Post on 30-Jun-2020
Passend onderwijs en opvattingen over
de toerusting van vo-docenten en -scholen
Miriam Walraven, Marleen Kieft en Anne Luc van der Vegt
POSTBUS 14233500 BK UTRECHTTEL. : 030 - 230 60 90FAX : 030 - 230 60 80E-MAIL : INFO@OBERON.EUINTERNET : WWW.OBERON.EU
HET ONDERZOEK IS UITGEVOERD IN OPDRACHT VAN DE EVALUATIE- EN ADVIESCOMMISSIE PASSENDONDERWIJS (ECPO).
ONDERZOEK & ADVIESevaluatie- en adviescommissie passend onderwijs
evaluatie- en adviescommissie passend onderwijs
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen
Uitgave , Utrecht
Tekst Miriam Walraven, Marleen Kieft en Anne Luc van der Vegt
Met medewerking van: Edwin Dubbelman, Pauline van Eck, Sandra Jansma
en Joost Vreuls
Omslagfoto Sijmen Hendriks
ISBN/EAN 978-90-77737-88-0
Opdrachtgever Evaluatie- en adviescommissie Passend onderwijs
© Oberon, Utrecht, 2013
Het gebruik van passages uit deze tekst als ondersteuning en toelichting is toegestaan, mits de bron
correct en duidelijk wordt vermeld.
2 Oberon
Inhoudsopgave
Managementsamenvatting .............................................................................................................................. 7
1 Inleiding ................................................................................................................................................... 9
1.1 Aanleiding voor dit onderzoek ............................................................................................................... 9
1.2 Docenten en Passend onderwijs ............................................................................................................ 9
1.3 Leeswijzer ............................................................................................................................................. 12
2 Het onderzoek ....................................................................................................................................... 13
2.1 De onderzoeksopzet............................................................................................................................. 13
2.2 Het vragenlijstonderzoek ..................................................................................................................... 13
2.3 Gesprekken op scholen ........................................................................................................................ 16
2.4 Verantwoording van de gemaakte keuzes ........................................................................................... 18
2.5 Termen, begrippen en afkortingen ...................................................................................................... 19
3 De beleving van docenten ...................................................................................................................... 21
3.1 Betrokkenheid ...................................................................................................................................... 21
3.2 Attitude ................................................................................................................................................ 22
3.3 Overbelasting ....................................................................................................................................... 26
3.4 Conclusie .............................................................................................................................................. 26
4 Vaardigheden van docenten .................................................................................................................. 29
4.1 Ervaring en vaardigheden bij docenten ............................................................................................... 29
4.2 Leerlingen met verschillende ondersteuningsbehoeften .................................................................... 33
4.3 Conclusie .............................................................................................................................................. 37
5 Informatievoorziening en kennis ............................................................................................................ 39
5.1 Informatievoorziening .......................................................................................................................... 39
5.2 Kennis van profielen en plannen .......................................................................................................... 41
5.3 Toekomstverwachting .......................................................................................................................... 44
5.4 Conclusie .............................................................................................................................................. 46
6 Toerusting op schoolniveau ................................................................................................................... 47
6.1 Ondersteuning ..................................................................................................................................... 47
6.2 Zorgstructuur ....................................................................................................................................... 50
6.3 Grenzen ................................................................................................................................................ 52
6.4 Conclusie .............................................................................................................................................. 53
7 Toerusting op docentniveau: professionalisering ................................................................................... 55
7.1 Behoefte aan scholing .......................................................................................................................... 55
7.2 Professionaliseringsbeleid .................................................................................................................... 56
7.3 Scholingsthema’s ................................................................................................................................. 57
7.4 Conclusie .............................................................................................................................................. 59
8 Samenvatting, conclusies en aanbevelingen .......................................................................................... 61
8.1 Onderzoeksvragen en opzet onderzoek .............................................................................................. 61
8.2 Beantwoording onderzoeksvragen ...................................................................................................... 62
8.3 Slotbeschouwing en aanbevelingen ..................................................................................................... 64
4 Oberon
9 Bijlagen .................................................................................................................................................. 69
9.1 De vragenlijst voor docenten ............................................................................................................... 69
9.2 De gespreksleidraden ........................................................................................................................... 77
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 5
Voorwoord
In deze rapportage komen ruim duizend docenten uit het voortgezet onderwijs aan het woord over Passend
onderwijs. Duizend docenten van praktijkonderwijs en speciaal onderwijs tot vwo en gymnasium.
Wij bedanken deze docenten voor hun bereidheid om hun opvattingen en beleving met ons te delen. Ook dank
aan de docenten, schoolleiders, zorgcoördinatoren en samenwerkingsverbanden die tijd hebben vrijgemaakt
om in interviews de resultaten uit de enquête verder te verdiepen.
Door hun medewerking hebben we een beeld kunnen schetsen van de toerusting van docenten en scholen aan
de start van de invoering van Passend onderwijs.
Oberon, oktober 2013
6 Oberon
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 7
Managementsamenvatting
Deze managementsamenvatting beschrijft de opzet en de conclusies van een onderzoek naar de opvattingen
over de toerusting van docenten en scholen in het voortgezet onderwijs. Voor een volledige beschrijving van
het onderzoek, de uitkomsten en onze aanbevelingen verwijzen we naar het volledige onderzoeksrapport.
Aanleiding
In opdracht van de ECPO heeft Oberon een onderzoek uitgevoerd naar stand van zaken rond de toerusting van
scholen en docenten in het voortgezet onderwijs, met het oog op de invoering van Passend onderwijs in
augustus 2014. De bevindingen van het onderzoek geven de uitgangssituatie weer en fungeren daarmee tevens
als nulmeting. Door het onderzoek in de toekomst te herhalen, kan de ontwikkeling en toerusting van scholen
en docenten tijdens de invoering van Passend onderwijs worden gevolgd.
Onderzoeksvragen en doelgroep
In het onderzoek richten we ons op de beantwoording van de volgende twee hoofdvragen:
1. In hoeverre beschouwen vo-docenten zich competent om Passend onderwijs te geven?
2. Hoe rust de schoolorganisatie docenten toe bij het geven van Passend onderwijs en hoe sluit dit aan op de
behoeften van docenten?
Dit onderzoek draait om docenten in het voortgezet onderwijs. Daarbij is de focus breed: we betrekken het
hele spectrum van het voortgezet onderwijs, van vso-scholen en praktijkonderwijs tot scholen voor vwo en
gymnasium. Bij de analyses is nagegaan welke verschillen er zijn tussen vmbo/havo/vwo-docenten en vso/pro-
docenten.
Werkwijze
Het onderzoek is uitgevoerd in de periode januari – september 2013. Om de onderzoeksvragen te
beantwoorden hebben we een enquête gehouden waaraan in de maanden april en mei 2013 is meegewerkt
door ruim duizend vo-docenten van 48 verschillende schoollocaties. Daarnaast hebben we tien verschillende
cases nader in beeld gebracht, door groepsgesprekken op locatie te voeren. Hierbij hebben we gesproken met
schoolleider(s) en docenten en andere betrokkenen. We onderscheiden bij dataverzameling en rapportage vijf
deelonderwerpen: 1) de beleving van docenten, 2) vaardigheden van docenten, 3) informatievoorziening en
kennis, 4) toerusting op schoolniveau en 5) toerusting op docentniveau. Voor elk van deze onderwerpen
noemen we de belangrijkste conclusies
Belangrijkste conclusies
1. Beleving van docenten: vo-docenten voelen zich nog niet erg betrokken
Dit onderzoek bevestigt het beeld dat ook in andere recente onderzoeken naar Passend onderwijs wordt
geschetst: docenten voelen zich medio 2013 nog niet erg betrokken bij de invoering van Passend onderwijs. De
helft van de vo-docenten uit dit onderzoek (dat geldt zowel voor regulier als speciaal onderwijs) voelt zich
‘enigszins betrokken’ bij de invoering van Passend onderwijs. Er is echter ook een aanzienlijke groep docenten
die zich ‘zeer betrokken’ voelt; die groep is in het vso/pro bijna twee keer zo groot (bijna 40%) als in het
reguliere onderwijs (20%).
2. Vaardigheden van docenten: competentiebeleving verschilt
Vrijwel alle vo-docenten hebben in wisselende frequentie momenteel al te maken met leerlingen die een extra
ondersteuningsbehoefte hebben. De docenten zijn tamelijk positief over hun eigen vaardigheden in het
8 Oberon
omgaan met deze leerlingen. Docenten in het reguliere onderwijs vinden het omgaan met leerlingen die
opstandig en agressief gedrag vertonen het moeilijkste. In de praktijkvakken van het vmbo kunnen soms
gevaarlijke situaties kunnen ontstaan als docenten geconfronteerd worden leerlingen met grote
gedragsproblemen. Maar dezelfde zorg geldt op het gymnasium, waar het hoge tempo en het hoge niveau van
de lesstof veel van leerlingen en docenten vraagt. Vso/pro-docenten voelen zich vaker competent om les te
geven aan leerlingen met opstandig en agressief gedrag. Het beter leren differentiëren is voor veel scholen de
komende jaren een prioriteit.
3. Informatievoorziening en kennis: tekort aan informatie leidt tot onzekerheid
Verreweg de grootste groep docenten noemt zich ‘een beetje’ op de hoogte van de consequenties die de
invoering van Passend onderwijs voor henzelf zal hebben. Dit gebrek aan voldoende informatie leidt tot een
afwachtende houding, soms ook tot zorg en weerstand bij docenten. Schoolleiders zijn (tot nu toe) afwachtend
met het informeren van hun docenten en het verspreiden van schoolondersteuningsprofielen binnen de
school. Docenten in het reguliere onderwijs verwachten dat hun eigen deskundigheid op het gebied van het
omgaan met zorgleerlingen zal toenemen, maar pro- en vso-docenten zijn daarentegen bang dat hun
deskundigheid en expertise zal verdwijnen.
4. Toerusting op schoolniveau: tevredenheid over huidige zorgstructuur
Docenten zijn tevreden over de manier waarop de school hen momenteel ondersteunt bij het geven van
onderwijs aan leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften. Men oordeelt positief over de zorgstructuur en
de ondersteuning die hen daarmee wordt geboden: vso/pro-docenten zijn het meest tevreden, gevolgd door
de vmbo-docenten. De havo/vwo-docenten zijn het minst tevreden. De tevredenheid over de aanwezigheid
van zorgexperts scoort daarbij relatief het hoogste. Dit beeld komt naar boven in zowel enquête als de
interviews en maakt duidelijk dat Passend onderwijs niet bij nul begint, maar dat er al een stevige basis ligt.
Docenten benadrukken wel dat er grenzen zijn aan hun mogelijkheden, ook al is de toerusting goed geregeld.
Klassengrootte, het aantal zorgleerlingen per klas, de zwaarte van de problematiek en de facilitering in tijd
bepalen vooral of ze in staat zijn Passend onderwijs te geven.
5. Toerusting op docentniveau: praktische handelingsgerichte professionalisering gewenst
Ongeveer de helft van de docenten in vmbo/havo/vwo zegt behoefte te hebben aan professionalisering op het
gebied van Passend onderwijs, de andere helft heeft dat niet of ‘misschien’. De voorkeur gaat daarbij uit naar
trainingen over het omgaan met verschillen in de klas. Belangrijk vinden ze ook dat specifieke scholing wordt
aangeboden op het moment dat dit voor hen relevant is. Van algemene scholing voor het hele docentenkorps
tegelijk wordt minder verwacht. Docenten op vso- en praktijkscholen hebben minder behoefte aan
professionalisering dan docenten vmbo/havo/vwo, zij hebben – zoals te verwachten was – al meer scholing
gevolgd op dit terrein. Professionaliseringsplannen op schoolniveau zijn er nog nauwelijks en
professionalisering is ook (nog) niet gekoppeld aan de schoolondersteuningsprofielen.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 9
1 Inleiding
1.1 Aanleiding voor dit onderzoek
In dit rapport doen wij verslag van een onderzoek naar de toerusting van scholen en docenten in het
voortgezet onderwijs, met het oog op de invoering van Passend onderwijs in augustus 2014. Wij hebben dit
onderzoek uitgevoerd op verzoek van de Evaluatie- en adviescommissie Passend Onderwijs (ECPO). Het is één
van de thema-onderzoeken die de ECPO in het voorjaar 2013 heeft uitgezet om de stand van zaken in kaart te
brengen, voorafgaand aan de invoering van Passend onderwijs. De bevindingen van het onderzoek geven de
uitgangssituatie weer en fungeren daarmee tevens als nulmeting. Door het onderzoek in de toekomst te
herhalen kan de ontwikkeling en toerusting van scholen en docenten tijdens de invoering van Passend
onderwijs worden gevolgd.
In het Referentiekader passend onderwijs is omschreven wat een goede toerusting van docenten inhoudt.1
Docenten moeten tegemoet kunnen komen aan verschillen tussen leerlingen en dat vraagt om
professionalisering op het gebied van onderwijsondersteuning. Docenten dienen over basisvaardigheden te
beschikken zoals: signaleren van leer- en ontwikkelingsproblemen, effectief interventies hanteren waarbij
gestreefd wordt naar hoge opbrengsten, betrekken van ouders hierbij en het gebruik maken van de
ondersteuningsstructuur op school. Een goede toerusting stelt eisen aan het onderwijskundig leiderschap van
de school. Bovendien is collectieve betrokkenheid van het personeel gewenst, in de vorm van
medezeggenschap.
1.2 Docenten en Passend onderwijs
''We liggen op koers met de invoering van Passend onderwijs, maar er moet nog wel veel gebeuren'' zei
staatssecretaris Dekker in de Tweede Kamer in april 2013.2 Met ‘er moet nog wel veel gebeuren’ doelde hij
onder meer op het betrekken van docenten bij Passend onderwijs, het onderwerp van dit onderzoek. Voordat
we de onderzoeksopzet en -resultaten presenteren, geven we een kort overzicht van enkele recente
onderzoeken en publicaties over de vraag: zijn scholen en leraren voldoende voorbereid op de invoering van de
wet op Passend onderwijs per 1 augustus 2014?
Scholen en leraren voldoende toegerust?
Nee, stelt de stuurgroep Passend Onderwijs van CNV Onderwijs. Deze stuurgroep deed eind 2012 onderzoek
onder ruim 2200 van haar leden werkzaam op basisscholen, vo-scholen en mbo-instellingen. Leraren zijn niet
klaar voor de invoering van Passend onderwijs, is hun conclusie. Hoe dichter bij de werkvloer, hoe minder men
geïnformeerd is en betrokken wordt bij de aankomende veranderingen ten gevolge van de nieuwe wet.
“Zonder betrokkenheid van leraren dreigen plannen te worden gemaakt waar straks onvoldoende draagvlak
voor is bij de uitvoerenden: de leraren,” stelt de stuurgroep in een begeleidende brief aan de
Kamercommissie.3
Nee, schrijft ook Jelle van der Meer na zijn rondgang langs dertig basis- en middelbare scholen4 (september
2011). Hij concludeert dat er van leraren wordt gevraagd dat ze hun vaardigheden vergroten en dat ze hun
1 PO-Raad, VO-raad, AOC Raad, MBO Raad (2012) Referentiekader Passend onderwijs.
2 http://www.nu.nl/politiek/3387979/leraar-betrekken-bij-passend-onderwijs.html
3 Leraren niet klaar voor passend onderwijs. In: Schooljournaal 5, 9 maart 2013, inclusief begeleidende brief aan de
Tweede Kamer dd 28 maart 2013. 4 Meer, J. van der. (2011). Over de grenzen van de leerkracht. Passend onderwijs in de praktijk. Den Haag, ECPO.
10 Oberon
grenzen verleggen, maar zelf vinden zij dat de rek eruit is. Leraren vinden Passend onderwijs op zichzelf een
goed concept, maar de organisatie ervan, de budgetten en de consequenties voor het lesgeven in de klas
roepen veel vragen en onzekerheid op.
Ook de Algemene Rekenkamer rapporteert in de zomer van 2013 dat veel basisscholen nog niet klaar zijn voor
de invoering van Passend onderwijs volgend jaar augustus. Op basisscholen heerst veel zorg dat er door de
invoering van Passend onderwijs meer leerlingen in de klas komen die extra ondersteuning nodig hebben en
dat leraren daarvoor onvoldoende zijn toegerust. “Het evenwicht tussen wat scholen aankunnen en wat er van
ze gevraagd wordt, is momenteel wankel. Zeker leraren moeten balanceren tussen enerzijds de eisen die aan
hen worden gesteld en anderzijds de tijd die ze daarvoor hebben en de mate waarin ze voor hun taken
toegerust zijn” schrijft de Rekenkamer in haar rapport.5
Toerusting van scholen en leraren primair onderwijs
Door ITS en het Kohnstamm Intituut is recentelijk onderzoek gedaan naar het onderwijs- en
ondersteuningsaanbod in het primair onderwijs.6 Er is gekeken naar verschillende niveaus: het
samenwerkingsverband, de school en de individuele leerkracht. Uit het onderzoek blijkt dat er aanzienlijke
verschillen zijn tussen de samenwerkingsverbanden, wat betreft de inrichting van het onderwijs- en
ondersteuningsaanbod. Enkele samenwerkingsverbanden beschikken over een uitgebreide bovenschoolse
ondersteuningstructuur, met een zorgplatform en/of een zorgadviesteam (ZAT). In andere
samenwerkingsverbanden ontbreekt een bovenschoolse ondersteuningsstructuur; men vindt dat dit per school
georganiseerd dient te worden. Ondersteuning wordt gegeven door specialisten, zoals orthopedagoog,
logopedist, schoolmaatschappelijk werk, schoolbegeleiders en ambulante begeleiders vanuit de regionale
expertisecentra.
Op schoolniveau zijn in het primair onderwijs de basiselementen van een goede ondersteuningsstructuur
aanwezig, zoals het volgen van leerprestaties, opstellen en evalueren van handelingsplannen. Het afstemmen
van de onderwijsaanpak op individuele leerlingen is vaak nog wel een knelpunt. Leerkrachten tonen zich over
het algemeen tevreden met de ondersteuningsstructuur op school.
Wat betreft het niveau van de individuele leerkracht: interne begeleiders en leerkrachten zijn tamelijk positief
over de competenties van leerkrachten, maar zijn het er ook over eens dat het voor leerkrachten niet
eenvoudig is om les te geven op verschillende niveaus. Leerkrachten in het basisonderwijs vinden het moeilijk
om te gaan met gehandicapte leerlingen, leerlingen met ernstige leermoeilijkheden en leerlingen met
psychiatrische problemen of antisociaal gedrag.
Toerusting door het samenwerkingsverband
Scholingsbeleid wordt doorgaans gevoerd door schoolbesturen, maar binnen sommige regio’s ook op het
niveau van het samenwerkingsverband. Door Sardes is in 2013 onderzocht in hoeverre
samenwerkingsverbanden beleid voeren met betrekking tot de toerusting van docenten.7 Vooralsnog is het een
kleine minderheid van de samenwerkingsverbanden die professionaliseringsbeleid heeft opgesteld. Het gaat
om 12% van de samenwerkingsverbanden vo. Ongeveer de helft van de samenwerkingsverbanden is van plan
dit te gaan doen. Binnen de helft van de samenwerkingsverbanden wordt professionaliseringsbeleid gezien als
een gedeelde verantwoordelijkheid van de schoolbesturen binnen de regio.
5 Algemene Rekenkamer. Kunnen basisscholen passend onderwijs aan? 2013, p.5
6 E. Smeets e.a. (2013) Op de drempel van Passend onderwijs: beleid en aanbod rond specifieke onderwijsbehoeften
in zes samenwerkingsverbanden. Nijmegen/Amsterdam: ITS/Kohnstamm Instituut. 7 Sardes (2013) De voorbereiding van samenwerkingsverbanden op Passend Onderwijs. Utrecht: Sardes.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 11
Voor zover samenwerkingsverbanden professionaliseringsbeleid voeren, betreft dit zowel het schoolniveau als
het niveau van de individuele docent. Bij het schoolniveau moet gedacht worden aan professionalisering van
degenen die zich bezighouden met de coördinatie van extra onderwijsondersteuning, zoals zorgcoördinatoren.
Ongeveer één op de drie samenwerkingsverbanden vo heeft de beschikking over een eigen scholingsbudget.
Passend onderwijs in de praktijk van het voortgezet onderwijs
Uit onderzoek weten we dat er in het voortgezet onderwijs wel degelijk docenten zijn die Passend onderwijs al
in de praktijk realiseren. Oberon verrichtte in 2011 een kwalitatief onderzoek onder vo-docenten met ervaring
en affiniteit met leerlingen met gedragsproblemen. De centrale vraag was: hoe geven zij in de dagelijkse
praktijk vorm aan passend onderwijs en wat hebben ze daarbij nodig? Uit dit onderzoek bleek dat passend
onderwijs geven op de middelbare school moeilijk is, maar wel mogelijk. Docenten legden de onderzoekers uit
dat ze structuur in de les aanbrengen en bewust nadenken over hoe ze leerlingen positieve feedback kunnen
geven, ook al vertonen ze gedrag dat daartoe niet uitnodigt. Er zijn ook cruciale voorwaarden en factoren die
de mogelijkheden begrenzen, zoals een heldere visie van de school en beperkte klassengrootte.8
In het meest recente Onderwijsverslag, over het schooljaar 2011/2012, concludeert de Inspectie dat er in het
onderwijs voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben wel vooruitgang is geboekt. Het zijn vooral
verbeteringen buiten het klaslokaal, zoals de interne zorgstructuur. In de klas is er vaak niet voldoende zorg en
ondersteuning. De overgrote meerderheid van de reguliere vo-scholen krijgt van de Inspectie een onvoldoende
voor het afstemmen van instructie en verwerkingsopdrachten op verschillen tussen leerlingen: er wordt nog
onvoldoende gedifferentieerd. De Inspectie ziet wat dit betreft geen verbetering ten opzichte van vorige
metingen.9
De Inspectie heeft nader onderzoek gedaan naar de begeleiding van leerlingen met een stoornis in het
autistisch spectrum (ASS-leerlingen).10 Dit is de groep leerlingen die de afgelopen jaren het sterkst is gegroeid.
Op de meeste reguliere scholen is de expertise beperkt tot enkele gespecialiseerde leraren. De Inspectie heeft
op basis van het onderzoek aandachtspunten geformuleerd, onder andere met betrekking tot
deskundigheidsbevordering en toerusting. Specialisten binnen de school kunnen andere docenten coachen;
uitwisseling van ervaringen tussen leraren verdient meer aandacht, dit vindt tot nu toe weinig plaats.
Verdere professionalisering gewenst
In de tweede voortgangsrapportage van het Ministerie van OCW wordt ingegaan op de betrokkenheid van
leraren bij Passend onderwijs.11 De verwachting is dat de situatie in de klas nog niet ingrijpend zal veranderen
tijdens de voorbereidingen in het schooljaar 2013/14. Wel is verdere professionalisering gewenst. Hierbij speelt
SchoolaanZet een belangrijke rol. In het bijzonder binnen het voortgezet onderwijs zal SchoolaanZet extra
ondersteuning bieden, omdat het voortgezet onderwijs minder vergevorderd is in het omgaan met verschillen
dan het basisonderwijs. Verder verzamelt het ministerie praktijkvoorbeelden en plaatst deze op de website
www.passendonderwijs.nl.
8 Walraven, M. & Kieft, M. & Broekman, L. (2011). Passend onderwijs aan leerlingen met gedragsproblemen. Ervaren
docenten uit het voortgezet onderwijs aan het woord. Oberon voor ECPO. 9 Inspectie van het Onderwijs (2013) De staat van het onderwijs. Onderwijsverslag 2011/2012. Utrecht: Inspectie van
het Onderwijs. 10
Inspectie van het Onderwijs (2013) Beter op hun plek? Maatwerk voor leerlingen met een autismespectrumstoornis; kwantitatieve analyse en casusonderzoek. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs.
11 Ministerie van OCW (2013) Passend onderwijs: Tweede voortgangsrapportage juni 2013. Den Haag: ministerie van
OCW
12 Oberon
1.3 Leeswijzer
In de volgende zeven hoofdstukken doen we verslag van dit onderzoek. We starten met een hoofdstuk waarin
we de onderzoeksvragen en -opzet bespreken en uitleggen welke keuzes we gemaakt hebben bij het
analyseren van de data en bij het schrijven van het rapport.
In hoofdstuk 3 draait het om de manier waarop docenten Passend onderwijs beleven en hoe ze er tegenover
staan. In hoofdstuk 4 staan de vaardigheden van docenten centraal. Hoofdstuk 5 gaat in op de kennis van
docenten en de informatievoorziening: hoe goed zijn docenten op de hoogte van de gevolgen die de invoering
van de wet op Passend onderwijs voor hen heeft?
De vraag in hoeverre scholen en docenten zijn toegerust voor het geven van Passend onderwijs, bespreken we
in de hoofdstukken 6 en 7. Hoofdstuk 6 laat zien hoe scholen en docenten toegerust zijn voor het geven van
Passend onderwijs en in hoofdstuk 7 presenteren we de manier waarop de professionalisering van docenten
vorm krijgt. We ronden het rapport af met een korte samenvatting van de opzet van het onderzoek, conclusies
met betrekking tot de onderzoeksvragen en een slotbeschouwing, waarin we ook enkele aanbevelingen
formuleren.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 13
2 Het onderzoek
Dit onderzoek is een nulmeting om in kaart te brengen hoe vo-docenten en vo-scholen zijn toegerust
voor de invoering van Passend onderwijs. In dit hoofdstuk bespreken we de manier waarop we het
onderzoek hebben opgezet en uitgevoerd. We beschrijven de deelnemers aan het onderzoek en
leggen uit welke keuzes we hebben gemaakt bij het beschrijven van de resultaten in dit rapport.
2.1 De onderzoeksopzet
In het onderzoek richten we ons op de beantwoording van de volgende twee hoofdvragen:
1. In hoeverre beschouwen vo-docenten zich competent12
om Passend onderwijs te geven?
2. Hoe rust de schoolorganisatie docenten toe bij het geven van Passend onderwijs en hoe sluit dit aan op de
behoeften van docenten?
De eenheid van onderzoek is de docent. Daarbij is de focus breed: we betrekken het hele spectrum van het
voortgezet onderwijs, van vso-scholen en praktijkonderwijs tot scholen voor vwo en gymnasium. Om de
onderzoeksvragen te beantwoorden hebben we een vragenlijstonderzoek uitgevoerd en groepsgesprekken
gevoerd met docenten en andere nauwe betrokkenen. De beide onderzoeksmethoden lichten we in de
volgende paragrafen toe.
2.2 Het vragenlijstonderzoek
De kern van dit onderzoek naar de toerusting van scholen en docenten op het gebied van Passend onderwijs is
kwantitatief van aard: een vragenlijstonderzoek. In deze paragraaf zetten we uiteen hoe deze vragenlijst tot
stand is gekomen en welke docenten de vragen hebben beantwoord.
Het doel van het vragenlijstonderzoek is om een breed beeld te krijgen van de (zelfgerapporteerde)
competentie van docenten om Passend onderwijs vorm te geven, de wijze waarop zij worden ondersteund
vanuit de schoolorganisatie en de behoefte van docenten ten aanzien van professionalisering op het gebied
van Passend onderwijs.
Vragenlijstconstructie
Onze uitgangspunten bij het ontwikkelen van de vragenlijst waren dat deze (qua vraagstelling en
woordgebruik) goed afgestemd moest zijn op de doelgroep van vo-docenten en dat het invullen ervan niet te
veel tijd mocht kosten. Daarom hebben we gekozen voor verschillende typen gesloten vragen, met bij enkele
vragen de mogelijkheid tot toelichting. De vragenlijst bevatte een basisdeel (van 23 vragen) en een verdiepend
deel (van elf vragen) waarin nog wat dieper op de onderwerpen werd ingegaan (zie bijlage).
We hebben verschillende bronnen gebruikt bij het opstellen van de vragen:
het eerder in opdracht van de ECPO uitgevoerde onderzoek naar het handelingsrepertoire van vo-
docenten;
het onderzoek dat is uitgevoerd door ITS en Kohnstamm Instituut naar Passend onderwijs in het
basisonderwijs 13
.
12
Houding, vaardigheden en kennis 13
E. Smeets e.a. (2013) Op de drempel van Passend onderwijs: beleid en aanbod rond specifieke onderwijsbehoeften in zes samenwerkingsverbanden. Nijmegen/Amsterdam: ITS/Kohnstamm Instituut.
14 Oberon
De conceptversie van de vragenlijst is voorgelegd aan verschillende coördinatoren van
samenwerkingsverbanden, zorgcoördinatoren en de ECPO. Hun commentaar is verwerkt.
De vragenlijst is in de vorm van een digitale enquête onder een brede groep van docenten uitgezet. Om te
voorkomen dat respondenten vragen moesten invullen die niet op hen van toepassing zijn, is de routing bij
enkele vragen aangepast op het schooltype van de respondenten.
Werving deelnemers
Op verzoek van de ECPO zijn er in het voorjaar van 2013 meerdere onderzoeksprojecten rond Passend
onderwijs door verschillende onderzoeksbureaus uitgevoerd. Om ervoor te zorgen dat
samenwerkingsverbanden niet overbelast raken door al die onderzoeken is er een verdeling gemaakt van
samenwerkingsverbanden over de verschillende onderzoeksbureaus. Daarnaast heeft de ECPO in een vroeg
stadium een algemene informatiebrief gestuurd naar alle samenwerkingsverbanden met daarin een dringend
verzoek tot deelname aan de diverse onderzoeken. Deze brief is ook geplaatst op de websites van de ECPO en
de VO-Raad.
In overleg met de ECPO zijn er voor het Oberon-onderzoek naar Passend onderwijs en de toerusting van vo-
docenten 12 samenwerkingsverbanden (zie tabel 2.1) geselecteerd. Bij de selectie is gestreefd naar zoveel
mogelijk variatie voor wat betreft:
stedelijk/niet stedelijk;
verevening (gaat achteruit, blijft gelijk, gaat vooruit);
geografische spreiding.
Tabel 2.1 Voor dit onderzoek geselecteerde samenwerkingsverbanden
SWV (12) Provincie
Noord-Friesland Friesland
Almelo e.o. Overijssel
Ommen en Hardenberg Overijssel
Den Helder e.o. Noord Holland
Haarlem, Heemstede e.o. Noord Holland
Aalsmeer, Amstelveen e.o. Noord Holland
Zeeuws Vlaanderen Zeeland
Bergen op Zoom e.o. (Tholen) Noord Brabant
Breda e.o. Noord Brabant
s-Hertogenbosch e.o. Noord Brabant
Eindhoven e.o. Noord Brabant
Roermond e.o. Limburg
Deze geselecteerde samenwerkingsverbanden zijn door ons per brief op de hoogte gebracht van ons
onderzoek. Alle besturen binnen deze samenwerkingsverbanden zijn eveneens per brief geïnformeerd over het
onderzoek. Vervolgens is de schoolleiding van alle vestigingen voor vo en vso binnen de geselecteerde
samenwerkingsverbanden aangeschreven met het verzoek tot deelname aan het onderzoek. Scholen
ontvangen als tegenprestatie een schoolportret: een beknopte weergave van de eigen resultaten. Scholen die
tot aanmelding overgingen werden verzocht om de e-mailadressen van alle docenten aan te leveren. Deze e-
mailadressen zijn vervolgens gekoppeld aan het brin-nummer van de school en gebruikt om docenten een e-
mailbericht te sturen met daarin een persoonlijke toegangscode, wachtwoord en link voor het invullen van de
vragenlijst.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 15
De respondenten
Bij het uitvoeren en beschrijven van dit onderzoek was een belangrijk uitgangspunt onderscheid te maken
tussen docenten in de verschillende school- en onderwijstypen (vso/pro, vmbo en havo/vwo). Om de
verschillen tussen docenten goed naar voren te kunnen brengen, hadden we een voldoende grote respons
nodig van docenten uit de verschillende onderwijstypen. Alle onderwijssoorten moesten immers in voldoende
mate vertegenwoordigd zijn. We hebben daarom respondenten geworven door direct de scholen te
benaderen. Op die manier hadden we goed zicht op het aantal respondenten en het schooltype waarin zij
lesgeven.
Ruim 291014
docenten hebben een uitnodiging ontvangen om de vragenlijst over Passend onderwijs in te vullen
(gefaseerd in de maanden april en mei 2013). In totaal hebben 1046 docenten de vragenlijst ingevuld, dat is
een responspercentage van 36%. Deze 1046 docenten werken op 48 verschillende schoollocaties. De
deelnemers werken op scholen die behoren bij veertien verschillende samenwerkingsverbanden (zie tabel 2.2).
De eerste tien samenwerkingsverbanden behoren bij de oorspronkelijke selectie zoals beschreven in paragraaf
2.2. De samenwerkingsverbanden 11 tot en met 14 uit tabel 2.2 zijn bij dit onderzoek betrokken geraakt
doordat scholen binnen deze samenwerkingsverbanden zich spontaan aanmeldden, soms via hun
schoolbestuur.
Tabel 2.2 Deelnemende samenwerkingsverbanden
SWV Provincie
1. Noord-Friesland Friesland
2. Almelo e.o. Overijssel
3. Den Helder e.o. Noord Holland
4. Haarlem, Heemstede e.o. Noord Holland
5. Aalsmeer, Amstelveen e.o. Noord Holland
6. Zeeuws Vlaanderen Zeeland
7. Breda e.o. Noord Brabant
8. s-Hertogenbosch e.o. Noord Brabant
9. Eindhoven e.o. Noord Brabant
10. Roermond e.o. Limburg
11. Amsterdam en Diemen Noord Holland
12. Venlo, Venray e.o. Limburg
13. Enschede e.o. Overijssel
14. Zuid Oost Friesland Friesland
Schooltype
Zoals tabel 2.3 laat zien, zijn de docenten afkomstig uit voortgezet speciaal onderwijs, praktijkonderwijs en
regulier voortgezet onderwijs (vmbo, havo, vwo). De groep docenten uit vmbo/havo/vwo valt ook nog onder te
verdelen in docenten die alleen vmbo-onderwijs geven, die alleen havo/vwo-les geven of die les geven aan
zowel vmbo- als havo/vwo-leerlingen. Let wel: onder vwo verstaan we atheneum en gymnasium.
14
Dit aantal van 2910 is een schatting. Het exacte aantal weten we niet precies omdat vier scholen de vragenlijst zelf intern hebben verspreid onder hun docenten. We weten wel dat 2686 docenten direct door Oberon zijn benaderd en we gaan uit van gemiddeld 56 docenten per school, dus ongeveer 224 docenten zijn direct door hun eigen school benaderd.
16 Oberon
Tabel 2.3 Schooltype docenten
Aantal respondenten Percentage
Vso/pro 145 14%
Vmbo/havo/vwo 841 80%
alleen vmbo 357
alleen havo/vwo 241
combinatie vmbo/havo/vwo 243
Overig 60 6%
Totaal 1046 100%
De docenten zijn goed verdeeld over de onderbouw en de bovenbouw: een derde geeft vooral les in de
onderbouw (34%), een derde vooral in de bovenbouw (31%) en een derde in zowel onder- als bovenbouw
(45%). Ook zijn er ongeveer evenveel mannen als vrouwen onder de respondenten (47% respectievelijk 53%).
Ervaring
De respondentengroep bestaat voor bijna de helft (41%) uit docenten die onderwijservaring van tien jaar of
minder hebben. Een op de vijf heeft meer dan dertig jaar leservaring.
Tabel 2.4 Hoeveel jaren ervaring hebben de deelnemende docenten?
Vso/pro Vmbo/havo/vwo Totaal
0 - 10 jaar 65 (45%) 337 (40%) 402 (41%)
11- 20 jaar 40 (28%) 240 (28%) 280 (28%)
21-30 jaar 19 (13%) 114 (14%) 133 (13%)
31 of meer 21 (14%) 152 (18%) 173 (18%)
145 (100%) 843 (100%) 988 (100%)
2.3 Gesprekken op scholen
In aanvulling op de cijfers en tabellen uit het vragenlijstonderzoek hebben we verdiepende groepsgesprekken
gevoerd. In deze gesprekken met docenten en andere betrokkenen hebben we gesproken over:
- de betrokkenheid van de docenten;
- de competenties van docenten;
- de toerusting van en door scholen;
- professionalisering.
Werving en selectie
De scholen waar we de groepsgesprekken hebben gehouden hebben we in eerste instantie door middel van
een brief geworven binnen de groep aangemelde scholen voor het vragenlijstonderzoek. Een aantal scholen gaf
daarop spontaan aan interesse te hebben. Uit deze groep zijn een aantal gesprekspartners geselecteerd,
waarbij we hebben gestreefd naar een goede afspiegeling van de verschillende onderwijstypen. We hebben op
deze wijze acht scholen kunnen werven. Vervolgens hebben we nog twee extra scholen geworven, om alle
onderwijstypen vertegenwoordigd te hebben. In tabel 2.5 hieronder staat wie er aan de gesprekken hebben
deelgenomen en onder welke samenwerkingsverbanden de scholen vallen.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 17
Tabel 2.5 Overzicht deelnemers groepsgesprekken
School Gesproken met Samenwerkingsverband
1. praktijkschool - vier docenten
- voorzitter college van bestuur, coördinator SWV,
directeur en vier docenten.
Amsterdam en Diemen
2. vso cluster 3
- twee docenten vso
- coördinator SWV
Roermond e.o.
3. vso cluster 4 - docent vso
- coördinator SWV
Roermond e.o.
4. vmbo - twee docenten vmbo van twee scholen
- twee zorgcoördinatoren van twee scholen
- bestuurder SWV
Roermond e.o.
5. vmbo, mavo, havo,
vwo
- vier docenten van drie scholen
- vijf leden van de werkgroep Passend onderwijs SWV
Zeeuws-Vlaanderen (zorgcoördinator, teamleider,
afdelingsleider, schoolleider, coördinator SWV)
Zeeuws-Vlaanderen
6. vmbo (bb, kb, g/t)
- twee docenten
- zorgcoördinator
- teamleider
Almelo e.o.
7. vmbo + havo
atheneum
onderbouw
- twee docenten
- coördinator onderbouw
- zorgcoördinator
- directeur
Noord-Friesland
8. mavo, mavo + en
havo onderbouw
- drie docenten
- locatiedirecteur, teamleider onderbouw,
zorgcoördinator
Delft en Pijnacker
9. havo, vwo - drie docenten
- teamleider
- zorgcoördinator
- ambulant begeleider
- directeur
Venlo, Venray e.o.
10. gymnasium - drie docenten
- zorgcoördinator
Haarlem, Heemstede
e.o.
Werkwijze
Alle gesprekken zijn gevoerd aan de hand van een gestructureerde gespreksleidraad, die ook van tevoren naar
de gespreksdeelnemers is gestuurd (zie bijlage). Per casus zijn een of twee groepsgesprekken van ongeveer een
uur op de schoollocatie gevoerd:
een groepsgesprek met de school- en/of afdelingsleider(s), soms ook met een vertegenwoordiger van
het schoolbestuur of de coördinator van het samenwerkingsverband;
een groepsgesprek met docenten, mentoren en indien mogelijk de zorgcoördinator.
Voorafgaand aan de gesprekken is een telefonische intake gedaan om achtergrondinformatie over de school te
verzamelen. Vervolgens hebben we ter voorbereiding stukken gelezen, zoals zorgplan,
schoolondersteuningsprofiel, etc.) en hebben we informatie over het samenwerkingsverband (o.a. verevening)
verzameld. Tevens is daar waar mogelijk een eerste uitdraai van de resultaten op de vragenlijst gebruikt als
voorbereiding op de gesprekken. Na afloop zijn alle gespreksverslagen ter goedkeuring voorgelegd aan de
18 Oberon
gesprekspartners. De informatie uit de gesprekken is volgens een vast format verwerkt en wordt in elke
paragraaf van dit rapport beschreven in aanvulling op de bevindingen uit het vragenlijstonderzoek.
2.4 Verantwoording van de gemaakte keuzes
Onderscheid tussen docenten regulier onderwijs en docenten vso/pro
Zoals eerder beschreven, is de docent de onderzoekseenheid in dit onderzoek. Dat betekent dat de beleving en
de opvattingen van vo-docenten centraal staan. We maken bij het presenteren van de resultaten - waar dat
relevant is - onderscheid tussen docenten van verschillende typen voortgezet onderwijs. Het belangrijkste
verschil tussen de docenten in de onderzoeksgroep is het verschil tussen regulier onderwijs versus
praktijkonderwijs en speciaal onderwijs. Voor wat betreft het thema Passend onderwijs zijn docenten in het
reguliere voortgezet onderwijs niet goed te vergelijken met docenten in vso/pro. Immers daar doen docenten
bijna niet anders dan passend onderwijs geven. Dit beschreven we al in de onderzoeksopzet, maar het wordt
door docenten ook bevestigd in de vragenlijst (“Praktijkonderwijs is in feite een vorm van Passend onderwijs”
of “In het vso staat het welzijn van leerlingen en hun zelfredzaamheid en zelfstandigheid centraal. Pas daarna
komt de aandacht voor het cognitieve.”)
Doel en doelgroep zijn dus duidelijk verschillend en daarom splitsen we bij alle vragen de onderzoeksgroep
voor vmbo/havo/vwo en vso/pro. We splitsen de onderzoeksgroep dus niet met het doel om de resultaten van
beide groepen te vergelijken, maar wel om recht te doen aan de verschillen die er tussen hen bestaan.
Onderscheid tussen vmbo-docenten en havo/vwo-docenten
Met een verdeling tussen vso/pro-docenten en vmbo/havo/vwo-docenten zijn we er nog niet. Binnen de groep
reguliere vo-docenten vinden we bij sommige onderwerpen binnen Passend onderwijs het onderscheid tussen
vmbo en havo/vwo-docenten relevant, met name de attitude en vaardigheden ten aanzien van Passend
onderwijs zijn in het vmbo anders dan in havo/vwo. Vmbo-docenten hebben vaak met lwoo-leerlingen te
maken en hebben dus al meer ervaring met het lesgeven aan leerlingen met een extra
ondersteuningsbehoefte. Daarnaast zijn vmbo-docenten pedagogisch vaak beter onderlegd; havo/vwo-
docenten zijn meer geschoold in het overbrengen van vakkennis dan in het omgaan met leerlingen met
zorgbehoeftes. Dat weten we onder andere uit de eerdere studie voor ECPO, waarin we ervaren vo-docenten
over Passend onderwijs geïnterviewd hebben15
. In de hoofdstukken over deze thema’s (de hoofdstukken 3, 4
en 6) hebben we statistische analyses uitgevoerd om vast te stellen of er betekenisvolle verschillen bestaan
tussen deze beide subgroepen docenten. Daar waar uit deze aanvullende analyses bleek dat er significante
verschillen zijn tussen beide groepen docenten, geven we de scores weer Waar geen verschillen bleken te zijn
geven we alleen de totale scores voor de gehele groep docenten uit vmbo, havo en vwo bij elkaar.
Statistische analyses: t-toetsen
Met behulp van t-toetsen hebben we berekend of er verschillen bestaan tussen vmbo-docenten en havo/vwo-
docenten. We hebben de docenten die alléén lesgeven in het vmbo vergeleken met de docenten die alléén
lesgeven aan havo/vwo (de docenten die aan zowel vmbo als havo/vwo lesgeven hebben we dus niet
meegenomen in de analyse). Aan de hand van een t-toets wordt berekend of er significante verschillen bestaan
tussen verschillende groepen. Als overschrijdingskans is steeds p<.05 gehanteerd. Wanneer uit de t-toets blijkt
dat de overschrijdingskans kleiner is dan .05, betekent dit dat de kans dat het verschil tussen de gemiddelden
op toeval berust, kleiner is dan 5%. Wanneer dit het geval is, kan met 95% zekerheid worden gezegd dat het
waargenomen verschil tussen beide groepen statistisch significant is. Overigens zijn ook heel kleine verschillen
gemakkelijk significant bij grote groepen respondenten. Significantie is dan niet altijd betekenisvol.
15
Passend onderwijs aan leerlingen met gedragsproblemen. Walraven, Kieft & Broekman voor ECPO (2011).
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 19
Wisselende n
De vragen uit de vragenlijst waren niet verplicht gesteld: docenten konden vragen overslaan die ze niet konden
beantwoorden. We beschouwen elke beantwoorde vraag als bruikbare informatie, ook al heeft de respondent
de vragenlijst niet compleet ingevuld. Gevolg van deze keuze is dat het aantal respondenten per vraag
verschilt. Bij elke tabel of grafiek geven we het aantal respondenten aan met de ‘n’ (van ‘number’).
2.5 Termen, begrippen en afkortingen
Tot slot geven we in het onderstaande overzicht aan wat we bedoelen met enkele termen, begrippen en
afkortingen die we in dit rapport hanteren.
Vo-docenten Alle docenten in het voortgezet onderwijs, inclusief voortgezet speciaal
onderwijs en praktijkonderwijs.
Toerusting ondersteuningsstructuur binnen school en bovenschools,
professionaliseringsbeleid, schoolorganisatie (klassengrootte, aanpassingen
ruimtes en materialen etc.)
Competentie houding, vaardigheden en kennis
Schoolondersteuningsprofiel de omschrijving van de basis- en extra ondersteuning die een individuele school
binnen een samenwerkingsverband kan bieden. Het geheel van de profielen
moet zorgen voor een dekkend aanbod van onderwijszorg binnen het
samenwerkingsverband. (Bron: www.steunpuntpassendonderwijs.nl)
Leerlingen met extra
ondersteuningsbehoefte
hiermee bedoelen we leerlingen voor wie een specifieke aanpak of
ondersteuning nodig is, en/of die een specifiek probleem of een beperking
hebben, en/of voor wie een individueel handelingsplan of
ontwikkelingsperspectief is opgesteld. In de vragenlijst ook wel afgekort tot
zorgleerlingen.
Vso voortgezet speciaal onderwijs
Pro praktijkonderwijs
Lwoo leerwegondersteunend onderwijs
Bb bk en g/t leerwegen binnen het vmbo: de basisberoepsgerichte, de
kaderberoepsgerichte, de gemengde en de theoretische leerweg .
Standaarddeviatie
duidt de mate aan waarin scores onderling verschillen. Een relatief grote
standaarddeviatie betekent dat er grote verschillen zijn in de scores en dat de
respondenten dus van mening verschillen. Een relatief kleine standaarddeviatie
duidt aan dat de meeste respondenten zo ongeveer hetzelfde vinden
20 Oberon
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 21
3 De beleving van docenten
In de vragenlijst en tijdens de gesprekken hebben we op verschillende manieren gepeild hoe de respondenten
de invoering van Passend onderwijs beleven: wat vinden ze van Passend onderwijs in het algemeen? In
hoeverre voelen ze zich betrokken en wat is hun houding ten opzichte van deze verandering?
In dit hoofdstuk komen drie thema’s aan de orde: betrokkenheid van docenten (3.1), attitude (3.2) en
overbelasting (3.3). Bij elk onderwerp presenteren we eerst de bevindingen van het vragenlijstonderzoek en
vervolgens bespreken we wat in de interviews aan de orde is gekomen. We sluiten het hoofdstuk af met een
concluderende paragraaf.
3.1 Betrokkenheid
Zoals we in hoofdstuk 1 hebben beschreven, laten verschillende recente onderzoeken zien dat de meeste
leerkrachten en docenten zich nog niet erg betrokken voelen bij de invoering van Passend onderwijs. Ons
onderzoek bevestigt dat beeld. Uit figuur 3.1a blijkt in één oogopslag dat de grootste groep docenten (om en
nabij de helft van de totale responsgroep) zich ‘enigszins betrokken’ voelt bij Passend onderwijs. Ongeveer een
kwart van de docenten voelt zich niet of weinig betrokken. Docenten die zich ‘zeer betrokken’ voelen zijn er
ook, die groep is in het vso/pro bijna twee keer zo groot als in het reguliere onderwijs (36% versus 20%).
Figuur 3.1a Betrokkenheid bij de invoering van Passend onderwijs (vmbo/havo/vwo n = 803, vso/pro = 132).
Binnen de groep reguliere docenten kunnen we het beeld nog iets nuanceren: de subgroep vmbo-docenten
voelt zich significant meer betrokken dan de groep havo/vwo-docenten (zie figuur 3.1b).
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
niet betrokken weinig betrokken enigszins betrokken
zeer betrokken
vso/pro
vmbo/havo/vwo
22 Oberon
Figuur 3.1b Betrokkenheid bij de invoering van Passend onderwijs (vmbo n = 339, havo/vwo n = 23016
).
De interviews
Onze eerste vraag aan de docenten in de groepsgesprekken was ‘Voelt u zich betrokken bij de invoering van
Passend onderwijs?’ De antwoorden van de meeste docenten worden getypeerd door het woord ‘afwachting’,
toegelicht met uitspraken zoals “het is gewoon nog niet zo’n issue” of “het onderwerp wordt nog te weinig
breed gedragen en beperkt zich tot een aantal fanatiekelingen die ermee bezig zijn.” Dit geldt voor scholen van
alle typen, van praktijkschool tot gymnasium. Docenten en schoolleiders verschilden hierin niet van mening.
Op één school voelden alle docenten die aanwezig waren bij het gesprek zich wel betrokken, dit was een
havo/vwo-school met relatief veel leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. “Bijna alle docenten
hebben er hier wel mee te maken” was de verklaring die werd gegeven voor deze grote betrokkenheid. Maar
dit lijkt een uitzondering te zijn. Op de meeste scholen is Passend onderwijs (nog) niet het dagelijkse
onderwerp van gesprek in de personeelskamers. Dat blijkt ook uit uitspraken zoals deze van een docent: “Vraag
eens aan de docenten wie er al wel eens op de website van Passend onderwijs heeft gekeken. Dat zullen er niet
veel zijn.”
3.2 Attitude
We hebben de docenten negen stellingen voorgelegd over Passend onderwijs (zie tabel 3.2a en b) en we
hebben ze in de tabellen op volgorde van instemming gezet. De stelling die veruit het meest wordt beaamd
gaat over werkdruk in het reguliere onderwijs: die neemt toe, denken docenten uit zowel regulier onderwijs als
speciaal en praktijkonderwijs. Ook eens is men het met de stelling dat Passend onderwijs betekent dat scholen
meer moeten doen met minder geld (“Voor mij voelt het als een bezuinigingskwestie, waar uiteindelijk de
kwetsbare, niet opvallende leerling echt de dupe van wordt”).
Een heel aantal stellingen scoort in beide responsgroepen tussen de 2,5 en 3,5 - dat betekent dat de docenten
er niet heel duidelijke meningen over hebben: ze zijn het niet eens en niet oneens. Beide groepen zijn wel weer
duidelijk in hun mening dat Passend onderwijs hun werk zal veranderen, met name de vmbo/havo/vwo-
16
Vmbo-docenten N = 339, M = 2,0, SD = 0,8. Havo/vwo-docenten N = 230, M = 2,4, SD = 0,9 en t(567) = -4,6, p < 0,01.
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
niet betrokken weinig betrokken enigszins betrokken
zeer betrokken
vmbo
havo/vwo
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 23
docenten denken dat. Binnen de groep van reguliere docenten bestaan geen significante verschillen tussen
vmbo-docenten en havo/vwo-docenten.
Tabel 3.2a Wat is uw mening over de volgende stellingen? Gemiddelde score gegeven door vmbo/havo/vwo-
docenten (n = 819-823) op een vijfpuntsschaal van 1 = zeer oneens tot 5 = zeer eens.
Gemiddelde
score
Standaard-
deviatie
Passend onderwijs betekent dat de werkdruk van docenten op reguliere
scholen gaat toenemen.
4,4 0,7
Passend onderwijs betekent dat scholen meer moeten doen met minder geld. 3,6 1,2
Door Passend onderwijs komen de schoolresultaten onder druk te staan. 3,5 1,0
Passend onderwijs zal ervoor zorgen dat minder leerlingen naar het vso of
praktijkonderwijs gaan.
3,5 0,9
Passend onderwijs betekent dat er betere vormen van
(onderwijs)ondersteuning komen voor leerlingen.
3,4 1,1
Passend onderwijs botst met opbrengstgericht werken. 3,3 1,0
Door Passend onderwijs zal de uit- en afstroom van leerlingen vanwege
gedragsproblematiek worden verminderd.
2,8 1,0
Passend onderwijs brengt mijn baan in gevaar. 2,2 0,9
Door Passend onderwijs zal mijn werk niet veranderen. 2,1 0,9
Tabel 3.2b Wat is uw mening over de volgende stellingen? Gemiddelde score gegeven door vso/pro-docenten (n = 135-137) op een vijfpuntsschaal van 1 = zeer oneens tot 5 = zeer eens.
Gemiddelde
score
Standaard-
deviatie
Passend onderwijs betekent dat de werkdruk van docenten op reguliere
scholen gaat toenemen.
4,0 1,0
Passend onderwijs betekent dat scholen meer moeten doen met minder
geld.
3,4 1,2
Passend onderwijs betekent dat er betere vormen van
(onderwijs)ondersteuning komen voor leerlingen.
3,4 1,0
Door Passend onderwijs komen de schoolresultaten onder druk te staan. 3,3 1,0
Passend onderwijs zal ervoor zorgen dat minder leerlingen naar het vso of
praktijkonderwijs gaan.
3,1 1,1
Passend onderwijs botst met opbrengstgericht werken. 3,1 1,1
Door Passend onderwijs zal de uit- en afstroom van leerlingen vanwege
gedragsproblematiek worden verminderd.
2,8 1,1
Passend onderwijs brengt mijn baan in gevaar. 2,6 1,0
Door Passend onderwijs zal mijn werk niet veranderen. 2,5 0,9
We hebben ook nog op een andere manier de mening over en attitude ten opzichte van Passend onderwijs
gepeild: door de docenten te vragen stelling te nemen tussen twee contrasterende uitspraken (zogenaamde
semantische differentialen). In figuur 3.3 staat weergegeven om welke zeven contrasterende stellingen het
gaat. De bovenste balk laat de mening van de docenten vmbo/havo/vwo zien (n = 811-814) (tussen de vmbo-
en de havo/vwo-docenten vonden we geen significante verschillen) en de onderste balk geeft de mening van
de docenten vso/pro weer (n = 136).
24 Oberon
Interessant is de uitkomst dat de totale responsgroep zich het meest aansluit bij de uitspraken ‘Passend
onderwijs geven we al’ en ‘Passend onderwijs is de verantwoordelijkheid van het hele team’. Dat betekent dat
docenten niet afwijzend tegenover het principe van Passend onderwijs staan. Maar zorgen hebben ze ook.
Beide groepen docenten vrezen gemiddeld genomen dat hun werk minder leuk wordt door de invoering van
Passend onderwijs, hoewel deze angst meer leeft bij de docenten in het reguliere voortgezet onderwijs dan in
het speciaal en praktijkonderwijs. Zoals te verwachten valt, vinden vso/pro-docenten leerlingen die extra hulp
nodig hebben meestal een uitdaging, en zijn klassen met veel zorgleerlingen doorgaans niet iets waar ze
tegenop zien.
Figuur 3.3 Hieronder staan contrasterende stellingen, geef aan welke stelling (links of rechts) voor u het meest van toepassing is (bovenste balk = vmbo/havo/vwo, onderste balk = vso/pro).
Docenten regulier onderwijs onderling
Als we wat preciezer kijken naar de groep van reguliere docenten, dan blijkt dat er onderlinge verschillen
tussen de vmbo-docenten en de havo/vwo-docenten bestaan. Alleen bij de contrasterende stellingen ‘Passend
onderwijs biedt kansen’ versus ‘Passend onderwijs betekent een bedreiging’ houden ze het in het midden.
Maar verder vinden vmbo-docenten gemiddeld vaker dan havo/vwo-docenten dat:
op school al Passend onderwijs wordt gegeven;
Passend onderwijs de verantwoordelijkheid van het hele team is;
door Passend onderwijs veel expertise uit het vso verloren gaat.
1 2 3 4 5
Leerlingen die een andere aanpak of extra hulp nodig hebben, zie ik als een uitdaging
Door Passend onderwijs gaat veel expertise uit het vso verloren
Passend onderwijs biedt kansen
Het is de taak van een reguliere vo-school om ook zorgleerlingen goed onderwijs te
bieden
Het werk (als docent) wordt door de invoering van Passend onderwijs leuker
Passend onderwijs is de verantwoordelijkheid van specialisten op
school
Passend onderwijs is nieuw voor mijn school
Passend onderwijs geven we al
Passend onderwijs is de verantwoordelijkheid v/h hele
team
Het werk als docent wordt door de invoering van Passend
onderwijs minder leuk
Zorgleerlingen horen niet op een reguliere vo-school
Passend onderwijs betekent een bedreiging
Door Passend onderwijs wordt de expertise uit het vso beter
benut
Ik zie er tegenop om les te geven
aan een klas met veel
zorgleerlingen
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 25
Bovendien vinden vmbo-docenten gemiddeld minder vaak dan havo/vwo-docenten dat:
zorgleerlingen niet op een vo-school horen;
hun werk minder leuk wordt door Passend onderwijs;
ze opzien tegen een klas met veel zorgleerlingen.
Zie in tabel 3.4 hieronder de nadere gegevens van de vmbo- en de havo/vwo-docenten en de bijbehorende
statistische details. Overigens zijn de verschillen weliswaar significant, maar klein, en liggen de scores
overwegend rond het midden.
Tabel 3.4 De stellingen waarbij de scores tussen vmbo- en havo/vwo-docenten significant verschillen, inclusief scores en uitkomsten t-toetsen.
Vmbo-
docenten
Havo/vwo-
docenten
Uitkomsten t-toets
N M SD N M SD
Passend onderwijs geven we al 347 3,6 0,9 233 3,3 1,0 t(578) = 3,7
p < 0,01
Passend onderwijs is de verantwoordelijkheid van het
hele team
347 3,7 1,1 231 3,2 1,2 t(576) = 5,8
p < 0,01
Door Passend onderwijs gaat veel expertise uit het
vso verloren
344 2,7 1,1 233 2,4 1,1 t(575) = 2,2
p < 0,05
Zorgleerlingen horen niet op een vo-school 347 2,8 1,2 233 3,0 1,1 t(578) = -2,0
p < 0,05
Het werk als docent wordt door de invoering van
Passend onderwijs minder leuk
345 3,2 1,0 233 3,4 1,0 t(576) = -2,9 p <
0,01
Ik zie er tegenop om les te geven aan een klas met
veel zorgleerlingen
345 2,8 1,2 233 3,3 1,2 t(578) = -5,8 p <
0,01
De interviews
In de gesprekken zijn we dieper in gegaan op de attitude van docenten ten opzichte van passend onderwijs. Zo
worden tact, geduld, flexibiliteit, feeling en het kunnen aangaan van een relatie met de leerling als onmisbaar
beschouwd bij het omgaan met verschillen tussen leerlingen. De docenten van de verschillende schooltypen
verschillen hierin nauwelijks van elkaar: van praktijkonderwijs tot gymnasium noemen ze het open staan voor
en nieuwsgierig zijn naar leerlingen als voorwaarden voor het kunnen geven van Passend onderwijs. Het draait
om begrip voor leerlingen, zo vindt een havo/vwo-docent: “Het is zaak eerst goed te begrijpen dat een leerling
er zelf niets aan kan doen dat hij of zij extra hulp nodig heeft. Daarna kun je kijken naar het niveau en tempo
van zo’n leerling. Maar dit is, zeker voor beginnende docenten, niet vanzelfsprekend.” Op een van de bezochte
vso-scholen werd benadrukt dat docenten in het vso veel meer aandacht geven aan pedagogiek dan aan
didactiek. Het welzijn van de leerlingen, hun zelfredzaamheid en zelfstandigheid staan centraal en daarna komt
pas de cognitieve ontwikkeling. Op de havo/vwo-scholen is dat duidelijk anders: deze docenten benadrukken
dat er een grens zit aan de mogelijkheden om ondersteuning te bieden aan alle leerlingen. Begrip hebben voor
leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte vinden ze een vereiste, maar altijd met de gedachte in het
achterhoofd dat de andere leerlingen in de klas daar niet de dupe van mogen worden.
In enkele gesprekken (op havo/vwo-scholen) kwam ook naar voren dat sommige docenten het lastig vinden
zich kwetsbaar op te stellen en hulp te vragen. “Het is vaak toch een hobbel om toe te geven dat je moeite
hebt met een lastige leerling of lastige klas. Dat is ook logisch, als je bijvoorbeeld beginnend docent bent,
zonder vaste aanstelling.” Ook zorgcoördinatoren signaleren deze huiver bij docenten om hulp te vragen.
26 Oberon
“Kleine signalen kunnen belangrijk zijn. Een paar van die signalen samen, van verschillende docenten, kunnen
voor een zorgcoördinator zinvolle input zijn.” Sommige docenten zijn veel te lang bezig met het zelf maar
blijven proberen, blijkt op weer een andere school. “Ze slaan de weg naar hulp lang niet altijd in.” Op vmbo-, en
vso/pro-scholen lijkt de aarzeling om advies te vragen bij andere docenten minder te spelen. Een van de
havo/vwo-docenten verklaart dit door de grotere openheid die er op de vmbo-afdeling van zijn school heerst.
“Er zijn daar open leercentra, waar meerdere klassen tegelijkertijd bezig zijn, dus je ziet precies wat er bij de
andere docenten gebeurt”.
3.3 Overbelasting
In de vragenlijst hebben we de docenten rechtstreeks gevraagd of ze zich overbelast voelen voor wat betreft
het lesgeven aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte (zie tabel 3.5a en b).17
De meeste docenten
zeggen dat dit op dit moment niet het geval is. Toch geeft bijna een kwart van de reguliere vo-docenten aan
dat ze zich overbelast voelen. Binnen deze groep zeggen vmbo-docenten zich vaker overbelast te voelen dan
havo/vwo-docenten (27% versus 17%).
Vmbo/havo/vwo-docenten wijzen er in hun toelichting vaak op dat het per schooljaar, per periode en per klas
kan verschillen of ze overbelasting ervaren. Zoals deze docent: “Op dit moment heb ik er geen last van, maar
helaas in de regel best vaak”. Ook blijkt uit de toelichtingen dat veel docenten huiverig zijn voor de toekomst,
waarin ze steeds meer zorgleerlingen in hun klassen verwachten. Ook tijdsdruk en tijdgebrek worden vaak
genoemd als belastend: “Het kost enorm veel tijd en aandacht om deze leerlingen in het reguliere onderwijs te
helpen.” In het vso/pro is overbelasting minder aan de orde. Immers, “bij ons hebben alle leerlingen een extra
ondersteuningsbehoefte” en “daar heb ik bewust voor gekozen toen ik hier ging werken”.
Tabel 3.5a Voelt u zich op dit moment overbelast voor wat betreft het lesgeven aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte? Antwoorden totale responsgroep.
Vmbo/havo/vwo
(n = 812)
Vso/pro
(n = 135)
Ja 23% 10%
Nee 67% 79%
Niet van toepassing 10% 11%
Tabel 3.5b Voelt u zich op dit moment overbelast voor wat betreft het lesgeven aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte? Antwoorden docenten regulier onderwijs.
Vmbo
(n = 346)
Havo/vwo
(n = 232)
Ja 27% 17%
Nee 67% 70%
Niet van toepassing 6% 13%
3.4 Conclusie
Betrokkenheid
Dit onderzoek bevestigt het beeld dat ook in andere recente onderzoeken naar Passend onderwijs wordt
geschetst: docenten voelen zich medio 2013 nog niet erg betrokken bij de invoering van Passend onderwijs. De
17
Deze vraag is niet aan de orde geweest in de gesprekken, want leent zich beter voor een (anonieme) vragenlijst.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 27
helft van de vo-docenten uit dit onderzoek (dat geldt zowel voor regulier als speciaal onderwijs) voelt zich
‘enigszins betrokken’ bij de invoering van Passend onderwijs.
Er is echter ook zeker een groep docenten die zich ‘zeer betrokken’ voelt; die groep is in het vso/pro bijna
twee keer zo groot als in het reguliere onderwijs. De bevindingen uit de interviews bevestigen het beeld dat uit
de vragenlijst komt. Uit deze gesprekken blijkt dat de houding van docenten het beste getypeerd kan worden
met woorden als ‘afwachtend’ en ‘gelaten’. Dat geldt overigens voor docenten van alle schooltypen die we
hebben gesproken; van gymnasium tot praktijkschool werd de betrokkenheid doorgaans ”beperkt” genoemd.
Gezamenlijke verantwoordelijkheid
Dat betekent niet dat docenten Passend onderwijs een zaak van specialisten vinden: de resultaten van de
enquête laten zien dat het wel degelijk als een verantwoordelijkheid van het hele docententeam wordt
beschouwd. Vso/pro-docenten ervaren deze gezamenlijke verantwoordelijkheid het sterkst en vmbo-docenten
voelen de gezamenlijkheid weer meer dan de havo/vwo-docenten. Ook wordt Passend onderwijs niet als iets
geheel nieuws beschouwd, want de stelling waar de responsgroep in z’n geheel het meest mee eens is, is de
stelling ‘Passend onderwijs geven we al’.
Attitude
Uit de interviews kunnen we afleiden dat voor het geven van Passend onderwijs op de verschillende
schooltypen – van praktijkonderwijs tot gymnasium - een vergelijkbare attitude bij docenten noodzakelijk
wordt geacht: het open staan voor en nieuwsgierig zijn naar leerlingen. Op de havo/vwo-scholen wordt eerder
genoemd dat er wel een grens zit aan het hebben van begrip voor leerlingen met een extra
ondersteuningsbehoefte: de andere leerlingen in de klas mogen er niet de dupe van worden. Docenten die zich
overbelast voelen door het lesgeven aan leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte zijn vooral te
vinden in het reguliere onderwijs; de vso- en pro-docenten zien deze leerlingen doorgaans als een uitdaging.
28 Oberon
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 29
4 Vaardigheden van docenten
Dit hoofdstuk gaat over de vaardigheden van docenten in het lesgeven aan leerlingen met een extra
ondersteuningsbehoefte . In 4.1 gaan we in op de algemene vaardigheden die zij zichzelf toedichten op dit
gebied. In 4.2 gaan we nog wat dieper in op de verschillende soorten ondersteuning die leerlingen nodig
hebben en in hoeverre docenten vinden dat zij daarmee om kunnen gaan.
4.1 Ervaring en vaardigheden bij docenten
Aan de docenten uit vmbo, havo en vwo hebben we gevraagd hoe vaak zij de afgelopen twee jaar gemiddeld
genomen te maken hebben gehad met leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte (voor de docenten in
vso/pro is deze vraag niet zo relevant; al hun leerlingen hebben extra ondersteuningsbehoeften). We
presenteren hun antwoorden in tabel 4.1. Deze tabel laat zien dat bijna alle docenten melden dat ze wel eens
met zorgleerlingen te maken hebben. Twee derde van de vmbo-docenten heeft dagelijks leerlingen met een
extra ondersteuningsbehoefte in de klas, bij havo/vwo-docenten is dat percentage een stuk lager.
Tabel 4.1 Hoe vaak gemiddeld genomen lesgegeven aan leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte
Dagelijks Wekelijks Soms Nooit
Docenten vmbo (n = 346) 67% 26% 7% 0,3%
Docenten havo/vwo (n = 229) 29% 34% 35% 2%
Docenten combi vmbo/havo/vwo (n = 228) 51% 26% 22% 0,4%
4.1.1 Zelfbeoordeling
In de vragenlijst hebben we de docenten gevraagd een rapportcijfer te geven voor de mate waarin ze vinden
dat ze om kunnen gaan met verschillen tussen leerlingen. In tabel 4.2a staan de gemiddelde rapportcijfers.
Deze zelfbeoordelingen ontlopen elkaar niet veel en liggen tussen de 7 en de 8. We constateren dat de
docenten nauwelijks onderscheid maken tussen hun kwaliteiten in het omgaan met de verschillende groepen
leerlingen.
Tabel 4.2a Welk rapportcijfer geeft u zichzelf voor het omgaan met verschillen tussen leerlingen?
Totale responsgroep.
Vmbo/havo/vwo
(n = 814-816)
Vso/pro
(n = 136)
Gemiddeld
rapportcijfer
Standaard-
deviatie
Gemiddeld
rapportcijfer
Standaard-
deviatie
Verschillen in gedrag 7,2 1,2 7,9 1,0
Verschillen in tempo 7,0 1,1 7,8 0,8
Verschillen in niveau 7,1 1,2 7,9 0,8
Nadere statistische analyses (t-toetsen) binnen de groep reguliere docenten laten zien dat de vmbo-docenten
zichzelf een significant hoger rapportcijfer geven dan de havo/vwo-docenten voor het omgaan met
leerlingverschillen in gedrag en niveau. Dat beeld bevestigt de veronderstelling dat vmbo-docenten meer
ervaring hebben met het omgaan met zorgleerlingen dan havo/vwo-docenten (zie tabel 4.2b).
30 Oberon
Tabel 4.2b Welk rapportcijfer geeft u zichzelf voor het omgaan met verschillen tussen leerlingen? Docenten uit regulier vo.
Vmbo
(n = 347)
Havo/vwo
(n = 231-233)
Gemiddeld
rapportcijfer
Standaard-
deviatie
Gemiddeld
rapportcijfer
Standaard-
deviatie
Verschillen in gedrag18
7,3* 1,2 7,0 1,3
Verschillen in tempo 7,1 1,1 7,0 1,2
Verschillen in niveau19
7,3* 1,1 6,9 1,4
4.1.2 Vaardigheden en activiteiten
Na de algemene zelfbeoordeling door middel van rapportcijfers die we hiervoor presenteerden, gaan we dieper
in op de verschillende deelvaardigheden en activiteiten die docenten inzetten bij het lesgeven aan leerlingen
met een extra ondersteuningsbehoefte. We beginnen bij de docenten in vmbo, havo en vwo. Het meest
tevreden zijn deze docenten over het afstemmen van hun pedagogische aanpak op individuele leerlingen. Ook
geven ze aan dat ze met collega’s bespreken hoe ze om moeten gaan met leerlingen die extra ondersteuning
nodig hebben. Extra aandacht besteden aan klassenmanagement met het oog op de zorgleerlingen doen ze
naar eigen zeggen relatief het minste (gemiddelde score 3,2 op een schaal van vijf) (zie tabel 4.3a).
Tabel 4.3a De gemiddelde score van vmbo/havo/vwo-docenten op stellingen over vaardigheden en activiteiten gemeten op een vijfpuntsschaal van 1 = zeer oneens tot 5 = zeer eens.
Aantal Gemiddelde score Standaarddeviatie20
1. Ik voorkom gedragsproblemen door
mijn pedagogische aanpak af te
stemmen op kenmerken van leerlingen.
635 4,0 0,6
2. Ik bespreek met collega’s hoe ik om
moet gaan met zorgleerlingen.
632 3,9 0,7
3. Ik voorkom gedragsproblemen door
mijn didactische aanpak af te stemmen
op kenmerken van leerlingen.
636 3,7 0,7
4. Ik ben in staat om te gaan met lastige
klassen.
635 3,7 0,7
5. Ik varieer in instructietechnieken. 636 3,7 0,7
6. Ik heb geactualiseerde kennis van leer-
of gedragsproblemen.
635 3,4 0,8
7. Ik kan handelingsplannen van
individuele leerlingen inpassen in mijn
lessen.
632 3,2 0,8
8. Ik besteed veel aandacht aan
klassenmanagement in mijn lessen met
het oog op zorgleerlingen.
633 3,2 0,8
18
Vmbo-docenten N = 347, M = 7,3, SD = 1,2. Havo/vwo-docenten N = 233, M = 7,1, SD = 1,3; t(578) = 2,8, p < 0,01. 19
Vmbo-docenten N = 347, M = 7,3, SD = 1,1. Havo/vwo-docenten N = 231, M = 6,9, SD = 1,4; t(576) = 3,3, p < 0,01. 20
De standaarddeviatie duidt de mate aan waarin scores onderling verschillen. Een relatief grote standaarddeviatie betekent dat er grote verschillen zijn in de scores en dat de respondenten dus van mening verschillen. Een relatief kleine standaarddeviatie duidt aan dat de meeste respondenten zo ongeveer hetzelfde vinden
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 31
Bij nadere beschouwing van de groep vmbo/havo/vwo-docenten blijkt dat de vmbo-docenten zichzelf
significant hoger inschatten dan de havo/vwo-docenten. Dit geldt voor alle stellingen in bovenstaande tabel,
behalve in het omgaan met lastige klassen (stelling 4) en de actuele kennis van leer- en gedragsproblemen
(stelling 6). Zie voor nadere details tabel 4.3b (op de stellingen 4 en 6 scoren beide groepen docenten binnen
het reguliere onderwijs vergelijkbaar, dus die staan niet vermeld in deze tabel).
Tabel 4.3b Scores uitgesplitst voor vmbo versus havo/vwo-docenten
Vmbo-
docenten
Havo/vwo-
docenten
Uitkomsten t-
toets
N M SD N M SD
Ik voorkom gedragsproblemen door mijn pedagogische aanpak af
te stemmen op kenmerken van leerlingen.
281 4,0 0,6 170 3,9 0,55 t(449) = 2,6
p < 0,05
Ik bespreek met collega’s hoe ik om moet gaan met
zorgleerlingen.
283 3,9 0,6 167 3,8 0,8 t(448) = 2,2
p < 0,05
Ik voorkom gedragsproblemen door mijn didactische aanpak af
te stemmen op kenmerken van leerlingen.
282 3,8 0,6 170 3,7 0,7 t(450) = 2,2
p < 0,05
Ik varieer in instructietechnieken. 283 3,8 0,6 169 3,6 0,8 t(450) = 2,1
p < 0,05
Ik kan handelingsplannen van individuele leerlingen inpassen in
mijn lessen.
281 3,3 0,8 168 3,1 0,9 t(447) = 2,2
p < 0,05
Ik besteed veel aandacht aan klassenmanagement in mijn lessen
met het oog op zorgleerlingen.
281 3,4 0,8 169 2,9 0,8 t(448) = 5,9
p < 0,01
Binnen het speciaal onderwijs en praktijkonderwijs is omgaan met zorgleerlingen aan de orde van de dag. Deze
docenten hebben er logischerwijs meer ervaring mee. Desgevraagd schatten zij zich hoger in op de stellingen
over vaardigheden en activiteiten dan de docenten in het reguliere voortgezet onderwijs (score rond de 4,0 op
vijfpuntsschaal). De standaarddeviatie laat zien dat de antwoorden van de respondenten niet zo veel van elkaar
verschillen. Docenten vinden dat ze in staat zijn gedragsproblemen te voorkomen door hun pedagogische en
didactische aanpak, variëren in instructietechnieken en zijn in staat om te gaan met lastige klassen. Ook zeggen
ze dat ze met collega’s spreken over de omgang met hun leerlingen.
32 Oberon
Tabel 4.3c Vaardigheden en activiteiten gemiddelde score van vso/pro-docenten, gemeten op een vijfpuntsschaal van 1 = zeer oneens tot 5 = zeer eens.
Aantal Gemiddelde score Standaarddeviatie
1. Ik voorkom gedragsproblemen door
mijn pedagogische aanpak af te
stemmen op kenmerken van leerlingen.
93 4,3 0,5
2. Ik bespreek met collega’s hoe ik om
moet gaan met zorgleerlingen.
94 4,2 0,5
3. Ik varieer in instructietechnieken. 93 4,0 0,7
4. Ik voorkom gedragsproblemen door
mijn didactische aanpak af te stemmen
op kenmerken van leerlingen.
93 4,0 0,6
5. Ik ben in staat om te gaan met lastige
klassen.
94 4,0 0,6
6. Ik heb geactualiseerde kennis van leer-
of gedragsproblemen.
94 3,8 0,7
7. Ik kan handelingsplannen van
individuele leerlingen inpassen in mijn
lessen.
94 3,8 0,6
8. Ik besteed veel aandacht aan
klassenmanagement in mijn lessen met
het oog op zorgleerlingen.
94 3,8 0,8
Overigens grijpen veel respondenten bij de laatste open vraag van de vragenlijst de kans om te laten weten dat
zij niet zijn opgeleid voor het onderwijs aan zorgleerlingen. “Ik ben als academicus opgeleid om kennis over te
dragen. Ik ben niet opgeleid om zorg te verlenen, daar zijn andere mensen voor opgeleid die daar heel goed in
zijn”. Dat geldt niet alleen voor docenten in havo/vwo, maar ook in het vmbo: “Ik heb totaal geen scholing
gehad om met zorgleerlingen te werken. Op onze vmbo-school hebben we nu al te maken met veel leerlingen
met gedragsproblematiek en onveilige thuissituaties. Als dat er nog meer worden, zal dat er alleen maar toe
leiden dat veel docenten met een burn-out thuis komen te zitten.”
Interviews
De bevinding dat vrijwel alle docenten wel eens met zorgleerlingen te maken hebben, wordt bevestigd in onze
interviewronde. Alleen voor het categorale gymnasium geldt dat Passend onderwijs min of meer een nieuw
onderwerp is, daar is in het schooljaar 2012/13 voor het eerst een zorgcoördinator benoemd en een trajectklas
gekomen om leerlingen apart op te kunnen vangen. Deze ontwikkelingen worden door de gymnasiumdocenten
toegeschreven aan de introductie van Passend onderwijs, waar andere scholen vaak zeggen “dat deden we al”
of “dat hadden we al”.
Positieve competentiebeleving
De positieve competentiebeleving van docenten die uit de vragenlijst bleek, werd in de gesprekken door
docenten op onderdelen wat genuanceerd. In de gesprekken op de reguliere vo-scholen was de teneur: ‘de
docenten hebben de competenties, als de problematiek maar niet te zwaar wordt en de klassen maar niet te
groot’. Deze aspecten bespreken we uitvoeriger in hoofdstuk 6 over de toerusting op schoolniveau. Het werd in
de interviews duidelijk (soms impliciet, soms expliciet) dat er tussen docenten uit een team grote verschillen
kunnen zijn. Op een gecombineerde vmbo/havo/vwo-school wist men van collega’s dat ze moeite hebben met
het omgaan met verschillen tussen leerlingen. Op een andere school (ook havo/vwo) vonden de docenten dat
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 33
er binnen de school nog een slag te slaan is op het gebied van omgaan met verschillen tussen leerlingen, maar
dat docenten daar welwillend tegenover staan.
Twee schoolleiders (beide van een vmbo-school) relativeerden in de gesprekken de competentiebeleving van
docenten. Eén schoolleider vond dat bij de docenten op zijn school een te rooskleurig beeld bestaat over het
kunnen omgaan met verschillen tussen leerlingen. “Er wordt nog te weinig onderwijs op maat geboden,
docenten werken nog te veel aanbodgericht”. Op een andere vmbo-school besefte een afdelingsleider dat ze
nogal wat van haar docenten vraagt door te verwachten dat ze goed kunnen differentiëren. Ze denkt ook dat
veel docenten het moeilijk zullen krijgen als er meer zorgleerlingen in de klassen zullen komen. Tegelijkertijd
vindt ze: “Als professional hoor je dat te kunnen”. Ze verwacht van haar docenten dat ze zelf initiatief nemen
tot bijscholing als ze zich niet competent voelen. In veel van de gesprekken (over de hele breedte, van
praktijkschool tot gymnasium) werd het beter leren differentiëren in de klas een “hot item” en “speerpunt voor
de komende tijd” genoemd.
Collegiale consultatie
In de verdiepende interviews kwam op enkele scholen het belang van het collegiale uitwisselen van informatie
over zorgleerlingen naar voren: “Docenten kunnen veel van elkaar leren op dit vlak” werd gezegd op een
havo/vwo-school. Op deze scholen wordt bewust veel aan ‘warme overdracht’ gedaan, zowel intern als extern.
Intern gebeurt dat tussen mentoren onderling: “Natuurlijk staat er ook veel op papier, maar de meerwaarde
van warme overdracht is dat we elkaar een soort handleiding kunnen meegeven bij leerlingen, meer verhaal
erbij kunnen vertellen als dat nodig is.” Op een school werd gepleit voor (verplichte) uitwisseling van concrete
ervaringen met leerlingen tussen alle docenten, dus ook de docenten die zelf zeggen dat niet zo nodig te
hebben. Dergelijke uitwisseling moet dan bij voorkeur vaker dan alleen aan het begin van het schooljaar plaats
vinden, zodat er tussentijds op basis van overleg bijgestuurd kan worden.
Het bespreken van zorgleerlingen is niet alleen binnen de school aan de orde, maar ook bij de overgang van
basisschool naar voortgezet onderwijs. “De informatievoorziening over de instromende leerlingen kan veel
beter. Niet alleen de score op de Cito-eindtoets is van belang, maar het hele functioneren van de leerling moet
gecommuniceerd worden” vindt een van de docenten van een vmbo-school. Op een andere vmbo-school
worden alle basisscholen bezocht waarvan leerlingen zich hebben aangemeld op school. Deze warme
overdracht tussen po en vo bevalt heel goed, ook met het oog op de invoering van Passend onderwijs. “Heel
vaak hebben basisscholen informatie over leerlingen die ze liever niet op papier in een dossier zetten, maar wel
mondeling willen meegeven.”
4.2 Leerlingen met verschillende ondersteuningsbehoeften
Tot nu toe ging het in dit hoofdstuk in het algemeen over leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. In
de praktijk kunnen docenten geconfronteerd worden met allerlei verschillende soorten leerlingen en
ondersteuningsbehoeften. We hebben hun gevraagd aan te geven of ze zichzelf in staat achten om op een
adequate manier les te geven aan leerlingen:
1. met ADHD;
2. met een autisme-spectrumstoornis (ASS);
3. die opstandig en/of agressief gedrag vertonen;
4. met leerproblemen, zoals dyslexie/ dyscalculie;
5. met sociale angst/ faalangst;
6. hoogbegaafde leerlingen;
7. met een zintuiglijke beperking (visueel of auditief);
34 Oberon
8. met een lichamelijke beperking;
9. met een licht verstandelijke handicap (deze vraag was alleen voor de vso/pro-docenten).
In de figuren 4.4a en 4.4b staan de resultaten visueel weergegeven. We hebben ze geordend naar de mate
waarin “ja” werd aangevinkt in de vragenlijst.
Figuur 4.4a maakt zichtbaar dat de vmbo/havo/vwo-docenten zichzelf het meest in staat achten les te geven
aan leerlingen met leerproblemen en aan leerlingen met sociale of faalangst. Het moeilijkste vinden ze de
leerlingen die opstandig en agressief gedrag vertonen.
Figuur 4.4a Ik ben in staat om op een adequate manier les te geven aan leerlingen met … (docenten vmbo/havo/vwo, (n=679-788)
Ook voor de vso/pro-docenten in figuur 4.4b geldt dat we hun scores hebben gerangschikt van hoog naar laag.
Verreweg de meeste respondenten uit deze groep achten zichzelf goed in staat les te geven aan leerlingen met
een stoornis in het autistische spectrum, met ADHD of met sociale angst of faalangst. Minder dan een derde
van deze groep docenten vindt dat ze adequaat kunnen lesgeven aan leerlingen met een lichamelijke
beperking, hoogbegaafde leerlingen of leerlingen met een zintuiglijke beperking.
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
ja
enigszins
nee
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 35
Figuur 4.4b Ik ben in staat om op een adequate manier les te geven aan leerlingen met … (docenten vso/pro, n = 88-130)
Verschillen tussen docenten regulier onderwijs
Tot slot van deze paragraaf vergelijken we de uitkomsten voor de subgroepen vmbo-docenten en havo/vwo-
docenten (zie tabel 4.5). De vmbo-docenten scoren hoger op hun inschatting van lesgeven aan leerlingen met
ADHD en sociale angst/faalangst. Havo/vwo-docenten achten zich beter in staat tot het lesgeven aan
hoogbegaafde leerlingen. Dat ligt in de lijn der verwachting als je kijkt naar de verschillen tussen de gemiddelde
vmbo-leerlingenpopulatie en de gemiddelde havo/vwo-populatie. De verschillen tussen de inschattingen door
beide subgroepen docenten op het lesgeven aan leerlingen met leerproblemen en leerlingen met zintuiglijke
beperkingen zijn het kleinste.
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
ja
enigszins
nee
36 Oberon
Tabel 4.5 Uitsplitsing tussen vmbo- docenten (n = 256-339) en havo/vwo-docenten (n = 189-220)
Ja Enigszins Nee
Vmbo-
docenten
Havo/vwo-
docenten
Vmbo-
docenten
Havo/vwo-
docenten
Vmbo-
docenten
Havo/vwo-
docenten
leerlingen met
leerproblemen, zoals
dyslexie/ dyscalculie
77% 72% 22% 26% 2% 2%
leerlingen met sociale
angst/ faalangst
71% 53% 17% 43% 2% 4%
leerlingen met ADHD 55% 40% 43% 54% 2% 6%
leerlingen met een
lichamelijke beperking
45% 55% 41% 36% 14% 10%
leerlingen met een
autisme-
spectrumstoornis
(ASS)
51% 43% 43% 49% 6% 8%
hoogbegaafde
leerlingen
27% 48% 40% 43% 33% 9%
leerlingen met een
zintuiglijke beperking
(visueel of auditief)
33% 34% 47% 44% 21% 22%
leerlingen die
opstandig en/of
agressief gedrag
vertonen
31% 22% 51% 48% 18% 30%
Interviews
Het omgaan met leerlingen die opstandig en agressief gedrag vertonen is een heet hangijzer. Dat blijkt zowel
uit de resultaten van de vragenlijst, als uit de gesprekken van vmbo tot en met gymnasium. Leerlingen met
andersoortige ondersteuningsbehoeften, zoals leerlingen met leerproblemen of fysieke beperkingen kwamen
in de interviews nauwelijks aan bod; de urgentie en zorg van de docenten in het reguliere voortgezet onderwijs
ligt overduidelijk bij deze groep leerlingen met gedragsproblemen.
Leerlingen met gedragsproblemen in het vmbo
Vooral docenten die praktijkvakken geven in het vmbo worden geconfronteerd met leerlingen met
gedragsproblemen waar ze zich te weinig of “totaal niet” toegerust voor voelen. Externaliserend
probleemgedrag noodzaakt het meest om snel en adequaat te reageren, zeker bij de praktijkvakken waar soms
ronduit gevaarlijke situaties kunnen ontstaan in de klas als er te weinig begeleiding aanwezig is. Dit soort
gedrag heeft bovendien de grootste impact op de rest van de klas. “Het omgaan met cluster 4-leerlingen
ervaren we op dit moment als het grootste en urgentste probleem” aldus docenten van een van de vmbo-
scholen.
Leerlingen met gedragsproblemen op havo/vwo
Ook op havo/vwo-scholen worstelt men met deze groep leerlingen. De docenten van een van deze scholen
benadrukken dat het selectiebeleid bij het toelaten van nieuwe leerlingen cruciaal is. Docenten vinden dat de
selectie bij teamleiders wel wat strenger mag zijn: leerlingen met zware gedragsproblematiek vinden ze een te
zware belasting, voor zichzelf, maar ook voor de rest van de klas. Ook op het categorale gymnasium heeft men
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 37
te maken met de complicaties rond het lesgeven aan leerlingen met gedragsproblemen: “De combinatie van
het hoge niveau en tempo qua lesstof met alle prikkels in relatie tot het gedrag breekt een aantal leerlingen op.
Het gevolg is dat zij buiten school onevenredig veel tijd moeten investeren om op niveau te blijven.”
Leerlingen met gedragsproblemen in vso/pro
In het speciaal onderwijs en praktijkonderwijs beoordelen de docenten hun eigen vaardigheden in het lesgeven
aan leerlingen met gedragsproblemen hoger in dan de docenten in het reguliere onderwijs. Dit type leerlingen
is dan ook het beste op zijn plaats in het speciaal onderwijs, vindt een aantal vso-docenten. Tijdens
verscheidene interviews hoorden we over succesvolle samenwerkingsvormen op het gebied van cluster 4-
leerlingen tussen regulier en speciaal onderwijs. Daar gaan we in het hoofdstuk over toerusting verder op in.
4.3 Conclusie
Positieve competentiebeleving
Vrijwel alle vo-docenten hebben (in wisselende frequentie) te maken met leerlingen die een extra
ondersteuningsbehoefte hebben. De docenten zijn redelijk positief over hun eigen vaardigheden in het omgaan
met deze leerlingen. De rapportcijfers die ze zichzelf geven, variëren van rond de 7 in het reguliere voortgezet
onderwijs tot rond de 8 in het speciaal- en praktijkonderwijs. Het meest tevreden zijn docenten over het
afstemmen van hun pedagogische aanpak op de betreffende leerlingen (vmbo-docenten scoren daarbij hoger
dan havo/vwo-docenten). Het merendeel van de docenten in het reguliere voortgezet onderwijs acht zichzelf
goed in staat om op een adequate manier les te geven aan leerlingen met leerproblemen en sociale angst /
faalangst. Voor deze groep leerlingen geldt wederom dat vmbo-docenten zich daar hoger op inschatten dan
havo/vwo-docenten, voor de leerlingen met leerproblemen bestaat er geen inschattingsverschil. Deze positieve
competentiebeleving werd in de interviews soms wat genuanceerd, vooral op het aspect differentiëren.
Tijdens veel gesprekken (van praktijkonderwijs tot havo/vwo) werd differentiëren beschouwd als een
docentvaardigheid die nog vergroot moet worden, zeker als klassen groter worden en er meer leerlingen met
een extra ondersteuningsbehoefte komen.
Leerlingen met gedragsproblemen
Het moeilijkste vinden de docenten in het reguliere onderwijs het omgaan met leerlingen die opstandig en
agressief gedrag vertonen – maar vmbo-docenten hebben er minder moeite mee dan havo/vwo-docenten. Bij
de vso/pro-docenten is de situatie iets anders: daar voelt meer dan de helft van de docenten zich competent
om les te geven aan leerlingen met opstandig en agressief gedrag. Vso/pro-docenten zeggen meer moeite te
hebben met leerlingen met lichamelijke en zintuiglijke beperkingen. Ook in de interviews bleek het omgaan
met leerlingen met gedragsproblemen de docenten het meeste zorgen te geven en dat geldt voor alle niveaus
in het reguliere voortgezet onderwijs. In de praktijkvakken van het vmbo vooral omdat daar soms gevaarlijke
situaties kunnen ontstaan als docenten geconfronteerd worden leerlingen die grote gedragsproblemen
hebben. Maar dezelfde zorg geldt op het gymnasium, waar het hoge tempo en het hoge niveau van de lesstof
veel van leerlingen en docenten vraagt. Veel docenten vertelden vooral wat te zien in meer collegiale
consultatie op het gebied van omgaan met leerlingen met gedragsproblemen.
38 Oberon
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 39
5 Informatievoorziening en kennis
In dit hoofdstuk geven we antwoord op de vraag hoe goed docenten op de hoogte zijn van de ontwikkelingen
en de gevolgen van de invoering van Passend onderwijs. We bespreken in 5.1 de informatievoorziening en in
5.2 de kennis van docenten over profielen en plannen. We ronden dit hoofdstuk af met de verwachtingen voor
de toekomst die er onder docenten leven.
5.1 Informatievoorziening
Ongeveer zes op de tien docenten noemt zichzelf ‘een beetje’ op de hoogte van de consequenties van de
invoering van Passend onderwijs. Dat geldt zowel voor de vmbo/havo/vwo-docenten als voor de vso/pro-
docenten (zie tabel 5.1). Vooral in het reguliere voortgezet onderwijs is een forse groep docenten (bijna een
vijfde) naar eigen zeggen niet op de hoogte van de gevolgen die Passend onderwijs voor hen zal hebben.
Tabel 5.1 Bent u op de hoogte van de consequenties van de invoering van Passend onderwijs voor u als docent? ( vmbo/havo/vwo-docenten)
Vmbo/havo/vwo-docenten
(n = 799)
Vso/pro-docenten
(n = 133)
Ja 26% 32%
Een beetje 57% 60%
Nee 18% 8%
Aan de docenten die ‘ja’ of ‘een beetje’ hadden aangevinkt in de vragenlijst, hebben we gevraagd door wie ze
zijn geïnformeerd. Meestal is dat de eigen school, het samenwerkingsverband heeft hierbij tot nu toe
nauwelijks een rol gespeeld.
Tabel 5.2 Door wie bent u geïnformeerd over de consequenties van de invoering van Passend onderwijs voor u als docent?
Vmbo/havo/vwo
(n = 656)
Vso/pro
(n = 121)
Door mijn school 51% 58%
Door mijn SWV 2% 3%
Door school en SWV 13% 17%
Door geen van beide 19% 11%
Anders, namelijk… 14% 12%
Uit de nadere analyse op de categorie ‘anders, namelijk…’ blijkt dat met name de media en vakliteratuur
informatiebronnen zijn (respectievelijk 31 en 19 keer genoemd). Andere minder vaak genoemde
informatiebronnen zijn collega’s, vooropleiding en de vakbond.
Natuurlijk hebben we ook naar een oordeel over de informatievoorziening gevraagd. Slechts heel weinig
docenten uit het onderzoek vinden die ‘heel goed’ of ‘heel slecht’, de grootste groep zegt ‘gaat wel’. In het
vso/pro is men meer tevreden dan in het reguliere onderwijs. Ruim een derde van de vso/pro-docenten vindt
de informatievoorziening namelijk ‘goed’, een kwart van de vmbo/havo/vwo-docenten noemt die ‘slecht’ (zie
tabel 5.3). Voor wat betreft de tevredenheid over de informatievoorziening bestaan er geen significante
verschillen tussen vmbo- en havo/vwo-docenten.
40 Oberon
Tabel 5.3 Oordeel over informatievoorziening tot nu toe.
Vmbo/havo/vwo
(n = 805)
Vso/pro
(n = 136)
Heel goed 1% 2%
Goed 18% 37%
Gaat wel 39% 45%
Slecht 24% 13%
Heel slecht 4% 3%
Interviews
Informatievoorziening
Uit de gesprekken blijkt dat docenten en zorgcoördinatoren van hun directies verwachten dat die een visie
formuleren en de lijnen uitzetten op het gebied van Passend onderwijs. Daarbij hoort ook dat docenten van
hun directie verwachten dat die hen informeert over de aankomende veranderingen en de consequenties voor
de docenten. Zoals een vwo-docent het verwoordt: “Wat ik nog wel mis is een wat actievere houding van de
schoolleiding om het wat zichtbaarder te maken: wat strakker, wat meer sturing” en volgens een
zorgcoördinator: “Docenten moeten nog betrokken worden naar waar we naartoe willen. Het initiatief
hiervoor moet vanuit de directie komen.” Een vmbo-docent zou graag van zijn schoolleiding goede informatie
krijgen “om angst weg te nemen”. Hij doelt op informatie zoals: “Welke leerlingen wil de school binnenhalen?
Wat kunnen docenten verwachten en welke kant wil de school op? Welke hulp krijgen we daarbij?” Tijdens een
van de interviews (op een vmbo-school) bleek dat er met ingang van het schooljaar 2013/14 een OPDC-docent
op school is aangesteld om de docenten te ondersteunen. Echter, behalve de schoolleiding wist niemand hier
nog van, ook de teamleider niet. Dergelijke zaken moeten eerder en breder gecommuniceerd worden, vinden
de aanwezige docenten, want dat zou een deel van angst en zorg voor Passend onderwijs weg nemen. “Al is
het maar een bericht in de geest van ‘wij zijn voornemens om iemand aan te stellen die het team zal
ondersteunen’.” vindt een van de docenten.
Dankzij de interviews weten we dat er verschillende verklaringen zijn voor de beperkte informatievoorziening.
Soms blijkt dat school- en afdelingsleiders zelf niet goed op de hoogte zijn van wat de invoering van Passend nu
concreet voor de eigen school gaat betekenen. Sommige schoolleiders erkennen in de interviews dat er meer
moet gebeuren aan informatievoorziening richting docenten, maar dat dit er simpelweg nog niet van gekomen
(“We moeten nog meer naast de docenten gaan staan”). Anderen kiezen er bewust voor hun docentenkorps
nog “uit de wind” te houden voor wat betreft Passend onderwijs. Ze vinden dat ze concrete vragen van
docenten nog onvoldoende kunnen beantwoorden en “je kunt beter geen richting aangeven waar je later weer
op terug moet komen”. Op één van de vso/pro-scholen is een operationele interne werkgroep Passend
onderwijs weer gestopt omdat kaders en richting nog te weinig koersvast waren.
Onrust en onzekerheid
Het gevolg van niet goed geïnformeerd zijn is dat groepen docenten onrust en onzekerheid ervaren.
Onduidelijkheid zorgt soms ook voor weerstand. “Als het team weet wat ze kan verwachten, zal dat er toe
leiden dat de weerstand bij docenten afneemt” verwacht een docent. Soms leeft er angst uit onzekerheid (‘kan
ik het wel’) of angst voor toenemende werkdruk. Docenten laten weten behoefte te hebben aan heel concrete
informatie over de vraag wat Passend onderwijs voor henzelf en hun school nu daadwerkelijk gaat betekenen.
Het doorsturen van algemene mails en persberichten over de invoering van de wet bleek bij docenten
nauwelijks effect te hebben. Dat bleek op een vmbo-school waar een afdelingsleider dat soort algemene mails
placht door te sturen, maar waar de docenten aangaven daar niet veel mee op te schieten.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 41
Een van de SWV-coördinatoren die we hebben gesproken waarschuwt dat informatievoorziening heel
belangrijk is met het oog op de beeldvorming bij docenten. “De verbinding met de werkvloer moet
geoptimaliseerd worden” vindt hij, “Er moet niet meer over de werkvloer gepraat worden, maar met de
werkvloer”. We merkten inderdaad in de gesprekken dat er bij docenten beelden rond Passend onderwijs aan
het ontstaan zijn, die soms onjuist zijn. We hebben o.a. de volgende beelden en ideeën opgetekend:
- De invoering van Passend onderwijs is een verkapte bezuiniging: we moeten met minder geld meer doen
onder grotere druk (vmbo-docent).
- Er zullen op school mensen ontslagen worden, waardoor docenten nog minder tijd hebben voor hun taken
(vmbo-docent).
- Zware zorgleerlingen moeten straks ook naar het reguliere onderwijs. Dat kunnen ze daar helemaal niet
aan (vso-docent).
- Het vso gaat verdwijnen (vmbo/havo/vwo-docent).
In paragraaf 5.3 gaan we dieper in op de toekomstverwachtingen van docenten.
5.2 Kennis van profielen en plannen
In de vragenlijst gingen vijf achtereenvolgende korte ja/nee-vragen over het schoolondersteuningsprofiel. In de
figuren en tabellen 5.4 en 5.5 staan de antwoorden die op de vragen over het ondersteuningsprofiel zijn
gegeven.
Vmbo/havo/vwo-docenten
Verreweg de meeste respondenten uit het reguliere voortgezet onderwijs weten niet of hun school een
ondersteuningsprofiel heeft opgesteld. Dit geldt zowel voor de groep vmbo- als voor de groep havo/vwo-
docenten.
Figuur 5.4a Weet u of uw school een ondersteuningsprofiel heeft opgesteld? (vmbo/havo/vwo-docenten, n = 814)
Van de docenten die er wel weet van hebben, kent ongeveer de helft de inhoud globaal. Degenen die het
profiel kennen, hebben er ook niet veel bezwaren tegen; er zijn er maar weinig die zeggen de inhoud van het
profiel niet te onderschrijven. Een relatief grote groep (meer dan de helft van de docenten die de inhoud ten
minste enigszins kennen) verwacht dat er meer leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte op school
zullen komen (zie tabel 5.4b).
21%
79%
ja
nee
42 Oberon
Tabel 5.4b Bekendheid met het ondersteuningsprofiel (bij vmbo/havo/vwo-docenten die weten dat er op hun school een ondersteuningsprofiel is opgesteld)
n Ja Resp. globaal/ zijdelings/
gedeeltelijk / weet niet
Nee
Kent u de inhoud van dit
ondersteuningsprofiel?
170 22% 55% 24%
Bent u betrokken (geweest)
bij het opstellen van het
ondersteuningsprofiel?
129 18% 26% 57%
Onderschrijft u het
ondersteuningsprofiel?
128 54% 42% 4%
Verwacht u dat er uitgaande
van dit
ondersteuningsprofiel meer
leerlingen met extra
ondersteuningsbehoefte op
uw school zullen komen?
129 52% 34% 14%
Vso/pro-docenten
De uitkomsten van de vragenlijst onder docenten uit het speciaal en praktijkonderwijs laten een iets ander
beeld zien. Bijna de helft van de vso/pro-docenten weet van het bestaan van het schoolprofiel. Zie figuur 5.5a.
Figuur 5.5a Weet u of uw school een ondersteuningsprofiel heeft opgesteld? (vso/pro-docenten, n = 136)
Slechts weinig docenten zijn betrokken geweest bij het opstellen van het profiel, maar twee derde onderschrijft
de inhoud ervan wel. Iets minder dan de helft van de docenten die het profiel inhoudelijk kennen, schat in dat
er meer leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte op hun school zullen komen (zie tabel 5.5b).
46%54%ja
nee
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 43
Tabel 5.5b Bekendheid met het ondersteuningsprofiel (bij vso/pro-docenten die weten dat er op hun school een ondersteuningsprofiel is opgesteld)
n Ja Resp. globaal/ zijdelings/
gedeeltelijk / weet niet
Nee
Kent u de inhoud van dit
ondersteuningsprofiel?
63 19% 65% 16%
Bent u betrokken (geweest)
bij het opstellen van het
ondersteuningsprofiel?
52 10% 27% 64%
Onderschrijft u het
ondersteuningsprofiel?
52 67% 29% 4%
Verwacht u dat er uitgaande
van dit
ondersteuningsprofiel meer
leerlingen met extra
ondersteuningsbehoefte op
uw school zullen komen?
52 44% 27% 29%
Plannen samenwerkingsverband
Twee derde van de docenten in het reguliere onderwijs is ‘niet goed’ of zelfs ‘helemaal niet’ op de hoogte van
de plannen van het samenwerkingsverband waar hun school deel van uitmaakt. Bij de vso/pro-docenten is de
onbekendheid met de plannen minder groot: ruim een kwart zegt daar niet veel of helemaal niets over te
weten. Docenten die zeggen ‘heel goed’ op de hoogte zijn, zijn een uitzondering (zie tabel 5.6).
Tabel 5.6 In hoeverre bent u op de hoogte van de plannen van het samenwerkingsverband waar uw school deel van uitmaakt?
Vmbo/havo/vwo
(n = 779)
Vso/pro
(n = 128)
Heel goed 2% 2%
Goed 7% 21%
Redelijk 25% 48%
Niet goed 43% 23%
Helemaal niet 23% 5%
Financiële consequenties
Voor de meeste docenten uit dit onderzoek zijn de financiële consequenties van de invoering van Passend
onderwijs een onderwerp dat ver van hun bed staat. Bijna driekwart van de docenten in het reguliere
onderwijs zegt hier niets over te weten en een vijfde denkt dat de school zal moeten bezuinigen. De
onderzoeksgroep uit vso/pro bestaat ruwweg uit twee groepen: de ene helft (exact 50%) bestaat uit docenten
die niet bekend zijn met de financiële consequenties, de andere helft (iets minder dan 50%) denkt dat de
school er financieel op achteruit zal gaan.
44 Oberon
Tabel 5.7 Welke financiële consequenties heeft de invoering van Passend onderwijs voor uw school?
Vmbo/havo/vwo
(n = 788)
Vso/pro
(n = 131)
Onze school krijgt extra middelen 5% 2%
Onze school moet bezuinigen 19% 43%
Geen verandering 3% 5%
Weet niet 73% 50%
Interviews
Schoolondersteuningsprofiel
Uit de interviews blijkt dat op drie van de bezochte scholen docenten op enigerlei wijze betrokken zijn bij het
opstellen van het schoolondersteuningsprofiel. Op één school is een enquête gehouden om input voor het
profiel te verzamelen en op een andere school is het stuk verspreid onder de docenten (dat heeft niet geleid
tot reacties van docenten, maar het profiel is wel besproken binnen het zorgteam). Een derde school heeft een
aantal docenten gevraagd mee te schrijven aan enkele onderdelen van het profiel. Op de overige bezochte
scholen is het met name de zorgcoördinator of directeur die betrokken is bij het opstellen van het
ondersteuningsprofiel. Desgevraagd geven sommige docenten wel aan dat hun voorkeur eerder uitgaat naar
een profiel met brede basisondersteuning, dan naar een profiel met een specifiek type ondersteuning. “Je wilt
niet bekend staan als ‘die school voor ADHD’ers’.
In de interviews hebben we ook gevraagd of de competenties die van docenten gevraagd worden, gekoppeld
worden aan het schoolondersteuningsprofiel. Op geen van de scholen kon die koppeling gelegd worden,
meestal omdat men de inhoud van het profiel niet (goed genoeg) kende, op de enige school waar bij de
gespreksdeelnemers de inhoud van het schoolondersteuningsprofiel wel bekend was, had het profiel volgens
hen geen gevolgen voor de competenties van docenten. Op een van de door ons bezochte scholen uit een
plattelandsregio, verwachtte men weinig verandering in de gevraagde docentcompetenties, vanwege de
zelfverzorgendheid van het gebied. Men is daar al gewend de leerlingen zo veel mogelijk zelf op te vangen en
zo min mogelijk naar het vso door te verwijzen. Een zorgcoördinator op een van de vmbo-scholen verwacht dat
het profiel breed van aard zal worden, omdat de schoolbesturen in de regio huiverig zijn voor imagovorming.
De competenties van docenten zullen dan ook breed en all round moeten zijn, is de verwachting.
Financiële zorgen
Op sommige scholen wegen de zorgen om de financiële consequenties van Passend onderwijs heel zwaar, zo
blijkt uit de interviews. Dit zijn de scholen die te maken hebben met krimp en bezuinigingen door dalende
leerlingaantallen, en daarbij komt dan soms ook nog een verevening die negatief uitpakt. Op deze scholen
nemen de beschikbare gelden voor de toerusting van school en docenten simpelweg af. “Blijven uitleggen en
praten is dan het belangrijkste,” vertelt een directeur van een school in een krimpregio “blijven uitleggen dat
de veranderingen door de bezuinigingen zoals grotere klassen verre van ideaal zijn, maar dat het gewoonweg
niet anders kan”.
5.3 Toekomstverwachting
Ten slotte vroegen we de docenten in de vragenlijst een blik vooruit te werpen naar de toekomst. Welke
gevolgen zal de invoering van Passend onderwijs volgens hen hebben? We geven hieronder de antwoorden die
zijn gegeven door beide responsgroepen op een vijfpuntsschaal van 1 = helemaal oneens tot 5 = helemaal eens.
We presenteren de verwachtingen in de volgorde van meer naar minder mee eens.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 45
Veel docenten hebben geen heel duidelijk omlijnde toekomstverwachtingen, zo blijkt. Op de meeste stellingen
ligt de gemiddelde score rond de 3 (niet eens, niet oneens). Het meest uitgesproken zijn de respondenten over
de deskundigheid van de eigen beroepsgroep in het omgaan met zorgleerlingen: die zal toenemen, zo
verwachten ze. Ook zijn de docenten tamelijk pessimistisch over de vraag of de bureaucratie zal verminderen in
de toekomst (61% van de reguliere en 51% van de vso/pro-docenten denkt van niet).
Tabel 5.8a Verwachtingen die vmbo/havo/vwo-docenten hebben van Passend onderwijs (n = 608-760)
Ik verwacht dat door Passend onderwijs…
Helemaal
oneens
Oneens Niet
oneens,
niet eens
Eens Helemaal
eens
de deskundigheid van docenten in het omgaan
met zorgleerlingen zal toenemen
3% 15% 25% 54% 4%
er minder leerlingen zullen zijn die ‘thuiszitten’
(niet naar school gaan of kunnen hoewel ze
leerplichtig zijn)
9% 27% 29% 33% 2%
scholen meer te zeggen krijgen over hoe
middelen worden verdeeld
6% 24% 38% 29% 4%
de kwaliteit van het onderwijs aan zorgleerlingen
op school zal verbeteren
9% 22% 28% 39% 3%
de positie van zorgleerlingen op de arbeidsmarkt
verbetert
10% 23% 38% 26% 3%
de financiële middelen voor zorgleerlingen
efficiënter worden ingezet
12% 31% 34% 20% 3%
de bureaucratie rond indicatie, verwijzing en hulp
voor zorgleerlingen zal verminderen
20% 41% 19% 16% 4%
Tabel 5.8b Verwachtingen die vso/pro-docenten hebben van Passend onderwijs (n = 112-129).
Ik verwacht dat door Passend onderwijs…
Helemaal
oneens
Oneens Niet
oneens,
niet eens
Eens Helemaal
eens
de deskundigheid van docenten in het omgaan
met zorgleerlingen zal toenemen
1% 23% 19% 50% 8%
scholen meer te zeggen krijgen over hoe
middelen worden verdeeld
4% 23% 32% 37% 4%
de kwaliteit van het onderwijs aan zorgleerlingen
op school zal verbeteren
9% 24% 26% 33% 7%
de bureaucratie rond indicatie, verwijzing en hulp
voor zorgleerlingen zal verminderen
10% 41% 12% 32% 5%
er minder leerlingen zullen zijn die ‘thuiszitten’
(niet naar school gaan of kunnen hoewel ze
leerplichtig zijn)
10% 31% 23% 32% 4%
de positie van zorgleerlingen op de arbeidsmarkt
verbetert
9% 32% 28% 28% 4%
de financiële middelen voor zorgleerlingen
efficiënter worden ingezet
8% 32% 29% 28% 3%
46 Oberon
Interviews
Een toevoeging die in de gesprekken op de vso-scholen naar voren kwam, hangt samen met de
toekomstverwachting van deze docenten dat het leerlingenaantal zal dalen en dat er meer leerlingen zullen
komen met een grote zorgbehoefte. De docenten betreuren het dat de beter presterende leerlingen op hun
school door de invoering van Passend onderwijs naar het reguliere onderwijs zullen gaan. Ze vinden namelijk
dat de leerlingen met een lichtere zorgvraag een goede invloed op het leerklimaat in hun school hebben.
Speciale klassen voor deze leerlingen werken motiverend en bieden leerlingen de mogelijkheid een hoger
niveau te halen.
Zowel in de interviews als in de toelichtingen in de vragenlijst wordt duidelijk dat bij de vso/pro-docenten
nadrukkelijk de gedachte leeft dat hun specifieke kennis en ervaring niet verloren mag gaan. “Juist door onze
beleving en expertise zijn de experts van scholen als de onze van essentieel belang voor de invoering van
Passend onderwijs” benadrukt een van hen. En een andere vso-docent stelt: “De rol van het vso binnen het
invoeren van Passend onderwijs is essentieel. We hebben de expertise in huis om de leerlingen op te vangen
die het het lastigst hebben en kunnen deze expertise ook overdragen. Het is vooral belangrijk dat de andere
scholen ons als belangrijke partner zien en er een goede samenwerking ontstaat.”
5.4 Conclusie
Zes op de tien docenten zijn ‘een beetje’ op de hoogte van de consequenties die Passend onderwijs voor
henzelf zal hebben. Dit gebrek aan voldoende informatie leidt tot een afwachtende houding, soms ook tot zorg
en weerstand bij docenten. Docenten verwachten van de schooldirecties dat die de lijnen uitzetten en hen
informeren over concrete veranderingen ten gevolge van de invoering van Passend onderwijs. Uit de
interviews bleek dat de gebrekkige informatievoorziening richting docenten verschillende oorzaken heeft.
Soms zijn de schoolleiders zelf ook nauwelijks op de hoogte van wat Passend onderwijs nu echt voor de
betreffende school zal gaan betekenen. Andere schoolleiders kiezen er bewust voor om docenten uit de wind
te houden, zo lang zij vinden dat er nog te veel onduidelijkheid heerst. Op nog weer andere scholen is het er
simpelweg nog niet van gekomen om docenten actief te informeren.
Bij de meerderheid van de docenten is het schoolondersteuningsprofiel nog onbekend (80% van de
vmbo/havo/vwo-docenten, 54% van de vso/pro-docenten). We weten uit de Tweede voortgangsrapportage
Passend onderwijs21
dat in mei 2013 op 60% van de vo-scholen het ondersteuningsprofiel gereed was.
Docenten zijn daar blijkbaar doorgaans nog niet van op de hoogte gebracht. Ook de plannen van de
samenwerkingsverbanden en de financiële consequenties zijn onderwerpen die grotendeels aan de docenten
voorbij gaan. Docenten hebben ook geen duidelijke verwachtingen over hoe de toekomst eruit zal zien. Ze
verwachten wel dat hun eigen deskundigheid op het gebied van het omgaan met zorgleerlingen zal toenemen.
Pro- en vso-docenten zijn daarentegen bang dat hun deskundigheid en expertise zal verdwijnen. We
constateren dat schoolleiders (tot nu toe) afwachtend zijn met het informeren van hun docenten en het
verspreiden van schoolondersteuningsprofielen binnen de school.
21
Ministerie van OCW (2013) Passend onderwijs: Tweede voortgangsrapportage juni 2013. Den Haag: Ministerie van OCW.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 47
6 Toerusting op schoolniveau
Dit hoofdstuk is gewijd aan de mate waarin en de manier waarop scholen toegerust zijn voor Passend
onderwijs. Paragraaf 6.1 gaat over de manieren waarop docenten ondersteund kunnen worden en in paragraaf
6.2 gaan we dieper in op de elementen van de zorgstructuur op scholen. In 6.3 komen de grenzen van
docenten aan de orde: waar liggen de grenzen die bepalen wat zij aankunnen op het gebied van Passend
onderwijs ? We sluiten weer af met conclusies.
6.1 Ondersteuning
We hebben de docenten in dit onderzoek gevraagd of ze vinden dat ze voldoende ondersteuning krijgen op het
gebied van Passend onderwijs door:
de schoolorganisatie (klassenindeling, handen in de klas, huisvesting etc.);
schoolklimaat, schoolregels;
aanwezigheid van zorgexperts binnen de school;
ondersteuning door de schoolleiding;
afstemming en overleg met ouders/verzorgers.
We presenteren de resultaten, eerst voor de docenten in het reguliere onderwijs, vervolgens voor de docenten
in speciaal en praktijkonderwijs.
Vmbo/havo/vwo-docenten
In tabel 6.1a staat weergegeven hoe de docenten oordelen over de mate waarin zij zich toegerust voelen om
Passend onderwijs te geven. De gemiddelde scores, gemeten op een vijfpuntsschaal van ‘helemaal niet
toegerust’ tot ‘heel goed toegerust’ liggen dichtbij elkaar en variëren van 2,7 tot 3,4 (zie tabel 6.1a). De
aanwezigheid van zorgexperts wordt het hoogst beoordeeld, de schoolorganisatie (o.a. klassenindeling, handen
in de klas, huisvesting) het laagst.
Tabel 6.1a Toerusting op schoolniveau. Gemiddelde score gegeven door vmbo/havo/vwo-docenten gemeten op een vijfpuntsschaal van 1 = helemaal niet toegerust tot 5 = heel goed toegerust
Aantal Gemiddelde score Standaarddeviatie22
Aanwezigheid zorgexperts 796 3,4 0,8
Schoolklimaat/schoolregels 794 3,1 0,9
Afstemming ouders/verzorgers 792 3,1 0,9
Ondersteuning door schoolleiding 796 3,0 0,8
Schoolorganisatie 795 2,7 0,9
Nadere analyse laat zien dat docenten die alleen lesgeven op het vmbo op alle bovenstaande manieren van
toerusting significant hoger scoren dan docenten die lesgeven in havo/vwo, zie tabel 6.1b. Het enige aspect
waarop vmbo-docenten en havo/vwo-docenten niet van elkaar verschillen is de steun van de schoolleiding die
zij ervaren.
22
De standaarddeviatie duidt de mate aan waarin scores onderling verschillen. Een relatief grote standaarddeviatie betekent dat er grote verschillen zijn in de scores en dat de respondenten dus van mening verschillen. Een relatief kleine standaarddeviatie duidt aan dat de meeste respondenten zo ongeveer hetzelfde vinden.
48 Oberon
Tabel 6.1b Nadere statistische details bij de verschillen tussen vmbo- en havo/vwo-docenten
Vmbo-docenten Havo/vwo-docenten Uitkomsten t-toets
N M SD N M SD
Aanwezigheid zorgexperts 342 3,5 0,8 225 3,3 0,8 t(565) = 3,6
p < 0,01
Schoolklimaat/schoolregels 340 3,2 0,9 224 3,0 0,9 t(562) = 2,8
p < 0,01
Afstemming ouders/verzorgers 341 3,2 0,9 222 3,0 0,8 t(561) = 3,2
p < 0,01
Schoolorganisatie
342 2,9 0,9 223 2,5 0,9 t(563) = 4,2
p < 0,01
Uit de toelichting die docenten konden geven in de vragenlijst bleek dat sommigen benadrukken dat toerusting
op zichzelf niet voldoende is. Het gaat ook om het naleven van afspraken en regels, en om inzet: “Er zijn
schoolregels, er is een zorgteam, er zijn klassenassistenten, maar het toepassen, de inzet, laat nog te wensen
over.” Meerdere docenten geven aan dat ze vinden dat de toerusting van hun school best goed geregeld is,
maar dat ze zich vooral zorgen maken over het aantal leerlingen waar het om gaat: “Er is nu genoeg expertise
voor het aantal zorgleerlingen dat we nu in huis hebben. Als dit aantal toeneemt, zal er meer expertise moeten
komen.”
Vso/pro-docenten
De toerusting zoals die wordt ervaren door docenten in praktijkonderwijs en speciaal onderwijs staat
weergegeven in onderstaande tabel 6.1c. De gemiddelde scores, ook weer gemeten op een vijfpuntsschaal van
‘helemaal niet toegerust’ tot ‘heel goed toegerust’, liggen bij deze groep docenten wat hoger, tussen de 3,6 en
3,9. De toerusting is volgens de docenten, net als in het reguliere onderwijs, het beste geregeld voor wat
betreft de aanwezigheid van zorgexperts binnen de school. Over de afstemming met de ouders zijn deze
docenten in de vragenlijst gematigd tevreden.
Tabel 6.1c Toerusting op schoolniveau. Gemiddelde score gegeven door vso/pro-docenten gemeten op een vijfpuntsschaal van 1 = helemaal niet toegerust tot 5 = heel goed toegerust
Aantal Gemiddelde score Standaarddeviatie
Aanwezigheid zorgexperts 131 4,0 0,8
Schoolklimaat/schoolregels 132 3,7 0,9
Afstemming ouders/verzorgers 132 3,7 0,9
Ondersteuning door schoolleiding 132 3,6 0,8
Schoolorganisatie 132 3,7 0,9
Interviews
Verschillende manieren van toerusting
De scholen die we hebben bezocht hebben vaak uitgebreide en heel goed georganiseerde voorzieningen voor
leerlingen die een extra ondersteuningsbehoefte hebben. Zo kwamen we onder andere syntheseklassen tegen
(speciaal voor cluster 4-leerlingen die de stap naar het reguliere onderwijs kunnen maken), scholen waar nauw
wordt samengewerkt met het OPDC (waar OPDC-leerlingen praktijkvakken volgen op de vmbo-school),
trajectklassen op het gymnasium en zorgpleinklassen (kleine klassen waar leerlingen les krijgen die dreigen uit
te vallen). Soms zijn er geen aparte time-out lokalen, maar wel voldoende aparte ruimtes waar leerlingen apart
kunnen zitten als dat nodig is.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 49
In twee gesprekken (op een praktijkschool en op een vmbo-school) hoorden we over initiatieven om
schoolbreed te werken aan een schoolklimaat dat gunstig is voor alle leerlingen, maar ook voor leerlingen met
gedragsproblemen, namelijk door structuur en rust te vergroten. Overigens is flexibiliteit ook noodzakelijk.
“Flexibiliteit hoort bij Passend onderwijs. Het is goed dat er schoolbrede regels zijn, maar die moeten niet
ingaan tegen het puberbrein.” Deze docent geeft als voorbeeld dat op zijn school leerlingen geen mobiel
mogen gebruiken in de les. Ze nemen dan een iPad mee en hij staat dat toe: “Ik zie liever een rustige leerling
met een hulpmiddel dan een lastige leerling.”
Informatie delen
Op scholen waar wordt geïnvesteerd in het goed delen van informatie over leerlingen met extra
ondersteuningsbehoeften (een goede briefing over leerlingen) wordt dat gewaardeerd door docenten. Ook het
faciliteren van warme overdracht tussen mentoren wordt op prijs gesteld. Op scholen waar dat niet
gebruikelijk is, vertelden enkele docenten behoefte te hebben aan het uitwisselen van ervaringen met concrete
leerlingen binnen de school. “Dat zou verplichtend moeten worden, ook voor docenten die zeggen het niet
nodig te hebben”.
Ouderbetrokkenheid
In de interviews hoorden we wisselende verhalen over de contacten met en betrokkenheid van ouders.
Sommige vmbo-docenten vinden dat de ouders veel meer ingeschakeld kunnen worden vanwege de kennis die
zij over hun kind hebben. “Zij weten wat wel en niet werkt bij hun kind. Het is ook een belangrijk signaal
richting de leerling, dat hun ouders ook gecommitteerd zijn aan het plan dat voor die leerling is geschreven.”
Docenten van een andere vmbo-school vinden dat de ouders nu vaak te weinig bijdragen aan het
vooruitkomen van hun zoon of dochter. De docenten hebben het gevoel te zijn doorgeslagen in
klantvriendelijkheid. “De school mag wel eens tegen ouders zeggen: zo en zo is het. Nu is het: jij vraagt en wij
bieden”. Sommige scholen zijn actief bezig ouders meer te betrekken bij de school uit financiële overwegingen.
Zo wordt op een havo/vwo-school aan ouders gevraagd te oefenen met rekenen met hun kind en een andere
school (vmbo) bezuinigt op RT door meer RT-taken bij de ouders neer te leggen. We zien wel verschillen tussen
schooltypen: op een gymnasium worden contacten met ouders pas aangehaald als er signalen zijn dat hun kind
extra ondersteuning nodig heeft. De praktijkschool die door ons is bezocht, valt op door de structurele en
goede contacten met ouders: de ouders komen elke twaalf weken op school. De resultaten van de leerling
worden dan besproken en leerlingen presenteren hun portfolio. Ouders waarderen dit en hun opkomst is altijd
groot.
Wensen van docenten
Hoewel de docenten die we hebben gesproken dus gemiddeld genomen tevreden waren over de algemene
toerusting van de school, zijn er ook wensen. Kleinere klassen werd het meest genoemd door de docenten.
Tijdens de gesprekken waar een schoolleider bij aanwezig was, ontstond daarover al snel een discussie, waarbij
duidelijk werd dat daar geen geld voor beschikbaar is. Vmbo-docenten (met name zij die praktijkvakken geven)
pleiten vooral voor meer handen in de klas. Tijdens twee groepsgesprekken kwam naar voren dat docenten
graag meer tijd willen krijgen voor collegiale consultatie, elkaar informeren en van elkaar leren. Op één school
(vwo) pleitten de docenten voor meer flexibiliteit bij het toekennen van uren voor het mentoraat: de mentor
van een lastige klas zou meer uren moeten kunnen krijgen dan een mentor van een ‘gemakkelijke’ klas.
Rol samenwerkingsverbanden
Tot slot, wat merken docenten van de rol die de samenwerkingsverbanden spelen bij het toerusten van scholen
voor Passend onderwijs? Daarover kunnen we kort zijn: niet veel. In de gesprekken met de docenten bleek dat
de samenwerkingsverbanden ver van de docenten af staan. De docenten deden in de interviews dan ook
weinig uitspraken over de samenwerkingsverbanden.
50 Oberon
De zorgcoördinatoren hebben meer zicht op de rol van het samenwerkingsverband dan de meeste docenten;
zij beschrijven in de gesprekken deze rol vooral als “stimuleren van samenwerking tussen scholen” en
“coördinerend”. In een gesprek met twee zorgcoördinatoren adviseerden zij het samenwerkingsverband
scholen te stimuleren “meer bij elkaar in de keuken te kijken”. Tijdens een van de gesprekken liet een vso-
docent al weten daar wel voor in te zijn: zij zouden graag een rol spelen bij de professionalisering van docenten
binnen het samenwerkingsverband. Daarbij werd niet alleen aan scholing gedacht, maar ook aan collegiale
consultatie en begeleiding van docenten.
6.2 Zorgstructuur
In deze paragraaf bespreken we hoe docenten de zorgstructuur op hun school beoordelen. Hoe tevreden zijn
zij met de verschillende onderdelen daarvan? In tabel 6.2a en b staan de resultaten weergegeven, in volgorde
van meer naar minder tevreden. Vooraf is het goed te melden dat veel respondenten een of meerdere
onderdelen hebben overgeslagen als dat niet van toepassing was voor hun school. De responsaantallen per
item verschillen dus nogal, met name bij de docenten uit vmbo/havo/vwo.
Tabel 6.2a Hoe tevreden bent u met de volgende elementen van de zorgstructuur op uw school? Gemiddelde
score van vmbo/havo/vwo-docenten op een vijfpuntsschaal van 1 = heel ontevreden tot 5 = zeer tevreden.
Aantal Gemiddelde
score
Standaard-
deviatie
zorg- en adviesteam (ZAT) 719 3,8 0,7
mentorbegeleiding 755 3,8 0,7
intern zorgoverleg 648 3,7 0,7
inschakelen van externe expertise (bv. ambulant begeleiders) 671 3,7 0,7
het betrekken van ouders 729 3,7 0,7
schoolmaatschappelijk werk 565 3,6 0,7
het betrekken van de leerling 733 3,5 0,8
jeugdgezondheidszorg (schoolarts/-verpleegkundige) 527 3,5 0,7
leerplichtambtenaar 567 3,4 0,8
systematische registratie in LVS 681 3,4 0,9
aansluiting jeugdzorg 531 3,3 0,8
effectieve leerlingbesprekingen 760 3,2 1,0
beschikbaarheid van ondersteunende materialen 593 3,0 0,9
interne time-out/ opvang 581 3,0 1,0
De vmbo/havo/vwo-docenten zijn redelijk tevreden over de zorgstructuur op school, de gemiddelde score op
een vijfpuntsschaal daalt niet onder de 3. Het meest tevreden zijn de reguliere docenten over het zorg- en
adviesteam op school en over de mentorbegeleiding. Dat is overigens voor de docenten in speciaal en
praktijkonderwijs niet anders. Echt ontevreden over een van de elementen van de zorgstructuur zijn de
docenten nauwelijks; de beschikbaarheid van ondersteunende materialen en de interne time-out scoren het
laagste, met een gemiddelde score van drie (niet tevreden, niet ontevreden). Er zijn verder geen grote
verschillen in tevredenheid tussen vmbo- en havo/vwo-docenten, behalve bij interne time out opvang, waar
vmbo-docenten positiever over zijn dan havo/vwo-docenten23
.
23
Vmbo-docenten N = 285, M = 3,01 SD = 1,1. Havo/vwo-docenten N = 142, M = 2,76, SD = 0,9; t(425) = 2,4, p < 0,05.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 51
De vso/pro-docenten oordelen over het algemeen nog net iets positiever over de zorgstructuur dan hun
collega’s uit het reguliere onderwijs, met name op de onderdelen binnen de school. Met betrekking tot de
externe elementen schoolmaatschappelijk werk, leerplichtambtenaar, aansluiting jeugdzorg en
jeugdgezondheidszorg oordelen beide groepen docenten vergelijkbaar.
Tabel 6.2b Hoe tevreden bent u met de volgende elementen van de zorgstructuur op uw school? Gemiddelde score van vso/pro-docenten op een vijfpuntsschaal van 1 = heel ontevreden tot 5 = zeer tevreden.
Aantal Gemiddelde
score
Standaard-
deviatie
zorg- en adviesteam (ZAT) 127 4,0 0,7
mentorbegeleiding 123 3,9 0,7
intern zorgoverleg 127 3,9 0,7
inschakelen van externe expertise (bv. ambulant begeleiders) 119 3,9 0,8
het betrekken van ouders 128 3,9 0,8
het betrekken van de leerling 130 3,9 0,9
schoolmaatschappelijk werk 109 3,7 0,7
systematische registratie in LVS 122 3,7 0,9
effectieve leerlingbesprekingen 129 3,6 0,9
jeugdgezondheidszorg (schoolarts/-verpleegkundige) 110 3,6 0,8
leerplichtambtenaar 114 3,4 0,9
beschikbaarheid van ondersteunende materialen 120 3,3 0,8
aansluiting jeugdzorg 114 3,3 0,9
interne time-out/ opvang 113 3,2 1,2
Interviews
De zorgstructuur
In de interviews werd ook positief gesproken over de zorgstructuur op school. Positieve waardering is er voor
onderwijsassistenten die bij de praktijkvakken helpen, interne ambulant begeleiders die observaties in de klas
verrichten en de wegen naar buiten goed kennen. Wel werd op een aantal scholen genoemd dat lang niet alle
docenten de weg naar de interne functionarissen op school goed weten te vinden, en bovendien dat niet alle
docenten hulp willen of durven vragen. Een nuance is nog wel op zijn plaats: ook al zijn docenten tevreden
over de zorgstructuur op hun school, er is wel een maximum aan het aantal leerlingen dat deze zorgstructuur
aan kan. “Wij zijn als school een didactisch- en pedagogisch instituut. Hoe graag we leerlingen met zwaardere
problematiek ook een kans willen geven, de reguliere leerlingen mogen daar niet de dupe van worden.”
Over de aanwezigheid van materialen op school hebben de docenten die we hebben gesproken maar weinig
bijzonderheden of klachten geuit. Incidenteel werd de aanwezigheid van een leesloupe of een aangepaste stoel
genoemd. Ook onze vragen naar tevredenheid over externe deskundigen en functionarissen konden veel
docenten niet goed beantwoorden. Veel docenten hebben daar weinig ervaring mee en laten de externe
contacten over aan de zorgcoördinator. Op één school waren docenten kritisch op het schoolmaatschappelijk
werk (“Daar worden vaak dingen onnodig nog eens over gedaan, in plaats van dat ze verder gaan waar ik als
docent ben gebleven.”) en RIAGG (“Dan krijgen we van het RIAGG te horen dat de betreffende leerling niet op
zijn afspraak is verschenen. Tja, dat was nou juist het probleem van die leerling…”). Op één school waar
docenten aan tafel zaten die wel ervaring hebben met het ZAT, was men daarover niet onverdeeld enthousiast:
52 Oberon
het werd een log en traag apparaat gevonden dat te weinig maatwerk levert. Maar over de losse elementen
van het ZAT was men wel positief.
Havo/vwo-leerlingen met gedragsproblemen
Tot slot werd op één van de scholen nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de situatie rond de steeds groter
wordende groep van bovenbouw-havo/vwo-leerlingen met gedragsproblemen. Door een combinatie van
factoren verkeren zij in een complexe situatie:
(1) In de bovenbouw havo/vwo werken vaak de wat oudere vakdocenten, die vooral gericht zijn op het
overbrengen van vakkennis en tijdens hun opleiding meestal niet geleerd hebben met deze leerlingen om
te gaan.
(2) Het eindexamen komt dichterbij in de bovenbouw, dus de druk neemt toe. Er moet in flink tempo veel stof
behandeld worden. “Uiteindelijk moeten alle leerlingen natuurlijk gewoon examen doen, dus het tempo
moet er wel inblijven. Er moet een bepaald niveau worden bereikt. Zeker doordat scholen tegenwoordig
afgerekend worden op eindexamenresultaten.”
(3) De grootte van de klassen neemt toe. Hoe ga je als docent om met leerlingen die extra aandacht vragen,
terwijl het niveau van de rest van de klas daar niet onder mag lijden?
(4) De vakkennis bij de collega-docenten die gespecialiseerd zijn in gedragsproblemen is te beperkt voor het
niveau bovenbouw havo/vwo. In sommige regio’s is geen enkele voorziening om deze leerlingen onderwijs
op maat te kunnen bieden.
Deze docenten constateren dat de toerusting van de havo/vwo-scholen in de regio tekort schiet om goed
onderwijs te kunnen bieden aan deze specifieke groep leerlingen.
6.3 Grenzen
De grootte van de klassen, dat is voor docenten de belangrijkste grens die bepaalt in welke mate ze in staat zijn
om Passend onderwijs te geven. Voor docenten in het reguliere onderwijs geldt daarbij ook dat het aantal
zorgleerlingen per klas van belang is, voor docenten in vso/pro speelt dat minder (zie tabel 6.3).
Tabel 6.3 Waardoor wordt de grens van wat u als docent aankunt op het gebied van Passend onderwijs
bepaald? Meerdere antwoorden mogelijk
Vmbo/havo/vwo
(n = 819)
Vso/pro
(n = 136)
Grootte van de klassen 91% 86%
Aantal zorgleerlingen per klas 83% 58%
Type zorgleerlingen 72% 71%
Beschikbare tijd 58% 61%
Aanwezigheid van deskundigen 45% 43%
Bij de laatste vraag in de vragenlijst, waar algemene opmerkingen gemaakt konden worden, schrijven relatief
veel docenten een stukje, soms heel uitgebreid, over de groepsgrootte. Die heeft “veruit de meeste invloed op
het wel of niet slagen van zorgleerlingen in het reguliere onderwijs”. Niet alleen met het oog op de
zorgleerlingen zelf (in klassen groter dan 24 krijgen deze leerlingen niet de aandacht die ze nodig hebben”)
maar vooral ook met het oog op de reguliere leerlingen: “Veel extra aandacht voor zorgleerlingen gaat ten
koste van niet-zorgleerlingen”.
Overigens bestaat er behoorlijk wat verschil tussen vmbo- en havo/vwo-docenten. Havo/vwo-docenten
beschouwen het aantal en type zorgleerlingen en de aanwezigheid van deskundigen op school significant vaker
van invloed op wat ze aankunnen dan vmbo-docenten (zie tabel 6.4).
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 53
Tabel 6.4 Waardoor wordt de grens van wat u als docent aankunt op het gebied van Passend onderwijs bepaald? Resultaten van de vmbo-docenten versus de havo/vwo-docenten.
Vmbo-docenten
(n = 347)
Havo/vwo-docenten
(n = 234)
Aantal zorgleerlingen per klas 78% 87%
Type zorgleerlingen 67% 77%
Aanwezigheid van deskundigen 40% 48%
Docenten konden ook de optie ‘anders, namelijk…’ benutten. Een enkeling heeft hier gebruik van gemaakt. Zo
worden de beschikbare faciliteiten zoals ruimtes en leermethodes genoemd (11x), de werkdruk door
administratieve taken (5x), de vooropleiding (8x) en de samenwerking binnen het team (6x). Een
vmbo/havo/vwo-docent schrijft: “Ik kan die kinderen niet bieden wat ze nodig hebben. Ik ben daar niet voor
opgeleid, de klassen zijn te groot en het programma is er niet op berekend.”
Interviews
Ook uit de gesprekken blijkt dat de klassengrootte voor docenten cruciaal is. Grote klassen maken het moeilijk,
zo niet onmogelijk, om extra aandacht te besteden aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
Minstens zo belangrijk is het om de rest van de klas voldoende aandacht te kunnen geven, “zij mogen niet de
dupe worden van leerlingen met zwaardere problematiek”. Een hanteerbare groepsgrootte hangt nauw samen
met de ‘zorgzwaarte’, het aantal zorgleerlingen per klas: “Je moet naar de leerlingen kijken die in de klas zitten
en dat bepaalt de groepsgrootte”. Het werkt bijvoorbeeld goed om veel werk te maken van de jaarlijkse
klassenindeling, zoals op een van de scholen werd uitgelegd. De leerlingen met gedragsproblemen worden
daar verdeeld over de klassen en daarbij wordt ook gekeken naar de meest ideale link met de mentoren. Soms
wordt ook genoemd dat een combinatie van leerlingen met externaliserend gedrag en met internaliserend
gedrag wordt vermeden. Zoals deze vmbo-docent vertelt: “Ik had dit jaar twee autistische kinderen in de klas
en zij zijn allebei geslaagd. Als die kinderen met raddraaiers in een klas hadden gezeten, was dat veel lastiger
geweest.”
Een andere belangrijke factor die in de gesprekken naar voren komt is de factor tijd. Docenten verwachten van
de schoolleiding dat die oog heeft voor de extra belasting die het lesgeven aan leerlingen met een extra
ondersteuningsbehoefte met zich meebrengt – dat vraagt om facilitering in tijd. Een knelpunt dat in dit opzicht
op twee scholen wordt genoemd is dat docenten vertellen veel tijd en energie kwijt te zijn aan leerlingen bij
wie nog geen diagnose is gesteld. Dat kost heel wat telefoontjes en oudergesprekken.
6.4 Conclusie
Tevredenheid over zorgstructuur…
Docenten zijn tevreden over de manier waarop de school hen momenteel ondersteunt bij het geven van
onderwijs aan leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften. Men oordeelt positief over de zorgstructuur en
de ondersteuning die hen daarmee wordt geboden: vso/pro-docenten zijn het meest tevreden, gevolgd door
de vmbo-docenten en tot slot de havo/vwo-docenten. De tevredenheid over de aanwezigheid van zorgexperts
scoort daarbij relatief het hoogste. Dit beeld komt naar boven in zowel vragenlijst als de interviews en maakt
duidelijk dat Passend onderwijs niet bij nul begint, maar dat er al een stevige basis ligt.
54 Oberon
… maar er zijn grenzen
Docenten haasten zich echter te benadrukken er wel grenzen zijn aan hun mogelijkheden, ook al is de
toerusting goed geregeld. Klassengrootte, het aantal zorgleerlingen per klas, de zwaarte van de problematiek
en de facilitering in tijd bepalen of ze in staat zijn Passend onderwijs te geven. Overigens bestaat er behoorlijk
wat verschil tussen vmbo- en havo/vwo-docenten. Havo/vwo-docenten beschouwen het aantal en type
zorgleerlingen en de aanwezigheid van deskundigen op school significant vaker van invloed op wat ze
aankunnen dan vmbo-docenten. Met name voor havo/vwo-docenten telt zwaar dat de ‘reguliere’ leerlingen
niet de dupe mogen worden van leerlingen die extra aandacht en ondersteuning vragen. Ook geldt: hoe hoger
het onderwijstype, hoe meer docenten in een spagaat terecht komen van enerzijds recht doen aan het welzijn
van de leerling en anderzijds het vereiste eindexamenniveau behalen, met zo goede mogelijke resultaten. Voor
deze groep leerlingen, havo/vwo-leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, bestaat een lacune:
hiervoor zijn scholen onvoldoende toegerust.
Ouderbetrokkenheid
Over de betrokkenheid van de ouders blijkt uit de vragenlijst geen ontevredenheid bij docenten. Maar in de
gesprekken blijkt dat er verschil is in hoe scholen de betrokkenheid van ouders hebben vormgegeven. Eén
school (de praktijkschool) heeft een werkwijze ontwikkeld, waarbij school en ouders structureel en regelmatig
overleggen. Bij havo/vwo-scholen staan de ouders wat verder af van de school, hoewel we wel op meerdere
scholen hoorden dat zij vanwege krappe financiële tijden de ouders meer willen (gaan) inzetten bij onder
andere remedial teaching.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 55
7 Toerusting op docentniveau: professionalisering
Dit hoofdstuk gaat dieper in op de toerusting op docentniveau, meer specifiek: op de professionalisering van
docenten. We presenteren de resultaten voor de twee onderzoeksgroepen (docenten in regulier voortgezet
onderwijs en docenten in speciaal en praktijkonderwijs). In paragraaf 7.1 beschrijven we in hoeverre docenten
zelf behoefte zeggen te hebben aan professionalisering. Vervolgens wijden we een aparte paragraaf aan
profesionaliseringsbeleid op scholen (7.2). Ten slotte gaat het in 7.3 over specifieke scholingsthema’s waarop
docenten in het verleden in zijn geschoold en waarop zij in de toekomst graag geschoold zouden willen
worden.
7.1 Behoefte aan scholing
We hebben de docenten in de vragenlijst gevraagd of zij zelf behoefte hebben aan professionalisering op dit
gebied en zo ja, op welke wijze. Een op de vijf (in het reguliere onderwijs) en een op de drie docenten (in
vso/pro) zegt geen behoefte te hebben aan professionalisering, zo blijkt uit tabel 7.1. De meesten van hen
zeggen wel, of misschien, behoefte te hebben aan professionalisering op het gebied van Passend onderwijs.
Tabel 7.1 Behoefte aan professionalisering op het gebied van Passend onderwijs bij individuele docenten.
Vmbo/havo/vwo-docenten
(n = 805)
Vso/pro-docenten
(n = 133)
Ja 47% 38%
Nee 20% 28%
Misschien 34% 34%
Aan de docenten die de opties ‘ja’ of ‘misschien’ aanklikten, hebben we gevraagd welke wijze van
professionalisering hun voorkeur heeft. De docenten in vmbo/havo/vwo zien het meest in trainingen over
omgaan met verschillen in de klas, in vso/pro hebben de meeste docenten een voorkeur voor werkbezoeken
aan andere scholen (zie tabel 7.2). Bij de categorie ‘anders, namelijk’ werden nog genoemd: complete cursus of
studie volgen (11x) en het geven van specifieke scholing per situatie of leerling (3x).
Tabel 7.2 Welke wijze van professionalisering heeft uw voorkeur? (meerdere antwoorden mogelijk)
Percentage
vmbo/havo/vwo
n = 648
Percentage
vso/pro
n = 95
Trainingen over omgaan met verschillen in de klas 72% 54%
Studiedagen met inhoudelijke overdracht 59% 58%
Collegiale consultatie 38% 43%
Werkbezoeken aan andere scholen 34% 61%
Intervisie 32% 38%
Coaching 31% 38%
We hebben bij de docenten ook gepeild hoe ze denken over professionalisering van hun docententeam.
Vinden ze dat het docententeam in zijn geheel professionalisering nodig heeft op het gebied van Passend
onderwijs? De meeste respondenten (ongeveer vier op de tien) vinden dat het hele docententeam inderdaad
professionalisering nodig heeft. Drie op de tien docenten denken dat dat geldt voor een deel van het team.
56 Oberon
Tabel 7.3 Behoefte aan professionalisering op het gebied van Passend onderwijs bij het docententeam.
Vmbo/havo/vwo-docenten
(n = 802)
Vso/pro-docenten
(n = 133)
Ja, vrijwel het hele team 43% 37%
Ja, een deel van het team 33% 33%
Nee 11% 5%
Misschien 19% 20%
Interviews
De cijfermatige resultaten uit de vragenlijst kunnen door de interviews beter geïnterpreteerd worden. De
houding ‘professionalisering: ja, mits…’ herkennen we ook in de gesprekken. Docenten zien het nut van
scholing wel in, maar dan wel scholing op het moment dat dat relevant voor hen is. Voor algemene cursussen
voor alle docenten loopt men niet zo warm; men ziet meer in specifieke scholing op het moment dat het voor
een groep docenten relevant is. Een teamleider benadrukt dat ze professionalisering een zaak vindt van het
team (de docenten en de teamleider) en niet van bestuur en samenwerkingsverband. Een team docenten weet
volgens haar immers zelf het beste aan welke scholing het meeste behoefte bestaat. In het reguliere onderwijs
lijkt meer animo te bestaan voor het vergroten van de kennis over de verschillende stoornissen bij leerlingen
dan in het vso/pro.
7.2 Professionaliseringsbeleid
Vinden docenten dat hun school voldoende mogelijkheden biedt voor deskundigheidsbevordering op het
gebied van Passend onderwijs? Een ruime meerderheid vindt dat de school daarvoor voldoende of in ieder
geval redelijke mogelijkheden biedt. Vooral de vso/ pro-docenten zijn hier positief over. Aan de andere kant
vindt bijna eenvijfde van de reguliere vo-docenten dat hun school hiervoor onvoldoende mogelijkheden biedt.
Tabel 7.4 Biedt uw school voldoende mogelijkheden voor deskundigheidsbevordering op het gebied van Passend onderwijs?
Vmbo/havo/vwo
(n = 625)
Vso/pro
(n = 95)
Ja 29% 50%
Redelijk 54% 42%
Nee 17% 8%
Interviews
In de interviews hebben we aan de docenten en schoolleiders gevraagd of er op hun school een systematische
aanpak van deskundigheidsbevordering bestaat in de vorm van een professionaliseringsplan. Het algemene
beeld op basis van de interviewronde is dat de scholen weliswaar aan professionalisering doen, maar (nog) niet
of nauwelijks op een planmatige manier. Op geen van de door ons bezochte scholen is
professionaliseringsbeleid op het gebied van Passend onderwijs geformuleerd; op één school is dat in
voorbereiding. Vaak is er een scholingsaanbod waar Passend onderwijs-thema’s deel van uitmaken en waar
docenten vrijwillig op kunnen intekenen. Dat betekent dat de docent die niet zo geïnteresseerd is in Passend
onderwijs eenvoudigweg niet kiest voor scholing op dat vlak en daar ook niet op wordt aangesproken.
De vraag bij deskundigheidsbevordering op het gebied van Passend onderwijs is dan ook of die verplicht moet
zijn of niet. Sommige docenten vinden van wel (“anders komen er altijd een paar niet”), anderen vinden van
niet (“docenten ontwikkelen zich op hun eigen manier”). Als er in een team weinig animo is om nascholing te
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 57
volgen, zou het verplicht stellen ervan juist wel eens averechts kunnen werken, was het vermoeden in een van
de groepsgesprekken. Toch overheerst in de gesprekken de tendens dat de vrijblijvendheid op dit gebied
minder groot moet worden. Tegelijkertijd wordt gepleit voor een vorm van scholing die kan worden gevolgd als
dat relevant is, bijvoorbeeld voor docenten die worden geconfronteerd met een bepaalde problematiek. Dat
werkt niet alleen beter met het oog op de motivatie, maar ook omdat kennis toch vaak wegzakt na een tijdje;
herhaling is nodig.
7.3 Scholingsthema’s
In deze paragraaf gaan we in op de onderwerpen waar docenten scholing in hebben gevolgd en scholing in
zouden willen volgen. We hebben de docenten in de vragenlijst een lijstje thema’s voorgelegd met de vraag
aan te geven of ze wel of niet recent (de laatste vijf jaar) geschoold zijn in deze thema’s en of ze in deze
thema’s geschoold zouden willen worden. De resultaten presenteren we in twee grafieken: een voor het
reguliere onderwijs en een voor speciaal en praktijkonderwijs. In de grafieken 7.5a en 7.5b is goed te zien waar
de verschillen tussen gevolgde en gewenste scholing liggen.
Vmbo/havo/vwo-docenten
Bij de groep docenten uit het reguliere onderwijs blijkt uit de staven links al direct dat de meeste scholing is
gevolgd op het gebied van inhoudelijke kennis over beperkingen zoals ADHD, dyslexie, autisme (60%) en over
het omgaan met problemen op het gebied van leren, sociaal-emotionele ontwikkeling of gedrag (56%). De
grootste behoefte bestaat echter aan praktische handelingsgerichte tips en special educational needs
(respectievelijk 44% en 35%), de twee thema’s waar relatief de kleinste groepen docenten scholing over
hebben gevolgd. Zoals het in een van de interviews door twee vmbo-docenten wordt verwoord: “een scholing
do’s en dont’s bij cluster 4-leerlingen want die komen het meeste voor op school”).
Grafiek 7.5a Gevolgde en gewenste scholing bij vmbo/havo/vwo-docenten (n = 645)
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Gevolgde scholing
Behoefte aan (verdere) scholing
58 Oberon
Vso/pro-docenten
Docenten in vso en praktijkonderwijs hebben duidelijk meer scholing gevolgd en minder scholingswensen op
het gebied van Passend onderwijs dan hun collega’s in het reguliere onderwijs. Logisch natuurlijk, want deze
docenten hebben ervoor gekozen om les te geven aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Ook in
praktijk- /speciaal onderwijs is verreweg de meeste scholing gevolgd over inhoudelijke kennis en het omgaan
met problemen op het gebied van leren, sociaal-emotionele ontwikkeling of gedrag. Relatief de meeste
behoefte bestaat ook bij deze docenten aan praktische handelingsgerichte tips en special educational needs
(respectievelijk 25% en 28%).
Grafiek 7.5b Gevolgde en gewenste scholing bij vso/pro-docenten (n = 95)
Interviews
Uit de resultaten van het vragenlijstonderzoek blijkt het niet zozeer, maar uit de groepsgesprekken wel:
docenten en schoolleider vinden vooral scholing op het gebied van differentiëren noodzakelijk.
Op een vso/pro-school zeggen de docenten graag hun vaardigheden te willen vergroten op het gebied van
differentiëren. Dit horen we ook terug op de reguliere vo-scholen, zowel bij docenten als bij schoolleiders. Van
de vaardigheid tot differentiëren wordt veel verwacht, zo blijkt.
Docenten in het reguliere onderwijs, met name de havo/vwo-docenten, zijn nadrukkelijk opgeleid als
vakdocent. Voor hen heeft de pedagogische component van het vak dikwijls minder prioriteit dan de
inhoudelijk kant. Op sommige havo/vwo-scholen bestaat er bij docenten dan ook wel veel animo voor
deskundigheidsbevordering, maar dan vooral op vakinhoudelijk gebied en niet zozeer op het gebied van
pedagogische vaardigheden. Een zorgcoördinator verwacht dat hier vanuit de schoolleiding meer op gestuurd
zal gaan worden met het oog op de invoering van Passend onderwijs. Voor deze groep docenten is het ook
noodzakelijk dat de lerarenopleidingen meer aandacht besteden aan gedragsproblematiek bij leerlingen,
meent een van de havo/vwo-docenten, want “met een moduletje gedrag red je het niet”.
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
Gevolgde scholing
Behoefte aan (verdere) scholing
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 59
7.4 Conclusie
Ongeveer de helft van de docenten in vmbo/havo/vwo zegt behoefte te hebben aan professionalisering op het
gebied van Passend onderwijs, de andere helft heeft dat niet of ‘misschien’. De voorkeur gaat daarbij uit naar
trainingen over het omgaan met verschillen in de klas. Scholingen die deze docenten hebben gevolgd gingen
meestal over inhoudelijke kennis met betrekking tot ADHD, dyslexie of autisme. Het liefste zouden ze echter
praktische handelingsgerichte tips krijgen. Belangrijk vinden ze ook dat specifieke scholing wordt aangeboden
op het moment dat dat voor hen relevant is. In algemene scholing voor het hele docentenkorps tegelijk zien ze
minder.
Docenten op vso- en praktijkscholen hebben minder behoefte aan professionalisering, zij hebben zoals te
verwachten was meer scholingen gevolgd dan de docenten uit het reguliere onderwijs. Uit de verdiepende
interviews blijkt dat professionalisering meestal nog niet systematisch aangepakt wordt;
professionaliseringsplannen zijn er nauwelijks en professionalisering is ook (nog) niet gekoppeld aan de
schoolondersteuningsprofielen. Vaak kunnen docenten kiezen uit een scholingsaanbod, waar ook Passend
onderwijs deel van uitmaakt. Scholing met het oog op Passend onderwijs lijkt dus nog tamelijk vrijblijvend van
aard te zijn. Deze bevinding dat er op vo-scholen nog niet of nauwelijks beleid op het gebied van
professionalisering bestaat, wordt bevestigd in een recente studie naar de voorbereidingen van de
samenwerkingsverbanden24
. Hieruit blijkt dat de meeste samenwerkingsverbanden nog geen
professionaliseringsbeleid voeren, maar dat ongeveer de helft dit wel van plan is.
24
Sardes (2013) De voorbereiding van samenwerkingsverbanden op Passend Onderwijs. Utrecht: Sardes.
60 Oberon
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 61
8 Samenvatting, conclusies en aanbevelingen
Het laatste hoofdstuk van dit rapport bestaat uit drie delen. We beginnen met een schets van de
onderzoeksvragen en de opzet van het onderzoek (8.1). Vervolgens beantwoorden we de onderzoeksvragen
(8.2). In de derde paragraaf (8.3) reflecteren we op de uitkomsten van het onderzoek en formuleren we ook
enkele aanbevelingen.
8.1 Onderzoeksvragen en opzet onderzoek
Dit onderzoek is een nulmeting om in kaart te brengen hoe vo-docenten en vo-scholen zijn toegerust voor de
invoering van Passend onderwijs.
Het onderzoek is gericht op de beantwoording van de volgende twee hoofdvragen:
1. In hoeverre beschouwen vo-docenten zich competent om Passend onderwijs te geven?
2. Hoe rust de schoolorganisatie docenten toe bij het geven van Passend onderwijs en hoe sluit dit aan op de
behoeften van docenten?
De onderzoekseenheid is de docent en de focus van het onderzoek is breed: we betrekken het hele spectrum
van het voortgezet onderwijs, van vso-scholen en praktijkonderwijs tot scholen voor vwo en gymnasium.
Om de onderzoeksvragen te beantwoorden hebben we een vragenlijstonderzoek uitgevoerd en
groepsgesprekken gevoerd met nauw betrokkenen.
Vragenlijstonderzoek
Het doel van het vragenlijstonderzoek is om een breed beeld te krijgen van de (zelfgerapporteerde)
competentie van docenten om Passend onderwijs vorm te geven, de wijze waarop zij worden ondersteund
vanuit de schoolorganisatie en de behoefte van docenten ten aanzien van professionalisering op het gebied
van Passend onderwijs.
We hebben scholen benaderd uit 12 samenwerkingsverbanden vo. Bij de selectie van de
samenwerkingsverbanden is gestreefd naar zoveel mogelijk variatie voor wat betreft:
stedelijk/niet stedelijk;
verevening (gaat achteruit, blijft gelijk, gaat vooruit);
geografische spreiding.
We hebben gestreefd naar voldoende respons van docenten uit de verschillende onderwijstypen. We hebben
daarom respondenten geworven door de scholen direct te benaderen.
Ruim 2900 docenten hebben een uitnodiging ontvangen om de vragenlijst over Passend onderwijs in te vullen.
De respons op onderzoek was bevredigend: 1046 docenten hebben aan het onderzoek meegewerkt, een
responspercentage van 36%. Deze 1046 docenten werken op 48 verschillende schoollocaties. De deelnemers
werken op scholen voor voortgezet speciaal onderwijs, praktijkonderwijs en regulier voortgezet onderwijs
(vmbo, havo, vwo).
Gesprekken op scholen
In aanvulling op de cijfers en tabellen uit het vragenlijstonderzoek hebben we verdiepende groepsgesprekken
gevoerd op tien scholen. De scholen waar we de groepsgesprekken hebben gehouden hebben we in eerste
instantie door middel van een brief geworven binnen de groep aangemelde scholen voor het
vragenlijstonderzoek. Vervolgens zijn nog twee extra scholen geworven, om alle onderwijstypen
62 Oberon
vertegenwoordigd te hebben. Per casus zijn een of twee groepsgesprekken van ongeveer een uur op de
schoollocatie gevoerd:
een groepsgesprek met de school- en/of afdelingsleider(s), soms ook met een vertegenwoordiger van het
schoolbestuur of de coördinator van het samenwerkingsverband;
een groepsgesprek met docenten, mentoren en indien mogelijk de zorgcoördinator.
In het vragenlijstonderzoek en de interviews zijn dezelfde onderwerpen aan de orde gesteld: de betrokkenheid
van de docenten, de competenties van docenten, de toerusting van en door scholen, professionalisering. Bij de
analyse zijn de bevindingen uit beide onderzoeksmethodes geïntegreerd.
8.2 Beantwoording onderzoeksvragen
8.2.1 Competenties van docenten
De eerste onderzoeksvraag is ‘In hoeverre beschouwen docenten in het voortgezet onderwijs zich competent
om Passend onderwijs te geven?’
Beleving van docenten
De docenten uit dit onderzoek voelen zich over het algemeen slechts in beperkte mate betrokken bij de
invoering van Passend onderwijs en noemen zichzelf “een beetje” op de hoogte van de consequenties die dit
voor hen heeft. Wel staan de meeste docenten in algemene zin positief tegenover het principe van Passend
onderwijs. Men beschouwt de zorg voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte als de
verantwoordelijkheid van het hele team en niet exclusief als de verantwoordelijkheid van de specialisten op
school. Ook wordt Passend onderwijs niet als iets geheel nieuws gezien, want “Passend onderwijs dat geven we
al” is een stelling die breed wordt gedragen. Hoewel de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor leerlingen die
extra ondersteuning nodig hebben dus zeker wordt gezien, zit er wel een grens aan het begrip voor deze groep
leerlingen. Want: de rest van de klas (de ‘reguliere’ leerlingen) mag er niet de dupe van worden. Veel docenten
in het regulier onderwijs vinden dat er tegenstrijdige eisen aan hen worden gesteld: enerzijds opbrengstgericht
werken en goede examenresultaten behalen en anderzijds leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften
lesgeven.
Vaardigheden van docenten
Docenten oordelen tamelijk positief over hun eigen vaardigheden in het omgaan met verschillen tussen
leerlingen - zowel qua gedrag, als tempo als niveau. Vso/pro-docenten voelen zich, zoals te verwachten,
competenter in het geven van Passend onderwijs dan hun collega’s in vmbo/havo/vwo. Vso/pro-docenten zijn
bang dat hun kennis en expertise verloren gaan met de invoering van Passend onderwijs. In de gesprekken
wordt de eerdergenoemde positieve competentiebeleving genuanceerd; onder andere het beter leren
differentiëren is voor veel scholen de komende jaren een prioriteit.
De groep leerlingen die de docenten het moeilijkste vinden om les aan te geven is de groep leerlingen met
externaliserend probleemgedrag. Dit soort gedrag vraagt het meest om adequate actie en bovendien wordt de
rest van de klas er snel de dupe van. Vele docenten weten niet goed hoe ze daar in de klas goed mee om
moeten gaan. Tegelijkertijd is het voor veel docenten moeilijk zich kwetsbaar op te stellen en hulp te vragen.
Wel vinden ze het belangrijk dat er voldoende tijd en gelegenheid is om onderling ervaringen uit te wisselen
met bepaalde klassen of leerlingen.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 63
Kennis en informatievoorziening
De zorg en de onzekerheid van docenten richten zich vooral op organisatorisch vlak: wat betekent Passend
onderwijs precies voor mij en mijn school? Wat voor soort leerlingen krijg ik straks in de klas? Hoe groot
worden de klassen? Op deze vragen verwachten ze antwoord van de schoolleiders, maar deze
informatievoorziening lijkt nog weinig plaats te vinden. Soms zijn schoolleiders bewust terughoudend met
informeren, soms onbewust. Soms erkennen ze dat ze dat te weinig doen en hebben ze goede voornemens om
dat te veranderen. Soms doen ze dat bewust niet, omdat ze hun docenten nog “uit de wind” willen houden
zolang nog niet alles concreet en duidelijk is. Toch vinden docenten dat visie en duidelijkheid bij de
schoolleiding vandaan moeten komen; de samenwerkingsverbanden staan voor hen op veel grotere afstand.
Natuurlijk kunnen de samenwerkingsverbanden wel een coördinerende en stimulerende rol vervullen.
Het bestaan van het ondersteuningsprofiel en de inhoud ervan is overwegend nog onbekend bij de docenten.
Hetzelfde geldt voor het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband en de financiële consequenties
van de invoering van Passend onderwijs voor de school. Dit alles draagt eraan bij dat docenten afwachtend
staan tegenover de veranderingen en dat de betrokkenheid, net als in het basisonderwijs, bij de gemiddelde
docent niet groot is.
8.2.2 Toerusting
De tweede onderzoeksvraag is ‘Hoe rust de schoolorganisatie docenten toe bij het geven van Passend
onderwijs en hoe sluit dit aan op de behoeften van docenten?’.
Toerusting van scholen
Docenten zijn behoorlijk tevreden over de zorgstructuur op hun school, zoals de aanwezigheid van zorgexperts,
materialen en voorzieningen. Groepsgrootte en het aantal uren dat zij krijgen baren hen wel zorgen: die
bepalen voor hen de grens tussen wat ze wel of niet aankunnen. Maar een terugkerend thema is dat toerusting
afhankelijk is van het aantal leerlingen dat extra ondersteuningsbehoefte heeft. Ook al is de toerusting nog zo
goed, zodra de klassen groter worden en/of het aantal zorgleerlingen toeneemt, zien docenten het somber in
met Passend onderwijs. Met name de leerlingen met externaliserende gedragsproblemen baren de docenten
zorgen, dus bij die groep leerlingen is de behoefte aan ondersteuning het grootst.
Grenzen van docenten
Docenten in dit onderzoek maken heel duidelijk dat er grenzen zijn aan hun mogelijkheden, ook al is de
toerusting van en door de school goed geregeld. Klassengrootte, het aantal zorgleerlingen per klas, de zwaarte
van de problematiek en de facilitering in tijd vooral bepalen of ze in staat zijn Passend onderwijs te geven.
Overigens bestaat er behoorlijk wat verschil tussen vmbo- en havo/vwo-docenten. Havo/vwo-docenten
beschouwen het aantal en type zorgleerlingen en de aanwezigheid van deskundigen op school significant vaker
van invloed op wat ze aankunnen dan vmbo-docenten.
Professionalisering
De deskundigheidsbevordering op scholen rond Passend onderwijs is vaak vrijblijvend, niet planmatig en zeker
nog niet afgestemd op het schoolondersteuningsprofiel. Scholen hebben doorgaans een scholingsaanbod,
waarbij Passend onderwijs een van de onderwerpen is waar docenten voor kunnen kiezen. Docenten die er
geen affiniteit mee hebben kunnen zich er aan onttrekken. Ook bestaat er een kloof tussen scholing die
docenten hebben gevolgd (meestal gericht op inhoudskennis) en scholing die docenten zouden willen volgen
(praktische handelingsgerichte tips voor in de klas, oftewel ‘do’s en dont’s’). Men ziet het meest in scholing die
direct relevant is voor een docent. Dat betekent: scholing over het omgaan met leerlingen met een bepaalde
ondersteuningsbehoefte op het moment dat docenten zo’n leerling in de klas hebben. Dergelijke scholing mag
64 Oberon
volgens docenten dan ook best verplichtend van karakter zijn. Prioriteit in het professionaliseringsbod voor de
komende jaren is op veel scholen het (beter) leren differentiëren.
8.3 Slotbeschouwing en aanbevelingen
8.3.1 Inleiding
We begonnen dit rapport in hoofdstuk 1 met de samenvatting van een aantal recente onderzoeken
naar Passend onderwijs. De teneur van deze studies was dat docenten nog niet klaar zouden zijn voor de
invoering van Passend onderwijs: ze voelen zich niet betrokken en ze zouden niet beschikken over de daarvoor
benodigde competenties.
Wat betreft de beperkte betrokkenheid van docenten: die waarneming wordt in dit onderzoek bevestigd. Ook
wij concluderen dat de meeste docenten zich afwachtend opstellen ten opzichte van de invoering van Passend
onderwijs en zich er niet of nauwelijks bij betrokken voelen. Schoolondersteuningsprofielen en
ondersteuningsplannen van de samenwerkingsverbanden zijn overwegend onbekend bij docenten. De vraag is
natuurlijk of dit zorgelijk is. Er is nog een aantal maanden te gaan voordat Passend onderwijs zal worden
ingevoerd. Er is dus nog tijd om docenten te informeren en te betrekken bij de invoering. In de volgende
paragraaf doen we hiervoor een aantal aanbevelingen.
Een opvallende bevinding betreft de competenties van docenten. In haar jaarverslag oordeelde de Inspectie
van het Onderwijs dat de docentcompetenties om op adequate wijze te kunnen Passend onderwijs (omgaan
met verschillen) te geven nog onvoldoende zijn, terwijl uit onze studie blijkt dat vo-docenten zelf vinden dat ze
daartoe goed in staan zijn. In de volgende paragraaf doen we aanbevelingen om bij de invoering van Passend
onderwijs uit te gaan van deze positieve competentiebeleving en aan te sluiten bij de positieve aspecten van de
huidige zorgstructuur.
8.3.2 Aanbevelingen
Bepaal visie over het informeren van de werkvloer
In hoofdstuk 5 constateerden we dat schoolleiders (tot nu toe) afwachtend zijn met het informeren van hun
docenten en het verspreiden van schoolondersteuningsprofielen binnen de school. Die afwachtende houding
van de schoolleiders valt ook wel weer te verklaren, als we bedenken dat de ondersteuningsprofielen van de
scholen en de ondersteuningsplannen van de samenwerkingsverbanden met elkaar samenhangen. Als het goed
is bestaat er een wisselwerking tussen deze schoolprofielen en de ondersteuningsplannen. Hier wringt de
schoen: deze ondersteuningsplannen zijn volgens de voortgangsrapportage Passend onderwijs in mei 2013 nog
maar op 13% van de samenwerkingsverbanden gereed. Aan een betere wisselwerking moet dus nog wel
gewerkt worden.
Het is duidelijk: docenten zijn nog onvoldoende op de hoogte van wat de invoering van Passend onderwijs voor
hen persoonlijk gaat betekenen. Dat leidt ertoe dat ze zich afwachtend opstellen en niet betrokken voelen bij
Passend onderwijs, maar ook dat er beelden en zorgen ontstaan die niet altijd reëel zijn. Hoe begrijpelijk het
ook is dat erop dit moment nog veel onduidelijk is: het is nu wel de hoogste tijd dat docenten beter
geïnformeerd worden. Daarvoor is het nodig om helder te hebben wat docenten moeten weten. Scholen,
besturen en samenwerkingsverbanden moeten daarover nadenken. Is het nodig dat docenten bijvoorbeeld het
schoolondersteuningsprofiel kennen? Vinden scholen het nuttig dat alle docenten het ondersteuningsprofiel
kennen? Misschien wordt dat niet van het allergrootste belang geacht: bijvoorbeeld op een school waar niet zo
heel veel zal veranderen door Passend onderwijs. Op zo’n school kan men er ook voor kiezen om die
boodschap (“er verandert niet veel”) duidelijk uit te dragen onder alle docenten. De aanbeveling is om er over
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 65
na te denken wat Passend onderwijs betekent voor de eigen school, wat het betekent voor het werk van de
docenten en daarover op maat te communiceren. Mails en brieven in algemene termen over algemene
landelijke maatregelen en ontwikkelingen nemen zorg en onduidelijkheid bij docenten onvoldoende weg.
Overigens geldt dit nog in extra mate voor de scholen die leerwegondersteuning en praktijkonderwijs bieden.
Er komt de komende jaren veel nieuwe ontwikkelingen op deze scholen af met betrekking tot financiering
(budgettering en verevening) van lwoo en pro. Op deze scholen is een visie op communicatie naar de werkvloer
nog extra belangrijk.
Benut de positieve competentiebeleving
Uit dit onderzoek blijkt dat docenten hun competenties op het gebied van lesgeven aan leerlingen met extra
ondersteuningsbehoeften redelijk positief inschatten. Dat lijkt tegenstrijdig met bijvoorbeeld de resultaten van
het onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs, waarin men kritisch is over de competenties van docenten
met betrekking tot differentiëren. We kunnen de gebleken positieve competentiebeleving van docenten
natuurlijk relativeren door te zeggen ‘respondenten oordelen nu eenmaal altijd positief over zichzelf in
vragenlijsten’ of ‘docenten overschatten zichzelf, ze zijn onbewust onbekwaam.’ Hier kan ook meespelen dat
de Inspectie oordeelt over de mate waarin de competenties zichtbaar zijn in de lespraktijk, terwijl docenten
zelf de vraag naar de eigen competentie beantwoorden met in het hoofd een situatie waarin zij onder optimale
omstandigheden kunnen werken.
Het is in ieder geval duidelijk dat er een spanningsveld bestaat tussen het eigen oordeel van docenten in dit
onderzoek en het oordeel van anderen over docenten in het onderzoek van de Inspectie. Maar dit kunnen we
ook positief duiden. Dit onderzoek is een onderzoek waarin we kijken naar zelfperceptie, en daaruit blijkt dat
docenten zich blijkbaar in staat achten om les te geven aan leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften. Ze
denken dat ze het kunnen, en dat is een positieve uitgangspositie.
Overigens is er wel een uitzondering: het omgaan met gedragsproblemen bezorgt de docenten zorgen, dat
vinden ze lastig. Een groot deel van hen heeft in de opleiding daar weinig over geleerd en vraagt zich af of het
omgaan met leerlingen met externaliserende gedragsproblemen eigenlijk wel tot hun takenpakket behoort.
Anderen willen wel, maar voelen zich niet capabel en vinden dat ze (praktische) scholing nodig hebben op dit
gebied. Er zijn in de beleving van docenten ook duidelijk randvoorwaarden en grenzen: een of twee leerlingen
met gedragsproblemen kunnen we wel hebben in de klas, maar het moeten er geen vijf worden. Ook speelt de
grootte van de klas hierbij natuurlijk mee.
Terug naar de bevinding dat docenten zichzelf voldoende competent achten tot het geven van Passend
onderwijs. Beleidsmakers zouden daarbij aan kunnen haken en docenten hierin serieus nemen. Een houding
van ‘natuurlijk kunnen docenten dat, maar wat hebben ze erbij nodig?’ lijkt een vruchtbare houding. Docenten
zijn zich ook goed bewust van randvoorwaarden en faciliteiten die ze nodig hebben. Tijd is een belangrijke
factor: tijd om te kunnen overleggen met collega’s, maar ook om zich te professionaliseren als dat nodig is. Ook
een goede en zorgvuldige samenstelling van de klassen is belangrijk, waarbij oog bestaat voor zowel het belang
van (alle) leerlingen als dat van de docenten. Toenemende klassengrootte is ook een factor die veel uitmaakt
voor docenten en ze bezorgd maakt. Ga daarover het gesprek aan: dat grotere klassen soms onontkoombaar
zijn, begrijpen zij wellicht ook. Maar wat hebben ze nodig om toch goed om te kunnen gaan met die klassen?
Een dergelijke aanpak gaat uit van de positieve competentiebeleving bij docenten en bouwt voort op de basis
die er al ligt.
Bied scholing op maat
De grootste groep docenten uit dit onderzoek beschouwt scholing van docenten op het gebied van Passend
onderwijs – onder bepaalde voorwaarden - als nuttig of noodzakelijk. Als het niet voor henzelf is, dan wel voor
66 Oberon
hun collega’s. Maar: er zijn wel voorwaarden en docenten hebben duidelijke ideeën over hoe die scholing er
dan uit moet zien. Scholing op het gebied van Passend onderwijs moet praktijkgericht zijn en ze moeten deze
kunnen volgen op het moment dat dat voor hen relevant is. Ook moet die aansluiten bij wat docenten al wel
kennen en kunnen, want veel competenties hebben ze al wel (zie hierboven).
Vooral docenten in speciaal en praktijkonderwijs zien veel in onderlinge deskundigheidsbevordering. Ze denken
ook dat andere scholen binnen het samenwerkingsverband veel kunnen hebben aan hun ervaring en expertise.
De belangrijkste aanbeveling is: ga het gesprek aan met docenten over wat ze nodig hebben en bied scholing
op maat aan. Maak daarbij gebruik van beschikbare kennis en ervaring die aanwezig is binnen de eigen school
en binnen het samenwerkingsverband. Beter leren differentiëren lijkt op veel scholen het toverwoord om
Passend onderwijs straks aan te kunnen. Toch is het een onduidelijk begrip, het heeft bij verschillende
docenten en schoolleiders andere betekenissen. Bovendien: op een lwoo-school verstaat men onder
differentiëren iets anders dan op een vwo-school.
Zowel uit dit onderzoek als ook uit het onderzoek van Sardes (2013) blijkt dat er nog weinig scholen zijn die
professionaliseringsbeleid op het gebied van Passend onderwijs hebben geformuleerd. Hier ligt een taak voor
de samenwerkingsverbanden en schoolbesturen om een gezamenlijke visie te formuleren. Maar, het complexe
aan de situatie is dat scholen professionalisering als hun eigen verantwoordelijkheid beschouwen en niet altijd
als de verantwoordelijkheid van samenwerkingsverbanden. Hier ontstaat dus een dilemma: wat doen de
scholen/schoolbesturen en wat doen de samenwerkingsverbanden? In de volgende aanbeveling gaan we hier
verder op in.
Formuleer heldere rolopvattingen en verantwoordelijkheden
Wiens verantwoordelijkheid is het nu eigenlijk om de werkvloer te informeren? Docenten verwachten door
hun schoolleiding geïnformeerd te worden; het samenwerkingsverband staat tamelijk ver bij hen vandaan.
Schoolleiders zijn daar echter afwachtend mee, omdat ze vinden dat er nog onvoldoende duidelijkheid is over
wat Passend onderwijs nu precies gaat betekenen voor de eigen school. Coördinatoren van
samenwerkingsverbanden willen de werkvloer best informeren, maar moeten daarvoor de opdracht krijgen
van de schoolbesturen. Kortom: men wacht op elkaar en kijkt naar elkaar.
Dit verschijnsel van onduidelijke taken en rollen speelt niet alleen bij de informatievoorziening van de
werkvloer, maar ook bij de professionalisering van docenten. Want wie is daarvoor nu eigenlijk
verantwoordelijk? Het formuleren van de visie op professionalisering ligt bij de samenwerkingsverbanden, het
formele werkgeverschap ligt bij de besturen. Het antwoord op dit vraagstuk is natuurlijk niet eenduidig,
daarvoor is de situatie in de verschillende samenwerkingsverbanden te verschillend. Maar het kan wel helpen
om te kijken naar het voorbeeld van de pioniers op het gebied van Passend onderwijs25
. Uit het verhaal van een
van de samenwerkingsverbanden die al zijn begonnen met Passend onderwijs valt bijvoorbeeld te leren dat het
voltallige bestuur een training ‘Policy Governance’ heeft gedaan om daarmee bij te dragen aan een heldere
rolopvatting en heldere onderlinge verantwoordelijkheden. Dat heeft daar geleid tot een duidelijke visie,
wisselwerking en draagvlak.
Sluit aan bij de basis die er al ligt
Dat Passend onderwijs in het vo niet bij nul begint volgens docenten, maar dat er al een stevige basis ligt, staat
buiten kijf. “Passend onderwijs dat geven we al” is niet voor niets de stelling die veel bijval krijgt (zie figuur 3.2).
25
www.passendonderwijs.nl/samenwerkingsverbanden/pioniers-in-passend-onderwijs
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 67
Net zoals in het primair onderwijs26
, blijkt ook in het voortgezet onderwijs een positieve waardering van
docenten over de bestaande zorgstructuur.
Dit maakt duidelijk dat er al een stevige basis voor Passend onderwijs op de vo-scholen aanwezig is. Leerlingen
met een extra ondersteuningsbehoefte worden als een gezamenlijke verantwoordelijkheid gezien. Docenten
willen graag meer tijd voor het met collega’s kunnen bespreken van leerlingen en op scholen waar ambulant
begeleiders aanwezig zijn om leerlingen te observeren zijn docenten daar positief over. Kortom: zorg aan
leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte is niet meer het aparte eiland binnen een school zoals dat
vroeger vaker het geval was. Tegelijkertijd zijn docenten bezorgd over de vraag of de toerusting van de school
nog steeds voldoet als het aantal leerlingen toeneemt en de ernst van de problematieken wellicht ook. Ook is
er een groep docenten en scholen voor wie Passend onderwijs wel nieuw is, denk aan bijvoorbeeld de groep
van havo/vwo-scholen en categorale gymnasia. Heb ook oog voor deze groep docenten. Vaak krijgen zij het
omgaan met zorgleerlingen niet mee in hun opleiding en beschouwen zij dit ook niet als hun primaire taak. Op
dit punt zullen ook de lerarenopleidingen meer aandacht moeten gaan besteden aan het omgaan met
leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte.
26
Zie E. Smeets e.a. (2013) Op de drempel van Passend onderwijs: beleid en aanbod rond specifieke onderwijsbehoeften in zes samenwerkingsverbanden. Nijmegen/Amsterdam: ITS/Kohnstamm Instituut.
68 Oberon
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 69
9 Bijlagen
9.1 De vragenlijst voor docenten
Beste v(s)o-docent,
Deze vragenlijst gaat over Passend onderwijs. Een onderwerp waar, vooral op bestuurlijk niveau, momenteel
veel aandacht voor is. Maar wat weet u als docent over de invoering van Passend onderwijs, wat zijn uw
verwachtingen en hoe voelt u zich toegerust?
Met dit landelijke onderzoek inventariseren we de meningen van docenten in het voortgezet (speciaal)
onderwijs. Door het invullen van de vragenlijst wordt ook uw mening meegenomen in het landelijke beeld.
Daarnaast geven we een korte (geanonimiseerde) terugkoppeling op schoolniveau.
Het invullen van de enquête kost ongeveer 15-20 minuten. Bij de meeste vragen hoeft u alleen het antwoord
van uw keuze aan te vinken. Er is bij een aantal vragen ook ruimte om een toelichting te geven. Alle
antwoorden worden uiteraard vertrouwelijk behandeld.
Bij voorbaat hartelijk dank voor uw medewerking!
Dit onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van de Evaluatie en advies Commissie Passend Onderwijs (ECPO)
Definitie
In deze vragenlijst wordt over ‘leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte’ (in de vragenlijst ook wel
aangeduid als 'zorgleerling') gesproken. Hiermee bedoelen we leerlingen:
- voor wie een specifieke aanpak of ondersteuning nodig is, en/of;
- die een specifiek probleem of een beperking hebben, en/of;
- voor wie een individueel handelingsplan of ontwikkelingsperspectief is opgesteld.
Deel A voor alle respondenten
Algemeen
1. Wat is uw functie? (meerdere antwoorden mogelijk)
a. docent, eerstegraads
b. docent, tweedegraads
c. docent, anders
d. mentor
e. zorgcoördinator
f. schoolleider
g. anders, namelijk…
70 Oberon
2. Aan leerlingen van welk schooltype geeft u dit schooljaar les? (meerdere antwoorden mogelijk)
a. voortgezet speciaal onderwijs
b. praktijkonderwijs
c. vmbo-bb of vmbo-kb
d. vmbo met leerwegondersteuning (lwoo)
e. vmbo-tl
f. havo
g. vwo
h. gymnasium
i. anders, namelijk _____
3. Geeft u vooral les aan leerlingen uit de onderbouw of uit de bovenbouw?
a. onderbouw
b. bovenbouw
c. beide
d. niet van toepassing
4. Hoe lang bent u al werkzaam in het onderwijs? __ jaar
5. Bent u een man of een vrouw?
a. man
b. vrouw
6. Hoe vaak heeft u de afgelopen twee jaar -gemiddeld genomen- lesgegeven aan leerlingen met een extra
ondersteuningsbehoefte?
a. dagelijks
b. wekelijks
c. soms
d. nooit
e. weet niet
Houding en verwachtingen
7. Wat is uw mening over de volgende stellingen?
a. Passend onderwijs betekent dat er betere vormen van (onderwijs)ondersteuning komen voor
leerlingen.
b. Passend onderwijs betekent dat scholen meer moeten doen met minder geld.
c. Passend onderwijs zal ervoor zorgen dat minder leerlingen naar het vso of praktijkonderwijs gaan.
d. Passend onderwijs betekent dat de werkdruk van docenten op reguliere scholen gaat toenemen.
e. Passend onderwijs botst met opbrengstgericht werken.
f. Door Passend onderwijs zal de uit- en afstroom van leerlingen vanwege
gedragsproblematiek worden verminderd.
g. Passend onderwijs brengt mijn baan in gevaar.
h. Door Passend onderwijs zal mijn werk niet veranderen.
i. Door Passend onderwijs komen de schoolresultaten onder druk te staan.
8. Hieronder staan een aantal contrasterende stellingen, geef aan welke stelling (links of rechts) voor u het
meest van toepassing is.
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 71
Passend onderwijs is nieuw voor mijn school. ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Passend onderwijs geven we al.
Passend onderwijs biedt kansen. ( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Passend onderwijs betekent een bedreiging.
Passend onderwijs is de verantwoordelijkheid
van specialisten op school.
( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Passend onderwijs is de gezamenlijke
verantwoordelijkheid van het hele team.
Het is de taak van een reguliere vo-school om
ook zorgleerlingen goed onderwijs te bieden.
( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Zorgleerlingen horen niet op een
reguliere vo-school.
Door Passend onderwijs gaat veel expertise uit
het vso verloren.
( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Door Passend onderwijs wordt de expertise uit
het vso beter benut.
Het werk (als docent) wordt door de invoering
van Passend onderwijs leuker.
( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Het werk als docent wordt door de invoering van
Passend onderwijs minder leuk.
Leerlingen die een ander aanpak of extra hulp
nodig hebben, zie ik als een uitdaging.
( ) ( ) ( ) ( ) ( ) Ik zie er tegenop om les te geven aan een klas
met veel zorgleerlingen.
Vaardigheden
9. Welk rapportcijfer tussen 1 en 10 geeft u zichzelf voor het omgaan met verschillen tussen leerlingen?
- Omgaan met leerlingen die verschillen in gedrag.
- Omgaan met leerlingen die verschillen in tempo.
- Omgaan met leerlingen die verschillen in niveau.
10. Waardoor wordt de grens van wat u als docent aankunt op het gebied van Passend onderwijs vooral
bepaald? (Meerdere antwoorden mogelijk)
a. grootte van de klassen
b. aantal zorgleerlingen per klas
c. soort zorgleerlingen
d. beschikbare tijd
e. aanwezigheid van deskundigen in de school
f. anders, namelijk…
Eventuele toelichting: …
11. In hoeverre voelt u zich betrokken bij de invoering van Passend onderwijs binnen uw school?
a. zeer betrokken
b. enigszins betrokken
c. weinig betrokken
d. helemaal niet betrokken
e. anders, namelijk…
12. Voelt u zich op dit moment overbelast voor wat betreft het lesgeven aan leerlingen met een extra
ondersteuningsbehoefte?
a. ja
b. nee
c. niet van toepassing
72 Oberon
Eventuele toelichting…..
Kennis en informatievoorziening
13. Bent u op de hoogte van de consequenties van de invoering van Passend onderwijs voor u als docent?
a. ja
b. een beetje
c. nee
d. Weet niet / niet van toepassing
14. Door wie bent u over de consequenties van de invoering van Passend onderwijs voor u als docent
geïnformeerd?
a. door mijn school
b. door het samenwerkingsverband
c. door school en samenwerkingsverband
d. door geen van beide
e. anders, namelijk…..
15. Hoe beoordeelt u de informatievoorziening over de invoering van Passend onderwijs door uw school en/of
samenwerkingsverband tot nu toe?
Vijfpuntsschaal: heel goed – goed – gaat wel – slecht – heel slecht
16. Weet u of uw school een ondersteuningsprofiel heeft opgesteld?
a. ja
b. nee
17. Kent u de inhoud van dit ondersteuningsprofiel?
a. ja
b. globaal
c. nee
18. Bent u betrokken (geweest) bij het opstellen van het ondersteuningsprofiel?
a. ja
b. zijdelings
c. nee
19. Onderschrijft u dit ondersteuningsprofiel?
a. ja
b. gedeeltelijk
c. nee
20. Verwacht u dat er uitgaande van dit ondersteuningsprofiel meer leerlingen met extra
ondersteuningsbehoefte op uw school zullen komen?
a. ja
b. nee
c. weet niet
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 73
Professionalisering en toerusting
21. Op dit moment wordt veel gesproken over het belang van professionalisering van docenten in het kader
van Passend onderwijs. Heeft u zelf behoefte aan professionalisering op dit gebied?
a. ja
b. nee
c. misschien
22. Vindt u dat het docententeam professionalisering nodig heeft op dit gebied?
a. ja, vrijwel het hele team
b. ja, een deel van het team
c. nee
d. misschien
23. Scholen kunnen hun docenten op verschillende manieren toerusten voor het geven van Passend
onderwijs. Geef aan in hoeverre u zich toegerust voelt omtrent:
(Net Q: vijfpuntsschaal van 1 = helemaal niet toegerust tot 5 = heel goed toegerust)
a. de schoolorganisatie (klassenindeling, handen in de klas, huisvesting etc.)
b. schoolklimaat / schoolregels
c. aanwezigheid van zorgexperts binnen de school
d. ondersteuning door de schoolleiding
e. afstemming en overleg met ouders/verzorgers
Eventuele toelichting: …
In het volgende deel van de vragenlijst willen we graag dieper ingaan op de volgende onderwerpen:
- professionalisering
- vaardigheden
- verwachtingen over Passend onderwijs
Deel B
Professionalisering
24. Bij een eerdere vraag heeft u aangegeven (misschien) behoefte te hebben aan professionalisering. Welke
wijze van professionalisering heeft uw voorkeur? (meerdere antwoorden mogelijk)
a. collegiale consultatie (advies van een collega bij werkvragen)
b. intervisie (leerproces in een groep)
c. coaching
d. studiedagen met inhoudelijke overdracht
e. trainingen over hoe in de klas om te gaan met verschillen tussen leerlingen
f. werkbezoeken aan andere scholen
g. anders, namelijk ….
25. Heeft u de laatste vijf jaar scholing gevolgd over een of meer van de volgende onderwerpen? En heeft u
behoefte aan (verdere) scholing? (meerdere antwoorden mogelijk)
- omgaan met problemen (op het gebied van leren, sociaal-emotionele ontwikkeling of gedrag)
74 Oberon
- zelfstandig werken
- differentiatie
- klassenmanagement
- opbrengstgericht werken
- inhoudelijke kennis over beperkingen zoals ADHD, dyslexie, autisme
- handelingsgericht werken
- special educational needs
- praktische handelingsgerichte tips
- andere nascholing in het kader van onderwijs aan zorgleerlingen, namelijk….
26. Zijn er op uw school voldoende mogelijkheden voor deskundigheidsbevordering op het gebied van Passend
onderwijs?
a. ja
b. redelijk
c. nee
Kennis en vaardigheden
27. In hoeverre bent u het eens met onderstaande uitspraken over vaardigheden en activiteiten gericht op het
omgaan met leerlingen?
a. Ik voorkom gedragsproblemen door mijn didactische aanpak af te stemmen op kenmerken van
leerlingen.
b. Ik voorkom gedragsproblemen door mijn pedagogische aanpak af te stemmen op kenmerken van
leerlingen.
c. Ik ben in staat om te gaan met lastige klassen.
d. Ik heb geactualiseerde kennis van leer- of gedragsproblemen.
e. Ik varieer in instructietechnieken.
f. Ik bespreek met collega’s hoe ik om moet gaan met zorgleerlingen.
g. Ik kan handelingsplannen van individuele leerlingen inpassen in mijn lessen.
h. Ik besteed veel aandacht aan klassenmanagement in mijn lessen met het oog op zorgleerlingen.
28. Na de invoering van passend onderwijs moeten alle leerlingen op uw school een ontwikkelingsperspectief
hebben. Bent u daarvan op de hoogte?
a. ja
b. nee
29. Na de invoering van Passend onderwijs moeten alle leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften op uw
school een ontwikkelingsperspectief hebben. Bent u daarvan op de hoogte?
a. ja
b. nee
30. Heeft u ervaring met het werken met ontwikkelingsperspectieven?
a. ja, veel
b. ja, beperkt
c. nee
31. Bent u in staat om op een adequate manier les te geven aan:
a. leerlingen met ADHD
b. leerlingen met een autisme-spectrumstoornis (ASS)
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 75
c. leerlingen die opstandig en/of agressief gedrag vertonen
d. leerlingen met leerproblemen, zoals dyslexie/ dyscalculie
e. leerlingen met sociale angst/ faalangst
f. hoogbegaafde leerlingen
g. leerlingen met een zintuiglijke beperking (visueel of auditief)
h. leerlingen met een lichamelijke beperking
i. leerlingen met een licht verstandelijke handicap
Condities
32. In hoeverre bent u op de hoogte van de plannen van het samenwerkingsverband waar uw school deel van
uitmaakt?
a. heel goed
b. goed
c. redelijk
d. helemaal niet
e. niet van toepassing
33. Welke financiële consequenties heeft de invoering van Passend onderwijs voor uw school?
a. onze school krijgt extra middelen
b. onze school moet bezuinigen
c. geen verandering
d. weet niet
De interne zorgstructuur op school
34. Hoe tevreden bent u met de volgende elementen van de interne zorgstructuur op uw school?
- zorg- en adviesteam (ZAT)
- het betrekken van ouders
- systematische registratie in LVS
- effectieve leerlingbesprekingen
- het betrekken van de leerling
- interne zorgoverleg
- inschakelen van externe expertise (bv. ambulant begeleiders)
- schoolmaatschappelijk werk
- mentorbegeleiding
- aansluiting jeugdzorg
- interne time-out/ opvang
- leerplichtambtenaar
- beschikbaarheid van ondersteunende materialen
- jeugdgezondheidszorg (schoolarts/schoolverpleegkundige)
- anders, namelijk…
76 Oberon
Verwachtingen
35. Hieronder leggen we u een aantal stellingen voor over de veranderingen ten gevolge van de invoering van
Passend onderwijs. Geef aan wat van toepassing is.
Ik verwacht dat door Passend onderwijs…
de bureaucratie rond indicatie, verwijzing en hulp voor zorgleerlingen zal verminderen.
de deskundigheid van docenten in het omgaan met zorgleerlingen zal toenemen.
de kwaliteit van het onderwijs aan zorgleerlingen op school zal verbeteren.
er minder leerlingen zullen zijn die ‘thuiszitten’ (niet naar school gaan of kunnen hoewel ze leerplichtig zijn).
de financiële middelen voor zorgleerlingen efficiënter worden ingezet.
scholen meer te zeggen krijgen over hoe middelen worden verdeeld.
de positie van zorgleerlingen op de arbeidsmarkt verbetert.
Tot slot
U heeft nu alle vragen beantwoord. Heeft u nog algemene opmerkingen of vragen, dan kunt u deze hieronder
kwijt.
___________________________________________________________________________________________
_______________________________________________________________________
Dit is het einde van de vragenlijst. Hartelijk dank voor het invullen!
Passend onderwijs en opvattingen over de toerusting van vo-docenten en -scholen 77
9.2 De gespreksleidraden
9.2.1 Gespreksleidraad docenten
Insteek van de docentinterviews: achterhalen in welke mate de docenten zich competent voelen en
ondersteund weten door de hulpstructuur op school- en op klas-niveau.
Betrokkenheid
1. Voelt u zich betrokken bij de invoering van Passend onderwijs? Heeft u hierbij een speciale taak (gehad)?
2. Hoe betrekt de school de docenten bij de invoering van passend onderwijs, bijv bij het opstellen van het
ondersteuningsprofiel?
3. Wat is de (gewenste) rol van schoolleiding, schoolbestuur en samenwerkingsverband hierbij?
Competenties docenten
4. Welke competenties heeft u als docent op dit moment nodig op het gebied van passend onderwijs in de
les? Denk daarbij aan attitude, vaardigheden (omgaan met verschillen in niveau, tempo, gedrag) en kennis.
5. Ervaart u hierbij verschillen tussen verschillende groepen leerlingen (zintuiglijke, lichamelijke, verstandelijk
beperkte leerlingen en leerlingen met gedragsproblemen)?
6. Verwacht u dat dit in de toekomst gaat veranderen? In welk opzicht? (gerelateerd aan het
ondersteuningsprofiel van de school). Ziet u dit zitten? Wat wel, wat niet?
Toerusting van docenten
7. Hoe zorgt de school op dit moment voor de toerusting van docenten binnen de school? Bent u hier
tevreden over? Waarover wel/niet?
Doorvragen op:
a. schoolorganisatie (klassenindeling, handen in de klas, huisvesting, time-out lokaal, etc.)
b. aanwezigheid van aangepaste materialen (voor dyslexie, voor lichamelijk gehandicapten, informatie
over leerlingen met gedragsstoornissen)
c. schoolklimaat/schoolregels
d. aanwezigheid en functionaliteit van verschillende functionarissen, zoals schoolmaatschappelijk
werker, orthopedagoog, logopedist etc.
e. afstemming en overleg met ouders/verzorgers
8. Hoe beoordeelt u de bovenschoolse ondersteuning (zoals rebound, OPDC, tijdelijke opvang) en steun door
externen (zoals jeugdzorg, politie, ZAT, leerplichtambtenaar)?
9. Bent u door deze toerusting voorbereid op de veranderingen zoals genoemd bij vraag 6? Welke behoeften
en wensen heeft u op het gebied van toerusting?
10. Wat is de attitude de schoolleiding ten aanzien van het kunnen omgaan met leerlingen met extra
ondersteuning? Wordt het door schoolleiding gewaardeerd als docenten dat goed kunnen? Hoe?
Professionalisering
11. Heeft de school een professionaliseringsplan mbt passend onderwijs? Wat heeft u hiervan tot nu toe
gemerkt?
12. Weet u hoe dit plan tot stand is gekomen? Waren er ook docenten bij betrokken?
13. Sluit de professionalisering aan bij de behoeften van docenten? Wensen?
14. Wat verwacht u van schoolleiding, schoolbestuur en samenwerkingsverband bij de professionalisering van
docenten?
78 Oberon
9.2.2 Gespreksleidraad school- en/of afdelingsleiders
Insteek van de interviews met schoolleiders: op welke wijze worden docenten toegerust voor het geven van
Passend onderwijs?
Betrokkenheid
1. Zijn docenten op uw school betrokken bij de invoering van Passend onderwijs? Hoe merkt u dat?
2. Hoe betrekt u docenten bij de invoering van passend onderwijs, bijv bij het opstellen van het
ondersteuningsprofiel?
3. Wat is uw rol als schoolleiding hierbij? En van schoolbestuur en samenwerkingsverband? Of: wat zou deze
rol moeten zijn?
Competenties docenten
4. Wat verwacht de school NU van docenten mbt passend onderwijs?. Denk daarbij aan attitude,
vaardigheden (omgaan met verschillen in niveau, tempo, gedrag) en kennis. Zijn er hierbij verschillen in
verwachting tussen groepen leerlingen? (zintuiglijke, lichamelijke, verstandelijk beperkte leerlingen en
leerlingen met gedragsproblemen)
5. Gaat dit in de toekomst veranderen? (gerelateerd aan het ondersteuningsprofiel van de school)
6. Wat zijn hierbij belangrijke aandachtspunten voor u als schoolleiding?
Toerusting
7. Hoe zorgt de school op dit moment voor de toerusting van docenten binnen de school? Doorvragen naar:
a. schoolorganisatie (klassenindeling, handen in de klas, huisvesting, time-out lokaal, etc.)
b. aanwezigheid van aangepaste materialen (voor dyslexie, voor lichamelijk gehandicapten, informatie
over leerlingen met gedragsstoornissen)
c. schoolklimaat/schoolregels
d. aanwezigheid en functionaliteit van verschillende functionarissen, zoals schoolmaatschappelijk
werker, orthopedagoog, logopedist etc.
e. afstemming en overleg met ouders/verzorgers
8. Hoe beoordeelt u de bovenschoolse ondersteuning (zoals rebound, OPDC, tijdelijke opvang) en steun
door externen (zoals jeugdzorg, politie, ZAT, leerplichtambtenaar)?
9. Zijn docenten tevreden met de ondersteuningsstructuur? Hoe merkt u dat?
10. Gaat deze toerusting van docenten veranderen de komende jaren?
11. Hoe zorgt u ervoor dat de toerusting van docenten aansluit bij hun behoeften en wensen?
12. Wat is uw (gewenste) rol als schoolleiding bij de toerusting van docenten? En van schoolbestuur en
samenwerkingsverband?
Professionalisering
13. Heeft de school een professionaliseringsplan mbt passend onderwijs? Wat zijn de belangrijkste kenmerken
van dit plan (vorm, doelgroep, inhoud)?
14. Hoe is dit plan tot stand gekomen? (rol van docenten, directie, bestuur, samenwerkingsverband)
15. Hoe zorgt u ervoor dat de professionalisering aansluit bij de behoeften en wensen van docenten?
16. Wat is de (gewenste) rol van het schoolleiding, schoolbestuur en samenwerkingsverband bij de
professionalisering van docenten?
Passend onderwijs en opvattingen over
de toerusting van vo-docenten en -scholen
Miriam Walraven, Marleen Kieft en Anne Luc van der Vegt
POSTBUS 14233500 BK UTRECHTTEL. : 030 - 230 60 90FAX : 030 - 230 60 80E-MAIL : INFO@OBERON.EUINTERNET : WWW.OBERON.EU
HET ONDERZOEK IS UITGEVOERD IN OPDRACHT VAN DE EVALUATIE- EN ADVIESCOMMISSIE PASSENDONDERWIJS (ECPO).
ONDERZOEK & ADVIESevaluatie- en adviescommissie passend onderwijs
evaluatie- en adviescommissie passend onderwijs