Post on 26-Feb-2019
3500 Hasselt Maastrichtersteenweg 210 T. 011/22 32 40 F. 011/23 46 70 9032 Gent Industrieweg 118/4 T. 09/216 80 00 F. 09/375 36 17 1000 Brussel Clovislaan 82 T. 02/734 02 65 F. 02/734 61 80 5004 Bouge Route de Hannut 55 T. 081/22 60 82 F. 081/22 99 22
Omzetting van de Richtlijn Industriële emissies (RIE) en gevolgen voor de
afvalsector in de verschillende Gewesten
juli 2014
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 2
Inhoudstafel
I. Inleiding ............................................................................................................................... 4
II. Doel...................................................................................................................................... 5
III. Vlaams Gewest .................................................................................................................... 5
III.1. Status omzetting RIE ............................................................................................................ 5
III.1.1. VLAREM I ............................................................................................................................. 7
III.1.2. VLAREM I – Bijlagen ............................................................................................................. 8
III.1.3. VLAREM II .......................................................................................................................... 10
III.1.4. VLAREM II – Bijlagen .......................................................................................................... 10
III.1.5. VLAREM III ......................................................................................................................... 10
III.1.6. VLAREBO ............................................................................................................................ 13
III.1.7. Milieuhandhavingsbesluit ................................................................................................. 15
III.1.8. Overzicht GPBV-ondernemingen (activiteit afvalbeheer) in het Vlaams Gewest ............. 17
IV. Waals Gewest .................................................................................................................... 23
IV.1. Inleiding ............................................................................................................................. 23
IV.2. Doelstellingen en richtsnoeren ......................................................................................... 23
IV.3. Omzetting in Waalse wetgeving ........................................................................................ 24
IV.4. Kalender implementatie Waals Gewest ............................................................................ 25
IV.5. Activiteiten geviseerd door de “RIE-Richtlijn” ................................................................... 26
IV.6. Praktische gevolgen voor de exploitant en overgangstermijnen ...................................... 28
IV.6.1. Implementatieprocedure voor bestaande inrichtingen .................................................... 28
IV.6.2. Nieuwe vergunningsaanvragen ......................................................................................... 28
IV.6.3. Voor alle GPBV / RIE-inrichtingen...................................................................................... 28
IV.7. Belangrijke concepten ....................................................................................................... 30
IV.7.1. BREF (Best available techniques REFerence document) ................................................... 30
IV.7.2. BBT-conclusies ................................................................................................................... 31
IV.7.3. BBT-GEN : Beste Beschikbare Technieken Geassocieerde Emissieniveaus ....................... 31
IV.7.4. Emissiegrenswaarden ........................................................................................................ 31
IV.7.5. Situatierapport (vergunningsaanvraagprocedure) ............................................................ 31
IV.7.6. Technisch dossier (vergunningsaanvraagprocedure) ........................................................ 32
IV.7.7. Plan voor de preventie en het beheer van afvalstoffen geproduceerd door de inrichting
(exploitatiefase) ............................................................................................................................. 33
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 3
IV.7.8. Intern plan inzake monitoring van de milieuverplichtingen en rapportageplicht « PISOE »
(exploitatiefase) ............................................................................................................................. 34
IV.8. Inrichtingen in de afvalsector onderworpen aan de RIE-Richtlijn in het Waals Gewest ... 35
IV.9. Nuttige info ........................................................................................................................ 37
V. Brussels Hoofdstedelijk Gewest ........................................................................................ 38
V.1. Overzicht RIE-ondernemingen (activiteit afvalbeheer) in Brussels Hoofdstedelijk Gewest
(bron: www.leefmilieubrussel.be, juli 2014) ................................................................................. 40
VI. Aanbevelingen/aandachtspunten Vlaams Gewest ........................................................... 41
VII. Aanbevelingen/aandachtspunten Waals Gewest ............................................................. 43
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 4
I. Inleiding
De Richtlijn Industriële Emissies (RIE) 2010/75/EU, ook wel afgekort tot IED (Industrial Emissions
Directive), is een herschikking van Europese richtlijnen met diverse bepalingen inzake industriële
verontreiniging. De integratie van verschillende richtlijnen in één richtlijn biedt een meer uniform
toepasbaar instrument aan om de bescherming van mens en milieu in Europa te versterken. De
reikwijdte van de nieuwe richtlijn is uitgebreid ten opzichte van de oorspronkelijke richtlijnen, met
onder andere algemene en dwingende voorschriften. De kern van de zaak is de geïntegreerde aanpak
over verschillende milieucompartimenten heen en de toepassing van Best Beschikbare Technieken
(BBT) om eventuele negatieve impact van de industriële emissies op de omgeving maximaal te
voorkomen of ten minste tot een aanvaardbaar niveau te beperken.
De RIE kwam tot stand op basis van een herziening en een herschikking van de vroegere GPBV-
richtlijn en 6 sectorale richtlijnen (de 3 TiO2-richtlijnen, de richtlijn VOS/oplosmiddelen, de richtlijn
afvalverbranding, de richtlijn grote stookinstallaties). Ze bevat 10 hoofdstukken en 10 bijlagen. De
geconsolideerde versie is terug te vinden via http://eur-lex.europa.eu.
De RIE is van toepassing sinds 7 januari 2013 voor alle nieuwe installaties die industriële activiteiten
uitvoeren beschreven in hoofdstukken II tot en met VI van de richtlijn. Voor bestaande installaties
(GPBV-installaties, stookinstallaties,…) gelden overgangsbepalingen.
De bepalingen inzake GPBV (Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging), in het
Engels IPPC (Integrated Pollution Prevention and Control), zijn voornamelijk opgenomen in hoofdstuk
II van de richtlijn. Voor het toepassingsgebied verwijst men naar de in bijlage I van de richtlijn
genoemde activiteiten (GPBV-activiteiten). Deze industriële activiteiten vindt men ook terug in bijlage I
van titel I van het VLAREM, ze worden aangeduid met een X in de 4e kolom van de VLAREM-
indelingslijst.
Het aantal categorieën van GPBV-activiteiten in bijlage I en dus ook het toepassingsgebied van de
richtlijn, is uitgebreid ten opzichte van de oorspronkelijke GPBV-richtlijn.
De vergunningsvoorwaarden, opgenomen in een milieuvergunning voor GPBV-inrichtingen, dienen
gebaseerd te zijn op de Beste Beschikbare Technieken (BBT), in het Engels BAT (Best Available
Techniques) beschreven in de BBT-referentiedocumenten (BREF’s). Deze worden op Europees
niveau opgesteld. BREF’s zijn documenten die tot stand komen via het zogenaamde Sevilla-proces in
het Europees GPBV-bureau in Sevilla (EIPPCB). Ze geven per bedrijfstak aan wat de BBT zijn voor
bepaalde activiteiten en welke milieuprestaties met deze BBT haalbaar zijn.
De BBT-conclusies, onderdeel van de BREF’s, vormen onder de RIE de referentie voor het vaststellen
van de vergunningsvoorwaarden. De BBT-conclusies bevatten naast een algemene beschrijving van
de BBT ook de met deze technieken geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN’s, deze term is altijd
gekoppeld aan BBT-conclusies). De emissiegrenswaarden in de vergunning mogen niet hoger zijn
dan deze BBT-GEN’s. Er kan van deze waarden enkel worden afgeweken onder strikte voorwaarden.
Na vertaling en publicatie van de BBT-conclusies door de Europese Commissie voorziet men een
periode van 4 jaar om de bedrijven te laten voldoen aan de bepalingen uit deze BBT-conclusies.
De lidstaten zorgen dat de vergunningen van de betreffende inrichtingen, indien de BBT-conclusies
van toepassing zijn op de hoofdactiviteit van de inrichting, getoetst worden aan de nieuwe BBT-
conclusies. Bij deze toetsing worden alle nieuwe en/of herziene BBT-conclusies in aanmerking
genomen die voor de volledige installatie gelden en die sinds de afgifte of de laatste toetsing van de
vergunning werden gepubliceerd. Indien nodig worden door de bevoegde overheid stappen
ondernomen om de vergunningsvoorwaarden aan te passen.
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 5
II. Doel
Het doel van deze nota is het in kaart brengen welke de gevolgen zijn voor de afvalsector van de
omzetting van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE/IED) 2010/75 in de verschillende gewesten van
België. Daarbij zal zowel de situatie in het Vlaams Gewest, het Waals Gewest als het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest aan bod komen.
III. Vlaams Gewest
III.1. Status omzetting RIE
Op 17 december 2010 werd de richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake
industriële emissies (RIE) gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. De RIE is in
werking getreden op 6 januari 2011 en moest door de lidstaten binnen de 2 jaar in nationale
wetgeving omgezet worden (dus uiterlijk op 7 januari 2013).
De Europese Commissie publiceert op haar website ook de stand van zaken van de omzetting in de
verschillende Lidstaten. Rekening houdend met de datum van 14 januari 2014 wordt voor België
vermeld: “Communication absent or partial (infringement case launched)”.
Richtlijn industriële emissies Datum
- Goedkeuring
- Publicatie PB L334, blz. 17-119
- Publicatie rectificatie PB L 158, blz. 25-27
- Deadline omzetting in nationale wetgeving
- Toepassing nationale
omzettingsmaatregelen
24 november 2010
17 december 2010
19 juni 2012
7 januari 2013
7 januari 2013
VLAREM-trein 2012
- Goedkeuring Vlaamse Regering
- Publicatie Belgisch Staatsblad
- Inwerkingtreding, tenzij anders
vermeld
7 juni 2013
10 september 2013
20 september 2013
VLAREM III
- Goedkeuring Vlaamse Regering 16 mei 2014
Om de RIE te implementeren werd op 28 juni 2012 in het Belgisch Staatsblad eerst een gewijzigd
decretaal kader gepubliceerd. De wijzigingen hebben betrekking op het decreet van 28 juni 1985
betreffende de milieuvergunning, het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake
milieubeleid en het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de
bodembescherming.
RIE versus GPBV-richtlijn
Een belangrijk nieuw onderdeel van de BREF’s (BBT-referentiedocumenten op Europees niveau) zijn
de BBT-conclusies. Dit zijn de conclusies over de Beste Beschikbare Technieken. Hierin worden o.a.
de met de Beste Beschikbare Technieken geassocieerde emissieniveaus en de daarmee verbonden
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 6
monitoring beschreven. De BBT-conclusies hebben een bindend karakter gekregen en GPBV-
installaties moeten hieraan voldoen, in tegenstelling tot vóór de RIE, waar de BREF’s alleen een
richtinggevend karakter hadden.
• De emissiegrenswaarden in de vergunning mogen niet hoger zijn dan de met BBT geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN) uit de BBT-conclusies.
• Afwijkingen dienen gebaseerd te zijn op welomschreven criteria en mogen bepaalde waarden niet overschrijden.
• Een striktere handhaving via bijvoorbeeld een rapportageplicht, systematische milieu-inspecties en bijstelling van de voorwaarden bij herziening van de referentiedocumenten.
• De eis om de bodem en het grondwater op het terrein van de installatie regelmatig te monitoren (situatierapport).
• Een uitbreiding van het toepassingsgebied door de toevoeging van activiteiten zoals stookinstallaties met een vermogen tussen 20 en 50 MW, de conservering van hout en houtproducten en de productie van houten panelen.
De verdere implementatie van de RIE heeft geleid tot aanpassingen van VLAREM I, VLAREM II,
VLAREBO, en het milieuhandhavingsbesluit. Verder is de stap gezet naar de goedkeuring van
VLAREM III waarin de algemene en sectorale voorwaarden voor GPBV-installaties zullen worden
opgenomen.
De voornaamste uitgangspunten en wijzigingen in de Vlaamse regelgeving zijn:
• De BBT vormen de referentie voor de vaststelling van de vergunningsvoorwaarden. Bovendien vormen voor GPBV-installaties de BBT-conclusies de referentie voor de vaststelling van vergunningsvoorwaarden. BBT-conclusies worden gedefinieerd als “Een document dat bestaat uit die delen van een BREF met de conclusies over BBT, de beschrijving ervan, gegevens ter beoordeling van de toepasselijkheid ervan, de met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus, de daarmee verbonden monitoring, de daarmee verbonden consumptieniveaus en, in voorkomend geval, de toepasselijke terreinsaneringsmaatregelen;”
• Voor GPBV-installaties met technieken in opkomst(nl. in het kader van testen van nieuwe technieken die, als zij commercieel zou worden ontwikkeld, hetzij een hoger algemeen beschermingsniveau voor het milieu, hetzij ten minste hetzelfde beschermingsniveau voor het milieu, en grotere kostenbesparingen kunnen opleveren dan de voor de desbetreffende activiteit bestaande beste beschikbare technieken), bestaat de mogelijkheid voor een tijdelijke vrijstelling van BBT en BBT-conclusies.
• Uitbreiding van het aantal GPBV-rubrieken (dit zijn de industriële activiteiten waarop de GPBV-bepalingen van toepassing zijn, ook terug te vinden in de bijlage I van de RIE of de bijlage 1 van VLAREM I, letter X in de indelingslijst, of de bijlage 1 van VLAREM III).
• In de VLAREM-rubriek 2. "Afvalstoffen" verschijnt een subrubriek 2.4. ter vervanging van oude GPBV-rubrieken.
• Van de omzetting wordt gebruik gemaakt om de bestaande en de nieuwe meldings- en maatregelenverplichtingen te harmoniseren op basis van het Milieuvergunningendecreet. Bij de algemene voorwaarden (VLAREM II) komt o.a. een nieuwe afdeling 4.1.12 inzake risicobeheersing waarin een aantal verspreide sectorale voorwaarden worden gegroepeerd rond melding van voorvallen en het nemen van preventieve en schade beperkende maatregelen
• Het hoofdstuk 5.43 "Stookinstallaties" wordt grotendeels vervangen. De bepalingen voor grote stookinstallaties in de RIE zijn grondig gewijzigd t.o.v. de bepalingen van de eerdere richtlijn 2001/80/EG. De belangrijkste wijzigingen zijn: uitbreiding van het toepassingsgebied,
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 7
aanscherping van de emissiegrenswaarden, verduidelijking van de samentelregels, opname van extra derogatiemogelijkheden en aanpassing van de regels voor emissiemeting en naleving van de emissiegrenswaarden. Bijlage V van de RIE legt voor de grote stookinstallaties slechts de minimum emissiegrenswaarden op die in alle gevallen moeten worden nageleefd (voor NOx, SO2 en stof). Deze minimale emissiegrenswaarden gebaseerd op de bovenste BBT geassocieerde emissiewaarden, vermeld in de BBT-conclusies van het Europese BREF-document voor grote stookinstallaties (goedgekeurd in juli 2006). De omzetting van de bepalingen gebeurt door wijzigingen van VLAREM II.
• De overheid moet emissiegrenswaarden vaststellen die waarborgen dat de emissies voor GPBV-installaties onder normale bedrijfsomstandigheden niet hoger zijn dan de met beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN). Er wordt een nieuwe afwijkingsprocedure (afdeling 1.2.2bis) ingesteld. De RIE laat toe dat wordt afgeweken van emissiegrenswaarden als blijkt dat het halen van BBT-GEN zou leiden tot buitensporig hogere kosten in verhouding tot de milieuvoordelen. In specifieke gevallen kunnen minder strenge emissiegrenswaarden vastgesteld worden. De emissiegrenswaarden mogen echter niet hoger zijn dan de eventueel toepasselijke emissiegrenswaarden die het zogenaamde "veiligheidsnet" (geheel van vastgestelde of nog vast te stellen bovengrenzen van emissiegrenswaarden) vormen.
Met het oog op de bescherming van de mens en het leefmilieu kunnen strengere bijzondere vergunningsvoorwaarden vastgesteld worden dan die welke haalbaar zijn door gebruik te maken van de BBT, en kunnen voor GPBV-installaties bovendien strengere bijzondere vergunningsvoorwaarden vastgesteld worden dan die welke haalbaar zijn door gebruik te maken van de BBT-conclusies. Het toepassen van BBT en BBT-conclusies zou ertoe moeten leiden dat strengere bijzondere voorwaarden echter eerder de uitzondering zijn dan de regel.
• In het Milieuhandhavingsbesluit wordt een onderafdeling III toegevoegd over de uitoefening van toezichtsopdrachten op GPBV-installaties, zodat de bevoegde toezichthouders deze in de toekomst systematisch en periodiek controleren.
III.1.1. VLAREM I
Volgende wijzigingen zijn belangrijk:
- Definities van GPBV-installatie, vergunning, belangrijke wijziging van een GPBV-installatie,
verontreiniging, beste beschikbare techniek, BBT, BBT-referentiedocument, BBT-conclusies
en BBT-GEN.
- Extra bijlages bij milieuvergunningsaanvraag GPBV-installatie, o.a. oriënterend
bodemonderzoek (OBO)/bodemattest, en bij milieuvergunningsaanvraag
afval(mee)verbrandingsinstallatie.
- BBT-conclusies zijn referentie voor vaststellen vergunningsvoorwaarden; als er nog geen
BBT-conclusies zijn, gelden de BBT afkomstig van de BREF’s die voor 7/1/2011 door de EC
zijn aangenomen, behalve de emissiegrenswaarden.
- Vergunningsvoorwaarden voor het beoordelen van de naleving van de emissiegrenswaarden,
passende eisen voor de monitoring van emissies.
- Informatievoorziening monitoring emissies aan toezichthouder en Deputatie.
- Vergunningsvoorwaarden afvalverwerkers: een lijst met afvalcategorieën die mogen verwerkt
worden (EURAL) met totale hoeveelheid en indien mogelijk de hoeveelheid per categorie
(zonder rechtsgevolgen aan deze oplijsting).
- Vergunningsvoorwaarden ingeval van (mee)verbranding gevaarlijk afval: minimale en
maximale toevoer; laagste en hoogste calorische waarde; maximumgehaltes verontreinigende
stoffen.
- Vergunningsvoorwaarden ingeval van (mee)verbranding van afval: eisen voor bemonsterings-
en meetprocedures en voor bemonsterings- en meetfrequenties om te voldoen aan de
monitoringsvoorwaarden van emissies; vermelding van de totale
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 8
afval(mee)verbrandingscapaciteit; eisen voor de pH, de temperatuur en het debiet van het
geloosde afvalwater; de maximaal toelaatbare duur van technisch onvermijdelijke
stilleggingen, storingen of defecten aan de reinigings- of meetapparatuur gedurende welke de
emissies in de lucht en de lozingen van afvalwater de vastgestelde emissiegrenswaarden
(EGW) mogen overschrijden.
- BBT: mogelijkheid tot strengere vergunningsvoorwaarden dan BBT (alle VLAREM-
inrichtingen) of BBT-conclusies (voor GPBV-installaties); BBT-GEN, monitoring.
- Milieu-informatie GPBV-installaties publiek: alle beslissingen inzake (wijzigingen)
milieuvergunning, resultaten emissiemonitoring, informatie rond afval(mee)verbranding met
nominale capaciteit van minder dan 2 ton/uur (via OVAM).
- Toetsing van de vergunningsvoorwaarden door LNE-Afdeling Milieuvergunningen (binnen de
4 jaar na bekendmaking van de BBT-conclusies door de EC) met mogelijkheid tot het initiëren
van aanpassingen aan de vergunningsvoorwaarden, extra informatievoorziening aan LNE-
Afdeling Milieuvergunningen.
- Meldingsplicht schending milieuvoorwaarden aan toezichthouder.
III.1.2. VLAREM I – Bijlagen
Volgende wijzigingen zijn belangrijk:
- Bijlage 1 (indelingslijst): symbool X (GPBV zoals uitgebreid door de RIE), met uitzondering
van onderzoeks-, ontwikkelingsactiviteiten of het testen van nieuwe producten en processen;
symbool S (OBO voor GPBV-installaties in gebruik na 6/1/2013; andere OBO voor 7/1/2014 of
voor 7/7/2015 (nieuwe GPBV-installaties in kader van RIE); nieuwe rubriek 2.4 “Afvalbeheer in
het kader van industriële emissies”.
- Bijlage 4.A. Aanvraagformulier milieuvergunning: nieuw punt E15 voor (mee)verbranding
afvalstoffen.
- Bijlage 8quater: openbaar onderzoek voor afwijkingsvragen emissiegrenswaarden.
- Bijlage 18: criteria voor de bepaling van de beste beschikbare technieken.
Interpretatie begrip capaciteit in rubriek 2.4. (LNE-Afdeling Milieuvergunningen):
“Er worden geen omrekeningsfactoren gebruikt van opslagcapaciteit (ton) naar verwerkingscapaciteit
(ton/dag), maar bij het tot stand komen van de lijst van installaties die door uitbreiding van de
industriële GPBV-activiteiten onder het toepassingsgebied van de Richtlijn Industriële emissies zullen
vallen (onder andere de composteerinstallaties en de shredderinstallaties), werd door de
adviesverleners van AMV rekening gehouden met zowel de gegevens in het aanvraagdossier, de
vergunning en de informatie van de exploitant.
Het enige criterium om een shredder- of composteerinstallatie als een GPBV-installatie te
beschouwen is de capaciteit. Het is van belang hierbij te vermelden dat de term ‘capaciteit’ in dit geval
moet worden beschouwd als de maximum capaciteit die de installatie kan verwerken gedurende een
specifieke periode. De maximale dagcapaciteit is de maximale capaciteit die de installatie dagelijks
kan verwerken, rekening houdend met eventuele technische of juridische beperkingen of
begrenzingen. Meer informatie over wat kan worden verstaan onder de term ‘capaciteit’ is terug te
vinden in de ‘Guidance documents’ op de website van de Europese Commissie:
http://ec.europa.eu/environment/air/pollutants/stationary/ippc/general_guidance.htm. Deze
interpretatie is (nog) niet herhaald als ‘guidance’ onder de RIE, maar we gaan ervan uit dat deze
interpretatie nog steeds geldt zolang de EC geen nieuwe ‘guidance’ verspreidt.”
LNE-Milieuvergunningen is voorstander om bijv. in het kader van een milieuvergunningsaanvraag in
het deel “voorwerp van de aanvraag” in te gaan op de capaciteit en de eventuele technische/juridische
randvoorwaarden,… zodat dit in de milieuvergunning duidelijk kan vastgelegd worden.
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 9
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 10
III.1.3. VLAREM II
Volgende wijzigingen zijn belangrijk:
- Definitie afvalstoffenverwerking (hoofdstuk 5.2.), (mee)verbrandingsinstallatie, biomassa,
biomassa-afval en verontreinigd behandeld houtafval.
- Individuele afwijkingen op de BBT-GEN voor GPBV-installaties via minister.
- Risicobeheersing.
- Rapportering monitoring BBT-GEN.
- Algemeen geldende voorwaarden voor (mee)verbrandingsinstallaties zijn niet van toepassing
op vergassings- en pyrolyse-installaties voor zover de gassen die het resultaat zijn van de
thermische behandeling van de afvalstoffen dermate worden gezuiverd dat ze voor de
verbranding ervan qua aard en samenstelling steeds vergelijkbaar zijn met aardgas.
- Stookinstallaties waarin afval wordt meeverbrand:
* bestaande (eerste vergunning tot exploitatie verleend voor 7/1/2013 of eerste vergunning tot
exploitatie is aangevraagd voor 7/1/13 mits uiterlijk op 7/1/2014 in gebruik genomen:
aanscherping vanaf 1/1/2016) ;
* nieuwe (eerste vergunning tot exploitatie aangevraagd op of na 7/1/2013 of na 7/1/2014 in
gebruik genomen: aanscherping sinds 7/1/2013).
- Meetapparatuur luchtemissies (mee)verbranding: volgens CEN-norm.
- Als nominale capaciteit minder dan 6 ton per uur bedraagt, mogelijkheid tot afwijking
continumetingen NOX.
- Voorwaarden voor (mee)verbrandingsinstallaties van biomassa-afval: emissiegrenswaarden
(NOX, SO2, stof, CO, dioxines en zware metalen) en gerelateerde voorwaarden verplaatst
naar hoofdstuk 5.43 (bepalingen voor conventionele stookinstallaties (ketels, fornuizen),
gasturbines, STEG’s en stationaire motoren, gestookt met fossiele brandstoffen of biomassa);
samenstelling en analyses houtafval.
III.1.4. VLAREM II – Bijlagen
Volgende wijzigingen zijn belangrijk:
- Bijlage 1.2.2bis: maximale grenswaarden waarbinnen individuele afwijkingen op de BBT-GEN
voor GPBV-installaties kunnen worden verleend.
- Bijlage 4.1.12: formulier voor melding van een voorval.
III.1.5. VLAREM III
De Vlaamse overheid heeft ervoor gekozen om een nieuwe titel III aan het VLAREM (definitieve
goedkeuring door de Vlaamse Regering op 16/5/14) toe te voegen waarin bijkomende algemene en
sectorale voorwaarden voor GPBV-installaties worden vastgelegd. Om als GPBV-exploitant te weten
aan welke algemene en sectorale voorwaarden moet worden voldaan, dient men dus zowel de
voorwaarden van VLAREM II als VLAREM III te beschouwen (cumulatief dus). In de RIE wordt
uitdrukkelijk bepaald dat de BBT-conclusies de referentie vormen voor de vaststelling van de
vergunningsvoorwaarden voor GPBV-installaties. Deze BBT-conclusies zijn of zullen worden
vastgesteld door een Comité van de Lidstaten en worden vertaald in alle officiële talen van de EU. Na
de publicatie van de BBT-conclusies betreffende de hoofdactiviteit dienen bestaande installaties
binnen 4 jaar te voldoen aan de bepalingen uit alle van toepassing zijnde BREF’s. Voor nieuwe
installaties gelden de betreffende BBT-conclusies onmiddellijk. De gepubliceerde BBT-conclusies
hebben nu dus een bindend karakter en zullen in VLAREM III worden opgenomen. In principe worden
alle BBT-conclusies opgenomen waarbij steeds de mogelijkheid wordt gelaten om gelijkwaardige
technieken toe te passen. De BBT-conclusies die niet worden opgenomen zullen worden bekeken bij
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 11
de individuele toetsing. De invoering van VLAREM III zorgt voor rechtszekerheid, handhaafbaarheid
en duidelijkheid in verband met de bijkomende voorwaarden voor GPBV-installaties.
Definitie BBT-conclusies:
“Een document dat bestaat uit die delen van een BREF met de conclusies over BBT, de beschrijving
ervan, gegevens ter beoordeling van de toepasselijkheid ervan, de met de beste beschikbare
technieken geassocieerde emissieniveaus, de daarmee verbonden monitoring, de daarmee
verbonden consumptieniveaus en, in voorkomend geval, de toepasselijke
terreinsaneringsmaatregelen;”
In VLAREM III worden eerst de algemene bepalingen inzake bodem, monitoring en informatieplicht
opgenomen.
Volgende punten zijn belangrijk:
- De met de beste beschikbare technieken geassocieerde emissieniveaus (BBT-GEN) betreffen
ranges (bandbreedtes) maar VLAREM werkt met absolute waarden waarbij werd geopteerd
om zoveel mogelijk de bovengrens van de BBT-GEN te nemen. In een aantal gevallen kan er
een strengere emissiegrenswaarde worden opgenomen (als VLAREM II reeds strenger is; als
goedgekeurde Vlaamse beleidsplannen dit noodzakelijk maken, vooral fijn stof en NOX; na
screening bijzondere voorwaarden).
- De mogelijkheid tot individuele afwijkingen op de BBT-GEN die reeds voorzien was in
VLAREM II (zie hiervoor) wordt verplaatst naar VLAREM III en bevat de modaliteiten en
voorwaarden (de aanvraag moet gebeuren bij LNE-Afdeling Milieuvergunningen, de beslissing
wordt genomen door de minister). Daarnaast is er een afwijkingsprocedure voorzien (via
wijziging milieuvergunning) om van een emissiegrenswaarde van VLAREM III af te wijken tot
aan de bovengrens van de BBT-GEN (maar nooit hoger dan die eventueel bepaald in
VLAREM II).
- Een aantal bepalingen die reeds met de VLAREM-trein 2012 waren ingevoegd, worden nu
verplaatst naar VLAREM III omdat ze enkel van toepassing zijn op GPBV-installaties
(algemene voorschriften, bodem, monitoring en informatieplicht, zie hiervoor).
- VLAREM III bevat 2 belangrijke bijlages, namelijk de lijst van GPBV-activiteiten (bijlage 1)
met verduidelijking van de GPBV-codes die gebruikt worden in de lijsten van LNE-Afdeling
Milieuvergunningen (www.lne.be), en de maximale emissiegrenswaarden voor de individuele
afwijkingen op de BBT-GEN (bijlage 2, o.a. technische bepalingen inzake
afval(mee)verbrandingsinstallaties ingedeeld in rubrieken 2.3.4.1.b, c, e, f, g, h, j, k, l, m en
2.3.4.2.b, c, d, e, f, g en 2.3.5. van de indelingslijst).
- In de lijst van GPBV-activiteiten is voor de afvalsector activiteit 5 “Afvalbeheer” relevant.
Wanneer in dezelfde installatie verscheidene, onder dezelfde beschrijving vallende activiteiten
met drempelwaarde, worden uitgeoefend, worden de capaciteiten van de activiteiten bij elkaar
opgeteld. Voor afvalbeheeractiviteiten is deze berekeningsmethode van toepassing op de
activiteitenniveaus 5.1 en 5.3, onder a) en b).
Uittreksel lijst GPBV-activiteiten:
5 Afvalbeheer
5.1 De verwijdering of nuttige toepassing van gevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 10 t per
dag door middel van een of meer van de volgende activiteiten:
a) biologische behandeling;
b) fysisch-chemische behandeling;
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 12
c) mengen of vermengen voorafgaand aan een van de onder 5.1 en 5.2 vermelde behandelingen;
d) herverpakking voorafgaand aan een van de onder 5.1 en 5.2 vermelde behandelingen;
e) terugwinning/regeneratie van oplosmiddelen;
f) recycling/terugwinning van andere anorganische materialen dan metalen of metaalverbindingen;
g) regeneratie van zuren of basen;
h) terugwinning van bestanddelen die worden gebruikt om vervuiling tegen te gaan;
i) terugwinning van bestanddelen uit katalysatoren;
j) herraffinage van olie en ander hergebruik van olie;
k) opslag in waterbekkens.
5.2 De verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen in afvalverbrandings- of
afvalmeeverbrandingsinstallaties voor:
a) ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 3 t per uur;
b) gevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 10 t per dag.
5.3 a) De verwijdering van ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 50 t per dag door middel
van een of meer van de volgende activiteiten, met uitzondering van de activiteiten bedoeld in Richtlijn
91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater:
i) biologische behandeling;
ii) fysisch-chemische behandeling;
iii) voorbehandeling van afval voor verbranding of meeverbranding;
iv) behandeling van slakken en as;
v) behandeling in shredders van metaalafval, met inbegrip van afgedankte elektrische en elektronische
apparatuur en autowrakken en de onderdelen daarvan.
b) Nuttige toepassing, of een combinatie van nuttige toepassing en verwijdering, van ongevaarlijke afvalstoffen
met een capaciteit van meer dan 75 t per dag, door middel van een of meer van de volgende activiteiten, met
uitzondering van activiteiten die onder Richtlijn 91/271/EEG inzake de behandeling van stedelijk afvalwater vallen:
i) biologische behandeling;
ii) voorbehandeling van afval voor verbranding of meeverbranding;
iii) behandeling van slakken en as;
iv) behandeling in shredders van metaalafval, met inbegrip van afgedankte elektrische en elektronische
apparatuur en autowrakken en de onderdelen daarvan.
Indien de behandeling van het afval beperkt blijft tot anaërobe vergisting, bedraagt de maximale capaciteit voor
deze activiteit 100 t per dag.
5.4 Stortplaatsen, als gedefinieerd in artikel 2, onder g), van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999
betreffen de het storten van afvalstoffen, die meer dan 10 t afval per dag ontvangen of een totale capaciteit van
meer dan 25 000 t hebben, met uitzondering van stortplaatsen voor inerte afvalstoffen.
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 13
5.5 Tijdelijke opslag van niet onder punt 5.4 vallende gevaarlijke afvalstoffen, in afwachting van een van de onder
de punten 5.1, 5.2, 5.4 en 5.6 vermelde behandelingen, met een totale capaciteit van meer dan 50 t, met
uitsluiting van tijdelijke opslag, voorafgaande aan inzameling, op de plaats van productie.
5.6 Ondergrondse opslag van gevaarlijke afvalstoffen met een totale capaciteit van meer dan 50 t.
Volgend overzicht geeft de overeenkomst tussen de RIE-activiteiten en de (nieuwe) VLAREM-rubriek
weer:
Activiteiten (RIE) Overeenkomstige VLAREM-rubriek (indelingslijst)
5.1.a) ---> 5.1.k) 2.4.1.a) ---> 2.4.1.k)
5.2.a) 2.4.2.a)
5.2.b) 2.4.2.b)
5.3.a)i ---> 5.3.a)v 2.4.3.a)1° ---> 2.4.3.a)5°
5.3.b)i ---> 5.3.b)iv 2.4.3.b)1° ---> 2.4.3.b)4°
5.4. 2.4.4.
5.5. 2.4.5.
5.6. 2.4.6.
III.1.6. VLAREBO
Volgende wijzigingen zijn belangrijk:
- Informatievoorziening rapporten bodemonderzoeken en –saneringen aan publiek via e-loket
OVAM.
- Nieuwe onderzoeksplicht (art. 33bis Bodemdecreet) voor risico-inrichtingen, aangeduid in
indelingslijst bijlage 1 VLAREM I met letter S (situatierapport, vastleggen nulsituatie).
- Voor de nieuwe onderzoeksplicht (voor 7/1/2014 of voor 7/1/2015), vermeld in artikel 33bis
van het Bodemdecreet, wordt geen nieuw oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd als in het
kader van de exploitatie van de risico-inrichting in het verleden al een oriënterend
bodemonderzoek werd uitgevoerd. Het OBO dat in een vroeger stadium van de exploitatie
van die inrichting werd uitgevoerd leunt immers dichter aan bij de nultoestand die men met het
situatierapport wenst vast te stellen.
Duiding bij letter S in VLAREM I, bijlage 1 (indelingslijst):
S= Inrichting waarvoor conform artikel 33bis van het Bodemdecreet en artikel 17 van het decreet van
25 mei 2012 tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, het
decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet van 27
oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming met het oog op de omzetting
van de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake
industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging), de exploitant onder
leiding van een bodemsaneringsdeskundige een oriënterend bodemonderzoek uitvoert en het verslag
ervan aan de OVAM bezorgt op het volgende tijdstip:
1° als het gaat om een inrichting waarvoor de milieuvergunningsaanvraag bij de
vergunningverlenende overheid wordt ingediend en de inrichting in gebruik genomen wordt op of na
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 14
de datum van inwerkingtreding van artikel 30 van het besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging
van diverse besluiten inzake leefmilieu houdende omzetting van Europese richtlijnen en andere
diverse wijzigingen: vóór de milieuvergunningsaanvraag bij de vergunningverlenende overheid wordt
ingediend;
2° als het gaat om een inrichting waarvoor de milieuvergunningsaanvraag bij de
vergunningverlenende overheid werd ingediend en de inrichting in gebruik genomen werd vóór de
datum van inwerkingtreding van artikel 30 van het besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van
diverse besluiten inzake leefmilieu houdende omzetting van Europese richtlijnen en andere diverse
wijzigingen, of als het gaat om een inrichting waarvoor de milieuvergunningsaanvraag bij de
vergunningverlenende overheid werd ingediend na 6 januari 2013 en vóór de datum van
inwerkingtreding van artikel 30 van het besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse
besluiten inzake leefmilieu houdende omzetting van Europese richtlijnen en andere diverse
wijzigingen en de inrichting in gebruik genomen wordt op of na de datum van inwerkingtreding van
artikel 30 van het besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu
houdende omzetting van Europese richtlijnen en andere diverse wijzigingen: vóór 7 januari 2014.
In afwijking daarvan is het oriënterend bodemonderzoek verplicht vóór 7 juli 2015 als het gaat om een
inrichting die ingedeeld is onder een van de volgende rubrieken:
a) 2.4.1. en 2.4.2 voor activiteiten die niet vielen onder de rubrieken 2.2.4.g), 2.2.7, 2.3.4.4, 2.3.8,
2.3.9.b) en c) en 2.3.10 zoals geldig vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 30 van het besluit
van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten inzake leefmilieu houdende omzetting
van Europese richtlijnen en andere diverse wijzigingen;
b) 2.4.3.a), iii) tot en met v);
c) 2.4.3.b);
d) 2.4.5;
e) 2.4.6;
3° als het gaat om een inrichting waarvoor de milieuvergunningsaanvraag vóór 7 januari 2013 bij de
vergunningverlenende overheid werd ingediend en de inrichting nog niet in gebruik genomen werd op
de datum van inwerkingtreding van artikel 30 van het besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging
van diverse besluiten inzake leefmilieu houdende omzetting van Europese richtlijnen en andere
diverse wijzigingen: vóór de inrichting in gebruik genomen wordt.
Concreet:
GPBV-bedrijven in Vlaanderen moeten vanaf 2014 een situatierapport opmaken in de vorm van een
OBO (oriënterend bodemonderzoek). De GPBV-bedrijven zijn in de indelingslijst (VLAREM I, bijlage 1)
aangeduid met een “X” in de 4e kolom. De verplichting tot het opmaken van een situatierapport is
aangeduid met een “S” in de 8ste kolom.
De uiterste datum voor de indiening van uw situatierapport wordt zo bepaald:
u was al een GPBV-bedrijf vóór 20 september 2013: u moest dan een eenmalig OBO
uitvoeren en indienen bij de OVAM voor 7 januari 2014. Als u in het kader van uw exploitatie al een
OBO had uitgevoerd en ingediend bij de OVAM, moest u geen nieuw OBO uitvoeren, op voorwaarde
dat het OBO over het hele terrein werd uitgevoerd. Een exploitatie-onderzoek komt niet in
aanmerking;
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 15
u werd een GPBV-bedrijf op 20 september 2013: dan moet u een eenmalig OBO uitvoeren en
indienen bij de OVAM voor 7 juli 2015.
u wil nu nog een nieuwe GPBV-inrichting beginnen: dan moet u een OBO uitvoeren voor het
indienen van uw vergunningsaanvraag. Bij goedkeuring van het rapport levert de OVAM een
bodemattest af, dat u samen met het verslag van het OBO aan de aanvraag toevoegt.
Mededeling OVAM (infolijn bodem):
“Wij hebben met behulp van de lijsten van Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE)
nagegaan in het Grondeninformatieregister welke bedrijven reeds in het bezit zijn van een oriënterend
bodemonderzoek dat in aanmerking komt voor een situatierapport. Bedrijven waarvoor geen
onderzoek teruggevonden werd in Grondeninformatieregister werden ondertussen aangeschreven.
Indien jullie bedrijf geen brief ontvangen heeft van OVAM in verband met de nieuwe Vlarem-
regelgeving wordt jullie bedrijf geacht te voldoen.”
III.1.7. Milieuhandhavingsbesluit
Volgende wijzigingen zijn belangrijk:
- Hoofdstuk V. Toezicht, Afdeling II. Toezichtopdrachten Onderafdeling III Uitoefening van
toezichtsopdrachten (GPBV-installaties): volledig spectrum van relevante milieueffecten;
controleplan voor alle GPBV-installaties; bezoekfrequentie; periode tussen 2 bezoeken;
controle van toepassing zijn BBT-conclusies (binnen de 4 jaar na de bekendmaking van de
BBT-conclusies over de hoofdactiviteit van de installatie); criteria voor systematische evaluatie
milieurisico’s; informatievoorziening controlerapport aan exploitant (binnen 2 maand) en
publiek (binnen 4 maand).
- Toevoeging van milieu-inbreuken (informatieplicht aan LNE-Afdeling Milieu-inspectie).
Nieuwigheden zijn dus:
- Het plannen en programmeren van controles: de opmaak van een plan met geregelde
actualisatie ervan door de toezichthouders is verplicht; ook de opmaak van een programma
voor routinematige controles ter plaatse (= GPBV-handhavingssysteem) is verplicht. De
frequentie (normaal jaarlijks tot driejaarlijks, 6-maandelijks ingeval van schending
vergunningsvoorwaarden) van deze controles is afhankelijk van het milieurisico van elke
GPBV-installatie; de criteria voor het bepalen van het milieurisico liggen (deels) vast, nl. 1) de
potentiële en reële gevolgen voor gezondheid van de mens en voor het milieu, rekening
houdend met de emissies (niveaus en soorten), de gevoeligheid van het plaatselijke milieu en
het risico op ongevallen; 2) de naleving van de vergunningsvoorwaarden en 3) de deelname
aan EMAS/ISO 14001 (zie verder). Verder moet het GPBV-handhavingssysteem afdekkend
zijn en dus alle GPBV-installaties en alle relevante milieuaspecten bevatten.
- De toegang tot het controlerapport: na elke controle ter plaatse is de opmaak van een
controlerapport met vastgelegde inhoud (relevante bevindingen inzake naleving
vergunningsvoorwaarden en conclusies over de eventuele noodzaak van verdere
maatregelen) verplicht, net als de kennisgeving ervan aan de exploitant (binnen 2 maanden)
en de openbaarmaking ervan (binnen 4 maanden na plaatsbezoek).
- De toegang tot de monitoringgegevens: er is de verplichte actieve melding (minstens jaarlijks)
van monitoringgegevens door de exploitant aan de toezichthouders en de verplichte
openbaarmaking van deze gegevens (via de gemeentes).
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 16
- Het nemen van maatregelen: zowel bij niet-naleving (informeren/communiceren, probleem
snel (doen) oplossen door nemen van adequate maatregelen, eventueel stopzetten installatie)
als bij incidenten en ongevallen door zowel exploitanten als toezichthouders
In het kader van de criteria voor de systematische evaluatie van de milieurisico’s wordt dus
aangegeven dat dit o.a. afhangt van de deelname van de exploitant aan het EMAS (Europees
milieubeheer- en milieuauditsysteem) of aan het milieuzorgsysteem ISO 14001. Naar aanleiding van
dit punt werd door FEBEM gevraagd wanneer een milieumanagementsysteem (MMS) verplicht is.
Door LNE-Afdeling Milieu-inspectie wordt op basis van de BBT Waste Treatment Industries
(momenteel in herziening) gecommuniceerd dat het verplicht is een MMS te implementeren dat
voldoet aan bepaalde voorwaarden (certificering volgens EMAS of ISO 14001 is evenwel niet
verplicht).
Communicatie LNE-Afdeling Milieu-inspectie (Martine Blondeel) inzake milieumanagementsysteem:
“Op uw korte vraag: Kort gezegd komt het hierop neer: wanneer is het werken volgens een
gecertificeerd milieumanagementsysteem (ISO 14001 of EMAS) verplicht?
Heb ik volgend antwoord:
De redenering is de volgende: het is BBT om een milieumanagementsysteem (MMS) te hebben en
daadwerkelijk te implementeren.
Als ik kijk in de BREF ‘Waste Treatment industries’ van 2006 dan lees ik dat het BBT is om een MMS
te implementeren en dat het implementeren van een EMAS of ISO14001 meer geloofwaardigheid
geeft maar niet betekent dat het bedrijf niet in orde is met BBT. Ik voegde de toepasselijke tekst uit de
BREF van 2006 toe hieronder.
Als ik de eerste vertaalde BREF-conclusies, sinds de inwerkingtreding van RIE erop nakijk (Vlarem III
ijzer/staal en glas), dan zie ik dat ook hier een MMS wordt opgelegd dat aan bepaalde voorwaarden
moet voldoen, maar dat niet gezegd wordt welk MMS moet geïmplementeerd worden. Dus qua
gedachtengang vanuit BBT-perspectief is er niks veranderd sinds de verandering van GPBV-richtlijn
naar RIE en is EMAS noch ISO14001 verplicht, het implementeren van een MMS is wel verplicht
omdat BBT verplicht is.
Wat wel veranderd is met RIE, is het belang dat de Europese Commissie hecht aan EMAS, want
EMAS implementatie moet in rekening gebracht worden bij het bepalen van het milieurisico van de
GPBV-installaties en dus van hun inspectiefrequentie. Met RIE krijgt EMAS dus meer belang.
In het Vlaams gewest is met de omzetting van RIE dit criterium voor het milieurisico uitgebreid met
ISO14001. Dit betekent dat, gezien vanuit het oogpunt RIE en BBT in het Vlaams Gewest, ISO14001
en EMAS niet echt verplicht zijn maar er wordt wel een incentive gegeven om deze MMSen te
implementeren.
Indien toezichthouders van de Milieu-inspectie MMS komen controleren in jullie sector dan kan dat zijn
om te controleren of er een MMS is en of het aan de voorwaarden van een MMS voldoet (= BBT en is
dus verplicht) (dus om te controleren of het bedrijf aan de milieuwetgeving voldoet) EN om het
milieurisico in te schatten voor de planning van onze controles (risicogebaseerde
inspectiefrequenties). De toezichthouder waarnaar je refereert in je mail van 9 december heeft met het
tekstje dat je doorstuurt, de controle correct aangekondigd.
En om kort te antwoorden op je korte vraag: volgens mij is het geen verplichting om ISO14001 of
EMAS te implementeren maar wel om een MMS te implementeren dat aan bepaalde voorwaarden
voldoet.”
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 17
III.1.8. Overzicht GPBV-ondernemingen (activiteit afvalbeheer) in het Vlaams Gewest
(bron: www.lne.be, juli 2014)
De onderlijnde bedrijven zijn de nieuwe GPBV-bedrijven in het kader van de RIE.
Onderneming Gemeente GPBV-activiteit
Provincie Antwerpen
Agfa-Gevaert Mortsel 5.1.f)
Agroviro Zwijndrecht 5.3.a)i en 5.3.a)ii en 5.3.b)i
Apparec Willebroek 5.1.f) en 5.3.b)iv
Aquafin diverse 5.3.a)i en 5.3.a)ii
Campine Recycling Beerse 5.1.f) en 5.1.b)
Deme Environmental
Contractors
Puurs 5.3.a)ii en 5.3.b)i
Envisan Puurs 5.3.a)ii
Hooge Maey Antwerpen 5.3.a)i en 5.3.a)ii en 5.4. en
5.3.b)i
Indaver Antwerpen 5.2.b) en 5.4. en 5.2.a) en
5.1.b) en 5.1.c)
ISVAG Antwerpen 5.2.a)
Marpobel Antwerpen 5.1.a) en 5.1.b) en 5.1.c) en
5.3.a)i en 5.3.a)ii
Vlaamse overheid – MOW –
Afdeling Maritieme Toegang
Antwerpen 5.3.a)ii en 5.4.
Proviron Industries Hemiksem 5.1.b)
SolVin Antwerpen 5.2.b)
Umicore Hemiksem 5.4.
Umicore Antwerpen 5.1.f) en 5.1.b) en 5.3.b)iv
Umicore Olen 5.1.b) en 5.1.f) en 5.3.a)ii en 5.4
Veolia ES MRC Antwerpen 5.1.a) en 5.1.b) en 5.1.f)
Waterwegen en Zeekanaal Zwijndrecht 5.4.
ACRS asfalt & recycling Ravels 5.1.a)
Agrogas Geel 5.3.b)i
Aurubis Belgium Olen 5.1.b)
Belgian Scrap Terminal Willebroek 5.3.b)iv
Biogas De Biezen Arendonk 5.3.b)i
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 18
Onderneming Gemeente GPBV-activiteit
Bremcon Zwijndrecht 5.1.a) en 5.1.b) en 5.3.b)ii
Columbus – AVM - MTD Antwerpen 5.1.b)
Cotac Belgium Antwerpen 5.1.b)
De Neef Chemical Processing Heist-op-den-Berg 5.1.e)
GRCT Herenthout 5.1.a)
Igean Milieu en Veiligheid Brecht 5.3.b)i
Ivarem Lier 5.3.b)i
IVAREM/IOK Afvalbeheer Geel 5.3.b)i en 5.3.b)ii
Lambrechts Marc Merksplas 5.3.b)i
Metallo-Chimique Beerse 5.1.b) en 5.3.b)iii
Metrans Vermeiren Hoogstraten 5.3.b)i
Purisol Meerhout 5.1.a)
Quirynen Frank Merksplas 5.3.b)i
Renders Jos Malle 5.3.b)i
Stenofer Willebroek 5.3.b)iv
Van Dalen Geel 5.3.b)iv
Van Gansewinkel Puurs 5.3.b)ii
Van Loon en zoon Antwerpen 5.1.a) en 5.1.b)
Waste water treatment Geel 5.1.a) en 5.1.b) en 5.3.a)i en
5.3.a)ii
Provincie Limburg
Aquafin diverse 5.3.a)i
Bionerga Houthalen-Helchteren 5.2.a)
Bionerga Beringen 5.2.a) en 5.1.c)
Budé Containerbouw Dilsen-Stokkem 5.4.
Ineos Chlorvinyls Belgium Tessenderlo 5.4
Nyrstar Belgium Lommel 5.4 en 5.6
Remo Milieubeheer Houthalen-Helchteren 5.4 en 5.6
Bio-Energy Lommel 5.3.a)i
Biomassa Limburg Houthalen-Helchteren 5.3.b)i
Bionerga Bilzen 5.1.a)
Bionerga Maasmechelen 5.1.a)
Bioterra Opglabbeek 5.1.a) en 5.1.b)
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 19
Onderneming Gemeente GPBV-activiteit
Bioterra Sint-Truiden 5.3.a)i
Bosatec Genk 5.1.a) en 5.1.b)
Carmans Wegenbouw & GRC
Limburg
Lummen 5.1.a) en 5.1.b)
E.ON Generation Belgium Genk 5.2.a)
Ecore Zutendaal 5.3.b)iv
GRC Zolder & DEC Heusden-Zolder 5.3.a)i
Immobiliën en
Grindexploitatiemaatschappij
Bichterweerd
Bilzen 5.1.a) en 5.1.b) en 5.3.a)i en
5.3.a)ii en 5.3.b)ii en 5.3.b)iii
Sita Recywood Beringen 5.3.a)iii
Stassen Recycling Genk 5.3.b)iv
Stelimet Genk 5.3.b)iv
Storg Bree 5.3.b)i
Trading and Recycling
Company
Genk 5.3.b)iii
Van Hees Metalen Lommel 5.3.b)iv
Provincie Oost-Vlaanderen
Waterwegen en Zeekanaal Kruibeke 5.4
Aquafin diverse 5.3.a)i
DEC, Dredging International,
Jan De Nul, Envisan
Evergem 5.4
Ekosto Sint-Gillis-Waas 5.4
Electrabel Gent 5.2.a)
Envisan Gent 5.1.a) en 5.1.b)
Fasiver Gent 5.3.a)i en 5.3.a)ii
Ghent Dredging Gent 5.3.b)i
GRC Beveren 5.1.b) en 5.1.f) en 5.3.a)i
Indaver Beveren 5.1.b) en 5.2.b) en 5.2.a) en 5.4
en 5.3.b)ii en 5.3.b)iii en 5.5
IVAGO Gent 5.2.a)
IVM Eeklo 5.2.a) en 5.3.b)i
ILVA Sint-Lievens-Houtem 5.4.
OB&D Ronse 5.4.
OVMB Gent 5.1.b) en 5.4
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 20
Onderneming Gemeente GPBV-activiteit
Sadaci Gent 5.1.b)
Shanks Vlaanderen Gent 5.1.a) en 5.1.b) en 5.3.a)i en
5.3.a)ii
Sleco Beveren 5.2.a) en 5.2.b) en 5.3.b)ii
TWZ Gent 5.1.b) en 5.3.a)ii
TWZ Evergem 5.3.a)i en 5.3.a)ii
Vlaamse overheid – MOW –
Afdeling Maritieme toegang
Zelzate 5.4
Agrero Beveren 5.3.b)i
ArcelorMittal Belgium Gent 5.1.b) en 5.2.b)
BBR Ronse 5.3.b)ii
Belgian Scrap Terminal Beveren 5.3.b)iv
Bio-Gas Boeye en Boeye Jean-
Pierre
Beveren 5.3.b)i
De Neef Chemical Processing Beveren 5.1.e)
Devlieghere Joris Aalter 5.3.b)i
Electrabel Gent 5.2.a)
Katoen Natie – Truck &
Trailerservice
Beveren 5.3.b)i
Op De Beeck Beveren 5.3.b)i
Powder Terminal Benelux Gent 5.3.b)i
Rendac Denderleeuw 5.2.a) voorheen GPBV onder
6.5
Retra Gent 5.3.b)iv
Sita Recywood Gent 5.5
Stora Enso Langerbrugge Gent 5.2.a) en 5.2.b)
Calagro Zomergem 5.3.b)i
Vandaele LV & Agro-Energiek Zomergem 5.3.b)i
VC Energy Deinze 5.3.b)i
WIPS Geraardsbergen 5.3.b)i
Wittevrongel Eneco Aalter 5.3.b)i
Provincie Vlaams-Brabant
Aquafin diverse 5.3.a)i en 5.3.a)ii
Sita Decontamination Grimbergen 5.1.b) en 5.1.a) en 5.3.b)i
Biofer Zoutleeuw 5.3.b)i
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 21
Onderneming Gemeente GPBV-activiteit
Craenenbroekhof Glabbeek 5.3.b)i
Ecowerf Leuven 5.3.b)i
Guilliams Green Power Boutersem 5.3.b)i
Indaver Compost Grimbergen 5.3.b)i
Sita Remediation Grimbergen 5.1.a) en 5.1.b) en 5.3.b)i
Sita Valomac Grimbergen 5.3.a)iv
Provincie West-Vlaanderen
Aquafin diverse 5.2.a) en 5.3.a)i en 5.3.a)ii
B.I.G. Floorcoverings Wielsbeke 5.3.a)i en 5.3.a)ii
Dalkia Knokke-Heist 5.2.a)
DEC Brugge 5.3.a)i
Desotec Roeselare 5.1.h)
Devamix/B.S.V. Harelbeke 5.3.a)ii en 5.3.b)i
Electrawinds Biomassa Oostende 5.2.a)
Electrawinds Biostoom Oostende 5.2.a)
IVBO Brugge 5.2.a) en 5.3.b)i
IVOO Oostende 5.2.a) en 5.3.b)i
IMOG Harelbeke 5.2.a)
IMOG Zwevegem 5.3.a)ii en 5.4. en 5.3.b)i
Mirom Roeselare 5.2.
Recyc-Oil Wielsbeke 5.1.b)
Shanks Vlaanderen Roeselare 5.1.a) en 5.1.b) en 5.1.c) en
5.3.a)i en 5.3.a)ii en 5.3.b)i
Silvamo Kortemark 5.4.
Stadsbader Flamand Desire Harelbeke 5.3.b)i en 5.3.b)i
Tack Truck- en Tankcleaning Oostrozebeke 5.1.a) en 5.1.b) en 5.1.c) en
5.3.a)i en 5.3.a)ii
Vanheede Landfill Solutions Roeselare 5.4
West Waste Treatment Diksmuide 5.1.b) en 5.3.a)i
A&S Energie Oostrozebeke 5.2.a)
Agrikracht Moorslede 5.3.b)i
Ally Verstraete Company Pittem 5.3.b)i
Ampower Pittem 5.3.b)i
Bart’s Potato Company Vleteren 5.3.b)i
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 22
Onderneming Gemeente GPBV-activiteit
Bio-Electric Beernem 5.3.b)i
Biomass Center Ieper 5.3.b)i
Biomegawatt Wielsbeke 5.3.b)i
De Bree Solutions Oostende 5.3.b)i
DEC Brugge 5.3.b)i
Despriet Gebroeders Harelbeke 5.1.f)
Diamur Brugge 5.3.b)i
Electrawinds Greenpower Oostende 5.2.a)
Galloo Menen 5.3.b)iv
Green Power Pittem 5.3.b)i
IVVO Ieper 5.3.b)i
Krinafarm/Amrojans Diksmuide 5.3.b)i
Lavatra-Lavaert Menen 5.3.b)i
Leiestroom Menen 5.3.b)i
Leie Energie Wielsbeke 5.3.b)i
Lesage Andy Zonnebeke 5.3.b)i
Marpos Brugge 5.1.b)
Monks International Wielsbeke 5.3.b)i
Orian-Petillon Ieper 5.3.b)i
Samagro Alveringen 5.3.b)i
Scherrens Joost Oostkamp 5.3.b)i
Senergho Hooglede 5.3.b)i
Spano Oostrozebeke 5.2.a)
Unilin Wielsbeke 5.2.a)
Vanheede Environmental
Services
Roeselare 5.1.b) en 5.1.d)
Verhelst Aannemingen Oostende 5.3.b)i
Voeders Seurynck Ledegem 5.3.b)i
Waterleau New Energy Ieper Ieper 5.3.b)i
Westcompost Ieper 5.3.b)i
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 23
IV. Waals Gewest
IV.1. Inleiding
De richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake
industriële emissies, gewoonlijk « RIE-richtlijn » genoemd, groepeert in één tekst de bepalingen van
de volgende 7 richtlijnen:
- 1. de Richtlijn 2008/1/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging,
zogenaamd GPBV-richtlijn, die een herschikking was van de richtlijn 96/61/EG (hoofdstuk II
van de RIE-richtlijn);
- 2. de Richtlijn 2001/80/EG inzake beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende
stoffen in de lucht door grote stookinstallaties (hoofdstuk III van de RIE-richtlijn);
- 3. de Richtlijn 2000/76/EG betreffende de verbranding van afval (hoofdstuk IV van de RIE-
richtlijn);
- 4. de Richtlijn 1999/13/EG inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische
stoffen (hoofdstuk V van de RIE-richtlijn);
- 5. de Richtlijn 78/176/EEG betreffende de afvalstoffen afkomstig van de titaandioxide-industrie
(hoofdstuk VI van de RIE-richtlijn);
- 6. de Richtlijn 82/883/EEG betreffende het toezicht op en de controle van de milieus die
betrokken zijn bij lozingen van de titaandioxide-industrie (hoofdstuk VI van de RIE-richtlijn);
- 7. de Richtlijn 92/112/EEG betreffende de vermindering van de verontreiniging door afval van
de titaandioxide-industrie (hoofdstuk VI van de RIE-richtlijn);
De RIE-richtlijn vervangt bovengenoemde richtlijnen definitief sinds 7 januari 2014 (met uitzondering
van de Richtlijn 2001/80/EG inzake de beperking van de emissies van bepaalde verontreinigende
stoffen in de lucht door grote stookinstallaties, die permanent wordt ingetrokken met ingang van 1
januari 2016 ).
Deze RIE-richtlijn versterkt het principe van de geïntegreerde aanpak van preventie en bestrijding van
verontreiniging veroorzaakt door industriële installaties die, op Europees niveau, ingedeeld zijn als de
meest vervuilende voor het milieu (energie-activiteiten, productie en verwerking van metalen,
mineralen industrie, chemische industrie, afvalbeheer, intensieve veehouderij, enz.).
Dit principe gelde al in de voormalige richtlijn 2008/1 / EG (zogenaamde " GPBV-Richtlijn "), omgezet
in Waalse wetgeving via het decreet van 11 maart 1999 betreffende milieuvergunning.
IV.2. Doelstellingen en richtsnoeren
De RIE-richtlijn streeft naar het bereiken van doelstellingen qua behoud van klimatologische
evenwichten, kwaliteit van water, lucht, bodem, ondergrond, biodiversiteit en beperking geluidshinder,
en naar het bijdragen tot het rationeel beheer van water, bodem, ondergrond, energie en afval. "
De RIE-richtlijn versterkt alle grote principes van de voormalige GPBV-richtlijn, alsook de publieke
inspraak. Ze breidt het toepassingsgebied licht uit door de invoering van nieuwe bepalingen over de
bodemtoestand.
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 24
De richtsnoeren zijn:
- Het gebruik van de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming en bestrijding van
overlast en verontreiniging die kunnen voortvloeien uit de exploitatie van de betrokken
activiteiten. De bevoegde overheid moet voortaan de exploitatievoorwaarden van de
betrokken installaties baseren op BBT-prestaties door emissiegrenswaarden (EGW) eigen
aan de verschillende sites te bepalen;
- de regelmatige toetsing van de vergunningsvoorwaarden;
- het herstel van de site, in een toestand ten minste gelijk aan de toestand beschreven in het
« situatierapport », dat de toestand van de bodem en van het grondwater beschrijft vóór de
indienstneming van een nieuwe GPBV/RIE-inrichting of vóór de eerste actualisering van de
vergunningen van een bestaande GPBV/RIE-inrichting.
IV.3. Omzetting in Waalse wetgeving
De Europese RIE-Richtlijn is volledig omgezet in Waalse wetgeving via het Besluit van de Waalse
Regering dd 16 januari 2014 tot bepaling van de sectorale voorwaarden betreffende sommige
activiteiten met aanzienlijke milieueffecten en tot wijziging van diverse bepalingen, met name i.v.m.
industriële emissies. Dit besluit is in werking getreden op 18 februari 2014.
Richtlijn industriële emissies Datum
- Aanneming
- Bekendmaking Publicatieblad EU L334, bl.
17-119
- Bekendmaking rectificatie Publicatieblad
EU L 158, bl. 25-27
- Deadline omzetting in nationale wetgeving
- Toepassing wetgevende bepalingen
24 november 2010
17 december 2010
19 juni 2012
7 januari 2013
7 januari 2013
Uitvoeringsbesluit
- Aanneming Waalse Regering
- Publicatie Belgisch staatsblad
- In voege
16 januari 2014
18 januari 2014
18 januari 2014 voor de inrichtingen al
opgenomen onder de GPBV-wetgeving
7 juli 2015 voor nieuwe RIE-inrichtingen
De RIE-richtlijn wijzigt de volgende Waalse wetteksten:
- Decreet van 24 oktober 2013 tot wijziging van verschillende decreten, met name inzake
industriële emissies (BS. 6 november 2013) ;
- Besluit van de Waalse Regering dd 16 januari 2014 tot bepaling van de sectorale
voorwaarden betreffende sommige activiteiten met aanzienlijke milieueffecten en tot wijziging
van diverse bepalingen, met name i.v.m. industriële emissies (BS 18 februari 2014)
- Besluit van de Waalse Regering dd 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale
voorwaarden voor de installaties die titaandioxide produceren (BS. 11 maart 2013) ;
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 25
- Besluit van de Waalse Regering dd 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale
voorwaarden voor stookinstallaties (BS. 11 maart 2013);
- Besluit van de Waalse Regering dd 21 februari 2013 tot bepaling van de sectorale
voorwaarden betreffende afvalverbrandings- en afvalmeeverbrandingsinstallaties (BS. 11
maart 2013) ;
- Besluit van de Waalse Regering dd 21 februari 2013 tot wijziging van het besluit van de
Waalse Regering van 18 juli 2002 betreffende de sectorale voorwaarden voor installaties en/of
activiteiten die oplosmiddelen verbruiken (BS. 11 maart 2013);
- Besluit van de Waalse Regering dd 4 juli 2013 tot wijziging van het besluit van de Waalse
Regering van 13 december 2007 tot invoering van de verplichting tot periodieke kennisgeving
van milieugegevens (BS 6 augustus 2013) ;
- Besluit van de Waalse Regering dd 4 juli 2002 betreffende de procedure en diverse
maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 11 maart 1999 betreffende de
milieuvergunning (BS 21 september 2002, err. 4 oktober 2002).
IV.4. Kalender implementatie Waals Gewest
De eerste fase van de implementatie van de richtlijn in het Waals Gewest betreft de inrichtingen die al
gevat zijn door de GPBV-richtlijn (+/- 300 inrichtingen in het Waals Gewest, waaronder +/- 40 in de
afvalsector ). De tweede fase van de implementatie betreft de nieuwe activiteiten opgelijst in de RIE-
richtlijn, en zal op 7 juli 2015 starten. Deze tweede fase omvat 39 inrichtingen in het Waals Gewest,
waarvan 32 actief zijn in de afvalsector.
De aanpassing van de inrichtingen conform de RIE-richtlijn moet binnen 4 jaar na de publicatiedatum
van de BBT-conclusies betreffende de hoofdactiviteit van de inrichting worden uitgevoerd.
De voorziene data voor de bekendmaking van de BBT-conclusies worden hieronder opgenomen voor
de afvalsector:
Code Titel van de BREF BBT-conclusies Technische
samenvatting
MTWR
beheer van afvalslik en
steenafval
bij mijnbouwactiviteiten
(gepubliceerd in januari
2009)
Aangenomen in
01/2009 V1.0
WT
Afvalbehandeling
(gepubliceerd in augustus
2006)
Verwachte
aanneming in 2016 V1.0
WI
Afvalverbranding
(gepubliceerd in augustus
2006)
Verwachte
aanneming in 2016 V1.0
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 26
Transversale BREF’s
Code Titel van de BREF
BBT-conclusies Technische
samenvatting
MON
Algemene beginselen van
monitoring (gepubliceerd in juli
2003) / V1.0
EFS Emissies uit opslag (juli 2006)
Aangenomen in
07/2006 V1.0
ECM Economische en cross-media-
effecten (juli 2006)
Aangenomen in
07/2006 V1.1
ENE Energie-efficiëntie (februari
2009)
Aangenomen in
02/2009 V1.0
IV.5. Activiteiten geviseerd door de “RIE-Richtlijn”
De RIE-richtlijn heeft betrekking op de Europese bedrijven die een grote potentiële impact hebben op
het milieu.
De reikwijdte van de RIE-richtlijn is verduidelijkt en uitgebreid tov de GPBV-richtlijn. Naast de
inrichtingen al opgenomen in GPBV omvat de RIE-richtlijn ook:
- de stookinstallaties met een thermisch vermogen van 50 MW;
- de ondernemingen voor het impregneren van hout;
- de autonome individuele waterzuiveringsinstallaties;
- de centra voor afvalbeheer.
Betreffende de afvalsector (74 instellingen in het Waals Gewest) is de richtlijn van toepassing op de
volgende activiteiten (met uitzondering van onderzoek en ontwikkeling en het testen van nieuwe
producten en processen):
5.1 De verwijdering of nuttige toepassing van gevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan
10 t per dag door middel van een of meer van de volgende activiteiten:
a) biologische behandeling;
b) fysisch-chemische behandeling;
c) mengen of vermengen voorafgaand aan een van de onder 5.1 en 5.2 vermelde
behandelingen;
d) herverpakking voorafgaand aan een van de onder 5.1 en 5.2 vermelde behandelingen;
e) terugwinning/regeneratie van oplosmiddelen;
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 27
f) recycling/terugwinning van andere anorganische materialen dan metalen of
metaalverbindingen;
g) regeneratie van zuren of basen;
h) terugwinning van bestanddelen die worden gebruikt om vervuiling tegen te gaan;
i) terugwinning van bestanddelen uit katalysatoren;
j) herraffinage van olie en ander hergebruik van olie;
k) opslag in waterbekkens.
5.2 De verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen in afvalverbrandings- of
afvalmeeverbrandingsinstallaties voor:
a) ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 3 t per uur;
b) gevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 10 t per dag.
5.3 a) De verwijdering van ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 50 t per dag
door middel van een of meer van de volgende activiteiten, met uitzondering van de activiteiten
bedoeld in Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van
stedelijk afvalwater:
i) biologische behandeling;
ii) fysisch-chemische behandeling;
iii) voorbehandeling van afval voor verbranding of meeverbranding;
iv) behandeling van slakken en as;
v) behandeling in shredders van metaalafval, met inbegrip van afgedankte elektrische
en elektronische apparatuur en autowrakken en de onderdelen daarvan.
b) Nuttige toepassing, of een combinatie van nuttige toepassing en verwijdering, van
ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 75 t per dag, door middel van een
of meer van de volgende activiteiten, met uitzondering van activiteiten die onder Richtlijn
91/271/EEG inzake de behandeling van stedelijk afvalwater vallen:
i) biologische behandeling;
ii) voorbehandeling van afval voor verbranding of meeverbranding;
iii) behandeling van slakken en as;
iv) behandeling in shredders van metaalafval, met inbegrip van afgedankte elektrische
en elektronische apparatuur en autowrakken en de onderdelen daarvan.
Indien de behandeling van het afval beperkt blijft tot anaërobe vergisting, bedraagt de maximale
capaciteit voor deze activiteit 100 t per dag.
5.4 Stortplaatsen, als gedefinieerd in artikel 2, onder g), van Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26
april 1999 betreffen de het storten van afvalstoffen, die meer dan 10 t afval per dag ontvangen of een
totale capaciteit van meer dan 25 000 t hebben, met uitzondering van stortplaatsen voor inerte
afvalstoffen.
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 28
5.5 Tijdelijke opslag van niet onder punt 5.4 vallende gevaarlijke afvalstoffen, in afwachting van een
van de onder de punten 5.1, 5.2, 5.4 en 5.6 vermelde behandelingen, met een totale capaciteit van
meer dan 50 t, met uitsluiting van tijdelijke opslag, voorafgaande aan inzameling, op de plaats van
productie.
5.6 Ondergrondse opslag van gevaarlijke afvalstoffen met een totale capaciteit van meer dan 50 t.
De lijst van de activiteiten geviseerd door de RIE-Richtlijn wordt integraal overgenomen in bijlage XXIII
van het decreet betreffende milieuvergunning. (http://www.wallonie.be/fr/formulaire/detail/4678)
De lijst van de GPBV/RIE-inrichtingen staat op de GPBV-website van het Waals Gewest
(http://environnement.wallonie.be/cgi/dgrne/aerw/ied/ied_chx_tous.idc) en op punt 8 van onderhavig
document voor de instellingen actief in het afvalbeheer.
IV.6. Praktische gevolgen voor de exploitant en overgangstermijnen
IV.6.1. Implementatieprocedure voor bestaande inrichtingen
Voor de bestaande inrichtingen start de implementatieprocedure conform de RIE-wetgeving op het
moment van de publicatie van het BBT conclusie-document betreffende de GPBV/RIE-hoofdactiviteit
van de inrichting, dwz vanaf 2016 voor de afvalsector. Vanaf de publicatie zal de exploitant een brief
van de DPA (Département Permis et Autorisations [Afdeling Vergunningen]) krijgen met het verzoek
het situatierapport en het technisch dossier op te stellen met inbegrip van de analyse van
overeenstemming met de BBT-conclusies. In deze brief vermeldt de DPA zijn verwachtingen over de
inhoud van het technisch dossier.
De exploitant heeft dan een jaar tijd om hem deze documenten te laten bezorgen.
De DPA start dan een procedure voor de toetsing en mogelijke actualisering van de milieuvergunning
van de inrichting. De duur van deze procedure wordt geschat tussen 12 en 18 maanden.
De exploitant heeft dan ongeveer 2 jaar om zijn installaties conform te maken en de site te exploiteren
in de naleving van de gewijzigde vergunning conform de BBT-conclusies.
IV.6.2. Nieuwe vergunningsaanvragen
Voor de nieuwe vergunningsaanvragen worden het situatierapport en het technisch dossier
bijgevoegd aan de vergunningsaanvraag. De op de site ontwikkelde GPBV/RIE-activiteiten zullen
moeten voldoen aan de BREF/BBT-conclusies wanneer deze al gepubliceerd zijn.
IV.6.3. Voor alle GPBV / RIE-inrichtingen
De gevolgen voor de exploitanten van GPBV / RIE- inrichtingen zijn de volgende:
- Periodieke toetsing van de exploitatievoorwaarden van de vergunning tov de
actualisering van de BREF en BBT-conclusies (overgangstermijnen: 4 jaar vanaf de
publicatie van de BBT-conclusies);
- Opstellen van een situatierapport: indien
o eerste vergunningsaanvraag of
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 29
o eerste aanpassing van de site conform de BBT-conclusies of
o uitbreiding op een ander kadastraal perceel.
Tenzij een bodemonderzoek conform het decreet van 5 december 2008
betreffende het bodembeheer in he Waals Gewest (Bodemdecreet)
uitgevoerd is in de afgelopen 5 jaar
Het opstellen van het situatierapport heeft geen betrekking op de activiteiten
opgelijst op punten 5.4 (Stortplaatsen die meer dan 10 t afval per dag ontvangen of
die een totale capaciteit van meer dan 25.000 t hebben, met uitzondering van
stortplaatsen voor inerte afvalstoffen) en 5.6 (Ondergrondse opslag van gevaarlijke
afvalstoffen met een totale capaciteit van meer dan 50 t) van bijlage XXIII van het
decreet betreffende milieuvergunning.
- het aanmaken van een technisch dossier met inbegrip van een toetsing ten opzichte van
de (BBT)-conclusies in het kader van de vergunningsaanvraag;
- controle van de naleving van de emissiegrenswaarden bepaald in de vergunning en
jaarlijkse rapportage aan de DPC (Département de la Police et des Contrôles [Politie- en
controleafdeling]) in het kader van het Intern plan inzake monitoring van de
milieuverplichtingen (PISOE). Het PISOE moet ingediend worden binnen de zes maanden
in toepassing van het Besluit van de Waalse Regering dd 16 januari 2014.
- het opstellen van een afvalbeheerplan: in het jaar na het verlenen van de vergunning en
vervolgens om de 5 jaar, jaarlijkse rapportage aan de DSD (“Département du Sol et des
Déchets », [Afval- en bodemafdeling]) betreffende de implementatie van het plan in
toepassing van het Besluit van de Waalse Regering dd 16 januari 2014;
- bij definitieve stopzetting van de activiteiten: herstel van de site op basis van de
resultaten van het situatierapport. Dit betekent het uitvoeren van een oriënterend
onderzoek, of van een karakteriseringsonderzoek en de depollutie van de site indien
nodig;
- Toegang tot informatie over de exploitatie door de burger via het internet;
o vergunning (als nu);
o motivatie in geval van afwijking aan de BBT-conclusies;
o maatregelen genomen in geval van sluiting;
o bezoeks- en controlerapporten van de DPC (vereenvoudigd) op verzoek;
o monitoringsrapporten, op verzoek;
- Bezoek van de DPC (Département de la Police et des Contrôles) minstens 1 keer om
de drie jaar en maximaal 1 keer/jaar. De controlefrequentie wordt bepaald in het
inspectieprogramma van de inrichting (vastgelegd in het PISOE), dat kenmerkend is voor
de inrichting, het omliggend kader, enz.
De implementatieprocedure start :
- Vanaf de publicatie van BBT-conclusies over de hoofdactiviteit voor de inrichtingen reeds
opgenomen onder de wetgeving van de Richtlijn 2008/1 / EG inzake GPBV;
- Vanaf 7 juli 2015 voor de nieuwe "GPBV / RIE"-inrichtingen, en voor zover de BBT-
conclusies inzake de hoofdactiviteit worden gepubliceerd.
Voor de bedrijven in de afvalsector zal de implementatieprocedure starten bij de publicatie van de
BBT-conclusies, verwacht voor 2016.
In het kader van de vergunningsaanvraag betreffende de eerste oprichting van een GPBV/RIE-
inrichting zullen, en ook als er nog geen BBT-conclusies gepubliceerd zijn, een technisch dossier en
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 30
een situatierapport moeten worden opgesteld met beschrijving van de toestand van de site, de
emissiebronnen, de materiaalstromen, het afvalbeheer, enz.
Zodra de BBT-conclusies worden gepubliceerd, zal de inrichting de overeenstemming daarvan met
haar exploitatievoorwaarden dienen te verifiëren.
Er dient te worden herhaald dat de inrichtingen, zodra ze in exploitatie zijn (en de bestaande
GPBV/RIE-inrichtingen), (zullen) het volgende moeten opstellen:
- Het PISOE en de jaarlijkse rapportage daarvan;
- Het plan voor afvalpreventie en de jaarlijkse rapportage.
In het kader van de vergunningsaanvraag betreffende de vernieuwing of uitbreiding van bestaande
GPBV/RIE-inrichtingen zal, ook als er nog geen BBT-conclusies gepubliceerd zijn, enkel een
technisch dossier moeten worden opgesteld. Het situatierapport zal worden opgesteld tijdens de
eerste actualisering van de vergunning na de publicatie van de BBT-conclusies betreffende de
hoofdactiviteit..
IV.7. Belangrijke concepten
IV.7.1. BREF (Best available techniques REFerence document)
De RIE-richtlijn voorziet in de vaststelling van de referentie-BBT door middel van een uitwisseling van
informatie tussen lidstaten, sectoren, niet-gouvernementele organisaties voor milieubescherming en
de Europese Commissie. Dit werk leidt tot het opstellen van BBT-referentiedocumenten, genaamd
"BREF" en van "BBT-conclusies". Het wordt geleverd door een dienst van de Europese Commissie:
het Europees Bureau van IPPC (EIPPCB).
De BREF betreffende de hoofdactiviteit van de inrichting bevat:
- Een technisch-economische stand van zaken van de sector;
- Een inventarisatie van de technieken die gebruikt worden in de industrie bij het
opstellen van de BREF;
- Een inventaris van het verbruik en de bijbehorende emissies;
- Een beschrijving van de technieken die streven naar BBT;
- Een selectie van de technieken die als BBT opgenomen worden, met inbegrip van:
- de BBT en de beschrijving daarvan,
- de nodige informatie om over de toepassing daarvan te oordelen,
- De emissieniveaus geassocieerd met de beste beschikbare technieken (de
zogenaamde BBT-GEN)
- De geassocieerde monitoring,
- De geassocieerde verbruiksniveau’s;
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 31
- En, indien nodig, de passende maatregelen voor het herstel van de site.
- Een presentatie van de opkomende technieken.
De zogenaamde verticale BREF’s bepalen de BBT voor bepaalde industriële- en landbouwsectoren.
De zogenaamde horizontale BREF’s zijn van toepassing op meerdere sectoren. Voor de bepaling
van de relevante BBT voor een bepaalde installatie moeten deze in aanmerking worden genomen in
aanvulling van de betrokken verticale BREF‘(s)°.
Gezien de technologische vooruitgang moeten de BREF-documenten periodiek worden herzien.
De officiële versie van de BREF documenten is de Engelse versie. Voor bijna alle BREF’s is er een
Franse vertaling, en voor de meeste ook een technische samenvatting gericht op de BBT met de
belangrijkste informatie van de BREF. Deze documenten zijn beschikbaar op de Franse site
(http://www.ineris.fr/ippc/node/10).
IV.7.2. BBT-conclusies
Sinds de RIE-richtlijn is het onderdeel van de BREF betreffende de BBT een zelfstandig document
genoemd "BBT-conclusies", aangenomen door de Europese Commissie na een stemming van de
lidstaten. Alle BREF’s die herzien werden na de inwerkingtreding van de RIE-richtlijn hebben "BBT-
conclusies".
De BBT-conclusies zijn beschikbaar in alle talen van de Europese Unie.
IV.7.3. BBT-GEN : Beste Beschikbare Technieken Geassocieerde Emissieniveaus
De BBT-GEN zijn de emissieniveaus geassocieerd met de BBT. Ze worden bepaald in de
documenten met de BBT-conclusies.
Daarmee zal de overheid emissiegrenswaarden kunnen bepalen, die moeten worden nageleefd bij de
exploitatie van de site.
Het is altijd mogelijk een afwijking te krijgen, maar dat dient te worden gerechtvaardigd in de
vergunningsaanvraag, met een vergelijking van de kosten van de techniek en de milieuvoordelen.
IV.7.4. Emissiegrenswaarden
De emissiegrenswaarden voor de exploitatie worden vastgelegd door de overheid, tov de BBT-GEN
en de kenmerken van de site. Ze worden vermeld in de bijzondere voorwaarden van de vergunning en
dienen te worden opgevolgd via het PISOE.
IV.7.5. Situatierapport (vergunningsaanvraagprocedure)
Doel :
- Vastlegging van de verontreiniging van de bodem en van het grondwater op een bepaald
moment « t » (type verontreiniging, niveau verontreiniging, verbonden risico’s);
- Bepaling van de veiligheids- en opvolgingsmaatregelen met als doel :
o de verontreiniging te monitoren ;
o de verspreiding daarvan te vermijden ;
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 32
o nieuwe verontreiniging te voorkomen ;
o de naleving van de exploitatievoorwaarden te garanderen met aandacht voor de
menselijke gezondheid en het milieu.
- Een referentie zijn voor de sanering bij de stopzetting van de activiteiten.
Voor wie :
Het situatierapport moet worden opgesteld voor de inrichtingen geviseerd door bijlage XXIII (met
uitzondering van stortplaatsen en ondergrondse opslag van gevaarlijk afval) die relevante
hoeveelheden gevaarlijke stoffen gebruiken, produceren of uitstoten en een mogelijke verontreiniging
van de bodem en het grondwater op het terrein van de exploitatie veroorzaken. Het Gewest is
bevoegd voor het bepalen van welke inrichtingen onderworpen zijn aan het opstellen van het
situatierapport. Bijna alle ondernemingen actief in de afvalsector zullen, gezien hun activiteiten, een
situatierapport moeten opstellen.
Wanneer : op te stellen in het kader van :
- het indienen van een vergunningsaanvraag voor nieuwe GPBV/RIE-inrichtingen
(oprichting van een GPBV/RIE-inrichting of uitbreiding van een bestaande inrichting die
daarmee GPBV/RIE-inrichting wordt) ;
- de eerste actualisering van de vergunning na publicatie van de BBT-conclusies (voor de
bestaande GPBV/RIE-inrichtingen) ;
- de uitbreiding van de vergunning op een nieuw kadastraal perceel.
voor zover er geen oriënterend of karakteriseringsonderzoek uitgevoerd is op de site minder
dan 5 jaar voor het nodige opstellen van het situatierapport.
Hoe :
- inhoud :
o oriënterend onderzoek, conform de CWBP (Waalse code van goede praktijken)
en de CWEA (Waalse code voor bemonstering en analyse), opgenomen als
referentie-hulpinstrumenten/methodologische gidsen in het Waals Gewest,
o bij overschrijding van de drempelwaarden (bepaald in het bodemdecreet) :een
karakteriseringsonderzoek gekoppeld aan een risico-onderzoek,
o veiligheids- of opvolgingsmaatregelen om de verontreiniging te beperken of te
isoleren.
- toepassingsgebied van het rapport = vergunde site
- door een erkende deskundige in het kader van het decreet van 5 december 2008 inzake
bodembeheer in het Waals Gewest (Bodemdecreet)
- normen : deze van bijlage 1 van het decreet van 5 december 2008 inzake bodembeheer
in het Waals Gewest (Bodemdecreet)
- op basis van de CWBP en CWEA (bemonstering en analyse) (afwijkingen mogelijk indien
gemotiveerd).
IV.7.6. Technisch dossier (vergunningsaanvraagprocedure)
Doel :
De bevoegde overheid in staat te stellen om de exploitatievergunningen van de site opnieuw te
toetsen tov de eisen van de RIE-richtlijn en te oordelen over de implementatie van de BBT en over het
bereiken van de geassocieerde emissieniveaus, rekening houdend met de kenmerken van de
installatie.
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 33
Wanneer : op te stellen in het kader van :
- het indienen van een vergunningsaanvraag (nieuwe exploitatie, hernieuwing, uitbreiding) ;
- actualisering van de vergunning na publicatie van de BBT-conclusies betreffende de
hoofdactiviteit van de inrichting.
Inhoud :
Het technische dossier omvat 4 luiken :
- luik 1 : beschrijving van de activiteiten en installaties en evaluatie van de mogelijke milieu-
impact van de inrichting ;
- luik 2 : beschrijving van de genomen maatregelen en technieken met het oog op het
voorkomen en bestrijden van de emissies bij « normale » werking van de installaties en bij
“andere dan normale” werking (functiestoornis, ongeval/brand, stop/herstart, onderhoud,
stopzetting van de activiteiten). Deze maatregelen en technieken moeten rechtstreeks
worden vergeleken met de toepasselijke BBT en geassocieerde emissieniveaus;
- luik 3 : overige informatie:
o afvalbeheer rekening houdend met de ladder van Lansink : preventie >
voorbereiding voor hergebruik > recycling > nuttige toepassing > verwijdering,
o …
- luik 4 : afwijkingsaanvraag.
De inhoud van de verschillende luiken, de verwachtingen van het Waalse Gewest en de lijst van de
referentiedocumenten (BREF en BBT-conclusies) worden beschreven in de brief toegestuurd door de
Technisch Ambtenaar aan het bedrijf, bij de publicatie van de BBT-conclusies betreffende de
hoofdactiviteit.
IV.7.7. Plan voor de preventie en het beheer van afvalstoffen geproduceerd door de inrichting (exploitatiefase)
Doel :
Bedrijven aan te moedigen om nog meer na te denken over de bijkomende verbeteringen die ze
zouden kunnen ontwikkelen, deze te plannen, te implementeren en te monitoren.
Wanneer :
- Plan : het jaar na het verlenen van de vergunning, en daarna om de 5 jaar,
- Het implementeringsrapport : jaarlijks, met de jaarlijkse aangifte van de geproduceerde
afvalstoffen.
Inhoud :
Het plan omvat :
o de geplande maatregelen voor het verminderen van de hoeveelheden en van
de gevaarseigenschappen van afvalstoffen om de schadelijke effecten voor het
milieu te beperken en het beheer van restafval te verbeteren met aandacht voor
de hiërarchie van de ladder van Lansink : preventie (vermindering van de
hoeveelheden en van de gevaarseigenschappen)/hergebruik/recycling/andere
nuttige toepassing/verwijdering,
o de gecijferde doelstellingen betreffende deze maatregelen.
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 34
Een gedetailleerd overzicht van het plan is beschikbaar op het portaal van het Waals Gewest
(http://environnement.wallonie.be/forms/pdf/PPD_rapport.pdf). Het omvat gedeeltelijk de informatie die
al bezorgd is in het kader van het Regine programma.
Er dient te worden opgemerkt dat de uitvoering, voor sommige inrichtingen, van het plan voor de
preventie en het beheer van afvalstoffen al vermeld is in de bijzondere voorwaarden van de
vergunning.
IV.7.8. Intern plan inzake monitoring van de milieuverplichtingen en rapportageplicht « PISOE » (exploitatiefase)
Doel :
Monitoring van de emissies en naleving van de in de vergunningen vastgelegde normen.
Wanneer :
- binnen 6 maanden na het verlenen van de vergunning en aan te passen na elke
vergunningswijziging.
- jaarlijkse rapportage aan de DPC met inbegrip van vergelijking met de
emissiegrenswaarden beschreven in de vergunning.
Inhoud :
- de lijst van vergunningen en machtigingen,
- de lijst van de verplichte controles,
- de monitoringsprotocollen beschreven in de exploitatievoorwaarden,
- de te installeren voorzieningen om de emissiewaarden te meten,
- het advies van het laboratorium dat voor de monitoring instaat.
Minstens acht werkdagen voor de uitvoering van de metingen en analyses geeft de exploitant de DPC
kennis van de datum van uitvoering ervan. De resultaten van het " PISOE " moeten jaarlijks
meegedeeld worden voor 31 maart aan de toezichthoudend ambtenaar. Deze resultaten moeten
worden vergeleken met de emissieniveaus in verband met de beste beschikbare technieken.
In vergelijking met Régine, die enkel uit een rapportage bestaat, voorziet het PISOE een analyse en
een vergelijking met de emissieniveaus bepaald in de vergunning. Er dient te worden opgemerkt dat
de uitvoering van het PISOE, voor bepaalde GPBV/RIE-inrichtingen, al vermeld is in de bijzondere
voorwaarden van de vergunning.
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 35
IV.8. Inrichtingen in de afvalsector onderworpen aan de RIE-Richtlijn in het Waals Gewest
Onderneming Gemeente Activiteitscode
Provincie Waals Brabant
CETRAVAL sa – hergroeperingscentrum Tubeke Tubize GPBV/RIE-5.1.
IBW VIRGINAL scrl - verbrandingsbedrijf Virginal-Samme GPBV/RIE-5.2.a.
COMPOSTAGE PARMENTIER sprl Thorembais-les-Béguines GPBV/RIE-5.3.b.1.
IBW scrl - site Wavre Wavre GPBV/RIE-5.3.b.1
SHANKS sa division SHANKS Brabant - site CETEM
Mont-Saint-Guibert GPBV/RIE-5.4.
VEOLIA ENVIRONMENTAL SERVICES sa - site stortplaats "Cours au Bois Nord"
Wauthier-Braine GPBV/RIE-5.4.
Provincie Henegouwen
CHEMVIRON CARBON sa Feluy GPBV/RIE-5.1.
ECOTERRES sa Farciennes GPBV/RIE-5.1
GEOCYCLE sa Feluy GPBV/RIE-5.1.
REMI TACK & fils sa Estaimpuis GPBV/RIE-5.1.
SEDISOL sa Farciennes GPBV/RIE-5.1.
SOL et VAL sa Baudour GPBV/RIE-5.1.
WOS HAUTRAGE sa Hautrage GPBV/RIE-5.1.
ICDI scrl - verbrandingsbedrijf Aiseau-Presles GPBV/RIE-5.2.a.
IPALLE scrl - verbrandingsbedrijf Thumaide GPBV/RIE-5.2.a.
ELECTRAWINDS sa Mouscron GPBV/RIE-5.2.b.
ROTON ENVIRONNEMENT sa Farciennes GPBV/RIE-5.3.a.
CINERGIE scrl Wanfercée-Baulet GPBV/RIE-5.3.b.1.
HYGEA scrl Havré GPBV/RIE-5.3.b.1.
SEDE BENELUX sa - Platform van HAINAUT COMPOST
Ghlin GPBV/RIE-5.3.b.1.
SEDE BENELUX sa - Platform van SAMBRE COMPOST
Farciennes GPBV/RIE-5.3.b.1.
VANHEEDE BIOMASS SOLUTIONS sa Quévy-le-Grand GPBV/RIE-5.3.b.1.
DEREWAL sa Dottignies GPBV/RIE-5.3.b.2.
GALLOO WALLONIE sa Châtelet GPBV/RIE-5.3.b.2.
MTH - Matériaux Traités du Hainaut sa Antoing GPBV/RIE-5.3.b.2.
RECOVAL BELGIUM sprl Farciennes GPBV/RIE-5.3.b.3.
COMET SAMBRE sa – zetel Châtelet Châtelet GPBV/RIE-5.3.b.4.
COMET SAMBRE sa – zetel Mons-Obourg Obourg GPBV/RIE-5.3.b.4.
GEORGE & Cie sa - afdeling Charleroi Marchienne-au-Pont GPBV/RIE-5.3.b.4.
KEYSER et Fils sa Courcelles GPBV/RIE-5.3.b.4
SANDREA sprl Dampremy GPBV/RIE-5.3.b.4.
C.E.T.B. sa – zogenaamde site "Champs de Beaumont"
Monceau-sur-Sambre GPBV/RIE-5.4.
DESCHIETER TRANSPORT & MANUTENTION sa Ghlin GPBV/RIE-5.5.
RECYMET sa Châtelet GPBV/RIE-5.5.
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 36
Onderneming Gemeente Activiteitscode
RECYMEX sa Baudour GPBV/RIE-5.5.
SHANKS HAINAUT sa - afdeling Jumet Jumet GPBV/RIE-5.5.
SHANKS HAINAUT sa - afdeling REVALOR Villerot GPBV/RIE-5.5.
SITA WALLONIE JUMET sa Jumet GPBV/RIE-5.5.
VAN GANSEWINKEL sa - site Châtelet Châtelet GPBV/RIE-5.5.
Provincie de Luik
FILTERRES sa Seraing GPBV/RIE-5.1.
HYDROMETAL sa Engis GPBV/RIE-5.1.
RECYFUEL sa Ehein GPBV/RIE-5.1.
REVATECH sa - site Liège - Monsin Liège GPBV/RIE-5.1.
REVATECH sa - site Engis Ehein GPBV/RIE-5.1.
TOP LIEGE sa Huy GPBV/RIE-5.1.
UVELIA-INTRADEL scrl - verbrandingsbedrijf Herstal GPBV/RIE-5.2.a.
AGRICOMPOST scrl Horion-Hozémont GPBV/RIE-5.3.b.1.
BIOGAZ du HAUT-GEER scrl Geer GPBV/RIE-5.3.b.1.
GEBRÜDER LENGES PGmbH Recht GPBV/RIE-5.3.b.1.
INTRADEL scrl - biocentrum Jeneffe (Grace-Hologne)
Horion-Hozémont GPBV/RIE-5.3.b.1.
LERN APPREND genmbh Butgenbach GPBV/RIE-5.3.b.1.
SO.TRA.EX sa - fabriek LIXHE COMPOST Lixhe GPBV/RIE-5.3.b.1.
DELHEZ BOIS sa Amel GPBV/RIE-5.3.b.2.
INTRADEL scrl - site Flémalle Flémalle GPBV/RIE-5.3.b.2.
WOODENERGY sa Thimister - Clermont GPBV/RIE-5.3.b.2.
BELGIAN SCRAP TERMINAL WALLONIE sa Hermalle-sous-Huy GPBV/RIE-5.3.b.4
FILBOIS scrl Seraing GPBV/RIE-5.3.b.4.
3B FIBREGLASS sprl – site stortplaats Herve GPBV/RIE-5.4.
ARCELORMITTAL BELGIUM sa - site stortplaats terril de la Chatqueue
Ougrée GPBV/RIE-5.4.
INTRADEL scrl - site stortplaats Hallembaye Haccourt GPBV/RIE-5.4.
PRAYON sa - site stortplaats Engis GPBV/RIE-5.4.
GEORGE & Cie sa – afdeling Liège-Monsin Wandre GPBV/RIE-5.5.
REMONDIS Industrial Service sa Milmort GPBV/RIE-5.5.
SHANKS LIEGE LUXEMBOURG sa Seraing GPBV/RIE-5.5.
Provincie Luxemburg
SOREPLASTIC sa Tenneville GPBV/RIE-5.3.b.1.
RECYBOIS sa Latour GPBV/RIE-5.3.b.2.
ECORE BELGIUM sa Aubange GPBV/RIE-5.3.b.4.
AIVE scrl - site stortplaats Habay Habay-la-Neuve GPBV/RIE-5.4.
AIVE scrl - site stortplaats Tenneville Champlon GPBV/RIE-5.4
Provincie Namen
BEP ENVIRONNEMENT scrl - platform Naninne Naninne GPBV/RIE-5.3.b.1.
BEP scrl - site stortplaats Happe-Chapois Ciney GPBV/RIE-5.4.
BEP scrl - site stortplaats Morialmé/Florennes Morialmé GPBV/RIE-5.4.
BEP scrl - site stortplaats "Bois de Gerhenne" Malvoisin GPBV/RIE-5.4.
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 37
Onderneming Gemeente Activiteitscode
ALL CLEAN ENVIRONNEMENT sa Sombreffe GPBV/RIE-5.5.
IV.9. Nuttige info
Portaal GPBV/RIE van het Waals Gewest: http://environnement.wallonie.be/emissions-industrielles/
- BREF officiële versie in het Engels;
- BBT-conclusies (Franse versie) + voorzien publicatiedatum;
- GPBV/RIE-inrichtingen in het Waals Gewest;
- Contacten;
- Etc.
http://www.ineris.fr/ippc/node/10
- Franse vertaling van de BREF en van de technische samenvattingen
Contactpersonen:
Marianne PETITJEAN, Deskundige GPBV/RIE voor Wallonië
Tel. : 042/24.57.30 marianne.petitjean@spw.wallonie.be
GPBV/RIE cel : dpp.dee.dgarne@spw.wallonie.be
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 38
V. Brussels Hoofdstedelijk Gewest
Richtlijn industriële emissies Datum
- Goedkeuring
- Publicatie PB L334, blz. 17-119
- Publicatie rectificatie PB L 158, blz. 25-27
- Deadline omzetting in nationale wetgeving
- Toepassing nationale
omzettingsmaatregelen
24 november 2010
17 december 2010
19 juni 2012
7 januari 2013
7 januari 2013
Besluit inzake geïntegreerde preventie en
bestrijding van verontreiniging door
industriële emissies
- Goedkeuring Brusselse
Hoofdstedelijke Regering
- Publicatie Belgisch Staatsblad
- Inwerkingtreding, tenzij anders
vermeld
21 november 2013
9 december 2013
19 december 2013
Het nieuwe besluit regelt in essentie o.a. de emissies van bepaalde industriële activiteiten, met name
GPBV- of IPPC-activiteiten, boven de drempelwaarden die in bijlage I van het besluit worden
gespecificeerd.
Het besluit lijst 8 “fundamentele verplichtingen” op die van toepassing zijn op álle exploitanten van
bijlage I-activiteiten:
1) alle passende preventieve maatregelen tegen verontreiniging worden getroffen;
2) de beste beschikbare technieken worden toegepast;
3) er wordt geen significante verontreiniging veroorzaakt;
4) het ontstaan van afvalstoffen wordt voorkomen, overeenkomstig de Afvalordonnantie van
14 juni 2012;
5) waar er toch afvalstoffen worden voortgebracht, moeten zij in volgorde als volgt worden
verwerkt: voorbereid voor hergebruik, gerecycleerd, teruggewonnen of, wanneer dat technisch
en economisch niet mogelijk is, zodanig verwijderd worden dat milieueffecten worden
voorkomen of beperkt;
6) de energie wordt op doelmatige wijze gebruikt;
7) de nodige maatregelen worden getroffen om ongevallen te voorkomen en de gevolgen
ervan te beperken;
8) bij de definitieve stopzetting van de activiteiten worden de maatregelen getroffen om elk
risico te voorkomen en het bedrijfsterrein weer “in een bevredigende toestand” te brengen.
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 39
Verder dienen er bij de milieuvergunningsaanvraag extra documenten te worden toegevoegd: de
milieuvergunningsaanvraag van een bijlage I-activiteit moet een beschrijving bevatten van de
installatie en haar activiteiten, de grondstoffen en hulpmaterialen, de emissiebronnen, de toestand van
het terrein, de beoogde technologie, enz. De aanvraag moet ook een niet-technische samenvatting
van deze gegevens bevatten. De exploitant mag die gegevens wel recupereren uit recente
effectenrapporten, effectenstudies of veiligheidsrapporten.
Wat de rapportering betreft dienen de exploitanten het Brussels Instituut voor Leefmilieu minstens één
keer per jaar informeren over van de wijze van monitoring van de emissies, de monitoringresultaten,
de maatregelen die genomen worden ter voorkoming van eventuele emissies, enz.
Op het vlak van periodieke toetsing zal Leefmilieu Brussel de milieuvergunningsvoorwaarden van elke
activiteit op regelmatige basis aftoetsen en actualiseren.
Een evaluatie is verplicht binnen de 4 jaar nadat Europa BBT-conclusies formuleerde voor de
hoofdactiviteit van de onderneming.
Leefmilieu Brussel stelt een gewestelijk milieu-inspectieplan op. Daarin wordt onder meer de
frequentie van de bezoeken ter plaatse vastgelegd. Daarbij wordt er een onderscheid gemaakt tussen
routinematige, en niet-routinematige inspecties. Niet-routinematige inspecties vinden plaats naar
aanleiding van ernstige milieuklachten, ernstige milieuongevallen, incidenten, bij niet-naleving van de
wettelijke voorschriften, en naar aanleiding van de afgifte, toetsing of bijsturing van een
milieuvergunning.
De periode tussen 2 plaatsbezoeken mag ten hoogste 3 jaar bedragen voor installaties met een
beperkt risico, en ten hoogste 1 jaar voor installaties met een hoog risico. Maar als de Brusselse
Milieu-Inspectie een ernstige inbreuk op de milieuvergunningsvoorwaarden vaststelt, komt zij binnen
de 6 maanden opnieuw langs. Leefmilieu Brussel stelt elk inspectieverslag binnen de 4 maanden na
het inspectiebezoek ter plaatse, ter beschikking van het grote publiek.
Leefmilieu Brussel moet er bovendien voor zorgen dat het publiek – in een vroeg stadium – inspraak
krijgt in:
- de afgifte van een milieuvergunning voor een nieuwe installatie;
- de afgifte van een milieuvergunning voor een belangrijke wijziging;
- de afgifte of bijstelling van een milieuvergunning voor een installatie die een afwijking
vraagt op de emissiegrenswaarden;
- de bijstelling van een milieuvergunning of van de milieuvergunningsvoorwaarden omwille
van verontreiniging, bedrijfsveiligheid, of milieukwaliteitsnormen. Die informatie moet
“onder meer via het internet” verstrekt worden.
Deze vorm van inspraak in een vroeg stadium van de procedure doet overigens niets af aan de
bestaande verplichting tot het organiseren van een openbaar onderzoek in een later stadium van de
procedure tot toekenning van een vergunning.
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 40
Leefmilieu Brussel moet daarnaast ook nog de volgende informatie vrijgeven:
- de resultaten van de gemonitorde emissies, zoals vereist volgens de
milieuvergunningsvoorwaarden;
- de “relevante informatie” over de maatregelen die de exploitant heeft genomen bij
stopzetting van een bijlage I-activiteit.
Als de Brusselse regering zélf algemene bindende voorwaarden of voorschriften oplegt bij het
afleveren van een milieuvergunning aan een installatie of activiteit – en dus niet alleen aan installaties
of activiteiten met industriële emissies –, dan moeten die regeringsvoorschriften volgens het nieuwe
uitvoeringsbesluit:
- zorgen voor een geïntegreerde aanpak en een hoog niveau van bescherming van het
milieu, gelijkwaardig aan het niveau dat door middel van de milieuvergunningen kan
worden bereikt;
- gebaseerd zijn op de beste beschikbare technieken, zonder dat het gebruik van een
bepaalde techniek of een specifieke technologie wordt voorgeschreven;
- gelijke tred houden met de ontwikkelingen op het gebied van de beste beschikbare
technieken.
Juridisch gezien is dit wel een bizarre constructie. De Brusselse regering legt zichzelf dwingende
voorschriften op bij monde van een uitvoeringsbesluit, maar schrijft die dwingende bepalingen wel in
de Milieuvergunningsordonnantie in. Iets wat eigenlijk alleen de ordonnantiegever – dus het Brusselse
Parlement – kan doen...
V.1. Overzicht RIE-ondernemingen (activiteit afvalbeheer) in Brussels Hoofdstedelijk Gewest (bron: www.leefmilieubrussel.be, juli 2014)
Onderneming Adres Activiteit GPBV-code
FMM – Fonderie et
Manufacture des
Métaux
Paepsemstraat 111
1070 Anderlecht
Recyclage van lood 5.1
SIOMAB – Agence
Régionale pour la
Propreté
Léon Monnoyerkaai 8
1000 Brussel
Verbranding van
huishoudelijk afval
5.2
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 41
VI. Aanbevelingen/aandachtspunten Vlaams Gewest
Belang van BREF- en BBT-studies:
Aangezien de vastgestelde BBT-conclusies uit de BREF’s via de VLAREM-wetgeving bindend worden
gesteld, is het van belang dat de federaties en hun bedrijven, de uitwerking van de BREF’s van kortbij
opvolgen en trachten bij te sturen waar nodig en mogelijk. De VITO coördineert de Vlaamse
opvolging, maar LNE-Milieuvergunningen wenst hierin ook een grotere rol om o.a. het Vlaamse beleid
en de regelgeving meer ingang te doen vinden. Blijkbaar zijn de BREF-auteur en de gekoppelde
werkgroep ook bereid om bedrijfsbezoeken te doen wat meer praktisch inzicht kan geven in de
Vlaamse situatie.
Bij de vastlegging van BBT-conclusies op Europees niveau voorziet LNE-Milieuvergunningen een
periode van 2 jaar voor de omzetting ervan in VLAREM III. Daarbij zal er nog sector- of
doelgroepenbetrokkenheid zijn, conform andere VLAREM-wijzigingen.
Er zullen ook Vlaamse BBT-studies blijven bestaan die zullen worden doorvertaald in de VLAREM-
wetgeving en van toepassing zijn, ook al zijn er (nog) geen Europese BREF-studies.
Voor de afvalsector zijn er 2 relevante BREF’s, nl. de BREF Waste Treatment en de BREF Waste
Incineration.
In het kader van de “milieubedrijfsvoering”:
Het aanmaken en bijhouden van een documenteringsysteem rond de algemene, sectorale en
bijzondere voorwaarden van de milieuvergunning (“wetgevingsregister”; niet verplicht, maar wel
onderdeel van bijv. een milieuzorgsysteem) is belangrijk, niet alleen voor het bedrijf, maar zeker ook
voor LNE-Milieuvergunningen en LNE-Milieu-inspectie. Hierin dient ook het BBT-gebeuren te worden
opgenomen.
Er dient immers aan verschillende overheden te worden gerapporteerd:
- LNE-Milieuinspectie: regelmatig (minstens jaarlijks) over monitoring emissies,…;
- LNE-Milieuvergunningen: in het kader van periodieke toetsing (deze laatste zal meer en
meer de cyclus van de BBT-conclusies gaan volgen);
- Vergunningverlenende overheid: indien afwijking werd verleend, met oog op toetsing
conformiteit (dit laatste tracht men te beperken tot heel specifieke gevallen, bijv. het
voorkomen van andere referentieomstandigheden waarover bepalingen zijn opgenomen
in een bijzondere voorwaarde).
De Vlaamse overheid is ervan bewust dat er geen overbevraging of dubbele bevraging mag zijn. In de
regel zal LNE-Milieuvergunningen altijd eerst ten rade gaan bij LNE-Milieuinspectie voor bijv.
monitoringgegevens inzake lucht en water. Verder loopt er momenteel een studie naar de mogelijke
koppeling van de GPBV-rapporteringen via het IMJV.
Wat de GPBV-toetsing betreft zijn er via de EMIS-VITO-website 3 lijsten terug te vinden: de GPBV-
checklist op basis van de relevante BREF, de lijst BBT en andere technieken verder dan BBT en de
lijst BBT EMIS VITO Databank. Aan de hand van deze lijsten kunnen exploitanten nagaan welke BBT
toegepast kunnen worden. Ze vormen een leidraad om af te toetsen of de technieken gebruikt in de
betreffende inrichting BBT kunnen zijn.
De GPBV-checklijst is opgesteld door het BBT-kenniscentrum op basis van de Europese BREF’s. Een
van de nieuwe bepalingen uit de RIE is dat de BBT-conclusies de referentie vormen voor de
milieuvergunningsvoorwaarden. Voor afvalverwerkingsinstallaties waarvoor geen BBT-conclusies
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 42
gepubliceerd werden zijn de BBT uit de bestaande BREF van toepassing, behalve de
emissiegrenswaarden.
In het kader van een aanvraag of wijziging van de milieuvergunning:
Er wordt meer belang gehecht aan de toepassing van BBT en, voor zover reeds beschikbaar ook de
BBT-conclusies. Ook de GPBV-bijlage die al voorzien is in de milieuvergunningsaanvraag dient zo
volledig mogelijk te worden gestoffeerd.
Er dient rekening gehouden te worden met het feit dat de openbaarheid toeneemt: zo zullen bijv.
art.45-dossiers (wijziging voorwaarden) aan een openbaar onderzoek worden onderworpen en zullen
milieuvergunningen, wijzigingen, afwijkingen en inspectieverslagen online te raadplegen zijn.
Er mag niet vergeten worden dat de BBT-conclusies niet zomaar in de plaats komen van de algemene
en sectorale vergunningsvoorwaarden uit VLAREM II. Het geheel moet eerder cumulatief bekeken
worden (VLAREM II + VLAREM III + eventuele individuele bijv. plaatsgebonden bijzondere
voorwaarden), waarbij de overheid ernaar streeft om het aantal overlappingen of tegenstrijdigheden te
beperken.
Ook bij de opmaak van een MER is het belangrijk om een BREF- of BBT-toetsing op te nemen.
In het kader van een milieu-inspectie: extra aandacht voor BREF/BBT,…
Er wordt verwacht dat LNE-Milieu-inspectie bijzondere aandacht zal hebben voor GPBV-bedrijven en
de toepassing van BBT en BBT-conclusies. In die zin zal het hiervoor genoemde BBT-/BREF-
documenteringssysteem handig zijn.
De frequentie van controles zal variëren van bedrijf tot bedrijf en is afhankelijk van milieu-impact,
eerdere overschrijdingen/overtredingen,…
De controlerapporten die openbaar zullen worden gemaakt zullen anders zijn dan de
controlerapporten die het bedrijf zelf zal ontvangen.
Informatie Vlaamse overheid: via www.lne.be en doorklikken naar Milieuvergunningen, dan naar
Thema Milieuvergunningen, dan naar GPBV-IPPC
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 43
VII. Aanbevelingen/aandachtspunten Waals Gewest
Belang van de referentiedocumenten BREF en BBT-conclusies:
Op het niveau van het Waals Gewest is de inrichting vrij in de keuze van de techniek die hij op zijn site
wil uitvoeren, voor zover deze techniek is opgenomen als BBT in de BREF en in het
conclusiedocument daarvan (BBT-conclusies).
Er zal geen enkele omzetting van de BREF en van de BBT-conclusies in de Waalse wetgeving
gebeuren. Geen enkele BBT wordt bevoorrecht in de Waalse wetgeving. De enige
referentiedocumenten zijn diegene die op Europees niveau (BREF en BBT-conclusies) worden
opgesteld.
De deelname van de federaties in het opstellen van de BREF en BBT-conclusies is van cruciaal
belang, opdat de praktijken en de standpunten van de Waalse bedrijven erin weerspiegeld zouden
worden. De bedrijven worden aangemoedigd de evolutie van de discussies met betrekking tot het
opstellen van de BREF en de BBT-conclusies op te volgen via hun federatie. Zodra ze gepubliceerd
zijn, blijft het ook belangrijk zijn om de updates en de bijbehorende discussies op te volgen. Zo kan
men beter anticiperen op toekomstige investeringen.
Voor het Waals Gewest is geen enkele coördinerende instantie, zoals het Vlaamse VITO, opgezet. De
implementatie van de BBT voor elke specifieke site zal gebeuren in coördinatie met het Gewest.
• In het kader van de milieu-informatie:
Het Waals Gewest publiceert een heleboel informatie op haar milieuportaal
www.environnement.wallonie.be. Deze website bevat o.a. de Waalse milieuwetgeving, de algemene,
sectorale en integrale voorwaarden met betrekking tot milieuvergunningen en de Waalse milieu-data.
De dienstengids, beschikbaar op het portaal van het Waals Gewest (www.wallonie.be/fr/guide/guide-
services/1133 ), lijst de contactpersonen op voor de verschillende afdelingen van SPW.
Andere websites zijn ook een goede bron van informatie. Laten wij o.a. vermelden: de website van het
Waalse Agentschap voor Lucht en Klimaat (www.awac.be), de Seveso-website van de FOD
(www.seveso.be), de Waalse biodiversiteit portaal (biodiversite.wallonie.be/fr/accueil.html?IDC=6), het
Waalse geoportaal met verschillende kaartgegevens (geoportail.wallonie.be/home.html), het Waalse
wetgevingsportaal (wallex.wallonie.be /), ...
Het beheer en de update van deze sites zijn belangrijk zowel voor bedrijven en als voor de
administratie.
In het kader van de milieurapportage en controle van de bedrijven :
De milieurapportage van de bedrijfsgegevens is al verricht in het kader van het Waalse programma
REGINE en van het PISOE. Het Gewest werkt aan een computertool om de verschillende
rapportageprogramma’s te vereenvoudigen en te coördineren
De GPBV/RIE-inrichtingen zullen meer dan ooit moeten zorgen voor de naleving van de in hun
vergunning vastgelegde algemene, sectorale en bijzondere voorwaarden, om hun impact op het milieu
te minimaliseren en tegelijkertijd het concurrentievermogen te behouden. In geval van niet-naleving
zouden de eisen in termen van emissies en rapportage / controle strenger kunnen worden.
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 44
Binnen het bedrijf kan het nuttig zijn om alle informatie die nodig is voor rapportage en opvolging
geleidelijk aan te verzamelen en te compileren.
Daartoe wordt het aanbevolen dat de bedrijven een verantwoordelijke voor het milieu aan duiden of
beroep te doen op een gespecialiseerd bureau, verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van
de verschillende milieuvoorschriften bepaald in de vergunning en voor de rapportage van de
gegevens ten opzichte van het Waals Gewest.
• In het kader van de vernieuwing of wijziging van de milieuvergunning:
Er wordt veel aandacht besteed aan de toepassing van de BBT en, als die al bekend zijn, aan de
BBT-conclusies. In de GPBV/RIE-bijlage bij de milieuvergunningsaanvraag dient men de
overeenstemming van de inrichting met de BREF/BBT-conclusies aan te tonen. De afwijkingen dienen
te worden gemotiveerd.
Het anticiperen op het opstellen van het situatierapport via een informatieve bodemstudie zal het
bedrijf in staat stellen om te bepalen of er sprake is van bodemverontreiniging en om de eventuele
bodemsanering in te plannen en te budgetteren.
Ook bij het anticiperen op het opstellen van het technisch dossier: door gegevens te centraliseren
over het beheer van afvalstoffen, de stromen van grondstoffen en hulpmaterialen, het energiebeheer,
de emissiemetingen en het toezicht daarop, kan alle nodige informatie verzameld worden.
Voor elke nieuwe aanvraag of uitbreiding wordt het aanbevolen een ontmoeting te plannen tussen de
milieudeskundige en het Waals Gewest om de technologische keuzes die zullen worden
geïmplementeerd te bespreken en goed te keuren en om te verifiëren of deze compatibel zijn met de
GPBV/RIE- zienswijze.
• In het kader van een inspectie door DPC: bijzondere aandacht voor BREF / BBT :
De DPC is verwacht bijzondere aandacht te besteden aan GPBV/RIE-bedrijven en aan de toepassing
van de BBT en hun conclusies. De publicatie van de checklist zal nuttig zijn in deze zin .
De frequentie van de inspecties kan variëren van een bedrijf tot het andere en is afhankelijk van haar
milieu-impact, van vroegere overtredingen, ... Inspectiebezoeken zullen ten minste eenmaal om de 3
jaar en maximaal 1 maal per jaar plaatsvinden.
Het wordt aanbevolen dat bedrijven de verschillende gegevens die nodig zijn voor de inspectie
geleidelijk verzamelen.
Publieke inspraak :
Een vereenvoudigde versie van de auditrapporten opgesteld door de DPC zal openbaar worden
gemaakt, alsook wat informatie over het bedrijf (exploitatievergunning, enz.). Het wordt aanbevolen
dat bedrijven maximaal met het publiek communiceren om de doelstellingen van de onderneming en
de maatregelen uit te leggen waarmee ze de opgelegde milieudoelstellingen wil bereiken.
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 45
Lijst met afkortingen / Liste des abbréviations
AGW Arrêté du Gouvernement Wallon
AMV Afdeling Milieuvergunningen (onderdeel van LNE)
BAT Best Available Techniques
BATAEL Best Available Techniques Associated Emission Levels
BBT Beste Beschikbare Technieken
BS Belgisch Staatsblad
CE Communauté Européenne
GPBV Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging
BBT-GEN met BBT geassocieerde emissieniveaus/
BREF Best available techniques REFerence document
CMTD Conclusions sur les Meilleures Techniques Disponibles
CWBP Code Wallon des Bonnes Pratiques
CWEA Code Wallon de l’Echantillonage et de l’Analyse
DPC Département de la Police et des Contrôles (Service public du Wallonie)
DSD Département du Sol et des Déchets (Service public du Wallonie)
EC Europese Commissie
EIPPCB European IPPC Bureau
EMAS Europees Milieumanagement en –Auditschema
EMIS Energie- en MilieuInformatie Systeem
EU Europese Unie
IED Industrial Emissions Directive
IPPC Integrated Pollution Prevention and Control
ISO International Organisation for Standardisation
LNE Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (Vlaamse overheid)
MB Moniteur Belge
MMS Milieumanagementsysteem
FEBEM-FEGE – gevolgen RIE/IED pagina 46
MTD Meilleures Techniques Disponibles
NEA-MTD Niveaux d’émissions associés aux MTD
OBO Oriënterend Bodemonderzoek
OVAM Openbare Vlaamse AfvalstoffenMaatschappij
PB Publicatieblad (Europees)
PISOE Plan interne de Surveillance des Obligations Environnementales
RIE Richtlijn Industriële Emissies (2010/75/EU)
SPF Service Public Fédéral
STEG Stoom- en Gascentrale
UE Union Européenne
VITO Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
VLAREBO Vlaams Reglement betreffende Bodemsanering en Bodembescherming
VLAREM Vlaams Reglement betreffende de Milieuvergunning
VLE Valeurs limites d’émission