Profetische getuigenis – Broeder Luc Van Dyck Web viewNaarmate ik mij dieper in het...

Post on 08-Feb-2018

214 views 0 download

Transcript of Profetische getuigenis – Broeder Luc Van Dyck Web viewNaarmate ik mij dieper in het...

1

PROFETISCH GETUIGEN IN DEZE TIJDPERSOONLIJKE GEDACHTEGANG N.A.V. HET

KAPITTELTHEMA.

1. Profeten in de Bijbel.

1.1. Naarmate ik mij dieper in het kapittelthema poogde in te werken, werd het beeld van de ‘servus lampadarius’ mij steeds dierbaarder. In het oude Rome beschikten de rijke patriciërs over zulke slaaf. Deze moest zijn meester begeleiden en bijlichten op zijn avondlijke uitstappen naar één of andere gebeurtenis. Uiteraard liep deze slaaf niet, zoals de beleefdheid eigenlijk zou vereisen, achter zijn meester aan. Hij ging evenmin naast hem lopen. Dan zouden beiden wel eens in een zelfde plas kunnen trappen of over een zelfde hindernis kunnen struikelen. Neen, de slaaf ging een stapje voor mijn meester uit zodat het licht dat hij droeg mooi hun weg verlichtte. Zo ook zie ik de profeet: met dezelfde discretie en beschikbaarheid verlicht hij de nabije toekomst waar men naartoe trekt/moet.

1.2. De slaaf kende de wegen en straten in Rome op zijn duimpje, ook in het donker en gedurende onveilige avonden. Hij voerde zijn opdracht naar best vermogen uit, doordrongen van de wil om zijn meester veilig naar zijn bestemming te brengen. Zijn bijzondere taak stond hem voor ogen. De profeten van Israël waren ook diep doordrongen van hun opdracht: hun medemensen eraan herinneren dat God niet onverschillig staat tegenover hun doen en laten en hun wel en hun wee. God is betrokken bij het leven van de mens. Zijn geboden zijn geen onpersoonlijke aanbevelingen, maar geven uitdrukking aan Gods zorg en bewogenheid. Zo is gerechtigheid niet zomaar een ethische waarde: het is Gods aandeel in het leven van de mens. Maar mensen doen vaak wat ze willen: ze gedragen zich gemeen en maken misbruik van de zwakken, zonder te beseffen dat ze daarmee God afvallen en dat onderdrukking van een mens een vernedering van God betekent, zo meenden de profeten. Daarom konden ze soms fel van leer trekken tegen onrecht en onderdrukking. Onverdraaglijk is het, dat laster en verdachtmaking algemeen aanvaarde normen zouden zijn/worden, om van zwendel en corruptie maar te zwijgen. Teleurstelling trilt dan door de woorden van de profeet. Hij is de stem van God voor mensen in nood, voor het welzijn van allen.

1.3. Wat hun meester precies bij zijn avondlijke wandeling tegemoet ging was voor de slaaf geen vraag. Of zijn meester zich zou gaan amuseren of zich zou vervelen kwam niet bij hen op. Ook profeten waren geen toekomstvoorspellers. Het onheil dat sommige profeten zagen aankomen waren de consequenties van het falen van het volk en geen onafwendbaar noodlot. Als het volk zich omkeert, terug de ‘rechte wegen’ gaat, zal God terug heil brengen, daar waren ze echt van overtuigd. Dit komt bijv. heel scherp tot uiting in het verhaal van de profeet Jona. Wanneer Jona in Ninivé komt zegt hij: “Nog veertig dagen en Ninivé wordt ondersteboven gekeerd!” (Jona 3, 4). Maar deze “voorspelling” kwam niet uit. De bewoners van die stad keerden zich immers van hun boze wegen en van het geweld dat aan hun handen

2

kleefde af (Jona 3, 8) en dan keert ook God om en de aangekondigde verwoesting gaat niet door. En wat voor Jona geldt, geldt ook voor de andere profeten. Profetie is geen toekomstvoorspelling. Profeten voorspellen ons niet de toekomst, maar ze stellen het volk (en ook ons) voor een keuze: het leven en de dood stellen ze voor, een zegen of een vloek (Deut. 30, 19). Aldus beleeft de profeet drie tijden tegelijk: de belofte van het verleden, de contemplatie van het heden en de moed om de weg naar de toekomst te gaan. Ook voor ons is er geen ander teken dan dat van Jona.

2. Profeten voor vandaag?

2.1. Centraal in deze opdracht staat de vraag of wij, in deze wereld van globalisering, secularisatie, desacralisatie, pluralisering, … onze profetische rol nog wel kunnen opnemen? Het resultaat van deze maatschappelijke veranderingen wordt vaak geïnterpreteerd in termen van een verlieservaring: tradities worden niet meer als vanzelfsprekend doorgegeven en de profetische taak wordt als een erg zware opgave voorgesteld. De vraag of wij heden ten dage onze profetische taak nog kunnen opnemen, zet ons echter op een verkeerd been. Deze benadering legt immers te veel nadruk op de opdracht zoals die in het verleden werd vervuld. Wat vroeger gebruikelijk was (en eventueel afdoende was) wordt dan als norm genomen voor een actuele ‘herstelbeweging’. Op deze wijze interpreteren we de huidige context immers als een grondige bedreiging om vervolgens na te gaan “hoe we de meubels nog kunnen redden”. Hierbij wordt de vroegere toestand als ideaal en als norm genomen . Beter lijkt het mij om de opportuniteiten van de huidige context in beeld te brengen om daarmee, naar de toekomst toe, geïnspireerd en goed gemotiveerd, te vertrekken. Het nodigt ons uit om vrijuit te denken over nieuwe kansen en te kiezen voor een hoopvoller realisme. Dit is ook de benadering die door de “Identiteitscommissie” van de Belgische regio wordt bepleit. In de beleidsnota door deze commissie uitgewerkt, worden nieuwe en concrete kansen en mogelijkheden uitgetekend. De toepassingen van deze beleidslijn lijkt heel effectief en weldoende te zijn en deze benadering verdient navolging.

2.2. Van deconstrueren naar reconstrueren. Ook deze optie plaatst ons meteen in de actuele context van secularisatie en pluralisering. Ook hier is het ’t best om niet meteen een belerende en restauratieve houding aan te nemen en oude remedies terug op te rakelen, doch resoluut te kiezen voor een fundamentele verkenning van nieuwe mogelijkheden in dialoog met de beleefde context. Op de dag van vandaag geldt deze opdracht volgens mij onverkort. Echte dialoog veronderstelt immers dat men zich laat bevragen door de ander: wie toegesproken wordt in de dialoog zet zichzelf even op het spel, niet om zijn overtuigingen en opdrachten te verliezen, maar wel om die in haar actualiteitskarakter opnieuw te ontdekken, te herwinnen: bevraagd, getoetst, verrijkt, bekeerd en bevestigd. Ook hier geldt de beweging naar een hoopvol realisme. Het is goed dit dialogaal en realiteitsgetrouw principe als basis van de reconstructie te hanteren. Hiermee huldigen we trouwens Gods nabijheid in ons leven: onze Opdrachtgever inzake onze profetische taak. Want uit de wijze waarop

3

God zich aan ons openbaart, vernemen we dat er niet eerst God is die dàn de dialoog met mensen (via profeten) aangaat, maar dat God precies dialoog is. Dialoog is een wezenskenmerk van God. In deze dialoog bevindt de mens (wijzelf) zich in een antwoordrelatie en bepaalt deze relatie juist ten diepste wie de mens is: een wezen dat altijd reeds in dialoog is: een wezen dat kwetsbaar staat onder het woord, net als de profeten van weleer. In de dialoog met de anderen krijgen wij ook echt onze profetische taak toegespeeld en leren we wie we echt zijn. Door actief, realistisch en dialogaal in te gaan op de actuele opportuniteiten kunnen wij onze profetische taak in deze plurale situatie als een constructief gegeven binnenbrengen: hoopvol realisme.

3. Enkele consequenties:

3.1. Versterking van de persoonlijke autonomie en verzorging van de gemeenschapszin.Vroeger was het kader waarin de mens leefde meteen religieus gekleurd. In de pre- seculiere tijd was dat alleszins en overal zo. Dit referentiekader lijkt nu erg gewijzigd te zijn en de ‘menselijke natuur’ wordt niet meer meteen religieus ingevuld. Daarbij komt dat religieuze leiders hun controle over het geloven, de gelovige praktijken en de morele principes van hun ‘volgelingen’ verloren zijn. Mensen hebben nu de wil en de mogelijkheid om autonoom te beslissen wat ze geloven en doen. Hierin laten ze zich niet zomaar gezeggen, ook niet door gezagsdragers en profeten. Religie werd een zaak van de individuele gelovige. Dit betekent echter niet noodzakelijk dat het confessionele (groeps-)geloven verdwijnt, maar wel dat mensen nadruk leggen op zelfgekozen confessionele elementen die van persoon tot persoon kunnen verschillen. Daarbij spelen individuele, flexibele en niet-dogmatische ervaringen een doorslaggevende rol en vormt aldus een persoonlijke spiritualiteit , eventueel uitmondend in een confessionele aansluiting. Zegde Karl Rahner niet dat deze eeuw de eeuw van de religieuze ervaringen moest zijn of dat de Kerk anders helemaal (in ons Westen) zou verdwijnen? De beschikbaarheid van een veelheid van religieuze opties moet dus niet gezien worden als een bedreiging van het Christendom en het onmogelijk maken van onze profetische opdracht, maar eerder als een stimulans voor authentieke en persoonlijke geloofsgroei. Daarbij mogen we erop vertrouwen dat de menselijke bestaansvorm niet beperkt blijft tot het hier en nu, maar open blijft staan voor wat we “transcendentie” noemen. Als zodanig kan geloven ook niet langer in eerste instantie gezien worden als een collectief antwoord. Maar was dat ook niet wat Jezus op het oog had? Aan Petrus – en dus ook aan ons – vroeg Hij: ”Wie zegt gij dat Ik ben?”. En bij zijn wondere tekenen wees Hij ook niet naar het “bloeiende geloof” van Israël. “Uw geloof heeft u gered”, zo besloot Hij op persoonlijke wijze Zijn genezend optreden. Daarom is het zonder meer van groot belang, meer nog dan vroeger, om (beleids-)aandacht te schenken aan de (levenslange) vorming die persoonlijke geloofsgroei ondersteunt en cultiveert. Ook de (leef-)gemeenschap krijgt in dit kader een andere rol. Zij is niet langer de geëigende locus van de ‘profetengilde’, maar de bevestigende en dragende groep waarin ieder tot echte bloei kan

4

komen, ieder op zijn tempo, ieder op zijn tijd. De gemeenschap wordt eerder een warme uitvalsbasis voor sterke en authentieke getuigen: voor ware profeten!In deze gemeenschap heeft ook de overste zijn specifieke rol te spelen. Hij is niet diegene die aan oude maatstaven de actuele praktijken bijstuurt en richt, of nieuwe wijn in oude zakken moet doen, wat een begrijpelijke praktijk is maar geen actueel en participatief gezag behelst. Hij laat het goede van de groepsleden aan de oppervlakte komen tot ‘heil’ en ‘lering’ van elkeen. Hij verstikt de verschillende stemmen ook niet onder zijn eigen verstaan van ieders huidige opdracht, maar bevorderd – waar hij kan – de wederzijdse betrokkenheid en initiatiefzin tot bloei van het “warme platform” en tot verdere constructieve groei van elk groepslid afzonderlijk. Ook dit lijkt mij een noodzakelijke voorwaarde te zijn om onze profetische taak op de dag van vandaag goed te kunnen vervullen.

3.2. Desacralisatie en zin voor het Heilige. Wetenschap en techniek hebben onze (Westerse) wereld echt onttoverd. Niettemin figureren in wetenschappelijke rapporten en verbeeldingen uitlatingen die handelen over de fascinerende, soms zelfs vreeswekkende, realiteit die het mysterie van het menselijke bestaan is. Dergelijke zaken plaatsen ons oog in oog met het dieper fascinerende geheim van de mens dat door Rudolf Otto (1829 – 1937) reeds ”het Heilige” werd genoemd. Als eerste bracht deze theoloog de behandeling van ‘het Heilige’ (of meer technisch gesproken: van het numineuze) aan de orde. In zijn standaardwerk “Das Heilige” (1917) toonde deze auteur zelfs overtuigend aan dat in alle spirituele levensbeschouwingen en alle godsdienstig-kerkelijke instituties sprake is/moet zijn van zulke ‘oerervaring’.Hetzelfde verschijnsel doet zich voor wanneer we de “geloofsafval” diepgaand onderzoeken. Vanaf 1966 zijn we in een post-theïstische periode terecht gekomen, zo stellen degelijke studies. Algemeen bedoelt men met “theïsme”: het geloof in een persoonlijke God die transcendent is maar zich toch met iedere mens inlaat. De invloed van het theïsme is in het verleden zeer sterk geweest en werd lange tijd als hét traditioneel-christelijk godsbeeld gezien. Wie dit godsbeeld aanhing werd als ‘gelovige’ beschouwd; wie dit afwees werd als ‘ongelovige’ afgedaan. Maar dit theïsme zou momenteel ook gepasseerd zijn en het zou nu tijd zijn om op een andere wijze over ‘gelovigen’ en ‘ongelovigen’ te spreken. In deze post-theïstische tijd zijn de grenzen immers vervaagd, zo blijkt: ‘gelovigen’ zijn ongeloviger geworden en ‘ongelovigen’ geloviger. Allerlei empirische studies en statistieken tonen dit inderdaad aan. Er bestaan immers steeds meer manieren van geloven en beleven zonder God of ten minste voorbij de theïstische God, omdat mensen nu eenmaal ‘religieus’ blijken te zijn, ook als dat religieus kenmerk niet meer als zodanig duidelijk (aan de hand van vroegere diacritica) te herkennen valt. Atheïsten verwerpen weliswaar het geloof in een bovennatuurlijke, persoonlijke God die zich met iedere mens zou bezighouden, maar dat wil niet zeggen dat ze alle vormen van transcendentie van ‘iets’ afzweren, of dat ze zich niet voor een mysterieuze leegte weten te staan (geloven in ‘niets’) die hun zoeken naar zin en grond voor het menselijk bestaan/voor hun eigen bestaan zou oriënteren, sturen en schragen. In die zin verklaren meerdere

5

filosofen en theologen : “Onze samenleving is door en door seculier, maar geloven is alomtegenwoordig”. Op ’t eerste zicht staat deze situatie weer lijnrecht tegenover de mogelijkheden om effectief als gelovige profetisch-getuigend doende te zijn. Anderzijds schenkt ze weer mogelijkheden om aldus aanwezig te zijn door aandacht te vragen voor het oer-menselijke ervaren van transcendentie en de fundamentele menselijke gevoeligheid voor de mystieke kern in ieders leven. Deze getuigenis resoneert met een houding van vertrouwen en gelatenheid en een houding van zoeken, niet naar iets dat men verloren is, maar een zoeken vanuit het vertrouwen dat wij al gevonden zijn. En wat we dan zoeken is als het suizen van een zachte bries die zich verbergt achter en via onze beelden ervan en ons spreken erover. De leegte die valt in onze dialoog met mekaar – ook met ongelovigen – kan haar volheid maar openbaren en tastbaar doen worden in de actie die we samen ondernemen voor het diepste welzijn van en het meest schoonmenselijke respect voor mekaar. Het is goed om deze dialoog over de scheidingslijnen die ons schijnbaar verdelen te houden, want deze grenzen lopen immers ook door onze eigen harten. Ook hier komt de nood aan een respectvolle dialoog en een authentiek optreden het scherpst aan de orde. En dit mag ons hoopvol realisme zeker niet temperen.

Tot besluit: enkele voorstellen.

Of bovenstaande gedachtegang op alle situaties van onze congregatie wereldwijd van toepassing is/kan zijn, is mij niet bekend. Daarover laat ik anderen graag oordelen. Uit bovenstaande visie haal ik echter wel enkele aandachtspunten die volgens mij indicatief en/of wenselijk lijken. Ik bied ze hier vrijblijvend aan. - Kunnen we de beleidsvoering in België (maar ook op het generale

niveau) baseren op opportuniteitenonderzoek of is dit niet steeds mogelijk? (Blijven niet daardoor allerlei recente stichtingen te veel afhankelijk van het Noorden en het Westen, wat steeds moeilijker wordt?).

- Kunnen (regionale en algemene) beleidslijnen nog meer dialogaal en participatief worden uitgebouwd of achten we de huidige gebruiken en gewoonten voldoende?

- Welke netwerkconfiguraties (op de diverse beleidsniveaus) zouden ons behulpzaam kunnen zijn om onze profetische taak verder uit te bouwen en te realiseren?

- Lijkt het niet nodig/wenselijk om alle vormings- en animatie-initiatieven (ook op alle niveaus) kritisch te onderzoeken in functie van reële mogelijkheden tot persoonlijke spirituele groei en bloei (in deze tijd en aangepast aan de concrete context)?

- Zijn wij ons voldoende bewust van de mogelijkheden om in deze plurale context profetisch aanwezig te zijn? Hoe is de toestand desbetreffend in andere regio’s en provincies?

- Hoe onze gemeenschappen verder inrichten opdat ze echte uitvalsbasissen zouden zijn voor authentiek getuigen, voor onze profetische opdracht? Welke aspecten van enculturatie moeten daarbij in acht genomen worden?

6

- Is het nodig om de rol van de overste in dit kader verder te specifiëren/profileren en desgevallend opleiding en/of coaching hierin te voorzien?

- Ervaren we de gezagsstructuur in onze congregatie en de algemene organisatie van onze congregatie als participatief en ondersteunend? Welke wensen en verwachtingen moeten we op dit punt naar voren brengen?

- (aanpassing van de Constituties - inspirerend en normatief gedeelte - en aanpassing van het algemeen directorium: zie voorstellen van de commissies).

- …

Geconsulteerde werkenANON, Verdiepen wie we zijn. Over zorg voor bezieling en christelijke inspiratie in het samen leven en werken. Visietekst Inspiratiebeleid 2015-2018. SP, 2015.BELIAH, R., Religion in human evolution. London, Harvard University Press, 2011.BEYERS, J., The Church and the Secular: The effect of the post-secular on Christianity. Pretoria, University of Pretoria Press, 2014. BOEVE, L., Van ‘nog’ naar ‘nu’ katholieke school zijn. Overwegingen bij ‘Christelijke identiteit: een utopie?’ van Broeder Stockman. Collationes, 2015, nr. 3, p. 329 – 339.BRUCE, S., Religion in the modern world. Oxford, Oxford University Press, 1996. CALHOURN, C., Rethinking secularism. Oxford, Oxford University Press, 2011.DESMET, M., & GROMMERS, R., Moe van het moeten kiezen. Op zoek naar een spiritualiteit van de zelfbeschikking. Tielt, Lannoo, 2005. JOAS, H., Do we need Religion? On the experience of self-transcendence. London, Paradigm Publishers, 2008.TAYLOR, C., A secular age. Cambridge, Harvard University Press, 2007. SMEDES, T.A., God, iets of niets? De post-seculiere maatschappij tussen geloof en ongeloof. Amsterdam, Amsterdam University Press, 2016VAN DEN BERK, T., Het numineuze. Zoetermeer, Meinema, 2005.

LVD - 12.11.2017