Vondsten vertellen

56

description

 

Transcript of Vondsten vertellen

Page 1: Vondsten vertellen
Page 2: Vondsten vertellen

Stephan Delaruelle, Rica Annaert, Marijn Van Gils,

Luc Van Impe & Jef Van Doninck (red.)

Archeologische parels uit de Antwerpse Kempen

Page 3: Vondsten vertellen

Met medewerking van: Tim Bellens

Gerben Bervoets

Jacques Boone

Ignace Bourgeois

Maarten Bracke

Joke Bungeneers

Guido Cuyt

Sarah Dalle

Sofie De Bruyne

Bart De Smaele

Karlien De Voecht

Bert Hendrickx

Sarah Hertoghs

Herman Janssen

Pieter Laloo

Dirk Mervis

Karen Minsaer

Natasja Reyns

Bart Sas

Sofie Scheltjens

Maarten Smeets

Frans Theuws

Raf Trommelmans

Catherina Thijs

Cor Vanistendael

Rik Verbeeck

Simon Verdegem

Tijl Vereenooghe

Geert Vinckier

Eugène Warmenbol

Maria Wouters

Page 4: Vondsten vertellen

voorwoord tien jaar adak dankwoord inleiding Het archeologisch onderzoek in de Kempen

Speuren naar sporen de archeoloog in actie

Landschap en bodem van de Noorderkempen

steentijd De komst van de Neanderthalers

De ‘nieuwe’ mens en de Federmessercultuur

Jagen in het oerbos tijdens het mesolithicum

Van Jager tot Landbouwer: een geleidelijke

overgang

De komst van de grafheuvels

bronstijd De komst van het metaal

De opkomst van de Hilversumcultuur

Nederzettingen bij grafheuvels?

De intrede van de‘Urnenveldencultuur’

(1100–800 v. Chr.)

ijzertijd De opkomst van een elite (800–500 v. Chr)

Van elite naar boer (500–250 v. Chr.)

Vorming van de Keltische stammen

(250–50 v. Chr.)

romeinse tijd Romanisatie van de inheemse bevolking

De organisatie van Germania Inferior en

Gallia Belgica

De intocht van de Franken

middeleeuwen Frankische migranten, Merovingische

koningen

Heren, kloosters en boeren: de volle middeleeuwen

in de Kempen (900–1250 na Chr.)

Heren en heerlijkheden

De hertogen van Brabant en de laatmiddeleeuwse

omwenteling (1250–1500 na Chr.)

wonen in de kempen is van alle tijden de missende stukken van de puzzel bibliografie eindnoten colofontijdslijn

INHOUD

6

8

12

16

18

24

26

30

32

36

42

54

58

68

70

72

84

90

102

106

126

134

144

148

158

178

180

184

204

212

216

222

224

226

234

238

239

5

Page 5: Vondsten vertellen

TIEN JAAR ADAK Jan Sels, voorzitter Pv Erfgoed Noorderkempen

Merovingische broche gevonden in een kamergraf uit de 7de eeuw in Beerse-Krommenhof (foto: Dieter Jehs, © AdAK)8

Page 6: Vondsten vertellen

9

Page 7: Vondsten vertellen

INLEIDING

Tot voor kort leek het in de Antwerpse Kempen ook op vlak van archeo-

logie nogal stil. Naast oude vondsten uit verdwenen grafheuvels en

werktuigen uit de steentijd, was het alsof op deze schrale zandgronden

nooit veel bewoning was geweest. Het toenemend aantal archeologi-

sche onderzoeken in het kader van grote ontwikkelingen en verkave-

lingen bevestigt nu wat al jaren aan de Nederlandse kant is geweten:

de Kempen zijn één grote archeologische schatkamer. Onder dikke ak-

kerlagen en in uitgestrekte bossen en heidegebieden wachten onaan-

geroerd sporen en resten van duizenden jaren bewoning en begraving,

waarvan nog maar het topje van de ijsberg bekend is. Wie weet wat er in

uw achtertuin nog te vinden is? Op het moment dat dit boek verschijnt,

graven archeologen overal in Vlaanderen een schat aan nieuwe kennis

bijeen.

In dit boek tonen we wat al deze vondsten ons kunnen vertellen over de

vroegere bewoners van de Antwerpse Kempen van in de steentijd tot

de late middeleeuwen. Daarnaast willen we ook de mensen achter de

vondsten in de kijker zetten. Wie waren de erfgoedpioniers die vanaf de

late 19de eeuw deze ‘oudheidkundige resten’ hebben bewaard voor het

nageslacht ? Vondsten Vertellen is daarom een boek voor iedereen die

meer wil weten over de oudste geschiedenis van de Kempen.

16

Page 8: Vondsten vertellen

17

Page 9: Vondsten vertellen

Het spreekt al lang tot de ver-

beelding: oude schatten uit het

verleden die in de grond zijn

achtergelaten of graven van

reeds lang vergeten voorou-

ders. Al in de 18de eeuw maken

geschiedschrijvers gewag van

grafheuvels en ‘lijkbusschen’.

Het duurt tot het begin van de 20ste eeuw vooraleer men

in de Kempen systematisch op zoek gaat naar oudheden.

In juni 1903 wordt de Geschied- en Oudheidkundige Kring

Taxandria opgericht door enkele enthousiaste jonge intel-

lectuelen. Pastoor Alfons De Laet, kunstschilder Eugène

Surinx en Louis Stroobant, directeur van de landlopers-

kolonie in Merksplas leggen zich in de eerste jaren toe op

het verzamelen van oude vondsten en het verkennen van

vooral oude begraafplaatsen met grafheuvels uit de brons-

en ijzertijd. Stroobant wees als eerste ook op de Romeinse

oorsprong van de Steenakker in Grobbendonk. Talrijke ar-

tikels in het jaarboek van de kring illusteren de imposante

groei van de collectie en de kennis van de oudheidkundige

resten uit regio. Ze hadden zelfs contacten met meester

P.N. Panken uit Bergeijk, met wie ze verschillende malen

op zoek gingen naar grafheuvels in de omgeving, tot enige

ontevredenheid van de lokale overheid. Stroobant legde

via de Société d’Archéologie de Bruxelles ook contacten

met baron Alfred de Loë, conservator van de Koninklijke

Musea voor Kunst en Geschiedenis en oprichter van de

Het archeologisch

onderzoek in de Kempen De collectie van de oudheidkundige kring

Taxandria ergens in de beginjaren na 1905 (collectie Van Hal, Stadsarchief Turnhout)

1935

18

Page 10: Vondsten vertellen

Rijksdienst voor Opgravingen met wie hij samen onder

meer het grafveld aan de Helhoekheide in Rijkevorsel

onderzocht.

In de omgeving van Brecht onstond bijna tegelijkertijd de

Geschied- en oudheidkundige kring van Brecht en omstre-

ken (°1904), waar Edgard Ernalsteen, Stan Ghysen en dr.

Jozef Floren opgravingen uitvoerden op begraafplaatsen

uit de bronstijd en de merovingische periode in Loenhout

en Brecht, die aan de basis lagen van de archeologische

collectie.1

De eerste wereldoorlog brengt een abrupt einde aan de

ijver van deze erfgoedpioniers. Financiële problemen en

interne onenigheid zetten de werkzaamheden van Taxan-

dria na 1922 op een laag pitje en ook in Brecht groeit de

archeologische collectie nog maar beperkt. Pas in de jaren

1970 komt de archeologie terug in de kijker door kleine

stadsopgravingen van Harry De Kok, Jacques Boone en

Eugène Wauters in Turnhout en prospecties van Robert

Foblets en Jaak Hoefnagels in Brecht.

Het zijn vooral de onderzoeken van de Dienst voor Op-

gravingen van de KMKG en vanaf 1963 de Nationale

Dienst voor Opgravingen (N.D.O.) onder leiding van Jozef

Mertens, Heli Roosens en Guy De Boe die de kennis ver-

rijken. Sprekende voorbeelden zijn het onderzoek van het

Romeinse en Merovingische Grobbendonk, maar ook het

grafheuvelonderzoek in Mol en Weelde in samenwerking

met de Nederlandse archeoloog Gerrit Beex, later de eer-

ste provinciale archeoloog van Noord-Brabant.

Opgraving van een grafheuvel aan de Groenendaalse Hoef in Weelde door de Dienst voor Opgravingen in 1957 (© foto: Raymond Peeters, Archief Agentschap Onroerend Erfgoed)

1957

19

Page 11: Vondsten vertellen

De Kempen zijn ook befaamd voor de goede bewaring van

steentijdvindplaatsen. Vanaf de jaren 1960 onderneemt

het labo voor prehistorie van de Katholieke Universiteit

Leuven verschillende opgravingscampagnes, waarvan die

van Meer en Brecht de meest bekende zijn.

Begin de jaren ‘60 ontstaan twee archeologische ver-

enigingen in het Antwerpse. De Antwerpse Vereniging

voor Bodem en Grotonderzoek (A.V.B.G) deed zowel aan

speologie en paleontologie als het uitvoeren van opgravin-

gen. Zo hielpen ze ondermeer mee bij de opgraving van de

gallo-romeinse vicus in Grobbendonk. Naar aanleiding van

de vondst van een Gallo-Romeinse nederzetting in Mortsel

ontstaat in 1963 de Antwerpse Vereniging voor Romeinse

Archeologie (A.V.R.A).2 In 1964 startten met succes de op-

gravingen aan de Steenakker in Kontich. De eerste in een

lange reeks, waardoor de geschiedenis van onder meer

Kontich en Wijnegem een nieuw elan kreeg. Vanaf 1978

krijgen de opgravingen bijkomende steun van de Natio-

nale Dienst voor Opgravingen.

Eind jaren 1970 start Luc Van Impe bij de N.D.O. een onder-

zoek, waarbij hij de oude vindplaatsen terug van onder het

stof haalt. Naast archiefonderzoek van oude documenta-

tie en een wetenschappelijke beschrijving van de vondsten,

voert hij met wisselend succes prospecties en kleinschalige

proefsleuvenonderzoeken uit in de omgeving van Loen-

hout-Tommelberg, Brecht-Eyndhovenakker, het Hoogeind

in Meer en aan de Filipkensvijver in Turnhout. Hij neemt

ook de fakkel van het grafheuvelonderzoek over van Gerrit

Beex met de uitwerking van Weelde-Hoogeindse bergen

en de opgraving van de Partisaensberg in Kasterlee.

Opgravingen door de AVRA in Kontich (© AVRA)

1995

20

Page 12: Vondsten vertellen

De vondst van een grafveld uit de ijzertijd in Ravels leidt

tot opgravingen tussen 1983 en 1985 onder leiding van

Rica Annaert. Bij de oprichting van het Instituut voor het

Archeologisch Patrimonium in 1991 vanwege de splitsing

van de gewesten krijgt zij de leiding over de buitendienst

Antwerpen. Talrijke onderzoeken volgen in Kontich, Hove,

Ravels, Oud-Turnhout, Brecht,.. . De Alfsberg in Kontich en

vooral het uitgestrekte vroegmiddeleeuwse grafveld van

Broechem zijn sites van internationaal belang.

Onderzoek van het grafveld aan het Heike in Ravels (© Agentschap Onroerend Erfgoed)

1983

21

Page 13: Vondsten vertellen

De grootschalige werken die gepaard gaan met de aanleg

van de hogesnelheidslijn Antwerpen worden opgevolgd

door de archeologen van de provincie Antwerpen, Joke

Bungeneers en Bart Jacobs. Vanaf 1999 start een project-

team onder leiding van Cyriel Verbeek met prospecties en

opgravingen, die uiteindelijk zeven vindplaatsen aan het

licht brengen. De ongekende omvang van de opgravingen

levert tal van nieuwe gegevens op over de bewoning in de

steentijd, ijzertijd, Romeinse, de vroege en de volle mid-

deleeuwen. Ook nadien blijft de Dienst Erfgoed actief en

onderzoekt voor de Provinciale Ontwikkelingsmaatschap-

pij terreinen in Puurs, Boom en Wijnegem.

In 2003 richten Beerse, Oud-Turnhout, Turnhout en Vosse-

laar een intergemeentelijke archeologische dienst op met

steun van de Vlaamse overheid: de Archeologische dienst

Antwerpse Kempen (AdAK). Initiatiefnemers zijn Wim Van

Hout en Jan Bastiaens van de heemkring Corsendonca, in

navolging van de opgravingen rond de Sint-Bavokerk in

1996. Vanaf 2006 steunt ook de Provincie Antwerpen de

dienst. De opvolging van lokale bouw en verkavelingsdos-

siers werpt al snel zijn vruchten af. Ook Beerse en Vosse-

laar blijken archeologisch veel rijker dan men aanvankelijk

had gedacht! Ondertussen maken ook Baarle-Hertog en

Kasterlee deel uit van AdAK.

Veranderingen in het beleid en wetgeving leidden er toe

dat sinds 2008 een exponentiële toename is van het aantal

opgravingen. Die gebeuren meer en meer door gespeciali-

seerde onderzoeksbureaus. Het nieuw opgerichte Agent-

schap Onroerend Erfgoed voert de controle uit en richt

zich op wetenschappelijke begeleiding. Geleidelijk gaat

de archeologie ook een nieuwe toekomst tegemoet: de

papierloze opgraving!

Het begin van de opgravingen aan het Hanepad in Brecht op het HSL-traject (© Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen)

2001

22

Page 14: Vondsten vertellen

De ontdekking van een grafmonument in Beerse in 2004 door Jef Van Doninck: de eerste voltreffer... (© AdAK)

2004

23

Page 15: Vondsten vertellen

STEENTIJD(250.000–2000 v. Chr)

De vroegste bewoners van de Kempen

Mesolithisch kamp nabij een ven (© Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen, tekening: André Detloff)

8000 v. Chr.

30

Page 16: Vondsten vertellen

31

Page 17: Vondsten vertellen

Rond 40.000 jaar geleden verschijnt de huidige mens,

de Homo Sapiens, op het toneel in Europa, waarop de

Neanderthaler verdwijnt. Deze ‘nieuwe’ mens komt tijdens

een korte opwarming van het klimaat op het eind van

de laatste ijstijd tussen 14.000 en 12.500 jaar geleden

voor de eerste keer op bezoek in onze gewesten. Het

landschap is intussen grondig veranderd. Tijdens de

koude fasen van de laatste ijstijd zijn dikke pakketten

dekzand afgezet en de geleidelijke opwarming van het

klimaat zorgt voor het ontstaan van open berken- en

dennenbossen. In de laagten komen wilgen en populieren

voor. Op open plekken groeide gras. Hier jaagde men in

kleinere groepen op elanden, oerrunderen, everzwijnen,

edelherten en reeën. Maar ook kleiner wild, vogels en

vissen behoorden tot de dagelijkse kost. Dit was mogelijk

dankzij de uitvinding van pijl en boog, waarvoor de jagers

slanke spitsen vervaardigden, die de vorm hebben van een

pennenmes (Federmesser in het Duits). Dit wordt mogelijk

gemaakt door een techniek van vuursteenbewerking,

waarbij langere klingen worden afgeslagen. Verder

De ‘nieuwe’ m

ens ende Federm

essercultuur

Reconstructie van een jagerskamp in het museum De Kolonie in Lommel (verzameling Erfgoed Lommel – foto: Johan Ulenaers)

Pijlspits met de vorm van een pennenmes (Federmesser) van Meer-Meirberg (© KULeuven, tekening: Marc Van Menen)

14.000 jaar geleden 12.500 jaar geleden

36

Page 18: Vondsten vertellen

leefden de mensen van wat de natuur hen te bieden had:

vruchten, noten en wortels. De beperkte draagkracht

van de natuur verplichtte hen om regelmatig rond te

trekken. Ze verbleven daarom in kampen met tijdelijke

woonstructuren, tenten of hutten, waarschijnlijk gebouwd

met stokken, dierenhuiden, riet, boomschors, ...

We kennen in de Kempen intussen verschillende vind-

plaatsen van deze zogeheten Federmesser-cultuur uit het

finaal-paleolithicum. Doorgaans bevinden ze zich op een

hogere en drogere plaats, vlakbij een ven, beek of rivier.

Deze locaties werden geregeld bezocht door de rondtrek-

kende groepen, die er hun kamp opsloegen. De meeste

vindplaatsen zijn bekend door losse vondsten verzameld

bij akkerprospecties of tijdens archeologisch onderzoek

naar andere periodes. Vaak zijn ze het beste bewaard

gebleven in natuurgebieden of bossen, die tot op heden

nauwelijks of niet in cultuur gebracht zijn.

Deze vondsten bevinden zich immers vaak nog net onder

het huidige loopniveau. Van de achtergelaten werktui-

gen en afval blijven alleen nog die uit vuursteen over. Alle

organische materialen, inclusief eventuele schachten en

handvaten, zijn immers in de zure zandgrond vergaan.

Bekende voorbeelden zijn de Keiheuvel in Balen, de Grote

Heide in Lichtaart, de Kalmthoutse heide of het Schietveld

in Brecht. Door intensieve prospecties zijn ook veel vond-

sten in de omgeving van Baarle-Hertog, Weelde, Meer,

Oud-Turnhout en Arendonk bekend.

Een populaire kampplaats: de Meirberg in MeerOp een aantal van deze vindplaatsen zijn intussen al op-

gravingen uitgevoerd. De meest bekende vindplaats is de

Meirberg in Meer, een zeer uitgesproken zandrug nabij

een groot ven. Sinds 1966 voerde men hier systematische

opgravingen en prospecties uit, waaruit blijkt dat over de

gehele rug vindplaatsen uit het finaal-paleolithicum en het

mesolithicum te vinden zijn.14 Deze grote hoeveelheid vind-

plaatsen wijst op een intensief gebruik gedurende meer

dan 5000 jaar.

Zicht op de Meirberg in Meer (© KULeuven)

finaal-paleolithicum

37

Page 19: Vondsten vertellen

Bezoek van Gustaaf Aerts (links) aan de Meirberg in Meer tijdens de prospectiecampagne van Marc De Bie (tweede van links) in 1999 (collectie G. Aerts)

Sfeerbeeld van de opgravingen door de KU-Leuven in de jaren 1960 (© KULeuven)

1966 1999

38

Page 20: Vondsten vertellen

Dankzij de nauwkeurige registratie van de ruimtelijke

spreiding van de artefacten (opgraven met het truweel

en inmeten tot op de centimeter) en het verder onderzoek

naar gebruikssporen op werktuigen of het aan elkaar

puzzelen van verschillende afslagen (refitten) ontstond

een dynamisch beeld van de finaalpaleolithische kamp-

plaats en zijn directe omgeving. Zo was duidelijk hoe de

steenkappers te werk gingen en welke werktuigen werden

gebruikt voor het bewerken van huiden, been of gewei of

het snijden van vlees en planten. Rondom de kampplaats

herkende men ook een stortplaats van vuursteenafval en

een bewerkingsplaats van been en gewei.

Steentijdvindplaatsen op akkers aan de Eindegoorheide in WeeldeIn het kader van de ruilverkaveling Ravels-Poppel-Weel-

de zijn in 1997–1998 aan de Eindegoorheide in Weelde

grootschalige opgravingen uitgevoerd, waarbij een grote

vindplaats uit het finaal-paleolithicum aan het licht kwam,

naast resten uit het mesolithicum.15 Aan de Bedafse Heide

werden twee vermoedelijke gelijktijdige concentraties

onderzocht en ook aan de Flaasheide in Weelde zijn enkele

typische federmesserspitsen gevonden. In tegenstelling

tot de Meirberg was de oorspronkelijke bodem gedeeltelijk

opgenomen in de ploeglaag, zodat een andere opgra-

vingstechniek werd gebruikt.

Overzichtsplan van de verschillende vindplaatsen en vondstconcentraties verspreid over de Meirberg in Meer na de prospecties in 1999 (© Marc De Bie)

1999

39

Page 21: Vondsten vertellen

BRONSTIJD (2000–800 v. Chr)

Van Grafheuvelbouwers naar Urnenveldencultuur

1957

Opgraving van een grafheuvel aan de Groenendaalse Hoef in Weelde door de Dienst voor Opgravingen in 1957 (© Agentschap Onroerend Erfgoed)68

Page 22: Vondsten vertellen

69

Page 23: Vondsten vertellen

Aan de Groenendaalse Hoef en de Hoogeindsche Bergen

waren enkele heuvels met een palenkrans afgebakend.

De palen, al dan niet paarsgewijs geplaatst, staan wijd

uit elkaar, wat vooral voorkomt in de vroege fase van de

midden-bronstijd. In twee gevallen gaat het om een meer-

fasig grafmonument. Op de Hoogeindsche Bergen groef

men bij een tweede begraving een kringgreppel door het

heuvellichaam. Bij de best bewaarde grafheuvel aan de

Groenendaalse Hoef (tumulus 4) bevindt zich onder een

grotere grafheuvel met palenkrans nog een kleiner monu-

ment, waarvan de kringgreppel een onderbreking heeft.

Het is niet uitgesloten dat deze grafheuvel samen met een

andere kleine heuvel met kringgreppel is opgericht in het

laat-neolithicum of de vroege bronstijd.81 Helaas waren de

centrale begravingen in beide gevallen reeds verdwenen.

1957

Opgraving van een grafheuvel aan de Groenendaalse Hoef in 1957 (© Agentschap Onroerend Erfgoed)

76

Page 24: Vondsten vertellen

1800–1100 v. Chr.

Grondplan van tumulus 4 aan de Groenendaalse Hoef (Beex 1958)

Gereconstrueerde ringwalheuvel aan de Hoogeindse Bergen te Weelde eind jaren ’60 (© Stadsarchief Turnhout)

De aard van de begravingen varieert sterk. Vaak hadden

urnenzoekers de oudste graven in het midden van de heu-

vel al verstoord, maar bij de meeste monumenten waren

de latere bijzettingen bewaard. Opvallend is het geregeld

voorkomen van graven en zelfs crematieresten in boom-

stamkisten. Onder tumulus 4 aan de Groenendaalse Hoef

komen beide types naast elkaar voor. Sommige van deze

graven zijn in eerste instantie afgedekt met een doden-

huisje, opgetrokken uit vier palen die aan weerszijden van

het graf zijn gezet. In een heuvel zonder randstructuur

aan de Hoogeindsche Bergen werden fragmenten van een

Hilversumurn en een Drakensteinurn in één grafkuil ge-

vonden. In drie van de grafheuvels aan de Groenendaalse

Hoef bevonden zich bijzettingen in een Drakensteinurn en

ook in centrale graf van kringgreppel 1 aan de Schootse-

weg vonden de opgravers fragmenten terug van een urn

met vingertopindrukken op de schouder.

77

Page 25: Vondsten vertellen

De onderzochte grafheuvelgroepen in Weelde zijn ver-

moedelijk ontstaan in de vroege bronstijd of het begin van

de midden-bronstijd rond 1800 v. Chr. en zijn geruime tijd

in gebruik gebleven tot ca. 1400 v. Chr. Mogelijk zijn de

grafheuvels aan de Groenendaalse Hoef reeds op een be-

staand grafveld uit het neolithicum aangelegd.

Het bronstijdgrafveld van Beerse-KrommenhofTussen november 2008 en eind juli 2009 voerde AdAK

opgravingen uit op een Matexi-verkaveling aan de Krom-

menhof in Beerse, gelegen tussen de Leemstraat en de

Vrijwilligersstraat.82 Op een terrein van 2 hectare zijn

in totaal 10 grafmonumenten opgegraven. Vermoede-

lijk gaat het hier maar om een deel van het grafveld. De

monumenten bevonden zich in het centrale gedeelte van

het onderzoeksgebied op een NO-ZW gerichte zandrug,

het hoogst gelegen punt van de omgeving. De grafheuvels

liggen verspreid over de zandkop met een onderlinge tus-

senafstand van 10 tot 50 m. De drie grootste monumenten,

met een diameter van 20-22 meter bevinden zich aan de

buitenzijde. De overige grafmonumenten waren tussen 10

en 12,5 meter doormeter. Door de nivellering van de graf-

heuvels in de late middeleeuwen zijn eventuele ringwallen

of heuvellichamen verdwenen, waardoor het type grafmo-

nument niet meer te achterhalen valt.

De meeste grafheuvels zijn aanvankelijk omgeven door

een kringgreppel. Twee exemplaren zijn in een latere fase

gemarkeerd door een dubbele palenkrans. De jongste tu-

mulus is van meet af aan omgeven door een dubbele palen-

krans, die later nog eens wordt uitgebreid. Bij het grootste

monument zijn er twee onderbrekingen in de zuidelijke

zijde van de kringgreppel, terwijl bij een ander een onder-

breking werd gemaakt door het gedeeltelijk dichtgooien

van de greppel. Eén monument had een dubbele kringgrep-

pel, waarbij de centrale greppel ouder lijkt.

Opgraving van een grafheuvel aan de Hoogeindse Bergen in 1966 (© Agentschap Onroerend Erfgoed)

Het grafveld aan de Krommenhof in Beerse (© AdAK)

1966 2500–1100 v. Chr.

0 10 20 30 m

78

Page 26: Vondsten vertellen

In totaal werden zes graven vastgesteld, waarvan er twee

volledig verspit waren in de vulling van een Merovingisch

graf. Eén hiervan leverde een groot stuk van een Dra-

kensteinurn op. Centraal in monument 2 bevond zich een

intact, langwerpig crematiegraf. In het midden was een

pakket gecremeerd botmateriaal geplaatst en in het oos-

telijke deel een pakket houtskool. Het is een doelbewuste

imitatie van een inhumatiegraf, waarin opmerkelijk genoeg

de beenderen van een volwassene, een kind en een middel-

groot zoogdier waren begraven.

Grafmonument tijdens de opgaving aan de Krommenhof in Beerse. De heuvel is in een tweede fase omgeven door een palenkrans (© AdAK)

2009

79

Page 27: Vondsten vertellen

Op basis van de dateringen is het grafveld ingericht in de

eerste fase van de midden-bronstijd rond 1700 v. Chr. in de

nabijheid van een reeds bestaande grafheuvel uit het laat-

neolithicum. Het is niet uitgesloten dat nog enkele andere

heuvels in oorsprong ouder zijn. Ongeveer elke generatie

voegde een heuvel toe, waarbij de laatste heuvel dateert

rond 1400 v. Chr. Vermoedelijk bleef het grafveld nog lan-

ger in gebruik tot aan de late bronstijd.

De Drakensteinurn van TurnhoutTussen het Looi en het Stokt, ten westen van het stadscen-

trum, langs de linkerzijde van het kanaal naar St.-Job-in-’t-

Goor, nabij de Filipkensvijver onderzochten A.F.J. De Laet en

E. Surinx in 1905 een grafheuvel die het jaar daarvoor was

ontdekt.83 In de grafheuvel vonden de opgravers drie urnen,

waaronder één Drakensteinurn en twee zgn. Laren-urnen,

die nog steeds bewaard zijn in het Taxandriamuseum.

Zoals toen gangbaar was, hadden de urnenzoekers weinig

oog voor de specifieke context en de aanwezigheid van

randstructuren. Toch maakte De Laet enige notities, aan de

hand waarvan L. Van Impe een reconstructieschets kon ma-

ken. De Drakensteinurn bleek centraal onder de heuvel te

zijn teruggevonden, terwijl de kleinere onversierde pot zich

op een korte afstand van het centrum bevond en afkomstig

is van een nabijzetting. Afgaande op de teruggevonden

urnen is de heuvel opgericht tussen 1650 en 1500 v. Chr.

en mogelijk nog enkele eeuwen in gebruik gebleven. In de

vroege ijzertijd is bij de heuvel een urnengrafveld ingericht,

dat zich uitstrekt ter hoogte van Looi Bos.84

1650 v. Chr. 1800–1200 v. Chr.

Drakensteinurn gevonden in de Grafheuvel aan de Filipkensvijver in Turnhout (inventaris E. Surinx, © Stadsarchief Turnhout)

Drakensteinurn uit de vulling van een merovingisch kamergraf centraal in monument 1 (© AdAK)

80

Page 28: Vondsten vertellen

1903 1920

Postkaart van A. De Laet met de beschrijving van de locatie van de grafheuvel aan de Filipkensvijver (© Stadsarchief Turnhout)

Foto bij de inventaris van de collectie van de kring Taxandria van de hand van Eugène Surinx (© Stadsarchief Turnhout)

Alfons JF De Laet (1878–1962) en Eugène Surinx (1850–1936)Alfons De Laet werd geboren te Turnhout op 16 mei 1879.

Hij trad in in het seminarie en werd in juni 1903 als priester

gewijd.85 Eugène Surinx werd geboren op 25 april 1850 te

Gorsem en was kunstschilder van beroep.86 In 1902 komt De

Laet samen met oa. Jansen, Boone en Dierickx met het idee

om een oudheidkundige kring op te richten. Ze beslissen

om ook Surinx te vragen voor de vereniging. Op 23 juni 1903

wordt dan de oudheidkundige kring Taxandria opgericht.87

81

Page 29: Vondsten vertellen

IJZERTIJD (800–50 v. Chr)

Van Hallstattkrijgers naar Keltische cultuur

Grafheuvels uit de vroege ijzertijd op het Heike in Ravels tijdens de opgraving in 1983 (©Agentschap Onroerend Erfgoed)102

Page 30: Vondsten vertellen

103

Page 31: Vondsten vertellen

Bij het begin van de midden-ijzertijd in de vijde eeuw v. Chr.

verschuift het culturele centrum naar het Marnegebied

in het noorden van Frankrijk, in de streek van Reims en

Epernay. Deze kenmerkt zich hoofdzakelijk door goed

gemaakt, scherp geknikt aardewerk, dat een imitatie is

van metalen schalen en emmers. Hoewel in de Kempen

doorgaans lokale imitaties worden vastgesteld, komen

ook importstukken voor uit het kerngebied. De versprei-

ding van deze cultuur hangt samen met de opkomst van

lokale elites, die zich gaan vestigen op versterkte hoogte-

nederzettingen. Op de Kemmelberg (W.-Vl.) produceert

men beschilderd aardewerk met geometrische patronen

dat een duidelijk verband lijkt te hebben met deze lokale

aristocratie.

Rond 375 v. Chr is er nog weinig te merken van deze cul-

tuur. Het aardewerk is slordiger gemaakt en functionele

vormen hebben de bovenhand. Versiering, met uitzonde-

ring van wat kamstreken en vingertopindrukken komen

nauwelijks voor. Toch zien we net in die periode een sterke

Van elite naar boer (500

–250 v. Chr.)

Sfeerbeeld van een nederzetting uit de midden-ijzertijd aan de Zwaluw-straat in Meer (© Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen)

midden-ijzertijd

126

Page 32: Vondsten vertellen

toename van het aantal gekende nederzettingen. Bo-

vendien blijken deze grotendeels uniform te zijn, zowel

in bouwtechniek als in vorm van de gebruiksvoorwerpen

over een gebied dat ruimweg van Oost-Vlaanderen tot aan

de Maas reikt. Hierin komt pas verandering vanaf de late

ijzertijd.

Zwervende erven Het nederzettingspatroon vertoont in feite weinig veran-

deringen ten opzichte van dat uit de vroege ijzertijd. Elke

generatie bouwt een nieuwe boerderij in de buurt van de

ouderlijke woonst. Wel lijkt de tussenafstand tussen de

boerderijen van elke generatie geleidelijk aan kleiner te

worden. Vanaf de vierde eeuw stapt men af van het gebruik

van de gemeenschappelijke urnenvelden, maar het is nog de

vraag of dit verandering heeft gebracht in de locatiekeuze

voor de inplanting van de nederzetting. De bewoners geven

duidelijk de voorkeur aan verhogingen in het landschap in

de buurt van open water en goede weidegronden.

Hoewel er nog maar weinig boerderijen bekend zijn uit

de zesde en vijfde eeuw, moet ergens in die periode een

technologische innovatie zijn gebeurd in de opbouw van

de boerderij. De mensen stappen over van een vierbeukige

naar een tweebeukige binnenindeling. Het gewicht van

het dak komt nu te liggen op een rij van drie of vier centrale

middenstaanders. Toch spelen ook de centrale ingangen in

de lange zijden en de wandpalen een dragende rol. Wand-

greppels worden maar mondjesmaat gevonden. Een soort

overgangstype is teruggevonden op het tracé van de ho-

gesnelheidslijn in Brecht-Zoegweg en de naburige neder-

zetting aan Brecht-Hanenpad.187 Deze grote gebouwen

van respectievelijk 20 bij 8 meter en 18 bij 7 meter hadden

in één woongedeelte een tweebeukige indeling, terwijl het

andere deel vierbeukig was. De extra binnenstijlen had-

den misschien een functionele rol voor het dragen van een

zoldering. Het huis op de Zoegweg dateert effectief uit

het begin van de midden-ijzertijd, tussen 540 en 390 v.Chr.,

terwijl dat op het Hanenpad tussen 410 en 260 v.Chr. is

bewoond. Een voorbeeld op Ekeren-Het Laar geeft aan dat

deze tot het begin van de late ijzertijd voorkomen.188

Huisplattegronden uit de midden-ijzertijd: 1. Brecht-Zoegweg, 2. Vosselaar-Lindenhoeve, 3. Beerse-Busselen, 4. Meer-Zwaluwstraat (© Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen/AdAK)

500–250 v. Chr.

1

2

3

4

0 1 2 3 m

127

Page 33: Vondsten vertellen

Gebouwen van het tweebeukige model, vaak gerefereerd

als het type Haps naar de eerste vindplaats, zijn onder-

tussen al geregeld vastgesteld bij opgravingen.189 Deze

gebouwen komen hoofdzakelijk voor tussen 400 en 200

v. Chr., maar blijven op vele plaatsen nog langer populair.

De meeste voorbeelden zijn 12 tot 15 meter lang en 6 tot 8

meter breed. De binnenwand, die zich op een halve meter

van de buitenstaanders bevind, is meestal minder goed be-

waard. Opvallend is dat bij verschillende voorbeelden plan-

ken of balken zijn gebruikt als buitenstaanders, iets dat

voordien weinig is vastgesteld. Een herbruikte plank in een

waterput in Meer-Zwaluwstraat bevestigt dat men reeds

pengatverbinding gebuikte voor constructiewerken.190 Te Brecht-Zoegweg en Brecht-Hanenpad stond een boer-

derij van dit type op een hondertal meter van de vierbeuki-

ge gebouwen vandaan. In een verkaveling in Brecht-Over-

broek onderzocht het IAP een erf uit de midden-ijzertijd

met een vergelijkbare plattegrond.191 Perifere sporen aan

de Waterhoeve geven aan dat er nog meer bewoningsker-

nen waren in Brecht. 192

Aan het Hofeinde in Vosselaar bracht AdAK in het kader

van de verkaveling Lindenhoeve een erf uit de 4de-3de

eeuw v. Chr. aan het licht, bestaande uit een tweebeukige

boerderij omringd door spiekers. In het lagergelegen deel

bevonden zich twee waterputten, waarvan één nooit is

gebruikt.193 Aan de Holleweg in Beerse bevonden zich twee

gebouwen naast elkaar op twintig meter afstand aan de

rand van een ven. Afgaande op de dateringen volgen beide

Nederzetting uit het begin van de midden-ijzertijd aan de Zoegweg in Brecht (© Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen)

Typisch voorbeeld van een erf uit de midden-ijzertijd aan het Hof-einde in Vosselaar (© AdAK)

500–350 v. Chr. 400–200 v. Chr.

0 10 15 m5

0 20 40 60 m

128

Page 34: Vondsten vertellen

gebouwen elkaar op. 194 In het westelijke gedeelte van huis

2 bleek een tussenwand aanwezig op een meter van de ach-

terwand. Aan de rand van een beekvallei aan de Busselen in

Beerse stond een vergelijkbare boerderij , waarvan een deel

van de wandgreppel bewaard was. Ook hier bleek de boer-

derij te zijn omgeven door vier tot achtpalige bijgebouwen.

Op de site Oud-Turnhout-Bentel is er nog een bewoningsfa-

se in het begin van de midden-ijzertijd. Naast een tweebeu-

kig gebouw kon ook de bijhorende waterput worden onder-

zocht. Op de bodem was een volledige pot achtergebleven.

In Puurs-Klein Amer legden archeologen van All-Archeo

een gedeelte van een erf bloot met een hoofdgebouw van

het type Haps. Monsters uit een nabijgelegen kuil dateren

de nederzetting tussen 406 en 231 v. Chr.195

Aan de Duffelsesteenweg in Kontich onderzocht de AVRA

in de industrieuitbreiding Blauwesteen een concentratie

paalkuilen, waaruit twee overlappende gebouwplat-

tegronden konden worden gedistilleerd.196 Beide zijn

tweebeukig en voorzien van uitgesproken ingangspar-

tijen. Afgaande op het aardewerk is een datering op het

einde van de midden-ijzertijd mogelijk. De teruggevonden

potvormen leunen sterk aan bij de drieledige schaaltjes die

zijn verzameld uit twee waterputten en enkele gebouwen

aan de Zwaluwstraat in Meer.197

Opgraving van de ijzer-tijdboerderij aan de Bus-selen in Beerse (© AdAK)

Vondsten uit de waterput van Meer-Zwaluwstraat, waaronder een drie-ledig geknikte schaal, een potje met vingertopversiering, een driehoekig weefgewicht en een spinschijfje (foto: Stefan Dewickere; © Dienst Erf-goed Provincie Antwerpen)

2012250–200 v. Chr.

129

Page 35: Vondsten vertellen

Van gemeenschappelijk grafveld naar familiebegraafplaatsDe urnenvelden uit de voorgaande periode blijven algemeen

in gebruikt tot in de vijfde eeuw, op enkele uitzonderingen

na. Op Kontich-Duffelsesteenweg bleken twee graven later

te zijn bijgezet tussen 400 en 200 v. Chr.198 Vanaf de vierde

eeuw voor onze jaartelling vinden we bijna geen grafvelden

terug. De reden hiervoor is dat men is afgestapt van het ge-

bruik van de eeuwenoude gemeenschappelijke urnenvelden

en de mensen er nu de voorkeur aan geven om de naasten

dicht bij de nederzetting te begraven. Aangezien de grafvel-

den door het kortere gebruik veel kleiner zijn en de graven

bovendien niet altijd gemarkeerd zijn met een heuvel, zijn

deze archeologisch minder goed te vatten.

Een dankbare uitzondering hierop is het grafveld aan de

Oostmallebaan in Zoersel.199 Naast enkele ronde monu-

menten uit de vroege ijzertijd werden een vijftal rechthoe-

kige monumenten vastgesteld, die helaas geen dateerbaar

materiaal opleverden. Naar analogie met de Nederlandse

grafvelden weten we echter dat vanaf de midden-ijzertijd

de rechthoekige monumenten in zwang komen. Twee van

de monumenten blijken afgebakend door een standgreppel,

waarin op geringe tussenafstand palen waren geplaatst. De

meest opmerkelijke structuur is monument 3, dat opge-

bouwd lijkt uit verschillende aaneengesloten rechthoeken,

die in verschillende fasen zijn aangebouwd en uiteindelijk

een structuur vormen van 22 bij 5 meter. Omdat duidelijke

grafcontexten binnen deze structuur ontbreken, is een in-

terpretatie als cultusplaats niet uit te sluiten.

Graven uit de Marnecultuur aan de Helhoekheide in RijkevorselEen mooi voorbeeld van de doorlevende urnenveldentradi-

tie is te vinden in het grafveld van Rijkevorsel-Helhoekhei-

de. Ten noorden van het kanaal Dessel-Schoten ontdekte

een werkman op 27 december 1902 bij het omspitten

van een stuk heide een volledige urn. Men meldde deze

vondsten aan Louis Stroobant, die prompt een onderzoek

Plattegrond van de begraaf-plaats uit de vroege en midden-ijzertijd aan de Oostmallebaan in Zoersel (© All-Archeo)

700–350 v. Chr.

130

Page 36: Vondsten vertellen

aanvatte. Een deel van de urnen waren al vernield en de

locatie van de graven was herkenbaar aan concentraties

van scherven en crematieresten. De opgraving van de

overgebleven grafheuvels beperkte zich tot het uitgraven

van het centrale graf. In januari 1903 ondernam Stroobant

samen met baron De Loë, conservator van de Koninklijke

Musea voor Kunst en Geschiedenis (KMKG), een systema-

tisch onderzoek op enkele percelen ten zuiden van het ka-

naal, tussen de huidige Brandgravenweg en de Oostmalse

Steenweg. In 1911 vond een werkman nog enkele urnen

aan de overkant van de Oostmalse Steenweg.

Urnen in Noordfranse Marnestijl uit het grafveld van de Helhoek-heide in Rijkevorsel (collectie TRAM 41)

475–375 v. Chr.

131

Page 37: Vondsten vertellen

ROMEINSE TIJD (57 v. Chr–402 n.Chr.)

Aan de rand van het Rijk

Romeinse potstalboerderij gevonden aan de Tijl en Nelestraat in Turnhout (© AdAK)144

Page 38: Vondsten vertellen

145

Page 39: Vondsten vertellen

Als de doden konden sprekenEen tweede aanwijzing voor de veranderingen die zich

voordoen aan het einde van de ijzertijd en het begin van

de Romeinse periode is af te lezen in het grafveld aan de

Schootseweg in Weelde. In het kader van de ruilverka-

veling stelden de archeologen van het IAP in 1997 een

inheems-Romeins grafveld vast, dat was ingeplant op een

– genivelleerd – grafveld uit de midden-bronstijd.228 Het

boeiende is dat binnen één grafveld duidelijk een verande-

ring in begrafenisritus waar te nemen is, die rechtstreeks

verband lijkt te houden met de Romanisering van de

bewoners.

De oudste grafmonumenten zijn afgebakend door een

vierkante greppel. De tien rechthoekige greppelstructuren

vormen een redelijk aaneengesloten blok in het oostelijke

areaal van het grafveld. Ze hebben nagenoeg dezelfde

oriëntering, waarbij de hoeken van de structuren naar de

vier windrichtingen zijn gericht. In de meeste gevallen is

een doorgang gelaten in de oostelijke of zuidoostelijke

Vierkante en ronde grafmonumenten uit de Romeinse tijd oversnijden een kringgreppel uit de midden-Bronstijd aan de Schootseweg in Weelde (© Agentschap Onroerend Erfgoed)

0–100 na Chr.

152

Page 40: Vondsten vertellen

hoek. Een dubbelgraf dat ter hoogte van de weggegraven

bronstijdgrafheuvel is aangelegd, is mogelijk het stichters-

graf. De enkele graven hebben zijden van 3,5 tot 4 meter.

De dubbele structuren zijn 5 tot 7 meter lang. Vaak was op-

zettelijk gebroken handgevormd aardewerk in de greppels

gestrooid, dat geregeld sporen van verbranding vertoonde.

Bij één monument bevond zich een bronzen mantelspeld

tussen de vondsten, die typisch is voor de late ijzertijd maar

voorkomt tot ca. 40 na Chr. Binnen het omgreppelde ge-

deelte konden de archeologen in de meeste gevallen geen

bijzettingen terugvinden. Vermoedelijk strooide men de cre-

matieresten uit binnen het omgreppelde deel. Slechts in één

greppel zaten enkele spikkels verbrand been, die bevestig-

den dat het hier om grafmonumenten ging. Binnen structuur

4 was een volledige handgevormde kom in een kuil bijgezet.

Dit monument dateert ten vroegste tussen 170 v. Chr en 10

na Chr.229 Opvallend is wel dat tussen de massa aardewerk

uit de greppel ook de bodem van een wielgedraaide pot zat.

12

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16 17

18

19

20

21

22

23

2425

26

27

28

29

30

31

32

A

B

a

b

h

c

d

e

f

g

II

I

Midden-bronstijdgrafstructuren

Inheems-Romeinse grafstructuren fase 1

Inheems-Romeinse grafstructuren fase 2

Kuilen

Gebouwstructuren

Paalkuilen

Midden-bronstijdgraf

Overzichtsplan van het grafveld aan de Schootseweg in Weelde (© Agentschap Onroerend Erfgoed)

Uitgestrooid aardewerk in de greppel van een rechthoekig monument (© Agentschap Onroerend Erfgoed)

0–50 na Chr.

0 5 m

153

Page 41: Vondsten vertellen

Villae in de Kempen? Voor de bevoorrading van de Romeinse en Germaanse

legertroepen waren de legers hoofdzakelijk afhankelijk

van het hinterland. Dit zorgt al snel voor de inrichting van

landelijke villae naar Romeins model, die zich hoofdzake-

lijk toespitsten op het verbouwen van graan. De eigenaar

van de villa exploiteerde een groot domein, waar op bijna

industriële wijze aan landbouw werd gedaan. De eigenlijke

villa was geschapen naar het Romeinse model van een villa rustica: een ruim landhuis met een groot wooncomfort.

Dat was grotendeels opgetrokken in steen en baksteen

en afgedekt met dakpannen. De Romeinen kenden ook al

het gebruik van mortel en beton voor hun bouwwerken.

Plan van de funderingen van de Romeinse villa van Vorst-Laakdal (De Greef & Janssens 1968)

162

Page 42: Vondsten vertellen

Vanwege het klimaat installeerde men een ingenieus

systeem van vloerverwarming, dat door bakstenen buizen

doorheen het huis werd verspreid. Vanaf de latere perio-

des voegde men ook badvertrekken toe. Dergelijke villa’s

komen hoofdzakelijk voor in de leemstreken van Limburg

en Henegouwen. In de omgeving van Mechelen vinden we

voorbeelden terug in Muizen en Leest langsheen de Dij-

le.238 Op de zandleemgronden in de zuiderkempen bevond

zich een villa in Vorst bij Laakdal.239 Een gedeelte hiervan

is opgegraven door de Antwerpse Vereniging voor Bodem-

en Grotonderzoek tussen 1963 en 1964. De fundamenten

waren opgebouwd uit ijzerzandsteenblokken. Bij evaluatie

in 2005 bleken alle funderingen te zijn weggeploegd.

Toch zijn villa’s niet volledig onbekend op de zandgronden.

In Hogeloon bij Bladel (N.-Br., NL) is een villacomplex op-

gegraven dat is ingericht binnen een bestaande landelijke

nederzetting.240

Enkele Romeinse nederzettingen hebben iets meer allure.

Op de Steenakker in Mortsel was een erf omgeven door

een brede, ondiepe gracht. De twee omvangrijke gebou-

wen zijn vierbeukig en hebben mogelijk een soort gaande-

rij rondom. Het vermoedelijke woonhuis had toegang tot

een stenen keldertje opgetrokken in metselwerk van dak-

pannen.241 Een vergelijkbaar porticusgebouw is bekend

uit Oosterhout (N.-Br., NL).242 Sommigen spreken ook van

proto-villa’s, zoals in Hogeloon (N.-Br., NL) en Druten (Gld.,

NL).243

Landelijke nederzettingen van de inheemse bevolkingOp de zandgronden waren grootschalige exploitaties

doorgaans niet mogelijk door de lagere opbrengst van de

gewassen en de versplintering van het landbouwareaal

over kleine dekzandruggen.244 De bewoning heeft hier

een meer landelijk karakter. De huizen zijn opgetrokken in

hout en het dak afgedekt met riet of stro. De wanden zijn

gemaakt in vakwerkbouw, opgevuld met vlechtwerk en

afgestreken met leem en kalk. Deze nederzettingen zijn

zeer plaatsvast en zijn vaak gedurende bijna anderhalve

eeuw bewoond van het laatste kwart van de eerste eeuw

tot ergens halverwege de derde eeuw na Chr.

150 na Chr.

Opgravingsplan van de proto-villa op de Steenakker in Mortsel (naar De Boe 1966)

163

Page 43: Vondsten vertellen

Dergelijke nederzettingen zijn ondertussen al onderzocht

aan de Zoegweg in Brecht, de Wilgenhoeve in Ekeren, de

Steenbergen in Oelegem, de Tijl- en Nelestraat in Turn-

hout en Bentel in Oud-Turnhout. 245 De vroegste gebou-

wen hebben vaak dubbele wandpalen en diep geplaatste

middenstaanders. Al gauw verdwijnen echter de wandpa-

len en lijkt het dak volledig te rusten op de nokstaanders.

Vermoedelijk rust de wand echter op liggende balken of

waren de wandpalen slechts ondiep ingegraven. Dit zorgt

er voor dat de meeste van deze plattegronden slechts

herkenbaar zijn aan een rij van drie tot vijf diepe paalkui-

len. Afgaande op enkele gebouwen waarvan wel wand-

palen zijn bewaard, gaat het om woonhuizen van gemid-

deld 6 meter breed en tussen 15 en 20 meter lang met een

zadeldak.

Beeld van een landelijke nederzetting uit de Romeinse tijd aan de hand van de opgravingen aan de Zoegweg in Brecht (© Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen)

Maquette van een Romeinse boerderij uit de late 2de eeuw gevonden aan de Vuurkruisenlaan in Wijnegem (© AVRA)

175–225 na Chr.

164

Page 44: Vondsten vertellen

Vanaf ongeveer 150 na Chr. is er een grondige wijziging te

merken in de bouwtechniek. De huizen worden beduidend

langer. Bovendien gaat men meer binnenruimte creëren

door een middenstaander te vervangen door twee zware

palen in de wand. Hierdoor krijgen we terug een beeld van

de omvang van de gebouwen: tussen de 20 en de 30 m lang

en 7 tot 8 meter breed. Dit is de aanzet van een evolutie

naar huizen met een volledig opengewerkte binnenruimte,

hoewel het merendeel van de gebouwen twee midden-

staanders vervangen en nog één centrale nokstaander

hebben.

In de nederzetting aan de Zoegweg in Brecht hebben de

bewoners een aparte manier bedacht het gewicht van

het dak op te vangen. In plaats van twee zware palen

in de wand hebben ze schuin geplaatste palen buiten

de wand gezet, die als steunberen dienen. Dit blijkt een

lokale bouwtraditie. Alleen in Brandevoort in de buurt

van Eindhoven (N.-Br., NL) is een vergelijkbare techniek

vastgesteld.246

¯

¯

¯

¯

1

2

3

4

5

¯

50–275 na Chr.

Evolutie van de boerderijen doorheen de Romeinse tijd 1. Ekeren-Het laar, 2-3 Brecht-Zoegweg, 4-5. Turnhout-Tijl en Nelestraat (© Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen/AdAK)

De Romeinse nederzetting aan de Zoegweg in Brecht (© Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen)

10

2

20

3

30 m

m

0

10

165

Page 45: Vondsten vertellen

MIDDELEEUWEN (400–1500 n.Chr.)

Van Franken tot Brabanders

Opschaven van de plattegrond van een volmiddeleeuwse boerderij op Bentel in Oud-Turnhout (©AdAK)180

Page 46: Vondsten vertellen

181

Page 47: Vondsten vertellen

Herbruik van bronstijdgraftombes aan de Krommenhof in BeerseTijdens de opgravingen van een bronstijdgrafveld aan de

Krommenhof in Beerse kwamen de archeologen tot de

opmerkelijke vaststelling dat vier van de grafheuvels wa-

ren hergebruikt als graftombe in de Merovingische en het

begin van de Karolingische periode, ongeveer tussen 600

en 775 n. Chr.286 In totaal zijn 36 inhumatiegraven aange-

troffen, waarvan de meeste zich in of bij een grafheuvel

bevonden. De meeste graven waren oost-west gericht.

Alleen een solitair kindergraf had een noordoost-zuidwest

oriëntatie.

Het meest opvallend zijn zes grote kamergraven. Vier van

deze kamergraven waren ingegraven in de grootste graf-

heuvel, monument 1. De andere twee bevonden zich in en

bij de paalkransheuvel monument 3. Van één kamergraf

was alleen nog de bodem bewaard. Op basis van de rijke

grafgiften – hoewel deels vernield of weggenomen bij her-

opening van het graf – konden twee mannengraven en drie

vrouwengraven worden herkend.

De mannengraven zijn herkenbaar door de aanwezigheid

van wapens en wapendracht. Zo bevond zich in graf 10 een

ijzeren schildknop, terwijl in graf 11 een pakket van een

lanspunt en drie pijlpunten werd teruggevonden. In beide

mannengraven bevonden zich verder gespen en knopen

van zwaardgordels, ingelegd met koper en zilverwerk. In

geen van beide graven werd echter een zwaard terugge-

vonden. In graf 10 vonden de archeologen ook een gouden

munt.

M1

M8

M3M6

paardengraf

Overzicht van de Merovingische begravingen aan de Krommenhof in Beerse (© AdAK)

Merovingische kamergraven binnen de grafcirkel van monument 1 (© AdAK)

625–775 na Chr.

10 20 300 m

198

Page 48: Vondsten vertellen

Vondst van een intacte knikwandpot bij de opgraving van een kamergraf (© AdAK)

650 na Chr. 620–665 na Chr.2008

Lanspunt en twee pijlpunten uit een van de mannen-graven (foto: Stefan Dewickere, © AdAK)

Gouden tremisses uit graf 10 geslagen in Hoei door de muntmeester Bertoaldus tussen 620 tot 660/665 n.Chr. (foto: Stefan Dewickere, © AdAK) 199

Page 49: Vondsten vertellen

De vrouwengraven zijn te onderscheiden door de aanwe-

zigheid van sieraden en juwelen. Meest gangbaar zijn de

kleurrijke kralen in glaspasta. In graf 20 bevond zich een

kralensnoer met vijfentwintig kralen en drie grote kralen

van een polsband. Uit graf 21 konden ook twee Romeinse

wielvormige glazen kralen worden verzameld. Het voor-

komen van Romeinse vondsten in Merovingische graven is

geen toeval. Men was in die tijd blijkbaar verzot op derge-

lijke ‘verloren voorwerpen’.

In kamergraf 20 werd een Romeinse munt gevonden, die

was doorboord en aan een mantelspeld bevestigd. Een

echte topvondst is de gouden schijffibula uit vrouwen-

graf 21. De mantelspeld is bezet met rode almandine en

versierd met gouddraad. Aan de hand van deze vondsten is

het mogelijk om de kamergraven te dateren tussen 600 en

680 n. Chr.

Het merendeel van de graven was bijgezet in twee andere

bronstijdmonumenten, M6 en M8, wat de hogere status

van de kamergraven lijkt te benadrukken. Elf doden waren

begraven in een kist. Tien van deze kistbegravingen be-

vonden zich in monument 8, waar ze als het ware een klein

rijengrafveld vormen. Interessant is hier de aanwezigheid

van een grote grafkuil met drie kistbegravingen, alsook

een graf waarin twee kisten bovenop elkaar zijn geplaatst.

Bij het gros van de graven was zelfs geen kist vast te stel-

len. In vijf gevallen was te zien dat de overledene in een

lijkwade was gewikkeld.

Schijfvormige fibula met inleg van gouddraad en rode almandine (foto: Stefan Dewickere , © AdAK)

625–675 na Chr.

Kralensnoer van veelkleurige parels in glaspasta uit graf 20 (foto: Stefan Dewickere, © AdAK)

200

Page 50: Vondsten vertellen

Het merendeel van de overledenen waren (jong)volwas-

senen. Op basis van de tanden kon een adolescent en

een kind worden herkend. Opmerkelijk was dat dit kind

in de kist voor een volwassene was begraven. Vijf kleine

grafkuilen, verspreid tussen de grafheuvels zijn vermoe-

delijk ook van kinderen. In vier van de kistgraven werd

een eenvoudige gesp gevonden, die erop wijst dat deze

overledenen gekleed werden begraven. Een van de kisten

uit het meervoudig graf bevatte ook nog een ijzeren mes

en een zilveren mantelspeld met een geometrisch patroon,

te dateren tussen 670 en 750 n. Chr. De datering van de bo-

tresten komt uit tussen 690 en 880 n. Chr. Het lijkt erop dat

een deel van de ‘gewone’ inhumaties dus jonger zijn dan de

kamergraven. Het onderscheid tussen beide wijst mogelijk

op een verschil in status, maar geeft eventueel ook een

verschuiving van de begravingsritus aan.

Knikwandpotten uit de kamergraven (foto: Dieter Jehs, ©AdAK)

Opgraving van twee begravingen, waarbij de overledene gewikkeld was in een lijkwade (© AdAK)

2008 600 na Chr.

201

Page 51: Vondsten vertellen

Ten zuiden van monument 6 bevond zich een geïsoleerd

paardengraf. Het paard is verticaal begraven in een rela-

tief kleine maar diepe kuil (2,20 bij 1,20 m). Vermoedelijk

werd het dier ter plaatse afgemaakt als een soort van offer.

Het is niet toevallig dat de Merovingers deze oude be-

graafplaats uitkozen voor hun begravingen. Misschien

dacht de hoofdman dat het om Romeinse tumuli ging. Door

zich hierin te laten begraven sloten ze als het ware aan bij

de tradities van hun voorgangers. Tegelijkertijd claimden

ze ook hun erfenis en hun land. Beerse is hierin geen al-

leenstaand geval. In Hoogeloon en Casteren zijn bij onder-

zoek van grafheuvels uit de bronstijd ook Merovingische

graven vastgesteld.287

Recent onderzoek door Frans Theuws wees uit dat in 1903

door Stroobant en Panken in de Kattenberg in Bergeijk een

Merovingische knikwandpot is opgegraven, die vermoe-

delijk afkomstig is uit een van de twintig graven die later

door de archeoloog Modderman – vondstenloos – zijn

opgegraven. Door een gelukkig toeval kwam de pot in het

Taxandriamuseum in Turnhout terecht, waar bezoekers uit

Bergeijk de bal aan het rollen brachten.288

Karolingische begraafplaatsen en de eerste kerkenDe groeiende Christianisering van onze gewesten vanaf

de 8ste eeuw onder invloed van missionarissen als de H.

Wilibrordus en de H. Lambertus zorgt vermoedelijk voor

de bouw van de eerste kerken door de lokale elite. Tegelij-

kertijd lijkt ook het gebruik van de Merovingische begraaf-

plaatsen op te houden, zoals ook in Beerse het geval is.

1955 650 na Chr.

Merovingische graven aangetroffen door Modderman bij zijn opgraving van de Kattenberg in 1955 (Modderman 1955)

Knikwandpot opgegraven door Stroobant en Panken in 1903 (collectie TRAM 41)202

Page 52: Vondsten vertellen

Onderzoek van de vroegmiddeleeuwse kerk van Grob-

bendonk-Ouwen wees uit dat deze rond het einde van de

8ste eeuw gebouwd was op een Merovingische begraaf-

plaats.289 Het gaat doorgaans om eenbeukige zaalkerken

in hout, die de latere Romaanse en Gotische kerken vooraf

gaan. Onderzoek in de St. Bavokerk in Boechout en in de

St. Michielskerk in Brecht bevestigden de aanwezigheid

van een Karolingische houten voorganger.290 In Ouwen

stelde men vast dat de begraving vanaf de Karolingische

periode hoofdzakelijk in de kerk gebeurt. Vanaf de 10de-

11de eeuw legt men begraafplaatsen rond de stenen

kerken aan. Dit blijkt ook uit de opgravingen in Edegem-

Buizegem, waar rond een verdwenen kerk met 9de eeuwse

oorsprong in de 10de eeuw een begraafplaats wordt aan-

gelegd, die is afgebakend met een gracht.291 Binnenin de

kerk zijn ook graven vastgesteld met onduidelijke datering.

De bewoningskern bevond zich vermoedelijk vlakbij.

Op Bentel in Oud-Turnhout zijn enkele losse inhumatiegra-

ven vastgesteld. Eén daarvan bevond zich ten oosten van

de vroegmiddeleeuwe bewoningskern en dateert tussen

770 en 900.292 Twee andere bevinden zich vlak bij de reeds

vermelde structuur bovenop een bronstijdgrafheuvel en

zijn ruim vijftig jaar jonger (860–990 na Chr.).293

Volle middeleeuwen

Ongedateerde sporen

D

D

C

B

A

wp 2

str 1

gr 1

wp 1

A

B

C

D

Graven

Gracht

Bewoning

a

b

c

Waterput

1975 900 na Chr.

Opgravingen onder leiding van Jozef Mertens naar de verdwenen kerk van Grobbendonk-Ouwen (© Agentschap Onroerend Erfgoed)

Overzicht van de middeleeuwse bewoning en begraving bij de kerk in Edegem-Buize-gem (© Agentschap Onroerend Erfgoed)

100 m

203

Page 53: Vondsten vertellen

DE MISSENDE STUKKEN VAN DE PUZZEL

Dit boek is een verhaal met een open einde. Terwijl ik dit

schrijf komen overal in de Kempen nieuwe vindplaatsen

aan het licht. De uitwerking van andere opmerkelijke sites

is nog volop in gang. Naast de grote hoeveelheid kennis

die we ondertussen hebben vergaard, blijven er nog veel

fundamentele vragen over.

We zijn er ons van bewust dat toekomstige onderzoekers

de verklaringen die we nu bedenken voor de raadsels in

het zand misschien met enige nostalgie zullen bekijken.

Maar zoals ook het geval is met de opgravingen van onze

erfgoedpioniers uit vervlogen dagen, spreken de vondsten

vaak voor zichzelf. De ontwikkeling van nieuwe methoden

laat ons toe alsmaar meer te weten te komen over hoe de

mensen leefden. De grootschalige ontwikkelingen van

de laatste decennia verbreden ons beeld van de individu-

ele boerderij of grafveld naar de volledige leefomgeving.

Nieuwe antwoorden leiden ons weer naar nieuwe vragen.

Elke nieuwe opgraving levert een bijkomend puzzelstukje

op. Daarmee maken we het beeld van ons verleden stukje

bij beetje duidelijker. De oplossing wordt ons als het ware

ingefluisterd. Als we goed luisteren naar wat de vondsten

ons vertellen.

224

Page 54: Vondsten vertellen

225

Page 55: Vondsten vertellen

uitgeverProjectvereniging Erfgoed Noorderkempen,

Turnhout

drukDie Keure, Brugge 2013

coverontwerp-typografie & vormgevingHanna Maes

www.madebyhanna.com

coverafbeeldingGouden broche uit de merovingische

periode gevonden in een kamergraf te

Beerse-Krommenhof

fotografieAfdeling Archeologie Stad Antwerpen

Agentschap Onroerend Erfgoed

All-Archeo

Antwerpse Vereniging voor Romeinse

Archeologie (AVRA)

Archaeological Solutions

Archeologische dienst Antwerpse Kempen

Archeologische Werkgroep Zondereigen

ARON

Condor Archaeological Research

Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen

Dieter Jehs

Katholieke Universiteit Leuven

Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis

Ludo Verhoeven

MAS Antwerpen

Monument Vandekerkhove

Nico Paepen (Erfgoed.be)

Stefan Dewickere

Tram 41

Vlaamse Landmaatschappij (VLM)

afbeeldingenAgentschap Onroerend Erfgoed

All-Archeo

Antwerpse Vereniging voor Romeinse

Archeologie (AVRA)

Archeologische dienst Antwerpse Kempen

Archeologische Werkgroep Zondereigen

Artis Historia

Bernard Van Daele

Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen

GATE

Heemkundige kring De Vlierbes Beerse

Jacques Boone

Katholieke Universiteit Leuven

Koninklijk Instituut voor het

Kunstpatrimonium, Brussel

Monument Vandekerkhove

Nationaal Geografisch Instituut

Sémhur (Wikipedia)

Stadsarchief Turnhout

Studiebureau Archeologie

Tram 41

Triharch

Vrije Universiteit Amsterdam (VU)

Yann Mandart

partnersArcheologische dienst Antwerpse kempen

Erfgoedcel Noorderkempen

Tram 41

Provinciebestuur Antwerpen

Agentschap Onroerend Erfgoed

COLOFON

AdAK en Erfgoedcel Noorderkempen maken deel uit van de projectvereniging Erfgoed

Noorderkempen, intergemeentelijk samenwerkingsverband rond onroerend, roerend

en immaterieel erfgoed tussen de gemeenten Arendonk, Baarle-Hertog, Beerse,

Hoogstraten, Kasterlee, Merksplas, Rijkevorsel, Oud-Turnhout, Turnhout en Vosselaar met

steun van de Vlaamse Overheid en het Provinciebestuur Antwerpen.

ISBN 978-90-9027-927-5 D/2013/12.338/1

Page 56: Vondsten vertellen

Nieuwe Tijd

Middeleeuwen Laat

Vol

Vroeg

Romeinse Tijd Laat

Midden

Vroeg

IJzertijd Laat

Midden

Vroeg

Bronstijd Laat

Midden

Vroeg

Neolithicum Finaal

Laat

Midden

Vroeg

Mesolithicum Laat

Midden

Vroeg

Paleolithicum Finaal

Laat

Midden

Vroeg

1500

1200

900

450

270

70

50

250

500

800

1100

1800

2000

3000

3500

4500

4900/5300

6500

7700

9500

12.000

36.000

250.000

Archeologische Periode Datering

AD

BC