Post on 14-Dec-2014
description
Stephan Delaruelle, Rica Annaert, Marijn Van Gils,
Luc Van Impe & Jef Van Doninck (red.)
Archeologische parels uit de Antwerpse Kempen
Met medewerking van: Tim Bellens
Gerben Bervoets
Jacques Boone
Ignace Bourgeois
Maarten Bracke
Joke Bungeneers
Guido Cuyt
Sarah Dalle
Sofie De Bruyne
Bart De Smaele
Karlien De Voecht
Bert Hendrickx
Sarah Hertoghs
Herman Janssen
Pieter Laloo
Dirk Mervis
Karen Minsaer
Natasja Reyns
Bart Sas
Sofie Scheltjens
Maarten Smeets
Frans Theuws
Raf Trommelmans
Catherina Thijs
Cor Vanistendael
Rik Verbeeck
Simon Verdegem
Tijl Vereenooghe
Geert Vinckier
Eugène Warmenbol
Maria Wouters
voorwoord tien jaar adak dankwoord inleiding Het archeologisch onderzoek in de Kempen
Speuren naar sporen de archeoloog in actie
Landschap en bodem van de Noorderkempen
steentijd De komst van de Neanderthalers
De ‘nieuwe’ mens en de Federmessercultuur
Jagen in het oerbos tijdens het mesolithicum
Van Jager tot Landbouwer: een geleidelijke
overgang
De komst van de grafheuvels
bronstijd De komst van het metaal
De opkomst van de Hilversumcultuur
Nederzettingen bij grafheuvels?
De intrede van de‘Urnenveldencultuur’
(1100–800 v. Chr.)
ijzertijd De opkomst van een elite (800–500 v. Chr)
Van elite naar boer (500–250 v. Chr.)
Vorming van de Keltische stammen
(250–50 v. Chr.)
romeinse tijd Romanisatie van de inheemse bevolking
De organisatie van Germania Inferior en
Gallia Belgica
De intocht van de Franken
middeleeuwen Frankische migranten, Merovingische
koningen
Heren, kloosters en boeren: de volle middeleeuwen
in de Kempen (900–1250 na Chr.)
Heren en heerlijkheden
De hertogen van Brabant en de laatmiddeleeuwse
omwenteling (1250–1500 na Chr.)
wonen in de kempen is van alle tijden de missende stukken van de puzzel bibliografie eindnoten colofontijdslijn
INHOUD
6
8
12
16
18
24
26
30
32
36
42
54
58
68
70
72
84
90
102
106
126
134
144
148
158
178
180
184
204
212
216
222
224
226
234
238
239
5
TIEN JAAR ADAK Jan Sels, voorzitter Pv Erfgoed Noorderkempen
Merovingische broche gevonden in een kamergraf uit de 7de eeuw in Beerse-Krommenhof (foto: Dieter Jehs, © AdAK)8
9
INLEIDING
Tot voor kort leek het in de Antwerpse Kempen ook op vlak van archeo-
logie nogal stil. Naast oude vondsten uit verdwenen grafheuvels en
werktuigen uit de steentijd, was het alsof op deze schrale zandgronden
nooit veel bewoning was geweest. Het toenemend aantal archeologi-
sche onderzoeken in het kader van grote ontwikkelingen en verkave-
lingen bevestigt nu wat al jaren aan de Nederlandse kant is geweten:
de Kempen zijn één grote archeologische schatkamer. Onder dikke ak-
kerlagen en in uitgestrekte bossen en heidegebieden wachten onaan-
geroerd sporen en resten van duizenden jaren bewoning en begraving,
waarvan nog maar het topje van de ijsberg bekend is. Wie weet wat er in
uw achtertuin nog te vinden is? Op het moment dat dit boek verschijnt,
graven archeologen overal in Vlaanderen een schat aan nieuwe kennis
bijeen.
In dit boek tonen we wat al deze vondsten ons kunnen vertellen over de
vroegere bewoners van de Antwerpse Kempen van in de steentijd tot
de late middeleeuwen. Daarnaast willen we ook de mensen achter de
vondsten in de kijker zetten. Wie waren de erfgoedpioniers die vanaf de
late 19de eeuw deze ‘oudheidkundige resten’ hebben bewaard voor het
nageslacht ? Vondsten Vertellen is daarom een boek voor iedereen die
meer wil weten over de oudste geschiedenis van de Kempen.
16
17
Het spreekt al lang tot de ver-
beelding: oude schatten uit het
verleden die in de grond zijn
achtergelaten of graven van
reeds lang vergeten voorou-
ders. Al in de 18de eeuw maken
geschiedschrijvers gewag van
grafheuvels en ‘lijkbusschen’.
Het duurt tot het begin van de 20ste eeuw vooraleer men
in de Kempen systematisch op zoek gaat naar oudheden.
In juni 1903 wordt de Geschied- en Oudheidkundige Kring
Taxandria opgericht door enkele enthousiaste jonge intel-
lectuelen. Pastoor Alfons De Laet, kunstschilder Eugène
Surinx en Louis Stroobant, directeur van de landlopers-
kolonie in Merksplas leggen zich in de eerste jaren toe op
het verzamelen van oude vondsten en het verkennen van
vooral oude begraafplaatsen met grafheuvels uit de brons-
en ijzertijd. Stroobant wees als eerste ook op de Romeinse
oorsprong van de Steenakker in Grobbendonk. Talrijke ar-
tikels in het jaarboek van de kring illusteren de imposante
groei van de collectie en de kennis van de oudheidkundige
resten uit regio. Ze hadden zelfs contacten met meester
P.N. Panken uit Bergeijk, met wie ze verschillende malen
op zoek gingen naar grafheuvels in de omgeving, tot enige
ontevredenheid van de lokale overheid. Stroobant legde
via de Société d’Archéologie de Bruxelles ook contacten
met baron Alfred de Loë, conservator van de Koninklijke
Musea voor Kunst en Geschiedenis en oprichter van de
Het archeologisch
onderzoek in de Kempen De collectie van de oudheidkundige kring
Taxandria ergens in de beginjaren na 1905 (collectie Van Hal, Stadsarchief Turnhout)
1935
18
Rijksdienst voor Opgravingen met wie hij samen onder
meer het grafveld aan de Helhoekheide in Rijkevorsel
onderzocht.
In de omgeving van Brecht onstond bijna tegelijkertijd de
Geschied- en oudheidkundige kring van Brecht en omstre-
ken (°1904), waar Edgard Ernalsteen, Stan Ghysen en dr.
Jozef Floren opgravingen uitvoerden op begraafplaatsen
uit de bronstijd en de merovingische periode in Loenhout
en Brecht, die aan de basis lagen van de archeologische
collectie.1
De eerste wereldoorlog brengt een abrupt einde aan de
ijver van deze erfgoedpioniers. Financiële problemen en
interne onenigheid zetten de werkzaamheden van Taxan-
dria na 1922 op een laag pitje en ook in Brecht groeit de
archeologische collectie nog maar beperkt. Pas in de jaren
1970 komt de archeologie terug in de kijker door kleine
stadsopgravingen van Harry De Kok, Jacques Boone en
Eugène Wauters in Turnhout en prospecties van Robert
Foblets en Jaak Hoefnagels in Brecht.
Het zijn vooral de onderzoeken van de Dienst voor Op-
gravingen van de KMKG en vanaf 1963 de Nationale
Dienst voor Opgravingen (N.D.O.) onder leiding van Jozef
Mertens, Heli Roosens en Guy De Boe die de kennis ver-
rijken. Sprekende voorbeelden zijn het onderzoek van het
Romeinse en Merovingische Grobbendonk, maar ook het
grafheuvelonderzoek in Mol en Weelde in samenwerking
met de Nederlandse archeoloog Gerrit Beex, later de eer-
ste provinciale archeoloog van Noord-Brabant.
Opgraving van een grafheuvel aan de Groenendaalse Hoef in Weelde door de Dienst voor Opgravingen in 1957 (© foto: Raymond Peeters, Archief Agentschap Onroerend Erfgoed)
1957
19
De Kempen zijn ook befaamd voor de goede bewaring van
steentijdvindplaatsen. Vanaf de jaren 1960 onderneemt
het labo voor prehistorie van de Katholieke Universiteit
Leuven verschillende opgravingscampagnes, waarvan die
van Meer en Brecht de meest bekende zijn.
Begin de jaren ‘60 ontstaan twee archeologische ver-
enigingen in het Antwerpse. De Antwerpse Vereniging
voor Bodem en Grotonderzoek (A.V.B.G) deed zowel aan
speologie en paleontologie als het uitvoeren van opgravin-
gen. Zo hielpen ze ondermeer mee bij de opgraving van de
gallo-romeinse vicus in Grobbendonk. Naar aanleiding van
de vondst van een Gallo-Romeinse nederzetting in Mortsel
ontstaat in 1963 de Antwerpse Vereniging voor Romeinse
Archeologie (A.V.R.A).2 In 1964 startten met succes de op-
gravingen aan de Steenakker in Kontich. De eerste in een
lange reeks, waardoor de geschiedenis van onder meer
Kontich en Wijnegem een nieuw elan kreeg. Vanaf 1978
krijgen de opgravingen bijkomende steun van de Natio-
nale Dienst voor Opgravingen.
Eind jaren 1970 start Luc Van Impe bij de N.D.O. een onder-
zoek, waarbij hij de oude vindplaatsen terug van onder het
stof haalt. Naast archiefonderzoek van oude documenta-
tie en een wetenschappelijke beschrijving van de vondsten,
voert hij met wisselend succes prospecties en kleinschalige
proefsleuvenonderzoeken uit in de omgeving van Loen-
hout-Tommelberg, Brecht-Eyndhovenakker, het Hoogeind
in Meer en aan de Filipkensvijver in Turnhout. Hij neemt
ook de fakkel van het grafheuvelonderzoek over van Gerrit
Beex met de uitwerking van Weelde-Hoogeindse bergen
en de opgraving van de Partisaensberg in Kasterlee.
Opgravingen door de AVRA in Kontich (© AVRA)
1995
20
De vondst van een grafveld uit de ijzertijd in Ravels leidt
tot opgravingen tussen 1983 en 1985 onder leiding van
Rica Annaert. Bij de oprichting van het Instituut voor het
Archeologisch Patrimonium in 1991 vanwege de splitsing
van de gewesten krijgt zij de leiding over de buitendienst
Antwerpen. Talrijke onderzoeken volgen in Kontich, Hove,
Ravels, Oud-Turnhout, Brecht,.. . De Alfsberg in Kontich en
vooral het uitgestrekte vroegmiddeleeuwse grafveld van
Broechem zijn sites van internationaal belang.
Onderzoek van het grafveld aan het Heike in Ravels (© Agentschap Onroerend Erfgoed)
1983
21
De grootschalige werken die gepaard gaan met de aanleg
van de hogesnelheidslijn Antwerpen worden opgevolgd
door de archeologen van de provincie Antwerpen, Joke
Bungeneers en Bart Jacobs. Vanaf 1999 start een project-
team onder leiding van Cyriel Verbeek met prospecties en
opgravingen, die uiteindelijk zeven vindplaatsen aan het
licht brengen. De ongekende omvang van de opgravingen
levert tal van nieuwe gegevens op over de bewoning in de
steentijd, ijzertijd, Romeinse, de vroege en de volle mid-
deleeuwen. Ook nadien blijft de Dienst Erfgoed actief en
onderzoekt voor de Provinciale Ontwikkelingsmaatschap-
pij terreinen in Puurs, Boom en Wijnegem.
In 2003 richten Beerse, Oud-Turnhout, Turnhout en Vosse-
laar een intergemeentelijke archeologische dienst op met
steun van de Vlaamse overheid: de Archeologische dienst
Antwerpse Kempen (AdAK). Initiatiefnemers zijn Wim Van
Hout en Jan Bastiaens van de heemkring Corsendonca, in
navolging van de opgravingen rond de Sint-Bavokerk in
1996. Vanaf 2006 steunt ook de Provincie Antwerpen de
dienst. De opvolging van lokale bouw en verkavelingsdos-
siers werpt al snel zijn vruchten af. Ook Beerse en Vosse-
laar blijken archeologisch veel rijker dan men aanvankelijk
had gedacht! Ondertussen maken ook Baarle-Hertog en
Kasterlee deel uit van AdAK.
Veranderingen in het beleid en wetgeving leidden er toe
dat sinds 2008 een exponentiële toename is van het aantal
opgravingen. Die gebeuren meer en meer door gespeciali-
seerde onderzoeksbureaus. Het nieuw opgerichte Agent-
schap Onroerend Erfgoed voert de controle uit en richt
zich op wetenschappelijke begeleiding. Geleidelijk gaat
de archeologie ook een nieuwe toekomst tegemoet: de
papierloze opgraving!
Het begin van de opgravingen aan het Hanepad in Brecht op het HSL-traject (© Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen)
2001
22
De ontdekking van een grafmonument in Beerse in 2004 door Jef Van Doninck: de eerste voltreffer... (© AdAK)
2004
23
STEENTIJD(250.000–2000 v. Chr)
De vroegste bewoners van de Kempen
Mesolithisch kamp nabij een ven (© Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen, tekening: André Detloff)
8000 v. Chr.
30
31
Rond 40.000 jaar geleden verschijnt de huidige mens,
de Homo Sapiens, op het toneel in Europa, waarop de
Neanderthaler verdwijnt. Deze ‘nieuwe’ mens komt tijdens
een korte opwarming van het klimaat op het eind van
de laatste ijstijd tussen 14.000 en 12.500 jaar geleden
voor de eerste keer op bezoek in onze gewesten. Het
landschap is intussen grondig veranderd. Tijdens de
koude fasen van de laatste ijstijd zijn dikke pakketten
dekzand afgezet en de geleidelijke opwarming van het
klimaat zorgt voor het ontstaan van open berken- en
dennenbossen. In de laagten komen wilgen en populieren
voor. Op open plekken groeide gras. Hier jaagde men in
kleinere groepen op elanden, oerrunderen, everzwijnen,
edelherten en reeën. Maar ook kleiner wild, vogels en
vissen behoorden tot de dagelijkse kost. Dit was mogelijk
dankzij de uitvinding van pijl en boog, waarvoor de jagers
slanke spitsen vervaardigden, die de vorm hebben van een
pennenmes (Federmesser in het Duits). Dit wordt mogelijk
gemaakt door een techniek van vuursteenbewerking,
waarbij langere klingen worden afgeslagen. Verder
De ‘nieuwe’ m
ens ende Federm
essercultuur
Reconstructie van een jagerskamp in het museum De Kolonie in Lommel (verzameling Erfgoed Lommel – foto: Johan Ulenaers)
Pijlspits met de vorm van een pennenmes (Federmesser) van Meer-Meirberg (© KULeuven, tekening: Marc Van Menen)
14.000 jaar geleden 12.500 jaar geleden
36
leefden de mensen van wat de natuur hen te bieden had:
vruchten, noten en wortels. De beperkte draagkracht
van de natuur verplichtte hen om regelmatig rond te
trekken. Ze verbleven daarom in kampen met tijdelijke
woonstructuren, tenten of hutten, waarschijnlijk gebouwd
met stokken, dierenhuiden, riet, boomschors, ...
We kennen in de Kempen intussen verschillende vind-
plaatsen van deze zogeheten Federmesser-cultuur uit het
finaal-paleolithicum. Doorgaans bevinden ze zich op een
hogere en drogere plaats, vlakbij een ven, beek of rivier.
Deze locaties werden geregeld bezocht door de rondtrek-
kende groepen, die er hun kamp opsloegen. De meeste
vindplaatsen zijn bekend door losse vondsten verzameld
bij akkerprospecties of tijdens archeologisch onderzoek
naar andere periodes. Vaak zijn ze het beste bewaard
gebleven in natuurgebieden of bossen, die tot op heden
nauwelijks of niet in cultuur gebracht zijn.
Deze vondsten bevinden zich immers vaak nog net onder
het huidige loopniveau. Van de achtergelaten werktui-
gen en afval blijven alleen nog die uit vuursteen over. Alle
organische materialen, inclusief eventuele schachten en
handvaten, zijn immers in de zure zandgrond vergaan.
Bekende voorbeelden zijn de Keiheuvel in Balen, de Grote
Heide in Lichtaart, de Kalmthoutse heide of het Schietveld
in Brecht. Door intensieve prospecties zijn ook veel vond-
sten in de omgeving van Baarle-Hertog, Weelde, Meer,
Oud-Turnhout en Arendonk bekend.
Een populaire kampplaats: de Meirberg in MeerOp een aantal van deze vindplaatsen zijn intussen al op-
gravingen uitgevoerd. De meest bekende vindplaats is de
Meirberg in Meer, een zeer uitgesproken zandrug nabij
een groot ven. Sinds 1966 voerde men hier systematische
opgravingen en prospecties uit, waaruit blijkt dat over de
gehele rug vindplaatsen uit het finaal-paleolithicum en het
mesolithicum te vinden zijn.14 Deze grote hoeveelheid vind-
plaatsen wijst op een intensief gebruik gedurende meer
dan 5000 jaar.
Zicht op de Meirberg in Meer (© KULeuven)
finaal-paleolithicum
37
Bezoek van Gustaaf Aerts (links) aan de Meirberg in Meer tijdens de prospectiecampagne van Marc De Bie (tweede van links) in 1999 (collectie G. Aerts)
Sfeerbeeld van de opgravingen door de KU-Leuven in de jaren 1960 (© KULeuven)
1966 1999
38
Dankzij de nauwkeurige registratie van de ruimtelijke
spreiding van de artefacten (opgraven met het truweel
en inmeten tot op de centimeter) en het verder onderzoek
naar gebruikssporen op werktuigen of het aan elkaar
puzzelen van verschillende afslagen (refitten) ontstond
een dynamisch beeld van de finaalpaleolithische kamp-
plaats en zijn directe omgeving. Zo was duidelijk hoe de
steenkappers te werk gingen en welke werktuigen werden
gebruikt voor het bewerken van huiden, been of gewei of
het snijden van vlees en planten. Rondom de kampplaats
herkende men ook een stortplaats van vuursteenafval en
een bewerkingsplaats van been en gewei.
Steentijdvindplaatsen op akkers aan de Eindegoorheide in WeeldeIn het kader van de ruilverkaveling Ravels-Poppel-Weel-
de zijn in 1997–1998 aan de Eindegoorheide in Weelde
grootschalige opgravingen uitgevoerd, waarbij een grote
vindplaats uit het finaal-paleolithicum aan het licht kwam,
naast resten uit het mesolithicum.15 Aan de Bedafse Heide
werden twee vermoedelijke gelijktijdige concentraties
onderzocht en ook aan de Flaasheide in Weelde zijn enkele
typische federmesserspitsen gevonden. In tegenstelling
tot de Meirberg was de oorspronkelijke bodem gedeeltelijk
opgenomen in de ploeglaag, zodat een andere opgra-
vingstechniek werd gebruikt.
Overzichtsplan van de verschillende vindplaatsen en vondstconcentraties verspreid over de Meirberg in Meer na de prospecties in 1999 (© Marc De Bie)
1999
39
BRONSTIJD (2000–800 v. Chr)
Van Grafheuvelbouwers naar Urnenveldencultuur
1957
Opgraving van een grafheuvel aan de Groenendaalse Hoef in Weelde door de Dienst voor Opgravingen in 1957 (© Agentschap Onroerend Erfgoed)68
69
Aan de Groenendaalse Hoef en de Hoogeindsche Bergen
waren enkele heuvels met een palenkrans afgebakend.
De palen, al dan niet paarsgewijs geplaatst, staan wijd
uit elkaar, wat vooral voorkomt in de vroege fase van de
midden-bronstijd. In twee gevallen gaat het om een meer-
fasig grafmonument. Op de Hoogeindsche Bergen groef
men bij een tweede begraving een kringgreppel door het
heuvellichaam. Bij de best bewaarde grafheuvel aan de
Groenendaalse Hoef (tumulus 4) bevindt zich onder een
grotere grafheuvel met palenkrans nog een kleiner monu-
ment, waarvan de kringgreppel een onderbreking heeft.
Het is niet uitgesloten dat deze grafheuvel samen met een
andere kleine heuvel met kringgreppel is opgericht in het
laat-neolithicum of de vroege bronstijd.81 Helaas waren de
centrale begravingen in beide gevallen reeds verdwenen.
1957
Opgraving van een grafheuvel aan de Groenendaalse Hoef in 1957 (© Agentschap Onroerend Erfgoed)
76
1800–1100 v. Chr.
Grondplan van tumulus 4 aan de Groenendaalse Hoef (Beex 1958)
Gereconstrueerde ringwalheuvel aan de Hoogeindse Bergen te Weelde eind jaren ’60 (© Stadsarchief Turnhout)
De aard van de begravingen varieert sterk. Vaak hadden
urnenzoekers de oudste graven in het midden van de heu-
vel al verstoord, maar bij de meeste monumenten waren
de latere bijzettingen bewaard. Opvallend is het geregeld
voorkomen van graven en zelfs crematieresten in boom-
stamkisten. Onder tumulus 4 aan de Groenendaalse Hoef
komen beide types naast elkaar voor. Sommige van deze
graven zijn in eerste instantie afgedekt met een doden-
huisje, opgetrokken uit vier palen die aan weerszijden van
het graf zijn gezet. In een heuvel zonder randstructuur
aan de Hoogeindsche Bergen werden fragmenten van een
Hilversumurn en een Drakensteinurn in één grafkuil ge-
vonden. In drie van de grafheuvels aan de Groenendaalse
Hoef bevonden zich bijzettingen in een Drakensteinurn en
ook in centrale graf van kringgreppel 1 aan de Schootse-
weg vonden de opgravers fragmenten terug van een urn
met vingertopindrukken op de schouder.
77
De onderzochte grafheuvelgroepen in Weelde zijn ver-
moedelijk ontstaan in de vroege bronstijd of het begin van
de midden-bronstijd rond 1800 v. Chr. en zijn geruime tijd
in gebruik gebleven tot ca. 1400 v. Chr. Mogelijk zijn de
grafheuvels aan de Groenendaalse Hoef reeds op een be-
staand grafveld uit het neolithicum aangelegd.
Het bronstijdgrafveld van Beerse-KrommenhofTussen november 2008 en eind juli 2009 voerde AdAK
opgravingen uit op een Matexi-verkaveling aan de Krom-
menhof in Beerse, gelegen tussen de Leemstraat en de
Vrijwilligersstraat.82 Op een terrein van 2 hectare zijn
in totaal 10 grafmonumenten opgegraven. Vermoede-
lijk gaat het hier maar om een deel van het grafveld. De
monumenten bevonden zich in het centrale gedeelte van
het onderzoeksgebied op een NO-ZW gerichte zandrug,
het hoogst gelegen punt van de omgeving. De grafheuvels
liggen verspreid over de zandkop met een onderlinge tus-
senafstand van 10 tot 50 m. De drie grootste monumenten,
met een diameter van 20-22 meter bevinden zich aan de
buitenzijde. De overige grafmonumenten waren tussen 10
en 12,5 meter doormeter. Door de nivellering van de graf-
heuvels in de late middeleeuwen zijn eventuele ringwallen
of heuvellichamen verdwenen, waardoor het type grafmo-
nument niet meer te achterhalen valt.
De meeste grafheuvels zijn aanvankelijk omgeven door
een kringgreppel. Twee exemplaren zijn in een latere fase
gemarkeerd door een dubbele palenkrans. De jongste tu-
mulus is van meet af aan omgeven door een dubbele palen-
krans, die later nog eens wordt uitgebreid. Bij het grootste
monument zijn er twee onderbrekingen in de zuidelijke
zijde van de kringgreppel, terwijl bij een ander een onder-
breking werd gemaakt door het gedeeltelijk dichtgooien
van de greppel. Eén monument had een dubbele kringgrep-
pel, waarbij de centrale greppel ouder lijkt.
Opgraving van een grafheuvel aan de Hoogeindse Bergen in 1966 (© Agentschap Onroerend Erfgoed)
Het grafveld aan de Krommenhof in Beerse (© AdAK)
1966 2500–1100 v. Chr.
0 10 20 30 m
78
In totaal werden zes graven vastgesteld, waarvan er twee
volledig verspit waren in de vulling van een Merovingisch
graf. Eén hiervan leverde een groot stuk van een Dra-
kensteinurn op. Centraal in monument 2 bevond zich een
intact, langwerpig crematiegraf. In het midden was een
pakket gecremeerd botmateriaal geplaatst en in het oos-
telijke deel een pakket houtskool. Het is een doelbewuste
imitatie van een inhumatiegraf, waarin opmerkelijk genoeg
de beenderen van een volwassene, een kind en een middel-
groot zoogdier waren begraven.
Grafmonument tijdens de opgaving aan de Krommenhof in Beerse. De heuvel is in een tweede fase omgeven door een palenkrans (© AdAK)
2009
79
Op basis van de dateringen is het grafveld ingericht in de
eerste fase van de midden-bronstijd rond 1700 v. Chr. in de
nabijheid van een reeds bestaande grafheuvel uit het laat-
neolithicum. Het is niet uitgesloten dat nog enkele andere
heuvels in oorsprong ouder zijn. Ongeveer elke generatie
voegde een heuvel toe, waarbij de laatste heuvel dateert
rond 1400 v. Chr. Vermoedelijk bleef het grafveld nog lan-
ger in gebruik tot aan de late bronstijd.
De Drakensteinurn van TurnhoutTussen het Looi en het Stokt, ten westen van het stadscen-
trum, langs de linkerzijde van het kanaal naar St.-Job-in-’t-
Goor, nabij de Filipkensvijver onderzochten A.F.J. De Laet en
E. Surinx in 1905 een grafheuvel die het jaar daarvoor was
ontdekt.83 In de grafheuvel vonden de opgravers drie urnen,
waaronder één Drakensteinurn en twee zgn. Laren-urnen,
die nog steeds bewaard zijn in het Taxandriamuseum.
Zoals toen gangbaar was, hadden de urnenzoekers weinig
oog voor de specifieke context en de aanwezigheid van
randstructuren. Toch maakte De Laet enige notities, aan de
hand waarvan L. Van Impe een reconstructieschets kon ma-
ken. De Drakensteinurn bleek centraal onder de heuvel te
zijn teruggevonden, terwijl de kleinere onversierde pot zich
op een korte afstand van het centrum bevond en afkomstig
is van een nabijzetting. Afgaande op de teruggevonden
urnen is de heuvel opgericht tussen 1650 en 1500 v. Chr.
en mogelijk nog enkele eeuwen in gebruik gebleven. In de
vroege ijzertijd is bij de heuvel een urnengrafveld ingericht,
dat zich uitstrekt ter hoogte van Looi Bos.84
1650 v. Chr. 1800–1200 v. Chr.
Drakensteinurn gevonden in de Grafheuvel aan de Filipkensvijver in Turnhout (inventaris E. Surinx, © Stadsarchief Turnhout)
Drakensteinurn uit de vulling van een merovingisch kamergraf centraal in monument 1 (© AdAK)
80
1903 1920
Postkaart van A. De Laet met de beschrijving van de locatie van de grafheuvel aan de Filipkensvijver (© Stadsarchief Turnhout)
Foto bij de inventaris van de collectie van de kring Taxandria van de hand van Eugène Surinx (© Stadsarchief Turnhout)
Alfons JF De Laet (1878–1962) en Eugène Surinx (1850–1936)Alfons De Laet werd geboren te Turnhout op 16 mei 1879.
Hij trad in in het seminarie en werd in juni 1903 als priester
gewijd.85 Eugène Surinx werd geboren op 25 april 1850 te
Gorsem en was kunstschilder van beroep.86 In 1902 komt De
Laet samen met oa. Jansen, Boone en Dierickx met het idee
om een oudheidkundige kring op te richten. Ze beslissen
om ook Surinx te vragen voor de vereniging. Op 23 juni 1903
wordt dan de oudheidkundige kring Taxandria opgericht.87
81
IJZERTIJD (800–50 v. Chr)
Van Hallstattkrijgers naar Keltische cultuur
Grafheuvels uit de vroege ijzertijd op het Heike in Ravels tijdens de opgraving in 1983 (©Agentschap Onroerend Erfgoed)102
103
Bij het begin van de midden-ijzertijd in de vijde eeuw v. Chr.
verschuift het culturele centrum naar het Marnegebied
in het noorden van Frankrijk, in de streek van Reims en
Epernay. Deze kenmerkt zich hoofdzakelijk door goed
gemaakt, scherp geknikt aardewerk, dat een imitatie is
van metalen schalen en emmers. Hoewel in de Kempen
doorgaans lokale imitaties worden vastgesteld, komen
ook importstukken voor uit het kerngebied. De versprei-
ding van deze cultuur hangt samen met de opkomst van
lokale elites, die zich gaan vestigen op versterkte hoogte-
nederzettingen. Op de Kemmelberg (W.-Vl.) produceert
men beschilderd aardewerk met geometrische patronen
dat een duidelijk verband lijkt te hebben met deze lokale
aristocratie.
Rond 375 v. Chr is er nog weinig te merken van deze cul-
tuur. Het aardewerk is slordiger gemaakt en functionele
vormen hebben de bovenhand. Versiering, met uitzonde-
ring van wat kamstreken en vingertopindrukken komen
nauwelijks voor. Toch zien we net in die periode een sterke
Van elite naar boer (500
–250 v. Chr.)
Sfeerbeeld van een nederzetting uit de midden-ijzertijd aan de Zwaluw-straat in Meer (© Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen)
midden-ijzertijd
126
toename van het aantal gekende nederzettingen. Bo-
vendien blijken deze grotendeels uniform te zijn, zowel
in bouwtechniek als in vorm van de gebruiksvoorwerpen
over een gebied dat ruimweg van Oost-Vlaanderen tot aan
de Maas reikt. Hierin komt pas verandering vanaf de late
ijzertijd.
Zwervende erven Het nederzettingspatroon vertoont in feite weinig veran-
deringen ten opzichte van dat uit de vroege ijzertijd. Elke
generatie bouwt een nieuwe boerderij in de buurt van de
ouderlijke woonst. Wel lijkt de tussenafstand tussen de
boerderijen van elke generatie geleidelijk aan kleiner te
worden. Vanaf de vierde eeuw stapt men af van het gebruik
van de gemeenschappelijke urnenvelden, maar het is nog de
vraag of dit verandering heeft gebracht in de locatiekeuze
voor de inplanting van de nederzetting. De bewoners geven
duidelijk de voorkeur aan verhogingen in het landschap in
de buurt van open water en goede weidegronden.
Hoewel er nog maar weinig boerderijen bekend zijn uit
de zesde en vijfde eeuw, moet ergens in die periode een
technologische innovatie zijn gebeurd in de opbouw van
de boerderij. De mensen stappen over van een vierbeukige
naar een tweebeukige binnenindeling. Het gewicht van
het dak komt nu te liggen op een rij van drie of vier centrale
middenstaanders. Toch spelen ook de centrale ingangen in
de lange zijden en de wandpalen een dragende rol. Wand-
greppels worden maar mondjesmaat gevonden. Een soort
overgangstype is teruggevonden op het tracé van de ho-
gesnelheidslijn in Brecht-Zoegweg en de naburige neder-
zetting aan Brecht-Hanenpad.187 Deze grote gebouwen
van respectievelijk 20 bij 8 meter en 18 bij 7 meter hadden
in één woongedeelte een tweebeukige indeling, terwijl het
andere deel vierbeukig was. De extra binnenstijlen had-
den misschien een functionele rol voor het dragen van een
zoldering. Het huis op de Zoegweg dateert effectief uit
het begin van de midden-ijzertijd, tussen 540 en 390 v.Chr.,
terwijl dat op het Hanenpad tussen 410 en 260 v.Chr. is
bewoond. Een voorbeeld op Ekeren-Het Laar geeft aan dat
deze tot het begin van de late ijzertijd voorkomen.188
Huisplattegronden uit de midden-ijzertijd: 1. Brecht-Zoegweg, 2. Vosselaar-Lindenhoeve, 3. Beerse-Busselen, 4. Meer-Zwaluwstraat (© Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen/AdAK)
500–250 v. Chr.
1
2
3
4
0 1 2 3 m
127
Gebouwen van het tweebeukige model, vaak gerefereerd
als het type Haps naar de eerste vindplaats, zijn onder-
tussen al geregeld vastgesteld bij opgravingen.189 Deze
gebouwen komen hoofdzakelijk voor tussen 400 en 200
v. Chr., maar blijven op vele plaatsen nog langer populair.
De meeste voorbeelden zijn 12 tot 15 meter lang en 6 tot 8
meter breed. De binnenwand, die zich op een halve meter
van de buitenstaanders bevind, is meestal minder goed be-
waard. Opvallend is dat bij verschillende voorbeelden plan-
ken of balken zijn gebruikt als buitenstaanders, iets dat
voordien weinig is vastgesteld. Een herbruikte plank in een
waterput in Meer-Zwaluwstraat bevestigt dat men reeds
pengatverbinding gebuikte voor constructiewerken.190 Te Brecht-Zoegweg en Brecht-Hanenpad stond een boer-
derij van dit type op een hondertal meter van de vierbeuki-
ge gebouwen vandaan. In een verkaveling in Brecht-Over-
broek onderzocht het IAP een erf uit de midden-ijzertijd
met een vergelijkbare plattegrond.191 Perifere sporen aan
de Waterhoeve geven aan dat er nog meer bewoningsker-
nen waren in Brecht. 192
Aan het Hofeinde in Vosselaar bracht AdAK in het kader
van de verkaveling Lindenhoeve een erf uit de 4de-3de
eeuw v. Chr. aan het licht, bestaande uit een tweebeukige
boerderij omringd door spiekers. In het lagergelegen deel
bevonden zich twee waterputten, waarvan één nooit is
gebruikt.193 Aan de Holleweg in Beerse bevonden zich twee
gebouwen naast elkaar op twintig meter afstand aan de
rand van een ven. Afgaande op de dateringen volgen beide
Nederzetting uit het begin van de midden-ijzertijd aan de Zoegweg in Brecht (© Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen)
Typisch voorbeeld van een erf uit de midden-ijzertijd aan het Hof-einde in Vosselaar (© AdAK)
500–350 v. Chr. 400–200 v. Chr.
0 10 15 m5
0 20 40 60 m
128
gebouwen elkaar op. 194 In het westelijke gedeelte van huis
2 bleek een tussenwand aanwezig op een meter van de ach-
terwand. Aan de rand van een beekvallei aan de Busselen in
Beerse stond een vergelijkbare boerderij , waarvan een deel
van de wandgreppel bewaard was. Ook hier bleek de boer-
derij te zijn omgeven door vier tot achtpalige bijgebouwen.
Op de site Oud-Turnhout-Bentel is er nog een bewoningsfa-
se in het begin van de midden-ijzertijd. Naast een tweebeu-
kig gebouw kon ook de bijhorende waterput worden onder-
zocht. Op de bodem was een volledige pot achtergebleven.
In Puurs-Klein Amer legden archeologen van All-Archeo
een gedeelte van een erf bloot met een hoofdgebouw van
het type Haps. Monsters uit een nabijgelegen kuil dateren
de nederzetting tussen 406 en 231 v. Chr.195
Aan de Duffelsesteenweg in Kontich onderzocht de AVRA
in de industrieuitbreiding Blauwesteen een concentratie
paalkuilen, waaruit twee overlappende gebouwplat-
tegronden konden worden gedistilleerd.196 Beide zijn
tweebeukig en voorzien van uitgesproken ingangspar-
tijen. Afgaande op het aardewerk is een datering op het
einde van de midden-ijzertijd mogelijk. De teruggevonden
potvormen leunen sterk aan bij de drieledige schaaltjes die
zijn verzameld uit twee waterputten en enkele gebouwen
aan de Zwaluwstraat in Meer.197
Opgraving van de ijzer-tijdboerderij aan de Bus-selen in Beerse (© AdAK)
Vondsten uit de waterput van Meer-Zwaluwstraat, waaronder een drie-ledig geknikte schaal, een potje met vingertopversiering, een driehoekig weefgewicht en een spinschijfje (foto: Stefan Dewickere; © Dienst Erf-goed Provincie Antwerpen)
2012250–200 v. Chr.
129
Van gemeenschappelijk grafveld naar familiebegraafplaatsDe urnenvelden uit de voorgaande periode blijven algemeen
in gebruikt tot in de vijfde eeuw, op enkele uitzonderingen
na. Op Kontich-Duffelsesteenweg bleken twee graven later
te zijn bijgezet tussen 400 en 200 v. Chr.198 Vanaf de vierde
eeuw voor onze jaartelling vinden we bijna geen grafvelden
terug. De reden hiervoor is dat men is afgestapt van het ge-
bruik van de eeuwenoude gemeenschappelijke urnenvelden
en de mensen er nu de voorkeur aan geven om de naasten
dicht bij de nederzetting te begraven. Aangezien de grafvel-
den door het kortere gebruik veel kleiner zijn en de graven
bovendien niet altijd gemarkeerd zijn met een heuvel, zijn
deze archeologisch minder goed te vatten.
Een dankbare uitzondering hierop is het grafveld aan de
Oostmallebaan in Zoersel.199 Naast enkele ronde monu-
menten uit de vroege ijzertijd werden een vijftal rechthoe-
kige monumenten vastgesteld, die helaas geen dateerbaar
materiaal opleverden. Naar analogie met de Nederlandse
grafvelden weten we echter dat vanaf de midden-ijzertijd
de rechthoekige monumenten in zwang komen. Twee van
de monumenten blijken afgebakend door een standgreppel,
waarin op geringe tussenafstand palen waren geplaatst. De
meest opmerkelijke structuur is monument 3, dat opge-
bouwd lijkt uit verschillende aaneengesloten rechthoeken,
die in verschillende fasen zijn aangebouwd en uiteindelijk
een structuur vormen van 22 bij 5 meter. Omdat duidelijke
grafcontexten binnen deze structuur ontbreken, is een in-
terpretatie als cultusplaats niet uit te sluiten.
Graven uit de Marnecultuur aan de Helhoekheide in RijkevorselEen mooi voorbeeld van de doorlevende urnenveldentradi-
tie is te vinden in het grafveld van Rijkevorsel-Helhoekhei-
de. Ten noorden van het kanaal Dessel-Schoten ontdekte
een werkman op 27 december 1902 bij het omspitten
van een stuk heide een volledige urn. Men meldde deze
vondsten aan Louis Stroobant, die prompt een onderzoek
Plattegrond van de begraaf-plaats uit de vroege en midden-ijzertijd aan de Oostmallebaan in Zoersel (© All-Archeo)
700–350 v. Chr.
130
aanvatte. Een deel van de urnen waren al vernield en de
locatie van de graven was herkenbaar aan concentraties
van scherven en crematieresten. De opgraving van de
overgebleven grafheuvels beperkte zich tot het uitgraven
van het centrale graf. In januari 1903 ondernam Stroobant
samen met baron De Loë, conservator van de Koninklijke
Musea voor Kunst en Geschiedenis (KMKG), een systema-
tisch onderzoek op enkele percelen ten zuiden van het ka-
naal, tussen de huidige Brandgravenweg en de Oostmalse
Steenweg. In 1911 vond een werkman nog enkele urnen
aan de overkant van de Oostmalse Steenweg.
Urnen in Noordfranse Marnestijl uit het grafveld van de Helhoek-heide in Rijkevorsel (collectie TRAM 41)
475–375 v. Chr.
131
ROMEINSE TIJD (57 v. Chr–402 n.Chr.)
Aan de rand van het Rijk
Romeinse potstalboerderij gevonden aan de Tijl en Nelestraat in Turnhout (© AdAK)144
145
Als de doden konden sprekenEen tweede aanwijzing voor de veranderingen die zich
voordoen aan het einde van de ijzertijd en het begin van
de Romeinse periode is af te lezen in het grafveld aan de
Schootseweg in Weelde. In het kader van de ruilverka-
veling stelden de archeologen van het IAP in 1997 een
inheems-Romeins grafveld vast, dat was ingeplant op een
– genivelleerd – grafveld uit de midden-bronstijd.228 Het
boeiende is dat binnen één grafveld duidelijk een verande-
ring in begrafenisritus waar te nemen is, die rechtstreeks
verband lijkt te houden met de Romanisering van de
bewoners.
De oudste grafmonumenten zijn afgebakend door een
vierkante greppel. De tien rechthoekige greppelstructuren
vormen een redelijk aaneengesloten blok in het oostelijke
areaal van het grafveld. Ze hebben nagenoeg dezelfde
oriëntering, waarbij de hoeken van de structuren naar de
vier windrichtingen zijn gericht. In de meeste gevallen is
een doorgang gelaten in de oostelijke of zuidoostelijke
Vierkante en ronde grafmonumenten uit de Romeinse tijd oversnijden een kringgreppel uit de midden-Bronstijd aan de Schootseweg in Weelde (© Agentschap Onroerend Erfgoed)
0–100 na Chr.
152
hoek. Een dubbelgraf dat ter hoogte van de weggegraven
bronstijdgrafheuvel is aangelegd, is mogelijk het stichters-
graf. De enkele graven hebben zijden van 3,5 tot 4 meter.
De dubbele structuren zijn 5 tot 7 meter lang. Vaak was op-
zettelijk gebroken handgevormd aardewerk in de greppels
gestrooid, dat geregeld sporen van verbranding vertoonde.
Bij één monument bevond zich een bronzen mantelspeld
tussen de vondsten, die typisch is voor de late ijzertijd maar
voorkomt tot ca. 40 na Chr. Binnen het omgreppelde ge-
deelte konden de archeologen in de meeste gevallen geen
bijzettingen terugvinden. Vermoedelijk strooide men de cre-
matieresten uit binnen het omgreppelde deel. Slechts in één
greppel zaten enkele spikkels verbrand been, die bevestig-
den dat het hier om grafmonumenten ging. Binnen structuur
4 was een volledige handgevormde kom in een kuil bijgezet.
Dit monument dateert ten vroegste tussen 170 v. Chr en 10
na Chr.229 Opvallend is wel dat tussen de massa aardewerk
uit de greppel ook de bodem van een wielgedraaide pot zat.
12
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16 17
18
19
20
21
22
23
2425
26
27
28
29
30
31
32
A
B
a
b
h
c
d
e
f
g
II
I
Midden-bronstijdgrafstructuren
Inheems-Romeinse grafstructuren fase 1
Inheems-Romeinse grafstructuren fase 2
Kuilen
Gebouwstructuren
Paalkuilen
Midden-bronstijdgraf
Overzichtsplan van het grafveld aan de Schootseweg in Weelde (© Agentschap Onroerend Erfgoed)
Uitgestrooid aardewerk in de greppel van een rechthoekig monument (© Agentschap Onroerend Erfgoed)
0–50 na Chr.
0 5 m
153
Villae in de Kempen? Voor de bevoorrading van de Romeinse en Germaanse
legertroepen waren de legers hoofdzakelijk afhankelijk
van het hinterland. Dit zorgt al snel voor de inrichting van
landelijke villae naar Romeins model, die zich hoofdzake-
lijk toespitsten op het verbouwen van graan. De eigenaar
van de villa exploiteerde een groot domein, waar op bijna
industriële wijze aan landbouw werd gedaan. De eigenlijke
villa was geschapen naar het Romeinse model van een villa rustica: een ruim landhuis met een groot wooncomfort.
Dat was grotendeels opgetrokken in steen en baksteen
en afgedekt met dakpannen. De Romeinen kenden ook al
het gebruik van mortel en beton voor hun bouwwerken.
Plan van de funderingen van de Romeinse villa van Vorst-Laakdal (De Greef & Janssens 1968)
162
Vanwege het klimaat installeerde men een ingenieus
systeem van vloerverwarming, dat door bakstenen buizen
doorheen het huis werd verspreid. Vanaf de latere perio-
des voegde men ook badvertrekken toe. Dergelijke villa’s
komen hoofdzakelijk voor in de leemstreken van Limburg
en Henegouwen. In de omgeving van Mechelen vinden we
voorbeelden terug in Muizen en Leest langsheen de Dij-
le.238 Op de zandleemgronden in de zuiderkempen bevond
zich een villa in Vorst bij Laakdal.239 Een gedeelte hiervan
is opgegraven door de Antwerpse Vereniging voor Bodem-
en Grotonderzoek tussen 1963 en 1964. De fundamenten
waren opgebouwd uit ijzerzandsteenblokken. Bij evaluatie
in 2005 bleken alle funderingen te zijn weggeploegd.
Toch zijn villa’s niet volledig onbekend op de zandgronden.
In Hogeloon bij Bladel (N.-Br., NL) is een villacomplex op-
gegraven dat is ingericht binnen een bestaande landelijke
nederzetting.240
Enkele Romeinse nederzettingen hebben iets meer allure.
Op de Steenakker in Mortsel was een erf omgeven door
een brede, ondiepe gracht. De twee omvangrijke gebou-
wen zijn vierbeukig en hebben mogelijk een soort gaande-
rij rondom. Het vermoedelijke woonhuis had toegang tot
een stenen keldertje opgetrokken in metselwerk van dak-
pannen.241 Een vergelijkbaar porticusgebouw is bekend
uit Oosterhout (N.-Br., NL).242 Sommigen spreken ook van
proto-villa’s, zoals in Hogeloon (N.-Br., NL) en Druten (Gld.,
NL).243
Landelijke nederzettingen van de inheemse bevolkingOp de zandgronden waren grootschalige exploitaties
doorgaans niet mogelijk door de lagere opbrengst van de
gewassen en de versplintering van het landbouwareaal
over kleine dekzandruggen.244 De bewoning heeft hier
een meer landelijk karakter. De huizen zijn opgetrokken in
hout en het dak afgedekt met riet of stro. De wanden zijn
gemaakt in vakwerkbouw, opgevuld met vlechtwerk en
afgestreken met leem en kalk. Deze nederzettingen zijn
zeer plaatsvast en zijn vaak gedurende bijna anderhalve
eeuw bewoond van het laatste kwart van de eerste eeuw
tot ergens halverwege de derde eeuw na Chr.
150 na Chr.
Opgravingsplan van de proto-villa op de Steenakker in Mortsel (naar De Boe 1966)
163
Dergelijke nederzettingen zijn ondertussen al onderzocht
aan de Zoegweg in Brecht, de Wilgenhoeve in Ekeren, de
Steenbergen in Oelegem, de Tijl- en Nelestraat in Turn-
hout en Bentel in Oud-Turnhout. 245 De vroegste gebou-
wen hebben vaak dubbele wandpalen en diep geplaatste
middenstaanders. Al gauw verdwijnen echter de wandpa-
len en lijkt het dak volledig te rusten op de nokstaanders.
Vermoedelijk rust de wand echter op liggende balken of
waren de wandpalen slechts ondiep ingegraven. Dit zorgt
er voor dat de meeste van deze plattegronden slechts
herkenbaar zijn aan een rij van drie tot vijf diepe paalkui-
len. Afgaande op enkele gebouwen waarvan wel wand-
palen zijn bewaard, gaat het om woonhuizen van gemid-
deld 6 meter breed en tussen 15 en 20 meter lang met een
zadeldak.
Beeld van een landelijke nederzetting uit de Romeinse tijd aan de hand van de opgravingen aan de Zoegweg in Brecht (© Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen)
Maquette van een Romeinse boerderij uit de late 2de eeuw gevonden aan de Vuurkruisenlaan in Wijnegem (© AVRA)
175–225 na Chr.
164
Vanaf ongeveer 150 na Chr. is er een grondige wijziging te
merken in de bouwtechniek. De huizen worden beduidend
langer. Bovendien gaat men meer binnenruimte creëren
door een middenstaander te vervangen door twee zware
palen in de wand. Hierdoor krijgen we terug een beeld van
de omvang van de gebouwen: tussen de 20 en de 30 m lang
en 7 tot 8 meter breed. Dit is de aanzet van een evolutie
naar huizen met een volledig opengewerkte binnenruimte,
hoewel het merendeel van de gebouwen twee midden-
staanders vervangen en nog één centrale nokstaander
hebben.
In de nederzetting aan de Zoegweg in Brecht hebben de
bewoners een aparte manier bedacht het gewicht van
het dak op te vangen. In plaats van twee zware palen
in de wand hebben ze schuin geplaatste palen buiten
de wand gezet, die als steunberen dienen. Dit blijkt een
lokale bouwtraditie. Alleen in Brandevoort in de buurt
van Eindhoven (N.-Br., NL) is een vergelijkbare techniek
vastgesteld.246
¯
¯
¯
¯
1
2
3
4
5
¯
50–275 na Chr.
Evolutie van de boerderijen doorheen de Romeinse tijd 1. Ekeren-Het laar, 2-3 Brecht-Zoegweg, 4-5. Turnhout-Tijl en Nelestraat (© Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen/AdAK)
De Romeinse nederzetting aan de Zoegweg in Brecht (© Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen)
10
2
20
3
30 m
m
0
10
165
MIDDELEEUWEN (400–1500 n.Chr.)
Van Franken tot Brabanders
Opschaven van de plattegrond van een volmiddeleeuwse boerderij op Bentel in Oud-Turnhout (©AdAK)180
181
Herbruik van bronstijdgraftombes aan de Krommenhof in BeerseTijdens de opgravingen van een bronstijdgrafveld aan de
Krommenhof in Beerse kwamen de archeologen tot de
opmerkelijke vaststelling dat vier van de grafheuvels wa-
ren hergebruikt als graftombe in de Merovingische en het
begin van de Karolingische periode, ongeveer tussen 600
en 775 n. Chr.286 In totaal zijn 36 inhumatiegraven aange-
troffen, waarvan de meeste zich in of bij een grafheuvel
bevonden. De meeste graven waren oost-west gericht.
Alleen een solitair kindergraf had een noordoost-zuidwest
oriëntatie.
Het meest opvallend zijn zes grote kamergraven. Vier van
deze kamergraven waren ingegraven in de grootste graf-
heuvel, monument 1. De andere twee bevonden zich in en
bij de paalkransheuvel monument 3. Van één kamergraf
was alleen nog de bodem bewaard. Op basis van de rijke
grafgiften – hoewel deels vernield of weggenomen bij her-
opening van het graf – konden twee mannengraven en drie
vrouwengraven worden herkend.
De mannengraven zijn herkenbaar door de aanwezigheid
van wapens en wapendracht. Zo bevond zich in graf 10 een
ijzeren schildknop, terwijl in graf 11 een pakket van een
lanspunt en drie pijlpunten werd teruggevonden. In beide
mannengraven bevonden zich verder gespen en knopen
van zwaardgordels, ingelegd met koper en zilverwerk. In
geen van beide graven werd echter een zwaard terugge-
vonden. In graf 10 vonden de archeologen ook een gouden
munt.
M1
M8
M3M6
paardengraf
Overzicht van de Merovingische begravingen aan de Krommenhof in Beerse (© AdAK)
Merovingische kamergraven binnen de grafcirkel van monument 1 (© AdAK)
625–775 na Chr.
10 20 300 m
198
Vondst van een intacte knikwandpot bij de opgraving van een kamergraf (© AdAK)
650 na Chr. 620–665 na Chr.2008
Lanspunt en twee pijlpunten uit een van de mannen-graven (foto: Stefan Dewickere, © AdAK)
Gouden tremisses uit graf 10 geslagen in Hoei door de muntmeester Bertoaldus tussen 620 tot 660/665 n.Chr. (foto: Stefan Dewickere, © AdAK) 199
De vrouwengraven zijn te onderscheiden door de aanwe-
zigheid van sieraden en juwelen. Meest gangbaar zijn de
kleurrijke kralen in glaspasta. In graf 20 bevond zich een
kralensnoer met vijfentwintig kralen en drie grote kralen
van een polsband. Uit graf 21 konden ook twee Romeinse
wielvormige glazen kralen worden verzameld. Het voor-
komen van Romeinse vondsten in Merovingische graven is
geen toeval. Men was in die tijd blijkbaar verzot op derge-
lijke ‘verloren voorwerpen’.
In kamergraf 20 werd een Romeinse munt gevonden, die
was doorboord en aan een mantelspeld bevestigd. Een
echte topvondst is de gouden schijffibula uit vrouwen-
graf 21. De mantelspeld is bezet met rode almandine en
versierd met gouddraad. Aan de hand van deze vondsten is
het mogelijk om de kamergraven te dateren tussen 600 en
680 n. Chr.
Het merendeel van de graven was bijgezet in twee andere
bronstijdmonumenten, M6 en M8, wat de hogere status
van de kamergraven lijkt te benadrukken. Elf doden waren
begraven in een kist. Tien van deze kistbegravingen be-
vonden zich in monument 8, waar ze als het ware een klein
rijengrafveld vormen. Interessant is hier de aanwezigheid
van een grote grafkuil met drie kistbegravingen, alsook
een graf waarin twee kisten bovenop elkaar zijn geplaatst.
Bij het gros van de graven was zelfs geen kist vast te stel-
len. In vijf gevallen was te zien dat de overledene in een
lijkwade was gewikkeld.
Schijfvormige fibula met inleg van gouddraad en rode almandine (foto: Stefan Dewickere , © AdAK)
625–675 na Chr.
Kralensnoer van veelkleurige parels in glaspasta uit graf 20 (foto: Stefan Dewickere, © AdAK)
200
Het merendeel van de overledenen waren (jong)volwas-
senen. Op basis van de tanden kon een adolescent en
een kind worden herkend. Opmerkelijk was dat dit kind
in de kist voor een volwassene was begraven. Vijf kleine
grafkuilen, verspreid tussen de grafheuvels zijn vermoe-
delijk ook van kinderen. In vier van de kistgraven werd
een eenvoudige gesp gevonden, die erop wijst dat deze
overledenen gekleed werden begraven. Een van de kisten
uit het meervoudig graf bevatte ook nog een ijzeren mes
en een zilveren mantelspeld met een geometrisch patroon,
te dateren tussen 670 en 750 n. Chr. De datering van de bo-
tresten komt uit tussen 690 en 880 n. Chr. Het lijkt erop dat
een deel van de ‘gewone’ inhumaties dus jonger zijn dan de
kamergraven. Het onderscheid tussen beide wijst mogelijk
op een verschil in status, maar geeft eventueel ook een
verschuiving van de begravingsritus aan.
Knikwandpotten uit de kamergraven (foto: Dieter Jehs, ©AdAK)
Opgraving van twee begravingen, waarbij de overledene gewikkeld was in een lijkwade (© AdAK)
2008 600 na Chr.
201
Ten zuiden van monument 6 bevond zich een geïsoleerd
paardengraf. Het paard is verticaal begraven in een rela-
tief kleine maar diepe kuil (2,20 bij 1,20 m). Vermoedelijk
werd het dier ter plaatse afgemaakt als een soort van offer.
Het is niet toevallig dat de Merovingers deze oude be-
graafplaats uitkozen voor hun begravingen. Misschien
dacht de hoofdman dat het om Romeinse tumuli ging. Door
zich hierin te laten begraven sloten ze als het ware aan bij
de tradities van hun voorgangers. Tegelijkertijd claimden
ze ook hun erfenis en hun land. Beerse is hierin geen al-
leenstaand geval. In Hoogeloon en Casteren zijn bij onder-
zoek van grafheuvels uit de bronstijd ook Merovingische
graven vastgesteld.287
Recent onderzoek door Frans Theuws wees uit dat in 1903
door Stroobant en Panken in de Kattenberg in Bergeijk een
Merovingische knikwandpot is opgegraven, die vermoe-
delijk afkomstig is uit een van de twintig graven die later
door de archeoloog Modderman – vondstenloos – zijn
opgegraven. Door een gelukkig toeval kwam de pot in het
Taxandriamuseum in Turnhout terecht, waar bezoekers uit
Bergeijk de bal aan het rollen brachten.288
Karolingische begraafplaatsen en de eerste kerkenDe groeiende Christianisering van onze gewesten vanaf
de 8ste eeuw onder invloed van missionarissen als de H.
Wilibrordus en de H. Lambertus zorgt vermoedelijk voor
de bouw van de eerste kerken door de lokale elite. Tegelij-
kertijd lijkt ook het gebruik van de Merovingische begraaf-
plaatsen op te houden, zoals ook in Beerse het geval is.
1955 650 na Chr.
Merovingische graven aangetroffen door Modderman bij zijn opgraving van de Kattenberg in 1955 (Modderman 1955)
Knikwandpot opgegraven door Stroobant en Panken in 1903 (collectie TRAM 41)202
Onderzoek van de vroegmiddeleeuwse kerk van Grob-
bendonk-Ouwen wees uit dat deze rond het einde van de
8ste eeuw gebouwd was op een Merovingische begraaf-
plaats.289 Het gaat doorgaans om eenbeukige zaalkerken
in hout, die de latere Romaanse en Gotische kerken vooraf
gaan. Onderzoek in de St. Bavokerk in Boechout en in de
St. Michielskerk in Brecht bevestigden de aanwezigheid
van een Karolingische houten voorganger.290 In Ouwen
stelde men vast dat de begraving vanaf de Karolingische
periode hoofdzakelijk in de kerk gebeurt. Vanaf de 10de-
11de eeuw legt men begraafplaatsen rond de stenen
kerken aan. Dit blijkt ook uit de opgravingen in Edegem-
Buizegem, waar rond een verdwenen kerk met 9de eeuwse
oorsprong in de 10de eeuw een begraafplaats wordt aan-
gelegd, die is afgebakend met een gracht.291 Binnenin de
kerk zijn ook graven vastgesteld met onduidelijke datering.
De bewoningskern bevond zich vermoedelijk vlakbij.
Op Bentel in Oud-Turnhout zijn enkele losse inhumatiegra-
ven vastgesteld. Eén daarvan bevond zich ten oosten van
de vroegmiddeleeuwe bewoningskern en dateert tussen
770 en 900.292 Twee andere bevinden zich vlak bij de reeds
vermelde structuur bovenop een bronstijdgrafheuvel en
zijn ruim vijftig jaar jonger (860–990 na Chr.).293
Volle middeleeuwen
Ongedateerde sporen
D
D
C
B
A
wp 2
str 1
gr 1
wp 1
A
B
C
D
Graven
Gracht
Bewoning
a
b
c
Waterput
1975 900 na Chr.
Opgravingen onder leiding van Jozef Mertens naar de verdwenen kerk van Grobbendonk-Ouwen (© Agentschap Onroerend Erfgoed)
Overzicht van de middeleeuwse bewoning en begraving bij de kerk in Edegem-Buize-gem (© Agentschap Onroerend Erfgoed)
100 m
203
DE MISSENDE STUKKEN VAN DE PUZZEL
Dit boek is een verhaal met een open einde. Terwijl ik dit
schrijf komen overal in de Kempen nieuwe vindplaatsen
aan het licht. De uitwerking van andere opmerkelijke sites
is nog volop in gang. Naast de grote hoeveelheid kennis
die we ondertussen hebben vergaard, blijven er nog veel
fundamentele vragen over.
We zijn er ons van bewust dat toekomstige onderzoekers
de verklaringen die we nu bedenken voor de raadsels in
het zand misschien met enige nostalgie zullen bekijken.
Maar zoals ook het geval is met de opgravingen van onze
erfgoedpioniers uit vervlogen dagen, spreken de vondsten
vaak voor zichzelf. De ontwikkeling van nieuwe methoden
laat ons toe alsmaar meer te weten te komen over hoe de
mensen leefden. De grootschalige ontwikkelingen van
de laatste decennia verbreden ons beeld van de individu-
ele boerderij of grafveld naar de volledige leefomgeving.
Nieuwe antwoorden leiden ons weer naar nieuwe vragen.
Elke nieuwe opgraving levert een bijkomend puzzelstukje
op. Daarmee maken we het beeld van ons verleden stukje
bij beetje duidelijker. De oplossing wordt ons als het ware
ingefluisterd. Als we goed luisteren naar wat de vondsten
ons vertellen.
224
225
uitgeverProjectvereniging Erfgoed Noorderkempen,
Turnhout
drukDie Keure, Brugge 2013
coverontwerp-typografie & vormgevingHanna Maes
www.madebyhanna.com
coverafbeeldingGouden broche uit de merovingische
periode gevonden in een kamergraf te
Beerse-Krommenhof
fotografieAfdeling Archeologie Stad Antwerpen
Agentschap Onroerend Erfgoed
All-Archeo
Antwerpse Vereniging voor Romeinse
Archeologie (AVRA)
Archaeological Solutions
Archeologische dienst Antwerpse Kempen
Archeologische Werkgroep Zondereigen
ARON
Condor Archaeological Research
Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen
Dieter Jehs
Katholieke Universiteit Leuven
Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis
Ludo Verhoeven
MAS Antwerpen
Monument Vandekerkhove
Nico Paepen (Erfgoed.be)
Stefan Dewickere
Tram 41
Vlaamse Landmaatschappij (VLM)
afbeeldingenAgentschap Onroerend Erfgoed
All-Archeo
Antwerpse Vereniging voor Romeinse
Archeologie (AVRA)
Archeologische dienst Antwerpse Kempen
Archeologische Werkgroep Zondereigen
Artis Historia
Bernard Van Daele
Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen
GATE
Heemkundige kring De Vlierbes Beerse
Jacques Boone
Katholieke Universiteit Leuven
Koninklijk Instituut voor het
Kunstpatrimonium, Brussel
Monument Vandekerkhove
Nationaal Geografisch Instituut
Sémhur (Wikipedia)
Stadsarchief Turnhout
Studiebureau Archeologie
Tram 41
Triharch
Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
Yann Mandart
partnersArcheologische dienst Antwerpse kempen
Erfgoedcel Noorderkempen
Tram 41
Provinciebestuur Antwerpen
Agentschap Onroerend Erfgoed
COLOFON
AdAK en Erfgoedcel Noorderkempen maken deel uit van de projectvereniging Erfgoed
Noorderkempen, intergemeentelijk samenwerkingsverband rond onroerend, roerend
en immaterieel erfgoed tussen de gemeenten Arendonk, Baarle-Hertog, Beerse,
Hoogstraten, Kasterlee, Merksplas, Rijkevorsel, Oud-Turnhout, Turnhout en Vosselaar met
steun van de Vlaamse Overheid en het Provinciebestuur Antwerpen.
ISBN 978-90-9027-927-5 D/2013/12.338/1
Nieuwe Tijd
Middeleeuwen Laat
Vol
Vroeg
Romeinse Tijd Laat
Midden
Vroeg
IJzertijd Laat
Midden
Vroeg
Bronstijd Laat
Midden
Vroeg
Neolithicum Finaal
Laat
Midden
Vroeg
Mesolithicum Laat
Midden
Vroeg
Paleolithicum Finaal
Laat
Midden
Vroeg
1500
1200
900
450
270
70
50
250
500
800
1100
1800
2000
3000
3500
4500
4900/5300
6500
7700
9500
12.000
36.000
250.000
Archeologische Periode Datering
AD
BC