Post on 17-Sep-2018
Werkblad Erfelijkheid (4 VWO) Scala college Rietvelden Vakgroep biologie
1
CE toets HAVO (1) erfelijkheid
Schelpen
Afbeelding 3 (zie de bron Schelpen) is een foto van schelpen van Argopecten irradians,
een kamschelpsoort. Deze schelpdieren leven in de Atlantische oceaan langs de
Amerikaanse kust. Ze zijn tweeslachtig. Er zijn drie varianten: een met gele (1), een met
zwart-witte (2) en een met oranje (3) schelpen.
Op de foto zie je schelpen van drie ouders (genummerd 1 t/m 3). Deze ouders
produceren nakomelingen door zelfbevruchting.
Van de ouder met de gele schelp (1) heeft 25% van de nakomelingen een zwart-witte
schelp en 75% een gele schelp. Van de ouder met de zwart-witte schelp (2) hebben alle
nakomelingen een zwart-witte schelp. De ouder met de oranje schelp (3) krijgt
nakomelingen waarvan 25% een zwart-witte en 75% een oranje schelp heeft.
Er zijn drie allelen voor schelpkleur: 'geel', 'oranje' en 'zwart-wit'.
2p 1 Welk allel is of welke allelen zijn op grond van bovenstaande gegevens dominant?
A alleen allel 'geel'
B alleen allel 'oranje'
C alleen allel 'zwart-wit'
D alleen de allelen 'geel' en 'oranje'
E alleen de allelen 'geel' en 'zwart-wit'
F alleen de allelen 'oranje' en 'zwart-wit'
Mevrouw Withals haalt haar zaad bij de buurman
Bij vogels geldt dat de vrouwtjes een X- en een Y-chromosoom hebben, terwijl de
mannetjes twee X-chromosomen hebben. Stel dat het bezit van een grote kopvlek een
eigenschap is die X-chromosomaal is. De eigenschap erft onvolledig dominant over. Dit
wil zeggen dat vogels met twee dominante allelen een grote kopvlek hebben, dieren met
slechts één dominant allel hebben een normale kopvlek. Dieren zonder een dominant
allel hebben een kleine kopvlek.
Van twee withalsvliegenvangers heeft het vrouwtje een normale kopvlek. Het mannetje is
heterozygoot voor deze eigenschap.
Werkblad Erfelijkheid (4 VWO) Scala college Rietvelden Vakgroep biologie
2
2p 2 Hoe groot is de kans dat een eerste mannelijke nakomeling van dit paartje een
grote kopvlek heeft?
A 0 %
B 25 %
C 50 %
D 100 %
06-II-11 t/m 13, 26
Hemofilie en de talmoed
In de bronfiguur Talmoed staat een stamboom van een familie waarin hemofilie (=
bloederziekte) voorkomt. Het gen voor hemofilie is X-chromosomaal.
Joodse jongens worden vlak na de geboorte besneden. Hierbij treedt enig bloedverlies op,
maar als een jongetje lijdt aan hemofilie kan dit bloedverlies zo ernstig zijn dat het kind
hieraan overlijdt. De talmoed is een belangrijk religieus wetboek met veel voorschriften.
Zie de bronfiguur Talmoed.
De talmoed schrijft voor dat de zonen (17 en 18) van een ouderpaar (6 en 7) waarvan al
twee zonen (12 en 15) door bloedverlies na de besnijdenis overleden zijn, niet besneden
mogen worden. Ook de zonen (10 en 11) mogen in dat geval niet meer besneden
worden. Voor de zonen (19 en 20) die vader (7) bij een tweede vrouw (8) heeft, geldt de
ontheffing van de besnijdenis niet.
Deze voorschriften tonen aan dat er al lang geleden, in de tijd dat de talmoed geschreven
werd, een gedetailleerde kennis over de erfelijkheid van hemofilie bestond.
1p 3 Leg met behulp van de stamboom in de bronfiguur uit dat het gen voor hemofilie
recessief is.
2p 4. Leg met behulp van een kruisingsschema uit hoe groot de kans is dat zoon 17 aan
hemofilie lijdt.
- Is de kans dat zoon 19 aan hemofilie lijdt groter dan, gelijk aan of kleiner dan de kans
dat zoon 17 aan hemofilie lijdt? Leg je antwoord uit.
Werkblad Erfelijkheid (4 VWO) Scala college Rietvelden Vakgroep biologie
3
Om na te gaan of een bepaald gen dominant of recessief en X-chromosomaal of niet X-
chromosomaal is, stelt men vaak een hypothese op die men vervolgens tracht te
bevestigen of te weerleggen.
Leerlingen bedenken twee uitgangspunten die zij kunnen gebruiken bij het opstellen van
een hypothese.
Uitgangspunt 1: Een bepaald gen dat X-chromosomaal en dominant is, komt over het
algemeen vaker voor bij vrouwen dan bij mannen.
Uitgangspunt 2: Een bepaald gen dat X-chromosomaal en recessief is, komt over het
algemeen vaker voor bij mannen dan bij vrouwen.
2p 5. Welk uitgangspunt is of welke uitgangspunten zijn juist?
A zowel uitgangspunt 1 als uitgangspunt 2
B alleen uitgangspunt 1
C alleen uitgangspunt 2
D geen van beide uitgangspunten
Geplaagd door de wind
Over de feiten rond flatulentie (het laten van winden) wordt niet gestreden. Het
mechanisme is bekend: bepaalde sachariden kunnen in de dunne darm niet worden
verteerd en worden uiteindelijk verderop, in de dikke darm, verteerd door bacteriën via
een gistingsproces. Dat levert dagelijks zo'n 600 milliliter koolstofdioxide en waterstof op,
dat het lichaam via de sluitspier verlaat - gemiddeld 14 keer per etmaal. Behalve uit
koolstofdioxide en waterstof bestaat de wind uit methaan, echter niet bij iedereen: één
op de drie mensen bezit geen of onvoldoende bacteriën in de darm die methaan kunnen
produceren. De oorzaak is erfelijk.
Koeien en mensen verergeren als gasproducenten met elke wind het broeikaseffect.
Geruststellend is dat het bij mensen om milliliters per persoon per dag gaat. Een koe
windt per dag 250 tot 500 liter gas de atmosfeer in!
bewerkt naar: Mark Traa, ‘Geplaagd door de wind', Trouw, 14 oktober 1999
Stel dat flatulentie berust op een gen dat niet X-chromosomaal is.
Een man en een vrouw die allebei methaan kunnen produceren, krijgen een kind dat
geen methaan vormt.
2p 6 Hoe groot is dan de kans dat hun tweede kind eveneens 'methaanloos' door het
leven zal gaan?
A 0%
B 25%
C 50%
D 75%
E 100%
Werkblad Erfelijkheid (4 VWO) Scala college Rietvelden Vakgroep biologie
4
07-I-37 t/m 39
Kleurenblindheid
Meinard is kleurenblind. Hij is de kleinzoon van een kleurenblinde grootmoeder. In 1965
veroorzaakte hij bijna een ernstig ongeluk door als dienstplichtig militair de startbaan te
kruisen waar net een straaljager daalde. De onderste lamp op de startbaan brandde en
Meinard had het rode licht als groen geïnterpreteerd.
Ongeveer 8% van de mannen in Nederland heeft een afwijking in het kleuren zien, tegen
0,4% van de vrouwen. In vrijwel alle gevallen gaat het om problemen bij het
onderscheiden van rood en groen. De genen die hiermee te maken hebben zijn X-
chromosomaal. Afwijkingen in het blauw zien komen zowel bij mannen als vrouwen
slechts bij 0,01% voor.
2p 7 Heeft Meinard het gen voor kleurenblindheid van zijn grootmoeder via zijn vader of
via zijn moeder geërfd?
A via zijn moeder
B via zijn vader
C dat is uit deze informatie niet te bepalen
1p 8 Welk gegeven uit de tekst maakt het onwaarschijnlijk dat kleurenblindheid voor
blauw X-chromosomaal is?
Een roodgroen-kleurenziende man en een vrouw die draagster is van een gen voor
roodgroen-kleurenblindheid vormen een paar. Dit paar verwacht een kind.
2p 9 - Hoe groot is de kans dat dit kind een zoon is en dat deze zoon
roodgroenkleurenblind zal zijn?
- Hoe groot is de kans dat dit kind een dochter is en dat deze dochter roodgroen-
kleurenziend zal zijn?
roodgroen-kleurenblinde kleurenziende dochter
zoon
A 25% 50%
B 25% 100%
C 50% 50%
D 50% 100%
E 100% 50%
F 100% 100%
Werkblad Erfelijkheid (4 VWO) Scala college Rietvelden Vakgroep biologie
5
CE toets VWO (1) erfelijkheid
2007-2-14
Kleurenblindheid bij meisjes
Het blijkt dat er twee genen, G en R, elk op een eigen locus van het X-chromosoom, bij
het kleurenzien betrokken zijn. Het mutantgen g leidt tot groenblindheid en het
mutantgen r tot roodblindheid. Bij jongens zijn er met betrekking tot deze genen vier
verschillende genotypen mogelijk, waarvan drie een vorm van kleurenblindheid tot gevolg
hebben.
10. Hoeveel verschillende genotypen met betrekking tot deze genen zijn er mogelijk
bij meisjes en hoeveel van die genotypen leiden tot een vorm van kleurenblindheid? (2p)
aantal een vorm van
genotypen kleurenbindheid
A 4 een
B 8 drie
C 8 vijf
D 9 drie
E 9 vijf
F 9 zeven
2008-2-1-3
Man of vrouw?
Soms is het onduidelijk of iemand
een man of een vrouw is. Meestal
is er dan ook sprake van
onvruchtbaarheid. Soms groeit
een genotypische jongen
(genotype XY) fenotypisch uit tot
een meisje dat onvruchtbaar is.
Oorzaak kan zijn de uiterst
zeldzame recessief autosomaal
overervende afwijking ADS (5-
Alfareductase Deficiëntie
Syndroom).
Door het ontbreken van een
enzym wordt het geproduceerde
testosteron niet omgezet in
dihydrotestosteron, dat
de vermannelijking van de
uitwendige geslachtsorganen
stimuleert.
Bij een andere afwijking, het AOS (Androgeen Ongevoeligheid Syndroom), is er sprake van
een afwijking van een gen in het X-chromosoom. Kinderen met dit syndroom hebben het
genotype XY, maar het receptoreiwit dat door het afwijkende recessieve gen gecodeerd
wordt is niet gevoelig voor testosteron en ook niet voor dihydrotestosteron. Daardoor
ontwikkelen ook deze kinderen zich fenotypisch tot een (onvruchtbaar) meisje.
In een roman van Eugenides komt een XY-meisje Calliope voor met de afwijking ADS. In
de bron Calliope is de stamboom van haar familie weergegeven. Twee van haar
grootouders (nummer 4 en nummer 5) zijn broer en zus.
Werkblad Erfelijkheid (4 VWO) Scala college Rietvelden Vakgroep biologie
6
11. Leg uit aan de hand van de stamboom dat Calliope ADS geërfd kan hebben van
haar overgrootvader (nummer 2 in de stamboom). (2p)
12. Leg uit dat Calliope géén AOS geërfd kan hebben van haar overgrootvader (nummer 2
in de stamboom). (1p)
2002-1-11-12
Erfelijkheid
De bron 2002-1-11-12 geeft een stamboom weer van een familie waarin een bepaalde
erfelijke eigenschap voorkomt. Familieleden met deze eigenschap zijn in de stamboom
met zwart aangegeven.
13. Wordt de eigenschap bepaald door een X-chromosomaal gen, door een niet-X-
chromosomaal gen of is dat op grond van de gegevens in de stamboom niet met
zekerheid te bepalen?
A door een X-chromosomaal gen
B door een niet-X-chromosomaal gen
C niet met zekerheid te bepalen
14. Is het gen voor deze eigenschap dominant of recessief of is dat op grond van deze
stamboom niet met zekerheid te bepalen?
A dominant
B recessief
C niet met zekerheid te bepalen
Werkblad Erfelijkheid (4 VWO) Scala college Rietvelden Vakgroep biologie
7
2003-2-15
Een stamboom
De afbeelding in bron 2003-2-15 geeft een deel van een stamboom weer, waarin de
overerving van het dominante gen voor kortvingerigheid (brachydactylie) in
opeenvolgende generaties is weergegeven. In de stamboom zijn geen partners
weergegeven.
Persoon P en persoon Q uit de stamboom trouwen ieder met iemand zonder
brachydactylie. Stel dat beide paren zowel een zoon als een dochter krijgen. Over de kans
dat deze kinderen brachydactylie hebben, worden de volgende beweringen gedaan:
1 De kans dat de zoon van Q brachydactylie heeft, is groter dan de kans dat de zoon van
P brachydactylie heeft; voor de dochters van P en Q is de kans gelijk.
2 De kans dat de dochter van Q brachydactylie heeft, is groter dan de kans dat de
dochter van P brachydactylie heeft; voor de zonen van P en Q is de kans gelijk.
3 Voor de zoon en de dochter van Q is de kans dat ze brachydactylie hebben, groter dan
voor de zoon en de dochter van P.
4 Over de kans dat kinderen van P en Q brachydactylie hebben, kan op grond van deze
gegevens geen uitspraak worden gedaan.
15 Welke van deze beweringen is juist?
A bewering 1
B bewering 2
C bewering 3
D bewering 4
Werkblad Erfelijkheid (4 VWO) Scala college Rietvelden Vakgroep biologie
8
CE toets HAVO (1) erfelijkheid
Antwoorden Werkblad Erfelijkheid
06-I-10, 14, 40
Schelpen
1. D
Mevrouw Withals haalt haar zaad bij de buurman
2. C
06-II-11-13, 26
Hemofilie en de talmoed
Maximumscore 1
3. Uit het feit dat moeder (6) zelf gezond is maar twee zieke zoons (12 en 15) heeft, blijkt
dat het (X- chromosomale) gen voor hemofilie recessief is.
of
Uit het feit dat zowel de moeder als de vader gezond is, blijkt dat het (X-chromosomale)
gen voor hemofilie recessief is.
4 • moeder 6 is draagster (Hh), (vader 7 is gezond (H-)) dus de kans op deze X-
chromosomale ziekte voor 17 is 50% 1p
• de kans dat moeder 8 draagster (Hh) is, is klein dus is de kans op ziekte voor 19
kleiner dan 50% 1p
5. A
Geplaagd door de wind
6. B
07-I-37 t/m 39
Kleurenblindheid
7. A
8. Het gegeven dat deze aandoening bij mannen en vrouwen in dezelfde frequentie
voorkomt (in 0,01% van de gevallen). 1p
9. A
Antwoorden CE toets VWO (1) erfelijkheid
2007-2-14
Kleurenblindheid bij meisjes
10. E
2008-2-1-3
Man of vrouw?
11. Uit het antwoord moet blijken dat
- het allel voor ADS dat bij haar overgrootvader voorkomt, via haar beide grootouders (nrs
4 en 5) en
Werkblad Erfelijkheid (4 VWO) Scala college Rietvelden Vakgroep biologie
9
beide ouders (nrs 7 en 8) in Calliope terecht is gekomen 1p
- zodat Calliope homozygoot is voor het recessieve allel (en de afwijking zich openbaart)
1p
12. Uit het antwoord moet blijken dat het afwijkende (X-chromosomale) allel bij haar
overgrootvader tot onvruchtbaarheid zou hebben geleid / tot een vrouwelijk fenotype zou
hebben geleid, waardoor haar grootouders niet geboren zouden zijn (en Calliope dus niet
zou bestaan).
2002-1-11-12
Erfelijkheid
13 B
14 C
2003-2-15
Een stamboom
15 C