vanzijn eigen heilige boek en mensen bijeenverzamelt om de moslimste laten doden, beschouwd worden als een geestelijke? Wat heb-ben de fanatici die de moslims tegen hun eigen heersers of staats-mannen aanzetten onder het voorwendsel ‘de religie gaat verlo-ren!’, te maken met de islam? Alhamdulillâh (lofprijzing zij aanAllah), vandaag zijn er bijna geen onwetenden en dwazen meerdie de religieuze en wetenschapsfanatici achterna zouden gaan.Tegenwoordig leren christelijke en islamitische jongeren elkaarstaal; dankzij snelle vervoersmiddelen bezoeken ze met gemak el-kaars landen, maken ze kennis met elkaar en komen met elkaaroverweg. Ook de christenen zien nu in dat de islam geen barbaarsereligie is en dat beide religies in feite dezelfde beginselen bevelen.

Tegenwoordig laten veel christenen weten dat zij diep getreurdzijn omwille van de christelijke gruweldaden die zij in de geschie-denisboeken lezen, dat zij niet meer op deze wijze denken, maarde islam juist erkennen als de meest beschaafde religie en de waremoslims als volmaakte, beschaafde, liefelijke mensen met eenprachtig karakter. Op degenen die het tegendeel beweren, gevenzij bovendien zelf het nodige antwoord. Laten we smeekbedenverrichten dat de mensen voortaan de islam als hun RELIGIE er-kennen, dat zij de strijd aangaan tegen degenen die de religie mis-bruiken voor persoonlijke en gemene doeleinden, en tegen dege-nen die verhinderen dat de mensen de religie leren, en dat zij in-spanningen doen om de in gevangenschap levende volkeren die inhun klauwen zijn gevallen, en de arme mensen die onder hun mar-telingen lijden, vrijheid en menselijke rechten te geven! Moge Al-lah de Verhevene alle mensen toekennen om met de islam – deenige, ware religie bij Hem – geëerd te worden en het volledig nate leven. Âmîn.

– 513 –

Allah is mijn Heer, mijn Profeet is voorzeker Muhammad, de Gezant van Allah.En de islam is mijn religie; mijn boek is het Woord van Allah.Lof zij Allah, mijn school qua geloofsleer werd de ahl al-soenna.En bij Allah, mijn rechtsschool qua daden is de rechtsschool van Abû Hanîfa.

– 2 –

DE MOSLIMS ZIJN NIET ONWETEND

In de boeken van westerlingen die over de islam en de moslimszijn geschreven of in de reisverslagen die zij publiceren, staat ge-schreven dat de moslims erg onwetend zijn, dat het overgrote deelvan de islamitische bevolking met wie ze in Azië en Afrika in con-tact kwamen zelfs niet kon lezen en schrijven, en dat tussen de we-tenschappers die tussen de 18e en 19e eeuw naamsbekendheidhebben verkregen op het terrein van beschaving en wetenschap ergeen enkele naam van een moslim staat. Er doken zelfs mensen opdie beweerden dat de islam progressie in de weg staat. Sommigenbeweren dat de moslims door onwetendheid de grootsheid van hetchristendom niet kunnen begrijpen en dat ze omwille hiervan hetchristendom niet aanvaarden, ondanks alle inspanningen van mis-sionarissen.

Wanneer we de geschiedenis bestuderen, dan zien we dat dewerkelijke aard van deze kwestie totaal het tegenovergestelde isvan wat de christenen beweren. Immers, de islam heeft kennis al-tijd geprezen en heeft de moslims altijd aangespoord tot kennis. Inhet 9e edele vers van soera al-Zumar staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Zijn zij die weten en zij die niet weten gelijk?Voorwaar, de wetenden zijn waardevoller.” En onze Profeet (vre-de en zegeningen van Allah zij met hem) beveelt het volgende:“Vergaar kennis, al is het in China” en “Daar waar kennis is, daaris de islam” en “Voor alle moslimmannen en voor alle moslim-vrouwen is het verplicht om kennis te zoeken en te leren!” In deislam wordt kennis gelijkgesteld aan aanbidding, en de inkt van ge-leerden aan het bloed van martelaren. De reden waarom de mos-lims het christendom niet aanvaarden, is omdat de islam veel logi-scher en veel juister is dan het christendom. In het hoofdstuk Islamen Christendom hebben we uitgebreid beschreven hoe belangrijkkennis en wetenschap zijn in de islam. De islam is geen reactionai-re religie; integendeel, het is een religie die beveelt om alle nieu-wigheden voortdurend in de gaten te houden en elke dag nieuwezaken te ontdekken en vooruitgang te boeken. Om deze reden

– 514 –

werd sinds de beginperiode van de islam veel belang gehecht aanwetenschappers; werden er experimenten uitgevoerd op het ter-rein van de wetenschappen, natuurwetenschappen en techniek;hebben de moslim Arabieren het meest perfecte niveau bereikt inde geneeskunde, chemie, astronomie, aardrijkskunde, geschiede-nis, literatuur, wiskunde, bouwkunde, architectuur en in de prach-tige ethiek en sociale wetenschappen die beide de basis vormenvan dit allemaal; hebben zij waardevolle geleerden, rechters, des-kundigen en meesters opgeleid die zelfs vandaag met respect wor-den herdacht; en werden zij de leerkracht van de wereld en dewegwijzers van de beschaving. De Europeanen die in die tijd halfbarbaars waren, leerden de natuurwetenschappen aan islamitischeuniversiteiten en zelfs christelijke geestelijken zoals paus Silvesterstudeerden aan de universiteiten van Andalusië. Vandaag de dagwordt in de Europese talen nog steeds de termen ‘chemie’ [afge-leid van het Arabische woord ‘kimyâ’] en ‘algebra’ [afgeleid vanhet Arabische woord ‘al-jabr’] gebruikt. Immers, deze weten-schappen werden voor het eerst door de moslim Arabieren aan dewereld onderwezen.

Terwijl de Europeanen veronderstelden dat de aarde zo platals een plat vlak was en de randen ervan ommuurd waren, haddende moslims als eerst ontdekt dat de aarde bolvormig [rond] was endraaide. Zij maten in de woestijn van Sinjar, in de buurt van Mo-sul, de lengte van de meridiaan en verkregen de cijfers die over-eenkomen met die van vandaag. Daarnaast ondernamen de mos-lim Arabieren de vertaling van de klassieke Griekse en Romeinsefilosofieboeken, die verboden waren door de uiterst onwetende enfanatieke middeleeuwse priesters, en voorkwamen zo dat deze on-gedaan werden gemaakt en verdwenen. Zoals de oprechte, gewe-tensvolle christenen tegenwoordig aanvaarden, begon de werkelij-ke Renaissance – dus de terugkeer van de oude, waardevolle we-tenschappen – niet in Italië, maar in Arabië, in de tijd van de Ab-basiden, dus veel eerder dan de renaissance in Europa. Jammergenoeg, nam de snelheid van deze grote vooruitgang plotseling afin de 17e eeuw. Deze catastrofe werd veroorzaakt door de politiekvan de vrijmetselaars en joden door te verkondigen: “Alles wat dechristenen doen, is verboden voor de moslims. De moslims die de-ze dingen aanvaarden of handelen zoals hen, zullen ongelovig wor-den”, en zo de moslims hinderden in het volgen van nieuwe uitvin-dingen, en door religieus onwetende fanatici die door hen werdenmisleid. In de laatste tijden waren de Ottomanen de grootste gidsvan de moslims op het terrein van kennis. Om ervoor te zorgen dat

– 515 –

dit islamitische rijk zich niet zou bezighouden met de vorderingenen uitvindingen op de wereld, begon de gehele christelijke wereldpolitieke en militaire aanvallen uit te voeren. Enerzijds de aanval-len van kruisvaarders en anderzijds de vernietigende en verdeeld-heid zaaiende inspanningen van afgedwaalde moslims die zij in hetleven hadden geroepen, hebben verhinderd dat de Ottomanen inde natuurwetenschappen en techniek de leidraad waren. De Tur-ken hebben veel schade opgelopen door de aanvallen van binnen-uit en van buitenaf. Zij waren niet in staat om zeer effectieve, nieu-we wapens te vervaardigen en om de rijke bronnen van hun landnaar behoren te benutten. De industrie en handel in hun eigenland viel in de handen van buitenlanders; ze werden arm.

Op de wereld worden er elke dag, op elk terrein vele vernieu-wingen doorgevoerd. We zijn genoodzaakt deze voortdurend vandichtbij te volgen, te leren en te onderwijzen. Niet enkel op het ter-rein van industrie en techniek, maar ook op het vlak van religie enethiek moeten we zoals onze voorouders zijn en moeten we onzejongeren met geloof en een prachtiger karakter opvoeden. Latenwe jullie een klein voorbeeld geven:

Op het gebied van worstelen werden de Turken over de helewereld als onoverwinnelijk beschouwd. Ze werden werkelijk altijdeerste tijdens internationele worstelwedstrijden. Echter, de laatstejaren hebben ze zich op het gebied van worstelen helemaal nietkunnen bewijzen. Weet u waarom? Want voorheen kenden de Eu-ropeanen het worstelen niet. Dit hebben ze van hen geleerd. Zehebben het worstelen echter aanzienlijk verbeterd en hebben ernieuwe en snelle bewegingen, nieuwe vechtstijlen en techniekenaan toegevoegd. De Turken dringen nog steeds aan op de oudemanier die ze in feite ook niet kennen. Nog altijd hebben ze denieuwigheden op het gebied van worstelen niet grondig onder-zocht en nog altijd willen ze niet leren van de buitenlandse worste-laars. Dankzij de nieuwe technieken die de buitenlanders hebbenontwikkeld, sleuren ze Turkse worstelaars zonder moeite op degrond zodra ze hen beet hebben. Kortom, we dienen vast en zekerte profiteren van degenen die op het vlak van wereldse zaken hetbeter weten en uitvoeren dan ons. Iemand die veronderstelt dat hijalles beter weet, is of een dwaas zonder verstand of een geestelijkgestoorde.

Onze religie heeft een onderscheid gemaakt tussen de religie-wetenschappen en de natuurwetenschappen. Het verbood uit-drukkelijk om de kleinste verandering aan te brengen in de religie-wetenschappen, de ethiek van de islam en de daden van aanbid-

– 516 –

ding. Wat betreft de wereldse zaken en natuurwetenschappendaarentegen, heeft de islam ons bevolen om alle soorten verande-ringen door te voeren en om alle nieuwe uitvindingen te leren entoe te passen. De zogenaamde intellectuelen die in de laatste jarenhet Ottomaanse Rijk hadden overgenomen, deden precies het te-genovergestelde van dit gebod van onze religie. Doordat zij mis-leid werden door de vrijmetselaars, probeerden ze de religiewe-tenschappen te veranderen en de beginselen van de religie omverte werpen. Zij sloten hun ogen voor de vooruitgang die Europaboekte op het gebied van de natuurwetenschappen, en voor denieuwe uitvindingen. Ze hadden zelfs de vooruitstrevende Turksesultans als martelaar doen sterven die de natuurwetenschappen enmoderne techniek wilden volgen. Als instrumenten in de handenvan de vrijmetselaars, zochten ze progressie niet in techniek, maarin het uitvoeren van religieuze hervormingen en in separatisme.Wat erg verbazingwekkend is, is dat het aantasten van de zuiver-heid van de religiewetenschappen tot de laatste jaren ook onder depolitieke partijen bleef standhouden. Er doken politici op die zoachteloos waren dat ze de oprechte moslims die zich niet mengdenin de politiek, ongelovig noemden omdat ze hun partijen nietsteunden. Moge dank aan Allah de Verhevene zijn dat Hij reddersschiep die een halt toeriepen aan degenen die dit reine, nobelevolk naar rampspoed sleurden. Anders zouden wij beroofd zijnvan onze gezegende religie en dit mooi land, en zouden we geval-len zijn in de klauwen van de communisten. Alhamdulillâh ‘alâhâdhih-in-ni’ma (lofprijzing zij aan Allah voor deze gunst)!

Er waren bijvoorbeeld in Turkije in het jaar 1438 n.h. [2017n.Chr.] in totaal 206 universiteiten. De Turkse moslimjongerentrachten de modern wereldse en natuurwetenschappelijke kenniste leren en een wegwijzer te zijn voor de andere moslimlanden.Het aantal leerlingen uit moslimlanden dat in de jaren 1402-1403n.h. [1981-1982 n.Chr.] naar de Turkse universiteiten kwam, hadde enkele duizenden bereikt. We zullen jullie nu een artikel pre-senteren dat door een oprechte, gewetensvolle Europeaan werdgepubliceerd over natuurwetenschappelijke onderzoeken in mos-limlanden. Dit artikel werd geschreven door de Franse Jean Fer-rera en werd gepubliceerd in de 724e editie van het tijdschrift Sci-ence et Vie, in januari 1978. De titel van het artikel luidt als volgt:Les Universites du Petrole (De aardolie universiteiten). Ferrerazegt ergens in zijn artikel het volgende:

“Muhammad (vrede en zegeningen van Allah zij met hem)overleed in het jaar 632 n.Chr. in Medina, in de armen van zijn ge-

– 517 –

liefde vrouw ‘Âisha. In de jaren die volgden, stichtten de moslimsdie vertrokken vanuit de streek die vandaag Saoedi-Arabië wordtgenoemd, een gigantisch groot islamitisch rijk dat zich uitstrektevanaf de Atlantische Oceaan tot aan de rivier Amoer. Naast hetfeit dat de moslims enorm sterk, geduldig en moedig waren, toon-den ze eveneens een groot mededogen wanneer zij als overwin-naar uit de oorlog kwamen. Overal waar zij langskwamen, richttenzij een beschaving op waarvan de meesten onder ons nog steedsniet weten hoe groot ze zijn. De islamitische universiteiten diewerden opgericht in een uitgestrekt gebied dat reikte van Bagdadtot Córdoba, zorgden voor de heropleving van de oude beschavin-gen waarover de toen erg onwetende Europeanen geen kennishadden en die zij zelfs probeerden ongedaan te maken. De mos-lims die werkstukken van Ptolemaeus, Euclides en Archimedesnaar het Arabisch vertaalden, overleverden ook werkstukken vanIndiase natuurwetenschappers in hun eigen taal; ze bestudeerdendeze boeken en publiceerden ze over de hele wereld. Toen demoslims in de 8e eeuw voor de eerste keer het paleis Aix-la-Cha-pelle de Charlemagne bezochten namens kalief Hârûn al-Rashîd,waren zij verbaasd over de onwetendheid van de mensen in het pa-leis en over het feit dat de meesten onder hen niet konden lezen enschrijven. Het eerste wat de moslims de Europeanen leerden in de9e eeuw, waren de cijfers en het cijfer nul. In feite was het cijfer nulvoor het eerst ontdekt door de Indiërs. Het waren echter de mos-lims die het overleverden aan de Europeanen. Zo waren het we-derom de moslims die trigonometrie onderwezen aan de Europe-anen. De Europeanen leerden aan islamitische universiteiten eerstde functies sinus en cosinus, en later de gehele wetenschap van detrigonometrie. Alles wat er op de wereld aan wetenschappelijke entechnische ontwikkelingen was tussen de 9e en 12e eeuw, werd en-kel aan de moslim universiteiten geleerd.

[In het Ottomaanse Rijk werden er talloze wetenschappers ennatuurwetenschappers opgeleid. De grote diensten die zij hebbengeleverd aan de huidige beschaving, wordt duidelijk uit de waarde-volle boeken die zij hebben achtergelaten. Een van hen was Mus-tafâ ibn ‘Alî Efendi (moge Allah de Verhevene hem genadig zijn),de muwaqqit (gebedstijd berekenaar) van de Yavuz SultânSelîm[1] moskee (moge Allah de Verhevene hem genadig zijn) inIstanbul, en de raîs al-munajjimîn (het hoofd van de astronomen).Hij overleed in 979 n.h. [1571 n.Chr.]. Zijn geografieboek I’lâm al-

[1] Sultan Selîm overleed in 926 n.h. [1520 n.Chr.].

– 518 –

ibâd en zijn astronomieboeken Tashîl al-mîqat fî ‘ilm al-awqât,Taysîr al-kawâkib en Kifâyat al-waqt fî rub’ al-dâira bevatten ver-bazingwekkende informatie. Ook het boek Kifâyat al-waqt li-ma’rifat al-dâir van ‘Abdul’azîz Wafâî (moge Allah de Verhevenehem genadig zijn) die overleed in 874 n.h. [1469 n.Chr.], beschrijftde huidige astronomie.]

Aangezien de werkstukken over geneeskunde die door de ou-de Grieken waren geschreven, in de Middeleeuwen door de onwe-tende christenen zijn verbrand, beschikken we vandaag niet overde oorspronkelijke versies van deze boeken. Stukken uit deze boe-ken die hier en daar waren overgebleven en die deze barbaarsevernietiging hadden overleefd, werden door Husayn ibn Johag uitBagdad naar het Arabisch vertaald. Deze beroemde rechter ver-taalde ook de werkstukken van Plato en Aristoteles naar het Ara-bisch.

Muhammed ibn Mûsâ Khwârizmî was een van de drie broersdie ten tijde van kalief al-Mâmûn in Bagdad tot geleerden in dewiskunde en geometrie waren opgeleid en waren leden van de ge-leerdenraad. Hij mat de hoogte van de zon en de lengte van deevenaar van de aarde, en vervaardigde de astrolabium [rub’ al-dâ’ira] genaamde instrumenten die de gebedstijden bepaalden.Zijn boek over de wetenschap van algebra werd naar het Engelsvertaald en zijn boek over het astrolabium naar het Latijn. Hijoverleed in 233 n.h. [847 n.Chr.].

De moslim astronomen toonden aan dat de aarde bolvormig isen ontkrachtten zo de opvatting van de Europeanen dat de aardenet als een plat valk is en dat men naar beneden zal vallen als mente ver op de zeeën uitvaart. Ze slaagden erin om de omtrek van deaarde juist te meten. Het Abbasidische Rijk dat de Europeanenvele zaken leerde en de Renaissance voorbereidde, begon jammergenoeg langzaam uiteen te vallen en in 656 n.h. [1258 n.Chr.] werdBagdad door de Mongolen in beslag genomen. Zij staken de stadin brand en vernielden het, en zo verdween de grote beschavingdie de moslims hadden opgericht. Hoe is de situatie nu? Kan ereen nieuwe renaissance [heropleving] verwacht worden in de isla-mitische beschaving?

In de Middeleeuwen gingen de moslims op zoek naar goud,waardevolle specerijen en geurende houtsoorten [zoals agarhout,wierook en soortgelijke] en exporteerden ze een deel hiervan naarde Europeanen. [Net zoals in de tijd van Sulaymân (Salomo) (vre-de zij met hem).] Vandaag heeft zwart goud, dus aardolie, deplaats van deze zaken ingenomen. Zullen de moslims erin slagen

– 519 –

hun rijk opnieuw op te richten; hun rijk dat toendertijd zo grootwas als de rijken die Alexander de Grote[1] en Napoleon haddenopgericht? De Arabieren zijn vandaag rijk door aardolie. Ze pro-beren sterk te worden door gebruik te maken van deze rijke schatdie zij in handen hebben. Prof. Muhammad al-Shamalî, de direc-teur van het onderzoekscentrum van Koeweit, vertelde ons alsvolgt wat hiervoor gedaan moest worden: ‘Allereerst dienen wevooruitgang te boeken op het gebied van de wetenschappen en na-tuurwetenschappen. Hiervoor moeten we enerzijds meer onder-zoeken uitvoeren op het terrein van de natuurwetenschappen, enanderzijds wetenschappers opleiden.’”

Hier eindigt het gedeelte dat uit het artikel van de Franseschrijver Ferrera werd overgenomen.

De islamgeleerden verklaren dat de wetenschappen van de is-lam uit twee takken bestaan: de eerste is de religiewetenschappenen de tweede is de natuurwetenschappen. Om een islamgeleerdete worden, dient men beide te leren. De religiewetenschappen le-ren en praktiseren is voor iedere moslim noodzakelijk. Het is metandere woorden een fard al-‘ayn (individuele verplichting). Datge-ne wat noodzakelijk is van de natuurwetenschappen, moeten en-kel geleerd en gepraktiseerd worden door degenen die zich hier-mee bezighouden. Dit is dus een fard al-kifâya (gemeenschappelij-ke verplichting). Een volk dat deze twee verplichtingen volbrengt,zal zeker vooruitgang boeken en beschaafd worden. In het 20evers van soera al-Shûrâ in de edele Koran, verklaart Allah de Ver-hevene [interpretatie van de betekenis]: “Als iemand de wereldsegunsten wil verkrijgen, dan zal Ik hem geven wat hij wenst. En aandegene die de gunsten van het hiernamaals wenst, zal Ik ook gevenwat hij wenst.” ‘Willen’ gaat niet enkel met woorden: men moetzich vastklampen aan oorzaken, met andere woorden, men dientzich in te spannen. Allah de Verhevene belooft dat Hij aan dege-nen die zich inzetten om de wereldse gunsten en de gunsten vanhet hiernamaals te verkrijgen, zal schenken wat zij wensen. Hijverklaart dat Hij de wereldse gunsten aan iedereen zal geven diewerkt zoals Hij het goedkeurt – ongeacht of hij moslim is of niet.Europeanen, Amerikanen en communisten verkrijgen wereldsegunsten omdat zij op deze manier werken. De moslims in de Mid-deleeuwen waren de wegwijzer op het gebied van beschaving ge-worden omdat ze toen op deze manier werkten. In hun laatste tij-den werden de Abbasiden en Ottomanen door de invloeden van

[1] Alexander stierf in 323 v.Chr.

– 520 –

interne en externe vijanden, dus door de religie vijanden de vrij-metselaars, beroofd van het leren en onderwijzen van de natuur-wetenschappen en van het leveren van werk op het gebied van denatuurwetenschappen en de kunst. De onwetenden van het Comi-té voor Eenheid en Vooruitgang die het bestuur van het Otto-maanse Rijk overmeesterden, hadden een grote invloed op dezeachteruitgang. Omwille van deze reden stortte hun gigantische rijkin. De religieuze kennis bestaat uit geloof, aanbidding en ethiek.Als een van deze drie onderdelen gebrekkig is, dan zal de religieu-ze kennis niet compleet zijn. Iets dat gebrekkig is, kan geen nuthebben. De oude Romeinen, Grieken en de landen in Europa enAzië beschikten over natuurwetenschappelijke kennis, maar hunreligieuze kennis schoot tekort. Om deze reden gebruikten ze degunsten die zij op het gebied van de natuurwetenschappen en tech-niek hadden verkregen voor slechte doeleinden. Ze gebruiktensommige kunstwerken voor genot en ontucht, terwijl anderen on-der hen hun technische middelen gebruikten om mensen onrechtaan te doen en te martelen. Ze brokkelden af, stortten ineen enverdwenen, laat staan dat ze beschaafd waren.

Hoewel ook nu niet-islamitische socialistische landen gevor-derd zijn op het vlak van de natuurwetenschappen en hun techni-sche successen en zware industrieën zich op een oogverblindendniveau bevinden, zijn ze ontbeerd van alle drie de onderdelen vande religiewetenschappen. Zij begaan de wreedheden die – laatstaan de beschaafden – zelfs de barbaren niet kunnen aandoen.Zulke landen die niet in het bezit zijn van de islamitische kennis,zijn gedoemd om te verdwijnen. De geschiedenis bestaat uit her-haling. Saoedi-Arabië en soortgelijke landen dienen lering te trek-ken uit de geschiedenis; ze dienen niet alleen te werken om de we-reldse gunsten te verkrijgen, maar dienen ook hun geloof en ka-rakter te verbeteren. Enkel vooruitgang boeken op natuurweten-schappelijk gebied zal hen niet leiden tot beschaving; het zal henniet kunnen redden van rampspoed, ineenstorting en vernietiging.

Vandaag werkt Turkije net als zijn voorouders en is op het ge-bied van de natuurwetenschappen een leidraad voor de anderemoslimvolken. Maar als sommige jongeren in plaats van te werkenop het gebied van de natuurwetenschappen, bouwkunde en ge-neeskunde, en in plaats van alle nieuwe uitvindingen te bestude-ren, zich als een instrument laten gebruiken voor politieke spelle-tjes, zich opsplitsen in groepen, zich aansluiten bij ketterse organi-saties en elkaar proberen te kelen, wat is het dan een schande voorde inspanningen die voor hen worden geleverd en wat een schande

– 521 –

voor de hoop die wij voor hen koesteren! Wat een schande voordit armzalige land! De eerste kracht die onze jongeren beschermttegen zulke schadelijke gedachten, afgedwaalde ideeën en ver-keerde paden, is de reinheid van het hart en een goed karakter. Debron van deze twee deugden is het geloof. Immers, zoals we steedsherhalen, verhindert de islam dat de mens slechtheden begaat enafdwaalt naar verkeerde paden. Het verbindt hem met zijn land ende grote persoonlijkheden van zijn land. Het toont hem het meestcorrecte pad. Wat wij hier bedoelen, is het leren van de ware isla-mitische kennis. En niet de verkeerde, afgedwaalde ideeën enovertuigingen welke worden verkondigd door ketters en huiche-laars die de jongeren onder het mom van de religie naar het ver-keerde pad sleuren! Zoals de geleerden van ahl al-soenna hebbenmedegedeeld, is de islam constructief. Het is nooit destructief ofseparatief geweest. O geliefde jongeren! Vlucht van degenen dievan jullie destructiviteit en separatisme verlangen, welke beidewerden voortgebracht door het Comité voor Eenheid en Vooruit-gang! Want zij zijn de vijanden van de islam en dit gezegende land.

Met de dag wordt mijn toestand slechter, behoorlijk slecht, O Gezant van Allah!Moge mijn daden nu eindelijk verbeteren, sta mij bij O Gezant van Allah!

Mijn verachtelijke ziel van begeerte is losbandig geworden, en deed mij de duivel volgen.Het is onmogelijk met zoveel ongehoorzaamheid, help mij O Gezant van Allah!

Is het mogelijk om verlost te worden van de verlangens van de ziel van begeerte en van de duivel?Als er van jou geen rechtleiding komt, O Gezant van Allah!

Wanneer jouw gezegende gunst voor een moment een zondig iemand bereikt,Dan brengt jouw pad in beide werelden verlossing en veiligheid, O Gezant van Allah!

Ik respecteerde de geboden en de verboden, het verbodene noemde ik niet toegestaan.Elke zonde eindigde met spijt, O Gezant van Allah!

O Gezant van de mensen en jinn, de meest superieure van alle mensen,Vergeef me omwille van mijn oprechtheid, bemiddel voor mij, O Gezant van Allah!

– 522 –

– 3 –

RELIGIES, GELOOFSOVERTUIGINGEN en HETVERSCHIL TUSSEN RELIGIE EN FILOSOFIE

Allah de Verhevene is Eén. Het pad dat naar Hem leidt, is erook één. Aangezien religie het pad is dat over Allah de Verheveneonderwijst, dan moet er op de wereld ook maar één religie be-staan. Toch zijn er vandaag over de hele wereld verschillende reli-gies en allerlei geloofsovertuigingen. Echter, wanneer men er oplet, dan zal duidelijk worden dat het oorspronkelijke jodendom,het oorspronkelijke christendom en de islam die door de enige Al-lah werden gezonden, gebaseerd zijn op dezelfde geloofsprincipes.Deze drie religies zijn net als de aan elkaar verbonden schakelsvan een ketting. Allah de Verhevene heeft het oorspronkelijke jo-dendom en het oorspronkelijke christendom die in de loop dereeuwen vervalst en veranderd werden, verbeterd en gezuiverd, enheeft als de laatste en ware vorm van deze religies de islam gezon-den. Zoals we op vele plaatsen in dit boek hebben herhaald, heefthet woord ‘islam’ in feite twee betekenissen. Het betekent zowel‘zich overgeven aan Allah de Verhevene’ als dat het als naamwordt gebruikt voor de laatste religie die werd verkondigd doorMuhammad (vrede zij met hem). Ahl al-kitâb (mensen van hetboek) is de benaming die wordt gegeven aan de aanhangers van detwee andere religies. Zij stellen nu dat de vervalste Thora en hetvervalste Evangelie het ‘Woord van God’ is. Naast het feit dat zij‘Îsâ (Jezus) en Mûsâ (Mozes) (vrede zij met hen) als profeten vanAllah aanzien, knielen ze neer voor hun afbeeldingen en stand-beelden en smeken ze zodat zij voorspraak zouden verrichten voorhen. Wie gelooft dat zij een goddelijk attribuut bezitten, zal eenmushrik (afgodendienaar) worden. De Attributen van het Wezen(Sifât al-Dhâtiyya) en de Vaste Attributen (Sifât al-Thubûtiyya)van Allah de Verhevene worden de Goddelijke Attributen ge-noemd.

We zullen hieronder proberen uit te leggen hoe deze drie grotereligies werden gezonden door Allah de Verhevene. We zullenhun beginselen verklaren. Naast deze drie grote religies zijn er ookreligies waar het godsconcept is verdwenen en die enkel zijn ge-bonden aan ethische regels. Deze religies worden wereldwijd dooreen grote massa mensen geloofd. [In Turkije werden dit soortovertuigingen door het Comité voor Eenheid en Vooruitgang ge-lanceerd; dit valt echter buiten onze context voor een nadere be-

– 523 –

schouwing.] Om deze reden vonden we het noodzakelijk om ookover deze religies informatie te geven voordat we ons richten ophet eigenlijke thema. Eerst zullen we deze religies behandelen.

Onder deze religies staan het polytheïsme, brahmanisme, zoro-astrisme en boeddhisme bovenaan. Korte tijd geleden waren dezevier religies de geloofsovertuiging van 1,5 miljard mensen. Im-mers, de Indiërs, Birmezen, Laotianen, Japanners, Chinezen, Ma-leisiërs, Koreanen en een groot aantal van hun buurlanden hingendeze ideeën aan. Deze mensen kon men ook tegenkomen onderde Ottomanen, Europeanen en Amerikanen, hoewel hun aantalgering was. Echter, door communistische propaganda en het feitdat Chinese jongeren zichzelf niet aan een religie verbonden be-schouwen, is vandaag het aantal mensen dat deze religies aan-hangt, volgens de laatste internationele statistieken, naar de 400miljoen gedaald. Laten we nu deze religies onder de loep nemenen met behulp van encyclopedieën kijken wat voor plaats de menskrijgt toegewezen in deze religies.

HET BRAHMANISME

Brahma betekent ‘heilig woord’. Mazhar Jân Jânân[1], een vande islamgeleerden in India, zegt het volgende in zijn 14e brief:“Deze religie was een ware, goddelijke religie die in India, eeuwenvoor de geboorte van ‘Îsâ (vrede zij met hem), was verschenen.Later werd het vervalst en werden de aanhangers ervan ongelo-vig.” Degenen die aan het hoofd stonden van deze religie, werden‘brahmaan’ genoemd. Een van hen maakten ze tot een god. Erwordt gezegd dat deze vier zonen had en er wordt aangenomen dateen van zijn vier zonen zogezegd uit zijn mond, en de andere drieuit zijn handen en voeten zijn ontstaan. Vanwege deze vier zonen,verdelen de brahmanen de mensen onder in vier kasten:

De brahmanen: Dit zijn de heilige priesters en geleerden vanhet brahmanisme. Hun taak bestaat uit het lezen en verklaren vanhet heilige boek Veda en het begeleiden van de andere leden vanhet brahmanisme. Zij zijn zeer invloedrijk. Niemand kan tegenhun bevelen ingaan. Iedereen is bang van hen.

De strijders: Deze kaste omvat de heersers, rajputs, grotestaatsmannen en soldaten. Zij worden ‘kshatriya’ genoemd.

De handelaren en boeren: [Zij worden ‘vaishya’ genoemd.]

[1] Jân Jânân werd in 1195 n.h. [1781 n.Chr.] in Delhi als martelaar vermoord.

– 524 –

Dorpelingen, arbeiders, werkers en soortelijke. [Zij worden‘shudra’ genoemd.]

Degenen die buiten deze vier kasten vielen, worden ‘paria’ ge-noemd. Deze armzielige mensen hebben niet het recht om te levenals een mens. Ze worden behandeld als dieren. Zij bezitten niet derechten van de mensen die binnen de vier kasten vallen. In hetbrahmanisme zijn er afgoden. De soorten van deze afgoden en hunbetekenis, de zaken die wel en niet gegeten mogen worden, deovertredingen en de straffen die hiervoor gegeven zullen worden,staan geschreven in hun ‘Manava Dharmashastra’ genaamde hei-lige boek. [Dit betekent: ‘het wetboek van Manu’.] De brahmanengeloven in vele goden. Hun allergrootste god is ‘Krishna’ die degedaante van een mens heeft aangenomen om kwaadheden onge-daan te maken. Hun tweede grootste god is ‘Vishnoe’ en hun der-de god is ‘Shiva’. Vishnoe is zeer belangrijk. De betekenis van ditwoord is ‘datgene wat de mens doordringt’. Vishnoe wordt afge-beeld met een donkerblauw lichaam en vier armen. Óf hij zit opzijn adelaar genaamd ‘Garoeda’, óf op een lotusbloem óf op eenslang. Volgens het brahmanisme is Vishnoe tot nu toe negen keerop de wereld gekomen in verschillende gedaantes [als mens, dierof bloem]. Nu wordt zijn tiende komst verwacht.

In het brahmanisme is doden enkel tijdens een oorlog toege-staan. Op andere momenten wordt geen enkel levend schepsel,mens of dier, gedood. De mens wordt als een heilig schepsel be-schouwd. Zij geloven in reïncarnatie, met andere woorden dat deziel van de mens na zijn dood in de gedaante van een ander mensweer naar de wereld komt. Aangezien rekening wordt gehoudenmet het feit dat ook Vishnoe in de gedaante van een dier naar dewereld kan komen, is het ten strengste verboden om dieren te do-den. Fanatieke brahmanen eten om deze reden absoluut geenvlees.

Volgens het boek van Manu wordt het leven van de mens invier fasen verdeeld:

1) Luiheid, 2) Huwelijk, 3) Ascetisme (alleen leven), 4) Bede-len om beloningen te verkrijgen.

Mazhar Jân Jânân (moge Allah hem genadig zijn), een van degrote islamgeleerden en tasawwuf-deskundigen in India, beschreefin zijn 14e brief in het Perzisch ‘de rituelen van de Indiase ongelo-vigen’. Daarin zegt hij het volgende: “Net zoals Allah de Verheve-ne alle mensen het pad der geluk heeft getoond, zo zond Hij ookmiddels de Birmîhâ genaamde engel een boek naar India dat her-

– 525 –

dacht wordt met de namen Veda en Bîd. Dit boek bestond uit vierdelen. De geleerden van deze religie ontwikkelden hieruit zesscholen. Het gedeelte over de geloofsleerstellingen noemden zij‘Dharma shastra’. Zij verdeelden de mensen onder in vier kasten.Het gedeelte over aanbidding noemden zij ‘Karma shastra’. Hetleven van een mens verdeelden zij in vier fasen. Elke fase noem-den zij ‘ashrama’. Zij geloofden allemaal dat er één God bestaat,dat het universum vergankelijk is, in de Dag der Opstanding, deondervraging en de bestraffing. Door spirituele onthouding en in-spanning bereiken zij een staat waarin ze ingevingen krijgen enbuitengewone toestanden vertonen. De innovaties die in deze re-ligie werden doorgevoerd door degenen die later kwamen, hebbengeleid tot ongodsdienstigheid. Met de komst van de islam werdhun religie opgeheven. Degenen onder hen die geen moslim wer-den, worden ongelovig genoemd. Over degenen ervoor kunnen weniets zeggen.”

Wat betreft de vertakking van de brahmanen die zoroastriërsworden genoemd: zij aanbidden vuur, koeien en krokodillen. Zijhangen de valse religie aan die werd gesticht door een zekere per-soon genaamd Zarathustra – van wie niet zeker is of hij wel of nietheeft geleefd – ten tijde van Kushtûsab, een van de Perzische sjahsdie Kisrâ worden genoemd. Zij begraven hun doden niet; ze bewa-ren hen in daarvoor aangewezen torens en laten hen door gierenopeten. Een andere vertakking die sikhisme wordt genoemd, be-schouwt de baard als gezegend. Ze laten hun baard absoluut nietknippen. Daarnaast zijn er ook de hindoes. Zij geloven in alle bij-gelovigheden van de lagere kasten van de bevolking. Dit geloofheeft geen enkele waarde meer, het is volledig ontaard.

De brahmanen verkondigen de mensen zaken zoals ‘luisterennaar de geboden van de brahmaanse priesters, hen altijd gehoor-zamen, handelen volgens het boek van Manu, geen enkel contacthebben met de paria’s en geen enkel levend wezen doden’. Overde ziel en het lichaam geven ze geen enkele informatie. Maar zebeschouwen de mens wel als een heilig wezen. Voor de brahma-nen is de rivier de Ganges in India heilig. Zij beschouwen het alseen heilige plicht om te baden in deze rivier, om ervan te drinken,en om zelfs hun doden in deze rivier achter te laten.

Het brahmanisme dat zeer neigt naar het aanbidden van afgo-den, en waarbij zelfs sommige afgoden worden aanbeden, heeftabsoluut verbetering en rechtzetting nodig. Jammer genoeg heeftBOEDDHA die 100 jaar later werd geboren – dus 600 jaar voorde geboorte van ‘Îsâ (vrede zij met hem) – deze religie volledig

– 526 –

vervalst. We kunnen Boeddha vergelijken met Luther die veel bij-gelovigheden van het katholicisme had geëlimineerd, maar daarbijook nieuwe stromingen van ongeloof had gesticht die het protes-tantisme worden genoemd.

HET BOEDDHISME

Boeddha werd vermoedelijk 622 jaar v.Chr. geboren, in hetdorp ‘Kapilavastu’ (wordt ook wel ‘Lumbini’ genoemd), 160 kmten noorden van de stad Benares, in India. Zijn oorspronkelijkenaam is Gautama Siddhartha. Toen hij 29 jaar was, trok hij zich te-rug in een woud en onderging hij een extreme zelfkastijding [uit-hongering]. Hij begreep dat middels zelfkastijding niets bereiktkon worden, keerde terug naar het normale leven en begon te me-diteren. Uiteindelijk toen hij op 35-jarige leeftijd zat na te denkenonder een bodhiboom aan de oever van de rivier Naranjara, be-reikte hij spirituele verlichting en werd zo ‘Gautama Boeddha’. Hijtrachtte zijn ideeën en gedachten te verspreiden totdat hij over-leed op 80-jarige leeftijd. Boeddha heeft verteld dat het brahmaan-se geloof vervalst was en dat het verkeerd is om afgoden te aanbid-den. Degenen die naar hem luisterden, gingen hem achterna.Boeddha zei dat hij slechts een mens was en heeft nooit beweerdeen god te zijn. Na zijn dood werd hij echter vergoddelijkt doorzijn leerlingen; ze richtten tempels op in zijn naam, maakten stand-beelden van hem en begonnen hem te aanbidden. Zo vervormdenze het boeddhisme tot afgoderij. In het boeddhisme bestaat ergeen god.

In de valse religie van de boeddhistische ongelovigen zijn er‘Vier edele waarheden’. Namelijk:

1) Het leven is vol van lijden. Plezier en genot is een waan, eenbedrieglijke droom. Geboorte, ouderdom, ziekte en dood zijn ookelk een pijnlijke kwelling.

2) Datgene wat verhindert om verlost te worden van dit lijden,zijn onze begeerten die wij najagen door onwetendheid en onzeabsolute wens om koste wat het kost te leven.

3) Om het lijden op te heffen dient men naast alle tijdelijke be-geerten, ook de absolute wens om te leven op te geven.

4) De mens bereikt rust met de opheffing van de begeerte omte leven. Deze staat wordt ‘nirvana’ genoemd. Nirvana betekentdat een mens, die geen enkele begeerte of passie heeft, zich ont-houdt van wereldse geneugten en een heilige rust bereikt. Zodatde mensen geluk bereiken, raadt Boeddha het ‘achtvoudige pad’

– 527 –

aan. Deze zijn hieronder geschreven:- Juist inzicht- Juiste intentie- Juist spreken- Juist handelen- Juiste wijze van levensonderhoud- Juiste inspanning - Juiste meditatie- Juiste concentratieBoeddha verwerpt alle sociale klassen die bestaan in het brah-

manisme. Hij erkent de voorrechten van de kaste van de brahma-nen niet en kent hen geen uitzonderlijke superioriteit toe. Hij be-schouwt alle mensen gelijkwaardig aan elkaar en kent hen gelijkerechten toe. Hij omarmt de paria’s van het brahmanisme en aan-vaardt de mens niet als een heilig wezen. Integendeel, hij sugge-reert dat de mensen veel gebreken hebben en dat zij enkel door te-vreden te zijn met weinig en door te vasten, verlost kunnen wor-den van deze zonden. Echter, deze bekwaamheden hebben hele-maal niets te maken met religie en met de tevredenheid van Allahde Verhevene. Hun zielen zijn volledig leeg. In het boeddhisme iser namelijk geen geloof in ‘God’.

De bevolking van Myanmar (Birma), een Aziatisch land tussenThailand, Bangladesh en Maleisië, bestaat uit onwetende en im-morele mensen. 543 v.Chr had het boeddhisme deze plaats be-reikt. Aangezien er geen rechtvaardigheid en barmhartigheid indeze religie bestaan, werd het snel verspreid onder de wilde men-sen. Tien eeuwen later brachten de moslim handelaren die uit In-dia kwamen, de islam mee. Zo werden ook de islamitische kennisen ethiek verspreid. Daarna kwamen de Britten die de natuurlijkebronnen uitbuitten. Net zoals ze overal ter wereld te werk gaan,verspreidden ze vijandigheid tegenover de islam middels leugens,wapengeweld en de misleidingen en dwang van de spionnen enmissionarissen. Hoewel de Britten zich hadden teruggetrokken nade Tweede Wereldoorlog, lieten ze een menigte wilde barbarenachter die de islam aanvielen. Uit de brieven van islamgeleerdendie wegvluchtten voor de wreedheden, weten we dat de Birmesesoldaten de huizen binnenvielen, de mannen doodden en de vrou-wen en meisjes meenamen, hen elk soort kwaad aandeden en na-dat ze hun edele delen eraf sneden en hun ogen eruit haalden, henvoor dood achterlieten. Wij geloven dat Allah de Verhevene demartelaren de pijn van hun wonden en gebroken botten niet laat

– 528 –

voelen. Zij wensen ‘weer naar de wereld te komen en de geneugtesvan het martelaarschap opnieuw te proeven’. De barbaren die inBirma de Britse plannen tegen de moslims realiseren daarentegen,zullen zowel op de wereld als in het hiernamaals samen met deBritten de goddelijke bestraffing ondergaan.

Confucius, die in 479 v.Chr op 70-jarige leeftijd overleed, waseen Chinese filosoof. Hij verwierf bekendheid met zijn boekenover ethiek en staatsbestuur. Zijn filosofie werd later omgevormdtot een religieuze stroming. In zijn boeken is er geen enkele infor-matie terug te vinden over de geopenbaarde religies.

HET OORSPRONKELIJKE JODENDOM EN DE JODEN

Wanneer de verheven boeken, de historische documenten ende werkstukken die tot op de dag van vandaag bewaard zijn geble-ven worden bestudeerd, dan zal men zien dat de religie die het ge-loof in ‘een enige God’ gebiedt – met andere woorden de islam –al sinds de tijd van Âdam (Adam) (vrede zij met hem) bestond.Hoewel na de komst van de mensen op aarde er vele profeten(vrede zij met hen) waren gekomen in de periode tussen Âdam(vrede zij met hem) en Ibrâhîm (Abraham) (vrede zij met hem),werden er naar hen geen grote boeken gezonden. Allah de Verhe-vene zond hen kleine suhuf [boeken]. Van de bekende honderdboekjes, werden er tien naar Ibrâhîm (vrede zij met hem) gezon-den. Volgens historici werd Ibrâhîm (vrede en zegeningen zij methem) in het jaar 2122 v.Chr. in een stadje gelegen tussen de Eu-fraat en de Tigris geboren en volgens een overlevering overleed hijin het stadje Khalîl ar-rahmân, in de buurt van Jeruzalem, nadat hij175 jaar had geleefd. Volgens hetgeen geschreven staat in het boekLa Bible a dit vrai (De Bijbel spreekt de waarheid) dat door deschrijver Marston werd uitgegeven, werden er op deze plaatsen delaatste tijd veel bezittingen gevonden die toebehoren aan Ibrâhîm(vrede zij met hem) en werd het met zekerheid duidelijk dat hij inde hierboven genoemde periode heeft geleefd. Âzar was de stief-vader van Ibrâhîm (vrede zij met hem). Târûh (Terach), zijn echtevader, overleed toen Ibrâhîm (vrede zij met hem) nog een kindwas. Âzar was een kunstenaar die afgodsbeelden maakte. Ibrâhîm(vrede zij met hem) begreep al toen hij nog kind was dat afgods-beelden niet aanbeden hoorden te worden, hij vernietigde de af-godsbeelden die zijn stiefvader had gemaakt en begon Namrûd(Nimrod), de heerser van de streek waar zij woonden, dus Baby-lon, tot geloof uit te nodigen. Nimrod was een wrede, kwaadaardi-

– 529 –

ge heerser. Volgens een overlevering was Nimrod niet zijn echtenaam, maar zijn titel [zoals ‘farao’]. Toen Nimrod nog een kleinkind was, was er een kleine slang in zijn neus gekropen en wasdaardoor erg lelijk geworden. Zelfs zijn vader kon het niet verdra-gen om zijn gezicht te zien en besloot hem te doden. Echter, van-wege het gesmeek van zijn moeder, overhandigde zijn vader hemaan een herder. Omdat ook de herder het niet aan kon om naarzijn lelijk gezicht te kijken, liet hij hem achter in de bergen waareen tijgerin, genaamd Nimrod, hem zoogde en zo ervoor zorgdedat hij in leven bleef. De naam ‘Nimrod’ komt van deze tijgerin.Na de dood van zijn vader volgde Nimrod hem op als koning; hijveronderstelde dat hij een god was en wilde dat het gehele volkhem aanbad. Ibrâhîm (vrede zij met hem) nodigde deze onvrien-delijke, genadeloze ongelovige uit tot de ware religie. Daarbij pro-beerde hij ook zijn volk te doen afzien van het aanbidden van af-goden en Nimrod. Zij geloofden echter niet. De Chaldeeërs, dietoen behoorden tot zijn volk, kwamen traditiegetrouw elk jaar ééndag allemaal op een bepaalde plaats samen om een feest te vieren;daarna gingen ze naar hun tempel met afgodsbeelden, knielden zeneer voor hun afgoden waarna ze weer naar huis terugkeerden.Op zo’n feestdag ging Ibrâhîm (vrede zij met hem) de tempel metafgodsbeelden binnen en vernielde met een bijl alle kleine afgods-beelden. Hij hing daarna de bijl om de nek van het grootste af-godsbeeld en verliet de tempel. Toen de Chaldeeërs de tempel bin-nengingen, zagen ze dat alle afgodsbeelden gebroken waren enwilden ze degene die dit had gedaan, gevangennemen en straffen.Ze brachten Ibrâhîm (vrede zij met hem) en vroegen of hij dit hadgedaan. Ibrâhîm (vrede zij met hem) antwoordde: “Waarschijnlijkheeft het grote afgodsbeeld dat een bijl om zijn nek heeft hangendit gedaan omdat hij niet wilde dat de kleine afgodsbeelden wer-den aanbeden naast hem. Als jullie mij niet geloven, vraag het danaan hem zelf.” Zijn volk zei: “Afgoden kunnen toch niet spreken.En jij zegt dat we het aan hem moeten vragen?” Hierop zei Ibrâ-hîm (vrede zij met hem): “Waarom aanbidden jullie dan afgodendie niet kunnen spreken en zich niet kunnen beschermen van ver-nieling? Schande over jullie en de afgoden die jullie aanbidden” enprobeerde zo zijn volk te doen afzien van het aanbidden van afgo-den, maar zijn inspanningen waren tevergeefs. Deze toestand staatvermeld in het 52e vers en het vervolg hiervan van soera al-An-biyâ. Ze brachten Nimrod hiervan op de hoogte. Hij wilde Ibrâhîm(vrede zij met hem) zien. Toen Ibrâhîm (vrede zij met hem) bijNimrod binnenkwam, knielde hij niet neer. Toen Nimrod hem

– 530 –

vroeg waarom hij niet neerknielde, antwoordde hij: “Ik kniel voorniemand neer behalve voor Allah de Verhevene die mij heeft ge-schapen.” Nimrod kon geen antwoord geven op de bewijzen vanIbrâhîm (vrede zij met hem) en verwierp ze. Ibrâhîm (vrede zijmet hem) zei dat Allah de Verhevene enig is, zonder begin en eeu-wig, dat Hij Almachtig is en de Eigenaar van alles, en dat Nimrodslechts een onbekwaam, zwak mens en schepsel is. Nimrod die hiererg woedend om werd, besloot – ook door aanmoediging van demensen die bij hem waren – om Ibrâhîm (vrede zij met hem) ineen vuur te gooien.

In de edele Koran zijn de gesprekken tussen Ibrâhîm (vrede zijmet hem) en Nimrod medegedeeld. In het 258e vers van soera al-Baqara staat vermeld [interpretatie van de betekenis]: “[O Mijngeliefde.] Heb je niet gehoord over diegene [Nimrod] die metIbrâhîm over zijn Heer redetwistte, discussieerde doordat Allahhem eigendom en heerschappij had gegeven en hij hierdoor degrenzen overschreed? Toen Ibrâhîm zei: ‘Mijn Heer doet zowelsterven als leven’, zei hij [Nimrod]: ‘Ik doe ook leven en sterven.’Ibrâhîm zei: ‘Allah laat de zon in het oosten opkomen, laat jij haardan in het westen opkomen.’ Toen was de ongelovige stomver-baasd. Allah de Verhevene leidt degenen die onrecht aandoen nietnaar het rechte pad.”

In soera al-Saffât en soera al-Anbiyâ wordt het voorval be-schreven waarin hij in het vuur wordt gegooid. In het 97e vers vansoera al-Saffât staat vermeld [interpretatie van de betekenis]: “Deongelovigen zeiden: ‘Maak voor Ibrâhîm een bouwsel en maakerin een vuur aan, en werp Ibrâhîm daarna hierin.’” Echter, toener een bouwsel werd gemaakt en Ibrâhîm (vrede zij met hem) vandaaruit in het vuur werd geworpen, werd het vuur een rozentuin.Volgens een overlevering veranderde het vuur in een met vissengevuld bassin. De vissen kwamen voort uit het brandhout. In het68e, 69e en 70e vers van soera al-Anbiyâ, in de edele Koran, staathet volgende vermeld [interpretatie van de betekenis]: “De onge-lovigen zeiden: ‘Als jullie iets willen doen, verbrand dan Ibrâhîmin het vuur. Zo zullen jullie je goden geholpen hebben.’ En Wijzeiden: ‘O vuur! Wees koel en veilig voor Ibrâhîm.’ Zij wilden [zo]een valstrik spannen voor Ibrâhîm. Maar Wij maakten hen tot de-genen die nog meer verlies leden.” De naam ‘Nimrod’ komt nietvoor in de edele Koran. Deze naam vindt men echter wel terug inde Thora [in het Oude Testament van de Heilige Schrift]. In deprovincie Urfa, in Turkije, is er vandaag de dag een bassin van50x30 m groot met de naam ‘Ayn-i Zelîka’ of ‘Halîlürrahman’. Er

– 531 –

wordt beweerd dat dit de plaats is waar Ibrâhîm (vrede zij methem) in het vuur werd gegooid en de vissen uit brandhout voort-kwamen. Niemand komt aan deze vissen.

Ibrâhîm (vrede zij met hem) trouwde twee keer. Zijn eerstevrouw Sâra (Sara) had geen kind kunnen krijgen ondanks ze al 70jaar was. Hierop nam Ibrâhîm (vrede zij met hem) Hâjar (Hagar),een slavin die de farao in Egypte had geschonken, tot zijn tweedevrouw. Zij baarde Ismâ’îl (Ismaël) (vrede zij met hem). Hieropverrichtte Sâra een smeekbede tot Allah de Verhevene zodat Hijook haar een kind zou schenken. Allah de Verhevene schonk ookhaar een kind. Dit was Ishâq (Isaak) (vrede zij met hem). Ismâ’îl(vrede zij met hem) werd de voorouder van de Arabieren, en Is-hâq (vrede zij met hem) die van de Hebreeën. Met andere woor-den, de Arabieren en de Hebreeën [de joden] zijn broeders die af-stammen van dezelfde vader, maar van verschillende moeders.Ibrâhîm (vrede zij met hem) behoort tot de voorvaders van Mu-hammad (vrede zij met hem).

Aan Ibrâhîm (vrede en zegeningen zij met hem) werd op 90-ja-rige leeftijd zijn profeetschap bekendgemaakt. Zijn religie ver-klaarde dat Allah de Verhevene enig is. In het 67e vers van soeraÂl-i ‘Imrân, in de edele Koran, staat vermeld [interpretatie van debetekenis]: “Ibrâhîm (vrede zij met hem) was noch jood, nochchristen. Hij was een moslim die zich had gericht tot Allah de Ver-hevene [een hanîf: monotheïst] en die zich had overgegeven aanHem.”

Degene die aan de joden de ware religie verkondigde, was Mû-sâ (Mozes) (vrede zij met hem). Hij werd vermoedelijk in 1705v.Chr. in de stad Memphis, in Egypte, geboren. Omdat er verschil-lende overleveringen zijn omtrent zijn werkelijke geboortedatum,is het niet met zekerheid bekend welke farao in die tijd in Egypteregeerde. De farao had in zijn droom gezien dat een jongen die indat jaar geboren zou worden hem zou vermoorden, en gaf daaromhet bevel om alle jongens te doden die in dat jaar werden geboren.Omwille van deze reden plaatste de moeder van Mûsâ (vrede zijmet hem) haar kind in een houten kist, liet het achter op de rivierde Nijl en vertrouwde hem toe aan Allah de Verhevene. Deze kistwerd gevonden door de vrouw van de farao. Ook de farao zag hetkind. Echter, toen de kist op het water werd gezien, had zijn vrouwhet volgende aan hem voorgesteld: “Als er goederen in deze kistzitten, zijn ze van jou; als er een levend iets in zit, is het van mij.”Aangezien de farao dit voorstel had geaccepteerd, kon hij nietsdoen.

– 532 –

De naam Mûsâ betekent ‘gered uit het water’. De christenennoemen hem ‘Mozes’ of ‘Mosje (Moshe)’. De moeder van Mûsâ(vrede zij met hem) liet zich als zoogmoeder aannemen in het pa-leis van de farao en bracht zo haar kind groot. Toen hij 40 jaar was,kwam hij te weten over zijn verwanten en ging naar hen toe. Hijontmoette Hârûn (Aäron) (vrede zij met hem) die drie jaar ouderwas dan hem. Mûsâ (vrede zij met hem) kwam in opstand tegen deonrechtvaardigheden die de Hebreeën werden aangedaan. Hijnam hen onder zijn hoede. Op een dag zag hij een Egyptische on-gelovige [een kopt] iemand van de zonen van Israël martelen.Toen hij hem probeerde te redden, overleed de kopt. Hij wildeechter enkel de wreedheid van de kopt verhinderen. Hierop wasMûsâ (vrede zij met hem) genoodzaakt om te emigreren uit Egyp-te. Hij ging naar de stad Midjan. Daar diende hij tien jaar langShu’ayb (Jetro) (vrede zij met hem). Hij trouwde met zijn dochterSafûrâ (Sippora). Tien jaar later keerde hij weer terug naar Egyp-te. Op weg naar Egypte, ging hij langs de berg Sinaï. Hij hoordedaar het Woord van Allah de Verhevene. Op dat moment werdhet profeetschap aan hem gegeven. Dat Allah de Verhevene enigis, dat de farao geen god is en nog vele andere zaken werden hemmedegedeeld. Hij kwam aan in Egypte bij de farao en nodigdehem uit tot de religie; hij riep hem op tot het geloven in de enigeAanbedene. Hij verzocht hem om de zonen van Israël vrij te laten.De farao weigerde. Hij zei: “Mûsâ is een grote magiër. Hij wil onsmisleiden en ons land uit onze handen nemen.” Hij raadpleegdede viziers die bij hem waren. Zij zeiden: “Verzamel de magiërs zo-dat ze hem verslaan.” De magiërs kwamen en wierpen voor deogen van het Egyptische volk hun stukjes touw op de grond. Elkstuk touw zag eruit als een slang en bewoog zich in de richting vanMûsâ (vrede zij met hem). Toen Mûsâ (vrede zij met hem) de stafin zijn hand op de grond gooide, werd het een grote slang die alletouwen verslond. Hierop raakten de magiërs verbijsterd en zeiden:“Deze man spreekt de waarheid” en geloofden in hem. Deze ge-beurtenis wordt in de edele Koran, in de verzen 111 tot 123 vansoera al-A’râf, weergegeven. Hierop werd de farao ontzettendboos. Hij zei: “Hij is blijkbaar jullie meester. Ik ga jullie handen envoeten eraf snijden, en jullie allemaal aan de takken van dadelbo-men hangen.” De magiërs antwoordden: “Wij geloven in Mûsâ enzoeken onze toevlucht bij zijn Heer. Wij wensen enkel Zijn verge-ving en barmhartigheid.” De farao gaf de zonen van Israël geentoestemming om Egypte te verlaten, want als zij Egypte zoudenverlaten, dan zouden hijzelf en zijn volk deze mensen die zij ge-

– 533 –

bruikten als hun bedienden en slaven kwijtraken. De waters vande ongelovigen werden bloed en het regende kikkers. Er ontston-den huidziekten en het bleef drie dagen lang donker. Toen de fa-rao deze wonderen zag, werd hij bang. Hij gaf hen toestemming.Toen Mûsâ (vrede zij met hem) samen met de zonen van IsraëlEgypte verliet en onderweg was richting Jeruzalem, kreeg de faraospijt. Hij ging hen achterna met zijn soldaten. De Golf van Suezopende zich en de gelovigen staken over. Toen de farao aan hetoversteken was, sloot de zee zich weer. De farao verdronk samenmet zijn soldaten. Tijdens deze grote emigratie smeekte Mûsâ(vrede zij met hem) op de berg Sinaï veel tot Allah de Verhevene.Hij wilde het Wezen van Allah zien. Allah de Verhevene aan-vaardde zijn gesmeek niet, maar Hij sprak nogmaals tot hem op deberg Sinaï. Mûsâ (vrede zij met hem) verbleef veertig dagen enveertig nachten op de berg Sinaï en vastte. Allah de Verhevenezond hem middels Jabrâîl (vrede zij met hem) de Thora die op ta-bletten was geschreven. Daarnaast werden hem tien geboden ge-geven die op tien tabletten stonden geschreven, zodat degenen diein hem geloofden deze zouden naleven. De Awâmir al-‘ashara[Tien Geboden] die sinds die tijd vermeld worden in de joodseboeken, in het 6e vers en het vervolg van het 5e hoofdstuk van hetboek Deuteronomium in de Thora, en aan het begin van het 20ehoofdstuk van het boek Exodus, staan hieronder geschreven:

1 – Ik ben de Heere, uw God, die u uit het land Egypte, uit hetslavenhuis, geleid heeft.

2 – U zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben. Uzult voor uzelf geen beeld maken, geen enkele afbeelding van watboven in de hemel, of beneden op de aarde of in het water onderde aarde is. U zult zich daarvoor niet neerbuigen, en die niet die-nen.

3 – U zult de Naam van de Heere, uw God, niet ijdel gebruiken. 4 – Neem de sabbatdag [zaterdag] in acht om die te heiligen,

zoals de Heere, uw God, u geboden heeft. Zes dagen zult u arbei-den en al uw werk doen, maar de zevende dag is de sabbat van deHeere, uw God. Dan zult u geen enkel werk doen.

5 – Eer uw vader en uw moeder, zoals de Heere, uw God, ge-boden heeft.

6 – U zult niet doodslaan.7 – En u zult geen overspel plegen.8 – En u zult niet stelen.9 – En u zult geen vals getuigenis spreken tegen uw naaste.

– 534 –

10 – En u zult niet begeren de vrouw van uw naaste. U zult uwzinnen niet zetten op het huis van uw naaste, noch op zijn akker,noch op zijn dienaar, noch op zijn dienares, noch op zijn rund,noch op zijn ezel, noch op iets wat van uw naaste is.

Toen Mûsâ (vrede zij met hem) van de berg Sinaï terugkeerde,zag hij met afschuw dat het volk dat hij aan zijn broer Hârûn (vre-de zij met hem) had toevertrouwd, was afgeweken van het warepad, dat ze een gouden beeld hadden gemaakt in de vorm van eenkalf en dit waren begonnen te aanbidden. Mûsâ (vrede zij methem) was een opvallende, ontzagwekkende persoon met eenscherpe blik. Hij liet een grote indruk achter bij degenen die hemtegenkwamen. Maar toen hij een jaar oud was, had hij de faraokwaad gemaakt omdat hij had geplukt aan zijn baard die met pa-rels was versierd. Dankzij de voorspraak van de edele Âsiya, devrouw van de farao, onderwierp hij Mûsâ (vrede zij met hem) eerstaan een test voordat hij hem zou doden. Toen voor hem een scho-tel werd geplaatst waar goud en vuur in zaten en hij zijn hand naarhet goud reikte, draaide Jabrâîl (vrede zij met hem) het in de rich-ting van het vuur waarop Mûsâ (vrede zij met hem) het vuur naarzijn mond bracht; hij verbrandde het puntje van zijn tong en gooi-de het vuur weg. Om deze reden was zijn spraak voorheen gebrek-kig. Wanneer het nodig was om het volk toe te spreken, liet hijhierdoor dit over aan zijn zeer welsprekende broer Hârûn (vredezij met hem). Echter, toen hij profeet werd, verdween deze tekort-koming van hem. Hij werd begunstigd met een mooier spraakver-mogen dan Hârûn (vrede zij met hem). Toen hij op de berg Sinaïwas, konden de mooie woorden van Hârûn zijn volk niet weerhou-den van het afwijken van het rechte pad. Mûsâ (vrede zij met hem)ging weer naar de berg Sinaï en vroeg Allah de Verhevene om zijngemeenschap te vergeven. Zijn gemeenschap toonde ook berouw.Hij nam hen mee en ging de woestijnen in om het ‘Beloofde Land’te zoeken dat Allah de Verhevene aan hen had beloofd. Ze verble-ven precies veertig jaar in de Sinaïwoestijn. In de woestijn voeddeAllah de Verhevene hen met manna en kwartelvlees. Mûsâ (vredezij met hem) kwam tot aan de berg Nebo in het Abarimgebergtetegenover de stad Arîha (Jericho) van waaruit het Beloofde Landgezien kon worden, en overleed daar, volgens een overlevering, op120-jarige leeftijd. Zijn broer Hârûn (vrede zij met hem) was reedsdrie jaar eerder overleden dan hem. Het betreden van het Beloof-de Land en de stad Jericho die is gelegen in het Beloofde Land,werd verleend aan de profeet Yûshâ’ die na hem kwam.

[Ahmed Cevdet Pâsha (moge Allah de Verhevene hem gena-

– 535 –

dig zijn)[1], een grote islamitische historicus en jurist, zegt in zijnboek Qisas al-Anbiyâ het volgende:

“De zoon van Ibrâhîm (Abraham) (vrede zij met hem) was Is-hâq (Isaak) en de zoon van Ishâq was Ya’qûb (Jakob) (vrede zijmet hen). Zijn oorspronkelijke naam was Isrâîl (Israël). Zijn af-stammelingen worden Banû Isrâîl genoemd, wat ‘zonen van Israël’betekent. Yûsuf (Jozef) (vrede zij met hem), een van de twaalf zo-nen van Ya’qûb (vrede zij met hem), was ook een profeet. Na Yû-suf (vrede zij met hem) leefden de zonen van Israël in Egypte envolgden ze het geloof van Ya’qûb en Yûsuf (vrede zij met hen). Dekopten daarentegen, die de vroegere bewoners van Egypte waren,aanbaden sterren en afgoden, ofwel standbeelden. Zij gebruiktende zonen van Israël als slaven. De zonen van Israël wilden verlostworden van de martelingen van de farao’s en naar het land Ka-naän, het thuisland van hun voorvaders gaan. De farao’s gavenechter geen toestemming, want zij lieten de zonen van Israël zwaarwerk verrichten en nieuwe gebouwen en steden bouwen. Mûsâ(Mozes), zoon van ‘Imrân, werd door zijn moeder in een kist ge-plaatst en op de rivier de Nijl achtergelaten. Âsiya, de vrouw vande farao, vond hem en maakte hem tot haar zoon. Toen Mûsâ(vrede zij met hem) per ongeluk een kopt had gedood, emigreerdehij uit Egypte en ging hij naar de stad Midjan. Hier verbleef hij tienjaar. Hij trouwde met de dochter van Shu’ayb (vrede zij met hem)en keerde terug naar Egypte. Onderweg ging hij langs de berg Si-naï. Hier werd hij door het spreken met Allah de Verhevene geëerd en werd het profeetschap aan hem verleend. Hij werd be-volen om de farao tot het geloof uit te nodigen; hij kwam niet tothet geloof. Mûsâ (vrede zij met hem) verzamelde de zonen van Is-raël bijeen en verlieten samen Egypte. Hoewel ze de Golf van Su-ez overstaken en richting de stad Jericho liepen, zeiden de zonenvan Israël: ‘Wij kunnen niet gaan; wij kunnen niet strijden tegen deAmalekieten.’ Hij verwenste hen. Hij liet zijn broer Hârûn (vredezij met hem) die drie jaar ouder was dan hem bij hen achter en gingnaar de Tûr Sînâ (de berg Sinaï). Hij sprak weer met Allah de Ver-hevene. Hem werd het boek ‘de Thora’ gegeven. Zijn volk toondeberouw en kwam aan in het zuiden van de Dode Zee. Ze vestigdenzich tegenover de stad Jericho, aan de oostelijke kant van de rivierde Jordaan. Hij stelde Yûsha’ (vrede zij met hem) aan als zijn af-gevaardigde en overleed daarna.”

[1] Cevdet Pâsha kwam oorspronkelijk uit Lovetsj. Hij overleed in 1312 n.h.[1894 n.Chr.] in Istanbul.

– 536 –

In Mir’ât-i Kâinât staat vermeld: “Mûsâ (vrede zij met hem)ging drie keer naar de berg Sinaï. De eerste keer dat hij ging, werdhet profeetschap aan hem gegeven. Bij de tweede keer werden degezegende Thora en de Tien Geboden nedergezonden. De Thorabestond uit veertig delen. In elk deel stonden er duizend hoofd-stukken en elk hoofdstuk bestond uit duizend verzen. De Thora’sdie nu in omloop zijn, bevatten niet zo veel verzen. Immers, in deedele Koran wordt verklaard dat de Thora en het Evangelie laterwerden vervalst en veranderd. De Thora die Jabrâîl (vrede zij methem) naar Mûsâ (vrede zij met hem) had gebracht, was enkel doorMûsâ, Hârûn, Yûsha’, ‘Uzayr en ‘Îsâ (vrede zij met hen) gememo-riseerd.”

In Qâmûs al-a’lâm staat vermeld: “Toen de Babylonische ko-ning Nebukadnezar Jeruzalem innam en de al-Aqsâ moskee ver-nielde, verbrandde hij de exemplaren van de Thora. Hij nam70.000 joodse geleerden gevangen en zond hen naar Babylon. On-der hen waren ook Danyâl en ‘Uzayr (vrede zij met hen). [In Mun-jid staat geschreven dat de joden ‘Uzayr (vrede zij met hem) Ezranoemen. Echter, de schrijver van het boek Ezra in het Oude Tes-tament van de huidige Heilige Schrift en sommige andere boeken,was de Hebreeuwse rabbijn en geestelijke Ezra, en niet ‘Uzayr(vrede zij met hem).] De joden vergaten de Thora en werden los-bandig. Ze geloofden niet in de profeten die naar hen werden ge-zonden voor vermaning en hadden de meeste van hen als marte-laar doen sterven. Bahman Kay Khosrow, de Iraanse sjah, ver-sloeg de Assyriërs. Hij liet de joodse gevangenen en Danyâl (vredezij met hem) vrij. Het aantal mensen dat aanbidding verrichtte inde al-Aqsâ moskee nam toe. Toen Alexander de Grote Jeruzaleminnam benoemde hij Herodes, die behoorde tot de joodse bevol-king, tot gouverneur voor de joden. Deze verraderlijke jood hadechter de profeet Yahyâ (Johannes) (vrede zij met hem) als mar-telaar doen sterven. Hij beging veel wreedheden. Hierna kwam Je-ruzalem in handen van de Romeinen. Toen de joden in opstandkwamen, vernielde Hadrianus in het jaar 135 n.Chr. Jeruzalem enslachtte hij de joden af. Degenen die wegvluchtten, verspreiddenzich in alle richtingen. Op de plaatsen waar ze kwamen, werd henveel onrecht en leed aangedaan door de christenen. Met de komstvan de islam bereikten zij vrede en rust. De stad Jeruzalem werddoor de Byzantijnse keizers herbouwd en werd ‘Ilyâ’ genoemd.‘Abdulmalik, de vijfde Omajjadische kalief, liet de stad wederop-bouwen en de al-Aqsâ moskee restaureren. De christenen verniel-den deze tijdens de kruistochten. Salâhaddîn Ayyûbî vernieuwde

– 537 –

het. De Ottomaanse kaliefen restaureerden en verfraaiden het.”Na de Thora is het heilige boek van de joden de Talmoed. Mû-

sâ (vrede zij met hem) had hetgeen hij op de berg Sinaï had ge-hoord van Allah de Verhevene, aan Hârûn, Yûsha’ en Ali-âzârverteld. Zij vertelden het aan de navolgende profeten en uiteinde-lijk aan de verheven Yahûdâ (Juda). Op zijn beurt bracht hij dezekennis, in de 2e eeuw n.Chr., samen tot een boek over een periodevan veertig jaar. Dit boek werd Misjna genoemd. In de 3e eeuwn.Chr. in Jeruzalem en in de 6e eeuw n.Chr. in Babylon werden erop de Misjna twee commentaren geschreven. Deze commentarenwerden Gemara genoemd. Een van de twee Gemara’s werd samenmet de Misjna tot een boek samengebracht en dit boek werd ‘Tal-moed’ genoemd. De Talmoed die de Jeruzalemse Gemara bevat-te, werd de Jeruzalemse Talmoed genoemd en die de Babyloni-sche Gemara bevatte, werd de Babylonische Talmoed genoemd.De christenen zijn vijandig tegenover deze drie boeken. Zij menendat Sham’ûn (Simon) die het kruis droeg dat ze hadden klaarge-maakt om ‘Îsâ (Jezus) (vrede zij met hem) op te hangen, en diezich had gemengd in het voorval van de kruisiging, behoort tot deoverleveraars van de Misjna. Sommige van de geboden die scha-delijk zijn voor de mensheid die in de Talmoed staan, staan ge-schreven aan het einde van ons boek Cevâb Veremedi, dat even-eens naar het Engels werd vertaald onder de titel Could Not Ans-wer. Ali-âzâr, wiens naam hierboven werd vermeld, is de zoon vanHârûn (vrede zij met hem).]

Het boek dat de christenen ‘de Heilige Schrift’ noemen, bestaatuit twee delen die zij ‘het Oude Testament’ en ‘het Nieuwe Testa-ment’ noemen. De joden geloven enkel in het Oude Testament ennoemen dit ‘het Heilig Schrift’. Zij aanvaarden niet dat dit gedeel-te ‘het Oude Testament’ wordt genoemd. Ze noemen het Tenach.Ze verdelen de Tenach in drie delen. Het eerste gedeelte noemenzij ‘Thora’. Het boek dat zij Thora noemen, bestaat uit vijf delen:

1) Genesis

2) Exodus

3) Leviticus

4 )Numeri

5) Deuteronomium(Deze vijf boeken worden tezamen ‘Pentateuch’ genoemd.)In het 2e vers van soera al-Isrâ, in de edele Koran, staat ver-

meld [interpretatie van de betekenis]: “Wij hebben Mûsâ het boek

– 538 –

gegeven.” In de Thora waarover wij vandaag beschikken, zijn ervele vreemde teksten toegevoegd. Deze hebben niets te makenmet de werkelijke Thora die werd nedergezonden naar Mûsâ (vre-de zij met hem). [Voor meer informatie, gelieve het gedeelte “Deedele Koran en de hedendaagse Thora en Evangeliën” raad te ple-gen!]

In de werkelijke Thora staat vermeld dat Allah de Verheveneeen laatste Profeet zou zenden met de naam ‘Muhammad’ (vredeen zegeningen zij met hem). Dat Mûsâ (vrede zij met hem), wan-neer hij voor de tweede keer smeekte tot Allah de Verhevene, omvergiffenis vroeg voor zijn volk dat verkeerde in dwaling, staat alsvolgt vermeld in de verzen 155-157 van soera al-A’râf [interpreta-tie van de betekenis]: “Mûsâ zei: ‘Mijn Heer, als U wilde, dan hadU mij en hen eerder vernietigd. Zult U ons vernietigen wegens deslechte daden van de dwazen, de verachtelijken onder ons? Dit isniets anders dan een beproeving van U, waarmee U in dwaling laatwie U wilt en naar het rechte pad leidt wie U wilt. U bent onzeVriend. Vergeef ons! Wees ons genadig! U bent de Beste der ver-gevingsgezinden. Beschenk ons in deze wereld een mooie gehoor-zaamheid en levensonderhoud, en in het hiernamaals, Uw Para-dijs! Wij hebben berouw getoond en ons tot U gewend!’” Allah deVerhevene zei tegen hem: “Met Mijn bestraffing tref Ik wie Ik wil.Mijn barmhartigheid omvat alles. Deze barmhartigheid van Mij is[in het hiernamaals] voor hen die godvrezend zijn [degenen dieongeloof en zonden vermijden], die hun armenbelasting geven endie in Onze tekenen geloven. Zij volgen de Gezant, die een onge-letterde Profeet is. [De naam en de eigenschappen van] die Gezantvinden zij beschreven in de Thora en het Evangelie bij zich. DieProfeet beveelt het goede, het geloof en verbiedt het kwade, hetongeloof. Hij staat de reine dingen toe en verbiedt de onreine din-gen. Hij ontheft hen van hun lasten en verlicht hun zware onge-makken. Zij die in deze Profeet geloven, hem vereren, hem helpenen het licht [de edele Koran] volgen dat met hem is neergezonden;wel, zij zijn degenen die het eeuwige geluk zullen bereiken.”

Het is ongetwijfeld dat de joden in de laatste Profeet geloofdenen zijn komst verwachtten. In sommige tafsîr-boeken (exegeses,verklaringen van de edele Koran) staat zelfs geschreven dat de jo-den tijdens veldslagen de volgende smeekbede verrichtten: “O on-ze Heer! Help ons omwille van de laatste Profeet (vrede en zege-ningen zij met hem) wiens komst U aan ons heeft beloofd”, en datzij de overwinning behaalden tijdens die veldslagen.

Onder de profeten (vrede zij met hen) die na Mûsâ (vrede zij

– 539 –

met hem) naar de Hebreeën zijn gekomen, hebben Dâwud (Da-vid) en Sulaymân (Salomo) (vrede zij met hen) een grote bijdragegeleverd aan de verspreiding van de ware religie. De essentie vande joodse religie kan als volgt samengevat worden:

Geloof: Er bestaat één God. Hij bestaat uit Zichzelf. Hij is nietgeboren en baart niet. Hij ziet en weet alles. Vergeven of bestraf-fen ligt enkel in Zijn macht.

Ethiek: De ethische principes bestaan uit de tien heilige gebo-den, oftewel de Tien Geboden. De mensen dienen deze tien gebo-den tot op de letter na te leven. Het lichaam en de ziel van de mensstaan los van elkaar. De ziel sterft niet tot de Laatste Dag. Het isnoodzakelijk om te geloven in het leven in het hiernamaals.

De fundamenten van de religie: Volkeren die niet joods zijn,worden beschouwd als afgodendienaren (mensen die afgoden aan-bidden). Men dient afstand van hen te houden. Men moet zoveelmogelijk zijn band met hen verbreken. Er moeten bloedige en on-bloedige offers gebracht worden. [De joden offerden elk soortdier, zelfs duiven, maar meestal schapen, geiten en runderen. In deloop der tijd werden broodkoeken, gemaakt van ongezouten deeg,en matzes die “ongezuurd brood” werden genoemd, ook als offergerekend. Het uitdelen van deze broodjes werd als onbloedig offerbeschouwd.] Voor vergelding wordt er vergelding uitgevoerd. Wieiets kwaads heeft gedaan, wordt op dezelfde manier, aan hetzelfdeonderworpen. Jongens worden besneden door een rabbijn [joodsegeestelijke]. Dieren waarvan men het vlees wil eten, moeten ge-slacht worden. Het vlees van een dier dat op een andere wijzewerd gedood, wordt niet gegeten. [Zelfs vandaag vindt men in Eu-ropa en Amerika in de winkels van joodse slagers een label terugwaar het woord ‘koosjer’ op staat, wat betekent dat het vlees datin die winkel wordt verkocht, het vlees van dieren is die werdengeslacht zoals voorgeschreven door de rabbijnen. Joden mogenenkel vlees eten dat op deze wijze werd bereid. Ook de moslimseten enkel vlees van een dier dat werd geslacht door de Naam vanAllah de Verhevene uit te spreken. Varkensvlees eten ze helemaalniet.] Joodse vrouwen moeten na het trouwen hun haren bedek-ken; vandaag de dag komen joodse vrouwen in Europa deze plichtna door een pruik te dragen. Varkensvlees eten is ook voor de jo-den verboden.

De manier van aanbidding van de joden gaat gepaard met velemethoden. Hun geëerde dag is zaterdag. Op die dag wordt er geenwerk verricht en wordt er geen vuur aangestoken. De joden aan-vaarden deze dag als een feestdag en vieren deze dag. Deze dag

– 540 –

heet ‘sabbat’. Daarnaast hebben de joden nog vele andere feestda-gen waaronder Pesach, Sjavoeot (Wekenfeest), Rosj Hasjana(Joods Nieuwjaar), Jom Kipoer (Grote Verzoendag), Soekot(Loofhuttenfeest), Poerim (Lotenfeest) en Chanoeka. Pesach is deherdenking van de bevrijding van het joodse volk van de slavernijin Egypte. Sjavoeot is een rozenfeest ter nagedachtenis van deopenbaring van de Thora en de Tien Geboden. Jom Kipoer is degrote vastendag waarop wordt herdacht dat de joden berouw toon-den en werden vergeven. Soekot is het loofhuttenfeest waarop hetleven in de woestijn wordt herdacht.

De rabbijnen hebben niet zoals de christelijke priesters de be-voegdheid om zonden te vergeven. Zij leiden enkel de daden vanaanbidding. Bij hun God zijn alle joden gelijk en is er geen enkelverschil tussen hen.

Hun religieuze rituelen en de manier waarop de rabbijnen dedaden van aanbidding leidden, werden door de profeten (vrede zijmet hen) die na Mûsâ (vrede zij met hem) kwamen nog meer ver-meerderd en veranderd en werden er nieuwe beginselen aan toe-gevoegd. Na Dâwud (vrede zij met hem) werd ook het reciterenvan de Zabûr (Psalmen) – die aan hem werd neergezonden – tij-dens de rituelen of begeleid door muziekinstrumenten, aan de da-den van aanbidding toegevoegd.

Dâwud (vrede zij met hem) werd vermoedelijk 1000 jaar v.Chr.geboren. [Europese historici hebben de regeerperiode van Dâwud(vrede zij met hem) als 1015-975 v.Chr. vastgelegd, maar dit is nietzeker.] Omdat Dâwud (vrede zij met hem), die eerst een herderwas, een prachtige stem had [vandaag de dag wordt in het Turksnog steeds de term ‘Dâvudî ses’ (‘de stem van David’) gebruikt],werd hij na een tijdje in de aanwezigheid gebracht van Tâlût[Saul], het staatshoofd, en werd zijn citerspeler. Hoewel er eersteen grote vriendschap tussen hen beide was ontstaan en Saul hemals zijn nauwe metgezel had aangewezen, werd Saul bang toen Dâ-wud (vrede zij met hem) met de dag grote faam verwierf, op zijndertigste tijdens een strijd de reusachtige Goliath met een steenvan een katapult doodde en hierdoor werd bewonderd door hetvolk. Hierop verwijderde hij Dâwud uit zijn buurt. Echter, toenSaul stierf, werd Dâwud (vrede zij met hem) zijn opvolger op ver-zoek van het volk en maakte hij Jeruzalem voor het eerst het cen-trum van de Israëlieten. Dâwud (vrede zij met hem) regeerdeveertig jaar. Dat hem een boek werd gegeven met de naam Psal-men staat in de edele Koran, in het 163e vers van soera al-Nisâ enhet 55e vers van soera al-Isrâ, vermeld. Hierin staan ongetwijfeld

– 541 –

Dâwud (vrede zij met hem) zijn smekingen en verzoeken tot ver-geving aan Allah de Verhevene. Echter, aangezien de Psalmen inde huidige Heilige Schrift naast deze gedeelten ook stukken bevatdie door anderen zijn toegevoegd, heeft het zijn vorm zoals Allahde Verhevene het had neergezonden volledig verloren. Allah deVerhevene heeft aan Dâwud (vrede zij met hem) grote gunstenverleend. In het 10e vers van soera Saba staat vermeld [interpreta-tie van de betekenis]: “Wij gaven Dâwud van Onze kant deugde-lijkheid [over de andere mensen en profeten] en superioriteit [zo-als het profeetschap, een boek, heerschappij, een mooie stem enhet vormgeven van ijzer met de hand]. Wij zeiden: ‘O bergen envogels, verheerlijk Allah samen met hem.’ Wij maakten het ijzerzacht voor hem [zoals was].” In de verzen 17-19 van soera Sâdstaat vermeld [interpretatie van de betekenis]: “O Muhammad!Wees geduldig met wat de ongelovigen zeggen. Herinner Onzedienaar Dâwud, de bezitter van kracht! Hij toonde altijd berouwaan Allah. Waarlijk, Wij maakten aan hem de bergen en de vogelsdienstbaar die met hem in de avond en in de ochtend Allah ver-heerlijkten.” En in het 25e vers van soera Sâd staat vermeld [inter-pretatie van de betekenis]: “Hij heeft bij Ons een hoge rang eneen goede terugkomst [bij Ons].” Het afschuwelijke verhaal in dehuidige Thora en Evangelie dat wordt voorgedaan als het avon-tuur dat zich afspeelde tussen Dâwud (vrede zij met hem) en Bat-seba, de vrouw van Uria, een officier die onder hem stond, welkestaat vermeld in het 11e hoofdstuk van 2 Samuel, is niet waar. [‘Alî(moge Allah tevreden zijn met hem) had medegedeeld dat hij de-genen die dit verkeerde en afschuwelijke verhaal vertelden, 160stokslagen zou geven. In de tafsîr Mawâqib staat bij de verklaringvan het 26e vers van soera Sâd het volgende: “Uria zond een bood-schap naar een meisje genaamd Teshâmu’ om te laten weten dathij met haar wilde trouwen. Hoewel zij het accepteerde, wilden defamilieleden van het meisje het niet. Ze spraken kwaad over Uria.Intussen stelde ook Dâwud (vrede zij met hem) zich kandidaat ommet Teshâmu’ te trouwen. Toen Uria tijdens een strijd overleed,trouwde het meisje met Dâwud (vrede zij met hem). Allah de Ver-hevene was niet tevreden over het feit dat hij zich kandidaat steldevoor een meisje dat verloofd was. Toen Dâwud (vrede zij methem) begreep dat hij een fout had begaan, toonde hij berouw enwerd hij vergeven.”]

In de edele Koran is er geen duidelijke informatie hierover tevinden. Integendeel, er staat vermeld dat Dâwud (vrede zij methem) Allah de Verhevene altijd erg vreesde, dat hem kennis was

– 542 –

gegeven, alsook het vermogen om het juiste van het verkeerde teonderscheiden. In [het 24e vers van] soera Sâd staat geschrevendat hij op de grond neerknielde om geen onrecht te begaan bij eenzaak omtrent een schaap, dat hij vergiffenis vroeg aan Allah enveel smeekbeden verrichtte. Alle islamgeleerden zijn het erovereens dat deze mythe van Uria later werd toegevoegd aan de Thoraen het Evangelie. Hoewel zulke verzonnen verhalen die ‘isrâîliy-yât’ (‘berichten van de Israëlieten’) worden genoemd, ook van dejoden naar de onwetende moslims werden overgedragen, hebbenislamgeleerden medegedeeld dat deze verhalen mythes [verzon-nen] zijn.

Sulaymân (Salomo) (vrede zij met hem) [zijn regeerperiodewas vermoedelijk tussen 965-926 v.Chr.], de zoon van Dâwud (vre-de zij met hem), volgde zijn vader op en werd de profeet en heer-ser van de zonen van Israël. Hij kon spreken met jinn, wilde dierenen vogels. Het tijdperk van Sulaymân (vrede zij met hem) was demeest glorieuze tijd van de Israëlieten. Tot de tijd van Sulaymân(vrede zij met hem) hadden de Israëlitische heersers geen weetvan paleizen. Het huis van Saul wiens naam hierboven werd ver-meld, verschilde niets van het gewoonste dorpshuis. Sulaymân(vrede zij met hem) richtte eerst de stad Jeruzalem op en bouwdeeen paleis. Hij liet een groot aantal gebouwen, paleizen, tuinen,bassins, slachtplaatsen voor offers en plaatsen voor aanbiddingbouwen. De meest glorieuze tempel die hij liet bouwen in Jeruza-lem, heette Masjid al-Aqsâ = Bayt al-Muqaddas = het Heilige Huis[de huidige al-Aqsâ moskee]. Dit gebouw had hij laten makendoor Fenicische architecten. Ook de jinn waren van dienst ge-weest. Er werden zeer waardevolle materialen gebruikt bij debouw van deze gebedsplaats. Wanneer men het in de verte zag,glinsterde het net als een stuk goud en bracht het degenen die hetzagen in verbijstering. De bouw ervan duurde zeven jaar. Jammergenoeg liet Nebukadnezar II, een van de Babylonische koningen,deze prachtige gebedsplaats in brand steken toen hij Jeruzalemhad bezet. De exemplaren van de Thora waren ook verbrand en erwas geen enkele overgebleven. Hoewel Kay Khosrow het restau-reerde, werd het later door de Romeinen in brand gestoken. InQâmûs al-a’lâm staat vermeld: “Met deze vernieling kwam er eeneinde aan de bouw en bloei van Jeruzalem die toebehoorden aande joden. Later werd de Masjid al-Aqsâ gerestaureerd door By-zantijnse keizers en gaven zij Jeruzalem de naam ‘Ilyâ’. Onze Pro-feet (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) heeft gebeden inde Masjid al-Aqsâ. Jeruzalem werd in het 16e jaar van de emigra-

– 543 –

tie ten tijde van ‘Umar (moge Allah tevreden zijn met hem) doorde moslims veroverd. De huidige moskee werd herbouwd in detijd van ‘Abdulmalik (moge Allah hem genadig zijn).” De overge-bleven funderingsmuren worden vandaag de dag door de joden ‘deKlaagmuur’ genoemd en zij verrichten smeekbeden voor dezemuur.

Jeruzalem was in de tijd van Sulaymân (vrede zij met hem) derijkste en mooiste stad ter wereld geworden. Er bestaan veel ver-halen over de paleizen die Sulaymân (vrede zij met hem) had latenbouwen, de kamers in deze paleizen en de kostbaarheden die zichhier bevonden. Er kan gezegd worden dat tot nu toe geen enkeleheerser op de wereld zo een prachtig en sprookjesachtig levenheeft geleid zoals Sulaymân (vrede zij met hem). Hij had meerderevrouwen en slavinnen. Omdat Sulaymân (vrede zij met hem) veelbelang hechtte aan handel, nam zijn rijkdom met de dag toe; hijversierde zijn paleis met nieuwe, kostbare, mooie goederen enhield vele waardevolle paarden, vogels en andere dieren. In hetpaleis werden er dagelijks dertig runderen, honderd schapen endozijnen herten en gazellen geslacht. Sulaymân (vrede zij methem) verlangde steeds naar vrede en trachtte goed om te gaan envriendschap te sluiten met zijn buren. Hij trouwde met de dochtervan zijn buur, de farao van Egypte; nodigde Balkîs, de koninginvan Seba, uit tot de ware religie; sloot vriendschap met haar; envolgens de overlevering van islamitische historici trouwde hij ookmet haar. In de verzen 29-32 van soera al-Naml in de edele Koran,staat vermeld dat Balkîs een uitnodiging kreeg van Sulaymân (vre-de zij met hem).

Net als alle andere profeten (vrede zij met hen) was ook Sulay-mân (vrede zij met hem) een uiterst rechtvaardige heerser. ‘Derechtvaardigheid van Sulaymân’ werd net als de rechtvaardigheidvan ‘Umar (moge Allah de Verhevene tevreden zijn met hem)over de hele wereld aanvaard als een voorbeeld van rechtvaardig-heid. Sulaymân (vrede zij met hem) stelde zich ook tolerant op te-genover de andere geloven en liet ondanks de protesten van fana-tieke joden, ook tempels van andere religies bouwen. Om deze re-den verwierf hij groot respect en liefde over de hele wereld enwerd hij als het ware een voorbeeld voor het universum. Hij zettede religie van zijn vader Dâwud (vrede zij met hem) voort.

De toestanden van Sulaymân (vrede zij met hem) staan ge-schreven in de edele Koran. In het 12e vers van soera Saba staatvermeld [interpretatie van de betekenis]: “Aan Sulaymân maak-ten Wij de wind dienstbaar; wanneer het overdag waaide, legde

– 544 –

het een afstand af van een maand en in de avond kwam het vaneen afstand van een maand. Wij lieten voor hem een bron vanvloeibaar koper stromen. En Wij onderwierpen aan hem ook eengroep jinn die met de toestemming van zijn Heer werk verrichtten,en wie van hen afweek van Onze bevelen, deden Wij de bestraf-fing van het vlammende vuur proeven.”

In de verzen 30-39 van soera Sâd staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Wij schonken aan Dâwud Sulaymân. Hij waseen voortreffelijke dienaar. Want hij wendde zich altijd tot Allahde Verhevene [door Hem te gedenken en berouw te tonen]. Hijverheerlijkte Hem veelvuldig. Op een avond werden hem renpaar-den gepresenteerd, die vlug ter been waren en van een waardevolras. Sulaymân zei: ‘Me bezighouden met deze goede bezittingenging ten koste van het gedenken van mijn Heer, het is avond ge-worden.’ Hij werd erg verdrietig. Hij zei: ‘Geef ze terug aan mij!’en sneed hun benen en hals. [Het vlees ervan deelde hij uit aan dearmen.] Daarna werd hij weer de oude. Hij zei: ‘Mijn Heer, ver-geef mij. Schenk mij een rijk dat niemand na mij zal kunnen ver-krijgen. U bent ongetwijfeld Degene die altijd begunstigt!’ Hieropmaakten Wij de wind aan hem dienstbaar, die op zijn bevel waaidewaarheen hij wilde; en ook de duivels die gebouwen maakten enduikers waren, en anderen die vastgebonden waren met ijzerenketenen. Wij zeiden: ‘Dit is Ons geschenk. Geef het ook aan ande-ren als je wilt en niet als je het niet wilt! Onze geschenken zijn on-telbaar.’ Waarlijk, net zoals deze gunsten die Wij op de wereldhebben gegeven, zo heeft hij ook in het hiernamaals een hoge rangen een goede terugkomst [bij Ons].”

In joodse en christelijke publicaties wordt beweerd dat drie de-len van de Heilige Schrift – dus het boek dat zij ‘de Thora en hetEvangelie’ noemen – die zij nu in handen hebben, uit het boek vanSulaymân (vrede zij met hem) zijn overgenomen. Dit zijn de boe-ken Spreuken, Prediker en Hooglied in het Oude Testament. In deThora wordt beschreven dat Sulaymân (vrede zij met hem) ordersgaf aan de wind, de vogels en andere dieren, dat hij hun taal ver-stond, dat de vogels en dieren onmiddellijk zijn orders uitvoerdenen dat alle gebouwen die hij liet maken met behulp van de jinn dieonder zijn bevel stonden, met een enorme snelheid waren vol-tooid.

De burgerlijke rechten die in de tijd van Dâwud (vrede zij methem) bestonden, werden in de tijd van Sulaymân (vrede zij methem) verder uitgebreid. Volgens de nieuwe wetgeving, had een va-der onbeperkte rechten over zijn kinderen. Een kind was verant-

– 545 –

woordelijk om de bevelen van zijn vader op te volgen, ongeachtzijn leeftijd. Bij een erfenis kreeg het kind dat ouder was het dub-bele van een aandeel. Beslissingen omtrent aangelegenheden zoalsverloving en huwelijk werden enkel door de ouderen in de familiegenomen; degenen die gingen trouwen werden gedwongen om deechtgeno(o)t(e) te accepteren die voor hen was uitgekozen. Eengescheiden vrouw ontving van haar man een vorm van geld datmahr (bruidsschat) wordt genoemd. Een weduwe zonder kinderenof van wie het kind was overleden, moest trouwen met haarschoonbroer. Het kind dat als eerste werd geboren uit dit huwelijk,werd beschouwd als het kind van de overleden echtgenoot enkreeg zijn erfenis. Het werd toegestaan dat een man met meer danéén vrouw trouwde.

Na het overlijden van Sulaymân (vrede zij met hem) splitstende zonen van Israël zich in twaalf stammen en bevochten ze elkaar.Deze splitsing was reeds begonnen toen Sulaymân (vrede zij methem) nog leefde, maar hij was door de gunst van Allah de Verhe-vene in staat om deze stammen bij elkaar te houden. Sulaymân(vrede zij met hem) werd opgevolgd door zijn zoon Rechabeam.Slechts twee van de twaalf stammen bleven hem trouw. Het Ko-ninkrijk Israël werd in tweeën verdeeld. Een van de rijken werd Is-raël (het Tienstammenrijk) genoemd en bracht de tien stammenbijeen. De overige twee stammen werden Juda (het Tweestam-menrijk) genoemd; het bleef gevestigd in Jeruzalem. Ze raaktenvan het pad af en werden getroffen door de Toorn van Allah deVerhevene. Een tijdje bleven ze verbonden aan het AssyrischeRijk. Nebukadnezar, de Assyrische heerser, stak in 587 v.Chr. Je-ruzalem in brand en vernielde de stad. Onder dwang verdreef hijde zonen van Israël uit Jeruzalem en verbande hen naar Babylon.Echter, toen de Iraanse sjah Kay Khosrow [Cyrus] de Assyriërsversloeg, gaf hij toestemming aan de joden om terug te keren naarJeruzalem. De joden keerden terug naar Jeruzalem en restaureer-den enigszins deze verbrande stad. Eerst leefden ze onder deIraanse heerschappij en later onder die van de Macedoniërs. In hetjaar 64 v.Chr. vielen de Romeinen Jeruzalem binnen. Opnieuwvernielden ze de stad en brandden het volledig af. De Romeinenmaakten Jeruzalem in 70 n.Chr. nogmaals met de grond gelijk. DeRomeinse keizer Titus stak Jeruzalem volledig in brand.

Toen de joden onder de Romeinse heerschappij leefden, werd‘Îsâ (Jezus) (vrede zij met hem) geboren. Tijdens deze catastrofeswerden de exemplaren van de werkelijke Thora vernietigd. Erwerden verschillende boeken geschreven onder de naam ‘Thora’.

– 546 –

Hieraan zijn er vele vreemde stukken en bijgelovigheden toege-voegd. Om deze reden zond Allah de Verhevene ‘Îsâ (vrede zijmet hem) als profeet om de joden [en andere mensen] op het rech-te pad te wijzen. De joden wilden ‘Îsâ (vrede zij met hem) niet alsprofeet erkennen. Zij wisten echter dat er een profeet zou komen,zoals in de Thora stond geschreven, en verwachtten hem. Maar zedachten dat deze profeet (vrede en zegeningen zij met hem) eenerg machtig, moedig en succesvol persoon zou zijn die hen zou red-den uit de handen van de Romeinen. De erg zachtaardige ‘Îsâ(vrede zij met hem) beviel hen niet. Zij noemden hem een ‘valseprofeet’ en belasterden zijn moeder, de edele Maryam. Vandaagzijn er over de hele wereld ongeveer 15 miljoen mensen die joodszijn. Onder hen is er niemand die de werkelijke Thora naleeft.Volgens de almanak Britannica of the year die internationale sta-tistieken weergeeft, is het twijfelachtig of de verschillende overtui-gingen van deze joden nog steeds kunnen worden omschreven alsdezelfde religie. Immers, onder de joden bestaan er vele verschil-lende groeperingen.

Op pagina 326 van ons boek Cevâb Veremedi [en op pagina384 van Could Not Answer] wordt het jodendom uitgebreid be-sproken.

HET OORSPRONKELIJKE CHRISTENDOM EN DECHRISTENEN

‘Îsâ (Jezus) (vrede zij met hem) werd gezonden om de ware re-ligie die de joden hadden vervalst, te herstellen. Met andere woor-den, het ware, oorspronkelijke christendom is het gecorrigeerdejodendom. Volgens hetgeen vermeld staat in het 17e vers van het5e hoofdstuk in het Evangelie van Matteüs, zei ‘Îsâ (vrede zij methem): “Denk niet dat ik gekomen ben om de wet of de profeten afte schaffen; ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te ver-vullen.” Informatie over de essentie van het christendom en overde Evangeliën waarover wij vandaag beschikken, vindt u terug inhet 3e deel van dit boek onder de titel “De edele Koran en de he-dendaagse Thora en Evangeliën”. Voor zij die het wensen te le-zen: gelieve het betreffende deel raad te plegen!

Het oorspronkelijke Evangelie dat de kennis bevatte over hetaanvakelijke, oorspronkelijke christendom dat door ‘Îsâ (vrede zijmet hem) werd medegedeeld, had vele veranderingen en verval-singen ondergaan; daarnaast werden er door mensen vele stukkenen bijgelovigheden aan toegevoegd en werden de geboden en het

– 547 –

Woord van Allah de Verhevene ongedaan gemaakt. Zo verloorhet Evangelie zijn eigenschap een ‘heilig boek’ te zijn. De grote is-lamgeleerde Alhâj ‘Abdullah ibn Dastân Mustafâ (moge Allah deVerhevene hem genadig zijn) [die overleed in 1303 n.h. (1885n.Chr.)] vertelt in zijn Turkse werkstuk Izâh al-marâm fî Kashf al-Zulâm wat ‘het Boek’ inhield, waarvan in de edele Koran staatvermeld dat het aan ‘Îsâ (vrede zij met hem) werd gegeven: “Toende joden ‘Îsâ (vrede zij met hem) wilden gevangennemen en op-hangen of doden, hadden ze ook het eervolle Evangelie die hij bijzich had, óf in vuur gegooid en verbrand, óf in stukken verscheurd.Op dat moment was het Evangelie nog niet verspreid over de we-reld en was de religie van ‘Îsâ (vrede zij met hem) ook nog niet ste-vig gevestigd. Immers, ‘Îsâ (vrede zij met hem) heeft slechts zo’ntweeënhalf à drie jaar de religie kunnen verkondigen. Om deze re-den is het onmogelijk dat er nog een exemplaar van het Evangeliewas geschreven. ‘Îsâ (vrede zij met hem) had een zeer klein aantalmetgezellen en bovendien waren de meesten van hen onwetend.Daarom is het ook uitgesloten dat zij zouden beschikken over eengeschreven document. Er waren nog geen andere exemplaren vanhet Evangelie geschreven en buiten ‘Îsâ (vrede zij met hem) kendeniemand het uit het hoofd. Wat ook mogelijk is, is het volgende:325 jaar na de geboorte van ‘Îsâ (vrede zij met hem) werden tij-dens het Concilie van Nicea vele versies van het Evangelie ver-brand omdat ze ‘vals’, ‘verkeerd’ of ‘ongefundeerd’ zouden zijn.Er is ook een grote kans dat het werkelijke Evangelie tussen dezewerd verbrand.”

Dat er aan het Evangelie vele stukken zijn toegevoegd en dater naast de geboden van Allah de Verhevene ook veel menselijketeksten zijn terug te vinden, wordt tegenwoordig ook door allechristenen aanvaard. Het staat vast dat het Evangelie aanvankelijkin het Hebreeuws was geschreven en later naar het Latijn en hetGrieks werd vertaald. Tijdens het vertalen van het Hebreeuwseexemplaar naar het Grieks werden er een groot aantal fouten ge-maakt; omdat de Grieken die afgodendienaren waren zich verzet-ten tegen het geloof in ‘een enige God’ en wensten het Evangelieaan te passen naar de filosofie van Plato, ontstond de leer van deDrie-eenheid (het geloof in een drievoudige god) wat in strijd ismet het gezond verstand.

Volgens de filosofie van Plato is het niet juist om veel afgodente aanbidden en voor elke god een afzonderlijk afgodsbeeld te ma-ken. De goden zijn in werkelijkheid een drie-eenheid.

De eerste is de Vader. Hij is de meest verheven Schepper en de

– 548 –

Vader van de twee andere goden. Hij is het oerprincipe.De tweede is de Werkelijkheid, de zichtbare god die de vizier

is van de niet-zichtbare Vader. Hij is de ‘Logos’ (‘het heiligewoord’). Aan het begin van het Evangelie van Johannes staat ge-schreven dat de christenen ‘Îsâ (vrede zij met hem) ‘Logos’, hetheilige woord, noemen en dat ze hem beschouwen als god.

De derde is de zichtbare en gekende Schepping (de natuur).Welnu, de Grieken en de Romeinen wilden het christendom hier-op laten lijken. Ondanks dat ‘Îsâ (vrede zij met hem) zei: “Ik benslechts een mens zoals jullie”, namen ze hem aan als de zoon vanGod; ze voegden hier ook nog ‘de Heilige Geest’ aan toe, en intro-duceerden zo een ‘vader-zoon-heilige geest’ genaamde drie-een-heid van goden. Echter, het woord ‘Vader’ dat in de HebreeuwseBijbels werd gebruikt, duidt aan dat Allah de Verhevene Almach-tig is, terwijl het woord ‘zoon’ dat werd gebruikt voor ‘Îsâ (vredezij met hem) aantoont dat hij niet lichamelijk de zoon is van Allah,maar ‘Zijn geliefde dienaar’. ‘Heilige geest’ stond voor de krachtvan het profeetschap dat Allah de Verhevene aan ‘Îsâ (vrede zijmet hem) had gegeven. Deze kwestie wordt als volgt beschrevenin de edele Koran, in het 12e vers van soera al-Tahrîm [interpreta-tie van de betekenis]: “En een van de voorbeelden voor degenendie geloven, is Maryam, de dochter van ‘Imrân. Zij bewaarde haarkuisheid [van harâm en ontucht]. Wij bliezen in haar van de geest[die Wij schiepen]. Zij bevestigde de Woorden en Boeken vanhaar Heer. Zij behoorde tot degenen die hun Heer gehoorzamen.”

Bij de verschijning van het oorspronkelijke christendom, be-stond deze overtuiging van de triniteit (drie-eenheid) niet. Dehierboven genoemde Dastân Mustafâ (moge Allah hem genadigzijn) zegt het volgende: “‘De leer van de Drie-eenheid’ werd voorhet eerst bedacht door de filosoof Plato. De jood genaamd Paulusmengde het in het christendom. Door een priester die Sabelliusheette, werd deze opruiing (fitna), volgens een overlevering 200jaar n.Chr., opnieuw aangewakkerd. Tot die tijd werd er enkel ineen enige God en in ‘Îsâ (Jezus) (vrede zij met hem) als een pro-feet geloofd. Het voorstel van Sabellius werd door vele christenenfel afgewezen; er vonden bloedige gevechten plaats tussen kerkenen er werd veel bloed vergoten. In een geschiedenisboek van dietijd dat van het Frans naar het Arabisch werd vertaald, staat dezekwestie duidelijk beschreven. In het jaar 200 n.Chr. werd enkel hetidee van ‘Vader en Zoon’ naar voren gebracht. Pas 181 jaar later,dus in het jaar 381 n.Chr. ten tijde van de Byzantijnse keizer Theo-dosius, werd tijdens een concilie [religieuze bijeenkomst] dat in

– 549 –

Constantinopel (Istanbul) werd gehouden, besloten om ook ‘deHeilige Geest’ hieraan toe te voegen. Er zijn veel priesters die zichverzetten tegen dit besluit.” Paus Honorius heeft de triniteitsleer –het drie goden systeem – nooit geaccepteerd. Hoewel Honoriusvele jaren na zijn dood geëxcommuniceerd werd, stichtten dege-nen die de triniteit niet aanvaardden nieuwe stromingen. Vooralkwesties zoals het maken van verzonnen afbeeldingen en stand-beelden van ‘Îsâ (vrede zij met hem), het plaatsen van deze in ker-ken en de erkenning van het kruis als een heilig teken, hebben ge-leid tot vele onenigheden en zelfs bloedige strijden, en werden pas80 n.h. [700 n.Chr.] door de kerken aanvaard.

Het feit dat de christenen de essentie van het oorspronkelijkechristendom hebben veranderd, de paus als onfeilbaar beschou-wen en de priesters het recht geven om zonden kwijt te schelden,dat ze beweren dat de mensen als zondaren worden geboren en delaatste Profeet Muhammad (vrede zij met hem) niet aanvaardenterwijl dit bovendien staat vermeld in de Bijbel, en dat zij zelfs van-daag nog in de boeken die zij ‘de Bijbel’ noemen continu verande-ringen aanbrengen, moest wel leiden tot de Toorn van Allah deVerhevene. In het 171e vers van soera al-Nisâ staat vermeld [inter-pretatie van de betekenis]: “O mensen van het boek [joden enchristenen]! Overdrijf niet in jullie religie! Zeg slechts de waarheidover Allah de Verhevene! [Spreek Hem vrij van gebreken en be-laster Hem niet door te zeggen dat Hij een zoon heeft genomen.]De Messias ‘Îsâ is de zoon van Maryam (Maria) en de gezant, deprofeet van Allah de Verhevene. Hij is Zijn schepsel dat Hij mid-dels het bevel ‘Wees!’ schiep; Hij plaatste hem in Maryam en hij iseen rûh (ziel, geest) van Allah de Verhevene net zoals de anderezielen. Geloof in Allah en Zijn profeten! Zeg niet: ‘God is drie’!Het is in jullie voordeel en beter voor jullie om af te zien van ditwoord. Allah is slechts één God! Hij is verre van het hebben vaneen kind. Hem behoort alles wat in de hemelen en op de aarde is.Hij heeft het geschapen.”

Het gebruik van het woord ‘rûh’ (ziel, geest) voor ‘Îsâ (vredezij met hem) in het betreffende edele vers, is op verschillende ma-nieren verklaard. Het woord ‘rûh’ duidt erop dat Jabrâîl (vrede zijmet hem) hem in de edele Maryam blies en dat zij hierdoor zwan-ger werd. Dit blazen werd ‘rûh’ genoemd. Of ‘rûh’ betekent ‘open-baring’ (wahy) van Allah de Verhevene. Hiermee werd de edeleMaryam de blijde boodschap gegeven, werd Jabrâîl (vrede zij methem) bevolen om te blazen en werd tevens tegen ‘Îsâ (vrede zijmet hem) “Wees” gezegd. Of het betekent het bevel ‘Wees’. Er is

– 550 –

gezegd dat wat de adem en het spreken is voor een sprekend per-soon, de rûh dat is in verhouding tot Allah de Verhevene.

In het 79e edele vers van soera al-Baqara staat het volgendevermeld over degenen die de Bijbel veranderen [interpretatie vande betekenis]: “Schaam jullie, degenen die het [vervalste] boekmet hun eigen handen schrijven en dan zeggen: ‘Dit is het Woordvan Allah’ om het tegen een geringe waarde, een lage prijs te ver-kopen. Schaam jullie, om wat jullie handen hebben geschreven!Schaam jullie, om wat jullie eraan hebben verdiend!”

En in de edele verzen 1-4 van soera al-Ikhlâs staat vermeld [in-terpretatie van de betekenis]: “Zeg: Allah is één. Hij is Zichzelf-genoeg [Hij heeft niets nodig], alles is afhankelijk van Hem. Hijwerd niet geboren, noch heeft Hij gebaard. Er is niets dat op Hemlijkt [dat Zijn gelijke is].”

Het onderstaande verhaal hebben we overgenomen uit hetTurkse boek Diyâ al-qulûb van Ishâq Efendi uit Harput (moge Al-lah de Verhevene hem genadig zijn):

“Twee jezuïtische priesters waren voor de eerste keer naar destad Kanton (Guangzhou) gekomen om de Chinezen tot het chris-tendom uit te nodigen. [De jezuïten zijn een missionaire orde diein het jaar 918 n.h. (1512 n.Chr.) door priesters werd gevormd.] Zevroegen toestemming aan de gouverneur van Kanton om te mogenprediken over de christelijke religie. Hoewel de gouverneur geenbelang aan hen hechtte, kwamen de jezuïten hem elke dag storenen zei hij uiteindelijk: ‘Ik ben genoodzaakt om voor deze kwestietoestemming te vragen aan de Chinese faghfûr [sultan]. Ik ga hemhiervan op de hoogte brengen’ en bracht de Chinese faghfûr op dehoogte van deze kwestie. In het antwoord dat de gouverneur ont-ving, stond het volgende geschreven: ‘Stuur hen naar mij, dan kanik begrijpen wat zij willen.’ Hierop stuurde hij de jezuïten naar Pe-king, het centrum van China. De boeddhistische priesters die ditgebeuren hadden vernomen, waren erg verontrust en smeekten defaghfûr: ‘Deze mannen proberen ons volk een nieuwe religie op tedringen die onder de naam ‘het christendom’ is opgekomen. Zij er-kennen de heilige Boeddha niet. Zo gaan ze ons volk op een ver-keerd pad brengen. Stuur hen alsjeblieft hier vandaan!’ De faghfûrzei: ‘Laten we eerst eens begrijpen wat ze te zeggen hebben. Daar-na zullen we hierover een beslissing nemen.’ Hij organiseerde eenbijeenkomst die bestond uit vooraanstaande staatsmannen engeestelijken van het land. Hij nodigde de jezuïten op deze bijeen-komst uit en zei: ‘Vertel ons wat de fundamenten zijn van de reli-gie die jullie willen verspreiden.’ Hierop vertelden de jezuïten het

– 551 –

volgende:‘De God, die de hemel en de aarde heeft geschapen, is enig.

Maar Hij is tegelijkertijd drievuldig. Gods enige Zoon en de Hei-lige Geest zijn ook elk een God. Wel, deze God heeft Adam(Âdam) en Eva (Hawwâ) geschapen en hen in het Paradijs ge-plaatst. Hij gaf hen alle soorten gunsten, maar had hen bevolen omvan één boom niet te eten. Hoe dan ook, de duivel misleidde Eva.Ze waren Gods bevel ongehoorzaam en aten van de vrucht van dieboom. Hierop verdreef God hen uit het Paradijs en zond hen naarde aarde. Hier kwamen hun kinderen en kleinkinderen voort,maar zij zijn allemaal besmeurd met de zonde die hun grootvaderhad begaan. Het zijn allemaal zondaren. Deze toestand hield pre-cies 6000 jaar aan. Uiteindelijk kreeg God medelijden met de men-sen. Om hun zonden te doen vergeven, vond Hij geen andere op-lossing dan Zijn eigen Zoon naar hen te sturen en deze enige Zoonvan Hem te offeren voor de kwijtschelding van deze zonde. Wel,de profeet waar wij in geloven, is Jezus, de Zoon van God. In hetnoorden van Arabië is er een stad die Jeruzalem wordt genoemden in Jeruzalem is er een plaats die Galilea wordt genoemd. In hetdorp Nazareth dat behoort tot Galilea, leefde er een meisje datMaria heette. Hoewel dit meisje verloofd was met een timmermangenaamd Jozef (Yûsuf), was ze nog maagd. Toen dit meisje zich opeen dag op een afgelegen plaats bevond, kwam de Heilige Geesten plaatste in haar de Zoon van God. Met andere woorden, hetmeisje werd zwanger terwijl ze maagd was. Hierna beviel ze in eenstal [in Bethlehem toen ze met haar verloofde op weg was naar Je-ruzalem]. Ze plaatsten de Zoon van God in een kribbe (voeder-bak) in de stal. De priesters in het Oosten die zijn geboorte te we-ten waren gekomen aan de hand van een ster die plotseling weerwas verschenen aan de hemel, gingen met geschenken bij zich naarhem opzoek en vonden hem uiteindelijk in deze stal. Ze knieldenvoor hem neer. De Jezus genaamde Zoon van God predikte totzijn 33e. Hoewel hij zei: “Ik ben de zoon van God. Geloof in mij,ik ben gekomen om jullie te redden” en hij vele wonderen toondezoals het opwekken van doden, het weer doen zien van blinden,het doen lopen van mensen die kreupel waren, het genezen vanmelaatsen, het stillen van stormen op zee, het voeden van tiendui-zend mensen met twee vissen, het veranderen van water in wijn,het doen uitdrogen van een vijgenboom met een gebaar omdat hetin de winter geen vruchten gaf, waren er slechts weinig mensen diein hem geloofden. Uiteindelijk klaagden de verraderlijke jodenhem aan bij de Romeinen en veroorzaakten ze dat hij werd gekrui-

– 552 –

sigd. Echter, drie dagen nadat Jezus was gestorven aan het kruis,kwam hij weer tot leven en verscheen hij aan de mensen die in hemgeloofden. Hierna steeg hij op naar de hemel en ging hij zitten aande rechterkant van zijn Vader. Zijn Vader liet alle zaken aangaan-de de wereld aan hem over. Wel, dit is de essentie van de religiedie wij zullen prediken. Zij die hierin geloven, zullen in de anderewereld naar het Paradijs gaan, en zij die er niet in geloven, zullennaar de Hel gaan.’

De Chinese faghfûr die naar deze informatie had geluisterd,zei: ‘Ik ga jullie enkele dingen vragen. Geef hier een antwoord op’en begon te vragen: ‘Mijn eerste vraag is het volgende: Jullie zeg-gen dat God enig is maar tegelijkertijd ook drie. Dit is een net zoonzinnige uitspraak als ‘twee plus twee is vijf’. Leg dit aan mij uit!’De priesters konden geen antwoord geven. Ze zeiden: ‘Dit is eenmysterie van God. Het menselijk verstand is niet in staat om dit tebegrijpen.’

‘Mijn tweede vraag is als volgt: Hoe kan God, de Almachtige,die de aarde, de hemel en het gehele universum heeft geschapen,vanwege de zonde die één van Zijn dienaren heeft begaan, al diensafstammelingen als zondaar beschouwen, terwijl zij niet eens op dehoogte zijn van deze daad? Hoe kan het zo zijn dat Hij voor hunvergeving geen andere oplossing kan vinden dan het offeren vanZijn eigen zoon? Past dit bij Zijn Grootsheid? Wat heeft u hieropte zeggen?’ vroeg de Chinese faghfûr. De priesters konden geenantwoord geven. Ze zeiden: ‘Ook dit is een mysterie van God.’

‘En mijn derde vraag is het volgende: Jezus wilde voortijdigvruchten van een vijgenboom. Toen de boom geen vruchtendroeg, heeft hij het doen uitdrogen. Vruchten dragen buiten hetseizoen, is iets waartoe een boom niet in staat is. Is het ondanks ditfeit, geen wreedheid dat Jezus hierom kwaad wordt en de boomdoet uitdrogen? Kan een profeet wreed zijn?’ vroeg de Chinesefaghfûr. De priesters konden geen antwoord geven. Ze zeiden:‘Dit zijn spirituele zaken, geheimen van God. Het menselijk ver-stand kan dit niet begrijpen.’ Hierop zei de Chinese faghfûr: ‘Ikgeef jullie toestemming. Ga en predik waar jullie maar willen inChina.’ Nadat ze bij de faghfûr waren vertrokken, richtte hij zichtot de aanwezigen van de bijeenkomst en zei: ‘Ik denk niet dat erin China een dwaas bestaat die in zulke onzinnigheden zal geloven.Daarom had ik er helemaal geen bezwaar tegen dat deze mannendeze bijgeloven zouden prediken. Ik ben er zeker van dat onzeburgers die naar hen luisteren, de waarde van hun eigen religie nogbeter zullen begrijpen nadat ze hebben gezien wat voor dwaze vol-

– 553 –

keren er bestaan op de wereld en in wat voor bijgeloven [onzinnig-heden] zij geloven.’

Wat de faghfûr zei is zo juist, want ondanks dat er 2000 jaarvoorbij zijn en de christelijke missionarissen grote inspanningenhebben gedaan, is het niet gelukt om de Chinezen tot het christen-dom te bekeren. In ons boek Cevâb Veremedi [en in de Engelsevertaling ervan Could Not Answer] staan er veel vragen waarop depriesters geen antwoord konden geven. Gelieve dit boek raad teplegen!

Uit de boeken die wij in handen hebben en die in verschillendetalen zijn geschreven, wordt begrepen dat de edele Maryam (Ma-ria), de moeder van ‘Îsâ (Jezus) (vrede zij met hem), in een kamervan de al-Aqsâ moskee alleen leefde. Buiten Zakariyyâ (Zacharia)(vrede zij met hem) betrad niemand deze kamer. Jabrâîl (vrede zijmet hem) liet de edele Maryam weten dat zij een kind zou krijgenterwijl zij maagd was en dat dit kind een profeet zou worden. Ineen van de overleveringen in Mir’ât-i Kâinât staat het volgende:‘Toen de edele Maryam de grote rituele wassing aan het verrichtenwas in het huis van haar tante (van moederskant), de vrouw vanZakariyyâ (vrede zij met hem), verscheen Jabrâîl (vrede zij methem) in een menselijke gedaante en blies op haar. Zo werd zijzwanger. Samen met Yûsuf Najjâr (Jozef de timmerman), de zoonvan haar oom (van vaderskant), ging ze naar Bethlehem. Hierwerd ‘Îsâ (vrede zij met hem) geboren. Ze gingen alle drie naarEgypte en verbleven er twaalf jaar. Daarna kwamen ze naar Naza-reth en vestigden zich daar. Hier werd hij op 30-jarige leeftijd pro-feet. Om deze reden wordt iemand die in ‘Îsâ (vrede zij met hem)geloofde nasrânî (nazarener) genoemd; tezamen heten zij nasârâ(nazareners). Volgens de Bijbel verscheen er een nieuwe, zeer hel-dere ster aan de hemel bij zijn geboorte.’”

Volgens sommige filosofen en communisten zijn dit allemaalniets anders dan mythes en heeft er niemand bestaan die ‘Îsâ heet-te. Volgens Ernest Renan, een professor aan de Universiteit vanParijs, waren Maryam en Yûsuf getrouwd en was ‘Îsâ (vrede zijmet hem) op een normale wijze ter wereld gekomen. Hij had zelfsbroers en zussen. Deze bewering van Renan zorgde ervoor dat hijwerd geeëxcommuniceerd door de paus. Zijn ideeën werden ech-ter meteen aanvaard door atheïsten[1].

In de edele Koran staat duidelijk vermeld dat ‘Îsâ (vrede zij

[1] Het leven van Renan is op pagina 224 van ons boek terug te vinden.

– 554 –

met hem) de zoon is van de maagd de edele Maryam. Zoals wehierboven hebben geschreven, heeft Allah de Verhevene hem vande Heilige Geest geschonken. Dit wordt bovendien beschreven inde verzen 87 en 253 van soera al-Baqara. In deze edele verzenwordt het volgende gezegd [interpretatie van de betekenis]: “Wijgaven ‘Îsâ, de zoon van Maryam, duidelijke wonderen. Wij ver-sterkten hem met de Heilige Geest.” [In dit edele vers wordt me-degedeeld dat er duidelijke wonderen werden gegeven. In het 48evers van soera Âl-i ‘Imrân, het 46e en 110e vers van soera al-Mâidaen het 27e vers van soera al-Hadîd wordt duidelijk genoemd dathet Evangelie aan ‘Îsâ (vrede zij met hem) werd gegeven.] In het45e en de navolgende verzen van soera Âl-i ‘Imrân staat het vol-gende geschreven over zijn geboorte uit de maagd Maryam [inter-pretatie van de betekenis]: “De engelen zeiden: ‘O Maryam, Allahgeeft u de blijde tijding van een zoon die meteen geschapen zalworden door “WEES” te zeggen, wiens naam ‘Îsâ, de Messias, dezoon van Maryam zal zijn, die geëerd zal worden op de wereld enin het hiernamaals, die zal behoren tot degenen die dicht bij Allahde Verhevene staan, die tot de mensen zal spreken in de wieg enals volwassene, en die een van de rechtschapenen zal zijn.’ Mar-yam zei: ‘Mijn Heer! Hoe kan ik een zoon krijgen, terwijl geenman mij heeft aangeraakt?’ De engel antwoordde: ‘Zo schept Al-lah de Verhevene wat Hij wil. Als Hij wil dat iets ontstaat, danzegt Hij er tegen: “WEES” en het is er onmiddellijk.’”

‘Îsâ (vrede zij met hem) sprak al in de wieg. Hij bezat als kindal een buitengewone intelligentie. Op de vragen die aan hem wer-den gesteld, gaf hij verbazingwekkende antwoorden. Deze hoeda-nigheid van hem maakte duidelijk dat hij een buitengewoon menszou worden. Hij begon zijn preken in Jeruzalem. Gedurende zijnprofeetschap, dat slechts drie jaar duurde, toonde hij vele wonde-ren die ook staan beschreven in de edele Koran. Hij wekte dodentot leven, genas de melaatsen en deed de blinden zien. ‘Îsâ (vredezij met hem) was een profeet die geen huis had, die continu op debeen was en die op de plaats waar de zon onderging, de nachtdoorbracht met het verrichten van smeekbeden. Hij was erg barm-hartig, erg mededogend, erg zachtaardig en erg nederig. Hijschaamde zich voor de wonderen die hij toonde en om te voorko-men dat de zieken die hij had genezen hem zouden bedanken,vluchtte hij bij hen weg. Op de harde woorden van zijn apostelen[de twaalf personen die in hem geloofden] [bijvoorbeeld, wanneerze samen in een boot aan het varen waren en er een zware stormuitbrak, vreesden ze om te zinken en zeiden ze tegen hem: “Waar-

– 555 –

om stil je deze storm niet? We zullen ten onder gaan. Kan het jeniets schelen dat we ten onder gaan?”] reageerde hij zonder iets tezeggen, bleef helemaal stil en vergaf meteen dit grove gedrag.Toen Petrus, een van de apostelen, het oor van een tuinman erafhad gesneden omdat hij had kwaadgesproken over ‘Îsâ (vrede zijmet hem), aarzelde ‘Îsâ (vrede zij met hem) niet om een smeekbe-de tot Allah de Verhevene te verrichten zodat het oor van de tuin-man weer op zijn plaats werd vastgehecht en ervoer hij samen depijn met de tuinman.

Het Evangelie bevatte een zeer klein aantal voorschriften [ge-boden en verboden]. ‘Îsâ (vrede zij met hem) sprak niet over hetbrengen van een nieuwe religie, maar zei: “Ik sticht geen nieuwereligie. Ik ben gekomen voor de openbaarmaking van de ware re-ligie waarin er wordt geloofd in een enige God, die de profeten vande zonen van Israël (vrede zij met hen) hebben gebracht en die nuzijn juistheid is begonnen te verliezen.” Daarom is het niet correctom het oorspronkelijke christendom als een nieuwe religie aan tenemen. Het oorspronkelijke christendom is hetzelfde als de mono-theïstische religie van Ibrâhîm (vrede zij met hem) en Mûsâ (vredezij met hem). ‘Îsâ (vrede zij met hem) had zijn eigen preken nietopgeschreven. Ook het Evangelie dat Allah de Verhevene hadneergezonden, is niet bewaard gebleven. De Heilige Schrift waar-over de christenen vandaag de dag beschikken, is samengesteld uithet Oude Testament dat stukken bevat die zijn overgenomen uitde Thora, en het Nieuwe Testament, dat bestaat uit de Evangeliëndie later werden geschreven door Matteüs, Marcus, Lucas en Jo-hannes, en de Handelingen en Brieven van de discipelen die wer-den aangeduid als ‘apostelen’. De boeken van deze vier schrijverskomen niet met elkaar overeen. Ze gaven van elkaar afwijkendebeschrijvingen over een en dezelfde gebeurtenis. [Gelieve het ge-deelte “De edele Koran en de hedendaagse Thora en Evangeliën”raad te plegen!] De evangeliën die de andere apostelen hadden ge-schreven, werden verzameld en verbrand. Deze gebeurtenis vond– zoals we hierboven ook hebben vermeld – plaats in het jaar 381n.Chr. tijdens een concilie die in Constantinopel (Istanbul) werdgeorganiseerd, maar ook reeds eerder tijdens concilies [religieuzebijeenkomsten] en synoden [kerkelijke vergaderingen] die in dejaren 325 en 364 n.Chr. [in de tijden van koning Constantijn en ko-ning Theodosius] werden gehouden; daarbij verdween onder dezeevangeliën die werden verbrand ook het Evangelie van Barnabaswaarin de komst van Muhammad (vrede en zegeningen van Allahzij met hem) uitvoerig stond beschreven. Van de schrijvers van de-

– 556 –

ze vier boeken – die later werden geschreven – heeft buiten Johan-nes niemand ‘Îsâ (vrede zij met hem) gezien. Volgens hetgeen ge-schreven staat in het boek van Ishâq Efendi uit Harput (moge Al-lah de Verhevene hem genadig zijn), werd het eerste Evangelie 65jaar na de geboorte van ‘Îsâ (vrede zij met hem) geschreven, hettweede Evangelie 60 jaar n.Chr., het derde Evangelie 55-60 jaarn.Chr. en het vierde Evangelie 98 jaar n.Chr. De formulering:“God hield zoveel van de mensen dat Hij Zijn eigen zoon aan henheeft gegeven” stond enkel in het Evangelie van Johannes [Johan-nes was de zoon van de tante (van moederskant) van ‘Îsâ (vrede zijmet hem)] en het is zeker dat het woord ‘eigen zoon’ hier de bete-kenis heeft van ‘Zijn meest geliefde dienaar’. In de andere Evan-geliën is zo’n formulering niet terug te vinden. ‘Îsâ (vrede zij methem) spreekt Allah de Verhevene in deze Evangeliën aan met‘Vader’, waaruit meteen duidelijk wordt dat dit de betekenis heeftvan ‘een verheven, eerbaar Wezen’. Dat een deel van de Evange-liën minstens 70 jaar na de geboorte van ‘Îsâ (vrede zij met hem)is geschreven, kan uit het volgende afgeleid worden: In het 50evers en de daaropvolgende verzen van het 27e hoofdstuk in hetEvangelie van Matteüs, staat de volgende ramp scène beschreven:“Jezus riep nogmaals met luide stem en gaf de geest. En zie, hetvoorhangsel van de tempel scheurde in tweeën, van boven tot be-neden; de aarde beefde en de rotsen scheurden; ook werden degraven geopend en veel lichamen van heiligen die ontslapen wa-ren, werden opgewekt; en na zijn opwekking gingen zij uit de gra-ven, kwamen in de heilige stad [Jeruzalem] en zijn aan velen ver-schenen” wat letterlijk is overgenomen uit een boek van een jooddie diep was bedroefd toen Jeruzalem in 70 n.Chr in brand werdgestoken en vernield door de Romeinse keizer Titus.

De Amerikaanse bijbelexegeet Norton Andrews [1200-1269n.h. (1786-1853 n.Chr.)] stelt het volgende: “Dit verhaal is een leu-gen. Het meest belangrijke bewijs hiervoor is als volgt: toen de jo-den met de vernieling van Jeruzalem in een ellendige toestand te-rechtkwamen, vertelden zij buitengewone zaken over de Masjidal-Aqsâ, waaronder ook leugens; het verhaal in kwestie was eenvan die leugens. Later schreef iemand dit als kanttekening in hetEvangelie van Matteüs, omdat hij vond dat het paste bij het mo-ment dat ‘Îsâ (vrede zij met hem) werd gekruisigd, en nog later,toen een andere schrijver zoals hij, een exemplaar van het boekschreef, nam hij deze kanttekening op in het Evangelie van Matte-üs. Deze tekst kwam in de handen terecht van een vertaler – netzoals bij de voorgaande personen het geval was – die het vervol-

– 557 –

gens vertaalde zoals het er stond.” Matteüs voegde dit stuk zondermoeite toe aan zijn boek, net alsof dit voorval in zijn tijd hadplaatsgevonden en net alsof hij het zelf had gezien. In feite zijn erook discussies gaande over of het Evangelie van Matteüs wel ofniet door Matteüs zelf is geschreven. Sommige Europese historicihebben verklaard dat er in het Evangelie van Matteüs twee schrijf-stijlen zijn en dat hieruit opgemaakt kan worden dat dit Evangelieis geschreven door twee personen. Tegenwoordig geven zelfs op-rechte, gewetensvolle christelijke geestelijken toe dat de Bijbelwaarover de christenen nu beschikken, niet meer geaccepteerdkan worden als het Woord van God. Zoals we hierboven ook heb-ben vermeld, zijn er in de huidige Bijbels sommige stukken die hetWoord zijn van Allah. Het beste wat een moslim kan doen is hetvolgende: de zaken in de Bijbel die vermeld worden in de edeleKoran aanvaarden; de zaken die in strijd zijn met de edele Koranverwerpen [omdat ze zijn toegevoegd door mensen]; en de zakendie noch aanvaard noch verworpen worden in de edele Koran, pasna een zorgvuldig onderzoek en nadat men heeft begrepen dat hetovereenkomt met de islamitische geloofsleerstellingen, juist be-schouwen.

‘Îsâ (vrede zij met hem) was gezonden om de ware religie diede joden hadden vervalst, recht te zetten. De joden keurden hemaf en noemden hem een ‘valse profeet’. Ze klaagden hem aan bijde Romeinen en zeiden: “Hij wil de koning van Israël worden enhitst het volk op tegen de Romeinen. Hij denkt de zoon van Godte zijn, want hij spreekt God aan met ‘Vader’.” Volgens het geloofvan de christenen liet Pilatus, de joodse gouverneur van de Romei-nen in Jeruzalem, ‘Îsâ (vrede zij met hem) gevangennemen enstuurde hij hem naar Herodes. Herodes was hier zeer verheugdom want hij wilde hem leren kennen en zijn wonderen zien. ‘Îsâ(vrede zij met hem) gaf geen antwoord op de vragen van Herodes.Hierop stuurde Herodes hem terug naar Pilatus [Lucas, hoofdstuk23]. Op aandringen van de hogepriesters en de joden leverde Pila-tus hem uit aan de joden zodat ze hem konden kruisigen [Evange-liën]. De christenen geloven dat ‘Îsâ (vrede zij met hem) werd ge-kruisigd en stierf aan het kruis, maar nadien tot leven kwam en tenhemel steeg; de moslims daarentegen geloven dat ‘Îsâ (vrede zijmet hem) niet werd gekruisigd maar rechtstreeks ten hemel werdopgeheven, en dat de persoon die werd gekruisigd Yahûdâ (Judas)was [wie tevens een van zijn apostelen was], die de plaats waar ‘Îsâ(vrede zij met hem) zich bevond, had verklikt bij de Romeinen inruil voor een paar muntstukken. Dit wordt verklaard in de edele

– 558 –

Koran. In de verzen 156-158 van soera al-Nisâ staat vermeld [in-terpretatie van de betekenis]: “En Wij vervloekten, ofwel ontzeg-den de joden Onze genade omdat zij ‘Îsâ ontkenden, een grote las-ter uitten over Maryam en zeiden: ‘Wij hebben ‘Îsâ, zoon van Mar-yam, de gezant van Allah gedood.’ Zij hebben ‘Îsâ echter niet ge-dood en hebben hem niet gekruisigd. Maar voor hen werd een ge-lijkenis gemaakt. [Yahûdâ (Judas) werd veranderd in de gedaantevan ‘Îsâ (vrede zij met hem). Het was hij die werd gekruisigd.] Zijzijn het onderling oneens daarover en verkeren in twijfel. Zij heb-ben er ook geen kennis van. Zij volgen slechts een nietszeggendvermoeden. Zij hebben ‘Îsâ (vrede zij met hem) beslist niet ge-dood. Allah heeft hem tot Zich opgeheven. Allah is Almachtig,Alwijs in Zijn oordeel.”

Nadat ‘Îsâ (vrede zij met hem) naar de hemel werd opgeheven,begon de religie van ‘Îsâ (vrede zij met hem) zich geleidelijk aan teverspreiden over de wereld. Aanvankelijk werd deze nieuwe reli-gie met geweld onthaald door de Romeinen en Grieken die afgo-dendienaren waren. De aanhangers van ‘Îsâ (vrede zij met hem)werden gevangengenomen en vermoord, en werden in circussenaan wilde dieren gevoerd. Maar de ware religie bleef zich kenbaaren geliefd maken. Jammer genoeg verdween in de loop der tijd hetechte Evangelie. De onzinnige bewering waar de huichelaar Pau-lus mee kwam, namelijk: “De kruisiging van Jezus is wijsheid,rechtvaardigheid en verlossing. Want God heeft Zijn eigen zoongeofferd om de zonden van de mensen te vergeven”, bepaalde deessentie van het geloof van het hedendaagse christendom. Hoewel‘Îsâ (vrede zij met hem) nooit heeft gezegd dat de mensen zondigworden geboren, wordt het hedendaagse christendom als volgt be-schreven:

1) De mensen komen als zondaren ter wereld. Want Adam(Âdam), de eerste mens, was God ongehoorzaam en werd daaromverdreven uit het Paradijs.

2) Alle mensen die na Adam komen, dragen deze zonde.3) Jezus (‘Îsâ) is de zoon van God die naar de wereld is geko-

men om de mensen te verlossen van deze zonde.4) God liet Zijn eigen zoon kruisigen om de zonde van de men-

sen te vergeven.5) De wereld is een plaats van lijden. Plezier en genot zijn op

de wereld verboden. De mensen werden geschapen om te lijden enaanbidding te verrichten.

6) Mensen kunnen niet rechtstreeks tot God aanbidding ver-

– 559 –

richten. Ze kunnen niet iets aan Hem vragen. Enkel de priesterskunnen in de plaats van de mensen tot God smeken en hun zondenvergeven.

7) De paus staat aan het hoofd van de christenen. Hij is onfeil-baar en alles wat hij doet, is correct.

8) Bij de mensen staan de ziel en het lichaam los van elkaar.Enkel de priesters kunnen de ziel van de mens zuiveren; het li-chaam daarentegen bestaat uit iets kwaadaardigs [verfoeilijks] dataltijd zondig blijft.

Het is vanwege deze beweringen die niet passen binnen degrenzen van het verstand en de logica, dat het oorspronkelijkechristendom dat naar voren werd gebracht door ‘Îsâ (vrede zij methem) – die zich inspande voor het herstel van het jodendom – vanzijn essentie werd verwijderd en tot een valse vorm, het huidigechristendom, werd verdraaid. Er zijn veel inspanningen gedaan zo-dat het latere christendom weer de vorm zou aannemen van hetwerkelijke, oorspronkelijke christendom. Een priester genaamdLuther stichtte het protestantisme met de gedachte sommige her-vormingen aan te brengen, maar vervalste hiermee deze goddelij-ke religie in zijn totaliteit.

Wel, de islam verscheen om na ‘Îsâ (vrede zij met hem) al dezeonjuistheden recht te zetten en om de religie van het geloof in éénGod, die is ontspoord en gaandeweg nog meer wordt vervalst, te-rug te brengen naar een goddelijke vorm. Allah de Verheveneheeft in wezen in alle religieuze boeken verklaard ‘dat er een laat-ste Profeet (vrede en zegeningen zij met hem) zou komen’ en datdeze laatste Profeet de mensen zou brengen op het meest juistepad, het pad der rechtleiding. Deze formulering staat in de Thoraen – ondanks de vele veranderingen – ook in het Evangelie. Name-lijk, in het 12e en 13e vers van het 16e hoofdstuk in het Evangelievan Johannes staat de komst van Muhammad (vrede en zegenin-gen van Allah zij met hem) als volgt vermeld: “Nog veel heb ik te-gen u te zeggen, maar u kunt het nu niet dragen. Maar wanneer diekomt, de Geest van de waarheid, zal hij u de weg wijzen in heel dewaarheid.” In de hoofdstukken 72, 96, 136 en 163 van het Evange-lie van Barnabas staat open en duidelijk geschreven dat Jezus aanzijn apostelen had medegedeeld dat er een laatste Profeet zou ko-men, dat hij ‘Ahmad’ zou heten, dat hij het Evangelie dat tot zijnkomst vervalst zal worden, weer zou verbeteren en een nieuwBoek zou brengen, en dat degene die werd gekruisigd niet hijzelfwas, maar Judas die de plaats waar hij zich bevond had verklikt.Dit wordt bevestigd [bekrachtigd] in soera al-Saff van de edele

– 560 –

Koran. In het 6e vers van soera al-Saff staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “‘Îsâ (vrede zij met hem), de zoon van Maryam,zei: ‘O zonen van Israël! Waarlijk, ik ben een profeet die van Allahde Verhevene naar jullie werd gezonden, die de Thora, die voormij was gekomen, bevestigt en een blijde tijding geeft van eenProfeet (vrede en zegeningen zij met hem) die na mij zal komenen wiens naam ‘Ahmad’ [wat dezelfde betekenis heeft als ‘Mu-hammad’] zal zijn.’ Maar toen die Profeet [Muhammad (vrede zijmet hem)] tot hen kwam, zeiden zij: ‘Dit is klaarblijkelijk magie,tovenarij.’”

DE ISLAM

De verheven Profeet die door Allah de Verhevene werd uitge-kozen om de nieuwe religie te verspreiden waarover ‘Îsâ (Jezus)(vrede zij met hem) een blijde tijding had gegeven, is Muhammad(vrede en zegeningen zij met hem). Informatie over hoe de Profeetopgroeide, hoe het eerste goddelijke gebod aan hem werd gegevenen hoe hij de islam begon te verspreiden, staan in de gedeelten “Is-lam en Christendom” en “De edele Koran en de hedendaagseThora en Evangeliën” van dit boek. We voegen nu informatie toedie nog niet in deze twee gedeelten werd vermeld.

De islam die Muhammad (vrede en zegeningen van Allah zijmet hem) 43 jaar na zijn geboorte in het jaar 571 n.Chr. begon teverkondigen, is de door Allah de Verhevene gezonden ware reli-gie waarbij de gewijzigde, onjuiste delen van het jodendom enchristendom eruit werden gehaald en in een volledig goddelijke enlogische vorm werden gegoten, en waarbij de delen die later doormensen werden toegevoegd en die niet stroken met het gezondverstand, verwijderd werden. Deze religie heet ‘islam’. Immers,zoals we vanaf het begin van dit boek al mededelen, werd de islam,die sinds de tijd van Âdam (vrede zij met hem) gekend was, naMûsâ en ‘Îsâ (vrede zij met hen) in zijn laatste en meest volmaaktevorm aan Muhammad (vrede zij met hem) medegedeeld. De es-sentie van de religies die alle profeten vanaf Âdam (vrede zij methem) tot en met de laatste Profeet Muhammad (vrede zij methem) hebben verkondigd, is tawhîd (‘eenheid’), met andere woor-den, het geloof in de enige God, Allah de Verhevene. Wanneermen het leven van de andere profeten en de door hen verkondigdereligies nagaat die in boeken van christenen staan geschreven, danzal men zien dat ook deze religies aanvankelijk religies van tawhîdwaren. Dit is een bewijs voor onze verklaring dat de triniteit later

– 561 –

werd gemengd in de religie van ‘Îsâ (vrede zij met hem) door dejoden en de Romeinen.

Het boek van de islam is de de edele Koran (de Qur’ân al-ka-rîm). De edele Koran is het ware Woord van Allah. Hoewel deboeken van de andere religies mettertijd werden veranderd en erdoor mensenhanden stukken in zijn toegevoegd, heeft de edeleKoran vanaf de dag dat het voor het eerst werd neergezonden totop de dag van vandaag zijn zuiverheid behouden en is er zelfs geenenkel woord ervan veranderd. De geloofsleer die werd verkondigddoor de islam, is hetzelfde als het geloof dat werd medegedeelddoor de religies van de andere profeten. Dit is met andere woor-den de ‘tawhîd’, het geloof in de enige God, Allah de Verhevene.Omdat er echter later bijgeloven en stukken die in strijd zijn metde logica en het gezond verstand aan de andere religies werdentoegevoegd, werden de meesten van hen afgodendienaar.

Vandaag de dag spreekt de hele wereld met waardering overde islam. In de Middeleeuwen daarentegen vielen christelijkegeestelijken de islam aan omdat het ‘een religie gesticht door deduivel’ zou zijn, zonder eerst na te gaan wat de islam inhield enzonder het ook maar een beetje te begrijpen. Zoals we hierbovenhebben vermeld, organiseerden pausen, die de grootste christelij-ke geestelijken waren, kruistochten om de moslims uit te roeien.Pas na de 18e eeuw begonnen historici zich geleidelijk aan te ver-diepen in de islam en de edele Koran naar hun eigen taal te verta-len. Hoewel sommige van deze vertalingen niet overeenkomenmet de originele Koran omdat ze door fanatieke christenen wer-den gemaakt, zijn er ook juiste vertalingen te vinden die zijn ge-maakt door oprechte, gewetensvolle historici. Aan de andere kantzijn er ook tafsîr-boeken (exegeses, verklaringen van de edele Ko-ran) die zijn gemaakt door moslims. Personen die de juiste verta-lingen en exegeses lazen van de edele Koran en de islam enigszinsbegrepen, koesterden enorme bewondering voor de islam. Onderhen zijn er wereldberoemde persoonlijkheden zoals Goethe, Car-lyle, Lamartine en Tagore. Zij aarzelden niet om hun bewonderingvoor de islam openlijk te uiten. In het gedeelte “Islam en Christen-dom” van ons boek vindt u uitvoerige verklaringen hierover. Wezullen jullie nu enkele teksten mededelen die niet in het bovenge-noemde gedeelte staan, en die over de islam en onze Profeet Mu-hammad (vrede zij met hem) zijn geschreven door sommige staats-mannen die na 1266 n.h. [1850 n.Chr.] een bezoek brachten aanTurkije.

Sir Charles Eliot die in de periode tussen 1311-1316 n.h. [1898-

– 562 –

1901 n.Chr.] de eerste secretaris van de Britse ambassade in Istan-bul was, zegt in het gedeelte “Mohammedanism” van zijn boekTurkey in Europe (Turkije in Europa) dat in het jaar 1900 werdgedrukt het volgende: “Het eigendom van Jezus was niet deze we-reld. Als het christendom verbonden zou zijn aan een bepaalde re-gering of instantie, dan zou deze religie onopgemerkt verlorengaan. Bij de islam is echter compleet het tegenovergestelde te zien.Muhammad (vrede zij met hem) was niet enkel een religieuze per-soonlijkheid, maar tegelijkertijd ook een bijzonder grote leider.Degenen die hem bezochten, toonden hem een vorm van respectdat een samensmelting was van het respect dat zowel tegenover depaus als tegenover de keizer werd getoond. Muhammad (vrede zijmet hem) was altijd een opmerkzame staatsman geweest, en on-danks de buitengewone werken die hij heeft volbracht en al zijnwonderen, vertelde hij dat hij een nederige mens was. In zijn pri-véleven is er geen enkele fout.”

Elders in het boek staat het volgende: “Als we de toestandenvan de mensen ten tijde van Jezus, hun begane fouten en zondenin aanmerking nemen, dan is het verbazingwekkend dat deze za-ken niet verboden werden in het Evangelie. Het Evangelie raadtenkel aan om deze zonden niet te begaan. Het zegt helemaal nietsover wat er gaat gebeuren met degenen die deze hebben begaan.De edele Koran daarentegen heeft duidelijk vermeld hoe Godvoor zonden zal straffen, zoals voor het aanbidden van afgoden enhet levend begraven van pas geboren meisjes. Zo heeft het de ver-dorven afgoderij en gewoonten die in die tijd in Arabië heerstenvolledig rechtgezet, en het volk een gunst van onschatbare waardebewezen.”

Sir Eliot gaat verder: “Verder is een van de meest mooie kan-ten van de islam dat het geen onderscheid maakt tussen burgers envreemdelingen. In de islam is er geen bemiddelaar tussen God endienaar. De islam heeft bemiddelaars, zoals de priesters in hetchristendom, afgeschaft.

Het belang dat de islam aan de mens hecht is enorm. Bijvoor-beeld, de Turkse soldaten die een van de mooiste voorbeelden zijnvan degenen die geloven in de islam, zijn zeer gehoorzaam. Zefunctioneren zelfstandig, zonder hulp van anderen. In de anderenaties zijn er zulke soldaten haast niet te vinden. De discipline vande Turkse soldaten, hun gehoorzaamheid aan hun bevelhebbersen hun moed vloeit voort uit het feit dat zij moslim zijn. Het is deislam die hen deze mooie karaktereigenschappen aanleert. Daar-naast sticht de islam dankzij het geven van de armenbelasting een

– 563 –

‘eenheid van rijkdom’ tussen de mensen en tracht het de kloof tus-sen rijk en arm die leidt tot vele catastrofen, op te heffen. Deze in-drukwekkende religie is zo eenvoudig dat iedereen het kan begrij-pen. Personen die een oprecht, gewetensvol en uitgebreid onder-zoek hebben gedaan naar het leven van Muhammad (vrede zij methem), voelen een grote liefde en respect voor hem.”

Laten we nu het werk van een ander persoon bestuderen. DeFranse staatsman Henri A. Ubicini, die van Italiaanse komaf wasen werd geboren in de Franse stad Touraine, verbleef jarenlang inTurkije en schreef in zijn boek La Turquie Actuelle (Het heden-daagse Turkije) dat in 1267 n.h. [1851 n.Chr.] in Parijs werd uitge-geven, het volgende over de islam:

“De islam beveelt de mensen mededogen en inzicht, begrip. Deonfortuinlijke mensen die Europa als ‘ongodsdienstig’ uit zijn mid-den had verstoten, werden te gast bij de sultan en leefden in deTurkse moslimwereld in vrijheid en veiligheid – hetgeen hen wasontnomen in hun eigen land. Aanhangers van iedere religie er-vaarden hier dezelfde rechtvaardigheid en compassie. De Europe-aan die de Turken en moslims ‘barbaren’ noemde, leerde van hengastvrijheid en menselijkheid. Een schrijver die in de 16e eeuwleefde, zei het volgende: ‘Ik reisde rond in islamitische landen.Vreemd genoeg heb ik in de steden van de moslims, die wij barba-ren noemen, noch geweld noch moord gezien. Ze respecteren ie-ders rechten. Zij zijn een toevluchtsoord voor behoeftigen en hel-pen hen. Klein of groot, christen, jood of moslim, of zelfs een on-gelovige [polytheïst] ondervindt dezelfde rechtvaardigheid enbarmhartigheid.’ Ik sluit me bij hem aan.”

Elders in zijn boek schrijft Ubicini het volgende:“In Constantinopel, in het gedeelte ‘Istanbul’ waar de moslims

wonen, vinden er per jaar slechts een à twee incidenten plaats waarpolities bij zijn betrokken. In het gedeelte ‘Pera’ [Beyoğlu] waarde christenen wonen, vinden er echter elke dag honderden inci-denten van diefstal, fraude en moord plaats; de mensen lichten el-kaar op en vermoorden elkaar; en het verandert, net als de groteEuropese steden, in een broeiplaats van ondeugd. Terwijl de hon-derdduizenden moslims in het gedeelte Istanbul eervol en in vredeen rust leven, zijn de naar schatting dertigduizend christenen diewonen in Pera voor de hele wereld een voorbeeld van oneer, on-kuisheid en leegloperij. De Italianen maakten een liedje over Peramet de titel “Pera, dei sulirati il nido” (Pera, het nest van leeglo-pers) en dit liedje werd een hit bij de bewoners daar.”

– 564 –

Wij willen hier ook nog mededelen wat een atheïst heeft ver-teld over onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah zij methem). De ongelovige Maxime Rodinson, een communist en mar-xist van joodse afkomst, erkende geen enkele religie en beschouw-de alle profeten (vrede zij met hen) als zieke personen met epilep-tische aanvallen en visoenen. Hoewel hij in zijn boek Muhammaddat in 1380 n.h. [1961 n.Chr.] werd gepubliceerd en in 25 talenwerd vertaald, de betekenis van veel verzen die hij uit de edele Ko-ran had gehaald, volgens zijn eigen gedachten heeft veranderd,moest hij over onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah deVerhevene zij met hem) wel het volgende toegeven: “In feite we-ten we weinig over deze persoon die met zijn gedachten en hande-lingen de wereld deed schudden. Maar, het kan wel opgemerktworden dat Muhammad schittert met een licht uitstralende per-soonlijkheid die men bij niemand anders aantreft. En het is ditlicht dat de mensen die zich om hem heen hadden verzameld, deedschitteren. We zijn genoodzaakt dit te accepteren. Ik heb in mijnboek dit licht proberen te beschrijven in zoverre ik het kon zien.”

Men ziet dat nu ook Europese schrijvers de uitmuntendheidvan de islam aanvaarden, ze vol lof over onze Profeet (vrede en ze-geningen van Allah de Verhevene zij met hem) spreken en de ede-le Koran als een volmaakt boek erkennen. Zij gaan er echter vanuit dat dit boek niet werd gezonden door Allah, maar is geschre-ven door onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah de Verhe-vene zij met hem) – dus, dat het niet is voortgekomen uit de open-baring die naar hem kwam, maar uit zijn eigen denkvermogen –maar dat de zeer eerlijke Muhammad (vrede zij met hem) geloof-de dat dit daadwerkelijk van Allah de Verhevene kwam. Een deelvan deze historici beweert dat Muhammad (vrede zij met hem)kon lezen en schrijven en dat hij bij sommige christelijke [of jood-se] geestelijken religieuze kennis had opgedaan. De hierboven ge-noemde communist Rodinson probeert aan te tonen dat het woord‘ummî’ dat de edele Koran uitdrukkelijk gebruikt voor onze Pro-feet (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) endat tevens door de moslims wordt gebruikt, niet de betekenis heeftvan ‘iemand die niet heeft leren lezen en schrijven’, maar volledigiets anders betekent. Hij geeft aan dat onze Profeet (vrede en ze-geningen van Allah de Verhevene zij met hem) kennis had ver-worven van de monnik ‘Bahîra’.

Bahîra was een christelijke monnik. Volgens sommige bronnenwas zijn echte naam Georgius of Sergius. Bahîra [of Behîra] bete-kent in de Aramese taal ‘uitverkoren, voortreffelijk’ en was wel-

– 565 –

licht de bijnaam van deze monnik.Toen onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah zij met

hem) ongeveer twaalf jaar oud was, zag hij op een dag dat Abû Tâ-lib zich voorbereidde op een handelsreis. Toen hij erachter kwamdat Abû Tâlib hem niet wilde meenemen, zei hij tegen hem: “Bijwie laat je mij achter in deze stad? Ik heb geen vader of iemand diemij genadig is!” Deze woorden hadden Abû Tâlib diep geraakt.Hij besloot hem mee te nemen. Na een lange reis hield de handels-karavaan een tijdje halt in Bosra, in de buurt van een klooster dattoebehoorde aan christenen. In dit klooster verbleef een monnikdie Bahîra heette. Deze geleerde monnik die voorheen een joodsegeleerde was, maar later christen werd, had een boek in bezit datvan hand tot hand doorgegeven en bewaard werd en van waaruithij antwoord gaf op vragen. Ondanks dat de karavaan van de Qu-raysh de voorgaande jaren vele keren langs deze plaats was geko-men, had hij zich er helemaal niet mee beziggehouden. Elke och-tend ging hij op het dak van het klooster staan om te kijken in derichting van waaruit de karavanen kwamen en was nieuwsgierigiets aan het afwachten. Deze keer was er iets bijzonders aan demonnik Bahîra; in een vlaag van opwinding deinsde hij terug ensprong van zijn plaats. Want, toen hij de karavaan van de Qurayshin de verte zag, had hij opgemerkt dat er een wolk die zich bovenhen bevond, samen met hen voortbewoog. Deze wolk beschaduw-de onze Profeet. Toen de karavaan een stop maakte, zag Bahîraook dat de takken van de boom waaronder de Gezant van Allahzat naar hem toe bogen. Nu werd hij nog meer opgewonden. Hijliet meteen maaltijden klaarzetten. Daarna stuurde hij een bood-schap en nodigde alle karavaanlieden van de Quraysh uit voor heteten. De karavaanlieden lieten onze Profeet (vrede en zegeningenvan Allah zij met hem) bij hun goederen achter en gingen naar demonnik. Bahîra keek nauwlettend naar de personen die kwamenen vroeg: “O mensen van de Quraysh, is er iemand onder jullie dieniet is komen eten?” Ze zeiden: “Ja, een kind.” Immers, de wolkwas nog steeds daar terwijl de Qurayshieten waren gekomen.Toen hij dit zag, begreep hij dat er iemand bij de karavaan wasachtergebleven. De monnik Bahîra drong erop aan dat hij ookkwam. Zodra de Profeet kwam, begon hij hem aandachtig te bekij-ken en te bestuderen. Hij vroeg aan Abû Talîb: “Is dit kind een na-komeling van jou?” Toen Abû Tâlib antwoordde: “Het is mijnzoon”, zei Bahîra: “In de geschriften staat geschreven dat de vadervan dit kind niet in leven zou zijn. Hij is niet jouw zoon.” Ditmaalantwoordde Abû Tâlib: “Hij is de zoon van mijn broer.” Op de

– 566 –

vraag van Bahîra: “Wat is er met zijn vader gebeurd?”, antwoord-de hij: “Zijn vader overleed kort voor zijn geboorte.” Hierop zeiBahîra: “Je hebt de waarheid gesproken. Wat is er met zijn moe-der gebeurd?” Abû Tâlib antwoordde: “Die is ook overleden.”Bahîra zei hierop: “Je hebt de waarheid gesproken”, wendde zichtot onze Profeet en zei: “Zweer in de naam van de afgoden.” Onzegeliefde Profeet zei het volgende tegen Bahîra: “Vraag mij niet omte zweren in de naam van de afgoden. Op de wereld zijn er voormij geen grotere vijanden dan hen. Ik verafschuw hen.” Bahîravroeg hem ditmaal of hij wilde zweren in de naam van Allah deVerhevene. Hij stelde nog vele andere vragen en kreeg er allemaalantwoord op. De antwoorden die Bahîra ontving, kwamen preciesovereen met de boeken die hij eerder had gelezen. Vervolgenskeek hij naar de gezegende ogen van onze geliefde Profeet envroeg aan Abû Tâlib: “Is deze roodheid voortdurend aanwezig inzijn gezegende ogen?” Hij antwoordde: “Ja, wij hebben het nooitzien verdwijnen.” Toen Bahîra zag dat ook dit teken overeen-kwam, wilde hij voor de overtuiging van zijn hart het zegel der pro-feetschap zien. Onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah zijmet hem) wilde vanwege zijn goede manieren zijn gezegende rugniet ontbloten. Toen Abû Tâlib zei: “O het licht (de nûr) van mijnogen! Vervul ook dit verzoek van hem”, ontblootte hij zijn geze-gende rug. Bahîra aanschouwde het zegel der profeetschap naarhartenlust en in al zijn schoonheid. Hij kuste het vol spanningwaarna de tranen uit zijn ogen rolden. Daarna zei hij: “Ik getuigdat jij de Gezant bent van Allah de Verhevene.” Hij verhief zijnstem nog meer en zei: “Hier is de Meester van de werelden… Hieris de Gezant van de Heer der werelden… Hier is de grote Profeetdie Allah de Verhevene heeft gezonden als barmhartigheid voorde werelden…” De aanwezige Qurayshieten stonden versteld enzeiden: “Wat is de waarde van Muhammad (vrede zij met hem)toch groot bij deze monnik.” Bahîra wendde zich tot Abû Tâlib enzei: “Dit is de laatste en meest eervolle van alle profeten. Zijn re-ligie zal over de hele wereld verspreid worden en zal de oude reli-gies opheffen. Neem dit kind niet mee naar Damascus. Immers, dezonen van Israël staan vijandig tegenover hem. Ik vrees dat ze zijngezegende lichaam schade kunnen toebrengen. Er zijn veel belof-ten en afspraken over hem gemaakt.” Toen Abû Tâlib vroeg:“Wat zijn deze beloften en afspraken?”, antwoordde hij: “Allah deVerhevene heeft alle profeten en als laatst ‘Îsâ (vrede zij met hem)bevolen om aan hun gemeenschappen de komst van de Profeetvan het Einde der Tijden (vrede en zegeningen van Allah zij met

– 567 –

hem) te verkondigen.” Na het horen van deze woorden van Bahî-ra, zag Abû Tâlib af van zijn reis naar Damascus. Hij verkocht zijnhandelswaren in Bosra en keerde terug naar Mekka. De eerste enlaatste keer dat onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah deVerhevene zij met hem) en Bahîra elkaar tegenkwamen, bestonduit deze korte ontmoeting. Het is bijgevolg onmogelijk dat eentwaalfjarig kind in zo’n korte tijd over alle religies kennis kan op-doen.

Hoewel er ook sommige christelijke historici zijn die bewerendat onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zijmet hem) les kreeg van een monnik genaamd Nastûrâ, is hier geenenkel bewijs voor [zoals zijzelf ook toegeven], waaruit duidelijkwordt dat dit ook slechts een korte ontmoeting was.

Hoe kan er beweerd worden dat het Woord van Allah, de edeleKoran, dat een zeer groots boek is, is geschreven door een mens?Wanneer men de edele Koran bestudeert, dan ziet men dat er overnatuurwetten en de evolutie van het leven [bijvoorbeeld dat deeerste levensvorm uit water is ontstaan, dat het voedsel voor demens uitsluitend wordt gevormd middels materies die uit de hemelneerdalen, e.d.] wordt geïnformeerd, waarvan we de mysteries nogmaar recentelijk zijn begonnen te ontdekken; dat daarnaast de so-ciale en maatschappelijke orde die wij pas vandaag proberen tevestigen, op de meest perfecte en logische manier wordt uitgelegd,dat middels het gebod van de armenbelasting er rechtvaardigheidin rijkdom wordt verkregen en dat de hoogste ethische normen ende meest perfecte manier van aanbidding worden bijgebracht. Hetis onmogelijk dat al deze zaken 1400 jaar geleden gekend en ge-schreven zijn door iemand die nooit een boek heeft gelezen, ookal is hij buitengewoon intelligent. Wanneer de verzen van de edeleKoran neerdaalden, legde onze Profeet (vrede en zegeningen vanAllah de Verhevene zij met hem) deze uit aan zijn Metgezellen.Dat hij de tafsîr (exegese, verklaring) van de gehele edele Koranaan zijn Metgezellen heeft medegedeeld, wordt bericht door Imâmal-Suyûtî. Als de Europeanen ook nog zijn profeetschap zoudenaanvaarden, dan is het ongetwijfeld dat zij ook moslim zullen wor-den en het geluk zullen verkrijgen. Wij hopen dat er een dag zalkomen dat zij de ware religie zullen kiezen en het eeuwige gelukzullen bereiken.

– 568 –

BESTAAT ER FILOSOFIE IN DE ISLAM?

Hierboven hebben we de geloofsprincipes en wetgevingen vanverschillende religies kort geanalyseerd. Laten we nu eens kijkennaar de vraag of er filosofie bestaat in de islam:

Filosofie is de benaming voor de resultaten die mensen verkrij-gen door met hun verstand en logica een bepaald onderwerp te be-studeren en onderzoeken. Het betekent kortweg: ‘op zoek gaannaar de oorsprong van alles en de reden achterhalen waarom zebestaan’. Filosofie betekent in het Grieks ‘philosophía’ (liefdevoor wijsheid) en is gebaseerd op de fundamenten: diep nadenken,zoeken, vergelijken en analyseren. Mensen die zich bezighoudenmet filosofie, dienen een zeer diepgaande kennis te bezitten overde ziel én de natuurwetenschappen. Echter, hoeveel kennis ie-mand ook bezit, hij kan verkeerd denken of uit zijn uitgevoerdeonderzoeken verkeerde conclusies trekken. Wel, het is om dezereden dat de filosofie nooit zekere resultaten oplevert. Bovendienmoet de persoon die het hoort, het door het filter van zijn eigenverstand en logica halen. Elke filosofie heeft ook een antithese (te-genstelling). Het is daarom noodzakelijk om ook deze tegenstel-ling te bestuderen en beide visies te vergelijken. Men dient niet tevergeten dat veel filosofische gedachten in de loop der tijd kunnenveranderen. Het komt er bijgevolg op neer dat filosofische gedach-ten nooit zekerheid bevatten.

In de edele Koran zijn er twee soorten verzen. De eerste soortverzen hebben een open, duidelijke betekenis. Deze wordenmuhkam verzen (eenduidige, expliciete verzen) genoemd. De be-tekenis van de tweede soort verzen is niet duidelijk te begrijpen.Deze verzen vereisen een tafsîr, een verklaring en worden muta-shâbih verzen (meerduidige, impliciete verzen) genoemd. Ook bijde eervolle hadîth’s [de uitspraken van onze Profeet (vrede en ze-geningen van Allah de Verhevene zij met hem)] wordt er een on-derscheid gemaakt tussen ‘muhkam’ en ‘mutashâbih’ hadîth’s. Denoodzaak om deze te verklaren, leidde tot de ontwikkeling en op-richting van ijtihâd (de taak van het vellen van een oordeel) in deislam. Onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah de Verhevenezij met hem) heeft zelf ook oordelen geveld (ijtihâd verricht). Deoordelen die hij en de eervolle Metgezellen (moge Allah de Ver-hevene tevreden zijn met hen allen) velden, vormen de basis vande islamitische kennis. Wanneer gemeenschappen die zich recenthadden bekeerd tot de islam, vroegen wat de wetgeving in de islamwas over de zaken die zij in hun religie als heilig beschouwden, en

– 569 –

hoe de islam over deze zaken oordeelde, hebben de islamgeleer-den hierop antwoorden gegeven. Uit het oplossen en beantwoor-den van de kwesties over het geloof en de geloofsleer, ontstond dewetenschap van “kalâm” (de wetenschap van de details van de ge-loofsleer). De geleerden van kalâm dienden de mensen die zich re-cent hadden bekeerd tot de islam, op een logische wijze aan te to-nen waarom hun vorige religie verkeerd was. Om deze kwesties opte lossen hebben de geleerden van kalâm (moge Allah de Verhe-vene hen genadig zijn) grote inspanningen geleverd. Zo kwamenvele waarheden aan het licht en ontstond de zeer waardevolle we-tenschap der logica. Anderzijds diende men de nieuwe moslims opeen voor hen begrijpelijke wijze te vertellen dat Allah de Verhe-vene bestaat en enig is, dat Hij eeuwig is, niet werd geboren, nochheeft gebaard, en diende men hun twijfels uit de weg te ruimen. Degeleerden van kalâm (moge Allah de Verhevene hen genadig zijn)waren hier zeer succesvol in. Bij het volbrengen van deze verhevenplicht hebben ook de islamitische natuurwetenschappers de ge-leerden van kalâm bijgestaan. Bijvoorbeeld, de logicus en astro-noom Ya’qûb ibn Ishâq al-Kindî heeft jarenlang moeite gedaanom de sabiërs en de wasaniyya genaamde afgodendienaren die desterren heilig achten, van deze verkeerde geloofsovertuiging af telaten zien; uiteindelijk toonde hij hen met bewijsmateriaal aan dathun gedachten verkeerd waren. Jammer genoeg werd hij beïn-vloed door de ketterse ideeën van de oud-Griekse filosofen enwerd een mu’taziliet (een aanhanger van de mu’tazila genaamdeafgedwaalde groepering). Hij overleed in 260 n.h. [873 n.Chr.] inBagdad.

Ten tijde van Hârûn al-Rashîd[1], de vijfde Abbasidische kalief,werd er in Bagdad een instelling opgericht onder de naam Dâr al-hikma (‘Huis der wijsheid’). Deze instelling was een groot vertaal-bureau. Niet alleen in Bagdad, maar ook in Damascus, Harran enAntiochië (het huidige Antakya) werden er zulke kenniscentra op-gericht. Hier werden er werkstukken uit het Grieks en Latijn ver-taald. Indiase en Perzische boeken werden er later ook bijgedaan.Met andere woorden, de werkelijke Renaissance [de terugkeernaar de oude, waardevolle boeken] begon voor het eerst in Bag-dad. Eerst werden de boeken van Plato, Porphyrius en Aristotelesnaar het Arabisch vertaald. De islamgeleerden (moge Allah deVerhevene hen genadig zijn) hebben deze zorgvuldig bestudeerd.Ze toonden aan dat sommige ideeën van de Griekse en Latijnse fi-

[1] Hârûn al-Rashîd overleed in 193 n.h. [809 n.Chr.] in Toes.

– 570 –

losofen juist waren, maar dat het merendeel ervan verkeerd was.Deze incorrecte ideeën waren in strijd met edele verzen en eervol-le hadîth’s die muhkam (eenduidig, expliciet) zijn, en met hun ver-stand en logica. Er werd gezien dat deze filosofen onwetend warenin de meeste natuur- en religiewetenschappen, en dat zij nog meerde mist ingingen wat betreft de kennis die het verstand en het den-ken niet kunnen begrijpen. De ware geleerden, zoals Imâm al-Ghazâlî en Imâm al-Rabbânî (moge Allah de Verhevene hen ge-nadig zijn), zagen dat deze filosofen niet geloofden in de belang-rijkste geloofsleerstellingen en beschreven uitvoerig hun verkeer-de overtuigingen die leidden tot hun ongeloof. In het boek al-Munqidhu min al-dalâl van Imâm al-Ghazâlî staat uitgebreide in-formatie hierover.

De ware islamgeleerden volgden wat betreft de kennis van ka-lâm en in het verklaren van de mutashâbih (meerduidige, implicie-te) verzen en hadîth’s enkel de gevelde oordelen van de Gezantvan Allah (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij methem) en die van de eervolle Metgezellen (moge Allah de Verhe-vene tevreden zijn met hen allen), verwierpen de ideeën van deoude filosofen die hier niet mee overeenkwamen, en beschermdenzo de islam tegen vervalsing zoals was gebeurd bij het christen-dom. Onwetende personen daarentegen gingen ervan uit dat elkeuitspraak van de filosofen juist was en accepteerden hen onvoor-waardelijk. Wel, zo ontstond de mu’tazila genaamde verdorven is-lamitische groepering. Onze Profeet (vrede en zegeningen van Al-lah de Verhevene zij met hem) heeft aangekondigd dat er in de is-lam 72 verdorven groeperingen zouden ontstaan. Er verschenen fi-losofen zoals Ibn Sînâ (Avicenna), al-Fârâbî, Ibn Tufayl, IbnRushd (Averroes) en Ibn Bâja (Avempace) die geïnspireerd wer-den door Griekse, Indiase, Perzische en Latijnse filosofieën, en insommige kwesties afweken van het rechte pad van de edele Koran.Ibn Khaldûn[1] verdeelde de islamitische wetenschappen intweeën, namelijk de ‘ulûm al-naqliyya (overgeleverde kennis) [taf-sîr (wetenschap van de verklaring van de edele Koran), qirâ’a (we-tenschap van de recitatie van de edele Koran), hadîth (wetenschapvan de soenna), fiqh (islamitische rechtswetenschap), farâid (erf-recht), kalâm (wetenschap van de details van de geloofsleer), ta-sawwuf (wetenschap van de ethiek en het hart)] en de ‘ulûm al-‘aqliyya (intellectuele kennis) [logica, fysica, biologie, chemie, wis-kunde, geometrie, landmeetkunde, munâzara (disputatie) en as-

[1] Ibn Khaldûn overleed in 808 n.h. [1406 n.Chr.].

– 571 –

tronomie]. De vertakkingen van de eerste groep worden de ‘reli-giewetenschappen’ genoemd; de vertakkingen van de tweedegroep die aan de hand van experimenten begrepen kunnen wor-den, worden de ‘natuurwetenschappen’ genoemd.

Imâm al-Ghazâlî (moge Allah de Verhevene hem genadig zijn)leerde de Griekse taal, bestudeerde de oud-Griekse filosofie enverwierp de gedeelten die hij niet juist vond. De filosofie die in detijd van Hârûn al-Rashîd (moge Allah de Verhevene hem genadigzijn) in de islamitische wetenschappen werd vermengd, was eenleidraad voor filosofen zoals Montesquieu en Spinoza. Zij gavenopenlijk toe dat zij beïnvloed werden door al-Fârâbî, die zijzelf‘Alpharabius’ noemden.

Imâm Muhammad al-Ghazâlî (moge Allah de Verhevene hemgenadig zijn) streed tegen de aanhangers van de sjiietische groepe-ring ‘dâî’, die als eerste verscheen van de 72 groeperingen. De dâî’sbeweerden dat de edele Koran een innerlijke (bâtin) en uiterlijke(zâhir) betekenis heeft. Deze mensen werden de ‘bâtiniyya’ ge-noemd. Imâm al-Ghazâlî (moge Allah de Verhevene hem genadigzijn) weerlegde hun filosofie zonder moeite. Na deze nederlaagdwaalden de bâtiniyya nog meer af van de islam. Ze gaven ver-keerde betekenissen aan de edele verzen en eervolle hadîth’s diegeen open betekenis hebben en werden zo mulhid (een ongelovigedie denkt moslim te zijn). Wegens hun politieke doeleinden gingenze de grenzen te buiten en werden ze een plaag voor de moslimsvan ahl al-soenna die zich bevonden op het ware pad.

De sjiieten beweerden volgelingen van ‘Alî (moge Allah deVerhevene tevreden zijn met hem) te zijn en vermengden eennieuwe filosofie in de islam. Er verschenen verschillende groepe-ringen onder hen. De khârijieten deden zich eerst voor als aanhan-gers van ‘Alî (moge Allah tevreden zijn met hem), maar werdendaarna vijandig tegenover hem. Volgens hun geloof zal de gelovi-ge die een grote zonde begaat, ongelovig worden. Om deze redenbeweerden zij dat ‘Alî en Mu’âwiya (moge Allah de Verhevene te-vreden zijn met hen) ongelovig waren geworden. Als tegenreactieop deze geloofsovertuiging, verscheen er nog een nieuwe geloofs-overtuiging. Zij volgden in alles het verstand en stelden het vol-gende: “Mensen mogen op aarde niet oordelen over iemand dieeen zeer grote zonde heeft begaan, zoals dat een gelovige een an-dere gelovige doodt. Enkel Allah de Verhevene zal in het hierna-maals over hen oordelen. Om deze reden zijn zij noch gelovig,noch ongelovig.” Aanhangers van deze nieuwe geloofsleer werden‘mu’tazila’ genoemd. Uit de sjiietische groepering ontstond ook

– 572 –

een groep die ‘ghâliya’ [dus, de ‘overschrijders’] werd genoemd;volgens hun geloofsleer bevinden het Paradijs en de Hel zich opaarde. Zij zijn compleet ongelovig en hebben helemaal niets te ma-ken met de islam.

De Britten die de islam van binnenuit willen vernietigen, heb-ben onder de naam ‘islam’ nieuwe, verdorven sekten naar vorengebracht. Onder deze verwierven de bahá’ís, qâdiyâniyya en de ja-mâ’at at-tablîgh bekendheid. Zie pagina 53 van dit boek en pagina499 van het boek Se’âdet-i Ebediyye.

1 – DE BAHÁ’ÍS: Hun leider is de Iraanse Albáb ‘Alí. Hijnoemde zichzelf ‘spiegel’ en zei dat Allah te zien was in deze spie-gel. Na zijn dood nam Bahá’u’lláh de leiding over en later dienszoon ‘Abbás. Toen ‘Abbás in 1339 n.h. [1921 n.Chr.] overleed,nam zijn zoon Shoghi zijn plaats in. Bahá’u’lláh zei dat hij een pro-feet was. Volgens hen is het getal 19 heilig en is elke soort immo-raliteit een eer. Ze hebben boeken in alle talen. Het misleiden vanmensen hebben ze geleerd van de Britten.

2 – DE QÂDIYÂNIYYA: Zij worden ook wel ‘ahmadiyya’ ge-noemd. M. Abû Zahra, een van de professoren aan de Al-Azhar-universiteit, zegt het volgende: “Mirzâ Ahmad, de stichter van hetqâdiyânisme, stierf in 1326 n.h. [1908 n.Chr.]. Hij werd begraven inhet stadje Qadian, in de buurt van Lahore. Zij stellen dat ‘Îsâ (vre-de zij met hem) van de joden naar Kasjmir is gevlucht en in Kasj-mir is overleden. Ze noemen Ahmad Qâdiyânî een profeet. Zezeggen dat in de edele Koran staat vermeld dat de joden en chris-tenen goede mensen zijn en het daarom een aanbidding is om tehouden van de Britten. Daarnaast stellen ze: ‘Het gebod van de ji-hâd is opgeheven. Degene die ons geen ongelovige noemt, noe-men wij ook geen ongelovige. Het is niet toegestaan om een meisjete laten trouwen met iemand die geen qâdiyânî is. Trouwen metzo’n meisje is wel toegestaan.’” Zij bestempelen de moslims dieniet in hen geloven als ongelovigen zonder een geopenbaard boek.

‘Allâma Husayn Muhammad (moge Allah hem genadig zijn),een professor aan de madrassa Dîr-i zûr, schrijft in zijn boek al-Raddu ‘alal-Qâdiyâniyya uitgebreid over de uitspraken van de qâ-diyâniyya die leiden tot ongeloof. De ongelovigen die zich verber-gen onder zulke namen, stellen zich voor als moslim. Zij voerendiscussies met christenen en joden en tonen aan dat de islam deware religie en het enige pad der geluk is. Degenen die zich hier-door laten misleiden, worden meteen moslim. Echter, de bahá’ís,qâdiyâniyya, sjiieten en wahhabieten misleiden deze arme mensenen lokken hen naar hun eigen verdorven groeperingen. De natuur-

– 573 –

kundige ‘Abdussalâm die de Nobelprijs had gewonnen, is een qâ-diyânî. Ook Ahmed Deedat die in het jaar 1980 in Zuid-Afrika dis-cussies voerde met de christenen en hen verleidde naar de islam,behoort niet tot de ahl al-soenna. Zij verhinderen dat de nieuwemoslims het ware pad van de ahl al-soenna, het eeuwige geluk be-reiken.

De mensen van tasawwuf: Uit de groepering van ahl al-soennadie zich op het ware pad bevindt, kwamen de soefi’s voort. Zijmengden zich niet in de filosofie. Ze zeiden dat men, om de edeleKoran volledig te kunnen begrijpen en een ware moslim te wor-den, niet enkel de geboden en verboden van onze Profeet (vredeen zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem), maar ook elkvan zijn gedragingen en karaktereigenschappen dient te volgen.

De essentie van het pad van de soefi’s is als volgt:1) Faqr (behoeftigheid), met andere woorden ‘weten dat men

in elke handeling, in elke zaak afhankelijk is van Allah de Verhe-vene’. Zij zeiden: “Niets en niemand kan iets scheppen. Ze kunnenechter wel een oorzaak, een aanleiding zijn voor het scheppendoor Allah de Verhevene. Het is Allah de Verhevene die allesschept.”

2) Zuhd (ascese) en taqwâ (vroomheid) is ‘het naleven van deislam in iedere zaak’. Het betekent dat men zich inspant door allewetgevingen van de religie volledig na te leven, goedheden ver-richt en zijn vrije tijd met aanbidding doorbrengt. Ook vandaagwordt het woord ‘sûfî’ (soefi) – bijvoorbeeld in de vorm ‘sofu’ inhet Turks – gebruikt voor mensen die erg verbonden zijn aan hunreligie.

3) Tafakkur (overpeinzing, diepgaand nadenken), stilzwijgenen dhikr (gedenken van Allah), met andere woorden steeds hetbestaan en de gunsten van Allah de Verhevene gedenken, niet on-nodig praten, met niemand in discussie gaan, zo weinig mogelijkpraten en voortdurend de Naam van Allah de Verhevene geden-ken.

4) Middels hâl (spirituele toestand) en maqâm (spirituelerang), met andere woorden de lichten (nûr) die in het hart stro-men, begrijpen in welke mate zijn hart en ziel zijn gezuiverd, enzijn grenzen kennen.

De meest bekende en eerste soefi is Hasan al-Basrî (moge Al-lah de Verhevene tevreden zijn met hem). Hij werd geboren in 21n.h. [624 n.Chr.] en overleed in 110 n.h. [728 n.Chr.]. Hasan al-Bas-rî was zo’n grote religieuze geleerde dat alle moslims hem erken-

– 574 –

nen als een grote imam [mujtahid (onafhankelijk oordelenderechtsgeleerde)]. Hij staat bekend om zijn sterke karakter en zijndiepgaande kennis. Tijdens zijn lezingen heeft hij getracht in ie-ders hart vrees voor Allah bij te brengen. Hij was een grote hadîth-geleerde van wie er vele eervolle hadîth’s werden overgeleverd.Wâsil ibn ‘Atâ, de stichter van de mu’tazila filosofie, was eerst eenleerling van Hasan al-Basrî. Later kwam hij niet meer naar zijn les-sen. ‘Mu’tazil’ betekent ‘degene die zich afgescheiden heeft’. Eentweede benaming voor de mu’tazila is ‘qadariyya’. Zij ontkennenimmers de voorbeschikking (qadar) en zeggen: “De mens is deschepper van hetgeen hij zelf doet. Allah schept nooit het kwade.De mens beschikt over een wil en het vermogen om te scheppen.Daarom ligt alle verantwoordelijkheid bij hem wanneer hij ietskwaads heeft gedaan. Het is onmogelijk om dit te interpreteren ente verklaren als de voorbeschikking of lotsbepaling.” Wâsil ibn‘Atâ, die de leerling was van Hasan al-Basrî en zich altijd in zijnstudiekring bevond, lanceerde het qadariyya-gedachtegoed. Omdeze reden verwijderde Hasan al-Basrî, die geloofde in de voorbe-schikking, hem uit zijn studiekring.

Volgens de mensen van tasawwuf, dus de soefi’s, is het enigewat Werkelijk bestaat, enkel Allah de Verhevene. Allah de Ver-hevene is de Bezitter van absoluut bestaan, absolute goedheid enabsolute schoonheid. Hij was een verborgen schat, maar wilde zichkenbaar maken. Dit is waarom Hij de wereld en degenen die op dewereld leven heeft geschapen. Allah de Verhevene is in geen enkelschepsel geïncarneerd. (Met andere woorden, Hij zit niet in hen.)Geen enkele mens kan een god zijn. Allah de Verhevene heeft deeigenschappen van de mens zo geschapen dat ze lijken op Zijn ei-gen eigenschappen. Echter, deze gelijkenis is zo miniem, dat als weZijn eigenschappen als de zee voorstellen, de eigenschappen vande mens slechts het schuim op deze zee kunnen zijn.

Het doel van tasawwuf is de mens ma’rifa al-ilâhiyya (kennisvan/over Allah) doen verkrijgen. Met andere woorden, hem ken-nisgeven van de eigenschappen van Allah de Verhevene. Het isonmogelijk om Zijn Wezen, dus Hemzelf, te kennen. Onze Profeet(vrede en zegeningen van Allah zij met hem) heeft gezegd: “Denkniet na over het Wezen van Allah de Verhevene. Denk na overZijn gunsten!” Dat wil zeggen, dat men niet dient na te denkenover hoe Hij zelf is, maar over Zijn eigenschappen en de gunstendie Hij aan de mensen schenkt. Een andere keer zei hij: ”Wat erook in je gedachten opkomt wanneer je nadenkt over hoe Allahde Verhevene is – niets daarvan is Allah.” De capaciteit en de

– 575 –

reikwijdte van het menselijk verstand is beperkt. Het kan de zakendie hier buiten vallen niet begrijpen. Wanneer het hierover na-denkt, zal het zich vergissen. Het kan de waarheid niet bereiken.Het menselijk verstand, het menselijk denken kan de subtiliteitenen wijsheden in de religieuze kennis niet vatten. Om deze redenzijn degenen die filosofie in de religieuze kennis vermengen, afge-weken van het rechte pad dat wordt getoond door de islam en wer-den zij één van de ahl al-bid’a (‘mensen van de innovatie’, afge-dwaalden) of murtadd (afvallig). Mensen die behoren tot de ahl al-bid’a zijn geen ongelovigen; ze zijn moslim, maar ze zijn afgewe-ken van het rechte pad en zijn één van de 72 verdorven groeperin-gen geworden. Deze mensen die het slachtoffer zijn geworden vande filosofie, zijn nog steeds moslim omdat de verkeerde geloofs-leerstellingen die zij hebben begrepen uit de edele Koran, niet lei-den tot ongeloof. We moeten het als volgt verwoorden: ‘Er bestaatniet iets als ‘islamitische filosofie’. Er zijn mensen geweest die filo-sofie later in de islam hebben vermengd.” Volgens de geleerdenvan ahl al-soenna (moge Allah de Verhevene hen genadig zijn) isde maatstaf voor de islamitische kennis niet het menselijk verstanden het menselijk denken, maar de edele verzen en eervolle ha-dîth’s die muhkam zijn [met andere woorden, een duidelijke bete-kenis hebben]. De essentie van tasawwuf is dat de mens zichzelf(zijn onbekwaamheid en machteloosheid) kent. Tasawwuf is puurgebaseerd op het principe van liefde voor Allah, de verheven su-blieme liefde. En dit kan men enkel bereiken door het volgen vanMuhammad (vrede zij met hem). Wanneer iemand vordert op hetpad van tasawwuf, ervaart het hart vele toestanden. Een van dezetoestanden is de wahdat al-wujûd (‘eenheid van het bestaan’), metandere woorden de staat waarin men ervaart dat ‘het Bestaandeéén is en dat de schepsels de verschijning van de schepper zijn’.Het is zo dat Allah de Verhevene, zoals wordt verklaard in de ede-le Koran, zich manifesteert in het hart van de mens. Echter, dezemanifestatie bestaat enkel uit de manifestatie van de Attributenvan Allah de Verhevene. Het heeft niets te maken met het ver-stand. De mensen van tasawwuf ervaren de manifestatie van Allahin hun hart. Om deze reden is de dood voor de mensen van tasaw-wuf geen ramp, maar iets moois en zoets. Aangezien het een terug-keer is naar Allah, is het alleen maar een aanleiding voor vreugde.De grote soefi Mawlânâ Jalâluddîn al-Rûmî (moge Allah de Ver-hevene hem genadig zijn) noemde de dood ‘shab-i arûs’ (‘de huwe-lijksnacht’). In tasawwuf is er geen verdriet en wanhoop. Er zijnenkel liefde en manifestaties. Mawlânâ (moge Allah zijn geheim

– 576 –

zegenen) zegt: “Ons derwisj-klooster is geen klooster van de wan-hopigen.” Zijn exacte woorden zijn: “Bâzâ, Bâzâ, Har anche hastîBâzâ.” (Kom, kom. Wie je ook bent, kom. Ook al behoor je tot de-genen die een deelgenoot/deelgenoten toekennen aan Allah, totde zoroastriës of de afgodendienaren, kom! Ons derwisj-kloosteris geen klooster van wanhoop. Ook al heb je je honderd keer nietgehouden aan je berouw, kom!” Deze woorden worden ook toe-geschreven aan Baba Afdal Kâshî, die leefde in de 13e eeuw. On-der de mensen van tasawwuf zijn er grote awliyâ (vrienden van Al-lah) zoals Imâm al-Rabbânî, Junayd al-Baghdâdî, ‘Abdulqâdir al-Jilânî en Mawlânâ Jalâluddîn al-Rûmî, en liefhebbers van Allahzoals Sultân Walad, Yûnus Emre en Mawlânâ Khâlid al-Baghdâdî.De hierboven genoemde wahdat al-wujûd is niet het doel of heteindpunt van tasawwuf. Het is de kennis die ontstaat in het hart opde wegen die leiden naar het doel, en die niets te maken heeft methet verstand, het denken of de materie. Het bevindt zich niet in hethart, maar verschijnt in het hart. Om deze reden dient men ‘wah-dat al-shuhûd’ (‘eenheid van verschijning’) te zeggen in plaats vanwahdat al-wujûd. Wanneer het hart is gezuiverd, wordt het net alseen spiegel. Dat wat in het hart verschijnt, is niet het Wezen vanAllah de Verhevene. En het zijn ook niet Zijn Attributen. Het zijnde schaduwen, de verschijningen van Zijn Attributen. Allah deVerhevene heeft de verschijningen, de gelijkenissen van Zijn At-tributen zoals zien, horen en weten, aan de mensen gegeven. Dezedie Hij aan hen heeft verleend, zijn niet zoals Zijn eigen Attribu-ten. Zijn Zien is zonder begin en eeuwig. Hij ziet alles te allen tij-de. Hij ziet voortdurend en zonder een hulpmiddel of instrument.Het zien van de mens is niet zo. Daarom is Zijn Zien, het werke-lijke zien en zeggen we dat het zien van de mens een verschijning,een schaduw daarvan is. Net zoals de schaduw van Zijn Zien zichmanifesteert in het oog en de schaduw van Zijn Horen in het oor,zo ontstaan en manifesteren zich de schaduwen van Zijn liefheb-ben, Weten en vele andere Attributen in het hart van de mens.[Hier wordt met ‘hart’ niet het stuk vlees aan de linkerkant van on-ze borst bedoeld. Wat hier wordt bedoeld, is ‘de qalb’ wat ook‘hart’ wordt genoemd. De ‘qalb’ is een kracht die zich bevindt inhet stuk vlees. Dit stuk vlees vinden we ook terug bij dieren. Deqalb is echter eigen aan de mens.] Net zoals het noodzakelijk is dathet oog niet ziek of slecht is om te kunnen zien, zo dient het hartniet ziek te zijn om deze manifestatie te kunnen verkrijgen.

Het medicijn dat het hart van ziekte verlost, wordt uit drie za-ken gemaakt. Dit zijn: geloven zoals de geleerden van ahl al-soen-

– 577 –

na hebben medegedeeld, de daden van aanbidding verrichten ende verboden vermijden. Mensen die geen idee hebben over de is-lam en de tasawwuf, misbruiken de religie voor werelds gewin. De-ze fanatici hebben in de tasawwuf, en zelfs in de daden van aanbid-ding, muziek ingevoerd als een vorm van mystiek, en hebben za-ken zoals het maken van lichaamsbewegingen op de melodieënvan muziekinstrumenten, ‘rituelen’ genoemd [zoals de rituelenvan de mevlevi’s]. De draaiende mevlevi’s die op hun hoofd eenlang, wit hoofddeksel dragen dat lijkt op een grafsteen, heffen hunrechterhand op naar de hemel en houden hun linkerhand naar be-neden, om aan te duiden dat wat zij uit de hemel ontvangen, zenaar de wereld sturen. Zulke rituelen die helemaal niets te makenhebben met de islam en die niet voorkomen in de edele verzen eneervolle hadîth’s, worden door hen als ‘tarîqa’ (pad van tasawwuf)en ‘islam’ gepresenteerd. Noch onze Profeet (vrede en zegeningenvan Allah zij met hem), noch iemand van de eervolle Metgezellen(moge Allah de Verhevene tevreden zijn met hen allen) heeft zul-ke rituelen uitgevoerd. In hun tijd was er tasawwuf, maar dit soortsektarische derwisj-ordes bestonden er niet. Tegenwoordig komener veel mensen van over de hele wereld naar Turkije om deze ritu-elen te zien. Er zijn veel boeken in vreemde talen die over tasaw-wuf zijn geschreven en in al deze boeken wordt er gesproken overdeze afgedwaalde, verdorven paden. Imâm al-Ghazâlî (moge Al-lah de Verhevene hem genadig zijn) was zowel een geleerde vankalâm, als een deskundige op het gebied van de ware tasawwuf. Erwordt gezegd dat de grote religieuze geleerde Abu-Suûd Efendi(moge Allah de Verhevene hem genadig zijn) (896 n.h. [1490n.Ch.] – 982 n.h. [1574 n.Chr.]), die de shaykh al-islâm (hoogste re-ligieuze autoriteit in een islamitische staat) was van sultan Sulay-mân de Grote (moge Allah de Verhevene hem genadig zijn), zeerstreng was tegenover de mensen van tasawwuf en dat hij zelfs eenfatwa had uitgevaardigd voor hun terdoodveroordeling. Dit is nietwaar. Abu-Suûd Efendi was niet streng voor de mensen van tasaw-wuf, maar voor de afgedwaalde sektarische derwisjen die zich on-der hen hadden gemengd en voor degenen die beweerden: “Voordegenen die in de tasawwuf een hoge graad hebben bereikt, zijn dereligieuze voorschriften opgeheven. Voor hen is er geen onder-scheid tussen toegestaan (halâl) en verboden (harâm).” Abu-SuûdEfendi vaardigde een fatwa uit voor hun terdoodveroordeling van-wege hun zonden van het veroorzaken van fitna en het vernietigenvan de islam.

Onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah zij met hem)

– 578 –

staat aan het hoofd van de mensen die diegenen verwerpen die fi-losofie vermengen in de islamitische kennis. In een bekende eer-volle hadîth zei hij: “Mijn gemeenschap zal zich opsplitsen in 73groeperingen. 72 ervan zullen naar de Hel gaan, slechts één ervanzal gered worden. Zij zijn degenen die zich bevinden op het paddat ik en mijn Metgezellen volgen.” Deze eervolle hadîth die in-formatie geeft over de toekomst, is een groot wonder. Het heeftplaatsgevonden zoals de Gezant van Allah (vrede en zegeningenvan Allah zij met hem) heeft medegedeeld. De geleerden van ahlal-soenna hebben de 72 groeperingen, die filosofie hebben ver-mengd in de islamitische kennis en zo zijn afgeweken van het padvan de eervolle Metgezellen, en hun filosofieën uitgebreid be-schreven en hebben deze, in het licht van de bovenstaande eervol-le hadîth, aan de hand van bewijsdocumenten weerlegd. Een vandeze grote geleerden is Sayyid Sharîf Jurjânî (moge Allah de Ver-hevene hem genadig zijn). Deze diepzinnige geleerde die in de ta-sawwuf is gestegen tot de graad van wilâya (‘walî-schap’; nabijheidtot Allah), overleed in 816 n.h. [1413 n.Chr.] in Shiraz. Veel plaat-sen van zijn boek Sharh al-Mawâqif staan vol met deze bewijsdo-cumenten. Ook Sa’adaddîn al-Taftâzânî (moge Allah de Verheve-ne hem genadig zijn), die zich aan de top bevond van de weten-schap van kalâm, heeft in zijn zeer waardevolle boek Sharh al-‘aqâid de filosofie van de afgedwaalden (ahl al-bid’a) met wortelen tak uitgeroeid. Hij overleed in 792 n.h. [1389 n.Chr.] in Samar-kand. Het boek al-Milal wa al-nihal van Muhammad Shihristânî(moge Allah de Verhevene hem genadig zijn), die overleed in 548n.h. [1153 n.Chr.] te Bagdad, staat van begin tot eind vol met dezeweerleggingen. Dit Arabische boek en de Turkse vertaling ervanwerden keer op keer gedrukt. Het werd door UNESCO naar Eu-ropese talen vertaald en gepubliceerd; zo begreep de hele werelddat er geen filosofie bestaat in de islam en dat de term ‘islamitischefilosofie’ niet juist is.

Imâm Muhammad al-Ghazâlî (moge Allah de Verhevene hemgenadig zijn) onderzocht zowel de tasawwuf als de metafysica envermeldde in zijn boeken al-Munqidh en al-Tahâfut al-falâsifa datde filosofen zich enkel baseren op het verstand en zich vaak ver-gissen, en dat de mensen van tasawwuf daarentegen het ware ge-loof en het eeuwige geluk bereiken door enkel de edele verzen eneervolle hadîth’s te volgen. Hij bestudeerde de filosofieën van de72 afgedwaalde groeperingen – van wie we hierboven hebben ver-meld dat zij moslim zijn – en zag dat zij waren beïnvloed doorGriekse filosofen. Men ziet dat de geloofsovertuigingen van de

– 579 –

moslims die ahl al-bid’a (afgedwaalden) worden genoemd, nietovereenkomen met de waarheid, dus de edele Koran en de eervol-le hadîth’s. In de 21e eeuw worden de stukken die zij uit de Griek-se filosofie hebben overgenomen, niet meer in aanmerking geno-men. Wanneer de geloofsovertuigingen van de moslims die beho-ren tot de afgedwaalden met elkaar worden vergeleken, dan zietmen dat ze het allemaal eens zijn over de eenheid en grootsheidvan Allah de Verhevene en over het feit dat alles van Hem komt,dat Hij de Absolute Heerser en de Almachtige is, dat de islam demeest ware en de laatste religie is, dat de edele Koran het Woordis van Allah en dat Muhammad (vrede zij met hem) Zijn laatsteProfeet is. Allemaal verkondigen ze deze zaken. Zij beschouwende mens niet als zondaar, zoals de christenen, maar als een verhe-ven wezen. Om deze reden zijn alle aanhangers van de 72 afge-dwaalde groeperingen gelovig en moslim. Desondanks stellen zemiddels hun verstand de religie en de filosofie gelijk aan elkaar.Dit is waarom er verschillen bestaan in hun geloof (îmân). Omdatzij verschillende filosofieën aanhingen, deden zich zinloze afsplit-singen en strijden tussen hen voor. Welke van deze juist is, kan en-kel aan het licht komen aan de hand van kennis en door ze te ver-gelijken met de eervolle hadîth’s, en niet door geweld te gebrui-ken, elkaars vijanden te zijn of elkaar als ‘verdorven’ te beschou-wen!

Volgens de islamgeleerden heeft de islam vijf zaken in bescher-ming genomen. Dit zijn: 1) Leven, 2) Bezittingen, 3) Verstand, 4)Nakomelingen, 5) Religie. Bijgevolg, iemand behorend tot de af-gedwaalden, die anderen hun bezittingen en leven ontneemt om-dat hij denkt dat enkel de filosofie waarin hijzelf gelooft juist is endie aan geen enkele raadgeving belang hecht, heeft óf geen religie,óf geen verstand.

Laten we nu de filosofieën van de afgedwaalden (ahl al-bid’a)die zij in de kennis van het geloof hebben vermengd terzijde schui-ven en aan de hand van de verzen die we uit de edele Koran heb-ben gekozen, nogmaals nagaan wat Allah de Verhevene van deware moslim wil en welke geboden Hij hem heeft opgelegd. Im-mers, in de islam zelf is er geen filosofie. De 72 afgedwaalde groe-peringen hebben de filosofie in de islam vermengd en hebben zode islam beschadigd. Aan de ene kant hebben ze de oud-Grieksefilosofie in de religieuze kennis vermengd, en aan de andere kanthebben zij de religieuze kennis aan de hand van hun eigen opvat-tingen en gedachten veranderd. De groepering genaamd ahl al-soenna wa’l-jamâ’a daarentegen, waarvan Muhammad (vrede zij

– 580 –

met hem) de blijde boodschap heeft gegeven dat zij naar het Para-dijs zullen gaan, heeft de religieuze kennis van de eervolle Metge-zellen (moge Allah de Verhevene tevreden zijn met hen allen)overgenomen zoals zij het van hen hebben gehoord, en heeft deGriekse filosofie en hun eigen gedachten helemaal niet met dezekennis vermengd. Zij achtten deze kennis superieur aan de kennisvan de andere religies, aan de filosofie en hun eigen verstand. Deislam bestaat immers uit kennis die het gezond verstand aanvaardt.Indien het verstand van een persoon twijfelt aan de juistheid vanslechts één kwestie van de islamitische kennis, dan wordt duidelijkdat dit verstand niet gezond maar verdorven is. Als een verstandveronderstelt dat de islam onvolledig is en deze probeert te vervol-ledigen met filosofie, dan kan hieruit opgemaakt worden dat diteen gebrekkig verstand is. Als een ongelovige handelt volgens zijngezond verstand, dan zullen zijn karakter en daden overeenstem-men met de geboden van Allah de Verhevene. Dat Allah de Ver-hevene zo’n persoon geloof (îmân) zal schenken, staat vermeldaan het einde van het 6e gedeelte van de tafsîr genaamd Rûh al-bayân die door Ismâ’îl Hakkı Bursevî[1] werd geschreven. De ge-leerden van ahl al-soenna (moge Allah de Verhevene hen genadigzijn) hebben de Griekse filosofie alleen in hun boeken opgenomenom deze te weerleggen. Afgedwaalde groeperingen hebben zichingespannen om de Griekse filosofie te vermengen in de religieuzekennis, terwijl de groepering van de ahl al-soenna zich heeft inge-spannen om deze te scheiden en los te maken van de religieuzekennis. Wie de islam correct wil leren en de goddelijke bedoelingvan het goddelijke Woord wil begrijpen, moet daarom de boekenvan de geleerden van ahl al-soenna lezen.

In het 44e vers van soera Yûnus staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Voorzeker, Allah doet de mensen geen enkelonrecht aan. De mensen doen zichzelf onrecht aan.”

In het 12e vers van soera al-Ra’d staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Zolang een volk zich niet verandert, zal Allahhun toestanden niet veranderen.”

In het 108e vers van soera Yûnus staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Wie de rechtleiding [het rechte pad] volgt,volgt dit slechts in zijn eigen voordeel en wie in dwaling terecht-komt [dwaalt], dwaalt ten nadele van zichzelf.”

Wat voor een mens behoren we dan te zijn? Allah de Verheve-

[1] Ismâ’îl Hakkı overleed in 1137 n.h. [1725 n.Chr.].

– 581 –

ne beschrijft in de edele Koran degenen die in Hem geloven. In deverzen 63-73 van soera al-Furqân staat vermeld [interpretatie vande betekenis]: “De [deugdzame] dienaren van de Barmhartige[dus Allah de Verhevene, wiens medelijden groots is met Zijn die-naren] wandelen bescheiden en waardig op aarde. Wanneer de on-wetenden hen lastigvallen, zeggen zij mooie woorden tegen henzoals ‘gezondheid en welzijn zij met u’ en vermijden zo zondenmet oprechtheid en lieflijkheid. Zij brengen de nacht door terwijlzij voor hun Heer neerknielen en staan [dus het gebed verrichten].[Zij lofprijzen Hem.] Zij zeggen: ‘Onze Heer, wend van ons de be-straffing van de Hel af. Waarlijk, haar bestraffing is voortdurenden pijnlijk; voorwaar, wat is dat een slechte plaats en een slechtehalte.’ Wanneer zij besteden, zijn zij niet verspillend noch gierig,zij houden daartussen een middenweg en zij schenden niemandsrechten. Zij kennen geen deelgenoot toe aan Allah. Zij dodengeen levende waarvan Allah het verboden heeft te doden. [Zijstraffen enkel de schuldigen.] Zij plegen geen ontucht (zinâ). Wieeen van deze doet, zal een zonde begaan hebben. Zijn bestraffingzal op de Dag der Opstanding vermenigvuldigd worden. Hij zaldaar eeuwig gelaten worden, verachtelijk en vernederd. Echter,van degenen die berouw tonen, correct geloven, aanbidding ver-richten en nuttige daden uitvoeren, zal Allah de slechte daden ingoedheden veranderen. Allah is Vergevingsgezind en Barmhartig.Wie berouw toont en rechtschapen daden verricht, wendt zich totAllah de Verhevene [waarbij zijn berouw werd aanvaard en hijZijn tevredenheid heeft verkregen]. Zij leggen geen valse getuige-nis af. Zij vermijden nutteloze en schadelijke zaken. Wanneer zijtoevallig te maken krijgen met zo een nutteloze of met moeite vol-brengbare zaak, wenden zij zich af en gaan dit waardig aan voor-bij. Wanneer hen de tekenen (âyât) van Allah de Verhevene wor-den herinnerd, negeren zij dit niet zoals de blinden en doven.”

In het 8e vers van soera al-Mâida staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “O jullie die geloven! Laat jullie woede tegen-over een volk jullie er niet toe brengen onrechtvaardig te zijn.Wees rechtvaardig!”

In het 89e vers van soera al-Mâida staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Allah zal jullie niet ter verantwoording roepenvoor de eden die jullie onnadenkend afleggen, maar Hij zal jullieter verantwoording roepen voor de eden die jullie opzettelijk [val-selijk] afleggen.”

In soera al-Nahl, soera al-Baqara en nog vele andere soera’sstaat vermeld [interpretatie van de betekenis]: “Allah is met de ge-

– 582 –

duldigen. Wees geduldig. Heb geduld, want geduld is voor Allah.”In het 217e vers van soera al-Baqara staat vermeld [interpreta-

tie van de betekenis]: “Fitna (chaos, opruiing) veroorzaken isslechter dan doden.”

In het 262e vers van soera al-Baqara staat vermeld [interpreta-tie van de betekenis]: “Laat de bezitting die je hebt gegeven, nietvolgen door een herinnering aan jouw goede daad!”

In het 271e vers van soera al-Baqara staat vermeld [interpreta-tie van de betekenis]: “Aalmoezen verborgen geven, is beter.”

In het 151e vers van soera al-An’âm en het 68e vers van soeraal-Furqân staat vermeld [interpretatie van de betekenis]: “Julliemogen niemand doden.”

In het 31e vers van soera al-A’râf staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Allah heeft degenen die hun bezittingen ver-spillen niet lief.”

In het 56e vers van soera al-A’râf staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Zaai geen onrust en oproer!”

In het 7e vers van soera al-Tawba staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Allah houdt van degenen die vermijden over-eenkomsten te verbreken.”

In het 26e vers van soera Ibrâhîm staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “[Zeg geen slecht woord dat leidt tot ongeloof.]Een slecht woord is als een slechte boom die de wind uit de grondheeft losgerukt en die geen wortels heeft.”

In het 90e vers van soera al-Nahl staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Allah beveelt rechtvaardigheid, het verrichtenvan goedheid (ihsân) en het onderhouden van verwanten. Hij ver-biedt schaamteloosheid, kwaad en buitensporigheid. [Het woordihsân in het edele vers betekent ‘tasawwuf’. Het betekent aanbid-ding verrichten tot Allah de Verhevene net alsof men Hem ziet.]”

In de verzen 23 en 24 van soera al-Isrâ [en in het 15e vers vansoera al-Ahqâf] staat vermeld [interpretatie van de betekenis]:“Zeg geen ‘foei’ tegen je ouders, snauw hen niet af! Spreek op eenvriendelijke manier tot hen, heb medelijden met hen en toon hennederigheid. Zeg de smeekbede: ‘Mijn Heer, toon hen barmhar-tigheid, net zoals dat zij mij grootbrachten toen ik klein was!’”

In het 26e vers van soera al-Isrâ staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Geef je verwant, de reiziger en de behoeftigezijn recht! Verspil niet hetgeen je in je bezit hebt!”

In het 28e vers van soera al-Isrâ staat vermeld [interpretatie

– 583 –

van de betekenis]: “[Als je niets hebt om aan de armen te geven,als je hen niets zal kunnen geven,] spreek dan tenminste een vrien-delijk woord tot hen.”

In het 131e vers van soera Tâhâ staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Kijk niet naar diegenen van de ongelovigendie wij voorziening in overvloed hebben gegeven om hen daarmeete beproeven! [Hun wereldse bezittingen zullen hen leiden naarbestraffing!] De voorziening die uw Heer u heeft gegeven, is beteren van langere duur.”

In de verzen 31 en 32 van soera al-Rûm staat vermeld [interpre-tatie van de betekenis]: “Behoor niet tot degenen die zich in de re-ligie opsplitsen in afzonderlijke groepen waarbij elke groep zichverheugt denkend dat zij zich bevindt op het rechte pad [en die vij-andig is tegenover de andere groepen], en behoor niet tot de afgo-dendienaren!”

In het 13e vers van soera al-Shûrâ staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Blijf verbonden aan de religie! Wees niet ver-deeld in de tawhîd (de leer van de eenheid van Allah) en het ge-loof!”

In de verzen 18 en 19 van soera al-Jâthiya staat vermeld [inter-pretatie van de betekenis]: “Volg niet de onwetenden [die hun be-geerten volgen]! Zij kunnen jou niet beschermen tegen de bestraf-fing van Allah. De onrechtvaardigen zijn elkaars vrienden in hunvijandigheid tegenover de islam. Maar Allah is de vriend van de-genen die Hem vrezen.”

In het 29e vers van soera al-Fath staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Allah heeft degenen die geloven en Zijn gebo-den naleven, vergeving en een grote beloning beloofd.”

In het 9e vers van soera al-Hujurât staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: ”Als twee groepen van de gelovigen met elkaarstrijden, sticht dan vrede tussen hen.”

In het 40e vers van soera al-Shûrâ staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “De vergelding voor een slechte daad is eenslechte daad van gelijke omvang. Maar, wie vergeeft en het goed-maakt, Allah zal hem een grote beloning geven.”

In het 6e vers van soera al-Hujurât staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Als een zondaar (fâsiq) jullie nieuws brengt,onderzoek dan de werkelijke aard ervan, [beslis niet zonder het teonderzoeken!] Anders zullen jullie uit onwetendheid een volk [ofiemand] kwaad aandoen en zullen jullie naderhand spijt krijgenvan wat jullie hebben gedaan.”

– 584 –

In het 10e vers van soera al-Hujurât staat vermeld [interpreta-tie van de betekenis]: “O moslims, jullie zijn elkaars broeders in dereligie. Laat jullie twee broeders vrede sluiten met elkaar. Als jul-lie Allah vrezen, dan zal Hij jullie begenadigen.”

In het 23e vers van soera al-Hadîd staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Vertoon geen verwend gedrag met de gunstendie Allah jullie heeft gegeven! Treur niet om de bezitting die julliehebben verloren! Allah heeft degenen die verwaand en arrogantzijn, niet lief.”

In het 35e vers van soera al-Isrâ staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Geeft de volle maat wanneer je iets meet ofweegt!”

In het 9e vers van soera al-Rahmân staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Stel het gewicht juist vast! Doet aan de maatniet tekort!”

In de verzen 1-5 van soera al-Mutaffifîn staat vermeld [inter-pretatie van de betekenis]: “Wat een schande voor diegenen diewanneer zij van mensen iets kopen de volle maat nemen, maarwanneer zij zelf voor hen meten of wegen, te weinig geven! Den-ken zij niet dat zij voor een grote Dag zullen herrijzen?”

Naast deze betekenissen die in de verzen worden overgebracht,weet Allah de Verhevene dat de dienaar, hoeveel hij er ook op let,als mens alsnog fouten kan maken en verklaart in de edele Korandat Hij deze met rechtvaardigheid en barmhartigheid zal behande-len.

In het 61e vers van soera al-Nahl staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Als Allah de Verhevene de mensen op de aar-de zou straffen voor hun ongeloof en zonden, dan zou er op de aar-de geen levend wezen overblijven.”

In het 7e vers van soera al-‘Ankabût staat vermeld [interpreta-tie van de betekenis]: “Waarlijk, Wij zullen de slechtheden bedek-ken van degenen die geloven en goede daden verrichten, en henbelonen met het beste voor wat zij hebben gedaan.”

In het 35e vers van soera al-Zumar staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Allah bedekt de slechtheden van degenen diegeloven, en zal hen beloning geven met het beste voor wat zij heb-ben gedaan.”

In de verzen 25 en 26 van soera al-Shûrâ staat vermeld [inter-pretatie van de betekenis]: “Allah aanvaardt het berouw van Zijndienaren. Hij vergeeft hun zonden. Hij aanvaardt de smeekbedevan degenen die geloven en goede daden verrichten. Maar voor

– 585 –

degenen die ontkennen is er een strenge bestraffing.”In het 2e vers van soera Muhammad staat vermeld [interpreta-

tie van de betekenis]: “Van degenen die geloven, goede daden ver-richten en geloven in de Koran die Hij naar Muhammad (vrede zijmet hem) heeft neergezonden, zal Allah de zonden bedekken enhun toestanden verbeteren.”

In het 32e vers van soera al-Najm staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Allah zal degenen die rechtschapen daden ver-richten, Zijn Paradijs schenken. Zij zijn degenen die kleine zon-den, grote zonden en zedeloosheden vermijden. De vergeving vanjouw Heer is overvloedig.”

In het 40e vers van soera al-Nâzi’ât staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Wie de grootsheid van zijn Heer vreest en zichweerhoudt van de verlangens van zijn nafs (het ego, de ziel van be-geerte), voorwaar, het Paradijs zal zijn bestemming zijn.”

In het 17e vers van soera Saba’ staat vermeld [interpretatie vande betekenis]: “Straffen Wij iemand anders dan de ondankba-ren?”

U ziet het, de essentie van de islam is het naleven van deze ver-heven geboden van Allah de Verhevene, die een enorme opluch-ting geven in het hart van de mensen, die hun ziel reinigen en diedoor iedereen gemakkelijk begrepen worden. De beginselen vande filosofie daarentegen bestaan enkel uit menselijke ideeën. Dezedient men louter te lezen om ze te weerleggen, maar men moet en-kel de geboden van Allah de Verhevene die vermeld worden in deedele Koran, de eervolle hadîth’s en de boeken van de islamge-leerden, aanvaarden en naleven. Dit is het werkelijke moslim-zijn.Allah de Verhevene heeft de moslims verboden om verschillendegeloofsopvattingen te hebben, groeperingen te stichten en om on-derling te verschillen in het geloof. Hij heeft ook vooral verbodendat moslims geheime bijeenkomsten houden, geheime verenigin-gen oprichten en zich bezighouden met verboden zaken zoals las-ter en roddelpraat. De edele verzen hierover luiden als volgt:

In de verzen 9 en 10 van soera al-Mujâdala staat vermeld [in-terpretatie van de betekenis]: “O jullie die geloven! Wanneer jul-lie in het geheim spreken, fluister dan niet over het begaan vanzonden, vijandigheid en ongehoorzaamheid aan de Profeet [en bij-gevolg de autoriteiten die leiding hebben over de moslims]!Spreek enkel over het verrichten van goedheid en het vermijdenzich te verzetten tegen Allah. Zulke geheime bijeenkomsten zijnhetgeen de duivel wil om de moslims te bedroeven.”

– 586 –

In het 17e vers van soera al-Jâthiya staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Wij gaven hen duidelijke aanwijzingen overde zaak van de religie. Zij raakten verdeeld uit onderlinge afgunstnadat kennis tot hen was gekomen. Voorwaar, jouw Heer zal opde Dag der Opstanding tussen hen oordelen over de zaken waar-over zij elk anders dachten.”

In het 32e vers van soera al-Rûm staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Behoor niet tot degenen die zich in de religieopsplitsen in afzonderlijke groepen waarbij elke groep zich ver-heugt denkend dat zij zich bevindt op het rechte pad [en die vijan-dig is tegenover de andere groepen]!”

In het 20e vers van soera al-Hadîd staat vermeld [interpretatievan de betekenis]: “Weet dat het wereldse leven slechts spel is,tijdverdrijf, zich versieren, onderlinge opschepperij en wedijver invermeerdering van bezittingen en kinderen. Dit is net als de regendie de planten uit de zwarte aarde voortbrengt, hetgeen de kwe-kers verblijdt. Deze planten drogen daarna op. Je ziet het geelworden. Vervolgens worden het vergane resten. En in het hierna-maals is er een strenge en eeuwigdurende bestraffing [voor dege-nen die gehecht zijn aan het wereldse]. [Voor degenen die de we-reldse bezittingen verdienen overeenkomstig de geboden van Al-lah daarentegen,] is er daar de tevredenheid en de vergeving vanAllah. Het wereldse leven is slechts een misleidende, tijdelijke pe-riode.”

Welke woorden kunnen mooier dan de bovenstaande woordenuitdrukken dat de wereld een middel is om het hiernamaals te win-nen? Laten we daarom ons met beide handen vastklampen aan degeboden van onze religie in plaats van wereldse plezieren na te ja-gen en af te dwalen van het rechte pad. Een moslim wiens geloofcorrect is, die correcte religieuze kennis heeft en zich niet heeft la-ten misleiden door afgedwaalden, zal een eerlijk mens worden,een burger die trouw is aan de wetten, een ware geleerde en ie-mand die houdt van zijn land. Hij zal zowel voor zichzelf als voorzijn volk nuttig zijn.

De islam hecht waarde en belang aan de mens. Allah de Ver-hevene verklaart in het 4e vers van soera al-Tîn [interpretatie vande betekenis]: “Ik heb de mens in de mooiste vorm geschapen.”Hij hecht groot belang aan het mensenleven en beveelt: “Julliemogen niemand doden!” Dat de christenen de mens als een ‘metzonden besmeurt weerzinwekkend wezen’ beschrijft, wordt doorde islam fel verworpen. Alle mensen komen ter wereld met aanlegom moslim te worden. Ze worden geboren in een pure, zuivere

– 587 –

staat. Hierna is een persoon verantwoordelijk voor alles wat hijdoet. In het 41e vers van soera al-Zumar en het 108e vers van soe-ra Yûnus staat vermeld [interpretatie van de betekenis]: “Wie derechtleiding [het rechte pad] volgt, volgt dit slechts in zijn eigenvoordeel en wie in dwaling terechtkomt [dwaalt], dwaalt ten nade-le van zichzelf.” Immers, Allah de Verhevene heeft hen Zijn meestgeliefde dienaar, Muhammad (vrede zij met hem), als Profeet ge-zonden en het grootste Boek, de edele Koran, als leidraad. Zij dieniet het rechte pad volgen dat zeer duidelijk werd aangegevendoor de edele Koran en onze Profeet (vrede en zegeningen vanAllah zij met hem), zullen, omdat ze dit pad niet goed vinden, on-getwijfeld hun straf ondergaan.

In het 87e vers van soera Sâd staat vermeld [interpretatie vande betekenis]: “De Koran is niets dan een vermaning (nasîha) vooralle mensen.” In het 15e vers van soera al-Isrâ staat vermeld [in-terpretatie van de betekenis]: “Wie het rechte pad volgt, volgt ditten voordele van zichzelf. Wie zijn eigen verstand volgt en dwaalt,dwaalt ten nadele van zichzelf. Niemand draagt de zonde van eenander. Wij bestraffen niet zolang Wij geen profeet hebben gezon-den.”

Wij dienen smeekbeden te verrichten opdat Allah de Verheve-ne ons het correcte geloof (îmân) doet verkrijgen. En dit is enkelmogelijk door zich met beide handen vast te klampen aan de islam,de meest authentieke en laatste religie, en aan de boeken van degeleerden van ahl al-soenna (moge Allah de Verhevene hen gena-dig zijn) die deze religie correct mededelen.

Allah de Verhevene is niet verplicht om de mensen gelovig of-tewel moslim te maken. Net zoals Zijn barmhartigheid oneindig is,zo is Zijn bestraffing ook oneindig. Zijn rechtvaardigheid is even-eens oneindig. Aan de dienaar die Hij wil schenkt Hij geloof(îmân), zonder aanleiding en zonder dat hij erom vraagt. Hierbo-ven werd vermeld dat Hij ook degenen die hun gezond verstandvolgen en wiens karakter en daden goed zijn, het correcte, aan-vaarde geloof (îmân) zal schenken. Of een mens wel of niet metîmân zal sterven, wordt duidelijk bij zijn laatste adem. De persoondie zijn hele leven lang îmân had, maar die tijdens zijn laatste da-gen zijn îmân verloor en zonder îmân overleed, zal zich op de Dagder Opstanding tussen degenen zonder îmân bevinden. Men dientelke dag smeekbeden te verrichten om te sterven met îmân. Allahde Verhevene heeft vanwege Zijn oneindige barmhartigheid pro-feten gezonden en heeft zo Zijn bestaan en eenheid, en de zakenwaarin geloofd moet worden aan Zijn dienaren bekendgemaakt.

– 588 –

Îmân betekent het bevestigen van de zaken die de Profeet (vredeen zegeningen van Allah zij met hem) heeft medegedeeld. Wie deProfeet niet bevestigt en hem ontkent, zal ongelovig worden. Deongelovigen zullen eeuwig branden in de Hel. Als iemand die nietheeft gehoord over de Profeet (vrede en zegeningen zij met hem)nadenkt over het bestaan en de eenheid van Allah de Verhevene,en enkel hierin gelooft en sterft zonder te hebben gehoord over deProfeet (vrede en zegeningen zij met hem), dan zal ook hij naarhet Paradijs gaan. Als hij hier niet over nadenkt en niet gelooft,dan zal hij het Paradijs niet betreden. Maar omdat hij de Profeet(vrede en zegeningen zij met hem) niet ontkent, zal hij ook nietnaar de Hel gaan. Hij zal op de Dag der Opstanding na de onder-vraging weer ongedaan gemaakt worden. Eeuwig branden in deHel is de straf voor het ontkennen van de Profeet (vrede en zege-ningen zij met hem) na over hem gehoord te hebben. Hoewel eronder de geleerden (moge Allah de Verhevene hen genadig zijn)sommigen zijn die zeggen: “Wie niet nadenkt over het bestaan vanAllah de Verhevene en niet gelooft, zal naar de Hel gaan”, gaatdeze uitspraak over diegene die niet nadenkt nadat hij over deProfeet (vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij methem) heeft gehoord. Iemand met verstand ontkent de Profeet(vrede en zegeningen zij met hem) niet; hij zal meteen geloven. Alshij niet zijn verstand, maar zijn ego en begeerten volgt, of hij zichlaat misleiden door een ander, dan zal hij hem ontkennen. AbûTâlib, die de oom (aan vaderskant) van Muhammad (vrede zij methem) was, maakte bij elke gelegenheid duidelijk dat hij meer vanMuhammad (vrede zij met hem) hield dan van zijn eigen kinderenen schreef lofdichten om hem te prijzen. Dat Muhammad (vredezij met hem) bij zijn sterfbed kwam en hem veel smeekte zodat hijhet geloof zou aannemen, maar hij uitgesloten was van het gelovenomdat hij geen afstand wilde doen van zijn traditie, staat uitvoerigbeschreven in geschiedenisboeken. De ziekte van het volgen vande traditie en de mode, is een van de valstrikken van onze ziel vanbegeerte. Velen zijn in deze vallen van hun ziel van begeerte gelo-pen en hebben veel geluk en grote winsten misgelopen. Om dezereden verklaarde Allah de Verhevene het volgende in een hadîthal-qudsî: “Beschouw jullie nafs (ziel van begeerte, ego) als jullievijand! Immers, jullie nafs is vijandig tegenover Mij!” Iemand dieals een christen werd geboren en een christelijke opvoeding heeftgekregen [of beter gezegd, die ernstig werd misleid doordat hijwerd gehersenspoeld] zal zich niet zo gemakkelijk kunnen ont-doen van deze invloed. Daarbij kan het zijn dat als hij zich zou be-

– 589 –

keren zijn vrienden hem zullen minachten en zijn familie afstandzal nemen van hem. Echter, hoewel al deze zaken elk een redenzijn, is een van de grootste gebreken dat de laatste tijden de mos-lims hun eigen zuivere, logische religie niet kennen. De verkeerdeinformatie over de islam die medegedeeld wordt door sommige re-ligieus onwetenden en afgedwaalden die zijn afgeweken naar eenvan de 72 afgedwaalde groeperingen, hun verdorven interpretatiesen de leugenachtige, valse teksten en laster van wetenschapsfana-tici onder het mom van de wetenschap, laten op niet-moslims eenzeer kwalijke indruk achter en maken hen onverschillig tegenoverdeze zuivere, heldere, logische en menselijke ware religie. Echter,telkens wanneer wij de kwesties die in dit boek zijn vermeld meteen geschoolde christen bespreken, dan zien wij dat deze persooneen grote bewondering heeft voor de islam. Als we de 72 afge-dwaalde groeperingen, die zich onder de ware moslims begeven,buiten beschouwing laten, dan zijn er een eeuw geleden veel ge-leerden van ahl al-soenna (moge Allah de Verhevene hen genadigzijn) verschenen zoals Ishâq Efendi uit Harput. Hij heeft de islamen het christendom op een volledig objectieve manier vergelekenen heeft zich hierbij gebaseerd op wetenschappenlijke bewijsdocu-menten. Jammer genoeg zijn hun werkstukken niet in vreemde ta-len vertaald, waardoor aanhangers van de andere religies hun boe-ken niet hebben kunnen lezen. [De Turkse en Engelse vertalingvan het boek Diyâ al-qulûb dat door Ishâq Efendi uit Harput werdgeschreven, werd gedrukt door de uitgeverij Hakîkat Kitâbevi.Het toont aan dat de huidige Evangeliën vervalst zijn en dat hetchristendom is opgeheven.]

Islamitische staten die niet behoren tot de ahl al-soenna, rich-ten grote schade aan wat betreft het verkeerd presenteren van deislam. Afgedwaalde religieuze geleerden die zich bevinden in eendeel van de islamitische staten, veroorzaken dat er over de helewereld verkeerde informatie over de islam wordt verspreid en dater verkeerde overtuigingen over de islam ontstaan. In landen dieniet behoren tot de ahl al-soenna, wordt de edele Koran verkeerdgeïnterpreteerd en worden sommige profeten (vrede zij met hen)[zoals Âdam (vrede zij met hem)] zelfs ontkend. Mettertijd zullende leiders van deze landen ongetwijfeld de waarheid te weten ko-men en zullen ze afzien van deze verkeerde handelingen; zij zullenhet rechte pad vinden waarop wordt gewezen in de miljoenenwaardevolle boeken die de geleerden van ahl al-soenna (moge Al-lah de Verhevene hen genadig zijn) hebben geschreven. [Alham-dulillâh (lofprijzing zij aan Allah), tegenwoordig worden de cor-

– 590 –

recte publicaties van de uitgeverij Hakîkat Kitâbevi over de helewereld verspreid dankzij het INTERNET. Dit is onze website:www.hakikatkitabevi.com. In elk land ter wereld zijn onze publi-caties online toegankelijk en kunnen online gelezen worden viadeze website op elk medium met internetverbinding. Gelieve pa-gina 563 van Tam Ilmihâl Se’âdet-i Ebediyye raad te plegen!]

Dat de persoon die geen geloof (îmân) heeft, eeuwig in hetHellevuur zal branden, werd bekendgemaakt door onze Profeet(vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem). Ditbericht is uiteraard waar. Hierin geloven is net zo noodzakelijk alshet geloven dat Allah de Verhevene bestaat en enig is. Wat bete-kent eeuwig branden in het vuur? Ieder mens die denkt aan deramp van het eeuwig branden in het vuur, zou uit angst zijn ver-stand moeten verliezen. Hij zal op zoek gaan naar een uitweg omaan deze verschrikkelijke ramp te ontkomen. De uitweg hiervooris zeer eenvoudig. “Geloven dat Allah de Verhevene bestaat enenig is en dat Muhammad (vrede zij met hem) Zijn laatste Profeetis, en dat alles wat hij heeft medegedeeld, juist is”, bevrijdt demens van deze eeuwige ramp. Als iemand zegt dat hij niet gelooftin dit eeuwig branden en daarom niet bang is voor zo’n ramp enniet op zoek gaat naar een uitweg om te ontkomen aan deze ramp,dan stellen wij hem de volgende vraag: “Beschik je over een be-wijsstuk om niet te geloven? Welke kennis of welke wetenschapverhindert je om te geloven?” Natuurlijk zal hij geen bewijs kun-nen tonen. Kan men een uitspraak, waarvoor er geen bewijs be-staat, ‘kennis’ of ‘wetenschap’ noemen? Dit wordt een ‘vermoe-den’ en een ‘waarschijnlijkheid’ genoemd. Is het niet noodzakelijkom de verschrikkelijke ramp van ‘het eeuwig branden in het vuur’te vermijden, ook al is de kans hierop één op een miljoen of éénop een miljard? Zou zelfs de persoon met een beetje verstand zo’nramp niet vermijden? Zou hij niet op zoek gaan naar een uitwegom te ontkomen aan de mogelijkheid van het eeuwig branden inhet vuur? Men ziet dat ieder persoon met verstand îmân dient tehebben (dient te geloven). Om îmân te hebben hoeft men geenproblemen te doorstaan zoals het geven van belastingen, het beta-len van bezittingen, het dragen van lasten, het moeite doen vooraanbidding en het vermijden van plezierige, zoete dingen. Het vol-staat om enkel met het hart oprecht en serieus te geloven. Het isoverigens niet verplicht om zijn geloof bekend te maken aan dege-nen die niet geloven. Dat degene die niet gelooft in het eeuwigbranden in het vuur dit, hoe klein ook, een mogelijkheid geeft envermoedt, is een vereiste van het verstand en een vereiste van het

– 591 –

mens-zijn. Is het geen dwaasheid en een zeer grote verwardheidom ten aanzien van de mogelijkheid om eeuwig te branden in hetvuur, de gunst van ÎMÂN te ontwijken, die de enige, zekere uitwegis hiervoor?

Thanâullah Pânî-putî (moge Allah hem genadig zijn) zegt inzijn boek Huqûq al-islâm het volgende: “Het bestaan van Allah deVerhevene, Zijn Attributen en de zaken waarover Hij tevreden isen die Hij goed vindt, worden enkel begrepen door de verkondi-ging ervan door de profeten (vrede zij met hen). Ze kunnen nietbegrepen worden met het verstand. Deze zaken heeft Muhammad(vrede zij met hem) aan ons medegedeeld. Door de inspanningenvan de rechtgeleide kaliefen (khulafâ al-râshidûn) werden ze over-al verspreid. Verschillende eervolle Metgezellen beschikten oververschillende kennis die ze hadden gehoord. Zij hebben al dezekennis verzameld. We zijn de eervolle Metgezellen in dit opzichterg veel verschuldigd. Om deze reden werden we bevolen hen al-len lief te hebben, te prijzen en te gehoorzamen (moge Allah deVerhevene tevreden zijn met hen allen).” Dit boek is in het Per-zisch en werd in Lahore en in 1410 n.h. [1990 n.Chr.] in Istanbuldoor de uitgeverij Hakîkat Kitâbevi gedrukt.

– 4 –

NAWOORD

Hier eindigt ons boek. Wij veronderstellen dat de persoon diedit boek aandachtig leest, zonder enige twijfel zal inzien welke vande verheven boeken van de islam en het christendom, het werke-lijke Woord is van Allah; hij zal de edele Koran aanvaarden als hetverheven boek, de islam als de ware religie en Muhammad (vredeen zegeningen van Allah zij met hem) als de ware Profeet. Hierbijkan men aan het volgende denken: Als de islam dan de ware reli-gie is, kon Allah de Verhevene, de Almachtigste, dan niet allemensen rechtleiding geven? Met andere woorden, kon Hij niet allemensen moslim maken? Het antwoord hierop geeft Allah de Ver-hevene in de edele Koran. In het 13e vers van soera al-Sajda staatvermeld [interpretatie van de betekenis]: “Als Wij het gewild had-den, dan hadden Wij alle mensen rechtleiding gegeven. Maar Ikheb beloofd dat Ik de Hel zal vullen met de ongelovigen onder demensen en de jinn.” En in het 48e vers van soera al-Mâida staatvermeld [interpretatie van de betekenis]: “Als Allah het gewildhad, dan had Hij van jullie één gemeenschap gemaakt. Maar Hij

– 592 –

wilde de gehoorzame onderscheiden van de ongehoorzame.” Ditbetekent dat Allah de Verhevene de mensen op de proef stelt. Hijheeft hen het krachtigste wapen, het verstand gegeven, heeft hende meest perfecte gids, de edele Koran gezonden alsook als groot-ste wegwijzer Zijn laatste Profeet (vrede en zegeningen van Allahde Verhevene zij met hem), heeft Zijn geboden en verboden me-degedeeld en heeft de mensen wil en keuze gegeven om hiernaarte handelen. In het 108e vers van soera Yûnus staat vermeld [in-terpretatie van de betekenis]: “Zeg: ‘O mensen! De waarheid [deedele Koran] is van jullie Heer tot jullie gekomen. Wie de recht-leiding [het rechte pad] volgt, volgt dit slechts in zijn eigen voor-deel en wie in dwaling terechtkomt [dwaalt], dwaalt ten nadele vanzichzelf. Ik ben jullie bewaker niet!’”

Zodoende dienen we ons eigen pad zelf te kiezen en onze eigenhandelingen uit onszelf aan het Boek van Allah de Verhevene aante passen. En om deze reden dienen we boven alles onze ziel tevoeden. De voeding van de ziel is religie. Ongodsdienstige mensendie hun ziel niet voeden, verschillen niets van een simpel dier. Bijdit soort mensen blijft er geen liefde, medelijden, mededogen, be-grip en barmhartigheid over. Het is zeer eenvoudig om zulke men-sen voor de slechtste doeleinden te gebruiken. Immers, voor henbestaat er geen verheven Wezen meer waarvan zij geloven dat hethen tegen slechte zaken zal beschermen, die zij gehoorzamen enwaaraan ze zich overgeven; zij hebben hun geloof verloren. Zulkemensen zijn net als een verschrikkelijk monster: waar, aan wie enop welke manier zij kwaad zullen doen is onvoorspelbaar. Demeest verachtelijke, slechte daden die de menselijke wereld ver-woesten, worden door dit soort mensen gepleegd.

Het is moeilijk om dit soort mensen weer op het rechte pad tekrijgen. Maar onmogelijk is het niet. Deze mensen dient men metgroot geduld en standvastigheid de beginselen van de islam bij tebrengen op een manier die begrijpelijk is voor hen. Allah de Ver-hevene heeft Zijn Profeet (vrede en zegeningen van Allah de Ver-hevene zij met hem) geboden om de religie bij te brengen. In het125e vers van soera al-Nahl staat vermeld [interpretatie van de be-tekenis]: “O Muhammad! Roep tot het pad van jouw Heer metwijsheid en mooie raadgevingen! Discussier met hen op de mooi-ste manier! Voorzeker, jouw Heer weet beter wie van Zijn pad af-dwaalt.” Vergeet niet dat het een verplichting is voor u om de goe-de en juiste zaken die u weet, op de mooiste manier te leren aandegenen die ze niet weten; dit is een strikt bevel van Allah de Ver-hevene. Deze plicht wordt al-amr bil-ma’rûf (aansporen tot het

– 593 –

goede) genoemd en is een daad van aanbidding. De armenbelas-ting van kennis wordt afbetaald door kennis te onderwijzen aandegenen die het niet weten. Dit is een zeer gunstige daad. In onzereligie wordt de inkt van een geleerde beter geacht dan het bloedvan een martelaar en het verrichten van een gunstige daad wordtsuperieur beschouwd aan vrijwillige [extra] aanbidding.

Tegenwoordig zijn de moslimlanden achtergebleven op het ge-bied van zware industrie. De christenen wijzen erop dat dit komtdoordat de islam geen vooruitstrevende, maar een verdovende re-ligie is en stellen voorop dat beschaving enkel verkregen kan wor-den dankzij het christendom. Het is overbodig om te zeggen hoeonzinnig deze bewering is. Beschaving betekent het oprichten vande nodige kunsten, ambachten en rechtvaardigheid zodat grotesteden en de mensen daarin in rust en vrede kunnen leven. Be-schaving houdt niet enkel zware industrie in.

Hierboven hebben we verteld hoe de Japanners, die niet chris-telijk zijn, de meest ontwikkelde christelijke landen hebben inge-haald. En de Israëliërs die joods zijn, hebben de gebieden waargeen ander levend wezen dan de woestijnvlo is te vinden, omge-vormd tot rijke bossen en landbouwgronden. Ze slaagden erin ombroom uit de ‘Zee van Lot’ (de Dode Zee) te winnen, om broomdat in normale toestand vloeibaar is, om te zetten in een vastevorm – ondanks dat Duitse geleerden dit onmogelijk achtten –, ditgemakkelijk aan vreemde landen te verkopen en de Duitsers in debroomhandel in te halen.

Dit betekent dat beschaving helemaal niets te maken heeft methet christendom. Integendeel, het is de islam die beschaving be-veelt. In de Middeleeuwen werd duidelijk hoe het strenge christen-dom de mensen naar duisternis leidde en hoe de islam hen brachttot het licht.

Wat was er in de Middeleeuwen – het tijdperk waarin het chris-tendom het sterkst was en Europa domineerde – in Europa in denaam van beschaving te vinden? In die tijd kreunde Europa onderonwetendheid, smerigheid, schaarste, armoede, ziekte en dewreedheid van de priesters. Toen wisten de Europeanen noch wateen toilet, noch wat een bad was. In diezelfde tijd waren de mos-lims, die de geboden van de islam naleefden, enorm vooruitgegaanop het gebied van de wetenschappen, natuurwetenschappen, han-del, kunst, landbouw, literatuur en geneeskunde; zij hadden degrootste beschaving van de wereld gesticht. Kalief Hârûn al-Rashîd had de Franse koning Karel de Grote een klok die op wa-ter loopt als geschenk gestuurd. Toen de Europeanen zagen dat de

– 594 –

klok uit zichzelf werkte, waren ze zo onwetend om te zeggen dater een duivel in zat. De reden waarom de moslims vandaag zijnachtergebleven, is omdat ze de geboden van hun religie niet ge-hoorzamen en niet naleven. Dit hebben we meerdere keren ge-schreven en uitgelegd. Maar wij scheppen vandaag nog steeds opmet onze beschaving van honderden jaren geleden en denken he-lemaal niet aan onze huidige toestand! Men mag trots zijn op hetverleden. Echter, enkel dit als voorbeeld aanwijzen is een schan-delijke zaak. Wij horen ook vandaag vooruitgang te boeken. Metde Tanzîmât (hervormingswet) van 1255 n.h. [1839 n.Chr.] die wasopgesteld door Rashîd Pâsha, een Britse vrijmetselaar, hebben demoslims afgekondigd dat ze hun gezicht naar het Westen hebbengericht. In een groot aantal steden werden er vrijmetselaarslogesgeopend. Dit imitatiegedrag was echter in plezier en genot. Op hetgebied van kennis, wetenschap en het opvoeden van onze kinde-ren met de prachtige ethiek van de islam, hebben we ons niet in-gezet zoals onze voorouders. Het pad dat wordt getoond door on-ze religie en het verheven karakter van onze Profeet (vrede en ze-geningen van Allah de Verhevene zij met hem) werd ‘achterge-steldheid’ genoemd. De Japanners die in 1284 n.h. [1868 n.Chr.] –precies 29 jaar na ons – zich naar het Westen richtten, zijn veel ver-der dan wij. En dat zonder enige afstand te nemen van hun valsereligie! Terwijl de moslims in de beschavingsrace op kop waren,werden na de Tanzîmât (hervormingswet) kennis en wijsheid linksgelaten en werden de ziel van begeerte en de duivel gevolgd. DezeBritse opium liet de staatsmannen in slaap vallen. Vandaag dienenwe opnieuw in actie te komen, de afstand tussen ons en het Westente verkleinen, hun niveau te bereiken en zelfs in te halen. Dit gaatniet middels loze woorden en het houden van toespraken! We die-nen terug te keren naar het pad van onze voorouders! De Duitsehistoricus en Turkoloog dr. Friedrich-Wilhelm Fernau, die in hetjaar 1399 n.h. [1979 n.Chr.] een belangrijk artikel schreef over Tur-kije en er zelfs een boek over opstelde, zegt het volgende: “DeTurken beschouwen zichzelf als Europeanen. In feite hebben deHongaren en de Bulgaren, die net zoals hen uit Azië zijn gekomenen worden gerekend tot de verwanten van de Turken, zich in Eu-ropa gevestigd, hebben in dit gebied lange tijd de ijver van de Eu-ropeaan overgenomen en zijn op het terrein van de wetenschapgeëuropeaniseerd. De Turken zijn niet volledig Europees. De Tur-ken zijn een volk dat niet lijkt op de andere volkeren. In de huidigetoestand bootsen de Turken de westerse industrie na. Maar, ze zijndaarin nog niet ver gekomen.” Laten we nu bestuderen wat het

– 595 –

pad van onze voorouders inhoudt.Een beschaafd mens heeft bovenal een prachtig karakter, is

eerlijk en ijverig. Hij kreeg eerst een religieuze opvoeding en heeftook de natuurwetenschappen geleerd. Hij is uiterst oprecht. Hijvolgt zijn zaken van begin tot eind met een uiterste zorgvuldigheid.Zonodig aarzelt hij niet om meer te werken dan zijn normalewerkuren. Hij haalt plezier uit het werken op deze manier. Zelfsals hij oud is geworden, neemt hij niet gemakkelijk afstand van zijnwerk. Hij is uiterst respectvol voor de wetten van zijn land. Hij ge-hoorzaamt zijn superieuren en overtreedt de wet niet. Hij leeft degeboden en verboden van zijn religie strikt na en laat zijn dadenvan aanbidding nooit en te nimmer na. Hij hecht er een groot be-lang aan dat zijn kinderen gelovig en met een goed karakter opge-voed worden. Hij beschermt hen tegen slechte vrienden en schade-lijke publicaties. Omdat hij de waarde van tijd kent, voert hij al zijntaken stipt op tijd uit. Hij is trouw aan zijn belofte. Hij voelt zichniet gerust voordat hij zijn religieuze en wereldse plichten heeftvoltooid. Laat staan dat hij een taak tot morgen uitstelt, een taakdie morgen gedaan moet worden voert hij al vandaag uit. Als wijdeze kwaliteiten van onze voorouders ons toe-eigenen, dan zullenwe zowel op materieel als spiritueel gebied vorderen, in al onze za-ken succesvol zijn en zullen we de tevredenheid van onze Heerwinnen.

U kunt vragen: “Zijn de westerlingen zoals u beschrijft?” Nee,op het vlak van geloof en karakter ongetwijfeld niet. Kleingeestigemensen met ketterse ideeën, die vooral na de Tweede Wereldoor-log in aantal stegen, degenereerden en misleidden ook anderemensen. Echter, zij proberen te worden zoals we hierboven heb-ben beschreven en trachten ketterse ideeën te corrigeren en te dis-ciplineren. Wat betreft hun uiterlijke reinheid, zij passen de voor-schriften toe die de islam hieromtrent beveelt. In sommige stratenis er geen enkel stuk afval te vinden. Hun parken zijn net een zeevan bloemen. Overal, alle winkels, iedereen en hun uiterlijk zijnbrandschoon. Gelieve nu te letten op de zaken die de edele Koranen de islam ons gebieden. Bevelen ze ons niet ons karakter, li-chaam en de zaken die wij gebruiken, schoon te houden? Dit be-tekent dus dat de beginselen van werkelijke beschaving zich in on-ze religie bevinden en dat de islamitische beschaving in de Middel-eeuwen – waar wij met veel trots over blijven vertellen – enkelhierdoor tot stand is gekomen. Wat doen wij nu? In de eersteplaats zijn wij lui. We hechten geen belang aan de geboden en ver-boden van Allah de Verhevene. We zijn gehecht aan ons genot.

– 596 –

Wanneer we aan een taak zijn begonnen, worden we al snel ge-makzuchtig. [De Bulgaren zeggen: “Een taak moet men beginnenals een Turk en afwerken als een Bulgaar.”] We worden snel moeen zeggen gauw: “Ach, laat maar.” We bouwen een gebouw, maarzijn te lui om het te onderhouden. De enorme, fantastische kunst-werken in islamitische landen, die we hebben geërfd van onzevoorvaders, raken in een slechte staat omdat ze niet worden on-derhouden en gerestaureerd. We willen veel verdienen maar onsweinig inspannen. Wel, dit afschrikwekkend verlangen beweegtonze arbeiders naar stakingen, maar wat nog erger is, is dat het ve-le jongeren naar schadelijke paden sleurt. De verraders in het bui-tenland en de in hun val gelopen verachtelijken onder ons, dievoor hun eigen kwade bedoelingen deze arme zielen geld en voor-delen verschaffen, gebruiken hen voor sabotages en om mensen tedoden. Deze arme mensen die maar al te makkelijk geld hebbenverkregen, kiezen ervoor om moordenaar te worden in plaats vante werken. Daarnaast scheiden ook onnodige bloedwraken enstromingen die geen rechtsschool volgen ons van elkaar.

Laten we bij deze gelegenheid nogmaals mededelen dat er inde islam vier ware rechtsscholen bestaan. Hun geloofsleer is het-zelfde. Alle vier rechtsscholen volgen de geloofsleer van de ahl al-soenna. Wat betreft het volgen van de geboden en verboden dieduidelijk staan vermeld in de edele Koran en de eervolle hadîth’s,is er geen enkel verschil tussen hen. Zij verschillen enkel van el-kaar in het begrijpen van de zaken die niet duidelijk zijn vermeld.Deze kleine onderlinge verschillen zijn voor de moslims een barm-hartigheid van Allah de Verhevene. Mensen die onderling ver-schillen qua gezondheid en de plaats waar ze werken en leven, kie-zen een rechtsschool uit die ze gemakkelijk vinden om te volgenen voeren aanbidding uit volgens de fiqh-boeken (boeken over deislamitische rechtswetenschap) van deze rechtsschool. Als er eenenkele rechtsschool zou bestaan, dan zou iedereen verplicht zijnom deze te volgen. En dit zou voor veel mensen moeilijk zijn ofzelfs onmogelijk. Een moslim die een van de vier rechtsscholenvolgt, behoort tot de ahl al-soenna. Zij beschouwen elkaar alsbroeders. Door de geschiedenis heen werd nooit gezien dat ze stre-den tegen elkaar. Zij gedragen zich niet fanatiek wat betreft hunrechtsschool. Met andere woorden, zij spreken niet kwaad over dedrie andere rechtsscholen. Zij geloven dat alle vier elk een pad isdat leidt naar het Paradijs.

Men dient vooral niet te vergeten dat alle moslims die behorentot de ahl al-soenna broeders zijn. De verschillen die tussen de

– 597 –

rechtsscholen bestaan, verhinderen hen niet om broeders te zijn.En wat betreft de verschillen met de moslims die niet behoren totde ahl al-soenna, deze kunnen enkel opgelost worden door methen tegenover elkaar te zitten en de afwijkende kwesties op eendeskundige wijze te debatteren. En niet onder dwang van wapens!

Het is een plicht van ons allemaal om zich niet te verzetten te-gen de landelijke wetten en om de ouderen te respecteren. Dezeproberen te vernietigen is de grootste dwaasheid. Een land zonderwetten betekent dat het verkeert in anarchie. Het is gedoemd omten onder te gaan. En dan vooral zich aansluiten bij het communis-me is de grootste idiotie. Immers, tegenwoordig realiseren com-munistische landen zich de schade van vijandigheid tegenover re-ligies en de schade van onderdrukking, en keren zij terug naar vrij-ere omstandigheden. In Rusland werden vele rechten weer toege-kend die voordien waren opgeheven, zoals het innen van erfenisen het bezitten van een huis (en daarbij zelfs nog een zomerhuis).In Polen werd het recht om te staken aanvaard. Zelfs de Chinezen,de strengste communisten, zijn uiteindelijk teruggekeerd naar delevensstijl van landen waar er vrijheid heerst. Ze haalden zelfs des-kundigen uit Frankrijk om de nieuwe kunstvormen te leren. Ookcommunistische landen keren terug naar de ‘gemengde economie’die in landen voorkomt die met vrijheid worden bestuurd, en mos-keeën die werden vernield, worden gerestaureerd.

Zoals bekend, worden bij de gemengde economie sommige in-stanties door de staat bestuurd; alle overige ondernemingen wor-den door het volk geleid. Bij het beheer van zware en dure indus-trieën zoals ijzer en steenkool, is de steun van de overheid nood-zakelijk. Ook in Turkije wordt deze methode gehanteerd. Nu ke-ren ook communistische landen terug naar deze methodiek enwordt een deel van de handel en industrie geopend voor het volk.Ongetwijfeld zullen ze in de nabije toekomst ook de vrijheid vanmeningsuiting en religie verkrijgen. De hele wereld zal de rechtenvan de mens erkennen. Sociale rechtvaardigheid betekent niet –zoals sommige dwazen veronderstellen – aan de werkloze leeglo-pers de bezittingen uitdelen van degenen die werken en dankzijhet werken rijk zijn geworden. Aan een lui persoon die dag ennacht niet werkt, zal niemand ook een maar cent geven. Ondanksdat men de mensen in communistische landen onophoudelijk laatwerken, kunnen ze hun maag nauwelijks vullen. Het merendeelvan wat zij verdienen, wordt uit hun handen genomen door eenkleine groep gelukkige mensen. Sommigen onder hen riskeren dedood en spannen zich in om hun vrijheid te verkrijgen. Zoals we

– 598 –

hierboven hebben vermeld, verdwijnt dit bestuur van uitbuiting enmarteling en deze ongodsdienstige levenswijze vanzelf. Naast depropaganda voor ongodsdienstigheid die de basis vormt van hetcommunisme, is er ook de separatistische propaganda die wordtgevoerd door de afgedwaalden die zijn afgeweken van de geloofs-leer van de ahl al-soenna. Het voorbeeld van Khomeini in Irantoont aan wat voor schade deze fanatieke moslims met een verdor-ven, afgedwaalde overtuiging hun land toebrengen. De wahhabie-ten daarentegen proberen hun geloofsovertuigingen die niet over-eenkomen met wat de ware islamgeleerden hebben medegedeeld,en hun volledig eigenzinnige juridische opvattingen toe te passen,en veroorzaken zo dat er over de hele wereld slechte meningenontstaan over de islam. Echter, in onze religie is er een wet diezegt: “De wetgevingen die niet vast staan door middel van nass[edele verzen en eervolle hadîth’s] en ijmâ’ (consensus, overeen-stemming van diepzinnige geleerden), veranderen met de tijd.”Het kan zijn dat een oordeel dat duizend jaar geleden als meestperfect werd beschouwd voor de omstandigheden van die tijd, nietmeer past bij de huidige omstandigheden. Opdat ze dit kunnen we-ten en volgens de omstandigheden veranderingen kunnen aan-brengen, heeft Allah de Verhevene de diepzinnige geleerden, ook-wel de mujtahidûn (moge Allah de Verhevene hen genadig zijn),drie belangrijke vermogens gegeven, namelijk verstand, kennis envroomheid (taqwâ). De geleerden die later kwamen, hebben uit degevelde oordelen van duizend jaar geleden die uitgekozen die pas-sen bij hun tijd en hebben ze in boeken opgenomen.

Laten we eerst leren wat de juiste îmân, oftewel het juiste ge-loof is dat de geleerden van ahl al-soenna (moge Allah de Verhe-vene hen genadig zijn) hebben medegedeeld, en daarna gelovenvolgens hetgeen we hebben geleerd. Iemand wiens geloof niet cor-rect is, kan de tevredenheid en liefde van Allah de Verhevene nietverkrijgen. Hij zal Zijn barmhartigheid en hulp niet verkijgen. Hijzal geen rust en vrede kunnen vinden. Laten we na het verbeterenvan ons geloof, ook ons karakter verbeteren! Laten we ons stevigvastklampen aan de islam. Met andere woorden, de geboden enverboden van Allah de Verhevene en onze Profeet (vrede en ze-geningen van Allah de Verhevene zij met hem) volgen. Laten weons hart reinigen door onze daden van aanbidding te verrichtendie Hij verplicht (fard) heeft verklaard en die door onze Profeet(vrede en zegeningen van Allah de Verhevene zij met hem) wer-den medegedeeld. Laten we door het vermijden van de zaken dieverboden (harâm) of afkeurenswaardig (makrûh) zijn, onszelf en

– 599 –

onze gezondheid verbeteren. Het hart van degenen die dit doen,zal altijd goedheden willen doen. Iets slechts doen zal niet eens inhem opkomen. Wanneer de ziel en het hart rein zijn en het li-chaam sterk, dan zal het gemakkelijk zijn om broederlijk hand inhand en uiterst EERLIJK te werken. Laten we ons niet misleidendoor de woorden en propaganda van de vijanden van de religie, dehuichelaars en de personen die geen rechtsschool volgen. Als weeen ware moslim worden zoals beschreven en NUTTIGE DA-DEN uitvoeren, dan zal Allah de Verhevene, zoals hierboven insoera al-Tîn van de edele Koran werd verklaard, tevreden zijnover ons en zal Hij ons bijstaan. Als wij ons geloof niet verbeteren,de religie van Muhammad (vrede en zegeningen van Allah zij methem) niet volgen, geen goede daden verrichten, strijden omwillevan ketterse, verdorven overtuigingen of onwettige paden inslaanvoor onze persoonlijke belangen en de private delen (‘awra) vanonze vrouwen en dochters niet bedekken, dan zal Allah de Verhe-vene ons de VERACHTELIJKSTE DER VERACHTELIJKENmaken. Wat een schande dan voor ons!

HOE IS DE WARE MOSLIM?

De basis van de islam bestaat uit deze drie zaken: ‘ilm (kennis),a’mâl (daden) en ikhlâs (oprechtheid). ‘Ilm (kennis) omvat dekennis over het geloof, de rechtswetenschap en ethiek. Deze wor-den geleerd uit de boeken van de geleerden van ahl al-soenna.A’mâl (daden) zijn de handelingen die met deze kennis overeen-komen. Ikhlâs (oprechtheid) is dat de kennis en daden verworvenworden voor de tevredenheid van Allah, dus om Zijn liefde te ver-krijgen. Een moslim die beschikt over deze drie basiselementen,wordt een islamgeleerde en een ware moslim genoemd. Iemand bijwie een van deze drie basiselementen ontbreekt of gebrekkig is endie teksten en toespraken presenteert die niet overeenkomen metde boeken van de geleerden van ahl al-soenna en daarbij zichzelfvoorstelt als een islamgeleerde, is een slechte geleerde en een ket-ter. Bijvoorbeeld, iemand die veel kennis over de religie heeft enelke daad van aanbidding uitvoert, maar die niet over oprechtheidbeschikt, dus deze zaken uitvoert om wereldse dingen te verkrij-gen, zoals bezittingen, status of faam, is geen ware moslim.

Het eerste advies is het verbeteren van zijn geloof volgens het-geen de geleerden van ahl al-soenna hebben medegedeeld in hunboeken. Immers, dit is de enige groepering die gered zal wordenvan de Hel. Moge Allah de Verhevene deze grote mensen rijkelijk

– 600 –

belonen voor hun inspanningen! De geleerden van de vier rechts-scholen die de graad van mujtahid hebben bereikt en de grote ge-leerden die zij hebben opgeleid, worden geleerden van ahl al-soen-na genoemd. Na het verbeteren van zijn geloof, oftewel geloofs-leer, dient men de daden van aanbidding te verrichten die in de is-lamitische rechtswetenschap worden beschreven, met anderewoorden de geboden van de religie uit te voeren en de verbodente vermijden. Om ons karakter te verbeteren en van elkaar te hou-den, dienen we de vijf dagelijkse gebeden te verrichten, zonder luien gemakzuchtig te zijn en rekening houdend met zijn voorwaar-den en regels. Degene die de nisâb hoeveelheid (de minimum-grens bepaald voor de armenbelasting) aan bezittingen en/of geldbezit, dient de armenbelasting te geven. Imâm al-a’zam verklaart:“Ook van het goud en het zilver dat vrouwen als versiering gebrui-ken, moet men de armenbelasting geven.”

Om nuttig te zijn voor zowel zichzelf als zijn volk, dient meneen ware moslim te zijn. Een ware moslim zijn gaat niet enkel metwoorden. Om een ware moslim te zijn, dient men zijn kostbare le-ven zelfs niet te besteden aan dat wat onnodig is van de geoorloof-de zaken (mubâhât). Het niet besteden aan dat wat verboden (ha-râm) is, is uiteraard vanzelfsprekend. Men dient zich niet bezig tehouden met zang (taghannî), liedjes en muziekinstrumenten; mendient zich niet te laten misleiden door het plezier dat ze de ziel vanbegeerte (de nafs) zullen geven. Ze zijn net als vergif dat ver-mengd is met honing en omhuld met suiker.

Men dient geen ghîba (roddelen) te begaan. Roddelen is ver-boden (harâm). [‘Ghîba’ betekent ‘een verborgen tekortkomingvan een moslim of een dhimmî (niet-moslim burger in een islami-tisch rijk) achter zijn rug om vertellen’. De kwalijkheden van deharbî’s (niet-moslim burgers van een niet-islamitisch rijk dat meteen islamitisch rijk in strijd is), de ahl al-bid’a (afgedwaalden) ende personen die geen rechtsschool volgen; de openlijk begane zon-den van degenen die openlijk zonden begaan; de kwalijkheden vandegenen die onrecht aandoen en die bedriegen bij aan- en verko-pen, moeten aan iedereen verteld worden om ervoor te zorgen datmensen hun kwaad vermijden. Ook de lasterlijke uitspraken vandegenen die verkeerde dingen zeggen en schrijven over de islam,moeten aan iedereen verteld worden. Spreken over deze zakenwordt niet als roddelen beschouwd. (Radd al-mukhtâr: 5 – 263).]

Men dient geen namîma te begaan, met andere woorden geengeruchten te verspreiden onder de moslims. Er is medegedeeld datdegenen die deze twee zonden begaan, verschillende bestraffingen

– 601 –

zullen ondergaan. Liegen en laster zijn eveneens verboden; mendient beide te vermijden. Deze twee kwalijkheden waren ook in al-le andere religies verboden. De straffen hiervoor zijn zeer zwaar.Het levert veel beloning op om de gebreken van moslims te bedek-ken, hun verborgen zonden niet te verspreiden en hun fouten tevergeven. Men dient barmhartigheid te tonen tegenover jongeren,degenen die zich onder iemands bevel bevinden [echtgenote, kin-deren, leerling, soldaat, werknemer] en de armen. Men dient hunfouten niet in hun gezicht te zeggen. Om onbenullige redenendient men deze arme mensen niet te kwetsen, te slaan of uit teschelden. Men dient niemands religie, bezittingen, leven, eer ofkuisheid aan te vallen en zijn schulden tegenover iedereen en deregering af te betalen. Het is verboden (harâm) om steekpennin-gen aan te nemen en te geven. Echter, dit geven om zich te bevrij-den van de wreedheid van een wreedaard en in geval van dwang ofbedreiging, wordt niet als ‘steekpenning’ beschouwd. Maar ook ditaannemen zal verboden zijn. Iedereen dient zijn eigen gebreken tezien en te denken aan de fouten die hij heeft begaan tegenover Al-lah de Verhevene. Men moet weten dat Allah de Verhevene zichniet haast om hem straffen en hem zijn levensvoorzieningen nietontneemt. Men dient de geboden van zijn ouders en van de rege-ring die overeenkomen met de religie te gehoorzamen; tegen degeboden die niet overeenkomen met de religie dient men niet inopstand te komen en zich niet te verzetten; men dient geen fitna(chaos, opruiing) te veroorzaken. Dit is hoe de ware moslim is.[Zie Maktûbât al-Ma’sûmiyya, V.II, 123e brief!]

Na het verbeteren van zijn geloof en het uitvoeren van de ge-boden van de islamitische rechtswetenschap, dient men al zijn tijddoor te brengen met dhikr (het gedenken van Allah). Om het hartte reinigen, dient men met dhikr door te gaan zoals de grote per-soonlijkheden in de islam het hebben medegedeeld. Alles wat dedhikr – dus dat het hart Allah de Verhevene herinnert en gedenkt– belemmert, dient men te beschouwen als zijn vijand. Hoe meermen zich vastklampt aan de islam, des te meer plezier men zal heb-ben in het gedenken van Hem. Als de gemakzuchtigheid en lui-heid in het volgen van de islam toenemen, dan zal dit plezier afne-men en verdwijnen; het hart zal verduisteren en zijn reinheid zalafnemen. Er bestaan veel soorten van dhikr. De meest nuttige isde volgende: “Allâhu akbar, Allâhu akbar. Lâ ilâha illallâhu Wal-lâhu akbar. Allâhu akbar wa lillâhil hamd” (Allah is Groot, Allahis Groot. Er is geen andere god dan Allah en Allah is Groot. Allahis Groot en Hij verdient de lofprijzing). Dit wordt ook wel de tak-

– 602 –

bîr al-tashrîq genoemd. Men dient dit veelvuldig op te zeggen omhet hart te reinigen.

Het is verboden (harâm) dat moslimvrouwen en -mannen methun private delen (‘awra) onbedekt op straat komen, aan balsportdoen en zwemmen in de zee. Naar de private delen van anderenkijken is eveneens verboden. Een plaats waar zich mensen bevin-den met onbedekte private delen, wordt een majlis al-fisq (plaatswaar verboden worden begaan) genoemd. Plaatsen waar jongensen meisjes gemengd aanwezig zijn, behoren tot de majlis al-fisq.Het is ook verboden om naar zulke plaatsen te gaan. [Zie het boekIslâm Ahlâkı, p. 311 en 330.] Als tijdens het begaan van verbodenzaken, ook nog eens geen belang en waarde worden gehecht aande gebedstijden, dan is het daarbij ook een zonde en leidt het totongeloof. Het is verboden om alle soorten muziekinstrumenten tebespelen en de edele Koran, mawlid (lofdichten over de geboorte-dag, Mi’râj en het leven van onze Profeet) en de gebedsoproepmet taghannî te reciteren. Deze reciteren met (muziek)instrumen-ten, zoals een fluit of luidspreker, is eveneens verboden. Taghannîbetekent ‘de klinkers verlengen en de woorden vervormen’. Dewahhabieten stellen het volgende: “De Profeet is gestorven, hijhoort niet. Bovendien is het afgoderij (shirk) om iemand andersdan Allah te prijzen”, en verbieden daardoor het reciteren vanmawlid. Deze geloofsovertuiging van hen leidt tot ongeloof. Eenluidspreker gebruiken is net als het gebruiken van een telefoon.Zaken waarvan het harâm is om ze uit te spreken, via een luidspre-ker beluisteren, is niet toegestaan. De luidspreker gebruiken bijhet overbrengen van informatie over natuurwetenschappen,kunst, handel, religie, ethiek en oorlogsvoering is toegestaan. Hetis niet toegestaan om verzonnen, verdorven publicaties die de re-ligie en het karakter schaden, alsook de gebedsoproep en de reci-tatie in het gebed via een luidspreker te verspreiden en deze viaeen luidspreker te beluisteren. Het geluid dat gehoord wordt uit deluidspreker aan een minaret, is niet de stem van de gebedsoproe-per. Het is het geluid dat afkomstig is van een instrument en dat opde stem van een mens lijkt. Wanneer men dit geluid hoort, dientmen niet te zeggen: “De gebedsoproep wordt gereciteerd”, maar:“De gebedstijd is aangebroken.” Immers, het geluid dat uit deluidspreker komt, is niet de werkelijke gebedsoproep. Het is ietsdat lijkt op de gebedsoproep.

In de eervolle hadîth’s staat vermeld: “Wanneer de LaatsteDag nadert, zal de edele Koran met een mizmâr (instrument) ge-reciteerd worden.” En “Er komt een tijd dat de edele Koran met

– 603 –

instrumenten wordt gereciteerd. Het wordt niet voor Allah, maarvoor het plezier gereciteerd.” En “Er zijn veel mensen die de ede-le Koran reciteren, maar de edele Koran vervloekt hen.” En “Erzal een tijd komen dat de meest ellendigen onder de moslims degebedsoproepers zullen zijn.” En “Er komt een tijd dat de edeleKoran met instrumenten wordt gereciteerd. Allah de Verhevenevervloekt hen.” ‘Mizmâr’ betekent elk soort muziekinstrument offluit. Een luidspreker valt ook onder ‘mizmâr’. Gebedsoproepersdienen ten aanzien van deze eervolle hadîth’s te vrezen en de ge-bedsoproep niet via een luidspreker op te lezen. Sommige religi-eus onwetenden stellen dat luidsprekers nuttig zijn en ervoor zor-gen dat het geluid tot een grote afstand reikt. Onze Profeet heeftgezegd: “Voer de daden van aanbidding uit zoals jullie het mij enmijn Metgezellen hebben zien uitvoeren! Zij die veranderingenaanbrengen in de daden van aanbidding worden ‘ahl al-bid’a’ ge-noemd. De ahl al-bid’a zullen zeker naar de Hel gaan. Geen enke-le van hun daden van aanbidding zal aanvaard worden.” Het isniet juist om te zeggen: “Aan de daden van aanbidding voegen wenuttige dingen toe.” Zulke woorden zijn de leugens van de vijan-den van de religie. Of een verandering in de uitvoering van eenaanbidding nuttig is of niet, kan enkel door de islamgeleerden be-grepen worden. Deze diepzinnige geleerden worden mujtahid(mv. mujtahidûn) genoemd. Mujtahidûn brengen niet uit zichzelfeen verandering aan. Zij begrijpen of een toevoeging of verande-ring een niet-toegestane innovatie (bid’a) is of niet. Er werd op ba-sis van overeenstemming verklaard dat het reciteren van de ge-bedsoproep met een ‘mizmâr’ een niet-toegestane innovatie is.Het pad dat de mensen de tevredenheid en de liefde van Allah deVerhevene doet verkrijgen, is het hart van de mens. Het hart is vannature net als een schone spiegel. Daden van aanbidding doen dereinheid, de glans van het hart toenemen. Zonden verduisteren hethart. Hierdoor kan het de zegeningen (fayd) en lichten, die via hetpad van liefde binnenstromen, niet meer opnemen. Rechtschapenmensen zijn zich bewust van deze toestand; het maakt hen verdrie-tig. Zij verlangen naar een groot aantal daden van aanbidding. Inplaats van vijf keer per dag te bidden, willen ze nog meer gebedenverrichten. De nafs (het ego, de ziel van begeerte) ervaart het be-gaan van zonden als zoet en nuttig. Alle niet-toegestane innovatiesen zonden voeden en versterken de ziel van begeerte, die de vijandis van Allah de Verhevene. Het oplezen van de gebedsoproepmiddels een luidspreker is een voorbeeld hiervan.

Als de waardevolle tijden waarin kinderen kennis kunnen op-

– 604 –

doen worden verspild, dan zullen de moslimkinderen onwetendblijven en zal er een ongodsdienstige jeugd opgroeien. Als de is-lamgeleerden slechts toekijken naar deze ramp en zwijgen, danzullen hun zonden vele malen vermeerderen. Wie niet leert wattoegestaan (halâl) en verboden (harâm) is of er geen belang aanhecht nadat hij ze heeft geleerd, zal ongelovig worden. Hij zal nietverschillen van de ongelovigen die naar de kerk gaan of die afgo-den, standbeelden aanbidden. De grootste vijand van de mens iszijn ziel van begeerte (nafs). Het wil altijd de dingen doen die scha-delijk zijn voor de mens. De verlangens van de ziel van begeerteworden shahwa (begeerte, lust) genoemd. Het is erg aangenaamvoor de ziel van begeerte om zijn begeerten te volgen. Dit doen inzoverre het nodig is, is geen zonde. Dit overmatig doen, zal scha-delijk zijn en tevens een zonde. Om te voorkomen dat de moslim-kinderen religieuze kennis opdoen, hebben de vijanden van de is-lam het balspelen van kinderen betiteld als ‘sport’ en ‘lichamelijkeopvoeding’. Omdat het tonen van de private delen en het kijkennaar andermans private delen aangenaam is voor de ziel van be-geerte, worden balsporten snel onder kinderen verspreid. Moslim-ouders dienen hun kinderen, wanneer ze nog jong zijn, te latentrouwen en hen niet gemengd – jongens en meisjes tezamen – opuitstap te laten gaan; ze dienen hen niet toe te staan om balsportente gaan spelen met onbedekte private delen en en om te gaan kij-ken naar activiteiten die op deze manier worden gespeeld. Zij die-nen hen te sturen naar een rechtschapen islamitische leraar zodatzij hun religie en geloof leren. [Lees ons boek Cevâb Veremedi (ofde Engelse vertaling hiervan Could Not Answer), voornamelijkpagina 94 (Engelse vertaling pagina 107) en de daaropvolgendepagina’s, om kennis op te doen over de wreedheden en de huive-ringwekkende martelingen die de christenen elkaar, joden en mos-lims hebben aangedaan en hun verachtelijke leugens en belasterin-gen over de edele Koran.]

Allah de Verhevene prees kennis op vele plaatsen in de Koran,de woorden van de Gezant die kennis bevelen, zijn zonneklaar.

Weet dat de grootste vijand van de islam onwetendheid is,want, de ziekteverwekker der onwetendheid leidt tot: Onheil!

Waar onwetendheid heerst, daar verdwijnt de religie, zei de Profeet.De liefhebber van de religie hoort dus te houden van kennis en de wetenschap!

Verklaarde de hadîth niet: Het Paradijs is in de schaduw van het zwaard, dit is een bevel voor atoomkracht en jet-vluchten, kort en bondig!

– 605 –

Onwetendheid is de ziekte die leidt tot de vernedering van de islam!O onheil der onwetendheid, dit volk valt ten prooi aan jou!

Je hebt zo’n toestand teweeggebracht dat er noch geloof overbleef, noch eer,o pikkedonkere nachtmerrie die neerstreek in het hart van de islam.

O enige vijand, eerst moet jij gedood worden,jij bent degene die ertoe leidde dat de ongelovigen ons overtroffen!

O mensen, word wakker, je wordt slachtoffer van je onwetendheid!Je wordt bestempeld met: “De islam is ‘achtergesteldheid’.”

Schaam je voor Allah, laat tenminste de religie los,ga zelf als een kadaver onder de aarde, als je er in wilt gaan!

Maar deze woorden van mij hebben toch geen invloed op de onwetende,Schaamte voor Allah verkrijgt men uiteraard door middel van kennis.

Bismillâhir-rahmânir-rahîm.(In de Naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle)

Er zijn veel boeken die de islam verkondigen. De meest waar-devolle tussen al deze boeken is het boek Maktûbât van Imâm al-Rabbânî, bestaande uit drie volumes, en hierna het boek Maktû-bât van Muhammad Ma’sûm dat eveneens bestaat uit drie volu-mes. De edele Muhammad Ma’sûm vermeldt in de 16e brief vanhet 3e volume van zijn Maktûbât het volgende: “Îmân (geloof) ishet geloven in de beide delen van de kalimat al-tawhîd (het woordvan eenheid), namelijk ‘lâ ilâha illallâh’ (er is geen andere god danAllah) en ‘Muhammadun Rasûlullâh’ (Muhammad is de Gezantvan Allah).” In het boek Hak Sözün Vesîkaları, vanaf pagina 322(en de Engelse vertaling hiervan Documents of the Right Word,vanaf pagina 395) zijn 33 brieven van de edele MuhammadMa’sûm gedrukt. Dus, om moslim te zijn, dient men ook te gelo-ven in het feit dat Muhammad (vrede zij met hem) een Profeet is.Kortom, Muhammad (vrede zij met hem) is de Profeet van Allah.Allah de Verhevene heeft hem de edele Koran gezonden middelsde engel Jabrâîl. Dit boek, de edele Koran, is het Woord van Al-lah. Het zijn niet de persoonlijke gedachten van Muhammad (vre-de zij met hem) of de uitspraken van filosofen of historici. Muham-mad (vrede zij met hem) heeft een tafsîr (exegese, verklaring) ge-geven van de edele Koran. Met andere woorden, hij heeft het ver-klaard. Deze verklaringen worden eervolle hadîth’s (overleverin-

– 606 –

gen) genoemd. De islam bestaat uit de edele Koran en de eervollehadîth’s. De miljoenen islamitische boeken over de hele wereldzijn de verklaringen van de edele Koran en de eervolle hadîth’s.Een woord dat niet afkomstig is van Muhammad (vrede zij methem) kunnen we geen islamitisch boek noemen. De betekenis vanîmân en islam is het geloven in de edele Koran en de eervolle ha-dîth’s. Degene die niet in zijn verkondigingen gelooft, wordt be-schouwd als niet geloofd te hebben in het Woord van Allah. Mu-hammad (vrede zij met hem) heeft hetgeen Allah de Verheveneaan hem heeft geopenbaard, verkondigd aan zijn Metgezellen. Zijhebben dit op hun beurt overgedragen aan hun leerlingen die hetuiteindelijk hebben opgeschreven in hun boeken. De geleerdendie deze boeken hebben geschreven, worden geleerden van ahl al-soenna genoemd. Degene die gelooft in de boeken van de ahl al-soenna, zal geloofd hebben in het Woord van Allah en is een mos-lim. Alhamdulillâh (lofprijzing zij aan Allah), wij leren onze religieuit de boeken van de geleerden van ahl al-soenna en niet uit deverzonnen boeken van reformisten in de religie en de vrijmetse-laars.

De Gezant van Allah (vrede en zegeningen van Allah zij methem) heeft gezegd: “Wanneer fitna (chaos, opruiing) en fasâd (an-archie) verspreid worden onder mijn gemeenschap, zal degene diezich vastklampt aan mijn soenna (traditie van de Profeet) de belo-ning van honderd martelaren verkrijgen.” Vastklampen aan desoenna, is enkel mogelijk door de boeken van de geleerden van ahlal-soenna te leren en hiernaar te leven. Geleerden die behoren totéén van de vier rechtsscholen van de moslims, worden geleerdenvan ahl al-soenna genoemd. Imâm al-a’zam Abû Hanîfa Nu’mânibn Thâbit is de leider van de geleerden van ahl al-soenna. De Brit-ten hebben na eeuwenlange pogingen geen enkele moslim kunnenbekeren tot het christendom. Om dit te kunnen bereiken, hebbenze gezocht naar een nieuwe aanpak; ze richtten de vrijmetselarijop. Vrijmetselaars geloven niet in de woorden van Muhammad(vrede zij met hem); zij geloven evenmin in alle andere religies, inde verrijzenis na de dood en het bestaan van het Paradijs en deHel.

Onze Profeet (vrede en zegeningen van Allah zij met hem)heeft gezegd: “De persoon die erg geliefd is bij Allah de Verheve-ne, is degene die zijn religie leert en het aan anderen onderwijst.Leer jullie religie uit de mond van islamgeleerden!”

Wie geen ware geleerde kan vinden, moet uit de boeken van degeleerden van ahl al-soenna leren en moet ernaar streven deze

– 607 –

boeken te verspreiden. Een moslim die beschikt over kennis, da-den en oprechtheid, wordt een islamgeleerde genoemd. Wie zich-zelf voorstelt als een geleerde, terwijl een van deze drie kwaliteitenbij hem ontbreekt of gebrekkig is, wordt een ‘slechte geleerde, fa-naticus’ genoemd. Een islamgeleerde leidt de mens naar de oorza-ken die de poorten van geluk openen; hij is de bewaker van de re-ligie. Een fanaticus doet de mens vallen in de oorzaken die hemnaar rampspoed sleuren; hij is de helper van de duivel.[1] Het op-lezen van istighfâr (smeekbede ter vergiffenis) leidt tot oozakendie problemen en ongemakken verhinderen. Istighfâr oplezen be-tekent het opzeggen van “astaghfirullâh min kulli mâ karihallâh”(“ik vraag om vergiffenis voor alles wat Allah niet goedvindt”) ofkortweg “astaghfirullâh” (“ik vraag Allah om vergiffenis”).

Kom o mens die gevangen is gebleven in het vreemde land,kom o mens die onachtzaam is en ligt in de ruïne der wereld!

Open je ogen, kijk eens om je heen, vele heren zijn gekomen en gegaan,hoe gek is de mens die zijn hart blijft hechten aan dit vergankelijke!

Aan de nachtegaal in de kooi geven zij suiker, maar hij blijft niet stil,waarom blijft de mens hier, de mens die deze kerker is binnengegaan!

Wat moeilijk zal het zijn wanneer de mens die in onachtzaamheid blijft en nooit gelooft,wakker wordt wanneer Azrâîl komt, op het moment van de dood.

O onachtzame, je hart is verduisterd, welk effect kan raad op jou hebben!zijn hart is harder geworden dan steen, mens bij wie advies niets helpt!

Gedraag je verstandig, nu je nog de kans hebt,de mens die zegt: “Laat maar”, zal oneindige bestraffing ondergaan!

Niyâzi, geef deze raad eerst aan jezelf,die dag zal enkel de mens gered worden die zijn dienaarschap heeft volbracht.

__________________

Wie zijn vertrouwen stelt in Allah, zijn helper is de Waarheid (Allah).Mijn ongelukkige hart, zal gelukkig worden op een dag.

[1] Kennis die niet verworven wordt om ernaar te handelen met oprechtheid, zalgeen nut hebben. Gelieve deze raad te plegen: Hadîqa, Vol.I, pagina 366 en 367, enMaktûbât, Vol.I, brieven 36, 40, 59 en 157!

– 608 –

Allah de Verhevene heeft de mensen geschapen. Hij heeft me-degedeeld dat Hij wil dat ieder mens gelukkig en in vreugde zouleven. Gelukkig zijn betekent in rust leven en zonder verdriet. Ie-der mens wil juist ook gelukkig zijn. Hoewel zowel de Schepper alshet geschapene hetzelfde willen, zijn er maar weinig mensen diegelukkig zijn. Dit komt omdat Allah de Verhevene alles middelseen oorzaak, een aanleiding schept. Iets vragen aan Allah de Ver-hevene kan ofwel via woorden, ofwel via daden. Iets vragen doormiddel van woorden, is het verrichten van smeekbeden (du’â). Ietsvragen door middel van daden, is het uitvoeren van de oorzaak diedatgene wat men vraagt tot stand brengt. Werken betekent zichaan de oorzaken houden. Wie niet werkt en lui zit, zal zich niet aande oorzaken gehouden hebben. Allah de Verhevene geeft nietsaan de luie persoon. Het bewijs voor deze uitspraak van ons is hetedele vers: “Wa an laysa lil insâni illâ mâ sa’â: De mens zal slechtsdat verkrijgen waarvoor hij werkt.” Omdat de ongelovigen niet ge-loven in Allah de Verhevene, vragen zij niet door middel vanwoorden. Ze verrichten geen smeekbeden. Ze vragen enkel doormiddel van daden, omdat ze de effecten van de oorzaken zien. Zehouden zich aan de oorzaken. En Allah de Verhevene aanvaardtdeze wensen van hen, en schept en geeft hen wat zij vragen.

De oorzaken die nodig zijn om gelukkig te zijn, worden ni’ma(gunst) genoemd. Allah de Verhevene belooft dat Hij Zijn gun-sten aan iedereen die het wil – zowel vriend als vijand – zal geven.Om de gunsten te verkrijgen, moet men het vragen op de manierzoals de Eigenaar van de gunsten het goedvindt. Om deze redendient men te uiten dat men de gunst wil, dus smeekbeden te ver-richten, en dient men îmân te hebben (te geloven) dat het zekergeschonken zal worden. Het wordt niet geschonken aan degenedie hier niet in gelooft en vooral niet aan degene die het ontkent.Degene die het ontkent, zal het niet verkrijgen. Bij de smeekbededie wordt verricht om de gunst te verkrijgen die leidt tot geluk, isdit geloof een vereiste. Zodus, om een gunst te verkrijgen, dientmen eerst te geloven, dus moslim te zijn, en zich daarna te houdenaan de oorzaak van de gunst. Allah de Verhevene, de Eigenaarvan alle gunsten, heeft uit barmhartigheid medegedeeld hoe mensmeekbeden moet verrichten om de gunsten te verkrijgen. Opdatde smeekbede van een moslim aanvaard wordt, zijn er – na hethebben van geloof – nog eerst de voorwaarden dat men elke dagvijf keer het gebed dient te verrichten en geen rechten van ande-ren dient geschonden te hebben. Nu wordt duidelijk dat degenendie zeggen dat hun smeekbeden niet aanvaard worden, zich niet

– 609 –

aan deze voorwaarden houden.

Kom o verstandige, wens de ontmoeting, word nou wakker en laat debegeerten na!wens meteen het zien van het aangezicht van de Schoonheid, genoeg, laat de liefde voor het andere achterwege!

Maak het eigendom van je hart brandschoon, verwijder de vuilheden en het roest,verricht aanbidding met oprechtheid, vermijd zelfingenomenheid (‘ujb)en pronken (riyâ)!

Je weet het, dit vergankelijke eigendom is voor niemand eeuwig,wens de Onvergaanbare, de Eeuwige, laat dit trouweloze bezit en wereldse achterwege!

Laat je niet misleiden door geld en bezit, laat de wereld jou niet bejagen!let niet op pracht en praal, ga voorbij het vervallen gebouw!

– 610 –

WOORDENLIJST

‘Âda al-Ilâhiyya: De Goddelijke Gewoonte, oftewel de ‘Wet’van Allah de Verhevene. Dit zijn de oorzaken, aanleidingen dieAllah de Verhevene als bemiddelaar stelt voor de schepping vaniets.

Adab: Het bezitten van goede manieren en gewoontes, het ver-mijden van gênante gedragingen en het kennen van zijn grenzenop elk punt en zich hieraan vasthouden.

Adhân: Gebedsoproep. Adhân betekent ‘aan iedereen bekendmaken’. Op een hoge plaats het achtereenvolgens oplezen van be-paalde Arabische woorden om de gebedstijden aan te kondigen ende moslims tot het gebed uit te nodigen.

Adilla al-shar’iyya: Bronnen van de islamitische wetgeving. Deadilla al-shar’iyya zijn er vier: de edele Koran, de eervolle hadîth’s(overleveringen van de Profeet Muhammad), de ijmâ’ al-umma(de consensus van de gemeenschap) en de qiyâs al-fuqahâ (de ana-logie van de rechtsgeleerden).

Ahkâm (enkelvoud: hukm): Regels, voorschriften. De gebodenen verboden van Allah de Verhevene.

Ahkâm al-islâmiyya: De islamitische wetgeving. De totaliteitvan regels binnen de islam, dus de geboden en verboden in de is-lam.

Ahl al-bayt: ‘Mensen van het huis’. Dit zijn de familieleden ende gezegende afstammelingen van de Profeet (vrede zij met hem),namelijk zijn gezegende echtgenoten, kinderen, zijn dochter deedele Fâtima en zijn neef en schoonzoon de edele ‘Alî ibn Abî Tâ-lib, hun gezegende kinderen de edele Hasan en de edele Husaynen hun afstammelingen tot aan de Laatste Dag.

Ahl al-bid’a: ‘Mensen van de innovatie’; de afgedwaalden. De-genen die zijn afgeweken van de juiste geloofsleer die onze Profeeten zijn Metgezellen hebben medegedeeld. Dit zijn de moslims diede beginselen van de islam verkeerd interpreteren en aandringenop hun verkeerde interpretaties.

Ahl al-kitâb: ‘Mensen van het boek’. Dit is de benaming die inhet algemeen wordt gebruikt voor de joden en christenen van wiede religie was gebaseerd op de goddelijke boeken die aan Mûsâ en‘Îsâ (vrede zij met hen) werden geopenbaard.

Ahl al-qibla: ‘Mensen van de qibla’. Degenen die de Ka’ba als

– 611 –

gebedsrichting (qibla) beschouwen en zich moslim noemen. Hungeloofsleer strookt niet met de geloofsleer van de ahl al-soenna,maar in hun handelingen en uitspraken bevindt zich geen openlijkongeloof; zij behoren tot een afgedwaalde groepering.

Ahl al-soenna: ‘Mensen van de soenna’; de soennieten. Dit zijnde moslims die zich bevinden op het pad van de Profeet Muham-mad (vrede zij met hem), zijn Metgezellen en de mujtahidûn. Ditzijn de moslims met een correcte geloofsleer. Zij worden ook wel‘volgers van de soenna’ genoemd. Dit is de verkorte vorm van ahlal-soenna wa’l-jamâ’a.

Ahl al-soenna wa’l-jamâ’a: ‘De mensen van de soenna en degemeenschap’. De eervolle Metgezellen zijn de gemeenschap vanonze Profeet (vrede zij met hem) en soenna betekent het pad vanonze Profeet.

Ahmadiyya: Zie: qâdiyâniyya.Âkhira: Het hiernamaals. Het eeuwige leven dat begint na de

dood van de mens.‘Alawî: Aleviet. Volger van de edele ‘Alî (moge Allah tevreden

zijn met hem). 1. Degenen die houden van de edele ‘Alî en zijnkinderen en die hun pad volgen. Zij houden ook van alle andereeervolle Metgezellen. Zo horen moslims van de ahl al-soenna tezijn. 2. Personen die vijandig zijn tegenover de eervolle Metgezel-len en die de naam aleviet misbruiken om de andere moslims naarhun eigen overtuigingen te trekken.

Allah; Allah de Verhevene: De enige God, de enige Schepper.Al-Mahdî: Een edele persoonlijkheid die op aarde de islam en

gerechtigheid zal verspreiden en wiens verschijning werd aange-kondigd door onze Profeet (vrede zij met hem) als één van devoortekenen van de Laatste Dag.

Amân: Garantie voor veiligheid en bescherming. Aan een per-soon of vijand laten weten dat zijn bezittingen en leven in veilig-heid (bescherming) zijn middels een uitspraak, teken of op schrift.

Ansâr: ‘De Helpers’ in Medina. De Medinaanse moslims die nade emigratie van Mekka naar Medina grote belangstelling hebbengetoond aan de Gezant van Allah (vrede zij met hem) en de mos-lims die kwamen uit Mekka, waarbij zij hen fysiek en met hun be-zittingen en goederen hebben geholpen.

‘Aqîda (meervoud: ‘aqâid): Geloofsleer. Geloven in alle zakendie onze Profeet (vrede zij met hem) afkomstig van Allah de Ver-

– 612 –

hevene heeft verkondigd, oftewel hetgeen waarin geloofd moetworden.

‘Aql: Verstand. 1. Dit is een kracht waarmee men kan begrij-pen. Het werd geschapen om het nuttige te onderscheiden van hetschadelijke. 2. Iemand die de leeftijd van verstandigheid heeft be-reikt, wordt ‘âqil genoemd. Dit is iemand die het goede van hetkwade en het nuttige van het schadelijke kan onderscheiden. Eenkind wordt op zijn zevende levensjaar ‘âqil.

‘Arafât: De naam van de gezegende plaats die zich 25 kilome-ter ten zuidoosten van de eervolle stad Mekka bevindt waar menvoor een bepaalde tijd blijft op “de dag van ‘Arafa” voor het uit-voeren van de waqfa (een verplicht onderdeel van de bedevaart).

‘Ârif (meervoud: ‘ârifûn): Iemand die ma’rifa, dus de kennisvan/over Allah heeft. Deze kennis heeft Allah de Verhevene inzijn hart geplaatst.

‘Arsh: Dit is het allergrootste schepsel dat Allah de Verheveneheeft geschapen. Het bevindt zich boven de zeven hemelen en deKursî; het is het einde van de materiële wereld en het begin van deimmateriële wereld.

‘Ashara al-mubashshara: De tien Metgezellen aan wie het Pa-radijs al op de wereld werd beloofd door onze Profeet (vrede zijmet hem).

Ash’arî: De theologische school van de grote geleerde Abû al-Hasan ‘Alî ibn Ismâ’îl Ash’arî. Dat wil zeggen, de manier waaropdeze grote geleerde de geloofsleer van de ahl al-soenna heeft ver-klaard.

Awliyâ (enkelvoud: walî): ‘Vrienden van Allah’; personen diedicht bij Allah staan. Dit zijn de geliefde dienaren van Allah deVerhevene. Degenen die verlost zijn van de verlangens van hunziel van begeerte (nafs), wiens woorden, handelingen en gedragin-gen in overeenkomst zijn met de islam en die voortdurend Allahde Verhevene gedenken.

‘Awra: De private lichaamsdelen waarvan het verplicht is ze tebedekken, dus waarvan het verboden werd verklaard dat anderenernaar kijken en dat men het toont aan anderen. De ‘awra van deman is het gedeelte tussen de navel en de onderkant van de knie.Bij de vrouw is de ‘awra het gehele lichaam uitgezonderd het ge-zicht en de handen.

Âya (meervoud: âyât): Vers van de edele Koran. De zin of elk

– 613 –

van de zinnen die de soera’s in de edele Koran vormen.Âyat al-kursî: Het ‘troonvers’. Dit is de 255e vers van soera al-

Baqara. Dit vers staat bekend als een van de meest effectieve ma-nieren om jezelf tegen kwaad te beschermen. Het kan gereciteerdworden met de intentie om bescherming te vragen aan Allah deVerhevene in elke situatie waarin men bescherming nodig heeft.

‘Azrâîl: ‘Uriël’. Eén van de vier grote engelen. Dit is de engeldie op bevel van Allah de Verhevene de ziel van mensen weg-neemt op een voorbestemd moment.

Balâgha: Eloquentie, welsprekendheid. Dat een uitspraak cor-rect, feilloos en op zijn plaats wordt uitgesproken.

Basmala: Het uitspreken van “bismillâhir-rahmânir-rahîm” (inde Naam van Allah, de Barmhartige, de Genadevolle). Een mos-lim begint elke goede, gezegende zaak met het uitspreken van debasmala. Hij verricht dus al zijn goede, gezegende zaken in Naamvan Allah en voor Allah.

Bay’at al-ridwân: De ‘eed van tevredenheid’. De belofte dievierhonderd eervolle Metgezellen aan onze Profeet (vrede zij methem) hebben afgelegd in Hudaybiya, onder de boom genaamd Sa-mûra, om zijn bevelen onvoorwaardelijk na te komen.

Bayt al-mâl: De staatskas van een islamitisch rijk waar de ar-menbelasting en de inkomsten uit andere bronnen tijdelijk werdenopgeslagen voor distributie.

Bid’a: Innovatie, verandering in de islam. Een verandering inde oorspronkelijke leer van onze Profeet (vrede zij met hem). Ietsdat werd ingevoerd na de voltooiing van de islam. Het is bid’a omaanbidding uit te voeren op een manier die niet wordt beschrevenin de islam. Verzonnen uitspraken, teksten, usûl (werkwijzen, me-thoden), handelingen en hervormingen die later zijn ontstaan in deislam en die niet bestonden in de tijd van onze Profeet (vrede zijmet hem) en zijn vier kaliefen.

Bi‘tha: aankondiging van profeetschap. De bekendmaking vanhet profeetschap aan een profeet.

Bulûgh: Puberteit, volwassenheid volgens de islam door ge-slachtsrijp te worden. Het bereiken van de leeftijd van geslachts-rijpheid begint bij jongens wanneer zij hun twaalfde levensjaarhebben voltooid en bij meisjes wanneer zij hun negende levensjaarhebben voltooid.

Burâq: Dit is een witkleurig dier uit het Paradijs dat kleiner is

– 614 –

dan een muildier maar groter dan een ezel. Dajjâl: De valse messias, de ‘anti-christ’. Zijn komst kondigt

het definitieve einde van de wereld aan. Een van de grote voorte-kenen van de Laatste Dag.

Dalâlâ: Dwaling. Afwijken van het rechte pad dat onze Profeet(vrede zij met hem) en zijn Metgezellen hebben verkondigd.

Dâr al-harb: Een niet-islamitisch land, oftewel een regio dieniet volgens de islamitische wetgeving wordt bestuurd.

Darûra: Noodzaak, dwang. Een reden of excuus wat het uitvoe-ren van een zaak die verboden is in de islam, geoorloofd maakt.

Dhikr: Het gedenken en herinneren van Allah de Verhevene.Dhimmî: Een niet-moslim burger die beschermd wordt in een

islamitisch rijk.Dîn: Religie, levenswijze. Het pad, de geboden en verboden die

Allah de Verhevene middels Zijn profeten heeft medegedeeld, zo-dat de mensen op de wereld en in het hiernamaals gemak, vredeen geluk zullen bereiken.

Du’â: Smeekbede. Smeken tot Allah de Verhevene, Hem omiets vragen.

Dunyâ: De wereld waarin de mens vanaf de geboorte tot aande dood blijft.

Fard (meervoud: farâid): Verplicht, verplichting. Een verplich-te handeling van aanbidding die uitgevoerd moet worden zoals be-paald in de islamitische wetgeving. Deze geboden heeft Allah deVerhevene duidelijk vermeld in de edele Koran.

Fard al-‘ayn: Individuele verplichting. De verplichting die iede-re moslim zelf moet uitvoeren.

Fard al-kifâya: Gemeenschappelijke verplichting. Wanneer de-ze verplichting door enkele moslims of slechts één moslim wordtuitgevoerd, worden de anderen vrijgesteld van de verantwoorde-lijkheid ervan en hoeven zij het niet uit te voeren.

Fâsiq (meervoud: fâsiqûn): Zondaar. Een opstandige, zondigegelovige die zich niet schaamt om openlijk zonden te begaan.

Fatwa: Juridisch oordeel. Een antwoord dat door een moeftiwordt gegeven over of een bepaalde zaak wel of niet overeenkomtmet de islam.

Fayd: Letterlijk: vloeien, stromen. Spirituele kennis die vanhart tot hart voortvloeit. Dit is de spirituele kennis die van het ge-

– 615 –

zegende hart van onze Profeet (vrede zij met hem) middels de har-ten van awliyâ naar de mensen voortvloeit.

Fidya: Aflossing. Een vergoeding ter compensatie voor bepaal-de daden van aanbidding die men door een geldig excuus (‘udhr)niet heeft kunnen verrichten.

Fiqh: De islamitische jurisprudentie ofwel rechtswetenschap;het islamitisch recht. De wetenschap die de zaken in de islam ver-meldt die uitgevoerd en vermeden dienen te worden. Met anderewoorden, ‘de kennis over de toepassing van de islamitische rechts-wetenschap’.

Firqa al-nâjiyya: De groep die gered zal worden van de Hel.Deze groep bestaat uit de ware moslims die zich bevinden op hetpad van onze Profeet (vrede zij met hem), zijn Metgezellen en degeleerden van ahl al-soenna die zich aan deze grootheden onder-werpen. Zij worden ahl al-soenna of soenniet genoemd.

Fitna: Chaos, opruiing, onrust, verwarring. Iets dat de mensdoet afdwalen van de waarheid, dat mensen in problemen brengt,schade veroorzaakt voor moslims of dat zorgt voor vijandigheid.

Furû’ al-dîn: De ‘takken’ oftewel details van de religie. Dit zijnde regelgevingen in de islamitische wetgeving omtrent de dadenvan aanbidding, de munâkahât (huwelijk, echtscheiding, levenson-derhoud), de mu’âmalât (aan- en verkoop, handel, verhuur, etc.)en de ukûbât (straffen). De mujtahidûn wijken enkel van elkaar afwat betreft de furû’ al-dîn. Wat betreft de usûl al-dîn, dus de ken-nis omtrent het geloof en de geloofsleer, wijken ze op geen enkelpunt van elkaar af.

Ghafla: Onachtzaamheid, achteloosheid. De toestand waarinmen Allah de Verhevene en Zijn geboden en verboden vergeet,door de verlangens van zijn ziel van begeerte (nafs) te volgen.

Ghayb: Het verborgene. De ghayb weten enkel Allah de Ver-hevene en degenen aan wie Hij het heeft medegedeeld. Dit zijnverborgen zaken die niet zijn medegedeeld in edele verzen en eer-volle hadîth’s en die niet worden begrepen middels zintuigen, er-varingen en berekeningen. Dit zijn zaken die enkel worden ge-kend doordat profeten ze hebben bekendgemaakt, zoals de Attri-buten van Allah de Verhevene, de Dag der Opstanding, de verrij-zenis na de dood, etc.

Ghayra: IJver, ijverigheid. Willen dat iets dat geen nut heeft enschadelijk is, bij iemand weggaat; dit soort dingen afwijzen, nietaanvaarden.

– 616 –

Ghîba: Roddelen. Het vertellen van een zaak van/over een per-soon aan een ander, waarvan die persoon niet wil dat het verteldwordt. Dat wil zeggen, een uitspraak, toestand of handeling van ie-mand die hij niet leuk zou vinden of waarvan hij gekwetst zou ra-ken wanneer het in zijn gezicht zou worden gezegd, achter zijn rugom of op een plaats waar hij zich niet bevindt, vertellen, met eenbeweging laten zien of aanduiden.

Ghusl: De grote rituele wassing. Het ritueel wassen van het ge-hele lichaam om zich te reinigen van rituele onreinheid en zo debasis van reinheid (tahâra) te bereiken. Deze basis is noodzakelijkvoor bijvoorbeeld de kleine rituele wassing (wudû) en het aanra-ken van de edele Koran.

Habîbullâh: ‘De geliefde van Allah’. Dit is de bijnaam van deLaatste Profeet, Muhammad (vrede zij met hem).

Hadd: Een straf waarvan de omvang duidelijk is omschreven inde islam.

Hâdith: Nadien geschapen. Iets wat kan bestaan terwijl hetvoordien niet bestond, en kan verdwijnen terwijl het bestond.

Hadîth: Een overlevering van de Profeet Muhammad (vrede zijmet hem). De gezegende woorden van onze Profeet, zijn handelin-gen en de zaken die hij zag maar niet heeft verhinderd.

Hadîth al-qudsî: Een edele hadîth waarvan de betekenis vanAllah de Verhevene is maar de bewoording van Muhammad (vre-de zij met hem).

Hajj: De bedevaart. De vijfde van de vijf zuilen van de islam isdat degene die daartoe in staat is, één keer in zijn leven op bede-vaart gaat.

Halâl: Toegestaan volgens de islamitische wetgeving.Hamd: Lofprijzing. Dit is het geloven en uitspreken dat alle

gunsten geschapen en gezonden zijn door Allah de Verhevene.Hamd behoort alleen toe aan Allah de Verhevene; het is uitslui-tend aan Hem voorbehouden.

Harâm (meervoud: mahârim): Verboden; verboden handeling.Dit zijn zaken die verboden zijn volgens de islamitische wetgeving.Deze heeft Allah de Verhevene duidelijk verboden in de edeleKoran. De verboden uitvoeren en gebruiken is absoluut verbodengesteld.

Hidâya: Rechtleiding; leiding tot het rechte pad. Zich bevindenop het rechte pad waarover Allah de Verhevene tevreden is. Dit

– 617 –

betekent enerzijds de aanvankelijke leiding van een niet-moslimtot de islam en anderzijds de voortdurende leiding van een moslimbinnen de islam waarover Allah de Verhevene tevreden is. Allahde Verhevene is de enige die rechtleiding kan geven.

Hijra: Emigratie. De emigratie van Muhammad (vrede zij methem) van Mekka naar Medina in het jaar 622 n.Chr., wat het be-ginpunt is van de islamitische kalender.

Hilya; hilya al-sa’âda: Het uiterlijk van onze Profeet (vrede enzegeningen zij met hem) of teksten die de vorm van al zijn zichtba-re lichaamsdelen, zijn toestanden, namen en mooie karaktereigen-schappen beschrijven.

Huffâz (enkelvoud: hâfiz): Personen die de gehele edele Koranhebben gememoriseerd.

Hûri: Een paradijselijke maagd die Allah de Verhevene scheptals beloning voor degenen die geloven.

‘Ibâda (meervoud: ‘ibâdât): Aanbidding. De daden van aanbid-ding voor Allah de Verhevene. Dit betekent het naleven van degeboden en verboden van Allah de Verhevene; het volgen vanMuhammad (vrede zij met hem). Met andere woorden, de plichtenvan het dienaarschap naleven volgens de manier die in de islam isvoorgeschreven.

Ibâhiyyûn: Een afgedwaalde groepering die is voortgekomenuit de bektashî orde.

Iblîs: ‘Duivel’. Dit is de eigennaam van de duivel. Hij wordtook ‘shaytân’ of ‘vijand van Allah’ genoemd.

Ijmâ’: Consensus, unanimiteit. De overeenstemming vanmujtahidûn (onafhankelijk oordelende rechtsgeleerden). Dit is dederde van de vier primaire bronnen van de islam die de adilla al-shar’iyya worden genoemd. Kort gezegd is dit de overeenstem-ming van diepzinnige geleerden die mujtahidûn worden genoemden in eenzelfde eeuw leefden, over de regelgeving van een bepaal-de zaak; dus dat hun oordeel (ijtihâd) met elkaar overeenkomt.

Ijtihâd: ‘Oordeel’. Het vellen van een oordeel in zaken waar-van de regels niet duidelijk zijn vermeld in de edele Koran en deeervolle hadîth’s door ze te vergelijken met de zaken die wel dui-delijk zijn vermeld. Het uitvoeren van ijtihâd wordt ‘het vellen vaneen oordeel’ genoemd.

Ikhlâs: Oprechtheid tegenover Allah de Verhevene. Dit bete-kent alle daden en aanbiddingen uitvoeren omdat Allah de Verhe-

– 618 –

vene het heeft bevolen en om Zijn tevredenheid en liefde te ver-krijgen, zonder te denken aan wereldse belangen, zoals geld, statusen faam.

Ikhtiyâr: Keuze. Het kiezen om iets wel of niet te doen.Ilhâm: Ingeving in de hart van de mens. Dit zijn goede gedach-

ten, betekenissen die passen bij de islam die door Allah de Verhe-vene in het hart van de mens worden geplaatst middels engelen.

‘Ilm al-ladunnî: Directe kennis. Kennis die men als geschenkvan Allah de Verhevene verkrijgt, zonder te bestuderen.

Imam: 1. Gebedsleider. In een gebed dat wordt verricht in ge-meenschap wordt de persoon die wordt gevolgd ‘imam’ genoemd.2. Islamitische religieuze leider, kalief. 3. Islamgeleerde die dehoogste rang heeft bereikt in één van de islamitische wetenschap-pen zoals hadîth, fiqh, kalâm, tafsîr of tasawwuf.

Îmân: Geloof, overtuiging. ‘Îmân hebben’ betekent geloven inAllah de Verhevene en Zijn Profeet Muhammad (vrede zij methem) en hetgeen Muhammad (vrede zij met hem) van Allah deVerhevene heeft medegedeeld met het hart geloven en met detong uitspreken. Îmân bestaat uit het geloof in Allah de Verheve-ne, Zijn engelen, Zijn boeken, Zijn profeten, in de Laatste Dag,het Paradijs en de Hel, en dat alles, goed en kwaad, van Allah deVerhevene komt.

Inshâallâh; inshâallâhu ta’âlâ: Een woord dat wordt gezegd omgewend te raken altijd de Naam van Allah de Verhevene te geden-ken en komt neer op de betekenis ‘indien Allah de Verhevene hetwil, dan gebeurt het’ om uit te drukken dat men al zijn zaken over-laat aan de Wil van Allah de Verhevene.

Irâda al-juz’iyya: Gedeeltelijke vrije wil. Dit betekent de vrijewil van de mens als onderdeel van de manifestatie van de Wil vanAllah de Verhevene.

Islam: De religie verkondigd door Muhammad (vrede zij methem). Vandaag bestaat er op aarde slechts een enkele religie dieniet veranderd en vervalst is, en dat is de islam. De islam bestaatuit de kennis omtrent het geloof (îmân), waarin geloofd moet wor-den met het hart en de kennis omtrent de islamitische wetgeving,die uitgevoerd moet worden met het lichaam. Ook worden deplichten van een dienaar die Allah de Verhevene heeft getoond enbevolen ‘islam’ genoemd.

Isnâd: Ketens van overleveraars. Het verwijst naar hoe bepaal-

– 619 –

de kennis, beginnend vanaf de Profeet (vrede zij met hem), van ge-neratie op generatie is doorgegeven. Bijvoorbeeld in de hadîth-wetenschap: het bewijs van de volgorde van personen die een ha-dîth hebben overgeleverd.

Isrâfîl: ‘Rafaël’. Eén van de vier grote engelen. De engel met detaak om te blazen op de hoorn (sûr). Hij zal tweemaal op de hoornblazen. Bij de eerste keer zal elk levend wezen, buiten Allah deVerhevene, sterven. Bij de tweede keer zullen ze allemaal herre-zen worden.

Istighfâr: Vragen om vergiffenis. Vragen aan Allah de Verhe-vene om zijn gebreken en zonden te vergeven. Berouw tonen. Hetverrichten van istighfâr, dus het vragen om vergiffenis betekent:“Astaghfirullâh min kulli mâ karihallâh” (“ik vraag Allah om ver-giffenis voor alles wat Allah afkeurt”) of kortweg “astaghfirullâh”(“ik vraag Allah om vergiffenis”) opzeggen.

I’tikâf: Zich terugtrekken in een moskee. Zich voor een be-paalde duur in een moskee bevinden met de bedoeling van aanbid-ding. Dit is soenna in de laatste tien dagen van de maand ramadân.Hiervoor gaat men naar een moskee, waarin het vrijdagsgebedwordt verricht, en besteedt daar de laatste tien dagen van de rama-dân door zich op een bepaalde manier terug te trekken. I’tikâf kanook buiten de ramadân uitgevoerd worden waarbij het niet preciestien dagen hoeft te zijn. De regels hiervoor zijn iets verschillendper rechtsschool.

Jabrâîl: ‘Gabriël’. Eén van de vier grote engelen. Zijn taak isopenbaring (wahy) brengen aan de profeten en hen de geboden enverboden mededelen. Dit is de engel die de edele Koran heeft ge-bracht aan de Profeet Muhammad (vrede zij met hem).

Jahannam: De Hel. De plaats van straf in het hiernamaals. Hetvuur in het hiernamaals waarin mensen voor hun zonden gestraftworden.

Jâiz: 1. Mogelijk. 2. Toegestaan volgens de islamitische wetge-ving.

Jamâ’a: Gemeenschap. Een gemeenschap waarmee gezamen-lijk het gebed wordt verricht in een moskee, bij iemand thuis of el-ders.

Jamâ’at at-tablîgh: ‘De gemeenschap van verkondiging’. Dit iseen afgedwaalde en ketterse groepering die in India is opgeko-men.

– 620 –

Janâza-gebed: Het begrafenisgebed. Dit gebed is een gemeen-schappelijke verplichting (fard al-kifâya) voor mannen die verno-men hebben dat een moslim is overleden; indien er geen mannenzijn, is het een gemeenschappelijk verplichting voor vrouwen. Hetbegrafenisgebed is een gebed voor Allah en een smeekbede voorde overledene.

Janna: Het Paradijs. De eeuwige plaats van beloning in hethiernamaals.

Jihâd: Strijden in de naam van Allah. Jihâd betekent ‘de warereligie van Allah de Verhevene aan Zijn dienaren verkondigen’.Dit is de strijd die wordt geleverd om ervoor te zorgen dat mensenzullen horen over de islam en geëerd zullen worden met het toe-treden tot deze religie of de strijd die wordt gevoerd tegen de vij-anden die de religie, het land of de eer van de moslims aanvallen;of het vertellen over en het verdedigen van de islam middels bezit-tingen, spraak, publicaties en andere middelen. De jihâd waarbijkracht wordt gebruikt, wordt uitgevoerd door de regering. Ditwordt gedaan door het leger van het land.

Jinn (enkelvoud: jinnî): Wezens die uit rookloos vuur zijn ge-schapen. Ze lijken in sommige opzichten op engelen en in andereopzichten op mensen. Net als mensen zijn ze ook in staat om on-derscheid te maken tussen goed en kwaad en zijn ze verantwoor-delijk voor het aanbidden van Allah de Verhevene. De ProfeetMuhammad (vrede zij met hem) werd ook als profeet naar hen ge-stuurd. Ook onder hen zijn er, net zoals bij de mensen, gelovigenen ongelovigen.

Jizya: Hoofdelijke belasting. Een heffing die eenmaal per jaarwordt betaald door niet-moslims onder een islamitische heer-schappij in plaats van de armenbelasting die de moslims dienen tebetalen. Hiervoor genieten ze van bescherming binnen het islami-tisch rijk en zijn ze vrijgesteld van militaire dienst. Van vrouwen,kinderen, zieken, behoeftigen, bejaarden en religieuze geleerdenwordt er geen jizya geïnd.

Ka’ba: Het ‘huis van Allah’ in Mekka. Dit is het van steen ge-maakte vierhoekige gebouw in Mekka. Het is de eerste gebeds-plaats die op de wereld is gemaakt, het is de gebedsrichting (qibla)van de moslims en het is de centrale plaats van de rituelen van debedevaart.

Kaffâra: Kwijtschelding. Dingen die Allah de Verhevene alsmiddel heeft gesteld om op sommige punten de gebreken en zon-

– 621 –

den van Zijn dienaren te vergeven en te bedekken.Kâfir (meervoud: kuffâr): Een ongelovige. Iemand die Allah

de Verhevene en Zijn profeten (vrede zij met hen) ontkent; ie-mand die niet gelooft in één van de uitspraken van Muhammad(vrede zij met hem), dus één van de leringen van de islam, één er-van niet goedvindt of er geen belang aan hecht. Degene die de wa-re religie, de islam, ontkent.

Kalâm: 1. ‘Spreken’. Allah de Verhevene is de Sprekende. ZijnSpreken is zonder hulpmiddel, letters, geluiden of de tong. Dit iséén van de Vaste Attributen van Allah de Verhevene. 2. HetWoord van Allah. Zijn Woord is zonder begin en eeuwig. Het isgeen schepsel en het is waar. 3. Dit woord wordt ook gebruikt alsbegrip voor één van de wetenschappen van de islam en draagt debetekenis ‘de wetenschap van de details van de geloofsleer’.

Kalimat al-shahâda: De geloofsbelijdenis. De eerste van de vijfzuilen van de islam is het uitspreken van de geloofsbelijdenis dieluidt als volgt: “Ashhadu an lâ ilâha illallâh wa ashhadu anna Mu-hammadan ‘abduhû wa rasûluhû” (“Ik getuig dat er geen anderegod is dan Allah en ik getuig dat Muhammad Zijn dienaar en ZijnGezant is”).

Kalimat al-tawhîd: Het woord van eenheid. Dit betekent hetuitspreken van: “Lâ ilâha illallâh, Muhammadun Rasûlullâh” (“Eris geen andere god dan Allah, Muhammad is de Gezant van Al-lah”).

Kalîmullâh: ‘Degene tot wie Allah de Verhevene heeft gespro-ken’. Dit is de naam die aan Mûsâ (vrede zij met hem) werd gege-ven, doordat hij het beginloze Woord van Allah, dat geen lettersof klanken bevat, buiten de de Goddelijke Gewoonte heeft ge-hoord.

Karâmât (enkelvoud: karâma): Buitengewone toestanden dievoorkomen bij awliyâ, dus de geliefde dienaren van Allah de Ver-hevene en die Allah de Verhevene schenkt buiten Zijn GoddelijkeGewoonte, dus buiten de fysische, chemische en biologische wet-ten.

Kashf (meervoud: kushûf): Ontdekking, onthulling. 1. Iets datverborgen was ontdekken oftewel aan het licht brengen. 2. Datawliyâ middels ingevingen, die in hun hart komen door Allah deVerhevene, zaken weten die niet met de zintuigen of het verstandbegrepen kunnen worden.

Khalîfa: Kalief, afgevaardigde. De vertegenwoordiger van de

– 622 –

Gezant van Allah (vrede en zegeningen zij met hem) en de leidervan alle moslims op aarde.

Kharâj: Grondbelasting. Een heffing die eenmaal per jaarwordt betaald door niet-moslims onder een islamitische heer-schappij.

Khârijî: ‘Vertrekker’. De eerste afgedwaalde groepering diezich afscheidde van de moslims. Dit zijn degenen die niet houdenvan de Ahl al-bayt, dus ‘Alî (moge Allah tevreden zijn met hem)en al zijn kinderen en nakomelingen, en die vijandig zijn tegenoverdeze grootheden, de eervolle Metgezellen en de andere moslimsdie niet denken zoals zij.

Khasâis: ‘Profetische bijzonderheden’. Handelingen die uitslui-tend voor de Profeet (vrede zij met hem) waren toegestaan.

Khayr: Het goede, goedheid. Datgene wat de religie en het ver-stand goedvinden en als mooi en nuttig zien.

Khuffs: Lederen sokken. Een khuff is een lederen, waterdichtekous die het gedeelte van de voet bedekt dat verplicht is om tewassen tijdens de kleine rituele wassing, dus inclusief de enkels.

Khulafâ al-râshidûn: Rechtgeleide kaliefen. Een term diewordt gebruikt voor de edele Abû Bakr, ‘Umar, ‘Uthmân en ‘Alî(moge Allah tevreden zijn met hen), die in deze volgorde na elkaarkalief werden na de Gezant van Allah (vrede en zegeningen zijmet hem), die in alle opzichten volmaakt waren en de Gezant vanAllah volgden.

Khutba: Preek, vrijdagspreek. Aanspreken, toespraak, leerre-de. Een daad van aanbidding die bestaat uit lofprijzing (hamd)voor Allah de Verhevene, gebeden en begroetingen (salât en sa-lâm) voor de Gezant van Allah (vrede en zegeningen zij met hem)en raad (nasîha) en smeekbeden voor de gelovigen, en die dooreen preker (khatîb) op een minbar wordt gelezen voor de gemeen-schap. Dit wordt vóór het vrijdagsgebed en na het feestgebed ge-daan.

Kirâm al-kâtibûn: ‘De eervolle schrijvers’. De twee engelenaan de rechter- en linkerkant van de mens die al zijn daden, goedof slecht, noteren.

Kufr: Ongeloof. Allah de Verhevene ontkennen. Het ontken-nen van zaken waarvan het noodzakelijk is in de islam dat men zekent en erin gelooft, hetgeen ontkennen van de islamitische wet-geving dat met tawâtur (‘massatransmissie’, zekerheid) is medege-

– 623 –

deeld en het niet aanvaarden van iets waarvan welbekend is dathet behoort tot de islam.

Kursî: Een van de grootste schepsels die Allah de Verheveneheeft geschapen, die de grootsheid en macht van Allah de Verhe-vene toont en waarvan wordt vermeld dat het zich bevindt onderde ‘Arsh.

Lâ-madhhabî: Een persoon die geen rechtsschool (madhhab)volgt. Iemand die, hoewel hij geen mujtahid (onafhankelijk oorde-lende rechtsgeleerde) is, niet één van de vier ware rechtsscholenvolgt, de rechtsscholen ontkent en die op grond van zijn eigen in-zicht regels afleidt uit religieuze bewijzen en hiernaar handelt, ofiemand die zo’n persoon volgt.

Lâ-madhhabiyya: ‘Madhhabloosheid’; het niet volgen van eenrechtsschool. Zie: lâ-madhhabî.

Lawh al-Mahfûz: De ‘Welbewaarde Tafel’. Hierop staat allesgeschreven dat Allah de Verhevene heeft bepaald. Het is be-schermd tegen alle soorten invloeden.

Madhhab (meervoud: madhâhib): Letterlijk: ‘weg’, ‘het pad datbetreden wordt’. In de context van de islamitische wetgevingwordt dit begrip vertaald als ‘school’ of ‘rechtsschool’. De moslimszijn onderverdeeld in vier rechtsscholen wat betreft de uitvoeringvan aanbidding. Deze rechtsscholen hebben het juiste pad getoondaan alle moslims op de wereld en hebben ervoor gezorgd dat wehet pad van Muhammad (vrede zij met hem) zonder enige veran-deringen of vervalsingen kunnen leren. De eerste hiervan is de ha-nafî rechtsschool van Imâm al-a’zam Abû Hanîfa Nu’mân ibn Thâ-bit, de tweede is de mâlikî rechtsschool van Imâm Mâlik ibn Anas,de derde is de shâfi’î rechtsschool van Imâm Muhammad ibn Idrîsal-Shâfi’î en de vierde is de hanbalî rechtsschool van Imâm Ahmadibn Hanbal (moge Allah hen genadig zijn). Deze rechtsscholenzijn het totaal van de werkwijzen (usûl) om regels af te leiden uitde religieuze bronnen (de edele Koran, de eervolle hadîth’s en deconsensus van de mujtahidûn) en de regels die zijn afgeleid en me-degedeeld door de mujtahidûn, die zich bevinden op het niveauom een absoluut oordeel te kunnen vellen, over de zaken die mos-lims moeten naleven.

Madrassa: Onderwijs- en opleidingsinstellingen op universitairniveau in de islamitische beschaving.

Mahr: Bruidsschat. Dit is het goud of zilver of dergelijke goe-deren of voordeel dat het recht is van de vrouw, en dat de man aan

– 624 –

de vrouw dient te geven bij het trouwen.Mahram: Nauwe verwant. Een persoon met wie het eeuwig

verboden is om mee te trouwen op grond van zijn afstamming, derelatie met borstvoeding of een huwelijk – zolang dat het huwelijkduurt.

Mahshar: De verzamelplaats. De plaats waar alle schepsels (al-le levenden) zich na de verrijzenis zullen verzamelen op de Dagder Opstanding om zich te verantwoorden.

Makrûh (meervoud: makrûhât): Afkeurenswaardig. Verbodenvan de Profeet Muhammad (vrede zij met hem). De zaken die Al-lah de Verhevene en Muhammad (vrede zij met hem) niet goed-keuren en die de beloning van een aanbidding verminderen.

Mandûb: Aanbevolen. Dit wordt ook wel mustahabb of adabgenoemd.

Maqâm al-mahmûd: Dit is de toestemming voor het verrichtenvan voorspraak die Allah de Verhevene aan Muhammad (vrede zijmet hem) zal verlenen opdat de ondervraging van de schepsels dieop de Dag der Opstanding in een grote angst en ellende verkeren,zo snel mogelijk zal beginnen. Dit wordt ook wel shafâ’a al-kubrâ(de grote voorspraak, bemiddeling) genoemd.

Ma’rifa (meervoud: ma’ârif); ma’rifa al-ilâhiyya: Kennisvan/over Allah. Weten, erkennen; weten met het hart (de qalb).De Attributen en Namen van Allah de Verhevene naar behorenweten, erkennen.

Mash: Strijken. Tijdens de kleine of grote rituele wassing metde natte hand strijken over het hoofd, een lichaamsdeel, khuffs (le-deren sokken) of over verband.

Masjid: Moskee, gebedsplaats. De plaats waar moslims aanbid-ding verrichten.

Mâturîdî: De theologische school, met andere woorden deschool qua geloofsleer, van Abû Mansûr al-Mâturîdî.

Mawlid: 1. Geboorte, verjaardag. Dit begrip wordt gebruiktvoor de geboortedag van de Profeet Muhammad (vrede en zege-ningen van Allah zij met hem). 2. Gedicht over de geboortedag, deMi’râj en het leven van Muhammad (vrede zij met hem).

Minbar: Preekstoel. Een trap waarop de imam staat tijdens depreek (khutba).

Mi’râj: Opstijging door de hemelen. De reis van de ProfeetMuhammad (vrede en zegeningen van Allah zij met hem) waarin

– 625 –

hij op zijn 52e in één nacht van Mekka naar Jeruzalem werd ge-bracht en van daaruit naar de hemelen, waarna hij weer werd te-ruggebracht.

Miswâk: Een houten tandenborstel van de Arak boom. De mis-wâk is een tak van de Arak boom die groeit in Arabië. Het gebrui-ken van de miswâk tijdens het uitvoeren van de kleine rituele was-sing is een soenna mu’akkada (benadrukte, sterke soenna) voormannen.

Moefti: Iemand die fatwa’s uitvaardigt, dus die gekwalificeerdis om een juridisch oordeel te vellen. Alleen degenen die mujtahidzijn, zijn een moefti.

Moslim: Iemand die gelooft in alles wat Allah de Verheveneheeft neergezonden middels Zijn profeten (vrede zij met hen) engelooft in Muhammad (vrede zij met hem), en de geboden van Al-lah de Verhevene naleeft en Zijn verboden vermijdt. Kort gezegdis dit iemand die gelooft (îmân heeft) en dus de islam heeft aan-vaard.

Mubâh (meervoud: mubâhât): Geoorloofd. De zaken die nochbevolen noch verboden zijn om uit te voeren. Anders gezegd, hetzijn de zaken waarvan niet werd vermeld of ze een zonde of ge-hoorzaamheid zijn. Wanneer ze met een goede intentie wordenverricht, zal er beloning zijn; wanneer ze met een kwade intentieworden verricht, bestraffing.

Muhâjirûn: ‘De Emigranten’ uit Mekka. De Mekkaanse mos-lims die in de beginperiode van de islam de wreedheden en marte-lingen van de Mekkaanse afgodendienaren moesten ondergaan,enkel en alleen omdat ze moslim waren, en die ter beschermingvan hun religie en geloof (îmân) hun woningen, bezittingen en ei-gendom achterlieten en met de toestemming van de Profeet Mu-hammad (vrede zij met hem) eerst migreerden naar Abessinië enlater naar Medina.

Mujaddid: Vernieuwer, versterker. Een geleerde die de islamversterkt en de bid’as, dus de hervormingen en verzinsels die aande islam wilden toegevoegd worden, los maakt van de islam en desoenna’s tevoorschijn haalt.

Mu’jiza (meervoud: mu’jizât): Wonder. Buitengewone toestan-den die met de toestemming van Allah de Verhevene bij de profe-ten (vrede zij met hen) ontstaan als een bewijs voor hun profeet-schap.

Mujtahid (meervoud: mujtahidûn): Een onafhankelijk oorde-

– 626 –

lende rechtsgeleerde die bevoegd is tot het vellen van een oordeel(ijtihâd). Dit is een grote religieuze geleerde die de graad heeft be-reikt om regels af te leiden uit de edele Koran, de eervolle hadîth’sen de andere religieuze bewijzen. De graad van mujtahid wordtdan ook beschreven als ‘de bevoegdheid tot het vellen van eenoordeel’. Een mujtahid beschikt over alle islamitische wetenschap-pen en de natuurwetenschappen van zijn tijd.

Mukallaf: Iemand die wettelijk oftewel religieus verantwoorde-lijk is. Dit is een moslim – man of vrouw – die de leeftijd van ver-standigheid (‘aql) en geslachtsrijpheid (bulûgh) heeft bereikt. Per-sonen die mukallaf zijn, worden verantwoordelijk gesteld voor hetnaleven van de geboden en verboden van Allah de Verhevene.

Mulhid: Een ongelovige die denkt moslim te zijn en gelooft dathij zich op het rechte pad bevindt. Dit is iemand die gelooft in Al-lah de Verhevene en in Zijn Profeet Muhammad (vrede zij methem) maar die zonder het te merken buiten de islam is getredendoor de edele verzen van de Koran en de eervolle hadîth’s ver-keerd te interpreteren. Dit is dus iemand met een verdorven ge-loof (îmân).

Mu’min (meervoud: mu’minûn): Gelovige. Iemand die gelooft(îmân heeft); iemand die alles wat de Gezant van Allah (vrede zijmet hem) heeft medegedeeld, met het hart aanvaardt en met detong uitspreekt.

Munâfiq (meervoud: munâfiqûn): Huichelaar. Iemand die doetalsof hij gelooft in de islam om de moslims te misleiden, terwijl hijin feite niet gelooft. Hij verbergt dus zijn ongeloof.

Munkar en Nakîr: Dit zijn de engelen van ondervraging die demensen zullen ondervragen in het graf over hun geloof en dadenop de wereld.

Muqallid (meervoud: muqallidûn): Navolger. Iemand die eenmujtahid volgt. Dit verwijst naar de moslims in het algemeen diein de fiqh (islamitische rechtswetenschap) niet de graad van de ge-leerden hebben, en die de geleerden volgen oftewel imiteren in hetuitvoeren van de daden in de islam. Zo’n imitatie moet worden ge-daan door een van de vier rechtsscholen te volgen.

Murshid: Een spirituele opleider die de moslims leidt op hetrechte pad. Dit zijn geleerden, awliyâ die mensen opleiden en dis-ciplineren zodat ze goede moslims worden.

Murtadd: Afvallige. Een moslim die later ongelovig is gewor-den doordat hij uit de islam is getreden.

– 627 –

Mushaf: Een gebonden exemplaar van de gehele edele Koran.Mushrik (meervoud: mushrikûn): Afgodendienaar, polytheïst.

Iemand die een deelgenoot of deelgenoten toekent aan Allah deVerhevene, dus die aan iets of iemand anders dan Allah de Verhe-vene goddelijke eigenschappen toekent en deze aanbidding waar-dig acht.

Mustahabb: Aanbevolen. Dit wordt ook wel mandûb of adabgenoemd. Het zijn de kwesties die de Profeet Muhammad (vredezij met hem) gedurende zijn leven – ook al is het maar één of tweekeer – heeft uitgevoerd en die hij liefhad en goedvond.

Mutashâbih (meervoud: mutashâbihât): Meerduidig, onduide-lijk, impliciet, met een verborgen betekenis. Een edele vers of eer-volle hadîth die mutashâbih is, heeft een betekenis die niet duide-lijk is. Men moet geloven in de mutashâbihât, maar de betekeniservan overlaten aan Allah de Verhevene. Het zijn de symbolen enaanwijzingen van de geheimen die Allah de Verhevene aan Zijngeliefden heeft medegedeeld.

Mu’tazila: Een afgedwaalde groepering die in de tweede islami-tische eeuw werd gesticht door Wâsil ibn ‘Atâ en die het verstandde prioriteit geeft boven de religieuze bronnen.

Nabî (meervoud: anbiyâ): Profeet. Een profeet die geen nieu-we religie brengt, maar de mensen tot de voorgaande religie uitno-digt. Dit zijn de profeten aan wie er geen nieuwe religie of eennieuw boek werd geopenbaard.

Nâfila: Een vrijwillige daad van aanbidding. Dit is een aanbid-ding die niet verplicht (fard) of noodzakelijk (wâjib) is.

Nafs: De ziel van begeerte, het ego. Een kracht in de mens ende jinn die aanspoort tot het kwade; de bron van de verlangens dieniet overeenkomen met de islam.

Naskh: Abrogatie, afschaffing, opheffing. De mededeling, ver-klaring dat een religieus oordeel aangaande de geboden en verbo-den middels een later gekomen religieus bewijs (oordeel) wordtopgeheven en dat de periode van zijn geldigheid ten einde is geko-men. Het bewijs dat het oordeel opheft, wordt nâsikh genoemd;het opgeheven oordeel wordt mansûkh genoemd.

Niet-mahram: Vreemde. De persoon met wie het niet verbo-den is in de islam om mee te trouwen.

Ni’ma: Gunst, zegening, al het goede wat van Allah de Verhe-vene komt.

– 628 –

Nisâb: De minimumgrens bepaald voor de armenbelasting. Ditis het begrip dat wordt gebruikt voor de specifieke drempelhoe-veelheid goud en zilver, handelsgoederen, vierpotige slachtdierenen landbouwproducten waarover men de armenbelasting dient tebetalen. Dit is de grens tussen arm en rijk in de islam.

Nûr (meervoud: anwâr): Licht, zegening.Nusûs (enkelvoud: nass): De bronteksten; de edele verzen van

de Koran en de eervolle hadîth’s.Qadâ’: Inhalen. Het uitvoeren van een verplichte (fard) of

noodzakelijke (wâjib) daad van aanbidding, zoals het gebed of hetvasten, nadat zijn voorgeschreven tijd is verstreken.

Qadâ’: Lotsbepaling. Het tot stand komen van de voorbeschik-king (qadar), dus datgene waarvan het bestaan is gewild.

Qadar: Voorbeschikking. Dat Allah de Verhevene met Zijneeuwige Weten (Zijn ‘Weten’ Attribuut dat eeuwig is en zonderbegin) de gebeurtenissen die zich in de toekomst zullen voordoen,in de oereeuwigheid (de voorafgaande tijd zonder begin) weet endeze wil.

Qâdî: Islamitische rechter. Een rechter die oordeelt volgens deislamitische wetgeving.

Qadîm: Oereeuwig, eeuwig bestaand, bestaand zonder begin,ongeschapen.

Qâdiyâniyya: Een afgedwaalde groepering die in de 19e eeuwin India door Mirzâ Ghulâm Ahmad werd gesticht. Ondanks datze beweren moslim te zijn, vernietigen ze de islam van binnenuit.Er is een fatwa (juridisch oordeel) uitgesproken over het feit datzij geen moslim zijn. Zij worden ook wel ahmadiyya genoemd.

Qalb: Het hart. Onder het woord ‘hart’ worden er twee zakenverstaan: Iedereen noemt het stuk vlees dat zich bevindt in onzeborst ‘hart’. Dit stuk vlees dat ‘hart’ wordt genoemd, hebben die-ren ook. De tweede soort hart (de qalb) is het hart dat zich bevindtin dit stuk vlees en dat niet kan worden waargenomen. Het begrip‘hart’ dat in religieuze boeken wordt vermeld, is dit hart. De ver-blijfplaats van de kennis van de islam is dit hart. Het is ook dit hartdat gelooft of niet gelooft.

Qibla: Gebedsrichting. De richting waartoe moslims zich wen-den tijdens het verrichten van het gebed. De gebedsrichting van demoslims is de plaats van de Ka’ba die zich bevindt in de eervollestad Mekka.

– 629 –

Qisma: Bestemming; toekenning. Datgene wat Allah de Ver-hevene in de oereeuwigheid voor eenieder heeft gewild.

Qiyâs: Analogie. Het afwegen van iets met iets anders, het ver-gelijken van iets met iets anders. Een methode van oordelen wan-neer de edele Koran, de eervolle hadîth’s en ijmâ‘ geen duidelijkeregelgeving bieden over een bepaalde kwestie. Dit komt neer ophet begrijpen van de regelgeving van een bepaalde kwestie waar-over geen bronteksten (nusûs) zijn te vinden, door het te vergelij-ken met een andere kwestie die hierop lijkt waarover wel brontek-sten zijn te vinden.

Qur’ân; Qur’ân al-karîm: De edele Koran, het edele boek vande moslims. Dit boek is het Woord van Allah de Verhevene. Allahde Verhevene heeft dit boek als richtlijn voor de mensheid neer-gezonden naar Muhammad (vrede zij met hem) middels de engelJabrâîl (vrede zij met hem) in het Arabisch en gedurende een pe-riode van 23 jaar. Van alle geopenbaarde boeken is de edele Ko-ran het laatste boek van Allah.

Quraysh: De Arabische stam die afstamt van de profeet Ibrâ-hîm (vrede zij met hem) waartoe de laatste Profeet, Muhammad(vrede zij met hem), behoort. Dit is tevens een dialect van het Ara-bisch dat werd gesproken door de Qurayshieten. De edele Koranis in dit dialect neergezonden en opgeschreven.

Rabb: Heer, Meester. “Rabb al-‘âlamîn” (de ‘Heer der werel-den’) wordt gebruikt als Naam van Allah de Verhevene, dat bete-kent dat Hij de Heer is van alle zichtbare en onzichtbare dingen ende Heer van alle niveaus van het bestaan, dus van alle schepsels.

Râfidî: ‘Verwerper’. Zij zijn een afgedwaalde groepering enéén van de vertakkingen van het sjiisme.

Rak’a: Een gebedseenheid van het gebed. Elk van de eenhedenvan het gebed die bestaat uit het geheel van staan (qiyâm), buiging(rukû’) en twee neerknielingen (sujûd). Het kortste gebed bestaatuit twee gebedseenheden met daaropvolgend een zitting aan heteind.

Ramadân: De gezegende vastenmaand, waarin het jaarlijkseverplichte vasten – wat één van de zuilen van de islam is – verplichtis.

Rasûl (meervoud: rusul): Gezant. Een profeet die is gezondenmet een nieuwe religie en wetgeving en die qua geschapenheid, ge-drag, kennis, verstand en in alle opzichten superieur is aan allemensen van zijn tijd.

– 630 –

Rasûlullâh: De ‘Gezant van Allah’. Dit is een benaming voorMuhammad (vrede zij met hem), de Profeet van Allah de Verhe-vene.

Ra’y: Standpunt. Dit is een van de twee methoden van demujtahidûn in het vellen van een oordeel. Deze methode wordtook wel qiyâs genoemd.

Ridâ: Tevredenheid, goedvinden. In de zin van ‘de tevreden-heid van Allah de Verhevene over de mensen’, gaat het om de te-vredenheid over hen, hun daden en hun toestand in het algemeen.In de zin van ‘de tevredenheid van de mensen over Allah de Ver-hevene’, gaat het om de tevredenheid over wat Hij voor hen voor-bestemd heeft, de voorbeschikking en lotsbepaling.

Riyâ: Pronken, uiterlijk vertoon. Wereldse verlangens verkrij-gen door daden voor het hiernamaals te verrichten. Vertoon vandaden en aanbiddingen om onder de mensen aanzien te verkrij-gen. Jezelf anders voordoen dan je bent.

Riyâda: ‘Spirituele onthouding’. Zelfdiscipline, verlangensweerstaan.

Rûh: De ziel, de levende geest.Rûh al-Quds: De Heilige Geest. Deze term wijst op de heilig-

heid van Allah de Verhevene of op de engel Jabrâîl (vrede zij methem) – niet op een andere god. De betekenis hiervan is dus nietzoals christenen veronderstellen; het betekent niet dat ‘Îsâ (Jezus)(vrede zij met hem) de zoon is van Allah. Bovendien symboliseertde term Heilige Geest dat Allah de Verhevene van Zijn ‘verhevenverlossende macht’ aan ‘Îsâ (vrede zij met hem) heeft verleend.

Rukû’: Buiging; de buiging in het gebed.Ruwât (enkelvoud: râwî): Overleveraars; iemand die overle-

vert, dus iemand die een uitspraak, een zaak of een gebeurtenis diehij heeft gehoord of gezien aan een ander bericht oftewel mede-deelt. Deze benaming wordt ook gebruikt voor een hadîth-geleer-de die de eervolle hadîth’s van de Gezant van Allah (vrede zij methem) overlevert, samen met de matn (de tekst van de hadîth) ende isnâd (de keten van overleveraars van de hadîth).

Ru’ya: Letterlijk: zien, kijken. Het zien van Allah de Verheve-ne.

Sabab (meervoud: asbâb): Oorzaak, aanleiding. Iets dat geeninvloed heeft bij/op een zaak maar dat wel leidt tot het plaatsvin-den en ontstaan van die zaak.

– 631 –

Sadaqa: Liefdadigheid, aalmoes. Een donatie die omwille vanAllah de Verhevene wordt gegeven. Het geven van gedoneerdegoederen, geld en allerlei goedheden en weldadigheden aan de be-hoeftigen en de armen, met de intentie dat het voor de tevreden-heid van Allah de Verhevene is, zonder iets terug te verwachten.

Sahâba (enkelvoud: Sahâbî): De eervolle Metgezellen van deProfeet Muhammad (vrede zij met hem). Oftewel, zijn waardevol-le en gezegende vrienden. Vaak wordt ook de formulering ‘Ashâbal-kirâm’ gebruikt. Deze naam wordt gebruikt voor een paar ofmeerdere gelovigen, jong of oud, die geloven (îmân hebben) endie in de tijd dat onze Profeet (vrede en zegeningen zij met hem)nog leefde hem voor een moment hebben gezien, of als zij blindwaren, voor een moment met hem hebben gesproken. Wanneerhun naam wordt genoemd, zegt men “radiyallâhu ‘anhum ajma‘în”met de betekenis ‘moge Allah tevreden zijn met hen allen’.

Sahîh: Geldig, authentiek. Een zaak of een aanbidding dieovereenkomt met zijn voorwaarden.

Sa’îd: Een persoon over wie Allah de Verhevene tevreden is.Een betreder van het Paradijs.

Sajda (meervoud: sujûd): Neerknieling in het gebed.Salaf al-sâlihûn: De rechtschapen voorgangers. De eerste drie

moslimgeneraties van de eerste islamitische eeuw. Dit zijn devooraanstaanden van de edele Metgezellen, de Tâbi’ûn (Opvol-gers van de Metgezellen) en de Tâbi’ al-Tâbi’în (Opvolgers van deOpvolgers).

Salât: Het gebed. Salât betekent ‘namâz’ in het Perzisch. Het ishet eerste gebod in de islam dat verplicht werd na het hebben vangeloof (îmân). Het gebed is de basispilaar van de islam en de meestvoortreffelijke van alle daden van aanbidding. Het is één van devijf zuilen van de islam waarmee de verplichte vijf dagelijkse gebe-den worden bedoeld. Het gebed vijf keer per dag uitvoeren is eenindividuele verplichting voor iedere moslim.

Salât en salâm: Gebeden en begroetingen voor onze Profeet.Woorden die bestaan uit voorspoedige smeekbeden die wordenuitgesproken of geschreven wanneer de eervolle naam van onzeProfeet wordt genoemd, gehoord of geschreven, zoals de gezegen-de woorden “sallallâhu ‘alayhi wa sallam” (“vrede en zegeningenzij met hem”).

Salawât: Zegeningen, smeekbeden voor onze Profeet (vrede zijmet hem).

– 632 –

Sâlih (meervoud: sâlihûn): Rechtschapen. Een goed mens. Ie-mand die rechtschapen handelingen, goede daden verricht. Eenmoslim die geen waarde hecht aan de wereld, een correct geloofheeft en zich inspant om de tevredenheid en liefde van Allah deVerhevene te verkrijgen.

Sawm: Vasten. Dit betekent dat men zich onthoudt van eten,drinken en geslachtsgemeenschap vanaf het eerste tijdstip van hetopklaren van de ochtendschemering tot aan het aanbreken van degebedstijd van het avondgebed door de voorwaarden van het vas-ten in acht te nemen. Het vasten in de maand ramadân is een ver-plichting en één van de vijf zuilen van de islam.

Shafâ’a: Bemiddeling, voorspraak. Op de Dag der Opstandigzal met de toestemming van Allah de Verhevene allereerst onzeProfeet (vrede en zegeningen zij met hem) en daarna de andereprofeten, geleerden, martelaren, rechtschapenen, moslimkinderendie op jonge leeftijd zijn overleden en degenen aan wie Allah deVerhevene toestemming heeft verleend, van Allah de Verhevenewensen dat de zonden van de zondige gelovigen worden vergevenen ze zo worden gered van de Hel en dat van degenen die het Pa-radijs waardig zijn hun rang in het Paradijs wordt verhoogd, en datzij zo voor deze kwestie bemiddelen.

Shafâ’a al-kubrâ: De grote voorspraak, bemiddeling. Zie: ma-qâm al-mahmûd.

Shahîd (meervoud: shuhadâ): Martelaar. Een moslim die sterfttijdens het strijden op het pad van Allah de Verhevene, terwijl hijzich inspant om de eervolle Naam van Allah de Verhevene te ver-heerlijken (de islam te verspreiden) of terwijl hij zijn vaderland,religie, volk, kuisheid en eer beschermt wanneer de vijand aanvalt.

Shahwa: Begeerte, lust. De wensen en verlangens van de zielvan begeerte (nafs).

Shaqî: ‘Betreder van de Hel’. Iemand die omwille van afgoderij(shirk) of ongehoorzaamheid een ongelovige of zondaar is gewor-den.

Sharh: Commentaar. Verklaren; de tekst van een boek woordvoor woord verklaren en uitleggen.

Shaykh (meervoud: shuyûkh): Een meester, onderwijzer diemensen de geboden en verboden van Allah de Verhevene mede-deelt, de islam verspreidt en ervoor zorgt dat zij spiritueel groeienofwel vorderen.

– 633 –

Shaytân: De duivel. Het wezen dat werd verstoten van debarmhartigheid van Allah de Verhevene omdat hij door zijn arro-gantie en ijdelheid in opstand kwam tegen Zijn bevel: “Kniel neervoor Âdam (vrede zij met hem).”

Shî’î: Sjiiet. Aanhanger van de shî’a groepering (het sjiisme).Dit is een afgedwaalde groep in de islam die beweert de edele ‘Alî(moge Allah tevreden zijn met hem) lief te hebben, maar die dewaarde van de andere eervolle Metgezellen niet kent en vijandig istegenover hen. ‘Abdullâh ibn Saba’, een Jemenitische jood, sticht-te de shî’a groepering om de ahl al-soenna te vernietigen.

Shirk: Afgoderij, polytheïsme. Het toekennen van een part-ner/partners of een deelgenoot/deelgenoten aan Allah de Verhe-vene.

Shukr: Dankbaarheid. De verkregen zegeningen naar behoren,volgens de islam gebruiken. Niet opstandig zijn tegenover Allah deVerhevene met de zegeningen die Hij heeft gegeven. Tijdens hetgebruiken van de zegeningen de Eigenaar ervan niet vergeten.Danken voor de goedheid die men heeft verkregen.

Siddîqûn: Getrouwelingen. Iemand die zeer waarachtig is,nooit liegt en die in zijn zaken en woorden correct is.

Sidrat al-muntahâ: Dit is een boom in de zesde en zevende he-mel; geen enkele kennis en opstijging kan hier voorbij. Van dezeboom zal tot iedere bewoner van het Paradijs een tak reiken. Allegunsten die de bewoners van het Paradijs zullen ontvangen, zullenlangs deze takken komen.

Sifât al-Dhâtiyya: Dit zijn de Attributen van het Wezen van Al-lah de Verhevene. Deze Attributen zijn er zes: Wujûd (Bestaan),Qidam (Beginloos), Baqâ’ (Eeuwigdurendheid), Wahdâniyya(Eenheid), Mukhâlafatun lil-hawâdith (Geen gelijkenis met deschepping) en Qiyâmu bi-nafsihî (Onafhankelijkheid).

Sifât al-Thubûtiyya: Dit zijn de Vaste Attributen van Allah deVerhevene. Deze Attributen zijn er acht: Hayât (Leven), ‘Ilm(Weten), Sam’ (Horen), Basar (Zien), Irâda (Wil), Qudra(Macht), Kalâm (Spreken) en Takwîn (Scheppen).

Sifât al-Ulûhiyya: De Goddelijke Attributen van Allah de Ver-hevene. De Attributen van het Wezen en de Vaste Attributenworden samen de Goddelijke Attributen genoemd.

Sirât: De brug die op bevel van Allah de Verhevene is opge-steld over de Hel die men moet oversteken om het Paradijs te be-

– 634 –

reiken. Deze brug wordt beschreven als een brug die scherper isdan een zwaard en dunner is dan een haar. Iedereen zal bevolenworden om deze brug over te steken.

Soefi: Een volgeling van het pad van tasawwuf. Een persoondie zijn hart beschermt van ghafla (onachtzaamheid; het vergetenvan Allah de Verhevene) en het gehecht raken aan mâsiwâ (zakenbuiten Allah de Verhevene), die zijn ziel van begeerte (nafs) totgehoorzaamheid van Allah de Verhevene heeft gekregen, en eenzuiver en rein hart bezit.

Soenna: Traditie van de Profeet Muhammad (vrede zij methem). 1. De geboden van onze Profeet (vrede zij met hem). De za-ken die Allah de Verhevene niet duidelijk heeft vermeld, maarwaarvan de uitvoering is geprezen door onze Profeet; de gezegen-de woorden en handelingen van onze Profeet en de zaken die hijniet heeft verhinderd wanneer hij ze zag uitgevoerd worden. 2. Deeervolle hadîth’s, één van de vier primaire bronnen die de adilla al-shar’iyya worden genoemd en die de bron zijn voor religieuze le-ringen.

Soenna al-hudâ: De ‘leidende soenna’. Dit is het deel van desoenna dat de Profeet (vrede zij met hem) en de rechtgeleide ka-liefen (moge Allah tevreden zijn met hen) na hem voortdurendhebben uitgevoerd, dus niet hebben nagelaten. Het is afkeurens-waardig (makrûh) om deze soenna na te laten.

Soenna al-mu’akkada: De benadrukte soenna. De benadrukte,sterke soenna’s die onze Profeet voortdurend uitvoerde en die hijzeer zelden naliet.

Soenna al-zâida: De zaken die de Gezant van Allah uit ge-woonte verrichtte. Zo’n soenna nalaten is niet afkeurenswaardig(makrûh).

Soera: Een hoofdstuk van de edele Koran. Elk van de delenvan de edele Koran die minstens uit drie verzen bestaat. De edeleKoran bestaat uit 114 soera’s.

Suhuf: Kleine boeken. Dit zijn boeken die naar de profeten(vrede zij met hen) zijn neergezonden buiten de vier grote geopen-baarde boeken.

Sunnî: Soenniet. Dit zijn de ware moslims die zich bevinden ophet pad van de eervolle Metgezellen. Zij worden ook wel ahl al-soenna of firqa al-nâjiyya genoemd. Een moslim die gelooft zoalsonze Profeet en zijn Metgezellen hebben geloofd en die de geleer-den van ahl al-soenna volgt. Iemand die de geloofsleer van de ahl

– 635 –

al-soenna aanhangt. Dit is dus een moslim met een correcte ge-loofsleer.

Sûr: Hoorn. De hoorn waarop de engel Isrâfil (vrede zij methem) zal blazen waarmee het begin van de Laatste Dag wordt aan-gekondigd.

Ta’awwudh: Het uitspreken van “a’ûdhu billâhi minash-shaytâ-nir-rajîm” (“ik zoek mijn toevlucht bij Allah tegen de vervloekteduivel”).

Tablîgh: Verkondiging van de boodschap. Eén van de eigen-schappen van profeten. Profeten hebben alles dat zij aan de men-sen hebben verkondigd en uitgelegd, geleerd via de openbaring af-komstig van Allah de Verhevene. Geen enkele van de geboden enverboden die zij hebben verkondigd, behoorde tot hun persoonlij-ke gedachten. Zij verkondigden alles wat werd bevolen.

Tâbi’ûn: Opvolgers van de Metgezellen. De gezegende genera-tie die na de eervolle Metgezellen is gekomen en die wordt ge-noemd in eervolle hadîth’s. Degenen die de eervolle Metgezellenhebben gezien en die aanwezig waren in hun gezelschap.

Tafsîr: Exegese, verklaring van de edele Koran. Datgene ach-terhalen, verklaren wat gesloten, bedekt is. Het begrijpen van debedoeling van Allah de Verhevene in verzen van de edele Koran,binnen de menselijke kracht.

Taghannî: Melodieus reciteren. De letters en woorden van deedele Koran op een melodieuze, misvormde manier reciteren. Datwil zeggen, reciteren door het toevoegen of verwijderen van eenklinker, medeklinker of verlenging om de stem af te stemmen aanmuziek, waardoor de originele vorm van woorden en ten gevolgedaarvan ook de betekenis worden veranderd.

Takbîrat al-ihrâm: De openings-takbîr. Dit betekent “Allahuakbar” zeggen wanneer men begint met het gebed. Deze ope-nings-takbîr wordt ook wel takbîr al-iftitâh genoemd.

Taqlîd: Imiteren, volgen. Wat betreft de daden, dus de zakendie uitgevoerd moeten worden in de islam, het volgen van het oor-deel oftewel de rechtsschool van een mujtahid, zonder het bewijservan te onderzoeken. Zie: muqallid.

Taqwâ: Vroomheid. Vrezend van Allah de Verhevene de ver-boden/zonden vermijden.

Tasawwuf: De wetenschap van ethiek (akhlâq) en het hart (deqalb). Het hart zuiveren van slechte karaktereigenschappen en

– 636 –

vullen met goede karaktereigenschappen. Het verinnerlijken vanhet geloof (îmân) in het hart, dus dat de geloofsleer van de ahl al-soenna zich wortelt in het hart en dit niet zal wankelen door twij-felbrengende invloeden; het verdwijnen van gemakzuchtighedenen problemen die voortkomen uit de ziel van begeerte (de nafs) endat gemak en genot ontstaan in het uitvoeren van daden van aan-bidding.

Tawâf: Rondgang rond de Ka’ba. Het zeven maal rondgaan omde grote en edele Ka’ba.

Tawakkul: Vertrouwen stellen in Allah de Verhevene. Overga-ve aan Allah de Verhevene. Nadat men zich heeft vastgeklamptaan de oorzaken wanneer hij aan een zaak begint, Allah de Verhe-vene in vertrouwen stellen; dat het hart bij iedere zaak Allah deVerhevene vertrouwt en dat men niet piekert over datgene wat zalkomen.

Tawassul: Bemiddeling. Iets gebruiken als middel of oorzaakvoor het tot stand komen van een wens of doel. Degenen die Allahde Verhevene liefheeft als tussenpersonen gebruiken en het ver-richten van smeekbeden door te zeggen “Omwille van hen” of eensmeekbede die hierop lijkt.

Tawâtur: Massatransmissie. Een overlevering die van velemensen naar vele mensen werd overgeleverd, zodanig dat het on-mogelijk is dat deze vele personen op een leugen overeenkomen.

Tawba: Berouw. Na een verbod ofwel zonde gepleegd te heb-ben, spijt hebben en vrees hebben voor Allah de Verhevene en be-sluiten om het nooit meer te doen.

Tawhîd: De eenheid van Allah de Verhevene. Het geloof in deenige God, Allah de Verhevene, dus geloven in Zijn eenheid enHem geen deelgenoot toekennen.

Ta’wîl: Interpretatie, verklaring. Het interpreteren van ondui-delijke of meerduidige teksten.

Tayammum: De droge rituele wassing. Dit betekent zich reini-gen met aarde. De tayammum wordt uitgevoerd met een rein aar-den voorwerp, zoals schoon aarde, zand, kalk of steen, in gevallenwaarin er voor het uitvoeren van de kleine of grote rituele wassinggeen water beschikbaar is of als het niet mogelijk is om water tegebruiken terwijl er water beschikbaar is.

Thawâb: Beloning. De beloning die door Allah de Verhevenegegeven zal worden in het hiernamaals aan degene die daden van

– 637 –

aanbidding en goedheden verricht.Turuq (enkelvoud: tarîqa): ‘Spirituele paden’. Een pad van ta-

sawwuf die de grootheden van tasawwuf volgen om de mensen spi-ritueel te doen groeien oftewel vorderen, hen te disciplineren enop te leiden.

‘Udhr: Geldig excuus, verontschuldiging, volgens de islamiti-sche wetgeving.

‘Ulûm al-‘aqliyya: De intellectuele kennis. Dit zijn de experi-mentele wetenschappen waarbij kennis wordt verkregen door er-varing, experimentatie en berekening middels de waarneming vanzintuigen en door bestudering met het verstand.

‘Ulûm al-naqliyya: De overgeleverde kennis. Dit is de kennisdie wordt verkregen uit de vier primaire bronnen van de religie dieadilla al-shar’iyya worden genoemd, namelijk de edele Koran, deeervolle hadîth’s, de consensus (ijmâ’) van de gemeenschap en deanalogie (qiyâs) van de rechtsgeleerden.

Umma: Gemeenschap. 1. De mensen die geloven in en zich on-derwerpen aan een profeet. Het geheel van een gemeenschap dieis verbonden aan een religie. 2. De gemeenschap van moslims inde wereld.

Ummî: Ongeletterde. Iemand die nooit een boek heeft gelezen,nooit iets heeft geschreven en van niemand les heeft gekregen.

‘Ushr: Een tiende. Dit is de vierde soort armenbelasting: de ar-menbelasting van landbouwproducten. De ‘ushr wordt gegevenzodra de gewassen zijn geoogst uit de grond.

Usûl al-dîn: De principes van de religie. Dit zijn de zaken waar-in men met het hart moet geloven. Deze worden ook wel de kennisvan het geloof (îmân) en de geloofsleer genoemd.

Wahhâbî: Wahhabiet. Aanhanger van het wahhabisme. Dege-nen die zeggen dat ze houden van alle eervolle Metgezellen, maardie zich in feite niet bevinden op hun pad en die hun eigen verdor-ven gedachten ‘het pad van de Metgezellen’ noemen. Wahhabie-ten keuren de geleerden van ahl al-soenna en de grote geleerdenvan tasawwuf af en zijn zowel vijandig tegenover de soennieten alsde sjiieten. Zij beschouwen enkel zichzelf als moslim.

Wahhabisme: Een afgedwaalde, verdorven groepering. Dit iseen religieuze en politieke stroming die in het midden van de 18eeeuw op het Arabisch schiereiland, in het gebied genaamd Najd, isverschenen en is gesticht door Muhammad ibn ‘Abdulwahhâb. De

– 638 –

Britse spion Hempher misleidde hem door hem de afwijkendeideeën van Ibn Taymiyya voor te leggen. De geleerden van ahl al-soenna hebben in honderden van hun boeken duidelijk gemaaktdat de wahhabieten geen vijfde rechtsschool vertegenwoordigen,maar dat ze zich in dwaling en op een verkeerd pad bevinden.

Wahy: Openbaring. Mededeling van de geboden en verbodenvan Allah de Verhevene aan Zijn profeten (vrede zij met hen)middels de engel Jabrâîl (vrede zij met hem) of zonder tussen-komst van een engel.

Wâjib (meervoud: wâjibât): Noodzakelijk; noodzakelijke han-delingen. Dit zijn de geboden waarvan de uitvoering net zo abso-luut is als bij de verplichtingen (farâid). Het bewijs van dit gebodin de edele Koran is niet zo duidelijk als die van een verplichting(fard). Het staat vast met een vermoedelijk bewijs.

Walî (meervoud: awliyâ): Vriend van Allah de Verhevene. Zie:awliyâ.

Wara’: Zorgvuldige vroomheid. Het vermijden van verbodenen twijfelachtige zaken waarvan het niet bekend is of het verbodenof toegestaan is.

Wasîla: Dit is de plaats van de Gezant van Allah (vrede en ze-geningen van Allah de Verhevene zij met hem) in het Paradijs. Ditis het hoogste niveau van het Paradijs.

Waswasa: Valse, ongegronde en schadelijke twijfels over eenzaak. Influisteringen die de duivel in het hart van de mens ingeeft.

Wilâya: De graad van vriendschap, nabijheid tot Allah; het ‘wa-lî-schap’. De nabijheid van een walî tot Allah de Verhevene enzich ver bevinden van onachtzaamheid (het vergeten van Allah deVerhevene).

Wudû: De kleine rituele wassing. De kleine rituele wassing ver-richten behoort tot de verplichtingen van het gebed. Dit is de was-sing voor het verkrijgen van rituele reinheid. Deze wassing is even-eens noodzakelijk om de edele Koran vast te mogen houden,rondgang uit te voeren rond de Ka’ba, het begrafenisgebed uit tevoeren en voor andere daden van aanbidding.

Wujûd: ‘Bestaan’. Er zijn drie soorten wujûd. De eerste is wâ-jib al-wujûd (het noodzakelijke bestaan). Dat wil zeggen, de wu-jûd wiens bestaan noodzakelijk is. Het bestaat altijd. Een vroegereof een latere niet-bestaan is voor dit noodzakelijke bestaan onmo-gelijk. Enkel Allah de Verhevene is wâjib al-wujûd. De tweede is

– 639 –

mumtani’ al-wujûd (het onmogelijke bestaan). Met andere woor-den, het kan niet bestaan. Het moet altijd niet-bestaand zijn. Ditgeldt voor een sharîk al-bârî (deelgenoot van Allah de Verheve-ne). Dat wil zeggen dat een partner van Allah de Verhevene, eentweede god zoals Allah de Verhevene niet kan bestaan. De derdeis mumkin al-wujûd (het mogelijke bestaan). Met andere woor-den, het kan of bestaan of niet bestaan. Alle werelden, schepselsvallen hieronder.

Ya’jûj en Ma’jûj: Gog en Magog. Twee schadelijke en onrust-stokende stammen die genoemd worden in de edele Koran en diezich bij het naderen van de Laatste Dag zullen verspreiden over dewereld.

Yawm al-Qiyâma: De Dag der Opstandig. Op deze dag zal ie-dereen herrijzen en zich verzamelen op de plaats van de mahshar(de verzamelplaats) waar ze ter verantwoording geroepen zullenworden over hetgeen ze gedaan hebben in de wereld en wat zal du-ren totdat iedereen naar het Paradijs of de Hel gaat.

Yazîdî: Iemand die behoort tot de afgedwaalde, verdorvengroepering waartoe degenen behoren die vijandig zijn tegenoverde edele ‘Alî (moge Allah tevreden zijn met hem) en die de duivelaanbidden.

Zakât: Armenbelasting. Dit betekent dat iemand, die beschiktover zakât bezittingen – meer dan de basisbehoefte en die een spe-cifieke drempelhoeveelheid genaamd ‘nisâb’ bedragen – een be-paalde hoeveelheid van zijn bezittingen opzij dient te leggen endeze moet schenken aan de moslims die vermeld worden in deedele Koran, zonder hen dit te misgunnen.

Zinâ: Ontucht, overspel. 1. Dat mukallaf (religieus verantwoor-delijke) mannen en vrouwen een onwettige relatie onderhouden,dus een relatie zonder nikâh (islamitisch huwelijk). 2. Kijken naardat wat verboden (harâm) is.

Zindîq (meervoud: zanâdîq): Ketter. Een zindîq is een vijandvan de islam. Hij doet zich voor als moslim om de islam van bin-nenuit te vernietigen en de moslims te misleiden.

Zuhd: Ascese. 1. De meeste geoorloofde (mubâh) zaken ver-mijden uit angst dat ze twijfelachtig zijn. 2. Uit de buurt blijven vanwereldse zaken.

– 640 –