Voorzetsels van plaats - dik verhaar · 2011. 10. 4. · Voorzetsels van plaats Waar zijn de...

Post on 27-Aug-2020

5 views 0 download

Transcript of Voorzetsels van plaats - dik verhaar · 2011. 10. 4. · Voorzetsels van plaats Waar zijn de...

Voorzetsels van plaats

Waar zijn de dingen?

1. Het boek ligt ......................... de tafel.

2. De tas ligt ......................... de tafel.

3. Het gum en het potlood liggen ......................... de tas.

4. De stoel staat ......................... de tafel.

5. De lamp hangt ......................... de tafel.

6. De klok hangt ......................... de deur.

7. De koffie staat ......................... de tafel.

8. De kaart hangt ......................... de bank.

9. De jas hangt ......................... de kapstok.

10. De kapstok hangt ......................... de deur en de kast.

11. De boeken staan ......................... de kast.

12. De mug zit ......................... de lamp.

13. De mug vliegt ......................... de tafel.

14. De boekenkast staat ......................... de muur.

Gebruik de voorzetsels: voor, achter, naast, bij, tussen, over, in, aan, tegen, op, onder, boven....

Waar zijn de dingen? Gebruik de voorzetsels: voor, achter, naast, bij, tussen, over, in, aan, tegen, op, onder, boven....

π oefening 2

1. Het koffie staat ......................... het boek.

2. De tas ligt ......................... de grond.

3. De stoel staat ......................... de boekenkast.

4. De bank staat ......................... de landkaart.

5. De koffie zit ......................... het bekertje.

6. De klok hangt ......................... de muur.

7. De bank staat ......................... de muur.

8. De klok hangt ......................... de plant.

9. De plant staat ......................... de klok.

10. Het potlood ligt ......................... de tas en het gum.

11. De lamp hangt ......................... het plafond.

12. De plant staat ......................... de pot.

13. De deur is ......................... de boekenkast en de bank..

14. De tafel, de stoelen, de bank en de boekenkast zijn ......................... de kamer.

15. De boekenkast staat ......................... de stoel.

16. Ik ben niet ......................... de kamer.

17. De plant staat ......................... de stoel en de deur.

18. Het raampje zit ......................... de deur.

19. De gang is ......................... de deur.

20. De deurknop ......................... de deur.

21. Niemand zit ......................... de bank.

22. Niemand leest ......................... het boek.

23. Het gum en het potlood liggen ......................... de tas ......................... de grond.