Post on 03-Jul-2020
Vooruitdenken over terugblikken
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
W. (Weys) Qaran
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
2
Vooruitdenken over terugblikken Doorwerking aanbevelingen van rekenkamers G4
31-08-2011
Auteur: W. (Weys) Qaran Opleiding: Bestuurskunde Master: Beleid en politiek Begeleiders Dr. H.J.M. (Menno) Fenger Erasmus Universiteit Rotterdam Dr. B. (Barbara) Brink Rekenkamer Rotterdam Tweede lezer: Dr. V.M.F. (Vincent) Homburg Erasmus Universiteit Rotterdam
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
3
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
4
Voorwoord Voor u ligt het eindresultaat van mijn onderzoek ter afronding van de master ‘beleid en politiek’ van
de opleiding bestuurskunde te Erasmus Universiteit Rotterdam. Het onderzoek heeft als geheel zo’n
negen maanden geduurd – van voorbereiding tot afronding. In het begin maakte ik een planning, maar
al gauw bleek dat het schrijven van een masterthesis een eigen dynamiek kent en daardoor heb ik mijn
planning steeds aan de huidige situatie moeten aanpassen. Immers, ik deed het onderzoek in een
omgeving waarin vrijwel alle procedures en processen een eigen dynamiek krijgen. Het doen van
onderzoek zou veel makkelijker worden, maar niet leuker, als alles planmatig zou verlopen.
In dit onderzoek heb ik de doorwerking van de rekenkameraanbevelingen in de G4 onderzocht. De
belangrijkste conclusie van mijn onderzoek is dat rekenkameraanbevelingen op het lokaal beleid
impact hebben. Het feit dat alle vier casussen op zich goed hebben gescoord, heeft mij in eerste
instantie enigszins verbaasd. Maar bij nadere inzien ook weer niet, omdat de Rekenkamer Rotterdam –
opgericht in 1997 – een pioniersrol heeft gespeeld. In dat opzicht ben ik misschien ook een beetje
biased, omdat ik vier maanden bij de Rekenkamer Rotterdam stage heb gelopen. Tijdens mijn
stageperiode heb ik met mijn eigen ogen kunnen waarnemen hoe deze rekenkamer te werk gaat.
Hoe dan ook, ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om een aantal mensen te bedanken. In de
eerste plaats wil ik Menno Fenger bedanken. Hij heeft me gedurende het onderzoek van goede
adviezen voorzien. Daardoor ben ik veel doelgerichter gaan werken. In de tweede plaats wil ik Barbara
Brink bedanken. Zij heeft me bij mijn vorige scriptie ook veel geholpen – toentertijd als docent van de
opleidingen Integrale Veiligheid en Bestuurskunde. In de periode dat ik bij de Rekenkamer Rotterdam
stage liep, heeft zij mij weer veel geholpen. Wij hebben in het kader van het rekenkameronderzoek
naar het Gebiedsgericht Werken (hier: GGW) goed samengewerkt. Daarom wil ik ook de overige leden
van het GGW team bedanken. Daarnaast wil ik alle collega’s binnen de Rekenkamer Rotterdam voor
hun gastvrijheid en collegialiteit bedanken. Ik wil ook al mijn respondenten bedanken voor het feit dat
zij ondanks hun drukke agenda’s een uurtje voor mijn onderzoek vrij konden maken.
Tot slot wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun steun en motiverende woorden.
Mij rest het niets anders dan u veel leesplezier te wensen,
Weys Qaran,
31 augustus 2011.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
5
Inhoudsopgave
Samenvatting ..................................................................................................................................................... 7 1 Inleiding ................................................................................................................................................... 11
1.1 Aanleiding ........................................................................................................................................ 11 1.2 Probleemstelling ............................................................................................................................. 12 1.3 Theoretische verkenning ................................................................................................................. 13 1.4 Relevantie ........................................................................................................................................ 13 1.5 Leeswijzer ........................................................................................................................................ 14
2 Theoretische beschouwing ‘doorwerking’ rekenkameraanbevelingen .................................................. 15 2.1 Inleiding ........................................................................................................................................... 15 2.2 Definitie doorwerking ..................................................................................................................... 15 2.3 Benaderingen van beleid en modellen van doorwerking ............................................................... 16
2.3.1 Rationele en politieke opvatting van beleid ........................................................................... 16 2.3.2 Push model ............................................................................................................................. 17 2.3.3 Demand-pull model ................................................................................................................ 17 2.3.4 Verspreidingsmodel ................................................................................................................ 17 2.3.5 Interactiemodel ...................................................................................................................... 18 2.3.6 Enlightenmentmodel .............................................................................................................. 18 2.3.7 Politiek-argumentatieve model .............................................................................................. 18
2.4 Verschijningsvormen van doorwerking ........................................................................................... 18 2.4.1 Vormen doorwerking .............................................................................................................. 19
2.4.1.1 Instrumentele doorwerking ................................................................................................ 19 2.4.1.2 Conceptuele doorwerking .................................................................................................. 19 2.4.1.3 Agenderende doorwerking ................................................................................................. 19 2.4.1.4 Politiek-strategische doorwerking ...................................................................................... 20
2.4.2 Domeinen van doorwerking ................................................................................................... 20 2.4.3 Termijn van doorwerking ........................................................................................................ 21
2.5 Factoren die doorwerking beïnvloeden .......................................................................................... 21 2.5.1 Kenmerken rekenkamer ......................................................................................................... 21 2.5.2 Kenmerken rekenkamerrapport ............................................................................................. 22 2.5.3 Behoefte gebruikers ................................................................................................................ 25 2.5.4 Interactie tussen producent en gebruiker .............................................................................. 25 2.5.5 Institutionele omgeving .......................................................................................................... 26 2.5.6 Presentatie en nazorg ............................................................................................................. 26
2.6 Conceptueel model ......................................................................................................................... 27 3 Operationalisering, methodologie en context ........................................................................................ 29
3.1 Operationalisering ........................................................................................................................... 29 3.2 Methodologie .................................................................................................................................. 30
3.2.1 Casestudy ................................................................................................................................ 30 3.2.2 Diepteonderzoek..................................................................................................................... 31 3.2.3 Triangulatie ............................................................................................................................. 31 3.2.4 Betrouwbaarheid en validiteit ................................................................................................ 33
3.3 Context lokale rekenkameronderzoek ............................................................................................ 33 3.3.1 Behandeling door de raad....................................................................................................... 33 3.3.2 Van totstandkoming tot doorwerking .................................................................................... 34 3.3.3 Re-integratiebeleid ................................................................................................................. 34
4 Gevalstudies: de rekenkamers van de G4 ............................................................................................... 36 4.1 Rekenkamer Amsterdam ................................................................................................................. 36
4.1.1 Kenmerken rekenkamer ......................................................................................................... 37 4.1.2 Kenmerken rekenkamerrapport ............................................................................................. 37 4.1.3 Behoefte gebruiker ................................................................................................................. 38 4.1.4 Interactie en afstemming ........................................................................................................ 39 4.1.5 Institutionele omgeving .......................................................................................................... 39
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
6
4.1.6 Publicatie en nazorg ................................................................................................................ 40 4.1.7 Doorwerking aanbevelingen onderzoek naar Re-integratiebeleid ......................................... 40 4.1.8 Afsluiting ................................................................................................................................. 44
4.2 Rekenkamer Den Haag .................................................................................................................... 47 4.2.1 Kenmerken rekenkamer ......................................................................................................... 47 4.2.2 Kenmerken rekenkamerrapport ............................................................................................. 47 4.2.3 Behoefte gebruiker ................................................................................................................. 48 4.2.4 Interactie en afstemming ........................................................................................................ 49 4.2.5 Institutionele omgeving .......................................................................................................... 50 4.2.6 Publicatie en nazorg ................................................................................................................ 50 4.2.7 Doorwerking aanbevelingen onderzoek naar Re-integratiebeleid ......................................... 50 4.2.8 Afsluiting ................................................................................................................................. 55
4.3 Rekenkamer Rotterdam .................................................................................................................. 57 4.3.1 Kenmerken rekenkamer ......................................................................................................... 57 4.3.2 Kenmerken rekenkamerrapport ............................................................................................. 58 4.3.3 Behoefte gebruiker ................................................................................................................. 59 4.3.4 Interactie en afstemming ........................................................................................................ 59 4.3.5 Institutionele omgeving .......................................................................................................... 60 4.3.6 Publicatie en nazorg ................................................................................................................ 60 4.3.7 Doorwerking aanbevelingen onderzoek naar Re-integratiebeleid ......................................... 61 4.3.8 Afsluiting ................................................................................................................................. 65
4.4 Rekenkamer Utrecht ....................................................................................................................... 67 4.4.1 Kenmerken rekenkamer ......................................................................................................... 67 4.4.2 Kenmerken rekenkamerrapport ............................................................................................. 67 4.4.3 Behoefte gebruiker ................................................................................................................. 68 4.4.4 Interactie en afstemming ........................................................................................................ 69 4.4.5 Institutionele omgeving .......................................................................................................... 69 4.4.6 Publicatie en nazorg ................................................................................................................ 70 4.4.7 Doorwerking aanbevelingen onderzoek naar Re-integratiebeleid ......................................... 70 4.4.8 Afsluiting ................................................................................................................................. 76
5 Wijze en verklaringen van de rekenkameraanbevelingen ...................................................................... 79 5.1 De scores op de kritische succesfactoren nader geanalyseerd ....................................................... 79 5.2 De wijze waarop rekenkameraanbevelingen doorwerken ............................................................. 85
5.2.1 Instrumentele doorwerking .................................................................................................... 86 5.2.2 Conceptuele doorwerking....................................................................................................... 88 5.2.3 Agenderende doorwerking ..................................................................................................... 91 5.2.4 Politiek-strategische doorwerking .......................................................................................... 92
5.3 Afsluiting ......................................................................................................................................... 94 6 Conclusies en aanbevelingen ................................................................................................................... 96
6.1 Conclusies ........................................................................................................................................ 96 6.1.1 Wat is ‘doorwerking’? ............................................................................................................. 96 6.1.2 Hoe kan doorwerking worden vastgesteld? ........................................................................... 97 6.1.3 Welke factoren hebben invloed op de doorwerking van de rekenkameraanbevelingen? .... 97 6.1.4 Op welke wijze werken de overgenomen aanbevelingen van de rekenkamers van de G4 door in het handelen van de gemeentelijke organisaties door? ..................................................................... 98 6.1.5 Welke factoren dragen bij aan de vergroting van het impact van de aanbevelingen van de rekenkamers van de G4? ......................................................................................................................... 99 6.1.6 Afsluiting ............................................................................................................................... 100
6.2 Aanbevelingen ............................................................................................................................... 101 Literatuur ....................................................................................................................................................... 103 Bijlagen ........................................................................................................................................................... 106
Bijlage 1: interviews ................................................................................................................................... 106 Bijlage 2: topiclijsten .................................................................................................................................. 107 Bijlage 3: interviewvragen ......................................................................................................................... 108
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
7
Samenvatting
Op 7 september 2002 is de Wet dualisering gemeentebestuur in werking getreden. Deze wet stelt dat
alle Nederlandse gemeenten per 1 januari 2006 verplicht zijn een gemeentelijke rekenkamer(functie)
te hebben. De belangrijkste taak van een lokale rekenkamer is om ten behoeve van de controlerende
en kaderstellende taken van de raad onderzoek te doen. Afhankelijk van het type onderzoek kunnen
bijvoorbeeld door de rekenkameronderzoeken knelpunten of onbedoelde effecten worden
geconstateerd. Daartoe nemen de rekenkamers in hun rapporten aanbevelingen op, gericht aan de
raad en het college om de knelpunten en/of negatieve effecten weg te nemen. De doelstelling van dit
onderzoek was om een bijdrage te leveren aan het vergroten van de doorwerking van de
rekenkameraanbevelingen, door inzicht te geven in de factoren die van invloed zijn op de doorwerking
van de rekenkameraanbevelingen. Om gedetailleerde inzicht te krijgen in de doorwerking van de
aanbevelingen van de rekenkamers van de vier grote steden (G4), zijn de aanbevelingen van re-
integratieonderzoek van de G4-rekenkamers diepgaand geanalyseerd. De centrale vraagstelling van
het onderzoek luidde als volgt:
“Op welke wijze werken de aanbevelingen van de rekenkamers van de G4 in het handelen van de
gemeentelijke organisaties door en welke verklaringen kunnen hiervoor worden gegeven?”
In hoofdstuk 2 zijn de theoretische inzichten omtrent het fenomeen ‘doorwerking’ in kaart gebracht.
Daarbij is gebruik gemaakt van de literatuur over de doorwerking van kennis en strategische
beleidsadviezen. Er is geconstateerd dat ‘doorwerking’ een complex en ambigue fenomeen is dat zich
moeilijk laat definiëren. De wetenschappers gebruiken de termen zoals gebruik (use), impact, invloed,
toepassing, benutting, leren, aanwending en effectiviteit om het fenomeen ‘doorwerking’ aan te
duiden. Omdat de definities van doorwerking omvangrijk zijn en tevens om de terminologiekwestie te
ontlopen, is in hoofdstuk 2 gesteld dat in dit onderzoek de doorwerking van de
rekenkameraanbevelingen al bij het overnemen van de rekenkameraanbevelingen door de raad en het
college begint. De effecten ervan kunnen zich op diverse manieren op lange termijn al dan niet
voordoen. Het fenomeen ‘doorwerking’ kan zowel vanuit een rationele als politieke opvatting van
beleid worden verklaard. In het pushmodel, demand-pullmodel en verspreidingsmodel zijn de noties
van de rationele benadering van beleid terug te vinden. In het interactiemodel, het
enlightenmentmodel en het politiek-argumentatieve model zijn de noties van de politieke benadering
van beleid te herkenen. In hoofdstuk 2 is gesteld dat de volgende zes groepen kritische factoren de
optimale doorwerking van de rekenkameraanbevelingen kunnen beïnvloeden. In de eerste plaats gaat
het om de kenmerken van de rekenkamer. In de tweede plaats zijn de kenmerken van het
rekenkamerrapport belangrijk. In de derde plaats gaat het om de behoefte van de gebruikers. In de
vierde plaats zijn de factoren zoals interactie en afstemming belangrijk. De vijfde groep kritische
succesfactoren heeft met de institutionele inbedding van de rekenkamers te maken. Tot slot is de
groep ‘publicatie en nazorg’ ook van belang voor de doorwerking van de rekenkameraanbevelingen.
Daarnaast is gesteld dat de rekenkameraanbevelingen op vier wijze kunnen doorwerken. Als de
(inhoud van de) rekenkameraanbevelingen direct na hun uitkomen in beleidsnota's worden
overgenomen, is er sprake van instrumentele doorwerking. De conceptuele doorwerking van de
rekenkameraanbevelingen kan op een indirecte wijze een perceptieverschuiving onder de
beleidsvoerders teweeg brengen. De rekenkameraanbevelingen kunnen ook agenderend doorwerken,
mits zij nieuwe thema’s op de politieke of maatschappelijk agenda zetten die daardoor onderwerp van
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
8
debat worden. Er is sprake van politiek-strategische doorwerking wanneer de
rekenkameraanbevelingen door de betrokkenen selectief worden gebruikt om zodoende de eigen
posities te versterken. De betrokkenen zijn dan op zoek naar de gelegenheidsargumenten. Daarnaast
kunnen de rekenkameraanbevelingen op de domeinen van de raad, het college, het beleidsveld en de
media doorwerken. De effecten van de rekenkameraanbevelingen kunnen zowel op korte als op lange
termijn betrekking hebben.
In hoofdstuk 3 is onder andere (o.a) gesteld dat voor de analyse van de doorwerking van de
rekenkameraanbevelingen een meervoudige casestudy wordt uitgevoerd. De rekenkamers van de G4
gelden hierbij als de casussen. In dit onderzoek is ondermeer om volgende redenen voor deze vier
rekenkamers gekozen. De eerste reden dat voor de rekenkamers van de G4 is gekozen, heeft met de
onafhankelijke positie van deze rekenkamers te maken. Daarnaast is tot op heden nog geen onderzoek
verricht waarbij specifiek naar doorwerking van de aanbevelingen van de G4-rekenkamers is gekeken.
Tevens is er in het geval van de rekenkamers van de G4 sprake van informatierijke casussen. Dit omdat
de rekenkamers van de G4 al een aantal jaren onderzoeken verrichten. Bij de keuze voor de
rekenkamers van de G4 speelde ook de bereidheid van deze rekenkamers om aan het onderzoek
medewerking te verlenen een rol. Last but not least is de keuze voor deze vier rekenkamers ook op
pragmatische gronden gebaseerd. Daarnaast is in hoofdstuk 3 gesteld dat de aanbevelingen van het
re-integratieonderzoek diepgaand worden geanalyseerd. Dit omdat uit een door de onderzoeker
uitgevoerde inventarisatie blijkt dat het re-integratiebeleid het enige onderwerp is waar alle vier de
rekenkamers in de periode van 2006-2010 onderzoek naar hebben gedaan. De selectie van deze
rapporten is op het principe van de ‘minimale variatie op de onafhankelijk variabelen’ gebaseerd. Dat
wil zeggen dat de aanbevelingen van dezelfde of de meest op elkaar lijkende rekenkamerrapporten
diepgaand worden geanalyseerd. Een van de redenen voor de minimalisering van de variatie op de
onafhankelijke variabelen is dat de onderzoeker bij dezelfde diensten – Amsterdamse Dienst Werk en
Inkomen (DWI), Haagse Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Rotterdamse Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (SoZaWe) en Utrechtse afdeling Werk en Inkomen (WI) – interviews wil gaan
houden. Tevens kan met de minimalisering van de variatie op de onafhankelijk variabelen in kaart
worden gebracht hoe de rekenkamers van de G4 een en hetzelfde thema onderzocht hebben, op
welke wijze de rekenkameraanbevelingen omtrent het re-integratiebeleid doorwerken, etc. Dat wil
ook zeggen dat de geselecteerde casussen op vergelijkbare wijze worden beschreven en geanalyseerd.
In het onderzoek worden verschillende bronnen van informatie generering aangewend. Dat wil zeggen
dat semigestructureerde face-to-face interviews gecombineerd worden met inhoudsanalyse van
tekstueel, audiovisueel en andersoortig relevante documenten. Met andere woorden, er wordt naast
het uitvoeren van documentenanalyse eveneens semigestructureerde interviews met de rekenkamers,
de raadsleden en de betreffende diensten gehouden.
In hoofdstuk 4 zijn de onderzoeksbevindingen per casus uitgebreid beschreven. Vervolgens is in
hoofdstuk 5 geanalyseerd hoe de aanbevelingen van het re-integratieonderzoek hebben doorgewerkt.
In de eerste plaats is geconstateerd dat de aanbevelingen van de rekenkamers van de G4 op korte
termijn op de domeinen van de raad, het college, de dienst en de media instrumenteel hebben
doorgewerkt. In de tweede plaats is gesteld dat de aanbevelingen van de rekenkamers van de G4 op
de domeinen van de raad, het college en de dienst conceptueel hebben doorgewerkt. Daarnaast
hebben de aanbevelingen van de rekenkamers van Amsterdam en Utrecht ook in de media
conceptueel doorgewerkt. De rekenkameraanbevelingen hebben niet agenderend doorgewerkt. Tot
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
9
slot hebben de aanbevelingen van de rekenkamers van de G4 op de domeinen van de raad, het college
en de dienst politiek-strategisch doorgewerkt, terwijl dit op het domein van de media niet is vast te
stellen. Daarnaast is ook geconstateerd dat de rekenkamers van de G4 op de zes groepen kritische
succesfactoren op een vergelijkbare manier hebben gescoord. Dit heeft enerzijds met de
routinematige procedures binnen de rekenkamers te maken en anderzijds ook met de pioniersrol die
de Rekenkamer Rotterdam (RR) heeft gespeeld. Daar waar de scores op de onafhankelijke variabele
gelijk zijn gebleken, kunnen deze scores als voorwaardelijk voor de doorwerking van de
rekenkameraanbevelingen worden gesteld. Daarom wordt hierna op de punten waar de rekenkamers
op de kritische succesfactoren verschillend hebben gescoord gereflecteerd. Uit de analyse blijkt dat op
twee punten de scores van de rekenkamers voor wat betreft ‘kenmerken van de rekenkamer’
verschillend zijn. In de eerste plaats scoort de Rekenkamer Amsterdam (RA) op het punt van de
reputatie van de directeur negatief. In de tweede plaats is geconstateerd dat hoewel de Rekenkamer
Den Haag (RDH) ook de controlerende taken van de raad wil versterken, de RDH voor een ‘lerende
opstelling’ kiest. Voor wat betreft de kenmerken van de rekenkamerrapporten is op een aantal punten
ook verschillend gescoord. Op de gehanteerde normen en criteria zijn de scores verschillend. Het
algemeen beeld is dat de gehanteerde normen en criteria niet altijd tot de beleidsnota zijn te
herleiden. De scores op het type aanbeveling zijn ook verschillend. Uit de analyse blijkt dat de
rekenkameraanbevelingen soms niet tot de onderzoeksbevindingen zijn te herleiden. Voor wat betreft
de originaliteit van de aanbevelingen scoren de rekenkamers van de G4 negatief. Wanneer naar de
behoefte van de gebruikers wordt gekeken zijn de scores op een aantal punten na ook niet al te
verschillend. Zo houdt alleen de RDH met de behoefte van het college rekening. Voor wat betreft de
onvoorzienbare behoefte van de raad scoren de rekenkamers van Rotterdam en Utrecht positief. Ten
aanzien van de interactie en afstemming kunnen op de volgende punten meer aandacht worden
besteed. De rekenkamers van de G4 hebben soms een formalistische houding. Ten aanzien van de
institutionele inbedding van de rekenkamers zijn twee punten die extra aandacht verdienen. In eerste
plaats gaat het om de koppeling van de rekenkamerrapporten aan de belangrijke beleidsnota of
visiedocumenten. De rekenkamers van de G4 – op Rekenkamer Utrecht (RU) na – scoren op dit punt
negatief. In de tweede plaats zijn de scores ten aanzien van het corporatisme op twee punten na ook
gelijk. Op het onderdeel samenwerking met de andere rekenkamers scoren de rekenkamers van
Amsterdam en Rotterdam positief. Over de publicatie en nazorg van de rekenkamerrapporten valt ook
het een en ander te zeggen – met name over de nazorg van de rekenkamerrapporten. De Rekenkamer
Rotterdam heeft als enige rekenkamer na een jaar geen zicht op de doorwerking van haar
aanbevelingen.
De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat de rekenkameraanbevelingen op het lokaal beleid
impact hebben. Daarnaast kan worden geconcludeerd dat de rekenkameraanbevelingen op drie wijze
in het handelen van de gemeentelijke organisaties doorwerken, namelijk: instrumenteel; conceptueel
en politiek-strategisch. Op basis van de onderzoeksbevindingen zijn vijf aanbevelingen geformuleerd
die voor de rekenkamers van de G4 gelden. Daarnaast is een aantal specifieke aanbevelingen voor de
rekenkamers van Amsterdam, Den Haag en Rotterdam geformuleerd.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
10
Aanbevelingen rekenkamers van G4
1. De rekenkamers van de G4 worden aanbevolen om de originaliteit van hun aanbevelingen te
verbeteren;
2. Daarnaast worden de rekenkamers van de G4 aanbevolen om expliciet aan te geven uit welke
beleidsdocumenten zij de gehanteerde normen en criteria vandaan hebben gehaald;
3. De G4-rekenkamers worden aanbevolen om geen onderzoek te doen naar de onderwerpen die
al door andere instanties – universiteiten of externe bureaus – zijn onderzocht;
4. Maak naast de traditionele manieren van presentatie ook gebruik van de nieuwe manieren van
presentatie. Daarbij gaat vooral het om het leveren van de bijproducten, zoals het Youtube
filmpje van de RDH;
Aanbevelingen Rekenkamer Amsterdam
5. De Rekenkamer Amsterdam wordt aanbevolen om ervoor te zorgen dat zij in staat is om op de
onvoorzienbare behoefte van de raad in te kunnen springen;
Aanbevelingen Rekenkamer Den Haag
6. De Rekenkamer Den Haag wordt aanbevolen om haar zichtbaarheid te verberen;
Aanbevelingen Rekenkamer Rotterdam
7. De Rekenkamer Rotterdam wordt aanbevolen om structureel in haar werkwijze op te nemen,
dat de rekenkameraanbevelingen na een bepaalde tijd systematisch worden opgevolgd.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
11
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De Wet dualisering gemeentebestuur is op 7 maart 2002 in werking getreden. Met de Wet dualisering
gemeentebestuur wordt getracht om de taken, bevoegdheden en posities van het college van
burgemeester en wethouders (hierna: college van B en W of college) en die van de gemeenteraad
(raad) te scheiden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2004: 10). Deze wet zegt
dat het bestuur zich met besturen moet bezighouden en dat de raad ondermeer het handelen van het
bestuur moet controleren. De raad wordt bijgestaan en geadviseerd door de griffie. Daarnaast wordt
de raad bij haar controlerende en kaderstellende taken door de rekenkamer ondersteund. In de Wet
dualisering gemeentebestuur is deze rol van de gemeentelijke rekenkamer(functie) vastgelegd.
Daarmee wordt gepoogd om publieke verantwoording en controle op het college te versterken en tot
uniforming van het bestuursstelsel te komen (Brandsen et al., 2007: 7). De Wet dualisering
gemeentebestuur stelt dat alle Nederlandse gemeenten verplicht zijn – per 1 januari 2006 – een
gemeentelijke rekenkamer(functie) te hebben (Brandsen et al., 2007: 7).
In de artikelen 81a t/m 81o en de artikelen 182 t/m 185 van de Gemeentewet staan de taken,
bevoegdheden en verantwoordelijkheden van een rekenkamer beschreven (Rekenkamer Rotterdam,
2011b). Het komt hierop neer dat de belangrijkste taak van een gemeentelijk rekenkamer is het doen
van onderzoek naar de doelmatigheid, effectiviteit en rechtmatigheid (soms ook transparantie) van
het gevoerde beleid. De lokale rekenkamers kunnen zowel op eigen initiatief als op het verzoek van de
raad gemeenteraad naar het gevoerde bestuur en beleid onderzoek doen. Afhankelijk van het type
onderzoek kunnen bijvoorbeeld door de rekenkameronderzoeken knelpunten of onbedoelde effecten
geconstateerd worden. Daartoe nemen de lokale rekenkamers in hun rapporten aanbevelingen op,
gericht aan de raad en het college om dergelijke knelpunten en/of negatieve effecten weg te nemen.
De aanbevelingen van de lokale rekenkamers kunnen na de discussies in (raadscommissie en) de raad
in een bepaalde mate door de gemeenteraad worden overgenomen. Het college dient dan middels
een plan van aanpak aan de raad kenbaar te maken hoe zij de overgenomen aanbevelingen van de
rekenkamer denkt uit te werken.1 Op deze manier is het de bedoeling dat de rekenkameronderzoeken
via het politieke debat in de raadcommissie(s) en in de raad een bijdrage leveren op de kwaliteit van
het openbaar bestuur (Rekenkamer Amsterdam, 2011). Uit het onderzoek van Brandsen et al. (2007:
27) blijkt dat ongeveer 39% van de rekenkamerrapporten in de raad wordt behandeld en dat ongeveer
62% van de aanbevelingen wordt overgenomen.
Zoals uit het voorgaande blijkt, doen de lokale rekenkamers op het gemeentelijk niveau onderzoek
naar het gevoerde bestuur. Maar niet alle lokale rekenkamers hebben zicht op de doorwerking van
hun aanbevelingen. Dit roept veel vragen op of de aanbevelingen van de lokale rekenkamers optimaal
doorwerken en zo ja, op welke wijze werken deze aanbevelingen door en welke factoren zijn van
invloed op de doorwerking van deze aanbevelingen? Dit onderzoek richt zich op de doorwerking van
de rekenkameraanbevelingen, in het bijzonder de rekenkamers van Amsterdam; Den Haag; Rotterdam
en Utrecht ofwel de vier grote gemeenten (hierna: G4). In dit onderzoek is om een aantal redenen
voor deze vier rekenkamers gekozen. In hoofdstuk 3 komt uitgebreid aan de orde waarom er voor
deze vier rekenkamers is gekozen.
1 De precieze totstandkoming en de behandeling van de rekenkamerrapporten komen in hoofdstuk 3 aan de orde.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
12
1.2 Probleemstelling
Het is belangrijk om de hiervoor besproken gegevens te problematiseren. Het problematiseren van
een situatie – doorwerking rekenkameraanbevelingen – is in de sociale wetenschappen een neutrale
term (Van Thiel, 2007: 20). De probleemstelling van dit onderzoek bestaat uit een doelstelling en een
aantal vraagstellingen (Verschuren en Doorewaard, 2007).
Doelstelling
De doelstelling van dit onderzoek is om een bijdrage te leveren aan het vergroten van de doorwerking
van de rekenkameraanbevelingen, door inzicht te geven in de factoren die van invloed zijn op de
doorwerking van de rekenkameraanbevelingen. Om het onderzoek uitvoerbaar te houden, is het
onderzoek als volgt afgebakend. Het onderzoek richt zich op de doorwerking van de aanbevelingen
van de G4-rekenkamers in de periode van 2006-2010. Dit omdat alle Nederlandse gemeenten per 1
januari 2006 verplicht zijn om een rekenkamer te hebben. Het is anno 2011 interessant om te kijken
wat de verplichte invoering van de lokale rekenkamers in de vier grote Nederlandse gemeenten heeft
opgeleverd. Om gedetailleerde inzicht te krijgen in de doorwerking van de aanbevelingen van de
rekenkamers van de G4, wordt per rekenkamer de aanbevelingen van een uitgebracht rapport
diepgaand geanalyseerd. Dit geeft inzicht in de doorwerking die de aanbevelingen zowel op korte als
lange termijn hebben gehad. In hoofdstuk 3 zal toegelicht worden om welke subcasussen het gaat en
waarom hiervoor is gekozen.
Centrale vraagstelling
Op welke wijze werken de aanbevelingen van de rekenkamers van de G4 in het handelen van de
gemeentelijke organisaties2 door en welke verklaringen kunnen hiervoor worden gegeven?
Deelvragen
Wat is ‘doorwerking’?
In deze deelvraag zal van het fenomeen ‘doorwerking’ een theoretische beschouwing worden
gegeven alvorens deze inzichten verder uit te werken. De theoretische concepten omtrent
‘doorwerking’ zullen naar een conceptueel model vertaald worden. Dit komt in hoofdstuk 2
aan de orde.
Hoe kan doorwerking worden vastgesteld?
Deze deelvraag bouwt voort op de vorige deelvraag en zal eveneens in hoofdstuk 2 aan de
orde komen.
Welke factoren hebben invloed op de doorwerking van de rekenkameraanbevelingen?
Met deze deelvraag wordt gepoogd om de kritische succesfactoren omtrent de doorwerking
van de rekenkameraanbevelingen in kaart te brengen. Deze deelvraag wordt de derde
theoretische vraag van dit onderzoek.
Op welke wijze werken de overgenomen aanbevelingen van de rekenkamers van de G4 door in het
handelen van de gemeentelijke organisaties door?
Deze vraagstelling bouwt voort op de voorgaande deelvragen en vormt het verklarend deel
van het onderzoek. Op basis van het vooronderzoek, theoretisch en empirisch onderzoek
wordt geanalyseerd of de aanbevelingen van de rekenkamers van de G4 worden overgenomen
en zo ja, in hoeverre die overgenomen aanbevelingen door de gemeentelijke organisaties
worden omarmd.
2 Onder gemeentelijke organisaties wordt zowel het gemeentebestuur (de raad, het college) als de diensten verstaan.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
13
Welke factoren dragen bij aan de vergroting van het impact van de aanbevelingen van de rekenkamers
van de G4?
Deze deelvraag bouwt voort op deelvraag 3. Op basis van de bevindingen uit het onderzoek
worden de factoren die de doorwerking van de rekenkameraanbevelingen het meest
beïnvloeden opgesomd.
1.3 Theoretische verkenning
In dit deductief onderzoek wordt voor de probleemstelling van het onderzoek een verklaring gezocht
in de bestaande literatuur. Daarom zullen de verschillende theoretische concepten omtrent het
fenomeen ‘doorwerking’ de revue passeren. Om helder te krijgen wat ‘doorwerking’ inhoudt en hoe
dit gedefinieerd dient te worden, wordt o.a. het onderzoek van Bekkers et al. (2004) – Doorwerking
van Strategische Beleidsadvisering – geraadpleegd. Daarnaast zijn de verschillende vormen van
doorwerking in de wetenschappelijke wereld uitgebreid beschreven. In de literatuur uit de jaren
tachtig en negentig van de vorige eeuw wordt over drie vormen van doorwerking of het gebruik van
kennis gesproken (o.a. Korsten, 1983 en Tijssen, 1988). Bekkers et al. hebben een vierde vorm hieraan
toegevoegd, een indeling die ook voor dit onderzoek bruikbaar is, namelijk: instrumentele,
conceptuele, agenderende en politiek-strategische doorwerking. In de wetenschappelijke literatuur
worden eveneens concrete indicatoren gegeven die de lokale rekenkamers zouden kunnen benutten
om de doorwerking van hun aanbevelingen te beïnvloeden (o.a. Bekkers et al., 2004; Korsten, 1983;
Tijssen 1988; Landry et al., 2003, Stipdonk, 2007 en Bongers et al., 2009). Ook De Vries (2000) heeft
het en ander over de impact van de rekenkamerrapporten onderzocht – korte termijn en lange termijn
impact. Daarnaast hebben Hoppe en Klok (2006:6) drie modellen ontwikkeld over hoe de lokale
rekenkamers zich kunnen positioneren. De inzichten uit deze bronnen zullen gebruikt worden om een
conceptueel model op te stellen.
1.4 Relevantie
Volgens Van Thiel (2007: 20-21) moet de relevantie van een bestuurskundig onderzoek in termen van
wetenschappelijke en maatschappelijk relevantie worden beschreven. Hieronder zullen de
wetenschappelijke en maatschappelijk relevantie van dit onderzoek kort beschreven worden.
Wetenschappelijk relevantie
Er is een aantal onderzoeken gedaan naar de doorwerking van de rekenkameraanbevelingen in
algemene zin van het woord, meestal gebruikmakend van de theorieën omtrent de lerende
organisatie. Maar er is tot op heden weinig onderzoek gedaan naar de doorwerking van de
aanbevelingen van de rekenkamers van de G4. In dit onderzoek worden de theoretische inzichten
omtrent de doorwerking van strategische beleidsadviezen en de doorwerking van wetenschappelijke
kennis gebruikt om een conceptueel model te ontwerpen, teneinde te kijken hoe de aanbevelingen
van de rekenkamers van de G4 doorwerken. De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek is dan
ook dat dit onderzoek een bijdrage kan leveren aan de kenniscumulatie omtrent de doorwerking van
de rekenkameraanbevelingen.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
14
Maatschappelijke relevantie
De maatschappelijk relevantie van dit onderzoek ligt in het feit dat er met het beleid en het bestuur
publieke middelen gemoeid zijn. Volgens Bekkers (2007: 16-19) gaat het bij de beleidsvorming om de
politieke beslissingen – keuzes maken – en daarbij gaat per definitie om het toebedelen van waarden
voor wat betreft schaarste, deliberatie, etc. De lokale rekenkamers willen middels hun onderzoeken
via het politieke debat in de commissie en in de raad een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het
openbaar bestuur (Rekenkamer Rotterdam, 2010b: 3). Daarom is het maatschappelijk relevant om te
kijken of het handelen van de gemeentelijke actoren beïnvloed worden door de aanbevelingen van de
lokale rekenkamers.
1.5 Leeswijzer
Dit onderzoek is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt een theoretische beschouwing gegeven
van het fenomeen doorwerking toegespitst op situatie van de lokale rekenkamers. In hoofdstuk 3 volgt
de methodologische verantwoording van het onderzoek. Tevens wordt in hoofdstuk 3 de context
geschetst waarbinnen het onderzoek plaatsvindt. In hoofdstuk 4 zullen de resultaten van het empirisch
onderzoek worden gepresenteerd. Dit wordt gedaan door per rekenkamer de bevindingen omtrent de
kritische succesfactoren en de doorwerking van de aanbevelingen van het re-integratieonderzoek te
presenteren. Hoofdstuk 5 is aan de analyse van de data gewijd. Tot slot komen in hoofdstuk 6 de
conclusies en aanbevelingen van het onderzoek aan de orde.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
15
2 Theoretische beschouwing ‘doorwerking’ rekenkameraanbevelingen
2.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden de belangrijkste theoretische inzichten omtrent het fenomeen ‘doorwerking’
in kaart gebracht. Daarbij wordt gebruik gemaakt van zowel de studies naar het gebruik van de
wetenschappelijke kennis als de inzichten in de doorwerking van de strategische beleidsadviezen. De
theorie over de doorwerking van de strategische beleidsadviezen is gebaseerd op de theorie van de
doorwerking van de wetenschappelijke kennis en geschreven voor de adviesorganen. Hoewel de lokale
rekenkamers geen wetenschappelijke instituten of adviesorganen zijn, biedt de literatuur omtrent de
doorwerking van de wetenschappelijke kennis en de strategische beleidsadviezen toch enig houvast
voor de ontwikkeling van een conceptueel model dat bruikbaar is voor dit onderzoek. De
aanbevelingen (en conclusies) in de rekenkamerrapporten zijn enigszins met adviezen/kennis te
vergelijken. Omdat de lokale rekenkamers op basis van hun bevindingen nieuwe/betere inzichten
verschaffen opdat de gemeentelijke organisaties hun handelen kunnen verbeteren. Met andere
woorden, er is een overeenkomst tussen de adviesorganen, de wetenschappelijke instituten en de
lokale rekenkamers waar te nemen en dat is dat alle drie de instituten zich o.a. met het uitbrengen van
evaluatierapporten bezighouden. De theorie over de ‘doorwerking’ gaat immers ook hierover. Bekkers
(2007: 320) waarschuwt wel dat de doorwerking van de evaluatierapporten per instituut verschillend
kunnen zijn. Maar Bekkers (2007: 320) geeft ook aan dat de wereld van de evaluatierapporten groter is
dan alleen de wetenschappelijke instituten en de adviesorganen. Omdat dit onderzoek zich op de
doorwerking van de rekenkameraanbevelingen richt, worden de termen zoals wetenschappelijke
instituten en adviesorganen in dit hoofdstuk ter versimpeling aan de lokale rekenkamers gelijkgesteld.
Tevens worden de termen zoals ‘kennis’ en ‘advies’ in dit hoofdstuk aan de
‘rekenkameraanbevelingen’ gelijkgesteld. Daarnaast worden de termen zoals ‘onderzoeksresultaten’,
‘evaluatierapporten’, ‘kennis’ en ‘advies’ door elkaar heen gebruikt. Dat wil zeggen dat deze termen
naar de rekenkamerrapporten/aanbevelingen verwijzen. De structuur van dit hoofdstuk is als volgt. In
paragraaf 2.2 wordt getracht de verschillende definities van doorwerking in kaart te brengen om
teneinde de definitie van doorwerking voor dit onderzoek vast te stellen. In paragraaf 2.3 komen
respectievelijk twee benaderingen van beleid en zes modellen van doorwerking aan de orde. Paragraaf
2.4 is aan de verschijningsvormen van doorwerking gewijd. In deze paragraaf worden
achtereenvolgens de volgende punten besproken: de verschillende vormen, domeinen en termijnen
van doorwerking. In paragraaf 2.5 worden de kritische succesfactoren die op de doorwerking van de
rekenkameraanbevelingen van invloed kunnen zijn besproken. In paragraaf 2.6 worden de inzichten
uit de paragrafen 2.1 t/m 2.5 in een conceptueel vertaald.
2.2 Definitie doorwerking
Hoewel het fenomeen ‘doorwerking’ in de wetenschappelijke wereld uitgebreid is beschreven, zijn de
wetenschappers het tot op heden met elkaar oneens over de precieze definitie van ‘doorwerking’
(Bekkers et al., 2004: 12). Met andere woorden, ‘doorwerking’ is een complex en ambigue fenomeen
dat zich moeilijk laat definiëren. In de wetenschappelijke wereld worden verschillende termen
gebruikt om doorwerking te omschrijven. De literatuur over het fenomeen ‘doorwerking’ is dan ook
omvangrijk (o.a. Knott en Wildavsky, 1980; Weiss, 1980; Hutjes en Cuisinier, 1982 in Korsten, 1983;
Tijssen, 1988; De Vries, 2000; Landry et al., 2003; Bekkers et al., 2004). Tevens worden door de
verschillende auteurs de termen zoals gebruik (use), impact, invloed, toepassing, benutting, leren,
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
16
aanwending, effectiviteit, etc. door elkaar heen gebruikt. Ook zijn er verschillende definities van
‘doorwerking’ in omloop. De Vries (2000: 4) omschrijft ‘doorwerking’ vanuit een sociaal
constructivistische benadering en verstaat onder ‘doorwerking’ het uiteindelijke effect dat een
evaluatierapport teweeg kan brengen. Deze definitie komt min of meer overeen met de definitie die
Bekkers et al. (2004) hanteren. Korsten (1983: 9-10) gebruikt de termen toepassing en gebruik door
elkaar heen en koppelt deze termen aan de termijnen en patronen waarop doorwerking betrekking
heeft. Zoals uit het voorgaande blijkt worden er verschillende termen en definities gebruikt om het
fenomeen ‘doorwerking’ te omschrijven. Omdat de definities van doorwerking omvangrijk zijn en
tevens om de terminologiekwestie te ontlopen wordt in dit onderzoek in navolging van Bekkers et al.
(2004) de term ‘doorwerking’ gehanteerd. Bovendien wordt in navolging van Bekkers et al. (2004) met
de term doorwerking het uiteindelijke effect van de rekenkameraanbevelingen bedoeld. Met andere
woorden, de doorwerking van de rekenkameraanbevelingen begint al bij het overnemen van de
rekenkameraanbevelingen door de raad; maar de effecten ervan kunnen op diverse manieren zich op
lange termijn al dan niet voordoen.
2.3 Benaderingen van beleid en modellen van doorwerking
Bij het verklaren van de wijze van de doorwerking van de strategische beleidsadviezen wordt in de
literatuur tussen twee ideaaltypische benaderingen van beleid een onderscheid gemaakt: de rationele
en de politieke opvatting van beleid (zie paragraaf 2.3.1). Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt
tussen de verschillende modellen van doorwerking die over de verschillende aspecten van de
doorwerking een uitspraak doen. Korsten (1983) heeft het over vijf normatieve modellen van
doorwerking, terwijl Bekkers et al. (2004) het over zes modellen van doorwerking hebben. In dit
onderzoek zullen de zes modellen van Bekkers, et al. (2004: 12-19) gebruikt worden omdat zij de twee
eerdergenoemde algemene opvattingen van beleid met deze zes modellen van doorwerking
combineren. In het push model, het demand-pull model en het verspreidingsmodel zijn de noties van
de rationele opvatting van beleid te herkennen en het interactiemodel, het enlightenmentmodel en
het politiek-argumentatieve model zijn tot de politieke opvatting van beleid te herleiden (Ibidem).
Deze modellen van doorwerking komen in de paragrafen 2.3.3 tot en met 2.3.7 aan de orde.
2.3.1 Rationele en politieke opvatting van beleid
Met de term beleid wordt in dit hoofdstuk in navolging van Hupe (2007: 5) de verbrede definitie
hiervan verstaan – naast de verbreding kan de definitie van beleid ook gedifferentieerd worden.
Volgens Hupe (2007: 5) treedt de verbreding van de definitie van beleid op doordat het besturen als
‘besturen-als-handelen’ wordt opgevat. In die zin is beleid niet alleen de tekst van de wet of
beleidsnota, maar ook bijvoorbeeld het bijbehorende management (Hupe, 2007: 5). Nu het op
hoofdlijnen duidelijk is geworden wat onder beleid wordt verstaan, is het tijd geworden om terug te
keren naar de aan het begin van deze paragraaf genoemde ideaaltypische benaderingen van beleid. De
rationele opvatting3 van beleid gaat uit van een bepaalde volgtijdelijkheid in beleidsprocessen. Bekkers
(2007: 55) definieert beleid volgens de rationele opvatting als volgt: “het realiseren van doelstellingen
door de inzet van bepaalde middelen volgens bepaalde tijdskeuzen.” In deze rationele opvatting van
beleid wordt middels kennisproductie en -gebruik geprobeerd om de oorzaak-gevolg-relaties, doel-
middel-relaties in kaart te brengen (Bekkers et al, 2004: 13). Daarnaast heeft kennisproductie en -
gebruik volgens Bekkers et al. (2004) parafraserend Stone betrekking op het identificeren en wegen
3 Er moet opgemerkt worden dat er meerdere opvattingen van beleid zijn te onderscheiden, bijvoorbeeld: culturele of institutionele opvattingen van beleid (Bekkers, 2007).
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
17
van beleidsalternatieven. In de politieke opvatting van beleid is er sprake van een permanente strijd
tussen de waarden en de belangen van de verschillende actoren. De betrokken actoren strijden om
het verwerven en het behouden van de macht (Bekkers, 2007: 63). Deze strijd wordt in de politieke
arena’s en beleidsnetwerken gestreden (Bekkers, 2007: 64-65). In deze politieke opvatting van beleid
moet de verklaring voor de doorwerking van de (beleids)adviezen in een permanent gaande strijd in de
arena’s gezocht worden. De strijdende actoren proberen dan het evaluatierapport op een dusdanige
manier te gebruiken, dat het voor hun eigen machtspositie voordelen oplevert (Bekkers, et al., 2004:
13-14). Adviezen kunnen dan als munitie in de strijd worden ingezet.
2.3.2 Push model
Dit lineair model correspondeert met de rationele opvatting van beleid. In dit model is de kwaliteit
van het rekenkamerrapport bepalend voor de mate waarin de aanbevelingen van de lokale
rekenkamers doorwerken (Bekkers, 2007, 318). In dit model wordt veronderstelt dat zodra de
onderzoeksresultaten beschikbaar komen, worden ze direct gebruikt mits deze aan een bepaalde
kwaliteitskenmerken voldoen (Bekkers, 2007: 58). Allereerst spelen de volgende inhoudelijke
kenmerken een rol voor de doorwerking van evaluatierapporten: “complexititeit, validiteit en
betrouwbaarheid, toepasbaarheid en radicaalheid” (Bekkers, et al., 2004: 15). Daarnaast zijn de
kenmerken van het onderwerp van het evaluatierapport ook van belang voor de mate en de wijze van
doorwerking. Er is ook kritiek op dit model. De critici stellen dat de beleidsprocessen in de praktijk
helemaal niet volgens het fasenmodel (Lasswell, 1956 in Hupe, 2007: 20) verlopen en daarmee is het
ook min of meer uitgesloten dat de resultaten van de evaluatierapporten door de beleidsvoerders
direct – na het uitkomen ervan – gebruikt worden.
2.3.3 Demand-pull model
In dit model staat de behoefte van de gebruiker centraal. De kans is groot dat een advies intensiever
wordt benut naarmate dit beter aansluit bij de behoefte van de gebruiker (Bekkers et al., 2004: 16 en
Bongers, et al., 2009: 79). Ook dit model correspondeert met de rationele opvatting van beleid. Daar
waar in het push model de nadruk op de inhoud en het onderwerp van de evaluatierapporten werd
gelegd, wordt in dit model de nadruk op de kenmerken van de gebruiker gelegd. Tevens moet er met
de organisatiecultuur en de (in)formele regels binnen de organisatie van de potentiële gebruikers van
de evaluatierapporten rekening worden gehouden (Bekkers et al., 2004: 15-16 en Bekkers: 2007: 318).
In het geval van de lokale rekenkamers betekent dit dat naarmate de lokale rekenkamers voldoende
met de behoefte van de raad (en college/diensten) rekening houden, zal de kans op doorwerking van
hun aanbevelingen ook toenemen – de zogeheten interface.
2.3.4 Verspreidingsmodel
In het verspreidingsmodel staan de activiteiten die de rekenkamers moeten ondernemen om hun
rapporten onder de aandacht van de potentiële gebruikers te brengen. De veronderstelling in dit
model is dat naarmate de onderzoeksresultaten te weinig verspreid worden, de kans op een optimale
doorwerking zal afnemen (Bekkers et al., 2004: 16). Dit model besteed eveneens aandacht aan de
volgende zaken die de doorwerking van de evaluatierapporten kunnen beïnvloeden: “vormgeving,
inhoud, timing en wijze verspreiding (Bekkers et al., 2004: 16). De zwakte van dit model is de
veronderstelling dat de gebruikers te ‘lui’ zijn om zelf op zoek naar informatie te gaan. Dit model
correspondeert eveneens met de rationele benadering van beleid. De meerwaarde van dit model voor
de lokale rekenkamers is, dat dit model o.a. het belang van ‘publicatie en nazorg’ en ‘media aandacht’
benadrukt. Om in termen van Bekkers (2007: 318-319) te spreken, zouden de lokale rekenkamers na
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
18
de publicatie van hun rapporten de inhoud van hun aanbevelingen bewust en zo systematisch mogelijk
bij zowel de stakeholders als andere geïnteresseerde actoren onder de aandacht moeten brengen.
2.3.5 Interactiemodel
Dit model – naast het enlightenmentmodel en politiek-argumentatieve model – correspondeert met
de noties van de politieke benadering van beleid (Bekkers et al., 2004: 17). In de literatuur wordt dit
model ook wel eens met veel-actoren-model – multi-actor/poly-centrisch perspectief – aangeduid
(Korsten, 1983 en Teisman, 1992 in Bekkers, 2007: 63). “…hoe langduriger en intensiever de interacties
tussen kennisproducenten en potentiële gebruikers zijn, hoe groter de kans op doorwerking van de
kennis is” aldus Bekkers et al. (2004: 17). Hoewel de rationele en de politieke opvattingen van beleid
veel van elkaar verschillen, bouwt dit model voort op de voorgaande modellen van doorwerking en
daarmee benadrukt het de volgende vier groepen factoren die de doorwerking van de lokale
rekenkameraanbevelingen kunnen beïnvloeden: de kenmerken van het evaluatierapport (zie ook
paragraaf 2.5.2), de behoefte van de gebruiker (zie ook paragraaf 2.5.3), de wijze van verspreiding (zie
ook paragraaf 2.5.6) en de mate van interactie tussen de gebruiker en de producent (zie ook paragraaf
2.5.4).
2.3.6 Enlightenmentmodel
Hoewel het vaststellen van de benutting en doorwerking van evaluatierapporten in dit model moeilijk
wordt verondersteld, is het vooral de taak van de producent om de gebruiker continu ‘op te voeden’
en issues op de politieke en maatschappelijke agenda te zetten. In dit verklaringsmodel staat het
introduceren van ‘sensitizing concepts’ centraal (Bekkers et al., 2004: 18). Dat wil zeggen dat, door het
opvoeden en het agenderen van maatschappelijke problemen de politici worden gedwongen om met
een andere bril naar de betreffende problemen te kijken (Ibidem).
2.3.7 Politiek-argumentatieve model
In dit laatste is de timing van de onderzoeksresultaten belangrijk (Bekkers et al., 2004: 18). De
onderzoeksresultaten worden door de belanghebbenden als onderbouwing voor de eigen argumenten
gebruikt om op deze manier de eigen posities en preferenties te versterken (Bekkers, 2007: 68). In de
politiekbestuurskundige literatuur wordt ook wel eens van ‘policy windows’ gesproken. De politici
kijken wanneer de tijd rijp is om een eigen punt opnieuw op de agenda – zie ook enlightenmentmodel
– te krijgen (Bekkers, et al., 2004: 18). Tevens is het agidium ‘kennis is macht’ hier van toepassing,
omdat de geproduceerde kennis als munitie in de strijd wordt gegooid. De kans op doorwerking neemt
toe, naarmate het evaluatierapport beter aansluit bij de verwachtingen en wensen van de
geëvalueerde instanties (Bekkers, 2007: 320). Andersom zal het evaluatierapport – in casu
rekenkameronderzoek – snel in de la verdwijnen, als het rapport de standpunten en belangen van de
betreffende beleidsvoeders ter discussie stellen (Ibidem).
2.4 Verschijningsvormen van doorwerking
In de literatuur over het fenomeen doorwerking worden verschillende aspecten en vormen van
doorwerking genoemd. Allereerst kan er een onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende
vormen van doorwerking (o.a. Korsten, 1983; Tijssen 1988 en Bekkers et al., 2004). Er wordt ook een
onderscheid gemaakt tussen de verschillende domeinen waar het fenomeen doorwerking betrekking
op kan hebben (Bal et al., 2002 in Bekkers et al., 2004: 28-30) Voor dit onderzoek worden niet alle
domeinen van doorwerking beschreven – alleen de meest relevante domeinen. Daarnaast wordt in dit
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
19
onderzoek ook een onderscheid gemaakt tussen de termijnen waarop de doorwerking van de
rekenkameraanbevelingen betrekking heeft.
2.4.1 Vormen doorwerking
In de literatuur uit de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw wordt over drie vormen van de
doorwerking gesproken: instrumentele, conceptuele en strategische doorwerking (o.a. Korsten, 1983
en Tijssen 1988). Bekkers et. al (2004) hebben deze drie vormen doorwerking met een nog vierde
vorm van doorwerking aangevuld en zij hebben het over de volgende vier vormen van doorwerking:
instrumentele, conceptuele, agenderende en politiek-strategische doorwerking. Hieronder worden
deze vier vormen van doorwerking kort toegelicht.
2.4.1.1 Instrumentele doorwerking
De instrumentele doorwerking van de evaluatierapporten bouwt voort op noties van de rationele
opvatting van beleid en correspondeert met het push model en pull-demand model van doorwerking
(Bekkers et al., 2004: 24-25). De adviesproducerende actoren – in casu lokale rekenkamers – spelen de
rol van de beleidsanalist (Bekkers et al., 2004: 24). Om in termen van Bekkers et al. (2004: 59) te
spreken, er is sprake van instrumentele doorwerking wanneer de inhoud van een advies direct in
beleidsnota’s worden overgenomen. Volgens Tijssen bestaat er een direct relatie tussen de
onderzoeksresultaten en de verandering in het beleid (1988: 7). Maar Korsten (1983: 48) stelt dat het
weinig voorkomt dat de onderzoeksresultaten op korte termijn direct gebruikt worden (zie paragraaf
2.4.3.3). Vrijwel alle auteurs zijn het over eens dat de instrumentele doorwerking van
onderzoeksresultaten nauwelijks voorkomt (o.a. Korsten, 1983; Tijssen 1988 en Bekkers et al., 2004).
2.4.1.2 Conceptuele doorwerking
De doorwerking van de onderzoeksresultaten kan eveneens conceptueel van aard zijn. Bij de
conceptuele doorwerking van de onderzoeksresultaten ligt de nadruk op de subtiele verschuiving van
de percepties van de beleidsvoerders – conform het enlightenmentmodel (Bekkers et al., 2004: 23-26)
– die door het evaluatierapport wordt veroorzaakt. Tijssen (1988: 9) spreekt van indirecte beïnvloeding
van de percepties van de beleidsvoerders. Met andere woorden, er is sprake van indirecte
doorwerking, omdat bijvoorbeeld de media de onderzoeksresultaten oppieken en deze bij de
beleidsvoerders onder de aandacht brengen – doorgeefluikfunctie – zodat het uiteindelijk in de
handelingen van de beleidsvoerders doordringen. Daarnaast hebben de onderzoeksresultaten veel tijd
nodig om optimaal te kunnen doorwerken, waardoor de doorwerking van de onderzoeksresultaten op
korte termijn niet geheel zichtbaar wordt (Bekkers et al., 2004: 23-26 en Korsten, 1983: 9-14). De rol
die de adviesproducerende actor speelt is een van de inspirator (Bekkers et al., 2004: 24). Volgens
Korsten (1983) komt deze indirecte manier van doorwerking in verhouding tot de directe doorwerking
– zoals de instrumentele doorwerking – veel voor. Ook Bekkers et al. (2004-25-26) bevestigen dat deze
vorm van doorwerking veel vaker voorkomt.
2.4.1.3 Agenderende doorwerking
Wanneer als gevolg van de rekenkamerrapporten een nieuw onderwerp op de politieke of
maatschappelijke agenda komt en onderwerp van debat wordt is er volgens Bekkers et al. (2004 26)
sprake van agenderende doorwerking. De rol van de adviesprocederende actor is dan vooral de
agendasetter (Ibidem: 24).
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
20
2.4.1.4 Politiek-strategische doorwerking
Volgens Bekkers et al. (2004: 26) is het aannemelijk dat naarmate de onderzoeksresultaten meer bij
het huidige beleid aansluiten, dat de bestuurders deze onderzoeksresultaten dan sneller omarmen en
gebruiken om hun handelingen te legitimeren (Bekkers et al., 2004: 26). De ‘politiek’ maakt bij het
legitimeringproces selectief van de onderzoeksresultaten gebruik (Korsten: 1983: 11). Volgens Bekkers
et al. (2004: 26) worden soms ook door de politici adviezen gevraagd om een dossier een tijdje ‘in de
ijskast’ te schuiven of om te laten zien dat er ‘iets’ is gedaan – symboolpolitiek4. Tijssen (1988: 10)
noemt deze ijskast- en symboolfuncties van onderzoeksresultaten de tactische doorwerking van
evaluatierapporten. Zowel Korsten (1983), Tijssen (1988) als Bekkers et al. (2004) zijn het over eens
dat deze vorm van doorwerking onzichtbaar is, maar vaak voorkomt. De rol van de producent – in casu
de lokale rekenkamers – is dan een die met de term van de ‘Souffleur of makelaar van adviezen’ wordt
aangeduid. Ringeling (2007: 4) verstaat onder de ‘souffeleur van advies’ het volgende: “de advisering
is meer dan simpele broodwinning, het is een ‘way of live’.” De veronderstelling is dat de
adviesproducent en de gebruiker dan wederzijds van elkaar afhankelijk zijn (Ibidem)
2.4.2 Domeinen van doorwerking
In de literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen de verschillende domeinen waarop
kennis/adviezen kunnen doorwerken. Hieronder volgt een opsomming van de domeinen – inclusief de
eigen aanpassingen – waarop de rekenkameraanbevelingen betrekking (kunnen) hebben:
De raad en het college vormen de twee formele domeinen waarop de
rekenkameraanbevelingen betrekking kunnen hebben. Op basis van de Wet dualisering
gemeentebestuur doet de rekenkamer ter versterking van de controlerende taak van de raad
onderzoek. Op basis van de artikelen 81a-81c van de Gemeentewet kan de raad een
rekenkamer en de leden van de betreffende rekenkamer instellen om ten behoeve van haar
controlerende taak onderzoek te verrichten. Daarmee is de raad het eerste officiële domein
waarop de doorwerking van rekenkameraanbevelingen betrekking heeft. Omdat het college
met de overgenomen aanbevelingen verder aan de slag moet gaan, is het college van B en W
het tweede formele domein waarop de doorwerking van de rekenkameraanbevelingen
betrekking heeft;
De doorwerking van adviezen kunnen eveneens op het beleidsveld waar de adviezen zich op
richten betrekking hebben (Bekkers et al., 2004: 28). In het verlengde van het college van B en
W moet de rol van de diensten ook niet vergeten worden, omdat de diensten ter
ondersteuning van het college werken en in wezen de rekenkameraanbevelingen moeten
uitwerken. De doorwerking van de rekenkameraanbevelingen kan eveneens op beleids- of
bedrijfsvoeringsonderzoek betrekking hebben. Dit omdat sommige rekenkameronderzoeken
over het gemeentebeleid gaan, terwijl andere rekenkameronderzoeken over de
bedrijfsvoering binnen de gemeente gaan.
De media vormen ook een domein van doorwerking voor de rekenkamerrapporten. Heden ten
dage heeft de ‘politiek’ het te druk en daardoor moeten verschillende onderwerpen elkaar om
de politieke aandacht beconcurreren. De kans is groot dat een evaluatierapport in de la
verdwijnt als het evaluatierapport geen (blijvende) media aandacht krijgt. Het belang van de
media aandacht in de politiek wordt door de verschillende auteurs benadrukt (o.a.
Baumgartner en Jones, 1993; Bekkers et al., 2004; Klijn, 2008; Bennett, 2009; Louw, 2010). In
4 Meer informatie, zie de symbolische benadering van beleid in Bekkers (2007). Beleid in beweging.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
21
het geval van de lokale rekenkamers betekent dit dat als de onderzoeksresultaten de media
bereiken dat dan de kans op doorwerking ervan zal toenemen (Bekkers et a., 2004: 27).
Volgens Bekkers et al. (2004: 29) kunnen de maatschappij – zowel de individuele burgers als de
belangenorganisaties – en de wetenschappelijke wereld ook als domein dienen voor de
doorwerking voor de uitgebrachte adviezen. Hoewel deze twee domeinen relevant zijn, is het
in kader van dit onderzoek lastig om de effecten van de rekenkameraanbevelingen bij deze
domeinen te meten. Om die reden vallen in dit onderzoek de maatschappij en de
wetenschappelijke wereld als de domeinen van doorwerking af;
2.4.3 Termijn van doorwerking
Korsten (1983) maakt een onderscheid tussen de lange en korte termijn doorwerking van kennis.
Volgens Korsten (1983:9) kan kennis – in dit geval rekenkameraanbeveling – zowel op korte als lange
termijn doorwerken. Ook De Vries (2000: 106-115) heeft het over korte termijn en lange termijn
doorwerking van rekenkamerrapporten – Algemene Rekenkamer. Volgens Korsten (1983:9) gaat het
bij de korte termijn doorwerking om de doorwerking die binnen één of twee jaar na de publicatie van
het onderzoek plaatsvindt. Zowel Korsten als De Vries zeggen dat er tevens sprake is van korte termijn
doorwerking wanneer een advies al heeft doorgewerkt alvorens het advies is uitgebracht. De
verklaring die hier achter schuilgaat is dat er tijdens het onderzoeksuitvoeringsfase veel interactie en
afstemming plaats heeft gevonden, waardoor de beleidsvoerders al aan de slag zijn gegaan. Volgens
Korsten (1983: 9) heeft de lange termijn doorwerking betrekking op een tijdsip van (ongeveer) twee
jaar nadat het evaluatierapport is gepubliceerd (Korsten, 1983: 9).
2.5 Factoren die doorwerking beïnvloeden “Een voorwaarde voor onderzoek om tot gebruik in welke zin dan ook te komen leiden is dat het
onderzoeksproduct op zich zelf informatie bevat die bruikbaar en (letterlijk en figuurlijk) toegankelijk is
voor de degenen die het moeten of willen gaan gebruiken” aldus Tijssen (1988: 15). Vervolgens maakt
Tijssen in navolging van Weiss en Bucuvalas (1980) het duidelijk dat de doorwerking van
evaluatierapporten van verschillende kritische succesfactoren afhankelijk is. Hierna wordt bij deze
succesfactoren stilgestaan. Achtereenvolgens zullen de kenmerken van de lokale rekenkamers
(paragraaf 2.5.1), de kenmerken van de rekenkamerrapporten (paragraaf 2.5.2), de behoefte van de
gebruikers (paragraaf 2.5.3), de interactie tussen de rekenkamers en de gebruikers (paragraaf 2.5.4),
de institutionele omgeving van de lokale rekenkamers (paragraaf 2.5.1) en de publicatie en nazorg
(paragraaf 2.5.6) aan de orde komen.
2.5.1 Kenmerken rekenkamer
In de literatuur wordt het belang van de organisatie van de informatieproducent benadrukt (o.a.
Korsten, 1983; Tijssen, 1988 en Bekkers et al., 2004). In de eerste plaats kan aan de reputatie van de
producent worden gedacht (Korsten, 1983 en Bekkers e.a., 2004). De rijksacademie voor Financiën en
Economie spreekt van het vertrouwen geven en in controle zijn (Ministerie van Financiën, 2010).
Bekkers et al. (2004) verwijzen naar het imago – aanzien – van de informatieproducent. Daarnaast
wordt ook verwezen naar de functieprofiel van de voorzitter, de samenstelling van het personeel en
het secretariaat, de omvang van de organisatie en de mate van ervaring; kennis en kunde van
personeel (Van den Berg et al., 2002 en Bekkers et al., 2004).
Daarnaast zijn de positionering van de lokale rekenkamers en de functies die zij vervullen belangrijke
factoren die de doorwerking van de rekenkameraanbevelingen kunnen beïnvloeden. Hoppe en Klok
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
22
(2006:8) onderscheiden de volgende drie functies van de rekenkamer om teneinde tot de
positionering van de lokale rekenkamers te komen:
“Controleren: vaststellen van de mate waarin processen goed verlopen en beleidseffecten
worden gerealiseerd, ten behoeve van gemeentelijke besluitvorming;
Leren: verbeteren van de beleidsinhoud en processen op grond van vastgestelde
onvolkomenheden en mogelijkheden voor verbetering;
Verantwoorden: inzichtelijk maken van de mate waarin processen goed verlopen en
beleidseffecten worden gerealiseerd naar burgers en maatschappelijke organisaties” (Hoppe
en Klok, 2006:8).
Hoewel het Controleren voorwaardelijk is aan de overige functies, leiden deze drie functies puur
theoretisch gesproken meestal tot andersoortige onderzoeken. Uitgaande van deze drie functies van
de lokale rekenkamers, is de positie van de lokale rekenkamers een die tot relatie staat met het college
van B en W, de raad, de diensten en de burgers. Allereerst kunnen de lokale rekenkamer zich als de
bruggenbouwer tussen het college en de raad positioneren. Het accent ligt dan op het ‘leren’ om
zodoende de beleidsprocessen te verbeteren (zie figuur 2.5.1). Wanneer het accent op ‘controleren’
ligt, dan positioneren de rekenkamer zich als de bondgenoot van de raad. De rekenkamer kan zich ook
tussen de raad en de burger positioneren. Dan ligt het accent op het ‘verantwoorden’ (Ibidem).
Figuur 2.5.1: Drie posities van de lokale rekenkamers
Bron: Hoppe en Klok (2006: 8)
2.5.2 Kenmerken rekenkamerrapport
Bij de doorwerking van het evaluatieonderzoek is het ook belangrijk om met het type beleidsprobleem
rekening te houden. Het belang van het type beleidsprobleem wordt door de verschillende auteurs
benadrukt. De rekenkamerkamers kunnen het type beleidsprobleem zelf niet beïnvloeden, maar wel
de kenmerken van het beleidsprobleem (Bekkers, et al., 2004). Hoogerwerf (1989 in Hoogerwerf en
Herewijer, 2008: 21, 64 en 81) beschrijft een beleidsprobleem vanuit de rationele benadering van
beleid als “de discrepantie tussen een maatstaf (een beginsel, een norm of een doel) en een
voorstelling van een bestaande of een te verwachten situatie”. Maar andere auteurs hebben kritiek op
deze rationele beschrijving van een beleidsprobleem. Volgens Bekkers (2007: 124) kunnen de
betrokken partijen zowel de maatstaven als de voorstellingen van de gewenste of de te verwachten
situatie van het beleidsprobleem anders interpreteren. Daarom maken verschillende auteurs gebruik
van de indeling van beleidsproblemen van Hoppe (1989: in Bekkers et al., 2004) zoals weergegeven in
schema 2.5.3.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
23
Schema 2.5.3: type beleidsprobleem
Zekerheid van kennis
Groot Klein
Consensus
over
maatstaven
Groot 1. Geteemde problemen 2. (On-)tembare kennis problemen
Klein 3. (On-)tembare ethische problemen
4. Ongetemde politieke problemen
Bron: Hoppe, 1989 in Bekkers et al., 2004
Ad 1. Getemde beleidsproblemen
De getemde beleidsproblemen worden ook wel eens met de terminologie technische
beleidsproblemen aangeduid (Koppenjan en Klijn, 2004:29). Bij de getemde beleidsproblemen bestaat
er een hoge mate van zekerheid over kennis. Er is eveneens overeenstemming over de maatstaven van
het beleidsprobleem (o.a. Koppenjan en Klijn, 2004: 28 en Hoogerwerf en Herewijer, 2008: 235). Met
andere woorden, er is min of meer sprake van een consensus tussen de betrokken actoren over de
oorzaakgevolgrelaties van het probleem en de gewenste oplossingen. De veronderstelling is dat de
doorwerking van de rekenkamerrapporten groter is naarmate er is sprake van getemde
beleidsproblemen omdat er dan over de ingebrachte kennis en oplossingsrichting niet of nauwelijks
wordt getwijfeld.
Ad 2. (On-)tembare wetenschappelijke problemen
Bij (on)tembare kennisproblemen bestaat er consensus dat het probleem opgelost moet worden, maar
een kant en klare oplossing is niet voorhanden (Koppenjan en Klijn: 2004: 28). Bovendien, bestaat er
over de kwaliteit van de ingebrachte kennis weinig zekerheid (Bekkers, 2007: 126). Om die reden
wordt van ‘tembare of ontembare’ beleidsproblemen gesproken.
Ad 3. (On-)tembare ethische problemen
De (On-)tembare ethische beleidsproblemen zijn precies het tegenovergestelde van de in ad. 2
behandelde (on-)tembare kennisproblemen. De betrokken actoren zijn het over eens dat er sprake is
van een grote mate van zekerheid over de ingebrachte kennis, maar de betrokken actoren kunnen
geen consensus bereiken over de maatstaven van het beleid. De betrokken partijen verschillen van
mening over welke waarden de overheid in acht moet nemen bij inzetten van de interventies (Bekkers,
2007: 127).
Ad 4. (On-)getemde politieke problemen
De ongetemde politieke problemen zijn de beleidsproblemen waar enerzijds geen consensus bestaat
over de maatstaven van beleid en anderzijds staat eveneens de ingebrachte kennis ter discussie.
Koppenjan en Klijn (2004: 28) gebruiken in dit geval de terminologie ‘wicked problems’. Volgens
Bekkers (2007: 127) vallen veel beleidsproblemen waar de overheden zich mee bezighouden onder
deze ‘wicked probleems’.
De relevantie van deze typologieën van de beleidsproblemen voor de doorwerking van de
evaluatierapporten – in casu rekenkameraanbevelingen – is van groot belang. Bekkers et al. (2004: 39)
stellen dat voor wat betreft de maatstaven van de beleidsproblemen, zijn er twee situaties te
benoemen waarin de kans op de doorwerking zich zal doen toenemen. De eerste situatie is waarin de
gebruikers over de betreffende beleidskwestie nog geen standpunt hebben genomen en dus voor
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
24
beïnvloeding vatbaar zijn. De tweede situatie is een waarin de meningsverschillen over een
beleidskwestie als onoverbrugbaar worden beschouwd en dan is de kans op doorwerking optimaal
mits het evaluatierapport een uitweg biedt om de betrokkenen actoren uit ‘de loopgraven’ te halen
(Ibidem). Het evaluatierapport moet over de beleidskwestie nieuwe inzichten bieden teneinde een
Reframing tot stand te brengen (Koppenjan en Klijn, 2004: 226-228). Voor wat betreft de zekerheid
van kennis over de beleidsproblemen kunnen ook twee situaties worden genoemd. Hoewel de lokale
rekenkamers met hun onderzoeken de controlerende taak van de raad willen versterken en geen puur
wetenschappelijke en technische onderzoeken uitvoeren, kunnen zulke instanties in het geval van
technische en wetenschappelijke beleidsproblemen achtergrondstudies laten uitvoeren (Bekkers et al.,
2004: 39). Bovendien kunnen de lokale rekenkamers eveneens de bestaande kennis en informatie
inventariseren en in kaart brengen om vervolgens op basis daarvan een rapport op te stellen.
Volgens Tijssen (1988: 15) is ook de methodologische kwaliteit van het onderzoek een belangrijke
factor. Voor de lokale rekenkamers zou dit betekenen dat de rekenkameronderzoeken aan bepaalde
wetenschappelijke eisen moeten voldoen. Hierbij gaat het o.a. om de betrouwbaarheid en validiteit
van het rekenkameronderzoek en een gedegen onderbouwing van de conclusies en aanbevelingen van
de rekenkamerrapporten (Ibidem: 15-17). Hoewel de wetenschappers het met elkaar over oneens zijn
in welke mate deze eisen een rol spelen, zijn de wetenschappers het wel over eens dat deze eisen wel
degelijk van invloed zijn op de doorwerking van de onderzoeksresultaten. Volgens Bongers et al.
(2009: 80) is het belangrijk om duidelijke normen en criteria toe te passen, zodat het voor de lezers
duidelijk wordt waarom de rekenkamers voor de betreffende normen en criteria heeft gekozen.
Tevens wordt het belang van de gehanteerde onderzoeksmethode voor de doorwerking van
evaluatierapporten benadrukt. Het maakt namelijk uit of het om een kwalitatief of om een
kwantitatief evaluatierapport gaat (Tijssen, 1988: 17). Volgens Tijssen is uit verschillende onderzoeken
gebleken dat de beleidsvoerders de voorrang geven aan kwalitatieve onderzoeksinformatie boven de
kwantitatieve onderzoeksinformatie. De reden is dat de resultaten van het kwalitatief onderzoek
dichtbij de dagelijkse bezigheden van de beleidsvoerders liggen. Lindblom en Cohen (1979 in Tijssen,
1988: 17) spreken in dit geval van ‘ordinary knowlege’.
Zoals aan het begin van deze paragraaf aan de orde is gekomen, is de toegankelijkheid van het
onderzoek een belangrijke factor voor de doorwerking van de rekenkamerrapporten (o.a. Tijssen,
1988: 15; Landry et al., 2003: 194 en Bekkers et al., 2004: 40). Hierbij gaat volgens Landry et al. (2003),
Bekkers et al. (2004) en Stipdonk (2008) om de vormgeving en leesbaarheid van het evaluatierapport.
De rekenkamer een van de informatieleveranciers en daarom mag de rekenkamer er niet vanuit gaan
dat het rekenkamerrapport zonder aandacht voor vormgeving en leesbaarheid optimaal zal
doorwerken (Bekkers et al., 2004: 30).
Tijssen benoemt in navolging van Weiss & Bucuvalas (1980 in Tijssen, 1988: 15) dat de relevantie van
het onderzoek eveneens een belangrijke factor voor de doorwerking is. Andere auteurs spreken in dit
geval van het type aanbeveling. Deze auteurs achten de kans op doorwerking groter naarmate de
aanbevelingen ook concreter zijn geformuleerd (o.a. Korsten, 1983; en Bekkers et al., 2004). De
originaliteit van de aanbevelingen is ook belangrijk voor de doorwerking ervan (Van Montford, 2011).
Volgens Bongers et al. (2009: 80) moeten de lokale rekenkamers hun aanbevelingen begrijpelijk
formuleren. Bovendien, horen deze aanbevelingen op de onderzoeksresultaten te zijn gebaseerd. De
redenering is dat de aanbevelingen geen eigen politieke agenda moeten laten doorklinken (Ibidem).
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
25
Volgens Bekkers et al. (2004: 41) is de verhouding van het evaluatierapport tot het huidige beleid de
belangrijkste factor die de doorwerking van het evaluatierapport kan beïnvloeden. Naarmate de
inhoud van het evaluatierapport beter aansluit op het huidige beleid, neemt ook de kans op de
optimale doorwerking ervan toe. Tijssen voegt in navolging van Weiss & Bucuvalas (1980 in Tijssen,
1988: 15) hieraan toe dat de bijdrage van het evaluatierapport aan de huidige situatie in twee
opzichten van belang is. De mate waarin het evaluatierapport een bijdrage levert aan het ter discussie
stellen of in een nieuwe dag licht plaatsen van de status quo, is een belangrijke factor om rekening
mee te houden (Ibidem).
Volgens Van Stipdonk (2007: 4) en Bongers et al. (2009: 80) beïnvloedt het aanbrengen van variatie in
de onderwerpen, vraagstellingen, aanpak en presentatie ook in welke mate de
rekenkameraanbevelingen uiteindelijk gebruikt worden. De redenering is dat – zeker – de kleinere
rekenkamers ook met kleiner gemeentelijk organisaties te maken hebben, waardoor ze telkens bij
dezelfde organisaties en ambtenaren terechtkomen. Het aanbrengen van variatie zal niet alleen het
doen van onderzoek leuker maken, maar ook het lezen van het rekenkamerrapport (Ibidem).
2.5.3 Behoefte gebruikers
Het is belangrijk ook om duidelijk in beeld te hebben of er bij de potentiële gebruikers behoefte is aan
onderzoek. Volgens Bekkers et al. (2004: 41-42) zou de informatieproducent zich flexibel moeten
opstellen om op de onvoorzienbare behoeften van de potentiële gebruikers in te kunnen springen. Dit
betekent dat de lokale rekenkamers jaarlijks naast het inplannen van een bepaalde percentage
onderzoeken op eigen initiatief en op verzoek van de raad, ook rekening moeten houden met de
onvoorzienbare behoefte van de raad. Het is ook belangrijk dat de lokale rekenkamers het aantal
evaluatierapporten die ze uitbrengen, niet uit het oog verliezen. De redenering is dat zodra de
producenten te veel onderzoeken uitbrengen, de kans op een verzadigingseffect zal toenemen. Het
tegenovergestelde is ook waar, wanneer de rekenkamers relatief weinig rapporten uitbrengen, dan
komt de zichtbaarheid van de lokale rekenkamers in het geding (Van den Berg et al., 2002 en Bekkers
et al., 2004). Daarom is het belangrijk om een balans te vinden tussen de hoeveelheid
rekenkamerrapporten die worden uitgebracht en de behoefte van de potentiële gebruikers. De
behoefte van de gebruikers is eveneens in het demand-pull model van doorwerking aan de orde
gekomen (zie ook paragraaf 2.3.2). Ook Bongers et al. (2009: 79) benadrukken dat de lokale
rekenkamers(commissies) met de behoefte van de gebruikers rekening moeten houden. De timing van
onderzoeksresultaten heeft eveneens invloed op de doorwerking ervan, omdat bij goede afstemming
(timing) de gebruikers op hun vingers bediend kunnen worden (zie ook paragraaf 2.3.7). Bongers et. al
(2009: 82) spreken in dit geval van tijdig en veelvuldig informeren van de ambtelijk organisatie en het
college via het ambtelijk en bestuurlijk wederhoor, zodat zij de onjuistheden kunnen corrigeren en
eventueel daarop aanvullende onderbouwing aanleveren.
2.5.4 Interactie tussen producent en gebruiker
Het belang van de mate van communicatie en afstemming wordt eveneens in de literatuur benadrukt
(o.a. Korsten, 1983, Tijssen, 1988; Bekkers et al., 2004). Zie tevens het interactiemodel (paragraaf
2.3.4). Volgens Tijssen (1988: 25-26) en Bekkers et al. (2004: 45-47) is een goede communicatie tijdens
alle fasen van het onderzoek belangrijk. Daarbij gaat het vooral om het ontvangen van feedback. Deze
interactie kan volgens Bekkers et al. (2004: 46) op de volgende drie manieren plaatsvinden:
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
26
1) Tijdens het onderzoeksuitvoeringsfase: dit kan al bij het houden van interviews en gesprekken
met de met medewerkers van de gemeentelijke diensten waarop het onderzoek betrekking
heeft;
2) Een alternatieve manier is het organiseren van bijeenkomsten, expertmeetings, etc. om de
potentiële gebruikers up to date en warm te houden;
3) Vormgeving van structurele contacten: hierbij gaat het om de manier waarop de lokale
rekenkamers hun contact met de raad, het college en de diensten onderhouden – via vaste
contactpersoon of ad-hoc contactpersonen. Het is ook belangrijk op welke niveau deze
contacten worden onderhouden. Volgens Bekkers et al. (2004: 46) zal de kans op doorwerking
toenemen als de contacten op een zo hoog mogelijke niveau worden onderhouden. Dit zou
betekenen dat de directeuren van de lokale rekenkamers de contacten met de
gemeenteraden en de colleges van B en W moeten onderhouden.
2.5.5 Institutionele omgeving
De institutionele inbedding van de lokale rekenkamers is ook een belangrijke factor om rekening mee
te houden. Dit omdat de lokale rekenkameronderzoeken bij de lokale politici terechtkomen. Bekkers et
al. (2004: 49) stellen dat de timing van een onderzoeksrapport van cruciaal belang is voor de
doorwerking van de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport. Ten eerste moet een onderzoek niet te
vroeg – alvorens er beleidsnota’s zijn – uitkomen en tevens moet het onderzoek niet te lang op zich
laten wachten anders wordt het onderwerp achterhaald. Ten tweede moeten de rekenkamers met het
belang van de ‘koppeling’ rekening houden. Wanneer de lokale rekenkamers hun
onderzoeksresultaten aan de ontwikkeling van belangrijke gemeentelijke visiedocumenten kunnen
koppelen, zullen de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport ook optimaal doorwerken (Ibidem).
Tevens is de mate van concurrentie tussen verschillende onderzoeksinstanties van invloed op de
doorwerking van adviezen. Hiermee wordt bedoeld dat hoewel de lokale rekenkamers wettelijk
bevoegd zijn om onderzoeken uit te voeren, zijn er ook andere interne dan wel externe
onderzoeksinstituten die beleidsonderzoek uitvoeren en dan bestaat de kans dat
rekenkameronderzoeken ondergesneeuwd raken (Ibidem). Bekkers et al. (2004: 50) wijzen ook op het
belang van corporatisme. In dit geval betekent dit in hoeverre de lokale rekenkamers met elkaar en
met andere instanties samenwerken om een vuist te kunnen maken. Tevens wordt de mate van
politieke belangstelling voor het te onderzoeken onderwerp belangrijk geacht voor de doorwerking
van de rekenkameraanbevelingen – zie tevens behoefte gebruiker.
2.5.6 Presentatie en nazorg
Nadat het evaluatierapport definitief is opgesteld, moet dit ook verspreid en onder aandacht van de
potentiële gebruikers en andere belanghebbenden gebracht worden. Dit wordt door verschillende
auteurs als een noodzakelijke voorwaarde voor doorwerking geacht (o.a. Bekkers et al., 2004). Daarbij
is het belangrijk om een bewuste en doordachte communicatiestrategie voorhanden te hebben
(Bekkers et al., 2004: 47). Bekkers et al. (Ibidem: 48) geven aan de adviesorganen het advies om actief
hun contacten met de belangrijke kranten, tijdschriften, televisie, radio, etc. te onderhouden en
daarnaast geven zij eveneens het advies om opiniërende artikelen te schrijven zodat er blijvende
aandacht is de werkzaamheden van de betreffende organisatie. Dit zal eveneens een bijdrage leveren
aan het aanzien van de lokale rekenkamers – zie ook kenmerken organisatie. De presentatie van
evaluatierapporten kan zowel via de traditionele manieren – persconferentie, aanbieding en opsturen
– als via de nieuwe manieren – zoals via internet, CD-rom, etc. – plaatsvinden (Ibidem: 47). Volgens
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
27
Bongers et al. (2009: 80) is het aanbrengen van variatie in de presentatie en nazorg kan ook de kans op
doorwerking van rekenkameraanbevelingen vergroten. Met nazorg wordt bedoeld dat de producent
ervoor moet zorgen dat het evaluatierapport op langere termijn ook van een blijvende (media)
aandacht geniet. Zoals bij de termijn van doorwerking aan de orde is gekomen, werken de
aanbevelingen van de evaluatierapporten veelal op lange termijn door. Tegen die tijd zijn de
medewerkers van de rekenkamers al een aantal onderzoeken verder, waardoor de focus van aandacht
op de nieuwe onderzoeken ligt en de kans op optimale doorwerking afneemt (Bekkers et al., 2004: 48).
Daarom is het belangrijk om de nazorg systematisch en doordacht te organiseren. Bongers et al. (2009:
82) gaan een stap verder door te stellen dat de lokale rekenkamers goed aan zullen doen als zij
structureel in hun werkwijze opnemen dat de overgenomen aanbevelingen na een bepaalde tijd
worden opgevolgd. Volgens Bongers et al. (2009: 82) kan dan de raad na te gaan of het college iets
met de rekenkameraanbevelingen doet. Door periodiek de opvolging van de overgenomen
aanbevelingen te meten, kunnen de rekenkamers hiermee de raad ondersteunen.
2.6 Conceptueel model
Volgens verschuren en Doorewaard (2007: 279) is het verstandig om de inzichten uit de bestaande
literatuur bij het ontwerpen van het onderzoek en bij het beantwoorden van de vraagstellingen te
gebruiken. Een belangrijk hulpmiddel daarbij is het ontwikkelen van een conceptueel model. “Kort
gezegd is een conceptueel model is de verzameling van kernbegrippen waartussen bepaalde relaties
worden verondersteld” (Ibidem). Hieruit is op te maken dat een conceptueel model in wezen uit twee
delen bestaat: een verzameling van kernbegrippen met betrekking tot een fenomeen in de
werkelijkheid en een verzameling van de relaties tussen deze kernbegrippen (verschuren en
Doorewaard, 2007: 280). Met de verzameling van de kernbegrippen worden de variabelen bedoeld die
zich in verschillende gradaties voordoen. Met de relaties tussen die kernbegrippen worden de causale
verbanden bedoeld (Ibidem: 281). De ‘rekenkameraanbevelingen’ vormen in het model de
onafhankelijke variabele. De te verklaren fenomeen in het model is de ‘doorwerking’ van de
rekenkameraanbevelingen – afhankelijke variabele. De relatie tussen de onafhankelijke variabele en
de afhankelijke variabele is middels het pijl nummer ‘1a’ weergegeven. In de grijze tekstblokken zijn de
kritische succesfactoren – uit paragraaf 2.5 – opgenomen. Omdat dit een kwalitatief onderzoek is, is
het conceptueel model zoals weergegeven in schema 2.6 niets anders dan een globaal, open en
schematisch weergave van hoe de verschijnselen omtrent de doorwerking van de
rekenkameraanbevelingen in de werkelijkheid met elkaar verband houden (Verschuren en
Doorewaard, 2007: 290-291). Met andere woorden de theoretische inzichten die in dit hoofdstuk zijn
besproken, eindigen in dit conceptueel model als een opsomming van de kernbegrippen en hiermee
vindt tevens de afbakening van het onderzoek plaats (Verschuren en Doorewaard, 2007: 279-281).
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
28
Schema 2.6: conceptueel model
29
3 Operationalisering, methodologie en context
In dit hoofdstuk worden eerst de theoretische kernbegrippen geoperationaliseerd alvorens de
methodologie en de context van het onderzoek toe te lichten. In paragraaf 3.1 wordt een aantal
theoretische termen uit het conceptueel model verder geoperationaliseerd. In paragraaf 3.2 komen
de gemaakte keuzes omtrent het empirisch deel aan de orde. Ten slotte wordt in paragraaf 3.3 de
context van het onderzoek kort beschreven.
3.1 Operationalisering
Volgens Swanborn (1981 in Van Thiel, 2007: 50) is de overgang van het theoretisch onderzoek naar
het empirisch onderzoek de zogenoemde operationaliseringfase. Verschuren en Doorewaard (2007:
143) verstaan onder operationalisering het waarneembaar maken een paar belangrijke begrippen uit
het theoretisch kader. In het bijzonder gaat het om het aangeven van wanneer of onder welke
voorwaarden een bepaald theoretisch begrip in de praktijk van toepassing is. De
operationaliseringfase bestaat uit drie onderdelen. In de eerste plaats moeten de variabelen
(kernbegrippen) worden gedefinieerd. Vervolgens dient voor elk variabele een aantal indicatoren te
worden geformuleerd. De indicatoren dienen – zo nodig – verder gespecificeerd en waarneembaar te
worden gemaakt. Dit laatste wordt waardering genoemd. De operationalisering van de vier
kernbegrippen uit het conceptueel is in schema 3.1 terug te vinden.
Schema 3.1: operationaliseringen van begrippen en theoretische termen
Variabele Definitie Indicatoren Waarden
Instrumentele
doorwerking
In dit onderzoek wordt met de
instrumentele doorwerking van de
rekenkameraanbevelingen het beleidsmatig
overnemen (van de inhoud) ervan door de
raad en het college bedoeld, die op korte
termijn direct na de publicatie van het
rapport plaatsvindt.
- Overnemen door de
raad;
- Overnemen door het
college;
- Direct na publicatie;
- Op korte termijn.
- Aanbevelingen worden in de
commissie en in de raad
besproken;
- Aanbevelingen worden deels of
geheel overgenomen;
- Inhoud aanbevelingen worden in
de vorm van raadsbesluiten
overgenomen;
- Er worden moties aangenomen
die uitvoering van de
aanbevelingen mogelijk maken;
- De raad verzoek het college op
korte termijn met een plan van
aanpak te komen;
- Het college komt (binnen een half
jaar na de publicatie van het
rapport) met een PvA of een brief;
- In PvA en/of andere beleidstukken
worden naar de aanbevelingen
verwezen.
Conceptuele
doorwerking
In dit onderzoek wordt onder de
conceptuele doorwerking het veroorzaken
van de op lange termijn
perceptieverandering onder de
- Perceptieverandering;
- Sensitizing oncepts
- Op lange termijn.
- Wordt anders naar het probleem
gekeken
- Verandering denkpatroon
beleidsvoerder (reframing);
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
30
beleidsvoerders verstaan. - Beleidsvoerders worden scherp
gehouden en
vanzelfsprekendheden worden
doorbroken;
- Aanbevelingen hebben het
probleem verhelderd;
- Nieuwe inzichten en concepten;
- Referenties in documenten;
- Aantal wijzigingen in beleid.
Agenderende
doorwerking
Er is sprake van agenderende doorwerking
als de rekenkameraanbevelingen nieuwe
thema’s op de politieke of maatschappelijk
agenda zetten.
- Nieuwe thema’s;
- Politieke agenda;
- Maatschappelijke
agenda.
- Politieke debat;
- Maatschappelijke debat;
- Nieuwe beleidsinitiatieven;
- Symposia, congressen, etc.;
- Discussies.
Politiek-
strategische
doorwerking
In dit onderzoek wordt met de politiek-
strategische doorwerking van de
rekenkameraanbevelingen het selectief
gebruiken hiervan door de politici bedoeld,
die op deze manier hun eigen positie willen
versterken en/of hun handelingen willen
legitimeren.
- Strategisch gebruik;
- Politieke gebruik.
- Oppositie gebruikt aanbevelingen;
- Bevestiging beleid, college en
dienst omarmen;
- Aanbevelingen worden
symbolisch gebruikt;
- Aanbevelingen worden gebruikt
om een punt opnieuw op de
agenda te zetten;
- Aanbevelingen worden gebruikt
om punten uit te stellen.
3.2 Methodologie In deze paragraaf staat de methodologie van het onderzoek centraal. In paragraaf 3.2.1 zal de
gekozen onderzoeksstrategie toegelicht worden. In paragraaf 3.2.2 zal beargumenteerd worden
aangegeven waarom en op welke rekenkameronderzoeken de keuze voor het diepteonderzoek is
gevallen. In paragraaf 3.2.3 zal de triangulatie die in het onderzoek wordt toegepast, toegelicht
worden. Tot slot is paragraaf 3.2.4 aan de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek gewijd.
3.2.1 Casestudy
Volgens Verschuren en Doorewaard (2007: 159-160) is het kiezen van de onderzoekstrategie een van
de kernbeslissingen die de overige beslissingen tijdens het onderzoek kunnen beïnvloeden. Voor de
analyse van de doorwerking van de rekenkameraanbevelingen wordt een meervoudige casestudy
(hierna: gevalstudie) toegepast. De rapporten van de rekenkamers van de G4 gelden hierbij als de
casussen. In dit onderzoek is om een aantal redenen voor deze vier rekenkamers gekozen. De eerste
reden dat voor de rekenkamers van de G4 is gekozen, heeft met de onafhankelijke positie van deze
rekenkamers te maken. Maar ook omdat uit een eerste verkenning op internet bleek dat er in de
afgelopen jaren veel onderzoek is gedaan naar de rekenkamerfuncties. Terwijl tot op heden nog geen
onderzoek is verricht waarbij specifiek naar de rekenkamers van de G4 is gekeken. Tevens worden in
veel beleidsnota’s deze vier steden – de G4 – apart behandeld vanwege hun bijzondere
gemeenschappelijkheden en verschillen. Om die reden is het ook interessant om naar de
doorwerking van de aanbevelingen van de rekenkamers van deze G4 te onderzoeken. Ook omdat
deze vier rekenkamers de laatste tijden op enkele terreinen met elkaar proberen samen te werken.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
31
De onderzoeker is eveneens van mening dat in het geval van de rekenkamers van de G4 er sprake is
van informatierijke casussen. Dit omdat de rekenkamers van de G4 al een aantal jaren onderzoeken
verrichten. Swanborn (2008: 61) stelt dat er naar de informatierijke casussen dient te worden
gezocht, waarvan de onderzoeker verwacht dat het te onderzoeken verschijnsel kan worden
gevonden. Tevens stelt Swanborn (2008: 56) dat uitgaande van het principe van ‘hoe meer cases, des
te meer informatie’ het handig is om liever ‘twee cases dan één en drie dan twee, enzovoort’ te
kiezen. Bij de keuze voor de rekenkamers van de G4 speelde ook de bereidheid van deze
rekenkamers om aan het onderzoek medewerking te verlenen een rol. Last but not least is de keuze
voor deze vier rekenkamers ook op pragmatische gronden gebaseerd (Swanborn, 2008: 55-60). Deze
pragmatische gronden zijn o.a. de interesse van de onderzoeker in de rekenkamers van de G4 en de
toevallige contacten die de onderzoeker – in het kader van zijn stage – binnen de Rekenkamer
Rotterdam heeft. Omdat de Rekenkamer Rotterdam de laatste tijden op enkele terreinen met de
rekenkamers van Amsterdam, Den Haag en Utrecht samenwerkt, maakt dit het leggen van contacten
voor de onderzoeker gemakkelijker.
3.2.2 Diepteonderzoek
Dit onderzoek bestaat uit twee fasen. In de eerste fase wordt een globaal beeld gegeven van de
doorwerking van de aanbevelingen van de G4-rekenkamers. In de tweede fase wordt de
zogenoemde strategische steekproeftrekking toegepast, hiermee laat de onderzoeker zich bewust
leiden door het conceptueel ontwerp – en probleemstelling – en datgene wat de onderzoeker te
weten wil komen en kiest per rekenkamer een rapport om meer diepgaand te analyseren
(Verschuren en Doorewaard, 2007: 185). Dit om gedetailleerde inzicht te krijgen in de doorwerking
van de aanbevelingen van de rekenkamers van de G4. Dit diepteonderzoek geeft inzicht in de
doorwerking die de rekenkameraanbevelingen zowel op korte als lange termijn hebben gehad.
Hiervoor zijn de uitgebrachte rekenkamerrapporten naar het gemeentelijk re-integratiebeleid
geselecteerd. Dit omdat uit een door de onderzoeker uitgevoerde inventarisatie blijkt dat het re-
integratiebeleid het enige onderwerp is waar alle vier de rekenkamers in de periode van 2006-2010
onderzoek naar hebben gedaan. De selectie van deze rapporten is op het principe van de ‘minimale
variatie op de onafhankelijk variabelen’ gebaseerd (Swanborn, 2008: 61-62). Dat wil zeggen dat de
aanbevelingen van dezelfde of de meest op elkaar lijkende rekenkamerrapporten diepgaand worden
geanalyseerd. Een van de redenen voor de minimalisering van de variatie op de onafhankelijke
variabelen is dat de onderzoeker bij dezelfde diensten – Amsterdamse Dienst Werk en Inkomen
(Hierna: DWI), Haagse Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW), Rotterdamse Sociale Zaken
en Werkgelegenheid (hierna: SoZaWe) en Utrechtse afdeling Werk en Inkomen (hierna WI) –
interviews wil gaan houden. Tevens kan met de minimalisering van de variatie op de onafhankelijk
variabelen in kaart worden gebracht hoe de rekenkamers van de G4 een en hetzelfde thema
onderzocht hebben, in welke mate en op welke wijze de rekenkameraanbevelingen omtrent het re-
integratiebeleid doorwerken, etc. Dat wil ook zeggen dat de geselecteerde casussen op vergelijkbare
wijze worden beschreven en geanalyseerd.
3.2.3 Triangulatie
In het onderzoek worden verschillende bronnen van informatie generering aangewend. Voor het
onderzoek worden zowel schriftelijke en digitale documenten bestudeerd als gesprekken gevoerd.
Dat wil zeggen dat semigestructureerde face-to-face interviews gecombineerd worden met
inhoudsanalyse van tekstueel, audiovisueel en andersoortig relevante documenten. Verschuren en
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
32
Doorewaard (2007: 184) spreken in zulke gevallen van bronnentriangulatie en methodetriangulatie.
Dit is in het geval van een gevalstudie onderzoek belangrijk omdat de verkregen informatie en
interpretaties daarvan dienen zoveel mogelijk te worden bevestigd. Voor het diepteonderzoek wordt
het principe van ‘close reading’ toegepast. Dat wil zeggen dat het plan van aanpak (hierna: PvA)
waarin het college beschrijft op welke manier de aanbevelingen worden overgenomen naast de
aanbevelingen uit het rekenkamerrapport gelegd. De reden dat de rekenkameraanbevelingen en het
PvA van het college naast elkaar worden gelegd, heeft met het onderwerp van dit onderzoek te
maken, namelijk: de doorwerking van de aanbevelingen van de G4-rekenkamers. Er wordt gekeken in
hoeverre de aanbevelingen van de rekenkamers van G4 zijn overgenomen en welke concrete
maatregelen het college naar aanleiding van de overgenomen aanbevelingen heeft genomen. Met
andere woorden, er wordt naast het uitvoeren van documentenanalyse eveneens
semigestructureerde interviews met de rekenkamers, de raadsleden en de betreffende diensten
afgenomen. De rekenkamers van de G4 zijn in dit onderzoek de geselecteerde casussen en om die
reden wordt met deze rekenkamers gesprekken gevoerd. Er wordt getracht om minimaal een
raadslid per gemeente bij het onderzoek te betrekken, immers de rekenkamers doen onderzoek voor
de raad. Daarnaast om het verhaal niet alleen van de kant van de rekenkamer en de betreffende
dienst te belichten, maar ook om met een raadslid namens de raad over de rekenkamerrapporten te
praten. Er is voor deze constructie gekozen – het genoegen nemen met een raadslid – omdat de
meeste raadsleden naast hun parttime werkzaamheden als raadslid ook een regulier werk hebben.
Daarnaast hebben de raadsleden het voor de zomerreces druk, omdat een aantal zaken moeten
worden afgehandeld. Om die reden is het moeilijk meerdere raadsleden bij het onderzoek te
betrekken. Bij de selectie van de raadsleden is geen rekening gehouden met de politieke kleur van
deze raadsleden. Met andere woorden, de geïnterviewde raadsleden zijn niet benaderd om namens
zichzelf of namens hun politieke partij een mening te geven, maar om namens de raad over de
rekenkamerrapporten te praten. Daarbij is uitgegaan van een selectietoets. In de eerste plaats is
gekeken of een gemeente een specifieke raadscommissie heeft die zich met de werkzaamheden van
de rekenkamers bezighoudt. In Rotterdam is bijvoorbeeld de Commissie Onderzoek voor de Rekening
(hierna: COR) die zich met de rekenkameronderzoeken bezighoudt en daardoor namens de raad over
de rekenkamerrapporten kan spreken. In het geval dat een gemeente geen specifieke
raadscommissie heeft die zich met de rekenkameronderzoeken bezighoudt, wordt getracht om een
raadslid te benaderen die wat langer in de raad zit. De veronderstelling is dat het raadslid dan vaak
een rekenkamerrapport bij de hand heeft gehad en daardoor over de rekenkamerrapporten kan
meepraten. In het geval dat ook dit een onmogelijke opgave zal blijken te zijn, wordt voor een derde
oplossing gekozen. De derde oplossing is om een raadscommissie die zich met de thema’s Werk,
Inkomen, Sociale Zaken en Re-integratie bezighoudt bij het onderzoek te betrekken. In dat geval
wordt getracht om een raadslid te benaderen dat het re-integratieonderzoek bij de hand heeft
gehad. Dit is ook van belang voor het diepteonderzoek, omdat het raadslid dan zowel in algemene
zin als specifiek over het re-integratierapport kan meepraten. Last but not least, worden de
verantwoordelijken voor de implementatie van de aanbevelingen van het re-integratieonderzoek bij
het onderzoek betrokken om te kijken tot welke concrete verbetermaatregelen de overgenomen
rekenkameraanbevelingen uiteindelijk hebben geleid. Zo ligt het in de verwachting dat met de
diensten DWI, SZW, SoZaWe en de afdeling WI wordt gesproken. Daarbij wordt getracht om de
medewerkers van deze diensten die destijds ook bij het re-integratieonderzoek betrokken waren
opnieuw te interviewen.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
33
3.2.4 Betrouwbaarheid en validiteit
Volgens Van Thiel (2007: 187) is de betrouwbaarheid van een gevalstudie gebaat bij de consistentie
en nauwkeurigheid van de metingen. In dit onderzoek zijn deze aspecten van het onderzoek voor een
deel tijdens de operationalisering en met het conceptueel ingedekt. Dit omdat op basis van het
conceptueel op een zo systematisch en vergelijkbare wijze informatie wordt verzameld. Dat wil ook
zeggen dat de vier casussen op een vergelijkbare wijze worden beschreven en geanalyseerd.
Daarnaast is bij de operationalisering van de vier kernbegrippen aangegeven hoe de doorwerking van
de rekenkameraanbevelingen wordt geanalyseerd. Daarom heeft de onderzoeker zich bij het
genereren van de informatie door het conceptueel model (zie paragraaf 2.6) en de operationalisering
van de kernbegrippen (zie paragraaf 3.1) laten leiden. Hierdoor wordt de herhaalbaarheid van het
onderzoek in positieve zin beïnvloed. Bovendien, de gesprekken zijn opgenomen en getranscribeerd.
De interne validiteit (Van Thiel, 2007: 201) is net als de betrouwbaarheid van het onderzoek voor een
deel tijdens de operationaliseringfase ingedekt. Daarnaast heeft het conceptueel model een
belangrijk rol gespeeld. Dit omdat daar bepaald is wat er wordt gemeten. De externe validiteit (Van
Thiel, 2007: 201) van dit onderzoek heeft met de generaliseerbaarheid van de onderzoeksbevingen
te maken. Het nadeel van een gevalstudie onderzoek is dat de onderzoeksbevindingen moeilijk naar
de gehele populatie – rekenkamer(functies) –kunnen worden gegeneraliseerd (Van Thiel, 2007: 104
en Verschuren en Doorewaard, 2007: 191). De bevindingen van dit onderzoek blijven dan ook
beperkt tot de rekenkamers van de G4. Dit ondanks het feit dat er tussen deze vier rekenkamers
sprake is van een aantal verschillen en overeenkomsten – bijvoorbeeld twee grote (Amsterdam en
Rotterdam) en twee kleine (Den Haag en Utrecht) rekenkamers. Bovendien gaat hier om de
rekenkamers van de vier grote steden van Nederland die in veel beleidsnota worden genoemd.
Daarnaast hebben de rekenkamers van de G4 eigen unieke karakteristieken. De een is zeer kritisch
tegenover het college en de diensten (Utrecht), de een andere neemt een confronterende houding
tegenover het college (Amsterdam), een derde spreekt op haar beurt zowel het college als de raad
aan (Rotterdam), terwijl de kleinste rekenkamer met alle partijen de samenwerking opzoekt (Den
Haag).
3.3 Context lokale rekenkameronderzoek In deze paragraaf wordt kort de context geschetst, waarop dit onderzoek betrekking heeft. De
rekenkamers hebben een vast stramien van werken als het gaat om de onderzoeksvoorbereiding en -
uitvoering, interactie, nazorg, etc. Deze routinematige procedures worden in paragraaf 3.3.2 kort
besproken. Hoe een rekenkameronderzoek in de raad(scommissie) wordt behandeld en wanneer de
doorwerking van de rekenkameraanbevelingen begint, zullen in paragraaf 3.3.1 aan de orde komen.
In paragraaf 3.3.3 wordt in het kader van het diepteonderzoek kort op het re-integratiebeleid
ingegaan.
3.3.1 Behandeling door de raad
Het onderzoek van een rekenkamer(functie) moet een aantal processen hebben doorlopen alvorens
het in de raad wordt behandeld en de aanbevelingen uit het onderzoeksrapport door het college
kunnen worden overgenomen. De gemeenten met de raadcommissies – bijvoorbeeld de G4 –
behandelen de rekenkamerrapporten eerst in de raadscommissies alvorens deze rapporten in de
raad worden besproken (Westerman, 2011). In figuur 3.2 is het proces dat na de definitieve versie
van een rekenkamerrapport volgt, schematisch weergegeven.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
34
Figuur 3.2: behandeling rekenkamer onderzoek
Bron: gebaseerd op Westerman, 2010.
Zoals uit figuur 3.2 blijkt stuurt de rekenkamer de definitieve versie van haar rapport naar de raad en
het college van B en W toe (Westerman, 2011: 76). Het presidium (en de griffie) zorgen voor de
agendering hiervan zodat het rapport in een raadscommissie wordt behandeld. Een raadcommissie
kan de voorzitter van de rekenkamer vragen om de onderzoeksresultaten – inclusief de
aanbevelingen – te presenteren. De raadsleden kunnen dan vragen stellen en de voorzitter van de
rekenkamer zal deze vragen moeten beantwoorden (Westerman, 2011: 76-79). Tijdens een
raadscommissie wordt al duidelijk of de aanbevelingen van de rekenkamer worden overgenomen.
Als de onderzoeksresultaten ook in de raad zijn behandeld, volgt er een raadsbesluit. Het is dan aan
het college van B en W om met de met de aanbevelingen van rekenkamer aan de slag te gaan. Soms
vraagt de raad het college om binnen bepaalde termijn met een plan aanpak te komen en soms is dit
in de verordening van de rekenkamer geregeld. De doorwerking van de rekenkameraanbevelingen
begint zodra in de raad een besluit is genomen of en in welke mate de aanbevelingen worden
overgenomen.
3.3.2 Van totstandkoming tot doorwerking
De rekenkamers volgen meestal een aantal routinematige procedures wat betreft de interactie
tussen de rekenkamers en hun respondenten. Zo wordt bijvoorbeeld na elke interview een concept
interviewverslag gemaakt en teruggekoppeld. Op deze manier krijgt de respondent de mogelijkheid
om binnen een bepaalde termijn – meestal twee weken – op het conceptverslag te reageren. De
rekenkamers doen dit vanwege het waarborgen van hun eigen zorgvuldigheid (Rekenkamer Den
Haag, 2011a). Daarnaast zijn de procedures omtrent de bestuurlijke en ambtelijk wederhoor bij de
rekenkamers van de G4 ook routinematig vastgelegd. De rekenkamers van de G4 houden dan ook
hiermee rekening. Het college van B en W en het betreffende ambtelijk apparaat krijgen
respectievelijk het conceptrapport en de nota van bevindingen toegestuurd zodat zij daarop kunnen
reageren. Deze feitenverificatie wordt toegepast zodat de betreffende dienst de juistheid van de
feiten kan controleren. Hiervoor is meestal twee weken voor gereserveerd. Vervolgens krijgt de
betreffende dienst een schriftelijke terugkoppeling over de verwerking van de ambtelijk reactie. Het
college van B en W kan op het conceptrapport een bestuurlijke reactie geven. De bestuurlijke reactie
wordt door de rekenkamers van de G4 in het rapport opgenomen. Zodra deze reacties binnen zijn,
past de rekenkamer daar waar nodig het rapport aan en schrijft een nawoord. In het nawoord wordt
kort ingegaan op de bestuurlijke reactie.
3.3.3 Re-integratiebeleid
In januari 2004 is de nieuwe Wet Werk en Bijstand (hierna: WWB) ingevoerd. De gemeenten werden
daarmee meer dan voorheen verantwoordelijk het bieden van de ondersteuning aan de
bijstandsgerechtigden die niet op eigen kracht aan het werk komen (Rekenkamer Utrecht, 2006 en
Rekenkamer Amsterdam, 2007). De gemeenten hebben eveneens meer vrijheid gekregen om de
ondersteuning op de lokale situatie toe te spitsen. Daarnaast werden de gemeenten volledig
Brief/Rapport
Gemeenteraad
College van B en W Agendering Behandeling
in commissie
Behandeling in
raad besluit
a b c
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
35
verantwoordelijk voor het budget van de bijstandsuitkering. Sinds 2006 is een aantal belangrijke
ontwikkelingen op het gebied van re-integratiebeleid plaatsgevonden. Het gaat zowel om lokale als
landelijke ontwikkelingen. Bij de lokale ontwikkelingen gaat ondermeer om de vele reorganisaties die
de betreffende diensten moesten invoeren. Daarnaast is het beleid ook op een aantal punten
veranderd. Volgens de respondenten gaat het ondermeer om de overgang van jongeren van de
WWB naar WIJ, de financiële crisis, de bezuinigingen en de krimpende re-integratiebudgetten.
Daarnaast zullen in 2013 WWB, WIJ en nog een aantal wetten tot een wet – Wet Werk en Vermogen
(hierna: WWV) – worden samengevoegd.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
36
4 Gevalstudies: de rekenkamers van de G4
In dit hoofdstuk worden de empirische bevindingen beschreven. De basis voor het verzamelen van
deze gegevens is het conceptueel model uit hoofdstuk 2 (zie paragraaf 2.6) geweest. Dit hoofdstuk
bestaat uit vier paragrafen en deze paragrafen zijn aan de vier casussen van het onderzoek gewijd –
Rekenkamer Amsterdam (paragraaf 4.1), Rekenkamer Den Haag (paragraaf 4.2), Rekenkamer
Rotterdam (paragraaf 4.3) en Rekenkamer Utrecht (paragraaf 4.4). Deze paragrafen zijn weer in acht
subparagrafen onderverdeeld. In de eerste zes subparagrafen worden de bevindingen omtrent de
kritische succesfactoren – uit het conceptueel model – beschreven. Deze subparagrafen 1 t/m 6 zijn
in eerste instantie op het ‘algemeen gedeelte’ van het onderzoek getoetst. Sommige kritische
succesfactoren zijn daarnaast ook op het ‘specifiek gedeelte – hiermee wordt het re-
integratieonderzoek bedoeld – van het onderzoek getoetst (paragrafen 4.1.3, 4.1.4 *…+4.4.3, 4.4.4).
Nadat de kritische succesfactoren zijn beschreven, wordt in het kader van het diepteonderzoek op de
doorwerking van de aanbevelingen van het re-integratieonderzoek ingezoomd (paragrafen 4.1.7,
4.2.7, 4.3.7 en 4.4.7). Tot slot wordt elke paragraaf recapitulerend afgesloten (paragrafen 4.1.8,
4.2.8, 4.3.8 en 4.4.8). Al met al wordt in dit hoofdstuk getracht om de empirische bevindingen zoveel
mogelijk op een vergelijkbare wijze te beschrijven. Dat zal op een aantal punten niet lukken, omdat
de vier grote steden naast hun gemeenschappelijkheden ook hun verschillen hebben. De G4 hebben
bijvoorbeeld in het kader van het re-integratiebeleid een eigen beleid – toegespitst op de lokale
situatie – uitgevoerd. De rekenkamers van de G4 hebben vervolgens het beleid op een aantal punten
anders onderzocht en zij zijn ook met andere aanbevelingen gekomen. Last but not least, handelen
de gemeenteraden van de G4 ook anders. De ene gemeenteraad raad neemt bijvoorbeeld naast de
rekenkameraanbevelingen ook een aantal moties aan, terwijl de andere gemeenteraden alleen de
rekenkameraanbevelingen overnemen of een aantal raadsbesluiten inzake de
rekenkameraanbevelingen aannemen.
4.1 Rekenkamer Amsterdam
De gegevens in deze paragraaf zijn op basis van de documentenanalyse en gevoerde gesprekken met
de rekenkamer, Dienst Werk en Inkomen (DWI) en een raadslid verzameld. Voor wat betreft de
gevoerde gesprekken, is eerst met een van de projectleiders van de rekenkamer gesproken.
Daarnaast is een raadslid uit de raadscommissie Werk, Participatie en Armoede (hierna: WPA)
geïnterviewd. In deze casus is gekozen om met iemand van deze commissie te spreken omdat de
gemeente Amsterdam geen speciale raadscommissie heeft die zich met de rekenkameronderzoeken
bezighoudt. Daarnaast heeft een aantal raadsleden aangegeven geen tijd te hebben aan het
onderzoek deel te nemen. Uiteindelijk heeft het vervolgonderzoek van de rekenkamer een uitweg
geboden. In het vervolgonderzoek is de naam van een aantal raadsleden opgedoken die destijds naar
aanleiding van het re-integratieonderzoek een aantal moties hadden ingediend. De onderzoeker
heeft het raadslid dat het meest in het vervolgonderzoek is genoemd benaderd. Het raadslid heeft
ondanks zijn drukke agenda besloten om aan het onderzoek deel te nemen. Daarnaast is de directeur
van DWI geïnterviewd. De huidige directeur van DWI was destijds als directieadviseur bij het re-
integratieonderzoek betrokken.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
37
4.1.1 Kenmerken rekenkamer
De Rekenkamer Amsterdam5 (hierna: RA) is op 5 juni 2003 door de gemeenteraad van Amsterdam
ingesteld (Amsterdamse gemeenteblad, 2003: nr. 249). De belangrijkste overweging om een
rekenkamer in te stellen, was de onafhankelijke positie die de rekenkamer kan innemen om het
gevoerde bestuur te onderzoeken (Amsterdamse gemeenteblad, 2010: nr. 26). Hoewel de
rekenkamer voornamelijk ten behoeve van de raad onderzoek doet, verzamelt de rekenkamer ook de
suggesties van de burgers. De RA begon op 1 juni 2004 met de organisatorische voorbereidingen om
teneinde per 1 januari 2005 met haar werkzaamheden te kunnen starten (Ibidem). In de Verordening
op de Rekenkamer Amsterdam is vastgelegd dat de directeur van de rekenkamer over het mandaat
beschikt om beslissingen ten aanzien van het personeel en materieel van de rekenkamer zonder
tussenkomst van het college te nemen, (Amsterdamse gemeenteblad, 2003: nr. 249).De
respondenten geven aan dat de relatie tussen de gemeenteraad van Amsterdam en de Rekenkamer
Amsterdam (RA) niet optimaal is geweest. Dit wordt zowel door de gemeenteraad als de RA
bevestigd. Volgens de RA komt het doordat er tot voor kort niet een duidelijke platform was waar de
gemeenteraad kon meepraten – rekenkamercommissie, commissie voor de rekeningen of iets
dergelijks. De RA geeft aan dat het nieuw presidium van de gemeenteraad als een dergelijk platform
kan functioneren. Dit wordt eveneens door de gemeenteraad bevestigd. Volgens het raadslid heeft
dit ook met de houding van de vorige directeur van de rekenkamer te maken. Het geïnterviewde
raadslid geeft aan dat de vorige directeur van de RA vaak een confronterende houding innam en dat
is volgens het raadslid niet constructief. Tegelijkertijd wordt aangegeven dat de nieuwe directeur van
de rekenkamer veel minder op de confrontatie is gericht. In het kader van dit onderzoek wordt
gesteld dat de reputatie van de rekenkamerdirecteur niet optimaal is geweest – althans de vorige
directeur. De reden is dat dit onderzoek betrekking heeft op de periode 2006-2010, terwijl de nieuwe
directeur van de RA sinds vorige jaar bij de rekenkamer werkzaam is. De respondenten zijn over de
samenstelling en kwaliteit van het personeel van de RA positief. De RA geeft aan dat de
medewerkers van de rekenkamer een academisch werk- en denkniveau hebben. De diversiteit qua
opleidingen is ook groot – bestuurskundig, psycholoog, socioloog, politicoloog, accountants, etc. Het
personeel is eveneens – afhankelijk van de leeftijd – heel lang in het onderzoeksveld actief. Met
andere woorden, de RA beschikt over de benodigde capaciteit om de onderzoeken in eigen beheer
uit te voeren. Daar waar specialistische kennis is vereist, doet de RA soms een beroep op de meest
geschikte externe partijen. Deze kunnen zowel de marktpartijen – onderzoeksbureaus en/of
adviesbureaus – als kennisinstituten – universiteiten – zijn (Rekenkamer Amsterdam, 2011a).
4.1.2 Kenmerken rekenkamerrapport
De RA doet permanent aan kenniscumulatie over het functioneren van de gemeente Amsterdam
door ondermeer beleidsstukken, (vergader)verslagen, begrotingen, jaarrekeningen, raadsstukken,
notulen, accountants- en onderzoeksrapporten, (wetenschappelijke) artikelen, berichten in de media
en signalen die zij ontvangt vanuit de besturen, het ambtelijk apparaat, maar ook burgers en
bedrijven te inventariseren. Daarnaast voert de rekenkamer gesprekken met het college van B en W,
het ambtelijk apparaat, de raad, etc. De uitkomst van zulke gesprekken wordt ondermeer gebruikt
om een groslijst van de onderzoeksonderwerpen op te stellen. Volgens de RA wordt altijd getracht
zoveel mogelijk variatie in de onderzoeksonderwerpen aan te brengen. Het geïnterviewde raadslid is
ook over de onderwerpen die de rekenkamer onderzoekt positief. Maar de RA geeft aan dat er
ongetwijfeld beleidsterreinen zijn waar de RA minder aandacht aan wordt besteed. Globaal gezien
5 In dit onderzoek worden de rekenkamers van Stadsdelen Amsterdam en Zaanstad buiten beschouwing gelaten.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
38
doet de rekenkamer op het gebied van sociaal beleid – welzijnssubsidies, sociaal beleid, uitkering, re-
integratie – veel meer onderzoek dan op andere gebieden. Dat heeft volgens de rekenkamer met de
hoeveelheid politieke aandacht die hiernaar uitgaat te maken, maar ook omdat met het sociaal
beleid veel middelen zijn gemoeid. De rekenkameronderzoeken zijn meestal kritisch en gaan over de
onderwerpen waar het een en ander mis gaan. “Daarvoor ben je de rekenkamer: om kritisch
onderzoek te doen” aldus de RA. De rekenkameronderzoeken variëren van rekenkamerbrieven tot
vervolgonderzoeken – en alles daar tussenin. De respondent geeft aan dat de rekenkamer te allen
tijde – vooral bij de vervolgonderzoeken – rekening houdt met de veranderende situaties en de
relevantie van de rekenkameraanbevelingen tot het huidige beleid. Volgens het geïnterviewde
raadslid worden de rekenkameraanbevelingen vaak – net als andere stukken –in de raad selectief
gebruikt om de eigen standpunten te ondersteunen. Voor wat betreft de onderzoeksmethode, doet
de RA in verhouding meer kwalitatief dan kwantitatief onderzoek. Soms komt ook een mix van beide
methoden voor – bijvoorbeeld onderzoek naar subsidiebeleid. Volgens de rekenkamer wordt altijd
getracht om de meest passende methoden en technieken van onderzoek toe te passen. De gekozen
methodologie is volgens de rekenkamer afhankelijk van de onderzoeksvragen en het onderwerp van
het onderzoek. Tevens geeft de rekenkamer aan dat de gehanteerde normen, criteria en
vraagstellingen niet altijd tot de beleidsnota of gemeentelijke documenten zijn te herleiden. De
rekenkamer heeft dit in het verleden wel geprobeerd, maar tegenwoordig wordt niet expliciet
gemaakt waar de normen en criteria vandaan zijn gehaald. Omdat het bij de ambtenaren belerend
kan overkomen, aldus de rekenkamer. In het verleden werd bijvoorbeeld de nadruk op SMART-
doelen – specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden – gelegd, maar tegenwoordig
wordt een of twee punten uit het SMART-methode toegepast. Dat wordt alleen bij het toetsen van
de prestaties gehanteerd om te kijken of ook daadwerkelijk de prestaties zijn gehaald. Wat betreft de
originaliteit van de aanbevelingen, geeft de RA aan dat een aantal aanbevelingen standaard in elk
onderzoek is terug te lezen. Dat komt volgens de rekenkamer o.a. doordat in Amsterdam de
uitvoering van beleid meestal verder? is dan het beleid zelf. Een andere aanbeveling is dat er te
weinig wordt geregistreerd. Volgens de RA zijn de registratiesystemen in Amsterdam onvoldoende of
niet aan elkaar te koppelen. De rekenkamer erkent dat er gebreken aan haar aanbevelingen zitten,
zoals het gebruik van jargons, maar tegelijkertijd vraagt de rekenkamer zich af of het doen van steeds
dezelfde aanbevelingen erg is? Het geïnterviewde raadslid geeft aan dat de
rekenkameraanbevelingen meestal helder worden geformuleerd en dat deze aanbevelingen per
definitie relevant zijn. Uit een intern onderzoek van de rekenkamer is gebleken dat de RA ongeveer
twintig vervolgonderzoeken heeft uitgevoerd. Uit deze vervolgonderzoeken komt naar voren dat van
alle rekenkameraanbevelingen ongeveer 1/3 is uitgevoerd, 1/3 is deels uitgevoerd en 1/3 is niet
uitgevoerd. De respondenten geven aan dat de aanbevelingen die niet worden uitgevoerd met de
volgende redenen te maken hebben. De eerste reden is dat de raad de aanbeveling niet overneemt.
Daarnaast heeft het met de praktische omstandigheden te maken of omdat de aanbevelingen op de
lange baan worden geschoven.
4.1.3 Behoefte gebruiker
De rekenkamer maakt bij het opstellen van haar onderzoeksprogrammering gebruik van een groslijst
en deze lijst wordt aan de raadsleden voorgelegd. De raadsleden kunnen daarop reageren door aan
te geven welke onderwerpen zij belangrijk vinden. Tevens kunnen de raadsleden nieuwe
onderwerpen aan de onderzoeksprogrammering van de rekenkamer toevoegen (Rekenkamer
Amsterdam, 2011). Volgens de rekenkamer is de behoefte van de raad een van de belangrijkste
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
39
criteria die bij het kiezen van de onderwerpen wordt toegepast. “De RA gaat niet ergens een
onderzoek naar doen, waar niemand op zit te wachten” aldus de RA. Het geïnterviewde raadslid
geeft aan dat hoewel het re-integratieonderzoek niet op het verzoek van de raad is uitgevoerd, heeft
de gemeenteraad de onderzoeksprogrammering van de rekenkamer mogen inzien. Volgens het
raadslid had de raad wel degelijk behoefte aan informatie over het re-integratiebeleid. Wat betreft
de onvoorzienbare behoefte van de raad was daar onder de vorige directeur geen ruimte en budget
voor. Volgens de RA is nu wel een budget beschikbaar om op de onvoorzienbare behoefte van de
raad in te springen. Het geïnterviewde raadslid vindt dat dit een belangrijke ontwikkeling is. Maar in
het kader van dit onderzoek scoort de rekenkamer op dit punt negatief, omdat dit onderzoek
betrekking heeft op de periode 2006-2010. Ten aanzien van het aantal rapporten per jaar geeft de
rekenkamer aan dat de RA – exclusief de rekenkamers van Stadsdelen en Zaandstad – jaarlijks
ongeveer vier á vijf rapporten – inclusief vervolgonderzoeken – uitbrengt. Dit is volgens de
respondenten voor een groot stad als Amsterdam een behapbaar aantal. Volgens het raadslid
worden de rekenkamerporten altijd als belangrijke stukken beschouwd.
4.1.4 Interactie en afstemming
Zoals in het vorige hoofdstuk aan de orde is gekomen, vindt op verschillende momenten tussen de
rekenkamer en de gemeentelijke organisaties interactie plaats. Zo vindt er elke half jaar een gesprek
tussen de raadsleden en de directeur van de rekenkamer bij het nieuw presidium plaats. Maar zowel
het raadslid als DWI geven aan dat de rekenkamer dit veel beter kan vormgeven. DWI geeft aan dat
tijdens de onderzoeken – waarbij DWI object van het onderzoek was – nauwelijks sprake was van
interactie. Volgens DWI zaten de onderzoekers van de rekenkamer te veel in de formaliteit. Volgens
DWO dient over dit soort fundamentele vraagstukken – uitstroom van bijstand naar werk – een
gesprek en geen ondervraging plaats te vinden. Tevens geeft DWI aan dat ieder actor een rol heeft
en binnen die speelveld is waarschijnlijk geen interactie mogelijk. Zoals in het vorige hoofdstuk aan
de orde is gekomen, kunnen de onderzochte dienst(en) en het college via het ambtelijk en bestuurlijk
wederhoor op de feitelijke onjuistheden binnen een vastgestelde termijn correcties en/of
aanvullingen op geven. Volgens DWI had de rekenkamer in het kader van het re-integratieonderzoek
niet alle correcties en aanvullingen in de definitieve versie van het rapport verwerkt. De RA heeft in
haar communicatiestrategie o.a. de procedures over hoe persberichten dienen te worden
geschreven en verspreid, vastgelegd. Er is een enorm batterij aan instanties waar een persbericht
naartoe gaat. Daarnaast organiseert de RA zo nu en dan ook persconferenties. DWI heeft op de
communicatiestrategie van de rekenkamer kritiek vanwege het feit dat ‘schreeuwende
krantenkoppen’ komen die een klein detail uitvergroten. Zowel DWI als het raadslid zijn van mening
dat wanneer dingen goed gaan, de rekenkamer dit ook zou kunnen benoemen. Want op deze manier
wordt bij de betreffende dienst good will gecreëerd. Teven aanzien van de structurele contacten kan
worden geconstateerd dat de rekenkamer op basis van het principe van accounthouderschap te werk
gaat. Dat wil zeggen dat elke onderzoeker verantwoordelijk is voor het bijhouden en onderhouden
van de contacten en ontwikkelingen op een bepaald beleidsdomein.
4.1.5 Institutionele omgeving
Volgens de RA wordt er vrijwel altijd met de timing van de publicatie van de rekenkamerrapporten
rekening gehouden. De RA geeft aan dat de rekenkamer vlak voor of vlak na de verkiezingen geen
rapporten publiceert. De reden is dat de raadsleden met andere zaken bezig zijn – campagne,
samenstelling van het college, etc. De rekenkamer probeert eveneens tijdens de vakantieperioden
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
40
geen publicaties in te plannen. De respondenten zijn het erover eens dat naast de rekenkamer ook
andere instanties zijn die voor de raad, het college en de diensten onderzoeken kunnen uitvoeren –
bijvoorbeeld Universiteit van Amsterdam of Stichting voor Economisch Onderzoek. De RA heeft met
de rekenkamers Stadsdelen Amsterdam en Zaanstad structurele samenwerkingsverbanden.
4.1.6 Publicatie en nazorg
Zodra de publicatiedata van de onderzoeksrapporten bekend zijn, worden de rekenkamerrapporten
via diverse kanalen verspreid. De rekenkamerrapporten worden o.a. via de website van de RA en per
post verspreid. In principe krijgen alle raadsleden, het college en de betrokken diensten een
exemplaar van het rapport per post. Dit geldt ook voor de andere respondenten van de rekenkamer.
De overige rekenkamercontacten krijgen de link van het onderzoek – eventueel met een
begeleidende brief – en zodoende kunnen zij het rapport downloaden. Daarnaast wordt een
exemplaar van het onderzoek naar de collega-rekenkamers, Vereniging van Lokale Rekenkamers, etc.
opgestuurd. Voor wat betreft de nazorg van de rekenkamerrapporten worden ze meestal tot een jaar
hun de publicatiedata gevolgd. Daarna wordt gekeken of de rekenkameraanbevelingen tot effecten
hebben geleid. In de eerste instantie wordt puur naar de uitwerking van de aanbevelingen gekeken
en mocht er aanleiding daartoe zijn, kan een uitgebreid vervolgonderzoek volgen.
4.1.7 Doorwerking aanbevelingen onderzoek naar Re-integratiebeleid
In januari 2007 publiceerde de RA het onderzoeksrapport Re-integratie – Begeleiding van bijstand
naar werk. De RA kwam tot zeven hoofdconclusies en op basis daarvan formuleerde de RA een vijftal
aanbevelingen. Het rapport zorgde voor veel discussies en debat in de raad. Zo heeft het re-
integratierapport in de gemeenteraad ruim aandacht gehad (Rekenkamer Amsterdam, 2009). Er was
ook kritiek op het rapport. Het geïnterviewde gemeenteraadslid geeft aan dat sommige fracties
tijdens de debatten hadden aangegeven de re-integratietrajecten veel breder – inclusief sociale
activeringsactiviteiten, subsidiebanen, etc. – te zien dan puur uitstroom van bijstand naar werk.
Tevens heeft DWI op deze focus van de rekenkamer kritiek gehad. Immers waren de middelen ook
voor sociale activering en andere zaken bedoeld, is de redenering. De bestuurlijke reactie op het
rapport was dan ook dat het college zich in de meeste aanbevelingen kon vinden. Om die reden heeft
het college aangegeven dat zij alle aanbevelingen, behalve aanbeveling 3 wilt overnemen. De raad
heeft ermee ingestemd. Daarnaast zijn naar aanleiding van het rapport vier moties in de raad
aangenomen.
Behandeling door de raadscommissie WIJ De commissie Werk, Inkomen en Jeugd (hierna: WIJ) besprak het rapport op het verzoek van de
Socialistische Partij (SP) op 1 februari 2007 met de toenmalige wethouder Aboutaleb. Het rapport is
vervolgens op 22 februari 2007 in de commissie WIJ inhoudelijk met de tijdelijke wethouder
Asscher6 besproken (Rekenkamer Amsterdam, 2009: 21). De discussie ging over de vraag of de
rekenkamer een juiste keuze had gemaakt door zich puur te richten op uistroom naar werk. Het
geïnterviewde raadslid geeft aan dat de kritiek van een deel van raadsleden was dat de rekenkamer
het onderscheid tussen de re-integratietrajecten en de sociale activeringstrajecten niet naar voren
heeft gebracht. Het college heeft ook in haar reactie hierop kritiek gehad, aldus DWI. Een tweede
discussiepunt had betrekking op de participatieladder. Een deel van de gemeenteraadsleden vond
dat de rekenkamer de trede 3 niet in haar berekeningen mee moest nemen, omdat deze trede voor
6 Aboutaleb trad op diezelfde dag als staatsecretaris Sociale Zaken aan.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
41
de sociale activering en participatie was bedoeld. De fracties bleven verdeeld over de
onderzoeksaanpak van de rekenkamer. Al met al is het rapport op 22 februari 2007 uitgebreid
besproken en de commissie besloot om het debat in de raadsvergadering voort te zetten.
Behandeling door de gemeenteraad
Het rapport is op 4 april 2009 in de gemeenteraad behandeld. De raad heeft tijdens deze vergadering
vier moties naar aanleiding van het rapport aangenomen. Daarmee onderschrijft de raad min of
meer de reactie van het college. Hieronder volgt een overzicht van de stand van zaken omtrent deze
moties (Rekenkamer Amsterdam, 2009: 8):
Schema 4.1.1: stand van zaken moties gemeenteraad Amsterdam
Motie Stand van
zaken
Toelichting
De motie Ünver om de kwaliteitscontrole
op de re-integratietrajecten uit te breiden
naar onaangekondigde bezoeken aan de
re-integratiebedrijven;
Uitgevoerd De gemeenteraad en DWI geven aan dat deze motie is
uitgevoerd.
De motie Hoogerwerf, et al. om de re-
integratietrajecten vooral uit te besteden
aan de re-integratiebedrijven met een
Boabora keurmerk;
Achterhaald DWI nam dit standaard in de aanbestedingen op. Maar
nu werkt DWI weinig met de nieuwe re-
integratiebedrijven. Omdat DWI de meeste taken zelf
uitvoert, is er geen keurmerk voor nodig.
Het voeren van competentiemeting om
de resultaten van maatschappelijk
participatie zichtbaar te maken;
Uitgevoerd Zie onderzoek UvA.
De caseload voor de klantmanagers moet
worden verlaagd.
Deels
Uitgevoerd
DWI richt zich nu alleen op mensen met ‘perspectief op
werk’. DWI heeft daarbij ook naar de caseload van de
klantmanagers gekeken. De coasload van klantmanagers
die mensen ‘met perspectief op werk’ begeleiden is
behoorlijk verlaagd. Maar de caseload van de
klantmanagers die mensen ‘zonder perspectief op werk’
begeleiden is verhoogd. Volgens DWI betekent het
verlagen van de caseload dat er meer fte’s en geld moet
worden ingezet, terwijl DWI juist moet bezuinigen.
Brief wethouder Buyne
In mei 2007 heeft de nieuwe wethouder Buyne aan de commissie WIJ een brief gestuurd. De
wethouder geeft ondermeer aan hoe de overgenomen aanbevelingen en aangenomen moties aan de
vijf speerpunten van het college ter verbetering van de re-integratieprestaties worden gerelateerd
(Rekenkamer Amsterdam, 2009: 22-23). In de brief staat ook dat het college in het
Meerjarenbeleidplan Werk, Participatie en Re-integratie 2007-2010 voor de speerpunten concrete
doelstellingen gaat formuleren. Volgens DWI wordt ook in het meest recente Meerjarenbeleidplan
Werk, Participatie naar de rekenkameraanbevelingen gerefereerd. In de brief wordt eveneens
aangegeven dat de projectconsultanten worden ingezet om onaangekondigde bezoeken aan de re-
integratiebedrijven te brengen – uitvoering motie Ünver. Tijdens de raadsvergadering van 19
december 2009 is over de Meerjarenbeleidplan Werk, Participatie en Re-integratie 2007-2010
gepraat. Daarbij is ook naar het rekenkameronderzoek gerefereerd.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
42
Verder..
Volgens de rekenkamer heeft de commissie WIJ in 2008 en in de begin maanden van 2009 vaak over
re-integratiebeleid gesproken. Daarbij is ook naar het rekenkamerrapport gerefereerd. In maart 2008
heeft de nieuwe wethouder – Ossel – de commissie WIJ over de stand van zaken omtrent de
rekenkameraanbevelingen geïnformeerd. Op 6 november 2008 heeft de Universiteit van Amsterdam
(hierna: UvA) de resultaten van haar onderzoek naar de competitieontwikkeling en de re-
integreerbaarheid van DWI-cliënten aan de commissie WIJ gepresenteerd. Met dit onderzoek heeft
DWI een begin gemaakt met de invoering van de competentieontwikkeling om de competenties van
haar cliënten meetbaar te maken (Rekenkamer Amsterdam, 2009: 24). De UvA heeft in haar
onderzoek het onderscheid tussen de re-integratietrajecten, sociale activeringstrajecten, etc.
expliciet aangegeven en dat is ook in lijn met de wensen van de meerderheid van de raad. Het
onderzoek van de Stichting voor Economisch Onderzoek (hierna: SEO) naar de effectiviteit van de re-
integratietrajecten is in februari 2009 door de commissie WIJ besproken. Het SEO is tot de conclusie
gekomen dat de aanpak van DWI tot een verhoogd kans op uitstroom naar werk leidt, namelijk 25%.
Dit is 14% hoger dan de berekeningen van de RA en het komt doordat er onderscheid is gemaakt
tussen de re-integratietrajecten en de sociale activeringstrajecten.
Stand van zaken aanbevelingen
De rekenkamer had destijds vijf aanbevelingen gedaan. Het college nam alle aanbevelingen behalve
aanbeveling nummer 3 over. DWI geeft zich een ‘7’ wat betreft de uitvoering van deze
aanbevelingen. Hieronder wordt per aanbeveling aangegaan wat de stand van zaken is.
Schema 4.1.2: stand van zaken aanbevelingen re-integratieonderzoek
Aanbeveling Stand van zaken
Toelichting
1 Investeer in cliënten en het klantmanagement:
a Verhoog het aantal cliënten op traject; Achterhaald Uit het vervolgonderzoek van de rekenkamer (2009: 8) is op te maken dat de uitvoering van dit gedeelte van de aanbeveling onduidelijk is. Maar DWI geeft aan dat het vervolgonderzoek in 2009 is uitgevoerd en heden ten dage is dit onderdeel van de aanbeveling achterhaald. Want nu mogen alleen cliënten met een reële kans op uitstroom naar werk met de re-integratietrajecten meedoen. Met andere worden, het aantal cliënten op het traject wordt nu juist afgebouwd.
b Geef de klantmanagers meer inzicht in de trajectkosten en effectiviteit en vergroot hun kennis van de cliënt en de arbeidsmarkt, zodat de cliënten op een voor hen effectief traject worden geplaatst;
Deels uitgevoerd
Volgens de rekenkamer (2009: 8) is dit onderdeel van de eerste aanbeveling niet uitgevoerd. DWI kon zich ten tijde van het vervolgonderzoek in deze conclusie vinden, maar volgens DWI zijn inmiddels stappen gezet om de klantmanagers meer inzicht te geven in de trajectkosten. Volgens DWI staat tegenwoordig in het systeem hoeveel een re-integratietraject kost. Met andere woorden, de klantenmanagers kunnen het geautomatiseerde system gebruiken om een afweging te maken. DWI geeft tegelijkertijd aan dat een willekeurige klantmanager waarschijnlijk nu nog steeds niet weet wat de trajectkosten zijn, omdat het lastig is om een totaal bedrag te maken. Volgens DWI wordt er nog steeds aan deze aanbeveling gewerkt.
c Wissel in het overleg met de re- Uitgevoerd Dit onderdeel van de aanbeveling is uitgevoerd, aldus de
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
43
integratiebedrijven ook informatie uit over de individuele cliënten en trajecten, en gebruik deze informatie om tijdig bij te sturen als de prestaties van cliënten of re-integratiebedrijven achterblijven;
RA (2009: 8). De rekenkamer en DWI geven aan dat DWI tegenwoordig veel meer dan voorheen met de re-integratiebedrijven informatie uitwisselt. Tevens hebben onaangekondigde bezoeken aan de re-integratiebedrijven plaatsgevonden. Daarmee is ook de motie Ünver uitgevoerd.
2 Leer door te evalueren
a Onderzoek succes- en faalfactoren van re-integratietrajecten en -beleid, en kijk naar de ervaringen van andere gemeenten.
Grotendeels uitgevoerd
Volgens de rekenkamer (2009: 8) is dit deels uitgevoerd. De rekenkamer waardeert de onderzoeken van UvA en SEO, maar de rekenkamer is van mening dat DWI vooralsnog de ervaringen uit andere gemeenten niet heeft benut. Volgens DWI is dit inmiddels wel opgepakt. Want DWI heeft alle onderzoeken naar het re-integratiebeleid geïnventariseerd en daaruit heeft de dienst lessen getrokken. Volgens DWI schijnt het zo te zijn dat voor het re-integratiegeren van de mannen een ander methode is gewenst dan bij het re-integratiegeren van de vrouwen. Volgens DWI wordt nu intern gekeken hoe deze methoden in Amsterdam kunnen worden toegepast. Omdat DWI inmiddels de ervaringen uit andere gemeenten heeft geïnventariseerd en deze in Amsterdam wilt toepassen, wordt in dit onderzoek gesteld dat de aanbeveling 2a is grotendeels uitgevoerd.
b Gebruik deze kennis bij de inkoop van nieuwe trajecten en beslissingen over individuele trajecten
Uitgevoerd Volgens de rekenkamer (2009: 8- 10) en DWI is de aanbeveling 2b uitgevoerd. DWI zet bijvoorbeeld de kennis van de competentieontwikkeling over de re-integratietrajecten ondermeer om de sociale en maatschappelijke participatie van de overige cliënten vast te stellen.
3 Formuleer specifiek beleid, prestaties en effecten per doelgroep van de re-integratieladder en verwerk dit inhoudelijk en financieel in de gemeentelijke begroting.
Niet overgenomen door de raad
Deze aanbeveling was destijds door de raad en het college niet overgenomen. Daarom had DWI deze aanbeveling in eerste instantie niet uitgevoerd. De rekenkamer heeft in haar vervolgonderzoek voor deze aanbeveling weer aandacht gevraagd. Volgens DWI is dit niet sjiek, want de rekenkamer probeert haar gelijk te halen. Hoewel DWI, het college en meerderheid van de raad destijds met deze aanbeveling oneens waren; heeft DWI deze aanbeveling alsnog intern uitgevoerd. Maar dat heeft ermee te maken dat “we in een andere tijdsgewricht zitten” aldus DWI. DWI investeert nu alleen in de klanten die een reëel kans op uistroom naar werk hebben – ongeveer 11.000 uit 40.000 totaal. Maar dat wil niet zeggen dat DWI voor de overige 29000 klanten niets doet. DWI heeft intern aan haar klantmanagers opdracht gegeven om een beweging in het klantbestaand te realiseren door 5% uit trede 1 naar trede 2 te laten uitstromen en 10% uit trede 2 naar trede 3. De klanten die in de treden 3 en 4 zitten behoren tot 11.000 cliënten die de re-integratietrajecten volgen.
4 Formuleer consistent beleid voor de beoogde uitstroom naar werk, het toekennen en de hoogte van uitstroompremies en pas dit toe bij de aanbesteding en verlenging van re-integratiecontracten.
Uitgevoerd Volgens DWI was deze aanbeveling op cohort 2004-2006 gebaseerd. Want sommige re-integratiebedrijven lieten de cliënten naar hun eigen BV’s uitstromen – zie ook motie Ünver. “Dat hebben we op gegeven moment ook zelf gerealiseerd en de rekenkamer heeft ons nog een keer bevestigd” aldus DWI. Daarom had DWI in
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
44
2007 al een aantal maatregelen genomen om die dubbelloop te voorkomen. Uit het vervolgonderzoek van de rekenkamer blijkt ook dat deze aanbeveling is uitgevoerd. Het beleid is zowel richting de cliënten als de re-integratiebedrijven consistent (Rekenkamer Amsterdam, 2009: 11).
5 Zorg dat de informatievoorziening op orde komt door de informatiesystemen aan te passen aan de vooraf vastgestelde informatiebehoefte, en de benodigde gegevens volledig te registreren
Grotendeels uitgevoerd
DWI heeft het RAAK systeem ingevoerd. Dat is volgens alle betrokkenen een verbetering ten opzichte van de oude systemen. Volgens de rekenkamer zijn de problemen met het registeren niet afdoende opgelost en daarom is deze aanbeveling volgens de rekenkamer (2009: 9) deels uitgevoerd. Maar DWI geeft aan dat het vervolgonderzoek in 2009 is uitgevoerd en dat de dienst inmiddels veel verder is dan destijds. Hoewel DWI erkent dat er lacunes in het systeem zitten, wordt volgens DWI daar continue aan gewerkt. Ook het geïnterviewde raadslid geeft aan dat DWI haar informatiesystemen heeft verbeterd. In dit onderzoek wordt gesteld dat deze aanbeveling grotendeels is uitgevoerd. Dit omdat zowel DWI als de raad aangeven dat sinds het uitkomen van het vervolgonderzoek (2009), DWI verdere verbeteringen heeft doorgevoerd.
4.1.8 Afsluiting
In de voorafgaande sufparagrafen zijn de kritische succesfactoren en de stand van zaken omtrent de
doorwerking van de aanbevelingen van het re-integratieonderzoek beschreven. In deze paragraaf
worden de hiervoor besproken bevindingen te afsluiting als volgt samengevat:
- In de eerste plaats wordt op de bevindingen omtrent de kritische succesfactoren
gereflecteerd. In schema 4.1.3 zijn de zes groepen kritische succesfactoren uit hoofdstuk 2
opgenomen, waarbij is aangegeven hoe de rekenkamer op deze factoren scoort. Daarbij is
gebruik gemaakt van plussen, minnen, nullen en plusminnen. Een + betekent dat de
betreffende kritische succesfactor aanwezig is. Een – betekent dat de betreffende factor
door de respondenten als afwezig wordt beschouwd. Een 0 betekent dat de respondenten
op betreffende factor niet zijn ingegaan en dat het niet van toepassing is. Een +/- betekent
dat de betreffende factor in een bepaalde mate aanwezig is – bijvoorbeeld dat de
rekenkamer een communicatieplan heeft, maar dat het communicatieplan al jaren niet is
geactualiseerd. Daarnaast zijn twee groepen kritische succesfactoren – behoefte gebruiker
en interactie & afstemming – op het specifiek gedeelte van het onderzoek getoetst, terwijl
de overige groepen alleen op het algemeen gedeelte is getoetst. Om die reden zijn de vakjes
onder de respondent van de dienst bij de overige groepen leeg. Als in de vakjes van alle drie
de respondenten een + staat, dan beschouwen alle respondenten dat de betreffende factor
aanwezig is, enzovoort. Met andere woorden, hoe meer plussen, hoe beter de rekenkamer
op de betreffende factor scoort;
- Nadat de scores op de kritische succesfactoren zijn gepresenteerd, volgt er een korte
concluderende samenvatting van de bevindingen omtrent de doorwerking van de
aanbevelingen van het re-integratieonderzoek.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
45
Schema 4.1.3: scores kritische succesfactoren RA
Rekenkamer Raad DWI
Kenmerken rekenkamer
Aanzien rekenkamer Aanzien rekenkamer + +
Directer
Reputatie +/- -
Functieprofiel + +
Omvang rekenkamer + +
Personeel
Secretariaat Kwaliteit/opleiding + +
Ervaring + 0
Onderzoekers Kwaliteit/opleiding + +
Ervaring + 0
Positionering
Bondgenoot raad + +
Bruggenbouwer tussen college en raad 0 0
Positioneren tussen burger en raad +/- 0
Kenmerken rekenkamer-rapport
Beleidstype
Consensus maatstaven
Nieuwe inzichten +/- +/-
Reframing +/- +/-
Zekerheid van kennis
Externe inhuur specialisten + 0
Inventariseren bestaande kennis
+ 0
Methodologische kwaliteit
Betrouwbaarheid en validiteit + +/-
Gedegen onderbouwing conclusies en aanbevelingen
+ +
Normen en criteria Duidelijkheid +/- 0
Herleidbaar tot beleidsnota - 0
Onderzoeksmethoden Kwalitatief + +
kwantitatief +/- +/-
Toegankelijkheid Vormgeving + +
Leesbaarheid + +
Aanbevelingen
Formulering/begrijpelijkheid +/- +
Mate concreetheid 0 0
Originaliteit + 0
Herleidbaar tot bevindingen + +
Relevantie + +
Verhouding tot huidige beleid + 0
Bijdrage
Discussies +/- +
Doorbreken status quo 0 0
Mate van variatie
Onderwerpen + +
Vragenstellingen + +
Aanpak + 0
Presentatie + +
Behoefte gebruiker
Behoefte
College en DWI - - -
Raad + + 0
Onvoorzienbare behoefte raad
- - 0
Aanleiding Verzoek raad - - 0
Eigen initiatief + + 0
Aantal onderzoeken Huidige aantal (geen verzadiging)
+ + 0
Zichtbaarheid + + 0
Interactie en afstemming
Communicatie en afstemming
Na interviews + + +
Ambtelijk wederhoor + + +
Bestuurlijk wederhoor + + +
Interactie Tijdens interviews + +/- -
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
46
Bijeenkomsten organiseren 0 0 0
Expertmeetings 0 0 0
Structurele contacten
Ad hoc contactpersonen 0 0 0
Vast/accountouderschap + + 0
Directeurscontacten +/- +/- 0
Institutionele omgeving
Timing Niet te vroeg uitkomen + 0
Niet te laat uitkomen + 0
Koppeling aan beleidsnota - 0
Concurrentie is afwezig Wetenschappelijke instituten - -
Commerciële onderzoeksbureau
- -
Intern of anders - -
Corporatisme Samenwerking met andere lokale rekenkamers
+ 0
Samenwerking met andere instanties
- -
Politieke belangstelling Politieke belangstelling + +
Publicatie en nazorg
Verspreiding Onder aandacht brengen + +
Communicatiestrategie Contacten media + 0
(Opiniërende) artikelen +/- 0
Presentatie
persconferentie + +
Aanbieding en opsturen + +
Digitaal + +
Bijproducten - 0
Nazorg Nazorg (tot 1 jaar) + +
Vervolgonderzoeken/ follow -ups
+ +
Conclusies doorwerking aanbevelingen re-integratieonderzoek
De rekenkamer onderzocht het re-integratiebeleid vanwege de grote maatschappelijke en financiële
belangen die het beleid zijn gemoeid. Het onderzoek heeft voor veel discussies en debatten gezorgd.
Recapitulerend komt het erop neer, dat de rekenkamer toentertijd vijf aanbevelingen had
geformuleerd. De gemeenteraad en het college hebben vier van de vijf aanbevelingen overgenomen.
De eerste aanbeveling bestond uit drie onderdelen. Het onderdeel ‘a’ is niet uitgevoerd en het is
inmiddels achterhaald. Het onderdeel ‘b’ is voor een deel uitgevoerd en het onderdeel ‘c’ is helemaal
uitgevoerd. De tweede aanbeveling bestond uit twee onderdelen. Het onderdeel ‘a’ is grotendeels
uitgevoerd en het onderdeel ‘b’ is helemaal uitgevoerd. De derde aanbeveling werd door het college
en de raad niet overgenomen. DWI heeft deze aanbeveling in eerste instantie niet uitgevoerd, maar
vanwege de grote ontwikkelingen op het gebied van het re-integratiebeleid is deze aanbevelingen
alsnog intern uitgevoerd. De vierde aanbeveling is helemaal uitgevoerd. De vijfde aanbeveling is
grotendeels uitgevoerd. De raad had tevens vier moties aangenomen. DWI heeft eveneens aan deze
moties uitvoering gegeven – twee moties zijn helemaal uitgevoerd, een motie is deels uitgevoerd en
een motie is achterhaald. De uitvoering van de rekenkameraanbevelingen komt min of meer overeen
met datgene wat de rekenkamer en DWI ook hebben aangegeven. Volgens de rekenkamer wordt
ongeveer 1/3 van haar aanbevelingen helemaal uitgevoerd, 1/3 deels uitgevoerd en 1/3 niet
uitgevoerd. DWI geeft zich een ‘7’ wat betreft de uitvoering van de aanbevelingen van het re-
integratieonderzoek. Met andere woorden, het vervolgonderzoek heeft ook op twee punten op de
doorwerking van de rekenkameraanbevelingen een effect gehad. In de eerste plaats heeft de
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
47
rekenkamer zicht op de doorwerking van haar aanbevelingen. In de tweede plaats wordt als gevolg
van het vervolgonderzoek opnieuw aan de rekenkameraanbevelingen aandacht besteed.
4.2 Rekenkamer Den Haag
In deze paragraaf is in het stramien van de vorige paragraaf informatie verzameld. Voor wat betreft
de gevoerde gesprekken is allereerst de secretaris van de rekenkamer geïnterviewd. Daarnaast is een
raadslid uit de raadscommissie Samenleving geïnterviewd. In deze casus is met een raadslid uit de
raadscommissie Samenleving gesproken omdat de gemeente Den Haag geen speciale
raadscommissie heeft die zich met de rekenkameronderzoeken bezighoudt. De onderzoeker heeft de
respondentenlijst van het re-integratieonderzoek doorgelopen en daar zijn de namen van een aantal
raadsleden opgedoken die voor de gemeentelijke verkiezingen van 2010 ook in de raad zaten en een
daarvan nu nog steeds in de raad zit. De onderzoeker heeft het betreffende raadslid benaderd en het
raadslid wou aan het onderzoek meewerken. Daarnaast is de senior beleidsmedewerker van de
dienst SZW geïnterviewd. De senior beleidsmedewerker van de dienst SZW was destijds ook bij het
re-integratieonderzoek betrokken.
4.2.1 Kenmerken rekenkamer
De gemeente Den Haag had in 2003 al een rekenkamercommissie. De gemeenteraad van Den Haag
heeft eind 2007 het functioneren van deze rekenkamercommissie geëvalueerd en de raad heeft per
1 mei 2008 de Rekenkamer Den Haag (hierna: RDH) als een onafhankelijke rekenkamer ingesteld. Als
gevolg hiervan is de samenstelling van de RDH anders vormgegeven. De RDH heeft sindsdien een
uitgebreider capaciteit en budget dan voorheen. De RDH voert tegenwoordig al haar onderzoeken
zelf uit, maar daar waar speciale expertise voor nodig is, worden externe specialisten ingehuurd. De
RDH kiest er soms voor om bijvoorbeeld het afnemen van de interviews aan een gespecialiseerd
bureau uit te besteden. Het geïnterviewde raadslid geeft aan dit te begrijpen vanwege de beperkte
budget en capaciteit die de RDH heeft. Zowel de rekenkamer als de raad zijn van mening dat de
relatie tussen de leden van de rekenkamer en de raadsleden goed is en dat de RDH bij
gemeenteraadsleden wel degelijk aanzien heeft. Volgens de RDH heeft dit waarschijnlijk ook te
maken met feit dat de raad zelf de drie externe leden van de rekenkamer heeft aangesteld. “De RDH
bestaat uit drie leden. Zij zijn onafhankelijk en maken geen deel uit van het gemeentebestuur”
(Rekenkamer Den Haag, 2011a).. De leden van de rekenkamer worden bij het uitoefen van hun taken
door een staf ondersteund. De staf van de RDH bestaat uit een secretaris, een senioronderzoeker,
een onderzoeker en een parttime secretaresse. De secretaris en de onderzoekers van de RDH
beschikken allen over een academisch werk- en denkniveau en zij hebben in ruime mate ervaring –
afhankelijk van de leeftijd – in het onderzoeksveld. De secretaris van de RDH heeft bijvoorbeeld al
ruim tien jaar bij de algemene rekenkamer en een commercieel onderzoeksbureau ervaring
opgedaan alvorens bij de RDH aan de slag te gaan. Wat betreft de positionering van de RDH, wordt
expliciet aangegeven dat de RDH voor een ‘lerende opstelling’ kiest. Dat wil zeggen dat de RDH er
ook is om het college haar het gevoerde bestuur zo praktisch mogelijk te helpen verbeteren.
Daarmee stelt zich de rekenkamer constructief op en probeert in opengesprek met zowel de raad als
het college tot haar conclusies en aanbevelingen te komen (Rekenkamer Den Haag, 2011a).
4.2.2 Kenmerken rekenkamerrapport
De respondenten zijn van mening dat de rekenkamerrapporten zowel door de raad, het college als
de diensten goed worden ontvangen. Volgens de raad leiden de rekenkamerrapporten meestal tot
veel discussies in de raad. De RDH houdt bij het kiezen van onderwerpen rekening met de verhouding
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
48
van het onderwerp tot het huidige beleid. Als er zich situaties voordoen waarbij de
rekenkamerbevindingen zich onvoldoende tot het huidige beleid verhouden, wordt het betreffende
geval via een memo in de rekenkamer intern besproken. De onderwerpen die de RDH onderzoekt,
komt eerst op een longlist te staan. De RDH stelt jaarlijks op basis van de gesignaleerde
ontwikkelingen, behoefte van de raad, tips van de burgers, ideeën van derden etc. zo’n longlist op.
De rekenkamer gaat vervolgens deze longlist tot een shortlist afslanken. De uiteindelijke keuzes
worden in de jaarprogramma opgenomen. De RDH houdt daarbij rekening met haar eigen
strategische uitgangspunten en de ontwikkelingen in haar omgeving (Rekenkamer Den Haag,
2010?a). Zowel de rekenkamer als het geïnterviewde raadslid vinden dat de RDH in voldoende mate
in haar onderzoeksonderwerpen variatie aanbrengt. De RDH geeft aan dat zij in tegenstelling tot de
andere G4-rekenkamers geen normen en criteria van te voren vaststelt. Maar de rekenkamer geeft
ook aan dat de vraagstellingen meestal wel tot de beleidsnota zijn te herleiden. De RDH wil dit in de
toekomst anders aanpakken, door een tussenvorm te vinden tussen haar eigen huidige manier van
werken en de manier waarop de andere G4-rekenkamers te werk gaan. De respondenten vinden dat
het met de methodologische kwaliteit van de rekenkamerrapporten goed zit. De RDH geeft aan dat
met de oprichting van de rekenkamer ook een nieuw huisstijl is ontwikkeld, waarbij veel aandacht is
voor de leesbaarheid en vormgeving van de rekenkamerrapporten. Het raadslid is met deze bewering
van de rekenkamer eens. De rekenkamer maakt bijvoorbeeld een onderscheid tussen een beknopt
bestuurlijk rapport en een feitenrapport. In het bestuurlijk rapport wordt een beknopte weergave van
de bevindingen, inclusief plaatsjes en kaarten, gepubliceerd. In het feitenrapport worden alle
bevindingen gedetailleerd beschreven. De rekenkameronderzoeken kunnen van een ‘groot
onderzoek’ tot een ‘quick scan’ variëren. Wat betreft de originaliteit van de
rekenkameraanbevelingen zijn de respondenten er wel over te spreken, maar geven zij aan dat deze
altijd beter kan. De RDH zelf ontdekte onlangs dat een aanbeveling in vrijwel elk
rekenkameronderzoek voorkomt, namelijk dat het college over het algemeen veel aandacht besteed
aan de beleidsvoorbereiding, maar daarbij vergeet om de beleidsdoelen SMART te formulieren.
Omdat de beleidsdoelen niet SMART geformuleerd worden, komt in de praktijk weinig van terecht.
Er worden bijvoorbeeld voortgangsrapportages geschreven, maar die worden niet afgezet tegen de
oorspronkelijke plannen. Om die reden formuleert de rekenkamer telkens dezelfde aanbeveling
zodat de raad haar controlerende taak beter kan uitoefenen. De respondenten geven aan dat de
rekenkameraanbevelingen per definitie relevant zijn en aan de controlerende taak van de raad een
bijdrage leveren. Het geïnterviewde raadslid is van mening dat de rekenkameraanbevelingen helder
worden geformuleerd, maar qua concreetheid kunnen de rekenkameraanbevelingen altijd worden
verbeterd.
4.2.3 Behoefte gebruiker
De rekenkamer geeft aan bij het kiezen van de onderzoeksonderwerpen goed naar de
gemeenteraadsleden te luisteren. “Wij zeggen dan ook dan dat de gemeenteraad onze belangrijkste
doelgroep is” aldus de RDH (2011a). De rekenkamer brengt jaarlijks de gemeenteraadsleden op de
hoogte van haar voornemens en bespreekt haar jaarprogramma met de raadscommissie Veiligheid,
Bestuur en Financiën. Daarnaast vraagt de rekenkamer tijdens de voorbereidingsfase van een
onderzoek aan de leden van de betreffende raadscommissie om op de onderzoekaanpak feedback te
geven. Het geïnterviewde raadslid geeft aan dat dit in het kader van het re-integratieonderzoek is
gebeurd. Volgens de RDH leveren de gemeenteraadsleden op deze manier input op het
onderzoeksvoorstel van de rekenkamer. De RDH benut deze informatie om te kijken of zij de juiste
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
49
pad bewandeld, maar ook zodat het uiteindelijk iets zinvols voor de raad oplevert. De rekenkamer
houdt ook rekening met de behoefte van het college. De rekenkamer geeft aan dat het college en de
raad bij de formulering van de conclusies en aanbevelingen worden betrokken. De reden is dat de
rekenkamer op deze manier meer acceptatie bij het college wil creëren (Rekenkamer Den Haag,
2011a). Dit blijkt ook uit het onderzoek naar het re-integratiebeleid. Het oordeel van de rekenkamer
was vrijwel positief en het college heeft het rapport omarmd. Wat betreft de onvoorzienbare
behoefte van de raad geeft de RDH aan dat de raad te allen tijde een verzoek bij de rekenkamer kan
indienen. De RDH reageert dan binnen een maand hoe de rekenkamer het verzoek zal oppakken
(Rekenkamer Den Haag, 2011a). Maar volgens de rekenkamer is de raad niet zo gewend om naar de
RDH te kijken. Op dit moment publiceert de RDH op jaarbasis een rapport en een aantal brieven. De
RDH heeft de ambitie om in de nabije toekomst richting twee á drie kleinere onderzoeken per jaar te
gaan. Uit deze ambitie komt impliciet naar voren dat de rekenkamer het huidige aantal
rekenkamerrapporten aan de lage kant vindt. Het geïnterviewde raadslid is van mening dat gezien
het budget en de capaciteit van de rekenkamer het huidige aantal rapporten wel te begrijpen, maar
het raadslid geeft aan ongeveer twee rekenkamerrapporten per jaar ideaal te beschouwen.
4.2.4 Interactie en afstemming
Volgens de RDH hebben de rekenkamerleden en de gemeenteraadsleden met elkaar regelmatig
contacten. De voorzitter van de rekenkamer zit twee keer per jaar bij alle fracties. Ook het
geïnterviewde gemeenteraadslid beweert dat de gemeenteraadsleden ruim voldoende door de
rekenkamer worden benaderd. Zoals eerder aan de orde is gekomen, krijgen de raadsleden de
mogelijkheid om op de jaarprogrammering en om op de onderzoeksopzet van de rekenkamer input
te leveren. De rekenkamer organiseert eveneens werkconferenties om met de raadsleden – en zo
nodig de belangengroepen en de geïnteresseerde burgers – de onderzoekresultaten te bespreken.
De opkomst bij de laatste werkconferentie was met de aanwezigheid van vijfentwintig raadsleden
hoog te benoemen. Volgens de raad zijn deze werkconferenties nuttig omdat de raadsleden op deze
manier up to date blijven. De dienst SWZ geeft aan dat de diensten over het algemeen nerveus
worden als zij te horen krijgen dat er een rekenkameronderzoek komt. Dit vanwege de mogelijke
negatieve publiciteit die het rekenkamerrapport zou kunnen veroorzaken. Volgens de dienst SZW is
de communicatie in het kader van het re-integratieonderzoek op zich wel goed geweest, omdat de
dienst de mogelijkheid kreeg om op de feitelijke onjuistheden te reageren. Volgens de rekenkamer
kan dit zowel na het afnemen van de interviews als via de ambtelijke en bestuurlijke wederhoor. De
dienst SZW verzocht de rekenkamer in het kader van het re-integratieonderzoek om een deel van de
onderzoeksbevindingen een tijdje niet te publiceren, de rekenkamer ging op het verzoek van de
dienst SZW in. Een jaar later ging de rekenkamer deze gegevens alsnog in de vorm van een follow-up
brief publiceren. De rekenkamer zegt hiermee enerzijds meer acceptatie bij de dienst te willen
creëren en anderzijds wil de rekenkamer ook een spreekbuis in het college hebben. Dit doet de
rekenkamer zodat het college niet alleen in de verdediging is, maar ook het rapport nuttig kan
gebruiken. De RDH heeft vooralsnog geen doordachte communicatiestrategie. Dat heeft enerzijds
met de recente oprichting van de rekenkamer te maken en anderzijds met het wegvallen van de
senioronderzoeker van de rekenkamer. Maar de RDH stelt wel per product een publiciteitsplan vast
(Rekenkamer Den Haag, 2011b). Hierin staat per product hoe het resultaat t wereldkundig –
persbericht, etc. – dient te worden gemaakt.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
50
4.2.5 Institutionele omgeving
Volgens de rekenkamer hebben de rekenkamerrapporten die ruim voor de verkiezing zijn
gepubliceerd meer impact gehad dan de rapporten die vlak voor of vlak na de verkiezingen zijn
gepubliceerd. Om die reden zal de rekenkamer hiermee rekening houden. Zowel de rekenkamer als
de raad geven aan dat het college haar beleid ook door andere instanties kan laten evalueren. In het
kader van dit onderzoek scoort de rekenkamer voor wat betreft de ‘samenwerking met andere
instanties’ negatief. Maar de rekenkamers van de G4 willen in de toekomst meer gaan samenwerken.
De respondenten zijn van mening dat er altijd voor de rekenkamerrapporten politieke belangstelling
is.
4.2.6 Publicatie en nazorg
De RDH publiceert op verschillende manieren haar producenten. De rekenkamer presenteert haar
bevindingen ook via Youtube filmpjes. Wat betreft de verspreiding van de rekenkamerrapporten
wordt dit via de website van de rekenkamer en per post gedaan. De raad krijgt het rapport onder
embargo een dag voor de publicatie toegestuurd zodat de raad het niet plotseling via de media te
horen krijgt. De RDH heeft momenteel een capaciteits- en budgettekort om de rekenkamerrapporten
na hun publicaties lang genoeg te volgen. De rekenkamer heeft structureel bepaald dat voor elk
onderzoek een herhalingsonderzoek komt – maar dit is geen tijdgebonden beleid. De rekenkamer
voert een quick scan uit om te beoordelen of de wethouder haar toezeggingen is nagekomen
(Rekenkamer Den Haag, 2011a). Dat wordt in de vorm van een brief aan de raad gepresenteerd. Het
geïnterviewde raadslid geeft aan dat deze brief van de rekenkamer nuttig is omdat het een
waarschuwingsfunctie heeft. In de brief wordt de raad geïnformeerd over de stand van zaken van de
rekenkameraanbevelingen en de aangenomen raadsbesluiten.
4.2.7 Doorwerking aanbevelingen onderzoek naar Re-integratiebeleid
In januari 2009 publiceerde de RDH de resultaten van haar onderzoek naar het Haagse re-
integratiebeleid – MeeDoen met ambitie. De aanleiding van het onderzoek was dat de gemeente Den
Haag eind 2006 ruim €115 miljoen van het rijk ontving om de 21.000 bijstandgerechten te re-
integreren (Rekenkamer Den Haag, 2009a). De rekenkamer deed onderzoek vanwege de grote
maatschappelijke en financiële belangen van het re-integratiebeleid. De rekenkamer wou met het
onderzoek enerzijds in kaart brengen of de gemeente haar eigen doelen behaalde en anderzijds hoe
de wereld achter de cijfers werkt – ervaring van de klanten en de medewerkers van de dienst SZW.
De RDH heeft de onderzoeksbureaus het CAB en de Kafkabrigade ingeschakeld om het onderzoek uit
te voeren. Het CAB onderzocht de beleidsmatige kanten van het beleid. “De Kafkabrigade heeft aan
de hand van een drietal casestudies het proces en keuzes daarbinnen in beeld gebracht” aldus de
RDH (2009a). Volgens het rapport daalde de instroom van de bijstandsgerechtigden met ongeveer
25%, terwijl de uitstroom van de bijstandsgerechtigden met 16% was gestegen (Ibidem). Het
eindoordeel van de rekenkamer was dan ook positief. Uit de bestuurlijke reactie blijkt dat het college
over deze conclusies en aanbevelingen ook positief is. Het college onderschrijft de aanbevelingen van
de rekenkamer op aanbeveling één na. In deze casus wordt in tegenstelling tot de casus Amsterdam
de stand van zaken omtrent de rekenkameraanbevelingen en de aangenomen raadsbesluiten in
omgekeerde volgorde behandeld. Dit omdat de Amsterdamse gemeenteraad vier aanbevelingen had
overgenomen en daarnaast had de raad ook vier moties aangenomen. Het college moest zowel de
aanbevelingen als de moties uitvoeren. In Den Haag heeft de gemeenteraad naar aanleiding van de
rekenkameraanbevelingen zeven raadsbesluiten aangenomen. Het college moest alleen deze
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
51
raadsbesluiten uitvoeren. Omdat deze raadsbesluiten naar aanleiding van de
rekenkameraanbevelingen zijn aangenomen, wordt eerst in schema 4.2.1 de stand van zaken
omtrent de oorspronkelijke rekenkameraanbevelingen besproken en aan het einde deze paragraaf
komt de stand zaken omtrent de raadsbesluiten uitgebreid aan de orde.
Schema 4.2.1: stand van zaken aanbevelingen re-integratieonderzoek
Aanbeveling Stand van
zaken
Bestuurlijke reactie
De rekenkamer beveelt het college aan om ondanks het succes van het re-integratiebeleid het ambitieniveau van de doelstellingen aan te passen.
Niet uitgevoerd
Het college neemt deze aanbeveling niet over. De redenering is dat door de economische crisis en de verslechterende arbeidsmarkt een aanpassing van de collegedoelstellingen omtrent het re-integratiebeleid onrealistisch is. Maar het college beloofde wel om zoveel mogelijk mensen naar werk te laten uitstromen.
De tweede aanbeveling was om voor de komende jaren een aanpak te ontwikkelen die dringend rekening houdt met de verslechterende veranderingen in het bestand van WWB.
Uitgevoerd Het college onderschrijft deze aanbeveling en zegt dat het college nu al daarop inspeelt. Het college verwijst naar een brief van de wethouder van SZW die op 11 september 2008 naar de raadscommissie is gestuurd. In die brief maakt de wethouder een verwijzing naar het voorbeeld dat in de Vogelaarwijken wordt toegepast. De klanten in die wijken krijgen naast de reguliere begeleiding naar werk ook meer scholing zodat zij duurzaam naar werk kunnen uitstromen.
De derde aanbeveling van de rekenkamer was om de richting en de sturing van de uitvoeringsdrugsorganisatie te herbezien, rekeninghoudend met de verslechterende WWB bestaand.
Uitgevoerd Het college neemt deze aanbeveling over en zegt deze op te pakken. Verder zegt het college dat er al flinke stappen zijn gezet voor wat betreft de aanpassingen in de organisatie, de inzet van re-integratie-instrumenten en de inzet op de veranderende houding en gedrag van de dienstverleners.
De RDH beveelt de gemeenteraad aan om zich door het college te laten voorlichten over de kosten en resultaten van het re-integratiebeleid en van afzonderlijke private bedrijven.
Deels uitgevoerd
Het college zegt dat de dienst SZW over deze informatie beschikt. Volgens het college wordt 70% van de werkzaamheden door de dienst SZW zelf uitgevoerd. De overige 30% wordt door de private partijen conform de aanbestedingsregels uitgevoerd. Volgens het college wordt in het programma van eisen de gewenste resultaten vastgesteld. Daarna vindt er op geregelde tijden monitoring plaats. De dienst SZW geeft aan dat als de raad behoefte heeft aan zulke informatie, SZW een dergelijke overzicht kan overhandigen – een raming.
De vijfde aanbeveling van de rekenkamer komt erop neer dat de raad zich over de focus van delen van het re-integratiebeleid, door het college meer gedetailleerd en meer gespecificeerd moet laten informeren – bijvoorbeeld over de leeftijd en geslacht van de klant, duur uitkering, etc.
Deels uitgevoerd
Volgens het college is de focus al op het achterblijvende bestaand in het WWB bestaand gericht – zie reactie aanbeveling 3. Volgens de dienst SZW is meer gedetailleerd en gespecificeerd informeren over het algemeen geen enkel probleem, maar de raad moet wel met een verzoek komen.
Behandeling door de raad
Op 26 maart 2009 heeft het presidium een brief inzake het rekenkamerrapport naar de raad
gestuurd. Het presidium geeft aan dat het rekenkamerrapport in de raadscommissie Sociale Zaken,
Werkgelegenheid, Economie en Internationale Zaken (hierna: SWEI) is besproken. Het presidium stelt
voor om met de conclusies en aanbevelingen van de rekenkamer in te stemmen en vervolgens het
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
52
college te verzoeken om zeven punten (hierna: raadsbesluiten) uit te voeren – aan het einde van
deze paragraaf meer hierover. De raad heeft tijdens deze vergaderingen met de conclusies en
aanbevelingen van de rekenkamer ingestemd en verzocht het college om de zeven raadsbesluiten uit
te voeren. Tijdens de raadsvergadering van 26 maart 2009 heeft de wethouder van SZW toegezegd
met een PvA te komen.
Brief wethouder SZW en raadscommissie SWEI
De wethouder zou voor de zomer van 2009 met een plan van aanpak (PvA) komen, maar de
wethouder kwam op 30 juni 2009 met brief. In de brief informeert de wethouder de raad over de
aanpassingen van topindicatoren en kengetallen die in de Begroting van 2010-2013 worden
gepresenteerd (Rekenkamer Den Haag, 2009b). In de brief gaat de wethouder ook in op de kritiek
van de rekenkamer omtrent de verbeteringen van de informatievoorzieningen. Tevens geeft de
wethouder aan dat middels deze brief voldaan is aan het verzoek van de raad om met een reactie te
komen (Wethouder SZW, 2009). Dat betekent dat het college op een van de zeven raadsbesluiten in
die brief is ingegaan. De commissie SWEI heeft tijdens haar vergadering van 9 september 2009 aan
wethouder vragen gesteld over de nog niet verschenen PvA. De wethouder reageerde daarop met de
belofte dat het college in september 2009 met een brede visie op re-integratiebeleid zou komen. In
die brede visie zou ook op de zeven raadsbesluiten inzake rekenkameraanbevelingen worden
ingegaan. De commissie SWEI heeft eveneens dit jaar naar aanleiding van de rekenkamerbrief aan de
wethouder SZW vragen gesteld.
Beoordelingsgesprekken casusstudie 2009 en follow-up brief
In 2008 had de Kafkebrigade drie casusstudies uitgevoerd. De dienst SZW had tijdens het onderzoek
aangegeven een aantal verbeteringen door te willen voeren op voorwaarde dat daarover op een
latere stadium zou worden gepubliceerd. Om die reden spraken de rekenkamer, de Kafkebrigade en
de dienst SZW af om over een deel van het onderzoek nog niet te rapporteren. De rekenkamer zou
deze ontwikkelingen blijven volgen en in latere stadium alsnog erover publiceren. De rekenkamer
heeft in december 2009 een follow-up brief (Rekenkamer Den Haag, 2009b) naar de raad gestuurd.
In deze brief geeft de rekenkamer ondermeer een voorlopig verslag van de stand van zaken wat
betreft de rekenkameraanbevelingen. In dezelfde brief wordt eveneens een beknopt verslag gegeven
van de ontwikkelingen omtrent de bevindingen van de Kafkebrigade – waarover in januari 2009 niet
was gerapporteerd. In september 2009 heeft de Kafkebrigade met de betrokkenen van toen opnieuw
gesprokken om te kijken of de dienst SZW ook daadwerkelijk verbeteringen heeft doorgevoerd. Uit
de follow-up brief blijkt dat de dienst SZW een aantal verbeteringen heeft doorgevoerd. Zo is
bijvoorbeeld de professionalisering van het personeel op gang gezet – alle nieuwe medewerkers
krijgen cursussen (Rekenkamer Den Haag, 2009b). Volgens de rekenkamer is de dienst met invoeren
van de excellente dienstverlening bezig. Dit blijkt uit het feit dat de samenwerking tussen
medewerkers van SZW, UWV en OCW is verbeterd (Ibidem). Daarnaast is bij de jongeren begonnen
met integrale informatievoorziening op één dag.
Het huis van de Arbeid
Het visiedocument ‘Het huis van de Arbeid’ is op 1 december 2009 naar de raad gestuurd. In Het Huis
van de Arbeid is de visie van de gemeente over het re-integratiebeleid geformuleerd. Deze visie heeft
met de veranderde arbeidsmarkt te maken. De dienst SZW investeert niet meer in de mensen die
geen uitzicht op de arbeidsmarkt hebben. Volgens SZW is Het huis van de Arbeid de belangrijkste
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
53
product van de gemeente Den Haag op het gebied van het re-integratiebeleid. Maar vanwege de
ontwikkelingen (zie paragraaf 3.3.4 omtrent het re-integratiebeleid komt er in de nabije toekomst
een hernieuwde versie van Het huis van de Arbeid. In Het Huis van de Arbeid is ook een bijlage
opgenomen, waarin het college op de raadsbesluiten inzake de rekenkameraanbevelingen reageert.
Stand van zaken zeven raadsbesluiten
Zoals eerder aan de orde is gekomen verzocht de raad het college om zeven punten (hierna:
raadsbesluiten) inzake de rekenkameraanbevelingen uit te voeren. Hieronder zal per punt worden
aangegeven wat de stand van zaken is.
Schema 4.2.2: stand van zaken raadsbesluiten inzake aanbevelingen re-integratieonderzoek
Raadsbesluit Stand van zaken
Toelichting
1 Maak een analyse en rapporteer over de huidige stand van zaken inzake:
a de instroom in het bestand bijstandsgerechtigden;
Uitgevoerd Volgens SZW was dit in begin lastig om te doen, omdat deze gegevens niet geregistreerd werden. Maar SZW heeft op een gegeven moment hierover een raadsmededeling gedaan dat er jaarlijks een re-integratieverslag wordt opgesteld. Ook de respondent van de raad is van mening dat SZW deze punt in voldoende mate heeft uitgevoerd;
b de leeftijdsopbouw, uitkeringsduur en aantal ontheffingen van sollicitatieplicht binnen het bestand bijstandsgerechtigden
Uitgevoerd Volgens SZW is het maken van een analyse van de leeftijdsopbouw en uitkeringsduur een kwestie van uitzoekwerk. De dienst kan deze gegevens elke moment leveren.
c de succesvolle uitstroom van interne en externe re-integratietrajecten en die van de uitvoeringsketen als geheel
Deels uitgevoerd
Het analyseren en het rapporteren over de succesvolle uitstroom van zowel interne als externe re-integratietrajecten en die van de uitvoeringsketen als geheel is lastig en arbeidsintensief. Maar SZW kan wel een rapport over de interne re-integratietrajecten opstellen.
d de instroom uit de Werkloosheidswet in het Haagse bestand bijstandsgerechtigden.
Deels uitgevoerd
Volgens SZW zijn er met UWV over het aantal mensen dat een traject afmaakt afspraken gemaakt. Bovendien, wordt met UWV bijvoorbeeld over de grootte van die groep veel informatie uitgewisseld.
e de terugval van voorheen bijstandsgerechtigden in de Wet Werk en Bijstand
Niet uitgevoerd
De dienst heeft hiermee weinig gedaan. Volgens SZW is er eenmaal een recidive gedrag, omdat mensen in een bepaalde segment van de markt zitten en daardoor worden zij weer ontslagen. De consequentie is dat deze mensen opnieuw bij SZW terechtkomen, omdat zij voor de Wet Werkloosheid niet in aanmerking komen. Volgens SZW is dat hun recht. Het enige dat SZW kan doen is extra kritisch naar de verzoeken kijken.
2 Het tweede raadsbesluit was om de
kostenstructuur van de verschillende re-
integratietrajecten te onderzoeken. Het
onderzoek zou zowel op de gemeente zelf
als op de private re-integratiebedrijven
betrekking moeten hebben. Daarbij moet
ook met de aard, duur, intensiteit en
resultaat van de trajecten rekening worden
gehouden.
Deels uitgevoerd
In ‘Het huis van de arbeid’ beweert het college zich door verschillende partijen uit het bedrijfsleven, de wetenschap en Raad voor Werk en Inkomen te hebben laten adviseren. Het college beschouwt de verschillende re-integratietrajecten als één systeem en ziet niets in allerlei vergelijkingen in termen van effectiviteit. Deze reactie van het college wordt ook door het raadslid en SZW bevestigd. Volgens SZW gaat het in deze raadsbesluit om de effectiviteit van de re-integratietrajecten en dat is lastig te meten. Dit is volgens SZW een discussiepunt dat allang bestaat en tevens landelijk wordt gevoerd.
3 In het derde raadsbesluit werd gesproken Deels Volgens SZW gaat in september 2011 een nieuw
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
54
om de resultaten van de analyse in een beleidsnotitie inzake re-integratiemaatregelen te vertalen en vervolgens de raad daarover te informeren;
uitgevoerd maatregelenbeleid op het brede terrein van de re-integratie
naar de raad. Dat heeft SZW ook in 2007 gedaan. Volgens
SZW is het nieuw maatregelenbeleid niet direct tot de
aanbevelingen van de rekenkameronderzoek te herleiden.
In dit geval komen de oorspronkelijke bedoelingen van het
raadsbesluit en het maatregelenbeleid niet helemaal
overeen, maar volgens SZW speelt hier ook de tijdsgeest
een belangrijke rol – landelijke en lokale ontwikkelingen.
4 In de beleidsnotitie expliciet rekening te
houden met:
- de vermindering van financiële
middelen na 2010;
- het groeiende aandeel moeilijker te
bemiddelen bijstandsgerechtigden in
het bestand;
- de afnemende werkgelegenheid als
gevolg van de economische recessie;
Uitgevoerd Het college reageerde in Het Huis van de Arbeid op de
raadsbesluiten 3 en 4 door te stellen dat “onderhavige
raadsmededeling beoogt precies deze punten te bereiken”
(Gemeente Den Haag, 2010). Het is volgens het college een
uitdaging om meer mensen met minder geld te laten re-
integreren. Het college geeft aan dat gezien de aanstaande
verkiezingen, zal een nieuw college over de aanvullende
maatregelen beslissingen moeten nemen. Volgens SZW is
dit raadsbesluit in de vorm van de visiedocument in Het
huis van de Arbeid uitgewerkt. Het huis van de Arbeid is de
belangrijkste beleidsdocument omtrent het Haagse re-
integratiebeleid.
5 Deze raadsbesluit kwam erop neer dat het college de raad periodiek over alle veranderingen op het gebied van de re-integratie moet informeren. De raad zou in het bijzonder over de veranderingen die samenhangen met de klanten met een slecht uitzicht op de arbeidsmarkt, instroom uit de WW en met de terugval van uitgestroomde bijstandsgerechtigden; worden geïnformeerd;
Uitgevoerd In Het huis van de Arbeid geeft het college aan dat in het vervolg zoveel mogelijk wordt getracht om de periodieke momenten te benutten de raad te informeren. Volgens SZW is er in samenspraak met de raad afgesproken om in het stramien van de behandeling van de jaarrekening en het jaarverslag de raad hierover te informeren. Dat wil zeggen dat SZW niet meer een apart verslag over re-integratiebeleid maakt, maar dat zij het stramien van de jaarrekening volgt. Dit is volgens SZW inmiddels op papier geregeld en de gemeenteraad is ermee akkoord gegaan. Tevens hebben SZW en de raadscommissie afgesproken welke informatie in de rapportages moeten worden opgenomen.
6 De raad een voorstel te doen inzake de
verbetering van de informatievoorziening
over het re-integratiebeleid (in termen van
kengetallen, prestatie- en/of
effectindicatoren);
Uitgevoerd In Huis van de Arbeid staat dat er in het kader van de begrotingscyclus de geactualiseerde prestatie-indicatoren en kengetallen worden opgenomen. De dienst SZW geeft aan dat de prestatie-indicatoren en kengetallen van te voren worden vastgelegd en daardoor weet de raad waarover wordt gerapporteerd. Volgens het geïnterviewde gemeenteraadslid is de informatievoorziening richting de raad vergeleken met een aantal jaren terug veel verbeterd.
7 “Te bevorderen dat de samenwerking en informatie-uitwisseling [..] versterkt wordt, zo mogelijk door persoonlijk contact van consulenten uit verschillende organisaties.”
Uitgevoerd In Het huis van de Arbeid staat dat de samenwerking met
ketenpartner UWV Werkbedrijf wordt geïntensiveerd.
Tevens vindt er op de Werkpleinen op een gezamenlijke en
geïntegreerde wijze dienstverlening plaats. De dienst SZW
heeft de afgelopen jaren op dit punt veel geïnvesteerd.
Volgens SZW is daardoor de samenwerking en de
informatie-uitwisseling tussen het UWV en de dienst
verbeterd. Maar het nieuw kabinet heeft recent besloten
om de samenwerking met het UWV anders vorm te geven –
investeren is eigenlijk desinvesteren geweest.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
55
4.2.8 Afsluiting
Deze paragraaf zal eveneens in het stramien van de vorige paragraaf – casus Amsterdam – worden
afgesloten. Dat wil zeggen dat eerst de scores op de kritische succesfactoren schematisch worden
samengevat, alvorens een concluderende samenvatting van de bevindingen omtrent de doorwerking
van de aanbevelingen van het re-integratieonderzoek te geven (voor een uitgebreide toelichting zie
paragraaf 4.1.8).
Schema 4.2.3: scores op kritische succesfactoren RDH
Rekenkamer Raad SZW
Kenmerken rekenkamer
Aanzien rekenkamer Aanzien rekenkamer + +
Directer
Reputatie + +
Functieprofiel + +
Omvang rekenkamer + +
Personeel
Secretariaat Kwaliteit/opleiding + +
Ervaring + 0
Onderzoekers Kwaliteit/opleiding + +
Ervaring + 0
Positionering
Bondgenoot raad + +
Bruggenbouwer tussen college en raad + +
Positioneren tussen burger en raad +/- 0
Kenmerken rekenkamer-rapport
Beleidstype
Consensus maatstaven
Nieuwe inzichten +/- +/-
Reframing 0 0
Zekerheid van kennis
Externe inhuur specialisten + 0
Inventariseren bestaande kennis + 0
Methodologische kwaliteit
Betrouwbaarheid en validiteit + +
Gedegen onderbouwing conclusies en aanbevelingen
+ +
Normen en criteria Duidelijkheid - -
Herleidbaar tot beleidsnota - -
Onderzoeksmethoden Kwalitatief + 0
kwantitatief +/- 0
Toegankelijkheid Vormgeving + +
Leesbaarheid + +
Aanbevelingen
Formulering/begrijpelijkheid 0 +
Mate concreetheid 0 +/-
Originaliteit - -
Herleidbaar tot bevindingen + +
Relevantie + +
Verhouding tot huidige beleid + 0
Bijdrage
Discussies + +
Doorbreken status quo 0 0
Mate van variatie
Onderwerpen + +
Vragenstellingen + +
Aanpak + +
Presentatie + +
Behoefte gebruiker
Behoefte
College en SZW + 0 +
Raad + + 0
Onvoorzienbare behoefte raad +/- +/- 0
Aanleiding Verzoek raad +/- +/- 0
Eigen initiatief + + +
Aantal onderzoeken Huidige aantal (geen verzadiging) +/- + 0
Zichtbaarheid +/- + 0
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
56
Interactie en afstemming
Communicatie en afstemming
Na interviews + + +
Ambtelijk wederhoor + + +
Bestuurlijk wederhoor + + +
Interactie
Tijdens interviews + + +
Bijeenkomsten organiseren + + 0
Expertmeetings + + 0
Structurele contacten
Ad hoc contactpersonen - - 0
Vast/accountouderschap - - 0
Directeurscontacten + + 0
Institutionele omgeving
Timing Niet te vroeg uitkomen + 0
Niet te laat uitkomen + 0
Koppeling aan beleidsnota - -
Mate van concurrentie* Wetenschappelijke instituten - -
Commerciële onderzoeksbureau - -
Intern of anders - -
Corporatisme Samenwerking met andere lokale rekenkamers
- 0
Samenwerking met andere instanties
- 0
Politieke belangstelling Politieke belangstelling + +
Publicatie en nazorg
Verspreiding Onder aandacht brengen + +
Communicatiestrategie Contacten media + +
(Opiniërende) artikelen - 0
Presentatie
persconferentie - 0
Aanbieding en opsturen + +
Digitaal + +
Bijproducten + +
Nazorg Nazorg (tot 1 jaar) + +
Vervolgonderzoeken/ follow-ups +/- 0
Conclusies doorwerking aanbevelingen re-integratieonderzoek
De rekenkamer onderzocht het re-integratiebeleid vanwege de grote maatschappelijke en financiële
belangen van het beleid. De rekenkamer heeft op het verzoek van de dienst SZW een deel van haar
bevindingen op een latere stadium gepubliceerd. Het onderzoek zorgde voor veel discussies en
debatten in de betreffende raadscommissie en in de raad. De gemeenteraad had naar aanleiding van
de vijf rekenkameraanbevelingen zeven raadsbesluiten aangenomen. Het eerste raadsbesluit
bestond uit drie onderdelen. De onderdelen ‘a’ en ‘b’ zijn helemaal uitgevoerd, terwijl de onderdelen
‘c’ en ‘d’ voor een deel zijn uitgevoerd. Het laatste onderdeel ‘e’ is volgens de respondenten niet
uitgevoerd. Het tweede raadsbesluit is voor een deel uitgevoerd. Dat geldt ook voor het derde
raadsbesluit. De raadsbesluiten 4 t/m 7 zijn helemaal uitgevoerd. Met de uitvoering van deze
raadsbesluiten heeft de dienst SZW eveneens een groot gedeelte van de rekenkameraanbevelingen
uitgevoerd. Het college had te kennen gegeven de eerste aanbeveling niet over te nemen, deze
aanbeveling is dan ook niet uitgevoerd. De tweede en derde aanbevelingen zijn helemaal uitgevoerd.
De vierde en vijfde aanbevelingen zijn voor een deel uitgevoerd. Al met al hebben de
rekenkameraanbevelingen zowel korte als op lange termijn op het Haagse beleid een impact gehad.
Op korte termijn zijn zeven raadsbesluiten aangenomen en op iets langere termijn – dus na één jaar
– zijn de meeste raadsbesluiten uitgevoerd of nog worden uitgevoerd. Daarnaast heeft de
rekenkamer een follow-up brief naar de raad opgestuurd. De rekenkamer heeft de raadsleden
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
57
middels deze brief erop geattendeerd dat de dienst de rekenkameraanbevelingen in voldoende mate
heeft uitgevoerd. De raadsleden hebben deze waarschuwing opgepakt en aan de wethouder SZW
vragen gesteld. Het huis van de Arbeid is na deze brief uitgekomen en daarin wordt ook op de
raadsbesluiten inzake de rekenkameraanbevelingen ingegaan.
4.3 Rekenkamer Rotterdam
In deze paragraaf is in het stramien van de vorige twee paragrafen informatie verzameld. Er is binnen
de rekenkamer met twee personen gesproken. In de eerste plaats is met een van de twee
teamleiders binnen de rekenkamer gesproken. Deze teamleider kon over het re-integratieonderzoek
niets vertellen. Omdat de rekenkamermedewerkers die bij het re-integratieonderzoek betrokken
waren inmiddels bij de rekenkamer zijn vertrokken, is er getracht te achterhalen waar deze
voormalige rekenkamermedewerkers momenteel werken. De zoektocht leidde naar een voormalige
medewerker van de rekenkamer die momenteel bij de dienst JOS7 als directiesecretaris werkzaam is.
Daarom is in de tweede plaats met deze voormalige medewerker van de rekenkamer gesprokken.
Daarnaast is de voorzitter van de raadscommissie COR geïnterviewd. Dit omdat de commissie COR
zich met de werkzaamheden van de rekenkamer bezighoudt. Tevens is de senior beleidsmedewerker
van SoZaWe geïnterviewd. Deze senior beleidsmedewerker van SoZaWe is destijds ook bij het re-
integratieonderzoek intensief betrokken geweest.
4.3.1 Kenmerken rekenkamer
In tegenstelling tot de overige Nederlandse gemeenten, stelde de gemeenteraad van Rotterdam eind
1997 de Rekenkamer Rotterdam (hierna: RR) in. De RR is officieel per 1 januari 1998 met haar
werkzaamheden begonnen. “Daarmee werd Rotterdam de eerste gemeente in Nederland met een
permanente en onafhankelijke rekenkamer, wat haar een pioniersrol opleverde” aldus Weets (2007:
34). De respondenten geven aan dat deze onafhankelijke positie van de RR belangrijk is, omdat de RR
op deze manier in staat wordt gesteld om objectieve onderzoeken uit te voeren. Volgens de
rekenkamer stelt de RR zich zowel richting het college als de raad onafhankelijk op. Dit is volgens de
rekenkamer redelijk uniek ten opzichte van de andere rekenkamers, omdat de RR ook daadwerkelijk
de raad over haar functioneren aanspreekt. Volgens de raad is de relatie tussen de rekenkamer en de
gemeenteraad goed, omdat de rekenkamer relevante onderwerpen onderzoekt die de raad
belangrijk vindt. Het geïnterviewde raadslid vindt dat om die reden de rekenkameronderzoeken de
controlerende taak van de raad versterken. Het geïnterviewde raadslid vindt ook dat de directeur van
de rekenkamer vaak bij de raad aanwezig is en dat wordt door de raadsleden op prijs gesteld. De
rechtspositie van de directeur van de RR is door de gemeenteraad van Rotterdam in de ‘Verordening
rechtspositie gemeentelijke ombudsman en directeur Rekenkamer Rotterdam 2004’ vastgelegd. De
gemeenteraad van Rotterdam heeft op 14 mei 2009 met de benoeming van de nieuwe directeur van
de RR ingestemd om per 1 juni 2009 bij de RR aan de slag te gaan (Rekenkamer Rotterdam, 2009). De
respondenten van de raad en de rekenkamer geven aan dat zowel de vorige als de huidige directeur
van de RR bij gemeenteraadsleden een bepaalde aanzien hebben (gehad). Volgens de rekenkamer
probeert de nieuwe directeur van de rekenkamer zowel binnen de gemeente als daarbuiten met
mensen contacten te leggen. Wat betreft de kennis en kunde van de medewerkers van de
rekenkamer, geeft de RR aan dat haar onderzoekers diverse achtergronden – socioloog, politicoloog,
(technisch) bestuurskundig, accountant, ingenieurs, econoom, historicus, etc. – hebben. De
standaard eis is dat de onderzoekers minimaal een academisch werk- en denkniveau moeten hebben.
7 JOS is van de diensten van de gemeente Rotterdam en staat voor Jeugd, Onderwijs en Samenleving.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
58
Volgens de rekenkamer zijn drie rekenkamers zelfs op hun vakgebied – bestuurskunde en technisch
bestuurskunde – gepromoveerd. De RR heeft een bezetting van twaalf fte’s – negen onderzoekers,
twee teamleiders, een directeur en bureaustaf.
4.3.2 Kenmerken rekenkamerrapport
De rekenkamer en het geïnterviewde raadslid zijn van mening dat de rekenkamerrapporten altijd
politiek relevant zijn. Dit komt volgens de respondenten o.a. doordat de rekenkamer verschillende
onderwerpen onderzoekt. De RR kiest haar onderwerpen op basis van kennis die zij van de gemeente
heeft. Daarnaast put de RR haar onderwerpen uit alle nieuwsmedia, contacten via
accounthouderschap en de contacten die de directeur van de rekenkamer binnen de gemeente
Rotterdam heeft. Daarvan wordt eerst een groslijst gemaakt. De groslijst wordt een keer per jaar
door het managementteam doorgenomen. Het managementteam bekijkt dan welke onderwerpen
politiek, maatschappelijk, financieel en/of beleidsmatig relevant zijn om te onderzoeken. Het
managementteam maakt een shortlist van vijfentwintig onderwerpen. Vervolgens worden deze
vijfentwintig onderwerpen met de medewerkers van de rekenkamer besproken en om teneinde met
een lijst van tien onderwerpen te komen. De rekenkamer geeft aan dat wanneer een onderwerp ook
daadwerkelijk wordt onderzocht, altijd met de verhouding van het onderwerp tot het huidig beleid
rekening wordt gehouden. Zodra wordt besloten om een onderzoek te starten, wordt al in de
voorbereidingsfase over de methodologische kwaliteit en de methoden en technieken van het
onderzoek nagedacht, aldus de rekenkamer. De rekenkamer gebruikt verschillende technieken zoals
interviews, documentenanalyse, voorstudies, etc. om aan haar informatie te komen. De rekenkamer
tracht om verschillende doelgroepen – zo nodig ook de doelgroepen zoals jongeren en bewoners –
bij haar onderzoeken te betrekken. Volgens de rekenkamer wordt de kwaliteitsborging van haar
rapporten verder in de onderzoeksopzet gewaarborgd. Daarnaast worden alle documenten die de
deur uitgaan een aantal keren intern op verschillende niveaus besproken. Het raadslid is van mening
dat de rekenkamerrapporten qua methodologie altijd goed worden onderbouwd. De vraag of de
gehanteerde normen en criteria tot de beleidsnota zijn te herleiden is niet eenduidig te
beantwoorden. Dit heeft volgens de rekenkamer met de staat van het beleid te maken. Als het beleid
in de beleidsnota goed is vastgelegd, probeert de rekenkamer haar normen en criteria daaruit af te
leiden. Als dat niet het geval is, wordt aan de hand van literatuur en op basis van de eigen ervaringen
een aantal normen en criteria geformuleerd. Volgens de rekenkamer wordt dat niet altijd expliciet
aangegeven. De rekenkamer voert net als de overige G4-rekenkamers in verhouding meer kwalitatief
dan kwantitatief onderzoek uit. In het geval van de kwantitatieve onderzoeken kan de rekenkamer
daar waar nodig een extern gespecialiseerd bureau inschakelen om bij wijze van spreken een deel
van het onderzoek uit te voeren. Volgens de rekenkamer wordt aan de vormgeving en leesbaarheid
van de rekenkamerrapporten veel aandacht besteed. “Wij hebben bij de laatste paar
raadscommissies complimenten gekregen over het leesgemak en de leesbaarheid van de
rekenkamerrapporten” aldus de rekenkamer. Ook de respondent van de raad is van mening dat de
rekenkamerrapporten op de punten zoals leesbaarheid en vormgeving hoog scoren. Maar het
geïnterviewde raadslid heeft kritiek op het feit dat de rekenkamer soms haar rapporten een politieke
invulling geeft. Omdat de rekenkamerrapporten politiek gebruikt worden, dient de rekenkamer in de
vertaling van de politieke standpunten terughoudend te zijn. Volgens de rekenkamer leiden de
rekenkamerrapporten soms ook tot nieuwe inzichten. De rekenkamer heeft bijvoorbeeld in 2010
haar onderzoek naar poppodium (WATT) gepubliceerd. De respondenten van de rekenkamer en de
raad geven aan dat de gemeenteraad in eerste instantie niet volledig was geïnformeerd en de
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
59
gemeenteraad had op basis van die onvolledige informatie besluiten genomen waar zij op dat
moment achter stond. Volgens de respondenten heeft een deel van de raadsleden na de publicatie
van het rekenkamerrapport aangegeven dat als de raad dit eerder had geweten, zij
hoogstwaarschijnlijk een ander besluit had genomen. Wat betreft de rekenkameraanbevelingen zegt
de rekenkamer dat deze in principe altijd op de onderzoeksbevindingen worden gebaseerd. Maar
soms komt het ook voor dat de rekenkamer – met de brede kennis die zij heeft – haar aanbevelingen
in een bepaalde perspectief plaatst die niet per se tot de onderzoeksbevindingen zijn te herleiden,
aldus de rekenkamer. Het raadslid geeft aan dat over de formulering van de
rekenkameraanbevelingen is een aantal keren in de raad discussies is geweest. Voor wat betreft de
originaliteit van de rekenkameraanbevelingen zit in bijna elk onderzoek een standaard aanbeveling
die steeds terugkomt, aldus de rekenkamer en de raad. Het gaat om aanbeveling dat de
informatievoorziening richting de raad niet op orde is. De conclusies en aanbevelingen van de
rekenkamer worden vaak door verschillende fracties op een dusdanige manier gebruikt om de eigen
positie in de raad kunnen versterken, aldus de rekenkamer en de raad. De respondenten geven aan
dat de rekenkameraanbevelingen altijd voor een groot deel worden overgenomen. Soms komt het
ook voor dat de rekenkameraanbevelingen voor een groot deel zijn overgenomen alvorens het
rekenkamerrapport is gepubliceerd.
4.3.3 Behoefte gebruiker
De rekenkamer heeft de behoefte van de raad hoog in het vaandel staan. Dit blijkt ook uit de missie
van de RR. “De rekenkamer doet ten behoeve van de gemeenteraad en de burgers onafhankelijk
onderzoek naar de doelmatigheid, doeltreffendheid, rechtmatigheid en transparantie van het door
het gemeentebestuur gevoerde bestuur. Hiermee levert zij een bijdrage aan de verbetering van het
openbaar bestuur” (Rekenkamer Rotterdam, 2011a). Volgens de respondent van de raad zijn de
onderwerpen die de rekenkamer onderzoekt voor de raad ook relevant. Daarnaast kan de raad bij de
rekenkamer een verzoek indienen. Het onderzoek naar het re-integratiebeleid is een van de
voorbeelden die op het verzoek van de raad is uitgevoerd. De rekenkamer geeft aan dat de RR in
staat is om op de onvoorzienbare behoefte van de raad in te springen. Als de RR een raadsverzoek
krijgt, wordt een dergelijke verzoek over het algemeen gehonoreerd, aldus de rekenkamer. De
uitkomst van een dergelijke verzoek kan van een brief – bijvoorbeeld hertelling verkiezingsuitslag in
2010 – tot een uitgebreid onderzoek – bijvoorbeeld het re-integratieonderzoek 2007 – variëren. In
tegenstelling tot de raad wordt met de behoefte van het college of de dienst geen rekening
gehouden. Dit is volgens de raad en SoZaWe ook niet nodig, omdat de rekenkamer een
raadsinstrument is. Wat betreft het aantal rapporten, brengt de RR op jaarbasis zes á zeven
onderzoeksrapporten uit. Volgens de respondenten zijn zes á zeven rapporten voor een stad als
Rotterdam wel een behapbaar aantal. Ook omdat de onderwerpen die de RR onderzoekt verschillend
en politiek altijd relevant zijn.
4.3.4 Interactie en afstemming
Volgens de RR heeft de huidige directeur van de rekenkamer in verhouding meer contacten dan zijn
voorganger. De nieuwe directeur van de RR voert veel interactie binnen de gemeente Rotterdam en
tevens lobbyt de nieuwe directeur van de RR voor meer onderzoek. “Bijvoorbeeld als de directeur
vindt dat aan een bepaalde thema’s wat moet gebeuren, dan bespreekt hij die thema’s eerst intern
en daarna ook met de raadsleden”. Daarnaast werkt de RR werkt met het principe van het
accounthouderschap. Het accounthouderschap gold tot juni 2009 alleen voor de teamleiders en
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
60
sindsdien is het accounthouderschap ook aan de (senior)onderzoekers gekoppeld. De respondenten
geven aan dat er op verschillende momenten interactie mogelijk is. Volgens SoZaWe was de
interactie in het kader van het re-integratieonderzoek op zich goed, maar de rekenkamer heeft op
het laatst een aantal stukken naar SoZaWe opgestuurd met het verzoek om daarop binnen een paar
uur te reageren. Volgens SoZaWe is er toentertijd tussen de RR en SoZaWe een aanvaring geweest.
Het geïnterviewde gemeenteraadslid geeft aan dat er vanuit de rekenkamer met het college en de
diensten niet optimaal wordt afgestemd. Volgens de raad is het verbeteren van de afstemming
noodzakelijk. Want het grootst probleem in Rotterdam is dat er vrijwel altijd sprake is van een
meningsverschil over de gehanteerde definities en dat er met een andere taal wordt gesproken.
Volgens de raad zullen de rekenkameraanbevelingen nog beter worden geaccepteerd als de
rekenkamer erin zou slagen om in de toekomst voor een optimale afstemming met de diensten te
kunnen zorgen. Volgens de raad is het verstandig om daarbij niet alleen het ambtelijk en bestuurlijk
wederhoor toe te passen, maar ook met de informele omgangsvormen bij de gemeentelijke
organisaties rekening te houden.
4.3.5 Institutionele omgeving
Volgens de rekenkamer wordt getracht om de publicatie van de rekenkamerrapporten zoveel
mogelijk over een jaar te verspreiden. De rekenkamer neemt van te voren met de griffie contact om
door te geven wanneer een rekenkamerrapport wordt gepubliceerd, zodat het rapport op de agenda
van de betreffende raadscommissie komt. Volgens de rekenkamer wordt daarbij met de timing van
het rapport rekening gehouden. De respondent van de raad vindt dat de meeste
rekenkamerrapporten qua timing voor de raadsleden politiek goed uitpakken. De respondenten zijn
het erover eens dat naast de rekenkamer ook andere instanties zijn die voor de raad, het college
en/of de diensten onderzoeken kunnen uitvoeren – Bijvoorbeeld Erasmus Universiteit Rotterdam of
Tops. Het geïnterviewde raadslid geeft aan dat de rekenkamer vorige jaar de effectiviteit van de
stadsmariniers had onderzocht, terwijl Tops dit ook had onderzocht – dat vonden sommige
raadsleden dubbel werk. De RR functioneert eveneens als rekenkamer voor Barendrecht en
Lansingerland en in die zin werken deze drie rekenkamers veel samen.
4.3.6 Publicatie en nazorg
De rekenkamer kiest om publicatiedata van onderzoeken over een jaar te verspreiden, zodat de
raadsleden niet door de rekenkamerrapporten overspoeld worden. Deze verspreiding van de
publicatiedata heeft ook met de agenda van de raadscommissies te maken. De rekenkamerrapporten
worden per post en via van de website van de rekenkamer verspreid. Volgens de rekenkamers krijgen
de raad, het college, de dienst en de media zowel een hard copy als een digitale versie. De overige
belanghebbenden krijgen de link van het rapport zodat zij het rapport kunnen downloaden.
Daarnaast wordt het rapport ook naar de externe partijen opgestuurd, waaronder de andere
rekenkamers en de centrale bibliotheek. Volgens de rekenkamer zijn al deze zaken in het
communicatieplan vastgelegd. In het communicatieplan is bijvoorbeeld bepaald hoe en welke pers
bij de publicatie van de rekenkamerrapporten worden uitgenodigd. De RR heeft vorige jaar besloten
om het huidige communicatieplan in de loop van 2011 te actualiseren – inclusief twitterberichten,
blogs, etc. – vanwege de hernieuwde visie van de rekenkamer. In de hernieuwde visie van de
rekenkamer wordt aandacht besteed aan meer landelijke exposure en meer bekendheid bij de
burgers. De medewerkers van de RR schrijven op jaarbasis ongeveer twee (opiniërende) artikelen. In
de Verordening op de Rekenkamer is geregeld dat wanneer rekenkameraanbevelingen door de raad
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
61
zijn overgenomen, het college binnen drie maanden met een plan van aanpak (PvA) moet komen. De
nazorg van de rekenkamerrapporten houdt voor de RR na een jaar op.
4.3.7 Doorwerking aanbevelingen onderzoek naar Re-integratiebeleid
Op 9 november 2006 nam de gemeenteraad bij de begrotingsbehandeling een motie aan met het
verzoek aan de rekenkamer om de effectiviteit van de re-integratietrajecten en re-integratiebedrijven
te onderzoeken – motie Van Tijn. De RR heeft over de precieze invulling van het verzoek met de
indiener van de motie en de voorzitter van de raadscommissie Economie, Sociale Zaken, Haven, Milieu
en Vervoer (hierna: ESHMV) een overleg gevoerd. Na dit overleg besloot de rekenkamer haar
onderzoek toe te spitsen op de informatievoorziening aan de raad over de re-integratietrajecten en de
bruikbaarheid van de verstrekte informatie. De rekenkamer heeft de resultaten van het onderzoek naar
het Rotterdamse re-integratiebeleid op 4 oktober 2007 in het onderzoeksrapport ‘Zicht op werk,
kwartaalrapportages re-integratie getoetst’ gepubliceerd. In het rapport formuleerde de rekenkamer
een aantal hoofdconclusies die voor veel discussies zorgde. De rekenkamer concludeerde ondermeer
dat de informatie die de raad krijgt onbetrouwbaar is en daardoor ook niet bruikbaar. Dat komt volgens
de rekenkamer doordat SoZaWe drie verschillende informatie systemen gebruikt – Gemeentelijk
Werkgelegenheid Systeem (hierna: GWS4all), Raad voor Werk en Inkomen re-integratieoverzichten
(hierna: RWI) en Financieel Beheer Werkgelegenheid (hierna: FBW). Volgens de rekenkamer heeft
SoZaWe zelf aangegeven dat de gegevens uit GWS4all onbetrouwbaar zijn. De RWI gegevens werden
door de re-integratiebedrijven geleverd maar niet gecontroleerd door SoZaWe. Alleen de financiële
administratie van SoZaWe – FBW – bevatte betrouwbare informatie. De rekenkamer beoordeelde
dat hierdoor de kwaliteit van de kwartaalrapportages onvoldoende was. Daarnaast informeerde het
college de raad middels uitvoeringsverslagen – Wwb – over de re-integratietrajecten. Volgens de
rekenkamer was de verhouding van deze verslagen tot de overige verslagen ook onduidelijk. De
laatste hoofdconclusie was dat de raad het college voor de periode 2006-2010 over de resultaten van
de re-integratietrajecten niet kon aanspreken omdat het college geen doelen had geformuleerd. Op
basis van deze conclusies heeft de rekenkamer twee aanbevelingen aan de raad en vier aanbevelingen
aan het college gedaan.
Behandeling door raadscommissies ESHMV Op 10 oktober heeft de griffie een brief aan de raadscommissie ESHMV gestuurd waarin de griffie de
commissieleden van een aantal adviezen omtrent het rekenkamerrapport en de motie-Van Tijn
voorziet. In de brief geeft de griffie aan dat de motie- Van Tijn kan worden afgedaan. In deze brief
staat eveneens dat een deel van de rekenkameraanbevelingen door het college is overgenomen –
bestuurlijke reactie. In de brief wordt ook op de twee rekenkameraanbevelingen gericht aan de raad
ingegaan. Het rapport is op 18 oktober 2007 in de commissie ESHMV inhoudelijk besproken. De
commissieleden gaven aan zich in de hoofdconclusies en aanbevelingen van het rapport te kunnen
vinden (Gemeente Rotterdam, 2007). De commissie ESHMV heeft vervolgens aan de raad een advies
geformuleerd om de motie-Van Tijn af te doen. Tijdens deze vergadering heeft de commissie ESHMV
eveneens over de twee aanbevelingen aan de raad gesproken. De commissie besloot om het re-
integratierapport van de raadsagenda van 20 december af te halen en aan de commissieplanning van
10 januari 2008 toe te voegen. Op 10 januari 2008 is over het rapport verder gediscussieerd. Tijdens
deze vergadering is ondermeer over de motie Sörensen gesproken om de collegedoelstellingen op
het gebied van het re-integratiebeleid aan een nulmeting te onderwerpen. Op 27 november 2008
heeft de commissie ESHMV over de afdoening van de rekenkameraanbevelingen gesproken. Tijdens
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
62
deze vergadering is de brief van Schrijer eveneens aan de orde gekomen. In de brief van Schrijer
staat dat naar aanleiding van het rekenkamerrapport en de klachten van de raadsleden eind 2007
een werkgroep is ingesteld, bestaande uit de commissieleden en SoZaWe-medewerkers om met een
verbeterd format voor de kwartaalrapportages te komen. Het rapport is eveneens in de
raadscommissie voor Bestuur, Veiligheid en Middelen (hierna: BVM) besproken. Op 17 december
heeft de commissie BVM kort over het rapport gesproken.
Behandeling door de raad
Het rapport is op 24 januari 2008 door de raad besproken. Tijdens deze raadsvergadering is
uitgebreid over het rapport gedebatteerd. De discussies gingen ondermeer over het nalaten van
SoZaWe om de gegevens die de re-integratiebedrijven leveren te controleren, de vele ‘weggegooide’
gelden, de slechte kwaliteit van de kwartaalrapportages, het hanteren van de verschillende
definities, etc. Een deel van de raadsleden onderschreef de conclusies en aanbevelingen van de
rekenkamer. De verschillende fracties waren oneens over hoe de rekenkamerbevindingen
geïnterpreteerd dienen te worden. De wethouder Schrijer geeft toe dat de gegevens die gebruikt
worden om de raad te informeren niet de meest recente gegevens zijn. De wethouder beloofde voor
de zomer 2008 bij SoZaWe verbeteringen door te voeren. Daarnaast wordt nieuw informatiesysteem
ingevoerd om de problematiek structureel aan te pakken. Tijdens deze raadsvergadering is een
aantal moties hieromtrent ingediend. In schema 4.3.1 wordt over de stand van zaken omtrent deze
moties, de motie- Van Tijn en de motie- Sörensen ingegaan.
Schema 4.3.1: stand van zaken moties gemeenteraad Rotterdam
Motie Stand van zaken Toelichting
In de motie Van Tijn werd gevraagd om
de RR te verzoeken de effectiviteit van
de re-integratiebedrijven en –trajecten
te onderzoeken;
Aangenomen en
afgedaan
Tijdens de raadsvergadering van 24 januari 2008 heeft
de raad met de afdoening van deze motie ingestemd.
In de motie Sörensen werd gesproken
om de collegedoelstellingen op het
gebied van het re-integratiebeleid aan
een nulmeting te onderwerpen
Aangenomen en
afgedaan
Volgens het college is de raad middels de eerste en de
tweede Bestuursrapportage 2007 hierover
geïnformeerd. De raad heeft deze rapportages
vastgesteld. In deze rapportages is de raad over het
Definitieboek, nulmetingen van de collegedoelstellingen
en de rekenkamerbevindingen geïnformeerd. Het
college wil met de ingang van de derde
Bestuursrapportage de raad over de
collegedoelstellingen conform het bijgestelde
Definitieboek informeren. Om die reden heeft de raad
de motie Sörensen afgedaan.
Het voorstel van het presidium om met
de conclusies en aanbevelingen van de
RR in te stemmen en de motie Van Tijn
af te doen.
Aangenomen Aan het eind van deze subparagraaf meer hierover.
De raad verzoekt de wethouder om
binnen drie maanden met de
verbeteringen op zowel korte als langere
termijn te komen en over de
Aangenomen en
afgedaan
Zie brief wethouder Schrijer en commissie ESHMV 2008,
2009 en verder.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
63
kwartaalrapportages re-integratie aan
de raad te rapporteren.
Brief wethouder Schrijer Op 9 oktober 2008 heeft de wethouder Schrijer aan de commissie ESHMV een brief gestuurd om de
commissieleden op de hoogte te stellen van de voortgang van de verbeteringen die SoZaWe heeft
doorgevoerd. Volgens de wethouder is bij de aanbieding van de vierde kwartaalrapportage re-
integratie 2007 voorgesteld om in overleg met de commissie ESHMV een nieuwe vorm voor de
kwartaalrapportage te ontwikkelen. De commissie is hiermee akkoord gegaan. De eerste
kwartaalrapportage 2008 is dan ook conform deze nieuwe afspraken (Gemeente Rotterdam, 2008).
De wethouder had beloofd om vooruitlopend op het nieuw RAAK systeem in juni 2008 al met de
betrouwbare gegevens over de effectiviteit van de trajecten bij de re-integratiebedrijven te komen.
De wethouder deelt in deze brief mee dat in de vierde kwartaalrapportage 2007 een toets is
opgenomen door de managementinformatie van re-integratiebedrijven met die van FBW te
vergelijken.
Stand van zaken aanbevelingen
De RR volgt de ontwikkelingen omtrent de aanbevelingen van haar rapporten tot een jaar na de
publicatiedata van haar rapporten. Om die reden heeft de rekenkamer geen zicht op wat er met de
aanbevelingen van de RR na een jaar gebeurt. De RR is de enige G4-rekenkamer die momenteel geen
enkele vorm van follow-up onderzoeken uitvoert. Hieronder wordt op de stand van zaken omtrent
de rekenkameraanbevelingen van het re-integratieonderzoek gereflecteerd. De informatie is
grotendeels op de uitkomsten van de gesprekken met SoZaWe, rekenkamer, het re-integratiedossier
binnen de RR en het BDS-archief8 gebaseerd.
Schema 4.3.2: stand van zaken aanbevelingen re-integratieonderzoek
Aanbeveling Stand van zaken
Toelichting
1 De eerste aanbeveling aan de raad was om “een expliciete keuze tussen wel of niet sturen op de te bereiken resultaten met re-integratietrajecten te maken” (Rekenkamer Rotterdam, 2007);
Uitgevoerd Het college heeft toentertijd aangegeven dat de rekenkamer terecht constateert dat de raad een keuze moet maken. De commissie ESHMV heeft hierop gereageerd door te stellen dat de raad inderdaad op de effectiviteit van de re-integratietrajecten wilt sturen, maar het college moet eerst met de betrouwbare gegevens komen. In het kader van dit onderzoek wordt gesteld dat deze aanbeveling is uitgevoerd. In de eerste plaats omdat het een aanbeveling aan de raad was en in de tweede plaats omdat het college deze aanbeveling volledig onderschreef. Tot slot omdat de commissieleden en SoZaWe-medewerkers gezamenlijk een nieuw format voor de kwartaalrapportages hebben ontwikkeld;
2 In de tweede aanbeveling vroeg de rekenkamer de raad om in beleid vast te leggen welke doelen met de re-integratietrajecten worden nagestreefd. Als de raad voor het sturen op de effectiviteit kiest, de raad zou daarbij aan het ‘duurzaam uitstroom’ ook eisen moeten stellen;
Niet uitgevoerd
Het college vond dat het onwenselijk is om in het beleid vast te leggen welke doelen met de re-integratietrajecten worden nagestreefd. De reden was dat de speelruimte op maatwerktrajecten op deze manier wordt beperkt. De commissie ESHMV heeft aangegeven net als het college de nadruk op de output van de trajecten te liggen, daarbij rekening houdende met de hoeveelheid mensen die door de re-integratietrajecten duurzaam aan het werk zijn gekomen.
8 Bestuurlijk documentatie systeem
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
64
3 SoZaWe had aangegeven dat aan een nieuw informatiesysteem – RAAK – wordt gewerkt om de onbetrouwbare GWS4all en RWI te vervangen. De aanbeveling was om RAAK zodanig op te zetten dat het betrouwbare informatie genereert zodat voortaan betrouwbare kwartaalrapportages naar de raad gaat. Daarnaast zal SoZaWe de informatie uit FBW regelmatig kunnen gebruiken om de gegevens in RAAK te controleren.
Uitgevoerd Het college onderschreef deze aanbeveling in haar reactie en zij gaf aan dat het RAAK system gefaseerd wordt ingevoerd. Volgens het college zou RAAK binnen twee jaar volledig in gebruik worden genomen en daarnaast zou de FBW informatie ook aan het RAAK gekoppeld kunnen worden. SoZaWe bevestigd dat het RAAK systeem is ingevoerd. Zowel de rekenkamer, de raad als SoZaWe geven aan dat de kwartaalrapportages nu volledig anders uitzien dan de kwartaalrapportages waarop de rekenkamer destijds had gecontroleerd. Dit is volgens SoZaWe het resultaat van de samenwerking tussen de raad en SoZaWe – zie ook brief Schrijer. Volgens SoZaWe heeft de commissie ESHMV op het format van de kwartaalrapportages veel invloed gehad. De commissie ESHMV heeft ook de inhoud van de kwartaalrapportages in de loop der jaren op een aantal punten laten aanpassen. In het begin wou de commissie meer gedetailleerd rapportages, maar op dit moment zijn die kwartaalrapportages meer algemeen van aard, aldus SoZaWe. SoZaWe heeft eveneens de FBW informatie incidenteel gebruikt om de informatie uit RAAK te controleren. Dit is volgens SoZaWe incidenteel – de zogenoemde marginale toetsing – toegepast omdat het veel capaciteit en tijd kost. Een andere reden is dat de FBW gegevens factuurbestanden zijn die op de kwartaalrapportages achterlopen – omdat de re-integratiebedrijven die factuurbestanden achteraf naar de dienst opsturen.
4 Hanteer RAAK als bron voor de beleidsverantwoording over de realisatie van de doelen die met re-integratietrajecten worden nagestreefd.
Deels uitgevoerd
Volgens SoZaWe is deze aanbeveling een opendeur aanbeveling. Want SoZaWe was al van plan was om het RAAK systeem in te voeren en daar heeft de dienst het rekenkameronderzoek niet voor nodig, aldus SoZaWe. Volgens de dienst wordt het RAAK systeem als bron voor de kwartaalrapportages gebruikt, maar de doelen van het beleid staan net als destijds in de collegetargets – uitstroom naar werk en een hoger trede op participatieladder – en dat staat los van het systeem.
5 Hanteer bij de beleidsverantwoording eenduidige en gelijkluidende definities, bijvoorbeeld wat onder een plaatsing op werk wordt verstaan. Maak deze definities ook kenbaar aan de raad
Uitgevoerd Het college had destijds aangegeven met deze aanbeveling oneens te zijn, omdat er reeds eenduidige en gelijkluidende definities – dankzij de voorgaande rekenkamerrapporten – worden gehanteerd. Maar SoZaWe geeft aan dat de definitiekwestie voor veel discussies zorgde. De dienst heeft deze kwestie met een meer technisch oplossing opgelost. De dienst heeft een hoofdstuk definities aan de kwartaalrapportages toegevoegd. In het hoofdstuk definities worden alle belangrijke begrippen gedefinieerd zodat de raadsleden weten waar het over gaat.
6 Wanneer er ook nog andere rapportages over de re-integratietrajecten naar de raad gaan, zorg dat het duidelijk is hoe de verschillende rapportages zich tot elkaar verhouden.
Uitgevoerd Het college had destijds aangegeven deze aanbeveling op te pakken. Het aantal rapportages aan de raad zal door het verdwijnen van de uitvoeringsverslagen verminderen. Volgens SoZaWe zijn momenteel de kwartaalrapportages de belangrijkste rapportages omtrent de re-integratietrajecten. Als andere rapportages – bijvoorbeeld wetenschappelijke onderzoeksrapporten – omtrent het re-integratiebeleid naar de raad gaan, wordt expliciet aangegeven wat de verhouding van die rapportages tot de kwartaalrapportages is.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
65
4.3.8 Afsluiting
De bevindingen omtrent de casus Rekenkamer Rotterdam worden hieronder in het stramien van de
casussen voorgaande gepresenteerd. Met andere woorden, alvorens een concluderende
samenvatting van de bevindingen over de doorwerking van de aanbevelingen van het re-
integratieonderzoek te geven; wordt eerst de scores op kritische succesfactoren schematisch
samengevat (voor een uitgebreide toelichting zie paragraaf 4.1.8).
Schema 4.3.3: scores op kritische succesfactoren RR
Rekenkamer Raad SoZaWe
Kenmerken rekenkamer
Aanzien rekenkamer Aanzien rekenkamer + +
Directer
Reputatie + +
Functieprofiel + +
Omvang rekenkamer + +
Personeel
Secretariaat Kwaliteit/opleiding + +
Ervaring + 0
Onderzoekers Kwaliteit/opleiding + +
Ervaring + 0
Positionering
Bondgenoot raad + +
Bruggenbouwer tussen college en raad - 0
Positioneren tussen burger en raad 0 0
Kenmerken rekenkamer rapport
Beleidstype
Consensus maatstaven
Nieuwe inzichten +/- +/-
Reframing +/- +/-
Zekerheid van kennis
Externe inhuur specialisten + 0
Inventariseren bestaande kennis + 0
Methodologische kwaliteit
Betrouwbaarheid en validiteit + +
Gedegen onderbouwing conclusies en aanbevelingen
+ +
Normen en criteria Duidelijkheid + +
Herleidbaar tot beleidsnota - 0
Onderzoeksmethoden Kwalitatief + +
kwantitatief +/- +/-
Toegankelijkheid Vormgeving + +
Leesbaarheid + +
Aanbevelingen
Formulering/begrijpelijkheid +/- +/-
Mate concreetheid 0 0
Originaliteit - -
Herleidbaar tot bevindingen +/- +/-
Relevantie + +
Verhouding tot huidige beleid + +
Bijdrage
Discussies + +
Doorbreken status quo 0 0
Mate van variatie
Onderwerpen + +
Vragenstellingen + +
Aanpak + +
Presentatie - 0
Behoefte gebruiker
Behoefte
College en SoZaWe - - -
Raad + + 0
Onvoorzienbare behoefte raad + + 0
Aanleiding Verzoek raad + + 0
Eigen initiatief + + 0
Aantal onderzoeken Huidige aantal (geen verzadiging) + + +
Zichtbaarheid + + +
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
66
Interactie en afstemming
Communicatie en afstemming
Na interviews + + +
Ambtelijk wederhoor + +/- -
Bestuurlijk wederhoor + 0 +
Interactie
Tijdens interviews + 0 +
Bijeenkomsten organiseren - 0 0
Expertmeetings - 0 0
Structurele contacten
Ad hoc contactpersonen - 0 0
Vast/accountouderschap + 0 0
Directeurscontacten + + 0
Institutionele omgeving
Timing Niet te vroeg uitkomen + +
Niet te laat uitkomen + +
Koppeling aan beleidsnota - 0
Mate van concurrentie* Wetenschappelijke instituten - -
Commerciële onderzoeksbureau - -
Intern of anders - -
Corporatisme Samenwerking met andere lokale rekenkamers
+ 0
Samenwerking met andere instanties
+/- -
Politieke belangstelling Politieke belangstelling + +
Publicatie en nazorg
Verspreiding Onder aandacht brengen + +
Communicatiestrategie Contacten media + 0
(Opiniërende) artikelen + 0
Presentatie
persconferentie - -
Aanbieding en opsturen + +
Digitaal + +
Bijproducten - -
Nazorg Nazorg (tot 1 jaar) + 0
Vervolgonderzoeken/ follow -ups - 0
Conclusies doorwerking aanbevelingen re-integratieonderzoek
De gemeenteraad van Rotterdam verzocht de RR om het re-integratiebeleid te onderzoeken en de
rekenkamer is op het verzoek van de raad ingegaan, vanwege de grote maatschappelijke en
financiële belangen van het re-integratiebeleid. Het rapport is uitgebreid in de raadscommissies en in
de raad besproken. De RR had destijds in totaal zes aanbevelingen geformuleerd. De eerste twee
aanbevelingen waren gericht aan de raad en de laatste vier aanbevelingen waren gericht aan het
college. Het college onderschreef de eerste aanbeveling en deze aanbeveling is uitgevoerd. Het
college achtte de uitvoering van de tweede aanbeveling onwenselijk en om die reden heeft SoZaWe
deze aanbeveling ook niet uitgevoerd. De derde aanbeveling is helemaal uitgevoerd, maar SoZaWe is
van mening dat de dienst het RAAK systeem sowieso wilde invoeren – ook als het
rekenkamerrapport er niet was geweest. De vierde aanbeveling is volgens de respondenten deels
uitgevoerd. De vijfde en zesde aanbevelingen zijn helemaal uitgevoerd. Met de uitvoering van deze
aanbevelingen heeft SoZaWe eveneens de raadsmoties omtrent het re-integratiebeleid uitgevoerd.
Al met al hebben de rekenkameraanbevelingen op het Rotterdamse beleid een impact gehad. De
belangrijkste uitkomsten zijn dat SoZaWe een nieuw informatiesysteem heeft en dat de
‘kwartaalrapportages re-integratie’ er totaal anders uitzien. Een ander conclusie is dat de RR de enige
rekenkamer is die geen enkele follow-up onderzoeken uitvoert. Als gevolg daarvan kon niemand
binnen de rekenkamer over de uitwerking van de aanbevelingen van het re-integratieonderzoek iets
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
67
vertellen. Tijdens het onderzoek is gebleken dat het re-integratierapport ook bij SoZaWe is
weggezakt.
4.4 Rekenkamer Utrecht
Voor deze paragraaf is in het stramien van de voorgaande paragrafen informatie verzameld. Voor
wat betreft de gevoerde gesprekken is in eerste instantie de senioronderzoeker van de rekenkamer
geïnterviewd. De gemeente Utrecht heeft geen speciale raadscommissie die zich met de
rekenkameronderzoeken bezighoudt. Daarom is gekeken of er een raadslid is dat langer in de raad
rondloopt. Dat bleek ook zo te zijn, maar het raadslid heeft de onderzoeker naar een collega-raadslid
doorverwezen. Dit collega-raadslid van de raadscommissie Maatschappelijke Ontwikkeling (hierna:
MO) was bereid om aan het onderzoek medewerking te verlenen. Daarnaast is de unit manager van
de afdeling Werk en Inkomen (WI) van de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (hierna: DMO)
geïnterviewd. Deze unit manager van de afdeling WI gaat o.a. over het re-integratiebeleid. Tevens is
deze unit manager van de afdeling WI bij de vervolgonderzoeken van de rekenkamer intensief
betrokken geweest.
4.4.1 Kenmerken rekenkamer
In 1997 besloot de gemeenteraad van Utrecht tot instelling van een rekenkamercommissie. In 2000
heeft de rekenkamercommissie een zelfevaluatie uitgevoerd. Uit deze zelfevaluatie kwam naar voren
dat een meer onafhankelijke en professionele rekenkamercommissie gewenst was. Dat heeft in 2001
tot twee wijzigingen geleid – andere samenstelling leden en meer onafhankelijkheid qua keuze
onderwerpen. De rekenkamercommissie heeft medio 2004 een notitie naar de raad verstuurd waarin
zij haar toekomstvisie op papier had gezet en daarnaast hebben de externe leden van deze
commissie een advies aan het gemeentebestuur uitgebracht. Op basis van deze notitie en het advies
werd besloten om per 24 juni 2004 een onafhankelijke rekenkamer in te stellen. In januari 2005 ging
de Rekenkamer Utrecht (hierna: RU) van start. De RU bestaat uit de leden en de staf. De leden
vormen het gezicht van de rekenkamer naar de raad toe. De rekenkamer heeft een staf van vier
onderzoekers: een secretaris/onderzoeker, een senioronderzoeker en twee onderzoekers. De staf
van de rekenkamer heeft academisch werk- en denkniveau met ruim voldoende ervaring –
afhankelijke van de leeftijd – in het onderzoeksveld. Zo heeft bijvoorbeeld de senioronderzoeker met
een antropologisch achtergrond al ruim tien jaar bij een commerciëel onderzoeksbureau op het
gebied van beleidsonderzoek ervaring opgedaan alvorens bij de rekenkamer aan de slag te gaan. De
raad en de RU geven aan dat RU veel aanzien bij de raadsleden heeft. Volgens de raad komt dit
doordat de rekenkamer onafhankelijk objectieve onderzoeken uitvoert. Volgens de raad dragen de
rekenkamerrapporten daarmee aan de controlerende taken van de raad. Hoewel de rekenkamer ten
behoeve van de versterking van de controlerende taken van de raad onderzoeken uitvoert, ligt het
accent van sommige onderzoeken ook op de transparantie van het beleid. Zo heeft de RU
bijvoorbeeld een onderzoek gedaan naar de persberichten van de gemeente. Met dat onderzoek
heeft de RU inzichtelijk gemaakt hoe de gemeente de burgers over haar beleid informeert.
4.4.2 Kenmerken rekenkamerrapport
Het geïnterviewde raadslid en de rekenkamer zijn van mening dat de rekenkamerrapporten door de
raadsleden goed worden ontvangen. De methodologische kwaliteit van de rekenkameronderzoeken
wordt niet systematisch voor elk onderzoek geëxpliciteerd. Dat hoeft volgens de rekenkamer ook
niet, want de rekenkamer is zich er van bewust dat haar onderzoeken aan bepaalde kwaliteitseisen
moeten voldoen. Het raadslid deelt deze mening van de rekenkamer en geeft aan dat de
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
68
rekenkamerrapporten qua methodologie prima zijn. Volgens de rekenkamer zijn de
rekenkamerrapporten qua methode en techniek relatief eenvoudig, maar wel scherp. De raad
beschouwd de gehanteerde methoden en technieken logisch. De rekenkamer maakt in haar
rapporten o.a. een conceptueel model om de stand van zaken schematisch weer te geven. Daarnaast
maakt de rekenkamer hoofdzakelijk gebruik van semigestructureerde (groeps)interviews – met
behulp van een topiclijst – en documentenanalyses om aan haar informatie te komen. De
rekenkamer expliciteert soms tot welke beleidsdocumenten de gehanteerde normen, criteria en
vraagstelling zijn te herleiden en soms ook niet. Bij de grootschalige onderzoeken voert de
rekenkamer bijvoorbeeld een intensief literatuurstudie – vooronderzoek – uit. Bij eenvoudige
onderzoeken/brieven wordt slechts een beperkt aantal beleidstukken en andere relevante rapporten
bestudeerd. De vraagstellingen, normen en criteria worden dan meer op gezond verstand en jaren
ervaring gebaseerd. De RU doet net als de overige G4-rekenkamers in verhouding meer kwalitatief
dan kwantitatief onderzoek. De rekenkamer is eveneens in staat om externe specialisten in te
schakelen en bij haar onderzoeken te betrekken. Volgens de RU wordt geprobeerd om niet telkens
bij dezelfde dienst aan te kloppen. De rekenkamer onderzoekt vooral de onderwerpen waarvan de
financiële, politieke of maatschappelijke belangen van die onderwerpen ook groot zijn. De
respondenten zijn van mening dat de RU voldoende variatie in haar onderzoeksonderwerpen
aanbrengt. De RU maakt evenals de andere rekenkamers een longlist en een shortlist van de te
onderzoeken onderwerpen. De rekenkamer hanteert een aantal criteria – financiële, politieke en
maatschappelijke belangen – om de te onderzoeken onderwerpen vast te stellen. Daarnaast spelen
ook de factoren zoals actualiteit en bruikbaarheid een rol. Het geïnterviewde raadslid is van mening
dat de rekenkamerrapporten qua vormgeving moeten worden verbeterd. Dit omdat de
rekenkamerrapporten soms te dik zijn – meer dan 100 pagina’s tekst. Volgens de rekenkamer zijn
sommige onderwerpen te ingewikkeld en daardoor vergen ze veel tekst om dat uit te leggen. “Daar
waar we kunnen, proberen we het kort, leesbaar, eenduidig interpreteerbaar en qua layout rustig en
overzichtelijk te houden” aldus de rekenkamer. “Meestal krijgen we ook complementen dat het heel
goed leesbaar is” aldus de rekenkamer. Daarnaast wordt binnen de RU veel aan zelfreflectie gedaan
om te kijken of de rekenkamer niet te veel in haar eigen jargon zit. Daar komt de rol van de externe
leden van de rekenkamer om de hoek kijken. Alle stukken die de deur uitgaan, wordt zowel door de
onderzoekers als door de externe leden gelezen. De rekenkamer doet hoofdzakelijk ex-post
onderzoek – zelden ex-ante. De respondenten zijn van mening dat de rekenkamerrapporten soms
ook tot nieuwe inzichten leiden. De respondenten zijn van mening dat de onderzoeksbevindingen
zich meestal wel en soms ook niet – bijvoorbeeld in vervolgonderzoeken – goed tot het huidige
beleid verhouden. Zoals eerder aan de orde is gekomen, probeert de rekenkamer altijd begrijpelijke
en duidelijke aanbevelingen te formuleren. De originaliteit van de rekenkameraanbevelingen moet
net als die van de overige G4-rekenakmers worden verbeterd. Want de rekenkamer geeft aan dat
een aanbeveling in elk rapport terugkomt, namelijk dat “de doelen en de indicatoren van het beleid
SMART dienen te worden geformuleerd". Daar heeft de rekenkamer de laatste jaren naar eigen
zeggen een voorzichtige ontwikkeling doorgemaakt. De rekenkamer probeert steeds meer
aanbevelingen te formuleren die op het onderwerp zijn toegesneden, concreet en uitvoerbaar zijn.
4.4.3 Behoefte gebruiker
De RU brengt op jaar basis drie eindproducten uit – onderzoeksrapport, vervolgboekonderzoek en/of
brief. Dit is volgens de respondenten een behapbaar aantal voor een gemeente als Utrecht. Volgens
de rekenkamer speelt de behoefte van de raad bij de keuze van de onderzoeksonderwerpen een
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
69
belangrijke rol. De rekenkamer hanteert daarbij o.a. de volgende criteria: maatschappelijk belang,
politiek-bestuurlijk belang en financieel belang, uitvoerbaarheid, bruikbaarheid en actualiteit. De
rekenkamer inventariseert of er onderwerpen zijn die de raadsleden belangrijk vinden. Volgens het
geïnterviewde raadslid houdt de RU voldoende rekening met de behoefte van de gemeenteraad.
Bijvoorbeeld bij de totstandkoming van de rekenkameragenda is voldoende ruimte voor de
raadsleden om hun wensen kenbaar te maken. Hoewel de rekenkamer de behoefte van de raad
belangrijk acht, kiest de rekenkamer autonoom de onderwerpen die uiteindelijk worden onderzocht.
De rekenkamer informeert de raad en anderen daarover o.a. door middel van haar jaarplan. Zowel
de rekenkamer als de raad geven aan dat de RU openstaat voor suggesties uit de raad om naar
aanleiding van actuele – politieke of maatschappelijke – gebeurtenissen een onderzoek te starten. In
zo'n geval wordt meestal voor een kort en snel onderzoek gekozen – een rekenkamerbrief van 15-30
pagina’s lang. Daarin wordt gepoogd om de belangrijkste punten boven tafel te krijgen.
4.4.4 Interactie en afstemming
Zoals in paragraaf 3.3.3 aan de orde is gekomen, vindt er op verschillende momenten interactie
plaats. Daarnaast heeft de rekenkamer regelmatig met de gemeentesecretaris en de interne audit
afdeling van de gemeente contacten. Volgens de rekenkamer is een goede afstemming met de audit
afdeling van de gemeente belangrijk, omdat de rekenkamer geen dubbel werk wil verrichten.
Daarnaast heeft de rekenkamer in 2010 het vervolgonderzoek naar de uitwerking van de
rekenkameraanbevelingen uitgebracht. De afdeling WI verzocht de rekenkamer om haar bevindingen
vervroegd te publiceren. De rekenkamer is daarmee akkoord gegaan en de afdeling WI heeft de
bevindingen van het vervolgonderzoek aan de voorjaarsnota gekoppeld. Hoewel volgens de afdeling
WI het bestuurlijke en ambtelijke wederhoor goed is vormgegeven, werd met de informele regels
binnen de afdeling WI onvoldoende rekening gehouden. De afdeling WI heeft op twee punten in het
kader van het vervolgonderzoek naar het re-integratieonderzoek op de rekenkamer kritiek geuit.
Volgens de afdeling WI is de secretaris van de rekenkamer op een gegeven moment door een krant
geïnterviewd en daar is een verhaal zonder nuances verteld. De afdeling WI heeft toen met de
rekenkamer contact opgenomen en meegedeeld dat zulke negatieve publicaties niet bijdraagt aan de
verbeterslag – reorganiseren, imago verbeteren, etc. – die de afdeling WI probeert te maken.
4.4.5 Institutionele omgeving
De rekenkamer houdt naar eigen zeggen voldoende rekening met de timing van het uitkomen van de
rekenkamerrapporten. Daarbij is van het belang om de publicaties in de vakantieperiodes en
verkiezingstijden te vermijden. De redenering is als volgt: de rekenkamerrapporten krijgen niet de
aandacht die ze verdienen. Tevens houdt de rekenkamer rekening met de vergaderschema van de
raadsinformatieavonden, de raadscommissies en de raad – in verband met de bespreking van de
rekenkamerrapporten. De respondenten geven aan dat het college altijd een extern bureau of een
universiteit kan inschakelen om een bepaalde beleid te laten evalueren. Volgens het geïnterviewde
raadslid prefereert de gemeenteraad te allen tijde een rekenkameronderzoek boven een onderzoek
dat het college zelf heeft laten doen. Zoals in de voorgaande paragrafen aan de orde is gekomen, is in
2010 in G4 verband een gezamenlijk onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd. Maar in het kader van
dit onderzoek werd niet samengewerkt met andere instanties. De respondenten zijn het erover eens
dat voor de rekenkamerrapporten voldoende politieke belangstelling is.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
70
4.4.6 Publicatie en nazorg
De rekenkamerrapporten worden via de verschillende kanalen verspreid – o.a. via de website van de
rekenkamer en per post. In principe krijgen alle betrokkenen een hard copy en de digitale versie
toegestuurd. Daarnaast worden de rekenkamerrapporten ook naar de collega-rekenkamers, de
Vereniging van Lokale Rekenkamers en de overige belanghebbenden opgestuurd. Na de verspreiding
van een rapport volgt de presentatie, bespreking en navolging van het rapport. De RU schrijft
eveneens een aantal raadsvoorstellen – RU is hierin uniek, andere rekenkamers doen dit niet – en
adviseert de raad om deze raadsbesluiten over te nemen. Daarna volgt de RU alle relevante
ontwikkelingen, persberichten en beleidsstukken/informatie omtrent het rapport. De RU heeft
systematisch in haar werkwijze opgenomen dat na een bepaalde periode naar de uitvoering van de
rekenkameraanbevelingen wordt gekeken. Daarbij wordt ook met de belangrijke ontwikkelingen
rekening gehouden. De reden is dat vanwege van deze ontwikkelingen de raadsbesluiten wellicht zijn
achterhaald. In principe doet de rekenkamer twee soorten vervolgonderzoeken. In de eerste plaats
blikt de rekenkamer na anderhalf á twee jaar terug en bekijkt wat stand zaken is omtrent de
raadsbesluiten (Rekenkamer Utrecht, 2010a: 7). Dit wordt in de vorm van een bundeling van
vervolgonderzoeken gedaan. In de tweede plaats doet de rekenkamer een uitgebreid
vervolgonderzoek naar de aanbevelingen van een rekenkamerrapport – bijvoorbeeld rapport X. Deze
tweede vorm is afhankelijk van de uitkomsten van de eerste vorm. Mocht uit de bundeling van de
vervolgonderzoeken blijken dat de uitwerking van de raadsbesluiten inzake het rapport X onduidelijk
is, wordt een uitgebreide vervolgonderzoek uitgevoerd. De rekenkamer doet op dit moment
standaard na vier jaar een dergelijk uitgebreid vervolgonderzoek. Volgens de raad en de rekenkamer
lieten de vervolgonderzoeken zien dat het college vaak te traag is als het gaat om de uitwerking van
de rekenkameraanbevelingen. Daarom heeft de gemeenteraad van Utrecht vorig jaar een
amendement aangenomen dat het college oproept om zes weken nadat de raadsbesluiten zijn
aangenomen met een PvA te komen. Daarnaast moet het college jaarlijks een update geven van de
stand van zaken. De rekenkamer heeft ook een communicatieplan waarin bijvoorbeeld staat
beschreven hoe om te gaan met de pers. Daarnaast kunnen zowel de voorzitter als de secretaris van
de rekenkamer door de pers worden geïnterviewd.
4.4.7 Doorwerking aanbevelingen onderzoek naar Re-integratiebeleid
De gemeenteraad van Utrecht heeft medio 2005 een motie aangenomen met het verzoek aan de RU
om het re-integratiebeleid te onderzoeken. De indieners van de motie waren van mening dat het re-
integratiebeleid veel efficiënter kon worden uitgevoerd. Op dat moment was een bedrag van €144
miljoen met het beleid gemoeid om ongeveer 10.000 huishoudens met een bijstandsuitkering naar
een baan te helpen. De rekenkamer heeft het verzoek van de raad en vanwege de grote financiële en
maatschappelijke belangen van het beleid ingewilligd en van november 2005 tot juni 2006 naar het
Utrechtse re-integratiebeleid onderzoek gedaan. De rekenkamer onderzocht enerzijds wat de
resultaten en kosten van het re-integratiebeleid waren en anderzijds wat de succes- en faalfactoren
waren bij het begeleiden van de klanten van bijstand naar werk. Daarbij maakte de rekenkamer
gebruik van de re-integratiegegevens uit 2004 en 2005. De RU publiceerde haar bevindingen in
oktober 2006 in het rapport ‘Maak werk van bijstand: Een onderzoek naar de re-integratie van
bijstandsgerechtigden in de gemeente Utrecht’. De RU kwam tot negen hoofdconclusies en op basis
daarvan formuleerde de RU vijf aanbevelingen. De RU heeft op 1 september 2010 de resultaten van
een bundeling van zes vervolgonderzoeken – wordt gevolgd 2010 – gepubliceerd. In het wordt
gevolgd 2010 gaat de rekenkamer ook in op de uitvoering van de raadsbesluiten inzake het re-
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
71
integratierapport. Dit was geen volwaardig vervolgonderzoek omdat de afdeling WI op het gebied
van de re-integratie met een aantal grote ontwikkeling te maken had (Rekenkamer Utrecht, 2010: 7).
Het ging ondermeer om de uitvoering van het masterplan 2010-2013. Hiermee was de afdeling WI
met een nieuwe ingrijpende reorganisatie begonnen. Naast deze lokale ontwikkeling had de afdeling
WI ook met de landelijke ontwikkelingen te maken (zie paragraaf 3.3.3) De rekenkamer kon de stand
van zaken omtrent de aanbevelingen van het re-integratieonderzoek vanwege die lokale en
landelijke ontwikkelingen niet inzichtelijk maken. Daarom deed de rekenkamer in juni 2010 een
uitgebreider vervolgonderzoek naar het re-integratiebeleid.
Behandeling door de raadscommissie MO De raadscommissie Maatschappelijke Ontwikkelingen (hierna: MO) heeft op 19 oktober 2006 kort
over het re-integratierapport gesproken (Gemeenteraad Utrecht, 2006). De commissie MO heeft
het rapport op 23 november 2006 inhoudelijk behandeld. Het rapport is tijdens deze
commissievergadering uitgebreid besproken. De discussies gingen ondermeer over het centraal
stellen van de klanten, duurzaam laten uitstromen, het leggen van nadruk op ‘kunnen’, het al dan
niet uitbesteden van klantenmanagement, informatie uit registratiesystemen, mismatch op de
arbeidsmarkt, samenwerking tussen uitkeringsinstantie, etc. De raadsleden hebben aan de
wethouder Spit veel vragen kunnen stellen. De wethouder en de commissie MO hebben inhoudelijk
veel over re-integratiebeleid gesproken. Bijna alle fracties waren met de conclusies en aanbevelingen
van de rekenkamer eens en zij vonden dat het raadsvoorstel – geschreven door de rekenkamer – een
heldere weergave was van de conclusies en aanbevelingen uit het rapport. Daarom heeft de
commissie MO besloten om het raadsvoorstel als A-stuk naar de raad toe verzenden met het verzoek
om met het voorstel in te stemmen.
Behandeling door de raad
De raad heeft kort over het rapport gesproken. De raadsleden gaven aan veel waardering te hebben
voor het werk dat de rekenkamer heeft verricht. Een deel van de raad vond dat als gevolg van dit
rapport de raad in staat wordt gesteld om het college te controleren en het re-integratiebeleid vorm
en inhoud te geven. Het advies van de commissie MO om het raadsvoorstel aan te nemen, is dan ook
overgenomen.
Masterplan 2010-2013
De afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: afdeling SZW) – huidige afdeling WI – heeft
een aantal reorganisaties moeten doorvoeren. Toen het rekenkamerrapport uitkwam, was de
afdeling SZW al met een grote reorganisatie bezig. De belangrijkste en de grootschaligste
reorganisatie is in 2009 in gang gezet (Rekenkamer Utrecht, 2010b: 7). De respondenten geven aan
dat door de kredietcrisis de uitgaven voor de re-integratie veel sneller was gestegen dan verwacht.
Daardoor deden zich bij afdeling WI begrotingsproblemen voor. Toen is er besloten om de afdeling
WI door Berenschot te laten doorlichten. Op basis van de bevindingen van Berenschot heeft DMO
het Masterplan 2010-2013 gepresenteerd. Deze reorganisaties – naast de ontwikkeling zoals
weergegeven in paragraaf 3.3.3 – hebben (in)direct betrekking op de uitwerking van de
aanbevelingen van het re-integratieonderzoek, aldus de respondenten. De afdeling WI had
tweehonderd fte9 plaatsen moeten inleveren. Dat betekent dat de afdeling WI keuzes moet maken
wat zij wel en niet doet, welke taken zij anders uitvoert en welke taken helemaal niet uitvoert. De
9 Fulltime equivalenten
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
72
uitvoering van het masterplan komt op de volgende vijf sporen neer (Spoorboekje Masterplan in
Rekenkamer Utrecht, 2010b: 7).
1. Quick wins: acties die op korte termijn zijn gericht om formatiereductie te realiseren en de
afdeling beter onder controle te krijgen;
2. Bedrijfsvoering: het bevorderen interne samenwerking en het opzetten van een
informatiepiramide zodat het tot sturings- en verantwoordingsinformatie op verschillende
niveaus – klantmanagers, leidinggevende, college en gemeenteraad; wordt verbeterd;
3. Samenvoeging afdeling WI en BIG10 – zie ook spoor 4 en 5;
4. Dienstverleningsconcept: het gaat hier om de deelsporen beleidskeuzes – kerntaken en
ketenpartners –, klantfilosofie, klantstromen en werkprocessen, organisatievorm en ICT;
5. Investeren in mensen: als gevolg van de veranderingen wordt veel meer in 'persoonlijk
leiderschap', 'veranderkracht' en ‘communicatie’ binnen units en teams geïnvesteerd.
Stand van zaken raadsbesluiten
De RU had destijds vijf raadsbesluiten geschreven die min of meer dezelfde waren als de vijf
rekenkameraanbevelingen. De raad heeft deze raadsbesluiten overgenomen. In schema 4.4.1 zal per
raadsbesluit worden aangegeven wat de stand van zaken is omtrent de betreffende raadsbesluiten.
De informatie is grotendeels op het vervolgonderzoek van de rekenkamer (2010) gebaseerd. De
afdeling WI heeft aangegeven zich in grote lijnen in deze bevindingen te kunnen vinden. Daar waar
de afdeling WI met de constateringen de rekenkamer oneens is, zal dit worden geëxpliciteerd.
Schema 4.4.1: stand van zaken raadsbesluiten inzake rekenkameraanbevelingen
Raadsbesluit Stand van zaken
Toelichting
1 Zorg voor betere beleidsinformatie door meer inzicht te krijgen in:
a De samenstelling van het klantenbestand; Achterhaald De afdeling WI maakt sinds 20 april 2009 gebruik van het nieuw systeem Re-integratie Module Wigo4it (hierna: RMW). Hoewel dit system voldoende relevante informatie oplevert, wordt deze informatie niet gebruikt om het klantenbestand samen te stellen (Rekenkamer Utrecht. 2010b: 12-14). Dit omdat de afdeling WI de individuele klantengegevens niet als managementinformatie gebruikt. Hoewel de afdeling WI over de instrumenten zoals Werk Loont!, Social Return, Jongerenloket en Bestuurinformatie beschikt, leveren deze instrumenten volgens de rekenkamer in opzet ook weinig relevante informatie over de samenstelling van de klantenbestanden. Hoewel de RU een punt heeft dat het raadsbesluit niet is uitgevoerd, geven de afdeling WI en de raad aan dat er inmiddels veel is veranderd. Het gaat bijvoorbeeld o.a. om de eerdergenoemde lokale en landelijke ontwikkelingen, een andere samenstelling van de raad en het college en een ander organisatieconcept. Daarom wordt in navolging van de respondenten van de raad en de afdeling WI gesteld dat het raadsbesluit is achterhaald.
b de aard, omvang en oorzaken van de mismatch op de arbeidsmarkt;
Grotendeels uitgevoerd
De gemeente heeft het werkgeversservicepunt Werk 030 opgezet om de mismatch op de arbeidsmarkt te bestrijden. In het werkgeversservicepunt Werk 030 participeren naast de gemeente ook UWV Werkbedrijf en twee ROC’s om de mismatch op de arbeidsmarkt weg te werken. Daarnaast
10 Bureau Inburgering Gemeente Utrecht
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
73
maakt Werk 030 periodieke overzichten van de tien meest beschikbare vacatures zodat de klantmanagers hun kansrijke klanten voor kunnen bereiden om duurzaam uit te stromen. Maar volgens de rekenkamer is het analyseren van de arbeidsmarkt in relatie tot het klantenbestand geen kerntaak van Werk 030 (Rekenkamer Utrecht, 2010b). Het is een werkgeversservicepunt gericht op vacature matching. Daarnaast richt Werk 030 zich vooral op Midden- en Kleine Bedrijven (hierna: MKB). Daardoor schiet het zicht op de samenstelling van het klantenbestaand tekort.
c de effectiviteit van beleidsmaatregelen; Grotendeels uitgevoerd
De rekenkamer erkent dat de afdeling WI de bruto-effectiviteit van het re-integratiebeleid heeft verbeterd, maar niet de netto-effectiviteit van het beleid. Volgens de rekenkamer was het raadsbesluit gericht op het verbeteren van het zicht op de toegevoegde waarde van de gekozen beleidsmaatregelen. Met andere woorden of er een causaal verband is tussen uitstroom naar werk en de inzet van de re-integratiemaatregelen (netto-effectiviteit). Volgens de afdeling WI is deze negatieve beoordeling van de rekenkamer onterecht, omdat de gemeente Utrecht als enige gemeente de effectiviteit van de re-integratiemaatregelen meet. De afdeling WI verantwoordt zich over de effectiviteit van de re-integratiemaatregelen in Programmaverantwoording en Effectiviteitmeting re-integratie. De afdeling WI houdt eveneens de prestaties van zowel extern ingekochte beleidsmaatregelen als de interne beleidsmaatregelen bij. Volgens de rekenkamer is het raadsbesluit (netto-effectiviteit) niet uitgevoerd en tegelijkertijd zegt de rekenkamer dat dit een onmogelijke opgave is, omdat het zicht krijgen op effectiviteit van de re-integratiemaatregelen een landelijk probleem is. In het kader van dit onderzoek wordt in navolging van de afdeling WI en de raad met enige nuances gesteld dat het raadsbesluit grotendeels is uitgevoerd. Omdat de afdeling WI ondanks het feit dat het re-integratiebeleid continu aan het veranderen is, de prestaties van de beleidsmaatregelen bijhoudt en effectiviteitmetingen uitvoert. De afdeling WI geeft eveneens aan dat de inzet van de beleidsmaatregelen wordt gemonitort. De beleidsmaatregelen die geen effect hebben worden niet meer ingezet.
d de verhouding tussen kosten en baten (vereist een politiek–bestuurlijke afweging)
Deels uitgevoerd
Volgens de rekenkamer heeft de afdeling WI op basis van de informatie over de standaardkosten per deelnemer en de uitstroomresultaten op instrumentniveau een aanzet tot politiek-bestuurlijke afweging gedaan. Maar de raad kan op basis van de geleverde informatie geen afweging maken of de re-integratietrajecten efficiënt genoeg zijn. Dat heeft volgens de rekenkamer (2010b: 18) met het ontbreken van de informatie zoals de gemiddelde kosten die nodig zijn om iemand te laten re-integreren, de ontwikkeling van de klanten op de re-integratieladder, etc.; te maken.
2 Benut beleidsinformatie
a Om de doelstellingen van het re-integratiebeleid te onderbouwen
Niet uitgevoerd
De afdeling WI gebruikt een aantal indicatoren om de re-integratiedoelstellingen te formuleren. De rekenkamer is van mening dat deze indicatoren over de onderbouwing van de re-integratiedoelstellingen weinig zeggen. Want de doelstellingen van het re-integratiebeleid zijn niet tot de beleidsinformatie te herleiden.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
74
b Bij het kiezen van de beleidsmaatregelen waarmee de doelstellingen worden gerealiseerd.
Deels uitgevoerd
Dit raadsbesluit is deels uitgevoerd. De afdeling WI maakt o.a. gebruik van de prestatiegegevens van de lopende beleidsmaatregelen, gesprekken met de professionals en audits informatie bij de re-integratiebedrijven. Maar uit de bevindingen van de rekenkamer blijkt dat de relevante informatie voor de onderbouwing van de keuzes omtrent de beleidsmaatregelen ontbreekt. Bijvoorbeeld de informatie omtrent de kansen en belemmeringen van de klanten, de mismatch op de arbeidsmarkt, de netto-effectiviteit van die trajecten en de verhouding tussen de gemaakte kosten en de te verwachte baten; ontbreekt.
3 Het college dient de belemmeringen voor de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de uitvoering op te lossen, door:
a Er voor te zorgen dat klantmanagers over de benodigde vaardigheden beschikken
Nog niet uitgevoerd
Uit het vervolgonderzoek van de rekenkamer (2010b: 28-29) blijkt dat de klantmanagers onvoldoende over de benodigde vaardigheden beschikken. De klantmanagers bieden aan de klanten onnodig uitgebreide re-integratietrajecten aan, terwijl een beperkt en passend traject beter op behoeften de klanten aansluiten. De afdeling WI heeft wel een modulaire leergang ontwikkeld maar deze is vooralsnog niet geïmplementeerd. Volgens de RU komt dit ondermeer doordat de afdeling WI geen middelen daarvoor had gereserveerd. De afdeling WI geeft aan dit punt in het kader van het Masterplan 2010-2013 wordt opgepakt.
b Klantmanagers te voorzien van uitgewerkte diagnose- en handhavinginstrumenten;
Deels uitgevoerd
Het RMW system geeft de klantmanagers de mogelijkheid om een diagnose in de vorm een trede-indeling op de participatieladder te maken en daarnaast geeft het systeem ook een advies dat bij het diagnose hoort. Maar de klantmanager moet zelf extra stappen zetten om daadwerkelijk een specifieke re-integratietraject aan te bieden. Uit het vervolgonderzoek blijkt dat het systeem voor verbetering vatbaar is, aldus de medewerkers van de afdeling WI (in Rekenkamer Utrecht, 2010b: 30). Allereerst zijn de problemen van de klanten te complex en het systeem is niet in staat om met de complexiteit van de casussen rekening te houden. In de tweede plaats hebben de klantmanagers weinig tijd om alle informatie over de klanten in het systeem op te slaan. Ten slotte voegen de klantmanagers niet op een uniforme manier de benodigde informatie over de klanten in het systeem toe.
c De caseload van de klantmanagers te bewaken en zondig bij te stellen opdat de resultaten van de begeleiding kunnen worden verbeterd;
Nog niet uitgevoerd
Volgens de rekenkamer ontbreekt bij de afdeling WI een onderbouwing voor de omvang van de caseload van de klantmanagers. In de doorlichting van Berenschot is naar voren gekomen dat een formatiereductie – 200 fte – en caseload verhoging bij de afdeling gewenst is. Volgens de afdeling WI wordt dit in het Masterplan meegenomen.
d De klantmanagers en re-integratiebedrijven moeten een helder en eenduidig beeld hebben van hun taken en verantwoordelijkheden hebben
Grotendeels uitgevoerd
De afdeling WI maakt met de re-integratiebedrijven afspraken over hun taken en verantwoordelijkheden. Volgens de RU zijn de taken en verantwoordelijkheden van de klantmanagers op papier helder geformuleerd, maar in de praktijk zijn deze taken en verantwoordelijkheden voor de klantmanagers niet altijd duidelijk. Dit heeft volgens de afdeling WI met de verschillende ontwikkelingen en reorganisaties te maken. Dit omdat de klantmanagers telkens andere taken en verantwoordelijkheden krijgen. Daardoor ontstaat er enige onduidelijkheid bij de
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
75
klantmanagers.
e Het bij de klantmanagers verankeren van de kennis over de kansen van de klanten op de arbeidsmarkt in het werkproces
Grotendeels uitgevoerd
Uit het vervolgonderzoek van de rekenkamer komt naar voren dat de kennis over de kansen van de klanten op de arbeidsmarkt is vooral bij Werk 030 en de aanbieders van de re-integratietrajecten neergelegd. Met andere worden, de klantmanagers moeten voor de actuele informatie bij Werk 030 aankloppen. De klantmanagers worden wel periodiek door Werk 030 over de nieuwste vacatures en de tien meest voorkomende vacatures geïnformeerd (Rekenkamer Utrecht, 2010b).
f Het waarborgen van de continuïteit en de kwaliteit van de relatie tussen de gemeente en de werkgevers
Uitgevoerd Volgens de rekenkamer is dit raadsbesluit gedeeltelijk uitgevoerd. Omdat in Werk 030 verschillende werkgeversgerichte initiatieven en de ketenpartners hun krachten hebben gebundeld en daardoor zijn de continuïteit en de kwaliteit van de relatie tussen de gemeente en de werkgevers in opzet verbeterd. Maar volgens de rekenkamer zijn inmiddels verschillende andere werkgeversgerichte initiatieven naast Werk 030 ontwikkeld, waardoor er geen sprake is van één aanspreekpunt. Tegelijkertijd erkent de rekenkamer dat deze andere werkgeversgerichte initiatieven en Werk 030 in voldoende mate met elkaar samenwerken. In het kader van dit onderzoek wordt in navolging van de afdeling WI gesteld dat het raadsbesluit is uitgevoerd, omdat de gemeente via Werk 030 en de andere werkgeversgerichte initiatieven de kwaliteit en continuïteit van haar relaties met werkgevers bewaakt.
g Stroomlijnen van vacaturewerving en het maken afspraken te maken over de uitwisseling van vacatures;
Grotendeels uitgevoerd
Volgens de afdeling WI en de rekenkamer is de vacaturewerving bij Werk 030 neergelegd. Werk 030 heeft een uitgewerkte vaste werkwijze en tevens maakt Werk 030 afspraken over de uitwisseling van de vacatures. Maar de rekenkamer stelt ook dat Werk 030 zich alleen op MKB richt. In het kader van dit onderzoek wordt gesteld dat het raadsbesluit voor grotendeels is uitgevoerd. Dit omdat Werk 030 met die ‘andere organisaties’ samenwerkt.
h De afdeling WI moet haar regierol richting het CWI beter op te pakken;
Uitgevoerd Uit het vervolgonderzoek van de rekenkamer blijkt dat de gemeente Utrecht en het UWV WERKbedrijf de instroom (beperking) van WW naar WWV goed vorm hebben gegeven. De samenwerking op de Werkpleinen verloopt ook naar wens.
4 Informeer de raad na afloop van de implementatieperiode van klantmanagement – medio 2007 – over de effectiviteit van het klantmanagement en in welke mate de knelpunten die met de implementatie samenhangen zijn opgelost.
Niet uitgevoerd
Volgens de rekenkamer had het college in de commissiebrief van 6 februari 2007 aangekondigd een evaluatierapport over de invoering van het klantmanagement op te stellen. Dit zou eind 2007 door de commissie MO worden besproken. Uit het vervolgonderzoek blijkt dat dit niet is gebeurd.
5 De raad over de resultaten van het re-integratiebeleid informatie te verschaffen – toegesneden op de kaderstellende en controlerende taken van de raad, door
a Het op elkaar laten aansluiten en voorzien van een toelichting van de informatie over de resultaten en de doelstellingen van het re-integratiebeleid;
Niet uitgevoerd
Volgens de rekenkamer is dit raadsbesluit niet uitgevoerd omdat de informatie die naar raad gaat, de raadsleden niet in staat stellen om hun kaderstellende en controlerende taken naar behoren uit te voeren. Zo zijn bijvoorbeeld de re-integratiedoelen niet concreet genoeg geformuleerd om inzicht te krijgen op de ambities van het college;
b “in overleg met de raad het aantal Uitgevoerd De respondenten van de raad, de rekenkamer en de
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
76
verschillende rapportages te beperken en, bij meerdere rapportages, de inhoud onderling af te stemmen”
afdeling WI geven aan dat in overleg met de raad verschillende rapportages en brieven naar de raad wordt gestuurd – Programmabegroting, Verantwoording op hoofdlijnen, jaarlijkse Effectiviteitmeting re-integratie.
4.4.8 Afsluiting
Hieronder volgt eerst een schematische weergave van de scores op kritische succesfactoren. Nadat
de scores op de kritische succesfactoren zijn gepresenteerd, zal een korte concluderende
samenvatting van de bevindingen omtrent de doorwerking van de aanbevelingen van het re-
integratieonderzoek volgen (voor een uitgebreide toelichting zie paragraaf 4.1.8).
Schema 4.4.2: scores op kritische succesfactoren RU
Rekenkamer Raad WI
Kenmerken rekenkamer
Aanzien rekenkamer Aanzien rekenkamer
Directer
Reputatie + +
Functieprofiel + +
Omvang rekenkamer + +
Personeel
Secretariaat Kwaliteit/opleiding + +
Ervaring + 0
Onderzoekers Kwaliteit/opleiding + +
Ervaring + 0
Positionering
Bondgenoot raad + +
Bruggenbouwer tussen college en raad - 0
Positioneren tussen burger en raad +/- 0
Kenmerken rekenkamerrapport
Beleidstype
Consensus maatstaven
Nieuwe inzichten +/- +
Reframing 0 +/-
Zekerheid van kennis
Externe inhuur specialisten + 0
Inventariseren bestaande kennis + 0
Methodologische kwaliteit
Betrouwbaarheid en validiteit + +
Gedegen onderbouwing conclusies en aanbevelingen
+ +
Normen en criteria Duidelijkheid + +
Herleidbaar tot beleidsnota + +
Onderzoeksmethoden Kwalitatief + +
kwantitatief +/- +/-
Toegankelijkheid Vormgeving + -
Leesbaarheid + +
Aanbevelingen
Formulering/begrijpelijkheid + +
Mate concreetheid +/- +
Originaliteit - -
Herleidbaar tot bevindingen + +
Relevantie + +
Verhouding tot huidige beleid + +
Bijdrage
Discussies + +
Doorbreken status quo 0 0
Mate van variatie
Onderwerpen + +
Vragenstellingen + +
Aanpak + +
Presentatie + 0
Behoefte gebruiker
Behoefte
College en afdeling WI - - -
Raad + + 0
Onvoorzienbare behoefte raad + + 0
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
77
Aanleiding Verzoek raad + + 0
Eigen initiatief + + +
Aantal onderzoeken Huidige aantal (geen verzadiging) + + 0
Zichtbaarheid + + +
Interactie en afstemming
Communicatie en afstemming
Na interviews + + +
Ambtelijk wederhoor + 0 +
Bestuurlijk wederhoor + 0 +
Interactie
Tijdens interviews + 0 -
Bijeenkomsten organiseren 0 + 0
Expertmeetings - 0 0
Structurele contacten
Ad hoc contactpersonen - 0 0
Vaste/accountouderschap - 0 0
Directeurscontacten + + 0
Institutionele omgeving
Timing Niet te vroeg uitkomen + +
Niet te laat uitkomen + +
Koppeling aan beleidsnota + +
Mate van concurrentie* Wetenschappelijke instituten - -
Commerciële onderzoeksbureau - -
Intern of anders - -
Corporatisme Samenwerking met andere lokale rekenkamers
- 0
Samenwerking met andere instanties
- 0
Politieke belangstelling Politieke belangstelling + +
Publicatie en nazorg
Verspreiding Onder aandacht brengen + +
Communicatiestrategie Contacten media + 0
(Opiniërende) artikelen 0 0
Presentatie
persconferentie - 0
Aanbieding en opsturen + +
Digitaal + +
Bijproducten - 0
Nazorg Nazorg (tot 1 jaar) + +
Vervolgonderzoeken/ follow-ups + +
Conclusies doorwerking aanbevelingen re-integratieonderzoek
De RU was een van de eerste rekenkamers die het re-integratiebeleid heeft onderzocht. De RU
onderzocht op verzoek van de raad het re-integratiebeleid vanwege de grote financiële en
maatschappelijke belangen van het beleid. Daarnaast is de RU een van de rekenkamers die de
uitwerking van haar aanbevelingen punt voor punt, systematisch en gedetailleerd opvolgt. De
respondenten geven aan dat het re-integratierapport voor veel discussies en debatten in de
raadscommissie MO en in de raad heeft gezorgd. De raad had vijf raadsbesluiten – die door de RU
zelf waren geformuleerd – aangenomen. De RU is de enige rekenkamer die haar aanbevelingen in
raadsvoorstellen/raadsbesluiten vertaald. Het eerste raadsbesluit was een vierledige besluit. Het
onderdeel ‘a’ is niet uitgevoerd en het is inmiddels achterhaald. De onderdelen ‘b’ en ‘c’ zijn
grotendeels uitgevoerd, terwijl het onderdeel ‘d’ deels is uitgevoerd. De afdeling WI heeft eveneens
aan het onderdeel ‘b’ van het tweede raadsbesluit voor een deel uitvoering gegeven. Het derde
raadsbesluit was een langdradige raadsbesluit – bestaande uit acht onderdelen. De onderdelen ‘a’ en
‘c’ zijn vooralsnog niet uitgevoerd. Het onderdeel ‘b’ is voor een deel uitgevoerd. De afdeling WI
heeft de onderdelen ‘d’, ‘e’ en ‘g’ van het raadsbesluit grotendeels uitgevoerd. De onderdelen ‘f’ en
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
78
‘h’ zijn helemaal uitgevoerd. Het vierde raadsbesluit is ook uitgevoerd, terwijl het vijfde raadsbesluit
voor ongeveer 50% is uitgevoerd – onderdeel ‘a’ is niet uitgevoerd en onderdeel ‘b’ is uitgevoerd. Bij
de uitwerking van de raadsbesluiten moet worden opgemerkt dat sinds het uitkomen van het
rekenkamerrapport de afdeling WI twee grote reorganisaties achter de rug heeft. Al met al hebben
de rekenkameraanbevelingen tot op zekere hoogte op het re-integratiebeleid een impact gehad.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
79
5 Wijze en verklaringen van de rekenkameraanbevelingen In het vorige hoofdstuk zijn de zes groepen kritische succesfactoren (zie paragraaf 2.5) die de
optimale doorwerking van de rekenkameraanbevelingen kunnen beïnvloeden op de vier
geselecteerde casussen getoetst (zie paragraaf 3.2.1). Daarnaast is in het kader van het
diepteonderzoek (zie paragraaf 3.2.2) ook ingegaan op de doorwerking van het re-integratiebeleid in
de G4 (zie paragraaf 3.3.3). In dit hoofdstuk wordt meer aan de bevindingen uit hoofdstuk 4
aandacht besteed. Dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd. In paragraaf 5.1 worden de scores op de
kritische succesfactoren nader geanalyseerd. In paragraaf 5.2 wordt de wijze waarop de
aanbevelingen van het re-integratieonderzoek hebben doorgewerkt verklaard.
5.1 De scores op de kritische succesfactoren nader geanalyseerd
In deze paragraaf worden de scores op de kritische succesfactoren nader geanalyseerd. De
bevindingen omtrent de kritische succesfactoren van de vier rekenkamers zijn naast elkaar gelegd
(schema 5.1). In schema 5.1 is in het stramien van het vorige hoofdstuk aangegeven hoe de
rekenkamers van de G4 op de zes groepen kritische succesfactoren hebben gescoord. In het vorige
hoofdstuk is eveneens aan de orde gekomen dat als in de vakjes van alle drie de respondenten een +
staat, dan beschouwen de respondenten dat de betreffende factor aanwezig is, etc. (zie paragraaf
4.1.8). In dit hoofdstuk zijn deze bevindingen per rekenkamer bij elkaar opgeteld en naast elkaar
gelegd. Daarbij is gebruik gemaakt van plussen, minnen, nullen en plusminnen. Een + betekent dat de
betreffende kritische succesfactor aanwezig is. Een - betekent dat de betreffende factor door de
respondenten als afwezig wordt beschouwd. Een 0 betekent dat de respondenten op de betreffende
factor niet zijn ingegaan en/of dat het niet van toepassing is. Een +/- betekent dat de betreffende
factor in een bepaalde mate aanwezig is.
Schema 5.1: scores kritische succesfactoren G4-rekenkamers
RA RDH RR RU
Kenmerken rekenkamer
Aanzien rekenkamer Aanzien rekenkamer + + + +
Directer
Reputatie - + + +
Functieprofiel + + + +
Omvang rekenkamer + + + +
Personeel
Secretariaat Kwaliteit/opleiding + + + +
Ervaring + + + +
Onderzoekers Kwaliteit/opleiding + + + +
Ervaring + + + +
Positionering
Bondgenoot raad + + + +
Bruggenbouwer tussen college en raad - + - -
Positioneren tussen burger en raad +/- +/- +/- +/-
Kenmerken rekenkamer rapport
Beleidstype
Consensus maatstaven
Nieuwe inzichten +/- +/- +/- +/-
Reframing +/- 0 +/- +/-
Zekerheid van kennis
Externe inhuur specialisten + + + +
Inventariseren bestaande kennis
+ + + +
Methodologische kwaliteit
Betrouwbaarheid en validiteit + + + +
Gedegen onderbouwing conclusies en aanbevelingen
+ + + +
Normen en criteria Duidelijkheid +/- - + +
Herleidbaar tot beleidsnota - - - +
Onderzoeksmethoden Kwalitatief + 0 + +
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
80
kwantitatief +/- +/- +/- +/-
Toegankelijkheid Vormgeving + + + +/-
Leesbaarheid + + + +
Aanbevelingen
Formulering/begrijpelijkheid +/- + +/- +
Mate concreetheid 0 +/- 0 +/-
Originaliteit - - - -
Herleidbaar tot bevindingen + + +/- +
Relevantie + + + +
Verhouding tot huidige beleid + + + +
Bijdrage
Discussies + + + +
Doorbreken status quo 0 0 0 0
Mate van variatie
Onderwerpen + + + +
Vragenstellingen + + + +
Aanpak +/- + + +
Presentatie + + + +
Behoefte gebruiker
Behoefte
College en dienst - + - -
Raad + + + +
Onvoorzienbare behoefte raad
- +/- + +
Aanleiding Verzoek raad - +/- + +
Eigen initiatief + + + +
Aantal onderzoeken Huidige aantal (geen verzadiging)
+ +/- + +
Zichtbaarheid + +/- + +
Interactie en afstemming
Communicatie en afstemming
Na interviews + + + +
Ambtelijk wederhoor + + +/- +
Bestuurlijk wederhoor + + + +
Interactie Tijdens interviews - + + +/-
Bijeenkomsten organiseren 0 + + +/-
Expertmeetings 0 0 0 0
Structurele contacten
Ad hoc contactpersonen 0 0 0 0
Vast/accountouderschap + - + -
Directeurscontacten +/- + + +
Institutionele omgeving
Timing Niet te vroeg uitkomen + + + +
Niet te laat uitkomen + + + +
Koppeling aan beleidsnota - - - +
Concurrentie is afwezig Wetenschappelijke instituten - - - -
Commerciële onderzoeksbureau
- - - -
Intern of anders - - - -
Corporatisme Samenwerking met andere lokale rekenkamers
+ - + -
Samenwerking met andere instanties
- - - -
Politieke belangstelling Politieke belangstelling + + + +
Publicatie en nazorg
Verspreiding Onder aandacht brengen + + + +
Communicatiestrategie Contacten media + + + +
(Opiniërende) artikelen +/- - + +
Presentatie
persconferentie + - - -
Aanbieding en opsturen + + + +
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
81
Digitaal + + + +
Bijproducten - + - -
Nazorg Nazorg (tot 1 jaar) + + + +
Vervolgonderzoeken/ follow -ups
+ +/- - +
Kenmerken rekenkamer
Wanneer de scores van de G4-rekenkamers onder de loep worden genomen, kan worden
geconstateerd dat deze rekenkamers op veel punten dezelfde scores vertonen. Dat wil zeggen dat de
rekenkamers van de G4 in de eerste plaats bij de gemeentelijke organisaties veel aanzien hebben. De
respondenten zijn eveneens over de reputatie en het functieprofiel van de directeuren van de
rekenkamers – op de RA na – positief gesteld. In Amsterdam waren de respondenten niet al te
positief over de directeur van de RA – althans de vorige directeur. In paragraaf 4.4.1 is aan de orde
gekomen dat de vorige directeur van de RA af en toe met de raadsleden in botsing kwam. Volgens
Bekkers et. al (2004: 52) is het beïnvloeden van deze factor op lange termijn mogelijk, maar niet op
korte termijn. Dat betekent dat de RA veel tijd nodig heeft om met haar nieuwe directeur deze factor
te kunnen beïnvloeden. Ten aanzien van de kwaliteit en ervaring van het personeel scoren de
rekenkamers van de G4 positief. De rekenkamers hebben bijvoorbeeld het wervingsbeleid dat het
personeel minimaal over een academisch werk- en denkniveau moet beschikken. Hoewel de
rekenkamers op dit punt positief scoren, kan worden opgemerkt dat de RR op het onderdeel
‘opleiding’ hoger scoort dan de overige rekenkamers. Dit omdat de RR over drie gepromoveerde
onderzoekers beschikt (zie paragraaf 4.3.1). Wanneer de positionering van de rekenkamers onder de
loop wordt genomen, vertonen de rekenkamers zowel verschillen als overeenkomsten. In de eerste
plaats positioneren de rekenkamers zich als bondgenoot van de raad. Dat heeft ermee te maken dat
de lokale rekenkamers ondanks hun onafhankelijke positie als raadsinstrumenten worden
beschouwd (zie paragraaf 2.5.1). De respondenten gaven expliciet aan dat de rekenkamers aan het
versterken van de controlerende taken van de raad een bijdrage willen leveren. Daarbij zijn de scores
van de RDH in tegenstelling tot de overige rekenkamers uniek te benoemen. Hoewel de RDH ook de
controlerende taken van de raad wil versterken, de RDH voor een ‘lerende opstelling’ kiest. Daarmee
stelt de rekenkamer zich constructief op en probeert in opengesprek met zowel de raad als het
college tot haar conclusies en aanbevelingen te komen. Daarnaast beweren de rekenkamers ook ten
behoeve van de burgers te werken, maar in de werkelijkheid komt er weinig van terecht. De
rekenkamers verzamelen bijvoorbeeld de suggesties van de burgers – hoe weinig ook – maar
vervolgens gebeurt er weinig mee. Volgens de respondent van de raad in Utrecht heeft dat ook
ermee te maken de rekenkamers bij veel mensen onbekend zijn.
Kenmerken rekenkamerrapport
De rekenkamerrapporten hebben op veel punten positief gescoord. Daarbij is een aantal verschillen
en overeenkomsten tussen de rekenkamers waar te nemen. De rekenkamers zijn in staat om de
kenmerken van het type beleidsprobleem voor wat betreft de ‘zekerheid van de kennis’ in voldoende
mate te beïnvloeden, maar voor wat betreft de ‘consensus over de maatstaven’ van het
beleidsprobleem scoren de rekenkamers minder positief (zie paragraaf 2.5.2). De vraag of de
rekenkamerrapporten tot nieuwe inzichten leiden is bijvoorbeeld lastig te beantwoorden. Dit heeft
ook te maken met het feit dat de rekenkamers ex-post onderzoeken uitvoeren, waardoor de
rekenkamers tot inzichten komen die min of meer al bekend zijn (zie paragraaf 4.4.2). Maar in
sommige gevallen leiden de rekenkamerrapporten ook tot nieuwe inzichten. Uit schema 5.1 blijkt
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
82
ook dat de rekenkamers op het onderdeel ‘reframing’ net positief scoren. Daarentegen hebben de
rekenkamers van de G4 voldoende capaciteit – geldt in mindere mate voor de RDH – om de
onderzoeken in eigen beheer uit te voeren. Daar waar specialistische kennis nodig is, schakelen de
rekenkamers externe krachten in. Daarnaast voeren de rekenkamers ook achtergrondstudies uit. De
RU bijvoorbeeld bestudeerd wetenschappelijke artikelen en beleidsnota om haar vraagstellingen te
kunnen formuleren. De scores van de rekenkamerrapporten op deze punten kunnen hoe dan ook
positief worden beschouwd. Dit omdat Bekkers et al. (2004: 38-39-51) stellen dat de rekenkamers de
kenmerken van het beleidsprobleem moeilijk kunnen beïnvloeden. Voor wat betreft de
methodologische kwaliteit van de rekenkamerrapporten zijn alle respondenten hierover positief
gesteld. Dit is conform het push model (zie paragraaf 2.3.2). Daarnaast scoren de rekenkamers ook
voor wat betreft de onderzoeksmethoden positief, de rekenkamers voeren in verhouding meer
kwalitatieve dan kwantitatieve onderzoeken uit. Dit is in hoofdstuk 2 de ‘ordinary knowlege’
genoemd, omdat de resultaten van de kwalitatieve onderzoeken dichtbij de dagelijkse bezigheden
van de beleidsvoerders liggen (zie paragraaf 2.5.2). Op de gehanteerde normen en criteria zijn de
scores verschillend. In Utrecht beoordelen de respondenten de gehanteerde normen en criteria op
beide onderdelen positief. De RR scoort op het onderdeel ‘duidelijkheid’ positief, maar op het
onderdeel ‘herleidbaarheid tot de beleidsnota’ scoort de RR negatief. De RA scoort iets slechter dan
de RR. De redenering die de RA geeft is dat het hanteren van de normen en criteria die tot de
beleidsnota zijn te herleiden, belerend kunnen overkomen. De RDH komt het slechtst uit de bus door
op beide onderdelen negatief te scoren. Voor wat betreft de vormgeving en leesbaarheid van de
rekenkamerrapporten scoren de rekenkamers positief. De kwalificaties zoals ‘goed leesbaar’, ‘lezen
met plezier’ en ‘zoals het hoort’ zijn hier van toepassing. In Utrecht plaatste de respondent van de
raad een kanttekening bij door te stellen dat de rekenkamerrapporten soms te dik zijn. De
rekenkamers houden ruim voldoende rekening met de verhouding van de onderzoeken tot het
huidige beleid. De RA en de RU schenken bijvoorbeeld in hun vervolgonderzoeken extra aandacht
hieraan. Uit het schema 5.1 blijkt dat de rekenkamerrapporten eveneens aan de discussies in de raad
een bijdrage leveren. Daarnaast zijn de respondenten van mening dat de rekenkamerrapporten de
ambtenaren scherp houden en tevens worden de vanzelfsprekendheden zo nu en dan doorbroken.
De rekenkamers brengen eveneens voldoende variatie in de onderzoeksonderwerpen, de
vraagstellingen en de aanpak van hun rapporten. Over de rekenkameraanbevelingen valt veel te
zeggen. In de eerste plaats scoren de RU en de RDH positief op het onderdeel ‘begrijpelijk
formuleren’ van de aanbevelingen, terwijl de RA en de RR daarin minder positief scoren. De
respondenten in Rotterdam en Amsterdam hebben geen uitspraken gedaan over de vraag, in welke
mate de rekenkameraanbevelingen concreet genoeg worden geformuleerd. Maar omdat deze
rekenkamers op het vorige onderdeel niet te positief hebben gescoord, kan er vanuit worden gegaan
dat de rekenkameraanbevelingen in Amsterdam en Rotterdam soms niet concreet genoeg worden
geformuleerd. Hoewel de RDH en de RU op het eerste onderdeel – begrijpelijk formuleren – positief
hebben gescoord, zijn de respondenten van mening geweest dat de rekenkameraanbevelingen qua
concreetheid altijd kunnen worden verbeterd. Wat betreft de originaliteit van de
rekenkameraanbevelingen scoren de rekenkamers negatief. De rekenkamers van de G4 hebben een
of twee standaard aanbevelingen die steeds terugkomen. In principe zijn de
rekenkameraanbevelingen altijd tot de onderzoeksbevindingen te herleiden. Dit is in wat mindere
mate voor de RR van toepassing. De RR gaf aan dat de rekenkamer soms aanbevelingen doet die op
de brede kennis en ervaring van de rekenkamer zijn gebaseerd (zie paragraaf 4.3.2). Dit blijkt ook uit
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
83
het feit dat de gemeenteraad van Rotterdam een aantal keren openlijk op de formulering van de
rekenkameraanbevelingen kritiek heeft geuit.
Behoefte gebruikers
De rekenkamers van de G4 – op de RDH na – houden geen rekening met de behoeften van het
college en de diensten. De scores op dit punt zijn – op de RDH na – dan ook negatief. Dit is op zich
begrijpelijk, omdat de rekenkamers ten behoeve van de raad onderzoeken uitvoeren. De
respondenten zijn dan ook zeer positief gesteld als het gaat om de behoefte van de raad. De
rekenkamers houden bijvoorbeeld (in)direct bij de selectie van de onderzoeksonderwerpen rekening
met de behoefte van de raad. Het politiek belang is dan ook een van de belangrijkste selectiecriteria.
Wat betreft de onvoorzienbare behoefte van de raad scoren de rekenkamers van Rotterdam en
Utrecht positief (zie paragrafen 4.3.3 en 4.4.3). Deze twee rekenkamers hebben de capaciteit om op
de onvoorzienbare behoefte van de raad in te springen – conform het demand-pull model. Volgens
de RDH is het vooralsnog niet voorgekomen dat de Haagse gemeenteraad aan de rekenkamer
gevraagd zou hebben om een onderzoek voor de raad te doen. De RDH geeft aan dat als een
dergelijke verzoek komt, het verzoek door de rekenkamer nader zal worden bestudeerd. De RA
scoort op dit punt negatief. Wat betreft de uitgevoerde onderzoeken op het verzoek van de raad,
idem dito. Met andere woorden de RA en de RDH hebben in de periode van 2006-2010 alle
onderzoeken op eigen initiatief uitgevoerd, terwijl de RR en de RU de meeste onderzoeken op eigen
initiatief en sommige onderzoeken op het verzoek van de raad hebben uitgevoerd. De rekenkamers
van Amsterdam, Rotterdam en Utrecht scoren op het aantal uitgevoerde onderzoeken per jaar
positief. Daarmee geven de respondenten aan dat het huidige aantal onderzoeken een behapbaar
aantal is. In tegenstelling tot de overige rekenkamers heeft de RDH aangegeven in de nabije
toekomst richting twee á drie kleinere onderzoeken per jaar te gaan. Dit zal de zichtbaarheid van de
RDH doen vergroten (zie ook paragraaf 2.5.2).
Interactie en afstemming
De rekenkamers van de G4 geven de respondenten te allen tijde de ruimte en mogelijkheid om op de
interviewverslagen te reageren, aanvullingen te geven en/of de feitelijke onjuistheden te corrigeren.
De rekenkamers scoren op dit punt positief. Tevens scoren de rekenkamers op de routinematige
procedures van ambtelijk en bestuurlijk wederhoor positief. In Rotterdam had SoZaWe in het kader
het re-integratieonderzoek kritiek op de ambtelijk wederhoor, omdat de dienst binnen een paar uur
op een stuk van de rekenkamer moest reageren. Om die reden scoort de RR op de ambtelijk
wederhoor iets minder positief dan de overige rekenkamers. Voor wat betreft ‘interactie’ zijn de
scores per rekenkamer verschillend. De rekenkamers van Den Haag en Rotterdam scoren
bijvoorbeeld op de punten zoals ‘interactie tijdens interviews’ en ‘het organiseren van
bijeenkomsten’ positief, terwijl de RU op deze punten minder positief scoort. Voor wat betreft
‘interactie tijdens interviews’ scoort de RA als enige rekenkamer negatief. Dit omdat respondenten
van mening zijn dat de RA tijdens de interviews een formalistische houding inneemt. DWI is
bijvoorbeeld van mening dat in het kader van het re-integratieonderzoek geen sprake was van
interactie, maar meer van een ondervraging (zie paragraaf 4.1.4). Voor wat betreft de structurele
contacten, worden deze door de rekenkamers op verschillende niveaus onderhouden. De
directeuren/collegeleden van de rekenkamers onderhouden bijvoorbeeld de rekenkamercontacten
op het hoogste niveau – met de raad en het college. Daarbij scoort de RA in vergelijking met de
overige rekenkamers minder positief, omdat de relatie tussen de vorige directeur van de RA en de
raad niet optimaal is geweest (zie paragraaf 4.1.1). Daarnaast maken de rekenkamers van
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
84
Amsterdam en Rotterdam gebruik van het principe van het accounthouderschap. De rekenkamers
van Den Haag en Utrecht scoren op dit punt negatief. De rekenkamers kunnen de interactie met de
diensten beter vormgeven. De rekenkamers zouden bijvoorbeeld niet alleen uitgaan van de formele
procedures, maar zoals DWI het aangeeft kunnen de rekenkamers en de betreffende diensten ‘een
opengesprek’ aangaan. In het interactiemodel (zie paragraaf 2.3.5) is het belang van interactie aan
orde gekomen, waarbij is gesteld dat hoe beter de interactie tussen de rekenkamers en de diensten
wordt vormgegeven, des te beter zal deze een bijdrage leveren aan een optimale doorwerking van
de rekenkameraanbevelingen (zie Bekkers et al., 2004: 45).
Institutionele omgeving
De rekenkamers van de G4 scoren op deze groep kritische succesfactoren vrijwel op dezelfde wijze.
Ten aanzien van de timing van het publiceren van de rekenkamerrapporten scoren de rekenkamers
positief. Voor wat betreft het koppelen van de rekenkamerrapporten aan de belangrijke beleidsnota
of visiedocumenten scoort alleen de RU positief. Hoewel deze kritische succesfactoren niet op het
‘specifieke gedeelte’ van het onderzoek zijn getoetst, is het vermeldenswaardig dat de RU op het
verzoek van de afdeling WI de bevindingen van haar vervolgonderzoek vervroegd had gepubliceerd.
Dit omdat de afdeling WI de bevindingen van de rekenkamer aan de beleidsnota re-integratie wilde
koppelen. Dit is zoals in paragraaf 2.5.5 aan de orde gekomen belangrijk voor wat betreft de
doorwerking van de rekenkameraanbevelingen. Ten aanzien van het bestaan van de andere
onderzoeksinstituten kan worden geconstateerd dat er naast de rekenkamers ook instanties zijn die
het lokaal beleid en bestuur kunnen onderzoeken. In Amsterdam kunnen UvA, VU of externe bureaus
worden ingeschakeld om een onderzoek uit te voeren. In Rotterdam zijn ondermeer EUR en Tops die
ook dezelfde taken als de rekenkamer kunnen vervullen (zie paragraaf 4.3.5). In Den Haag en Utrecht
idem dito. Ten aanzien van het corporatisme zijn de scores op twee punten na ook gelijk. Op
onderdeel samenwerking met de andere rekenkamers scoren de rekenkamers van Amsterdam en
Rotterdam positief. Omdat de rekenkamers van Amsterdam en Rotterdam respectievelijke met
rekenkamers van Stadsdelen Amsterdam & Zaanstad en de rekenkamers van Barendrecht &
Lansingerland structurele samenwerkingsverbanden zijn aangegaan. Hoewel de rekenkamers van de
G4 na 2010 veel zullen samenwerken – onderzoek naar de luchtkwaliteit – scoren de rekenkamers
van Den Haag en Utrecht op dit punt negatief, omdat dit onderzoek betrekking heeft op de periode
2006-2010. Op het onderdeel samenwerking met de andere instanties scoren de rekenkamers
negatief. Last but not least, zijn de scores voor wat betreft de politieke belangstelling voor de
rekenkameronderzoeken positief. Dit omdat de rekenkamerrapporten vrijwel altijd politiek en
selectief worden gebruikt, conform het politiek-argumentatieve model (zie paragraaf 2.3.7). Al met al
kunnen deze scores positief worden beschouwd, omdat Bekkers et al. (2004: 52-53) stellen dat de
rekenkamers alleen de aanwezigheid van de factor timing kunnen beïnvloeden – de overige factoren
niet. Maar de rekenkamers zouden ook met de overige factoren – het bestaan van de concurrentie –
veel meer rekening kunnen houden om bijvoorbeeld dubbel werk te voorkomen.
Publicatie en nazorg
De rekenkamers van de G4 hebben routinematige procedures omtrent de verspreiding van de
rekenkamerrapporten. Daar scoren de rekenkamers conform het verspreidingsmodel positief (zie
paragraaf 2.3.4). Ten aanzien van een bewuste communicatiestrategie zijn de scores ook positief. In
de eerste plaats onderhouden de rekenkamers hun contacten met de media door hen bij de
publicatie van de rekenkamerrapporten uit te nodigen. Wat betreft het schrijven van (opiniërende)
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
85
artikelen scoren de RR en de RU positief, terwijl de RA minder positief scoort en de RDH negatief
scoort. In tegenstelling tot de overige rekenkamers organiseert de RA soms ook persconferenties om
haar onderzoeksresultaten te presenteren (zie paragraaf 4.1.6). Daarnaast worden de
rekenkamerrapporten per post en digitaal naar de betrokkenen en de belanghebbenden opgestuurd.
De RDH scoort als enige rekenkamer voor wat betreft het leveren van de bijproducten positief,
omdat de RDH zo en nu haar producten ook via Youtube filmpjes presenteert. Ten aanzien van de
nazorg van de rekenkamerrapporten kan worden geconstateerd dat de rekenkamers van de G4 de
ontwikkelingen omtrent het betreffende rekenkamerrapport tot een jaar na de publicatie van het
rapport volgen. De nazorg van de rekenkamerrapporten houdt voor de RR daarna op. De RR heeft
om die reden na een jaar geen zicht op de doorwerking van haar aanbevelingen. In tegenstelling tot
de RR hebben de overige rekenkamers structureel in hun werkwijze bepaald dat de
rekenkameraanbevelingen na een bepaalde worden opgevolgd. De RDH voert bijvoorbeeld een quick
scan uit om te kijken of het college haar toezeggingen is nagekomen. De RA bekijkt eveneens wat de
stand van zaken is omtrent de rekenkameraanbevelingen. De RA kan te allen tijde besluiten om een
uitgebreid vervolgonderzoek uit te voeren. De RU heeft de meest uitgebreide en systematische
manieren ontwikkeld voor wat betreft de opvolging van de rekenkameraanbevelingen (zie paragraaf
4.4.6).
5.2 De wijze waarop rekenkameraanbevelingen doorwerken
In de inleiding (zie paragraaf 1.2) is te lezen dat per rekenkamer de aanbevelingen van een
rekenkamerrapport diepgaand wordt geanalyseerd. Dit om meer gedetailleerd inzicht te krijgen in de
effecten die de rekenkameraanbevelingen hebben gehad. In hoofdstuk 3 (paragraaf 3.2.2) is
beargumenteerd waarom de keuze voor het diepteonderzoek op het re-integratieonderzoek is
gevallen. Vervolgens is in het vorige hoofdstuk 4 de doorwerking van de aanbevelingen van het re-
integratieonderzoek per rekenkamer beschreven. Daarbij is ook naar voren gekomen dat de
rekenkameraanbevelingen in een bepaalde mate door de raad worden overgenomen, tot veel
discussies en vervolgacties leiden, in de beleidsdocumenten naar worden verwezen en de
betreffende diensten werken de overgenomen aanbevelingen uit. Dat is een aantal constateringen
op zich, omdat het laat zien dat de rekenkameraanbevelingen op verschillende manieren kunnen
doorwerken. Want in hoofdstuk 2 is in navolging van Bekkers et al. (2004) aan de orde gekomen dat
de rekenkameraanbevelingen in vier verschillende manieren kunnen doorwerken. Daarnaast kan de
doorwerking van de rekenkameraanbevelingen op verschillende domeinen betrekking hebben en
zowel op korte als op lange termijn doorwerken. In deze paragraaf wordt getracht om aan de hand
van schema 5.2 de wijze waarop de aanbevelingen van het re-integratieonderzoek hebben
doorgewerkt zo systematisch mogelijk inzichtelijk te maken. Daarbij is ondermeer gebruik gemaakt
van de theoretische inzichten uit hoofdstuk 2, de inzichten over de operationalisering van de
kernbegrippen uit hoofdstuk 3 en aangevuld met inzichten uit hoofdstuk 4. Op welke wijze de
rekenkameraanbevelingen doorwerken is horizontaal in het schema opgenomen. De domeinen
waarop de rekenkameraanbevelingen kunnen doorwerken zijn verticaal aan de linkerkant van het
schema opgenomen – geldt ook voor de termijnen van de doorwerking. Op welke wijze, op welke
domeinen en op welke termijnen de aanbevelingen van de rekenkamers van de G4 hebben
doorgewerkt zijn rechts in het schema opgenomen, waarbij ‘vinkjes’ doorwerking en ‘kruisjes’ geen
doorwerking betekenen.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
86
5.2.1 Instrumentele doorwerking
Hierna volgt een nadere analyse van de instrumentele doorwerking van de aanbevelingen van het re-
integratieonderzoek, waarbij een indeling is gemaakt naar de vier casussen van het onderzoek.
Schema 5.2: wijze doorwerking aanbevelingen re-integratiebeleid
Soort doorwerking
Instrumenteel Conceptueel Agenderend Politiek-strategisch RA RDH RR RU
Do
mein
& term
ijn d
oo
rwerkin
g
Raad
Besproken in raad(scommissie); aanbevelingen overgenomen; raadsbesluiten en/of moties aangenomen;
Vervolgacties; ‘blijvende’ karakter;
Nieuwe onderwerp op politieke agenda; discussies in de raad; wordt gedebatteerd; toelichtingen in commissievergaderingen;
Aanbevelingen pleiten voor verandering en raadsleden gebruiken aanbevelingen eigen positie te versterken;
i c ap
i c ap
i c ap
i c ap
Co
llege
Standpunt college; komt met PvA; vervolgacties;
Verwijzingen in beleidsdocumenten; wordt anders naar probleem gekeken; lastige veranderingen aan onderzoek te koppelen;
Opgestarte nieuwe beleidsinitiatieven op aangedragen nieuwe inzichten;
Aanbevelingen ondersteunen huidige beleid en college omarmd; legitimeren; symbolisch; ijskastfunctie;
i c ap
i c ap
i c ap
i c ap
Bele
idsveld
Beleidsmatig; verzoeken om nadere informatie; officiële reacties;
Sensitizing concepts; nieuw perspectief op oorzaken of omvang van beleidsprobleem; ambtenaren worden scherp gehouden; verwijzingen in jaarverslagen, beleidsplannen, etc;
(nieuw) thema onderwerp van studiedagen congressen, symposia;
Zoeken naar argumenten eigen positie te versterken;
i c ap
i c ap
i c ap
i c ap
Med
ia
Communicatiestrategie; Media aandacht;
Verwijzingen in achtergrondstudies; commentaren;
Ingezonden brieven kranten of stukken op opiniepagina’s; digitale reacties en commentaren op stellingen;
Idem i c a p
i c a p
i c a p
i c a p
Ko
rte termijn
Aanbevelingen direct overgenomen; dienst werkt aan verbeteringen alvorens aanbevelingen uitkomen.
Aanbevelingen selectief gebruikt; legitimeren;
i c a p
i c a p
ica p
i ca p
Lange term
ijn
Verwijzingen in beleidsnota; Wijzigingen in beleid.
Vragen worden in de commissies gesteld.
i c a p
i c a p
ic a p
i c a p
Bron: Bekkers, et al., 2004
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
87
Instrumentele doorwerking aanbevelingen RA
Het rapport van de RA is in januari 2007 uitgekomen. In de eerste plaats heeft DWI via de ambtelijk
wederhoor op het rapport gereageerd. Daarnaast heeft het college in haar bestuurlijke reactie te
kennen gegeven vier van de vijf aanbevelingen te willen overnemen. Vervolgens heeft de commissie
WIJ in de maand februari twee keer over het rapport gesproken. De gemeenteraad van Amsterdam
heeft het rapport op 4 april 2009 behandeld. In deze raadsvergadering zijn vier moties naar
aanleiding van het rapport aangenomen. Tevens heeft de raad de bestuurlijke reactie van het college
onderschreven en daarmee heeft de raad impliciet naast de vier aangenomen moties, ook vier van
de vijf aanbevelingen van de rekenkamer overgenomen. In mei 2007 heeft de wethouder een brief
naar de raadscommissie gestuurd waarin ondermeer is aangegeven hoe DWI de motie Ünver op
korte termijn gaat uitvoeren. De RA heeft eveneens een persbericht onder embargo tot 30 januari
2007 de deur uit laten gaan. De RTV Noord Holland heeft op 30 januari 2007 aan het rapport
aandacht besteed. Daarmee heeft de aanbevelingen van het re-integratieonderzoek ook op het
domein van de media instrumenteel doorgewerkt.
Instrumentele doorwerking aanbevelingen RDH
Het rapport van de RDH is in januari 2009 uitgekomen. De reactie van het college was dat zij met vier
van de vijf aanbevelingen instemt. Het rapport is ook in de raadscommissie SWEI besproken. Op 26
maart 2009 heeft de gemeenteraad van Den Haag met de conclusies en aanbevelingen van het
rekenkamerrapport ingestemd. De raad verzocht het college om naar aanleiding van de
rekenkameraanbevelingen zeven raadsbesluiten uit te voeren. Op 30 juni 2009 kwam de wethouder
met een brief waarin de wethouder ondermeer ingaat over de aanpassingen van de topindicatoren
en kengetallen die de dienst SZW heeft doorgevoerd. De commissie SWEI heeft tijdens haar
vergadering van 9 september 2009 over deze brief aan de wethouder vragen gesteld.
Instrumentele doorwerking aanbevelingen RR
De RR heeft op het verzoek van de raad het Rotterdamse re-integratiebeleid onderzocht en op 4
oktober 2007 het onderzoeksrapport gepubliceerd. De RR had twee aanbevelingen aan de raad en
vier aanbevelingen aan het college gedaan. Uit de bestuurlijke reactie blijkt dat het college de
rekenkameraanbevelingen – op een aanbeveling na – onderschrijft, maar wel met de kanttekening
dat het rapport meer nuances nodig heeft. Tevens heeft SoZaWe middels de ambtelijk wederhoor op
het rapport gereageerd. Daarbij hebben de rekenkamer en SoZaWe veel mailcontact gehad. Op 10
oktober 2007 heeft het presidium de commissie ESHMV op de hoogte gebracht dat het
rekenkamerrapport is afgerond. Het rapport is op 18 oktober 2007 in de commissie ESHMV
inhoudelijk besproken. De commissie ESHMV heeft voor de raad een advies geformuleerd om met de
conclusies en aanbevelingen van het rekenkamerrapport in te stemmen en de motie-Van Tijn af te
doen. Daarnaast heeft de commissie BVM ook over het rapport gesproken. De raad heeft op 24
januari 2008 het rapport uitgebreid besproken en over het re-integratiebeleid gedebatteerd. De raad
heeft eveneens het advies van de commissie ESHMV overgenomen. De wethouder heeft op 9
oktober 2008 de commissie ESHMV over de doorgevoerde verbeteringen in de kwartaalrapportages
geïnformeerd. De aanbevelingen van het re-integratieonderzoek hebben eveneens in de lokale
media instrumenteel doorgewerkt. Zo heeft RTV Rijnmond op 4 oktober 2007 aan het
rekenkamerrapport aandacht besteed, waarbij ook de directeur van de rekenkamer is geïnterviewd.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
88
Instrumentele doorwerking aanbevelingen RU
De RU onderzocht op verzoek van de raad het Utrechtse re-integratiebeleid. De RU heeft haar
onderzoeksbevindingen in oktober 2006 gepubliceerd. De afdeling WI heeft op het rapport via de
ambtelijk wederhoor kunnen reageren. Daarnaast heeft het college in haar reactie te kennen
gegeven in grote lijnen zich in de conclusies en aanbevelingen van de rekenkamer te kunnen vinden.
De commissie MO heeft op 19 oktober 2006 kort over het re-integratierapport gesproken en op 23
november 2006 is het rapport inhoudelijk behandeld. Het rapport is in de commissie MO uitgebreid
besproken en de raadsleden hebben veel vragen aan de wethouder Spit kunnen stellen. De
commissie MO besloot het raadsvoorstel als ‘A-stuk’ naar de raad te sturen. De raad heeft het
raadsvoorstel – vijf raadsbesluiten – aangenomen. De aanbevelingen van de RU hebben op korte
termijn ook in de media doorgewerkt. Dit blijkt uit het feit dat RTV Utrecht op 11 oktober over het
re-integratierapport heeft gerapporteerd.
Conclusies instrumentele doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
Uit het bovenstaande is op te maken dat de rekenkameraanbevelingen in de eerste plaats op korte
termijn op de domeinen van de gemeenteraad, het college en beleidsveld beleidsmatig hebben
doorgewerkt. Dit blijkt uit de vele reacties die de re-integratieonderzoeken in de G4 hebben
veroorzaakt. De gemeenteraden nemen in sommige gevallen de rekenkameraanbevelingen over, in
andere gevallen worden naast de rekenkameraanbevelingen ook een aantal moties aangenomen en
weer in andere gevallen wordt een aantal raadsbesluiten naar aanleiding van de
rekenkameraanbevelingen aangenomen. Tevens werken de rekenkameraanbevelingen op korte
termijn direct in de media door. Met andere woorden, de rekenkameraanbevelingen werken altijd
instrumenteel in de handelingen van de gemeentelijke actoren en de media – direct na het uitkomen
van het rapport – conform het push model en pull-demand model door (Bekkers et al., 2004: 24-25).
De lokale rekenkamers spelen zoals Bekkers, et al. (2004: 24) stellen de rol van de beleidsanalist. Dit
omdat de inhoud van de rekenkameraanbevelingen of de rekenkameraanbevelingen zelf – al dan
niet aangepast – direct in de beleidsnota’s worden overgenomen.
5.2.2 Conceptuele doorwerking
In hoofdstuk 2 is aan de orde gekomen dat de rekenkameraanbevelingen ook conceptueel kunnen
doorwerken. Hierna volgt een nadere analyse de conceptuele doorwerking van de aanbevelingen van
het re-integratieonderzoek.
Conceptuele doorwerking aanbevelingen RA
De Commissie WIJ heeft ook na een jaar aan de aanbevelingen van het re-integratierapport aandacht
besteed. De commissie WIJ heeft bijvoorbeeld in 2008 en aan het begin van 2009 vaak over het re-
integratiebeleid gesproken en daarbij is ook vaak naar het rekenkamerrapport gerefereerd. De
aanbevelingen van de RA hebben ook op het domein van het college conceptueel doorgewerkt. Dit
blijkt uit de vele verwijzingen die de wethouders in de beleidsdocumenten doen. In de eerste plaats
wordt in de brief van de wethouder Buyne aangegeven hoe de overgenomen aanbevelingen en de
aangenomen moties aan de vijf speerpunten van het college ter verbetering van de re-
integratieprestaties worden gerelateerd (Rekenkamer Amsterdam, 2009: 22-23). In de brief staat ook
dat het college in het Meerjarenbeleidplan Werk, Participatie en Re-integratie 2007-2010 voor de
genoemde speerpunten concrete doelstellingen gaat formuleren. Daarnaast heeft een deel van de
raadsleden tijdens de bespreking van het Meerjarenbeleidplan Werk, Participatie en Re-integratie
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
89
2007-2010 in de raadsvergadering van 19 december 2009 ook naar het rekenkameronderzoek
gerefereerd. Volgens DWI wordt ook in de meest recente versie van het Meerjarenbeleidplan Werk,
Participatie en Re-integratie naar de rekenkameraanbevelingen gerefereerd. De aanbevelingen van
het re-integratieonderzoek hebben eveneens op het domein van het beleidsveld conceptueel
doorgewerkt. De rekenkamer had aanbevolen om voor betere informatievoorziening te zorgen door
bijvoorbeeld een nieuwe informatiesysteem in te voeren. DWI heeft in 2009 een start gemaakt met
de invoering van het RAAK systeem. Hoewel DWI aangeeft dat het systeem hoe dan ook zou worden
ingevoerd, is het vermeldenswaardig dat de respondenten van mening zijn dat de
rekenkameraanbevelingen op zijn minst de ambtenaren scherp houden. Een ander voorbeeld is het
feit dat het college en de raad – en daarmee ook DWI – de aanbeveling om per doelgroep en per
trede aan te geven welke effecten het college wilt behalen niet hadden overgenomen (zie
aanbeveling 3 in paragraaf 4.1.7) De rekenkamer heeft twee jaar later in haar vervolgonderzoek voor
deze aanbeveling opnieuw aandacht gevraagd. Volgens DWI was niet sjiek omdat de rekenkamer
haar gelijk wou halen. Er kan worden geconstateerd dat DWI deze aanbeveling alsnog intern heeft
uitgevoerd. Hoewel DWI van mening is dat de uitvoering van deze aanbeveling meer met de
tijdsgeest te maken heeft dan met de aanbeveling zelf, kan theoretisch worden gesteld dat er sprake
is van een perceptieverandering die zich op lange termijn heeft voorgedaan. Daarnaast heeft DWI op
lange termijn een groot deel van de overgenomen aanbevelingen en aangenomen moties uitgewerkt
(zie paragraaf 4.1.7). De aanbevelingen van het re-integratieonderzoek hebben eveneens in de media
conceptueel doorgewerkt. In het kader van het vervolgonderzoek heeft de rekenkamer een
persbericht geschreven – instrumentele doorwerking van het vervolgonderzoek – en de media
hebben deze persbericht opgepakt. Dit blijkt uit het feit dat er volgens DWI naar aanleiding van het
vervolgonderzoek ‘schreeuwende krantenkoppen’ kwamen die een klein details uitvergrootten (zie
paragraaf 4.1.4). Daarmee refereert DWI o.a. naar een artikel in NRC handelsblad (NRC Handelsblad,
30 juni 2009) waarin ook naar het oorspronkelijke re-integratieonderzoek wordt gerefereerd.
Conceptuele doorwerking aanbevelingen RDH
De rekenkameraanbevelingen hebben allereerst op het domein van de raad conceptueel
doorgewerkt. Zo heeft de commissie SWEI op 9 september 2009 met de wethouder over de brief
van de wethouder gesproken, waarin de raad over de aanpassingen van de topindicatoren en
kengetallen in de Begroting 2010-2013 werd geïnformeerd. De commissie SWEI heeft tijdens de
commissievergadering van 9 september 2009 aan de wethouder over o.a. over de nog niet
verschenen PvA vragen gesteld. Daarnaast heeft de commissie SWEI ook naar aanleiding van de
rekenkamerbrief – follow-up brief – over het re-integratiebeleid vragen gesteld. De leden van de
commissie SWEI hebben zelfs dit jaar aan de wethouder SZW over de raadsbesluiten inzake
aanbevelingen van het re-integratieonderzoek vragen gesteld, aldus het raadslid. De
rekenkameraanbevelingen hebben ook op het domein van het college conceptueel doorgewerkt. De
wethouder beloofde dat het college in september 2009 met een brede visie op re-integratiebeleid
zou komen en daarin zou ook op de raadsbesluiten inzake de rekenkameraanbevelingen worden
ingegaan. Het college heeft op 1 december 2009 het visiedocument ‘Het huis van de Arbeid’ naar de
raad gestuurd. In Het huis van de Arbeid is een bijlage opgenomen waarin ook op de raadsbesluiten
inzake de rekenkameraanbevelingen wordt ingegaan. Het huis van de Arbeid is de belangrijkste
beleidsdocument in Den Haag wat betreft de veranderende markten, werk en inkomen en re-
integratiebeleid (zie paragraaf 4.2.7). Hoewel het lastig is om vast te stellen of het
rekenkameronderzoek met nieuwe perspectieven op het re-integratiebeleid is gekomen, kan worden
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
90
gesteld dat de rekenkamer en SZW afspraken hadden gemaakt om een deel van de
rekenkamerbevindingen op een latere stadium te publiceren. Dit omdat SZW eerst verbeteringen
wilde doorvoeren alvorens erover wordt gepubliceerd. In die zin was het re-integratieonderzoek met
nieuwe perspectieven op het re-integratiebeleid gekomen, anders zou SZW deze ook niet
doorvoeren. Daarmee kan worden gezegd dat de rekenkameraanbevelingen ook op het domein van
het beleidsveld conceptueel hebben doorgewerkt. Daarnaast geeft SZW aan dat in de jaarverslagen
van SZW een hoofdstuk aan het re-integratiebeleid is gewijd, waarin ook naar de raadsbesluiten
inzake de rekenkameraanbevelingen wordt gerefereerd. De conceptuele doorwerking van deze
rekenkameraanbevelingen in de media is niet vast te stellen. Wel zijn de effecten van de
rekenkameraanbevelingen op lange termijn vast te stellen. Omdat in Het huis van de Arbeid naar de
raadsbesluiten wordt gerefereerd. Daarnaast heeft de dienst de meeste raadsbesluiten uitgewerkt.
Conceptuele doorwerking aanbevelingen RR
De aanbevelingen van het re-integratieonderzoek hebben op het domein van de raad conceptueel
doorgewerkt. Dit omdat er in de raadscommissies van een blijvende aandacht voor de
rekenkameraanbevelingen kan worden gesproken. Dit blijkt uit het feit dat de commissie ESHMV op
27 november 2008 over de afdoening van de rekenkameraanbevelingen heeft gesproken. Tijdens
deze vergadering heeft de commissie ESHMV ondermeer over de brief van de wethouder gesproken.
In brief van Schrijer is te lezen dat er eind 2007 naar aanleiding van het rekenkamerrapport en de
klachten van de raadsleden een werkgroep is ingesteld – bestaande uit de commissieleden en
medewerkers van SoZaWe – om met een verbeterde format voor de kwartaalrapportages te komen.
De nieuwe kwartaalrapportages zijn dan ook conform deze nieuwe format – de zogenoemde
Bestuursrapportages. In deze brief verwijst de wethouder ook naar de rekenkameraanbeveling met
betrekking tot het nieuw informatiesysteem RAAK. De wethouder zegt dat het systeem door SoZaWe
nog moet worden ingevoerd. Volgens SoZaWe is het systeem inmiddels ingevoerd. Volgens SoZaWe
had de rekenkamer terecht geconstateerd dat het GWS4all een onbetrouwbaar systeem was, maar
de invoering van het RAAK systeem is volgens SoZaWe niet aan het rekenkamerrapport toe te
schrijven. Dit omdat de sociale van de G4 dienst dit systeem in G4 verband wilden invoeren. Uit de
gesprekken met de respondenten is gebleken dat de rekenkameraanbevelingen de ambtenaren extra
scherp hebben gehouden en het proces van de verbeteringen op het gebied van de re-integratie
hebben versneld. Hieruit is op te maken dat de rekenkameraanbevelingen op de domeinen van het
college en de dienst conceptueel hebben doorgewerkt. Dit omdat de dienst naar aanleiding van de
rekenkameraanbevelingen nauw met de raadsleden moest samenwerken om tot een nieuwe format
voor de kwartaalrapportages te komen. Daarnaast moest het college toegeven dat het GWS4all
onbetrouwbaar is en dat er een nieuw systeem in de plaats komt – zonder dit aan de rekenkamer toe
te schrijven. In hoeverre de rekenkameraanbevelingen ook in de media conceptueel hebben
doorgewerkt is niet vast te stellen.
Conceptuele doorwerking aanbevelingen RU
Wanneer naar de conceptuele doorwerking van de aanbevelingen van de RU onder de loep wordt
genomen, kan worden gesteld dat deze op alle domeinen is vast te stellen. In de eerste plaats
hebben de rekenkameraanbevelingen in de raad conceptueel doorgewerkt. In de commissie MO is
bijvoorbeeld een aantal keer over de stand van zaken omtrent de raadsbesluiten aan de wethouder
vragen gesteld. Daarnaast gaven de respondenten aan dat de afdeling WI twee belangrijke
reorganisaties achter de rug heeft. In het kader van de tweede reorganisatie heeft de afdeling WI een
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
91
masterplan 2010-2013 opgesteld. In het masterplan is ook met de raadsbesluiten inzake de
rekenkameraanbevelingen rekening gehouden. De respondenten geven aan dat de raadsbesluiten op
lange termijn in kader van het masterplan verder zullen worden uitgevoerd. Daarnaast geven de
respondenten aan dat de afdeling WI in het kader van de aanstaande reorganisaties – masterplan
2010-2013 – de rekenkamer verzocht om de publicatie van haar vervolgonderzoek te vervroegen,
zodat de afdeling WI de bevindingen van het vervolgonderzoek aan de nieuwe nota re-integratie kon
koppelen. De rekenkamer is op het verzoek van de afdeling WI ingegaan. Daarnaast geeft de
respondent van de raad aan dat de rekenkamerrapporten soms ook nieuwe inzichten leveren. Het
raadslid verwijst naar de termen zoals de brutto-effectiviteit en netto-effectiviten die in het
vervolgonderzoek zijn gebruikt om de stand van zaken omtrent de raadsbesluiten aan te duiden. De
afdeling WI geeft aan dat er ook in de Programmaverantwoording en in de Effectiviteitmeting re-
integratie naar de rekenkameraanbevelingen wordt gerefereerd. De conceptuele doorwerking van
de rekenkameraanbevelingen zijn eveneens in de media vast te stellen. In de eerste plaats omdat er
een uitgebreid special over het re-integratierapport in Binnenlands Bestuur is gepubliceerd.
Daarnaast is er in het kader van het vervolgonderzoek een persbericht de deur uit gegaan en de
secretaris van de RU heeft met een lokaal krant een interview gegeven, waarbij naar de
aanbevelingen van het re-integratieonderzoek wordt gerefereerd.
Conclusies conceptuele doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
Al met al kan worden gesteld dat de rekenkameraanbevelingen in de eerste plaats op het domein
van de raad conceptueel hebben doorgewerkt. Dit blijkt ook uit het feit dat de aanbevelingen van het
re-integratieonderzoek in de raadscommissies een blijvende aandacht genieten. De conceptuele
doorwerking van de rekenkameraanbevelingen heeft ook betrekking op de domeinen van het college
en de diensten. Dit blijkt uit het feit dat er in belangrijke beleidsdocumenten naar de
rekenkameraanbevelingen wordt gerefereerd. Het komt ook voor dat de rekenkameraanbevelingen
aan de beleidsnota’s worden gekoppeld. De rekenkameraanbevelingen doorbreken soms de
vanzelfsprekendheden bij de diensten. Hoewel de diensten niet graag toegeven dat de
veranderingen mede door de rekenkameraanbevelingen worden veroorzaakt, kan wel worden
geconstateerd dat de verbetertrajecten door de rekenkameraanbevelingen impliciet dan wel
expliciet versneld worden doorgevoerd. Dit komt overeen met de inzichten uit hoofdstuk 2 waarbij is
geconstateerd dat het vaak moeilijk is om de veranderingen aan de onderzoeksresultaten toe te
schrijven (zie paragraaf 2.4.1.2). De rol van de rekenkamer kan met de term inspirator worden
aangeduid. Bekkers et al. (2004: 23-26) stellen dat bij de conceptuele doorwerking van de
rekenkameraanbevelingen de nadruk op de subtiele verschuiving van de percepties van de
beleidsvoerders ligt – conform het enlightenmentmodel (zie paragraaf 2.3.6). Tevens is in hoofdstuk 2
(zie paragraaf 2.4.1.2) aan de orde gekomen dat de rekenkameraanbevelingen op een indirecte wijze
de handelingen van de beleidsvoerders beïnvloeden. Daarnaast hebben de
rekenkameraanbevelingen veel tijd nodig om optimaal door te kunnen werken.
5.2.3 Agenderende doorwerking
In tegenstelling tot de overige vormen van doorwerking kan worden geconstateerd dat de
aanbevelingen van het re-integratieonderzoek op geen enkel domein agenderend hebben
doorgewerkt. In hoofdstuk 2 (zie paragraaf 2.4.1.3) is gesteld dat wanneer de
rekenkameraanbevelingen nieuwe thema’s of issues op de politieke dan wel maatschappelijke
agenda zetten opdat deze nieuwe thema’s onderwerp van debat worden, is er sprake van de
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
92
agenderende doorwerking. Hoewel de rekenkameraanbevelingen soms nieuwe inzichten verschaffen
– conceptuele doorwerking – zetten de rekenkameraanbevelingen geen nieuwe thema’s op de
politieke of maatschappelijke agenda. Dat heeft er ook mee te maken dat de rekenkamers ex-post
onderzoeken doen en daardoor maken de rekenkamers de knelpunten van de bekende onderwerpen
inzichtelijk. De aanbevelingen van het re-integratieonderzoek hebben ook niet tot nieuwe opgestarte
beleidsinitiatieven geleid (zie schema 5.2). Daardoor zijn ook geen nieuwe thema’s als gevolg van de
rekenkameraanbevelingen onderwerp van studiedagen, congressen of symposia geweest. Er is ook
geen sprake van ingezonden brieven in de kranten of opiniepagina’s over de nieuwe thema’s die als
gevolg van het re-integratieonderzoek geagendeerd zouden zijn. De verklaring is (zie paragraaf 2.1)
dat de theorie van strategische doorwerking van beleidsadviezen voor de adviesorganen is
ontwikkeld en niet voor de rekenkamers. De rekenkamers vervullen geen agenderende rol, terwijl de
adviesorganen overduidelijk de rol van de agendasetters op zich nemen.
5.2.4 Politiek-strategische doorwerking
De rekenkameraanbevelingen kunnen ook politiek-strategisch doorwerken. Hierna volgt een nadere
analyse van de politiek-strategische doorwerking van de rekenkameraanbevelingen.
Politiek-strategische doorwerking aanbevelingen RA
De aanbevelingen van het re-integratieonderzoek hebben in Amsterdam zowel in de raad, het
college als op het beleidsveld politiek-strategisch doorgewerkt. Dit blijkt in de eerste plaats uit de
bestuurlijke reactie, waarin het college aangeeft vier van de vijf aanbevelingen over te nemen. Het
college nam een aanbeveling niet over (zie paragraaf 4.1.7). Dit omdat deze aanbeveling min of meer
voor een ander re-integratiebeleid pleitte. Daarnaast zorgde het rapport voor veel discussies in de
gemeenteraad. Een deel van de raadsleden vond dat de rekenkamer het onderscheid tussen de re-
integratietrajecten en de sociale activeringstrajecten in het rapport niet duidelijk heeft gemaakt.
Daarmee sloot dat deel van de raad zich bij de standpunten van het college aan. Deze raadsleden
vonden ook – net als het college en DWI – dat de rekenkamer de trede 3 niet in haar berekeningen
mee moest nemen, omdat deze trede voor de sociale activering en participatie was bedoeld. Een
ander deel van de raadsleden juichten de rekenkameraanbevelingen juist toe. Daardoor bleven de
verschillende fracties verdeeld over de onderzoeksaanpak van de rekenkamer. Deze punten zijn
aanwijzingen die de politiek-strategische doorwerking van de rekenkameraanbevelingen in
Amsterdam bevestigen. In hoeverre de rekenkameraanbevelingen destijds politiek-strategisch in de
media hebben doorgewerkt is in het kader van dit onderzoek niet vast te stellen.
Politiek-strategische doorwerking aanbevelingen RDH
De aanbevelingen van de RDH hebben op het domein van het college politiek-strategisch
doorgewerkt. Volgens de rekenkamer had het college haar doelen op het gebied van het re-
integratiebeleid gehaald en het eindoordeel van de rekenkamer was dan ook positief. Het college
omarmde de aanbevelingen van de rekenkamer, op een aanbeveling na. Dit omdat in de eerste
aanbeveling werd geroepen dat het college ondanks het feit dat het Haagse re-integratiebeleid
succesvol is, haar ambitieniveau moet bijstellen. Daarnaast kreeg het college in het tweede
raadsbesluit de opdracht om de effectiviteit van de verschillende re-integratietrajecten te
onderzoeken. In de reactie van het college is te lezen dat het college de verschillende re-
integratietrajecten als één beleid beschouwd en daarmee geeft het college aan dat zij niets inziet in
het onderzoeken van de effectiviteit van de verschillende de re-integratietrajecten. De politiek-
strategische doorwerking van de aanbevelingen van het re-integratieonderzoek is ook in de reactie
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
93
van het college op het vierde raadsbesluit terug te lezen. Het college geeft aan dat gezien de
aanstaande verkiezingen. een nieuw college aanvullende maatregelen moet nemen (zie paragraaf
4.2.7). In het verlengde van het college heeft de rekenkameraanbevelingen uiteraard ook op het
beleidsveld politiek-strategisch doorgewerkt. Dit omdat de dienst SZW de bestuurlijke reactie
namens en voor het college schrijft. Bovendien, is de dienst verantwoordelijk voor de uitvoering van
het beleid. De rekenkameraanbevelingen hebben ook in de raad politiek-strategisch doorgewerkt.
Volgens het geïnterviewde raadslid heeft een deel van de raadsleden van het college geëist om haar
ambitieniveau bij te stellen, maar de meerderheid van de raad heeft daarmee niet ingestemd. De
politiek-strategische doorwerking van de rekenkameraanbevelingen is op het domein van de media
niet vast te stellen.
Politiek-strategische doorwerking aanbevelingen RR
De aanbevelingen van het re-integratieonderzoek hebben ook in Rotterdam politiek-strategisch
doorgewerkt. In de eerste plaats had deze doorwerking betrekking op het domein van het college. De
RR had twee aanbeveling aan de raad en vier aanbevelingen aan het college gedaan. Het college
onderschreef de eerste aanbevelingen, terwijl zij de tweede aanbeveling onwenselijk verklaarde –
beide aanbevelingen gericht aan de raad – (zie paragraaf 4.3.7). Daarmee nam het college alleen de
aanbevelingen die voor haar goed uitpakten over. Deze politiek-strategische doorwerking heeft ook
betrekking op het beleidveld, omdat SoZaWe de reactie van het college namens en voor het college
had geschreven. Daarnaast heeft SoZaWe samen de raadsleden voor een nieuw format voor de
kwartaalrapportages ontwikkeld. SoZaWe kon deze goed gebruiken, omdat de raadsleden nu over de
kwaliteit van de kwartaalrapportages niet kunnen/willen klagen. De aanbevelingen van het re-
integratieonderzoek hebben ook in de raad politiek-strategisch doorgewerkt. Dit omdat het
onderzoek op verzoek van de raad was uitgevoerd. Daardoor hebben de rekenkameraanbevelingen
tot veel discussies in de raad geleid. Daarnaast heeft de raad ook op de reactie van het college
gereageerd door te stellen dat het college eerst met betrouwbare informatie moet komen alvorens
de raad ‘een keuze’ kan maken. De politiek-strategische doorwerking van de aanbeveling van de RR is
op het domein van de media niet vast te stellen.
Politiek-strategische doorwerking aanbevelingen RU
De aanbevelingen van de RU hebben op de domeinen van het college, de raad en het beleidsveld
politiek-strategisch doorgewerkt. Zo is het rekenkamerrapport in de commissie MO uitgebreid
besproken (zie paragraaf 4.4.7). In de commissie MO hebben de raadsleden de
rekenkameraanbevelingen op een dusdanige manier uitgelegd die in lijn waren met hun politieke
standpunten. Het rapport is in de raad kort besproken, waarin de verschillende fracties hun eerdere
standpunten benadrukten. Het college was in grote lijnen met de conclusies en aanbevelingen van de
rekenkamer eens. Maar het college heeft niet alle aanbevelingen overgenomen. Het college heeft drie
toezeggingen gedaan, die aan de rekenkameraanbevelingen recht zouden doen. De
rekenkameraanbevelingen hebben ook op het beleidsveld politiek-strategisch doorgewerkt. Naast het
feit dat de dienst voor het college werkt, heeft de dienst niet alle raadsbesluiten uitgevoerd. De
reden die dienst geeft is dat door de vele lokale en landelijke ontwikkelingen het onmogelijk is om
alle raadsbesluiten uit te voeren. In hoeverre de aanbevelingen van het re-integratieonderzoek op
het domein van de media politiek-strategisch hebben doorgewerkt kan niet worden vastgesteld.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
94
Conclusies politiek-strategische doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
De rekenkameraanbevelingen hebben op de domeinen van de raad, het college en de dienst politiek-
strategisch doorgewerkt, terwijl dit op het domein van de media niet is vast te stellen. Dit blijkt
bijvoorbeeld uit het feit dat het college de bevindingen van de RDH omarmde om haar beleid te
legitimeren. De aanbeveling die van het college eiste om haar ambitieniveau naar boven bij te
stellen, werd direct onderuit gehaald. De redenering was dat het een onmogelijk eis is vanwege de
economische crisis. In hoofdstuk 2 (paragraaf 2.4.1.4) is gesteld dat de onderzoeksresultaten sneller
worden omarmd naarmate deze meer bij het huidige beleid aansluiten (zie Bekkers et al., 2004: 26).
Het college legitimeert daarmee haar beleid. Bij het proces van de legitimering worden de
rekenkameraanbevelingen zeer selectief gebruikt. Daarnaast werken de aanbevelingen van de
rekenkamers ook in de handelingen van de raad politiek-strategisch door. De raadsleden zoeken naar
de gelegenheidsargumenten om hun standpunten meer gewicht te geven. Daarbij gebruiken de
raadsleden de rekenkameraanbevelingen op een selectieve manier. De diensten zijn ook op zoek
naar de gelegenheidsargumenten die voor ze goed uitpakken. In Rotterdam heeft bijvoorbeeld
SoZaWe samen met de raad een nieuw format voor de kwartaalrapportages ontwikkeld. Daardoor is
de kans dat de raadsleden over de kwaliteit van de nieuwe kwartaalrapportages klagen klein te
benoemen. Deze bevindingen komen overeen met de assumpties van het politiek-argumentatieve
model (zie paragraaf 2.3.7)
5.3 Afsluiting
In dit hoofdstuk zijn de bevindingen uit hoofdstuk 4 geanalyseerd. In paragraaf 5.1 zijn de scores op
de kritische succesfactoren verklaard en in paragraaf 5.2 is de wijze waarop de aanbevelingen van
het re-integratieonderzoek hebben doorgewerkt verklaard. In deze paragraaf wordt een aantal
conclusies getrokken en verklaringen gegeven voor de wijze waarop de rekenkameraanbevelingen
hebben doorgewerkt en welke invloed de kritische succesfactoren daarop hebben gehad. Het
algemeen beeld is dat de rekenkameraanbevelingen op het lokaal beleid tot op zekere hoogte impact
hebben. Daarbij is geconstateerd dat de rekenkameraanbevelingen voor veel discussies en debatten
in de raad((s)(commissies) zorgen. Dat heeft o.a. ermee te maken dat de rekenkamers ondanks hun
onafhankelijke posities als raadsinstrumenten worden gezien die vooral de controlerende taak van
de raad versterken. In paragraaf 5.1 is aan de orde gekomen dat de rekenkamers van de G4 zich
vooral als de bondgenoot van de raad positioneren. De algemene conclusie is dan ook dat de
rekenkamers op veel punten op een vergelijkbare wijze hebben gescoord. Met andere woorden, er is
sprake van een geringe variatie op de onafhankelijke factoren. Wanneer naar doorwerking van de
aanbevelingen van het re-integratieonderzoek wordt gekeken kan worden geconstateerd dat de
doorwerking van de rekenkameraanbevelingen ook veel op elkaar lijken. In paragraaf 5.2 is
geconstateerd dat de rekenkameraanbevelingen op korte termijn op alle domeinen instrumenteel
doorwerken. De rekenkameraanbevelingen werken niet agenderend door, omdat de rekenkamers
vooral ex-post onderzoeken doen. Daarentegen werken de rekenkameraanbevelingen op de
domeinen van de raad, het college en het beleidsveld op lange termijn conceptueel door. Voor wat
betreft de conceptuele doorwerking van de rekenkameraanbevelingen op het domein van de media
kan worden geconstateerd dat deze niet voor alle rekenkamers geldt. De conceptuele doorwerking
van de aanbevelingen van de rekenkamers van Den Haag en Rotterdam is niet vastgesteld. De
aanbevelingen van de rekenkamers van Amsterdam en Utrecht hebben op het domein van de media
conceptueel doorgewerkt. Dat heeft voor een deel met de vormgeving van de structurele nazorg van
de rekenkameraanbevelingen te maken. In Rotterdam eindigt na een jaar de nazorg van de
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
95
rekenkamerrapporten. De RDH heeft blikt wel terug, maar dat is geen vrijblijvend beleid binnen de
rekenkmaer. De RA blikt na een jaar terug om te kijken wat er met de rekenkameraanbevelingen is
gebeurd en zo nodig wordt er een uitgebreid vervolgonderzoek uitgevoerd. De RU heeft de meest
systematisch en uitgebreide vormen van opvolging uitgevonden (zie paragraaf 4.4.6). Het bestaan
van een dergelijk systematische werkwijze om na een bepaalde tijd terug te blikken, heeft op drie
manieren een effect op doorwerking van de rekenkameraanbevelingen. In de eerste plaats wordt de
conceptuele doorwerking van de rekenkameraanbevelingen op het domein van de media beïnvloed.
Dit is in Amsterdam en Utrecht te zien. In paragraaf 5.2.2 is te lezen dat de rekenkamers van
Amsterdam en Utrecht in het kader van hun vervolgonderzoeken persberichten de deur hebben
laten uitgaan. De media pakken vervolgens deze persberichten op en daarbij wordt ook naar het
oorspronkelijke rapport gerefereerd. Met andere woorden, een hernieuwde media aandacht die de
diensten wakker schudden. Daar komt het tweede effect van een vervolgonderzoek om de hoek
kijken. De diensten komen in actie omdat zij geen verdere negatieve publicaties wensen. Uit het
empirisch onderzoek is gebleken dat de diensten in Amsterdam en Utrecht opnieuw over de
uitvoering van de rekenkameraanbevelingen gaan nadenken. In de derde plaats krijgt de rekenkamer
inzicht op de doorwerking van haar aanbevelingen en tevens kan de rekenkamer na zo’n
vervolgonderzoek lessen uit trekken. Dit des te meer omdat de rekenkamers op het type aanbeveling
niet al te positief hebben gescoord. De rekenkamers scoren op het onderdeel ‘originaliteit van de
aanbevelingen’ het slechtst. Voor wat betreft de politiek-strategische doorwerking van de
rekenkameraanbevelingen kan worden geconstateerd dat dit op de domeinen van de raad, het
college en het beleidsveld is vast te stellen, maar niet op het domein van de media. Al met al kan
worden gesteld dat de scores zowel op de afhankelijke als op de onafhankelijke variabelen weinig
verschillen laten zien. De verklaring die hierachter schuilgaat is dat Rotterdam in 1997 al een
onafhankelijke rekenkamer had – Utrecht had een rekenkamercommissie – (zie subparagrafen 4.3.1
en 4.4.1). Daarom hebben veel rekenkamers naar de werkwijze van de RR – en in mindere mate ook
van de RU – gekeken. In paragraaf 4.3.1 is gesteld dat de RR daardoor een pioniersrol heeft gespeeld.
“…werd Rotterdam de eerste gemeente in Nederland met een permanente en onafhankelijke
rekenkamer, wat haar een pioniersrol opleverde...” aldus Weets (2007: 34). Een andere verklaring is
dat de rekenkamers veel routinematige procedures (moeten) volgen die al dan niet wettelijk zijn
geregeld – bijvoorbeeld het ambtelijk en bestuurlijk wederhoor.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
96
6 Conclusies en aanbevelingen
De inzichten uit de voorgaande hoofdstukken worden hieronder gebruikt om de centrale
vraagstelling van het onderzoek te beantwoorden. In paragraaf 6.1 wordt een antwoord op de
centrale vraagstelling gegeven. In paragraaf 6.2 wordt een aantal aanbevelingen gedaan.
6.1 Conclusies In dit onderzoek stond de doorwerking van de rekenkameraanbevelingen centraal. Als gevolg van de
Wet dualisering gemeentebestuur zijn de gemeentebesturen verplicht een lokale
rekenkamer(functie) in te stellen. De belangrijkste taak van de rekenkamer is om ten behoeve van de
controlerende en kaderstellende taken van de raad onderzoek te doen. De doelstelling van dit
onderzoek was om een bijdrage te leveren aan het vergroten van de doorwerking van de
rekenkameraanbevelingen, door inzicht te geven in de factoren die van invloed zijn op de
doorwerking van de rekenkameraanbevelingen. In dit onderzoek hebben de G4-rekenkamers als
casussen gediend. Om gedetailleerde inzicht te krijgen in de doorwerking van de aanbevelingen van
de rekenkamers van de G4, zijn de aanbevelingen van re-integratieonderzoek diepgaand
geanalyseerd. De centrale vraagstelling van het onderzoek is in hoofdstuk 1 als volgt geformuleerd:
“Op welke wijze werken de aanbevelingen van de rekenkamers van de G4 in het handelen van de
gemeentelijke organisaties door en welke verklaringen kunnen hiervoor worden gegeven?”
De centrale vraagstelling wordt aan de hand van de vijf deelvragen van het onderzoek beantwoord.
In de paragrafen 6.1.1 t/m 6.1.5 komen de beantwoording van de deelvragen van het onderzoek aan
de orde. Vervolgens wordt in paragraaf 6.1.6 een overkoepelend antwoord op de centrale
vraagstelling geformuleerd.
6.1.1 Wat is ‘doorwerking’?
In hoofdstuk 2 zijn de theoretische inzichten omtrent het fenomeen ‘doorwerking’ in kaart gebracht.
Daarbij is gebruik gemaakt van de literatuur over de doorwerking van kennis en strategische
beleidsadviezen. In paragraaf 2.1 is geconstateerd dat het fenomeen ‘doorwerking’ in de
wetenschappelijke wereld uitgebreid is beschreven, maar de wetenschappers hanteren verschillende
definities van ‘doorwerking’. Met andere woorden, ‘doorwerking’ is een complex en abmbigue
fenomeen dat zich moeilijk laat definiëren. De wetenschappers gebruiken de termen zoals gebruik
(use), impact, invloed, toepassing, benutting, leren, aanwending en effectiviteit om het fenomeen
‘doorwerking’ aan te duiden. Ook zijn er verschillende definities van ‘doorwerking’ in omloop. De
Vries (2000: 4) verstaat bijvoorbeeld onder doorwerking het uiteindelijke effect dat een
evaluatierapport teweeg kan brengen. Deze definitie komt min of meer overeen met de definitie die
ook Bekkers et al. (2004) hanteren. Omdat de definities van doorwerking omvangrijk zijn en tevens
om de terminologiekwestie te ontlopen, is in hoofdstuk 2 gesteld dat in dit onderzoek de term
‘doorwerking’ wordt gehanteerd. Daarnaast is gesteld dat met de term ‘doorwerking’ het
uiteindelijke effect van de rekenkameraanbevelingen wordt bedoeld. Met andere woorden, de
doorwerking van de rekenkameraanbevelingen begint al bij het overnemen van de
rekenkameraanbevelingen door de raad en het college en de effecten (uitwerking) ervan kunnen zich
op diverse manieren op lange termijn al dan niet voordoen.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
97
6.1.2 Hoe kan doorwerking worden vastgesteld?
De doorwerking van de rekenkameraanbevelingen kan worden vastgesteld door naar de
verschillende verschijningsvormen van het fenomeen doorwerking te kijken. In hoofdstuk 2 is gesteld
dat de doorwerking van de rekenkameraanbevelingen al bij het overnemen van de
rekenkameraanbevelingen door het college en de raad begint. De rekenkameraanbevelingen werken
daarmee instrumenteel door. Dat wil zeggen dat de (inhoud van de) rekenkameraanbevelingen direct
na hun uitkomen door de raad en het college in beleidsnota worden overgenomen. Daarbij is in
navolging van Bekkers et al. (2004) gesteld dat naast de instrumentele doorwerking ook andere
vormen van doorwerking zijn te onderscheiden. De conceptuele doorwerking van de beleidsadviezen
komt vaak voor, maar deze vorm van doorwerking is moeilijk vast te stellen. Met andere woorden,
de rekenkameraanbevelingen kunnen op een indirecte wijze een perceptieverschuiving onder de
beleidsvoerders veroorzaken. Er is sprake van conceptuele doorwerking o.a. als er in verschillende
beleidsdocumenten naar de rekenkameraanbevelingen wordt gerefereerd. Volgens Bekkers et al.
kunnen de strategische beleidsadviezen ook agenderend doorwerken. Dat gebeurt als de
rekenkameraanbevelingen nieuwe thema’s op de politieke of maatschappelijk agenda zetten. Tevens
kunnen de rekenkameraanbevelingen politiek-strategisch doorwerken. Er is sprake van politiek-
strategische doorwerking wanneer de rekenkameraanbevelingen selectief worden gebruikt om
zodoende de eigen positie te versterken. De betrokkenen zijn dan op zoek naar de
gelegenheidsargumenten. In hoofdstuk 2 is ook aan de orde gekomen dat de doorwerking van de
rekenkameraanbevelingen op de domeinen van de raad, het college, het beleidsveld en de media
betrekking hebben. Daarnaast heeft de doorwerking van de rekenkameraanbevelingen zowel op
korte termijn als op lange termijn betrekking.
6.1.3 Welke factoren hebben invloed op de doorwerking van de
rekenkameraanbevelingen?
Uit paragraaf 2.5 blijkt dat groepen kritische succesfactoren de doorwerking van de
rekenkameraanbevelingen kunnen beïnvloeden. In de eerste plaats gaat het om de ‘kenmerken van
de rekenkamer’. Daarbij gaat het om het aanzien van de rekenkamer, de reputatie en het
functieprofiel van de directeur, de omvang van de rekenkamer, de kwaliteit van het personeel en de
positionering van de rekenkamer. De rekenkamers kunnen het aanzien en de reputatie van hun
directeuren op de lange termijn beïnvloeden. De omvang van de rekenkamer is afhankelijk van het
budget dat de rekenkamers krijgen. De rekenkamers kunnen wel de kwaliteit van hun personeel
beïnvloeden, dat geldt ook voor de positionering. In de tweede plaats zijn de ‘kenmerken van het
rekenkamerrapport’ belangrijk. Daarbij gaat het om de het type beleidsprobleem, de gehanteerde
normen en criteria, de methodologie, de onderzoeksmethode, de toegankelijkheid van het rapport,
de mate van variatie in de onderzoeksaanpak, het type aanbeveling en de verhouding van het advies
tot het huidige beleid. De rekenkamers kunnen het type beleidsprobleem niet beïnvloeden, maar wel
de kenmerken van het type beleidsprobleem. De rekenkamers kunnen de overige kenmerken van het
rekenkamerrapport te allen tijde beïnvloeden. In de derde plaats gaat het om de ‘behoefte van de
gebruikers’. Met andere woorden, de (onvoorzienbare) behoefte van de raad en de behoeften van
het college en de dienst, de aanleiding van het onderzoek en het aantal uitgebrachte rapporten per
jaar. De rekenkamers kunnen deze factoren beïnvloeden. In de vierde plaats gaat het om de groep
‘interactie en afstemming’. Daarbij gaat het om de communicatie en afstemming tijdens alle fasen
van het onderzoek en de vormgeving van de structurele contacten. De rekenkamers kunnen
uiteraard deze kritische succesfactoren beïnvloeden. De vijfde groep kritische succesfactoren heeft
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
98
met de ‘institutionele inbedding’ van de rekenkamers te maken. Met de institutionele inbedding
worden de factoren zoals de timing van het rapport, het bestaan van de concurrentie, het
corporatisme en de politieke belangstelling voor het rapport bedoeld. De rekenkamers kunnen alleen
de timing van het rapport beïnvloeden. De mate van het corporatisme kan ook op lange termijn
worden beïnvloed, op voorwaarde dat de rekenkamers daartoe bereid zijn en over de benodigde
capaciteiten beschikken. Tot slot is de groep ‘publicatie en nazorg’ ook van belang voor de
doorwerking van de rekenkameraanbevelingen. Daarbij gaat het om de verspreiding en onder de
aandacht brengen van de rekenkamerrapporten. Bij het proces van de verspreiding en onder de
aandacht brengen is de aanwezigheid een communicatiestrategie belangrijk. Daarnaast is de
presentatie van de rekenkamerrapporten belangrijk. Last but not least, kan een zo systematisch
mogelijke nazorg de doorwerking van de rekenkameraanbevelingen beïnvloeden.
6.1.4 Op welke wijze werken de overgenomen aanbevelingen van de rekenkamers van
de G4 door in het handelen van de gemeentelijke organisaties door?
In de eerste plaats is geconstateerd dat de aanbevelingen van de rekenkamers van de G4 op korte
termijn op de domeinen van de raad, het college, de dienst en de media instrumenteel hebben
doorgewerkt. Dit blijkt uit de vele reacties die de aanbevelingen van de rekenkamers van de G4
veroorzaken. Daarnaast worden de rekenkameraanbevelingen, raadsmoties of een aantal
raadsbesluiten naar aanleiding van de rekenkameraanbevelingen overgenomen en/of aangenomen.
De rekenkamers schrijven een persbericht en de (lokale) media pakken vervolgens deze op. Met
andere woorden, de aanbevelingen van de rekenkamers van de G4 werken vrijwel altijd
instrumenteel in de handelingen van de gemeentelijke actoren en in de media conform het push
model en pull-demand model instrumenteel door. De rekenkamers van de G4 spelen daarbij de rol
van de beleidsanalist. In de tweede plaats kan worden gesteld dat de aanbevelingen van de
rekenkamers van de G4 op de domeinen van de raad, het college en de dienst conceptueel hebben
doorgewerkt. Dit blijkt uit het feit dat de aanbevelingen van het re-integratieonderzoek in de
raadscommissies een blijvende aandacht genieten. Daarnaast wordt in de belangrijke
beleidsdocumenten naar de rekenkameraanbevelingen gerefereerd. Het komt ook voor dat de
rekenkameraanbevelingen aan de belangrijke beleidsnota’s worden gekoppeld. De
rekenkameraanbevelingen doorbreken eveneens de vanzelfsprekendheden bij de diensten. Hoewel
de diensten niet graag toegeven dat de veranderingen mede door rekenkameraanbevelingen zijn
veroorzaakt, kan wel worden geconstateerd dat de verbetertrajecten door de
rekenkameraanbevelingen impliciet dan wel expliciet versneld worden doorgevoerd. Dit komt
overeen met inzichten uit hoofdstuk 2 waarbij is geconstateerd dat het vaak moeilijk is om de
veranderingen aan de onderzoeksresultaten toe te schrijven. De rol die de rekenkamers van de G4
daarbij spelen is een die met de term inspirator kan worden aangeduid. Bekkers et al. (2004: 23-26)
stellen dat bij de conceptuele doorwerking van de rekenkameraanbevelingen de nadruk op de
subtiele verschuiving van de probleempercepties van de beleidsvoerders ligt, conform het
enlightenmentmodel. Daarmee beïnvloeden de rekenkameraanbevelingen op een indirecte manier
de handelingen van de beleidsvoerders. In de derde plaats is gesteld dat de aanbevelingen van de
rekenkamers van de G4 ook agenderend kunnen doorwerken, mits zij nieuwe thema’s en issues op
de politieke of maatschappelijke agenda zetten die dan onderwerp van debat worden. In het vorige
hoofdstuk is gesteld dat de rekenkameraanbevelingen niet agenderend doorwerken. Dat heeft er
mee te maken dat de rekenkamers van de G4 ex-post onderzoeken doen en daardoor maken deze
rekenkamers de knelpunten van de bekende onderwerpen inzichtelijk. De verklaring is (zie paragraaf
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
99
2.1) dat de theorie over strategische doorwerking van beleidsadviezen voor de adviesorganen is
ontwikkeld en niet voor de rekenkamers. De rekenkamers vervullen geen agenderende rol, terwijl de
adviesorganen overduidelijk de rol van de agendasetters op zich nemen. Tot slot hebben de
aanbevelingen van de rekenkamers van de G4 op de domeinen van de raad, het college en de dienst
politiek-strategisch doorgewerkt, terwijl dit op het domein van de media niet is vast te stellen. De
rekenkameraanbevelingen worden door het college sneller omarmd naarmate de
rekenkameraanbevelingen meer bij het huidige beleid aansluiten. Het college legitimeert daarmee
haar beleid en bij het legitimeringproces wordt zeer selectief van de rekenkameraanbevelingen
gebruik gemaakt. Daarnaast werken de aanbevelingen van de rekenkamers ook in de handelingen
van de raad politiek-strategisch door. De raadsleden zoeken ook naar de gelegenheidsargumenten
om hun standpunten te ondersteunen. De raadsleden gebruiken de rekenkameraanbevelingen zeer
selectief. De diensten zijn ook op zoek naar de gelegenheidsargumenten die voor ze goed uitpakken.
Deze bevindingen zijn conform de assumpties van het politiek-argumentatieve model (zie paragraaf
2.3.7). Al met al kan worden gesteld dat de rekenkameraanbevelingen op het lokaal beleid tot op
zekere hoogte impact hebben. De impact of het effect van de rekenkameraanbevelingen vertonen op
enkele punten na weinig verschillen. Met andere woorden, de scores op de afhankelijke variabele
zijn gering te benoemen.
6.1.5 Welke factoren dragen bij aan de vergroting van het impact van de aanbevelingen
van de rekenkamers van de G4?
De rekenkamers van de G4 hebben op de zes groepen kritische succesfactoren op een vergelijkbare
manier gescoord. Dat wil zeggen dat er sprake is van een minimale variatie op de onafhankelijke
variabele. Dit heeft enerzijds met de routinematige procedures binnen de rekenkamers te maken en
anderzijds ook met de pioniersrol van de RR (zie paragraaf 4.3.1). Daar waar de scores op de
onafhankelijke variabele gelijk zijn, kunnen deze scores als voorwaardelijk voor de doorwerking van
de rekenkameraanbevelingen worden gesteld. Daarom wordt hieronder op de punten waar de
rekenkamers op de kritische succesfactoren verschillend hebben gescoord gereflecteerd. Deze
kunnen de doorwerking van de rekenkameraanbevelingen vergroten. Wanneer de scores van de
rekenkamers op de kritische succesfactoren onder de loep worden genomen, blijkt dat de
rekenkamers weinig verschillen vertonen voor wat betreft de kenmerken van de rekenkamers. Uit de
analyse (zie paragraaf 5.1) blijkt dat de rekenkamers op twee punten de scores van verschillend
hebben gescoord. In de eerste plaats scoort de RA op het punt van de reputatie van de directeur
negatief. De RA kan dat alleen op lange termijn herstellen. In de tweede plaats is geconstateerd dat
de rekenkamers van de G4 zich als bondgenoot van de raad positioneren. Daarbij zijn de scores van
de RDH in tegenstelling tot de overige rekenkamers uniek te benoemen. Hoewel de RDH ook de
controlerende taak van de raad wil versterken, de RDH voor een ‘lerende opstelling’ kiest. Daarmee
stelt de RDH zich constructief op en probeert in een opengesprek met zowel de raad als het college
tot haar conclusies en aanbevelingen te komen. Voor wat betreft de kenmerken van de
rekenkamerrapporten zijn de scores op het eerst gezicht ook positief te benoemen. Daarbij is ook
een aantal verschillen tussen de rekenkamers waar te nemen. De rekenkamers beïnvloeden de
kenmerken van het type beleidsprobleem voor wat betreft de zekerheid van de kennis in voldoende
mate, maar voor wat betreft de consensus over de maatstaven van het beleidsprobleem scoren de
rekenkamers minder positief. De vraag of de rekenkamerrapporten tot nieuwe inzichten leiden is
bijvoorbeeld lastig te beantwoorden. Dit heeft ook te maken met het feit dat de rekenkamers ex-
post onderzoeken uitvoeren, waardoor de rekenkamers tot inzichten komen die min of meer al
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
100
bekend zijn. De scores van de rekenkamerrapporten kunnen op deze punten hoe dan ook positief
worden genoemd, omdat de rekenkamers de kenmerken van het beleidsprobleem moeilijk kunnen
beïnvloeden. De rekenkamers hebben ook voor wat betreft de gehanteerde normen en criteria
verschillend gescoord. Het algemeen beeld is dat de gehanteerde normen en criteria niet altijd tot de
beleidsnota zijn te herleiden. De rekenkamers kunnen op dit punt veel winst boeken, omdat uit de
wetenschappelijke studies is gebleken dat de kans op de doorwerking van de
rekenkameraanbevelingen zal toenemen wanneer de ambtenaren zich in de gehanteerde normen en
criteria kunnen herkenen. De scores op het type aanbeveling zijn ook verschillend. Uit de analyse
blijkt dat de rekenkameraanbevelingen niet altijd begrijpelijk genoeg worden geformuleerd en soms
zijn ze ook niet tot de onderzoeksbevindingen te herleiden. Wat betreft de originaliteit van de
rekenkameraanbevelingen scoren de rekenkamers van de G4 negatief. De rekenkamers hebben altijd
een of twee standaard aanbevelingen die in elk onderzoek terugkomen. Wanneer naar de behoefte
van de gebruikers wordt gekeken, zijn de scores op een aantal punten na ook niet al te verschillend.
Zo houdt alleen de RDH met de behoeften van het college en de diensten rekening. Voor wat betreft
de onvoorzienbare behoefte van de raad scoren de rekenkamers van Rotterdam en Utrecht positief
(zie paragrafen 4.3.3 en 4.4.3). Deze twee rekenkamers hebben de capaciteit om op de
onvoorzienbare behoefte van de raad in te springen. De rekenkamers van Amsterdam, Rotterdam en
Utrecht scoren op het aantal uitgevoerde onderzoeken per jaar positief. Daarmee geven de
respondenten aan dat het huidige aantal onderzoeken een behapbaar aantal is. In tegenstelling tot
de overige G4-rekenkamers heeft de RDH heeft aangegeven in de nabije toekomst richting twee á
drie kleinere onderzoeken per jaar te gaan. Dit zal de zichtbaarheid van de RDH doen vergroten (zie
paragraaf 2.5.2). Voor wat betreft de groep ‘interactie en afstemming’ kunnen op de volgende
punten meer aandacht worden besteed. De RA scoort op het onderdeel ‘interactie tijdens interviews’
negatief. Dit omdat de respondenten van mening zijn dat de RA tijdens de interviews een
formalistische houding inneemt. Daarbij hebben de respondenten een punt. Dit omdat uit de
wetenschappelijke studies blijkt dat de kans op doorwerking toeneemt naarmate er meer met de
informele omgangsregels binnen de organisaties van de gebruikers rekening wordt gehouden.
Hoewel uit hoofdstuk 2 blijkt dat de rekenkamers alleen de timing van de rekenkamerrapporten
kunnen beïnvloeden – institutionele omgeving van de rekenkamers – zijn er twee punten die extra
aandacht verdienen. In de eerste plaats gaat het om de koppeling van de rekenkamerrapporten aan
de belangrijke beleidsnota of visiedocumenten. Uit de analyse blijkt dat alleen de RU op dit punt
positief scoort. Ten aanzien van het corporatisme zijn de scores op twee punten na ook gelijk. Op het
onderdeel samenwerking met de andere rekenkamers scoren de rekenkamers van Amsterdam en
Rotterdam positief. Over de publicatie en nazorg van de rekenkamerrapporten valt ook het een en
ander te zeggen – met name over nazorg. Ten aanzien van de nazorg van de rekenkamerrapporten
kan worden gezegd dat de rekenkamers de ontwikkelingen omtrent het onderwerp tot een jaar na
de publicatie van het betreffende rapport volgen. De rekenkamers van Amsterdam en Utrecht
hebben systematisch in hun werkwijze opgenomen dat er na een bepaalde tijd naar de uitwerking
van de rekenkameraanbevelingen wordt gekeken – geldt in mindere mate ook voor de RDH, maar
niet voor de RR.
6.1.6 Afsluiting
In deze paragraaf wordt op de centrale vraagstelling van het onderzoek een overkoepelend
antwoord gegeven. De centrale vraagstelling luidt als volgt: “Op welke wijze werken de
aanbevelingen van de rekenkamers van de G4 in het handelen van de gemeentelijke organisaties
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
101
door en welke verklaringen kunnen hiervoor worden gegeven?” In de eerste plaats werken de
aanbevelingen van de rekenkamers van de G4 op korte termijn op de domeinen van de raad, het
college en de dienst instrumenteel door. Dit blijkt uit de vele reacties die de aanbevelingen van de
rekenkamers van de G4 veroorzaken. Daarnaast worden de rekenkameraanbevelingen, raadsmoties
of een aantal raadsbesluiten naar aanleiding van de rekenkameraanbevelingen overgenomen en/of
aangenomen. Met andere woorden, de aanbevelingen van de rekenkamers van de G4 werken altijd
instrumenteel in de handelingen van de gemeentelijke actoren conform het push model en pull-
demand model door. In de tweede plaats kan worden gesteld dat de aanbevelingen van de
rekenkamers van de G4 in het handelen van de gemeentelijke organisaties ook conceptueel hebben
doorgewerkt. Dit blijkt uit het feit dat de aanbevelingen van het re-integratieonderzoek in de
raadscommissies een blijvende aandacht genieten. Daarnaast wordt in de belangrijke
beleidsdocumenten naar de aanbevelingen van de rekenkamers van de G4 gerefereerd. Het komt
ook voor dat de rekenkameraanbevelingen aan de belangrijke beleidsnota’s worden gekoppeld. De
rekenkameraanbevelingen doorbreken eveneens de vanzelfsprekendheden bij de diensten. Hoewel
de diensten niet graag toegeven dat de veranderingen mede door rekenkameraanbevelingen zijn
veroorzaakt, kan worden geconstateerd dat de verbetertrajecten door de rekenkameraanbevelingen
impliciet dan wel expliciet versneld worden doorgevoerd. Dit komt overeen met de inzichten uit
hoofdstuk 2 waarbij is geconstateerd dat het vaak moeilijk is om de veranderingen aan de
onderzoeksresultaten toe te schrijven. De rol die de rekenkamers van de G4 daarbij spelen is een die
met de term inspirator kan worden aangeduid. De verklaring voor deze conceptuele doorwerking van
de rekenkameraanbevelingen is dat de nadruk op de subtiele verschuiving van de
probleempercepties van de beleidsvoerders ligt, conform het enlightenmentmodel. Daarmee
beïnvloeden de rekenkameraanbevelingen op een indirecte manier de handelingen van de
beleidsvoerders. Tot slot werken de aanbevelingen van de rekenkamers van de G4 op de domeinen
van het college, het beleidsveld en de raad eveneens politiek-strategisch door. De
rekenkameraanbevelingen worden door het college sneller omarmd naarmate de
rekenkameraanbevelingen meer bij het huidige beleid aansluiten. Het college legitimeert daarmee
haar beleid en bij het legitimeringproces wordt zeer selectief van de rekenkameraanbevelingen
gebruik gemaakt. Daarnaast werken de aanbevelingen van de rekenkamers ook in de handelingen
van de raad politiek-strategisch door. De raadsleden zoeken ook naar de gelegenheidsargumenten
om hun standpunten te ondersteunen. De raadsleden gebruiken de rekenkameraanbevelingen zeer
selectief. De diensten zijn eveneens op zoek naar de gelegenheidsargumenten die voor ze goed
uitpakken. Deze bevindingen zijn conform de assumpties van het politiek-argumentatieve model. Al
met al kan worden gesteld dat de rekenkameraanbevelingen op het lokaal beleid tot op zekere
hoogte impact hebben. De impact of het effect van de rekenkameraanbevelingen vertonen op enkele
punten na weinig verschillen. Dat de aanbevelingen van de rekenkamers van de G4 op een
vergelijkbare wijze doorwerken, heeft met ondermeer de routinematige procedures binnen de
rekenkamers van de G4 te maken. Daarnaast heeft de pioniersrol van de Rekenkamer Rotterdam
daarbij ook een rol gespeeld.
6.2 Aanbevelingen
In deze paragraaf wordt op basis van de onderzoeksbevindingen een aantal aanbevelingen
geformuleerd. Daarbij wordt eerst een aantal aanbevelingen van algemeen aard geformuleerd die
voor de rekenkamers van de G4 gelden. Vervolgens wordt een aantal specifieke aanbevelingen voor
de rekenkamers van Amsterdam, Den Haag en Rotterdam geformuleerd.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
102
Aanbevelingen rekenkamers G4
1. Uit de bevindingen komt naar voren dat een aantal rekenkameraanbevelingen in elk
rekenkamerrapport opnieuw wordt gedaan. De rekenkamers van de G4 worden aanbevolen
om de originaliteit van hun aanbevelingen te verbeteren. In de eerste plaats zal dit de
toegevoegde waarde van het rekenkamerrapport benadrukken. In de tweede plaats zal dit de
nieuwigheid van de inzichten omtrent het beleidsprobleem onderstrepen;
2. De rekenkamers van de G4 worden aanbevolen om expliciet aan te geven uit welke
beleidsdocumenten zij de gehanteerde normen en criteria vandaan hebben gehaald. Dit
omdat uit de wetenschappelijke studies blijkt dat de kans op de doorwerking van de
rekenkameraanbevelingen zal toenemen wanneer de ambtenaren zich in de gehanteerde
normen en criteria kunnen herkenen;
3. Hoewel de rekenkamers het bestaan van de concurrentie niet kunnen beïnvloeden, het
verstandig is om daarmee rekening te houden en om dubbel werk te voorkomen. Daarom
worden de rekenkamers van de G4 aanbevolen om geen onderzoek te doen naar de
onderwerpen die al door andere instanties – universiteiten of externe onderzoeksbureaus –
zijn onderzocht. Dan wordt het moeilijk om uit te leggen wat de toegevoegde waarde van een
dergelijke onderzoek is. Het wordt als dubbel werk gezien;
4. De rekenkamers van de G4 worden aanbevolen om anno 2011 niet alleen de traditionele
manieren van presentatie te gebruiken, maar ook de nieuwe manieren van presentatie te
benutten. Daarbij gaat het vooral om het leveren van de bijproducten, zoals het Youtube
filmpje van de RDH;
Aanbevelingen Rekenkamer Amsterdam
5. De Rekenkamer Amsterdam wordt aanbevolen ervoor te zorgen dat zij in staat is om op de
onvoorzienbare behoefte van de raad in te springen. Dit omdat uit de wetenschappelijke
studies blijkt dat naarmate de lokale rekenkamers voldoende met de behoefte van de raad
rekening houden, de kans op de optimale doorwerking van de rekenkameraanbevelingen zal
toenemen, de zogeheten interface. Dit zal eveneens aan de optimalisering van de relatie
tussen de rekenkamer en de gemeenteraad een bijdrage leveren;
Aanbevelingen Rekenkamer Den Haag
6. De Rekenkamer Den Haag (RDH) wordt aanbevolen om haar zichtbaarheid te verbeteren. Dit
kan de RDH doen door bijvoorbeeld jaarlijks in plaats van een groot rapport, twee á drie
kleinere rapporten te publiceren;
Aanbevelingen Rekenkamer Rotterdam
7. De Rekenkamer Rotterdam (RR) wordt aanbevolen om structureel in haar werkwijze op te
nemen, dat de rekenkameraanbevelingen na een bepaalde tijd systematisch worden
opgevolgd. Door periodiek de overgenomen aanbevelingen op te volgen, kan de RR hiermee
ook de raad ondersteunen. De raad kan dan nagaan of het college de
rekenkameraanbevelingen heeft uitgevoerd. Dat betekent een hernieuwde aandacht voor de
rekenkameraanbevelingen. Daarnaast krijgt de rekenkamer meer inzicht in de uitwerking van
haar aanbevelingen.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
103
Literatuur
Baumgartner, F.R., B.D. Jones. (1993). Agenda’s and instability in American politics. Chicago. The University of Chicago Press. Bekkers, V.J.J.M. (2007). Beleid in beweging: Achtergronden, benaderingen, fasen en aspecten van beleid in de publieke sector. Den Haag: Lemma. Bekkers, V.J.J.M., Fenger, H.J.M., Homburg, V.M.F. & Putters, K. (2004). Doorwerking van Strategische Beleidsadvisering. Erasmus Universiteit Rotterdam & Universiteit van Tilburg. Bennett, W.L. (2009), News: The politics of illusion (8e edition). paperback. New York: Pearson/Longman. Binnenlands Bestuur (2007). Reïntegratie machine stokt. [http://www.utrecht.nl/images/Secretarie/Rekenkamer/Re-integratieartikelbinnenlandsbestuur.pdf] geraadpleegd op 30 juli 2011. Bongers, F.J., Akker, J.C.M. van den, Derks, S.A.H. en Hindriks, D.V. “Van onderzoek naar uitvoeren: effectiviteit van de lokale rekenkamer(commissie)” in Bestuurswetenschappen No. 5. 2009 pp 73-83. Brandsen, T; Kalders, P; Schaap, L. Schouten (2007). Leren afrekenen: Een voorlopige evaluatie van lokale en provinciale rekenkamer(commissie). Den Haag: B&A Consulting, Radboud Universiteit Nijmegen en Universiteit van Tilburg, in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Eiff, V. (2011). Rol, inrichting en organisatie. Utrecht: NVRR NVG en BZK. In (red.) Eiff, V. en Huisman, C. (2001). Handreiking lokale rekenkamer en rekenkamerfunctie. Nederlandse Vereniging van Rekenkamers en Rekenkamercommissies, Nederlandse Vereniging van Gemeenten en Actieprogramma lokaal bestuur (BZK). Den Haag: Drukkerij Excelsior. Elsenaar, A. (2011). Plaats van de rekenkamer(functie) in de governance structuur. Utrecht: NVRR NVG en BZK. In (red.) Eiff, V. en Huisman, C. (2001). Handreiking lokale rekenkamer en rekenkamerfunctie. NVRR, NVG en BZK. Den Haag: Drukkerij Excelsior. Gemeente Amsterdam (2003). Verordening op de Amsterdamse rekenkamer. Gemeenteblad: afd. 1, nr. 24. Gemeente Den Haag (2010). Aanpassing topindicatoren en kengetallen Begroting 2010-2013. [http://zbs.denhaag.nl/risdoc/2009/RIS165215.PDF] geraadpleegd op 18 juli 2011. Gemeente Den Haag (2010). Het huis van de Arbeid. [http://zbs.denhaag.nl/risdoc/2009/RIS168719C.PDF] geraadpleegd op 18 juli 2011. Gemeente Rotterdam (2007). Rapport Rekenkamer Rotterdam 'Zicht op werk' alsmede de afdoening van de motie-Van Tijn (2006-2848) inzake de effectiviteit ven re-integratiebedrijven en re-integratietrajecten. Rotterdam: Gemeente Rotterdam. Gemeente Rotterdam (2008). Replijst ESHMV. Rotterdam: Gemeente Rotterdam.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
104
Gemeenteraad Utrecht (2006). Verslag Commissie Maatschappelijke Ontwikkeling. [http://www.utrecht.nl/images/Secretarie/Rekenkamer/Verslag%20comm%20MO%2023%20november%202006.pdf] geraadpleegd op 22 juli 2011. Hoogerwerf, A. en Herweijer, M. (2008). Overheidsbeleid: Een inleiding in de beleidswetenschap. 8e druk, Alphen aan de Rijn: Kluwer. Hoppe, R. en Klok, P.J. (2006). Onderzoeksprogrammering door de Enschedese rekenkamercommissie: systematiek en methodiek. Eindrapport. Enschede: Gemeente Enschede. Klijn, E.H. (2008). It's the management stupid!: over het belang van management bij complexe beleidsvraagstukken. Den Haag: Lemma. Korsten, A.F.A. (1983). Wat is goed genoeg?: benutting van onderzoek in overheidsbeleid. Amsterdam: Uitgeverij Kobra. Louw, E. (2010), The media and the political process. (2e edition). Los Angeles/London/New Dehli/Singapore: Sage. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2004) . Aangelegd om in de vrijheid samen te werken, dualisering: bijsturing geboden. Den Haag: rapport stuurgroep evaluatie van dualisering gemeentebestuur van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ministerie van Financiën (2010). Vertrouwen geven en in control zijn; hoe doe je dat?: handleiding voor de vetrouwensscan en verslag van de expertmeeting. Den Haag: Rijksoverheid. Rekenkamer Amsterdam (2007). Re-integratie: Begeleiding van bijstand naar werk. Amsterdam: Rekenkamer Amsterdam. Rekenkamer Amsterdam (2009). Vervolgonderzoek Re-integratie: Begeleiding van bijstand naar werk. Amsterdam: Rekenkamer Amsterdam. Rekenkamer Amsterdam (2011a). Organisatie. [http://www.rekenkamer.amsterdam.nl/page.ocl?pageid=6&mode=&version=]. Geraadpleegd op 1 mei 2001. Rekenkamer Den Haag (2009a). MeeDoen met ambitie: Onderzoek naar de resultaten van het Haagse re-integratiebeleid. Den Haag: Rekenkamer Den Haag. Rekenkamer Den Haag (2009b). Follow-up Rekenkameronderzoek re-integratie bijstandsgerechtigden. Den Haag: Rekenkamer Den Haag. Rekenkamer Den Haag (2011a). Wat doet de rekenkamer?. Den Haag: Rekenkamer Den Haag.
Rekenkamer Den Haag (2011b). Werkwijze Rekenkamer Den Haag. Den Haag: Rekenkamer Den Haag. Rekenkamer Rotterdam (2007). Zicht op werk: kwartaalrapportages re-integratie getoetst. Rotterdam: Rekenkamer Rotterdam. Rekenkamer Rotterdam (2009). CV directeur. [http://www.rekenkamer.rotterdam.nl/nl/cv-directeur/6572/] geraadpleegd op 01-05-2011.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
105
Rekenkamer Rotterdam (2010a). Missie en visie Rekenkamer. [http://www.rekenkamer.rotterdam.nl/nl/missie-en-visie/6561/] geraadpleegd op 29-01-2011. Rekenkamer Rotterdam (2011). Onderzoeksplan 2011: nieuw onderzoek. Rotterdam: Rekenkamer Rotterdam. Rekenkamer Rotterdam (2011b). Grondslag Rekenkamers Rotterdam, Barendrecht en Lansingerland. [http://www.rekenkamer.rotterdam.nl/nl/missie-en-visie/6561/] geraadpleegd op 29-01-2011. Rekenkamer Utrecht (2006). Maak werk van bijstand: Een onderzoek naar de re-integratie van bijstandsgerechtigden in de gemeente Utrecht. Utrecht: Rekenkamer Utrecht. Rekenkamer Utrecht (2010a). Wordt gevolgd 2010: Zes onderzoeken van de Rekenkamer uit de periode 2006-2009 getoetst op resultaat. Utrecht: Rekenkamer Utrecht. Rekenkamer Utrecht (2010b). Maak werk van bijstand - Wordt gevolgd: Vervolgonderzoek naar het re-integratiebeleid van de gemeente Utrecht. Utrecht: Rekenkamer Utrecht. Ringeling, A.B. (2007). Tussen distantie en betrokkenheid. [afscheidsrede]. Rotterdam: Erasmus Universiteit Rotterdam. RTV Noord Holland (2006). Re-integratie Amsterdam teleurstellend. [http://www.rtvnh.nl/nieuws/39251/Re%C3%AFntegratie+A%27dam+teleurstellend] geraadpleegd op 14-08-2011. RTV Rijnmond (2006). Nut re-integratiecursussen onduidelijk. [http://www.rtvutrecht.nl/nieuws/131926] geraadpleegd op 14-08-2011. RTV Utrecht (2006). Rekenkamer: Utrechts re-integratiebeleid rammelt. [http://www.rtvutrecht.nl/nieuws/131926] geraadpleegd op 14-08-2011. NRC handelsblad (2006). Rekenkamer Amsterdam kritisch over re-integratie. [http://vorige.nrc.nl/binnenland/article2286420.ece/Rekenkamer_Amsterdam_kritisch_over_re-integratie] geraadpleegd op 14-08-2011. Stipdonk, V. van (2007). De lokale rekenkamer kan zo veel beter. [http://www.sgbo.nl/eCache/DEF/2/254.pdf] geraadpleegd op 10 augustus 2011. Thiel, S. Van (2007). Bestuurskundig onderzoek; een methodologische inleiding. Bussum: uitgeverij Coutinho. Tijssen, I. (1988). Kwaliteit noodt tot meer gebruik: bruikbaarheid van sociaal-wetenschappelijke onderzoeksre-sultaten volgens arts-bestuurders: een wetenschappelijke proeve op het gebied van geneeskunde en tandheelkunde. Nijmegen: Quickprint. Verschuren, P. en Doorewaard, H. (2007). Het ontwerpen van een onderzoek. 4e, herziende druk. 1e druk: 1995. Den Haag: uitgeverij Lemma. Vries, G.J. de (2000). Beleidsdynamica als sociale constructie: een onderzoek naar doorwerking van beleidseva-luatie en beleidsadvisering. Delft: Uitgeverij Eburon.
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
106
Westerman, J. (2011). Na publicatie van het rapport. Utrecht: NVRR NVG en BZK. In (red.) Eiff, V. en Huisman, C. (2001). Handreiking lokale rekenkamer en rekenkamerfunctie. Nederlandse.
Bijlagen
Bijlage 1: interviews Datum Onderwerp Organisaties Doel interview
27-4
2011
Prof. dr. Cor
van Montfort
Universiteit van Tilburg en Algemene
Rekenkamer
Oriënterend gesprek over theoretische
inzichten omtrent doorwerking
rekenkameraanbevelingen
19-5-
2011
Mevrouw
Swarte
Secretaris Rekenkamer Den Haag
Doorwerking rekenkameraanbevelingen
19-5-
2011
De heer Van
Leuken
Projectleider Rekenkamer Amsterdam Doorwerking rekenkameraanbevelingen
24-5-
2011
Mario van Den
Berg
Senior onderzoeker Rekenkamer Utrecht
Doorwerking rekenkameraanbevelingen
24-5-
2011
Mevrouw
Scheifes
Onderzoeker RR tot 2008 en betrokken bij
het re-integratieonderzoek
Doorwerking rekenkameraanbevelingen
26-5-
2011
De heer
Verbrugge
Voorzitter Commissie Onderzoek voor de
Rekening, gemeenteraad Rotterdam
Doorwerking rekenkameraanbevelingen
3-6-2011 De heer
Kajoune
Gemeenteraadslid en lid Samenleving,
gemeenteraad Den Haag
Doorwerking rekenkameraanbevelingen
6-6-2011 De heer
Elferink
Teamleider Rekenkamer Rotterdam Doorwerking rekenkameraanbevelingen
10-6-
2011
De heer Mark Senior beleidsmedewerker, afdeling re-
integratie dienst SoZaWe, gemeente
Rotterdam
Doorwerking rekenkameraanbevelingen
7-6-2011 Mevrouw Van
der Steen,
Unit manager afdeling Werk en Inkomen,
dienst maatschappelijke ontwikkeling
(DMO), gemeente Utrecht
Doorwerking rekenkameraanbevelingen
8-6-2011 De heer
Apperloo
Senior beleidsmedewerker, afdeling beleid,
dienst SZW, gemeente Den Haag
Doorwerking rekenkameraanbevelingen
20 juni De heer Dijk Gemeenteraad Utrecht, lid commissie
Maatschappelijke Ontwikkelingen,
gemeenteraad Utrecht
Doorwerking rekenkameraanbevelingen
17 juni De heer Ünver Gemeenteraadslid en lid Commissie Werk,
Participatie en Armoede, Gemeenteraad
Amsterdam,
Doorwerking rekenkameraanbevelingen
7 juli De heer Van
Tent
Directeur Dienst Werk en Inkomen,
gemeente Amsterdam
Doorwerking rekenkameraanbevelingen
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
107
Bijlage 2: topiclijsten
Topiclijst interview rekenkamer en raad
1. Introductie o Onderwerp door Weys; o Door respondent.
2. Rekenkamer o Kenmerken rekenkamer; o Kenmerken rekenkamerrapporten
Type beleidsprobleem; Methodologische kwaliteit; Onderzoeksmethode; Vormgeving en leesbaarheid; Verhouding tot huidige beleid; Bijdrage Type en originaliteit aanbeveling; Overige;
o Behoefte gebruiker Aanleiding onderzoeken; Onvoorzienbare behoefte;
o Interactie Afstemming; Interviews; Vormgeving structurele contacten.
o Publicatie en nazorg Verspreiding; Plan van aanpak college; Opvolging.
o Institutionele omgeving Timing; Concurrentie.
3. Overige 4. Sluiting
Topiclijst interview diensten
1. Introductie o Onderwerp door Weys; o Door respondent.
2. Algemeen rekenkamerrapport: meedoen met ambitie o Behoefte gebruikers o Interactie
Afstemming; Ambtelijk wederhoor (reactie dienst) Terugkoppeling.
3. Inzoomen op doorwerking aanbevelingen re-integratiebeleid o (Type) aanbevelingen o Originaliteit aanbevelingen; o Bijdrage van aanbevelingen rekenkamer; o Relevantie aanbevelingen toentertijd; o Verhouding huidig beleid;
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
108
o Aanbevelingen verbetermaatregelen; o Reactie college van b&w; o Discussies, referenties; o Plan van Aanpak college; o Veranderingen in het re-integratiebeleid naar aanleidingen van de overgenomen
aanbevelingen; o Daarna
4. Overige 5. Sluiting
Bijlage 3: interviewvragen
Vragenlijst interview voor eigen gebruik
introductie rekenkamer
o Hoe zijn de werkzaamheden van de rekenkamer vormgegeven? Positie tegenover de raad en het college? Reputatie en aanzien?
o Hoeveel medewerkers heeft de rekenkamer en wat is het opleidingsniveau van het personeel? (hoe deskundig zijn de medewerkers)?
o Stelt de rekenkamer zich onpartijdig en politiek neutraal op?
rekenkamerporten o Hoe wordt er rekening met de verhouding van het lopende onderzoek tot het huidige beleid
gehouden? o Is de rekenkamer in staat om een extern gespecialiseerd bureau een deel van het onderzoek
te laten doen? o Hoe wordt intern de methodologische kwaliteit van het rapport bepaald? Worden deze
duidelijk toegelicht? o Zijn de gehanteerde normen criteria tot de gemeentelijke beleidsdocumenten te herleiden? o Wordt er aandacht besteed aan de vormgeving en leesbaarheid van het rapport? o Vraagt de rekenkamer aan de raad om feedback over de leesbaarheid van het rapport? o Kunt u zich herinneren of een rekenkamerrapport tot de verandering in het denken over
bepaalde beleidsvraagstukken heeft geleid (reframing/bijdrage)? o Bevatten rekenkamerrapporten nieuwe inzichten? o Is er een goede samenvatting? o Hoe wordt op de te onderzoeken onderwerpen, vragen, aanpak en presentatie, etc. variatie
aangebracht? o Worden de rekenkamerrapporten door politici gebruikt om eigen positie in de
raadvergaderingen te versterken, beleid te legitimeren, etc.?
behoefte gebruiker o Hoeveel onderzoeken worden op verzoek van de raad en hoeveel op eigen initiatief
uitgevoerd? o Hoe flexibel is de rekenkamer om op de onvoorzienbare behoefte van de raad in te springen? o Hoe belangrijk is de behoefte van de geberuiker?
interactie
o Hoe stemt de rekenkamer haar bevindingen met de diensten en het college af? o Hoe wordt tijdens verschillende de fasen van het onderzoek met de respondenten contact
gehouden?
Doorwerking aanbevelingen rekenkamers G4
109
o Hoe worden de contacten met de gemeentelijke organisaties onderhouden? Raad, college, diensten, overige?
o Zijn de contacten formeel of informeel vormgeven? o Zijn er routinematige procedures?
publicatie en nazorg
o Hoe verspreidt de rekenkamer haar rapporten? o Wordt de pers erbij gehaald? Welke media? o Schrijven de medewerkers van de rekenkamer (opiniërend) artikelen? o Hoe wordt de doorwerking van de aanbevelingen opgevolgd? Structureel follow-up?
institutionele inbedding
o Hoe wordt met de timing van het rapport rekening gehouden? o Is er sprake van concurrentie met andere instanties die ook onderzoeken uitvoeren? o Werkt de rekenkamer ook met andere rekenkamers en instanties samen? o Is er sprake van politieke belangstelling voor de rekenkameraanbevelingen?
re-integratiebeleid
o Is het onderzoek op het initiatief van de rekenkamer of op het verzoek van de raad uitgevoerd?
o Hoe concreet zijn deze aanbevelingen? Zijn deze aanbevelingen op de bevindingen van de rekenkamer gebaseerd?
o Zijn aanbevelingen overgenomen? o Binnen welke termijn is het college met een plan aanpak gekomen? o Hebben de overgenomen aanbevelingen tot verandering in het beleid geleid? o Zo ja, na hoeveel jaren? o Wat heeft SoZaWe ermee gedaan? o Heeft het rapport de knelpunten omtrent re-integratiebeleid verhelderd, nieuwe
gedachtegangen, of concepten verschaft? o Heeft het advies een ijskastfunctie of een symboolfunctie vervuld? o Hebben de rekenkameraanbevelingen ook in het in het maatschappelijke domein en in de
media doorgewerkt? o Vervolgvragen;
afsluiting
o Vragen of opmerkingen van de respondent o Vervolgafspraken o Overige.