literatuur MER ehb32

Post on 08-Jun-2015

322 views 1 download

Transcript of literatuur MER ehb32

L i t e r a t u u r

T h e m a

M a n a g e m e n t

E c o n o m i e e n R e c h t

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

1

INHOUDSOPGAVE

1 Noordegraaf – De moderne economie als Juggernaut en de ‘verlegenheid’ van

de theologie .....................................................................................................................3

2 Klamer – Denken vanuit de oikos in vier sferen .............................................................15

3 Achterhuis – Schaarste, religie, economie .....................................................................25

4 Hybels - Moedig leiderschap..........................................................................................37

5 Flikweert - Eén vertrekpunt, één eindpunt, maar gescheiden wegen..............................47

6 Van der Vlies - Opdat zij één zijn ...................................................................................53

7 Kuiper - Volharden bij het ideaal ....................................................................................59

8 Van der Linden - ‘Ik ben een schuldig mens, mij komt niets dan narigheid toe’ ..............63

9 Interview met Roel Kuiper ..............................................................................................69

10 Van nederlaag tot identiteitscrisis...................................................................................75

11 Van Dijk - ‘Christenen moeten met de wapenen van de Geest strijden’ .........................79

12 Verkade - Recht is het woord van God...........................................................................85

13 De Blois – Contouren van het recht ...............................................................................89

14 Van Apeldoorn – Doel van het recht...............................................................................95

15 Bronvermelding..............................................................................................................99

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

2

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

3

1 Noordegraaf – De moderne economie als Juggernaut en de ‘verlegenheid’ van de theologie

1.1 De moderne tijd

Zowel in de bijbel als in de christelijke traditie komen economische vraagstukken volop aan de orde. De scheppingsverhalen, de zogeheten Mozaïsche wetgeving met haar rechtsregels die een rechtvaardige samenleving beoogden mogelijk te maken, de aanklachten en oproepen van de profeten, Jezus' uitspraken over armoede en rijkdom, de apostolische brieven - zij bevatten voor wie er op opmerkzaam is direct of indirect een veelheid aan voorschriften,levenshoudingen en benaderingen die van belang zijn voor de sociaal-economische verhoudingen en voor produktie en consumptie. Deze lijnen worden in een overigens veelkleurige christelijke traditie doorgetrokken: van de door het hellenisme beïnvloede kerkvaders, de middeleeuwse traditie tot de reformatie, waarin Luther, Calvijn, Zwingli en andere reformatoren zich uitdrukkelijk uitlieten over economische vragen.

Met de opkomst van de nieuwe, de moderne tijd vanaf ruwweg gesproken de zestiende en zeventiende eeuw zien we dat de christelijke traditie voor nieuwe vragen wordt gesteld, die tot op vandaag aan de dag opgeld doen; misschien zelfs nog in versterkte mate nu er sprake is van een verscherping van de moderniteit en sommigen zelfs van een volgende fase spreken, het postmodernisme of de laatmoderne tijd. In steekwoorden weergegeven zijn enige kenmerken van de moderniteit: differentiëring en arbeidsdeling (er ontstaan relatief zelfstandige deelsectoren in de samenleving met eigen doeleinden, zoals economie, wetenschap, politiek en technologie), rationalisering (het denken in termen van nut en van middeldoel), pluriformiteit (verscheidenheid aan waarden, normen en levensoriëntaties) en individualisering (beklemtoning van de waarde van het individu, het zich los maken van traditionele sociale bindingen). De houding ten opzichte van de natuur is er daarbij een van beheersing en exploitatie.

Vooral de enorme (onderling verbonden) economische, technologische en wetenschappelijke dynamiek heeft het gelaat van vrijwel de gehele aarde en de mensheid ingrijpend veranderd en het productievermogen kolossaal vergroot. Het is dit bestel waarnaar de verderop nog toe te lichten metafoor (overdrachtelijke uitdrukking) Juggernaut verwijst. Hoe moesten kerken en christenen zich verhouden met dit bestel, waarvan de markteconomie en de in particulier bezit zijnde productiemiddelen (kortheidshalve aangeduid als kapitalisme) een kern element (en volgens sommigen zoals Marx, hèt kernelement ) vormden? Moreel wierp dit al een belangrijke vraag op: de moderne economie en de haar schragende economische theorie van het liberalisme stelde het motief van het eigenbelang centraal. Hoe verhield zich dat tot de christelijke ethiek, die, bij alle verscheidenheid, gemeenschappelijk had dat zij de liefde centraal stelde? Hoe moesten kerken en christenen omgaan met een sterk verzelfstandigde economie, die niet meer door een hemels baldakijn overwelfd werd? Deze scheiding liep bovendien niet tussen gelovigen en niet-gelovige, maar ook de christen was deelnemer aan verschillende werelden. Negatief geformuleerd leidt dat tot een gefragmenteerd bestaan, positief gezegd tot een veelkleurige identiteitsopbouw. Dat heeft tot gevolg dat de verbinding tussen geloof en economie niet als vanzelf gegeven is, maar een zaak is die nadrukkelijk reflexie behoeft wil ze mogelijk worden. Kerken zijn in het debat over de markt niet vanzelfsprekende partners in het publieke debat over de moraal. Dat geldt voor veel kerkleden en voor niet-kerkleden. Dat neemt niet weg dat er in het verband van de moderniteit zich verschillende tradities gevormd hebben, die zich op uiteenlopende wijze verhouden met de

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

4

economie. Zij lopen uiteen van verwerping, correctie tot positieve bejegening. Alvorens daar nader op in te gaan, halen we eerst nog de Juggernaut naar voren als typering van de context waarin wij ons bevinden. Daarmee krijgen wij ook scherper zicht op de benaderingen en vragen.

1.2 Riding the Juggernaut

Het begin van de discussie ligt bij een metafoor: 'Ri ding the Juggernaut'. De metafoor verwijst naar een dubbele discussie in de nieuwste tijd. Is de moderne markteconomie een uit zich zelf bewegend wereldsysteem geworden dat alles verplettert dat op haar pad komt? En de tweede vraag: wie of wat kan dit wereldsysteem sturen, wie of wat kan de Juggernaut berijden? De staat, de sociale bewegingen, het geweten? De Juggernaut is oorspronkelijk een gigantisch grote en zware wagen waarop een beeld van Krishna geplaatst is. De wagen wordt voortbewogen door de handkracht van honderden hindoes tijdens een religieuze processie in Puri en andere steden (India). Aan dit religieus fenomeen is in het Westen de mythe verbonden· dat fanatieke gelovigen zich uit godsvrucht onder de wielen van het gevaarte wierpen en verpletterd werden. De Juggernaut is in het westen een bekende metafoor geworden. Men treft hem aan in de sciencefictionliteratuur en de sociale wetenschappen. De bekende Engelse socioloog Anthony Giddens gebruikt het beeld bijvoorbeeld in zijn boek The Consequences of Modemitl. Maar de metafoor verwijst ook naar de naam van gigantisch grote vrachtwagencombinaties in Australië die dwars door de woestijn razen en nergens en voor niemand stoppen, dwarrelend in het stof. Het berijden van zo'n Juggernaut is overigens een fascinerend gebeuren. De metafoor roept ook associaties op met de kolos op lemen voeten uit de joodse tradities, met de Moloch uit diezelfde traditie, het verwijst naar apocalyptische beelden uit de christelijke tradities, het roept de beelden van Karl Marx over het kapitaal als Moloch en fetisj in herinnering, maar heeft ook verband met de mythe van Frankenstein en Terminator I en 11 uit de westerse filmtraditie. Dit meervoudige beeld verdient een korte bespreking.

Karl Marx gebruikt het beeld van de Juggernaut in het eerste boek van Das Kapital (1867). In het derde deel over de productie van de 'absolute meerwaarde' spreekt hij over de 'arbeidsdag'. Hij schetst de lange arbeidsdagen van de loonarbeiders in de Engelse industrie aan het begin van de 1ge eeuw. Met name spreekt hij over de kinderen die dagelijks 'onder het Juggernaut-rad van het kapitaal' geworpen worden. Onder druk van buiten moesten de ondernemers in 1833 aanvaarden dat de dertienjarige kinderen niet langer dan acht uur mochten werken onder de druk van dit Juggernaut-rad. Verderop, in het zevende deel over het 'accumulatieproces van het kapitaal' gebruikt hij het beeld opnieuw. Het moderne kapitalisme, zegt hij, gooit 'vrouwen kinderen' van de loonarbeiders onder het Juggernaut-rad. Hier staat het beeld in het kader van de discussie over de onophoudelijke en onstuitbare dwang van het moderne kapitaal tot verhoging van de productiviteit. Deze dwang tot technologische vernieuwing, omwille van de winst van de afzonderlijke onderneming, maakt alles aan zich ondergeschikt en gaat ten koste van de individuele arbeiders, aldus nog steeds Karl Marx. Dit proces maakt de mens tot een 'aanhangsel van de machine', 'vervreemd' hem van zijn eigen arbeid. Het moderne kapitaal wordt zo een Juggernaut. Het leven van arbeiders, zijn vrouwen kinderen worden verpletterd onder de wielen van een onstuitbaar voortbewegend gevaarte.

Dit beeld is bij Marx verweven met een aantal andere beelden:Baäl, het gouden kalf, Mammon, Moloch, fetisj, afgod. Al deze beelden bevatten een uit de geschiedenis van de religies stammende metaforiek. Zoals vroeger de Goden/Afgoden een uit zich zelfbewegend wezen waren, die absolute onderwerping en offers van mensen eisten, tot

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

5

en met het bloed van kinderen, zo is de moderne markt een nieuwe afgod, die zich evenzeer tegenover de mensen verheft, zich zelf ziet als een 'albeweger' en die opnieuw mensenoffers vraagt. Deze visie komt het scherpst in de bekende fetisjtekst van K. Marx aan het begin van Das Kapital naar voren. Marx gebruikt met opzet een term (fetisj) uit de godsdienstwetenschap en een term die voor het moderne, wetenschappelijke bewustzijn nadrukkelijk verbonden is met de suggestie van achterlijkheid en barbarij. Marx provoceert de moderne burger. Wat jullie een achterlijke eigenschap van 'wilden' vinden, namelijk dat ze geloven dat 'dode dingen' bezield zijn en een leven bezitten (fetisj), dat is precies de centrale eigenschap van het moderne industrieel kapitalisme geworden. Juist de waren op de markt met hun prijskaartje er nog aan zijn de nieuwe fetisjen geworden van de verlichte burger. "Om een analogie te vinden", zegt Marx, "moeten we kijken naar de nevelregio van de religieuze wereld. Hier lijken de productenvan het menselijke hoofd begiftigd te zijn met een eigen leven, het zijn zelfstandige en met de mensen een relatie aangaande gestalten. Hetzelfde geldt voor de producten van de menselijke hand. Dit noem ik fetisjisme die eigen is aan de arbeidsproducten, zo gauw ze als waar geproduceerd worden. Dit fetisjisme is onlosmakelijk verbonden met een wapenproductie.

Het beeld van de Juggernaut komt ook voor in het werk van de Engelse filosoof Zigmunt Bauman. Hij werd bekend met zijn boek over Modernity and the Holocaust (1989). Daarin laat hij zien dat Auschwitz niet een barbaarse terugval uit de moderniteit is, maar innerlijk verwevenis met het paradoxale proces van modernisering in de westerse wereld van de afgelopen eeuw. Nog niet zo lang geleden publiceerde hij het boek Ufe in fragments. Essays in Postmodern Morality (1995). Daarin duidt hij een 'tweede twijfel' over de vooruitgangsideologie van de moderniteit aan. Het economische wereldsysteem is inderdaad zeer succesvol, maar tegelijk zijn de kosten in de Derde Wereld buitengewoon hoog. Daar, in de periferie, lijkt de wereldmarkt, zegt hij, en hij verwijst naar het eerder genoemde boek van Anthony Giddens, op een Juggernaut die alles wat voor haar wielen komt verplettert.

“Wherever the juggernaut has passed, know-how vanishes, to be replaced by a dearth of skills; commofied labour appears where men and women once lived; tradition becomes an awkward ballast and an costly burden; common utilities turn into under-used resources, wisdom into prejudice, wise men into bearers of superstitions. Not that the juggernaut moves of its own accord only, aided and abetted by the crowds of its future victims eager to be crushed (though this is also the case; on many occasions one would be tempted to speak of a Moloch, rather than a juggernaut - that stone deity with a pyre in its belt, into which the selfselected victims jumped with joy, singing and dancing); it is also, once started, pushed from behind, surreptitiously yet relentlessly, by uncounted multitudes of experts, engineers, contractors, merchants of seeds, fertilizers, pesticides, tools and motors, scientists in research institutes and native as weil as cosmopolitan politicians in search of prestige and glory. Thus, the juggernaut seems unstoppab1e, and the impression of unstappability makes it yet more unstoppable. From this 'development', 'naturalized' into something very close to a 'law of nature' by the modern part of the globe desperately searching for new supplies of virgin blood it needs in order to stay alive and fit, there seems to be no escape."

Deze beeldspraak over het moderne kapitaal als een nieuw religieus wezen, dat mensenoffers vraagt, heeft zich in de moderne theologie een vaste plaats verworven. Ze staat in het hart van vele bevrijdingstheologie in Latijns-Amerika, met name bij iemand als Franz Hinkelammert (zie het artikel van Erik Borgman in deze bundel).

Ook genoemd kan worden de Koreaans-Braziliaanse theoloog Jung Mo Sung en zijn boek Der Götzendienst des Kapitals und der Tod der Armen (1989). De Franse socioloog Michael Löwy

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

6

heeft in zijn artikel Der Götze Markt (1996) zichtbaar gemaakt welke grote invloed deze lijn van denken gehad heeft op de bevrijdingstheologie in de context van de Derde Wereld. Hij wijst ook op het boek van Enrique Dussel Las metáforas teológicas de Marx (1993) over de principiële betekenis van de fetisjanalyse van Marx vanuit het oogpunt van de bevrijdingstheologie. Maar ook de 'economische theologie' van A. Th. van Leeuwen uit Nederland is doortrokken van deze religieuze metafoor. Het moderne kapitaal, zegt hij, is een nieuwe afgod, die alle trekken vertoont die vroeger aan de oude Goden toebedacht werden, tot en met de christelijke triniteitsleer. Het verschil is nu alleen dat deze nieuwe economische god niet meer in de hemel woont, maar op aarde. (Zie de bijdrage van Hans Dirk van Hoogstraten). Op een andere manier doortrekt deze radicale metafoor ook de theologie van U. Duchrow, die de inzet van kerken en christenen tegen de vrije markteconomie tot een zaak van belijden ('status confessionis') wil maken (zie het artikel van Noordegraaf). In deze theologieën uit de Derde Wereld en uit Europa heeft de theologie vooral de functie van ideologiekritiek: zij ontmaskert de reëel bestaande 'verafgoding' van de vrije markt, op het alledaagse vlak en in het gewaad van moderne economische wetenschappen.

1.3 Het ‘berijden’ van de Juggernaut (1)

De beeldspraak 'Riding the Juggernaut' verwijst ook naar een andere discussie over het moderne kapitalisme. Kunnen we de wereldmarkt ook 'berijden', 'temmen', 'sturen'? Kunnen we de negatieve gevolgen van de moderne economie als Juggernaut, de dreigende verplettering van mensen, voorkomen, zonder dat het marktsysteem als zodanig afgeschaft wordt? Deze discussie is vooral gevoerd in sociaaldemocratische en christendemocratische kring. De sociaaldemocraten stelden hun vertrouwen in de sturende werking van de democratische staat als vertegenwoordiger van het algemeen belang. Via directe interventie van de staat kon de allesvernietigende werking van de Juggernaut getemd worden. In deze traditie staan de visies op socialisatie, het Plan van de Arbeid, de geleide economie, de verzorgingsstaat, volledige werkgelegenheid, medezeggenschap, staatscontrole op de geldstromen enz.. De economische analyse van J.M. Keynes in de jaren dertig was een wetenschappelijke ondersteuning van deze politieke visie. In de grote crisis van de jaren dertig kwam deze sociaaldemocratische visie sterk op de voorgrond te staan in het 'Plan van de Arbeid' (1935).

"De crisis heeft de volksovertuiging, waaraan het Plan gestalte geeft, de overtuiging, dat ingrijpen van Staatswege in het economische leven in het belang van het gehele volk geboden is, belangrijk versterkt. De roep om ordening, welke gaat door de rijen van arbeiders, middenstanders en ondernemers, is sterker geworden door de crisis. De fatale gevolgen van het niet-geordend zijn der voortbrenging in de bedrijfstakken doen zich thans hevig gevoelen. De wil tot beheersing van het conjunctuurverschijnsel, de wil tot crisisvoorkoming breekt zich evenzeer baan. Al vragen thans grote groepen in de eerste plaats ingrijpen in hun eigen belang, toch beseffen zij zeer wel, dat ordening en ingrijpen niet beperkt kunnen en mogen blijven tot hun eigen groep, wij van een werkelijke oplossing sprake zijn.”

In christendemocratische kring bestond er een vergelijkbaar onbehagen, zeker in de crisistijd, over de wijde werking van de vrije markt. Paus Pius XI spreekt in zijn encycliek Quadragesimo anno (1931) zelfs van de 'dictatuur' van de markt’. Abraham Kuyper riep in 1891 al op tot een 'architectonische kritiek' waarbij de 'sociale kwestie' aan de orde gesteld moest worden: niet enkel aalmoes, maar ook een grondige hervorming van het moderne economische systeem Maar de christendemocraten hadden minder dan de sociaaldemocraten vertrouwen in een

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

7

directe interventie door de staat. Zij waren huiverig voor collectivisme en zagen in de sociaal-democratische en vooral in de communistische traditie een vorm van totalitarisme verschijnen. Tegelijk waren zij even huiverig voor een liberale 'nachtwachtersstaat', die enkel op de centen paste en de law and order beschermde. In deze traditie passen de visies op subsidiariteit en soevereiniteit in eigen kring, de visie op een christelijk geïnspireerde bedrijfsorganisatie, visies op solidarisme, corporatisme, publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, op verantwoordelijke maat-schappij, op het middenveld en sociale markteconomie. In dit boek worden deze visies in de bijdragen van Saleminkj, Van der Wal en Balkenende uitgewerkt. Daarom wordt er hier niet verder op ingegaan.

1.4 Het ‘berijden’ van de Juggernaut (2)

De beeldspraak verwijst nog naar een derde aspect. Het berijden van de grote vrachtwagencombinaties, de Juggernauts, door het stof van de woestijn is een opwindende en fascinerende gebeurtenis. Het organiseren van de religieuze plechtigheden waar de juggernaut-wagen voortgetrokken wordt, het bouwen van grote godenbeelden, Mammon en Moloch, dat alles is ook een opwindende en heilige taak van en voor bepaalde mensen. Er is in het Westen een grote traditie van doen en denken die juist in het moderne kapitalisme een 'voertuig' van welvaart, welzijn en geluk ziet. Het moderne kapitalisme met zijn geniale uitvinding, de vrije markt (M. Friedman), heeft voor het eerst in de geschiedenis mogelijk gemaakt om armoede en honger terug te dringen, zo niet op te heffen. Enthousiasme over de fantastische mogelijkheden van de markt als sociale machine voor rijkdom productie, die zelfs het streven naar eigenbelang als positieve brandstof weet te gebruiken, doortrekt de geschiedenis van het neoklassieke denken en zijn moderne revival. Doordrenkt eveneens bepaalde tradities van het moderne management -denken en het economisch beleid van een deel van de captains of industry. Deze positieve waardering voor de economische Juggernaut weerspiegelt zich in de 'economische theologie' van iemand als Michel Novak (zie het artikel van Salemink). Hij beschouwt de uitvinding van het moderne 'democratisch kapitalisme' als een co-creation met God, een voltooien van de schepping. Hij spreekt over een 'theologie van de onderneming'.

1.5 Vragen aan het eind van de twintigste eeuw

Het twintigste eeuwse debat over theologie en economie is sterk bepaald door de discussie over kapitalisme en socialisme. Tot beide moesten kerken en christenen zich bijna onvermijdelijk verhouden. De socialistische arbeidersbeweging (in al haar varianten van sociaaldemocratisch, anarchistisch tot communistisch) en het communisme vanaf de Russische revolutie noopten daartoe. Na de val van de muur en de teloorgang van het communisme ontstond er in velerlei opzicht een nieuwe situatie, die zijn weerslag heeft in de hedendaagsediscussies, zoals uit meerdere bijdragen in deze bundel blijkt.

Een tweede cluster van vragen heeft te maken met de internationale verhoudingen en de mondialisering (globalisering) van de economie. Of en in welke mate verwijzingen hiernaar terecht zijn, bij voorstellen tot reconstructie van de economie worden ze gehanteerd. Ook hiervan zal men zich rekenschap moeten geven. Specifiek voor de westerse samenlevingen ishet debat over de toekomst van de verzorgingsstaat, die niet los gezien kan worden van de twee eerder genoemde ontwikkelingen. De reconstructie van de verzorgingsstaat (teloorgang volgens sommigen) is een doorgaand proces, dat gepaard gaat met versnipperd genomen maatregelen die echter als richting gemeenschappelijk hebben meer markt en bezuiniging. De strijd daarover en de discussie over de verhouding tussen overheid, markt en individu zal nog

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

8

vele jaren aanhouden. Nieuwe vragen zoals (nieuwe) armoede en structurele werkloosheid steken daarbij de kop op. Deze worden nog scherper als men ziet dat deze ook voortduren in tijden van economische hoogconjunctuur en toenemende productie en welvaartsgroei. Als prominent thema heeft zich nu op de politieke en maatschappelijke agenda geplaatst het milieuvraagstuk en de daarmee samenhangende duurzaamheidsdiscussie. De moderniteit is in haar intentie een emancipatieproject. Deze had de gehele mensheid op het oog, maar beperkte zich vooral tot de burger. Daarom ontstonden nieuwe emancipatiebewegingen, die ook hun invloed deden gelden op de benadering van de economie. Te noemen zijn de arbeiders- en vrouwenbeweging, de gekolonialiseerde volkeren en etnische en seksuele minderheden. In meerdere of mindere mate zien wij al deze punten naar voren komen in het hedendaagse debat tussen theologie en economie.

1.6 Naar een typologie van theologische paradigma’s

In deze paragraaf brengen wij de verschillende modellen ('paradigma's') naar voren zoals wij die in de theologie tegenkomen. We baseren ons daarbij op het dissertatieonderzoek van Aart van den Berg dat verricht wordt aan de Universiteit Utrecht en de Vrije Universiteit in Amsterdam. We maken twee opmerkingen vooraf. Het gaat om benaderingen in de christelijke theologie. Daarmee gaan wij voorbij aan het neonconfucianisme, het boeddhisme, de islam, het hindoeïsme, de Afrikaanse wijsheid en allerlei 'nieuwe' vormen van religiositeit. Wij moeten ons hier alleen al om praktische redenen bepalen tot de christelijke traditie. Wij willen dat echter uitdrukkelijk signaleren en het belang onderstrepen van een interreligieuze dialoog ook over economische vraagstukken. Een tweede opmerking vooraf betreft het woord 'economie'. Dit kan op verschillende wijze gebruikt worden. Daarom is het van belang om teneinde spraakverwarring te voorkomen zich goed bewust te zijn in welke zin men dit woord gebruikt. Economie kan betrekking hebben op: - de economische orde (bijv. vrije markteconomie, gemengde economie, centrale

staathuishoudingen);- het economisch beleid (van de overheid en sociale partners); - de productie van bedrijven (dit is mede het onderwerp van de bedrijfsethiek ); - het economisch handelen van individuen en huishoudens (dat betreft in ons type

samenleving vooral de consumptie, maar er vindt vooral via onbetaalde arbeid ook productie plaats);

- de wetenschap (daarbij zijn bijvoorbeeld de vaak impliciete vooronderstellingen zoals het mensbeeld van belang.)

De hieronder te noemen theologieën hebben vooral betrekking op de twee eerste genoemde punten (economische orde en beleid), maar alle punten hangen zodanig samen dat ze al snel in elkaar overlopen. Maar, nogmaals, voor de helderheid is het wenselijk om te weten waar de accenten liggen.

A) De theologische uitgangspunten

Veel kerken en christenen hebben zich de laatste eeuwen zeker 'vanaf begin tachtiger jaren in talloze brochures, studies en verklaringen uitgelaten over economische onderwerpen zoals armoede, werkloosheid, milieu, schuldenproblematiek en economische orde. Deze documenten worden 'economisttheologische documenten (of boeken)' genoemd. Er zijn er vele.

Vanaf 1980 heeft de paus drie encyclieken geschreven over de economie, als onderdeel van de -'sociale leer' van de rooms-katholieke kerk. De Wereldraad van Kerken laat regelmatig van zich horen. De Amerikaanse bisschoppen hebben in 1986 een vrij bekende pastorale brief geschreven. Vele protestantse kerken en talrijke bisschoppencolleges hebben economische

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

9

verklaringen en pastorale brieven het daglicht doen zien. Niet alleen in het Westen, maar ook , in Azië (bijv. Filippijnen), Afrika (bijv. Kameroen, Zaïre), Latijns f Amerika (bijv. Nicaragua, Brazilië) en in Australië zijn er kerken en,' groepen van christenen die theologie en economie met elkaar verbinden.Ook de evangelische stroming spreekt zich uit over economische aangelegenheden. De Orthodoxe kerken volgen schoorvoetend. Een belangrijk voorbeeld in Nederland van kerkelijk spreken over economie is de geloofsbrief, De keerzijde van de economische medaille. Ook de individuele christelijke auteurs laten zich niet onbetuigd. In dit boek vindt men in beknopt bestek een aantal stromingen en personen behandeld. In alle continenten en vanuit vele tradities is de laatste jaren een veelheid van geluiden op gang gekomen, die haar weerga niet kent. Een veelheid, omdat er verschil is in theologie, in de economische kritiek en in de economische voorstellen. Ook is er een verschil in het gezag dat aan het spreken wordt meegegeven. Er kan een sterke waarheidsclaim op het spreken liggen, terwijl andere een meer open benadering hebben. Men kan deze veelheid als een 'kakofonie' beschouwen. Een andere - meer positieve - wijze is echter om het economisch theologisch debat te beoordelen als een essentiële zoektocht naar gelovige aanknopingspunten in traditie en bijbel. Het debat wordt gevoerd en ontspoort regelmatig, er zijn veel misverstanden, maar alle woordvoerders zijn gegrepen door de zoektocht naar de betekenis van de bijbel en de traditie voor de economie en maatschappij, naast de meer individuele zoektocht naar God en de persoonlijke betekenis van God in het eigen bestaan. Wij prefereren te spreken van een zoektocht boven het gebruik van termen als 'kakofonie'. Meningsverschillen en ver uiteenlopende standpunten zijn ook niet meer dan vanzelfsprekend als we het terrein van de economische theologie bekijken. Naast de vele theologische uitgangspunten, hebben de auteurs van deze documenten ook nog eens te maken met een breed scala van ethische modellen uit de sociale filosofie, waaruit een verantwoorde keuze gemaakt moet worden. En dan spreken we nog niet eens over de veelheid van gangbare economische theorieën. Al met al zijn er nog al wat mogelijke uitkomsten. Wat de discussie zou verlevendigen en verduidelijken is het expliciet maken van dergelijke aannames. Een aanzet hiertoe geven we in het hierna volgende.

De Bijbel

Laten we een ogenblik stil staan bij de oorsprong van het theologiseren: de bijbel (al wordt de interpretatie daarvan in meerdere of mindere mate bepaald door de traditie van het christendom). Hoe komen de auteurs in hun documenten vanuit de bijbel bij de economieterecht? Vijf Bijbelse thema's. keren met regelmaat terug in kerkelijke documenten: Gods schepping, Gods rechtvaardigheid, Gods bevrijding, Gods liefde en Afgoderij. 'Elk van deze thema's hebben betrekking op de economie. Tezamen vormen zij een economisch-sociale interpretatie van de bijbel. We zullen over elk uitgangspunt kort iets vertellen.

Gods schepping

God heeft de aarde geschapen en de mensen naar zijn beeld. Tot dusver zijn de documenten het met elkaar eens. Dan volgt er een gedachtesprong. Wat is de inhoud van dit beeld? Vele kiezen voor een 'waardige mens'. De volgende stap is het vertalen van 'waardigheid' in economische termen: de mens moeten kunnen werken, moet niet in armoede leven en zijn rust hebben. En - radicaler -de mens heeft economische rechten, zoals huisvesting, voedsel, beschutting, arbeid etc .. Vervolgens komen de documenten met puur economische voorstellen, die van elkaar verschillen: de overheid moet werk scheppen, of juist niet: de markt moet vrijgelaten worden, zodat werkgelegenheid ontstaat, enz ..

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

10

Men interpreteert deze beelddrager van God ook wel als 'vrije mens'. God heeft de mens geschapen met de mogelijkheid goed en kwaad te doen. En ook hier gaan de documenten direct al uiteen. De een zegt dat het kapitalisme de beste garantie voor vrijheid is, de ander -wijzend op het feit dat vrijheid niet ten koste van een ander mag gaan - komt uit op een sociale markt economie. En zo zijn er nog enkele andere mogelijkheden om het beeld van God in te kleuren. God is goed, dus is de mens in principe goed; God schiep 'iedereen' naar zijn beeld, dus moet de mens zich niet al te individualistisch gedragen, maar rekening houden met het maatschappelijk verband.

'God heeft de mens geschapen naar zijn beeld' is echter slechts één aspect van de schepping. Om nog een voorbeeld te geven: De mens heeft een opdracht meegekregen, namelijk om te heersen over de vogels en de vissen enz .. Vooral bij protestantse documenten (bij rooms-katholieke zelden) is het besef groot dat een verkeerde theologie een bijdrage heeft geleverd aan de uitbuiting van de aarde en zij spreken zich hierover berouwvol uit. De mens heeft in plaats van de aarde zorgvuldig te 'bewerken en te bewaren', de aarde uitgeput en gedomineerd. De gegeven opdracht is een directe verwijzing naar de economie. De mens is een rentmeester (onder God) over de economie en soms zelf een 'mede-schepper' (met God) als hij zijn gewone werk doet of als hij meehelpt aan de economische ontwikkeling van een samenleving. Maar ook hier gaan de wegen al direct uiteen. Wordt de mens een mede-schepper in het werk van God genoemd dan wordt de opdracht tot werken en ontwikkeling beschreven, zonder veel besef van de 'grenzen aan de groei' (vgl. M. Novak). Veel nadruk ligt dan op de creativiteit van de mens. Wordt de mens daarentegen als rentmeester afgeschilderd, dan komen veelal de ecologische aspecten, de limieten van de door God gegeven opdracht in zicht. De consequentie van deze interpretatie is ver-dragend in de documenten: totaal verschillende economische orden kunnen voorgesteld worden.

Gods rechtvaardigheid

God wordt vaak omschreven als een Rechtvaardige God, die het opneemt voor de armen, de zwakkere groepen, de machtelozen; in feite de toenmalige 'weduwen, wezen en vreemdelingen'. Gods rechtvaardigheid loopt als een rode draad door de hele bijbel heen. Kort aangeduid wordt deze als volgt omschreven: God sloot een verbond met Israël waarin vele regels waren opgenomen ter bescherming van de armen, ter bescherming van het milieu en ter bescherming van hogere-dan-economische doelen, zoals gemeenschapsbesef. Maar vooral ter bescherming van de arme. Een waslijst met voorbeelden is hiervan te geven. Er worden grenzen gesteld aan koop, verkoop en rente. De instelling van het jubeljaar en het sabbatsjaar was bedoeld om schulden kwijt te schelden, slaven vrij te laten, gecumuleerde bezittingen te herverdelen, het land braak te laten liggen. Vele teksten in de verbondsregels benadrukken dat de noden en de rechten van de armen geëerbiedigd moeten worden. Het gaat dus om heel concrete sociaaleconomischeaanwijzingen. God stuurde profeten zodra Israël afweek van deze regels, als er geen rechtvaardigheid heerste en als de armen onderdrukt werden door de machthebbers. De gevolgen van onrechtvaardigheid waren verbanning en economische chaos. Hosea, Micha, Amos, Jesaja en Jeremia, allen worden geciteerd als profeten van de gerechtigheid.

Jezus had dezelfde boodschap als de profeten, en leefde onder de armen en stierf arm. Jim Wallis, zelf actief in de evangelische beweging, stelt zelfs: "Jezus praatte meer over rijkdom en armoede dan over bijna elk ander onderwerp, inclusief hemel en hel, seksuele moraal, de wet en geweld. Een van elke tien verzen in Marcus, Mattheüs en Lucas is over de rijken en de armen; In Lucas is deze ratio 1:7. Jacobus behandelt

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

11

het onderwerp in elke een van de vijf verzen in zijn brief. Het thema geld, bezit, armoede is dus bepaald geen marginaal onderwerp voor de Bijbelse auteurs”.

Lucas 4: 18-19 staat vrij centraal in de documenten. Hieruit blijkt dat Jezus is gekomen om het evangelie aan de armen te verkondigen. Jezus gaat fel te keer tegen rijkdom en de gehechtheid daaraan. Rijkdom is een gevaar, een barrière om tot God te komen. De rijke moet zijn bezittingen verkopen en schenken aan de arme. Jezus neemt het permanent op voor de arme, de verschoppeling, de zieke en de onderdrukte, kortom heeft een 'optie voor de armen'. In een vaak genoemde gelijkenis - Matthieu 25:31-46 - over het oordeel van de Zoon des mensen wordt als het criterium van het (eind)oordeel niet het geloof in God en Jezus genoemd, maar het feit dat al dan niet de hongerige gevoed is, de dorstige drinken heeft gekregen, enz .. Jezus is hier in de mensen aan de onderkant van de samenleving aanwezig: "In zoverre gij dit aan een van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het mij gedaan." Jezus identificeert zich met de armen, is één met hen. Niet alleen zijn leven en leer, maar ook zijn geboorte en dood staan in het teken van economische rechtvaardigheid. Om een voorbeeld van de economische betekenis van Jezus' dood te geven: Door zijn dood overwon hij de oorzaken van onrechtvaardigheid (zonde) zodat rechtvaardigheidnu hersteld kan worden. De dood van Jezus wordt .ook beschreven als een logisch gevolg van zijn radicale houding met betrekking tot de maatschappij. Zijn leer over rijkdom en armoede was opruiend voor de samenleving, dus moest hij sterven. De eerste gemeente was een groep christenen, die alles gemeenschappelijk had en alle goederen met elkaar deelde. Volgens de documenten was de gemeenschap niet gebaseerd op collectief eigendom van de productiemiddelen maar stond privé bezit centraal, met dien verstande dat het ten bate moest komen aan ieder. Lang niet alle documenten noemen deze hele maatschappelijk theologische lijn van 'verbond -profeten - Jezus - eerste christen gemeente', en vele hebben een net iets andere interpretatie. Maar in de meeste documenten worden enkele aspecten hieruit genoemd, die per onderwerp al dan niet radicaler gepresenteerd worden.

Gods bevrijding en liefde

Naast Gods rechtvaardigheid en Gods schepping zijn er nog de thema's liefde en bevrijding. Een kort woord hierover. Gods bevrijding wordt nogal eens centraal gesteld in een revolutionaire context. God heeft het volk Israël uit het onderdrukkende systeem van Egypte geleid naar een economie van melk en honing. Het jubeljaar is een bevrijding van schulden problematiek en slavernij. Jezus bevrijdde niet alleen van individuele zonde, maar ook van structurele zonde, dat is de zonde die in een onderdrukkend economisch of politiek systeem tot uitdrukking komt. Sommige documenten zien bevrijding uit onderdrukking en armoede niet alleen als een ethische opdracht, maar ook als een zaak waar het geloof om draait en in feite als een zaak waar verlossing van de individuele ziel van afhangt. De vraag of een mens tijdens zijn leven aan de kant van de armen of aan de kant van de onderdrukker stond, wordt dan het criterium van behoud. En er zijn documenten die Gods liefde centraal stellen. Van daaruit neemt men veelal het eigenbelang, toch een van de belangrijkste drijfveren van een kapitalistische economie, onder de loep. Eigenbelang, wel geplaatst binnen een raamwerk van een 'liefdevolle structuur' en gesteld naast altruïstische uitgangspunten van de mensheid, of 'intelligent eigenbelang' blijft echter in de meeste documenten een belangrijke plaats houden als motor van een economie.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

12

Afgoderij

Soms wordt de strijd op het niveau van het geloof zelf gestreden. De een zweert letterlijk bij het kapitalisme, omdat de Schepper de mens creatief gemaakt heeft en het vrije markt systeem de creativiteit en de rijkdom van allen (ook die van de armen) ten goede komt. De ander belijdt schuld omdat de vrije markt wereldarmoede laat bestaan en komt tot de conclusie dat de economie of de markt een afgod is. Of geld, of macht, of groei of technologie, maar ook het socialisme wordt - door andere auteurs - een afgod genoemd.

B) De typologie

Bij een typologie van de economisch-theologische stellingnames kunnen verschillende aspecten genoemde worden. Zo valt bijvoorbeeld op dat het theologische uitgangspunt meer per continent verschilt dan per theologische traditie. Heel globaal gesteld: Latijns Amerikaanse landen stellen de God van de Bevrijding centraal, noordelijke landen spreken meer over de God van de Schepping en de God van de Rechtvaardigheid, terwijl Azië de God van de Gerechtigheid en Afrika de God van de Liefde op de voorgrond plaatst.

Redenerend vanuit deze theologische uitgangspunten vinden op (vele) momenten subjectieve vertaalmomenten plaats, zodat de auteurs op basis van hetzelfde theologische uitgangspunt tot zeer uiteenlopende economische voorstellen kunnen komen. Door diezelfde niet-verantwoorde keuzen blijkt het echter ook mogelijk om met behulp van verschillende theologische uitgangspunten bij bijvoorbeeld dezelfde economische orde uit te komen. Vele aspecten uit economisttheologische documenten kunnen het criterium zijn van een typologisch onderscheid (de theologische of ethische uitgangspunten, de theologische of ethische interpretatie, etc.14). Een keuze hierin te maken is nooit eenvoudig en altijd aanvechtbaar. Voor een heldere discussie is een keuze echter onontbeerlijk. Wij menen dat de volgende typologie een goed stramien biedt om de verschillende benaderingen in kaart te brengen:

Paradigma A

Economie en theologie hebben niets met elkaar te maken. De theologie kan niet spreken over de economie. Uit de bijbel zijn geen economische richtlijnen voor het heden te distilleren. Alleen op basis van het individuele geweten kan men spreken over de werking van de economie en deze eventueel bekritiseren of toejuichen.

Paradigma B

Economie en theologie hebben met elkaar te maken. De theologie heeft iets te vertellen over de economie. Er zijn verschillende manier waarop de theologie spreekt over de economie:

B 1. Profetische kritiek op de vrije markt

De auteurs spreken 'profetisch' over de economie. De auteurs keuren die vorm van economische orde af, die gebaseerd is op het vrije marktmechanisme en privé eigendom. De nadruk ligt op de bevrijding uit het huidige systeem, de ongerechtigheid die daar heerst, enz. De theologie heeft een veroordelende, profetische functie, waarbij men niet altijd een alternatief kan en/of wil geven. Wij noemen deze manier van spreken een profetische afkeuring van de vrije markt. De afgoden worden benoemd: de markt, het kapitaal, de groei, e.d . Voorbeelden die in dit boek worden behandeld zijn: Van Leeuwen, Hinkelammert en Duchrow.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

13

B 2. Ethische aanvulling op de vrije markt.

Deze -auteurs hebben een grote voorkeur voor een vrije markt economie, voor een economische orde, waarin de overheid zich zo ver mogelijk houdt van economische beslissingen, De rol van kerk en theologie ligt op het ethische vlak. De mensen moeten verantwoordelijker, liefdevoller, rechtvaardiger, etc. zijn De mentaliteit van de individuen en gemeenschappen moeten de markt stimuleren en waar nodig corrigeren. Wij noemen het een ethische aanvulling of ethische maximalisatie van de vrije markt. Voorbeeld: Novak.

B. 3-5. Een scala mogelijkheden er tussen in

Tussen de profetische aanklacht (1) en de alleen door de mentaliteit aan te vullen vrije markt (2)ligt een scala van mogelijke typen van economische orde, die een markteconomie voorstaan, die niet zo vrij mogelijk gelaten wordt, maar ingekaderd moet worden in een beschermende politiek-economische-sociale structuur (3 - 5). Op basis van bijbel en traditie benadrukt de theologie de waarde van gemeenschappelijke, solidaire, ecologische verbanden. Het hangt van de specifieke structurele inkadering af, hoe een dergelijke economie het beste genoemd kan worden. In onze tijd zijn de volgende drie hoofdstromen van belang:

B. 3. Ecologische structurele inkadering van de markt

De markt wordt als een belangrijk instrument voor allerlei doeleinden gebruikt, maar naast andere instrumenten. Zij wordt toegespitst op ecologische doeleinden, waarbij economische groei als doelstelling op zijn minst kritisch wordt bejegend. Over het algemeen leidt de theologie, op basis van de aarde als goede schepping, de mens als 'rentmeester' en de noodzaak van rechtvaardigheid ten aanzien van komende generaties, tot een ecologisch georiënteerde structureel ingekaderde markteconomie, kortweg een ecologische economie. Vaak is dit type ook sterk sociaal getint. Voorbeelden zijn Goudzwaard en De Lange met hun 'economie van het genoeg'.

B. 4. Coöperatieve-sociale inkadering van de markt.

Naast concurrentie en markt, is de economie structureel zodanig ingericht dat coöperatie, coördinatie, participatie en planning in alle geledingen van de economie een vooraanstaande plaats innemen. Het maatschappelijk middenkader wordt meestal een belangrijke positie toegekend, in een 'organische' maatschappij. Een dergelijke economie wordt veelal uit sociale oogpunten geprefereerd. Soms wordt zelfs socialisatie van bezit overwogen. De theologie legt sterk de nadruk op rechtvaardigheid, gemeenschappelijkheid en solidaire verbanden in de bijbel en traditie. Voorbeelden vormen de christendemocratische stromingen.

B. 5. Feministische benaderingen

Er is, zoals ook blijkt uit de bijdrage van Hedwig Meyer- Wilmes aan dit boek, binnen de feministische theologie nog weinig gereflecteerd op wat de feministisch-theologische inzichten betekenen voor de economie. Sommige benaderingen komen dicht bij de profetische kritiek, waarbij vooral het patriarchaat onder kritiek wordt gesteld, anderen werken meer vanuit het systeem en proberen daarin ruimte te scheppen voor zorg, verbondenheid e.d..

Model

Paradigma A: scheiding economietheologie

Paradigma B: verband economie-theologie (profetisch) ------------------------------------------------------------------------------ (ethische aanvulling)Anti vrije markt (1) ------------------------------------------------------------------------ Pro vrije markt( 2)

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

14

(structureel ingekaderde markt:)-ecologische economie (3)-coöperatieve economie (4)

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

15

2 Klamer – Denken vanuit de oikos in vier sferen'Laten we het alsjeblieft zakelijk houden. We maken duidelijke afspraken en rekenen keurig alles af Kamer, maaltijden, computer, schoolgeld, zakgeld, vakanties: dan kom ik op 143.542 euro. Dat is wat ik voor jouw opvoeding heb betaald. Ik vind het best als je het in termijnenafbetaalt, maar dan wel met rente.' 'Goed, en dan breng ik in rekening het plezier dat ik jullie heb gegeven. Ik schat dat op 50.000

euro - en dan hou ik rekening met mijn wat lastige puberteit. Voor de maandelijkse bezoekjes zal ik 300 euro in rekening brengen exclusief reiskosten ... Vind je dat veel? Weet je wat ik in die tijd had kunnen verdienen? Ik denk dat het eerder te weinig is. Zo'n bezoek is voor mij echt geen lolletje. En de was kan ik beter in een wasserette doen als je er zo veel voor wilt berekenen.' 'Het volgende kind besteden we uit', zegt de vader tegen de moeder na afronding van de onderhandelingen. 'Lijkt me verstandig, antwoordt zij.

2.1 Het standaardplaatje

Om duidelijk te maken hoe radicaal het plaatje is dat ik u wil voorschotelen, is het zinnig eerst het standaardplaatje van de economen te tonen.

Volgens dit plaatje bestaat de wereld uit de markt en de overheid. Waarden worden ofwel via de markt ofwel via de overheid gerealiseerd. In het begin van de vorige eeuw domineerde de markt. Spoorwegen, de kunsten, de gezondheidszorg, allemaal door commerciële partijen ge-produceerd en aangeboden. Na de Tweede Wereldoorlog (en na de grote depressie van de jaren dertig) zwaaide de pendule naar de overheid. Die trok steeds meer naar zich toe en maakte zich verantwoordelijk voor de levering van treinvervoer, gezondheidszorg, energie, telefonie, post, tentoonstellingen, theater, vliegreizen. In de jaren zeventig nam de overheid ruim de helft van alle economische productie voor haar rekening. In de jaren tachtig ging de pendule weer naar de markt. Zowel de overheid als de markt teken ik als vierkanten omdat ze vierkant zijn in hun logica. In de markt draait alles om de prijs van de dingen en voor de overheid draait alles om regels. In beide sferen regeren contracten en de behoefte - of is het de noodzaak? - te controleren, te rati-onaliseren en te managen. Die laatste karakteristieken heb ik willen benadrukken in het plaatje met de 'management'-vierkanten.

De werkelijkheid werkt anders. Denk anders, verander het perspectief door ook te letten op waarden en gemeenschappelijke goederen, en het standaardplaatje voldoet niet meer. Want

DE MARKT DE OVERHEID

MANAGEMENT MANAGEMENT

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

16

waar zijn de gezinnen, de vriendschappen en de clubs? Waar worden gemeenschappelijke goederen gerealiseerd? Dit standaardplaatje maakt ook niet duidelijk waar ik hoor. Want ik hoor niet in de markt en ook niet bij de overheid. Zowel de markt als de overheid is anoniem en onpersoonlijk. Zou ik daartoe aangewezen zijn, dan was ik verloren. Iets ontbreekt. En wel een tweetal sferen.

2.2 Mensen horen in de eerste plaats bij hun oikos

Begin bij het begin. Zoals Aristoteles dat doet in de Politeia. Natuurlijk ben ik mij er niet van bewust hoe het allemaal begonnen is, en u weet dat ook niet. Maar we weten wel dat het leven voor ons begon toen we uit de baarmoeder kwamen. Dat hebben nog steeds alle mensen gemeen, een moeder dus. Psychoanalytici zien dat gegeven als allesbepalend. Ik wil het graag geloven ook al weet ik niet hoe ik de scheiding van mijn moeder heb ervaren. Hoe traumatisch het besef alleen te zijn is, iets te zijn apart van mijn moeder, weet ik niet. Misschien geeft die ervaring mensen de impuls om de afstand met ieder ander te overbruggen en het pijnlijke gevoel helemaal alleen te zijn op te lossen door middel van liefde of macht, dus door zich de ander op een of andere manier toe te eigenen. In de liefde wordt de vrouw mijn vrouw, en door macht worden die mensen mijn mensen. In ieder geval laten mensen op allerlei wijzen zien de behoefte aan een 'wij' te hebben, aan iets wat meer is dan het Ik. Daarom opereren ze in groepen, clubs, clans, religies, gemeenschappen, organisaties, etnische groepen, als een volk en uiteindelijk als een soort, 'de mens’.Die meest persoonlijke sfeer, de sfeer van de moeder en de vader, van het eerste wij, noem ik de sfeer van de oikos. Oikos is Grieks voor 'thuis', voor de plaats waar het haardvuur brandt. In de oikos leven en werken mensen in gemeenschap; verdelen ze taken en delen het voedsel enal het andere waardevolle dat de oikos produceert en verwerft. De oikos is een gemeenschappelijk goed voor hen die er deel van uitmaken. Iedereen draagt het zijne of hare bij en die bijdragen bepalen hoe sterk, vitaal en waardevol de oikos is. Oikos is binnen; staat voor 'wij'. Oikos is het eerste antwoord op de vraag waar je bij hoort.

Ik gebruik 'oikos' om te voorkomen dat alleen maar aan gezinnen en families gedacht wordt. Een oikos heeft vele vormen. In veel Afrikaanse en Aziatische landen is hij een uitgebreide gemeenschap van familie. Hij kan een stam zijn, een clan of een religieuze gemeenschap. Bepalend is het gevoel van een 'wij' en de onderlinge afhankelijkheid. De oikos kan een gezin zijn, maar ook een stel dat samenwoont of een netwerkje van intens samenlevende vrienden (ik denk nu aan alleenstaande vrienden die een sterke oikos hebben in de vorm van andere vrienden). De oikos kan virtueel en symbolisch zijn. Een geloofswereld met een God als de vader en met medegelovigen kan als een oikos zijn. En ook het thuisland kan als een oikos beleefd worden, net als een buurt, een volk of zelfs de aarde. Ik kan me zo voorstellen dat als astronauten zich klaarmaken om uit de ruimte terug te keren, zij de aarde als hun oikos zien.

De oikos is de plaats waar we ons geborgen voelen, de plaats waar we leren wat zorgzaamheid, betrokkenheid is, misschien ook wat liefde ~ Ieder mens heeft die nodig. Alles wat we doen, richt zich uiteindelijk op de oikos. Aan het graf worden we in de eerste plaats herinnerd door wat we voor de mensen in onze oikos hebben betekend, en dat zijn voor de meesten van ons, onze kinderen, onze partners, onze ouders. Mijn oikos staat op de eerste plaats, voor alle wezenlijke verbanden die ik heb. Wie er allemaal bij horen, zou ik niet direct kunnen zeggen. Een vriendin die intensief meeleeft ben ik geneigd tot mijn oikos te rekenen.

Leden van de oikos rekenen niet af, ze ruilen niet op basis van quidproquo - het voor wat hoort wat, dat de markt regeert - en houden elkaar niet aan een contract. (Nou ja, soms misschien

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

17

wel.) Nee, ze delen een gemeenschappelijk belang en dragen ieder op een eigen manier daaraan bij. Als de markt zijn intrede doet in de oikos, geeft dat spanningen. Stel dat de vrouw betaald wil worden voor haar diensten. Of dat de ouders de kosten van de opvoeding bij hun kinderen in rekening brengen ('Die 143.542 euro mag je wel in termijnen afbetalen.')

De oikos vertegenwoordigt een sfeer van waarden. Dat blijkt bij een scheiding. Niets kan iemand zo kwaad maken als dat de ander gaat becijferen wat hij nog te goed heeft. of als een lid zomaar verdwijnt, aan de drugs verslaafd raakt, of als een vreemde binnengelaten wordt. ('Wat moet die vent aan het ontbijt?') De waarden van de oikos zijn niet allemaal positief. Niet voor niets willen sommige mensen niets van de oikos weten, want voor hen staat die voor af-hankelijkheid·, onderdrukking, misbruik en buitensluiting.

Kenmerkende waarden voor de oikos

Positief Negatief

Verantwoordelijkheid Plicht

Loyaliteit Onderdrukking

Verbondenheid Afhankelijkheid

Zorgzaamheid Discriminatie, onrechtvaardigheid

Liefde Incest

Gemeenschappelijkheid Idem

Delen Verwaarlozing

Familiegevoel, wij-gevoel Uitsluiting

Niets is zo veranderlijk, dynamisch en multicultureel als de oikos. Ik benadruk deze kenmerken omdat velen misschien meteen de associatie krijgen met spruitjeslucht, benepenheid en conservatisme. Ze denken aan de familiewaarden waar conservatieven en religieuze mensen het over hebben en willen doen geloven dat gezinnen en families achterhaald zijn. Welnu, dat zijn ze niet. De gemiddelde grootte van een Nederlandse huishouding is de afgelopen tien jaar weliswaar iets afgenomen (van 2,35 naar 2,28 mensen per huishouding), maar de overgrote meerderheid van de Nederlanders leeft nog steeds samen met anderen. Slechts 12 procent van de Nederlanders leeft echt op zichzelf; de anderen leven samen of hebben door scheiding of de dood hun samenlevingsverband verloren. Merk verder op dat iedere oikos multicultureel is doordat ze mensen bijeenbrengt die uit andere oikoi komen, en iedere oikos zo zijn eigen cultuur heeft. Leven in een oikos is een kwestie van omgaan met verschillende culturele achtergronden. Daarbij is iedere oikos tijdelijk. Kinderen verlaten het huis om aan een eigen oikos te werken, ouders gaan scheiden of gaan dood, gescheiden ouders trouwen met anderen. Daardoor zijn de variaties eindeloos. Vraag maar eens rond in een willekeurig gezelschap. Iedereen heeft een andere oikos, iedereen heeft wel iets merkwaardigs.

Maar al die dynamiek en veranderlijkheid van de oikos kunnen niet verhinderen dat hij centraal staat. Daarom spreekt de antropoloog Stephen Gudeman van de 'basis' (Gudeman 2001). Een promovendus van mij, Simon Goudsmit (2004), spreekt van the bedrock-economie (maar

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

18

bedoelt daarmee ook de informele sociale sfeer oftewel de burgerlijke samenleving). De oikos is de primaire sfeer die bepalend is voor de andere sferen.

2.3 De derde sfeer

Is de oikos allesoverheersend in een traditionele samenleving, in een moderne samenleving zien we een verontwikkelde derde sfeer, ook wel aangeduid als ~~. Het is de ruimere kring waarin wij ons buiten onze oikos kunnen begeven, zonder in de sferen van de overheid en de markt terecht te komen. Net als in de oikos overheersen hier de informele, sociale interacties. Het is hier dat mensen zich verenigen, clubs vormen, vriendenkringen onderhouden en collegiaal zijn.Belangrijk in de derde sfeer zijn politieke partijen en sociale organisaties, ook wel 'non-profit' en 'non-gouvernementele' organisaties (NPO'S en NGO'S) genoemd. De laatste benamingen geven al aan dat deze organisaties noch in de sfeer van de markt, noch in die van de overheid opereren. Het zou beter zijn ze 'sociale' of 'maatschappelijke' organisaties te noemen. Het zijn organisaties die ideële doelstellingen vooropstellen en vaak afhankelijk zijn van donaties en vrijwilligerswerk.

In de sociologie is de derde sfeer een erkend gegeven. Ik ontleen de term ook aan die wetenschap. Maar je zult hem tevergeefs zoeken in een economisch handboek. Merkwaardig, als je bedenkt hoeveel tijd we doorbrengen in de derde sfeer, en hoe belangrijk ze is om waarden te realiseren. Verreweg de meeste van onze interacties met anderen vinden erin plaats. Ga maar na: de enkele keren dat een gemiddeld persoon in de sfeer van de markt of van de overheid opereert, staat in geen verhouding tot de eindeloze interacties met collega's, vrienden en vooral gezinsleden. Het gaat hier om die interacties waarvan de waarde niet gemeten wordt met een prijs en die niet op een of andere manier geregeld zijn in een contract of een bureaucratische procedure. Een belangrijk instrument in de derde sfeer is de gift. Daarmee onderscheidt deze sfeer zich van de marktsfeer waar het gelijk oversteken centraal staat, het quidproquo, en van de overheidssfeer met in wetten vastgelegde rechten en plichten. De gift onderscheidt zich door de ambiguïteit van haar condities. Geef en u zult ontvangen, alleen ligt niet vast wat, wanneer en in welke vorm. De gift, zo wijst modern onderzoek uit, is het middel bij uitstek om verbindingen te realiseren (Komter 1996). Door middel van giften realise-ren mensen relaties met elkaar. Vrienden rekenen niet met elkaar af, althans niet expliciet. Collega's helpen elkaar. Het principe is dat van wederkerigheid: ik doe wat voor jou en jij voor ~, maar het hoe, wat en wanneer laten we in het midden.\De gift is ook de manier om toe te treden tot iets gemeenschappelijks. Door onze tijd, aandacht en eventueel geld te geven aan een instelling voelen we ons ermee verbonden; we zijn een deelnemer. In uitzonderlijke gevallen zijn mensen bereid hun leven op te offeren ter wille van de gemeenschap. Denk maar aan de Amerikaanse militairen in Irak en degenen die zelfmoord plegen in de jihad tegen de westerse beschaving. In de termen van hoofdstuk 4 zou ik zeggen dat de gift de uitgelezen manier is om bij te dragen aan een gemeenschappelijk goed en zich dat dus eigen te maken.

Onderzoek naar sociaal kapitaal laat zien dat de derde sfeer cruciaal is voor de vorming van sociale waarden en gemeenschappelijke goederen. In hun informele interacties ontwikkelen mensen verantwoordelijkheidsgevoel, het gevoel ook verbonden te zijn met iets gemeenschappelijks. Het is in de informele sfeer, in de burgerlijke samenleving, dat mensen vertrouwen genereren, wellevendheid, een leuke buurt, gezelligheid, vriendschap en goede gesprekken.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

19

Georganiseerde religie is een belangrijk onderdeel van de derde sfeer, in de ene samenleving meer dan in de andere. Kerken en moskeeën brengen mensen samen en bepalen min of meer hun manier van samenleven, hun sociale en culturele waarden. In de verenigde Staten bijvoorbeeld voedt het kerkelijk leven waarden als dienstbaarheid, eerlijkheid en gemeenschapszin en (andere) family values. Kerken mobiliseren mensen om tegen abortusklinieken, maar ook om tegen kernwapens te ageren. Ze zijn een inspiratiebron, maar kunnen mensen ook onderdrukken. Michiel Hegener (2005) laat zien hoe een belangrijke religie als de islam en tal van sektes het hun gelovigen of volgelingen onmogelijk maken om eruit te stappen, laat staan een ander geloof aan te hangen.

De oikos ligt aan de basis van de derde sfeer. Sterke oikoi maken een sterke derde sfeer. En die is weer een voorwaarde voor een sterke en gezonde samenleving. Ook de sferen van de overheid en de markt zijn gebaat bij een sterke derde sfeer. Het is zelfs de vraag of ze zonder kunnen functioneren. Robert Putnam laat zien dat een democratisch bestel beter functioneert als de derde sfeer sterk is (Putnam 1994, 2000). Hetzelfde geldt voor de markt, zoals de socioloog Max Weber en de economische historicus Karl Polanyi (1957) betogen. Overheerst wantrouwen, dan is het veel moeilijker zaken te doen. Mensen die elkaar kennen van de vereni-ging, de kerk of andere instituten uit de derde sfeer, zullen gemakkelijker met elkaar handelen dan mensen die totale vreemden van elkaar zijn. De derde sfeer genereert ook de burgerlijke deugden die zo belangrijk zijn voor het functioneren van de markt, als verantwoordelijkheidsgevoel, prudentie, plichtsbesef, vooruitziendheid, overtuiging, en het vermogen om in teams te opereren en opdrachten uit te voeren. Sociale waarden doen ertoe en daarom doet de derde sfeer ertoe.

Net als de oikos wordt de derde sfeer gekenmerkt door waarden, zowel positieve als negatieve. De negatieve waarden geven de prikkel om het elders te zoeken, in de oikos, de markt of de overheid.

Kenmerkende waarden voor de derde sfeer

Positief Negatief

Verantwoordelijkheid Plichtmatigheid

Loyaliteit Onderdrukking

Gemeenschappelijkheid Afhankelijkheid

Zorgzaamheid Betutteling

Generositeit Liefdadigheid

Vriendschappelijkheid Vijandelijkheid

Collegialiteit Discriminatie, buitensluiting

2.4 De sfeer van de markt

De oikos kan verstikkend werken. De derde sfeer kan dat ook doordat we in die sfeer afhankelijk zijn van de mensen die wie kennen, met wie we iets gemeenschappelijks hebben.Het verstikkende en beperkende van deze twee informele sferen zijn goede redenen voor mensen om de vrijheid van de markt op te zoeken, op zichzelf te willen leven, het eigen ik te

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

20

bevestigen dan wel de hulp van de overheid in te roepen. Zowel de markt als de overheid biedt dus een tegengewicht voor de negatieve kanten van de oikos.

Maar zo rechttoe rechtaan is die markt ook weer niet. Ze is eerder een complexe sfeer met een breed spectrum aan waarden. De markt betekent vrijheid van keuze, een kans op een ander leven. Maar de markt kan ook onzekerheid, instabiliteit, ongelijkheid, verlies en een moordende concurrentie betekenen. Dat zijn de negatieve waarden waar de culturalisten op hameren. In de markt kan het fortuin keren en met het oog op de aandeelhouders en de concurrentie willen managers dan de bijl hanteren. Soms win je en soms verlies je. Je zult ermee moeten leren leven, wil je je gelukkig voelen in de sfeer van de markt. Je zult ook moeten willen leven met de ongelijkheid die in een markt kan ontstaan. Noem het zelfverrijking of noem het eerlijk verdiend, grote verschillen in beloning zorgen voor afgunst en ontevredenheid. In de markt kunnen zich grote machten vormen in de vorm van internationale bedrijven die zo machtig zijn dat zij de macht van overheden kunnen ondermijnen. De markt kan wonderen verrichten; meer vrije handel werkt veel beter voor de Derde Wereld dan al de ontwikkelingshulp bij elkaar. Dat neemt niet weg dat ook daar een al te ver doorgevoerde markt ondermijnend kan werken. Na vijftien jaar heeft het voormalige Oostblok zich nog steeds niet aangepast aan het regime van de markt. De prijs van de snelle invoering daarvan is hoog geweest. Sociale verban-den zijn ontwricht, de onzekerheid is groot en de gemiddelde levensverwachting is gekelderd. De markt is niet de oplossing van alle problemen. Daarvoor is haar sfeer van waarden te beperkt en te specifiek.

De sfeer van waarden van de markt

Positief Negatief

Vrijheid van keuze Machtsconcentratie

Consumentensoevereiniteit Manipulatie via reclame

Onafhankelijkheid Onzekerheid en instabiliteit

Prestatiegerichtheid Prestatiedwang

Ondernemingslust Hebzucht

Objectieve waardering via prijzen Idem

Individugerichtheid Anonimiteit

Individuele verantwoordelijkheid Asociaal en immoreel gedrag

2.5 De sfeer van de overheid

De overheidssfeer dient ertoe om het collectieve domein inhoud te geven en de tekortkomingen van de markt en de derde sfeer te compenseren. Ook dat gaat gepaard met een spectrum aan waarden. Tegenover het private belang van de markt komt het co1Iëctieve belang te staan. In plaats van vrijheid van keuze en eigen verantwoordelijkheid heersen in de overheidssfeer waarden als rechtvaardigheid, solidariteit en collectiviteit. In deze sfeer is het anders praten en denken. Het is niet voor niets dat een ambtenaar het moeilijk heeft in een marktgerichte organisatie en dat een commercieel iemand gek kan worden

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

21

van een overheidsorganisatie. Het zijn twee totaal verschillende werelden, met verschillende waarden. Een ambtenaar kan een democratische besluitvorming met alle belanghebbende partijen aan tafel waarderen omdat de uitkomst in het publieke belang dient te zijn. Een marktgeoriënteerd persoon ziet vooral inefficiëntie, omslachtigheid en een gebrek aan daadkracht. Wil de laatste regels aan de laars lappen 'omdat die alleen maar lastig zijn', dan benadrukt de ambtenaar het belang van zorgvuldigheid en het gevaar dat andere partijen benadeeld worden. Produceert de markt een tweedeling, dan zou een herverdeling in het publiek belang kunnen zijn. Machtsconcentraties tegengaan kan dat ook zijn (zie tabel p. 79).

De overheid terugdringen betekent dus haar sfeer van waarden terugdringen. Meer ruimte voor de markt en het individu betekent minder nadruk op het collectief belang, op waarden als solidariteit, een zorgzame samenleving en (sociale) zekerheid ten bate van waarden als keuzevrijheid, efficiëntie, prestatie, maar ook die van ongelijkheid, hebzucht, onzekerheid en instabiliteit. Na jaren geopereerd te hebben in een samenleving die beheerst werd door de sfeer van de overheid, geeft die omschakeling problemen. Grote delen van de bevolking ervaren vooral een verlies. Privatisering en liberalisering leveren onverwachte problemen op, doordat blijkbaar geen rekening gehouden is met de noodzakelijke waardeomslag. Klantgericht en prestatiegericht werken klinkt goed, maar niet als het ten koste gaat van waarden als zekerheid, stabiliteit, gelijkheid en het collectief belang. Zo neemt het verzet tegen de liberalisering van de energiemarkt en de 'exorbitante zelfverrijking' van de bestuurlijke top toe. De rampen in Enschede en Volendam lieten zien dat een goede en doelmatige overheid onontbeerlijk is. De markt is niet zaligmakend. Wellicht dat de balans weer naar de overheid aan het verschuiven is.

De sfeer van waarden van de overheid

Positief Negatief

Rechtvaardigheid Meedogenloosheid, harteloosheid

Solidariteit Belastingen

Collectief belang Nationalisme

Regelgeving Dwang en regelzucht

Overleg Stroperigheid

Gelijkheid Verkeerde prikkels

Democratische procedures Inefficiëntie

Objectiviteit Onpersoonlijk

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

22

2.6 Vermenging van de sferen

Het plaatje ziet er nu uit als volgt:

Niet het management bepaalt de samenleving, maar de oikos. De oikos bepaalt de derde sfeer die op haar beurt weer doorwerkt in de markt en de overheid.In de praktijk lopen de sferen in elkaar over en duiken in elkaar op. De waarden en de retoriek van de markt laten zich gelden in de oikos, zoals we zagen. Ouders betalen kinderen voor verleende diensten en partners sluiten contracten af om de aan elkaar bewezen diensten vast te stellen (vooral handig in verband met een eventuele scheiding).

Cruciaal is de invloed van de oikos en de derde sfeer op de sfeer van de markt en van de overheid. Mensen lijken moeilijk in de ene dan wel de andere sfeer te opereren zonder op een of andere manier waarden en kenmerken van de oikos te importeren. Zo wil de manager werknemers inspireren door hun voor te houden dat ze één familie vormen, dat het om loyaliteit gaat en om betrokkenheid en dat hij goed voor hen wil zorgen - allemaal waarden, begrippen en topoi van de oikos. De straatverkoper houdt de argeloze voorbijganger voor dat ze vrienden zijn en dat hij daarom een zeer speciale prijs voor hem heeft; het is de derde sfeer in de markt. Maar ook zakenmensen willen elkaar het gevoel geven vrienden te worden alvorens tot een deal te komen - hoe zuidelijker je komt, hoe sterker die invloed van de derde sfeer is. De metafoor van de oikos kun je ook gemakkelijk op de overheid loslaten: 'vadertje staat' en 'het vaderland', of 'de zorgzame moeder', 'de overheid die over ons waakt en goed voor ons zorgt'. Al deze vermengingen en wederzijdse beïnvloeding maken het onderscheid tussen de drie sferen niet overbodig (zie ook Van Staveren 2001). Daarom kan ik van u uw auto kopen en misschien ook uw jas, maar begin ik over uw kind of partner, dan ben ik althans in deze beschaving buiten de orde. In de markt past dergelijk gedrag niet.

Rechtvaardigheid, de kernwaarde in de sfeer van de overheid, voldoet niet in de oikos. Mijn familie zou het niet pikken als ik onze spullen ga verdelen onder armlastige mensen in de buurt. Hoe rechtvaardig dergelijk gedrag ook zou zijn, het botst met de zorgzaamheid en het verantwoordelijkheidsgevoel die mijn oikos van mij verwacht. Liefde is niet te koop en vriendschap ook niet.

agoramarkt

polisoverheid

derde sfeer

oikos

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

23

2.7 Wat is eigenlijk? Wat klopt?

De markt en de overheid zijn en blijven oneigenlijke constructies in het licht van de oikos. Zij zijn en blijven anonieme systemen waarin mensen zich nooit echt thuis kunnen voelen, hoezeer ze het soms ook proberen. Wij mensen zijn sociale wezens die moeten leren opereren in sferen waar zorgzaamheid, vriendschap en liefde niet tellen, waar het gemeenschappelijke een illusie is, of een voorwendsel om profijt te halen. Velen wennen daar nooit aan en proberen daarom de oikos op een of andere manier te recreëren met gezellige huiskamers op het werk en een taal van vriendschap, loyaliteit en wederkerigheid. Vanuit het perspectief van de oikos kan een overheid, hoe rechtvaardig ze ook is, harteloos en meedogenloos overkomen. De familie Gümüs, die jarenlang illegaal in Nederland een goed bestaan had opgebouwd en ingeburgerd was in Amsterdam, moest weg op grond van gelijke behandeling; voor degenen die deze familie een warm hart toedroegen was deze opstelling van de overheid meedogenloos. Maar hoe oneigenlijk de markt en overheid ook mogen zijn, zij die deel uitmaken van de westerse beschaving weten er goed mee te leven, zozeer zelfs dat ze als natuurlijk ervaren kunnen worden.

Uiteindelijk gaat het om een goede balans tussen de drie sferen. Problemen ontstaan wanneer de ene dan wel een andere sfeer te dominant wordt. Te veel overheid verdringt de markt en de derde sfeer en een teveel aan markt verdringt de overheid en wederom de derde sfeer. Een te dominante derde sfeer zal ook niet werken, want we hebben in onze moderne samenleving een sterke overheid nodig en een vitale markt.

2.8 De Nederlandse constellatie

De Nederlandse samenleving heeft iets eigens. Een belangrijk onderscheidend kenmerk zou weleens de manifestatie van de derde sfeer kunnen zijn in de sferen van de markt en de overheid. Denk aan het belang dat Nederlandse politici en zakenlieden hechten aan 'samenwerking', 'overleg' en 'partnerschap'. Het typisch Nederlandse gaat onder de naam van het poldermodel, dat natuurlijk niet van begin jaren tachtig dateert, maar sinds mensenheugenis bestaat. Reeds ten tijde van de gilden waren Nederlanders die hetzelfde vak uitoefenden gewend met elkaar te overleggen en afspraken te maken. In het geval van een conflict is het de gewoonte hier om de dingen uit te praten en te regelen. Belangrijk waren ook de waterschappen met de gekozen dijkgraaf. Ging het om het gevecht tegen het water, dan was consensus is essentieel. De praat- en overlegcultuur die toen begon, domineert tot op de dag van vandaag. Voor buitenstaanders werkt deze cultuur bevreemdend. Amerikanen (die ik toevallig wat beter ken) kunnen er gek van worden en niet alleen zij. 'Dat eindeloos masseren ... Laten we knopen doorhakken, laten we stemmen.' Het is voor buitenstaanders ook onbegrijpelijk dat werkgevers en werknemers elkaar als sociale partners zien en voortdurend met elkaar in overleg zijn en gezamenlijk verschillende sociale organisaties beheren (Klamer 1990). Laatst probeerden de Duitsers het eens met een dergelijk overleg. Het lukte niet. Zij ontberen dan ook de overlegcultuur waar Nederlanders mee opgroeien. Links en rechts horen we geluiden dat deze overlegcultuur voorbij dient te zijn. Nederland moet mee in de vaart der volkeren, oftewel de markt moet de vrije ruimte krijgen. Het beleid is er ook naar. Het mededingingsbeleid dat op last van de Europese Unie wordt doorgevoerd, breekt hardhandig in op de overleg cultuur. De vele initiatieven tot vergaande marktwerking in sectoren als die van de taxi's, het notariaat en het openbaar vervoer geven aan dat het de overheid menens is. De markt staat model voor haar handelen. De vraag is of met dit beleid de waarden van de derde sfeer ondergesneeuwd dreigen te geraken.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

24

Neem de bouwfraude. In een overlegcultuur is het denkbaar dat bouwondernemers grote projecten vooraf met elkaar bespreken om afspraken te maken. Dat is goed voor de spreiding van risico en uit hoofde van kennisdeling. Gebeurt een dergelijk overleg in alle redelijkheid en met waardering voor de eventuele belastinggelden die met het project gemoeid zijn, dan is daar weinig fout mee. Zo opereren kenmerkt de Nederlandse samenleving. Nu bepaalt het mededingingsbeleid dat iedere vorm van overleg strafbaar is. De bondgenoten wordt opgedragen om met elkaar te concurreren. Afgezien van de kwestie of deze aanpak tot lagere prijzen en efficiëntere aanbestedingen leidt, kunnen we ons afvragen of de consequenties in termen van waarden wenselijk zijn. Ging het in de overlegsituatie over waarden als samenwerking, gemeenschappelijkheid, redelijkheid en stabiliteit, nu worden waarden als eigenbelang, winst en efficiëntie gepromoot. Willen we dat? Wordt onze beschaving daar beter van? Maar niet alleen de dominantie van de marktsfeer bedreigt de derde sfeer. De dominante overheidssfeer gedurende de laatste vijf decennia is net zo goed verantwoordelijk voor de veronachtzaming en onderwaardering van de derde sfeer. Voor de Tweede Wereldoorlog kochten particulieren en verenigingen in onbruik geraakte molens, stichtten musea en bibliotheken en steunden orkesten en theatergezelschappen. De overheid heeft deze verant-woordelijkheden overgenomen waardoor de klad is gekomen in het instituut van de gift.Nederlanders geven nog volop, maar een kritische blik leert dat de belangrijkste gevers kerkgangers zijn en juist die groep slinkt razendsnel (Schuyt 2001). Andere Nederlanders willen nog wel geven, maar alleen als ze kans hebben op grote prijzen. Zij kopen loten van goede-doelen-Ioterijen die vervolgens ongeveer 60 procent van de inleggelden doorsluizen naar ideële organisaties. (De giften stroomden wel binnen voor Azië na de zeebeving eind 2004, maar dat was een uitzondering; en de giften waren voor mensen ver weg in andere sferen.) De belangrijkste donoren zijn bedrijven, maar hun giften nemen eerder het karakter van een markttransactie aan, zeker als ze een instrument zijn om klanten te werven, een reputatie op tebouwen en de werknemers te motiveren. In het algemeen geldt dat Nederlanders, in tegenstelling tot hun voorouders, niet meer de sociale plicht en verantwoordelijkheid voelen om met hun generositeit activiteiten en instellingen te steunen. Zijn culturele instellingen in het overgrote deel van de wereld vooral afhankelijk van de inzet en het geld van betrokkenen, hier worden zij in de handen van het bedrijfsleven gedwongen wanneer de overheid de handen terugtrekt. De vraag is of een dergelijke ontwikkeling wenselijk is. Het antwoord hangt af van welke waarden de voorkeur hebben.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

25

3 Achterhuis – Schaarste, religie, economie

3.1 A. Moderne denkers over de breuk met traditie

Met het nu volgende ben ik op een beslissend punt van mijn betoog aangeland. Ik wil hier proberen de achtergrond aan te duiden waartegen in het vervolg van dit boek de hoofdstelling ervan omtrent de opkomst van de schaarste in de moderne tijd zal worden beargumenteerd. Met nadruk schrijf ik hier 'aanduiden', want het onderzoeksveld dat hier opdoemt is zo nieuw en zo veelomvattend, dat van een in kaart brengen en exploreren ervan eigenlijk nog geen sprake kan zijn. Waar we tot op heden op dit gebied over beschikken, is een aantal eerste schetsen van hedendaagse denkers, die vooral voortkomen uit intuïties over de aard van de moderne samenleving en de verschillen ervan met traditionele maatschappijen. Bij deze zeer heterogene groep onorthodoxe denkers - ik noem hier o.a. H. Arendt, J. Baudrillard, M. Bookchin, M. Sahlins, G. BataiIle, J. Robert, L. Dumont, K. Polyani, M. Foucault, I. IlIich en M. Gronemeyer -vinden we steeds de notie terug dat de moderne tijd in tegenstelling tot de traditie vooral door schaarste wordt gekenmerkt. Zeker, bij de meesten van het zijn de implicaties van het schaarstebegrip en de omkering tussen moderniteit en traditie onvoldoende doordacht en soms verward en vaag uitgewerkt Dat kan echter bijna niet anders op een terrein dat zo onontgonnen is en dat zo haaks staat op de common sense van het westerse vooruitgangsdenken, dat de schaarste vooral in het verleden projecteert. Omdat sommige van deze denkers in het vervolg nog uitgebreid aan de orde komen, beperk ik mij hier tot één verwijzing naar een filosoof en socioloog die in mijn verdere betoog geen grote rol zal spelen. Jean Baudrillard 'maakt een scherp onderscheid tussen enerzijds primitieve en traditionele maatschappijen en anderzijds de moderne samenleving. De eerste noemt hij implosief (ze zijn gecentreerd rondom het ritueel als een cyclisch proces), de laatste explosief (ze zijn gericht op de universalisering van economische waarden). De overgang van implosieve naar explosieve samenleving heeft volgens Baudrillard nooit op vreedzame maar altijd op gewelddadige wijze plaatsgevonden (zie ook deel IV). Tegenover het rituele en het symbolische van vroegere samenlevingen staat bij Baudrillard 'het sociale' in de moderne maatschappij. Hij stelt met nadruk dat er in het verleden 'maatschappijen zonder het sociale hebben bestaan'. Pas wanneer 'de netwerken van symbolische verplichtingen' in traditionele samenlevingen worden afgebroken, ontstaat er op de ruïnes ervan zoiets als 'het sociale' . Welnu, het sociale blijkt voor Baudrillard samen te vallen met het rijk van de schaarste. 'Het beheer van de groepsbelangen' , waardoor in bepaalde versies van Baudrillards theorie het sociale bepaald wordt, komt overeen met 'het beheer van de schaarste' (Baudrillard 1985: 119)· Hierbij wordt steeds uitgegaan 'van het principe' dat er op elk gebied 'nooit genoeg is voor iedereen'.

'Het sociale produceert deze schaarste, die noodzakelijk is voor het onderscheid tussen goed en kwaad, en voor iedere morele orde in het algemeen. Het gaat hier om een schaarste die de 'eerste samenlevingen van overvloed', zoals beschreven door Marshall Sahlins, niet kenden.' (Baudrillard 1986: 54).

Hoe raadselachtig bepaalde delen van deze uitspraken uit 'de vrolijke wetenschap' van Baudrillard ook mogen klinken - en Baudrillard kent meerdere theorieën van het sociale (Baudrillard 1986: 47v) - zij maken wel duidelijk dat er in de geschiedenis van een gewelddadige breuk of omkering sprake is, waarin de opkomst van de schaarste een hoofdrol speelt. Alle andere hierboven genoemde filosofen zijn het op dit punt met hem eens. Dat geldt ook voor de school van de substantivisten in de culturele antropologie - waarvan Polyani en

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

26

Sahlins belangrijke vertegenwoordigers zijn - die stelt dat er voor de moderne economie, die rondom het schaarstebegrip opgebouwd is, geen analogie in traditionele samenlevingen te vinden is. De materiële reproductie van het leven werd daar niet gekenmerkt door de moderne economische categorieën en wetmatigheden, juist omdat de schaarste er onbekend was.

3.2 B. De vermijding van de schaarste in de traditie

In dit boek zullen de consequenties en implicaties van het verschijnen van en het beheer over de schaarste, zoals die door een vijftal sociale filosofen uitgewerkt zijn, centraal staan. De achtergrond waartegen hun denken zich ontvouwt, wil ik hier schetsen. Daarbij val ik in eerste instantie vooral terug op de theorieën van Girard, zoals die met name door Pierre Dumouchel naar het schaarstebegrip zijn uitgewerkt (Dumouchel 1979). Oog in oog met ‘de natuurlijke toestand van de mens’ als ‘een oorlog van allen tegen allen’ doet zich bij Hobbes de klassieke vraag voor hoe menselijk samenleven mogelijk is. Zijn antwoord luidt dat de mensen met behulp van de natuurwetten via een sociaal verdrag de grote Leviathan kunnen construeren. De almachtige staat is voor Hobbes de grote regulator van de schaarste. Ze heft de schaarste niet op, maar verhindert de openlijk gewelddadige consequenties ervan en leidt haar zelfs in vruchtbare banen. De oplossing van Hobbes is echter alleen maar in de moderne tijd bekend. Zowel de theorieën over het maatschappelijk verdrag als die over de oor-sprong en functie van de staat zijn een zeer recent antwoord op de vraag hoe menselijk samenleven mogelijk is. Hoe luidde het traditionele antwoord dat hieraan voorafging? Impliciet is dat al in het voorgaande aan de orde geweest, toen ik verwees naar Girard volgens wie de religie voortkomt uit de situatie die na de moord op de zondebok ontstaat. Mythen, riten en verboden dienen er alle toe de situatie waaruit het collectieve geweld voortkwam te vermijden. Voor een verdere uitwerking van deze drie hoofdkenmerken van elke religie moet ik naar het werk van Girard en Dumouchel verwijzen; in aansluiting op het voorgaande noem ik hier alleen het incesttaboe. Hier hebben we misschien met een van de weinige culturele verschijnselen te maken waarvan we kunnen stellen dat ze universeel voor de hele mensheid gelden. Het incestverbod kan gezien worden als een poging om 'de schaarste aan vrouwen', de mimetische strijd tussen mannen om de beschikbare vrouwen, te voorkomen. Uit de vele varianten van het incestverbod wordt het duidelijk 'dat er geen medische, biologische of psychologische overwegingen aan ten grondslag liggen' (Kaptein en Tijmes 1986: 52). Het kan alleen begrepen worden als we het zien als een poging om het collectieve mimetische geweld binnen de groep te beteugelen. Lévi-Strauss verdoezelt dit punt van de dreigende mimetische conflicten door er de nadruk op te leggen dat het hier niet zozeer om een negatief verbod van incest gaat, alswel om een positief gebod tot exogamie. Hij meent dat de verplichting om elders huwelijkspartners te zoeken, waardoor uitwisseling tussen groepen mensen tot stand komt, belangrijker is dan de negatieve connotaties van het incesttaboe.Als we het incesttaboe met andere taboes en verboden in verband brengen, lijkt de eerdere verklaring, die het vooral negatief opvat, meer voor de hand liggen. Ook rondom voedsel blijken er allerlei taboes en verboden te bestaan, die met de angst voor mimetische begeerte verbonden zijn. Natuurlijk staan hier ook geboden naast. Enerzijds mogen bepaalde voedingsmiddelen niet genuttigd worden, anderzijds wordt voedsel onderling veelvuldig gedeeld. In beide gevallen wordt voorkomen dat voedsel een bron kan worden voor mimetische twisten tussen mensen. Vanuit dezelfde religieussacrale achtergrond kunnen veel andere gebruiken, gewoonten en symbolen verklaard worden. Elke traditionele cultuur kan, zo laat Dumouchel zien, beschouwd worden als een geheel van in het sacrale ingebedde gewoonten en overtuigingen, die ertoe dienen om schaarste te voorkomen. Natuurlijk wordt hiermee niet ontkend dat mimetische begeerte en allerlei vormen van rivaliteit in traditionele culturen een belangrijke rol spelen. Men

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

27

probeert ze echter vaak zodanig te kanaliseren dat de gemeenschap er niet door desintegreert. Zo kan de onderlinge wedijver op groepen buiten de gemeenschap worden gericht (het wedijve-ren in heldendaden in de strijd), of kan er, zoals M. Mauss (1980) als eerste heeft laten zien, gewedijverd worden in vrijgevigheid. In beide gevallen wordt de onderlinge solidariteit en betrokkenheid binnen de eigen groep gehandhaafd. Juist deze onderlinge solidariteit maakt het onmogelijk dat er zoiets als schaarste ontstaat. In het laatste deel zal ik deze voor ons zo paradoxale uitspraak uitwerken naar het mondiale schaarstevraagstuk van de honger; hier volsta ik met één voorlopige aanduiding, die laat zien dat de logica van de solidariteit precies tegengesteld is aan die van de schaarste. In het vijfde hoofdstuk van Stone Age economics laat Sahlins zien hoe 'primitieve' samenlevingen op solidariteit en wederkerigheid zijn gebouwd. Een objectieve vermindering van voedselvoorraden leidt in een dergelijke samenleving niet, zoals bij ons, tot toenemende schaarste, maar vermeerdert juist de solidariteit. In tijden van een tekort aan voedsel zien we hoe de gemeenschapsbanden sterker worden. 'Ieder doet extra zijn best om de religieus-sociale verplichtingen ten opzichte van zijn verwanten, de behoeftigen en de goden te vervullen. In dit verband wijst Sahlins ook op een beroemd onderzoek dat Robert Firth onder de Tikopia verrichtte. Het betrof de effecten van een langdurige hongersnood die dit volk teisterde. In het begin leidde het gebrek aan voedsel tot een versterking van de solidariteit binnen de verschillende dorpen. Naarmate de crisis langer duurde, beperkte de solidariteit zich echter meer en meer tot de kring van de families. Wel hield men de schijn van de oude solidariteit nog op, maar in feite onttrok men zich eraan. Voedsel werd voor elkaar verborgen, zodat het niet gedeeld hoefde te worden, en er werd over en weer gestolen. Binnen de familiegrenzen bleef de solidariteit echter intact. Het is niet moeilijk te raden wat er gebeurd zou zijn als de voedselcrisis zich had doorgezet. De gemeenschap zou zijn gedesintegreerd. De leden ervan zouden zich in openlijk geweld tegen elkaar hebben gekeerd. Dit laatste voorbeeld laat zien dat in de traditionele samenlevingen schaarste slechts als limietsituatie denkbaar is. Ze valt samen met de oersituatie van onderling geweld waarin de gemeenschap uiteenvalt. Schaarste kan, zo herhaalt Dumouchel (1979: 164) nog eens een les die ook van Hobbes en Locke geleerd kan worden,

'niet gedefinieerd worden door de hoeveelheid beschikbare goederen en hulpbronnen of door de karigheid van de natuur. Schaarste wordt geconstrueerd in het netwerk van tussenmenselijke verhoudingen. De wijze waarop het maatschappelijk veld gestructureerd is, maakt het al dan niet mogelijk of schaarste als object verschijnt.'

Welnu, in primitieve en traditionele samenlevingen kan de schaarste niet verschijnen. Ze staat er gelijk aan het oorspronkelijke geweld. Als we heel strikt redeneren is er totaal geen plaats voor de moderne institutionele schaarste (die iets totaal anders is dan een tijdelijk tekort), omdat de verschijning ervan zou samenvallen met de verdwijning van de betreffende cultuur, die immers juist een constructie was om de schaarste verre te houden.

Die constructie hoeft overigens niet uitsluitend de positieve lading te krijgen die het begrip solidariteit voor de moderne mens meestal inhoudt. In een in dit verband belangrijk artikel laat George Forster (1972: 165) zien dat traditionele samenleving· gen veel cultuur-gebonden symbolen kennen, 'waarvan de functie is de gevaren die volgens hen uit de afgunst voortkomen, te neutraliseren, te verminderen, of op andere wijze te beheersen' . Nauwkeurige lezing van Forsters artikel laat zien dat het . hier steeds strategieën betreft die de schaarste moeten voorkomen. Welnu, een aantal van deze strategieën, die ik hier niet verder uit zal werken, zal zeker door de moderne lezer niet zo positief gewaardeerd worden als het begrip solidariteit doet verwachten. Andere strategieën zijn weer verbonden met de hiërarchische

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

28

verhoudingen in traditionele samenlevingen. De afgunst kan in dit geval wel vrij binnen één hiërarchische groep woeden, maar krijgt tussen de verschillende groepen geen kans. Daarnaast moeten we niet vergeten dat de traditionele religieuze mechanismen soms zelf zeer gewelddadig waren. In het vervolg van dit boek zal ik vooral de positieve mechanismen uit traditionele samenlevingen, die de schaarste op een afstand hielden, belichten. Hierdoor raakt het gegeven dat de religie het oorspronkelijke geweld vaak alleen kon beteugelen dank zij nieuw ritueel en sacrifieel geweld, misschien te veel op de achtergrond. In de meeste religies -bij de Grieken gaat dit zelfs tot aan de klassieke beschaving - speelt het mensenoffer in bepaalde al of niet extreem geachte situaties steeds een rol. Een kenmerk van de joodse traditie, waar ik nog op terugkom, is daarentegen weer dat men zich heftig verzette tegen de mensen- en kinderoffers bij de omringende volken.

3.3 C. ‘Heer der vliegen’

Het fundamenteel gewelddadige karakter van (de oorsprong van) de cultuur, dat in de mythen erkend/miskend wordt, komt onovertroffen tot uiting in een van de opzienbarendste literaire scheppingen van na de Tweede Wereldoorlog. Omdat hierin alle hierboven behandelde thema's gedrenkt in een voortdurend aanwezige atmosfeer van mogelijk geweld behandeld worden, verwijs ik er kort naar. In Lord of the Flies (1965) van Nobelprijswinnaar William Golding belandt een aantal Engelsejongens na een vliegtuigongeluk op een onbewoond eiland. In hun pogingen om hier een nieuwe cultuur en samenleving te creëren, doorlopen ze de geschiedenis van de mensheid min of meer in omgekeerde richting. Holding benadrukt dat ze in een paradijselijke situatie terechtkomen. Er is op het eiland een overvloed aan eten en drinken en het klimaat is heerlijk. Van schaarste is geen sprake. Ralph, een van de hoofdpersonen, begroet vol vreugde en onschuld zijn nieuwe omgeving. Hij voelt zich bevrijd van de knellende banden van de maatschappij der volwassenenDe oorspronkelijke paradijselijke onschuld gaat echter al snel verloren. Nadat de identieke tweeling Sam en Eric het 'Kaïn en Abel' -motief al hebben aangekondigd, verschijnt Jack ten tonele. Van meet af aan is er sprake van een biomedische wedijver tussen hem en Ralph om de erkenning van en het gezag over de andere jongens. De schaduw van de schaarste valt over de gemeenschap, de ondergrondse angst krijgt naarmate het verhaal vordert iedereen in zijn greep, de van meet af aan potentiële dreiging van het geweld wordt steeds tastbaarder. Aanvankelijk overheerst de oude beschaving nog. Zoals het moderne westerse jongens betaamt, proberen ze via contracten en afspraken de samenleving in de te richten en de schaarste te bezweren. Bijna even fanatiek als Hobbels in Leviathan, benadrukken ze dat de afspraken moeten worden gehouden, dat 'de regels' niet overtreden mogen worden. Daarnaast werken de remmingen van de oude beschaving nog. Zelfs het doden van een wild varken om aan vlees te komen blijkt aanvankelijk vanuit de huiver voor bloedvergieten onoverkomelijk . Langzamerhand verandert het paradijs van de overvloed echter in de hel van de schaarste. De oude geboden en verboden van de beschaving verliezen hun kracht omdat het geweld van de politie en de volwassenen er niet meer achter staan. De jongens beseffen zelf dat zij van 'geciviliseerde Engelsen' aan het afglijden .zijn 'naar een stamverband van wilden'. Ze begrijpen het mechanisme waardoor dit gebeurt echter niet en kunnen er geen weerstand aan bieden. De angst voor 'het beest' dat van buitenaf de gemeenschap bedreigt, krijgt hen allen in zijn greep. Alleen Simon, de helderziende epilepticus, weet dat 'het beest' niet van buiten komt, maar uit de spanningen in de groep zelf ontstaat. Dit besef kan hij echter slechts stamelend verwoorden. Niemand luistert naar hem. Als de wedijver tussen Ralph en Jack niet meer te stuiten is, valt de kleine samenleving uit elkaar. De situatie van een oorlog van allen tegen allen lijkt onvermijdelijk. Op dit moment van

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

29

totale verwarring, waaraan de natuur in een heftig onweer het hare bijdraagt, redt de groep zich via het ritueel van de zondebok. Simon is er het aangewezen slachtoffer van, zoals' de heer der vliegen' (een verwijzing naar de oudtestamentische Baal, die kinderoffers eiste) - de met vliegen omgonsde kop van een varken dat de jongens gedood hebben - hem ook in een soort visioen openbaart. In een orgie van geweld, waarin alle onderlinge verschillen tussen de jongens wegvallen, wordt hij als het mythische 'beest' waar ze bang voor waren, gelyncht. Voor een korte tijd zijn zowel de natuur als de jongens zelf hierdoor verzoend. Een tweede zondebok is echter nodig om de groep tot rust te brengen. Wie dat zal zijn,' heeft Holding al vanaf het begin van het boek aangeduid. De dikke, slome, bijziende Big is het volgende slachtoffer van het niet te stoppen geweld. Als na zijn dood tenslotte ook de mensenjacht op Ralph wordt ingezet, worden we helemaal herinnerd aan de oude mythen over de zondebok, die vaak vertellen hoe het slachtoffer opgejaagd en achtervolgd wordt. Een marineschip dat de jongens op het eiland ontdekt heeft, maakt op dat moment een eind aan het ontketende oergeweld. Alle elementen uit het universum van Hobbels (aapgevuld met dat van Gerard) zijn in Lord of the Files aanwezig. De schaarste komt uit de biomedische verhoudingen binnen de groep voort en materialiseert zich zelfs als 'het beest van de zee', als Leviathan, het mythische watermonster uit Job 41 waar Hobbels naar verwijst. Ook bij de jongens komt 'de hoop om hem te overmeesteren ... bedrogen uit' (Job 41, 28). Het ontbreekt hen aan inzicht om het mechanisme waardoor 'het beest uit de zee' ontstaat, te doorzien en om hem - zoals Hobbelsdoet - met de ratio te temmen tot de grote Leviathan. Voor zover de schaarste op materiële objecten betrokken is (de grote hoorn, de schelp), gaat het om zaken die het leiderschap symboliseren. Het dreigende geweld van de schaarste kan tenslotte alleen via contracten en afspraken of via het zondebokmechanisme bezworen worden. Omdat 'de macht van het zwaard' niet achter de afspraken aanwezig is, werken ze niet en treedt' de natuurlijke toestand van de mens' in. Een oorlog van allen tegen allen wordt afgewend door het offer van de zondebokken. Door hun afwijkende eigenschappen zijn dezen al min of meer voorbestemd voor hun rol. Daarnaast zijn beiden de meest wijze en verstandige leden van de groep. De basis voor een eventuele toekomstige vergoddelijking is er al. Ze zijn echter ook allebei schuldig aan de wanorde die is ontstaan. Als Ralph na afloop van de trance van de rituele moord beseft dat hij mee heeft gedaan aan het lynchen van Simon, voert hij als verontschuldiging aan dat Simon 'er ook om vroeg', dat hij er zelf schuld aan had. Het zou te ver voeren Holdings literaire schepping verder te analyseren. Het ging mij hier vooral om de voortdurende dreiging van wreedheid en geweld die uit elke bladzijde van het boek spreekt, om de door henzelf onbegrepen angst die de jongens gevangen houdt en om het inzicht van Holding dat het gewelddadige offer van de zondebok als het begin van een beschaving bijna onvermijdelijk is.

3.4 D. De opkomst van de schaarste

Er rijzen minstens twee vragen, die na de bovenstaande analyses nog beantwoord moeten worden. Als de schaarste in de geschiedenis altijd gelijkgesteld is aan het geweld van de biomedische crisis dat voorkomen diende te worden, hoe is het dan . mogelijk dat de moderne maatschappijen, die op het fundament van de schaarste zijn geconstrueerd, niet aan een totaal geweld ten onder gaan? De vraag die hieraan voorafgaat, luidt natuurlijk hoe de overgang van een traditionele naar een moderne maatschappij kan worden gedacht. Hoe is te verklaren dat samenlevingsstructuren , die rond het sacrale allerlei vermijdingsstrategieën van de biomedische begeerte hadden geconstrueerd, veranderd zijn in maatschappijen die op schaarste zijn gegrondvest? Hoe is het mogelijk geworden dat de schaarste de rol van de religie heeft overgenomen?

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

30

Ik begin met de beantwoording van de laatste vraag.

'De schaarste is het algeheel verloren gaan van de solidariteitsverplichtingen die de gemeenschap verenigden. Zij is de systematische overtreding van de traditionele verboden. Zij is de bewuste weigering van de antimimetische bescherming, die het heilige en de religie boden. Deze omkering ten aanzien van het heilige en de religie schept als sociale constructie een . geheel van goederen en hulpbronnen dat zodanig is, dat de behoeften en verlangens van allen niet bevredigd kunnen worden.' (Dumouchel 1979: 179)

Deze uitspraak van Dumouchel laat zien dat de opkomst van de schaarste in verband moet worden gebracht met gebeurtenissen die binnen de structuur van de religie hebben plaatsgevonden. In navolging van Girard (1985) wijst hij op de joods-christelijke openbaring en de langzame doorwerking daarvan in de westerse geschiedenis. Girards nauwgezette en stimulerende analyses van de joodse overlevering laten zien .hoe daarin de religieuze werking van het zondebokmechanisme langzaam ondermijnd wordt. Het geweld ervan wordt doorzien en aan de kaak gesteld. De vervolgers zijn niet meer onschuldig, terwijl de zondebok schuldig is. Neen, Abel is onschuldig, net als Jozef en Job en een lange rij joodse profeten en getuigen, die men tot religieuze zondebokken probeerde te maken. Dit ontmaskeringproces van het geweId van de traditionele religie bereikt haar hoogtepunt in de figuur van Jezus van Nazareth. Juist omdat hij de onschuldige bij uitstek is, ontmaskert hij het geweld van de vervolgers definitief. Zeker, ook de figuur van Jezus is door kerk en christendom (dit proces begon al in het Nieuwe Testament met de Brief aan de Hebreeën) als zoenoffer ingepast binnen een religieus sacrifieel schema. Ook zijn dood is (volgens Girard (1978a) ten onrechte) geïnterpreteerd als een offer voor de zonden der mensheid. Deze inpassing in de religie heeft echter de langzame en ondergrondse doorwerking van de ontmaskering van het sacrale door het evangelie niet kunnen tegenhouden. Deze ontmaskering ontneemt de religie stukje bij beetje haar werkzaamheid. Die berustte namelijk op het gegeven van de erkenning/miskenning van de oersituatie waaruit de religie ontstond. De mythen vertelden het verhaal van het oorspronkelijke geweld steeds vanuit het gezichtspunt van de vervolgers, de offers werden gebracht om na-ijverige goden te eren en tevreden te stellen, de verboden en taboes waren door diezelfde godheden aan de gemeenschap opgelegd om het onderlinge geweld te voorkomen. Na de ontmaskering van het religieuze mechanisme door Jezus, nadat deze de mensen zelf verantwoordelijk had gesteld voor het geweld, werkt de religie niet meer. De geboden en verboden die vanuit de religie de menselijke solidariteit in stand hielden, de riten en offers die de mimetische' begeerte afweerden, worden in een langdurig historisch proces van binnenuit uitgehold. Aan het eind, hiervan ontstaat er tenslotte zoiets als de moderne schaarste. Dit antwoord van Girard en Dumouchel op één van de twee eerder gestelde 'vragen, klinkt plausibel. Het sluit aan bij dat van veel denkers, filosofen en theologen (ik noem hier E. Levinas, D. Bonhoeffer, K. Barth en in ons land A. Th. van Leeuwen) die op de desacraliserende werking van jodendom en christendom heb· ben gewezen. Dit neemt niet weg dat het onderzoeksveld dat zich hier aftekent, nog onoverzienbaar is en dat er ongetwijfeld de nodige nuanceringen, aanvullingen en verbeteringen op en van Girards hypothese gedaan zullen moeten worden. Een van de nuanceringen die ik hier alleen maar aanduid, is dat zich, parallel aan de ontwik-keling in het joodse denken, in de klassieke Griekse traditie een dergelijke ontwikkeling heeft afgespeeld. Met name in de Griekse tragedies raakt men, zoals Girard benadrukt, aan de kennis van het zondebokmechanisme. De tegenstelling tussen de figuur van lob en de Oedipus van Sophocles, die Girard (1985) in dit verband beschrijft, zou wel eens te scherp kunnen zijn aangezet. Ook de (afwijzende) besprekingen van Plato, en met name van Aristoteles, van de opkomst van het economische denken in hun tijd laten zien dat er indertijd binnen het netwerk van de menselijke betrekkingen zoiets als schaarste ontstond (Klever 1986).

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

31

Het antwoord op mijn tweede vraag werpt ook een nieuw licht op de breuk of omkering waarvan bij Hobbes sprake was. Het laat zien dat de voorlopers van zijn f radicale stellingname waarschijnlijk vooral binnen de middeleeuwse theologie moe· ten worden gezocht. Hier vond immers in hoofdzaak de ondergrondse doorwerking van de evangelietekst plaats. Theologen als Willem van Ockham en Marsilius van Padua worden op sociaalfilosofisch en kentheoretisch gebied vaak als wegbereiders van Hobbes gezien (De Clercq 1986: 86v). Ook hier ligt, met name voor filosofen die dikwijls aan de grenzen van de middeleeuwse theologie halt houden, een groot en braak onderzoeksterrein. Ivan Illich is een van de weinig hedendaagse denkers die dit terrein met veel liefde en een fenomenale kennis van zaken verkent. Vooral de dertiende eeuw krijgt als theologisch scharnierpunt naar de moderniteit zijn aandacht (Illich 1985a: 154v). Tenslotte wordt hieruit ook Hobbes' prestatie als antropoloog die de 'natuurlijke toestand van de mens' blootlegt, begrijpelijk. In het Engeland van Hobbes en Shakespeare zijn alle traditionele religieuze instituties die de samenleving bijeenhielden en haar tegen het collectieve onderlinge geweld beschermden, in principe weggevallen. Nieuwe vervangende instituties zijn nog nauwelijks opgekomen. Ze zullen pas door Locke, die over de kapitalistische economie gaat nadenken, gethematiseerd worden. Op het breukvlak tussen traditie en moderniteit zien Hobbes en Shakespeare de mensheid als het ware in heel haar oorspronkelijke naaktheid. Veel symbolische mechanismen in de traditionele samenleving zijn, zoals we al zagen, volgens Forster opgebouwd vanuit een vrees voor de afgunst, zowel de eigen afgunst als die van de anderen. In het universum van Hobbes zijn al deze mechanismen weggevallen. Het is dan ook geen wonder dat het gekenmerkt wordt door vrees als overheersende emotie en dat de afgunst er vrij spel heeft. Alleen vanuit deze alles doortrekkende angst, die de hele maatschappij in haar ban houdt, kunnen de mensen volgens Hobbes op rationele wijze een nieuwe maatschappelijke orde creëren, die in de plaats moet komen van de traditioneel religieuze.

3.5 E. Economie als moderne religie

'Hoe juist bovenstaande antwoorden op mijn tweede vraag zijn, laat ik in het midden. Voorlopig duiden ze minstens een plausibele richting voor verder onderzoek aan. De 'eerste vraag die ik stelde, is hiermee echter nog niet beantwoord. Het opkomen van de schaarste mag met bovenstaande beschouwingen enigszins begrijpelijk zijn geworden, er is nog niet verklaard waarom de moderniteit niet aan het geweld van de schaarste ten onder gaat. Girard stelt, en na mijn beschrijving van het universum van Hobbes lijkt mij deze conclusie onontkoombaar, dat

'de moderniteit gezien kan worden als één grote sacrifiële crisis ... Primitieve samenlevingen zouden aan een dergelijke situatie geen weerstand kunnen bieden: het geweld zou er elke maat verliezen om tenslotte op zijn hoogtepunt het mechanisme te ontketenen van de mimetische crisis.' (Girard 1972)

Deze zou tenslotte dan de eenheid en saamhorigheid van de samenleving weer kunnen herstellen. De moderne, gedesacraliseerde mensheid beschikt echter niet meer over dit mechanisme. Als naast dit uiterste redmiddel ook alle andere symbolistsacrale mechanismen verdwenen zijn, luidt nog steeds de vraag hoe menselijk samenleven in dit geval mogelijk is. Waarom gaat de moderne wereld, die door schaarste wordt gekenmerkt, niet aan een explosie van geweld ten onder? Op deze vraag is een aantal elkaar deels aanvullende en deels overlappende antwoorden mogelijk. Het meest voor de hand liggende bestaat uit een - al of niet vrolijk - doemdenken. We vinden dit bijvoorbeeld bij Baudrillard (1986), als hij suggereert dat een 'explosieve' samenleving als de onze nooit lang kan bestaan. Er zijn volgens Baudrillard veel tekenen die wijzen op een aanstaande catastrofale en gewelddadige overgang naar een nieuw implosief maatschappelijk systeem. Het geweld dat in het traditionele denken altijd met schaarste werd geïdentificeerd, is

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

32

slechts uitgesteld. Eens zal het op afschuwelijke wijze in een mimetische crisis - we kunnen dan denken aan de mimetische strijd tussen de supermachten - losbarsten. Naast deze beant-woording van de vraag, waarvan ik het gewicht zeker niet wil ontkennen, is er een aantal andere antwoorden mogelijk, die deels in dit boek aan de orde komen. De opkomst van de (sterke) staat als regulator van de schaarste is al aan de orde geweest. In het vervolg van dit boek zal ik nog uitgebreid terugkomen op de beloften van voortdurende groei en expansie, die pretenderen de schaarste in de toekomst eens te kunnen opheffen. Al deze antwoorden op de vraag waarom onze maatschappij (voorlopig) niet aan het ongebreidelde geweld van de schaarste ten onder is gegaan of gaat, klinken plausibel. Ze leiden onze aandacht echter af van een verrassend gegeven, dat Dumouchel naar voren brengt. De moderne schaarste is volgens hem een ambivalente realiteit. Naast de negatieve gewelddadige kant van de schaarste is er een positieve kant. Als zodanig vormt zij zelfs het positieve fundament dat de moderne maatschap· pij mogelijk maakt en laat voortbestaan. Schaarste vervangt volgens Dumouchel letterlijk de religie als fundament van de maatschappij. Zoals het sacrale traditioneel het menselijk samenleven beschermde voor het totale mimetische geweld van een oorlog van allen tegen allen, gebeurt dat nu door de schaarste. De opvattingen van veel denkers uit de marxistische hoek, die erop gewezen hebben dat de (burgerlijke) economie. met de schaarste als haar kern de religie van de moderne tijd is, worden hier vanuit een onverwachte hoek bevestigd (Van Leeuwen 1984).Juist omdat ik in dit boek verder nauwelijks in zal gaan op de specifieke plaats van de moderne economie, lijkt het mij noodzakelijk om hier even stil te staan bij schaarste als een fundament dat het menselijk samenleven in de moderne tijd mogelijk maakt.

'Alle samenlevingen blijken over culturele vormen, gedragsnormen en cognitieve perspectieven te beschikken, die ertoe dienen om de vrees voor de consequenties van de afgunst te verminderen. Hierdoor wordt zowel een bijdrage geleverd aan de stabiliteit van de sociale groep als aan het psychische welzijn van het individu.' (Forster 1972: 175)

Een van de mechanismen die Forster hier aanduidt, is dat de ruil van goederen via de handel sterk werd ingeperkt. Ruilrelaties die twee partijen vanuit het bedacht zijn op eigen voordeel met elkaar konden aangaan, werden zoveel mogelijk vermeden. In plaats van via de economische ruil vond de uitwisseling van goederen veelal plaats vla de .institutie van de gift, waar ik in het vervolg nog op terug zal komen. Als er al van ruil sprake was, gebeurde dat aan de marge van de samenleving. Toen hiervoor later markten ontstonden, waren deze steeds gebonden aan allerlei institutionele beperkingen, o.a. van plaats en tijd. Omdat in de economische ruil afgunst en hebzucht een belangrijke rol speelden, waren oorlog en strijd steeds dreigend op de achtergrond aanwezig. De sluimerende, potentiële conflicten van de ruilsituatie konden op markten altijd onverwacht oplaaien. In verschillende Indo-Germaanse talen dragen veel met ruil en handel verbonden woorden nog het stempel van de gevaren die er traditioneel mee verbonden werden geacht. Het Engelse to sell is bijvoorbeeld verwant met het gotische saljan, dat betekent. ‘het bloed van een menselijk offer vergieten’ En het Franse hôte, dat 'gast' betekent,. komt van dezelfde Latijnse stam als hostilité (vijandschap). Niet alleen de taal getuigt nog dat van. de potentiële gewelddadige kanten van de ruilrelatie. Bookchin heeft gelijk als hij stelt dat

'filosofen, van Aristoteles tot Hegel, steeds bevreesd zijn geweest voor de ontbindende rol die georganiseerde handel en. industrie voor de ruil konden spelen... 'Goedkoop kopen' en 'duur verkopen’ pIaatst de partijen in het ruilproces in een inherent antagonistische positie; zij zijn potentiële rivalen voor elkaars goederen. De waar - die onderscheiden moet worden van de gift, die bedoeld is om bondgenootschappen. te creëren, het samengaan te bevorderen en de maatschappelijkheid te versterken - leidt tot rivaliteit, ontbinding en onmaatschappelijkheid' (Bookchin 1982: 135-136) .

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

33

Op dit punt van mijn betoog moet ik erkennen dat in deze studie natuurlijk een plaats had moeten worden ingeruimd voor een binnen het historische vertoog over de schaarste uiterst belangrijke denker. Juist Adam Smith breekt, als de vader van de economie, met alle traditionele ideeën die de ruil met afgunst en potentieel geweld verbonden. Voor hem is de ruil het vredestichtende mechanisme bij uitstek. Ze is de menselijke handeling par excellence. De mens onderscheidt zich van het dier vooral vanwege het feit dat hij ruilrelaties kan aangaan. 'Heeft men ooit een hond vanuit ., zichzelf een bot met een andere hond zien ruilen?' vraagt Adam Smith (1986 118) retorisch. Het eigenbelang, verbonden met de mimetische begeerte die wil hebben wat de ander heeft, die in de ruil altijd een rol spelen, zijn bij Smith niet meer gevaarlijk. Zij bevorderen juist de welvaart. De 'onzichtbare hand' zorgt ervoor dat individuen die elk voor zich hun (mimetische) begeerte volgen, toch maatschappelijk welzijn creëren. Reeds Mandeville stelde in het begin van de achttiende eeuw duidelijk dat 'partijen die elkaar bestrijden' , tegen hun bedoeling en zin in 'elkaar helpen' (Mandeville 1985: 18). De totale maatschappelijke strijd die traditioneel bij de ruil steeds op de achtergrond dreigde, is in de moderniteit kennelijk afwezig. De moderne economische schaarste, waaruit de ruilrelaties ontstaan, sticht juist vrede. Ze heeft de gewelddadige schaarste van de traditie deels vervangen. Hoe kan dat? Op deze vraag zijn in de lijn van het denken van Girard verschillende antwoorden gegeven. Ik stip enkele punten eruit aan, waarbij ik opmerk dat het noodzakelijk zou , zijn om vanuit dit soort antwoorden het denken van Adam Smith uitgebreid te analyseren.Dumouchel maakt duidelijk dat juist het loslaten van de traditionele verwantschaps- en gemeenschapsbanden, hoe vreemd dat na het voorafgaande ook klinken mag, de schaarste als een strijd van allen tegen allen voorkomt. In traditionele samenlevingen bergt elk conflict tussen twee mensen het gevaar in zich dat het zich uitbreidt. Voelt één van de twee zich benadeeld, dan kan hij vaak een beroep doen op zijn verwanten om hem bij te staan. Dit roept een soortgelijke reactie bij de andere 'Partij op, waardoor de twist zich al snel uitbreidt. Zelfs Bookchin, die een idyllisch portret schetst van de oorsprong van de mensheid, ontkomt er niet aan op het bestaan van de institutie van de 'bloed·eed' en de 'bloedband' te wijzen. Juist deze instituties leidden in bepaalde gevallen tot een oorlog van allen tegen allen, waardoor de gemeenschap desintegreerde. De ons bekende vendetta is hier nog een hedendaagse uitloper van. Ten gevolge van de erosie van de traditionele instituties zijn volgens Dumouchel in de moderne maatschappij mensen 'uitwendig' aan elkaar geworden. Ze zijn, als de los van elkaar bewegende atomen uit de maatschappij van Hobbes, grotendeels onverschillig geworden voor het leed dat anderen kan treffen. In elk geval worden ze er niet noodzakelijkerwijs bij betrokken. Juist deze onverschilligheid maakt het mogelijk dat de ruilrelatie algemeen wordt, uitgroeit tot het economisch fundament van de maatschappij. Wie in deze relatie aan het kortste eind trekt, blijft immers als individu steeds alleen staan. Miljoenen kleine oorlogjes verschillen fundamenteel van, leiden niet tot een totale maatschappelijke strijd. Dupuy (1979: 112v) voegt hieraan toe dat het ontstaan van de ruilwaarde en de industriële productie van waren in dit proces ook een belangrijke rol spelen. In de voorbeelden van de mimetische begeerte die Girard (1986a) uit de romanliteratuur geeft, gaat het voor de strijdende partijen steeds om een uniek object, bijvoorbeeld om die ene vrouw of man, bij wie vergeleken elke andere vrouw of man 'waardeloos' wordt. In de economie gaat het echter, zoals Marx stelt, steeds om ruilwaarden. Waren krijgen pas waarde in de ruil met elkaar. De gebruikswaarde verdwijnt achter de ruilwaarde; er bestaan geen unieke objecten, ze zijn alle equivalenten van elkaar. De maatschappelijke mimetische strijd om objecten hoeft nu niet meer tot openlijk geweld te leiden. Wie begeert wat de ander begeert, kan zijn begeerte op het equivalent richten. Het model dat nagevolgd wordt, wordt in deze relatie minder snel een obstakel. Het blijft vooral model, het zal de volgeling meestal aanzetten tot een poging om het equivalent van het begerenswaardige object te bemachtigen. Niet. zozeer de ander wordt het obstakel, alswel het

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

34

geld, als 'algemeen equivalent'. Dit laatste staat in de weg of, beter, het moet verkregen worden om dat te kunnen bezitten wat het model bezit. Hiermee kom ik tenslotte bij het uiterst intrigerende boek van Agliena en Orléan over 'het geweld van het geld' (1982). De auteurs wijzen erop dat het geld twee kanten kent. Enerzijds leidt de uitvinding van het geld, zoals Locke al stelde, tot het: ontstaan van (economische) schaarste. Anderzijds verhindert het geld dat schaarste in een openlijke oorlog van allen tegen allen ontaardt. Net als het heilige in traditionele samenlevingen is het geld in de moderne samenleving een mechanisme om de schaarste zo niet te overwinnen, dan toch wel te beheersen. Voor de auteurs wordt het geld een soort zondebok. Zoals de zondebok in de culturele orde wordt het geld in de economische orde buitengesloten; het is het enige object dat geen gebruikswaarde heeft. In deze zin wordt het geld ook gekenmerkt door de ambivalentie van de zondebok. Enerzijds krijgt het de schuld van geweld en schaarste, anderzijds wordt het vergoddelijkt omdat het er een oplossing voor biedt. Het is de moeite waard om op dit punt even naar Marx vooruit te wijzen, voor wie het geld 'de universele middelaar' is (MEW Ergänzungsband 1986: 562-567). Het. model is geen middelaar meer; de gewelddadige strijd tussen middelaar en volgeling wordt afgezwakt tot de economische strijd om geld. Interessant is dat Marx deze rol van het geld vooral via Shakespeare illustreert. Als het geld in plaats van 'de andere mens' komt, als 'koppelaar tussen de behoefte en het object' , dan ziet Marx dat met name weerspiegeld in een lange monoloog van Timon uit Timon van Athene. De ambivalentie van het geld wordt hierin weer duidelijk. Enerzijds is het goddelijk, het . is voor Marx 'een zichtbare godheid', die 'verbroedert' en waarvan de mens 'de slaaf' is. Anderzijds is het datgene wat de schaarste en het geweld binnen alle relaties introduceert. Zo bewerkstelligt het zelfs' de scheiding van vader en zoon'. Als god is het geld gelijk aan Mars, de god van de oorlog die overal, zelfs in de heilige huwelijksrelatie , twist zaait.

Bovenstaande beschouwingen kunnen in aansluiting op Sahlins misschien als volgt worden samengevat. In traditionele samenlevingen 'heeft men, in de verhoudingen en relaties waarin ruil plaatsvindt, geen voorstelling van de vrijheid om ten koste van anderen winst te maken' (Sahlins 1974: 162). Als dat wel het geval zou zijn geweest, zouden deze maatschappijen dit niet lang hebben overleefd. In moderne maatschappijen kan men zich deze vrijheid juist wel voorstellen; ze staat centraal, ze is ingebakken in allerlei instituties. De uitvinding van de economie heeft het mogelijk gemaakt dat moderne samenlevingen niet aan deze vrijheid ten onder zijn gegaan.

3.6 F. Schaarste en geweld

De juistheid van dit antwoord, dat stelt dat de economie en de specifiek economische schaarste het geweld beteugelen en onze maatschappij bijeenhouden, wil ik niet betwisten. Het is echter zeker niet volledig, het dient aangevuld te worden met de hierboven aangeduide en in het vervolg nog uitvoerig te b~spreken antwoorden. D~ komt nog iets bij. Zoals ik ook in het vervolg zal laten Zien, verplaatst de economische concurrentie vaak het geweld naar elders. Niet de twee direct concurrerenden , lijden primair onder het geweld van de schaarste, maar derden worden er het slachtoffer van. Juist deze derden maken het, zoals Dumouchel trouwens ook aangeeft, mede mogelijk dat een samenleving die op schaarste gebouwd is, wordt gekenmerkt door een relatieve afwezigheid van geweld.De schaarste is met andere woorden zeker niet alleen het uiterlijk vreedzame , economische mechanisme dat de moderne samenleving bij elkaar houdt; de onzichtbare slachtoffers ervan zijn meestal aan de marge van de moderne samenleving te vinden. Juist naarmate de schaarste zich over de hele wereld uitbreidt, worden deze slachtoffers talrijker; naarmate

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

35

bijvoorbeeld de inzet van de strijd om schaarse middelen steeds hoger wordt, wordt het milieu als derde steeds meer verwoest. Als 'positief’ mechanisme blijkt de schaarste nauwelijks meer te werken. Het, geweld dat traditionele samenlevingen er altijd mee verbonden hebben, openbaart zich meer en meer.Hier ligt voor mij een van de belangrijkste redenen waarom ik deze studie van de schaarste onderneem. De kritiek van Marx richtte zich op de vooronderstellingen van de burgerlijke economie (Tromp 1983: 45). De eerste vooronderstelling die hij bekritiseerde, was dat de economie ervan uitging dat de wijze waarop m de burgerlijke samenleving werd geproduceerd en geruild, de enig mogelijke was. Concurrentie. winstbejag en privébezit van de productiemiddelen waren volgens Marx geen aalgerenmenselijke, eeuwige antropologischekenmerken. Ze behoorden bij een historisch bepaald soort maatschappij en juist daarom konden ze in de toekomst overwonnen worden. Hetzelfde is met schaarste als sociale realiteit het geval. Juist het gegeven dat vroegere samenlevingen deze realiteit niet kenden, kan misschien onze sociale fantasie wakker roepen om haar voor een deel in de toekomst te overwinnen. Dat bij dit laatste inspiratie uit het verleden geput kan worden, is voor mijvanzelfsprekend. Dat elk idee over een terugkeer naar dit verleden met alleen onmogelijk, maar zelfs pervers is, hoop ik in het vervolg aan te tonen.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

36

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

37

4 Hybels - Moedig leiderschap

4.1 Het gebed van een leider

'God, kneed me en vorm me tot ik al mijn mogelijkheden als leider heb bereikt.'

Ik heb veel kostbare momenten met God doorgebracht terwijl ik alleen op een boot zat. Op een dag lag ik voor anker in Lake Michigan en begon ik een aantal gedachten te noteren over mijn eigen capaciteiten als leider. Ik schreef: 'God, ik wil een betere leider zijn dan ik nu ben. Als ik op een dag voor U sta, wil ik niet moeten erkennen dat ik de kansen heb verspeeld die U me hebt gegeven. Ik wil mijn vaardigheden als leider ontwikkelen tot ik mijn maximale capaciteit heb bereikt. Maar daar heb ik uw hulp voor nodig. Zorgt U er alstublieft voor dat ik de juiste kant op groei en wijs me de weg die ik moet gaan.'Terwijl ik dit gebed schreef, voelde ik me door de Heilige Geest geleid om gedeelten in het Oude en Nieuwe Testament op te zoeken over het leven van een aantal van mijn favoriete leiders. Nadat ik had nagedacht over de levens van deze verschillende mannen en vrouwen en de prijzenswaardige aspecten van hun leiderschap, begon ik te bidden dat hun sterke kanten duidelijker tot uitdrukking zouden komen in mijn leven.

4.2 'God, maak me zoals David'

De eerste leider die me te binnen schoot, was koning David. Eén van de redenen dat hij tot mijn meest favoriete leiders behoort, is zijn optimisme. Tijdens die dag op de boot bad ik: 'O, God, geef me het optimisme van David. Ik wil me net als David bewust zijn van wat er kan gebeuren als U zich ergens mee bemoeit.'Vanaf de eerste dag dat David de koningsmantel aantrok en leider werd, begon hij met gelovig optimisme heldendaden te verrichten voor God, op een manier die behoedzame leiders niet eens in overweging zouden nemen. David had zo'n diep geloof in de kracht van God dat een reus hem niet kon intimideren, een moordzuchtige koning hem niet kon verlammen en meedogenloze vijanden hem niet konden verslaan. Vol vertrouwen marcheerde David overal heen waar God hem leidde, in de volle overtuiging dat hij onderweg genade en kracht zou ont-vangen.Oh, God, dacht ik, daar heb ik meer van nodig in mijn leiderschap.Zelfs op het dieptepunt van zijn leven bleef het gelovige optimisme van David overeind. Toen hij een morele zonde had begaan met Batseba en God hun eerstgeborene sloeg met ziekte, raakte David zijn optimisme niet kwijt. Hoewel God had gezegd dat het leven van dit kind zou worden opgeëist vanwege de zonden van zijn vader, gaf David de hoop niet op. Hij viel op zijn knieën. Hij bleef zes dagen en nachten lang bidden en vasten. Hij richtte zich op de kleinste kans dat God zijn pasgeboren zoon zou sparen.Maar, zoals u weet, God spaarde zijn zoon niet. Het kindje stierf.Later, toen men hem vroeg waarom hij toch was gaan vasten en bidden, zei David: 'Ik dacht: misschien is de Here mij genadig, zodat het kind in leven blijft' (2 Samuël 12:22). In deze woor-den klinkt Davids optimisme heel sterk door.'Misschien is God genadig.''Misschien gebruikt God zijn kracht om mij te helpen.''Misschien verrast God me wel met iets bovennatuurlijks.'

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

38

Optimisten verwachten dat ze Gods grootheid en liefde zullen ervaren, ook al worden ze geconfronteerd met miserabele omstandigheden.Ik heb als leider dit soort optimisme nodig. Wie niet?Ook voor de mensen die onder onze leiding staan, is het nodig dat wij optimistisch zijn. Ze worden elke dag overspoeld met een gestage stroom van pessimisme. Televisie, kranten, tijdschriften en misdaadverslaggeving laten steeds dezelfde dreun horen: 'Het ziet er somber uit en het wordt steeds erger. Er is geen teken van licht aan de horizon. Er is geen enkele reden voor hoop.'Mensen hebben een leider nodig die met gelovige overtuiging kan zeggen: 'Wacht even. Het kan wél beter worden. Mensenlevens kunnen worden veranderd door de kracht van Christus. Het leed kan worden verzacht door Gods genade. Onderdrukking kan worden opgeheven. De zonde kan worden overwonnen. De kerk kan de poorten van de hel verzwakken.'In de nasleep van 11 september en de daaruit voortvloeiende recessie heb ik elke dag gebeden: 'God, geef me het optimisme van David. Help me eraan te denken dat U leeft, dat U machtig, genadig en barmhartig bent. Help me om zonder enige twijfel te geloven dat U bereid en in staat bent om nieuwe dingen te doen in mijn leven, in uw kerk en in de wereld.'Maak me als David, zodat ik een leider kan zijn die hoop geeft. Help me om andere mensen op te richten in een gelovig optimisme. Ikzelf en de mensen die onder mijn leiding staan, hebben de positieve geest van David op dit moment harder nodig dan ooit.'Moet u dat gebed misschien ook bidden?

4.3 'God, maak me zoals Jonatan'

Nadat ik over David had nagedacht, bladerde ik automatisch naar Jonatan, de goede vriend van David. Omdat Jonatan de zoon was van koning Saul, was Jonatan de rechtmatige troon-opvolger. Hij was ook een zeer intelligente en begaafde jonge leider. Maar Jonatans positie in het leven was lang niet zo indrukwekkend als de toestand van zijn hart. Toen ik aan Jonatan dacht, bad ik: 'Heer, geef me Jonatans vermogen om lief te hebben.'Jonatan had een enorm vermogen om lief te hebben. In zijn jonge jaren ging zijn oprechte liefde uit naar David, ook al had hij David kunnen beschouwen als een bedreiging voor zijn eigen erfenis. Maar Jonatan offerde zijn vriendschap met David niet op om zijn eigen toekomst veilig te stellen. Integendeel, hij legde zijn hart op een presenteerblaadje en bood het David aan.Die dag op mijn boot bad ik: 'God, ik wil geen leider zijn die de gemeenschap offert op het altaar van onze doelen voor het koninkrijk. Ik wil mensen niet gebruiken. Ik wil mensen niet zien als instrumenten. Ik wil net zo'n hart hebben als Jonathan, met een enorm vermogen om lief te hebben.' Met een hart als dat van Jonathan hoef ik nooit meer bang te zijn dat mijn hart verschrompelt op de manier die ik in het vorige hoofdstuk heb beschreven.Van tijd tot tijd moet ik mezelf eraan herinneren dat Jezus de test van de liefde gebruikt om te bepalen of we goede discipelen zijn. De maat waarmee mijn leven en leiderschap uiteindelijk zal worden gemeten, is die van de liefde. Als ik het goed op me laat inwerken, besef ik dat ik liever bekend sta als een man van liefde dan als een man met visie. Ik heb liever dat mensen aan me denken als een man van liefde dan als een man met strategisch inzicht. Ik word liever herinnerd als een man van liefde dan als iemand die een heleboel doelen heeft bereikt.Die dag begon ik in volle ernst te bidden: 'God, geef me Jonathans vermogen om lief te hebben.'

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

39

4.4 'God, maak me zoals Jozef’

Terwijl ik verder ging met bidden, dwaalden mijn gedachten af naar Jozef. Hij is een van mijn helden vanwege zijn integriteit. Ik bad: 'God, geef me de persoonlijke heiligheid van Jozef.'De snelheid waarmee Jozef macht en invloed verkreeg, doet denken aan die van een meteoor. Mensen die zo snel opklimmen, krijgen vaak last van trots en gaan ervan uit dat ze een uit-zonderingspositie innemen. We weten allemaal dat macht vaak leidt tot corruptie. Misschien hebt u, als leider, haar klauwen al gevoeld in uw eigen vlees.Maar Jozef maakte geen misbruik van zijn macht. We kunnen in de Bijbel lezen dat hij financiële corruptie, politieke schandalen en seksuele verleiding uit de weg ging. Hij bleef onbesmet tot het einde.Wat was de sleutel van Jozefs integriteit? Ik geloof dat hij zijn positie als leider beschouwde als een heilig rentmeesterschap waarover hij op een dag verantwoording zou moeten afleggen voor God. Ik geloof dat Jozef leefde in het dagelijkse besef dat leiders een hoge mate van moreel gezag moeten bezitten om goede leiding te kunnen geven. Moreel gezag komt voort uit een volkomen toegewijd hart, een onbesmette geest en een zuiver geweten voor God. Jozefs integriteit gaf hem moreel gezag en dat bleef zo voor de rest van zijn leven.Ik heb zulke integriteit nodig. Mensen die onder mijn leiding staan, moeten erop kunnen vertrouwen dat ik niet in de goot zal eindigen, dat ik geen dubbelleven ga leiden, dat ik er niet met het geld vandoor ga, dat ik niet toegeef aan de normen en waarden van de wereld en dat ik me niet laat verleiden door verzoekingen. Mensen moeten kunnen vertrouwen op mijn integri-teit.Ik weet dat er maar één manier is om corruptie te voorkomen, en dat is door elke dag van mijn leven naar God toe te gaan en te bidden of Hij me zijn kracht wil geven.Ik moet denken aan een oud gezang dat een betere omschrijving geeft van mijn leven dan ik zou willen:

Prone to wander, Lord I feel it. Prone to leave the God I love.*

Geneigd tot dwalen, Heer, dat voel ik. Geneigd om de God die ik liefheb te verlaten.

'Come, Thou Fount of Every Blessing', door John Wyeth en Robert Robinson.

Ik vind het verschrikkelijk dat er van tijd tot tijd een dwalende, opstandige geest de kop opsteekt in mijn leven. Maar ik kan die niet negeren of gewoon weigeren er iets aan te doen. Hij is er en hij is echt, en dat moet ik toegeven. Ik moet ertegen vechten met een heel arsenaal geestelijke oefeningen. Die oefeningen of disciplines ervaar ik soms als een last - dat moet ik bekennen. Maar ik weet hoe waardevol ze zijn, dus ik blijf eraan vasthouden, zoals een verdrinkende man zich vasthoudt aan een reddingsboei.Ik heb de dagelijkse discipline nodig om mijn gebeden helemaal uit te schrijven, anders kan ik me niet concentreren. U bent gezegend, als u die vervelende discipline niet nodig hebt, maar ik kan er niet buiten.Ik heb ook de dagelijkse discipline van afzondering nodig om naar God te kunnen luisteren, ook al hoor ik mijn dagelijkse verplichtingen als gewonde dieren naar me schreeuwen.Ik heb de discipline nodig om rekenschap af te leggen aan mensen die de moed hebben om harde woorden tegen me te spreken wanneer dat nodig is.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

40

Aangezien ik een groot deel van mijn leven doorbreng voor het oog van de camera's en voor het voetlicht, moet ik regelmatig iets goeds doen zonder dat iemand het ziet, en dan aan God en mezelf beloven dat ik deze goede daden niet zal gebruiken als voorbeeld in mijn preken.Elke leider moet te weten zien te komen welke regels, oefeningen en geestelijke disciplines hij of zij nodig heeft om de neiging tot afdwalen te overwinnen. En het is zonde van de tijd om uw eigen geestelijke regime te vergelijken met dat van andere leiders. U moet regels kiezen die bij u passen.Tijdens die dag op mijn boot bad ik: 'O God, ik wil net als Jozef mijn opdracht vervullen zonder U te schande te maken. Geef me alstublieft de integriteit van Jozef.'Ik geloof dat veel leiders dat gebed nodig hebben. U ook?

4.5 'God, maak me zoals Jozua'

Vervolgens bad ik: 'God, geef me de besluitvaardigheid van Jozua.' Het mooiste moment uit Jozua's leven vind ik die keer toen hij voor zijn volk stond en riep: 'Kiest dan heden wie gij dienen zult. Maar ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen' (Jozua 24:15)Bij leidinggeven gaat het voornamelijk om het nemen van de juiste beslissingen en het oproepen van anderen dat ook te doen. Leiders moeten een duidelijk standpunt innemen over de belangrijkste levensvragen, en de mensen die onder hun leiding staan oproepen hetzelfde te doen.Dat deed Jozua.Als Jozua uw kerk of de mijne zou leiden, zou hij een toekomstvisie overdragen tot eer van God en dan zou hij zeggen: 'Oké, jullie hebben het plan gehoord. Nu is het tijd om te beslissen. Jullie moeten nu instappen of opzij gaan, want deze trein staat op het punt te vertrekken.'Als Jozua uw kerk of de mijne zou leiden, zou hij aan het eind van elke preek over de verlossing zeggen: 'Zoekers, vroeg of laat moeten jullie beslissen. Willen jullie je zonde erkennen en ge-nade ontvangen? Of gaan jullie voorbij aan de grootste daad van liefde die deze zondige wereld ooit heeft gezien? Jullie zullen je standpunt moeten bepalen. Jullie moeten een keuze maken.'Jozua zou onze mensen vragen een moedige beslissing te nemen over zaken als lidmaatschap, vrijwilligerswerk, betrokkenheid bij een kring, rentmeesterschap en het oplossen van conflicten. Jozua geloofde dat niemand zomaar vanzelf de weg opgaat waar God geëerd wordt; mensen moeten ervoor kiezen om God te volgen. Ik ben dat met hem eens. Mensen moeten een weloverwogen beslissing nemen; het is vaak een moeilijke keuze die hen heel wat kost. En leiders zijn degenen die deze dappere besluiten kunnen stimuleren.Wij, als leiders, moeten meer en meer de verantwoordelijkheid op ons nemen om mensen tot een beslissing te leiden over belangrijke levensvragen. We moeten mensen eraan herinneren dat het leven geen spelletje is en dat ze hun geestelijke groei serieus moeten nemen. De dingen waar het in ons leven en onze bediening om gaat, hebben eeuwigheidswaarde en vragen dus om enkele moedige besluiten.Terwijl ik die dag op de boot nadacht over Jozua, bad ik: 'God, geef me de besluitvaardigheid van Jozua. Die heb ik nodig!' Misschien hebt u die ook nodig.

4.6 'God, maak me zoals Ester'

Herinnert u zich deze opmerkelijke jonge vrouw? Nadat ik haar verhaal op me had laten inwerken, bad ik: 'O, God, geef me de moed van Ester.'Ester was meer vanwege haar schoonheid dan vanwege haar bekwaamheden op een leidinggevende positie terechtgekomen en stond nu op het kruispunt waar het lot van haar volk bepaald werd - en dat van haarzelf. Ze kon twee dingen doen: haar leven riskeren door voor

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

41

haar volk te pleiten bij een gevaarlijke koning, of haar huid redden door de naderende crisis te negeren. Herinnert u zich wat ze deed? Nadat ze de hele Joodse gemeenschap had gevraagd drie dagen en nachten voor haar te vasten en te bidden, zei ze: 'Dan zal ik tot de koning gaan ondanks het verbod; kom ik om, dan kom ik om' (Ester 4:16).'Ik zal het goede doen... kom ik om, dan kom ik om.' Ester zette alles op het spel. Ze was bereid haar status, positie, privileges, veiligheid en zelfs haar leven te verliezen om te doen waartoe God haar had geroepen.'Kom ik om, dan kom ik om.'Haar moed was geen teken van dwaze roekeloosheid en niets wijst op een overmaat aan testosteron. Ester geloofde gewoon dat bepaalde dingen de moeite waard waren om voor te leven en te sterven.Soms, als ik kijk naar de verzwakte toestand van de kerk over de hele wereld, komt de gedachte bij me op dat er alleen een vernieuwing kan plaatsvinden als een hele generatie leiders net zoveel moed zal kunnen opbrengen als Ester. Ze zullen moeten zeggen: 'Het is genoeg geweest. Er is een nieuwe dag aangebroken. De werkelijkheid is anders geworden. We gaan de kerk op een nieuwe manier organiseren - op een meer bijbelse, relevante, weloverwogen en creatieve manier dan we ooit hebben gedaan. Als we daarbij onze reputatie, onze status of onze veiligheid verliezen, dan moet dat maar. We moeten doen waartoe God ons heeft geroepen. Komen we om, dan komen we om.'Soms doet het me pijn, als ik zie hoeveel potentiële vernieuwingen in de kerk niet worden doorgevoerd vanwege een gebrek aan moed bij de leiders. Ik moet me soms ontzettend in-houden om leiders niet bij hun revers te pakken en te vragen: 'Wanneer ga je nou eens op het doel af? Op welk leven wacht je eigenlijk? In welke fase van je leven ga je eindelijk doen waar-voor God je de talenten heeft gegeven? Wanneer neem je nu eens moedig de leiding?'Soms heb ik zin om voorgangers en predikanten te smeken: 'Wil je nu alsjeblieft eens besluitvaardig optreden of je anders terugtrekken om iemand anders de ruimte te geven? Doe het één of het ander. Maar er moet iemand moed vatten en deze kerk gaan leiden.'Ik hoop dat ik niet superieur klink als ik dit zeg. U zou geschokt zijn, als u wist hoe vaak ik in mijn gebed ouderwetse lafhartigheid en angst moet belijden. Ik huiver bij de gedachte aan alle ellende die ik over Willow heb gebracht omdat ik miste wat een jonge schoonheidskoningin in overvloed had - moed!Te vaak schrik ik terug voor moedig optreden, omdat ik geen tientallen jaren van werk op het spel wil zetten. Soms zeg ik tegen mezelf: 'Ik heb me genoeg ingespannen. Ik wil geen risico's meer nemen. Ik wil niet nog een keer tot het uiterste gaan.'Maar als ik die gevoelens krijg, probeer ik te denken aan Ester, die zei: 'Ik zal het goede doen... Kom ik om, dan kom ik om.'Ik heb de moed van Ester nodig. En dat geldt voor heel veel leiders.

4.7 'God, maak me zoals Salomo'

Terwijl ik bleef nadenken over verschillende leiders, kwam ik bij Salomo en zijn legendarische wijsheid terecht en ik bad: 'O God, als U me maar een gedeelte van Salomo's wijsheid zou geven.'Onder het laagje zelfvertrouwen zou u bij veel leiders een man of vrouw vinden die 's nachts vaak slapeloos in bed ligt te draaien en te keren van onzekerheid. Ze worden achtervolgd door vragen waarop geen gemakkelijk antwoord te vinden is. Is het tijd om met een nieuw plan van start te gaan, of moeten we het bestaande programma consolideren en alles een tijdje laten bezinken? Is het tijd om de gemeente te motiveren, of is een woord van vermaning beter op zijn plaats? Moeten we een nieuw staflid nog een kans geven om zichzelf te bewijzen, of is het tijd hem te helpen een andere plek te vinden waar hij beter kan dienen?

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

42

Zo nu en dan vragen mensen me vriendelijk hoe ze voor me kunnen bidden. Mijn antwoord luidt bijna altijd hetzelfde: 'Bid alsjeblieft om wijsheid. Bid alsjeblieft dat mijn leiderschap wordt gekenmerkt door godvruchtige nuchterheid. Bid alsjeblieft dat ik in alles zal weten wat Gods wil is.'Het werkt elk jaar weer ontnuchterend, als ik bedenk welke tragische gevolgen het heeft als ik Willow of de Willow Creek Association uit de koers breng. Mensen verwachten van hun leiders dat ze de koers aangeven. Hoe kunnen we de juiste koers kiezen zonder Gods wijsheid?Ik heb de wijsheid van Salomo hard nodig. En u ook.

4.8 'God, maak me zoals Jeremia'

Vervolgens dacht ik aan de emotionele oprechtheid van Jeremia. Wanneer het niet goed ging met zijn bediening, stortte Jeremia zijn teleurstelling uit voor God. Wanneer alles de verkeerde kant op ging, wanneer de mensen geen acht sloegen op zijn boodschap, wanneer het leek alsof de boze de overhand had, werd Jeremia niet cynisch en raakte hij niet verbitterd. Met zeldzame eerlijkheid uitte hij zijn ware gevoelens tegenover God. Hij gaf toe dat hij zich verlaten voelde en bang was voor de toekomst. Daarna liet hij God toe zijn gebroken hart te genezen.Naar menselijke maatstaven is het op geen enkel moment in zijn leven goed gegaan met Jeremia's bediening. Hij bleef echter trouw aan zijn roeping. Hij ontkende zijn teleurstellingen niet, maar bracht die eerlijk bij God en opende zijn hart om goddelijke kracht en bemoediging te ontvangen, waardoor zijn wanhoop veranderde in hoop. Ondanks de teleurstellingen en niet uitgekomen verwachtingen in zijn leven en bediening, is hij nooit zijn vertrouwen kwijtgeraakt in de trouw van God. In Klaagliederen 3:22b-23 heeft hij vijftien onvergetelijke woorden over God geschreven: 'Want zijn barmhartigheden houden nooit op, elke morgen zijn zij nieuw. Groot is uw trouw!'Vroeger lukte het me altijd aardig goed om 'een masker op te zetten'. Wanneer ik het moeilijk had in mijn bediening of teleurgesteld was in het leven, wist ik precies wat ik moest zeggen en hoe breed ik moest glimlachen om de mensen ervan te overtuigen dat alles in orde was. Maar na verloop van tijd besefte ik dat het soms gemakkelijker was om andere mensen ervan te overtuigen dat het goed met mij ging dan mijn eigen hart. Ik leerde dat de hoop en het vertrouwen van Jeremia niets te maken hadden met het opzetten van een masker. Je ontvangt die alleen als je eerlijk met je gebroken hart naar God gaat en je door Hem laat aanraken met genezende balsem.Ik vraag me af hoevelen van ons zouden moeten bidden: 'God, geef me de emotionele oprechtheid van Jeremia,' om Gods trouw werkelijk te kunnen ervaren.

4.9 'God, maak me zoals Nehemia'

Nehemia is een van de grootste leiders uit het Oude Testament. We kunnen allerlei lessen trekken uit zijn leiderschap, maar de belangrijkste voor mij was Nehemia's gevoel voor het belang van allerlei vieringen.U kent het verhaal. Nadat ze tweeënvijftig dagen lang onafgebroken bezig waren geweest om de muren van Jeruzalem te herbouwen, organiseerde Nehemia een groot feest voor al zijn trouwe arbeiders. Hij wilde dat ze met volle teugen zouden genieten van hun gezamenlijke prestatie. Hij wilde dat ze waardering zouden tonen voor eikaars harde werk en dat ze God zou-den prijzen omdat Hij hen had gesteund in hun moedige poging. De Bijbel vertelt in detail wat een geweldig feest het was.Nehemia heeft ervoor gezorgd dat ik het belangrijker ben gaan vinden bijzondere gebeurtenissen te vieren. Hij maakte me ervan bewust dat je saaie mensen en saaie kerken

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

43

krijgt, als er alleen maar wordt gewerkt en niet gespeeld. Alleen maar dienen en niets vieren is een zekere manier om mensen uit te putten en ze van hun vreugde te beroven. We mogen dat als leiders niet laten gebeuren. We moeten net zo bewust omgaan met het organiseren van overwinningsfeesten als met het toewerken naar de doelen van onze organisatie.Een van de manieren waarop leiders de motivatie van de mensen die onder hun leiding staanop peil kunnen houden, is door het inlassen van vrolijke, opwekkende vieringen tot eer van God. Ik heb die dag op mijn boot gebeden: 'God, help me nooit te vergeten hoe belangrijk feestjes zijn. Help me eraan te denken om, net als Nehemia, te vieren wat we hebben bereikt.'Sinds die dag op het water hebben we een aantal mooie feesten gehad bij Willow. Het is binnen onze teams een gewoonte geworden om elke belangrijke conferentie af te sluiten met een feestelijke viering, zodat we eraan worden herinnerd wat een voorrecht het is om te mogen doen wat we doen en om dat te doen met de mensen die we liefhebben. Soms huren we een heel restaurant af en genieten we tot laat in de avond van heerlijk eten en drinken. We lachen om de verhalen die we elkaar vertellen over wat er achter de schermen is gebeurd. We herin-neren elkaar eraan hoe ongelooflijk God ons heeft gezegend toen we voor een moeilijke taak of een onverwacht probleem stonden. We bemoedigen elkaar en bedanken elkaar voor ieders bijdrage. In deze geest van saamhorigheid lijkt de last van onze bediening opeens heel licht.Leiders, hebt u de laatste tijd wel feestjes gepland?

4.10 'God, maak me zoals Petrus'

Nadat ik over Nehemia had nagedacht, gingen mijn gedachten naar Petrus. In het Nieuwe Testament worden zowel de goede als de slechte, lelijke kanten van Petrus' leiderschap ge-noemd. Hoewel er veel in Petrus is wat we als leiders moeten vermijden, is er ook veel waar we bewondering voor kunnen hebben. Als ik denk aan Petrus' bereidheid om de eerste stap te zetten en in actie te komen, bid ik: 'God, maak van mij een leider die weet hoe belangrijk het is om initiatieven te nemen.'Petrus wordt vaak bekritiseerd om zijn angst, waardoor hij begon te zinken toen hij probeerde op het water te lopen, maar hij zou toch op zijn minst ook waardering moeten krijgen omdat hij de enige discipel was die uit de boot stapte? Daar was initiatief voor nodig.En ja, het is waar dat Petrus verbale beloften deed die hij niet altijd kon houden. Maar soms was hij ook de enige van de twaalf discipelen die bereid was iets te zeggen. Hij was de eerste die Jezus openlijk de langverwachte Messias noemde. Hij nam het initiatief om de Heer te eren met die titel.En we weten natuurlijk allemaal dat hij zich een beetje liet gaan in Getsemane en iemands oor afhakte. Maar Petrus kon niet werkeloos toezien hoe zijn Verlosser en vriend onschuldig werd gearresteerd. Hij moest toch iets doen!Ook al ben ik duidelijk een man van actie, toch aarzel ik van tijd tot tijd om het initiatief te nemen. En ik zie dat ook terug bij andere kerkleiders. We verschuilen ons in ons kantoor, terwijl onze kerk het doel uit het oog verliest en in verval raakt. Of we zitten rustig koffie te drinken, terwijl we kritiek leveren op andere leiders die aan het front staan en risico's nemen. Zeker, ze slaan misschien zo nu en dan de plank mis, maar ze proberen in elk geval iets te betekenen. We konden ons maar beter net als Petrus aansluiten bij de mensen die initiatieven nemen voor het koninkrijk, nieuwe dingen proberen en in de aanval gaan op een manier waar de vijand niet van terug heeft.We zouden maar beter kunnen bidden om de moed en het initiatief van Petrus.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

44

4.11 'God, maak me zoals Paulus'

Hoe zou ik die dag kunnen besluiten zonder een kort gebed over het leiderschap van Paulus? Toen ik aan Paulus dacht, bad ik: 'God, geef me de gedrevenheid van Paulus.'In Chicago hebben wij met onze eigen ogen kunnen zien wat 'intensiteit' betekent. Jarenlang hebben we op de eerste rij kunnen toekijken naar een van de opmerkelijkste sportmannen uit de geschiedenis van de profsport: Michael Jordan. De erfenis die hij in Chicago heeft nagelaten, gaat veel verder dan zijn buitengewone talent of zijn verbazingwekkende atletische kwaliteiten. Het was zijn ongelooflijke gedrevenheid, anders gezegd: zijn 'intensiteit', waardoor hij zo ver boven andere getalenteerde profsporters uitstak. Zijn doelgerichtheid. Zijn arbeids-ethos. Zijn ambitie. Zijn drang om te winnen.Michael was zo intens met de wedstrijd bezig, dat hij al zijn teamgenoten op een hoger niveau bracht. Je kon het team van de tegenstanders vaak langzamerhand zien verslappen onder de aanhoudende druk die Michael uitoefende. Tegen het einde van het vierde kwart nam Michael het spel gewoon over. Zijn boodschap was duidelijk: 'Ik laat niet over me heen lopen. Dit team geeft de overwinning niet prijs.' De andere teams waren na afloop meestal niet alleen verslagen, maar ook ontmoedigd.De apostel Paulus is de enige volgeling van Christus van wie ik weet dat hij net zo'n enorme gedrevenheid had voor Jezus als Michael voor basketbal. Wanneer je het verhaal van de apostel Paulus leest, komt zijn intense toewijding duidelijk naar voren:

'Maar ik tel mijn leven niet en acht het niet kostbaar voor mijzelf, als ik slechts mijn loopbaan mag ten einde brengen en de bediening, die ik van de Here Jezus ontvangen heb' (Handelingen 20:24).'Eén ding doe ik... [ik] jaag... naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus' (Filippenzen 3:14).'Ik voor mij zal zeer gaarne offers brengen, ja, mijzelf opofferen voor uw zielen' (2 Korintiërs 12:15).'Want het leven is mij Christus en het sterven gewin' (Filippenzen 1:21).'In de renbaan... [kan] slechts één de prijs... ontvangen. Loopt dan zó, dat gij die behaalt!' (1 Korintiërs 9:24).En dan zijn befaamde woorden aan het einde van zijn leven: 'Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het geloof behouden' (2 Timoteüs 4:7-8).Uiteindelijk richt hij zijn woorden aan de volgelingen van Christus in de komende eeuwen: 'Voorts ligt voor mij gereed de krans der rechtvaardigheid... doch niet alleen [voor] mij, maar ook [voor] allen, die zijn verschijning hebben liefgehad' (2 Timoteüs 4:8b).

Strijd! Behoud het geloof! Breng de loop ten einde! Als ik die woorden van Paulus hoor, kan ik mijn emoties haast niet bedwingen. Ik wil meer van die gedrevenheid in mijn leven. Tijdens die dag op mijn boot bad ik: 'God, help me om me te blijven richten op het doel. Help me om mijn ogen gericht te houden op de prijs van de hoge roeping van God in Christus Jezus. Help me om de belangrijkste wedstrijd ter wereld te lopen met alle energie die ik heb. Help me om de wedstrijd te winnen tot eer van Degene die ik in de hemel voor altijd zal aanbidden. Help me om zo te leven dat ik aan het einde kan zeggen dat ik de goede strijd heb gestreden met alle kracht die ik in me had; datik de bediening heb volbracht die aan mij was toevertrouwd; dat ik het geloof heb behouden en er nooit van ben afgeweken.'Het is mijn hartsverlangen om een onverwelkelijke krans te verdienen en daar net zo intens naar te streven als Michael Jordan naar zijn verwelkelijke krans. Er staat in het Koninkrijk

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

45

oneindig veel meer op het spel dan in de profsport. De uitkomst van onze wedstrijd is van belang voor de eeuwigheid. De beloning is voor eeuwig.Ik denk dat het tijd wordt dat we allemaal aan God om meer intensiteit vragen, dat we niet allerlei drukke bezigheden moeten zoeken, maar dat we een verstandige, Paulus-achtige gedrevenheid krijgen tot eer van Christus. Misschien is het een goed idee om in de diepte te gaan en de woorden van Paulus te bidden. Spreek ze maar na met de vastberadenheid van een leider. Herhaal ze, totdat de woorden in uw gedachten gegrift staan.

'Maar ik tel mijn leven niet en acht het niet kostbaar voor mijzelf, als ik slechts mijn loopbaan mag ten einde brengen en de bediening, die ik van de Here Jezus ontvangen heb.''Eén ding,doe ik... [ik] jaag... naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus.''Ik voor mij zal zeer gaarne offers brengen, ja, mijzelf opofferen voor uw zielen.''Want het leven is mij Christus en het sterven gewin.''In de renbaan... [kan] slechts één de prijs... ontvangen. Loopt dan zó, dat gij die behaalt!''Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het geloof behouden.''Voorts ligt voor mij gereed de krans der rechtvaardigheid... doch niet alleen [voor] mij, maar ook [voor] allen, die zijn verschijning hebben liefgehad.'

Het is mijn verlangen dat we worden gevormd door deze gebeden en dat we door Gods genade onze volledige bekwaamheid als leider bereiken.

Bill Hybels, ‘Het gebed van een leider’, In: Moedig leiderschap, Gideon, Hoornaar, 2002, isbn 90 6067 845 1, p. 220-235 (16p)

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

46

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

47

5 Flikweert - Eén vertrekpunt, één eindpunt, maar gescheiden wegen

Christenen bewandelen sinds jaar en dag in de politiek verschillende wegen. Niet slechts in de politiek, maar ook in allerlei maatschappelijke organisaties en in het bijzonder in de kerk blijkt dat het christen-zijn voor het staan in kerk en samenleving voor verschillende christenen verschillende implicaties heeft.

Wat is de reden dat christenen politiek gezien gescheiden optrekken? Naar mijn mening is het niet zozeer een verschil in schriftbeschouwing dat ten diepste de verschillen aan de oppervlakte brengt. Voorts is het ook de vraag of dat een gescheiden optrekken zou kunnen legitimeren. De fundamentele reden is mijns inziens vooral gelegen in de visie op de rol van de overheid. Hier is alle eeuwen door al verschillend over gedacht, maar met het voortschrijden van de tijd blijkt de visie op de overheid ten diepste het breekpunt te zijn.

In dit artikel wil ik eerst de politieke wegen van enkele christenen in de tijd na het ontstaan van de parlementaire democratie in Nederland belichten. Hier wil ik de personen van Groen van Prinsterer, Kuyper, Colijn, Kersten en Aantjes voor het voetlicht halen. Om wille van de ruimte doe ik dat zo beknopt mogelijk. Hierbij let ik vooral ook op hun manier van optreden en op hun samenwerking met medechristenen.Het artikel wordt afgesloten met een waarderende paragraaf over de rol van de christen in de politiek, zoals ik die zie in deze tijd.

5.1 Groen van Prinsterer, anti-revolutionair:

De politieke visie van Groen van Prinsterer (1801-1876) is van de negatieve kant bezien 'anti-revolutionair' en van de positieve kant bezien 'christelijk-historisch' te noemen. Handhaving en herstel van Nederlandse beginselen was voor hem het richtsnoer. En het Nederlandse beginsel vordert voor alles de erkenning van het protestantse karakter van de natie.Groen verzette zich tegen de 'revolutie'. Hieronder verstond hij 'de omkering van denkwijs en gezindheid in geheel de Christenheid openbaar, de grondstellingen van vrijheid en gelijkheid, volkssoevereiniteit, maatschappelijk verdrag (...) de revolutie is de ontwikkeling van een volslagen scepticisme, waarbij Gods woord en wet terzijde is gelegd. Het terrein der anti-revolutionaire beginselen is onbereikbaar, zolang men niet erkent dat de grondslag van het recht in de wet en ordening Gods ligt.’De anti-revolutionaire richting stond onder Groen van Prinsterer sterk geïsoleerd. Men moest de anti-revolutionairen in deze tijd waarin men nog geen algemeen kiesrecht kende vooral zoeken onder 'het volk achter de kiezers'. Reeds in 1849 verlangde Groen echter toenadering tot de rooms-katholieken, onder het motto: 'Het grote onderscheid is niet Rooms of Onrooms, maar geloof of ongeloof!'Groen had tussen 1849 en 1866 met onderbrekingen zitting in de Tweede Kamer en deed daarregelmatig van zich horen.In 1853 stonden Groen en de liberale voorman Thorbecke lijnrecht tegenover elkaar in een discussie omtrent de armenzorg. Groen verlangde op dit gebied geen enkele staatsinmenging. 'Niemand heeft tegenover de Staat een recht om te leven', aldus Groen! Thorbecke zag de armenzorg echter wel als een publiek belang.De gang van zaken met de Schoolwet van 1857 verbitterde Groen zozeer dat hij zijn ontslag nam als lid van de Tweede Kamer. Buiten het parlement zette hij de strijd voort. Weldra zou

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

48

deze strijd niet meer gericht zijn op de christelijke staatsschool, maar op de eigen 'vrije school'. Maar dan moesten volgens hem ook de 'christelijke deugden' uit de Schoolwet worden geschrapt.Groen werd niet alleen in zijn eigen tijd zelden werkelijk begrepen. Vele misverstanden omtrent zijn uitgangspunten en zijn politieke stellingnames zijn hem ten deel gevallen. Ook in deze tijd opteren vele protestants-christelijke politici in de lijn van Groen van Prinsterer te wandelen en te handelen, daarmee soms wel erg gemakkelijk diens opvattingen annexerend, naar gelang het in eigen kraam te pas komt. Mijns inziens mag Groen wel als de wegbereider worden gezien voor partijvorming op christelijke basis in Nederland. Zijn geschriften kunnen ook nu nog, wanneer men ze leest in de context van de 19° eeuw, van zeer grote betekenis zijn voor de christelijke politiek.

5.2 Kuyper en de antithese:

Abraham Kuyper (1837-1920) opereerde, zij het dat hij de opvolger was van Groen van Prinsterer als anti-revolutionair voorman, op een heel andere wijze dan Groen. Kuyper steunde op de kracht van het tot zelfbewustzijn gebrachte christelijke volksdeel, georganiseerd in kiesverenigingen, geschoold door zijn journalistieke arbeid, verbonden in een partij, zo de massa integrerend tot een organisch geheel, levend in één geestelijk klimaat. Deze mensen moesten de basis gaan vormen van een door het christendom 'geadelde' democratie.Het onder Kuypers invloed in 1888 opgestelde program van uitgangspunten van de ARP ademde een tamelijk democratische geest uit. Het vroeg onder meer 'invoering van een kieswet op billijker en minder beperkte grondslag' en een beter belastingstelsel. In zijn rede op de deputatenvergadering van 1890 stelde Kuyper zich ronduit aan de kant van de 'kleine luyden'. Zijn rede was een pleidooi voor christelijk-democratische ontwikkeling: 'de religie in ere, de consciëntievrijheid hersteld, ons volk weer in organisch verband gezet en over heel ons staatsbestuur uitgegoten de geest des Ontfermers.' Een dergelijk geluid werd niet overal in anti-revolutionaire kring met instemming vernomen en was de kiem van tweedracht die later zou leiden tot oprichting van de CHU. De scheiding die zich al in 1894 tussen Kuypers anti-revolutionairen en Lohmans christelijk-historischen aandiende werd overigens ook veroorzaakt door de strakke leiding die Kuyper aan de partijorganisatie gaf.Ook Kuyper zag de noodzaak in van samenwerking met de rooms-katholieken. 'Wilt ge de strijd voor de christelijke grondslag van ons staatsleven met hoop op zegepraal aanbinden, zij het u dan een oorzaak van bemoediging dat de Roomsen u in dit uw christelijk bedoelen nog krachtdadig steunen kunnen en leg af alle hooghartigheid die ook tegenover hen als uw medeburger niet past.'In deze deputatenrede van 1901 (Volharden bij het ideaal) richtte Kuyper zich sterk tegen de gehele linkerzijde (liberalen en sociaal-democraten). De antithese werd op de voorgrond geschoven, zij het dat '...onze strijd niet gaat tegen personen, maar tegen de God in het staatsrecht verzakende geest.'In deze tijd waarin de antithesegeluiden sterker klonken, ontweek Kuyper de zogenaamde sociale kwestie. Het zou, volgens Oud, bij het streven naar samenwerking met alles wat conservatief is, al te gevaarlijk zijn geweest.Kuyper heeft veel betekend voor de emancipatie en - later -integratie van het (neo)gereformeerde volksdeel, met name kerkelijk, wetenschappelijk en politiek. Een groot gevaar van Kuypers antithese-denken - er valt overigens veel meer over te zeggen - is dat het een zeer diepe wig in het volksleven dreef die de eenheid van het Nederlandse volk ernstig aantastte. Ook ontaardt het antithese-denken al snel van een abstract beginsel in een concreet instrument dat op een zwart-wit-manier gehanteerd kan worden, met alle gevolgen van dien.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

49

Blenk zegt het heel treffend (pag. 104): 'De antithese is op zich Bijbels, maar men mag de antithese, die er is, niet willen organiseren.'

5.3 Colijn als sterke man:

Hendrikus Colijn (1869-1944) is de geschiedenis veel meer ingegaan als de sterke man die als minister-president Nederland door de crisisjaren heen loodste dan als anti-revolutionair voorman. Toch was hij in 1922 de uiteindelijke opvolger van Kuyper als leider van de ARP, na voordien werkzaam te zijn geweest voor de Bataafsche Petroleum Maatschappij. Colijn was vooral de nuchter gevormde zakenman, geen dogmaticus maar een realist, die in de politiek de opgave zag het best mogelijke te verwezenlijken. Hij genoot in het buitenland, mede vanwege zijn economische ideeën, internationale vermaardheid, hij wist wat hij wilde en hij zou het gezag weten te handhaven.Politiek gezien had Colijn een voorkeur voor kabinetten op brede basis en, in tweede instantie, voor een kabinet van rechtse partijen. Colijns afwijzing van een uitsluitende antithese-politiek werd mede veroorzaakt door zijn opvatting over de verhouding geloof-politiek. Hij legde de nadruk op de objectieve betekenis van de godsdienst voor de politiek. Met zijn sterke nadruk op de handhaving van het gezag appelleerde hij aan de grondtoon van het Nederlandse volkskarakter. Hierdoor en door zijn krachtige persoonlijkheid ontving hij grote waardering voor zijn politiek. Zijn in veler ogen verkeerde sociaal-economische beleid (te weinig aanpak van de werkloosheid, strenge bezuinigingen en het te lang handhaven van de gouden standaard) wekten in deze jaren echter sterke kritiek. De crisisperiode waarin Colijn regeerde was echter uitermate moeilijk en het valt Colijn toch ook weer als verdienste aan te rekenen dat hij de moed had om impopulaire maatregelen te nemen, al kan aan de juistheid van het beleid soms getwijfeld worden.Colijn was, resumerend, een veel vooraanstaander politicus dan Groen van Prinsterer of Kuyper, maar heeft toch als protestant-christelijk politicus binnen het eigen volksdeel nooit die status bereikt die de beide anderen hebben bereikt. Opvallend is wel dat van Colijns diepere drijfveren, zijn visie op geloof en politiek, zo weinig bekend is geworden, terwijl voor hem persoonlijk het geloof in Christus van jongs af zowel de grote inspiratie voor als de leidraad in zijn politiek handelen is geweest (zie zijn Saevis Tranquillis in Undis). Wat dit betreft zie ik enige parallellie tussen Colijn en de huidige minister-president Lubbers, voor wie het geloof een heel sterke drijfveer is, waardoor zijn levensbeschouwing geleid wordt. Ook hij laat dit niet zo in de openbaarheid komen als sommige christenen dit misschien wel zouden wensen.

5.4 Kersten, theocraat en protestant:

Ds. Gerrit Hendrik Kersten (1882-1948) was een leidende figuur in de gereformeerde gezindte, met een enorm gezag binnen de eigen kring, vooral binnen de Gereformeerde Gemeenten.Kersten omschreef het doel van het optreden van de onder zijn leiding opgerichte SGP in 1925als volgt: 'Ga onze kamp vooral hiervoor dat de aloude beginselen naar voren worden gebracht. Onzer zij de taak de consciëntie onzes volks wakker te roepen, opdat er weer kome een vragen naar God en ons volk, klein voor God, buige en vrage naar de beginselen der Hervorming die ons land hebben groot gemaakt. Dat is onze taak, waartoe God ons in Zijn Woord roept.' (Fieret, pag. 78)Twee dingen vallen mij in deze uitspraak van Kersten op. Enerzijds zag hij - en daarin stond hij niet alleen - het getuigenis als de primaire taak van de SGP. Wat dit betreft wordt door SGP-volksvertegenwoordigers in deze tijd de taak van de SGP als politieke partij in de praktijk toch wel anders gezien. Anderzijds valt mij de beklemtoning van de beginselen der Hervorming op.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

50

Anders dan Kuyper en Colijn, maar ook anders dan Groen van Prinsterer was Kersten in zijn optreden als lid van de Tweede Kamer sterk anti-rooms-katholiek. En dan doel ik niet alleen op de nacht van Kersten (1925), waarin het kabinet Colijn viel over de perikelen rond het gezantschap bij de paus. Welke SGP-er zou het in zijn hoofd halen een tegenstem tegen een economische maatregel ten voordele van de aardewerkindustrie in Zuid-Limburg te motiveren met het argument dat deze maatregel Limburg bevoordeelde. 'Hoever staat Zeeland bij Limburg ten achter, het oude trouwe Zeeuwsche gewest, dat beter verdiende', klaagde Kersten in 1928 (Fieret, pag. 97).Zowel op kerkelijk als op politiek gebied was het zijns inziens nodig de grenzen af te bakenen ten opzichte van respectievelijk de Gereformeerde Kerken (de leer der veronderstelde wedergeboorte) en de ARP. Ten opzichte van de ARP werd vooral de verschillende visie op het gebruik van art. 36 NGB in het politiek handelen sterk benadrukt.Het eigene van de kring werd door Kersten beklemtoond. Mede daardoor hadden (Fieret, pag. 38) 'zijn polemieken in De Banier, zijn redevoeringen op de partijdagen en in de Tweede Kamer een agressieve ondertoon, die versterkt werd door het soms pompeus, bombastisch woordgebruik'. In dit laatste was Kersten overigens een kind van zijn tijd, een tijdgenoot als Schilder in ogenschouw nemend.

5.5 Aantjes' evangelische politiek:

Willem Aantjes (1923), afkomstig uit een Gereformeerde-Bondsmilieu, speelde een belangrijke rol in de vaderlandse politiek als lid van de Tweede Kamer (1959-1978). De reden van het feit dat de Figuur Aantjes hier ten tonele wordt gevoerd, is dat hij mijns inziens één van de meest originele protestants-christelijke politici was in de laatste decennia.Voor hem stond en staat het meest centraal waartoe de politieke macht wordt ingezet. Hij zegt zelf (pag. 165): 'Permanente toetsing van het beleid aan het Evangelie als richtsnoer. Er is maar één weg voor christelijke politiek: de weg van de dagelijkse herijking van ingenomen standpunten, een dagelijks hernieuwde toetsing aan de geboden en beloften van het Evangelie.' Hij gaat hier nader op in (pag. 167): 'Het gaat om de Weg. Het heil van mens en mensheid wordt niet verkregen door die weg in de grondslag op te nemen, niet door wie die weg willen bewandelen op te sluiten en af te sluiten van andere compartimenten in de samenleving, niet door de stappen op die weg te bevriezen en als norm voor alle verdere stappen aan te leggen.' 'Niets is zo bedreigend voor evangelische politiek als het zweren bij eenmaal ingenomen standpunten en het verheffen ervan tot aan tijd en omstandigheid ontstegen beginselen.' (pag. 169)Volgens Aantjes manifesteert politiek die zich wil richten naar de boodschap van het Evangelie zich in dienst aan de wereld. In de geruchtmakende 'Bergrede' op het eerste CDA-congres (23-08-1975) lichtte hij op een indrukwekkende wijze aan de hand van Mattheüs 25 toe hoe naar zijn mening een bredere christelijke partij politiek dient te bedrijven.Steeds heeft hij vooral het belang van een rechtvaardig sociaal-economisch beleid beklemtoond. 'Wat zijn de concrete gevolgen van een maatregel voor een burger? Dat is waar het om gaat', zo zei hij meer dan eens. Aantjes' politieke ideeën waren inspirerend en hebben veel mensen geïnspireerd. In de praktijk blijken zijn opvattingen over christelijke politiek echter snel vermalen te worden tussen een star dogmatisch politiek optreden enerzijds en een sterk pragmatisch opererende politiek anderzijds. De uitgangspunten en de idealen worden snelaangepast aan de politieke haalbaarheid of de concrete politieke situatie wordt vrijwel geheel uit het oog verloren.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

51

5.6 Uitleiding:

Christelijke politiek heeft in 150 jaar een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Politieke partijen werden opgericht, andere werden weer ontbonden. Tussen Groen van Prinsterer en Kuyper enerzijds en Schutte, Van der Vlies en Brinkman anderzijds ligt een wereld van verschil. Voor christelijke politiek zal altijd plaats blijven, zolang het Koninkrijk der hemelen zich niet ten volle geopenbaard heeft. Immers, de wereld hunkert naar christelijke politiek, zoals een van de hierboven behandelde politici placht te zeggen.Wat is nu het eigene van christelijke politiek, ook in deze tijd? Ik wil trachten deze vraag, waarover boekenkasten vol geschreven zijn, te beantwoorden met enige korte stellingen, daarmee heel duidelijk zelf positie kiezend, zonder dat uitgebreid te kunnen beargumenteren, maar dat kan misschien in een op gang komende discussie.

1. Christelijke politiek gaat uit van de openbaring van God, van het getuigenis van Gods beloften, daden en geboden, die heilzaam zijn voor mens, maatschappij en overheid.

2. Met de term 'christelijke politiek' moet enorm voorzichtig worden omgesprongen. Ik aarzel daarom ook om die term te gebruiken. De parlementaire geschiedenis zit vol met voorbeelden van situaties waarin God voor menselijke of voor partijkarretjes gespannen werd. Het derde gebod geldt ook hier.

3. Het gaat om christelijke politiek, niets meer en niets minder. Dat houdt in dat steeds moet worden afgevraagd of een vraagstuk van politieke aard is.

4. Hiermee samenhangend is het van eminent belang zich bij ieder politiek vraagstuk af te vragen wat de taak van de overheid is. De overheid is er om de publieke gerechtigheid te behartigen. Dit lijkt erg abstract, maar is voor concrete politieke vraagstukken erg verhelderend. Er zijn terreinen waarmee de overheid niets te maken heeft. Om een scherp voorbeeld te geven: ten principale heeft de overheid mijns inziens niet het recht om iemand het leven te benemen, maar ook niet het recht om iemand te verplichten te leven. Dat is een zaak van persoonlijke verantwoordelijkheid van de mens jegens zijn Schepper. De overheid moet wel waarborgen dat mensen kunnen leven, dat mensen bijvoorbeeld niet bang zijn dat hun het leven benomen wordt.

5. Uitgaand van deze eerdere uitgangspunten zal blijken dat de overheid zeer belangrijke taken heeft. Geen 'nachtwakersstaat' dus. De taken van de overheid liggen mijns inziens ook heel nadrukkelijk op het sociaal-economisch vlak, veel meer dan vaak in de gereformeerde gezindte (in brede zin) wordt aangenomen. Het gaat er om dat mensen tot hun recht komen. Dan zal blijken dat de overheid als dienaresse Gods, de mens ten goede kan zijn en dat zij daartoe de zwaardmacht (niet al te letterlijk uitgelegd) heeft ontvangen (Rom. 13).

Er ligt een schone taak voor Schutte, Van der Vlies, Brinkman en vele anderen. In een tijd die heel anders is dan die van Kuyper en Kersten, maar de uitdagingen zijn des te groter.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

52

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

53

6 Van der Vlies - Opdat zij één zijn

Politieke samenwerking tussen christenen

Wij mogen nimmer berusten in het gescheiden optrekken, waar en hoe dan ook, van christenen, van leden van hetzelfde Huis, van de ledematen van hetzelfde Lichaam. Het Hogepriesterlijk gebed van Johannes 17 kent de bede om eenheid van hen die Hem, Jezus Christus, door de Vader gegeven zijn alsmede om eenheid van hen die door hun woord in Hem geloven zullen. Deze eenheid is gewenst om de wereld tot de erkenning te brengen en te doen geloven dat Hij als Zaligmaker gezonden is door Zijn Vader (Joh. 17:20 e.v.).

Het één-zijn met als doel een helder en onontwijkbaar krachtig getuigenis in de wereld en tot de wereld van de liefde van God in Christus. Wat past het ons dan beschaamd bij de puinhopen te zitten van wat wij er met elkaar van hebben gemaakt. De apostel Paulus is niet onduidelijk over de verwoestende inwerking van verdeeldheid in de gemeenten en ontkrachtende uitwerking op het getuigenis vanwege de gemeenten in hun omgeving.Het is ontdekkend en beschamend hoe vooral in de protestants-christelijke kerken verdeeldheid heeft toegeslagen. Wij hebben daarmee een zware schuld op ons geladen. Er is helaas een groot verschil tussen hoe het hoort te zijn en hoe het in werkelijkheid is. De eis tot eenheid is en blijft er. Wee onzer, als wij die (blijven) veronachtzamen.

6.1 De praktijk

Er bestaan heel veel kerken naast elkaar. Binnen vele van die kerken onderscheiden zich richtingen. Onderling wordt vaak strijd gevoerd over de waarheid en, geen misverstand, voor die waarheid moet ook worden opgekomen, pal gestaan zo nodig, maar dan moet het niet om onze waarheden, doch om dé Waarheid gaan. Gelukkig is er veel erkenning en herkenning over kerkmuren heen, maar toch... De praktijk wijst uit hoe weerbarstig een kerkscheuring is en hoe moeizaam processen van toenadering en hereniging tussen kerken verlopen.Gelukkig wordt er op allerlei terrein vanuit diverse kerken samengewerkt. De SGP is vanouds bewust een interkerkelijke partij en wij zijn daar nog steeds dankbaar voor. In allerlei interkerkelijke organisaties moeten niet zelden de gevolgen van de kerkelijke verdeeldheid worden verwerkt. Naar mijn overtuiging heeft het thema van politieke samenwerking heel veel met de kerkelijke verdeeldheid te maken.Christenen in de politiek trekken niet gezamenlijk, maar over diverse partijen verdeeld op. Dat gescheiden optrekken is schrijnender naarmate men wat betreft de aanvaarding en toepassing van de normen en waarden van de Heilige Schrift dichter bij elkaar staat. Ten onzent gaat het dan vooral om het CDA (is het eerlijker te zeggen: een deel ervan?), het GPV, de RPF en de SGP.Er zijn allerlei vormen van samenwerking (gemeente, provincie, Staten-Generaal, Europese Parlement). Lijstverbindingen, gecombineerde fracties, elkaar waarnemen, enzovoort. In het ene geval gaat de samenwerking verder dan in het andere geval. De vraag laat zich stellen of een en ander niet principiëler en consequenter moet worden ingevuld. De nood van de tijd waarin wij als orthodoxe en/of belijdende christenen, tezamen een kleiner wordende minderheid in onze samenleving vormende, zijn terechtgekomen, zou er toe dringen en een helder Bijbels genormeerd getuigenis in de politiek er door worden versterkt. Inderdaad, niet de geringste argumenten!

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

54

6.2 Roep om eenheid

Waar komt de roep om meer politieke eenheid uit voort? Waarom klinkt deze steeds luider en aanhoudender? In willekeurige volgorde en zonder pretentie volledig te zijn, de volgende motieven:

a) electorale motief. Eén belijnde, positief christelijke partij heeft meer uitstraling en werfkracht (naar CDA'-ers) dan drie kleine, die ieder voor zich hun eigen accenten hebben.

b) motief van macht, van invloed.In het politieke debat zal de opstelling van een fractie van zes (of meer) een groter gewicht in de schaal (kunnen) leggen dan de optelsom van wat drie kleinere fracties inbrengen. Het gaat erin het politieke debat om een zo maximaal mogelijke invloed op anderen en het besluitvormingsproces uit te oefenen.

c) actualiteitsmotief.Als gevolg van de fusie van de kleine linkse partijen tot Groen Links valt vaker dan vroeger de inbreng van de kleine christelijke fracties in de beeldvorming weg, een beeldvorming via de massamedia in de doorsnee huiskamers, die niet worden bereikt met de meer verwante informatiedragers (RD, ND en EO, in mindere mate Trouw, KN en NCRV/KRO). Zou daarom wat op links met en tussen toch ook sterk historisch en ideologisch bepaalde kleine partijen dan toch maar bleek te kunnen, op rechts niet mogelijk zijn?

d) motief van generatie.De jongere generaties zijn niet meer zo georiënteerd op en geïnteresseerd in "oude" strijdpunten die vanouds bepaalde politieke stromingen verdeeld en gescheiden houden. In deze tijd van de no-nonsense-stijl zijn vele jongeren gericht op actuele hoofdthema's en sterk resultaatgericht.

e) urgentiemotief.Het gaat in deze geseculariseerde tijd enerzijds om achterhoede gevechten en anderzijds om nog enkele fronten, waar wezenlijke beslissingen voor de toekomstige inrichting van onze samenleving vallen. Wanneer wij beseffen dat wij met onze Schriftbeschouwing en de daaraan onlosmakelijk verbonden ethische oordelen en implicaties als christenen steeds nadrukkelijker naar de rand van de samenleving worden verwezen, zou dat besef ons toch moeten ingeven over onderlinge nuances en verschillen heen te stappen, de handen nu maar gewoon in een te slaan en nog een zo krachtig mogelijk front te vormen teneinde nog te redden wat er te redden valt!

f) inhoudelijk motief.Het gaat bij het uitwisselen van meningen en argumenten toch ook om geloofwaardigheid en opgebouwd gezag. Beide immateriële criteria blijven achter door het gescheiden optrekken van personen en groepen, die zich intussen allemaal op hetzelfde Woord van God beroepen in verband met hun benadering van en stellingname in een concreet zich voordoende problematiek. Het heldere Bijbelse getuigenis wordt er door ontkracht, de kakofonie die door christenen in de politiek wordt ontwikkeld is tot oneer van God en staat de doorwerking van normen en waarden, die ons in de Bijbel worden voorgehouden voor de inrichting van een samenleving van mensen, danig in de weg.

Wanneer wij al deze motieven op ons laten inwerken, kan niet worden ontkend dat met deze motieven even zovele elementen van waarheid en werkelijkheid zijn aangewezen. Wij mogen dan ook niet met de armen over elkaar blijven zitten om rustig te bezien hoe de ontwikkelingen zich verder zullen gaan aandienen. Wij zijn met elkaar voor één en ander verantwoordelijk. Dat te beseffen, zou behoren te leiden tot verootmoediging en tot het belijden van schuld.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

55

6.3 Historie

Het is doorgaans eenvoudiger om de diagnose te stellen van een kwaal waaraan wordt geleden, dan om een deugdelijke en toereikende therapie aan te geven. Voor een goed zicht op de achtergronden van de politieke verdeeldheid van christenen, kan het verleden niet buiten beschouwing worden gelaten. Vanaf de geboorte van de parlementaire democratie in Nederland, blijken christenen zich in de politieke verdeeldheid te hebben opgesteld.Groen van Prinsterer klaagde erover dat mensen die hij als zijn broeders in Christus beschouwde, zich door een conservatieve ideologie lieten gevangen houden. Kuyper en De Savornin Lohman konden niet samen blijven gaan. Lingbeek en Kersten hebben niet onder één vlag kunnen opereren, enz. Het verleden is uiteraard geen norm, maar er moeten wel lessen uit worden gehaald. Zijn wij daartoe in staat en welke zijn dat dan? Wij moeten ook niet verdeeld zijn, omdat men in het verleden verdeeld was, maar wij moeten wel naarstig de redenen nagaan waarom men het was. Ging het alleen om persoonlijke tegenstellingen of koos men, zich bewust van onoverbrugbare principiële kloven, verschillende wegen? Zou dit laatste het geval zijn, wat heeft dat feit ons dan in déze tijd te zeggen? Denk in dit verband aan bijvoorbeeld de controverse binnen het Reveil tussen Groen van Prinsterer en Da Costa over de weg tot herstel, de juridische of medische aanpak, het conflict tussen Groen van Prinsterer en Van der Brugghen over de christelijke (staats)school, de spanning die zich aftekende tussen de contrarevolutionaire richting (Bilderdijk, Bernhardi) en de anti-revolutionaire richting, die vooral onder leiding van Kuyper groot werd in activiteit en invloed.Het zich breed maken van de volkssoevereiniteit, het steeds meer veld winnen van een religieuze en zedelijke vrijzinnigheid; deze ontwikkelingen moesten krachtig het hoofd worden geboden. Tegenover de liberaal-revolutionaire en daarmee verbonden vrijzinnige religieuze krachten, moest een christelijk-historische trouw aan de eigen puur gereformeerde beginselen worden betoond, in het isolement waarvan de kracht zou liggen. Daarover was men het wel eens, maar over het "hoe" gingen de wegen helaas uiteen, zowel in de kerk(en) als in de staat. Naast al het goede dat het Reveil in de vorige eeuw heeft gebracht, legde dit feit onder datzelfde Reveil een fnuikende verwarring. Totaal verschillende typen en accenten: Kolhbrugge, Heidring, Beets; Kuyper, Kohlbrugge, Da Costa; Gunning, Hoedemaker, Kuyper. Zo kunnen wij met gemak door gaan, tot in onze tijd toe. Ik denk dan aan Kersten, Hugo Visscher, Colijn, Schouten en anderen!Bleef de één met een bezwaard gemoed en veel gebedsworstelingen in de Nederlands Hervormde kerk, de ander ging. Zocht de één "de binnenkamer" op om het uitsluitend van de Heere en Zijn werk te verwachten, de ander achtte zich geroepen tot publieke actie.De oprichting van de ARP, de stichting van de VU, de Doleantie. In het verlengde van de sociale kwestie en dito actie, mede naar aanleiding van de emancipatie van de "kleine luyden", een verzuiling naar kerkelijke en politieke richting. Een proces van verbijzondering van het bijzondere was in gang gezet en gaat in zeker opzicht tot de dag van vandaag voort. De indringende vraag echter is of niet, gaandeweg dit proces, het profetische élan, het theocratische gehalte en het zicht op heel de kerk en heel het volk vanuit heel het Woord in plaats van bewaard te zijn gebleven, ernstig zijn verdonkerd? Ja! Ik haast me met kracht te zeggen dat het ongetwijfeld zo is, dat eigen organisaties en verbanden veel zegen hebben gegeven, een omtuining hebben betekend voor nivellerende invloeden van buiten af, behoudend hebben gewerkt in de slag met de tijdgeest. Nochtans, een definitieve redding hebben zij niet betekend.Continuering van macht en invloed werd gekocht tegen de prijs van concessie en compromis. Naast de anti-revolutionaire richting, naast de christelijk-historische ook, ontstond de staatkundig-gereformeerde richting. Onderlinge confrontaties waren niet zelden sterk antithetisch van aard. Een trend die zich vrij breed in de samenleving nestelde. Ontkerkelijking

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

56

en secularisatie eisten hun tol in een afkalving van draagvlak voor de grotere christelijke partijen en verwante organisaties. Het CDA werd nodig en mogelijk als bundeling van ARP, CHU en KVP. Overigens was ook het proces van kerkscheuring verder gegaan met als politiek gevolg het GPV. Vrije, evangelische groepen kwamen sterk op.

6.4 Situatietekening

Het CDA is een open partij waarin ook niet-christenen in de strikte zin van het woord kunnen participeren. Het opereert in het midden van het politieke spectrum en met succes. Het is onmiskenbaar dat het CDA in achtereenvolgende kabinetten en coalities veel in de melk brokkelt. Tegelijk, en niet met vreugde, moet worden vastgesteld dat in deze positie ook veel compromissen gesloten (moeten) worden op zeer aangelegen en principiële punten (medisch-ethische kwesties, abortus provocatus, euthanasie, gelijkstelling alternatieve leefvormen aan het huwelijk, de zedelijkheidswetgeving) Het mag ons niet ontgaan dat wij deze gang van zaken niet elke individuele CDA-er mogen aanwrijven, maar hun interne gevecht en bijdragen blijven naar buiten toe gewoonlijk onopgemerkt. Het zou het CDA sieren als uitdrukkelijk werd duidelijk gemaakt dat de "C" staat voor voluit christelijk en niet voor centrum of iets dergelijks.Het behoeft geen betoog dat RPF en GPV wat dat betreft en in het algemeen gesproken, veel dichter bij de SGP staan. Over de belangrijke politieke kwesties van de euthanasie en de Algemene wet gelijke behandeling wordt gelijk opgetrokken in stemgedrag. Bij andere onderwerpen ligt dat nu en dan anders (WAO bijvoorbeeld). Naast overeenkomsten zijn er ook verschillen. Die hoeven wij niet op te blazen, maar het is ook onvruchtbaar ze te verdoezelen. Onvruchtbaar, omdat een eventuele therapie eerst kansen heeft bij een juiste diagnose.RPF en GPV staan beide, naar de verklaring van hun politieke leiders, in de traditie van de ARP. Het is zelfs zo dat zij beiden de erfenis claimen en pretenderen de "oude" ARP, ja die van vóór de oorlog, voort te zetten. Deze constatering heeft mij ooit verstout tot het poneren van de stelling dat er historisch gesproken, eigenlijk naast de brede christendemocratie als smeltkroes van de eerdere KVP, CHU en ARP, tussen het GPV als de voortzetting van de anti-revolutionaire richting en de SGP die naast de erkenning van verwantschap aan, nu juist ook fundamentele kritiek had en heeft op die ARP, nauwelijks nog ruimte bestaat voor nóg een politieke stroming, vertegenwoordigd in de RPF, die ook geënt is op dezelfde ARP. Ik kreeg toen van katoen, als zou ik tenminste veronachtzamen dat de RPF politiek onderdak biedt aan mensen die elders om uiteenlopende redenen niet terecht kunnen (verontrusten over het CDA, kerkelijke binding GPV, plaats vrouw in de SGP), en zo dan toch maar heeft gezorgd voor een versterking van het Bijbelgetrouwe geluid in de politiek. Dat is waar, de praktijk wijst het uit.De principiële verschillen tussen de drie hebben te maken met de visie op het ambt van de overheid (art. 36 NGB), de betekenis van het Woord en de Wet van God in het openbare leven en het wel of niet (en zo wel, tot in welke mate) honoreren van wat in de discussie tussen ARP en SGP, respectievelijk andere opponenten (Lingbeek, Visscher) is genoemd de geestelijke draagkracht van het volk. Scherper gezegd, zij hebben te maken met de theocratische gedachte die in de CHU ook nog wel, maar zeker in de SGP is vastgehouden, dat God regeert en er recht op heeft door ieder mens, door overheid, land en volk gehoorzaamd te worden en dat de overheid als Gods dienares de roeping heeft het daarheen te leiden dat dat in het openbare leven ook zoveel mogelijk gestalte krijgt, dat mensen en verbanden van mensen de eer van God beogen en worden ingewonnen voor Zijn dienst.Er is ook een beduidend verschil in geestelijk klimaat. Die verschillen zijn terug te voeren op de onderscheiden kerkelijke kringen en groepen van waaruit de aanhang wordt gerekruteerd (accent op verbondsrelatie versus noodzaak van wedergeboorte en bekering; het cultuur-mandaat versus distantie vanwege de ernst van de zonde). Zonder tot zwart-wit-tekeningen te vervallen, neem uit de drie partijen een doorsnee figuur en er staan waarschijnlijk drie

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

57

verschillende typen op een rij. Nog onlangs is geanalyseerd dat de gereformeerde gezindte verschillende culturen herbergt (ir. J. van der Graaf). Ook de vrijgemaakt-gereformeerden zijn volop in discussie over van alles en nog wat. Het exclusieve van hun standpunten, vooral kerkelijke en vervolgens ook maatschappelijke, is voor een deel opgegeven. Tegelijk is de vanzelfsprekendheid waarmee de jongere generaties binnen de zuil aantreden, aan het afnemen. Tenslotte moet worden vastgesteld dat de meer Evangelische groepen ook een grote diversiteit vertonen en vanouds weinig infrastructuur hebben.

6.5 Mogelijkheden

Principieel staat de noodzaak van opheffing van verdeeldheid onder christenen eigenlijk vast. Over praktische gevolgen en effecten kan nog van mening verschild blijven worden. Maar het wezenlijke ligt in het principiële aspect. De roeping tot eenheid staat vast. Verdeeldheid daarentegen is een feit. Hoe komen wij daar van af? Wij stuiten hier op een zondige weerbarstigheid. Vergelijk het moeizame verloop van kerkelijke hereniging ("Samen op Weg", samensprekingen tussen Nederlands Gereformeerden en de Christelijk Gereformeerden). Het dilemma is al snel: eenheid ten koste van de Waarheid óf eenheid op grond van de Waarheid. Vereniging van politieke partijen zal niet minder moeizaam zijn dan die van kerken. Het gaat al snel om de prijs die moet worden betaald. Men zal deze te hoog vinden als authentieke beginselen moeten worden opgeofferd, als deze in het politieke optreden niet langer meer kunnen worden betrokken. Men zal deze niet gemakkelijk accepteren als men een geestelijk klimaat binnenstapt waarin men zelf niet echt kan ademhalen. De nuchtere werkelijkheid gebiedt om vast te stellen dat partijen met een ontstaansgeschiedenis als de onze, met hun verschillende "profielen", culturen en infrastructuren, zich niet gemakkelijk zullen laten versmelten tot één geheel, ondersteld dat je het over principiële uitgangspunten al eens zou kunnen worden op het ter vereniging vereiste minimum. Wanneer wordt gelet op de intensiteit en diversiteit waarmee binnen de SGP de discussie wordt gevoerd over de plaats van de vrouw binnen de partij, zal men begrijpen hoe moeilijk het allemaal ligt en welke behoedzaamheid nodig is om alleen al de eigen gelederen bijeen en gesloten te houden. Een dergelijke spanning, en ik ga er van uit dat de andere partijen ook hun porties hebben, wordt gekwadrateerd als anderen uit andere partijen bij een en ander betrokken worden.Dat betekent dat ik naar eer en geweten een samengaan van de partijen voor(eerst) onmogelijk moet houden. Principieel, historisch en praktisch zijn er te veel klippen. De aandacht zal moeten uitgaan naar meer samenwerking waar mogelijk. Die samenwerking dient een proces te zijn van onder af. Niet van boven af geforceerd dus. Samenwerking is er op allerlei gebied. Toch kent die samenwerking ook grenzen. Wij moeten nu eenmaal regelmatig naar de kiezer en deze vraagt om een herkenbaar profiel, om inzet, daadkracht en niet in de laatste plaats om een helder en principieel geluid in overeenstemming met zijn eigen opvatting. Daar toch schonk hij zijn vertrouwen!Persoonlijk denk ik dat de kamerleden ook een grote verantwoordelijkheid hebben in dezen. Zij zullen elkaars geluid moeten zien te versterken, in plaats van alleen te letten op eigen inbreng. Nu leert de praktijk dat men het gelukkig doorgaans ook als zodanig ervaart. Op cruciale momenten worden de zes van de drie kleine christelijke fracties bij elkaar genomen, met behoud van onderlinge nuances overigens, zolang die voor het beslispunt zelve niet doorslaggevend zijn. Juist ook omdat wij elkaar regelmatig, heel praktisch door tijdsdruk, hoge werklast en agendaconflicten, vervangen, ziet men ons niet los van elkaar. Fijnproevers in de politiek onderkennen de nuances tegen het licht van kerken en geschiedenis. De studiecentra van de partijen werken in toenemende mate samen, waar het gaat om kwesties waarover wij gelijk denken. Het is een gedachte om dat heel bewust ook eens te doen over een zaak, waarover wij verschillend denken. De SGP is de oudste nu nog bestaande partij. Er kan dus

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

58

van sterke papieren worden gesproken. Ds. Kersten nodigde iedereen tot samenwerking uit onder de voorwaarde van onvoorwaardelijke onderwerping en dus binding aan Schrift en belijdenis (art. 36 NGB onverkort). Dat is nog onze lijn en daarom zou ieder die zich aan het hart van de staatkundig-gereformeerde beginselen verwant weet, daarvoor moeten kiezen of zich hebben te verantwoorden.

6.6 Besef van nood: noodzaak

Ik erken dat in het licht van de analyse en de diagnose die gepoogd is te geven, de mogelijkheden en oplossingen nog schamel afsteken. Ik lijd aan de verdeeldheid onder christenen. In toenemende mate geraak ik er van overtuigd dat de verdeeldheid van en in kerken een ban in het leger vormt, die verhindert dat het werk des Heeren schittert omdat God Zijn Geest moet inhouden. Wij klagen over donkerheid van de tijd waarin wij leven, deinzen er niet voor terug daar een verklaring voor te geven, waarbij wij zelf buiten schot blijven. Verdeeldheid bant de liefde uit en veroorzaakt verkilling. Gelukkig komt er voor deze nood steeds meer aandacht. Het is werkelijk vijf vóór twaalf; nóg gewaarschuwd door het schrift op de wand, tóch doorgegaan, in diezelfde nacht kwam het einde. Moeten ook wij zo door een oordeel van God heen naar elkaar toe worden geslagen? Opdat bijeen komt dat bijeen hoort?Naar mijn stellige overtuiging wordt een helder en wervend, bewogen Bijbels genormeerd getuigenis over het ambt van de overheid, haar roeping en taak in het algemeen en in deze geseculariseerde samenleving in het bijzonder, ernstig gehinderd door de gescheidenheid van kerken en de daarmee gegeven verscheidenheid aan geluiden en opvattingen. Deze situatie werkt door tot in het maatschappelijke en politieke leven. Zij ontkracht het appèl op de overheid, op politici en alle andere burgers om naar Gods geboden te leven. Zij verduistert het zicht op de dienst in liefde van Hem Die er recht op heeft door allen en alles te worden geëerd. Verootmoediging en waarachtige bekering zijn nodig, te beginnen bij onszelf en de kerken.Zeker, niet door kracht, noch door geweld, maar door Gods Geest zal dat geschieden, als dat wonder zich voltrekt. Dat is echter geen verontschuldiging voor onze dure verantwoordelijkheid. Wij mogen nooit wennen aan verdeeldheid, laat staan daar prat op gaan. Wij hebben de nood op zijn werkelijke diepte te peilen. Waar dat gebeurt, zijn wij voldoende eensgeestes, hebben wij voldoende onderling vertrouwen om eigen bouwsels af te breken en de handen ineen te slaan.

De auteur is fractievoorzitter in de Tweede Kamer van de Staatkundig Gereformeerde Partij

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

59

7 Kuiper - Volharden bij het ideaal

Een christen heeft altijd hoop. Een christen heeft ook een opdracht. Ziedaar de elementen die ons optimistisch moeten en kunnen maken. We moeten uitstijgen boven het niveau van licht of zwaar, gelijk of ongelijk. '...opdat de wereld erkenne, dat Gij Mij gezonden hebt' (Joh. 17: 23)

7.1 Hoopvoller

Hoewel niet afkomstig uit de kringen van de heer van der Vlies, voel ik mij bij zijn principiële inzet en zijn benadering van de kwestie goed thuis. De Heilige Schrift zelf brengt ons bij elkaar. Ik spreek dan ook niet als partijman, maar als iemand die zich met hem aangesproken weet door Gods Woord. Waardering dus: ook ik zie de verdeeldheid onder christenen met lede ogen aan en ik stem dus in met de opmerkingen die van der Vlies daarover maakt. Ons verbindt de bijbels-theocratische gedachte, ons verbindt de belijdenis van de Christus, wij worden verbonden door de nood van de tijd. Dit alles weet hij en wij weten het allen.De door hem opgesomde argumenten die de roep om eenheid ondersteunen, worden zo helder en overtuigend naar voren gebracht, dat ik vermoed dat de heer van der Vlies niets liever zou willen dan dat die eenheid van allen die Bijbelgetrouw in de politiek willen staan werkelijkheid zal worden. Alleen veel hoop heeft hij niet. Het zou eigenlijk wel moeten maar het kan niet, zo stelt hij. Laat ik mogen verduidelijken dat ik iets hoopvoller ben gestemd. Misschien zou ik daarmee mijn broeder van der Vlies mogen opbeuren. Het gaat erom: laten wij ons door de Schrift ook oprichten, boven het niveau van Staphorster of Bunschoter varianten, licht en zwaar, historisch gelijk en historisch ongelijk, om samen als nuttige dienstknechten van onze Heer op te treden aan het front.

7.2 Broeders en zusters, wij zijn één!

Natuurlijk zie ik ook verschillen tussen de drie kleine christelijke partijen. Daarop wil ik straks ook ingaan. Maar dit neemt niet weg dat ik hoopvol ben gestemd als het gaat om samenwerking. Die hoop is niet iets om zuchtend in de bureaula weg te stoppen, maar die hoop moeten we welbewust op onze agenda plaatsen. Voor die hoop moeten we campagne voeren, een program bedenken. Mijn hoop wordt gevoed door wat ik geleidelijk met horten en stoten zie groeien tussen GPV en RPF. (...) Het is toch verheugend wat onlangs op te tekenen viel uit de mond van GPV voorzitter Blokland die heeft gezegd dat de GPV zich niet wil profileren ten opzichte van bijvoorbeeld de RPF. 'Wat heeft het voor nut, wanneer bij Tweede Kamer verkiezingen het GPV kiezers weghaalt bij de RPF en andersom? Netto levert dat de kleine christelijke partijen niets op. Wij zijn partners die elkaar aanvullen en op eigen wijze nieuwe kiezers trekken' (Nederlands dagblad, 22 september 1993). Dit is toch een nieuw geluid? Ongeacht de vraag hoe je deze accenten (...) in één partijverband kunt onderbrengen kun je elkaar nu al toeroepen: broeders en zusters, wij zijn één! (...)De nieuwe houding bij het GPV is zonder twijfel te danken aan het losser worden van de band tussen kerk en politieke partij. Het GPV wil geen verlengstuk zijn van de kerk en de tijd dat ouderlingen maanden om op het GPV te stemmen is voorbij. Ik vind dat heel positief, want een politieke partij is een vereniging die zelf haar grondslag vaststelt en in eigen rechte optreedt. En zo voorkomt zij ook dat allerlei moeilijke kerkelijke discussies, die niet rechtstreeks het politieke

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

60

doel raken, in de partij spelen. Voor het GPV was dat de kwestie van de kerk, voor de SGP is dat de kwestie van de vrouw. De emancipatie van het kerkelijk denken - wat ik nu dus bij het GPV opmerk - brengt ons in de politiek dichter bij elkaar. Ik ben het dan ook niet eens met de heer van der Vlies dat het eerst in de kerk goed moet komen voordat we politiek samen op kunnen trekken. Ik zie dit als twee verschillende problemen. Begrijpt u mij goed: natuurlijk verdriet mij ook de kerkelijke verdeeldheid, het is inderdaad onze schuld. Ook ik zou kerkelijke eenheid van ganser harte toejuichen en het is onze roeping het te bevorderen. Het zou ook beslist kracht bijzetten aan ons politieke optreden. Maar we kunnen dit probleem niet steeds op onze nek nemen als we politiek willen bedrijven. (...) De heer van der Vlies prijst zich gelukkig met de 'interkerkelijkheid' van de SGP. Toch helpt dieinterkerkelijkheid hem niet uit de moeilijkheden als het gaat om de verschillende beoordelingen van de positie van de vrouw in de SGP. Integendeel.Ik zou zeggen: een christelijke partij hoeft woorden als kerkelijk en interkerkelijk niet in het vaandel te voeren. Er dient geen officiële band te zijn met een kerk. Wij hebben een band door Gods Woord. Dat spreekt ons toe, daarin is ook onze politieke boodschap vervat. En dat wij elkaar daarop vinden, als we voor elkaar waarnemen - zoals van de Vlies en Leerling en Schutte doen in de Tweede Kamer - in het vertrouwen dat er een schriftuurlijk getuigenis zal klinken, is dat geen wonder van genade? Tegen dit licht ben ik dus hoopvol gestemd. Ik verwacht binnen tien jaar een doorbraak in de verhouding tussen GPV en RPF. Deze doorbraak zal niet het werk zijn van onze krachtige arm, maar een vrucht van ootmoed en het de ander uitnemender achten dan onszelf.

7.3 Hoopvolle voorbeelden uit onze geschiedenis

De heer van der Vlies baseert zijn visie mede op de geschiedenis, maar ik vind die geschiedenis beslist te zwart afgeschilderd. Er zijn stromingen en mensen die elkaar niet kunnen vinden. Hij stelt, 'een proces van bijzondering van het bijzondere was in gang gezet en gaat in zeker opzicht tot de dag van vandaag voort’. (...) Het is net een soort noodlot dat over ons komt. Ik bestrijd dit. Niet alleen omdat ik meen dat ieder generatie opnieuw zijn verantwoordelijkheid moet nemen, maar ook omdat ik dit een wat eenzijdig beeld van de geschiedenis vind. Er is ook een verhaal te vertellen van mensen die de moed hadden iets te gaan ondernemen dat oude scheidsmuren doorbrak. (…)Waar ik vooral op wil wijzen is het ontstaan van de CHU in 1908, een fusie tussen drie verschillende partijen. De politieke verschillen tussen deze drie partijen waren groter dan die tussen GPV, RPF en SGP. De Friesche kiezersbond stond onder invloed van de hervormde predikant dr. Ph.J. Hoedemaker. Deze had nog tien jaar daarvoor Kuiper en Hoedemaker bestreden en beweerd dat zij er een 'surrogaat van Christelijke staatkunde' op nahielden. Dit alles was geen verhindering om uiteindelijk elkaar als broeders te aanvaarden. Hoewel men, vanwege de theologische herkomst wat andere accenten legde, kon men het op basis van een politieke overtuiging met elkaar vinden. Hier is voor de zaak een ruime vergevingsgezindheid en toegevendheid in de praktijk gebracht.En de oprichting van de GPV was niet een noodzakelijk gevolg van de kerkscheuring van 1944, zoals van der Vlies lijkt te suggereren. Natuurlijk, mensen werden uit de kerk geworpen, maar de consequentie hiervan voor de politieke organisatie was een andere beslissing.

(...)En tenslotte, mag ik ook even aanstippen de oprichting van de RPF, een samengaan van NEV-ers die bij het GPV geen toegang vonden en teleurgestelde ARP-ers. Ook hier wisten mensen die in de politiek Gods Woord tot richtsnoer wilden nemen elkaar te vinden. Laten we bij dit alles onze verantwoordelijkheid verstaan en ook letten op de gang van de geschiedenis.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

61

Honderd jaar geleden toen in ons land het christendom wijd verbreid werd aangehangen, kon het eigen beginsel scherp en geprofileerd worden neergezet.(...) Zolang dat beginsel voor heel het volk wat zei, kon partijstichting helpen om iets duidelijk te maken.Vandaag is de situatie anders. Wat het christelijk geloof inhoudt en wat het in de politiek kan betekenen, is voor de meeste mensen onduidelijk geworden. Wanneer we nu van onze accenten profielen slijpen zijn we echt alleen met elkaar in een hoek van de samenleving bezig. Dit heeft ook niets meer te maken met ons theocratisch ideaal, dat we alledrie op een of andere manier kennen. Willen we nu het christelijk beginsel in de politiek en voor de samenleving laten zien, dan moeten we bundelen en doorgroeien naar een kamerfractie van tien zetels. (...)

7.4 Bidden en werken dat het anders kan

Ik wil afsluiten met deze opmerking: politieke eenheid is niet de zoveelste kibbelpartij, maar een serieuze opdracht. Wij hebben drie kleine christelijke politieke partijen. Dat zijn geen partijen van het laffe midden of de slappe hap. Alle drie worden ze gemarkeerd door het christelijk getuigenis dat zij willen uitdragen. Dat is onze eer. Ik ben er niet bang voor dat dit karakter zal verdwijnen als bijvoorbeeld GPV en RPF (en misschien op termijn de SGP?) in de toekomst samengroeien - misschien slechts in een confederatie -en ons samen presenteren. Zouden er over de beginselen van onze partij compromissen gesloten moeten worden? Ik geloof er niets van. Ja, er zijn politieke accentverschillen en verschillen van dit of dat stuk van onze belijdenis, maar onenigheid over het beginsel? Ik kan het me niet voorstellen. Daarom, wanneer Joh. 17:22 over het 'opdat zij allen één zijn' in de bijbel staat en we er een opdracht in zien, moeten we ook Joh. 17: 23 als opdracht aanvaarden: 'opdat de wereld erkenne dat Gij Mij gezonden hebt. Het gaat om de erkenning van de Christus door de wereld. Dat is ook wat ons samenbindt. Er is in de kern van de zaak maar één vraag die doorslaggevend is: wat dunkt u van de Christus? Dit houdt mijns inziens in dat we niet doorgaan met onze kleine kwesties in ons onderling contact steeds aan de orde te stellen. Juist omdat we klein zijn denken we vaak te klein over onze verantwoordelijkheid. (...) Heel het volk moet bereikt worden en gestimuleerd tot werkelijk goede keuzes. Hoe zullen wij die samenleving een weids perspectief op gerechtigheid, het eren van God en het heil dat verbonden is aan het onderhouden van zijn geboden voorschotelen, als we zelf al met drie kleine perspectiefjes komen en daar soms onderling over kibbelen?Laten we bidden en werken dat het anders mag en kan. Ik heb ook de hoop dat het zal mogen lukken. Deze hoop is geen illusie, maar christelijke hoop, omdat ik geloof in de kracht van Gods Woord. Daarom wil ik volharden bij dit ideaal.

De auteur is directeur van het Centrum voor Reformatorische Wijsbegeerte

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

62

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

63

8 Van der Linden - ‘Ik ben een schuldig mens, mij komt niets dan narigheid toe’

SGP-fractievoorzitter Van der Vlies:

Ik kan me niet herinneren wanneer ik voor het laatst heb gehuild. Het is weleens gebeurd, hoor. Maar bij welke gelegenheid was dat nou... Kom... Enfin, dit sluit ongetwijfeld aan bij het beeld dat menige Nederlander van SGP-ers heeft. Ongenaakbare, steile types. Wereldvreemde aanhangers van de zwarte kousenkerk. Altijd in de plooi, altijd in de ivoren toren. Onzin, wat emoties betreft ben ik niet anders dan anderen. Zelfs een Bas van der Vlies laat zijn gevoelens bij tijd en wijle de vrije loop. Dat merkt u wel: ik erger mij aan de misvattingen, de hoon, de spot. Ik vind het een krenkende karikatuur. Men debiliseert mijn volksdeel.Als ouderling van een Hervormde Gemeente met gereformeerde signatuur in Maartensdiik behoor ik tot een behoudende, schriftuurlijk-bevindelijke stroming. Heel de SGP wijst de vruchten van de atheïstische Verlichting af', maar in de partij heb je anti- en contra-revolutionairen. De eerste groep is activistisch: 'wereldlijken' proberen de boel te beïnvloeden, de maatschappij door strijd naar hun hand te zetten. De tweede groep ziet het geestelijker: ‘beschouwelijken' zijn geneigd zich af te wenden van de wereld die in het boze ligt, wachten af — God moet het doen. Zo'n isolement gaat mij een stap te ver. De Bijbel draagt ons op een zoutend zout te zijn, een lichtend licht. Daarvan komt niets terecht als je leeft in een spleet van de rots.

Mijn vader is een onderwijsman. Warm. Klare opinies. Iemand met overwicht. Hij hoefde maar aan het eind van de gang te verschijnen of de klas werd rustig. Zo voedde hij ook zijn kinderen op. Je wilde 's avonds over straat gaan zwerven? Je wilde op de Dag des Heeren buiten spelen? Nou, dat kon je maar beter laten. Ik kruip er niet achter weg dat ik af en toe met verbolgenheid in de pas liep en iets voelde van: je kunt me wat met het geloof, met die SGP. Ik had heus mijn Sturm und Drang-periode wel. Omdat ik vaardig was in het hanteren van de bal, vroeg ik bijvoorbeeld of ik aan georganiseerde sport mocht gaan doen. Mijn ouders vonden dat niet goed. 'Je wordt dan aan allerlei verleidingen blootgesteld.' Ik was, eh, nogal nijdig. Nu zeg ik: ze hadden groot gelijk.Van lieverlee raakte ik existentieel verbonden met de normen en waarden die mij met de paplepel waren aangereikt. Hoe tegenstrijdig het ook klinkt: ik beleefde een rustige zoektocht naar mijn identiteit. Aan het eind ervan besloot die jonge knul tot een oprecht en volmondig ja, zo wil ik zijn, zo bén ik, en die overtuiging zal ik uitdragen. Lid van de SGP werd ik op mijn negentiende, toen ik tijdens mijn studie aan de TH-Delft een partijbijeenkomst bezocht. Van Gods leiding in mijn leven was ik me indertijd niet bewust. Het roepingsbesef daagde pas op het moment dat de vraag tot mij kwam of ik kandidaat voor politieke functies wilde zijn en ik na rijp beraad de bewilligingverklaring tekende.Het is mijn diepste drijfveer om een woord van vermaan te spreken. Grote delen van ons volk zijn losgeslagen, op drift geraakt. Ik praat tegen de aanwakkerende wind van de ontkerkelijking in. Ik zeg: leven met een opengeslagen, gelezen en onderzochte Bijbel is een rijk leven, een gezegend leven, een zegenrijk leven. Het is onbeschrijflijk dwaas dat talloze mensen die kans niet grijpen. Oh, ik zou ze er wel met de haren bij willen slepen!

Zou God een zwarte, lesbische junk kunnen zijn? Hou op, zeg. Kan ik onmogelijk met ja op antwoorden. Daarvoor is God ons te heilig. Wij kennen Hem in het aangezicht van Zijn Zoon, en het beeld dat mij dan altijd voor ogen komt is de gelegenheid waarbij Petrus de Heere Jezus tot

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

64

driemaal toe verloochende. De haan kraaide. Jezus draaide zich om. Petrus aankijkend met een blik vol liefde en kracht. Dat flitst door mij heen bij het woord God: tomeloze liefde tot zondaren.Diverse Schriftplaatsen zijn in mijn leven van bijzondere betekenis geweest. Denk aan De vreze des Heeren is het beginsel der wijsheid versus De wijsheid dezer wereld is dwaasheid bij God. Ik vertel het in ootmoed, zonder een spoor van zelfverheffing: ik studeerde nogal vlot. Op zeker moment opende zich de deur naar een enorme carrière. Je staat voor de uitdaging; het magnetiseert. Maar is opgaan in wetenschap en techniek het meest wezenlijke van mens-zijn? Neen, driewerf neen. De wijsheid dezer wereld is in die zin dwaasheid bij God dat jouw opgaanin wetenschap tevens jouw ondergaan in wetenschap zou inhouden. Je verliest jezelf. Ik realiseerde me dat ik moest wortelen in de vreze des Heeren. Er werd als het ware een wissel omgezet — van die prachtige loopbaan zag ik af.

Ik heb nimmer een geloofscrisis gehad. Nimmer met de gedachte gespeeld de prioriteiten te verleggen, de kerk vaarwel te zeggen. Integendeel. Ik heb persoonlijk ervaren hoe vervullend het is om je christen te mogen weten en onder Gods hoede door het leven te stappen — want in Zijn hand ben je veilig. Wel heb ik vaak turbulentie doorgemaakt. Van jongs af aan voelde ik mij voor kwellende vragen gesteld: ik belijd een heleboel, maar doorleef ik dat nu ook? Bevind ik mij werkelijk zo? Of is het louter uiterlijk vertoon? Ik weet nog dat ons plotseling een neefje ontviel. 'Ik zou óók kunnen sterven', schoot het door mijn hoofd. Och heden, kan ik God dan wel voor ogen komen? Kan ik mij tegenover Hem verantwoorden? Ben ik bloed van Jezus?' Geen sprake van, rechttoe - rechtaan gezegd. Inmiddels ben ik er wat verder mee. Al weet ik niet hoe ik reageer als ik morgen ongeneeslijk ziek blijk. Ik koester het besef dat God zich over me zal ontfermen, maar ik draag het niet als een kilootje 'redding' in mijn binnenzak.Een paar weken terug is een goeie vriend van mij plotsklaps verongelukt. Hier net buiten het dorp. Dat zijn natuurlijk dingen die je ontzaglijk door elkaar heen schudden. In mijn hart zit op zulke ogenblikken een stuk worsteling. Toch houd ik vast aan de belijdenis dat niets bij geval geschiedt, dat God er een bedoeling mee heeft. Het is Zijn wijs beleid, waar je stil in moet berusten. Opstandigheid past daar niet bij.

De vraag welk geloof mijn tweede keus zou zijn, bestaat niet. Doet u mij een plezier: zie van dit onderwerp af. Ik zit vastgeklonken aan de uniciteit van de christenheid. Het spijt me dat ik op de dogmatische toer ga, maar je bent vóór of tegen Jezus. Vóór of tegen de Gekruisigde. Het hindoeïsme, de islam, het katholicisme... ze hebben elementen in zich die haaks staan op wat God in Zijn geopenbaarde Wil zegt. Daarmee belichamen zij dus in verschillende mate de antichrist. De paus gaat hierin voorop. Zijn pretentie de stedehouder van Christus op aarde te zijn, overschrijdt een hele precaire grens. Zeker, ik ben mij ervan bewust dat katholieken woedend worden als ik de paus een element van de antichrist noem. Ik ben er niet op uit mensen te kwetsen of te beledigen, maar we mogen toch met elkaar van mening verschillen? Ik kan eenvoudigweg niet anders dan mij aan de Waarheid Gods houden.Het katholicisme staat ons ook tegen vanwege het voortdurend 'overdoen' van het lijden en sterven van Jezus. Zulke passiespelen ervaren wij als ontheiligend. Toneel, dans en opera wijzen we ten enen male af. In dergelijke culturele uitingen trekken de uitvoerenden andermans huid aan. Ik formuleer het doorgaans zo: dat appelleert aan het lichamelijke, aan de lust en eventueel de wellust, hetgeen betekent dat men zich verwijdert van het Bijbels getinte mensbeeld. Men neemt het in zedelijk opzicht sowieso niet erg nauw. Dat stuit ons tegen de borst.Als HTS-leerling heb ik bij een jubileum meegedaan aan sketches waarin karakteristieke docenten werden nagespeeld. Klopt. Het verbaast me dat u daar achter bent gekomen. Hoe onschuldig het ook was, ik zou het heden ten dage niet zo één-twee-drie meer doen. Het was de eerste en de laatste keer, neem dat van mij aan! Ik kan met mijn hand op mijn hart zeggen

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

65

dat ik nooit van mijn leven naar een toneelstuk ben gegaan. Evenmin heb ik het verlangen een bioscoop van binnen te zien. Ik houd mij graag zo ver mogelijk van losbandigheid en godslastering. Om dezelfde reden bezit ik anno 1995 geen televisie. Een televisietoestel brengt behalve het NOS-journaal en natuurfilms ook verderfelijke zaken onder handbereik. Derhalve zijn de risico's van — tussen aanhalingstekens alstublieft — 'het kijkglas van de duivel' in de huiskamer mij persoonlijk te groot.

lk kan er helder over zijn: gedurende mijn hele bestaan heb ik geen seconde de verleiding gevoeld naar een pornofilm te kijken. De seksindustrie maakt het mij betrekkelijk gemakkelijk: van de exploitatie van de vrouw als lustobject kan gewoon geen aantrekkingskracht uitgaan. Ben ik dan niet van vlees en bloed? Jawel, ja nóu. Ook bij mij maakt een naaktfoto in een tijdschrift meer los dan een grindbiggel. Ik kan wel degelijk iets in een ander ervaren, om het zo te zeggen. Alleen wens ik daar niet aan toe te geven. De SGP ageert tegen posters met blote borsten bij bushaltes. Als ik per openbaar vervoer reis, ga ik daar niet oog in oog mee staan. Kijk ik een andere kant op. Trap ik pardoes op de rem. In de geest van Jozef, die vluchtte toen een getrouwde vrouw trachtte hem erotisch te bedwelmen: 'Zou ik zulk een groot kwaad doen en zondigen tegen God?'Ik ken de uitspraak van Jimmy Carter dat hij bij het zien van mooie vrouwen regelmatig overspelige gedachten heeft, en dat hij op die manier in wezen al zondigt. Kennelijk heeft hij een Bijbels woord in zijn bagage dat volgens de Statenvertaling zo luidt: Wie een vrouw aanziet om haar te begeren, doet alrede overspel. Ik herken die geestelijke vorm van scheef gaan. Ik strijd tegen zulke opwellingen. Struikelend. Met vallen en opstaan. Ik probeer me daarvan los te bidden. Als het dreigt, dan... dan amputeer ik dat. Het mag niet — óók niet in je denken. De Heere heeft een vrouw op mijn weg geplaatst, daar hou ik zielsveel van, en daarmee basta.Welnee, het SGP-besluit van eind '93 dat vrouwen het volledig partijlidmaatschap en het regeerambt niet toekomt, is helemaal geen krampachtige poging mannen in onze kring te vrijwaren van feminiene verlokkingen. Wij orthodoxen stellen gewoon vast dat de man in klassiek-Bijbelse zin het hoofd van de vrouw is, dat zij ondergeschikt is aan de man. Dat noem ik geen onderdrukking, dat noem ik geen discriminatie, dat is een scheppingsorde die harmonisch wordt beleefd tegenover de Heere God. Al moet daar aan worden toegevoegd dat er intern fors over is gebakkeleid — wat mij dwars door de ziel sneed. Goed, die discussies en de daarop volgende verkiezingsnederlaag liggen achter ons. Er zijn voorstellen in de maak die de betrokkenheid van vrouwen bij de SGP op een correcte basis regelen. Aanleiding om het griepen te staken, dunkt mij.

Jezus die over de golven liep, de vermenigvuldiging van brood en vis, het water dat in wijn veranderde— ik neem dat letterlijk. Het zijn historische werkelijkheden. De civiel ingenieur Van der Vlies valt voor en aanbidt de wondere hand van God! Vraag me nou niet hoe dat allemaal valt te verklaren: wij moeten ruimte houden voor verbazing. Ik wil alles onderzoeken, doch niet alles doorgronden.De Bijbel frappeert en inspireert. Het is een klomp goud. Dat goud moet worden omgesmeed tot de pasmunt van het tijdsgewricht waarin wij leven. We mogen daarbij geen mindere metaalsoorten gebruiken. Minder poëtisch geformuleerd: de overheid is Gods dienaresse, en dient bij het inrichten van de publieke samenleving onvoorwaardelijk vast te houden aan Schrift en belijdenis. Alle geboden van de Heilige Wet des Heeren horen heerschappij te hebben in onze maatschappij en ons persoonlijk leven. Totale scheiding van kerk en staat is wat de SGPbetreft niet aan de orde. Je kunt het zo samenvatten: mijn partij wil een theologisch, ideale staat verwezenlijken. Niet op de dictatoriale manier van Khomeiny, maar via de weg van de parlementaire democratie.Natuurlijk vinden wij niets schitterender dan bij de volgende verkiezingen zestig procent van de stemmen krijgen. Wat zouden we na zo'n omslag-van-jewelste, zo'n transformatie van het

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

66

geestelijk klimaat in Nederland veranderen? Ik verwijs direct naar het vierde gebod: Gedenkt den sabbatdag dat gij dien heiligt. De SGP zou besluiten de deuren van winkels, zwembaden en fabrieken in het slot te houden. Laten wij dan rusten. Laten wij ons dan beperken tot werken van barmhartigheid en noodzakelijkheid — in het ziekenhuis, in de politiesfeer. Zo kan ik doorgaan. Ik zou bepaalde soorten films weren, de import van satanvererende rockmuziek blokkeren, hard- én softporno verbieden. Daarnaast zou ik door middel van boetes een eind pogen te maken aan vloeken in het openbaar. Vrijheid van meningsuiting wil naar mijn overtuiging niet zeggen dat je anderen telkens krachtig op de tenen kunt gaan staan. In mijn omgeving werden vroeger krachttermen in boeken met vulpennen zwart gemaakt. Ik begrijp dat. Er zijn genoeg andere woorden waarmee men boosheid kan uiten. Denk aan warempel. Of verdraaid nog aan toe. Of tsjonge. Nee, verdikkeme is te platvloers. Ik hoop niet dat ik ooit ben betrapt op het bezigen van die term.Een overheid die zich haar ambt als oefenaarster van gerechtigheid in de naam van God bewust is, kan volgens mij verder niet om wederinvoering van de doodstraf heen. Het is een Bijbels motief, de ultieme sanctie. Je moet die uiteraard alleen voor de supercriminelen achter de hand houden: vliegtuigkapers, moordenaars. Ik geef toe dat we het hebben over de praktisering van het oudtestamentische oog om oog, tand om tand, maar dan ingebed in bewogen pastorale zorg. Ik hecht eraan toe te voegen dat die doodstraf hopelijk nimmer hoeft te worden toegepast. Oef, daar moet ik eerlijk gezegd niet aan denken.

De SGP is principieel tegen het doden van de ongeboren vrucht, in 'ons' Nederland zou abortus slechts worden toegestaan indien het leven van de moeder in gevaar is, indien leven tegenover leven staat. Wij zitten met één kwestie: wat doe je wanneer een vrouw zwanger is geraakt door een verkrachting? Als het mij overkwam — ik heb drie dochters — zou ik van die toestand walgen, maar proberen te zeggen: 'Alle leven, ook dit, is door God geschapen. Je mag het kindje niet doden. Laat het ter wereld komen. We zorgen voor adequate opvang. Een oplossing zou zijn dat ik de baby als het ware adopteer. Ik ken een man die een soortgelijk geval zo oploste. Bewonderenswaardig. Moge men een voorbeeld aan hem nemen.Ook de euthanasiepraktijk zou door een SGP-regering een halt worden toegeroepen. Wij zijn daar ronduit tegen. Ik zeg niet dat je stervenden, à la Franco machinaal in leven moet houden. Doktoren dienen zich eerbiedig terug te trekken zodra hun handelingen als medisch volstrekt zinloos worden ervaren. Dan wordt de patiënt - excuses voor het vakjargon - opgegeven en treedt op enig moment de dood in. Wat ik doe als bijvoorbeeld mijn moeder ernstig lijdt en zij in een niet-terminaal stadium om levensbeëindiging vraagt? Ik zou niet anders begeren dan bij mijn principe te blijven. Zelfbeschikking is de mens nu eenmaal niet gegeven. Na lange strijd zou ik mijn moeder meedelen dat ik mijn opvatting niet loslaat. Omdat ik die niet ervaar als míjn opvatting, maar als die van de Heere God. Wat Hij mensen in het algemeen oplegt, kunnen wij onder geen voorwaarde bestempelen als 'niet van toepassing' op deze of gene persoon.We raken hiermee aan de kern van het probleem. De overheid is ons inziens gemandateerd, nee, verplicht bepaalde grenzen te stellen, wat soms met zich meebrengt dat individuele gewetens in de knel komen. Ik ontken niet dat anders denkenden onder een SGP-bewind het gevoel zouden krijgen dat hun vrijheid fundamenteel wordt ingeperkt. 'Wee je gebeente als de SGP aan de macht komt', hoorde ik laatst een hooggeleerd iemand zeggen. 'Ik ben de eerste die emigreert.' Jammer voor je, dacht ik. Je zult iets fraais missen: dimensies als liefde, offervaardigheid en dienstbetoon krijgen weer inhoud. Dat perspectief doet mij al met al zeggen: het is geen vrijheidsberoving, het is geen hinder, het is... een geschenk! En ik ben er diep van overtuigd dat de mensen op den duur zouden zeggen: 'Wat goed is dit. Wat een genade'.

Mijn vrouw en ik hebben geen enkele behoefte aan het afsluiten van verzekeringen. Onze kinderen zijn niet ingeënt tegen ziekten als polio. Je moet je niet met polissen en vaccinaties indekken tegen allerlei eventualiteiten. De Heere, zo leert de Heidelbergse Catechismus mij,

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

67

bedeelt ons met vruchtbare jaren, drank en spijze — maar ook met droogte, armoede en 'krankheid'. Er valt geen haar van mijn hoofd, heet het in Psalm 72, buiten Zijn Goddelijke Wil om. Aardbevingen en overstromingen zijn beschikkingen Zijner Vaderlijke hand. En waaróm nou precies dit en waaróm nou precies dat... daar kom ik niet uit. Ik ga er geen rekensommetje van maken, maar een reden ís er. Ik ben zelf in 1953 op Goeree-Overflakkee van een zolderkamer gehaald met een rubber vlotje van de marine. Ik heb aan den lijve ervaren wat angst is, wat prangende vragen zijn. Mijn troost, mijn vreugde: bij rampspoed staar ik niet in een zwart gat maar mag ik geloven dat het mij wordt aangedaan door God — die het beste met ons voor heeft. U had eens bij de begrafenis van die verongelukte vriend moeten zijn: dóór alles heen getuigden de aanwezigen van Gods goedheid.In de kerk zingen wij: Wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen. Welnu, we zijn stuk voor stuk zondig. Op veel momenten ervaar ik Bas van der Vlies als niet in overeenstemming met wat de Heere van hem vraagt. Laat ik mijn naasten genoeg delen in mijn 'rijkdom'? Nee. Stel ik mij hulpvaardig genoeg op? Nee. Ik zet mijn beste beentje voor, maar eigenlijk breng ik er niks van terecht. Ik ben een schuldig mens. Mij komt in feite niets dan narigheid toe.Eenmaal had ik nadrukkelijk het gevoel dat de slaande hand Gods zich in mijn leven manifesteerde. Onze zoon verkeerde als baby twee maanden aan de rand van het graf. Hersenvliesontsteking. Het was een beproeving: doktoren zaten met de handen in het haar, zeiden op een gegeven moment dat ze absoluut niets meer voor hem konden doen. Na een nacht waarin wijzelf, familieleden en vrienden hadden gebeden en gesmeekt aan de troon van God, begon dat jochie onverwachts te genezen. De betrokken medisch hoogleraar kon het niet verklaren. Tot volledig herstel kwam het niet — er bleef een litteken, een lichte verstandelijke handicap — maar het was niets minder dan een wonder. Tja, dan rest je slechts opperste dankbaarheid.

De dood is 'de laatste vijand, een koning der verschrikking'. Ik zal er niet geheimzinnig over doen: ik heb mijn twijfelmoedigheid en mijn bestrijdingen. Er zal pijn zijn — we hebben het tenslotte over de bezoldiging der zonden. Ik houd mezelf voor dat die dood de doorgang vormt tot het eeuwige leven. Maar jongens, ik word er niet op voorhand vrolijk van.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

68

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

69

9 Interview met Roel Kuiper

„Een verwijzing naar de Bijbel zou voldoende moeten zijn"

Dr. Roel Kuiper wil ontspannen omgaan met confessie in politiek

“Als wij de confessie laten functioneren als bewijs en ter onderstreping van onze rechtzin-nigheid, is dat een teken van geestelijke armoede. Als wij ons getuigenis kracht moeten bijzetten door het aanhalen van geloofsartikelen, dan moeten we goed beseffen dat dat geen teken van geestelijke rijkdom is.”

Dr. Roel Kuiper is sinds 1 februari directeur van de Marnix van St. Aldegonde Stichting, het wetenschappelijk studiecentrum van de RPF. De opvolger van mr. André Rouvoet deinst niet terug voor een open gedachtewisseling over de politieke functie van de confessie. „De Marnix-stichting heeft al een reformatorische cultuurvisie en een reformatorische staatsvisie ontwikkeld. Dit jaar willen wij met elkaar nadenken over een reformatorische partijvisie. De relatie tussen confessie en politiek maakt daarvan zeker deel uit." „Natuurlijk omvat zo'n studie meer. Ik denk aan de geschiedenis van de christelijke partijen. We kennen in Nederland drie partijen die bijbelgetrouw willen zijn. Daarnaast is er nog een CDA en een heel veld van andere politieke partijen. Gelet op de ontwikkelingen in de samenleving vraagt elke politieke groepering zich momenteel af waar het naartoe moet met het partijwezen. Er is ook voor een christelijke partij als de RPF alle reden om na te denken over de vraag waar we staan."

9.1 AR-traditie

Roel Kuiper is gereformeerd (vrijgemaakt). Hij is kerkelijk opgevoed met een strakke verbinding tussen confessie en politiek, maar dit heeft bij hem niet geleid tot een keuze voor het GPV. „Ik beschouw mijzelf als iemand die is voortgekomen uit de AR-traditie. Je hebt zeker in de eerste decennia na de Vrijmaking nog vrij veel gereformeerden gehad die in de ARP actief waren. Het bekende ARP-kamerlid Meulink is daar een voorbeeld van." Kuiper constateert dat deze ARP-onderstroom in gereformeerd-vrijgemaakte kring het „steeds moeilijker" heeft gekregen. „Door de breuk van de jaren zestig is een groot deel in deze groep gereformeerden buiten het verband terechtgekomen en Nederlands gereformeerd geworden. Daarbij kunnen we denken aan bekende Nederlanders als dr. Bert de Vries en prof. dr. Bob Goudzwaard."„De relatie tussen kerk, confessie en politiek is in gereformeerd-vrijgemaakte kring altijd in discussie geweest . Al in de eerste jaren na de Vrijmaking - ik denk aan het Amersfoortse congres in 1948-was dit één van de kernthema's. Tot op de dag van vandaag is in het GPV die verhouding tussen kerk en partij een ingewikkeld vraagstuk. In hoeverre moet een politieke partij zich binden aan de belijdenis? Schuilt daarin een criterium voor de toelating van nieuwe leden? Dat zijn vragen waar het GPV nog altijd mee worstelt En ik hoop dat ze er gauw uitkomen."Volgens de historicus Roel Kuiper is daar in die zin in ARP-kring nooit over gesproken. „De ARP had de confessie niet in haar grondslag staan, maar volstond met een verwijzing naar Gods Woord als basis voor het bedrijven van politiek. Het GPV is er na de SGP wel toe gekomen de confessie in de grondslag op te nemen."

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

70

9.2 Verwarring

Bij dit alles wekt het begrip 'confessionele politiek' veel verwarring. „Deze staande uitdrukking vindt haar oorsprong in het negentiende eeuwse spreken", legt Kuiper uit. „'Confessioneel' had in de vorige eeuw helemaal geen gunstige klank. Onder 'confessioneel' verstond men toch dat de protestantse clericalen naar rooms-katholiek voorbeeld via politieke kanalen aan de touwtjes trokken. Dr. Abraham Kuyper noemde zijn ARP zelf nimmer 'confessioneel'. En zeker in de kring van de CHU gaf men de voorkeur aan de aanduiding 'christelijk'."„Het zijn vooral de liberalen geweest die de protestantse en rooms-katholieke partijen in ons land 'confessionele partijen' noemden. En dat terwijl toen van een politiek functioneren op basis van de Drie Formulieren van Enigheid helemaal geen sprake was." „Pas sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog wordt er op een positieve manier gesproken over 'confessionele politiek'. Volgens mij staat deze veranderde invulling van een bestaand begrip in verband met de oprichting van het GPV. Het zijn vooral de gereformeerd-vrijgemaakten geweest die voortdurend de nadruk hebben gelegd op de wenselijkheid van een confessionele basis onder het politiek handelen. Het GPV heeft de belijdenis steeds gezien als een materiële grondslag voor het bedrijven van politiek. Daarmee bedoel ik: wat in de belijdenis staat, heeft politieke relevantie. Ds. Joh. Francke, de oprichter van het GPV, heeft zich rond 1948 geweldig ingespannen om bij elk artikel van de Nederlandse geloofsbelijdenis een toelichtend verhaal te schrijven, waarin hij het directe belang van de confessie voor de politiek probeerde aan te tonen."

9.3 In hoeverre…

„Het lijkt erop dat het GPV wat terugkomt van deze manier van denken. Sinds de aanvaarding van een richtlijnenprogram is de confessie als materiële grondslag voor politiek handelenop de achtergrond geraakt. Geleidelijk aan is de belijdenis gaan functioneren als een formeel criterium in verband met de toelating van leden en de discussie over samenwerking naar aanleiding van artikel 27 tot en met 29 van de Nederlandse geloofsbelijdenis. In het GPV staat nu de vraag voorop in hoeverre de geloofsbelijdenis politiek relevant is. Door middel van een enquête onder staten- en raadsleden probeert die partij daarover meer helderheid te krijgen. Een en ander moet nog deze herfst leiden tot een conclusie. De RPF is erg benieuwd of dit lukt."„De RPF heeft een andere geschiedenis. Verschillende stromingen hebben bij de totstandkoming van de RPF een rol gespeeld. Het zal duidelijk zijn dat de grondslag van mijn partij de sporen draagt van een compromis; een mengvorm. Gods Woord staat voorop als norm voor het bedrijven van politiek. De Drie Formulieren van Enigheid worden daarbij betrokken. Het derde element heeft betrekking op het reformatorisch grondmotief."„In de twintig jaar dat de RPF bestaat is duidelijk gebleken dat wij anders en op een ontspannen manier omgaan met de confessie in ons politiek functioneren. Ik ben daar erg blij om. En ik hoop van harte dat dit voorbeeld ook in het GPV navolging zal vinden."„We moeten wel nuchter zijn: om christelijke politiek te bedrijven heb je strikt genomen de confessie niet nodig. Je kunt de vraag stellen hoe belangrijk het is dat de confessie deel uitmaakt van de grondslag van een politieke partij. In de negentiende eeuw achtte Abraham Kuyper c.s. het overbodig om de confessie op te nemen in de grondslag van de ARP. Toen was namelijk voor iedereen duidelijk dat de ARP de partij was van het gereformeerde en hervormd-gereformeerde volksdeel." Roel Kuiper stelt vast dat de verdeeldheid onder bijbelgetrouwe christenen in deze eeuw enorm is toegenomen. „In deze situatie zeg ik daarom dat - hoewel een confessionele grondslag voor

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

71

christelijke politiek niet beslist nodig is - ik toch wel blij ben dat de RPF naar de confessie verwijst. Ik voeg daar wel aan toe dat het van belang is om op een genuanceerde manier om te gaan met de confessie in de politiek. Het is en blijft namelijk een kerkelijk belijden. Daar moeten we zuinig op zijn en onderscheidend mee omgaan."

9.4 Plaatsbepaling

Kuiper ziet de functie van de confessie in de politiek vooral in de plaatsbepaling van de partij als het gaat om het lezen en interpreteren van de Bijbel. „Je snijdt daarmee de mogelijkheid van een schriftkritisch en gezagsondermijnend omgaan met het Woord van God af", aldus Kuiper.Ook vindt de nieuwe directeur van het wetenschappelijk studiecentrum van de RPF het van belang dat door het noemen van de confessie duidelijk wordt gemaakt dat de RPF staat „in de lijn van de geschiedenis van Nederland". Maar over de praktische toepasbaarheid van de belijdenisgeschriften in het politieke handwerk maakt hij zich geen illusies: „Ik heb toch de indruk dat ds. Joh. Francke geforceerd verbindingen heeft willen leggen tussen confessie en politiek".Volgens Kuiper bieden de belijdenisgeschriften niets meer en niets minder dan een herbevestiging van wat in de Bijbel staat. „Ik heb er geen enkele behoefte aan de confessie uit te kammen teneinde daarmee te bewijzen hoezeer wij haar nodig hebben om in politiek opzicht staande te blijven. Daarmee is naar mijn overtuiging de christelijke politiek niet gediend. Je bent dan teveel bezig met woorden. Om het met een variant op Groen van Prinsterer te zeggen: we moeten niet blijven hangen aan een woord, aan een letter, aan een titel." „Dat neemt niet weg dat ik in de confessie een aantal noties aantref die heel waardevol zijn, juist omdat de geloofsbelijdenis de Bijbel naspreekt. Niet voor niets wordt in de Heidelbergse Catechismus gewezen op de taak van de overheid bij het bestraffen van moord en doodslag, roof en diefstal. Die passages zijn politiek relevant, omdat daarin een bijbelse visie op de taak van de overheid naar voren komt." Kuiper realiseert zich dat het hier gaat om zeer algemene en breed gedragen principes, die bij alle politieke stromingen in ons land weerklank vinden. „Ook de opmerking van Paulus dat de Wet geschreven staat in het hart van alle mensen, is een notie waar je wat aan hebt bij het bedrijven van christelijke politiek", repliceert hij.

9.5 Geen spanning

Een relatief klein deel van de RPF-achterban heeft een evangelische achtergrond. Deze mensen hebben moeite met het onderschrijven van de confessie, in de eerste plaats omdat zij dat ervaren als een kerkelijke binding, maar ook omdat zij van mening zijn dat daarin de Schrift niet altijd recht wordt gedaan. Volgens Kuiper levert dat in de RPF-gelederen „geen enkele spanning" op. „De artikelen 2 tot en met 7 van de Nederlandse geloofsbelijdenis vormen in het geheel geen hindernis voor evangelische mensen, omdat in die artikelen het gezag van de Bijbel wordt herbevestigd."„Een breed gedragen benadering in de RPF is dat wij ons in ons denken en handelen als politieke partij laten leiden door die delen van de confessie die politiek relevant zijn. Daarbij gaat het niet alleen om de artikelen 2 tot en met 7, maar ook om artikel 36 van de Nederlandse geloofsbelijdenis en die delen van de Catechismus waarin de rol van de overheid ter sprake wordt gebracht. Ook daarin kunnen reformatorischen en evangelischen het goed met elkaar vinden."Volgens Roel Kuiper gaan RPF en GPV op een andere manier om met de belijdenisgeschriften dan de SGP. „De SGP is gericht op het verkrijgen van een regering voor ons land waarbij Gods Wet voor alle burgers moet gelden. Het ideaal van deze partij ligt bij de instelling van een

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

72

theocratisch bestuur. De SGP is in haar aard geen actieve beweging, maar een tamelijk statisch appèl. De achterban van deze partij heeft vanouds niet de neiging zich in te zetten voor een verbetering van de Nederlandse samenleving. Ook de politieke formuleringen zijn nauwelijks aan verandering onderhevig."„RPF en GPV willen vooral politieke bewegingen van christenen zijn. Dit zijn partijen die als delen van de samenleving invloed willen laten gelden op de regering. Daarbij gaat het om het uitdragen van een christelijke visie op de cultuur, de staat en de samenleving als geheel. Als politieke bewegingen wil je uiteraard wel de steun van het volk maximeren. Daar hoort bij dat je voortdurend je bewoordingen aanpast om te zeggen wat nu gezegd moet worden; om met twee benen in deze tijd en werkelijkheid te blijven staan."

9.6 Idealen

Kuiper erkent dat de SGP haar idealen hoger stelt dan RPF en GPV. Waar de laatstgenoemde partijen de nadruk leggen op een bijbels geluid in de praktijk van nu, streeft de SGP naar een 'Geneefs model' naar het ontwerp van Johannes Calvijn; een model dat al vier eeuwen achter de horizon van het verleden ligt.„De SGP is gericht op het geheel. Nederland is een lichaam, dat vanuit het hoofd, de regering, bestuurd moet worden naar de eis van Gods Wet. Daar werkt iets in door van een oude scholastieke kijk op de samenleving. Het lijkt toch wat op de idee van een Corpus Christianum, zoals dat in de Middeleeuwen vigeerde. De vroeg-christelijke Kerk deelde deze visie niet. In de Civitate Dei (De Stad Gods) van Aurelius Augustinus tref je dit SGP-ideaal niet aan." „RPF en GPV zijn partijen met wortels in de negentiende eeuw. Deze partijen aanvaarden dat in deze maatschappij verschillende groepen mensen met onderscheiden levensvisies met elkaar samenleven. De historie laat weliswaar zien dat wij een door de Reformatie gestempelde natie zijn, maar dat neemt niet weg dat Nederland nu een land is van vele minderheden, waaronder een christelijke minderheid. RPF en GPV erkennen de maatschappelijke rechten van andersdenkenden." Volgens dr. Roel Kuiper heeft het denken van dr. Abraham Kuyper zeker zijn sporen bij RPF en GPV nagelaten: er ligt minder nadruk op het geheel en meer nadruk op delen of kringen in dat geheel.„En toch, als je de leer van Kuyper terugbrengt tot een soort schottentheorie met volksdelen en zuilen, dan denk ik dat de RPF daarvan toch weer afstand heeft genomen. Want de uiterste consequentie van soevereiniteit in eigen kring is toch dat er uiteindelijk niets publieks meer overblijft. Dan ga je de samenbindende kracht van een samenleving missen. Bij de RPF leeft daarom de gedachte dat verschillende groepen van mensen recht hebben op een eigen plaats in de samenleving. Dat is de structuur van publieke gerechtigheid. Tegelijk moet er ook een publieke gerichtheid zijn. De overheid moet de koers aangeven en zich daarbij door het Woord van God laten leiden. Maar de overheid moet de koers niet alléén aangeven. Ook de burgers dragen daarin hun verantwoordelijkheid."„Het zal niemand verbazen dat er bij de RPF geen enkel verschil van mening bestaat over de aard van die gerichtheid: ook de samenleving als geheel heeft tot taak God te eren. Dat is tegelijk het hoge doel van christelijke politiek. Dat moeten we bij al het gepraat over de relatie tussen confessie en politiek niet uit het oog verliezen."

9.7 Goed verstaan

„Voor artikel 36 van de Nederlandse geloofsbelijdenis staat Romeinen 13. Ik wilde wel dat de gedachtewisseling tussen de drie kleine christelijke partijen meer geleid werd door dit gedeelte uit de Schrift. Artikel 36 is ontstaan in een tijd dat calvinisten werd verweten dat zij opstonden

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

73

tegen het staatsgezag. Het bevat een antwoord op dit verwijt. Daarom eindigt artikel 36 met een zinsnede waarin duidelijk wordt gemaakt waarin gereformeerden zich onderscheiden van dopersen. Kennis van die ontstaansgeschiedenis is onmisbaar voor het goede verstaan van dit geloofsartikel in 1995."„Artikel 36 staat nogal geïsoleerd in het geheel van de Nederlandse geloofsbelijdenis. Alle andere artikelen gaan over de kerk en de christelijke leer. In artikel 30 belijden we ten aanzien van de kerk dat zij wordt geregeerd met geestelijke middelen; door het Woord en door de Heilige Geest. Als je artikel 36 isoleert van artikel 30 krijg je als vanzelf een uitwerking waarin wordt gesteld dat iedereen in Nederland moet buigen voor de theocratische norm." „De belijdenis is ook geen complete samenvatting van de Bijbel. De Drie Formulieren van Enigheid hebben de pretentie dat zij 'de hoofdsom leren'. Dat betekent dat de belangrijkste elementen van de leer van de Bijbel in die formulieren zijn opgenomen. Dat betekent ook dat de confessie nooit de plaats mag innemen van de Schrift als geheel."„Ik vind het een goede zaak dat de confessie in de grondslag van de RPF genoemd wordt, maar het is tegelijk een teken van onze zwakheid. We moeten het als politieke partij erbij voegen vanwege de geestelijke verwarring in onze tijd. Een verwijzing naar de Bijbel, waarin God Zelf ons helder en krachtig toespreekt, zou eigenlijk voldoende moeten zijn. We voegen de confessie erbij omdat wij niet voldoende hebben aan Gods Woord. Wij hebben de steun van de geschiedenis en deze geschriften nodig om uit te leggen waar wij staan. Als je tegenwoordig zegt dat je een christen bent, zegt dat mensen niets. Men wil horen bij welke club je zit. Pas dan kunnen mensen je plaatsen. Nogmaals, dat is armoede."

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

74

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

75

10 Van nederlaag tot identiteitscrisis

Noodlijdend CDA mist meer dan ooit eigen gezicht

Het CDA verkeert in een identiteitscrisis. Het stemmenverlies dat deze partij vorig jaar heeft geleden, zou wel eens het einde kunnen betekenen van de christen-democratie als machtsfactor in Nederland. Het politieke krachtenveld heeft inmiddels een aardverschuiving doorgemaakt. En het ziet er allerminst naar uit dat het CDA in die nieuwe situatie het evenwicht heeft hervonden. Een analyse.

De christen-democratie heeft haar gouden eeuw achter zich gelaten, zo lijkt het. Gedurende vele decennia gaven KVP, ARP en CHU in de nationale politiek de toon aan. Toen de zuilen in verval raakten, hebben de kopstukken in deze partijen tijdig ingezien dat de vorming van een federatie, uitmondend in een fusie, de enige mogelijkheid was om als grote christelijke politieke beweging de secularisatie te overleven. De totstandkoming van het CDA heeft destijds (1980) bij vriend en vijand respect afgedwongen. Het mag immers een unicum heten dat partijpolitieke stromingen met een zeer verschillend denkklimaat elkaar vinden in een nieuwe politieke formule. Een formule die de geschiedenis niet verloochent, maar het beste uit KVP, ARP en CHU integreert tot een doordachte visie op christelijke politiek in de moderne samenleving.

10.1 Van formaat

In 1990 presenteerde het Wetenschappelijk Instituut voor het CDA het kwalitatief hoogwaardige rapport: Publieke gerechtigheid; een christen-democratische visie op de rol van de overheid in de samenleving. Uiteraard is er vanuit reformatorisch gezichtspunt het nodige op dit rapport af te dingen. Om principiële én partijpolitieke redenen hebben de drie kleine christelijke partijen destijds indringende vragen gesteld bij het gedachtegoed van het CDA en de praktische vertolking daarvan. Maar dat neemt niet weg dat men in RPF, SGP en GPV - al dan niet off the record- best willen erkennen dat het bij Publieke gerechtigheid om een studie van formaat gaat.Het frustrerende voor de opstellers van dit standaardwerk is dat de doorontwikkelde CDA-visie nooit ingang heeft gekregen in de breedte van de partij. Verblind door de comfortabele sleutelpositie die de christen-democratie tot 1994 heeft ingenomen tussen toen nog onverzoenlijke liberalen en sociaal-democraten, hebben toonaangevende politici in het CDA het eigenlijke gedachtegoed in de onderste bureaula gedeponeerd.

10.2 Arrogantie

In feite heeft de arrogantie van de macht het CDA de das omgedaan. De christen-democratie is in de jaren tachtig en negentig verworden tot een zeer pragmatisch opererende politieke partij, waarin haar eigensoortige visie op financiële, economische en sociale vraagstukken nauwelijks doorklonk in het politieke spreken en handelen. Dat zegt iets over het christen-democratische gehalte van vele vakbekwame politici die het CDA hebben vertegenwoordigd en nog vertegenwoordigen. Natuurlijk, het CDA is na de verkiezingsnederlaag van 1994 bij zichzelf te rade gegaan. Dit zelfonderzoek heeft ook geleid tot bepaalde conclusies. Toch zijn de leidinggevenden van nu beducht voor een eerlijke en open gedachtewisseling over de identiteit en het bestaansrecht van het CDA. Tot op de dag van vandaag komen de stuurlieden van de partij niet verder dan

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

76

cosmetische aanpassingen. Met het afscheren van een baard en het afleren van een Fries accent (Heerma) of het roepen om een versterking van het rooms-katholieke smaldeel (Helgers) is de christen-democratie in ons land niet gered.Het CDA loopt het risico zich geheel te concentreren op de vraag naar het leiderschap. Die vraag is niet onbelangrijk, maar het is niet de enige vraag die het CDA zichzelf moet stellen. Wil de christen-democratie deze identiteitscrisis overleven, dan zal zij moeten nagaan of en hoe zij een meerwaarde kan bieden ten opzichte van hetgeen PvdA, VVD en D66 afzonderlijk en gezamenlijk voorstaan.

10.3 Twee stromingen

Ten aanzien van dit punt is de stilte veelzeggend. Het is een publiek geheim dat het CDA innerlijk is verscheurd door twee hoofdstromingen. Dat zijn in de eerste plaats degenen die van mening zijn dat het CDA primair een volkspartij van het midden moet zijn. Daar tegenover staat een minderheid die het christelijke karakter van de partij laat prevaleren. Te gemakkelijk gaat men er in het CDA vanuit dat de ene benadering de andere uitsluit.De uitstraling van een christelijke partij wordt niet gewaarborgd door op schrift gestelde uitgangspunten. Minstens zo belangrijk is dat de representanten van zo'n partij zich persoonlijk verbonden weten met die christelijke identiteit. Alleen zó werkt die identiteit in houding en argumentatie door in het politieke handwerk. Bij te veel CDA-politici is de verbinding tussen het christen-zijn en het politicus-zijn onvoldoende zichtbaar. Daardoor is de uitstraling van de christen-democratie grauw en grijs geworden.Misschien is de vraag gerechtvaardigd of de christen-democratie zichzelf heeft overleefd. Vorig jaar is gebleken dat veel CDA-kiezers zich na het vertrek van Lubbers en de impasse rond Brinkman hebben gewend tot de andere politieke hoofdstromingen in ons land. Per saldo zijn er maar weinig teleurgestelde CDA-kiezers die hun stem hebben gegeven aan RPF of GPV. De SGP ligt voor deze mensen helemaal buiten het gezichtsveld.Het ligt voor de hand aan deze constatering de conclusie te verbinden dat het met het christelijk gehalte van de CDA-achterban droevig is gesteld. Die conclusie is, zeker vanuit reformatorisch oogpunt, juist.

10.4 Partijcultuur

Toch speelt ook mee dat een christen-democraat heel anders tegen christelijke politiek aankijkt dan de christen die zich thuis voelt bij een of meer van de kleine christelijke partijen. De al dan niet teleurgestelde CDA'er is gewend een groot verschil te maken tussen het functioneren van een politieke partij en het functioneren van een geloofsgemeenschap. Niet alleen de CDA-kiezer, ook het CDA-lid ziet zijn of haar partij niet als een club van gelijkgestemden. Deze mensen zijn het gewend om binnen de partij een eigen identiteit te bewaren. Dat maakt voor hen de overstap naar PvdA, VVD of D66 gemakkelijker. Voor een reformatorische christen is deze open houding niet altijd begrijpelijk. Dat komt omdat de verzuiling veel mensen in de gereformeerde gezindte in het bloed zit. Althans in Nederland. Want een Free Presbyterian in Groot-Brittannië geeft zijn stem in de regel zonder al te grote gewetensbezwaren aan de Conversatives. Dat het electoraat van het CDA vrij gemakkelijk overstapt naar een andere grote politieke partij is dus niet uitsluitend een blijk van secularisatie. Het heeft ook alles te maken met de politieke cultuur waardoor men is gevormd.Dit alles onderstreept voor het CDA de noodzaak zich te bezinnen op de eigen identiteit. Want het ideaal van de meerderheid, een identiteitsarme volkspartij voor het politieke midden, is

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

77

achterhaald. PvdA, VVD en D66 hebben dit gat opgevuld en het ziet er allerminst naar uit dat deze verbintenis tussen sociaal-democraten en liberalen van korte duur zal zijn.Daar staat tegenover dat er in de politiek in korte tijd heel veel kan veranderen. Toch doet het CDA er niet verstandig aan lijdelijk af te wachten tot nieuwe kansen in beeld komen. Het is zaak dat de christen-democratie werkt aan een politieke identiteit die de christelijke uitgangspunten niet verloochent en tegelijk vanuit een eigen visie zoekt naar nieuwe antwoorden op talloze nieuwe vragen die zich in onze turbulente samenleving aandienen.

10.5 Overbodig

Pakt het CDA die handschoen niet op, dan maakt zij zichzelf overbodig. Het gevolg zal zijn dat de rest van de achterban zich zal verdelen over de bestaande politieke partijen of misschien weer een nieuwe splinter zal oprichten. Gaat het die kant op, dan is dat – met alle kritiek die we nu op het CDA hebben – toch het passeren van een belangrijk knooppunt op de snelweg naar de marginalisering van de invloed van christelijke partijen op het overheidsbeleid.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

78

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

79

11 Van Dijk - ‘Christenen moeten met de wapenen van de Geest strijden’

Drs. C. P. van Dijk, lid van de Eerste Kamer voor het CDA en lid van de kerncommissie van het interkerkelijk contact in overheidszaken (CIO), meent dat de uitdrukking scheiding van Kerk en Staat verwarrend kan werken. „Het begrip is onduidelijk. Het verklaart niet zoveel. Niemand in christelijke kring heeft ooit beweerd dat Kerk en Staat niets met elkaar te maken hebben. De vraag is waar de grenzen liggen."

Van Dijk, tussen 1981 en 1982 minister voor ontwikkelingssamenwerking en van 1986 tot 1989 minister van binnenlandse zaken, hecht wel aan een duidelijke afbakening van de invloeds-sferen van Kerk en Staat. „Het is belangrijk om de grenzen duidelijk te trekken. De overheid en de kerkgemeenschappen gaan nu op een andere manier met elkaar om dan in de zestiende en zeventiende eeuw door het orthodox protestantisme als ideaal werd gezien. Dit feit dwingt ons ertoe de Bijbel op dit punt nog eens na te lezen."„Ik denk in de eerste plaats dat het van groot belang is om vast te stellen dat de christen in ons land burger is van Twee Rijken. Door het geloof in Jezus Christus mag de christen burger zijn van het Koninkrijk der Hemelen. Hij is tevens burger van het Koninkrijk der Nederlanden. Die twee vallen niet met elkaar samen. Zij hebben wel met elkaar te maken." „Als burger van het Koninkrijk der Hemelen weet de christen zich verbonden met een geestelijk Koninkrijk. In dat Koninkrijk heerst de Wet van de liefde. Het is onze opdracht de liefde van Christus door te geven. Je zou kunnen spreken van de burgerzin om in de wereld een lichtend licht en een zoutend zout te zijn. Dat geldt voor de christen persoonlijk, maar ook voor de christelijke gemeente als lichaam van Christus. En dan welt als vanzelf de vraag op: zijn wij een licht op de kandelaar; een stad op een berg?" „Ik heb wel eens de indruk dat het voor velen in Nederland gemakkelijker is mensen in ontwikkelingslanden lief te hebben dan hun eigen vrouw, hun eigen man, hun eigen kinderen, hun eigen buren en hun eigen collega's. Onze maatschappelijke verantwoordelijkheid begint heel dichtbij. Als het gaat om de manifestatie van het christen-zijn in het openbare leven, dan lees ik in de Bijbel dat de liefde zichtbaar en tastbaar moet zijn. De eerste christenen hebben ons laten zien dat zij elkaar liefhadden en hun naasten aandacht en zorg bewezen. Gedrongen door de liefde van Christus hebben christenen tot taak iets uit te stralen van de essentie van het Koninkrijk der Hemelen." „Soms krijg ik de indruk dat onze geestelijke leidslieden meer belangstelling hebben voor de grote maatschappelijke vraagstukken waarop de overheid kan worden aangesproken dan voor de vraag of de christelijke gemeente wel aan haar hoge roeping beantwoordt. Het is geweldig belangrijk dat christenen zich concentreren op de geestelijke overdracht van normen en waarden aan het nageslacht. Het functioneren van de christelijke levenshouding in het gezin is van onschatbare waarde, ook voor de overheid. Waar we met elkaar zien dat de misdaad in de samenleving welig tiert, moeten we tegelijk constateren dat de oorzaak van maatschappelijke ontsporing meer dan eens ligt in een ontspoord gezinsklimaat in de kinderjaren. Daarom moeten wij onszelf de vraag stellen: wat dragen wij uit als gemeente van Christus?"

Van Dijk, orthodox-hervormd in de stad Rotterdam, maakt zich in dat opzicht ernstig zorgen over het functioneren van de christelijke gemeenten in ons land: „Er is iets goed misgegaan in de afgelopen tientallen jaren bij de overdracht van geestelijke en morele waarden aan de nieuwe generatie. Ik denk dat christenen samen met niet-christenen in de na-oorlogse jaren geobsedeerd zijn geweest door het scheppen van welvaart en het verwerven van inkomen.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

80

Versta mij goed, daar is op zichzelf niets mis mee. Maar intussen hebben wij onze kinderen wel ingeprent en voorgeleefd dat geld verdienen ontzettend belangrijk is."„Of we nu spreken over bevindelijk gereformeerde, orthodox gereformeerden of modern gereformeerden, dat maakt voor wat betreft het materialisme nauwelijks verschil. Er is hooguit onderscheid in de besteding van de beschikbare middelen. In evangelische kringen vind ik iets meer terug van de neiging om prioriteit te geven aan de persoonlijke verantwoordelijkheid voor de mensen om je heen. Daar proef ik iets van saamhorigheid en echte, bijbelse naastenliefde. De evangelischen vertonen in dat opzicht meer van het beeld van de eerste christengemeenten dan de protestantse kerkgemeenschappen."

11.1 Schaamte

Volgens Van Dijk is er beslist geen sprake van een scheiding tussen hetgeen een christen uitstraalt in zijn familie- of vriendenkring en het indragen van de christelijke identiteit in het openbare leven. „De uitstraling van de christen kan niet beperkt blijven tot zijn eigen kleine kring. Zijn liefdevolle opstelling maakt iets zichtbaar van Christus in deze maatschappij. Het gaat daarbij om een geestelijke levenshouding die niets te maken heeft met regels, wetten of dwang. We spreken nu over het werk van de Heilige Geest. Hij laat zich niet vangen in systemen of instituties. Dit wetende, denk ik, dat wij reden hebben tot schaamte. Met name de ouderen verkeren in een schuldpositie ten opzichte van jongeren."„Voordat we toekomen aan hoe slecht het allemaal is in het maatschappelijk leven en bij de overheid, voordat we beginnen met het beschuldigend uitsteken van de wijsvinger naar niet-christenen en hun moraal, denk ik, dat we eerst de hand in eigen boezem moeten steken."„Dit alles neemt niet weg dat een christen in ons land ook burger is van het Koninkrijk der Nederlanden. Wij erkennen als christenen dat de staat ons is gegeven als een instelling Gods ons ten goede. De overheid is een bewarende en beschermende institutie; een bewijs van Gods genade in de samenleving. En dat is heel wat anders dan een willekeurige vereniging van mensen. Het is dan ook beslist niet christelijk de overheid te beschouwen als iets van ondergeschikte betekenis. De staat heeft wel een eigen aard; een eigen dimensie, maar het is geen tweederangs aangelegenheid." De relatie tussen Kerk en Staat door de eeuwen heen is getekend door een machtsstrijd, die de zaak van de Kerk grote schade heeft toegebracht „Kerk en Staat hebben in het verleden grenzen overschreden die niet overschreden hadden mogen worden. De Kerk heeft geprobeerd aardse macht te verwerven. De Staat heeft geprobeerd greep te krijgen op de inhoud van de prediking en de inrichting van de eredienst."„Zodra je als christen participeert in het politieke bestel, maak je deel uit van de machtsstructuur", legt Van Dijk uit. „De christen die politiek actief is, maakt gebruik van macht. Dat kan in bepaalde omstandigheden betekenen dat je opdracht moet geven aan de politie om met geweld in te grijpen in een situatie. Dat kan zelfs inhouden dat je oorlog moet voeren."„Voor sommige christenen is die hardhandigheid niet te verenigen met de zachtmoedigheid die het persoonlijke leven van een christen dient te kenmerken. Die tegenstelling is onjuist als de machtsuitoefening legitiem is en de bescherming van het menselijk bestaan dient. Voormalig Joegoslavië is een goed voorbeeld van een situatie waar de afwezigheid van effectieve machtsuitoefening onpeilbaar menselijk leed veroorzaakt. Uit het Bijbelwoord 'Geef de keizerwat des keizers is' blijkt dat Jezus Christus Zelf een onderscheid maakt tussen de verantwoordelijkheid van de Staat en de roeping van de Kerk."

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

81

11.2 Keizer

Volgens Van Dijk kan uit dit onderscheid tussen het geestelijke en het staatkundige leven niet worden afgeleid dat de christen in alle tijden een gepaste afstand moet bewaren tot het politieke handwerk. Wel denkt hij dat distantie in de dagen van Christus' verblijf op aarde gewenst was met het oog op de aard van het staatsgezag. „Ik lees nergens in de Bijbel dat de christen zich niet met politieke kwesties moet inlaten. Christus Zelf onderhield contacten met mensen die de overheid vertegenwoordigden. Ik lees niet dat Hij de hoofdman over honderd de opdracht heeft gegeven zijn politieke ambt neer te leggen." „De overheid draagt verantwoordelijkheid voor alle mensen in de samenleving. Of zij nu christen zijn of niet. De Kerk eist niet langer van de Staat dat de Staat de Kerk in stand houdt of bevoorrecht. De Kerk oefent als zodanig ook geen staatkundig gezag meer uit. Geleidelijk aan is in de Kerk het besef doorgedrongen dat wat in de zeventiende en achttiende eeuw nog heel gebruikelijk was, in onze dagen niet meer kan. Het is niet alleen praktisch ondenkbaar, het is ook bijbels niet goed te verdedigen dat geestelijken leven als vorsten en koningen zich gedragen als goden. Ook hier weer: Geef de keizer wat des keizers is."

De CDA-senator geeft onmiddellijk toe dat het ambt van de overheid geen zaak is die op tal van plaatsen in het Nieuwe Testament aan de orde wordt gesteld. Hij heeft er met het oog daarop wel begrip voor dat theologen in de voetsporen van de Reformatie al snel de neiging hebben de lijnen uit het Oude Testament in meer of mindere mate van toepassing te verklaren op het hier en nu. Juist omdat de 'rechtzinnige' theoloog voor alles wil voorkomen dat hem het verwijt treft dat hij het Oude en het Nieuwe Testament van elkaar losmaakt. Van Dijk onderkent dit theologisch probleem, maar vindt het tegelijk zeer onjuist de theocratie bij Israël van toepassing te verklaren op Nederland: „De regering van het oudtestamentische Israël is volstrekt uniek. De Bijbel verschaft ons met de beschrijving van de theocratie geen model voor de staatsinrichting van andere landen. God heeft een verbond met Israël. God heeft geen verbond met Nederland. God heeft wel een verbond met de Kerk in Nederland. Daar komt bij dat we de oudtestamen-tische theocratie niet moeten idealiseren. Die theocratie kende tal van zwakke punten aan de zijde van het volk. Daarin kwam de doorwerking van de zondeval tot uitdrukking. De theocratie is niet van paradijselijk kaliber."

11.3 Verdraagzaamheid

Van Dijk rekent het tot de taak van de Kerk te protesteren tegen grove schendingen van regels van rechtvaardigheid en medemenselijkheid. Daar waar de overheid fundamentele waarden met voeten treedt, moet zij naar zijn mening haar stem verheffen. De Kerk zou zich echter volgens Van Dijk voortdurend rekenschap moeten geven van het feit dat zij niet werkt vanuit de aardse machtsstructuur. Naar zijn mening zou de Kerk zich behoedzamer en afstandelijker moeten opstellen, zeker als het gaat om een oordeel over concrete zaken als bijvoorbeeld de sociale wetgeving of de aanpak van vredesvraagstukken.„Sommige christenen zien onvoldoende in dat wetgeving het karakter heeft van een compromis. Zij zouden meer oog kunnen hebben voor het feit dat christenpolitici streven naar optimale situaties in omstandigheden waarin het maximale niet haalbaar is. Situaties waarin offers van de bevolking worden gevraagd en waarin meer dan eens harde maatregelen noodzakelijk zijn. De Kerk beschikt niet over het vermogen om de overheid te beoordelen. De meer dan eens ongezouten kritiek op het handelen van de overheid is vooral daarom twijfelachtig, omdat de Kerk toch pretendeert te spreken namens Christus. En Christus geeft ons geen aanwijzing omtrent de hoogte van de AOW of de aanpak van een etnisch conflict."

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

82

„Ik denk dat de Kerk zich meer dan nu zou kunnen uitspreken over fundamentele waarden in onze samenleving. Ik denk aan de grondrechten die van grote betekenis zijn voor het voortbestaan van de Kerk: de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting."

Van Dijk realiseert zich dat juist deze vrijheden in sommige reformatorische kerkgemeen-schappen omstreden zijn. Want het is nog altijd zo dat daar waar kerkgemeenschappen vasthouden aan het theocratisch ideaal, zij de vrijheid van godsdienst exclusief voorbehoudt aan de christelijke geloofsovertuiging. Hetzelfde geldt voor de vrijheid van meningsuiting: deze moet in de ogen van theocraten worden beperkt in de richting van hen die het christelijk geloof niet belijden en uitdragen. Andersom schromen diezelfde kerkgemeenschappen niet zich op deze grondrechten te beroepen als dat in hun voordeel is.Volgens Van Dijk brengen kerken zichzelf met deze opstelling in grote problemen. „Hoe gaan wij om met niet-christelijke godsdiensten in de Nederlandse samenleving? Dat wordt de komende jaren een vraagstuk van zeer grote betekenis. En een knellend probleem als het gaat om de eenheid en het welzijn van de samenleving als geheel. We krijgen te maken met een scala van zeden en mores die soms haaks staan op wat wij in ons land als wenselijke vormen van maatschappelijk gedrag beschouwen."De CDA-senator bepleit een liefdevolle benadering en een ruime mate van verdraagzaamheid: „De Kerk dient daarin voorop te lopen. Wij moeten als christenen begaan zijn met de acceptatie en integratie van mensen die in ons land zijn komen wonen."Van Dijk denkt dat christenen zich vergissen als zij menen dat zij hun geloof in Christus verloochenen als zij mensen met een andere religie gelijke (grond)rechten gunnen. „Christenen moeten met de wapenen van de Geest strijden en niet met de wapenen van de Staat. Wij worden als christen geroepen aan andersdenkenden getuigenis te geven van de waarde van het christelijk geloof; ieder op zijn eigen plaats en wijze. Dat is de enige weg. We kunnen de bekering van niet-christenen toch niet afdwingen langs de weg van discriminatie door de Staat? Welke indruk moeten die mensen krijgen van de liefde van christenen voor hun medemensen als we de politiek gebruiken om andersdenkenden in de samenleving op achterstand te zetten?"

11.4 Gebedsleven

Van Dijk ervaart de versplintering van kerkelijk Nederland niet als een relevante factor bij het meten van de kracht van de aanspraak tot de overheid. „Uit praktische overwegingen biedt het voordelen om van tijd tot tijd met één mond te kunnen spreken, zoals de paus dat doet namens het rooms-katholieke deel van de christenheid. Maar dat is geen doorslaggevend argument voor kerkelijke eenheid. Vanuit geestelijk oogpunt is de versplintering een tragedie. We zouden immers een moeten zijn. Maar het moet er niet om gaan dat de kerken in zo'n geval beter in staat zijn een vuist te maken tegen de overheid. Daar moet het niet om gaan."Van Dijk verlangt naar een nieuwe bloeitijd voor de christelijke kerk. Hij legt daarbij de nadruk op het blijvend verstaan van de christelijke verantwoordelijkheid in combinatie met een verlangend uitzien naar de wederkomst van Jezus Christus. Hij wil daarbij twee klippen omzeilen: In de eerste plaats is hij beducht voor een al te menselijk omgaan met een begrip als opwekking. Daarnaast wil hij ook niet vluchten in een passief tandhakken naar het einde der tijden. „Wie de historie kent, komt niet tot de conclusie dat de Kerk er op dit moment slechter voorstaat dan ooit. Er zijn tijden geweest van bloeiend geestelijk leven, er zijn ook tijden geweest van droevig verval. We moeten nu vaststellen dat een aantal geestelijke gaven in de gemeenten ontbreekt. Christenen hebben de verantwoordelijkheid hun geloofsgenoten daarop te wijzen."„Maar ik wil beslist niet zeggen dat alles slecht is. Ik zie de bewijzen van het feit dat God Zijn Kerk nooit zal verlaten. Ik denk dat er in de kerken nog steeds veel mensen zijn die het Woord

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

83

van God met ernst en liefde onderzoeken. Dat zijn de christenen met een bloeiend gebedsleven. Zij timmeren misschien niet zo duidelijk aan de weg, maar ervaren wel de werking van de Heilige Geest. Het is beslist niet zo dat de Kerk er niet meer is. Wel wordt haar glans verduisterd door een dikke laag stof."

11.5 Mensenwerk

Van Dijk heeft niet de indruk dat de christelijke politieke partijen in ons land zich laten gebruiken om kerkelijke belangen te behartigen in 's lands vergaderzalen. „Voor de kleine christelijke partijen wil ik niet spreken. Ik heb wel de indruk dat de band tussen kerk en partij bij RPF, SGP en GPV sterker is dan bij het CDA."„Voor wat betreft het CDA zou je kunnen zeggen dat de afstand tussen de kerken en de politieke partij groot is. Dat is een bewuste keuze. Het CDA is niet gebonden aan een kerk of een kerkelijke confessie. Mensen met zeer verschillende kerkelijke achtergronden vormen samen een politieke partij. Het is en het blijft mensenwerk! We zeggen niet in Naam van God dat het zo moet als wij het voorstellen. Wij menen, in afhankelijkheid van wat de Schrift zegt, een paar grote lijnen te ontdekken die wij in het openbare leven misschien zouden kunnen doortrekken."Van Dijk heeft er geen moeite mee te erkennen dat het CDA op dit moment een identiteitscrisis doormaakt „We bevinden ons in een proces van herbezinning. Dat is naar mijn overtuiging een nuttige fase. We hebben inmiddels het gevaar van macht leren onderkennen. Dat wij met die gegeven macht niet altijd even zorgvuldig zijn omgesprongen, is ons door de kiezers duidelijk verteld." „De band tussen de christelijke boodschap en de politieke grondbeginselen vraagt om een continue doordenking. Het nieuwe program van uitgangspunten, dat vorig jaar door de partij is aanvaard, vermeldt expliciet die voortdurende herijking. Het uitgangspunt nemen we in het getuigenis van Gods geboden en beloften in de Heilige Schrift. De Bijbel is dus voor het CDA het baken aan de hand waarvan de koers moet worden bepaald. Wat vraagt de huidige tijd van ons in het licht van de Bijbel? Dat is de vraag die wij ons moeten blijven stellen. Daar raak je ook nooit op uitgestudeerd, omdat elke tijd vraagt om nieuwe antwoorden." Daarbij kan de vraag worden gesteld of die behoefte aan een bijbelse oriëntatie wel in de breedte van de partij leeft. In dat licht is een totale ontluistering van de christelijke identiteit van het CDA niet denkbeeldig. Van Dijk: „Alles kan ten gronde gaan. Hoe vaak is het niet gebeurd in christelijke kring dat organisaties bij gebrek aan diepgang gestorven zijn? Dat kan dus ook met het CDA gebeuren. De identiteit kan zodanig verwateren dat de C alleen nog maar een wassen neus is."„Maar mijn contact met anderen in de partij wijst toch in een iets andere richting. Ik zeg niet dat alles koek en ei is, maar er is toch een vrij breed gedragen bereidheid bij CDA'ers om zich voortdurend over de koppeling tussen Bijbel en politiek te bezinnen. Het CDA blijft een christelijke politieke partij. Laten we de christelijke identiteit los, dan zijn we onze bestaansgrond kwijt. Dan worden we gewoon een praktische, pragmatische partij die zich nauwelijks onderscheidt van het mengsel van links en rechts dat nu het land regeert."

11.6 Moraal

Van Dijk denkt dat er nog steeds ruimte is voor een brede, christelijke volkspartij. „Er kan een tijd komen dat het vasthouden aan de christelijke identiteit zich niet meer laat verenigen met de volkspartij die het CDA wil zijn. Dat moment breekt aan als er absoluut geen oor meer is onder

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

84

grote delen van het Nederlandse volk voor een politieke boodschap waarin iets doorklinkt van de bijbelse noties. Ik beschik echter niet over signalen die in deze richting wijzen." „Ik geloof zelf helemaal niet dat het CDA zichzelf electorale schade berokkent als de partij haar christelijke identiteit accentueert. Ik ben ervan overtuigd dat kiezers geen bezwaar maken tegen het christelijke karakter van de partij. Zolang zij zich maar kunnen herkennen in de politieke doelen die wij nastreven. Het CDA moet een christelijke partij zijn ten bate van het gehele volk: geen partij die onderscheid maakt in geloofsrichtingen, wel een partij die zich vanuit een christelijke bewogenheid ontfermt over christenen en niet-christenen." Van Dijk is er zeker van dat christelijke politiek op die leest geschoeid een meerwaarde heeft ten opzichte van niet-christelijke politiek. „Ik ben het met die critici eens die zeggen dat het christendom de moraal niet heeft uitgevonden. Chinezen, Japanners en ook de autochtone Afrikaanse bevolking hebben, zonder dat zij met het Evangelie in aanraking zijn gekomen, een belijnd besef van goed en kwaad. Dat is ingeschapen. Christenen zijn dus niet de uitvinders van de moraal, maar wij hebben wel geleerd dat wij de neiging hebben die ingeschapen moraal aan onze laars te lappen."Een van de dingen die het christelijk geloof toevoegt, is het besef van een eindoordeel. Aan het eind van ons leven zullen wij verantwoording moeten afleggen voor hetgeen wij gedaan hebben. Het eindoordeel maakt duidelijk dat wij niet op een vrijblijvende manier met ons besef van goed en kwaad kunnen omgaan. Wij worden erop afgerekend." „In de tweede plaats heeft Christus daar de dimensie van de liefde aan toegevoegd. Christus heeft de Wet niet ontbonden, maar de Wet vervuld. Hij draagt ons op God lief te hebben boven alles en onze naaste als onszelf. Daarmee heeft Hij ons de ultieme samenvatting gegeven van de Tien Geboden. De christelijke liefde betekent meer dan het naleven van wat morele regels." „Het zal vrijwel iedereen duidelijk zijn dat de overheid, christelijk of niet-christelijk, zich ernstig zorgen maakt over de verbrokkeling van onze samenleving. Die beleving begint niet bij de overheid. Die begint in het gezin."

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

85

12 Verkade - Recht is het woord van God

12.1 Cadeau

In menige eredienst zal, als het goed is, te horen zijn: liefde is een gave van God. Bij bruiloften wordt nog al eens gememoreerd dat het huwelijk een van de overgebleven paradijsbloemen is. Ook over het leven wordt rondom het levensbegin en –einde vaak beleden dat het een geschenk van God is. Eén van de belangrijkere cadeaus van God aan de mensheid wordt daar-entegen als zodanig weinig gekarakteriseerd, terwijl het van levensbelang is: ´recht´. De relaties tussen recht en het christelijke geloof zijn dan ook legio. De psalmdichter zingt over God: ‘Hij heeft gerechtigheid en recht lief´ (Ps. 33:5). Niet alleen staat de Bijbel bol van gerichten en rechtspreken — van Genesis 3 tot Openbaring 22 — vooral ook bij de vragen rondom de oorsprong van het recht, komt de verbinding tussen geloof en recht snel om het hoekje kijken.

12.2 Tweeërlei typering

Het schone begrip ´recht´ is gelijk een diamant te veelkleurig om met één definitie te typeren. De twee meest benoemde aspecten zijn: het normatieve en het positieve recht. Recht gety-peerd als ´dat wat goed is´, wordt het ´normatieve´ recht genoemd; recht getypeerd als ´het ge-heel van de regels´, dus als het geldende recht, wordt door juristen merkwaardigerwijs het ´po-sitieve recht´ genoemd. Deze twee algemeen als belangrijkste aspecten aangeduide typeringen geven meteen de band tussen het verschijnsel recht en God aan.Als je op zoek gaat naar wat goed is voor het menselijke geslacht, kom je al dan niet gewild uit bij wat de Schepper van het menselijk geslacht daarover gezegd en laten schrijven heeft. Omdat God het goede met de mensheid voor heeft (Mozes´ wetgeving staat bol van de zinsne-de “opdat het u welga”), is aards recht uiteindelijk pas echt recht, als het in overeenstemming is met het hoogste, de mensheid het meeste geluk verschaffende, normenkader van Gods open-baring.Als je op zoek gaat naar ´het geheel van de regels´, kom je al dan niet rechtstreeks ook weer bij de Bijbelse regels uit. Uiteindelijk vindt bijvoorbeeld elke strafbaarstelling in het Nederlandse recht zijn basis in Gods regels voor de mensheid. De Bijbel geeft mitsdien niet alleen de afkomst van beide aspecten van het verschijnsel recht aan, maar ook een kader aan waarbinnen het positieve en het normatieve recht in harmonie staan.

12.3 Macht van God gekregen

Niet alleen het feit dat God aan de mensheid regels en grondpatronen daarvoor geeft, bewijst dat de oorsprong van het recht een Goddelijke is. Bij recht hoort rechtshandhaving en wetge-ving en dus het begrip macht. In Zijn openbaring blijkt één en ander maal dat God de macht behorend bij het verschijnsel recht op aarde in de handen van mensen legt. Er zijn immers aardse wetgevers en rechtstoepassers nodig. Vooral het verschijnsel rechtspraak waarbij een mens moet oordelen of iemand al dan niet bijvoorbeeld een moord gepleegd heeft, bewijst de bovenmenselijke taak die God in de handen van mensen gelegd heeft. Bij de instelling van de doodstraf (wat nota bene bij Gods verbond met de mensheid gebeurt) geeft God nadrukkelijk aan dat vergoten bloed, niet door Zichzelf, maar door mensen vergoten moet worden. Verderop

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

86

in de Bijbel zie je dat God niet alleen de wettoepassende, maar gaandeweg ook de wetgevende bevoegdheden aan anderen, zoals priesters, koningen en oudsten van een gemeenschap geeft. Heel markant en schrijnend wordt in het proces Jezus duidelijk dat de rechtsprekende macht van Pilatus hem van God toegekomen was. Het is uiteraard een misverstand te denken dat het misbruik van de van God gekregen bevoegdheid op Gods conto geschreven moet wor-den. Zoals een ouder die zijn van God gekregen ouderlijke macht misbruikt Gods toorn op zich laat, zo ook een wetgever of rechter met bevoegdheid misbruikende praktijken.

12.4 Gods en der profeten toorn

Het is frappant te zien dat in de Bijbel God minstens zo veel naar ´recht´ als naar ´geloof´ vraagt. Hoewel dit te verklaren is vanwege het karakter van het grootste deel van de Bijbel, als zijnde de maatschappelijke vragen behandelende wetboeken, blijft het opvallend dat koningen (denk aan Psalm 72) minstens zo hard opgeroepen worden aan ´recht´ te werken als aan de instandhouding van de voor het Joodse geloof minstens zo belangrijke eredienst, hetwelk nog niet door de scheiding van kerk en staat verklaard kan worden. Al tegen David zei God over elke zoon van David die de troon zou bestijgen: ‘Wanneer hij ongerechtigheid bedrijft, zal Ik hem tuchtigen met een roede der mensen en met slagen der mensenkinderen’ (2 Sam. 7:14). Zeker raakten God en Zijn profeten vertoornd als het volk met andere goden afhoereerde, maar echt kwaad werd Hij en de Zijnen pas als de weduwe of de wees niet het hun toekomende kregen. (Jes. 1:17,23; 10:2; Jer. 7:6; Ezech. 22:7,25; Zach. 7:10; Mal. 3:5). Jeremia waarschuwt de koning: ‘Zo zegt de HERE: doet recht en gerechtigheid, bevrijdt de beroofde uit de macht van de verdrukker, doet vreemdeling, wees en weduwe schade noch geweld aan en vergiet geen onschuldig bloed op deze plaats’ (Jer. 22:2v.).´Gerechtigheid verhoogt een volk´, zo schrijft Salomo. Over geloof wordt dat niet gezegd…

12.5 Jezus en recht

Jezus liet Zich als rabbi niet liet verleiden om de rol van rechter te gaan spelen. Niet alleen blijkt dat bij Zijn ontmoeting met de overspelige vrouw, maar ook als Hij vermanend zegt: ‘Mens, wie heeft Mij tot rechter of scheidsman over u aangesteld?’ (Luk. 12:14). Desondanks spreekt Hij Zich wel nadrukkelijk uit over recht, zet Hij het krom gegroeide recht en wijst Hij erop dat God recht zal doen, waarbij de verhouding tussen God en mens getekend wordt als een rechtszitting. De dichtertheoloog ds. A.F. Troost zingt dan ook treffend over Jezus: “Van recht en vrede spreekt zijn stem” (lied 81 uit ´Zingende gezegend´). Jezus beschijnt het recht voornamelijk met de lamp der liefde, waardoor de wets- en rechtsbetrachting in een ander Licht komt te staan.Het lastige bij Jezus´ uitspraken is, is dat het niet altijd klip en klaar is welke spreuken over de aardse rechtsbedeling gaan en bij welke we meer aan het koninkrijk moeten denken. Laat geen enkele rechter als uitgangspunt nemen: “Wie zonder zonde is, werpe de eerste steen”, opdat de misdaad niet des te gruwelijker worde. Laat geen enkele wetgever als uitgangspunt nemen: “Zalig zijn de armen”, opdat de sociale wetgeving niet des te harder worde. Jezus Zelf laat in Zijn proces zien, dat Zijn regels niet altijd zo maar toegepast kunnen worden. Nadat, kort na Jezus´ arrestatie, de dienaar van de priester Jezus in Zijn gezicht geslagen had, keert Jezus hem niet de andere wang toe, maar vraagt Hij naar de juridische basis van de slag: “Waarom slaat gij Mij?”

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

87

12.6 Paulus en recht

Ook Paulus laat zien dat recht een cadeau van God is en dat degene die het recht schendt Gods recht en orde schendt. Nadrukkelijk roept hij op zichzelf niet te wreken (dat leidt immers tot niets), omdat God de wraak toekomt. God zal dus wreken en Hij doet dat via Zijn dienaar, de overheid, die in Zijn dienst staat om het kwaad te vervolgen en het goede te belonen. Duidelijk moge zijn dat Paulus niet oproept onrecht maar geduldig te accepteren. Onrecht moet niet door de betrokkene gewroken worden, maar de betrokkene moet zorgen dat de overheid Zijn taak namens God (Wiens orde immers geschonden is) kan vervullen en daarmede het onrecht binnen Gods rechtsorde als het ware rechttrekken.Wat Jezus al over Pilatus´ bevoegdheid zei, duidt Paulus ook aan: de overheid heeft de zwaardmacht gekregen van God, in Wiens dienst zij staat. Dat het daarbij niet over de God-vruchtige Balkenende maar over de wrede christenvervolgende keizer Nero ging, maakt het alles des te frappanter.

Bij Paulus dient men op te letten als hij zijn lezers oproept zich niet tot de rechter te wenden. Dit mag niet geduid worden als afkeer van de rechtsstaat of Gods rechtsorde. Het lijkt hier na-drukkelijk over privaatrechtelijke discussies van gemeenteleden onderling te gaan. Paulus acht het niet verstandig als leden van een nieuwe godsdienst elkaar voor de rechter gaan betwisten en beschimpen. Men doet Paulus geen recht als men met een beroep op deze gedachten strafrechtelijk wangedrag onder de pet wil houden.

12.7 Gericht en dan

Zowel in Jezus redevoeringen als in de Apocalyps is te lezen dat er uiteindelijk een finale rechtszitting zal komen. Vanwege het feit dat God de Rechter is, is het zeker dat alles dan recht gezet zal worden, waarna de rechtsstaat kan veranderen in de liefdesstaat, waarbij recht en lief-de niet antithetisch tegen elkaar uitgespeeld mogen worden. Heel duidelijk heeft Jezus het ons geleerd: recht kan niet zonder liefde en liefde gaat het al te boven.

12.8 Resumerend

Minister Donner noemde op de ´Dag van de Wetgeving´ in januari 2003 Mozes de eerste wet-gever, daarmede de spijker op zijn kop slaande. Het aardse verschijnsel recht heeft een zeer hoge afkomst en diepe Bijbelse dimensies. Het valt te vergelijken met Gods andere gaven als leven en liefde. De psalmdichter (Psalm 19, nieuw berijmd) zingt niet dat ´geloof´ het woord van God is, maar ´recht is het woord van God´.

Mr. Cor M. Verkade (1967) studeerde rechten te Utrecht en politicologie te Rotterdam en Lei-den. Momenteel is hij docent aan de Evangelische Hogeschool en de Hogeschool Markus Verbeek. Daarnaast is hij directeur bij Van Dam, Van Dam & Verkade B.V., een firma die zich bezig houdt met de ontwikkeling van onroerende zaken.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

88

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

89

13 De Blois – Contouren van het recht

13.1 Rechtsregels

In het dagelijks leven zijn we aan het recht onderworpen. Ons gedrag wordt door het recht beïnvloed, meestal zonder dat we er ons van bewust zijn. We stoppen voor rood licht, we schaffen in de supermarkt twee pakken spaghetti en een flesje pastasaus aan, we bezoeken de bioscoop. Dit doen we omdat we gewend zijn het zo te doen, niet omdat we ons volgens het recht willen gedragen. Bovendien kennen we de rechtsregels die op ons gedrag betrekking hebben, niet of nauwelijks.

In het eerste voorbeeld handelen we volgens een regel uit het verkeersrecht. In het tweede sluiten we een koopovereenkomst. In het derde voorbeeld huren we een zitplaats en hebben recht op de vertoning van een bepaalde film. Zolang alles volgens verwachting verloopt en er geen problemen opduiken, leidt het recht een sluimerend bestaan. Maar: wat gebeurt er wanneer iemand die niet voor het rode licht stopte ons aanrijdt? Wat is onze reactie wanneer we na en door het eten van de pastasaus zo ziek worden dat een ziekenhuisopname noodzakelijk is? En: hoe is onze reactie als alle stoelen in de bioscoop bezet zijn en er een andere film wordt gedraaid dan aangekondigd? In al deze drie situaties wordt de kans groter dat we ons op het recht beroepen en onze 'eigen rechten' ter sprake brengen. We willen duidelijk maken dat wij bepaalde claims hebben en dat de ander een bepaalde verantwoordelijkheid of verplichting heeft. Wanneer daar onenigheid en discussie over ontstaat, zullen we de ander uitdrukkelijk op onze rechten wijzen. In het uiterste geval kunnen we het verschil van mening zelfs voorleggen aan de rechter die in het ontstane conflict een bindende uitspraak kan doen.

Deze eenvoudige voorbeelden illustreren dat rechtsregels in het dagelijks leven een aantal functies hebben. In de eerste plaats verschaffen rechtsregels ons informatie: we kunnen te weten komen welke rechten en plichten we zelf hebben en welke rechten en plichten anderen hebben. In de tweede plaats weten we op grond daarvan hoe we ons behoren te gedragen en wat we mogen verwachten van anderen. In de derde plaats illustreren de simpele voorvallen hoe ons leven bepaald en gestuurd wordt door rechtsregels. Daarvan zijn we ons maar ten dele bewust: meestal komt het recht pas bij problemen of conflicten aan de oppervlakte.

13.2 Rechtsregels en andere sociale regels

Rechtsregels zijn niet de enige regels in de samenleving. Er zijn andere sociale regels die ook het gedrag van mensen bepalen. Wanneer iemand het met een ander niet eens is, staat het hem vrij om zijn kritiek naar voren te brengen. Het is echter volgens algemeen aanvaarde regels in het maatschappelijke verkeer onaanvaardbaar om hem of haar met rotte appels te bekogelen.

Behalve algemeen aanvaarde regels in het maatschappelijk verkeer zijn er nog andere sociale regels. Zo zijn er groepsregels, morele regels en regels van beroepsethiek. Groepsregels bepalen hoe de leden van de groep zich hebben te gedragen: wat ze wel en wat ze niet moeten doen om bij de groep te horen. Verschillende groepen hebben verschillende opvattingen. De kledingvoorschriften in het bankwezen zijn anders dan die van gabbers.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

90

Regels van moraal bevatten normen en waarden die betrekking hebben op fundamentele levensvragen. Diverse maatschappelijke groepen hebben vaak uiteenlopende opvattingen over euthanasie, abortus of hulp aan de derde wereld. Deze opvattingen vloeien voort uit een verschillende levensbeschouwing: een andere visie op leven en dood of op de verantwoordelijkheid voor honger en ellende. Bepaalde beroepen kennen een beroepsethiek. Deze geeft aan hoe het beroep op een juiste en zorgvuldige wijze uitgeoefend moet worden. Voor artsen en advocaten ziin er expliciete professionele regels die in acht genomen moeten worden. Zo moeten zij het beroepsgeheim in acht nemen en geen vertrouwelijke informatie aan derden geven.

Rechtsregels en andere sociale regels staan niet altijd naast elkaar. Soms overlappen ze elkaar: een rechtsregel verbiedt wat ook sociaal onaanvaardbaar wordt gevonden. Diefstal en doodslag zijn niet alleen maar wettelijk verboden maar mensen vinden het ook sociaal onaanvaardbaar. Mensen stelen of doden niet, niet omdat de wet dat verbiedt maar omdat ze dat moreel onacceptabel vinden. Dat wil zeggen in strijd met morele regels. Soms verwijst een rechtsregel zelfs naar sociale regels zoals morele regels en verbindt aan die tegel juridische gevolgen. Een voorbeeld is art. 6:3 BW waarin staat dat in bepaalde gevallen dringende morele verplichtingen een rechtsgevolg kunnen hebben. Een voorbeeld van dit laatste is het verschaffen door de werkgever van pensioen aan een huishoudster na tientallen jaren trouwe dienst zonder dat dat afgesproken was.

Anderzijds zijn rechtsregels soms in strijd met sociale regels. De wettelijke regels die euthanasie en abortus toestaan zijn in strijd met de morele opvattingen van sommige godsdiensten.

Niet alleen wat onderwerp betreft kunnen rechtsregels en sociale regels overeenkomen. Rechtsregels zijn evenmin de enige regels die de 'overtreder' aanpakken. Andere sociale regels doen dat ook. Wie zich niet gedraagt volgens de regels van de eigen sociale groep merkt daarvan de gevolgen. Kleed je je niet volgens de heersende mode dan wordt je uitgelachen of belachelijk gemaakt of zelfs uit de groep gestoten. Zulke sociale sancties worden vaak als erger ervaren dan een juridische sanctie zoals een parkeerbon.

13.3 Rechtssysteem

Juridische regels en juridische instituren fungeren als een systeem dat de samenleving en het sociale leven ordent en stuurt. Dit ordenen en sturen van de samenleving is gericht op de verwezenlijking van bepaalde doelstellingen.

13.3.1 Functies van het rechtssysteem

Welke functies heeft een rechtssysteem? In de rechtssociologie onderscheidt men de volgende:

1. Het scheppen van sociale orde. Recht is er op gericht dat in de samenleving bepaalde vaste gedragspatronen optreden. Als mensen zich, binnen zekere grenzen, op dezelfde manier gedragen, weet men wat men van elkaar te verwachten heeft. Men kan zijn handelen op elkaar afstemmen.

2. Het bevorderen van niet-gewelddadige conflictbeslechting. Wanneer er conflicten zijn in de samenleving biedt het rechtssysteem de gelegenheid om deze door een objectieve derde te laten beslissen. Zo wordt voorkomen dat individuen het 'recht in eigen hand nemen' en conflicten de sociale orde aantasten.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

91

3. Het garanderen van de individuele ontplooiing en autonomie van burgers. Het gaat er in het rechtssysteem ook om dat individuen de kans krijgen om hun talenten te ontwikkelen en hun wensen te realiseren. Recht biedt individuen de vrijheid om, ook weer binnen bepaalde grenzen, hun leven in te richten op de manier die ze zelf kiezen.

4. Het bewerkstelligen van een zo rechtvaardig mogelijke verdeling van schaarse goederen in de samenleving. Lusten en lasten moeten in de samenleving eerlijk en doelmatig verdeeld worden.

5. Het kanaliseren van sociale verandering. Veranderingen in de samenleving moeten niet chaotisch en ongecoördineerd plaatsvinden. Daarom kent het recht procedures om deze veranderingen op een geordende manier teweeg te brengen. Hierbij hebben leden van de samenleving of hun vertegenwoordigers inspraak.

13.3.2 Functies van staatsorganen

Zeker in de huidige samenleving heeft de overheid - de staat - een belangrijke taak bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het rechtssysteem. De staat heeft daarvoor verschillende organen in het leven geroepen. Deze organen hebben verschillende functies. De belangrijkste functies zijn: wetgeving, bestuur en de rechtspraak. Wetgeving is het vaststellen van algemene regels. Een aansprekend voorbeeld zijn regels uit het strafrecht die mishandeling of diefstal strafbaar stellen. Er zijn ook regels die fungeren als kader voor het handelen van burgers en organisaties (privaatrecht). Daarnaast zijn er voorschriften die het handelen van overheidsorganen onderling en dat van overheid met burgers en bedrijven (bestuursrecht). Van dit laatste drie voorbeelden: de verplichting om huisvuil gescheiden aan te bieden, het verbod om bepaalde bestrijdingsmiddelen te gebruiken en de voorschriften, die bepalen dat men voor het starten van een activiteit een vergunning nodig heeft (onder meer: een bouwvergunning of een milieuvergunning).

Het vaststellen van algemene regels in een samenleving is niet voldoende. Deze regels moeten ook gerealiseerd - dat wil zeggen: uitgevoerd en toegepast - worden. Een rweede belangrijke staatsfunctie is daarom: bestuur. Bestuur houdt in dat de overheid overheidsorganen instelt die regels uitvoeren, toepassen of op de naleving ervan toezien. In dat laatste geval spreekt men van het handhaven van regels. De milieupolitie gaat na of boeren zich aan het verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen houden door regelmatig controles uit te voeren. De belastingdienst - ook een onderdeel van het bestuur - legt aanslagen op en confronteert de treuzelende of onwillige belastingplichtige desnoods met een dwangbevel. De politie handhaaft de openbare orde - bijvoorbeeld bij demonstraties of sportmanifestaties - en spoort strafbare feiten op.

Een derde belangrijke functie is rechtspraak. De rechter is het orgaan dat oordeelt of de overtteding van rechtsregels daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Een voorbeeld hiervan is de veroordeling van een boer die in strijd met het wettelijk verbod bepaalde bestrijdingsmiddelen heeft gebruikt. De (straf)rechter oordeelt nadat de milieupolitie de boer betrapt en bekeurd heeft. Dit oordeel vindt plaats na onderzoek van de feiten en nadat bezien is of deze feiten volgens de wet strafbaar zijn. Ook individuen of organisaties kunnen hun onderlinge conflicten aan de rechter voorleggen. Dit is het geval bij een geschil russen een boer en een veehandelaar over de koop van rundvee. De veehandelaar wil van de koop af omdat de gekochte koeien wellicht besmet zijn met de 'gekke koeienziekte'. In zo'n geval doet de (bur-gerlijke) rechter een uitspraak. Ten slotte kunnen burgers bij de rechter opkomen tegen een overheidsbesluit of overheidsoptreden dat zij onjuist of onrechtmatig vinden. Een illustratie van inschakeling van de (besruurs)rechter is, wanneer de boer van mening is dat het bestuur hem

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

92

ten onrechte geen bouwvergunning voor een nieuwe bedrijfsruimte heeft verleend. Hij kan dan tegen het bestuursbesluit in beroep gaan.

13.4 Soorten rechtsregels

Recht bestaat voor een groot deel uit regels die gedrag van burgers trachten te beïnvloeden en te sturen. Er zijn daarnaast rechtsregels die betrekking hebben op de organisatie van het rechtssysteem. Dit zijn niet de enige soorten techtsregels. Er kunnen nog allerlei andere soorten onderscheiden worden. Enkele belangrijke soorten in rechtsregels vastgelegde normen zijn: gedragsnormen, sanctienormen en bevoegdheidsverlenende normen.

Gedragsnormen

Rechtsregels kunnen een gedraging gebieden, verbieden of toestaan. Dit soort rechtsregels noemt men gedragsnormen.

Art. 11 Wegenverkeerswet 1994 verbiedt joyriden: Het is verboden opzettelijk wederrechtelijk een aan een ander toebehorend motorrijtuig op de weg te gebruiken.

Vooral in het strafrecht vinden we normen die gebieden en verbieden. Een kenmerk van zulke strafrechtelijke geboden en verboden is dat ze (doorgaans) gekoppeld zijn aan dwang of straf. Wie zo'n rechtsregel niet gehoorzaamt, kan gedwongen worden de regel alsnog te gehoorzamen of wordt geconfronteerd met een strafsanctie (bijvoorbeeld een boete of een gevangenisstraf).

Sanctienormen

Een sanctienorm is een regel die aangeeft wat degene die zich niet aan een gedragsnorm houdt te wachten staat. De regel specificeert dus welke sanctie kan volgen op een overtreding van de gedragsnorm.

Gedragsnorm en sanctienorm zijn vaak aan elkaar gekoppeld. Een voorbeeld van een (impliciete) gedragsnorm met een strafsanctie is art. 142 Sr. Dit luidt: Hij die opzerrelijk door valse alarmkreten of signalen de rust verstoort, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee weken of een geldboete van de tweede categorie.

Gedragsnorm en sanctienorm kunnen ook afzonderlijk van elkaar worden geformuleerd.

De sanctie op overtreding van art. II Wegenverkeerswet 1994 staar in art. 176 sub 2 Wegenverkeerswet 1994: Overtreding van art. II wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie.

Bij sancties in het strafrecht gaat het meestal om een straf. In andere rechtsgebieden komen andere sancties voor. Een voorbeeld van een ander soort sanctie is de toepassing van bestuursdwang. Het wegslepen van een fout geparkeerde auto is een vorm van bestuursdwang. Eventueel volgt na het wegslepen nog een strafsanctie, zoals een veroordeling door de rechter tot gevangenisstraf of tot een geldboete.

Bevoegdheidsverlenende normen

Bevoegdheidsverlenende normen geven staatsorganen een bepaalde macht. Die macht (bevoegdheid) kan inhouden dat een staatsorgaan rechten en plichten vaststelt of bepaalde handelingen verricht. Met name bij bestuursorganen en bij de rechter is het essentieel dat

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

93

bevoegdheden zo helder mogelijk zijn vastgelegd. Wanneer dat niet zo is, neemt het risico op willekeur en aantasting van de rechtszekerheid toe.

Art. 8.2 lid I Wet milieubeheer legt de bevoegdheid vast van Burgemeester en wethouders ten aanzien van het verlenen van een milieuvergunning voor een bepaalde inrichting (bijvoorbeeld: een bedrijf): Burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de inrichting geheel of gedeeltelijk zal zijn of is gelegen, zijn bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning (…)' Art. 8:7 Awb regelt welke rechter de zaak dient te behandelen die een burger aanspant tegen een bepaald overheidsbesluit. Lid I zegt: Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaat lichaam of gemeenschappelijk orgaan, is de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft bevoegd.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

94

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

95

14 Van Apeldoorn – Doel van het recht

14.1 Doel van het recht

Doel van het recht is: een vreedzame ordening van de samenleving. Het recht wil de vrede. Deze gedachte welke vooral door de Engelse wijsgeer Thomas Hobbes (15881679) ontwikkeld is, komt reeds tot uiting in de oudste dichtwerken en de oudste rechtsbronnen van verschillende volken. Bij de Griekse dichter Hesiodus (78 eeuw v.Chr.) zijn Irene en Eunomia, godinnen van Vrede en Goede Orde, de zusters van Dikè, de godin van het recht, 'het hoogste goed, door de goden aan de mensen geschonken'. In het Boek der Psalmen en in de Visioenen van Jesajazijn recht of gerechtigheid en vrede ten nauwste met elkaar verbonden.

In de epiloog van een van de oudste ons bekende wetboeken der wereld, dat van Hammoerabi, koning van Babylon (omstr. 2000 v. Chr.), zegt deze wetgever: 'Aan mijn borst koester ik de inwoners van het land Sumer en Akkad, onder mijn bescherming heb ik hen hun werkzaamheden in vrede laten verrichten, in mijn wijsheid hen geborgen, opdat de sterke de zwakke geen schade toebrenge' . Dezelfde gedachte vinden wij in een van de prologen van het volksrecht der Salische Franken, de lex Salica (omstr. 500 na Chr.). Bij de Germaanse volken leefde deze gedachte oudtijds zeer sterk. Wat wij de rechtsorde noemen, heette bij hen vrede. Het rechterlijk vonnis werd wel vredeban (vredegebod) genoemd, de misdaad gold als vredebreuk; de misdadiger werd vredeloos verklaard, d.w.z. gesteld buiten de bescherming van het recht.De vrede onder de mensen bewaart het recht door bepaalde menselijke belangen (materiële zowel als ideële): eer, vrijheid, leven, vermogen enz. tegen benadeling te beschermen.Vooral bij Amerikaanse juristen treffen wij pogingen aan tot een meer gedetailleerde formulering en classificering van de individuele en sociale belangen die, naar hun mening, voor bescherming door het recht in aanmerking komen. Het is evenwel duidelijk dat bij beantwoording van de vraag welke belangen door het recht beschermd moeten worden, subjectief oordeel (met name politieke, economische, sociale, religieuze, morele denkbeelden) een belangrijke rol speelt, ook al zoekt men zoveel mogelijk aansluiting aan de te dien aanzien in een bepaalde gemeenschap of -algemener- in de moderne westerse samenleving heersende opvattingen. Het opstellen van een zodanige lijst van te beschermen belangen is dus niets anders dan het opstellen van een politiek program. In nog sterkere mate legt subjectieve waardering gewicht in de schaal wanneer het gaat om een afwegen van deze belangen, voor zover zij onderling onverenigbaar zijn, m.a.w. wanneer beslist moet worden, aan welke van die belangen prioriteit is toe te kennen vóór andere. Een objectieve of absolute maatstaf waarnaar deze kwestie zou kunnen worden beslist, ontbreekt.Maar daarom is het ook onjuist om -zoals Amerikaanse juristen gaarne doen - het recht voor te stellen als een 'system of social engineering' en dus een parallel te trekken tussen de taak van wetgever en jurist ener- en de ingenieurstechniek anderzijds.De maatschappelijke verhoudingen, de in de maatschappij levende begeerten, wensen, behoeften laten zich niet analyseren als natuurkundige verschijnselen. Er bestaat in de samenleving tussen verschillende groepen van mensen een grote verscheidenheid van belangen, en er is ook binnen één en dezelfde groep verscheidenheid van wensen en behoeften, welke bovendien dikwijls onzeker zijn, weinig gepreciseerd en veranderlijk, zodat van een wetenschappelijke vaststelling daarvan geen sprake kan zijn.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

96

Maar ook als daarover eenstemmigheid zou zijn bereikt in de leidende kringen, dan blijft nog een keuze te doen van de middelen om het voorgestelde doel te bereiken; waarbij ook weer subjectief oordeel een rol zal spelen. Kortom: de regeling van de maatschappelijke verhoudingen is niet een kwestie van techniek of van wiskunde.

Het feit dat de (materiële en ideële) belangen van de individuele mensen, en van onderscheidene groepen van mensen, met name ook de belangen van individu en gemeenschap, telkens met elkaar in strijd zijn, zou leiden tot voortdurende conflicten, ja tot een oorlog van allen tegen allen, wanneer niet het recht tussenbeide trad om de vrede te handhaven. En het handhaaft de vrede door de tegenstrijdige belangen nauwgezet tegen elkaar af te wegen en daartussen een evenwicht te vestigen. Want het kan zijn doel (een vreedzame ordening der samenleving) alleen bereiken wanneer het zoveel mogelijk streeft naar een rechtvaardige ordening, d.w.z. een ordening waarbij er een evenwicht is tussen de beschermde belangen; waarbij ieder dus zoveel mogelijk krijgt wat hem toekomt. Zo is de rechtvaardigheid al omschreven door Aristoteles in zijn Rhetorica. De Romeinen vertaalden dit als: ius suum cuique tribuere. Rechtvaardigheid mag niet vereenzelvigd worden met gelijkheid. Rechtvaardigheid betekent niet dat ieder evenveel krijgt. Ook dit heeft Aristoteles al geleerd. Hij onderscheidt twee soorten van rechtvaardigheid, de begevende (distributieve) en de vergeldende (commutatieve). De begevende rechtvaardigheid is die welke aan ieder geeft naar zijn verdienste. Zij eist niet dat ieder evenveel krijgt, niet de gelijkheid, maar de evenredigheid. Wanneer bijv. art. 5 der Grondwet zegt: 'Ieder Nederlander is tot elke landsbediening benoembaar', dan betekent dit niet dat ieder Nederlander evenveel aanspraak heeft op een ministerschap, maar het betekent dat de ambten hun moeten worden gegeven aan wie zij krachtens hun verdiensten toekomen. De vergeldende rechtvaardigheid is die welke aan ieder, afgezien van zijn persoonlijke verdiensten, evenveel geeft. Zij speelt een rol in het ruilverkeer, bij de ruil van goederen en diensten, waarbij er zoveel mogelijk gelijkheid moet zijn tussen het geruilde. Zij beheerst vooral het verkeer tussen de bijzondere personen. De begevende rechtvaardigheid beheerst vooral de betrekkingen tussen de gemeenschap, de staat, en de bijzondere personen. Het recht beoogt dus niet alleen de vrede, het beoogt ook de rechtvaardigheid. Deze twee hangen onverbrekelijk samen; alleen een rechtvaardige ordening kan op de duur een vreedzame ordening zijn.

Er zijn er, volgens wie het recht enkel beoogt de rechtvaardigheid. De theorieën welke dit leren, noemt men de ethische theorieën, omdat volgens haar de inhoud van het recht enkel bepaald moet worden door onze ethische overtuiging omtrent hetgeen rechtvaardig en niet rechtvaardig is. Deze theorieën lijden aan eenzijdigheid: zij overdrijven het rechtvaardigheidsgehalte van het recht, doordat zij niet voldoende rekening houden met de werkelijkheid. Het recht stelt algemene regels waarnaar de mensen in de samenleving zich hebben te richten. Wanneer het enkel de rechtvaardigheid beoogde, dus enkel ten doel had ieder te geven wat hem toekomt, zou het geen algemene regels kunnen stellen. En dit laatste moet het wel doen: het is een voorwaarde voor zijn functionering. Een rechtsorde zonder algemene regels, beschreven of onbeschreven, is onbestaanbaar. Het ontbreken van algemene regels toch zou betekenen volkomen onzekerheid omtrent hetgeen recht of onrecht is. En die onzekerheid zou leiden tot voortdurende strijd tussen de mensen, dus tot wanorde in plaats van orde. Het recht moet algemene regels stellen, generaliseren. De rechtvaardigheid verbiedt het generaliseren, eist dat ieder geval op zichzelf beoordeeld wordt: suum cuique tribuere. Soms komt de wetgever aan deze eis zoveel mogelijk tegemoet, door zijn voorschriften zo te formuleren dat aan de rechter een grote speelruimte wordt gelaten bij de toepassing ervan op

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

97

bijzondere gevallen. Zo, op het terrein van het strafrecht, in zover de wet de rechter grote vrijheid laat ten aanzien van de straftoemeting 2. Zo, op het gebied van het privaatrecht, als de wetgever de rechter voorschrijft bij zijn beslissing rekening te houden met de billijkheid 3 (door Aristoteles reeds aangewezen als het middel om te voorkomen dat de toepassing van algemene bepalingen in bijzondere gevallen tot onrechtvaardigheid zal leiden) of -wat volgens onze Hoge Raad op hetzelfde neerkomt- de redelijkheid of de goede trouw. Hier dreigt nu echter weer het gevaar dat aan de rechtszekerheid tekort zal worden gedaan, vooral in verband met het feit dat in onze rechtspraak zich het streven openbaart om aan het 'beginsel van de goede trouw' steeds meer uitbreiding te geven en het ook toe te passen in gevallen waarin de wet er niet naar verwijst "'. In Frankrijk, waar aan de rechtszekerheid hoge waarde wordt toegekend, is de rechtspraak veel terughoudender dan bij ons.

De door Meijers ontworpen Inleidende Titel van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, die al vanaf 1954 bij de Staten-Generaal aanhangig is, bevat de navolgende vèr gaande bepalingen omtrent de verhouding van wet (en gewoonte) tot billijkheid:

Art. 3: een regelende wet of gewoonte wordt niet toegepast, wanneer haar toepassing in het gegeven geval op grond van bijzondere omstandigheden in hoge mate onbillijk zou zijn.

Art. 4: bij gebreke van een toepasselijke wet wordt het recht door de gewoonte en bij gebreke ook van een toepasselijke gewoonte door de billijkheid bepaald.

In het ontwerp is dus de billijkheid, onder bepaalde omstandigheden, een zelfstandige rechtsbron met tweeërlei werking: een afschaffende (negatieve) ten aanzien van (regelende) wetten en van gewoonten, voor zover toepassing daarvan op concrete gevallen tot duidelijk onrechtvaardige uitkomsten zou leiden en een regelscheppende (positieve), wanneer voor concrete gevallen de toe te passen wet èn gewoonte ontbreken. Dit laatste kan ook gevolg zijn van het feit dat de-in-abstracto-toepasselijke-wet in concreto zeer onbillijk uitwerkt. Dan heeft de billijkheid eerst haar negatieve werking gehad door af te schaffen en vervolgens de bouwstof geleverd voor een positieve werking: de nieuwe beslissing.Er is dus in het recht een onvermijdelijke tweespalt, een zich telkens herhalend conflict tussen de eisen van de rechtvaardigheid en die van de rechtszekerheid. Want hoe meer het recht voldoet aan de eis van te zijn een vaste, onzekerheid zoveel mogelijk uitsluitende, regeling, hoe preciezer en scherper bepaald de rechtsregels zijn, des te meer zal de rechtvaardigheid in het gedrang komen. In zoverre is het waar dat summum ius summa iniuria is.

De Groot (Inleiding I, 2 § 23) heeft deze tweespalt in het recht op juiste wijze aldus omschreven dat 'de burgerwetten doorgaens in 't algemeen werden ingestelt [d.w.z.: algemene regels geven], hoewel de reden niet altijd even-wel schijnt te passen, 't welck alzo toekomt om dat de verscheidenheiden der menschelicke zaken zeer onzeecker zijn, ende de wet iet zeeckers moet stellen'.

Volstrekt zeker kan het recht nooit zijn. Recht moet worden uitgedrukt in woorden, en woorden zijn niets anders dan door mensen bij stilzwijgende overeenkomst vastgestelde tekens (symbolen) om iets aan te duiden (te 'betekenen'). Zij hebben altijd rondom een kern van zekerheid een sfeer van onzekerheid; m.a.w. er zijn altijd grensgevallen waarvan het onzeker is of zij ook door het woord 'betekend' worden.

Deze onvolkomenheid van het recht wordt in de praktijk ten dele verholpen doordat de rechter, bij de toepassing van het recht in concrete gevallen, dikwijls in een vrije interpretatie van de regels het middel vindt om onbillijkheden op te heffen of te verzachten 4. Maar dit hulpmiddel werkt weer ten koste van de rechtszekerheid, en het kan ook niet altijd dienen. Niet bijv. in gevallen -zoals er vele zijn- welke niet voor de rechter kunnen worden gebracht. Men denke aan de, kort geleden nog veel voorkomende, uitsluiting van alle vrouwen van bepaalde ambten,

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

98

aan de regeling van de meerderjarigheidstermijn, die voor alle personen dezelfde is, enz. Evenmin in die gevallen waarin de wet een zeer nadrukkelijk en ondubbelzinnig gebod geeft, want dan geldt: lex dura, sed tamen Scripta.

Het recht moet dus noodzakelijk iets van de rechtvaardigheid opofferen aan de doelmatigheid: het heeft noodwendig een compromiskarakter. Er zijn zelfs tal van rechtsregels die in het geheel niet de rechtvaardigheid verwerkelijken, doch hun grond uitsluitend vinden in de doelmatigheid, zoals o.m. die betreffende bewijs en verjaring, en die welke de bezitter, ter wille van de vrede in de samenleving, tot op zekere hoogte zelfs beschermen tegen de eigenaar. Men kan dit betreuren, maar men kan het niet veranderen: het recht is mensenwerk en als zodanig onvolmaakt. Wij kunnen een open oog hebben voor deze onvolmaaktheid en toch het recht bewonderen om de grootse taak die het als vredebewaarder in de samenleving vervult.

Een Friese rechtsbron uit de Middeleeuwen (V. Richthofen, Fries. Rechtsquellen, blz. 435) geeft op de vraag: 'wat is recht?' het antwoord: voorschrijven wat behoorlijk is, gebieden wat goed is, verbieden het onrecht, toelaten wat rechtvaardig is en soms ook wel wat onrechtvaardig is, uit vrees voor erger. Het recht heeft ook nog in andere opzichten een compromiskarakter. Het moet niet alleen trachten de rechtvaardigheid te verzoenen met de rechtszekerheid, maar het moet tegelijk de stabiliteit bevorderen en ruimte laten voor veranderingen; het wordt geacht de vrijheid te waarborgen, maar moet deze verzoenen met gezag; het moet de enkele mens geven wat hem toekomt, maar ook de staat. Verg. Seagle, Law: the Science of inefficiency (New York 1952); Bodenheimer, Jurisprudence (Cambridge, Mass., 1962); RlPERT, Les forces créatrices du droit (paris 1955), hoofdstuk I:Stabilité, évolution et progrès du droit; ESSER, Grundsatz und Norm 2. Aufl.(Tübingen 1964), blz. 155 v.; Engisch, Einführung in das juristische Denken (1959), blz.128v., 163v.; Slagter, Rechtvaardigheid en doelmatigheid. Enige beschouwingen over het compromiskarakter van het recht (Rede, Deventer-Antwerpen 1961).

Zijn dus de theorieën, volgens welke het recht geen ander doel heeft dan verwerkelijking van de rechtvaardigheid, eenzijdig en in strijd met de werkelijkheid, anderzijds lijdt ook aan eenzijdigheid de leer dat het recht uitsluitend beoogt de nuttigheid of doelmatigheid (utilistische of utilitaristische theorieën). Deze leer is vooral aldus geformuleerd 1: het recht beoogt aan het grootst mogelijke aantal mensen het grootst mogelijke geluk te verzekeren: 'the greatest happiness for the greatest number' (eudaemonisme of utilitarisme) 2 en, iedereen volwaardig, niemand meerderwaardig: 'everybody to count for one, nobody for more than one'. Deze beschouwing is eenzijdig, omdat het recht alleen dan doelmatig of nuttig kan zijn wanneer het zoveel mogelijk streeft naar rechtvaardigheid.

Het doel van het recht is dus: een vreedzame en rechtvaardige ordening der samenleving. Uitschakeling van de rechtvaardigheidsgedachte uit het recht leidt tot vereenzelviging van recht en macht.

L i t e r a t u u r t h e m a m a n a g e m e n t e c o n o m i e e n r e c h t E H B 3 2

99

15 Bronvermelding

1. Noordegraaf, Salemink, Tieleman en van Elderen (1997) - De moderne economie als juggernaut, het debat over theologie en economie Kampen, Kok. P. 9 t/m 27

2. Klamer, A. (2005) , Denken vanuit de oikos in vier sferen, In: hemelsnaam: de economievan overvloed en onbehagen. Uitgeverij Ten Have, p. 67 t/m 84

3. Achterhuis, H. (1988), Schaarste, religie, economie. In: Het rijk van de schaarste, p. 47-59, Ambo, Baarn.

4. Art Hybels, Moedig Leiderschap 5. A.S. Flikweert ,’Eén vertrekpunt, één eindpunt, maar gescheiden wegen’, In:

Amendement, 1 (1993), 1, p. 12-15 (4p)6. B.J. van der Vlies ,’Opdat zij één zijn’, In: Amendement, 1 (1993), 3, p. 7-11. (5p)7. R. Kuiper,’Volharden bij het ideaal’, In: Amendement, 1 (1993), 3, p. 12-14. (3p)8. Frénk van der Linden, ‘Ik ben een schuldig mens’, In: NRC-Handelsblad, 6 mei 1995.9. Interview met Roel Kuiper, ‘Een verwijzing naar de Bijbel zou voldoende moeten zijn’,

Koers, juni 1995, p.32-34 (3p)10. ‘Van nederlaag tot identiteitscrisis’, Koers, sept. 1995, p. 43-44 (2p)11. Interview met C.P. van Dijk, ‘Christenen moeten met de wapenen van de Geest strijden’,

Koers ,febr. 1996, p. 46-48 (3p)12. C.M. Verkade, Recht is het Woord van God , In: Ellips nr. 246, oktober 2003 (3p)13. M. de Blois ea, Recht, In: Contouren van het recht, Kluwer, Deventer, 1999, 3e druk 14. Prof. Mr. L.J. van Apeldoorn, Doel van het recht, In: Inleiding tot de studie van het

Nederlandse recht, 17e herz druk door Mr. J.C.M. Leyten, Tjeenk Willink,Zwolle, 1972